ONNO ZWIER VAN HAREN
GEDRUKT TE ROTTERDAM BIJ VAN WAESBERGE, HOOGEWERFE amp; RICHARDS N.V
-ocr page 7-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 8-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
ONNO ZWIER VAN HAREN
PROEFSCHRIFT
ter verkrijging van de graad van Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte aan denbsp;Rijksuniversiteit te Utrecht op gezag vannbsp;den Rector Magnificus L. van Vuuren,nbsp;Hoogleeraar in de Faculteit der Letteren ennbsp;Wijsbegeerte, volgens besluit van de Senaatnbsp;der Universtiteit tegen de bedenkingen dernbsp;Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte tenbsp;verdedigen op Vrijdag 14 Mei 1943, desnbsp;voormiddags te 11 uur, door
ARNOLD STAKENBURG
0885 2778
-ocr page 10- -ocr page 11-Bij de beëindiging van dit werk gaan mijn gedachten onwillekeurig terug over mijn studiejaren te Leiden waarvan het de definitieve afsluiting vormt.nbsp;Dankbaar stemt het mij de namen te gedenken vannbsp;hen, die gedurende die tijd tot mijn wetenschappelijke vorming bijdroegen en belangstelling voor mijnbsp;toonden.
Hoewel de oorlogsomstandigheden de sluiting onzer academie met zich brachten. Hooggeachte van Eyck,nbsp;en het derhalve niet mogelijk was dat mijn dissertatienbsp;onder Uw leiding tot stand kwam, zoo wil ik U tochnbsp;hier in de eerste plaats noemen. Vijf jaren lang zijtnbsp;Gij mijn leermeester geweest in de litteratuurgeschiedenis, en even zoolang bestond er tusschen ons eennbsp;prettige samenwerking. Deze moge leiden tot verdernbsp;overleg, wanneer mijn pad in de toekomst het Uwenbsp;zal kruisen.
Hooggeachte de Vooys! Dat Gij om bovenvermelde reden als mijn promotor hebt willen optreden, ennbsp;daarmede bij de drukke bezigheden die Uw laatstenbsp;academisch jaar medebrachten, een omvangrijkenbsp;extra-taak op U te nemen, heb ik ten zeerste gewaardeerd. Uw aanwijzingen na de tijdroovende lezing ennbsp;correctie van inleiding en annotaties zijn, waardevolnbsp;als zij waren, deze uitgave zeer ten goede gekomen.
Wanneer het mogelijk is dat Gij, Hooggeleerde Kloeke, dit werk onder oogen krijgt, hoop ik dat Gijnbsp;U de tijd gedurende welke ik mij onder Uw gehoornbsp;mocht scharen, met even veel genoegen herinnert alsnbsp;ik. Vooral Uw practische colleges hebben mij denbsp;taalkunde leeren beschouwen als iets anders dan eennbsp;„dor en droog vakquot;.
Uw nagedachtenis. Hooggeachte Tenhaeff, zal mij steeds bijblijven. Onder Uw leiding bestudeerde ik de
VII
-ocr page 12-paleografie, en nimmer was U eenige moeite te veel mij daarbij behulpzaam te zijn.
Uw colleges. Hooggeachte Huizinga, Colenbrander en de Vries, gedenk ik met genoegen. En het persoonlijk contact met U, Hoogc^eachte Martin, was mijnbsp;steeds een gewaardeerde, welkome afleiding.
Bij de raadpleging der bronnen voor de inleiding tot het gedicht, en het vervaardigen der annotatiesnbsp;zijn mij velen behulpzaam geweest. Dr. S. Douma,nbsp;die de uitgebreide collectie Hareniana ter Provincialenbsp;Bibliotheek van Friesland, te Leiden deed deponee-ren; Dr. A. L. Heerma van Voss en Mr. A. van dernbsp;Minne, die mij van het Rijks- en Gemeentearchief vannbsp;Leeuwarden inlichtingen omtrent de Van Harens toezonden; de heer J. Geesink, die voor mij onderzoekingen deed in het Zwolsche archief; Mr. R, Bylsma,nbsp;die mij inzage van het Fagel-archief, Dr. N. japikse,nbsp;die mij het consulteeren van het Koninklijk Huisarchief vergemakkelijkten; Pater Dr. Bonaventuranbsp;Kruitwagen, Dr. G. I. Lieftinck en Mejuffrouw C. H.nbsp;Raue als oudheidkundige, behooren tot de belangrijksten onder hen. Maar ook tot de andere, hiernbsp;ongenoemden gaan mijn gevoelens van erkentelijkheid uit.
Moge dit met veler medewerking tot stand gekomen werk een welkome bijdrage vormen tot de kennis vannbsp;het leven van den jongsten der Van Harens, en Denbsp;Geuzen, dat „schier eenige gedicht ons door de Hol-landsche poëzie der 18e eeuw vermaaktquot;, niet langernbsp;onder beneficie van inventaris aanvaard worden,nbsp;maar ingeleid en toegelicht als het thans is: volgaarne.
Staverden, Voorjaar 1943.
VllI
-ocr page 13-Dit boek bestaat uit twee gedeelten: een deel dat dient tot een verklaring en beter begrip van hetnbsp;gedicht De Geuzen, en slechts het werk van dennbsp;uitgever is; een ander hetwelk louter de arbeid vannbsp;den dichter bevat en voorzoover noodig door diennbsp;uitgever is toegelicht.
Van de eerst genoemde aideeling valt niet veel te zeggen. Men vindt er de Inleiding die ten doel heeftnbsp;den persoon van Onno Zwier van Haren, de aard vannbsp;De Geuzen en hun beider plaats in de XVIIIe eeuwnbsp;te leeren kennen. Als bijlagen zijn daar aan toege-voegd een iragment-genealogie, aangezien men bijnbsp;het lezen van Van Haren's werken op de hoogte dientnbsp;te zijn van de familieverhoudingen en de publicatienbsp;in het Nederland's adelsboek juist de bijzonderheden,nbsp;waar het op aankomt, mist, benevens een overzichtnbsp;van de geraadpleegde litteratuur.
In het tweede deel valt de nadruk op het dichtwerk De Geuzen zelf. Aanvankelijk leek het moeilijk — wegens het voorhanden zijn van drie uitgavennbsp;' uit de jaren 1771, 1772 en 1776 — bij een daarvannbsp;I de keuze te bepalen, doch een onderlinge vergelijkingnbsp;I leerde dat, wat de vorm aangaat, de editie 1772 voornbsp;j 's dichters beste en oorspronkelijkste werk kan door-j gaan, gelijk Bilderdijk en Alberdingk Thijm reedsnbsp;I constateerden. „De varianten, aangebracht in dennbsp;druk van 1776quot; zijn inderdaad „overrijpe vruchtennbsp;van Van Haren's likmethode, behoudens de toegevoegde couplettenquot;. ’ ) Van de tekst van 1772 isnbsp;derhalve uitgegaan, maar voor wie de ontwikkelingnbsp;van Oimo Zwier's dichterschap in de jaren 1772—1776nbsp;in het bijzonder wil bestudeeren, zijn de varianten
’) J. A. Alberdingk Thijm in Het Zondagsblad van 30 December 1860.
IX
-ocr page 14-van de laatste druk onder bijlage B opgenomen. En wat de inhoud van het gedicht betreft, deze is doornbsp;de volgende indeeling zoo volledig mogelijk. Denbsp;tekst is aldus gezet dat men naar verkiezing een dernbsp;drie uitgaven kan volgen. Met een * in margine zijnnbsp;gemerkt de strophen die niet in de editie 1771 voorkomen; tusschen (] zijn de coupletten gesteld welkenbsp;in 1776 voor het eerst verschijnen, terwijl degenen dienbsp;uit 1772 niet in 1776 opgenomen zijn met een f werdennbsp;aangegeven, i) Wil men dus de inhoud van 1771nbsp;volgen, dan moet men de coupletten voorzien vannbsp;een * of [ j overslaan; voor die van 1772 alle strophennbsp;uitgezonderd de met [ ] gemerkte, en voor de laatstenbsp;druk alle strophen behalve de met f aangeduide,nbsp;volgen.
Van Haren's spelling, orthografie en interpunctie is gehandhaafd. Hoe systeemloos en wonderlijk dikwijlsnbsp;ook, zijn zij te specifiek het eigendom van den dichternbsp;dan dat men deze zonder meer zou kunnen opgeven.nbsp;Wie zich in dit onderdeel verdiept, zal bemerken datnbsp;de schrijver hieromtrent bepaalde ideeën bezat.nbsp;Eenige in het oog vallende drukfouten zijn door mijnbsp;verbeterd, terwijl gebruik is gemaakt van 's dichtersnbsp;eigen errata.
Als Documenten van den dichter zelf heb ik vóór de tekst vereenigd alwat van Haren over zijn gedichtnbsp;heeft medegedeeld. Ten eerste de aanleiding tot hetnbsp;werk, terug te vinden in de editie 1776 onder denbsp;Ophelderingen „De Geuzenquot; blz. 159—blz. 161 regel 4nbsp;van boven. In de tweede plaats het doel en de geschiedenis van het gedicht, zijnde de Voorreeden vannbsp;dezelfde uitgave. Dan, ten derde, de inhoud van hetnbsp;gedicht — het Historisch Verhaal 1772 waarbij de
In de druk van 1772 zijn geen strophen van de uitgave 1771 vervallen.
-ocr page 15-nieuwe passages in de druk van 1776 tusschen [] opgenomen zijn. Als toelichting bij vorm en inhoud,nbsp;ten slotte, doet dienst de eerste Opheldering bij Denbsp;Geuzen 1776 blz. 161 regel 5 van boven—einde, welknbsp;gedeelte de Korte Schetz van dit Werk (1772) vrijwelnbsp;vervangt.
Onmiddellijk bij het gedicht sluiten zich van Haren's eigen Ophelderingen aan. Daar deze eensdeels uitnbsp;citaten bestaan, en voor een ander deel slechts zeernbsp;zijdelings verband houden met de plaatsen in Denbsp;Geuzen die zij toelichten, heb ik, waar ik bovendiennbsp;die aanteekeningen in de annotaties verwerkt heb,nbsp;de karakteristiekste uitgekozen en voor de rest volstaan met een opgave der bronnen.
De annotaties hebben een tweeledig doel: zij verklaren zakelijke moeilijkheden zooals geografica, mythologische en bijbelsche toespelingen of herinneringen aan oude en vaderlandsche geschiedenis,nbsp;maar ook plaatsen waar van Haren's taaleigen vannbsp;het hedendaagsche afwijkt. Bij herhaaldelijk voorkomende vormen als: dus = aldus, op deze wijze;nbsp;straks = aanstonds; haast = weldra; wysen = latennbsp;zien enz. zijn deze waar zij het eerst optreden verklaard.
Onder de bijlagen in deze afdeeling treft men aan de geannoteerde eerste Zang van Aan het Vaderland,nbsp;die — helaasi — in de latere bewerkingen vervallennbsp;is en waarvan 's dichters visie op Egypte alleszinsnbsp;merkwaardig is; de reeds vermelde varianten vannbsp;de uitgave 1776, en een register op de in De Geuzennbsp;voorkomende namen.
Als illustraties komen voor een portret van Onno Zwier dot tot nog toe onbekend was; een afbeeldingnbsp;van het genre schilderij dat Van Haren tot het schrijven geïnspireerd heeft, en een portret van Mr. Francoisnbsp;Fagel. Ten gevolge van de oorlogsomstandigheden
XI
-ocr page 16-kon een foto-copie van het portret van Sara Adel van Huls, hetwelk zich als pendant van een andernbsp;van Onno Zwier van Haren in de collectie van Prinsnbsp;Karl zu Hohenlohe-Langenburg (Bohemen) bevindt,nbsp;en dat ik bij de XXIIIe zang had willen publiceeren,nbsp;niet toegezonden worden.
XII
-ocr page 17-i-9
.,j -4
ryl
ONianiNi
; â–
sSt.Â¥V^
.. •' '.x!
â– vquot;'5.v
.V-.quot;â– ' *-'y nbsp;nbsp;nbsp;â– -
1 ■•: ■,
DE XVilIe EEUW.
In tegensleiliog lot de XVIIe en XlXe eeuw zijn er voor den litteratuur-historicus, die de volheid van denbsp;XVIIIe tot het terrein van zijn onderzoekingen wünbsp;maken, geen namen van dichters van groot kalibernbsp;aan te treffen- En meent men ze al te ontdekken, dannbsp;nog zoekt men onder de sprekende uitingen van eennbsp;tijdgeest vaak tevergeefs naar oorspronkelijke ennbsp;persoonlijke getuigenissen. Een Feüamq^geeft in 1733nbsp;zijn Telemacbus in het licht; het heeft de allure vannbsp;een epos en is een bewerking van Fénélon's Télé-Imaque. Na deze uitgave zal hij twintig jaren aan eennbsp;I vertaling van Voltaire's Henriade besteden. Arnoldnbsp;Hoogvliet volgt met zijn Abraham de Aartsvader jlnbsp;(1727) in het eerste kwart Vondel na, terwijl in het|nbsp;laatste LucrgtiSJtflö.. Merken^ zich met het heldendichtnbsp;Germgnisug.^ een homerische onsterfelijkheid tot overnbsp;'s lands grenzen bezorgt. In 1741, een jaar na hetnbsp;uitbreken van de Oostenrijksche successie-oorlog,nbsp;rtgeeft Onnq's ruim drie jaar oudere broeder Willemnbsp;van Haren zijn groot gedicht, de Gevallen van Friso,
) Koning der Gangariden en Prasiaten uit; een gesprek onder eenige vrienden, een paar jaar tevoren op hetnbsp;platteland gevoerd tof de geschiedenis van het Frie-sche volk voldoende stof tot het vervaardigen vannbsp;\ een epos zou kunnen leveren, was er de eerste aan-I leiding toe geweest. Zich nog niet bewust van zijn fnbsp;talent en nog niet geloovend aan eigen kracht, laatjnbsp;hij zijn Friso door Huydecoper nazien, die er in de^nbsp;geest van de verfijnd-Fransche smaak dier dagen )nbsp;veranderingen in aanbrengt. Op tooneelgebied is het^nbsp;al niet anders. De met Bernagie en Focquenbroch j
-ocr page 22-begonnen Franscbe invloed in het blijspel — beiden werkten naar Molière — constateert Van Schoonne-veldt in de klassiek-Fransche tragedie ^). Lodewijknbsp;Meijer, ziel van het genootschap „Nil Volentibusnbsp;Arduumquot;, had ze voor het eerst met succes gepropageerd tegen de gruwelstukken van Jan Vos. Nanbsp;hem hadden een Bidloo en een Rotgans in deze trantnbsp;gewerkt, terwijl Huydecoper's studiën over Boileou's :nbsp;„Art Poëtiquequot; en over Corneille's „Discours sur les ;nbsp;trois Unitésquot; deze propaganda kracht bijgezet hadden. ‘nbsp;jlln het midden der XVIIIe eeuw was Voltaire die in-(I vloed nog komen versterken. Wanneer Bilderdijknbsp;echter betoogt 2) dat het tooneel ten onzent nooit eennbsp;nationaal karakter heeft gehad en dat men steeds denbsp;Franschen navolgde, hoewel een Nederlandschenbsp;denkwijze en vaderlandsche zeden of gewoonten nietnbsp;ontbreken, dan laat zich deze uitspraak niet geheelnbsp;j en al handhaven. In de tweede helft van de XVIIIenbsp;[eeuw is wel degelijk een afnemende belangstellingnbsp;( voor het Fransche, en een groeiende interesse innbsp;vaderlandsche stof waar te nemen, welke zich weerspiegelt in een reeks nationale treurspelen die wijnbsp;van De Lannoy, Van Merken en:;^an Haren — omnbsp;maar een paar namen te noemen — bezitten. Denbsp;j onderwerpen zijn eigen vinding geworden. Vergelijknbsp;1 Onno's „Agonquot; met Racine's „Mithridatequot;, leg zijnnbsp;[ „Pietje en Agnietjequot; naast de „Boite de Pandorequot; ennbsp;(men zal vele gelijke trekken ontdekken, maar onmis-I kenbaar is het specifiek Hollondsch element, datnbsp;I overal doorstraalt; dat van het voorbeeld iets anders,
' iets geheel nieuws; iets nationaals heeft gemaakt. Zegt Van Haren op het titelblad van zijn in 1779 verschenen „Proeven van Nederlands Tonneelquot; ook zelf
1) nbsp;nbsp;nbsp;Chr. V. Schoonneveldt: de Navolging der Klass. Franschenbsp;tragedie.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Bljdr. tot de Tooneelpoëzij, Voorafspraak biz. 9.
4
-ocr page 23-niet dat hij het heeft aangedurfd „Gallos deserere et celebrare domestica facta?quot;
De invloed, die als een groote roode lijn op cultureel gebied sinds het laatste kwart der XVIIe eeuw te volgen is, is een rechtstreeksch gevolg van denbsp;Fransche politiek. De vier oorlogen, welke „Ie Roinbsp;Louisquot; Nederland binnen 35 jaar tijd had aangedaan,nbsp;waren niet zonder blijvende invloed op het maatschappelijk leven gebleven. Iemand als Onno Zwiernbsp;zag in de komst van de Réfugié's de eerste aanleidingnbsp;tot de verandering van zeden, niet zoozeer door hunnbsp;verschijning of godsdienst zelve als wel door hun taalnbsp;en manieren. „De ruwe Nederlander, niet wel onderscheidendequot;, zegt hij, „nam in de opvoeding denbsp;valschheid aan in plaats van de politesse, en de lagenbsp;vleyery in plaats van de voorzichtige meêgaand-heidquot; 1). Zij mochten groote bewonderaars van denbsp;Fransche letterkunde zijn, maar in het kabinet en tenbsp;velde bestreden beide Van Harens, geworteld in denbsp;geschiedenis van hun vaderland en vervuld van eennbsp;erfvijandschap tegen Frankrijk als zij waren, dit landnbsp;fel. Willem's Voltairianisme is niet meer dan „eennbsp;levendig geloof aan de alleen zaligmakende Christelijke openbaringquot; 2). Heeft hij in 1743 de natie doornbsp;zijn gedicht „Leonidasquot; tot steun aan Maria Theresianbsp;opgewekt, dan wijdt weliswaar die andere koning,nbsp;„ie Roi Voltairequot;, hem eenige strophen, maar nochnbsp;deze noch een persoonlijke ontmoeting in 1740 hebbennbsp;hem of zijn broeder voor de berekenende Franschenbsp;politiek kunnen winnen. Na de zomer van 1743 houdtnbsp;dan ook alle contact op. En Onno's relaties totnbsp;)' versterkt door een bezoek van dezennbsp;tijdens zijn verblijf in Amsterdam in het jaar 1776, zijn
Nat. zedel. Leerrede, van Vloten blz. 525
3] Busken Huet, De van Harens blz. 48.
' Revue des deux mondes 1 juni 1858.
-ocr page 24-geen andere dan die van den voogd over Willem's onechte dochter Henriette Amelia de Nérah lot haarnbsp;minnaar, tenzij men er een poging van eerstgenoemdenbsp;in wil zien om den graaf tegen stadhouder Willem Vnbsp;op te zetten i). Ja zelfs heeft hij Frankrijk nimmernbsp;bezocht ondanks zijn verlangen het te leeren kennen.nbsp;Wanneer hij in Januari 1747 te Bern er in geslaagd isnbsp;troepen voor de staat te werven, denkt hij er aan zijnnbsp;terugreis over Frankrijk te nemen, maar Hendriknbsp;Fagel raadt het hem af, als te onvoorzichtig, „daarnbsp;U HoWelG. beesig sijt geweest en gereusseert hebtnbsp;in een commissie, die aan het Hof van Vrankrijknbsp;gansch niet aangenaam kan voorkomen.quot; „J'em-ployerois mon loisir present a visiter cette Francenbsp;dont j'ai tant entendu vanter les charmes, que j'ainbsp;tant souhaitté de voir, et qu'il y a de l'apparence quenbsp;je ne voirrez jamaisquot; 3).
De tijd, waarin de gebroeders van Haren opgroeien, is die van het verval van de Republiek en het verliesnbsp;van haar staatkundige beteekenis onmiddellijk na denbsp;Vrede van Utrecht. Duidelijker dan op de 2e grootenbsp;vergadering in 1716 door van Slingelandt samengeroepen, kon zulks niet tot uiting komen. „Tevergeefsnbsp;had de Republiek te dier tijd, in haren boezem, drienbsp;van de grootste mannen, die zij ooit heeft voortgebracht: tevergeefs zat de waakzame Bynkershoeknbsp;aan 't hoofd der wetten: tevergeefs was de schrandere Slingelandt aan 't roer der politieke zaken vannbsp;de machtigste der bondgenooten, en blonk als eennbsp;heldere sterre aan 't firmament van Europa; de langdurige ondervinding, de bovenmenschelijke voorzichtigheid van Fagel zelve werden onnut, zijnenbsp;maningen veracht, zijn raad versmaad, en de ver-
1) Mi. H. V. A., Gedenkschiifien blz. 193.
Brief van 2 Januari 1748 (Fagelarchief No. 1736). 3) Brief aan Heerkens, 4 April 1763.
-ocr page 25-warring neemt hand over hand aanquot;. ') „De twintig jaaren die er na de Vreede van Utrecht verliepennbsp;zijn zeekerlijk degeene in de welke de Republycq denbsp;meeste rust heeft genootenquot;. 2) Maar die rust wasnbsp;noodgedwongen, als von een uitgeputte patiënt dienbsp;buiten staat is zich met zaken bezig te houden, ennbsp;vatbaar voor invloeden. „Nooit hebben de Franschenbsp;taal, letterkunde, modes en gebreken zoo hunnennbsp;invloed op ons werelddeel doen gelden als onder denbsp;regeering van Ie roi Voltaire. Al het sceptische, alnbsp;het conventioneele, al het overdrachtelijke, al hetnbsp;zedenlooze, al het volkverachtende, al het bedorven-aristocratische van het Frankrijk der XVIIIe eeuwnbsp;werd, met de navolgingszucht van onmondigen,nbsp;overgenomen door de hoogere klassen in alle stedennbsp;van Europa; ook te 's-Gravenhagequot; ^). En in datnbsp;'s-Gravenhage houdt men elkander bezig met....nbsp;tooneelvoorstellingen. Daar treden Mevrouw Bentincknbsp;als Phèdre en de Raadsheer Wassenaar als Hippolitusnbsp;op, of spelen de kinderen van de gravin Van Wel-deren de Andromaque. Daar ruziet men ondernbsp;elkander bij het vergeven van een ambt. „Ijdele eernbsp;®n glorie drijft de meesten aan, om zich in posten,nbsp;eeramten en bedieningen in te dringen, waartoe zijnbsp;de vereischte bekwaamheden niet bezitten, of toevallige omstandigheden slingeren hen in een beroep,nbsp;daar zij geene genegenheid voor hebben.... Dochnbsp;daar zijn er ook, die, hunne oogen blind ziende opnbsp;eeramten en waardigheden, alle hunne belangen innbsp;t voldoen hunner staatzuchtige oogmerken stellennbsp;denkende, dat zij, geduurende hun gansche leeven!nbsp;niets anders te doen hebben, dan om eerbedieningen
Lijkrede op Willem IV, van Vloten blz. 216
Leven van Mr. F. Fagel, Fagelarch. No. 1760.
‘*1 Nuyens, Onze Wachter 1876 II blz. 92.
¦*) Kon. Huis-Arch. Bnd. 173 H 2c.
-ocr page 26-te verkrijgen, en alle hunne vermogens aantewenden, om tot het toppunt van eere en glorie te geraaken.quot; i)nbsp;Willem van Haren is nauwelijks een dag in 't bezitnbsp;van de doodsaankondiging van zijn besten vriendnbsp;Aylva van Wonseradeel, of hij solliciteert bij denbsp;prinses-douairière reeds naar diens positie als curator van de academie te Franeker. „V:A:R: sail quenbsp;c'est un emploi plus honorable que profitable, et quenbsp;je sais assés de Latin pour oser y prétendre.quot;
Regeeringskunst bestond in 't kuipen.
Bestond in vreten en in zuipen®)
dicht Onno aan het einde van zijn leven. „Een ambtquot; laat Van Woensel den stervenden Zibs nog in 1801nbsp;uitroepen. 4)
De Oostenrijksche successie-oorlog brengt de dommelende natie in opschudding. Een van de laatste brieven van den ouden griffier Fagel aan Willem IV,nbsp;die het Kon. Huis-archief bewaart, teekent de toestandnbsp;in de republiek scherp en helder; Ik kan niet andersnbsp;doen „als God te bidden en te wenschen, dat dienbsp;geene die staen aen het roer van den Stoet, deselvenbsp;in behoude haven mogen brengen, ende dat daertoenbsp;mogen ontfangen de wijsheid en de kragten, dienbsp;noodig sijn, in soo bekommerlijcke omstandigheden,nbsp;waer in het, na mijn swack gesigt, aen alle kantennbsp;een seer duyster uytsigt heeft, ick verbeelde mij denbsp;Republicq tegenwoordig als een oud overladen schip,nbsp;waervan de Reeders verarmt sijn, het welck is op eennbsp;gevaerlijcke reijse, sender schipper, met oneenigenbsp;stuurluyden, swacke matrosen, ende weijnig voorraed,nbsp;ende daerby weijnig bystand ende hulpe te wagtennbsp;hebbende van sijne conveyers. Tot behoudenisse van
1) nbsp;nbsp;nbsp;De Denker No. 295, 22 Aug. 1768 blz. 266, 269.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Hareniana ter Prov. Blbl. Leeuwarden.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mijn gepasseerd leven, van Vloten blz. 522.
De Lantaarn voor 1801 blz. 90 v.
-ocr page 27-een schip in een sodanigen toestand is meerder van noden, als ick bequaem ben uyt te dencken. Godnbsp;Almagtig, die uyt de duijsternisse ligt kan scheppen,nbsp;hope ick dat sijne alles vermogende behulpsamenbsp;hand van ons lieve vaderland niet sal aftrecken, maernbsp;hetselve in sijne gunsten bewaeren ende segenen.quot;
En terwijl Willem's Leonidas 20.000 man voetvolk onder de wapenen roept, terwijl aller oogen zichnbsp;richten op den herstelden stadhouder, „preektquot; Onnonbsp;„Neutraliteitquot;. „La Neutralité est plus eloigné quenbsp;jamais en Hollandequot;, heet het in een brief aan dennbsp;Prins van 25 Nov. 1741, „et jamais cette Province n'ynbsp;viendra qu'en cas que l'on 1'y force, cè que je nenbsp;prevois pas encore sitot, sur tout si on Ie met en etatnbsp;eet hiver de fapon a n'etre pas forcé au printemsnbsp;prochain.quot; Later zou „dat van Neutraliteit te spreken, Brunswijks huis hem op doen brekenquot; ^), wanneernbsp;de dikke hertog zijn erflanden door d'Estrées zagnbsp;bezetten.
Van het tijdvak van verval, dat de XVIIIe eeuw is^ noemt Nuyens de Van Harens echte representanten.nbsp;Daarmede zij dan tevens gezegd, dat zij tegen denbsp;achtergrond van hun eeuw afsteken. Toch is er tus-schen beiden een verschil, waarvan Huet de nuan-ceering heeft gevoeld toen hij Willem bovenal dennbsp;dichter zijner tijdgenooten, en Onno Zwier die van hetnbsp;nageslacht noemde. 5) Niet zoozeer in beider trant^nbsp;van dichten lag dat onderscheid, naar het mij wilnbsp;voorkomen, als wel in de beteekenis van hun werk.nbsp;Juist om het typische bij den jongeren broeder waarnbsp;te nemen, kan men kennis van zijn lotgevallen niet
4 Januari 1746, Kon. Huis-Arch. bnd. 173 F 1.
Brief aan Willem IV, Kon. Huis-Arch. bnd. 173 H 2 a. Mijn gepasseerd leven, van Vloten, blz. 522.
Onze Wachter 1876 II 77.
De Van Harens, blz. 56.
'‘1
-ocr page 28-ontberen. Ook al trekt Onno's poëzie, gelijk die van velen zijner tijdgenooten, door haar reinheid aan,nbsp;terwijl het leven in de tweede helft van de XVIIIenbsp;eeuw in Nederland — het zijne en dat van Willemnbsp;van Haren niet uitgezonderd — een poel van verdorvenheid gelijkt, waardoor de methode der littera-tuur-historie, die leven en werken als één beschouwt,nbsp;dreigt schipbreuk te lijden 2), van elkander te scheiden zijn zij: leven en werken, ruimer genomen: eeuwnbsp;en letterkunde, niet. En dat maakt het zoeken naarnbsp;een compromis tusschen den mensch Van Haren ennbsp;zijn tijd des te belangwekkender.
Staan wij dan thans bij dat leven eenige oogen-blikken stil.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. echter Polak blz. 49.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Huet, a. V. blz. 1—2.
10
-ocr page 29-II.
ONNO ZWIER VAN HAREN.
1. Leven en Staatkundige Geschriften (1 7 1 3—1 7 6 0).
Halbertsma en Van Leeuwen, die zich in de vorige eeuw met het geslacht der Van Harens hebben bezignbsp;gehouden, zagen zich „wegens gebrek aan voorraad,nbsp;buiten staat gesteld om veel over Onno Zwier medenbsp;te deelen.quot; i) Vandaar dat hun bizondere aandachtnbsp;zich bij Willem bepaalde, en de jongere broeder ernbsp;met enkele bladzijden afkwam. Wij willen thansnbsp;trachten hier het materiaal, dat onderzoek in de verschillende archieven opleverde, bij elkander tenbsp;plaatsen om tot een gaver beeld te komen.
Onno Zwier van Haren werd op 2 April 1713 te St. Anna Parochie geboren en de 9e daaraanvolgende in de Hervormde Kerk aldaar gedoopt: „Onnonbsp;Zwyer zoon van den Ed:Welgebooren Heer Adamnbsp;Ernst van Haren, Grietman op der Bilt etc. Vad(er)nbsp;Get(uYge)quot;, luidt de inschrijving in het doopregister.nbsp;Dat „etc.quot; was hier op zijn plaats, want Adam Ernstnbsp;vereenigde met het ambt van grietman en ontvanger-generaal van Het Bildt dat van Gedeputeerde wegensnbsp;de Adel in de Staten van zijn Gewest, Gecommitteerdenbsp;ter Generaliteit, Bewindhebber van de O. I. C. en Lidnbsp;van de Admiraliteit van Harlingen. Als erfgenaamnbsp;van zijn oud-oom Willem van Haren den ambassadeurnbsp;die hem als zoon geadopteerd had, op het slot tenbsp;St. Anna zetelend, had hij er in 1709 Amelia Henriettanbsp;Wilhelmina du Tour gehuwd. Behalve Onno warennbsp;er uit deze verbintenis nog twee kinderen geboren:nbsp;het oudste: Willem, te Leeuwarden, en een dochternbsp;Frouck wederom te St. Anna.
I. V. Leeuwen, Karakterschets van Willem van Haren (Prov. Bibl. Har.)
11
-ocr page 30-Onno Zwier ontleent zijn doopnamen waarschijnlijk aan twee jong overleden ooms van moederszijde,nbsp;waarvan de een Onno Boldewijn du Tour, edelmannbsp;van Jan Willem Friso, met zijn stadhouder in 1711 aannbsp;de Moerdijk te water raakte, doch gered werd en eennbsp;jaar later als kapitein in 's lands dienst sneuvelde,nbsp;en de ander S w i e r Frederik op jeugdige leeftijdnbsp;stierf. De naam Onno kan echter ook komen vannbsp;zijn overgrootvader Onno van Tamminga. i)
Van de eerste levensjaren van Onno is niet veel meer bekend dan dat hij opgroeide in een sfeer vannbsp;twist en gekibbel, die er in het ouderlijk huis heersch-te, immers het huwelijk van Adam Ernst met Amelianbsp;was een mislukking. De degelijkheid, de schranderheid en de diepheid van inzicht der Van Harensnbsp;compenseerden weliswaar wat er in Onno aan levendigheid, wuftheid en ijdelheid der du Tours te veelnbsp;zou zijn geweest, maar menschen van zoo verschillend temperament verdroegen elkanders nabijheidnbsp;niet. Daarbij was Amelia een verkwistende vrouwnbsp;voor wie haar man zich vrijwel ruïneerde, zoodat bijnbsp;zijn vroegtijdige dood in 1718 de nalatenschap dermate bezwaard was dat de bibliotheek en een deelnbsp;van de inventaris verkocht moesten worden. Denbsp;grootvader grijpt dan in en dwingt zijn schoondochternbsp;hem bij onderhandsche acte als voogd te erkennen,nbsp;„belovende het geene welgedagte mijn Heer Schoonvader doet en verrigt altijd te sullen goedkeuren,nbsp;mitschaders dat ick mij met geen administratie dernbsp;goederen sal bemoeyenquot;. Het had een brouille innbsp;de familie tengevolge. Willem en Onno trokken bijnbsp;hun grootvader te St. Anna in, waar deze het ambtnbsp;van grietman voor zijn oudsten kleinzoon waarnam,nbsp;terwijl Amelia met Frouck bij haar moeder op Nije-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Navorscher 1866 blz. 29.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Prov. Bibl. Har. No. 828.
12
-ocr page 31-venne ging wonen. Niet alleen wilde de oude Willem van geen verzoening weten, maar hij ging zoover datnbsp;hij bij testament bepaalde „dat 't regt van stemmennbsp;tot de goederen van der Bild behoorende, sooveel denbsp;Landdag belangt sonder meer, sal altoos sijn bij denbsp;zoonen van Jr. Adam Ernst van Haren.. . ., verbiedenbsp;Viou Amelia du Tour en deiselver moeder denbsp;administratie van hare kinderen goederen, dewijlenbsp;sij wegens onderteringe met haar overleden mannbsp;staande egte opgelegt, een gioote somma aan denbsp;kinderen is schuldig, i) En hij dwong haar, wederomnbsp;bij onderhandsche acte ^), deze laatste wilsbeschikking goed te keuren, „streckende sulx tof onser volkomen gerustheitquot;.
Houdt de grootvader zich in hoofdzaak met Willem's opleiding bezig, oom Duco te Wolvega trekt zich hetnbsp;lot van Onno aan, en neemt den nu zesjarigen jongennbsp;bij zich in huis. Vandaar wordt hij naar Zwolle opnbsp;school gezonden. „Ik ben van gedagteiiquot;, schrijft Duconbsp;den 8 Juni 1721 aan Amelia, „om in het laest van desenbsp;week of in het begin van de andere week Oene nanbsp;Zwol toe te brengen; soo er iets van Papa of UHWGnbsp;of Lyske haar dienst is soo gelieft mij te schrijvenquot;. 3)nbsp;Aanvankelijk komt hij onder de persoonlijke leidingnbsp;van Rector G. W. Duker, bij wien hij in huis woont ennbsp;die hem het eerste Grieksch en Latijn bijbrengt. Innbsp;1723 vinden we zijn naam voor het eerst in hetnbsp;„Album Studiosae juventutis scholae Swollanaequot;,nbsp;wanneer hij als 4e van de vijf leerlingen naar denbsp;4e klasse overgaat. Op zijn vroegst is Van Harennbsp;dus in het voorjaar van 1722 op het Zwolsche Gymnasium gekomen. Wij volgen hem er gedurende vijfnbsp;jaren als een zeer begaafden leerling, die steeds met
17 Maart 1728. Prov. Bibl. Har. No. 817.
19 October 1728. Prov. Bibl. Har. No. 823.
“) Prov. Bibl. Har. No. 774.
13
-ocr page 32-de eerste prijs overgaat en goed bij Duker, bij den conrector Ketel en de andere schoolmeesters aangeschreven staat. Bij een der praeceptoren, Isaaknbsp;Voyer, wiens zoons zijn klassegenooten zijn, woont hijjnbsp;in huis. Onder de gymnasiasten is ook Eggeric Tid-Inbsp;dinga, van wien het goed zal zijn te onthouden dat*nbsp;hij na een keer gezakt te zijn de school verlaat.
De te Leeuwarden bewaarde rekening van de administratie der goederen van Adam Ernst vannbsp;Haren i) geeft een overzicht van de ten behoeve vannbsp;Onno uitbetaalde gelden gedurende zijn Zwolschenbsp;tijd. Brieven uit deze periode vindt men in de verzameling Hareniana op de Prov. Bibliotheek aldaarnbsp;berustende, terug. Onder de correspondentie aannbsp;Amelia du Tour is het volgend gedicht van den toennbsp;8 jaar ouden zoon alleszins merkwaardig: ^’)
NIEUW JAAR WENS.
Waarde Mama,
Ik voele nu een soete drilt,
Mijn dienst te bieden met dit schrift.
En om mijn dankbaarheyd te tonen.
Wilt die vrymoedigheyd verschonen.
De tijd vereyst het is myn pligt.
Dat ik U met een kort gedigt Begroet en wensch dat God wil geven.
Genade om voor hem te leven.
Dewijl hij ü weer treden doet In 't niewe jaar hy zy U goed.
En geef by wat hy zend zyn zegen.
Om maar te wandelen in zyn wegen.
En als gy naar een korte tyd Uw loopbaan eens ten eynde zijt.
Dan moogt verkrijgen uyf genade 't Geen U voor eeuwig kan verzaden.
U.E. Gehoorsome on onderdanige Soon Anno 1722.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ONNO ZWIER VAN HAREN
1) Prov. Bibl. Har. No. 824.
*) Prov. Bibl. Har. No. 774 en 828. ^
•‘) In de bundel No. 828.
14
-ocr page 33-Moeten wij in dit gedicht en Onno's brieven aan zijn moeder een louter conventioneele toon van kinderen tegenover ouders constateeren, of is er sprakenbsp;van teedere genegenheid? In ieder geval werd dannbsp;die kinderliefde niet of ten deele beantwoord, wantnbsp;reeds nu beginnen de klachten van den jongeren broeder over verwaarloozing en vergetelheid. Hij denktnbsp;er over opzettelijk fouten in zijn examenwerk te makennbsp;om te ontkomen aan het feestje hetwelk hij zijn klas-genooten moet aanbieden wanneer hij de eerste prijsnbsp;behaalt, en dat hij niet kan bekostigen. Een briefnbsp;van meester Voyer aan den grootvader is zelfs noodignbsp;om hem van dat plan af te brengen, en deze zendtnbsp;aanstonds het gevraagde, in zijn ijdelheid gestreeld,nbsp;„car notre examen est publié en présence nonnbsp;seulement du magistrat, mais de tout ce qu'il y a denbsp;grands esprits dans la ville qui y sont invitez et dontnbsp;la plupart connoissent l'illustre familie de Harenquot;, i)nbsp;In de zomer van 1727 verlaat Van Haren Zwollenbsp;met „Cicero in mond en handquot;, en met een schriftelijke getuigenis van Duker. „De jonge Heer, U Hoognbsp;Eds soon, is mij een lief discipel geweest. Daar isnbsp;veel van te verwachten, indien de opplicasie ennbsp;genegenheid voor nuttige studiën, gelijk ik hope, altijdnbsp;sal geproportionneerd zijn met de gave der nature.quot; tnbsp;Hij gaat naar Franeker, waar hij 15 September VlïlÈnbsp;in het album studiosorum teekent. 4) Dezelfde „rekeningquot;, die ons inlicht over Onno's verblijf in Zwolle,nbsp;geeft ons bijzonderheden over het verblijf aan denbsp;academie. Hij volgt er de colleges in het burgerlijknbsp;en hedendaagsch recht van Prof. Jacobus Voorda, bijnbsp;wien hij in de kost is, en ontvangt privatissima iii de
22 October 1724. Prov. Bibl. Har. No, 774.
Mijn gepasseerd Leven, van Vloten blz. 522.
”) nbsp;nbsp;nbsp;11 Juli 1727. Prov. #ibl. Har. No. 774,
Letterk, Leiden No. 1191 blz. 5.
15
-ocr page 34-geschiedenis van Wesseling en in de logica van Oosterdijk Schacht. Hemsterhuis doceert er de oudenbsp;talen „la langue latine qui est si nécessaire pournbsp;toutes les Etudesquot;, i) Teeken- en muzieklessen vullennbsp;zijn opvoeding aan. En de „paruickenquot;, de v/ijn- ennbsp;linnenrekeningen, zijn vaste terugkomende posten.
Evenals zijn broeder Willem, die in Groningen gaat studeeren, blijft hij niet langer dan een jaar tenbsp;Franeker. Op 1 Sept. 1728 is er al sprake van zekerenbsp;gelden, die „aan de Heer Watlander tot Uitregt totnbsp;dienst van Jor. O. Z. van Harenquot; worden uitbetaald,nbsp;en van „reisgeltquot;. Een maand later wordt een rekening betaald „voor 't overbrengen van Jor. O. Z. vannbsp;Haren bagagie na Amsterdamquot;. Aangezien Onno'snbsp;naam evenmin als die van zijn zoon Jan Poppe Andrénbsp;in het album van de universiteit vermeld staat, valtnbsp;zijn komst te Utrecht niet goed te dateeren, vooralnbsp;waar er nog een zekere relatie met Franeker schijntnbsp;te blijven bestaan gelijk uit het „rekenboekquot; blijkt. Innbsp;ieder geval valt zijn studie er na September 1728 ennbsp;duurt minstens tot Mei 1731, want de post van 30 car.nbsp;gulden voor vier weken kost- en weekgeld komt hetnbsp;laatste over de maand April 1731 voor. Hij woont tennbsp;huize van Jacobus Lohoff en zal in Utrecht stellignbsp;langer verblijf hebben gehouden dan tot die datum,nbsp;want 27 Aug. 1732 wordt nog „een jaar dansen vannbsp;den jare 1731quot; voldaan. Hoe dan ook, 16 Februarinbsp;1734 is hij te 's-Gravenhage, wanneer hij bij den Prinsnbsp;van Oranje solliciteert naar een plaats in de magistratuur van Stavoren. Het wil mij voorkomen ofnbsp;de Utrechtsche jaren meer de laatste hand aan eennbsp;reeds voltooide ontwikkeling en een verruiming vannbsp;een provinciale blik beteekenen dan een serieuze
1) Brief aan Heerkens 23 Sept. 1^72. •) Kon. Huis-Arch. 173 H 2 c.
16
-ocr page 35-studie, hetgeen trouwens de veelvuldige nota's van geleverde wijnen, hoeden, zijden kousen, lessen innbsp;schermen, in dansen en op de basviool doen vermoeden. Zou hij in deze tijd „'t geluk der menschenquot;nbsp;niet „in 't minnenquot; gezocht hebben, en toen „Fyllisnbsp;om anderen alsquot; hem dacht, „verstoord naar Bacchusnbsp;gevlucht zijn?quot; i) Het benoodigde geld komt metnbsp;moeite binnen. „Madame et tres honorée mere. Enfinnbsp;je vois bien que vous m'avez tout a fait oubliée etnbsp;que vous n'aimez de vos enfans que ceux qui sontnbsp;pres de vous, aussi cela n'est ii pas etonnant aiantnbsp;toujours depuis mon enfance eté eloigné de vous. IInbsp;Y a environs six semaines que je vous ai prié denbsp;me faire avoir quelque argent.... et d présent il nenbsp;me reste pas assez pour paier un pain d'un sous.nbsp;Cependdnt que de belles promesses ne me fit on pasnbsp;lors que je sortis de la Frisel qu'on ne me laisseroitnbsp;manquer de rien, que j'aurois tout en abondance,nbsp;pourvu que je me comportasse bien.... Je ne scainbsp;done d quoi ascrire tout ceci, si ce n'est qu'on nenbsp;songe pas plus d moi que si je n'estois pas au mondenbsp;paree que je suis absent.quot; 2) Weldra wordt het nognbsp;stiller om hem heen, want juist een jaar na dezenbsp;klacht sterft zijn moeder, en een paar weken laternbsp;zijn zuster — beiden aan de pokken—, terwijl Willem,nbsp;sinds eenige jaren op Het Bildt gevestigd, ternauwernood van dezelfde ziekte geneest.
Een promotie bekroonde de Utrechtsche studententijd niet, want het Album Promotorum bevat de naam van Onno Zwier van Haren niet, en het moet uitgesloten geacht worden dat hij de graad U. ]. D behaalde zonder dat daarvan aanteekening zou zijnnbsp;gehouden.
De mannelijke jaren zijn nu aangebroken. Hij
Mijn gepasseerd Leven, van Vloten blz. 521.
23 Nov. 17(30). Prov. Bibl. Har. No. 774.
17
-ocr page 36-„hoorde noemen 't vaderlandquot; en hem „spoorden de groote namen van Fagel en van Slingeland aanquot;, i)nbsp;Er moeten in den jongen Van Haren ongetivijfeld kwaliteiten geweest zijn die de aandacht trokken vannbsp;menschen als Van Slingeland, Fagel, Bynkershoek ennbsp;van Limborch, die hem in de staatszaken inwijddennbsp;en hem toestonden daartoe geheele avonden bij hennbsp;door te brengen. 2) De vriendschap met den Prinsnbsp;van Oranje dateert uit beider kinderjaren en werd innbsp;deze jaren slechts verstevigd, ook al is zij èn doornbsp;Onno zelf èn door diens biografen vaak overdrevennbsp;voorgesteld. Het zijn wederom tot nog toe weinignbsp;geraadpleegde briefwisselingen, die ons een juistnbsp;inzicht kunnen geven in persoonlijke en maatschappelijke verhoudingen rondom Van Haren in de vollenbsp;kracht van zijn leven en in zijn ontplooiing als staatsman; ik heb het oog op die met den Prins, met dennbsp;jongen griffier Fagel — van Francois Fagel aan Onnonbsp;Zwier en omgekeerd zijn helaas geen brieven bewaard — en tenslotte met de Prinses-Douairière vannbsp;Oranje. Men mag wel zeggen dat Willem IV Vannbsp;Haren in het zadel geholpen heeft. Achtereenvolgensnbsp;wordt hij historieschrijver van Friesland, Burgemeester van Slooten, en Gecommitteerde ter Generaliteit (1734). Op 1 Mei 1739 doet hij zijn intrede in denbsp;Raad van State. 4) En wat zijn particuliere leven innbsp;deze tijd betreft, het schijnt voorbeeldig in vergelijking tot dat van Willem, die van de eene amoureuzenbsp;geschiedenis in de andere vervalt en bij Marianbsp;Crullers in drie jaar tijd drie onechte kinderen verwekt. Maar toch ook weer niet zoo voorbeeldig als
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mijn gepasseerd Leven, van Vloten blz. 521.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ie deductie blz. 82.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Kon. Huis-Arch. lesp. bundels 173 H 2 a, b, c; Fagelarch.nbsp;No. 1736; Kon. Huis-Aich. bundel 431 H 1.
'*) Kon. Huis-Arch. bundel 173 H 2 c. Brief dd. 2 Mei 1739.
18
-ocr page 37-hi) het ons later wil doen gelooven: de deducent „sommeert een eenig sterveling om te kunnen ofnbsp;durven getuigen, of ooit iemand hem in eenig huisnbsp;van débauche heeft gezien of ontmoet.quot; 3) Ook Onnonbsp;heeft zijn avonturen, die blijkbaar niet onbekendnbsp;blijven. „Le crime de notre Mr: Onno est qu'il a eténbsp;aupres de certaines demoiselles d'Agterom, mais ilnbsp;vit a present parfaitement bien.quot;2)
In het najaar van 1737, wanneer hij als gedeputeerde tijdens een inspectietocht op het statenjacht ^aanwezig is, maakt hij kennis met Sara Adel vannbsp;Huls, dochter van den Haagschen Burgemeesternbsp;Mr. Samuel, die hij in 1738 huwt. Uit zijn hekelzangnbsp;„Mijn gepasseerd levenquot; blijkt dat zij niet :^ijn eerstenbsp;liefde was. Wie zich achter Fillys verschuilt valt nietnbsp;met zekerheid uit te maken. Ik heb wel eens gedachtnbsp;dat Van Haren's eerste „zielsvertrouwenquot; was voornbsp;Maria Doublet, een kleindochter van Maria Fagel,nbsp;zuster van den griffier Mr. Francois Fagel, onder wiensnbsp;voogdij zij stond en bij wien zij in huis woonde, dochnbsp;meer dan een vermoeden is dit niet. Zij huwde in 1743nbsp;Robert d'Arcy Graaf van Holderness, waarop het „zijnbsp;dacht om anderen als mijquot; wellicht betrekking zounbsp;kunnen hebben. In 1742 overlijdt oom Duco te Wol-vega en zijn dood bezorgt Onno de grietenij West-Stellingwerf, waar hij voortaan verblijft zoolang denbsp;staatszaken hem niet in beslag nemen. Niet zondernbsp;strubbelingen wordt hij in 1746 President van denbsp;Raad van State s). Een jaar later is hij als gedeputeerde tot het regelen der zaken van justitie, politie,nbsp;finantiën en regeering in Noord-Brabant achtereenvolgens te Willemstad, Geertruidenberg, Breda en
ie deductie blz. 81.
2) Willem van Haren aan zijn moeder, 26 Maart 17(31). Prov. Bibl. Har. No. 828.
Kon. Huis-Arch. bnd. 173 H 2 b, briei dd. 3 en 5 Mei 1746.
19
-ocr page 38-®)
's-Hertogenbosch aanwezig. ^ ) Daar ontvangt hij van den sinds eenige maanden herstelden stadhouder zijnnbsp;commissie als afgevaardigde tot de Vredehandel tenbsp;Aken 2),. doch eerst vertrekt hij in November 1747 alsnbsp;buitengewoon gezant naar Zwitserland om in zijnnbsp;kwaliteit van commissaris-generaal der Zwitsersch-Grisonsche troepen bij de protesiantsche cantonsnbsp;manschappen te werven. Hij bezoekt Keulen, Frankfort, Basel, Bern, Zürich, Schaffhausen, dat hem totnbsp;eereburger benoemt, Neuchdtel, Genève, Glarus ennbsp;Appenzell en slaagt in zijn opdracht, maar met moeite:nbsp;„Ainsi je resolu d'emploier, comme on dit, Ie verd etnbsp;Ie sec, pour parvenir ici a mon but, et comme ici, ainsinbsp;que dans tout autre Gouvernement Republicain,nbsp;l'interet particulier se trouve souvent si etroitement liénbsp;avec l'interet publicq, que l'on a de la peine a lesnbsp;bien separer, j'ai cru de mon devoir de m'informernbsp;quelles etoient ici les families de credit que l'onnbsp;pourroit obliger en leur faisant avoir part dans l'Etat-Major futur du Regiment, supposé qüe l'on ennbsp;accorde la levée. In Februari 1748 komt hij overhaast uit Zwitserland terug, dient in die maand denbsp;staat van oorlog in en vertrekt naar Aken, waar hijnbsp;van April tot September 1748 verblijft. Zijn rol is daarnbsp;door de aanwezigheid van Bentinck van minder be-teekenis geweest dan men wel geneigd is te meenennbsp;en dan de schenking van het door Jean Fournier vannbsp;hem vervaardigd portret aan de Raadszaal van hetnbsp;stadhuis aldaar, doet vermoeden. Aan het eind vannbsp;het jaar is hij in 's-Hertogenbosch 4), hij woont opnbsp;8 Maart 1749 het oranjefeest te Maastricht bij ^). Eerstnbsp;Kon. Huis-Arch. bnd. 173 H 2 b.
Kon. Huis-Aich. bnd. 173 H 2 b. Vgl. brief dd. 26 Aug. 1747. Aid. brief dd. 9 Dec. 1747, Vgl. de Geuzen XV strophe 3.nbsp;Kon. Huis-Arch. bnd. 173 H 2 b. brief dd. 26 Febr. 1749.nbsp;W. Bax, gedenkbk. der Ndl. Herv. Gem. v. Maastrichtnbsp;1632—1932 blz. 169.
20
-ocr page 39-dan komt er rust. Hij vestigt zich te 's-Gravenhage, waar hij 8 April 1749 „huys, erff en thuyn, mitsgadersnbsp;stal en koetshuys daerannexquot; aan de Zuidzijde vannbsp;de Nobelstraat koopt. Hier bezoekt hij trouw denbsp;vergaderingen van de Generaliteitscolleges. Met denbsp;dood van den Prins in het najaar van 1751 ontvaltnbsp;hem een groote steun, doch de Prinses blijit hemnbsp;trouw en bezorgt hem in Januari 1755 het lidmaatschap van de Amsterdamsche Admiraliteit, i) Op eennbsp;Februari Zondag van het jaar 1760 ontstaat in zijnnbsp;gezin een hevige twist, die een jaar later zijn maatschappelijke val tengevolge heelt, aan welk voorvalnbsp;ik hieronder een aparte beschouwing zal wijden.
Vóór van Haren tengevolge van de gebeurtenissen in zijn familie naar Wolvega werd gebannen, had hijnbsp;een zeer belangrijke periode als staatsman achter denbsp;rug, en als zoodanig is hij de schrijver van eenigenbsp;politieke redevoeringen en geschriften. Van het jaarnbsp;1746 zijn twee op schrift gestelde aanspraken bewaard, die hij in de hooge colleges van staat gehouden heeft. De eerste dagteekent van 21 Februarinbsp;en is door hem als gecommitteerde wegens Frieslandnbsp;ter Staten Generaal gedaan; hij dringt er in aan opnbsp;benoeming van den Frieschen stadhouder tot generaal der infanterie. 2) in Augustus van hetzelfde jaarnbsp;zou hij in dezelfde vergadering een redevoeringnbsp;gehouden hebben, waarvan het origineel niet bewaard is, maar die weldra in het Engelsch vertaaldnbsp;werd onder de titel: The sentiments of a dutchnbsp;Patriot, Being the speech of *** in an August assemblynbsp;on the present state of affairs and the resolutionnbsp;necessary at this juncture to be taken for the safety
Kon. Huis-Arch. bnd. 431 H 1, brief dd 2 Febr 1755
Vgl. van Vloten, biz. 208—209, en H. Meijer, Kort Verhaal der Ndl. Gesch. III blz. 112—119.
Vgl. van Vloten blz. 205—206.
21
-ocr page 40-of te Republic. Faithfully translated from the Dutch original.quot; In de quot;London Evening Post from Tuesdaynbsp;December 16-Thursday December 18quot; kwam er eennbsp;uittreksel uit voor, hetwelk de toespraak toeschrijft
aan Mr. V. H.-n, hoewel het thans een uitgemaakte
zaak is dat Onno Zwier er de schrijver niet van is. Het meest bekend is zijn „Aanspraak gedaan alsnbsp;President van den Raad van Staate der Vereenigdenbsp;Nederlanden, en corps ter Vergaadering van Haarnbsp;Hoog Mogende verscheenen, op den 29 Decembernbsp;1746, tot overbrenging van de generaale petitie ennbsp;staat van oorlog voor het jaar 1747quot;, i) waarin hij denbsp;droevige positie van de republiek schildert. Aanstonds wordt deze rede gecopieerd, en in het Franschnbsp;verschijnt een vertaling. 2) De afschriften, die verspreid worden, schijnen niet betrouwbaar te zijn,nbsp;zelfs is er een zekere opzet bij in het spel. 21 Januarinbsp;1747 schrijft Van Haren aan den Prins: „Les mechantesnbsp;et fausses copies que l'on a fait de mon discours auxnbsp;Etats Generaux et qui courent les Provinces j o i n t enbsp;a la harangue que l'on m'a fait l'h o n n e u rnbsp;d'inventer et de faire imprimer sousnbsp;mon nom en Angleterre^), m'ont enfin obligénbsp;d'en distribuer de copies justes et correctes, on estnbsp;occupé a en ecrire une pour Votre Altesse Serenis-simequot;. 4) Een vergelijking van het bij deze brief ingesloten afschrift met dat bij Van Vloten laat zien datnbsp;men getracht heeft schrijver's somber oordeel over denbsp;van Fagel afbreuk te doen.
Na de dood van Willem IV, in 1751, verzocht Prinses
4) Vgl. van Vloten blz. 206—208; Mnemosyne XIII 171 vlgg.; H. Meijer, Kort Verhaal der Ndl. Gesch. III blz. 129—134; Milit.nbsp;Spectator Ile serie, dl. 3 blz. 486—489.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Prov. Bibl. Har. No. 828.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Spatieering van mij,
¦*) Kon. Huis-Arch. bnd. 173 H 2 b.
22
-ocr page 41-Anna Van Haren, die zich er over verwonderde dat de begrafenisplechtigheid te Delft niet gepaard wasnbsp;gegaan met het uitspreken van een lijkrede, eennbsp;dergelijke toespraak alsnog samen te stellen. Hijnbsp;kweet zich onmiddellijk van deze opdracht, hoewelnbsp;het tot Maart 1766 duurde voordat hij ze op verzoeknbsp;van H. K. H. in druk liet verschijnen, i) Ook aan eennbsp;tweede verzoek, dat hij zijn belangrijke aanmerkingennbsp;over het staatkundig bestuur en het krijgswezen opnbsp;schrift zou stellen tot instructie van haar eenigennbsp;zoon, gaf hij gevolg. In zijn „Nieuwjaarsbrief aan mijnnbsp;jongsten zoonquot; van de 31e December 1777, geeft hijnbsp;een schema van deze verhandeling, welke bij denbsp;brand van zijn huis ruim een jaax tevoren in denbsp;vlammen was opgegaan, „een arbeid van achttiennbsp;jaren in 't verzamelen, en van drie jaren in 't redi-geerenquot;. 2) Omstreeks het jaar 1755 zal Van Harennbsp;zich dus met het samenstellen er van hebben bezignbsp;gehouden; juist in de periode dat zijn werkzaamhedennbsp;in de Amsterdamsche admiraliteit wat meer gelegenheid tot schrijven lieten. Dat die vrije tijd weldranbsp;onbegrensd zou zijn, kon hij toen nog niet vermoeden.
2. Crimineele Badinerie. 3) (1 76 0—1 7 6 1) En généial on peut dire que l'ingratitudenbsp;a mis son. principal throne dans la conduite des enfans vers leurs pères.
(Bayle, Charles V).
Men mag bij de bespreking van de affaire Van Haren, waarvan kennisneming voor het juiste begripnbsp;van zijn levenshouding en dichterschap sinds 1760nbsp;een vereischte is, niet uit het oog verliezen ondernbsp;welke tijdsomstandigheden zij plaats vond. Immers
Advertentie in de Leydse Courant v. 19 amp; 26 Mrt. 1766.
Bij van Vloten blz. 456.
®) De uitdrukking is van Aegidius v. d. Dussen.
23
-ocr page 42-men loopt, wanneer men de „cause célèbrequot; los van de tijd beschouwt, het gevaar te komen tot allerleinbsp;conclusies waarvoor het bewijsmateriaal uiterstnbsp;oppervlakkig verzameld is.
Het karakter en de persoon van iemand als Onno Zwier, waarbij ik in een volgend hoofdstuk uitvoerignbsp;zal stilstaan, schijnt met zich medegebracht te hebbennbsp;een gevoel van zelfbewustheid, ja zelfs van superioriteit dat hem onder degenen met wie hij dagelijks tenbsp;verkeeren had vijanden bezorgde. Menschen als Vannbsp;Slingelandt, Fagel, Van Bynkershoek of Van Limborch,nbsp;die hem steeds hun sympathie en vriendschap haddennbsp;geschonken, zijn thans allen gestorven. In 1751 wasnbsp;stadhouder Prins Willem IV, zijn boezemvriend, metnbsp;wien hij opgegroeid was en wiens vertrouwen hijnbsp;„gedurende achttien consecutieve jaren, en tot aannbsp;het laatste van zijn levenquot; i) genoten had, overleden;nbsp;dat beteekende voor de Van Harens een gevoelignbsp;verlies. „Tout mon sang s'est glacé a Ia lecture denbsp;la lettre de Madame votre Epouse. Comment vousnbsp;exprimoi-je la douleur que je sens au fond de monnbsp;ame du desastre affreux qui desole S:A;R: la Rep:nbsp;et tous ceux qui ont de Thonneur, du sentiment et denbsp;la reconoissance. Dieu veuille soutenir cette digne etnbsp;grande Princesse dans son affliction.quot; Acht jaarnbsp;later overleed Prinses Anna zelf, en haar dood „stortnbsp;nieuwe schrikken inquot; Onno's „zielquot;. 3) De Hertog vannbsp;Brunswijk aanvaardt dan voor den minderjarigennbsp;Willem V de regeering. Sinds zijn komst als leger-hervormer in de Republiek is hij de groote tegenspelernbsp;der Friesche hofpartij in het algemeen, die van denbsp;Van Harens, vooral van Onno, in het bijzonder. In zijnnbsp;„Letterkundige Naoogstquot; heeft Halbertsma van het
1) nbsp;nbsp;nbsp;Bij van Vloten biz. 455.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Willem V. H. aan de Grovestins, Prov. Bibl. Har. bnd. 889.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Geuzen 1772, XIII str. 16.
24
-ocr page 43-geschil tusschen Brunswijk en Onno Zwier menig voorval verhaald. Het „neutraliteit-gepredikquot; van dennbsp;laatste had tot gevolg gehad dat den Hertog eerstnbsp;het opperbevel over de Engelsch-Pruisische troepennbsp;gedurende de zevenjarige oorlog (1756—1763) ontgaan was en hij kort daarna de Brunswijksche erflanden door het Fransche leger bezet zag. Om hemnbsp;heen groepeerde zich de militaire partij, waarondernbsp;menschen als Tiddinga en Van der Dussen, terwijlnbsp;Van Haren die van de handel achter zich had. Ooknbsp;door beider houding tegenover het Oranjehuis blevennbsp;botsingen niet uit. Onno trachtte de macht van dennbsp;voogd te brengen aan de toeziende voogdésse Marie-Louise van Hessen-Cassel, 's Prinsen grootmoeder,nbsp;en Prinses Carolina vond hij hierbij op zijn hand. i)nbsp;Aldus waren de verhoudingen, toen in Februari 1760nbsp;de familieveete uitbrak door de beschuldiging vannbsp;twee zijner dochters als zou hij zich te haren opzichtenbsp;aan bloedschande hebben schuldig gemaakt. „Maartnbsp;1760. Werden seer godlose saken op 't sujet vannbsp;O. Z. van Haren gedebiteert, alsse dat hij sijne dogtersnbsp;vleeschelijk gebruikt soude hebben, selfs jegens denbsp;natuur, dat sijn zoon soude gesegt hebben zijn vadernbsp;op 't schavot te konnen helpen, dat daerop de zoonnbsp;met imand bij hem van huis gesonden is; Jae hijnbsp;Haren selfs is sedert dat gerugt absent gebleven, ennbsp;verlof gevraagt — als monster commissaris van denbsp;Zwitsers — om nog langer absent te mogen blijven.quot;nbsp;Met dit eene citaat uit Hardenbroek's dagboek, metnbsp;de onderteekening van de acte waarbij Onno Zwiernbsp;zich op 18 Februari 1760 schuldig verklaarde voornbsp;zijn familie, en met de plechtige verzegeling van datnbsp;document door van Sandick en van Hogendorp opnbsp;17 April daaraanvolgende, zou de zaak zeker de
Vgl. Stuart, Vadert. Hist. II 158—163.
Van Hardenbroek, Gedenkschr. I 163.
25
-ocr page 44-doofpot zijn ingegaan, wanneer niet Onno Zwier, van commissiebrieven van de 3e November 1760 voorzien, in de Statenvergadering van Mercurius dennbsp;15en April 1761 verschenen was i) ondanks zijn belofte daar niet te compareeren dan met goedvindennbsp;van zijn schoonzoons. Dezelfde dagboekschrijver vannbsp;zoo pas teekent in April 1761 aan „Hij komt onver-wagt in s'Hage, verschijnt in H. H. M. vergadering,nbsp;werd door geen mens genoegzaam aangesproken,nbsp;gaat bij den prins aen 't hof, ook bij de princes vannbsp;Weylbourg, selfs met sijn vrouw, dog werdt medenbsp;door niemant aengesprookenquot; ^). De Kolonel van dernbsp;Dussen brengt thans den Hertog van Brunswijk vannbsp;de acte op de hoogte, die op zijn beurt den Raadpensionaris Steyn verwittigt. Een Geheim Besognenbsp;ad hoe besluit dat van Haren geen verdere zitting innbsp;de vergadering zal nemen voor hij zich gezuiverdnbsp;heeft. Verschijnt hij desondanks tóch, dan zal de volledige vergadering van het gebeurde in kennisnbsp;worden gesteld, hetgeen na de publicatie van denbsp;eerste deductie (20 Mei 1761) inderdaad gebeurt. Denbsp;Staten van Friesland toonen zich verontwaardigdnbsp;over de door de Algemeene Staten gevolgde gedragslijn, en ontvangen de bekende brief ten antwoordnbsp;welke door Huet is medegedeeld. Inmiddels heeftnbsp;Van Haren zich naar Wolvega begeven en zichnbsp;voor het Friesche hof ter purge gesteld.
„May 1761. De sake van O. Z. van Haren segt men nu dat in Vriesland voor 't hof sal gepousseert werdennbsp;door hem, O. Z.; men debiteert ook (ore Boreel) datnbsp;wat gelegentheyd gegeven heeft tot de accusatie van
1) Resoluties S. G. 1761, Dl. I blz. 415. Vgl. verder secrete Resoluties 1761 blz. 32, 35, 36, 38, 58—59 en Resoluties 1761 Dl. 5nbsp;blz. 460, 598 en 676.
Van Hardenbroek I blz. 177.
C. Busken Huet, De van Harens blz. 34 vlgg.
26
-ocr page 45-sijne dogters, is dat die ene, die jegenswoordig te Brussel is i), eene breuk hadde, waernae hij als vadernbsp;van tijt tot tijt sag. Ook debiteert men dat sijn outstenbsp;dogter wel 2 kinderen voor haar trouwen van hemnbsp;soude gehad hebben, gelijk mede de tweede dochternbsp;Doekje. Ook soude hij. Haren, gesegt hebben dat mennbsp;hem bederven wilde, dog dat hij verklaert hadde dienbsp;en andere persoenen ook wel te sullen vinden, wantnbsp;dat, seedert hij van sijne jeugt af aen corresponden-tien hadde gehadt, hij nog nooit een eenige briefnbsp;verbrand haddequot;. Het Hof van Friesland houdt denbsp;zaak slepende en spreekt ten slotte op ^7 Octobernbsp;1762 het „non liquetquot; uit, eenerzijds hem van rechtsvervolging ontslaande, maar anderzijds hem nietnbsp;voor onschuldig verklarende. 3) En terwijl men tenbsp;'sHage steeds meer „debiteertquot; en men in brievennbsp;de zonderlingste veronderstellingen uit 4), zetelt Onnonbsp;Zwier op zijn grietenij te Wolvega en maakt een beginnbsp;aan zijn correspondentie met G. N. Heerkens. „Pendant ce tems de crise je fais comme j'ai fait pendantnbsp;les trente et un mois que tout ceci dure et je menbsp;dis matin et soir:
Aequam memento lebus in arduis Servare mentem, moriture Delli. ®)
En een paar maanden later „quant a l'esprit, nous sommes tranquilles, paree que notre consciencenbsp;l'est.quot;6) „Et pendant leurs agitations, je passe
1) NI. Marianne Elisabeth van Haren, die in 1760 met haar broeder Duco te Brussel verbleei.
Vgl. Van Hardenbroek I 180.
®) Prov. Bibl. Har. No. 945.
*) Fagelarchiel No. 2120.
O. Z. V. Haren aan G. N. Heerkens, 19 Oct. 1762.
) Vgl. aid. brief dd. 11 Dec. 1762.
27
-ocr page 46-tranquillement mon terns dans mon cabinet a m'entre-tenir avec Pope qui me dit all that is, is wellquot;, i)
Houden nu de gebeurtenissen van 1760 verband met die van 1761? Kunnen de manoeuvres om Vannbsp;Haren in eerstgenoemd jaar de acte van schuldbekentenis te laten copiëeren, teekenen en zegelennbsp;gecombineerd worden met die om hem van hetnbsp;staatstooneel te dringen in het laatstgenoemd? Ik bennbsp;geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden ennbsp;te beweren dat het feit of Van Haren meer of mindernbsp;schuldig te verklaren is daar niets aan af of toe doet.nbsp;Sinds het voorgevallene in de Raad van State, waarnbsp;Burmania in 1746 de presidentszetel niet voor Vannbsp;Haren wilde inruimen, 2) sedert het onder zijn naomnbsp;doen drukken van redevoeringen die niet van zijnnbsp;pen afkomstig waren, is er een toenemende stemmingnbsp;tegen den Frieschen edelman waar te nemen. Opmerkelijk is in dit verband de alinea in een briefnbsp;van E. S. van Burmania aan Bergsma: „De Raedsheernbsp;Kempenaer heeft aan Haar Doorl. Hooght. de Vor-stinne-Douairière in persoon gezegt, dat deeze beschuldigingen van hogerhand kwamen, insinueerendenbsp;partijdigheid van den Heere Hertog. Hoe omnemnbsp;exsuperat stultitiam et impudentiam. Is hij dan nunbsp;alleen wijzer, als alle de Bondgenooten in 't jaarnbsp;1747, 1748 en 1755? Waarom? Of komt het daer vannbsp;daen dat hij teegenwoordig bij deese schikkingennbsp;geen occasie heeft den baes zoo te speelen als maar
1) Vgl. aid. briei dd. 4 Apiil 1763.
„dans tout autre païs on placeroit quelqu'un qui laison-neioit ainsi au petites maisons, mais il n'y a que trop de gens ici qui lui applaudissent et Ie confirment journellement dansnbsp;cette idéé, piets comme ils ie sonl de saisii avidement tout cenbsp;qui peut leur donner la moindre lueur d'esperance que quelquenbsp;chose me chagiinera au Conseil d'Etat ou que tot ou tard ilsnbsp;pourront me faire finir une seance qui les incommode furieuse-ment.quot; O. Z. v. H. aan Oranje 3 en 5 Mei 1746. Kon. Huis-Arch.nbsp;173 H 2 b.
28
-ocr page 47-ctl te veel bij wijlen Z. D. H. en H. K. H. heelt ge-daen?quot; i) Van deze vijandelijke stemming geelt van Hardenbroek's dagboek telkens opnieuw blijk. Denbsp;militaire lactie, met den Hertog van Brunswijk aannbsp;het hoofd, is zeer tegen Van Haren ingenomen.nbsp;Iemand als Bentinck doet alle mogelijke moeite hemnbsp;zijn commissariaat over de Zwitsersche troepen tenbsp;ontnemen. Het wil mij nu voorkomen dat Onno'snbsp;schoonzoons, zijn zwager Van der Dussen en zijn^V.nbsp;vriend Tiddinga van meet af aan in het familie-\\nbsp;schandaal een middel hebben gezien om zich van \ \nbsp;dezen sta-in-de-weg te ontdoen en daartoe zijn \ \nbsp;invioedrijker vijanden in de zaak hebben gemengd,nbsp;zonder te willen gelooven „dat de geheele beschul^ \nbsp;diging van den dichter der Geuzen slechts eenenbsp;staatkundige kuiperij was, om hem uit het Bestuurnbsp;te verwijderen, waartoe men zich van de verfoeye-lijkste middelen bediende.quot; Van Haren weet zelfnbsp;dien vijanden ook zijn maatschappelijke val. „Hijnbsp;geeft voor.... dat de Heer Hertog syn vervolger is,nbsp;die zijn Patriottissime niet zoude konnen verdragen,nbsp;welke hij als een getrouw dienaer van zijn vaderlandnbsp;en van het Doorlugtigste Huys van Orange niet metnbsp;goede oogen zo magtig in de Republicq konde sien,nbsp;daer dezelve maer een vreemdeling was.quot;
De vraag, welke bij een dergelijke voorstelling van het gebeurde onmiddellijk gesteld wil zijn en dienbsp;luidt; was Van Haren schuldig? is daarmede eigenlijknbsp;tevens al bevestigend beantwoord. Immers was hijnbsp;onschuldig, dan zou men niet anders dan aan eennbsp;van begin af aan opgezet complot kunnen denken.
Blief dd. 9 Mei 1761, Fagelaich. No. 2120.
Vgl. V. Haidenbioek I blz. 209/10 en 284/85.
^1 Vadeil. Leüeioef. 1831 blz. 307.
E. S. Burmania aan Beigsma, 9 Mei 1761, Fagelarch. No. 2120. Vgi. aid. brief van P. Steyn aan Brunswijk.
29
-ocr page 48-waarbij 1761 het tweede bedrijt van 1760 is, terwijl het er in werkelijkheid geen ver volg, maar eennbsp;» g e volg van is. Met het probleem van zijn schuld ofnbsp;1 onschuld hebben zich in de XVIIIe eeuw, in tegenstelling tot het getal der XlXe eeuwsche beoordeelaars, maar weinigen ingelaten. Trouwens het vraagstuk dat de laatstgenoemde groep bezig houdtnbsp;is veeleer dat der verhouding van schuldbesef totnbsp;dichterschap. Wij zullèrTeeïst Van HStèn'é tijdgenoo-tëinxagöah.quot;''s Dichters broeder Willem is zoo goednbsp;als zeker van diens schuld overtuigd geweest. Nadatnbsp;hem de geruchten uit Den Haag bekend zijn geworden,nbsp;reist hij er terstond uit Brussel heen om de zaaknbsp;ongedaan te maken; hij stelt zelfs een stuk op dat denbsp;bewuste acte zal vervangen, doch de Hogendorpennbsp;willen niet medewerken. Onno's geschriften keurt hijnbsp;af, maar zijn raadgevingen worden in de wind geslagen „les miens ont eté toujours de suivre Ie sistemenbsp;d'une tranquilité parfaite.quot; i) Over Onno's vrouw Saranbsp;Adel van Huls heb ik al geen andere opinie. Juistnbsp;in het feit, dat zij onvoorwaardelijk de zijde van haarnbsp;man koos, dat deze met haar „trouwloosheidsslagenquot;nbsp;en „de wanhoop zelfquot; verdroeg 2), en door haarnbsp;nabijheid als die van een tweede Maria vanJReigers-berg kwam tot de idealiseering vöir“zljn^uwelijks-leven, zie ik een bewijs, dat zij, het mag dan zijn omnbsp;hem voor een verdere moreele val te behoeden, maarnbsp;toch zeker allereerst om haar acht trouw geblevennbsp;kinderen van een gezinsondergang te redden zooalsnbsp;zij het haar derde dochter getracht had te doen doornbsp;hem tot onderteekening van de acte te bewegen, vannbsp;zijn schuld geweten heeft. Maar merkwaardig blijftnbsp;het dat de Van Hulsen zich bij de Hogendorpen aan-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Brief aan Heerkens dd. 29 Maart 1766.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Herschijning, Toezending.
30
-ocr page 49-sloten. 1) De houding van 's dichters kinderen bewijst niet veel omdat zij tijdens het gebeurde nog te jongnbsp;waren om een eigen oordeel te vormen. Tenslottenbsp;van deze categorie nog Van Haren's collega's, zijnnbsp;mede-gedeputeerden en provinciegenooten. De Kem-penaer, even groot vijand van den Hertog van Bruns-wijk als Onno Zwier, belast door de Staten Generaalnbsp;om dezen het aldaar beslotene mede te deelen,nbsp;weigerde den Frieschen staten verslag te doen ennbsp;onthield zich sinds 1 Mei 1761 van de vergaderingen. 2) Patras, een andere gecommitteerde, wordtnbsp;door Van Haren schriftelijk bedankt voor zijn steun. 3)nbsp;De grietman Lycklama is de eenige die hem zoodranbsp;hij te Leeuwarden is, komt opzoeken. 4)
Tot de tweede groep getuigen behooren de XlXe eeuwsche familieleden van den dichter en de litteratuurhistorici. Halbertsma, die persoonlijk bevriend isnbsp;geweest met Willem Anne van Haren, is door dezennbsp;in relatie gekomen met de Van Sandicks en Vannbsp;Hogendorpen, en heeft het een en ander aangetee-kend. „O. Z. van Haren was idolater gek van zijnenbsp;vrouw, die schoon was. Hoe zou hij zijne dochternbsp;Marianne dan beminnen die lelijk was? Evenwel zegt^nbsp;Gijsbert Karei van Hogendorp dat Onno Zwier zijnenbsp;dochters zich liet uitkleden, wanneer zij van het balnbsp;kwamen, om nog eens naakt voor papa te dansen.quot; 5)nbsp;„Onno Zwier van Sandick, die meest Fransch sprak,nbsp;zeide tegen zijn vrouw Henrietta Feith, quant d moinbsp;je crois Ie certain; namelijk het crimen tentati incestus.nbsp;Maar hij veroordeelde zijne moeder, dat zij zulk eeii
Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 43,
*) Vgl. Geheime Resol. 1761 blz. 35.
Bij brief van den 12 Mei 1761.
¦*) Fagelarch. No. 2120. Brief van S. G. van Burmania aan den graaf van Welderen dd. 7.5.1761.
®) Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 42.
31
-ocr page 50-misdrijf van haren vader ruchtbaar had gemaakt.quot; „Hij kogt overal de deductien op; sommigen voornbsp;8 fl. en brande ze op.quot;
Van de litteratoren staan Alberdingk Thijm ^), Van Hoogstraten Polak ten Brink en Huet tegenover Halbertsma, Jorissen o). Van Vloten en Potgieter.nbsp;Hun meeningen komen in hoofdstuk VIII nog ternbsp;sprake.
I Het ziet er voor den biograaf van Van Haren naar uit of de graad van diens schuld wel nooit preciesnbsp;' bepaald zal kunnen worden. Dat hij zich als vadernbsp;i meer heeft veroorloofd dan welvoegelijk was kan nietnbsp;I weerlegd. Zijn schuld kan niet goedgepraat met ver-I ontschuldigingen als teekenen des tijds '^) of voorop-L gezet complot. Spreekt het besef er van trouwensnbsp;zelf niet in eenige zangen van zijn Geuzen, waarnbsp;wroeging, een schuldig en een lijdend hart kleinenbsp;maar onv/raakbare getuigenissen zijn?
3. Leven en Letterarbeid (1 76 1—1 7 7 9).
p Kenmerkt het eerste gedeelte van Van Haren's leven zich door een onvermoeide werkzaamheid alsnbsp;1 staatsman en zorg voor het algemeen welzijn, hetnbsp;Uweede door de rust van den landedelman en deelneming in het leven van zijn onmiddellijke omgeving.
') Vgl. aid. blz. 141, 145 en passim.
“) Vgl. Zondagsblad 30 Dec. 1860 en De la littérature Néerl. blz. 216.
3) Vgl. de Dietsche Warande 1876 II 369 vlgg.
“)
In zijn „Studiënquot;.
Gesch. dei Ndl. Letteik. blz. 541.
Aa^ hel Vaderland blz. 6 en 71.
Vgl. bijv. Huet De Van Harens blz. VI.
Vgl. de Geuzen XIII vs. 12—13; XXI vs. 3—4; XXIII vs. 86—87.
32'
-ocr page 51-De mensch Van. Haten die in 1761 teleurgesteld in het gediag van twee zijner kinderen en gedesillusioneerd in zijn idealen naar Woïvega komt, begintnbsp;eigenlijk een nieuw leven, waarin in tegenstellingnbsp;tot het voorgaande plaats en tijd is voor een vertrouwelijke omgang met vrienden en een degelijkenbsp;opvoeding van zijn zoons. Afwisselend brengt hij zijnnbsp;jaren te Wolvega en Leeuwarden door. In de Frieschenbsp;hoofdstad voelt hij, gewoon om dagelijks drie of viernbsp;uur te wandelen, zich niet goed thuis: „une villenbsp;melancolique par elle meme et par ses tristes habi-tans, qui ne rient jamais comme vous savez.quot; i)
In deze tijd maakt hij kennis met den vriend van ^ zijn verdere leven. Het is Gerardus Nicolaus Heeikens, pnbsp;een Groninger, die aanvankelijk in de rechten heeftnbsp;gestudeerd, doch later zich op de medicijnen heeftnbsp;toegelegd en te Reims gepromoveerd is. Natuurlijk innbsp;het buitenland, want 's lands grenzen zijn hem tenbsp;eng en zijn reizen in Frankrijk, Duitschland, Italië ennbsp;Zwitserland derhalve menigvuldig. Het is juist denbsp;bereisde, veelzijdige geleerde dien Onno in hemnbsp;waardeert. En dat hij katholiek is en 13 jaar zijnnbsp;jongere doet aan de vriendschap geen afbreuk. 2)nbsp;Zeer belezen in de klassieken, in Racine, Vondel ennbsp;Van der Goes; zelf schrijver van Latijnsche werkennbsp;en poëzie, is hij een vriend naar Van Haren's hart.
Hij laat zich door dezen herhaaldelijk voorlichten op het gebied van litteratuur, en omgekeerd vraagtnbsp;de ander hem. boeken te willen koopen te Groningennbsp;omdat hij ze te Wolvega of Leeuwarden niet krijgennbsp;kan. „Je suis charmé — schrijft Onno 4 April 1763nbsp;uit Wolvega — que mes epitres ne vous ennuientnbsp;point, elles vont comme ma plume et mon imagination, souvent par sauts et par bonds: une lettre etant
o. Z. V. Haren aan Heerkens 8 Januari 1764.
Vgl. Moltzer b!z. VII—XI en Halbertsma, Naoogst II 497—99.
33
-ocr page 52-une conversation entre des absens, elle doit naturelle-ment etre comme une conversation libre entre des amis presens, qui rarement est methodique.quot; i) Ennbsp;wanneer Heerkens zich op een zijner reizen nietnbsp;ongevoelig voor het vrouwelijk schoon betoont ennbsp;dit zijn vriend mededeelt, luidt het antwoord: van dienbsp;eerste (de min) komt men, hoewel minnende ennbsp;gemind, spoedig terug; is de liefde echter op achtingnbsp;gegrond, zoo is men voor zijn gansche leven geborgen; ik zeg dat bij ondervinding. Gelukkig zijnnbsp;onze eerste eeden ook de laatste geweest, en nanbsp;26 jaren huwelijks, tederheid en vriendschap, zijnnbsp;onze wederkeerige wenschen;
quoniam concoides egimus annos Auferat hora duos eadem----
Wees gij ook zoo gelukkig! De meest oprechte vriendschap kan U niets toewenschen dat een dergelijk lot te boven gaat.
Adeleide en zijn kinderen zijn het voortdurend voorwerp van zijn zorg. Des avonds, na de maaltijd,nbsp;wordt er van zeven tot negen uur gelezen; de meisjesnbsp;kiezen Corneille, de zoons prefereeren Racine. Of hijnbsp;geeft een cursus in aardrijkskunde en geschiedenislessen. 3) Zelf brengt hij zijn tijd rustig in zijn kamernbsp;door, zich met Pope onderhoudende die hem zegt;nbsp;all that is, is well. Later leest hij dezen schrijvernbsp;met Jan Poppe André, en Montesquieu met Corelnbsp;Willem. En op een in de tuin van zijn woning vannbsp;geboomte vervaardigd tooneel worden voorstellingennbsp;gegeven. „Bij mangel van goede meesters meendenbsp;hij dat God en de natuur hem verplichtten, om zelfnbsp;de onderwijzer zijner kinderen te zijn. In de geschie-
1) Aan Heeikens, Moltzei blz. 38.
2j Vgl. aan denzelfde, 29 Januari 1763.
’) Aan denzelide, 29 Januari en 4 April 1763. ¦*) Aan denzelfde, 29 Januari 1763.
.1
34
-ocr page 53-denis, aardrijks- en zedekunde, in de levende en dode talen, maar bovenal in de godsdienst gaf hi]nbsp;hun daaglijksch lessen. Het vertrouwen van den leerling te bezitten was hem het beginsel van alle goednbsp;onderwijs: te dien einde poogde hij meer het aanziennbsp;van een achtbaren en aangenamen vriend dan vannbsp;een gezagvoerenden vader te hebben, waaruit dienbsp;ongewone gemeenzaamheid tusschen vader en kinderen geboren werd, waardoor zijn huisgezin zichnbsp;onderscheidde.quot; i) Met uitzondering van die tot zijnnbsp;twee dochters is Van Haren's verhouding tot zijnnbsp;kinderen steeds goed geweest. Een minder goedenbsp;verstandhouding welke er met Willem Anne schijntnbsp;te hebben bestaan, werd spoedig bijgelegd.
Na de voltooiing van hun opvoeding moeten de zoons vooruit in de wereld. Duco vindt als zoon vannbsp;den commissaris der Grisonsche troepen gemakkelijknbsp;een plaats in een Zwitsersch regiment, en volgt laternbsp;zijn schoonvader als Amsterdamsch koopman op.nbsp;Willem is al van 1758 af ter zee en wordt in 1764nbsp;luitenant. Van Haren vraagt aan Fagel voor dezennbsp;aanbevelingsbrieven: „Ik weet dat ik gevaar loopnbsp;van UwWEGeb. in swaarwigtiger occupation te inter-rompeeren, maar UwWEGeb. weet wat het hart vannbsp;een Vader is voor syn zoon en voor een kind van dienbsp;jaaren.quot; Jan Poppe André volgt de weg van zijnnbsp;vader: eerst naar Franeker en daarna naar Utrecht.nbsp;Onno geeft zich moeite hem tot secretaris van dénbsp;vloot benoemd te krijgen, en vraagt Fagel of hetnbsp;ongepast zou zijn dat hij „aan Syne Hoogheid hiertoenbsp;aanbood zijn „soon, thans in zijn drie en twintigstenbsp;jaar, die de pen reedelijk behandeld en in de Latijnse,
Halbertsma, Geslacht der Van Harens blz. 220_221
“) Vgl. brieven aan J. P. A. van Haren dd. 21, 22 en 26 October 1776.
Fagelarchief bnd. 789. Brief dd. 6 December 1760.
35
-ocr page 54-Franse, Engelsche en Nederduitse taaien niet verlegen is.quot; 1) Voorzichtigheid is hier inderdaad geboden, want de verhouding tot het Oranjehuis is slecht geworden. Vooral nadat Onno in 1765 in hetnbsp;kwartier van Zevenwolden een voorstel heeft uitgelokt om de dag der meerderjarigheid van den Prinsnbsp;met een jaar te vervroegen, waardoor diens grootmoeder, die de raadsbestelling in verscheidenenbsp;Friesche steden bezat, van bepaalde inkomstennbsp;verstoken zou raken, terwijl de Prins het zelf nietnbsp;begeerde. Het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te Vlissingen benoemt Van Haren 28 Juninbsp;1774 tot lid en vier jaar later tot directeur. 3) Hierdoornbsp;komt hij veel in aanraking met Jona Willem Te Water,nbsp;met wien hij een briefwisseling onderhoudt en zichnbsp;tegelijkertijd tot lid van het Provinciaal Utrechtschnbsp;Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, opnbsp;1 Mei 1777, benoemd ziet.
Twee gebeurtenissen stoorden in de tweede levensperiode van Onno Zwier zijn rust en bewezen, dat men hem daar in het hooge Noorden nog niet vergeten had. In de nacht van 6 op 7 November werdnbsp;er op Lindenoord ingebroken, waarbij de ongenoodenbsp;gasten alles overhoop haalden zonder voorwerpennbsp;van waarde, die voor het grijpen lagen, mede tenbsp;nemen. Bij het getuigenverhoor, voor het gerecht vannbsp;Stellingwerf-Westeinde gehouden, werd o.a. geconstateerd dat in de tuin gevonden voetsporen afkomstignbsp;waren van een „Engelsche Schoequot;, „dat ze welnbsp;gelijken na een soort die men Spaansche schoenennbsp;noemt, en geen fatsoen van boere- of burgerschoenennbsp;te zijn.quot; ‘^) „Deftig bezoekquot; dusl Veel ernstiger was
Fagelarchiei bnd. 789. Brief dd. 7 Juni 1777.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Halbertsma, Geslacht dei Van Harens blz. 471—lï,
3) nbsp;nbsp;nbsp;NI. de 27e April 1778.
*) Hepkema, Friesche Volksalm. 1884 blz. 174.
36
-ocr page 55-de brand, die in de vroege ochtend van 20 October 1776 in's dichters huis uitbrak, en Lindenoord totaalnbsp;in de asch legde. Ternauwernood redden alle in-wonenden het leven. Het journaal van Daam vannbsp;Haren; het manuscript in 30 folianten van Willem vannbsp;Haren den ambassadeur; Onno's verhandeling overnbsp;de reedenen van het verlies van Brasil; zijn Levennbsp;van Blois van Treslong en een gedeelte van dat vannbsp;Fagel; alle litteratoren en 1200 reisbeschrijvingennbsp;kwamen in de vlammen om. i) Klijnsma redde metnbsp;levensgevaar een cassette met belangrijke papierennbsp;en blieven. „Hoe dit ongeval gekomen isquot;, schrijftnbsp;Van Haren aan Te Water, „weet niemand tot nog toenbsp;met zeekerheid: de voorzigtigheid dicteerd te zeggennbsp;dat men geloofd dat een werkmeid vuur in den boek-kamer heeft laaten staan, en wel in een ijzeren pot,nbsp;die gloeyend geworden, de vloer heeft aangestoo-ken.quot; 3) Hij zelf geloofde aan boos opzet en zochtnbsp;verband tusschen de inbraak en de brand. De vermoedens van den onbekenden schrijver van de „briefnbsp;over de waere oorzaek van 's lands ongevalquot; gaannbsp;in dezelfde richting, wanneer hij zegt „dat hoe slimnbsp;de Hertog [van Brunswijk] het ook overlegd haddenbsp;om Van Haren weg te krijgen,.... evenwel niet ge-slaegd hadde om 's mans papieren magtig te wordennbsp;[papieren waaruit zeker gepleegd bedrog in hetnbsp;Oranjehuis zou kunnen blijken] ....dat alle aanzoeken vrugteloos waeren geweest .... dat mennbsp;daerop door bestel des Hertogs zijn huis te Wolveganbsp;aan de woede der vlammen had overgegeven: dognbsp;dat door Van Haren's voorzorge zijne cassette metnbsp;papieren was in wezen gebleeven.quot; 4) Het is moeilijk
Leiden, Letterk. No. 1004. Briei aan Te Watei 7 Dec. 1776.
*)
Brie! van S. F. Klijnsma aan J. H. Halbertsma, 10 Sept. 1845, Prov. Bibl. Har. Vgl. echter Halbertsma, Naoogst II blz. 494.nbsp;Leiden, Letterk. 1004 als boven.
Gedrukt in 1782, vgl. blz. 5—7.
37
-ocr page 56-om de ware toedracht van het gebeurde te volgen. Het gedrag der Harens was dat van triomfanten tennbsp;opzichte van overwonnen vijanden. „La perte estnbsp;grande certainement, mais elle n'est pas irreparablenbsp;que du coté de ma bibliotheque: Ie reste se regleranbsp;avec de la patience et du temps. Car a tout ce quinbsp;est brulé il n'y a pas un seul winstdoende effect.nbsp;Nos revenus ne sont pas brulés, ni en terres ni ennbsp;emplois.quot;!) Een „pertequot;, geen „ruïnequot;, ddt is denbsp;opvatting welke gepropageerd wordt en in allenbsp;brieven tot uitdrukking komt. 2) Van Haren hoopte innbsp;het voorjaar van 1778 over een paar maanden weernbsp;in zijn huis te zijn „als wanneer het tijd zal worden,nbsp;om aan eenige boeken te denkenquot;, 2) maar het zounbsp;niet voor hem weggelegd zijn. Hij overleed 2 September 1779 op het buitentje „De Wildbaanquot;, na Mevrouwnbsp;Van Sandick en Van Hogendorp onterfd te hebbennbsp;en zijn andere kinderen te hebben laten beloven „datnbsp;zij niet zouden verzoenen dan met de derde generatiequot;. De boedel was met veel schulden bezwaardnbsp;en kwam in 1816 eerst tot liquidatie.
De mensch Van Haren, die in 1761 teleurgesteld en gedesillusioneerd n^r Wolvega komt, begint eennbsp;.mieuw leven, zei ik. ï)e ontwikkeling van staatsmannbsp;jtot litteratof\kan voor de hand liggen, die tot dichternbsp;doet dat stmlig niet en is een alleszins merkwaardignbsp;feit. Immers telt men het hierboven af gedrukte jeugdgedicht en eenige regels, „in welke hij zijne satiriekenbsp;luim botvierde, en die verspreid in attrapes of bedriegertjes op het slot te Wolvega aan den wandnbsp;hingen,quot; niet mede, dan heeft Onno Zwier tot op
1) nbsp;nbsp;nbsp;o. Z. van Haren aan Jan Poppe André 26 October 1776.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bij Nepveu de desbetreffende briefwisseling.
2) Prov. Bibl. Har. No. 994. Brief aan Te Water 1 Maart 1778.
¦*) Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 42vso.
®) Vgl. Halbertsma, Letterk. Naoogst blz. 480.
38
-ocr page 57-II
1766 niets in dichtvorm geschreven, tenzij zijn verzen verbrand zijn. Maar was zulks het geval geweest, zounbsp;Halbertsma het dan niet van Willem Anne vernomennbsp;hebben? Hoe dit ook zij, „eerst in den gevallen staatsman ontwaakt de dichterquot;, i) Daarover zijn de XIX©nbsp;eeuwsche critici het wel eens. Huet ziet een oorzakê^nbsp;lijk verband tusschen schuldbesef en poëzie ennbsp;vergelijkt Van Haren's geval met dat van een Bilder-dijk, een Shelley en een Chateaubriand. „Te rekenennbsp;van zijne Lijkrede op Willem den IVen, in 1766 gedrukt, tot aan zijn Proeve van eene nationale zedelijkenbsp;leerrede van een oud man aan de jeugd van Nederland, zijn laatste werk^ilt;71779 verschenen, heeft Vannbsp;Haren niets geschreven, in poëzie noch proza, dat innbsp;den eigenlijken zin des woords, zonder bekendheidnbsp;met de hoofdtrekken zijner levens- en karaktergeschiedenis, kan begrepen worden. Inzonderheid hetnbsp;ontluiken van den dichter in hem wordt alleen opnbsp;die wijze verklaar- .en verstaanbaar.quot; 2) Nu moet mennbsp;bij het verklaren van zijn dichterschap twee dingennbsp;niet uit het oog verliezen. Waar van een ontwikkelingnbsp;sprake is moet een aanleg voorafgaan. Die aanlegnbsp;komt mijns inziens van de Du Tours: Onno's moede]nbsp;was zelf de schrijfster van een boek over zedekundenbsp;en levenswijsheid en waagde zich ook aan de dichtnbsp;kunst. 3) Tot de hoofdrichtingen er van behoort, naastnbsp;zijn geschiedkundig talent, zijn liefde voor letterkunde,nbsp;niet slechts die van zijn eigen land, maar ook vannbsp;de Europeesche. In zijn jongelingsjaren had de Zwol-sche rector Duker hem de bewondering voor denbsp;klassieken bijgebracht, waarvan Cicero en Vergiliusnbsp;door hem uitverkoren schenen. Zijn studie te Franekernbsp;en Utrecht had hem historisch, litterair en juridisch
Kalff, V blz. 500.
De Van Harens blz. 104—105.
») Prov. Bibl. Har. bnd. 828.
39
-ocr page 58-onderlegd. Verdieping in de Fransche letterkunde was de gewoonste zaak van de wereld, maar Vannbsp;Haren las bovendien Tasso, Camoëns, Milton, Macnbsp;Pherson, Pope en Swift. Om nu de door deze scholingnbsp;verdiepte gevoelens voor vaderland en vrijheid weernbsp;te geven, was de tot nog toe wel-verzorgde prozavorm
Ite gering. Het wil mij voorkomen dat Van Haren's ontwaking als dichter niet het gevolg van schuldbesefnbsp;behoeft te zijn. Wie wil kan zich daarover een mee-ning vormen met behulp van de deducties en processtukken en aandachtige lezing zijner werken. Het isnbsp;voldoende vast te stellen dat zijn maatschappelijkenbsp;val, zijn vernedering in aller oogen gedurende denbsp;eerste jaren in hem de aanleg tot talent hebben ynbsp;ontwikkeld. Zijn dichterschap wortelt onmiddellijk m ^nbsp;de gebeurtenissen 1760—'61. „Altoos gedrukt doornbsp;een zware last van staatszorgen scheen de poëtischenbsp;vonk nimmer lucht te hebben kunnen krijgenquot;, zegtnbsp;Halbertsma. i) De landelijke rust, de vrije tijd verschaft hem deze nu. Ik geloof niet dat wat Van Harennbsp;tot dichten gebracht heeft is „bovenal de wensch omnbsp;met dichtwerken evenals met zijn deductiën denbsp;publieke meening te brengen tot eene gunstige be-oordeeling van zijn karakter, tot geloof aan denbsp;onkreukbaarheid van zijn huwelijksleven en de op-I rechtheid van zijn liefde voor vrouw en kinderenquot;,
I zooals Te Winkel wil. Evenmin dat „al zijn geschrif-I ten te zomen en afzonderlijk ten doel hebben, zoo ' mogelijk den indruk van het gebeurde in Februarinbsp;1760 uit te wisschen.quot;3) Wij zullen in het volgendnbsp;hoofdstuk zien dat waar dergelijke vermoedens zouden gerechtvaardigd zijn, er steeds sprake is vannbsp;een nog niet geheel en al gelouterd ideaal, zooals
1) Geslacht der Van Harens blz. 210.
2) Gesch. der Ndl. Lett. V 505.
3) Vgl. Huet, De Van Harens blz. 105.
40
-ocr page 59-‘ bij voorbeeld in de „Agonquot;. Wat men kan consta-teeren is een zekere haast waarmee Van Haren zijn werken in het licht geeit om te toonen waar hij zichnbsp;in deze jaren mede bezig houdt. Wanneer Bentincknbsp;in April 1765 in de Ridderschap van Holland „metnbsp;veel violentiequot; een voorstel doet om Onno zijnnbsp;commissariaat over de Zwitsers af te nemen, teekentnbsp;Van Hardenbroek in zijn journaal aan: „Ingevallenbsp;Haren sijn employ ontnomen werd, sal hij sekerlijknbsp;schrijven, en heeft reeds eene deductie gereet; selfnbsp;segt hij telkens dat brieven van Sijn Hoogheydtnbsp;saliger sal laten drukken.quot; i) In dezelfde tijd schrijftnbsp;Van Haren aan Heerkens: „je vous suis toujoursnbsp;egalement obligé de vos lepons de moderation etnbsp;de prudence, mais j'ai appris de Salomon qu'il estnbsp;un tems pour parler, et un tems pour se taire, etnbsp;huit enfans obligent un pere a savoir ou il pourranbsp;les etablir, dans sa patrie ou au dehors.quot; Hetnbsp;„aan den Lezerquot; van de Lijkrede op prins Willem IVnbsp;eindigt. „Het is dan uit plicht en genegenheid dat ditnbsp;werk nu het licht ziet: en bij die twee beweegredenen voegt zich de hoop dat ik genegen, en innbsp;zekeren zin, genoodzaakt om eenige van mijnenbsp;werken aan het publiek mede te deelen, door ditnbsp;eerste zal kunnen gewaar worden of de anderenbsp;een gunstige receptie hebben te wachten.quot; Met denbsp;publicatie van „Aan het Vaderlandquot;, drie jaren ^nbsp;later, is het al niet anders gesteld. Zoo is ernbsp;sprake van een wisselwerking tusschen de vijanden:nbsp;tracht de eene groep den vervolgden man nognbsp;zwaarder te beproeven, dan dreigt deze met publicatie, en bij wijze van zelfbescherming laat hij ziennbsp;wat zijn bezigheden zijn door te publiceeren. „II m'estnbsp;essentiel que l'on voie que eet homme si persecuté
Gedenkschriften I blz. 284—285.
Brief aan Heerkens dd. 25 Maart 1765.
41
-ocr page 60-öccupe son loisii a la gloire de sa patxie et de ses concitoiens, et peu-etre utile, que l'on sache qu'ilnbsp;sait ecxire encoxe.quot; i)
De „Lijkreden ovei wijlen Zijne Dooil. Hoogheid Willem De IVquot;, welke leeds 15 jaor vooi de diuknbsp;geieed was zooals wij hiexboven zagen, vexscheennbsp;te Leeuwarden in Maart 1766. Het is een vader-landsch-histoxische bespiegeling naar aanleiding vannbsp;een tekst uit de klaagliederen van Jeremia, waarbijnbsp;de eerste drie stadhouders met Mozes, Josua ennbsp;Salomo vergeleken worden. Uit hetzelfde jaarnbsp;dateeien de „Zeedige aanmerkingen over de veen-graverijen in Frieslandquot;, waarvan het onderwerp hetnbsp;dominium eminens: de macht van den souverein omnbsp;in gevallen, waar het gaat om het welzijn van hetnbsp;algemeen, goederen van particulieren zich toe tenbsp;eigenen, is. Hoewel eerst in 1775 uitgegeven, vrerktnbsp;Van Haren in deze tijd aan zijn verhandeling overnbsp;„Japan, met betrekking tot de Hollandsche Natie ennbsp;de Christelijke Godsdienstquot;, waarin hij de Republieknbsp;zuivert van de blaam, haar door de Engelschen innbsp;de schoenen geschoven, van aanstoot tot progromsnbsp;te hebben gegeven. 4 Juni 1765: „Je suis enfoncénbsp;dans Ie Japon, et je me promène dans ses iles aussinbsp;hardiment que vous dans celles de Ia Zelande.nbsp;Serieusement parlant je travaille a un petit ouvragenbsp;qui sera intitulé „Examen de la conduite des Hol-landais du Japon relativement au Christianismequot;.nbsp;Het werkje was bestemd voor de October-afleveringnbsp;van de Gazette Littéraire, en op 1 October klaar. Hetnbsp;verscheen echter vier jaar later in het Recueil philo-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Brief aan Heerkens 1 October 1765.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Leydse Courant 19 en 26 Maart 1766. Vgl, ook briefnbsp;aan Heerkens dd. 25 Maart 1766.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. aan denzelfde 4 Juni 1765; en 29 Maart, 10 Sep- ’nbsp;tember, 1 October en 20 November 1765.
42
-ocr page 61-sophique et littéraire de la Societé Typographique de Bouillon 1), waarin Potgieter het later ongetwijfeldnbsp;las. 2) Ook te Londen werd een vertaling in hetnbsp;Fiansch bezorgd.
Van de „levensbeschrijvingen der Nederlandsche Doorlugtige Mannenquot;, die hij voor zijn „particulierenbsp;instructiequot; uitwerkte 4), gingen die van Blois vannbsp;Treslong geheel en al, en die van Fagel gedeeltelijknbsp;verloren. In de briefwisseling met Heerkens is er vannbsp;Fagel's biografie het eerst 21 Juni 1766 sprake. Zijnnbsp;vriend had Onno de raad gegeven liever een levennbsp;uit te kiezen dat voor de menschen onverschillignbsp;was. Deze had oorspronkelijk het plan twee biografieën tegelijkertijd te geven, zooals Willem I ennbsp;Oldenbarneveld; Maurits en de jonge Tromp; Frederiknbsp;Hendrik en Willem III; de Groot en De Witt of denbsp;Ruyter en Fagel, doch van dit plan kwam niets.nbsp;30 September was het tweede gedeelte, dat dennbsp;mensch beschrijft, klaar. „II n'y a dans la descriptionnbsp;de la vie domestique rien qui puisse faire soupponnernbsp;la moindre communication depuis six ans. Mais sinbsp;l'on veut que la premiere portie soit de meme, il foutnbsp;effacer la genealogie qu'il est clair que je ne puisnbsp;avoir que de la familie.... Je sais bien que jenbsp;m'attire une nouvelle invidia pour avoir eté 1'aminbsp;d'un aussi grand et aussi honnete homme, mais je nenbsp;saurois q'y faire.quot; De Fagels schijnen er niets opnbsp;gesteld te zijn geweest hun naam met die der Van
’) Uil J. B. R. Robinet on J. C. Casülhon, Bouillon 1769, dl. U onder de titel; Recherches sur la conduite des Hollandols aunbsp;Japon lelativement d la religion Chrélienne.
2) Potgieter aan Huet 14 Jan, 1869, dl. 11 blz. 13.
®) Recherches historigues sur l'état de la religion Chrétienne au Japon, relativement d la Nation hollandaise. Londies 1778.
Brief aan Te Water 25 April 1772.
“) Vgl. de brieven van 21 Juni, 30 September, 8 November, 5 December 1766 en 10 Februari 1767.
43
-ocr page 62-Harens verbonden te zien, en dit schijnt de reden te zijn dat het werk niet gepubliceerd werd. „Cette vienbsp;est achevée a deux articles pres pour lesquels il menbsp;faut des eclaircissements que je ne puis trouver quenbsp;dans des livres que j'attens la semaine prochaine;nbsp;mais qui ne hateront ni ne retarderont l'impressionnbsp;que j'avois deja resolu de differer jusqu'a ce qu'aiantnbsp;j'avois deja resolu de differer jusqu'a ce qu'aiantnbsp;attendu un temps convenable je vois 1'effet de cesnbsp;promesses.quot; Op het Rijksarchief te 's-Hage wordt eennbsp;fragment bewaard dat ik binnenkort hoop te publi-ceeren. i)
li
Tijdens het samenstellen van zijn verhandeling over Japan was Van Haren met de koloniale geschiedenis in aanraking gekomen. Ik acht het aannemelijknbsp;dat de conceptie van Het Leven van Joannes Camp-huis te dateeren is vóór die van het treurspel „Agonnbsp;Sulthan van Bantamquot;. Door Japan kwam Onno metnbsp;de figuur van den Gouverneur-Generaal in aanraking.nbsp;Voor zijn studie had hij een beschrijving van Japan,nbsp;door Camphuis nog als onderkoopman van de O. I. C.nbsp;samengesteld en tijdens zijn gouverneurschap doornbsp;den chirurgijn Kaempher aangevuld, geraadpleegd.nbsp;En tengevolge van de bestudeering van de tijd vannbsp;diens bewind maakte hij kennis met de geschiedenisnbsp;van Sultan Abdul Fataqui Agoung. Bewijzen voornbsp;deze chronologie geeft de briefwisseling niet, maarnbsp;zij kan wel niet anders zijn omdat de tijd welke ernbsp;tusschen de verschijning van „Aan het Vaderlandquot;nbsp;en de publicatie van Het Leven van J. Camphuis innbsp;1772 verloopt, uiterst krap gemeten is voor een totaalnbsp;nieuw-opgezette studie, te eerder waar wij er rekening mee moeten houden dat die jaren door Vannbsp;Haren aan de eerste bewerking van „Aan het Vaderlandquot; tot „De Geuzenquot; (in de uitgave 1771 èn die van
1) Fagelarchief No. 1760.
44
-ocr page 63-17721) besteed werden. Aldus vormt het proza-oeuvre, op de „Nationaal zedelijke Leerredequot; na, een aaneensluitend geheel en valt vóór zijn dichterlijke periode.nbsp;Het was de leerschool van zijn letterarbeid, zoowel opnbsp;politiek, godsdienstig en historisch gebied. Qualitatietnbsp;is in de hier genoemde werken een vooruitgang tenbsp;bespeuren wanneer men ze legt naast die van zijnnbsp;eerste levens-tijdvak. Quantitatief eveneens; wantnbsp;houdt men rekening met de datum der conceptie vannbsp;de Lijkrede en de Geschiedenis van de Nederlandschenbsp;Krijgsdienst, dan ziet men dat zijn grootste productiviteit in deze vorm nd 1761 ligt.
'1 De uitgave van „Agcn, Sulthan van Bantamquot; werd / in de dagbladen in Mey 1769 aangekondigd i), en hetnbsp;daarop volgend jaar in het Fransch vertaald doornbsp;een onbekende hand. 2) Bewerkingen verschenen innbsp;1786 door Pieter van Schelle en in 1825 voor Jan vannbsp;'s-Gravenweert, terwijl Hendrik Janssen te Parijs zichnbsp;in 1812 nog eens aan een Fransche overzettingnbsp;I waagde. De „Agonquot; is dus vóór „Aan het Vaderlandquot;nbsp;1 gepubliceerd, welk werk in December van hetzelfdenbsp;1 jaar verscheen 3), en waaraan Van Haren sinds 1766,nbsp;het jaar waarin hij de geuzenschilderij ontdekte dienbsp;hem inspireerde, werkte. Hij geeft er in 1771, 1772 ennbsp;1776, onder andere vorm en inhoud, nieuwe drukkennbsp;van, en laat in 1773 bij Clement te Zwolle zijn treurspel Willem de Eerste, Prins van Oranje verschijnen,nbsp;tezamen met een „gepolijstequot; Agon onder de titelnbsp;„Proeve van Nederduitsche treurspellenquot;. Van de viernbsp;door hem bedachte onderwerpen, die men ten too-neele zou kunnen brengen „zonder aan iemand dernbsp;nog levende Nederlanders eenigen aanstoot tenbsp;gevenquot;, te weten „Maria van Malsen of Noord-
Leydse Courant 10 Mey 1769.
en
Agon, Sultan van Bantam, tragedie en cinq actes et Vers, traduite du hollandois. La Haye 1770.
Leydse Courant 27 December 1769.
45
-ocr page 64-Holland verlostquot; en „De Dood van Prins Willem Iquot; uit de vaderlandsche, „Pelimao den Alfoereesquot; ennbsp;„Agon, Sulthan van Bantamquot; uit de Indische geschiedenis, kiest hij van beide groepen dus elk de laatste.nbsp;In 1779 verschijnt van deze tragedies een tweedenbsp;druk onder de naam „Proeven van Nederlandschnbsp;Tonneelquot;. Van Vloten geeft een uitgave in het Klass.nbsp;Lgüerk. Pantheon in 1864.
/Kort na zijn benoeming tot lid van het Zeeuwsch Genootschap (28 Juni 1774) werkt hij de eerste zangnbsp;van „Aan het Vaderlandquot;, door hemzelf „De Koophandelquot; betiteld, voor dat genootschap om. Totnbsp;nadere verklaring zijner „Geuzenquot; publiceert hij eennbsp;„Verhandeling over de Nationaale of Vaderlandschenbsp;//Gedichtenquot; 2). De uiterst belangrijke cjclua .deinbsp;11 zoagen dagteekent uit de jdren i7ZB-=LZZS. Chronologisch volgen elkander op ^): De Herschijning (aannbsp;Adeleide 5 Augustus 1776); Proeve van een overzetting uit het Engelsch: Pope's eerste brief vannbsp;„Essay on manquot; (aan Jan Poppe André — 15 November 1776); De landbouw (aan den griffier van dennbsp;Heuvel te Utrecht — 1777); De inenting (aan Saranbsp;Maria van den Heuvel — 1777); Nieuwjaars Brief aannbsp;mijn jongste zoon (aan Carel Willem — 31 Decembernbsp;1777); De Vrijheid (aan Carel Willem — 31 Decembernbsp;1777); Vaarwel! van een oude vader aan zijn soonnbsp;(aan Jan Poppe André — 31 December 1777); Denbsp;Staatsman (aan Willem Anne — vóór Mei 1778); Denbsp;Koopman (aan Duco — Mei 177j^ De Schimmennbsp;(1778); de laatste drie in een bang^
Van een jaar vroeger date^s^h waarschijnlijk De
1) Schiedam, 1864.
2) Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap te Vlis-singen 1778 blz. 225 vlgg,
3) De dateering is vastgesteld met behulp van de briefwisseling.
46
-ocr page 65-Komst van de Messias en De Offerande van Themistocles. In de December-maand van 1778 legtnbsp;Van Haren de laatste hand aan zijn tooneelspelnbsp;„Pietje en Agnietje of de doos van Pandoraquot; en zijnnbsp;„Proeve van eene Nationaal Zedelijke Leerredequot;,nbsp;beide geschreven ter viering van het aanstaandnbsp;eeuwfeest der Unie van Utrecht. Voor laatstgenoemdenbsp;toespraak durft hij Clement, zijn gewonen drukker,nbsp;niet te gebruiken, want „la moitié des gens n'achet-tera pas, si 1'ouvrage est d'abort connu d'etre denbsp;moiquot;. 2) Intusschen laat hij zijn kleine stukjes in tweenbsp;octaafjes samenbinden 2) en schenkt zijn kinderennbsp;een volledig exemplaar van zijn werken in drienbsp;deelen. In een hekelzang herdenkt hij zijn gepasseerdnbsp;leven. Na zijn dood wordt in de verhandelingennbsp;van het Utrechtsch Genootschap nog een biologischenbsp;bijdrage gepubliceerd. S)
1) Vgl. de ongedateerde brief aan Te Water (na October 1776) Leiden. Letterk. 1004.
Brief aan J. P. A. v. Haren 26 December 1778.
Aan Te Water, a. v.
Vgl. Leeuw. Courant 9 en 23 Februari 1836.
°) Verhandel, v. h. Prov. Utr. Genootschap van K. en W. Dl. I blz. 391: „Bericht, van een vrouw, die in haar LXIII jaarnbsp;Wederom zog in haar borsten kreeg en daarmede een kindnbsp;gedurende 2% jaar voedde.quot;
47
-ocr page 66-III.
DE IDEE VAN O. Z. VAN KAREN'S WERKEN IN HET ALGEMEEN.
1. Persoonlijkheid en Denkbeelden.
Het in 1752 door Jean Fournier van Onno Zwier vervaardigd portret toont een forschen man in denbsp;bloei van zijn leven, met iets minachtends in zijnnbsp;trekken en een spottende mond. Zoo komt hij onsnbsp;ook voor oogen, wanneer Nauta, die zijn lijkredenbsp;opstelde, Kemper, die hem een redevoering wijdde,nbsp;of Halbertsma wiens gegevens op inlichtingen vannbsp;Willem Anne van Haren berusten, hem schilderen.nbsp;„Verbeeld U in het midden van zulk eene republieknbsp;Onno Zwier, naar ligchaam en geest beiden van dennbsp;schoonsten aanleg en verheven boven zijne tijdge-nooten. De gloed eener blozende gezondheid lag opnbsp;zijn krachtig en door de regelmatigste trekken gekenmerkt gelaat; zijn doordringend, uitvorschend oognbsp;verkondigde eene mannelijke en aldurvende ziel.nbsp;Kloek van gestalte, breed van bouw, deftig in zijnenbsp;bewegingen stak hij onder alle zijns gelijken als eennbsp;koning uit.quot; „Ik herinner mij nog zeer goed — verhaalt een ooggetuige — „hoe de rijzige en naar 't mijnnbsp;kinderlijke verbeelding toescheen, majestueuse gestalte van dien heer mij het diepste ontzag, met eennbsp;soort van eerbiedige vrees gepaard, inboezemde.nbsp;Daarbij was hij lid van hunne Hoogmogenden, denbsp;Algemeene Staten; en men moet in dien tijd geleefdnbsp;hebben om tegenwoordig te kunnen gevoelen metnbsp;welk een eerbied die titel door het publiek beschouwdnbsp;werdquot;. 2) En in het voorjaar van 1750 schrijft Willemnbsp;van Haren aan den Prins „aussi tous mes habitsnbsp;deviennent trop etroites et je serai bientot un gros
1) Halbertsma, Naoogst II biz. 435.
“) Mr. H. V. A., Gedenksch. blz. 9.
48
-ocr page 67-cochon et lourd de stature comme mon frèrequot;. i) Naar 't uiterlijk dus een imposante verschijning, maarnbsp;tevens geestelijk ieders meerdere. Van de du Toursnbsp;had Van Haren zijn levendigheid, zijn vernuft en „bonnbsp;tonquot; geërfd ^). En waarschijnlijk ook het pedante,nbsp;dat hij bij zich zelf constateert in zijn hekelzang „Iknbsp;meende dat door wel studeeren / Een ieder mij zounbsp;admireeren / Een ieder riep: ik was pedantquot;. OvMnbsp;Diderot sprekend verklaart Caroline van Haren „Jenbsp;lui trouve du rapport avec mon père pour la vivaciténbsp;de la conversation.quot; De van Harens hadden hemnbsp;werkzaamheid, initiatief en standvastigheid medegegeven. 2) „Natuur had zijnen geest gevormd omnbsp;den diepen zin der klassieke schrijvers uit de Griek-sche en Romeinsche oudheid te doorgronden, ennbsp;tegelijk de schoonheid der vormen, welke hunnenbsp;denkbeelden aannemen, te gevoelen. Zijne bevattingnbsp;was vlug, zijn oordeel gezond, zijne verbeelding evennbsp;rijk als schitterend, zijn geheugen schier onbegrensd.quot; Zou bij dat alles de degelijkheid wel eensnbsp;ontbroken hebben, wanneer de militairen en geleerden, jonkers en onedelen, renteniers en staatsliedennbsp;feest kwamen houden? En bracht het geniale dernbsp;Van Harens geen excentriciteit mede? Onno Zwiernbsp;schijnt twee eigenschappen bezeten te hebben, dienbsp;hem in de wereld vijanden bezorgden. Welke dezenbsp;waren, het is al weer Halbertsma die het ons vertelt:nbsp;„Hij wist niet van duiken. Dat hij niet kroop, was juist;nbsp;maar de wereld is zoo gemaakt, dat het duikennbsp;dikwerf nooddwang is, wil men de hersens niet verpletteren of nutteloos aan zijn volk worden. Vader is
Prov. Bibl. Har. No. 776 blz. 18 vso.
Vgl. Halbertsma, Fragm. blz. 204.
Bij du Perron, Een Lettré.... blz. 20.
Vgl. Halbertsma, Fragm. blz. 436.
Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 76 vso.
Vgl. aid. blz. 20.
49
-ocr page 68-zoo hoog als de huizen, zeiden de kindeien altijd.... Doch 't geen den dichter nog meer vijanden berokkend heeft, was de satirieke aanleg van zijnennbsp;geest, die jegens zijne vijanden al de vormen eenernbsp;bijtende sarcasme aannamquot; Onno Zwier van San-dick verhaalde aan Willem Anne, hoe van Haren zijnnbsp;beide schoonzoons, wanneer deze in de Staten Generaal een hoog woord voerden, „door triumphantenbsp;argumenten te recht zettequot;. Wanneer brieven vannbsp;iemand's karakter kunnen getuigen, dan kan men bijnbsp;lezing van de bewaard gebleven correspondentiesnbsp;dat sarcasme hier en daar wel ontmoeten. „Zij toove-ren ons als het ware het beeld voor oogen van dennbsp;braven echtgenoot en vader, den gezelligen huisgenoot en vader, den deelnemenden vriend, den belangstellenden letterkundige, den degelijken geleerde, dennbsp;even nauwgezetten als ijverigen geschiedvorscherquot;. 3)nbsp;Maar wie zoo'n karakter bezat als Van Haren moetnbsp;voor zijn huisgezin wel eens iets anders geweest zijnlnbsp;Vergelijkt men den jongeren bij den ouderen broeder,nbsp;dan treffen uiterlijke overeenkomsten en innerlijkenbsp;verschillen. Beiden spelen een staatkundige rol vannbsp;belang, beiden omhelzen zij republikeinsche beginselen, en beiden schrijven verzen van wetenschappelijk aanzien. Als mensch is Willem sympathiekernbsp;verschijning en aangenamer in de omgang. Schertsend zonder de kwetsende bitterheid van Onno wasnbsp;hij meer een „all-roundquot; man dan de ander, dienbsp;intellectueel zijn superieur, „beter financier, veel-zijdiger geleerde, diepzinniger denker, grooter dichter,nbsp;bekwamer staatsman en fijner diplomaatquot; 5) was.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Halbeitsma, Naoogst II blz. 488—'89.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 36.
Vgl. Moltzer blz. VI.
'*) Vgl. Halbeitsma, Fragm. 295.
®) Polak, Studiën blz. 12.
50
-ocr page 69-„J'ai si peu de pouvoir sur son esprit — a moins qu'ii ne soit seul avec moi — qu'il ne fera pas un pas parnbsp;mon conseil, puisqu'on lui persuade qu'il en sait centnbsp;fois plus long que moiquot;, schrijft Willem aan Heer-kens. 1) En wanneer Bentinck de Van Harens bij dennbsp;stadhouder heeft trachten zwart te maken, door o.a.nbsp;van Willem te beweren dat hij gelieerd mèt en afhankelijk van zijn broeder is, dan schrijft deze aannbsp;Fagel: „Hoe sluit dat? Het is vooreerst onwaragtignbsp;dat hij meerder gelieert met zijn broeder is, en veelnbsp;meer tog dat hij er dependant van zoude zijn, dienbsp;twee broeders denken zeer verschillende, en inzonderheid over de publique saeken, en zij hebben beydenbsp;te weinig toegeeventheit voor elkanderen en tenbsp;goede opinie van hun eigen kundigheit en verstantnbsp;om voor malkanderen toe te geeven, of sig d'eennbsp;voor d'andere te doen overtuigenquot; ^).
Behalve uit zijn brieven kan men iemand nog ergens anders uit leeien kennen: uit de omgang met zijnnbsp;vrienden. Van beteekenis voor zijn leven is Vannbsp;Haren's verkeer met Simon van Slingelandt ennbsp;Francois Fagel geweest, die hem de grondbeginselennbsp;der staatkunde bijbrachten. Vooral het contact metnbsp;den laatstgenoemde — de Raadpensionaris stierfnbsp;reeds in 1737 — is doorslaggevend bij zijn vormingnbsp;geweest. Er is bijna geen verhandeling, geen redevoering of gedicht, waarin Onno Zwier zich zijn beeldnbsp;niet scherp voor de geest roept. Hij behield zijn levennbsp;lang „eene bijna vergodende eerbied voor Fagel,nbsp;wiens voorbeeld hij zich in alles voor den geestnbsp;stelde, wiens beginselen hij altijd volgde; en wiensnbsp;stijl zelfs hij zich ten voorbeeld schijnt gekozen tenbsp;hebbenquot;. 3) Kort voor zijn dood herdenkt de dichter
1) April 1766; vgl. ook brief dd. 29 Maart 1766. =*) 4 November 1749, Fagelarch. No. 435.
») Vgl. Kempet, deel VI der werken blz. 13.
51
-ocr page 70-hem nog als volgt: „Herinnert U, met welken eerbied wij altijd aanschouwden dien zedigen grijsaard, die,nbsp;in een vijf-en-tachtigjarigen ouderdom, de jeugd innbsp;vrolijkheid, de mannen in kracht, de wijsten dernbsp;vaderen in voorzichtigheid overtrof! Wiens ingetogenheid vermeerderde, naarmate de weelde aanwies,nbsp;wiens kalmte van ziel verdubbelde, naarmate denbsp;stormen van tweedracht zich meer en meer verhieven,nbsp;en die tot het laatste oogenblik van zijn leven altijdnbsp;is geweest het voorwerp van de veneratie van denbsp;jeugd, de toevlucht in raadpleging der mannen, ennbsp;het vertrouwen der allergeoefendste regentenquot;.nbsp;Cornelis van Bynkershoek, Raadsheer en later President van de Hooge Raad van Holland en Zeeland,nbsp;onderrichtte Onno Zwier in de Rechten, en ook Fransnbsp;van Limborch, de advocaat-fiscaal van de rekenkamer der Domeinen, die in 1765 overleed, ontvingnbsp;hem vaak te zijnen huize. De vriendschap metnbsp;Willem IV is eigenlijk van heel andere oorsprong ennbsp;aard. Van Haren en Oranje was een historischenbsp;groei. De herinneringen van zijn geslacht waren tennbsp;nauwste aan het vaderland verbonden: van dennbsp;watergeus Daam van Haren liep de lijn, die de naamnbsp;van zijn familie aan de Republiek verbond, via zijnnbsp;oud-oom den Ambassadeur naar zijn kleinzoon Carel,nbsp;die in de slag bij Waterloo voor dat vaderlandnbsp;sneuvelde. Willem en Onno van Haren waren denbsp;speelmakkers van het prinsje geweest, zooals Onno'snbsp;kinderen het van Prinses Carolina en haar broedernbsp;waren. Mevrouw van Haren had haar zoon Duco ennbsp;prins Willem tezamen gezoogd. Na de dood van dennbsp;Stadhouder, waarmee den van Harens een groote
1) Nat. Zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 516. Vgl. ook De Geuzen X vs. 200—210; De Staatsman str. 13; de Schimmen str. 34;nbsp;Ie deductie, bij van Vloten blz. 224; Aanspraak op 29 Decembernbsp;1746, bij van Vloten blz. 206; Brief van Willem van Oranje aannbsp;Mr. Hendrik Fagel, Fagelarchief No. 435.
52
-ocr page 71-steun ontviel, was prinses Anna hem haar genegenheid blijven schenken. Tegen het einde van haar leven was de verhouding minder goed geworden;nbsp;met Willem wegens het onberaden huwelijk metnbsp;Anna Louisa Katharina Natalis, dat hij wilde aangaan, en met Onno wegens zijn omgang met dennbsp;Fronschen en Pruisischen gezant „die het geoppo-seert met de sentimenten van 't hof waerequot;. i)nbsp;Toen ook zij in 1759 overleed mocht men welnbsp;zeggen „dat in de doodskist der geliefde vorstin denbsp;hoop van het geslacht der van Harens begravennbsp;werd.quot; 2) Het komt mij echter voor dat de Prins gedurende zijn leven, vooral nadat hij in 1747 aan hetnbsp;bewind was gekomen, politiek genoeg is geweest omnbsp;de broeders uit te spelen waar en wanneer zulksnbsp;tegenover de Hollandsche adel noodig was. 3) Onnonbsp;Zwier beroept zich herhaalde malen op zijn 18-jarigenbsp;vriendschap met den stadhouder. In De Heischijningnbsp;laat hij zich door hem „boezemvriendquot; noemen,nbsp;en in De Schimmen laat Willem IV zelfs Fagelnbsp;voor hèm varen. Men ontkomt niet aan de indruknbsp;dat Van Haren zijn omgang met het Oranjehuisnbsp;vóór 1760 later buiten proportie gezien heeft. Overnbsp;de veranderde gezindheid na dit jaar sprak ik hierboven reeds.
Van Haren en Oranje was een historische groei, zei ik. Zooals het talent dat zich ontwikkelt aanlegnbsp;vereischt, zoo vraagt groei om formaat. Onno Zwiernbsp;behoort tot degenen die met een gevoel voor hetnbsp;verleden geboren worden, wier formaat van huis uit
Vgl. van Hardenbïoek I blz. 144—145.
Halbertsma Naoogst II blz. 457.
®) Vgl. Prov. Bibl. Hai. bnd. 828, waaruit zou blijken dat Willem IV steeds getracht heeft Willem van Haren van de handnbsp;te doen, en Fagelarch. No. 435, Brief van den prins aan Hendr.nbsp;Fagel, waarin hij Onno min of meer verloochent.
53
-ocr page 72-bepaald wordt door geschiedenis. Door dat historische element komt hij tot de letterkunde, en beide verdiepen zijn zin voor vaderland en vrijheid. Denbsp;litteratuur-historie kent meer dergelijke geesten; zijnbsp;bezit o.a. Hooft voor de XVIIe en Potgieter voor denbsp;XlXe eeuw. Ook Potgieter is met een aangeborennbsp;liefde voor het vaderland bezield: „Oud-Holland liefhebben, oud-Holland aan jong Holland voorhoudenquot;.nbsp;Beider ideaal ligt besloten in de XVIIe eeuw. „Oranjenbsp;in 't hart en niemands slaafquot;, deze zinspreuk vannbsp;O. Z. van Haren is ook zijn devies. Oranje is .dfinbsp;belichaming van beider vrijheidscomplex.
' Hüèt Wil, bei'dèt''aöaleg éh ‘fbrmödl mag dan hetzelfde zijn, tusschen hen een opmerkelijk verschilnbsp;constateeren, hetwelk zich tengevolge van de omstandigheid, dat beiden aan een aparte eeuw toebe-hooren, op bijzondere wijze zou kunnen ontwikkelennbsp;en uitgroeien. „Friesch Edelmanquot; — Van Harennbsp;verzuimt het nooit op het titelblad van zijn uitgavennbsp;te laten drukken; „Toch maar een burgermanquot;, —nbsp;moet Potgieter bij het beschouwen van zijn portretnbsp;gezegd hebben. Oranje in het hart te dragen ennbsp;niemand's slaaf te zijn wilde in de mond van eerstgenoemde zeggen „eene onverdeelde toewijding aannbsp;het monarchaal gezag van den Prins te vereenigennbsp;met de grootst mogelijke onafhankelijkheid ten aanzien zijner gelijken en mededingers. Is het nu nietnbsp;willekeurig die door en door aristocratische vrijheidsliefde der 18e eeuw, welke met het jaar 1795nbsp;voor goed te gronde gegaan is, te vereenzelvigennbsp;met de bij uitnemendheid burgerlijke vrijheidsliefde,nbsp;wier opkomst van de Fransche omwenteling dag-teekent?.... Van Haren's spreuk was poëzie in dennbsp;rüond van Van Haren; in dien van de kinderen dernbsp;19e eeuw is zij proza gewordenquot;. Deze uitspraaknbsp;¦*) Vgl. Javabode van Zatuidag 3 Mei 1869, Mengelwerk.
54
-ocr page 73-:ll
dient weerlegd, omdat èn Van Haren onder de vrijheidsliefde iets anders verstond dan geborneerdenbsp;persoonlijke onafhankelijkheid èn omdat Potgieternbsp;van goede, hoewel aan lager wal geraakte, familienbsp;was, zoodat wanneer er sprake is van aristocratischenbsp;vrijheidsliefde en burgerlijke vrijheidszin voor eerstgenoemde het tweede en voor laatstgenoemde hetnbsp;eerste lid anders geïnterpreteerd dient. Bovendiennbsp;stelt Huet beide begrippen verkeerd tegenover elkander, omdat Potgieter juist niet burgerlijk was in de zinnbsp;van , Hollandsch-klein-burgerlijk, doch slechts tennbsp;opzichte van Europeesch-aristocratisch, hetgeen Vannbsp;Haren ook niet was.
(Zonder Oranje was een Nederland voor Onno on bestaanbaar.^ Zij waren beiden voor eeuwig verbonnbsp;den. Zoolang Oranje aan de beginselen getrouwnbsp;bleef, waar zoowel hetzelf als de natie hun opkomstnbsp;en grootheid aan te danken hadden: „zoolang Oranje'!nbsp;vrijheid mindequot;, liep de republiek niet het minste |nbsp;gevaar, doch zij deiailleeidë'woHireei dit evenwicht |nbsp;verbroken werd, met name onder Willem de II, dien ^nbsp;Van Haren nergens noemt. Vorstenrecht en burgerplicht behooren voortdurend in balans te zijn, „wantnbsp;de v/aardy, gehecht aan den naam van volk, is 'tnbsp;eerste dat verdwijnt in een willekeurige regeeringquot;. i)nbsp;Ook moet er tusschen regeerders en volk gemeenzaamheid bestaan, „zoo noodig in een republiek,nbsp;omdat de uiterlijke schijn van de gelijkheid dernbsp;menschen staten, omdat die schijn van allen, zoowelnbsp;de een als de ander, te zijn onderdanen van de wetnbsp;alleen, een van de allerverzekerdste en sterkstenbsp;banden is van die soorts regeeringquot;. 2^ Het werk vannbsp;d^G^zen, voortgezet en voltooid door Willem dennbsp;Zwijger, ziét vdh Haren oTs grondslag vdri~het dan
1) Nat. zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 508.
*) Nat. zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 513.
55
-ocr page 74-(zien der republiek. Heel de 17e-eeuwsche cyclus van ÖTau]eVöfsTén3eFeekent in zijn oogen de handhavingnbsp;van de staatkundige vrijheid. „Doch laat men in dezenbsp;eeuw een eenig beschaafde natie vertoonen, innbsp;welke men vorsten vindt met meer matigheid ennbsp;macht; een volk met meer liefde voor zijn vorst;nbsp;geestelijken met meer zeden, een gemeen met meernbsp;eerbied voor de geestelijkheid; regeerders met meernbsp;achtbaarheid, onderdanen met bereidwilliger gehoorzaamheid, koophandel met beter trouw, huishoudingen met meerder vrede, rijkdom met geringernbsp;pracht, overvloed met minder weelde, een volknbsp;zachter in Europa, geduchter aan de einden dernbsp;aarde, onversaagder in 't beginnen, langmoediger innbsp;'t uitvoeren van groote zaken; een volk met meerdernbsp;vrijheid thuis en buitenlands met meerder roem,- tenbsp;water en in 't veld, bekroondquot;, i)
Op deze wijze is het niet zoo verwonderlijk dat Van Haren van de beweging der Patriotten verwijderd bleef. Nadat 1747 de teleurstelling van eennbsp;niet-noemenswaardige verandering in de verhoudingnbsp;der republiek heeft gebracht, richten deze zich tegennbsp;I Jden stadhouder, dat wilde na 1760 zeggen: tegen dennbsp;*) Hertog van Brunswijk en den jongen prins.
's Dichters vrouw, vurig oranjegezinde als zij was, was door de bittere ervaring welke zij van haar eigennbsp;partijgenooten had moeten ondervinden, verdraagzaam geworden, en Duco en Willem Anne van Harennbsp;lieerden zich al ageerende tegen Wolfenbüttel ennbsp;daarmede tegen het huis van Oranje zelf, met denbsp;Patriotten. 2) Niet dat Onno bij zijn visie op beidenbsp;partijen, die de Unie vrijwel van meet af aannbsp;verdeeld hadden, het goede in die der Patriottennbsp;miskende. Voor mannen als de De Witten of Olden-
1) Nat. zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 514.
2) Vgl. Prov. Bibl. Har. bnd. 775 blz. 70 vso.
56
-ocr page 75-barneveldt had hij groote bewondering en hij liet hen in zijn Geuzen en De Schimmen niet onvermeld.nbsp;Hun historische verschijning aanvaardde hij zooalsnbsp;zij was, zonder haar uit overdreven liefde voor Oranje,nbsp;gelijk Bilderdijk deed, te verteekenen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Oranjelijk was dus Van Haren's nationaal-historisch' vrijheidsideaal. Het andere aspect er van was godsdienstig. Dit hield in, dat hij één boven allen stelde:nbsp;God, wiens voorzienigheid den Eersten Willem ennbsp;diens nakomelingen als grondlegger en handhaversnbsp;van de vrijheid had geschonken. Ook in zijn geloofsopvattingen neemt hij een aparte plaats in. Allereerstnbsp;gaat hij met de anti-clericale strooming der XVIIIenbsp;eeuw al njet mede, welke zich in aanvallen op kerknbsp;en dienaren uit. Speciaal voor de orde der Jezuïetennbsp;heeft hij bewondering: „een orde, aan welke denbsp;studiën en wetenschappen zooveel verplichtingennbsp;hebbenquot;, i) In de groote strijd om het geloof is Marnixnbsp;de figuur naar zijn hart, dien hij in de Willem Denbsp;Eerste laat zeggen:
De geestelijkheid bij ons, is zooals die moet wezen.
En leeit den buiger God en de Overheid te vieezen;
De burger, van zijn kant, eerbiedt de geestelijkheid.
En volgt, zooveel hij kan, haar deugd en vromigheid. *)
Van geestdrijverij en dweeperij had hij een groote afkeer; hij stond rekkelijk tegenover alle gezindtennbsp;en zijn geloofsovertuiging sloot niemand buiten.
Men moet de Godheid nooit verachten,
In welke naam of beeld getoondl De Godheid, zelfs maar in gedagten.
Door niemand ongestraft gehoond. S)
Kenschetsend is daarvoor zijn vriendschap met Heerkens welke nimmer verbroken werd. Van Haren's
L. v. Camphuis vgl. o.a. bij van Vloten, blz. 295, 296.
Bij van Vloten blz. 315.
®) De offerhande van Themistocles, bij van Vloten blz. 468.
57
-ocr page 76-libertinisme geeft hem iets stoïcijns: Al dat is, is goed; to receive is to obey. In Pietje en Agnietje komt ditnbsp;duidelijk tot uitdrukking, wanneer de dichter bijvoorbeeld zegt, „dat al wat de Goden doen, goed is,nbsp;en dat de mensch met dankbaarheid moet aannemennbsp;alwat zij geven, al begrijpen wij juist in 't begin niet,nbsp;waarom het ons gegeven wordtquot;. Of: „zoo ras hetnbsp;van der Goden hand is gekomen, moet men het metnbsp;onderwerping ontvangenquot;. -) God is essentieel bij denbsp;handhaving van Van Haren'ö vrïjhel3sidèddl. Het isnbsp;gevaarlijk „voor een volk om de regeeringsvorm, opnbsp;den waren godsdienst gesticht, te veranderen. Denbsp;God, die men verlaat, beneemt niet alleen aan datnbsp;volk zijn onmiddellijke bescherming, maar dikwijlsnbsp;de gezonde reden zelve.quot; Ook voor het Oranjelijknbsp;vrijheidsideaal is God een wezenlijk bestanddeel,nbsp;want door de Christelijks Gereformeerde Godsdienstnbsp;I zijn de Prinsen van Oranje groot geworden; hunnbsp;I aanzien is vermeerderd naarmate zij die godsdienstnbsp;1 aanhingen, en het opgeven van de kerk zal denbsp;;; ondergang van het huis van Oranje beteekenen. 4)nbsp;Weer dringt zich aan wie zijn geloofsovertuigingnbsp;onderzoekt, een vergelijking met Potgieter op, voornbsp;wien Huet geen andere naam had dan „onkerkelijknbsp;vroomquot;. De godsdienst is voor Onno Zwier geennbsp;grooter drijfkracht tot het schoone en goede geweestnbsp;dan voor Everhardus Johannes, hoewel het mij toeschijnt dat het van hem meer verdiept, meer wezenlijknbsp;bestanddeel van zijn innerlijk, en levenwekkendernbsp;verschijnsel was. Hoe kon het anders, waar de graadnbsp;van beider levenstragedie zoo zeer verschilde!
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bij van Vloten biz. 473.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. aid. blz. 491.
•*) Nat. zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 508.
¦*) Vgl. Nat. zedel. Leerrede, bij van Vloten blz. 517.
5) Voor Potgieter's levensgeschiedenis zie men mijn artikel in het Ts. vr. T. en L. 1941 ail. 1.
58
-ocr page 77-Onno Zwier is een rationeel, intellectueel menschj 1 geweest, wien het logische denken bovenaan ging, 1 Inbsp;hetzij als historicus, als dichter, hetzij als jurist of \nbsp;in zijn geloofsovertuiging. Hij had geleerd „deorum ƒnbsp;muneribus sapienter utiquot;. Pope was hem daarin eennbsp;voorbeeld geweest:
quot;What blessings thy tree bounty giv's
Lett me not cast away;
For God is pay'd, when man reciev's:
To enjoy is to obey.
Hij deed dus geen afstand van de genoegens des levens: deze te aanvaarden beteekende gehoorzamen. Doch er waren grenzen: „En suite nous feronsnbsp;une dissertation sur Ie vrai bonheur, et nous tache-rons a voir ce qui veut Ie mieux pour parvenir a cenbsp;but OU tous tendent et ou si peu arrivent: a savoir s'ilnbsp;vaut mieux avoir une maitresse a Paris, etre Due,
OU etre tranquille citoyen, retiré chez soi avec sa familie, et la paix et la tranquillité que donne unenbsp;cc^cience pur.quot; 2)
/vooral als Edelman handhaafde hij zijn stand, in ée meening dat de adel verplichtingen heeft. Deugdnbsp;en dapperheid zag hij als de voorwaarden van haarnbsp;essentie. Waar zij het vrijheidsideaal opgeeft ontstaat wetteloosheid en ongerechtigheid. Zij is nietnbsp;alleen bestemd om oorlog te voeren en glorie tenbsp;behalen. - Alexandria, Carthago, Venetië, Florence ennbsp;Genua zijn groot geworden omdat de adel er koopman was. 's Dichters zoon Duco is er niets mindernbsp;om wanneer hij te Amsterdam in de handel is.nbsp;Vergeleken bij iemand als Willem, die met zijnnbsp;débauches voor het prototype van den 18e-eeuwschennbsp;edelman mag doorgaan, was Onno een uitzonderingnbsp;op zijn tijd. Hij bezat een rechtmatig besef van adel-
Brief aan Heerksns, 18 November 1764.
“) Aan denzelfde, 20 December 1763.
59
-ocr page 78-dom, dat hem aangeboren was. Juist de Friesche adel is bij hem „Oudheids gift en vrijheids pandenquot;,nbsp;en niet verkregen door vleierij van vorsten. Zij zalnbsp;den landman, daar zij uit dezelfde aarde als dezenbsp;voortgekomen is, niet hoovaardig onderdrukken. Dezenbsp;opvatting gaf hem een zekere mate van vrijmoedigheid, zoo men wil, pedanterie (vgl. de lierzang Denbsp;Vrijheid). Hij richtte zijn zedelijk leven in met Cats'nbsp;„Houwelyckquot; in de hand. „Pleegt raad met dat boek,nbsp;hetwelk Uwe voorouders als den zedenmeester vannbsp;hoofdstad en provinciën aanzagen, en 't geen nu totnbsp;lezing der dienstmaagden wordt overgelaten doornbsp;ouders die het niet kennen, en door een jeugd, dienbsp;eist op de gedachte dat de levenswijs van harenbsp;overgrootmoeders ooit weder zoude kunnen ingevoerd wordenquot;, i)
2. De Centrale Idee.
Moeten wij „het lijden aan een onbevredigend hedenquot; als „de ontstaansgrond van het in essentiëlenbsp;zin romantischequot; beschouwen dan kan men Vannbsp;Haren „romantischquot; noemen, wanneer men dit begrip /;nbsp;althans niet speciaal wil reserveeren voor de XVIIIenbsp;leeuw. Onno Zwier's centrale gevoel, het lijden aannbsp;de tijd, is aanvankelijk niet dat van den in eennbsp;tijdgeest van onderdrukking en nationale slapheidnbsp;opgroeienden 19en eeuwer. In Fagel's biografienbsp;noemt hij de twintig jaren na de Vrede van Utrecht,nbsp;waarin juist zijn vorming valt, de rustigste en zachtste;nbsp;mannen als Fagel, Slingelandt, en Heinsius levennbsp;nog, en de hoogachting van de buitenlandschenbsp;gezanten voor hen was zoo groot „dat er onder hennbsp;nooijt geen maaltijd was, alwaar niet met een bij-
Nat. zedel. Leeiiede, van Vloten blz. 513.
2) Vgl. Prof. Mr. P. N. van Eyck, Inleiding tot Hermingard van de Eikenterpen blz. I,
60
-ocr page 79-zonder glas wierde gedronken op haar gezondheid.quot; 1) Eerst met een volgende generatie begint de verslapping, de vdnterslaap en de verwording, dienbsp;voor Van Haren in zijn eigen maatschappelijke valnbsp;culmineert.
Wij leerden hem in het vorige hoofdstuk kennen als iemand met een, door studie van historie ennbsp;letteren verdiept, aangeboren gevoel voor het verleden. Voor het verleden om zijns zelfs wil, want vannbsp;een zich-zelf geschapen ideaal van vaderland ennbsp;vrijheid door Oranje en godsdienst is nog geennbsp;sprake. Wel wordt er in zijn eerste levensperiodenbsp;voortdurend aan geschaafd, tot het onveranderlijknbsp;gevormd is, maar het vindt nog geen belichaming ofnbsp;onmiddellijke weergave. De redevoering in de Colleges van Staat, de Lijkreeden over Willem de Vierde,nbsp;de Geschiedenis van de vaderlandsche krijgsdienstnbsp;fen de verhandeling „Van Japanquot; zijn de uitdrukkingnbsp;van niet meer dan een historische aanleg die zichnbsp;ontwikkelt. De verbinding van vaderland en Oranjenbsp;in de Lijkreeden en van vaderland en godsdienst innbsp;„Van Japanquot; bezit nog niets van dat latere, aan zijnnbsp;dichter inhaerent en bewust ideaal van nationale ennbsp;godsdienstige vrijheid. Zijn denkbeelden, reëel ennbsp;logisch en verstandelijk, geeft hij zóó als zij zich aannbsp;hem voordoen weer. Eerst na 1760/61 voegt er zichnbsp;een element bij, dat in een volgende eeuw „romantischquot; zal heeten: een lijden aan de tijd, een willennbsp;vergeten van zorgen en teleurstellingen, en dientengevolge een zich werpen op het verleden, niet langernbsp;om deszelfs wil alleen, en op de toekomst. Dan eerstnbsp;ontstaat Van Haren's kunst, van meet af aan eennbsp;onmiddellijke weergave van zijn centraal-dichterlijkenbsp;idee. Juister zou nog zijn het aldus te formuleeren,nbsp;dat zijn zedelijke val in de oogen van zijn familie
’) Het leven van Fagel, Fagelarchief No. 1760.
61
-ocr page 80-het overgangsstadium schept, waarin zijn nog niet gelouterd zieleleed zijn dichterschap dienstbaarnbsp;maakt aan bepaalde, persoonlijke gevoelens — innbsp;Het Leven van J. Camphuis en de Agon —; en datnbsp;zijn val als staatsman rechtstreeks tot gevolg heeftnbsp;de uitdrukking van het met zijn schrijver allengsnbsp;vergroeiende, door deze bewust-gedroomd ideaalnbsp;van vrijheid en godsdienst, belichaamd door denbsp;Geuzen in „Aan het Vaderland — de Geuzenquot;; doornbsp;Oranje en de eerste eeuw der republiek in „Prinsnbsp;Willem Iquot;; en uitgedrukt in de toekomstbespiegelingennbsp;van de „Proeve van een Nationaal zedelijke Leerredequot; en „Pietje en Agnietjequot;. Daarbij sluit zich dannbsp;de cyclus der lierzangen aan, die van beiden één ofnbsp;beiden tezamen zijn: óf onmiddellijke weergave vannbsp;een, in de figuur van Adeleide en zijn trouw geblevennbsp;kinderen verwezenlijkt, tengevolge van een gelouterdnbsp;zieleleed verheven, hefdesideagl — zooals in Denbsp;Herschijning; De Inentingf — óf rechtstreeksche uitdrukking van een aan zijn schrijver inhaerent, doornbsp;dezen gedroomd-dichterlijk nationaal godsdienstig,nbsp;tengevolge van langdurige levenservaring tot mora-liseering geworden, vrijheidsideaal zooals in Denbsp;Vrijheid; De Koopman;quot;De Staatsman en De Schimmen.
i Het leven van Johannes Camphuis is tot stand
J gekomen als onmiddellijke reactie op de jaren
[1760—1761. Het is een vlucht in eigen innerlijk, want Van Haren vond in den van smidsjongen tot gouver-neur-generaal opgeklommen figuur van Camphuisnbsp;zichzelf terug. Hij móest zichzelf ook vinden na eennbsp;dergelijke gebeurtenis. Het zich verdiepen in eennbsp;leven, dat zooveel met het zijne gemeen had, herstelde zijn verbroken evenwicht. In Camphuis vondnbsp;hij den steeds werkzamen man, die zijn geringe vrijenbsp;tijd besteedde aan bestudeering van de kolonialenbsp;geschiedenis en geografie; die zich ondanks de
62
-ocr page 81-onwetendheid om hem heen, in kunsten en wetenschappen oefende, evenals de Jezuieten voor wie hij eerbied had; die zich met sterrekunde bezig hield.nbsp;Hierdoor had hij zich gehaat bij de Raad van Indiënbsp;gemaakt, was tenslotte gedesillusioneerd afgetredennbsp;en had zich in de eenzaamheid, temidden van eennbsp;klein aantal vertrouwden, teruggetrokken. Het is duidelijk dat Van Haren in zoo'n levensloop de zijnenbsp;herkende.
„Agon Sulthan van Bantamquot; is eveneens geschreven! onder de directe indruk van het familieschandaal. Hetfnbsp;sluit nauw bij Camphuis' leven aan, niet slechtsnbsp;omdat het een brok koloniale geschiedenis bevat,nbsp;maar om zijn idee; weergave van nog niet gelouterde,nbsp;thans zich echter niet langer tot het eigen innerlijknbsp;bepalende, gevoelens van deceptie en wraak.nbsp;Teleurstelling over het gedrag van twee zijnernbsp;kinderen, wrok tegen den Hertog van Brunswijk ennbsp;de militaire factie, die de Van Harens als vijandennbsp;van het huis van Oranje bij den jongen Willem Vnbsp;hadden gebrandmerkt, verbetenheid op zijn bloedverwanten waren de onmiddellijke aanleiding geweest: Onno's lijdensgeschiedenis als staatsman en//nbsp;vader, verstopt in onze koloniale geschiedenis, De//nbsp;dramatis personae van dit treurspel zijn die van Vannbsp;Haren's eigen omgeving. De dichter schildert Bantam,nbsp;niets anders dan de Republiek der Vereenigdenbsp;Nederlanden, waar een gehate vreemdeling aan denbsp;touwen trekt en intrigeert. Jan Lucas van Steenwijknbsp;krijgt de rol van Brunswijk te spelen, en is middelaarnbsp;tusschen de Raad van Indië en Agon's zoon Abdul.nbsp;En zoo Abdul, zoo Van Haren's ontaarde kinderen:nbsp;geplaatst in een hooge positie, maar daarmede nietnbsp;tevreden; onbezorgd in het pecunieele, maar zichnbsp;steeds vergelijkend met wie méér bezit of zou kunnen
Vgl. Van Mansvelt, De Gids 1920 IV blz. 307.
63
-ocr page 82-gaan bezitten; liever onderworpen aan het oordeel van hen, in wie zij middelen zien tot eigen verheffing,nbsp;dan hun voordeel doende met de levenslessen vannbsp;een vader. En daartegenover de drievuldigheid vannbsp;al wat goed en braaf is. De kroon van den oudennbsp;Agon, die veertig jaar lang zijn volk tegen de Hol-landsche invloed bewaard heeft en thans een stillenbsp;rust gaat genieten, past Onno Zwier, die indiennbsp;noodig van zijn dertigjarige dienst aan de republieknbsp;geen geheim maakt, volkomen. Agon strijdt voornbsp;vaderland en vrijheid. Pathema — een Oosterschenbsp;Adeleide — en Hassan — de trouw gebleven kinderen — zijn daarbij zijn steun. De idee is dus zeernbsp;duidelijk, zelfs ondanks de Oostersche vernis.nbsp;Wanneer er iets van Van Haren's vrijheidsideaal innbsp;tot uitdrukking komt, is het zijn visie op de komstnbsp;der Hollanders in Indië als een verlossing voor denbsp;Oostersche vorsten van de Portugeesche onderdrukkers.
Is in „Aan het Vaderland — de Geuzenquot; voor het eerst sprake van een door de Geuzen belichaamdnbsp;ideaal van Vaderland, vrijheid en godsdienst, in hetnbsp;treurspel „Prins Willem De Eerstequot; ligt de verwezenlijking van 's dichters centrale idee bij Oranje.nbsp;Ditmaal was het onderwerp niet Oostersch, maarnbsp;Hollandsch; de stof behoorde niet aan de kolonialenbsp;geschiedenis, doch aan die van het moederland.[^Denbsp;nationaal-historische en godsdienstige idee vond gestalte in Willem van Oranje en Marni^ „Neen, neen,nbsp;dat eeuwig hier de gulden vrijheid woon / En aannbsp;der vrijheidszij Oranje zich vertoonquot; — hier ligt, omnbsp;slechts een voorbeeld te noemen, de verbinding vannbsp;Oranje en vrijheid. „Wat is een wijze vorst een zegennbsp;voor een land / En d'allergrootste gaaf van 's Hemelsnbsp;milde handquot; — ziedaar de godsdienst aan dat nationaal vrijheidsideaal gekoppeld. Hier is méér dan een
64
-ocr page 83-louter historische samenvoeging zooals bij de Lijk-reeden en de verhandeling Van Japan; hier is de geïdealiseerde vrijheid door Oranje en Christendom,nbsp;de met 's dichters wezen onafscheidelijk verbondennbsp;droom van nationaal verleden. De stem van het geweten, in Camphuis' leven in alleenspraak tot zichzelf;nbsp;in de Agon losgemaakt van het eigen ik, klinkt hiernbsp;als bij-accoord. Oranje, de ideale vorst, maar ooknbsp;degeen die de diensten van zijn vrienden naar waardenbsp;wist te schatten en hoopte dat het nageslacht die nietnbsp;vergeten zou. Naast hem Marnix, de strijder voor denbsp;ware gereformeerde religie en verdraagzaam in zijnnbsp;opvattingen, doch eveneens iemand wiens degen, pennbsp;en hand ondanks gevaren in 's prinsen dienst waren,nbsp;en die wist hoe men in rust en buiten zaken leefdenbsp;wanneer diens opvolger zijn aanwezigheid en raadnbsp;zou versmaden. Als strikt historisch gehouden figurennbsp;staan daar tegenover bodewijk van Nassau, handhaver van de vrijheid door de wapenen, en Olden-barneveldt als bezonnen staatsman. Louise denbsp;Coligny is weer Adeleide.
Vlucht uit de werkelijkheid voert in de „Proeve van eene nationaal zedelijke leerredequot; en „Pietje ennbsp;Agnietje of De Doos van Pandoraquot; naar de toekomst.nbsp;Eerstgenoemde bevat heel van Haren's levensprogramma: historisch, nationaal, godsdienstig. Het is denbsp;meest zuivere uitdrukking van zijn centrale idee, vannbsp;zijn nationaal-historische en godsdienstige vrijheTofs-dïoom; Örahje'onlosmakelijk verbonden niet hetnbsp;quot;Yaderiand, door God alleen uitverkoren als grondlegger en handhaver van de vrijheid en de godsdienst, waardoor het zelf groot is geworden, innbsp;samenwerking met adel en volk. De meest zuiverenbsp;uitdrukking, want hier ontbreekt iedere persoonlijkenbsp;toespeling, hier is de schrijver voor het eerst en hetnbsp;laatst los van zichzelf en is zijn zieleleed gelouterd
65
-ocr page 84-tot een verheven, hem aangeboren en door studie van geschiedenis en letteren verdiept gevoel voornbsp;nationaal verleden, waarvan de XVIIe eeuw de uitdrukking had gezien. En in „Pietje en Agnietjequot; zijnnbsp;laatste wil, kenbaar gemaakt aan een volk, dat innbsp;weelde en overvloed de deugden der voorvaderen,nbsp;op wier roem het teert en door wier werkzaamheidnbsp;het is groot geworden, vergeten heeft. Nederlandnbsp;moet terug naar de tijden van zijn nationale grootheid, toen er liefde voor haat, gemeenschapszin voornbsp;eigen belang, en rechtvaardigheid in plaats vannbsp;onrecht bestond. De ideaal-staat, door van Harennbsp;voordat Pandora's doos openging, geschilderd, isnbsp;ditmaal niet gelocaliseerd; dat was bij het toekomstvisioen ook onmogelijk. In tegenstelling tot de leerrede, waar men slechts 's dichters zuivere centralenbsp;idee aantreft, vinden wij hier weer beide gedachtennbsp;uitgedrukt. Doch de stem van het geweten is, nu denbsp;dichter tot klaarheid met zichzelf gekomen is, veranderd in die van de humor. Absolute loutering vannbsp;zijn zieleleed heeft geleid tot voorbeeldige, geïdealiseerde liefde voor zijn trouw gebleven vrouw; langdurige levenservaring tot een als moraal geprediktnbsp;vrijheidsideaal. Moraliseering was er al in de leer-I rede, ze is in de lierzangen en ook hier. In de lierzangen, uitingen van een rationeel en logisch-denkendnbsp;I mensch, vinden wij de drie nuanceeringen van denbsp;centrale idee terug. 1°. Het aan hem inhaerent, doornbsp;hem gedroomd, en in Oranje en de eerste eeuw dernbsp;Republiek belichaamd nationaal-godsdienstig vrijheidsideaal in De Schimmen: heel onze vaderlandschenbsp;grootheid, Willem I en Barneveld, Frederik Hendrik,
I de De Witten, Willem III, Willem IV en Fagel; 2°. uit-I drukking van dit ideaal met zijn aanvankelijk tengevolge van zijn zedelijke val ontstane, doch door de tijd tot genegenheid voor vrouw (en kinderen) gelou-
66
-ocr page 85-terde en als liefdesideaal verwezenlijkte gevoelens van teleurstelling en v^rok, in De Herschijning; heelnbsp;het huwelijksleven met Adeleide; en 3°. weergavenbsp;van dit ideaal met zijn tengevolge van zijn maat-; schappelijke val en langdurige levenservaring totnbsp;j moraliseering geworden lessen van een intellectueelnbsp;i mensch, in De Staatsman, De Koopman: zijn denkbeelden als edelman en staatsman.
Tenslotte moet nog een uitlating van Huet weerlegd, die na het lezen van Van Haren's werken tot de conclusie komt, dat „al zijne geschriften tezamennbsp;en afzonderlijk ten doel hebben, zoo mogelijk dennbsp;indruk van het gebeurde in Februari 1760 uit tenbsp;wisschen. Overal treedt te dien einde de regtzinnigenbsp;burger, de brave echtgenoot, de teerhartige vadernbsp;op de voorgrondquot;. Het antwoord kan daarop kortnbsp;zijn. Wie de centrale idee in Onno Zwier's dichterschap, wortelend in zijn tot talent ontwikkelde aanlegnbsp;en zijn zedelijk-maatschappelijke val, nagaat ennbsp;deze in iedere nuanceering volgt, zal zien dat de uitdrukking ervan een onmiddellijke weergave is, welkenbsp;met eenige bewustheid of vooropgezette bedoelingnbsp;niet het minste verband houdt. Hier is de grondtoonnbsp;die voortkomt uit de ziel. 2) Wat wij konden consta-
iteeren is dat de herinneringen aan de gebeurtenissen van 1760/61 als bij-ideeën overal in zijn werk aanwezig zijn, van''Trel begin tot het einde toe in afnemende lijn.
De van Harens blz. ^4.
®) Vgl. Nuyens, onze Wachter II 1876 blz. 17.
67
-ocr page 86-IV.
DE BOUWSTOFFEN VAN DE GEUZEN; • AAN HET VADERLAND (1769).
1. 's Dichters plan en uitvoering.
Toen Onno Zwier van Haren in 1769 bij Abraham Ferwerda te Leeuwarden zijn groot gedicht „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; liet verschijnen, had hij daarmede minnbsp;of meer uitvoering gegeven aan een sinds geruimenbsp;tijd door hem gekoesterd plan. Min of meer, want innbsp;de vorm waarin hij de twintig zangen in het lichtnbsp;gaf, was hij van zijn eigen opzet afgeweken, of beter;nbsp;had hij deze niet zóó ten einde kunnen brengen alsnbsp;hij zelf gewild had. Zijn oorspronkelijke bedoeling wasnbsp;deze; „de roem en gedachtenis van die mannen,nbsp;welke de eerste voor onze godsdienst en vrijheidnbsp;goed en bloed met den Prins van Oranjequot; haddennbsp;„gewaagd, zoowel als de roem en de gedachtenisnbsp;van diegene, die na hen, bij vervolg van tijd, onsnbsp;gemeen Vaderlandquot; hadden „vereerd, behoorlijknbsp;versierd, aan de nakomelingschapquot; over te brengen.quot;^) Eenerzijds dus een gedenkteeken tot roemnbsp;van Oranje, en daarmede voor het geheele huis vannbsp;Oranje-Nassau, en anderzijds een verheerlijking vannbsp;diegenen „welke in de bescherming van de Vrijheidnbsp;en Godsdienst van deze landen bet meestequot; uitljlon-ken. Zoo zouden Oranje, belichaamd in Prins Willem Inbsp;allereerst, en de Geuzen de kern van een dichtwerknbsp;vormen, waarin ook voor de voortzetters van hunnbsp;beider arbeid een plaats zou worden ingeruimd.
Tusschen de jaren 1766 en 1769 had van Haren's plan vaste vormen aangenomen. Men kan dit kristal-liseeren van zijn gedachten volgen aan de hand vannbsp;het „Aan den Lezerquot; bij de eerste uitgave, en met
1) „Aan den Lezerquot;, bij van Vloten blz. 256.
68
-ocr page 87-behulp van de „Voorredenquot; en „Ophelderingenquot; tot de vierde druk van zijn naderhand tot „De Geuzenquot;nbsp;omgewerkte letterarbeid. Doch minder, en met geringer betrouwbaarheid uit de Iaatste.(|mmers in 17761nbsp;zag de dichter zelf de onvolkomenheid van „Aan het |nbsp;Vaderlandquot;, door hem alsdan een „ruwe schetsquot; ge- jnbsp;noemd i^ en trachtte hij zijn ontwerp af te meten \nbsp;naar de. Inderdaad onvolmaakte en tevens onvoltooide tenuitvoerlegging van die opzet. Onvoltooid! hetnbsp;is de conclusie waartoe men zal moeten komen nanbsp;lezing van alles wat Van Haren over zijn gedicht heeftnbsp;medegedeeld. Met de wijze, waarop de eerste uitgavë^|nbsp;tot ons gekomen is, houden 's dichters levensomstandigheden nauw verband. Na de gebeurtenissen innbsp;1760 is Onno immers een vernederd mensch. na dieVnbsp;van 1761 een gevallen staatsman; en in beide kwali-/nbsp;teiten iemand,'die door zijn ontaarde familie ennbsp;politieke vijanden niet vertrouwd wordt. De stroom ?nbsp;van de deducties heeft wel-is-waar opgehouden uit ^nbsp;Friesland te vloeien, maar men argwaant hem ginds,nbsp;in zijn afzondering te Wolvega, nog steeds. Van ;nbsp;Haren wil toonen, waarin zijn dagelijksche bezigheden bestaan. Hij deed hef met de uitgave van denbsp;Lijkreeden, zooals wij zagen, en doet het ook nunbsp;door zijn besluit de eerste twaalf zangen van zijnnbsp;nog onafgemaakt gedicht publiek te maken; denbsp;noodzakelijkheid brengt hem daartoe. Die twaalfnbsp;zangen konden op zich zelf beschouwd voor een,nbsp;weliswaar zwak, maar dan toch gelukkig gekozen ‘nbsp;geheel doorgaan; één deel, dat de strijd van Oranje^nbsp;en de Watergeuzen beschrijft, waarvan de uitslag jnbsp;nog onzeker is en welke de angstige toekomst vannbsp;ons land nog geenszins vermag te verzekeren; eennbsp;ander deel, dat een verre blik werpt op een gelukkignbsp;verschiet, wanneer de republiek door de daden vannbsp;dienzelfden Oranje en diezelfde Geuzen groot en
69
-ocr page 88-(invloedrijk is geworden. Beide deelen van elkaar gescheiden door de verovering van den Briel alsnbsp;centraal punt van het fragment. Het is opvallendnbsp;dat Van Haren de XlIIde zang, die tevens de laatstenbsp;van de Droompassage is, er niet bij nam. Maar ooknbsp;verklaarbaar: immers het einde van de voorafgaandenbsp;was door zijn onbestemdheid, die den lezer in denbsp;beste verwachtingen op de toekomst laat, beter alsnbsp;slot geschikt dan het tafreel van de aankomst vannbsp;den stadhouder te Amsterdam, dat, nog versch in hetnbsp;geheugen liggend, te reëel was en als het ware eennbsp;nieuwe periode inleidde.
Tot deze publicatie kwam het echter niet tengevolge van de gebeurtenis van 6/7 November. In het holle van de nacht dringen inbrekers — Van Harennbsp;noemt hen zelfs sluipmoordenaars — op „Lindenoordquot; binnen, waarschijnlijk met het doel eenigenbsp;papieren te ontvreemden, die compromitteerend voornbsp;, Onno's vijanden zijn. Dit voorval nu was de onmiddellijke oorzaak, dat de dichter in plaats van denbsp;bedoelde twaalf zangen, er twintig aan de drukpersnbsp;toevertrouwde. Hij vreesde immers, dat zijn werk voornbsp;geruime tijd zoo niet voor goed, was afgebroken;nbsp;„op een ernstige bede vanquot; zijn „vrouw en kinderen,nbsp;en aanmaning van beproefde vriendenquot; zag hij zichnbsp;verplicht, zich „te onthouden van eenzame wandelingen, die gewoonquot; waren hem „de beste gelegenheden tot denken te gevenquot;, i) Met andere woorden:nbsp;Van Haren's dichterlijke inspiratie had opgehouden.nbsp;Dit artistiek excuus was waarschijnlijk niet de recht-streeksche aanleiding voor de vroegtijdige uitgave.nbsp;Juist die inbraak, door den dichter voor sluipmoordnbsp;gehouden, maakte de kwestie van zijn doen en latennbsp;te Wolvega des te urgenter. Zoo verscheen aan het
1) Vgl. als voren.
70
-ocr page 89-einde van het jaar „Aan het Vaderlandquot;, waarvajTt op 6 November twintig zangen nagenoeg voltooid :nbsp;waren. Volledig was het gedicht daarmede, zooalsnbsp;gezegd, niet. Onno was aan de twintigste zang bezig,nbsp;en „genoegzaam reeds gevorderd tot den komst vannbsp;den Prins in het landquot;. Na de bovenvermeldenbsp;publicatie van de eerste twaalf zangen, had hij denbsp;overige willen „vervolgen naar de tijd en wijze innbsp;'t einde van de derde zang bepaaldquot; 3) Deze uitspraak hield een lofzang op Oranje in, een verheerlijking van Willem den Zwijger, gesteld aan het hoofdnbsp;van de door deze en de Geuzen bevochten vrijheid.nbsp;En aangezien Van Haren eerst ongeveer aan hetnbsp;einde van de twintigste zang Oranje wilde invoeren,nbsp;had zijn gedicht dus langer moeten worden dan hetnbsp;nu was, want de Prins zou, waar het afbrak, pasnbsp;handelend opgetreden zijn. Hier was dan ook denbsp;aansluiting te vinden geweest met de uitgebreidenbsp;droompassage, die — en ik kom daar hieronder nognbsp;op terug — dus in het kader van het, door den dichternbsp;grooter-opgezette ontwerp, volkomen verantwoordnbsp;en op haar plaats geweest zou zijn.
Hoè van Haren bedoeld had zijn dichtwerk te laten eindigen, is niet precies te zeggen, maar men konnbsp;er met eenige zekerheid naar raden, indien men innbsp;het oog houdt, dat hij de chronologie van de historische feiten tamelijk nauwgezet volgde, zooals zijnbsp;in het zesde en zevende boek van Hooft's Neder-landsche Historiën verhaald zijn. Na de roemvollenbsp;zeeslag op de Zeeuwsche kusten, waarmede „Aannbsp;het Vaderlandquot; in beknopte, en „De Geuzenquot; in meernbsp;uitgebreide vorm eindigt, had Van Haren wellichtnbsp;ons geteekend, hoe alom in Holland de steden
Vgl. annonce in de Leydse Courant 27 December 1769.
2) Vgl. „Aan den Lezerquot; (1769) bij van Vloten blz. 256.
Vgl. als voren.
71
-ocr page 90-'s Prinsen zijde kozen; de afval van Haarlem en andere plaatsen; het beleg van Mons door Donnbsp;Frederik. Oranje zou misschien geschilderd zijn aannbsp;het hoofd van de 7000 Duitsche ruiters en 17000 mannbsp;voetvolk, waarmede hij bij Duisburg over de Rijnnbsp;trok, de Maas doorwaadde om Mechelen te verrassen, ja1 maar ook om bij Bergen verslagen tenbsp;worden en slechts ternauwernood aan de dood tenbsp;ontsnappen; daarna zijn terugtocht, de afdanking vannbsp;het krijgsvolk, en zijn reis naar Holland, waarna zijnnbsp;belangrijke rol op vaderlandsche bodem eerst begint. Zeker zou bij voltooiing van het gedicht eveneens een plaats ingeruimd zijn voor de vergaderingnbsp;van de Staten van Holland op 15 Juli 1572, die nietnbsp;langer samen kwamen om te beraadslagen overnbsp;'s konings voorstellen, hun bij monde van Alva gedaan, maar om van nu af aan een eigen weg te gaannbsp;en zelfstandige besluiten te nemen.
Van Haren was van zijn eigen opzet afgeweken, of liever: hij had deze riiet geheel en al ten eindenbsp;i gebracht, zooals hij zelf gewild had, zei ik. Inderdaadnbsp;had hij, zooals hij zelf zegt, geen ander plan dannbsp;i aanvankelijk een „ruwe schets van dit werk aan 'tnbsp;J publiek te gevenquot;, waarvoor hij, „naarmate hij zoudenbsp;'kunnen gewaar worden wat er van dacht een iedernbsp;van 't klein getal dergenen, die de moeite zoudennbsp;willen nemen om er aan te denkenquot;, een naam wildenbsp;kiezen, en hetwelk hij „van tijd tot tijdquot; wenschte „tenbsp;vermeerderen en te polijstenquot;, zoolang hem „tijd ennbsp;gezondheid zouden overblijvenquot;. Maar hij vertelt onsnbsp;dit alles in 1776, in de Voorreden van de laatstenbsp;rpvisie van „De Geuzenquot;.^) Het is kaarten achteraf,nbsp;‘want de idee van „De Geuzenquot;, trouwens al aanstondsnbsp;van de uitgave van 1771, is een andere dan die vannbsp;„Aan het Vaderlandquot;. Ik geloof niet dat Van Haren,nbsp;ï) Vgl. bij van Vloten blz. 364.
72
-ocr page 91-zooals Te Winkel wil i), bij het schrijven van die oorspronkelijke twintig-en-meer zangen een zeernbsp;vaag plan voor de geest had. Doch dit moest er laternbsp;onherroepelijk naar uitzien, toen hij bij de eerstenbsp;bewerking van een ander ontwerp uitging; ik zalnbsp;dat elders nog nader toelichten.
Hoe zag dit oorspronkelijke plan er nu uit? Eeff^ verheerlijking van de vrijheid, zooals ik reeds zeide;nbsp;de vrijheid, door Oranje en de Geuzen bevochten, inbsp;en na die bevechting Oranje handelend aan het fnbsp;hoofd van die vrijheid. De „eerste revolutiequot; boezem-[|nbsp;de Onno vooral de begeerte in haar „in eenige!nbsp;uitgestrektheid aan de nakomelingschap doorquot; zijninbsp;„penne over te laten, en het kwamquot; hem „niet on-|nbsp;mogelijk voor, om de revolutie van 't jaar 1747 hierjnbsp;in te kunnen brengen.quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Deze twee thema's waren het uitgangspunt voor zijn werk, het tweede aanvankelijk voornamer dannbsp;het eerste. Het herstel van het Stadhouderschap ennbsp;de daarop gevolgde intocht van Oranje te Amsterdam was een hoogtepunt in van Haren's levennbsp;geweest; de kleinste bijzonderheden ervan warennbsp;hem tot zijn dood toe bij gebleven: „Wanneer wijnbsp;met Hare Hoogheeden uit Friesland tot Amsterdamnbsp;aankwamen, en 't jacht, door honderd duizend men-schen omringd, op Cingel stil lag, viel een gemeennbsp;man van een brug, daar hij boven op was geklommennbsp;en 't volk riep hij heeft zijn been gebroken! Toege-loopen zijnde, gaf ik hem iets, daarbij voegende datnbsp;indien zijn been gebroken was, men mettertijd voornbsp;hem zoude zorgen. Al waarense beide gebrookennbsp;antwoordde hij, „ik heb den Prins gezien, sij zijn totnbsp;sijn dienstquot;.
Ontwikkelingsgang, V blz. 503.
*) Vgl. Ophelderingen tot de Geuzen, bij van Vloten blz. 404.
3) Vgl. Ophelderingen 1776, bij van Vloten blz. 404.
73
-ocr page 92-Een tweede voorval op diezelfde dag heeft Onno aan het einde van de Xlle zang van „Aan het Vaderlandquot; ingelascht; een zieke vrouw, wegens denbsp;feestelijkheden met bed en al naar buiten gedragen,nbsp;gaf de geest bij het aanschouwen van Z. H.:
„Ik sterf gerustquot;, die korte reden.
Verstaan zij die ter huipe treden:
„Ik heb, o God! door Uwe hand Gezien aan ons nu weergegeven.
En met den waren godsdienst leven.
Oranje en vrijheid hier te landquot;.
r Over beide gebeurtenissen had Van Haren met den Prins gesproken. „Ik hoop, dat mijne nakomelingschap die nooit vergeten zallquot; had deze gezegd,nbsp;waarop Onno: „het zal er veel op aan komen, of, ennbsp;op wat wijze die aan hetzelve zullen worden verhaaldquot;. Sinds die tijd was het altijd 's dichters wenschnbsp;geweest dat „de dag van die onbegrijpelijke liefdenbsp;en vertrouwen tusschen vorst en volk 't eeniger tijdnbsp;met behoorlijke kleuren mogt worden beschreven, i)nbsp;Het zou echter nog een kvrart eeuw duren vóór Vannbsp;Haren tot de uitvoering van zijn plan kwam. Voornbsp;rustige letterarbeid was zijn drukke staatsman-periodenbsp;niet geschikt.
In het voorjaar van 1766 ontdekte Onno te Leeuwarden in de winkel van den zilversmid Jelgerhuis, boven de toonbank, een schilderij, die „'s lands gesteldheid van zaken, sedert het begin van de beroerten tot in het midden van 1572quot; 2) voorstelde. Dezenbsp;Vgl. als voren.
Deze schilderij werd uit d© brand van 1776 gered, doch ging later verloren. Vgl. voor de beschrijving Aan den Lezernbsp;(1769), bij van Vloten blz. 256; Ophelderingen (1776) aid. blz. 404;nbsp;Van Haren aan Te Water, 7 December 1776, Leiden Letterk. 1004nbsp;of Mnemosyne XIII blz. 192—93; Halbertsma Naoogst blz. 495—496nbsp;en Prov. Bibl. Leeuw. No. 775 blz. 77. Vgl. Centraal Museumnbsp;Utrecht Cat. 1933 No. 343; Cat. Prinsenhof Delft No. 256, 258 ennbsp;259; Oud-Holland XVII (1899) blz. 96; Muller, historieprentennbsp;No. 514, — Een exemplaar is ook in het Rijksmuseum.
74
-ocr page 93-afbeelding inspireerde hem op nieuw en gaf aan zijn zwevende gedachten een bepaalde richting. Daarnbsp;kwam nog een jeugdherinnering bij: Het staat mijnbsp;voor „dat ik in mijn teedre jeugd de vriendschap vannbsp;wijlen de Heer Griffier Fagel in sijne hooge ouderdomnbsp;hebbende mogen genieten, die Heer mij een en andermaal met zig heeft genomen in avond visites bij dennbsp;Heer Fiscaal van Hollands Domeinen, Limborg; ennbsp;dat ik aldaar bij die gelegenheid heb gezien verscheidene origineele teekeningen van Edellieden vannbsp;de Confederatie, uit liefhebberij in de eerste dagennbsp;van de Unie vergaderd, en te zomen gebragt: gelijknbsp;de Portraitten van de voornaamste actores van dienbsp;tijd te zomen gesteld zijn in 't schilderij voor eenigenbsp;jaren alhier in de Provintie bij geval door mij gevonden en geacquireerd.quot; i)
Van Haren's stalen geheugen had al deze herinneringen bewaard, „gelijk men zelden vergeet hetgeen met moeite in kindsheid gevonden isquot;. De Geschiedenis van de krijgsdienst, op verzoek van Prinsesnbsp;Anna begonnen, en een brief van den predikant Tenbsp;Water aan zijn broer Willem, waarin deze hem omnbsp;familiepapieren verzocht ter aanvulling van zijnnbsp;werk over Het Verbond der Edelen, brachten Onnonbsp;in onmiddellijk contact met de bedrijven der Watergeuzen en het ontstaan van de Unie. Hierdoor verschoof tevens zijn oorspronkelijk plan: in de plaatsnbsp;van een lofdicht op „de dag van die onbegrijpelijkenbsp;liefde en vertrouwen tusschen vorst en volkquot;^) tradnbsp;het bezingen van de eerste revolutie, doch op dusdanige wijze, dat de gebeurtenissen van het jaar 1747nbsp;hierbij te pas gebracht konden worden. Men ziet het^nbsp;het zwaartepunt verplaatst zich van Oranje naar denbsp;Geuzen. Aldus kon Van Haren het althans in 1776 aan
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van Haren aan Te Water, 25 April 1772, Leiden Letteik. 1004.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ophelderingen 1776, bij van Vloten blz. 404.
75
-ocr page 94-het publiek voorstellen. Het is belangrijk voor de wordingsgeschiedenis van het werk zich voortdurendnbsp;te realiseeren dat 's dichters formuleering dateertnbsp;van dit jaar, en niet van 1769. Onmiddellijk na denbsp;eerste uitgave moet het gedicht Van Haren niet bevredigd hebben, toen hij bemerkte, hoe weinig hetnbsp;aan zijn opzet beantwoordde. Het is daarom, jalnbsp;daarom alleen zou ik bijna zeggen, dat hij het naderhand beschouwde als een „ruwe schetsquot;, dat hijnbsp;steeds nieuwe verklaringen voor zijn ontstaan zocht,nbsp;dat hij het bij de vierde druk nog dis „proeve vannbsp;een vaderlandsch gedichtquot; bestempelde. Hij wildenbsp;zijn zangen aimeten naar zijn noodzakelijkerwijzenbsp;onvoltooide, van thema veranderde schets, en troknbsp;ze dientengevolge in een richting die hij zelf nietnbsp;had gewild. Vandaar die talrijke bewerkingen, voornamelijk die van 1771, want het doel van de anderenbsp;uitgaven berustte allereerst op een vorm-verandering,nbsp;zooals wij nog zien zullen.
2. De idee van „Aan het Vaderlan dquot;.
Naar chronologische rangorde vindt „Aan het Vaderlandquot; een plaats tusschen de treurspelen „Agon, Sulthan van Bantamquot; en ,|,Prins Willem 1quot;. Naar zijnnbsp;idee sluit het zich nauw bij het laatste aan. Wel isnbsp;waar is de figuur van Willem van Oranje in „Aannbsp;het Vaderlandquot; niet van een dergelijke beteekenisnbsp;dat men kan spreken van een hoofdpersoon, zooalsnbsp;in de aan hem gewijde tragedie, maar er is eennbsp;hoofddenkbeeld^ Het gedicht is de onmiddellijkenbsp;uitdrukking van een aan zijn schrijver inhaerent, doornbsp;\deze gedroomd en in de Geuzen allereerst, in Oranjenbsp;op de tweede plaats belichaamd nationaal- en gods-dien§Eg._XlÏÏS^3sld^dal, verwézenlijkf In dë eerstenbsp;teeuw der Republiek.quot; Bij Potgieter was de verheerlijking van het oorspronkelijk-dichterlijke, van het
76
-ocr page 95-oorspionkelijk-beeldende van meet af aan de weergave van een met zijn dichter geboren, door het lijden aan de tijd gelouterd gevoel voor het verleden;nbsp;Van Haren's centrale idee gold allereerst het oor-^nbsp;spronkelijk-historische.
Nationaal en godsdienstig vrijheidsideaal, zei ik. Nationaal, dat wilde bij Van Haren zeggen: Oranjelnbsp;Het hield hetzelfde in voor Potgieter, die het „En leernbsp;op nietwes staat te maken als 't geen in eygennbsp;krachten isquot; boven, en het „Oranje in 't hart en^nbsp;niemand's slaafquot; aan het einde van zijn „Jan, Jannetje’nbsp;en hun jongste Kindquot; plaatste. Voor iemand als Onnonbsp;Zwier was de verbintenis van het vaderland metnbsp;zijn erfstadhouders een vanzelfsprekend iets, voornbsp;zoover de herinneringen van zijn geslacht, aanvangend met den watergeus Daam, samenvielen met denbsp;geschiedenis der door de Geuzen en Oranje bevochtennbsp;vrijheid. „Vader Willem: gezegende naam wanneernbsp;die door een vrij volk wordt gegeven! maar niet minnbsp;gezegend een volk hetwelk door een vorst geleidnbsp;die zulk een naam verdient.quot; i) Zoolang Oranje denbsp;vrijheid liefheeft, zijn Nederland en Oranje onverbrekelijk verbonden; zoolang het aan de beginselennbsp;getrouw blijft waardoor hetzelf en de natie is grootnbsp;geworden, loopt de republiek niet het minste gevaar.nbsp;Haar macht is gerezen door onderling vertrouwennbsp;van Nassau en volk; Nassau verschijnt steeds metnbsp;de adel aan zijn zijde en de Burgerij om zich heen:nbsp;„Wie zal op onse wetten / Op onse heyl'ge Rechtennbsp;letten / Als d'adel vrijheids zij verlaat?quot; In „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; is de ideale combinatie van vorstenheer-schappij en volk uitgedrukt, evenals in Potgietersnbsp;„Rijksmuseumquot;: „Er is, onder alle titels der troonopvolgers van Europa's oudste koningshuizen geennbsp;schooner dan die, den erfgenaam onzer dynastienbsp;Lijkieeden, bij van Vloten blz. 212,
77
-ocr page 96-bedeeld: Prins van Oranje, door de herinneringen aan den eersten Nassau van dien naam ons hartenbsp;heilig: Maar ook, welke plichten legt hij ons op, totnbsp;welke eischen geeft hij recht.quot; ’) Het zouden Vannbsp;Haren's woorden kunnen zijn.
Nationaal, dat wil dus zeggen: oranjelijk was het ideaal; Van Haren dacht zich het revolutiejaar 1572nbsp;tusschen Willem I ,en de Geuzen, zooals hij rondomnbsp;1747 Willem IV en de TOnsgezinden groepeerde.nbsp;Oranje trad steeds op in eenTëVöIuïïë, maar het zounbsp;thans „in vreede woonen en niet altoos den oorlognbsp;minnenquot;. Het andere aspect ervan was: godsdienstig,nbsp;d.w.z. handhaving van de gereformeerde religienbsp;tegenover het in Philips en Alva belichaamdnbsp;Spaansch katholicisme, en absolute vrijheid en verdraagzaamheid voor andersdenkenden. Wraakgevoelens en godsvrucht kunnen niet samengaan; vergafnbsp;Christus zelf zijn moordenaars niet? Rekkelijkheidnbsp;daarom ten opzichte van alle gezindten, en geestdrijverij of dweeperij zij gebannen. God's plaats isnbsp;niet allereerst in kerk of voor altaar, maar in het
^eugdzaam hart.
' De Geuzen zijn in „Aan het Vaderlandquot; d£ dragers van 's dichters ideaal. Allereerst van dat deTndfio-nale vrijheid: Brederode, Thoulouse, Montigny ennbsp;Bergen, Egmond en Hoorne. Bij hen sluiten zich figurennbsp;als bodewijk van Nassau en Marnix, de vertrouwdenbsp;van Oranje, aan. Tegenover deze bezadigde heldennbsp;de mannen van moord en doodslag, vervuld van eennbsp;onverzoenbare godsdienstwraak: Lumey van dernbsp;Marck, Omal of Roobol, die tegen kerken en kloostersnbsp;woedden, tegen de Karthuizers en het St. Agathanbsp;convent. Zij brengen het vrijheidsideaal voortdurendnbsp;ïp gevanr^oor eên~gier~HeFGeuzêir dTdus~vbór tenbsp;stellen staat Van Haren inderdaad niet zoo heel
1) Het Rijksmuseum te Amsterdam, W. B.-uitgave blz. 88.
78
-ocr page 97-ver van de katholieke geschiedschrijvers af, hoe-) wel hij door zijn visie op de inquisitie waarheids-lievender is.
Het vriendenpaar Blois—de Rijk vertegenwoordigt | het zuiverst het ideaal naar beide zijden. Rochus /nbsp;Meeuwesz is het voorbeeld van ziele-, bodewijk van ‘nbsp;Nassau van geboorte-adel. Iemand als Bossu brengtnbsp;de natie in gevaar door als edelman de zijde dernbsp;vrijheid te verlaten. Onder de hoofden der vrijheidnbsp;noemt Van Haren alle Oranje-vorsten tot op Willem IV;nbsp;als een voorbeeld kan Elisabeth van Engelandnbsp;gelden. Willem II gaat hij stilzwijgend voorbij wantnbsp;ook hij doet ditmaal aan de nationale vrijheidsge-dachte afbreuk. Waarom de dichter Willem V passeert zal ik hieronder aantoonen. Naast de Oranjesnbsp;als handhavers worden de tegenspelers van hunnbsp;Huis uitvoerig genoemd: Van Oldenbarneveldt en denbsp;De Witten voor wie Van Haren bewondering had ennbsp;wiens_ vermoording hij afkeurde. In „Aan het VadePquot;nbsp;landquot; ligt heel zijn in de XVIIe eeuw verwezenlijktenbsp;droom van de heilstaat: de zuiver historische figuren \nbsp;der zeehelden; de volgers van Kunsten en Wetenschappen, de ideaalvorsten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t
En door dit aTIesnSreenr^ooals ook in de tragedie „Prins Willem Iquot;, de persoonlijke gevoelens van eennbsp;tengevolge van zijn maatschappelijke val gechargeerd vriendschapsideaal bij het vermelden van dennbsp;stadhouder en Prinses Anna, waarvan de voorbeeldennbsp;in de XlIIe en XlVe zang besloten liggen. En van eennbsp;langzamerhand zichzelf terugvinden, een stijgingnbsp;boven het „ikquot; uit door een besef dat het leven vannbsp;één man niet voor het vaderland van waarde is „innbsp;gemeene zaakenquot;.
Teleurstelling over familie en vaderland was, toen^
1) Vgl. Van Heeckeren, Taal en Letterk. IV blz. 347.
79
-ocr page 98-I de dichter zijn zangen schreei, tot een ideaaldioom I van grootsch historisch verleden gelouterd. Juist doornbsp;het nastreven van dat ideaal was het hem geluktnbsp;zich hoog boven zijn zieleleed te stellen waardoornbsp;hij berusting vond, iets dat hem bij het schrijven vannbsp;jt de Agon nog niet gelukt was. Huet's „regtzinnigenbsp;burgerquot;, „brave echtgenootquot; en „teerhartige vaderquot;nbsp;is dus niet de strekking van „Aan het Vaderlandquot;.nbsp;Kan er van eenige tendentie sprake zijn, dan is denbsp;uitgave een bewijs van Van Haren's Nederlanderschap. „Aan het Vaderland door Jonkheer Onno Zwiernbsp;van Haren, Fries Edelmanquot; had er op het titelbladnbsp;van de eerste druk vermeld gestaan. Het was eennbsp;opdracht, en geen naam, maar dan toch een opdrachtnbsp;die minstens evenveel in had als een titel had kunnennbsp;uitdrukken. Zij stond in nauw verband met de bijzondere omstandigheden, die de bespoedigde uitgavenbsp;noodzakelijk hadden gemaakt. Het vaderland, datnbsp;Van Haren een kwart eeuw had gediend, dat van zijnnbsp;jeugd af aan al zijn liefde en zorg had gehad ennbsp;hetwelk voor hem een steeds-levend begrip was geworden — datzelfde vaderland had den man-van-eer-en-deugd en den sfaatsman ten val gebracht en naarnbsp;de eenzaamheid van Wolvega gebannen. Zelfs daarnbsp;verongelijkte het hem nog: het wantrouwde hem,nbsp;zond eerst inbrekers, naderhand brandstichters opnbsp;hem af. En desondanks bleef hij het getrouw, doornbsp;zijn vervolgingen heen. {^Aan het Vaderlandquot; — hetnbsp;was een beroep op de republiek^ Voor deze metterhaast in het licht gegeven zangen zou de keuze vannbsp;een naam moeilijk geweest zijn; „Willem De Eerstequot;nbsp;zou Nomsz later zijn heldendicht op Oranje noemen,nbsp;maar om de moeilijkheid te omzeilen: een figuur alsnbsp;Oranje tot een voortdurend handelende en actievenbsp;held van een gedicht te maken, gaf hij zijn werk denbsp;ondertitel „De grondlegging van de Nederlandsche
80
-ocr page 99-/vrijheidquot;, hoewel hij zich door die moeilijkheid goed heengeslagen had door reeds aan het einde van hetnbsp;eerste boek Oranje sprekend in een onderhoud metnbsp;De Coligny in te voeren. Nomsz was er in geslaagdnbsp;Oranje tijdens dit tweegesprek het geheele verloopnbsp;van de oorlog sinds het vertrek van Philips naarnbsp;Spanje tot aan het mislukken van Prins Willem'snbsp;tweede expeditie en de daarop van De Coligny ontvangen raad; Spanje ter zee te bestrijden, toe, te latennbsp;verhalen, en ook tijdens de Duitsche ballingschapnbsp;wist hij hem in onmiddellijk contact te houden metnbsp;de gebeurtenissen in het vaderland. Zoodoende wasnbsp;de rol, die Nomsz aan Oranje te spelen gaf, vannbsp;voldoende beteekenis om de naam heldendicht tenbsp;rechtvaardigen; bij Van Haren was dit niet het geval,nbsp;en toch zouden zijn kunstrechters, terwijl hij zelf dezenbsp;naam niet aandurfde, althans niet voor zijn fragmentnbsp;van twintig zangen, dit met de maat van het eposnbsp;meten. De titel „De Geuzenquot; paste misschien beternbsp;voor dit onderdeel van een grooter geheel, maar denbsp;onuitgevoerde plannen van den dichter zouden hemnbsp;niet gerechtvaardigd hebben. En zeker zou het belangrijk zijn te weten, welke benaming van Harennbsp;wel gegeven zou hebben aan die twaalf zangen, dienbsp;hij voornemens was uit te geven. Welnu, hadden beidenbsp;fragmenten anders dan naamloos kunnen zijn?nbsp;Waren zij voltooid geweest bij hun eerste publicatie,nbsp;voltooid volkomen in de geest en volgens de opzetnbsp;van hun dichter, zij zouden ongetwijfeld de titel;nbsp;„Willem van Oranjequot; of „Prins Willem Iquot; gedragennbsp;hebben, desnoods met de ondertitel „Grondleggernbsp;van de Nedeilandsche Vrijheidquot;. Dddrom zeker niet;nbsp;„De Geuzenquot;, omdat de uitgave van 1771 wel-is-waarnbsp;de voltooiing van het gedicht was, maar waarvannbsp;het ontwerp juist voldoende van dat van 1769 verschilde, om deze naam niet te rechtvaardigen. Wie
81
-ocr page 100-het onderscheid in beider „planquot; ziet, wie opmerkt dat Van Haren in 1771 de figuur van Willem dennbsp;Zwijger opgaf — de reden daarvan zullen wij nognbsp;zien — kan op deze wijze ook afrekenen met denbsp;naam-moeilijkheid. Men zal moeten toegeven, dat denbsp;opdracht „Aan het Vaderlandquot;, zij het een noodzaak,nbsp;een volkomen logisch gevolg van 's dichters onuitgevoerde plannen was.
3. „AanhetVaderlandquot;naardeinhoud.
Zang I is een algemeene inleiding tot het gedicht, dat aanvangt met de ontwikkeling van het denkbeeld,nbsp;dat de mensch en het menschenwerk, ook het hoogst-geroemde, slechts het werktuig en het middel innbsp;hooger hand is. i) Noch Alexander, toen hij met hetnbsp;puin van Memfis Alexandrië stichtte, noch Leo denbsp;Groote, die de Hunnen onder Attila bestreed, jal, evenmin Da Gama en Columbus waren er zich van bewustnbsp;welke vrucht hun inspanningen uiteindelijk zoudennbsp;afwerpen. Spanje en Portugal betwistten elkander denbsp;hegemonie, doch het noodlot bracht hen in éénnbsp;hand. Weliswaar sneuvelde Karei de Stoute voornbsp;Nancy, maar het huwelijk van zijn dochter metnbsp;Maximiliaan van Oostenrijk bracht de Nederlandennbsp;in het Huis van den laatste, dat een ongekende groeinbsp;en bloei beschoren was geweest, zoo de heerschzuchtnbsp;en hoogmoed die welvaart niet te gronde haddennbsp;gericht. De weldra Vereenigde Nederlanden namennbsp;de rol van Spanje over.
De volgende zang II schildert ons het Verbond der Edelen. Zooals de groote overstroomingen van de Nijlnbsp;het Egyptische volk bedreigen, doch in wezen nergensnbsp;anders toe dienen dan tot grootere vruchtbaarheidnbsp;en daarmede bloeiender welvaart van het land, zoonbsp;zal Nederland, vóór het machtig wordt, eerst angst,
») Vgl. Joiissen, „Aan het Vaderlandquot; blz. 12.
82
-ocr page 101-verdrukking en armoede zien; vóór dè vrijheid overwint heerscht eerst inquisitie, willekeur en burgermoord.
De zangen III en IV verkondigen de lof van die vrijheid; hoogmoed en wraak, valsche staatkunde,nbsp;bijgeloof, wreedheid, armoede, slavernij, en denbsp;doodstraf, waarvan Villers, Casembroodt, van Stralen,nbsp;Galama en Egmond het slachtoffer zijn geworden,nbsp;maken plaats voor vrijheid en godsvrucht, beidenbsp;vereenigd in Oranje. Slechts een Lumey brengt hetnbsp;vrijheidsideaal door een felle toespraak om te roovennbsp;en te moorden in gevaar. De Geuzen zijn inmiddelsnbsp;voor den Briel gevaren, en nemen de stad in. Alvanbsp;zendt den Graaf van Bossu uit Utrecht om haar tenbsp;heroveren. De Ve zang teekent de onstuimige Enthes,nbsp;Roobol, Omal en La Marck, in hun wraakzucht tegennbsp;de kloosters en geestelijkheid; treffend is de tegenstelling met het vriendschapsverbond tusschen De Rijknbsp;en Blois, die er in slagen de ruwe Geuzen te matigen.
Met de Vle zang grijpt de dichter even terug. Om de beteekenis van de inneming van den Briel tenbsp;accentueeren, geeft hij een bulletin van de voornaamste tot nu toe voorgevallen gebeurtenissen. Nunbsp;iedereen bestolen is en vermoord; nu de drukpersvrijheid is opgeheven; nu Oranje tweemaal overwonnen is en het werk van bodewijk van Nassau tenietnbsp;gedaan; nu hij zich op het toppunt van zijn machtnbsp;waant en zijn beeltenis te Antwerpen is verheven,nbsp;denkt Alva dat zijn taak reeds volbracht is. Dochnbsp;daar weigert Utrecht de tiende penning! Daar verzetnbsp;de burgerij van Brussel zich! Het bericht van denbsp;verovering van den Briel doet de ronde, even laternbsp;gevolgd door dat der vrij-wording van Vlissingen.nbsp;Nassau neemt Mons in. De kansen keerenl Bossunbsp;verschijnt voor den Briel (VII); dank zij de heldendaadnbsp;van Rochus Meeuwesz, die de Nieuwlandsche sluis
83
-ocr page 102-doorhakt, blijft de stad behouden. Lumey krijgt er het bevel te voeren. Blois vertrekt naar Vlissingen ennbsp;de Rijk naar Engeland om bijstand van Koninginnbsp;Elisabeth te vragen.
De thans volgende zangen VIII—XIII bevatten de bekende droompassage. God, die alvermogend is ennbsp;zich alom in de natuur openbaart, kent de wenschennbsp;van Oranje, die te Dillenburg werkloos terneer zit.nbsp;Hij zendt de Hoop met Slaap en Droomen, die hemnbsp;de glorievolle toekomst van het Nederlandsche volknbsp;moet toonen. Zoo verschijnt in de IXe zang de Hoopnbsp;aan Oranje, en zij voert hem naar Amsterdam, datnbsp;in feesttooi is, want de stad maakt zich gereed Stadhouder Willem IV te ontvangen. Voor de komst vannbsp;den Prins leidt zij hem het huis van den zoon vannbsp;Burgemeester Witsen binnen, en (X) toont hem diensnbsp;schilderijenkabinet: onze verdienstelijke zeevaardersnbsp;en vlootvoogden, onze staatslieden en mannen vannbsp;de wetenschap (XI) en de Oianjegalerij (XII). Daarnanbsp;voert zij hem naar de haven, waar de stadhouder ennbsp;zijn gemalin aankomen. Nu brengt de Hoop dennbsp;Zwijger weer terug, de Slaap en de Droomen verlatennbsp;hem en hij vat nieuwe moed.
De XlVe zang beschrijft de tocht van De Rijk naar Engeland en zijn aankomst aan het hof. Hij wordt doornbsp;Elisabeth in audiëntie ontvangen (XV), die hem hulpnbsp;toezegt, mits Oranje in zijn land terugkeert. In denbsp;volgende zang XVI zien wij De Rijk op de thuisreis.nbsp;Bij de kust ontmoet hij eenige schepen met vluchtelingen uit Vlissingen, die hem de critieke toestandnbsp;van deze stad schilderen, en hem smeeken niet naarnbsp;den Briel, maar naar hun stad te varen. Hij besluitnbsp;dan de bevelen van Lumey in de wind te slaan, ennbsp;op Vlissingen aan te houden, dat geducht in hetnbsp;nauw komt (XVII). Antwerpen heeft namelijk aannbsp;het Spaansche hof klacht na klacht gezonden over
84
-ocr page 103-de operaties van de Geuzen op de kusten en op de Schelde, en Philips heeft een vloot onder Medina Celinbsp;afgezonden. In de drie laatste zangen XVIII—XX beschrijft Van Haren dan de zeeslag, die thans plaatsnbsp;vindt. De schepen van Cano, Guzman en Dabreonbsp;worden in de grond geboord; schipper de Lange boelnbsp;voor zijn roekeloosheid, en verkiest met vier vijandelijke booten de heldendood.
De stof voor zijn „Aan het Vaderlandquot; vond Van Haren, zooals hij zelf op 25 April 1772 aan Te Waternbsp;schrijft, bij de oude historieschrijvers. „Wat de lijstnbsp;van de Geusen aanbelangd door mij uitgegeeven,nbsp;dezelve steund Ie op de uitdrukkelijke woorden vannbsp;'s lands geschiedenisschrijveren; 2e uit de collatienbsp;van plaatsen van deese schrijvers met hare overigenbsp;schriften, of andere plaatsen of andere vreemdenbsp;schrijvers; 3e uit traditie: bijvoorbeeld voor vijftignbsp;jaar tot Zwol op school zijnde, pleeg de Rectornbsp;Ducker de best leerende te animeeren met deesennbsp;woorden. Gij zult nog een brave Geus worden alsnbsp;Oom Hedding, en hij noemde straat en huys daar denbsp;man tot Zwol gewoond haddequot;. i) Zijn bronnen zijn\nbsp;dus Hooft 2), Bor 3) en van Meteren ^). Nauwgezet |nbsp;heeft hij wel allereerst de feiten, zooals Hooft die innbsp;zijn Vle en Vlle boek verhaalt, gevolgd, doch er naarnbsp;eigen keuze uit weggelaten en aan toegevoegd. Hetnbsp;geuzenverhaal vangt eigenlijk eerst aan met hetnbsp;gebod van Koningin Elisabeth om de Engelschenbsp;havens te verlaten (Hooft VI 228; Bor VI 365; Van
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Leiden, Letterkunde No. 1004.
2) nbsp;nbsp;nbsp;P. C. Hoolt's Nedeilandsche Historiën, 3e druk (1677).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Pieter Bor „Oorsprongk, begin en vervolgh der Ndl.nbsp;Oorlogen (1679).
^) Emanuels van Meteren Historie der Neder-landscher ende hoerder na-buren oorlogen ende geschiedenissen (1614).
85
-ocr page 104-Meteren biz. 70). Van Haren laat daaraan voorafgaan het tooneel van de confederatie der Edelen (Hooft Vnbsp;blz. 75). Van de Ve zang af volgt hij bij de beschrijving van de gebeurtenissen rondom Den Brielnbsp;voornamelijk Hooft. Het gesprek in die zang tusschennbsp;Blois en De Rijk, die Lumey en de andere plunderendenbsp;Geuzen overreden, correspondeert met blz. 230—31.nbsp;Alleen vermeldt hij niet de zending van den veermannbsp;Koppestok met den zegelring van Blois naar denbsp;Brielsche magistraat om de eischen der Geuzen overnbsp;te brengen (Hooft blz. 229; Bor blz. 366; van Meterennbsp;blz. 70VSO). In VII spint hij de heldendaad van Rochusnbsp;Meewszoon breed uit (Hooft blz. 232; Bor blz. 367; vannbsp;Meteren blz. 71vso). Zoowel Hooft, Bor als Van Meterennbsp;verhalen dat Oranje bij het vernemen van de tijdingnbsp;dat Den Briel is ingenomen deze verovering afkeurt,nbsp;omdat hij er de tijdsomstandigheden nog niet rijpnbsp;voor vindt. Bij Van Haren vinden wij daarvan geennbsp;spoor, hetgeen niet te verwonderen is wanneer mennbsp;bedenkt, dat juist de inneming van Brielle het culminatiepunt van zijn gedicht is, zooals ik bij hetnbsp;hoofdstuk over de bouw van „De Geuzenquot; nog zalnbsp;aantoonen. De tocht van De Rijk naar Engeland ennbsp;zijn onderhoud met Elisabeth worden niet meer dannbsp;gememoreerd bij Hooft (blz. 234/35), doch vinden bijnbsp;Van Haren in de zangen XIV en XV een uitvoerigenbsp;plaats. De feiten van zang XVI: De Rijk die op zijnnbsp;terugweg vluchtelingen uit Vlissingen ontmoet en innbsp;plaats van naar Den Briel derwaarts gaat, zijn wederom die bij Hooft (blz. 235). Dan neemt Van Harennbsp;een groote sprong; In XVII teekent hij een vluchtignbsp;beeld van Vlissingen, vermeldt niet meer dan denbsp;naam van Pacheco, om in XVIII te komen tot hetnbsp;uitvaren van de Zeeuwsche Geuzenvloot teneindenbsp;slag met de Spaansche te leveren. Zoowel Hooft, Bornbsp;als Van Meteren beschrijven uitvoerig hoe in de stad
86
-ocr page 105-o. 1. V. Heer Johan van Cuyck de Waalsche bezetting wordt uitgeworpen, hoe de stadhouder van Zeeland,nbsp;Anthony van Bourgondië, tevergeefs de stad voornbsp;Philips II hoopt te behouden; verder de dood vannbsp;Don Piedro Pacieco, bouwmeester van Alva, dienbsp;Vlissingen komt versterken; de strijd om Campveernbsp;en die om Enkhuizen, waar Sonoy als stadhouder vannbsp;het Noorderkwartier aankomt, en de vrijheidsstrijd innbsp;West-Friesland begint (Hooft blz. 236—250; Bornbsp;blz. 369—393; van Meteren blz. 71vso—72). Van alnbsp;deze gebeurtenissen, welke vallen vóór de komstnbsp;van de Spaansche Vloot onder Medina Celi ennbsp;Romero en de strijd tegen die der Geuzen, in „Aannbsp;het Vaderlandquot; terug te vinden in de zangen XIX ennbsp;XX, is bij Van Haren geen spoor. Hij laat de heldendaad van Sebasüaan de Lange plaats vinden gedurende die zeeslag, terwijl deze in werkelijkheidnbsp;ervóór valt (Hooft blz. 250; van Meteren blz. 7Ivso).nbsp;En de figuur van Boudewijn Ewoutsz, in de XVIIIenbsp;zang ingeleid, is wegens het plotseling afbreken vannbsp;het gedicht in November 1769, niet uitgewerkt ennbsp;geplaatst. Degenen, op wie bij Van Haren de meestenbsp;nadruk valt, zijn juist die Sebastiaan de Lange ennbsp;Ewoutsz. Ewout Pietersz. Worst als admiraal en Jannbsp;de Moor als vice-admiraal (van Meteren blz. 72)nbsp;worden niet genoemd.
Hoe zou nu, aan de hand van deze bronnen „Aan het Vaderlandquot; voltooid zijn? Ik stipte het hierbovennbsp;reeds aan. Had van Haren zijn werk kunnen voleindigen naar zijn oorspronkelijk plan en dichterlijkenbsp;idee, waarvan zijn vrijheidsideaal in Oranje belichaamd de uitdrukking was, dan zou hij waarschijnlijk geschilderd hebben hoe de Hollandsche stedennbsp;de een na de ander aan 's Prinsen zijde gebrachtnbsp;werden; de afval van Haarlem; het beleg van Bergen
87
-ocr page 106-door Don Frederik. Hij zou de Statenvergadering te Dordrecht op 15 Juli 1572, waar Marnix Oranje's briefnbsp;voorlas, zeker niet onvermeld hebben gelaten. Dochnbsp;waar het om ging: Willem de Zwijger handelend aannbsp;het hoofd van de vrijheid, zou hij ons hebben doennbsp;gevoelen door hem te teekenen aanvankelijk gedurende zijn tocht over de Rijn en de Maas (Hooft,nbsp;biz. 270) om Roermondt en Mechelen te verrassen,nbsp;maar ook hoe hij bij Mons verslagen werd (blz. 271),nbsp;en later bij zijn komst te Enkhuizen, als leider van denbsp;opstand in het Noorden (blz. 284). Ook de eerste uitgave van „De Geuzenquot; zou op deze wijze de 20 onvoltooide zangen niet vervolmaken. Wij zullen thansnbsp;zien wat daar de oorzaak van was.
88
-ocr page 107-V.
DE GEUZEN (Materieel).
1. Van „Aan het Vaderlandquot; na a r „D e Geuz~é^ (17 7 1).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;
Te Winkel is van de litteratuur-historici de eenige die de ontwikkeling van Van Karen's gedicht gevolgdnbsp;en begrepen heeft. Sprekend van de verschillendenbsp;drukken die het heeft beleefd, merkt hij op; „Uit alnbsp;die omwerkingen blijkt dat het gedicht een geschiedenis heeft, en eerst geleidelijk zoo geworden is alsnbsp;wij het nu meestal onder oogen krijgen en zooals hetnbsp;aanvankelijk zeker niet was bedoeldquot;. Laten wijnbsp;deze constateelcing ^orloopigTöetsên aan de bewerking van „Aan het Vaderlandquot; tot „De Geuzenquot;nbsp;(1771).
Onmiddellijk na de eerste uitgave moet het gedicht Van Haren niet bevredigd hebben, zei ik; niet omdatnbsp;hij bij het schrijven een „zeer vaag planquot; voor denbsp;geest had, maar omdat hij, toen hij het legde naastnbsp;zijn ontwerp, wel inzag hoe weinig het daaraan hadnbsp;beantwoord. Het gedicht was onvoltooid: Oranje aannbsp;het hoofd van de Nederlandsche vrijheid was innbsp;schets gebleven. Hoe de dichter ook trachtte zijnnbsp;fragment in 1771 te vervormen naar zijn toenmalignbsp;plan, hij kon daar niet in slagen omdat zijn ideenbsp;niet meer die van twee jaar te voren was.
Onno Zwier zegt zelf, dat hij tot zijn eerste bewerking werd aangemoedigd door het gunstige oordeel van „weinige lieden, de schors doordringendequot;, die „schenen te begrijpen, dat tijd en moeite ietsnbsp;tamelijks van de verkorene stof zouden kunnennbsp;makenquot;. Doch het is alweer in 1776, wanneer hij dat
1) Ontwikkelingsgang V blz. 506.
89
-ocr page 108-mededee^en het klinkt wederom als een artistieke uitvlucht^r is maar één essentieele reden voor hetnbsp;ontstaan van „De Geuzenquot; te vinden: Van Haren gafnbsp;zijn opzet, „Aan het Vaderlandquot; met de schilderingnbsp;der figuur van Willem van Oranje als handhaver vannbsp;de door deze en de Geuzen bevochten vrijheid tenbsp;laten eindigen, o^ Hij breidde het dichtwerk wel isnbsp;waar uit met vijf zangen aan het einde, en metnbsp;S talrijke strophen door het heele gedicht heen, maarnbsp;i dat was slechts tot een nog zoo goed mogelijkenbsp;1 completeering van het fragment, en hii verwerkte ernbsp;¦^slechts stof in van het geuzenverhaaL^ij bracht nunbsp;|het topzware „Aan het Vaderlandquot; imn of meer innbsp;! evenwicht door tegenover de uitvoerige geuzenschil-j dering in de eerste zangen een dergelijk sluitstuknbsp;Imet de laatste te geven. De geuzengeschiedenis be-I sloeg thans niet meer een derde deel, maar ruim denbsp;helft van het werk. Een titel was dan ook niet moeilijknbsp;Ite vinden: de zangen konden niet anders dan „Denbsp;i Geuzenquot; heetenl Van een oorspronkelijk bedoeldnbsp;heldendicht — naar het fragment, dat ons als „Aannbsp;het Vaderlandquot; bekend is, moeten wij oordeelen:nbsp;zwak — kregen zij de vorm van een „samenstelquot;, eennbsp;I /.cyclusquot; van vaderlandsch-historische lierzangen,,nbsp;een feiT,quot;waar KèT fhans bijgevoegd „Historisch verhaalquot; trouwens op wijst. Dat Van Haren voornamelijknbsp;de geschiedenis der Geuzen heeft willen geven, kannbsp;uit dit „Verhaalquot; blijken: „De Prins van Oranje —nbsp;heet het aan het slot — vertrekt uit Duitschland, gaatnbsp;I scheep tot Campen, en koomt in Hollandquot;. Voor iedernbsp;die nog in de veronderstelling mocht zijn dat denbsp;Zwijger een actieve rol te spelen zal krijgen, is ditnbsp;duidelijke taal. Of wil men nóg duidelijker? Hetzelfdenbsp;„Historisch verhaalquot;, dat aan de druk van 1772 voorafgaat, is woordelijk van gelijke inhoud, op een uitzondering na: „De Prins van Oranje — luidt het daar —
90
-ocr page 109-vertrekt uit Duitschland, gaat scheep tot Campen, en koomt in Holland tot Enkhuizen aan: waarnbsp;na de naam van Geuzen ophou d.quot; Overtuigender kan het nietl In de historie houdt de naamnbsp;„Geuzenquot; op en dus is het gedicht ten einde.
Waaróm gaf Van Haren nu de figuur van Oranje^ opï 'Üirrr'TBdn -vraag, die noodzakelijkérwijze -rijst. 7nbsp;'1!:Sïrquot;vermoedde, dat „de hoop zich bij den juistnbsp;meerderjarig geworden Prins Willem V aangenaam inbsp;te makenquot;, den dichter tot het vervaardigen van „Aan jnbsp;het Vaderlandquot; aanzette i). Er bestond voldoende *nbsp;aanleiding tot een dergelijk vermoeden. Had de stad- jnbsp;houder niet steeds het oor geleend aan den Hertog jnbsp;van Brunswijk, wien Onno zijn val weet? Had ¦nbsp;Van Haren de miskenning van zijn verdiensten, aan jnbsp;den vader van Willem V bewezen, niet duidelijknbsp;ondervonden, en er in zijn letterarbeid op gezin- inbsp;speeld. „De zoon deed, of hij mij niet kend' quot;, roeptnbsp;hij in hooge ouderdom nog uit. Afgezien van hetnbsp;gegronde in de klacht over deze miskenning, zou ernbsp;inderdaad hoop op gunst van en vriendschappelijkenbsp;omgang mèt den stadhouder hebben kunnen bestaan,nbsp;maar dan toch in geen geval gezocht in ,,Aan hetnbsp;Vaderlandquot;, waar Prins Willem volkomen doodgezwegen wordt, terwijl er gelegenheid te over was hemnbsp;te noemen. Dat er een opdracht aan Zijne Hoogheidnbsp;ontbreekt, is een geringer bewijs; het gedicht was.nbsp;zooals wij zagen, opgedragen aan het vaderland,nbsp;het was geen verantwoording van 's dichters hartnbsp;en gevoelens alleen maar aan Oranje, maar aan denbsp;geheele natie.
Had Van Haren in 1769 opnieuw bij het Oranjehuis in het gevlij willen komen, dan had hij „Aan het Vaderlandquot; zeker anders ingericht. Ook „De Geuzenquot;? Ik
1) Geschiedenis der Ndl. Letterkunde, V blz. 503.
91
-ocr page 110-“beweer van niet. Dat hij Oranje terzijde schuift vindt zijn oorzaak in een nieuw dichterlijk plan: hij zal, nunbsp;noodgedwongen de Eerste Willem niet de held vannbsp;zijn dichtstuk geworden is, een apart werk aan hemnbsp;wijden. Ziehier de conceptie van de „Willem 1quot;;nbsp;Oranje in volle actie, aan het hoofd van heFgièslilljknbsp;en gewapend verzet: het verloren brokstuk van „Hetnbsp;Vaderlandquot;, dat zich gemakkelijker leent ;tot eennbsp;afzonderlijke behandeling dan verwerkt in een, innbsp;statu nascendi mislukt heldendicht. Maar dan tevensnbsp;'s dichters zwenking: de opdracht, het nederige voorwoord bij zijn treurspel „Aan Zijne Hoogheidquot;. Conventioneel, zoo men wil, maar dan toch: een voorwoord! Twee-, neen] drie-maal had het ontbroken:nbsp;het lijkt aannemelijk om te concludeeren: bewustnbsp;ontbroken! Een dergelijke onderdanige houding hadnbsp;men wellicht voor een bewijs van 's dichters schuldbesef gehouden. Doch nu hij getoond had het zondernbsp;Oranje te kunnen stellen, was dit gebaar voldoendenbsp;geweest. Tenslotte kroop het bloed waar het niet gaannbsp;kon. Kalff's vermoeden zou juist geweest zijn indiennbsp;hij het voor „Prins Willem Iquot; had uitgesproken. Eerstnbsp;in dit treurspel toch vond Van Haren twee Oranje'snbsp;weer: De Eerste en de Vijfde Willem. Het was denbsp;tragiek van zijn dichterlijke periode, dat de laatstenbsp;hèm niet vond. Hoe kon het anders — en dat is eennbsp;onlosbare schuld — waar hij hem niet gezocht had.
2. Deideevan„DeGeuze nquot;.
Wij hebben uiteengezet, hoe aan een oorspronkelijk dichterlijk plan: verheerlijking van de door Oranjenbsp;en de Geuzen bevochten vrijheid, en van de handhaving van die vrijheid onder leiding van Oranje, innbsp;„Aan het Vaderlandquot; slechts ten deele uitvoeringnbsp;was gegeven, tengevolge van een door de omstan-
92
-ocr page 111-digheden verhaaste uitgave. Hoe deze opzet, met behulp van het „Aan den Lezerquot; en van de tekst vannbsp;de eerste druk te reconstrueeren, door den dichternbsp;later verdoezeld is, toen hij niet alleen bemerkte dotnbsp;zijn ontwerp niet voleindigd was, maar ook toen hijnbsp;het besloot te veranderen. Te wijzigen in deze zin;nbsp;dat hij het tweede lid van zljïi platniet vallen om ;•nbsp;het zelfstandig uit te werken, en dat hij het eerste ;fnbsp;deel vervolmaakte.
In „De Geuzenquot; valt dan ook de nadruk op de handeling van degenen, naar wie het werk zijn naam draagt. Het gedicht heet niet „Oranje en de Geuzenquot;,nbsp;maar „De Geuzenquot;, tout court; terecht, want de rolnbsp;van Prins Willem is die van een figurant. Hij vormtnbsp;niet meer dan een achtergrond waartegen de vrij-heidstrijd van de Watergeuzen duidelijk afsteekt; omnbsp;hun bedrijf is hef allereerst te doen. De raad vannbsp;j De Coligny aan Oranje heeft hun vrijbuiterij ofücieelenbsp;lastbrieven, en daarmede een officieel bestaansrechtnbsp;I gegeven; de komst van den Prins in ons land maaktnbsp;een historisch eind aan hun optreden. Tusschennbsp;deze twee tijdstippen in vallen hun belangrijkstenbsp;ondernemingen en waaghalzerijen, waarvan hetnbsp;hoogtepunt de inneming van Den Briel is, tevens hetnbsp;culminatiepunt van de vrijheidsoorlog.
Het nationaal en godsdienstig vrijheidsideaal wordt | door de Geuzen gedragen. Nationaal: zij vertegen-}nbsp;woordigen nog wel niet een Unie van Zeven Ver-eenigde Provinciën, maar zij komen toch uit allenbsp;gewesten, en vechten voor meer dan het behoud vannbsp;Holland, de Zeeuwsche eilanden of de Frieschenbsp;kusten alléén. Het begrip natie wil bij Van Harennbsp;zeggen „de beheersching onder een en het zelvenbsp;gebied van een of verscheidene zaamgevoegdenbsp;volkeren, door eenen godsdienst, genoegzaam denbsp;zelve zeden, en met gering onderscheid van taal.
93
-ocr page 112-verbonden.quot; Ten tweede godsdienstig: zij represen-teeren nog geen alom-gevestigd hervormd geloof, maar strijden voor geloofsvrijheid, hoewel sommigennbsp;onder hen het ideaal door hun onstuimigheid meermalen in gevaar brengen. God wordt met De Geuzennbsp;verbonden niet als de bijzondere beschermer van eennbsp;of ander betwist leerstuk, maar als de algemeenenbsp;weldoener van het menschelijk geslacht, „als regee-rende alle volkeren en die volgens reegels van eenenbsp;oneindige wijsheid met een wenk verheffende ofnbsp;verneederendequot;. Ook in „Aan het Vaderlandquot;nbsp;wordt hun beeld aldus ontworpen, maar het is er,nbsp;gezien de opzet, nog niet zoo uitgewerkt. Vooral denbsp;nieuw-vervaardigde Ille en laatste vijf zangen van denbsp;omgewerkte uitgave geven het deze nadrukkelijkenbsp;vorm. Voor het overige kan ik, wat de uitdrukkingnbsp;van Van Haren's dichterlijke idee aangaat, verwijzen naar het gelijknamige hoofdstuk van „Aannbsp;het Vaderlandquot;, dat met opzet uitvoerig daarovernbsp;handelt.
3. Devermeerdereinhoud.
Legt men de uitgaven van 1769 en 1771 naast elkander, dan bemerkt men welke ingrijpende veranderingen in de combinatie van de verschillende zangen hebben plaats gehad. De eerste zang van „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; is weggelaten, maar niet voor goednbsp;verdwenen, want van Haren werkte hem tot eennbsp;afzonderlijke Lierzang om, die hij onder de titel „Denbsp;Koophandelquot; aan het Vlissingsche Genootschap opdroeg. In de Ile zang van de „Geuzenquot; vielen denbsp;Ille en IVe van de eerste druk samen, met weglatingnbsp;van 4 strophen van de een en 11 van de ander. Geheelnbsp;nieuw, althans op anderhalve beginstrophe na, is de
1) nbsp;nbsp;nbsp;„Over de nationaale oi vaderlandsche gedichtenquot;. Verh.nbsp;Zeeuwsch Genootsch., 1778 blz. 312.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. aid. blz. 315.
94
-ocr page 113-llle zang, terwijl de IVe met de oude Ve, de Ve met de oude Vle enz. enz. overeenkomt, ondanks uitbreidingen en verkortingen; en aldus tot XIX toe,nbsp;welke correspondeert met de voormalige XXste. Denbsp;zangen XX—XXIV verschijnen voor het eerst.
De nieuwe XXe zang geeft een vervolg van de zeeslag op de Zeeuwsche kusten. Nadat schippernbsp;Sebastiaan de Lange met vijf vijandelijke fregattennbsp;de lucht in gevlogen is, nadert al drö een Engelschnbsp;smaldeel tot bijstand van de Geuzen. Dan vergaatnbsp;het den Spanjaarden nog slechter (XXI). Ewoutz, eennbsp;bootsman die met zijn schip kortgeleden onder danbsp;Spanjaarden verzeild was geraakt, en onder voorwendsel van met zijn scheepsvolk Vlaamsche vis-schers te zijn, het leven behouden had (XX), volvoertnbsp;zijn list en verovert een Spaansch schip (XXI). Denbsp;vijand vlucht thans in grooten getale; hun schepennbsp;loopen op de zandbanken bij een poging, de havennbsp;van Sluis binnen te vallen. De Lissabonsche handelsvloot nadert uit zee en wordt buitgemaakt.
De twee volgende zangen zijn een lofzang op het huwelijk. De XXIIste schildert de ideale liefde van;nbsp;Rozemond voor de Lange, die op zee rondzwerft enjnbsp;voor wiens leven zij voortdurend vreest. De XXIIIste jnbsp;teekent den dichter zelf in zijn onverbrekelijke trouwnbsp;aan Adeleide; tevens vindt Van Haren hier gelegenheid de exotische schatten van de Spaansche koopvaardijvloot op te sommen. Tot slot (XXIVste zang)nbsp;een blik in het verleden en in de toekomst; de raadnbsp;van de Coligny, eenmaal aan Oranje gegeven, omnbsp;Spanje ter zee te bestrijden, waarvan de uitvoeringnbsp;het begin van de gunstige omkeer is geweest; ennbsp;de aanduiding van de komst van Oranje in hetnbsp;vaderland en van de aansluiting van de Noord-Hollandsche steden bij de opstand.
De chronologie van de gebeurtenissen, zooals wij
95
-ocr page 114-die bij Van Haien's bronnen vinden, is in „De Geuzenquot; beter dan in „Aon het Vaderlandquot; gevolgd. In denbsp;eerste zes zangen vindt de dichter thans een grooternbsp;orde en beter systeem bij het rangschikken van denbsp;feiten. Regelmatig ontwikkelt hij zijn geuzengeschiedenis. De zangen IV, V en VI geven de kronieknbsp;zooals wij die bij Hooft (blz. 230—232) en Bornbsp;(blz. 366—367) vinden. Uitbreiding treft men vanzelfsprekend vooral in de laatste zangen aan. Bij denbsp;geschiedschrijvers zijn de historische feiten de volgende: Medina Celi komt met circa 60 schepen, waaronder een Vlissingsch schip o. 1. v. Boudewijn Ewoutz,nbsp;en met 2000 Spanjaarden onder Juliaan Romero naarnbsp;Nederland. Vóór dien tijd is de Lange reeds in eennbsp;strijd met vier schepen van de Vloot, die Alva ternbsp;versterking naar Middelburg zond, in de lucht gevlogen. Nadat Ewout Pietersz. Worst en Jan en Joostnbsp;de Moor uitgezeild zijn met 12 schepen om de bakensnbsp;voor het Sluische Gat stuk te slaan, vallen de kleinstenbsp;Spaansche schepen toch te Sluis binnen, op vier na,nbsp;die met Ewoutsz aan de grond loopen. De Vlissingersnbsp;maken deze dan door zijn list buit. De 12 grootstenbsp;schepen van Medina's vloot liggen te Blankenbergennbsp;voor anker; de Westewind brengt de Lissabonschenbsp;handelsvloot in zicht, de schepen sluiten zich aaneennbsp;en komen voor Vlissingen drijven, worden buitgemaakt en verstrooid. (Hooft blz. 250—51; Bor blz. 393;nbsp;Van Meteren blz. 72). Bij Van Haren vinden wij denbsp;volgende toedracht: Philips zendt de oorlogsvlootnbsp;om de Scheldemonden te zuiveren (XVI). Van de doornbsp;Blois op verkenning uitgezonden schepen is dat vannbsp;Ewoutsz niet teruggekeerd. De Lange meldt de komstnbsp;der Spaansche vloot; de Geuzen varen in 13 bootennbsp;uit, terwijl Blois de admiraalsvlag hijscht (XVII). Denbsp;komst der Geuzen wordt aan Medina gerapporteerd, men raakt slaags. Cano en Guzman komen
96
-ocr page 115-om (XVIII), Dabreo's schip zinkt. Gama entert met 4 schepen de galjoen van De Lange en springt metnbsp;deze in de lucht (XIX). De Engelsche hulp ondernbsp;Sidney verschijnt. Ewoutsz, onlangs met zijn schipnbsp;buitgemaakt door de Spanjaarden, wacht zijn kansnbsp;af (XX) en werpt de Spaansche bemanning van hetnbsp;schip met Tellez over boord. In de verwarring looptnbsp;de vijand overal aan de grond en de naderendenbsp;handelsvloot wordt opgebracht naar Vlissingen (XXI).
Naast de geraadpleegde vaderlandsche historie toont Van Haren in „De Geuzenquot; een zeer grootenbsp;belezenheid in de oude geschiedenis, zoowel denbsp;Egyptische als de Grieksche en Romeinsche. Allenbsp;klassieke en mythologische vergelijkingen verschijnen hier voor het eerst. Hetzelfde geldt voor jdenbsp;bijbelsche beeldspraak welke hij aanwendt om opnbsp;belangrijke personen en zaken groote re aandacht tenbsp;laten vallen; in het Oude Testament was hij uitstekendnbsp;thuis, de apocryphe boeken niet uitgezonderd. Zijnnbsp;aardrijkskundige kermis spreekt van ernstige studienbsp;in reisbeschrijvingen, waarvan hij er 1200 bezat, dienbsp;alle bij de brand van 1776, zooals ik reeds vermeldde,nbsp;verloren gingen. De ophelderingen, welke hij in 1771nbsp;achter „De Geuzenquot; voegde, bevatten een schat vannbsp;aanteekeningen op dit gebied.
4. De Geuzen 177 2—1 7 7 6.
Te Winkel's woorden mogen hier nogmaals aangehaald: „Uit al die omwerkingen blijkt, dat het gedicht een geschiedenis heeftquot;. Tot nog toe gingennbsp;wij deze alleen na in de bewerking van „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; tot de eerste uitgave van „De Geuzenquot;.nbsp;Maar wij bezitten nog drie andere drukken, twee uitnbsp;het jaar 1772 en een laatste van 1776. Hoe verhoudennbsp;deze zich nu tot hun gelijknamige voorganger?
's Dichters onvoldaanheid over „De Geuzenquot; was een andere dan die over „Aan het Vaderlandquot;. Niet
97
-ocr page 116-zoozeer het plan — want het was hem gebleken dat daar niets meer aan te wijzigen viel — maar de vormnbsp;liet hem ditmaal onbevredigd, omdat — wij zullennbsp;het in het volgend hoofdstuk zien — deze het lezendnbsp;publiek onbevredigd had gelaten. De door Vannbsp;Haren opnieuw ondervonden blijken van instemmingnbsp;met „De Geuzenquot; van de zijde zijner goede vriendennbsp;en bekenden — want de eerste druk was niet in hetnbsp;openbaar te koop geweest — waren volgens denbsp;Voorreden van 1776 de aanleiding om nogmaals denbsp;hand aan het werk te slaan. Hun gunstig oordeelnbsp;moge dan een aanmoediging geweest zijn, er wasnbsp;voor die uitgave van 1772, van 's dichters fermenbsp;handteekening voorzien, een dringender reden. Innbsp;November van dit jaar had Adriaan Hupkes, Boek-verkooper te Amsterdam, een nadruk van het werknbsp;van 1771 laten verschijnen i), met geen andere bedoeling dan om het bereikbaar te maken voor „Verscheidene Liefhebbers der Poëzij en Vaderlandschenbsp;Historiequot;, door wie het „met veel graagte is alomnbsp;gezocht geworden zonder dat het den zulken heeftnbsp;mogen gebeuren een Exemplaar van 't zelve te bekomenquot;. 2) Hupkes had deze nieuwe druk bezorgdnbsp;„onder betuiginge evenwel datquot; zijn „oogmerknbsp;geenszins strekkendequot; was „om die van den Heerenbsp;Van Haren eenigen afbreuk te doenquot;. 2) De dichternbsp;was daar minder gerust op geweest; hij wist niet „watnbsp;men van voornemen konde zijn onder zijn naam tenbsp;verspreidenquot; 3) en vandaar zijn haast. Nog in hetzelfde
1) Leydse Courant van 30 November 1772. Deze uitgave maakt deel uit van een bloemlezing van 23 gedichten, „ter gelegenheidnbsp;van de ongelukkige brand ontstaan op Maandag den Xlde Meynbsp;1772 in den Amsteldamsche Schouwburg, door onderscheidenenbsp;beminnaaren der dichtkunde ons medegedeeltquot;. Als lieidadig-heidsuitgave is de overneming dus begrijpelijk en vergefelijk.
Vgl. het voorbericht van den uitgever.
•¦’) Voorreden lot de uitg. 1776, bij van Vloten blz. 464.
98
-ocr page 117-jaar zag zijn werk het licht. Van „een blijde verrassingquot;, die de Amsterdamsche nadruk hem bereidde, kan dus niet de minste sprake zijn. i) Aan de uitgave van Hupkes is het waarschijnlijk te dankennbsp;geweest, dat „De Geuzenquot; in breede kring zijn bekendnbsp;geworden; zóó bekend dat de Letteroefeningen bijnbsp;het beoordeelen van 's dichters nieuwe bewerkingnbsp;de rollen omdraaiden en van meening waren datnbsp;Hupkes Van Haren's druk van 1772 had vermenigvuldigd en daaruit „etlijke geheele coupletten, mitsgaders verschelde aantekeningenquot; had weggelaten,nbsp;terwijl zij bovendien „een minder beschaavendenbsp;handquot; ontmoeten. 2) Wat in waarheid aan de Amsterdamsche uitgave ontbreekt en minder beschaafdnbsp;is, kan voor kritiek doorgaan op die van 1771, welkenbsp;in het tijdschrift niet beoordeeld was. Ik vermoed datnbsp;diezelfde aandacht, welke geconcentreerd is geweest op de drukken uit 1772, oorzaak was dotnbsp;Bilderdijk en Feith bij hun bewerking van het gedichtnbsp;de laatste editie van 1776 volkomen over het hoofdnbsp;zagen. Zijn benoeming tot Lid van het Zeeuwschenbsp;Genootschap — een eeretitel waar hij mèt die van denbsp;Utrechtsche Maatschappij zeer veel prijs op stelde —¦nbsp;was het die Onno Zwier voor de derde maal had aangezet zich „met een verdubbelden ijver tot verbetering, vermeerdering, en versiering van een werkje toenbsp;te leggen, hetwelk in 't klein, gelijk het Zeeu^schnbsp;Genootschap in 't groot, ten luister van het Vaderlandquot; was „ingerichtquot;, s) Over de „Dissertatiequot;, welkenbsp;Te Water hem toegezonden had om „agter de Geuzennbsp;te kunnen plaatsen te zamen ingebonden ten nuttenbsp;van mijne soonenquot; verneemt men uit een van Van
Joiissen, Aan het Vaderland blz. 60.
=) Hedend. Vaderl. Letteroef. 1773 11: 1 blz. 2S6.
¦') Voorreden tot de uitg. 1776 bij van Vloten blz. 464.
99
-ocr page 118-Karen's brieven i) „Grootelijks ter uitlegging van 't Oogmerk van dat vaderlandsch gedigt ingerichtquot;, alsnbsp;deze was, zal zij ongetwijfeld gehandeld hebben overnbsp;de oorsprong van de Geuzen en het Verbond dernbsp;Edelen.
Inderdaad heeft dus het gedicht een heele historie, een geschiedenis, welke bij de omwerking vannbsp;1769—1771 allereerst het plan, en daarnaast de in-houd, bij die van 1771—1772/76 voornamelijk denbsp;inhoud, en op enkele plaatsen de idee betrof, omnbsp;van de vorm hier nog niet te spreken.
De editie 1776 bevat behalve de bijgedichte strophen, die als nadere illustratie van personen ennbsp;gebeurtenissen (bijv. klassieke en bijbelsche para-lellen) of als uitwerking van zoo'n aanvankelijk vaagnbsp;geschetste persoon of zaak bedoeld zijn, in zang IIInbsp;een belangrijke inhoudsvermeerdering door toevoeging van 5 strophen waarin de geschiedenis vannbsp;Thomasz en Keetje verwerkt is. In zang X maakt denbsp;figuur van Boerhaave plaats voor Antonides, Vondel,nbsp;Cats, Rembrandt en Dou. In XII is een uitbreiding vannbsp;twee coupletten met betrekking tot de broeders Vannbsp;Haren en Prins Willem IV. Tenslotte is de Rozemond-passage in XXII met twee strophen vermeerderd.
( Wat de idee aangaat, ik heb twee plaatsen kunnen \ ontdekken waar Van Karen's visie in 1776 een anderenbsp;is dan die in 1772. De strophe op Lumey (1769 II—II;nbsp;1771 I—11; 1772 I—11), waarin hij met zwart krijtnbsp;geteekend wordt, is in 1776 (I—11) aanmerkelijk verzacht, terwijl de verzen op Amsterdam er op wijzennbsp;dat de dichter langzamerhand afwijzend tegenovernbsp;de stad komt te staan. Amsterdam „daer recht ennbsp;wetten niet meer levenquot; (1769 V—6); „daar billijkheidnbsp;nog wetten leeven' (1771 IV—-6); 1772 dito; „daar
1) Brief van O. Z. v. Haren aan Te Water 15 April 1779, Algem. Konsl. en Letterb. 1847 blz. 227—31.
100
-ocr page 119-billijkheid nog wetten leeven / En vrij te denken is gevaarquot; (1776 IV—6). In respectievelijk dezelfdenbsp;zangen laat Van Haren Blois tot De Rijk zeggen:nbsp;„Koom laat ons bloed met glorie loopen / Voor ridderschap en Amsterdamquot; (str. 12); „Mag onze doodnbsp;de vrijheid koopen / Voor ridderschap en Amsterdamquot;nbsp;(str. 13); 1772 dito; „Geen bloed kan glorierykernbsp;loopen / Als 't geen sijn vaderland bevrydquot; (str. 12).nbsp;Van Haren's afkeer van de hoofdstad, die hij als li^nbsp;van de Admiraliteit goed had leeren kennen, gaatnbsp;dunkt me samen met haar groeiende oppositie tegennbsp;Oranje. Zij bracht dus óók het vrijheidsideaal innbsp;gevaar.
101
-ocr page 120-VI.
DE GEUZEN (Fonneel).
De bewerking van „Aan het Vaderlandquot; tot „De Geuzenquot; betrof niet slechts de materie, maar ook denbsp;vorm; niet alleen de idee en de inhoud, maar ooknbsp;de bouw veranderde. Van een indeeling in aanvankelijk 20 zangen van oorspronkelijk ieder 16 strophennbsp;is in „De Geuzenquot; niets meer te vinden. Er voor innbsp;. de plaats gekomen is een gedicht van 24 zangennbsp;\elk van een onaelijk aantal coupletten^een minimumnbsp;van 16 in de 'zangenT^^^VTÏxTXr-—XVI; XVIII en XXII;nbsp;een maximum van 18 in VI, X en XXIV, en in denbsp;overige zangen 17 strophen. Geschiedde nu hetnbsp;samenstellen van die versafdeelingen tot een geheel,nbsp;de afsluiting en opening van iedere zang of de keuzenbsp;van het aantal strophen dat zoo'n zang uitmaakt, janbsp;ook op haar beurt weer de combinatie van versregelsnbsp;tot strophe, met een bepaalde bedoeling? Wij zullennbsp;deze vragen achtereenvolgens trachten op te lossen.
/ nbsp;nbsp;nbsp;1. DeBouwvanhetGedicht.
Schematisch bezien bestaat het gedicht uit vier deelen: Ie. de strijd om den Briei, zoowel de verovering door de Geuzen als de verdediging tegennbsp;y Bossu;, Zdquot;. de reis van Simon de Rijk naar Engeland» 'nbsp;om van Koningin Elizabeth hulp te verkrijgen en zijnnbsp;terugkomst;.3e: de zoogenaamde droompassage: de/ 'nbsp;Hoop, door God gezonden, toont door middel vannbsp;slaap en droomen aan Prins Willem I de toekomstigenbsp;roem van zijn volk en Huis; en 4e. de bedrijven vonV*nbsp;de Geuzen op de Zeeuwsche en Vlaamsche kustennbsp;met de zeeslag tegen Spanje. Bij deze vier hoofd-bestanddeelen zou men dus van drie hoofddadennbsp;kunnen spreken. Dit schema geldt ook voor „Aannbsp;het Vaderlandquot;.
102
-ocr page 121-De viei en twintig zangen zijn nu over de vier hoofdbestanddeelen verdeeld. Zang I—^VI is gewijdnbsp;aan de schildering van de Geuzen in het algemeen,nbsp;speciaal hun bedrijf vóór de verovering van Den Brielnbsp;(I—III); de inneming dier stad (IV); en de afweerstrijdnbsp;tegen Bossu (V—VI), waarbij de heldendaad vannbsp;Rochus Meeuwsz een hoogtepunt is. De droompas-sage neemt de zangen VII—XII in beslag. Denbsp;Xllle—^XVIIe zang beschrijft de tocht van De Rijk ennbsp;het uitvaren van de Zeeuwsche vloot, terwijl wederomnbsp;handelingen van de Geuzen in het algemeen plaatsnbsp;vinden in XVIII—XXIV, in het bijzonder hun doen ennbsp;laten vóór het beslissend oogenblik in de zeeslagnbsp;(XVIII—XX); de nederlaag der Spanjaarden als onmiddellijk gevolg van Ewoutsz' heldendaad (XXI);nbsp;terwijl men tegen een schildering als die van Meeuwsznbsp;het tafereel van De Lange en Rozemond kan stellen.nbsp;Een dergelijke groepeering van de zangen heeft totnbsp;gevolg dat Van Haren een zeker evenwicht bereikt,nbsp;waarvan in „Aan het Vaderlandquot; nog geen sprakenbsp;is. Juist de bij-gedichte slotzangen geven die balans,nbsp;daar zij het tegenwicht vormen van die aan hetnbsp;begin.
Ik sprak opzettelijk nog niet uitvoerig van de droompassage, en toen ik ze terloops aanstipte alsnbsp;onderdeel van het schema van het gedicht, rekendenbsp;ik ze doelbewust niet tot een der hoofddaden, omnbsp;de eenvoudige reden, dat zij er geen is. Zij verdientnbsp;een behandeling apart, al was het alleen al omdatnbsp;zij voortdurend het onderwerp van bespreking onzernbsp;litteratoren is geweest, steeds in haar functie vannbsp;een der twee thema's van „Aon het Vaderland — Denbsp;Geuzenquot;, en nog nimmer als litterair evenement opnbsp;zichzelf. En toch kan de eerste rol slechts zorgvuldignbsp;door de dubbel-rol nagegaan worden.
Eerst dus een uiteenzetting aangaande haar bouw.
-ocr page 122-De dioompassage beslaat in „Aan het Vaderlandquot; zes zangen, evenals in de drie drukken van „Denbsp;Geuzenquot;. Alleen zijn door de veranderde indeelingnbsp;de nummers hier verschoven. Maar die zes zangennbsp;zijn nauwkeurig te ontleden. De eigenlijke kern vannbsp;de passage vormt het toekomstvizioen, dat de Hoopnbsp;aan den Prins openbaart; de grootheid van hetnbsp;Nederlandsche volk ter zee, zoo koopvaarders alsnbsp;vlootvoogden, in zang X; de roem van zijn staatslieden en mannen van wetenschap en kunst innbsp;zang XI; en de trots op zijn Oranjes in de Xlle zang.nbsp;Om deze kern, dit toekomstvizioen heen, is eenerzijdsnbsp;zang IX, anderzijds zang XIII gegroepeerd; in,eerstgenoemde toont de Hoop den Zwijger de handelsdrukte van Amsterdam, dat gereed staat dennbsp;erfstadhouder feestelijk in te halen (a), en leidt hem,nbsp;vóór het oogenblik daar is, het huis van burgemeesternbsp;Witsen binnen (b) — in laatstgenoemde voert zijnbsp;Oranje uit dit huis wederom naar buiten, naar denbsp;haven (b), waar Willem IV en zijn gemalin aankomen (a). Deze twee zangen zijn dus omgekeerdnbsp;evenredig ten opzichte van elkander; er tusschen innbsp;ligt het toekomstdroombeeld, waarvan de inhoudnbsp;door de schilderijengalerij van Witsen bepaaldnbsp;wordt.
Verwijderen wij ons aan beide kanterl nog één zang van het centrum. Nadat de avond over Dennbsp;Briel gevallen is (slotstrophe van VI^), geeft Vannbsp;Haren een imposante schildering van Gods Almacht,nbsp;van de alom zich in de natuur geopenbaard hebbendenbsp;Godheid, die Oranje, nu hij gedoemd is te Dillenburgnbsp;werkeloos neer te zitten, de Hoop zendt, vergezeldnbsp;van Slaap en Droomen, om hem een blik in het gelukkig verschiet voor zijn volk te laten slaan en hemnbsp;daarmede te bemoedigen (VIII). In de hiermedenbsp;eveneens omgekeerd-evenredige zang •XIV' ,heeft
y ¦ ¦
104
-ocr page 123-deze dat vooruitzicht aanschouwd, heeft hij moed gevat en is hij actief geworden; Slaap en Droomennbsp;zijn weer opgestegen — de Hoop niet, want zij woontnbsp;op aarde en zal den Eersten Willem steeds bijblijvennbsp;— een nieuwe dag breekt voor Den Briel aan, ennbsp;ieder wezen looft den Schepper van het Heelal ennbsp;prijst den Heer voor deze zegening. Bewonderenswaardig is het volmaakte evenwicht, dat Van Harennbsp;in deze zes zangen heeft weten te bewaren; het feit,nbsp;dat zang XIV niet net zoo'n „uitleidingquot; is bij XI—XIIInbsp;als zang VIII een „inleidingquot;, aangezien hierin reedsnbsp;de handeling van De Rijk's tocht naar Engelandnbsp;begint, dreigt die balans weliswaar even te verstoren, maar doet aan het geheel toch ternauwernoodnbsp;afbreuk.
Thans dit gedeelte op zijn plaats in het geheel, dit litterair evenement in zijn functie als tweede themanbsp;van een gedicht, waarvan het ander het revolutiejaar 1572 is. Het is belangrijk, dit laatste motiefnbsp;voortdurend in het oog te houden; de vrijheidsstrijdnbsp;van de Geuzen, waarvan het hoogtepunt de innemingnbsp;van Den Briel is (naar ik zeide), tevens het culminatiepunt van de gansche vrijheidsoorlog. Den Briel werdnbsp;inderdaad de basis van het verzet; het einde van denbsp;vijfde zang wees daar reeds op:
Laat God, Oranje en ons' moed toonen,
Hoe dat in klein begin kon wonen
De oorsprong van een groote macht.
Wie Geuzen zegt, zegt Den Briel, en wie Den Briel noemt, geeft het keerpunt aan in de wisselvalligenbsp;krijgskansen. Dddrom grijpt Van Haren na zijn beschrijving van de verovering van die stad in denbsp;Ve zang, in de daarop volgende terug in de historienbsp;om een somber beeld van de staat der Nederlandennbsp;te ontwerpen, enkel en alleen om de beteekenis vannbsp;dit feit kracht bij te zetten. Daarom is het hier ook
105
-ocr page 124-het juiste, neenl het eenige oogeublik om de Hoop, de verwachting op een betere toekomst, te laten optreden: zie zooals het wds, zie zooals het worden zdl.nbsp;De latere macht en het aanzien van de republiek hingnbsp;van dit moment af en dientengevolge moest hier denbsp;droompassage een plaats vinden.
Wie van dit gedeelte de volkomen evenwichtige bouw heeft nagegaan; wie zijn plaats in het dichtwerk op deze wijze heeft gerechtvaardigd, zal nietnbsp;langer met Jonckbloet instemmen, waar hij schrijft:nbsp;„De eenheid is verloren daarom, omdat de dichternbsp;op twee gedachten hinkte. Hij had lang het denkbeeldnbsp;gekoesterd, den triomf van zijn vriend Willem IV tenbsp;bezingen, later vatte hij het plan op het stout bedrijfnbsp;der Geuzen te vereeuwigenquot;, i)
/ Wij, die Van Haren's plan uitvoerig nagingen, weten dat hij dat eerste denkbeeld nimmer gekoesterd heeft. Van Haren immers wilde, indien hijnbsp;een held op het oog had, den Eersten Willem bezingen. De verbintenis van 1572 met 1747 lag echternbsp;voor de hand, en hij maakte er dan ook gebruik vannbsp;om dat laatste, voor hem zoo beteekenisvolle jaar,nbsp;in te lasschen, zooals hij in 1776 trouwens zelf zegt.nbsp;De droompassage stuurt in zichzelf op die verheerlijking van Willem IV en Anna van Hannover aan;nbsp;van de VlIIe zang af loopt er een leidraad naarnbsp;zang XIII, het centrum van haar hart en juist hetnbsp;midden van het heele gedicht.
Ook behoeft men thans niet langer gehoor te geven aan de twijfel, of de passage wel verantwoord is, nunbsp;de dichter niet eindigde met een schets van Oranjenbsp;aan het hoofd van de vrijheid. Deze onzekerheid konnbsp;rijzen door een vergelijking met Voltaire's Henriade.nbsp;Dit zij toegegeven: indien men Van Haren één verwijtnbsp;kan maken, dan is het dat hij in de personifieering
1) Geschiedenis der Ndl. Letterk. V blz. 175/76.
106
-ocr page 125-van de Hoop niet origineel is geweest. Voltaire had in het Vile boek van zijn genoemd heldendicht denbsp;Hoop met Slaap en Droomen, op bevel van dennbsp;stamvader der Bourbons, reeds naar de aarde latennbsp;dalen, om Hendrik IV hemelwaarts te voeren en hemnbsp;de toekomst van zijn volk en nakomelingen te toonen.nbsp;Maar het was 's dichters eigen vinding om die gepersonifieerde Hoop de gestalte van den griffiernbsp;Frangois Fagel, wiens omgang hij in zijn jeugdnbsp;menigmaal had genoten, te laten aannemen ten eindenbsp;den stadhouder in Amsterdam rond te leiden. Denbsp;droomverschijning op zichzelf was geijkt. In het elfdenbsp;boek van de Friso bediende Willem van Haren zichnbsp;van een hemelgeest om den Koning de ondergang vannbsp;zijn vroegere landen en de toekomstige grootheidnbsp;van zijn nieuwe volk te toonen. Nomsz zou haar laternbsp;gebruiken; God, alvermogend, verhoort Oranje'snbsp;wenschen door Gabriël naar de aarde te zendennbsp;teneinde Alva ten val te brengen; daartoe bedientnbsp;de aartsengel zich van een „leugengeestquot;, die dennbsp;Hertog influistert de zeesteden ontbloot te laten ,ennbsp;Nederland allereerst te land te bestrijden. Hij ennbsp;Voltaire hadden ze weer aan de Aeneis ontleend.nbsp;Maar er was bij hen één belangrijk verschil: hun heldnbsp;handelde onmiddellijk na dit vizioen, terwijl die vannbsp;Van Haren werkeloos bleef, althans voor het oog.nbsp;Was hij actief aan het eind van „Aan het Vaderlandquot;nbsp;opgetreden, volgens het oorspronkelijk dichterlijknbsp;plan, dan was de geheele droompassage volkomennbsp;verantwoord in een grooter. geheel waarvan denbsp;centrale idee het in Oranje belichaamd vrijheidsideaalnbsp;was, en waarin het onmiddellijk verband zou hebbennbsp;gehouden met de handelingen van den Prins.
2. Dezangalsonderdeelvandecyclus.
In de vier groepen, die wij hierboven onderscheid-
107
-ocr page 126-den, is er nagenoeg één bestemd voor ieder nieuw onderwerp van een hoofdbestanddeel. Aldus: Eerstenbsp;hoofddaad: I. Verbond der Edelen; II. lofzang op denbsp;vrijheid, de Geuzen naar Den Briel; III. de Geuzennbsp;voor Den Briel; IV. de inneming van deze stad;nbsp;V. vogelvlucht over de toestand van de Nederlanden,nbsp;Bossu naar Den Briel gezonden; VI. de belegeringnbsp;van de vesting, de heldendaad van Rochus Meeuwesz.nbsp;De tweede hoofddaad: Zang XIII, De Rijk naar Engeland; XIV. zijn onderhoud met Elisabeth; XV. zijnnbsp;terugtocht; XVI. zijn plan om naar Vlissingen te varen,nbsp;lofzang op de vrijheidszin der Zeeuwen; XVII. denbsp;vloot van Zeeuwen en Geuzen vaart uit. Derde hoofddaad: XVIII. de schepen van Cano en Guzman zinkennbsp;in de grond; XÏX. Dabreo's dood en Gama's wraak opnbsp;De Lange; XX. de hulp der Engelschen komt; XXLnbsp;Ewoutsz' heldendddd; XXII. de huwelijkstrouw vannbsp;Rozemond en De Lange; XXIII. de opsomming dernbsp;schatten van de Spaansche vloot; XXIV. een sluitstuknbsp;op het geheele gedicht. En wat de droompassage betreft: VII. God zendt de Hoop met Slaap en Droomen;nbsp;VIII. Oranje in Amsterdam; IX. Nederland's glorie ternbsp;zee; X. Kunsten en Wetenschappen; XL De Oranjes;nbsp;XII. Willem IV en Anna van Hannover te Amsterdam.
De verdeeling in zangen heeft zooals men zien kan een bepaald doel, namelijk het afsluiten en openennbsp;van een ander onderwerp. Niet van een nieuwe actie,nbsp;want een zang telt soms meer dan één handeling dienbsp;dan met een volgende in verband staat of uit eennbsp;voorafgaande voortvloeit. Consequent is dit systeemnbsp;echter niet doorgezet, hetgeen men vooral uit denbsp;laatste zangen kan concludeeren. De geschiedenisnbsp;van Dabreo, in XIX begonnen, wordt in XX vervolgd.nbsp;De hierin geschetste Ewoutsz wordt eerst in XXI afgeschilderd. Zang XXIII is een merkwaardige combinatie van een gedeelte dat 's dichters huwelijkstrouw
108
-ocr page 127-èn een deel dat de Indische koopwaren beschrijft. Juist het gedeelte dus dat door Van Haren naderhandnbsp;aan „Aan het Vaderlandquot; gelijmd is. Met het opgeven van de oorspronkelijke idee wordt bij denbsp;bewerking tot „De Geuzenquot; tevens het schema vannbsp;20 zangen van elk 16 strophen opgegeven. Dat denbsp;dichter zijn eerste fragment trouwens als een samenstel van twintig, ieder door een speciaal onderwerpnbsp;beheerschte, zangen heeft bedoeld, bewijst de titulatuur, welke hij gebruikte bij het geven van de „Inhoudnbsp;van deeze zangenquot;. Het speciaal onderwerp, uitgedrukt door een of meer handelingen, was daar doornbsp;telkens 16 strophen begrensd. Die starre onderver-deeling in zoo'n geijkt aantal coupletten werd nu mètnbsp;het schema opgegeven nu de indeeling toch eenmaalnbsp;verstoord was, en het bestaansrecht van de oudenbsp;zangen was aangetast. Het langer te handhaven zounbsp;doelloos geweest zijn en bij het redden van wat ernbsp;van het oude plan nog te redden viel belemmerendnbsp;gewerkt hebben. Nu kon althans bijgedicht en weggelaten worden waar en wanneer zulks noodig was.
3. De strophe en het vers.
De strophen van „Aan het Vaderland — De Geuzenquot; tellen tien regels, waarvan er doorgaans zes negennbsp;lettergrepen met slepend rijm en vier acht letter^nbsp;grepen met staand rijm hebben. Om beurten wisseltnbsp;een vers O — /u —/u — /O — /O met een regelnbsp;U—/O—/O—/U—/ af en wel zoo dat de vijfde ennbsp;zesde, dus het midden van een couplet, met een kortenbsp;halve voet eindigt. De strophe staat dus in viervoetige^ Inbsp;jamben en heeft een rijmschema ababccdeed. •nbsp;In tegenstelling tot de alexandrijn, welke Van Harennbsp;in zijn beide treurspelen heeft gebezigd, gebruikt hijnbsp;deze maat in al zijn Lierzangen.
De structuur van de versregel, naar het uiterlijk
109
-ocr page 128-te oordeelen traditioneel wanneer men geconstateerd heeft dal men hier met vier- in plaats van zes-voetigenbsp;jamben te doen heeft, wijkt nu bij Van Haren doornbsp;een innerlijke omstandigheid af. Hij heeft de syllabennbsp;zorgvuldig uitgeteld, maar niet gewogen, zoodat denbsp;beklemtoonde niet altijd samenvallen met de arsesnbsp;en de onbeklemtoonde met de theses. De caesuur innbsp;iedere regel ligt overal anders; men moet de onder-deelen van een vers in bepaalde ademgroepen bijeennbsp;nemen, en hier en daar een pauze of verheffing innbsp;de stem aanbrengen om ze recht te doen wedervaren.nbsp;Als voorbeeld wil ik aanhalen: „En wijl Brand naarnbsp;Gorkum zal varenquot; (1769, VII str. 15). Wie nu alsnbsp;volgt gaat scandeeren:
En wijl / Brand naar / Gorkum / zal va- / ren loopt onherroepelijk vast. De maat is hier geen anderenbsp;dan die men zou in acht nemen, indien men de regelnbsp;los van de strophe uitspreekt, dus:
U — I — nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— u , U
En wijl Brand naar Gorkum zal varen.
Dit voorbeeld staat geenszins alleen, maar kern door tientallen andere worden aangevuld. Lees eennbsp;vers als „Volgt het voorbeeld van ons tyrannenquot;nbsp;(1769, IV str. 13), of „Maar een vloot nu onlangs gezondenquot; (1769, XVII str. 12), zij berusten alle op Vannbsp;Haren's eigen visie op het vers, in tegenstelling totnbsp;de traditioneele. En dan doet men, wanneer mennbsp;nagaat welke passages geijkt-glad en welke zelf-gezien-ruw zijn, een merkwaardige ontdekking: beschrijft de dichter een traditioneel tafreel, schildert hijnbsp;een toestand, dan voldoet hij onbewust aan hetnbsp;gebruikelijke genre; maar geeft hij iets nieuws, ietsnbsp;zelf-ontworpens; ontwerpt hij een tooneel waar handeling en vaart in zit, dan volgt hij zijn eigen dichterlijk maatgevoel en wordt hij „stroefquot;. De XXIIe zong
110
-ocr page 129-bij voorbeeld, de scène van Rozemond en De Lange, door iederen kunstrechter terecht geprezen, verlooptnbsp;zeer effen en kalm; zoo ook heel die aanhef van denbsp;VlIIe zang (1769). Laat Van Haren daarentegen dennbsp;woesten Lumey aan het woord (IV str. 13); treedtnbsp;De Rijk handelend aan het hoofd van de Geuzen opnbsp;(VII str. 15) of vaart de Zeeuwsche vloot uit (XVIIInbsp;str. 7 en 8), dan is de versmaat de onmiddellijkenbsp;expressie van zijn dichterlijke emotie. Inderdaad, „Zoonbsp;ziet iemand, die gewoon is zelf te zien, en niet doornbsp;oogen van vroegere schrijvers, en merkwaardig gelukkig, vindt hij slag op slag, met een beminnenswaardige inspanning, een onbeholpen klinkende,nbsp;maar rake uitdrukking, terwijl de gladde en geijktenbsp;termen voor het grijpen lagen en hem blijkbaar, puurnbsp;door zijn naiefheid, maar niet voor oogen gekomennbsp;zijnquot;. 1)
De weg, die Van Haren's vers bij de diverse bewerkingen gaat, is die van het zelf-geziene naar het traditioneele, waarschijnlijk onder invloed van denbsp;voortdurend afbrekende kritiek op zijn letterarbeid,nbsp;u—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U — u—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u
En wijl / nbsp;nbsp;nbsp;Brand naarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ Gorkumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal va-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ren
wordt in de uitgave 1771:
u — nbsp;nbsp;nbsp;unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u
En wijl / nbsp;nbsp;nbsp;naarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gor- /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kum Brandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zal va-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ren.
Op dezelfde wijze „Volgt het voorbeeld van ons tyrannenquot; (IV str. 13) veranderd in „Het wreede voorbeeld van Tirannenquot; (II str. 13); „Maar een vloot nunbsp;onlangs gezondenquot; herzien in „Maar d'oorlogsvlootnbsp;onlangs gezondenquot; (XVI str. 12); „Terwijl de mensch-lyke zwakhedenquot; (1769, VIII str. 2) — „Terwijl denbsp;zwakke menschlykheedenquot; (VII str. 2); „En wyzennbsp;'t beloop van elk uurquot; (1769 XI str. 10) — „En wyzennbsp;'t perk van ieder uurquot; (X str. 11). De bewerking vannbsp;1) A. Verwey, Jhr. O. Z. v. Haren en Mr. W. Bilderdijlc, blz. 6—7.
111
-ocr page 130-1771—1772 vertoont op dezelfde wijze vormveranderingen, doch geringer in aantal wegens de overhaaste uitgave. Benige toelichtingen; „Aegypten aan Uwnbsp;vlakte koomenquot; (I str. 1) — „Aan uwe vlakte, Aegypten, koomenquot; (I str. 1); „Altoos met bloed besmettennbsp;deedquot; (III str. 3) — „Met laage moord besmettennbsp;deedquot; (III str. 3); „Het voorbeeld van zijn metgezellenquot;nbsp;(XVIII str. 16) — „De raad, en 't voorbeeld van gezellenquot; (XVIII str. 17).
Een vergelijking van de drukken 1772 en 1776 levert soortgelijke resultaten op; een streven dus om beklemtoond en onbeklemtoond samen te laten vallennbsp;met heffing en daling in de versvoet.
Het rijmschema ababccdeed geeft de strophe een zekere zelfstandigheid, waaronder de eenheid innbsp;de zang wel eens dreigt te lijden. Daartoe draagt bijnbsp;het feit, dat Van Haren zich veel van vergelijkingennbsp;bedient, ontleend aan Grieksch-Romeinsche en Oos-tersche geschiedenis, mythologie en bijbelsche geschiedenis. De strophen vormen dan een gedicht opnbsp;zichzelf. De nadruk, die er op het laatste rijmwoordnbsp;in de regel valt, laat ook vaak niet toe dat verzennbsp;met elkander verbonden worden of doorloopen. Vannbsp;Heeckeren wees er reeds op, dat Boileau met zijn Odenbsp;op de inneming van Namen Van Haren's voorgangernbsp;was. Feith, in zijn lofzang op De Ruyter; Bilderdijk,nbsp;in zijn Ode aan Napoleon; Loots, in de Hollandschenbsp;Taal; Tollens met Egmond en Hoorne; D. J. vannbsp;Lennep, in De Herder op het Slagveld van Cannae ennbsp;Da Costa, in zijn Slotzang van 25 Jaren, volgden dezenbsp;versmaat na. i)
4. De taal.
Bij het bespreken van de formeele zijde van De Geuzen is hier een enkel woord over Van Haren's
1) Vgl. De Gids, September 1875 blz. 508.
112
I
-ocr page 131-taalschat en zinsbouw op zijn plaats. Onno Zwierf heeft zich zelf bij het schrijven meer dan eens de |nbsp;vraag: wat is zuivere taal? gesteld, en erop geantwoord: „om hier van te oordeelen moet een taalnbsp;wetten hebben, en om die te hebben moet de wel-spreekendheid vooraf zijn gegaan; want het zijnnbsp;geene wetten, die de welspreekendheid maken, maarnbsp;uit de welspreekendheid worden de taalwetten getrokken, om de zeer eenvoudige reeden, dat in allenbsp;werkingen van de ziel, de Geest voorgaat, en 't Oordeel volgt.quot; 1) Van Haren werkt dus naar de wettenr)nbsp;welke de beschaafde omgangstaal stelt en hij geeft /nbsp;ons daarmede tevens de verklaring voor zijn Fransche jnbsp;woordvoorraad en zinsconstructies. Het Fransch hadnbsp;hij reeds bij Rector Duker geleerd, hij had er zich alsnbsp;diplomaat in uitgedrukt en er zich in de dagelijkschenbsp;omgang van bediend. De Hollandsche taal was zoonbsp;zeer uit zijn huis gebannen dat hij soms door het instellen van boetes tot haar gebruik moest aanzetten.
Het is echter de vraag of hij ook dacht en voelde in het Fransch. Ik meen uit zijn brieven te mogennbsp;opmaken dat zulks niet het geval was. Om eenigenbsp;voorbeelden te noemen:
Celle-ci va par 1'oppasser de Charles, qui part deraain matin.
II a couché avec Charles et Ouco dans la chambre a coté du washuys.
Demain vous aurez encore une leftre de moi. Ik zei der dubbelt port op zetten, je moet daar dan niet vannbsp;schrikken. Ne vous negligez pas mon cher ami.
Mais quand on a voulu monter pour eveiller Mat(ianne), Ma(delon) et Wil{lemijn), qui couchoient dans Ie grootenbsp;huis booven, la fumée etait deja si violente____
Mon premier soin a eté de chercher Ie brandspuit.
ï) Verhandel. Zeeuwsch Gen. 1778 blz. 321.
*) Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 75 vso.
Vgl. de briefwisseling bij Nepveu, blz. 15, 21, 24 en 25.
113
-ocr page 132-Hiermede zij volstaan om aan te toonen dat het Fransch van Van Haren niet als zoodanig gedacht ennbsp;gevoeld, maar vertaald Nederlandsch was. Hetnbsp;wemelt bovendien van de fouten! In de familie vannbsp;den dichter werd het gesproken, zeker! maar het wasnbsp;daar al niet veel meer dan wat het alom in dennbsp;lande was: een aanwensel.
Ik wil niet ontkennen dat Van Haren's belezenheid in Molière, Corneille, Racine en Voltaire zijn woordgebruik en zinsbouw beïnvloedde, maar het komt mijnbsp;overdreven voor daarbij zoover te gaan als Vannbsp;Heeckeren, wanneer hij zegt: „Men geve zich eensnbsp;de moeite sommige van zijn stroefste couplettennbsp;woord voor woord in het Fransch over te brengen,nbsp;en men zal bevinden dat de dus verkregen Franschenbsp;vertaling nog ruim zoo vloeiend als het Hollandschnbsp;is.quot; 1) Of als Potgieter, wanneer hij naar aanleidingnbsp;van de Agon aan Huet schrijft: „Niet enkel toch heeftnbsp;Onno Zwier in dit stuk met de klemtoonen a la Fran-gaise omgesprongen, de dictie wint op menige plaatsnbsp;bij eene woordelijke overzetting in het Fransch.quot; 2)nbsp;Het Fransche element doet echter aan het essentieelenbsp;van de taal, hetzij proza hetzij poëzie, niet veel afnbsp;of toe, want het zijn „zaken, en geen woordenquot; dienbsp;daarin uitgedrukt worden. Zou het niet veeleer denbsp;gladde en geijkte termen van het Voltairiaanschnbsp;model aan de hand gedaan hebben dan de oorzaaknbsp;van de alom geconstateerde stroefheid van Vannbsp;Haren's verzen hebben kunnen zijn? Niettemin laatnbsp;Stijl in zijn Samenspraak Oom en Neef als het volgtnbsp;aan het woord:
N. : Een lamme vertaaling te willen verbeteren is maar
alsof men zeide: ik kan beter spelden dan gij.
O. ; Jongen, ik zeg dat je zwijgtl
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Gids 1875 Dl. Ill blz. 495.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Brief d.d. 7 October 1868. Dl. I blz. 298/99.
114
-ocr page 133-N. ; Dat likken is voor het kabinet'. Maar de treurspelen
van Van Haren....
O. : Van Haren, neet, Van Haren.... Wacht een beetje.
Jal die stukken zouden goed zijn, zoo de taal goed was. Maar het is beklaaglijk! Alles heelt een Fronschnbsp;accent, en dit gaat zover----
N. ; Daar zijn ze geen jota minder om; men kan die
verzen, omdat ze natuurlijk zijn, met een snap van buiten leeren.
O. : Neef! Ik word mislijk.
Spelling. Deze is in het gedicht niet consequent, maar er is sprake van een zekere eenvoud: men vindt bijvoorbeeld geen g h of c k, en de scherpenbsp;spirant wordt liefst g geschreven (sig).
Bij het onderscheid tusschen s—z kan er Friesche invloed in het spel zijn, wanneer de dichter, s y, s y nnbsp;spelt. (vlg. falsch).
Klinkerverdubbeling komt veelvuldig voor in open lettergrepen. Van Haren sluit zich daarin bij Hooftnbsp;en Moonen aan. Wij vinden geen a e, maar a a. Somsnbsp;wordt die verdubbeling door een enkelvoudig teekennbsp;weergegeven, waarboven dan een accent geplaatstnbsp;is: neerlag — nederlaag.
Eigenaardig is de slot-d van de 3e pers. sing, praes., b.v. t o o n d, een kenmerk dat men bij denbsp;andere auteurs niet vaak aan treft. Wellicht is hiernbsp;analogie naar het praet. t o o n d e, en dan bij uitbreiding ook bij sterke verba, dus leesd, doed,nbsp;d r a a g d enz. Zelfs bij substantieven ontmoet mennbsp;deze d, b.v. geheel ongemotiveerd in b o o d (XXI 101),nbsp;welke vorm dan ook in 1776 in boot veranderd is.nbsp;Een factor waarmede wij steeds rekening moetennbsp;houden is die van de slordigheid in de orthografie;nbsp;een zekere onverschilligheid voor de spelling.
De interpunctie lijkt op het eerste gezicht geheel en al regelloos. Toch is zij wel van den auteur
S. stijl. Vier Zomenspraaken blz. 8.
115
-ocr page 134-afkomstig. Verzen moeten gelezen worden, en vandaar dat zij ten deele berust op het gehoor; een rustaanduiding. Van Haren neemt aan het einde vannbsp;het vers dus vaak een kleine pauze. Waar een kommanbsp;ontbreekt is dikwijls een aanwijzing voor een enjambement. Wij moeten ook bedenken dat in deze tijd (;)nbsp;een versterkte rust is, maar niet zoo sterk als (:),nbsp;wat bijna met een punt gelijk staat. Soms zet denbsp;dichter een komma na een sterk geaccentueerdnbsp;woord, waar van nature een korte pauze valt. Ooknbsp;wel eens verduidelijkend om aan te geven wat nietnbsp;bijeenhoort. Dat ook de interpunctie wel ongemotiveerd is, zal den lezers duidelijk zijn.
Geslacht en buiging. Van Haren stoort zich niet aan de geslachtsregeling van Van Hoogstraten, evenmin aan de classicistische grammaticanbsp;van Moonen, die bij alle deftige 18e eeuwsche poëetennbsp;onbeperkt gezag had. Alleen toevallig en slordignbsp;komt een n te voorschijn; meestal echter niet, zelfsnbsp;niet bij mnl. persoonsnamen; van hare soon,nbsp;van syne God, der inboorling! De buigingnbsp;van het pronomen richt zich vaak naar het metrum,nbsp;wanneer om een syllabe te vullen een e noodig is.
Andere vergrijpen tegen de grammaticale voorschriften zijn;
2e. Het pers. vnw. 3e pers. plur. luidt voor alle geslachten haar naast hen. Men ontmoet niet denbsp;gebruikelijke ablatief h u n na praeposities. Eenmaalnbsp;wordt, en dan misschien nog toevallig, de vorm hunnbsp;als datief aangetroffen.
3e. Steeds a 1 s na een comparatief; b e e t e r al s.
4e. Geen onderscheiding voor na en naar. Steeds n a.
5e. Het relatief gen. plur. welkers wordt niet
1) Vgl. het artikel „Over interpunctiequot; (N. Taalgids V blz. 316) van Dr. C. G. N. de Vooys.
116
-ocr page 135-door de grammatici erkend; evenmin het relatief 't geen = hetwelk. Ook voor consonanten wordtnbsp;welke tot welk' afgekapt.
Men zou de vraag kunnen stellen, of hier sprake kan zijn van een opzettelijke geringschatting voornbsp;schoolmeesterij. Zooals wij zagen riep Willem vannbsp;Haren voor zijn Friso de hulp van Huydecoper in,nbsp;maar Onno Zwier schijnt geheel zijn eigen gang tenbsp;gaan. Maar toch niet zóó, of hij laat zich beïnvloeden door de gangbare regels niet alleen van hetnbsp;metrum, gelijk ik reeds vermeldde, maar ook op ditnbsp;gebied.
Als ongewone vormen komen verder nog voor de praeterita b e v o n g — beving; h e f t e — hief;nbsp;pleeg — placht; en zworven — zwierven. Eennbsp;ongebruikelijk meervoud vertoonen g a a t s —. gatennbsp;en b e u 1 s — beulen, waartegenover het deftigenbsp;haavenen — havens.
Aangaande het woordgebruik valt te con-stateeren dat Van Haren niet geheel afkeerig was van de mythologische Parnas-taal: Mars, Venus,nbsp;Nereus, Aurora e.d. Aan de eene kant vindt mennbsp;dichterlijke traditioneele taal, die hij aan de poëzienbsp;zijner tijdgenooten ontleende: stulp, prangen,nbsp;gehengen. Met woorden als gebied (bevel);nbsp;s t o o r e n (vernietigen); haast (weldra); ontdekken (laten zien) en onderstaan (ondersteunen) grijpt hij mijns inziens verder terug: op Hooftinbsp;Aan de andere kant treden veelvuldig familiarenbsp;vormen op: deê; allebey; verby; laastenbsp;en inwoonder, die de deftige poëet wist te vermijden.
Als Gallicismen kunnen gelden braaf — dapper; raar — zeldzaam; s i g — elkaar: sig haaten;nbsp;d u u r e n d (durant); de eerste (Ie premier) voor:nbsp;het eerst; weerstaanaan; zigwrekenvan.
117
-ocr page 136-De typische meerv. voimen hoepen, schrikken, slaopen, gelukken, kennissen e.d. zijnnbsp;waarschijnlijk naar Fransch model gevormd. Hetnbsp;ruim gebruik van conjunctieven kan zoowel Franschenbsp;als klassieke invloed zijn.
De vraag wil gesteld zijn oi niet sommige afwijkingen en onbeholpenheden daaruit kunnen voortvloeien, dat Van Haren in zijn jeugd naast Fransch veel Friesch gehoord heeft? Rechtstreeksche voorbeelden laten zich moeilijk aanwijzen, tenzij hetnbsp;onverbogen possessief o n s er voor een kan doorgaan. Hiermede zou dan kunnen samenhangen hetnbsp;vreemd gebruik van praeposities als bekendnbsp;aan; ongewend aan; missen aan; nieuwnbsp;op;doofop enz.
Als neologisme valt op de vorm weerklanken.
Tenslotte nog eenige opmerkingen over de s t ij 1. Allereerst ontdekt men in De Geuzen klassieke invloed. De accusativus cum infinitive komt veel voor:nbsp;Vond ik een volk ten allen tyden / Ziennbsp;onze ramp met medelyden. Hier zal ongetwijfeld invloed van Hooft, en door dezen van Tacitusnbsp;merkbaar zijn. Klassieke herinneringen zijn ooknbsp;wendingen als: Hy sprak; Hy spreekt; Hynbsp;zweeg en Sy had gedaan met sprekennbsp;aan het begin van de regel.
Fransche reminiscensen zijn de veel gebruikte allegorieën. Men ontkomt niet aan de indruk dat zij,nbsp;evenals bij de Pindarische voorstellingen en hetnbsp;aanroepen van de Muzen het geval was, bij Vannbsp;Haren niet berusten op werkelijke verbeelding, maarnbsp;meer rhetorische figuren zijn.
In een minimum van woorden comprimeert de dichter een maximum aan gedachten. Vandaar datnbsp;er bij hem een neiging tot gedrongen zegging, totnbsp;condenseering is:
118
-ocr page 137-Ie. Door onderdrukking van het lidwoord.
2e. Door samensmelting; zelfs H y ' s voor; hy is. Ook afkapping: 't aanstaand'; de wild';nbsp;d'Almagtig'; woed' enz.
3e. Door analogievormen zonder -ig: lafharte; eenvoude; weerbarste. Men vergelijke hiervoor Bilderdijk's taaleigen.
4e. Door weglating van praefixen; wigt — gewicht; schut — geschut; t r a a g e n — vertragen; vlugten — ontvluchten; gespoord — aangespoord; zingen — bezingen.
5e. Door samentrekkingen: voorneem — voornemen; woon — woning; verschoon —nbsp;verschooning.
6e. Door voorgeplaatste of tusschengevoegde genitieven.
a. nbsp;nbsp;nbsp;derSpan|aardshanden;'s moeders schoot (1), 's moedersnbsp;oogen (1)
b. nbsp;nbsp;nbsp;tusschen lidwoord en substantief, evenalsnbsp;in Mnl. (die Gods viant), maar sedert nietnbsp;meer gebruikelijk. Bijv.; de moedersnbsp;borsten; de vryheids gunst.nbsp;Deze vormen zouden ook ge'mterpreteerdnbsp;kunnen worden als verbindingen van: d enbsp;vryheid s (vgl. zijn vaders huis),nbsp;maar overtuigend voor de eerste opvattingnbsp;is de 's vaders stap; syn 's vadersnbsp;geslachten. Aldus zijn er nog tal vannbsp;andere voorbeelden!
Tegenover deze neiging tot kortheid staat dan weer de vulling met onbetoonde silben terwille vannbsp;het alterneerend rythme. Over de verlenging van hetnbsp;possessief sprak ik hierboven reeds. Herhalingen ennbsp;hervattingen komeri in Van Haren's verzen dikwijlsnbsp;voor. Het intensiefst in gepaarde regels, zooals:
119
-ocr page 138-En hy die beelden heeft gebrooken / En hy die beelden heeft gewrooken.nbsp;Vaak treedt zoo'n herhaling in de middelste regelsnbsp;of in de eerste en vijfde (zesde) regel van een strophenbsp;op: Leidi roept 'er een in wilde reeden /nbsp;Leid ons, wy volgen uwe treeden. Opmerkelijk zijn ook de nevenschikkingen van tweenbsp;zinnen door e n, alsmede de omzettingen: De dolk,nbsp;en bloedig in de hand; een eenig soon /nbsp;En van syn's moeders zij ge v-r rongen;nbsp;Wanneer de Ryk de ankers winden / Denbsp;blanke zeilen laat ontbinden; Vannbsp;beider en Minerva's hand.
Onno Zwier van Haren kende zichzelf het recht toe de taal op alle mogelijke manieren te verrijken:nbsp;„aangezien nog honderden van zaaken in onzenbsp;saamenleeving gestaadig, noodzaakelijk, of aangenaam, met omspraaken alleen verstaanbaar zijn, ofnbsp;met gemeene toestemming in onze taal moetennbsp;worden overgenoomen; kan men aan niemand weigeren om te mogen toebrengen tot vermeerdering,nbsp;verbeetering of verzagting van die spraak.quot; i)
1) Verhandel. Zeeuwsch Gen. 1778 bl*. 326. 120
-ocr page 139-VII.
DE PLAATS VAN ONNO ZWIER VAN HAREN EN ) DE GEUZEN IN DE XVIIIe EEUW.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
Temidden van zijn tijdgenooten neemt Onno Zwier van Haren, wiens karakter en denkbeelden wij reedsnbsp;leerden kennen, een bijzondere plaats in. Men is ernbsp;niet mede af door te verklaren dat zijn naam tusschennbsp;die van Poot en Bilderdijk de eenige is die verdientnbsp;genoemd te worden. Heel zijn verschijning als Frieschnbsp;edelman, als mensch onder zijn medemenschen, alsnbsp;ethisch religieus wijsgeer, als republikeinsch staatsman, en in al deze kwaliteiten als dichter, is in denbsp;volheid van de XVIIIe eeuw een opmerkelijke gebeurtenis. Niet slechts een passief optreden, omdatnbsp;iemand van dergelijke capaciteiten niet anders dannbsp;afsteken kón tegen het vale fond van zijn tijd, maarnbsp;bovenal actief: een zucht van het begin tot het eindenbsp;naar kennis, wetenschap en kunst; een zoeken 'naarnbsp;God en natuur, een strijden voor vaderland, vrijheidnbsp;en Oranje, en bij en door dit alles een hooggespannennbsp;streven naar de meest volkomen harmonie tusschennbsp;realiteit en verbeelding. Laat ons deze hoedanigheden hier in het kort wat nader beschouwen.
Van Harens adellijke geboorte beteekent voor zijn leven al aanstonds iets anders dan voor de ledennbsp;der Hollandsche Hofpartij, met wie hij 25 jaar langnbsp;in aanraking kwam. Hij is van Friesche adel, net zoogt;inbsp;als Galama, Fokke en Jan Abelsz, Van Hettinga ofnbsp;Martena in „De Geuzenquot;. Evenals zijn religie voert 1^nbsp;zijn adeldom hem tot deugdverheerlijking: de deugd W/nbsp;en de eer maken den edelman, en niet de geboorte, f rnbsp;Rochus Meeuwsz is er het voorbeeld van. De Frieschenbsp;adel, anderzijds, i s deugd en i s eer: het vrijheidsideaal is aangeboren. Dat Onno Zwier aldus zijnnbsp;stand interpreteerde, komt in zijn lierzang „De Vrij-
121
-ocr page 140-heidquot; duidelijk tot uiting. Zoo geeft zijn adeldom hem een zekere vrijmoedigheid welke door zijns gelijkennbsp;slecht verdragen wordt. Het onderscheidt hem vannbsp;iemand als Willem van Haren, in wien wij meer hetnbsp;prototype van den XVlIIe eeuwschen edelman kunnennbsp;zien. Willem's kroon voert niet tot deugdverheerlij-king, eerder tot het tegendeel. Onno's aanzienlijkenbsp;geboorte geeft hem van meet af aan echter wel eennbsp;standsbesef. Zien wij hem in Amsterdam te hulpnbsp;snellen wanneer tijdens de Oranjefeesten een man vannbsp;een brug valt en het been breekt i), of zegt hij van hetnbsp;volk dat „het soo moet werden dat, als ik mijnnbsp;neusdoek uittrekke, sij weten wat het zeggen wilquot; ^),nbsp;dan spreekt daaruit het noodige dédain. Waar datnbsp;superieur gevoel zich voordoet, is het echter nooitnbsp;gevolg of toepassing, maar het wezen van het adellijknbsp;besef zelf.
Nog een andere factor draagt er toe bij: zijn stoïcijnsch intellectualisme hetwelk heel zijn ethieknbsp;uitmaakt. „Buiten de maat in het verstand en som-biige deugdenquot;, „excentriekquot; noemt Halbertsma hemnbsp;zelfs 3). Rationeel en verstandelijk als hij was, beoefende hij een redelijke wetenschap en zocht hij eennbsp;redelijke godsdienst. De rede alleen voert tot waar-/nbsp;heid en gezond verstand. Het intellect wil alles doorgronden, allereerst de natuur, waarin God zich alomnbsp;heeft geopenbaard. Door de scopologle bewijst hijnbsp;Gods bestaan, de natuurstudië oevordért op haarnbsp;beurt weer de godsdienstzin. Van Haren is op ditnbsp;stuk een puur deïst. Hij ziet zichzelf als een „zwakke,nbsp;blinde stervelingquot; temidden van een ondoorgrondelijknbsp;wereldbestel. Nu Copernicus' theorie, welke de zonnbsp;voor de aarde als centraal punt van het zonnestelsel
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ophelderingen 1776 blz. 159.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Hardenbroek, Gedenkschr. 1 blz. 179,
3) nbsp;nbsp;nbsp;Prov. Bibl. Har. No. 775 blz. 20.
122
-ocr page 141-gesubstitueerd heeft, ingang gevonden heeft en prac-tisch toegepast wordt, is de mensch niet langer heer der schepping. Pope's eerste brief van „Essay onnbsp;manquot; leert hem dat het hoogmoed is te meenen, datnbsp;de mensch alleen het voorwerp van Gods zorg is.nbsp;Alles in de natuur is er niet alleen voor den mensch.
De eerste acht strophen van de Vlle zang en de vier\ / aanvangscoupletten van zang XXIII zijn Van Karen's Vnbsp;credo. Zelden of nooit gebruikt hij het bijbelsch-/\nbsp;orthodoxe „Godquot;. God is bij hem de Godheid; d'Aller-hoogste; 't Oneindig Opperwezen; 't Eeuwig licht; denbsp;Schepper van 't verbaasend zwerk; de Maaker vannbsp;'t heelal; 't Eeuwig Weesen; d'Almagtig of 't Godlyknbsp;Weesen. Hij is het die het al bestuurt: de hemellichamen, waarvan de zon het middelpunt is, volgennbsp;zijn wetten van zwaartekracht, evenwicht, rust ofnbsp;beweging. Huygens ontdekt de ring van Saturnus ennbsp;vindt het slingeruurwerk uit. Lipperhey bestudeertnbsp;met zijn zelf vervaardigde kijker de planeet Venus.nbsp;Ook de kleinere dingen zijn het voorwerp van Godsnbsp;zorg. Boerhaave bestudeert den mensch, en Leeuwenhoek de microben. Is Van Haren in zijn natuurbeschouwing een echte deïst, hij is het ook in denbsp;practische toepassing van zijn denkbeelden dienaangaande. Hij is tegen bijgeloof, tegen geestdrijverijnbsp;en dweeperij, tegen heerschzucht van priesters ennbsp;leeraars. Onno Zwier is echter niet anti-RoomscE^nbsp;zooals zijn oudere broeder. De moord op Cornelius!nbsp;Musius en de Karthuizers keurt hij openlijk af, en de!nbsp;Jezuïeten bewondert hij om hun kennis en weten-\nbsp;schappen. Juist die verdraagzaamheid onderscheidt)nbsp;tl hem weer van zijn tijdgenooten. Ook zijn geloof [
II brengt Van Haren tot deugdverheerlijking. „Gods tempel is in 't deugdzaam hartquot;, en „in God tenbsp;vreesen / En aan de mensch tot hulp te weesen /nbsp;Bestaat alleen de waare deugdquot;. Met Pope's quot;all that
123
-ocr page 142-is, is wellquot; in de mond, stempelt het hem tot stoïcijn. Een intellectualistische stoïcijn, zei ik. Bij de deugdnbsp;en de plicht komt het intellect, èn Minerva, die bijnbsp;iemand als Onno Zwier zelden ontbreekt. Tezamennbsp;vormen zij het programma van een humanisme als bijnbsp;Hooft en een liberalisme als dat van Potgieter.
Geerligs wijst op nog een ander facet van Van Haren's godsbeschouwing. i) God is speciaal de Godnbsp;van Nederland, van Oranje cum suis en dus ook vannbsp;hemzèlf. Nederland neemt een bevoorrechte plaatsnbsp;daardoor in. Tengevolge van een alle fouten ver-schoonende liefde wordt Onno Zwier eenzijdig. Maarnbsp;mag men het wel aldus stellen? Is van Haren's ideaalnbsp;van Godsdienst, vorst en volk — is ieder ideaal innbsp;deze zin dan niet eenzijdig? Mijns inziens treedt Vannbsp;Haren èn in de Vlle èn in de XXIIIe zang juist buitennbsp;die nationale en persoonlijke grenzen tot aan denbsp;volkstam der Tsjoektsjen en de menschheid-in-het-algemeen toe.
De derde expressie vindt de deugd in de politiek: zij is de basis van de republiek. En die republiek isnbsp;voor hem de Romeinsche, volgens Voltaire en Montesquieu. Onno Zwier las nog in de zomer van 1777nbsp;met zijn jongsten zoon de „Considérations sur lesnbsp;causes de la Grandeur des Remains et de leurnbsp;décadencequot; en Voltaire's „Essai sur les moeursnbsp;et l'esprit des nationsquot; is hem stellig bekend geweest.nbsp;De Romeinsche staatsvorm op zijn hoogtepunt houdtnbsp;Van Haren zich steeds voor oogen. Hij wijst op Brutus,nbsp;Horatius Codes, Marcus Aurelius en Camillus. Het isnbsp;zijn zucht naar vrijheid die hem er toe brengt. Maarnbsp;die vrijheid wil niet zeggen ongebondenheid ennbsp;chaos. De regeeringsvorm moet constitutioneel zijn.
1) Vgl. zijn artikel in Noord en Zuid, 1893 blz. 132—134. Nieuwjaarsbrief aan mijn jongsten zoon, bij Van VI
blz. 451.
Vloten
124
-ocr page 143-want door wetten alleen worden de misbruiken der vorsten tegengegaan. De eed en plichten van het volknbsp;gaan niet verder dan de hunne. Van volkssouvereini-teit wil hij niet weten, evenmin als van absolutisme.nbsp;De overheid is aan God verantwoording schuldig,nbsp;bij Hem alleen ligt de alleenheerschappij.
Wij stonden reeds stil bij Van Haren's leuze „Oranje in 't hart en niemands slaafquot;. Het is voor iemand alsnbsp;Onno Zwier vanzelfsprekend dat die overheid identieknbsp;met Oranje is: Oranje bracht immers de vrijheid innbsp;de strijd tegen Spanje. Te WinkeTs meening dat vannbsp;Haren „slechts Oranjeman was, voorzoover hij zichnbsp;van den Prins kon bedienen om die partij der regenten, waartoe hij behoorde en waarvan hij de zielnbsp;wenschte te zijn, tot heerschappij te brengenquot; i), achtnbsp;ik in haar eenzijdigheid onjuist, evenals Geerligs'nbsp;uitspraak op het punt van zijn Godsbeschouwing. Hijnbsp;heeft deel uitgemaakt noch van de aristocratische,nbsp;nóch van de democratische groep der Patriotten;nbsp;haat tegen den stadhouder heeft hem niet vervuld.nbsp;Willem IV was zijn persoonlijke vriend geweest —nbsp;goedl maar aan zijn geluk was dat van Nederlandnbsp;nauw verbonden. Van Haren beschouwt Oranje nimmer alleen, maar steeds in verbinding met het begripnbsp;vaderland: „Je tacherai a repondre a tant de gracesnbsp;par un zele, un attachement et un devouement, in-violables aux intéréts de V(otre) A(Itesse) S(erenis-sime) et de ma Patrie, sentiments qui ne finirontnbsp;qu'avec ma viequot;. Wanneer het stadhouderschap innbsp;mannelijke en vrouwelijke linie is erfelijk verklaard,nbsp;schrijft hij 18 Juni 1748 uit Aken: „Né dans Ie seinnbsp;d'une familie qui a la suite et au service de I'illustrenbsp;maison de V. A. S. a eu Ie bonheur de voir naitre
Ontwikkelingsgang V blz. 503.
Aan Prins Willem IV, Bern 20 December 1747. Kon. Huis-Arch. 173 H 2 b.
125
-ocr page 144-la Republique, et attaché moi meme peisonellement sans aucune interiuption aux interets de V. A. S.nbsp;depuis que je suis dans Ie monde, je me flate quenbsp;V. A. S. me rend la justice d'etre peisuadée de lanbsp;joie vive et de la satisfaction sincere que je ressensnbsp;de tout ce qui peut contribuer a son contentementnbsp;et a son elevation, sur tout quand Ie bien et Ie bonheurnbsp;de ma patrie s'y trouvent joints d'une fapon si mar-quée et si sensiblequot; i). Het is merkwaardig dat eennbsp;republikein als Onno Zwier voor zijn vrijheidsideaalnbsp;een Oranje noodig had. Maar tevens verklaarbaar:nbsp;als historische groei en als onmiddellijke belichamingnbsp;van dat ideaal.
Van Haren streed voor de drukpersvrijheid, immers zij is de „schrik en geessel voor Tirannenquot;, en denbsp;„eerste stem daar 't volk is vrijquot;. Ook hier uitte zichnbsp;zijn onafhankelijkheidszin.
p Als dichter voldoet hij aan Van Alphen's eerste I eisch, dat de beoefenaar van de schoone kunstennbsp;(wijsgeer moet zijn. De Theorie der Schoone Kunsten,nbsp;waarvan hij in 1778 „en familiequot; heeft kennis genomen, blijft voor hem een gesloten boek. Is het eennbsp;aangeboren afkeer voor al wat van de Oostgrenzennbsp;komt, welke hem in zijn jeugd spottende versjes opnbsp;de Duitsche diplomatie in de pen heeft gegeven,nbsp;zooals het fragment-treurspel „Slenderhenckequot; 2),nbsp;welke oorzaak is geweest dat hij niets anders in hetnbsp;Duitsch heeft gelezen dan de Gazette de Schafhouse,nbsp;en hem bij het lezen der vertaling van Riedel's boeknbsp;thans ook weer parten speelt? „Le plus grand chagrinnbsp;qu'on puisse faire et un Allemand, c'est de lui direnbsp;^soyez clair' quot; 3). Van Haren had geringschatting voornbsp;Van Alphen's aesthetische kunstbeschouwing en
') Vgl. als voren.
2) Vgl. Halbertsma, Naoogst II blz. 480/81. nbsp;nbsp;nbsp;'*) Als voren.
126
-ocr page 145-diens poging om tegenover de Fiansche invloed op onze letterkunde Duitsche invloed te doen gelden.nbsp;Een vertaling te geven in een tijd dat de studie dernbsp;letteren in een beginstadium verkeerde, was nog verklaarbaar, maar om een auteur te vertalen moestnbsp;men hem begrijpenl „Nous avons lu l'Inleiding ennbsp;baillans: a parcouru l'ouvrage qui a voulu, et notrenbsp;gout est si mauvais, que nous n'avons pas pu rirenbsp;des plattitudes données pour des choses simples etnbsp;des scurrilités données pour epigrammes. Voyez avecnbsp;attention et examinez avec soin si ceux qui ont lu cenbsp;livre et qui Ie trouvent beau, ont lu Perrault, Du Bos,nbsp;St. Mare et les critiques de Voltaire sur Corneille. Jenbsp;parie que non. Cependant ce livre a son bon. II peutnbsp;servir tres utilement a tous ceux qui croyent que Ienbsp;genie est un talent de l'art que l'on acquiert ennbsp;prenant de l'Aesthetica, et que Ie gout peut se formernbsp;sur les citations des gronds hommes Allemands etnbsp;Hollandois et que la lecture des Anciens et desnbsp;Modernes est un oeuvre surrogatoire. Vraiment il n'estnbsp;bon qu'a mettre au cabinetquot; ’). Wanneer Van Alphennbsp;algemeen geldende waarheden als voortbrengselennbsp;van zijn eigen geest verkondigde, bij voorbeeldnbsp;wanneer hij betoogde dat onze XVIIIe eeuwsche litteratuur bij die van het buitenland achterstond; dotnbsp;men niet moest trachten groote voorbeelden na tenbsp;bootsen of te evenaren, maar deze slechts bestudee-ren, een juiste plaats aanwijzen en de schoonhedennbsp;er van nagaan; dat één oorspronkelijk dichter meernbsp;behaagde dan vijfentwintig navolgers, kon Van Harennbsp;met hem meegaan. Maar naast het schoone als stofnbsp;voor de aesthetiek het leelijke een even gefundeerdenbsp;aanspraak op de kunst te laten maken, het verwekkennbsp;van vrees, afschrik en andere onaangename gewaar-
Vgl. de brieven aan Jan Poppe André van Haren dd. 5 April en 12 December 1778.
127
-ocr page 146-wordingen, er ook onder te rekenen; of Hooft en Vondel als gebrekkige theoretici en als dichters vannbsp;een grove en onkiesche smaak te schilderen louternbsp;uit gebrek aan wijsgeerige aesthetica, dat ging hemnbsp;te verl „Le genie est un cheval dur et retif qu'il fautnbsp;travaillerquot; had Van Alphen beweerd en Onno Zwiernbsp;had met de hem eigen gevatheid gerepliceerd: „Sinbsp;c'est du sien qu'il parle, nous n'avons rien a dire;nbsp;mais s'il continue de travailler dans ce gout, nous lenbsp;laisserons la et nous relirons plus tot la Paralelle desnbsp;Anciens et des Modernes de Perrault et les Reflexionsnbsp;sur la Poëzie et la Peinturequot;. i)
Wie zoo denkt, handelt en spreekt als Van Haren, heeft op menschen en zaken vanzelfsprekend eennbsp;aparte visie. Als dichter zoekt hij onvermoeid naar denbsp;harmonie tusschen de harde werkelijkheid temiddennbsp;waarvan hij leeft en zijn gedroomde wereld van denbsp;heilstaat, waarin voor zijn ideaal plaats is. Hij vindtnbsp;haar maar zelden, want zijn logica zit hem in de weg.nbsp;Zijn zinsbegoochelingen helpen hem niet: de „dronkenschap der rede quot;, of de „heilige razernijquot; zijn nietnbsp;als zoodanig door hem beleefd. Het scheppen vannbsp;Pindarische voorstellingen en het aanroepen vannbsp;muzen of seraphiems is niet meer dan een teekennbsp;des tijds. Zijn gedichten zijn zeer philosofisch. Denbsp;hoeveelheid historische, geografische, mythologische,nbsp;antieke en bijbelsche kennis is enorm. Men krijgt denbsp;indruk dat hij er wel eens geen raad mede weet.nbsp;VVanneer hij wil vermelden, dat Lipperhey de verrekijker heeft uitgevonden, beschrijft hij het instrumentnbsp;als volgt:
Twee glasen, die 't geval vergaderd.
Met kunst en helder gepolyst,
Doen 't voorwerp zien, dat zig, genaderd Of wel in afstand verder wysd.
1) Vgl. als voren.
128
-ocr page 147-Pcmnekoeken beschrijft hij op deze wijze:
Een weinig melk, een weinig water.
Met meel (misschien een ey) gemengd,
Geeit d'eene vroeger, d'and're later Het voedzel eerst op vuur gezengd.
Wil hij vertellen dat een volkstam in Siberië in bont getooid is, dan zegt hij:
Hij (God) is 't, die met de pronk der Steeden,
Aan d'Anadyr, de Tzuchtis kleed.
Gaat het de Spanjaarden slecht in de strijd, don heet het: „Het zoete Prado koomt verdwijnen / Nunbsp;Lara flauwd... .quot; Blijft er van hen in de strijd tegennbsp;de Turken een handjevol in leven, dan dicht Vannbsp;Haren: „De Spanjaards die nog overschooten / Toennbsp;Zerbi, Sande's neerlag zagquot;. De cocosnoten denbsp;„vrugten der Maldieven / Die honger en die dorstnbsp;gerievenquot; te noemen, is ongetwijfeld zeer dichterlijk,nbsp;maar uitermate vernuftig gevonden. En wat te denkennbsp;van „Kim-tè-tsjims brosse waarenquot; voor porcelein;nbsp;„fier' Hiperboreesche kroonenquot; voor Koning Corel Xnbsp;van Zweden; „Loxa's schorsquot; voor de kina; ennbsp;„Lena's vellenquot; voor bont? Van Haren's schilderingennbsp;zijn soms onhistorisch. Zoo teekent hij het beeld vannbsp;Prinses Anna als dat van Diana en Venus, terwijlnbsp;haar leelijkheid algemeen bekend was. i) En Potgieternbsp;vraagt zich af of hij Dillenburg wel ooit bezochtnbsp;heeft, want hoe zou hij anders hebben kunnen zingen:
o kleene stroom, onviuchtbre bergen.
Door Nassau's naam alleen bekend.
„Hij ZOU het verrukkend landschap hebben geprezen, 't geen men van de hoogte geniet. Sla eens in Uw Baedeker op hoevele malen de Spoorweg innbsp;den omtrek van Giessen over allerlei wateren brug-
1) Geciteerd bij S. Kalif, Karakters uit de Pruikentijd blz. 18.
129
-ocr page 148-gen heeft vereischt; d(»i kan van geen onvruchtbaarheid sprake zijnquot;. ^^Onhistorisch is evenzeer de figuur van den zoon van burgemeester Nicolaasnbsp;Witsen, die kinderloos was. Xavery's buste van Fagelnbsp;stond in de studeerkamer van diens neef te 's-Hage,nbsp;en niet te Amsterdam, evenals de beide voorvallennbsp;welke, naar Van Haren in zijn ophelderingen vermeldt, bij de intocht van Willem IV te Amsterdamnbsp;plaats vonden, in werkelijkheid in de residentienbsp;gebeurden. Hier en daar is een beeld ook niet uitgewerkt, bij voorbeeld in de beschrijving van Ceylon.nbsp;„Van Haren maakt er zich zoo abrupt af:
Hier sneuvelt Hulst en wint Ceylon.
Als hij de natuur wat uitvoeriger had geschetst en het feit aardiger toegelicht dan dit in onze oude reizennbsp;geschiedt, zou het een mooi onderwerp voor een versnbsp;zijn.quot; 2) Daartegenover vermeld ik schilderingen alsnbsp;die van Rochus Meeuwsz, Thomasz en Keetje, Bloisnbsp;en De Rijk, Willem IV en Prinses Anna, De Rijk ennbsp;Elizabeth van Engeland, de overpeinzingen vannbsp;Guzman, de huwelijksliefde van den dichter en zijnnbsp;vrouw of die van De Lange en Rozemond, welke allenbsp;in de XVIIIe eeuw niet eens benaderd zijn.
De plastiek in „De Geuzenquot; is voortreffelijkl Schepen „die hoogen op de verre kimmenquot;; de Slaap,nbsp;die „tegen daglicht aanworsteldquot;; de „vlottendenbsp;vaandelen in de lugtquot;; Huygens die „'t perk vannbsp;ieder uur wystquot; of Fagel „dien nimmer laster durfdenbsp;scheurenquot; — het is alles zeer expressief van vorm.nbsp;Die aanschouwelijkheid wint door het gebruik vannbsp;archaïsmen: „onderstaanquot; voor ondersteunenquot;; „be-voorensquot; voor vroeger; „nimmermeerquot; voor nooit;nbsp;„straksquot; voor aanstonds: „haastquot; voor weldra; „ont-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Aan Huet, 11 Januari 1872, Dl. Ill blz. 113.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Potgieter aan Huet, 21 Mei 1868, Dl. I blz. 231.
130
-ocr page 149-dekkenquot; voor laten zien. En door het weglaten van praeiixen: „in denkingen gezonkenquot;; „wigt van harenbsp;handquot;; „tot wonder van de vreemdelingquot;. Samentrekkingen geven het vers een bijzonder leven:nbsp;„eerbiedenquot; in plaats van eerbiedigen; „voorneemquot;;nbsp;„woon en verschoonquot;; „eenvoude zeedenquot;.
Onno Zwier van Haren ziet de dingen als „iemand die gewoon is zelf te zien, en niet door oogen vannbsp;vroegere schrijvers, en merkwaardig gelukkig, vindtnbsp;hij slag op slag, met een beminnenswaardige inspanning, een onbeholpen klinkende, maar rake uitdrukkingquot;. 1)
Er zijn heel wat passages, beelden en uitdrukkingen in „De Geuzenquot;, ontleend aan andere schrijvers. Wijnbsp;stonden reeds stil bij de kronieken van Hooit, Bornbsp;en Van Meteren, waaraan Van Haren zijn stof ontleende, die hij met zijn dichterlijk, beeldend vermogen bewerkte. De droompassage op zichzelf is /ƒnbsp;een vrije navolging van Voltaire. En de opvulling van quot;nbsp;het frame, zij mag dan eigen vinding zijn voor zoovernbsp;Willem de Zwijger zich door Fagel in het schilderijenkabinet van Witsen Junior laat rondleiden, doet sterknbsp;denken aan de Vllle zang van Camoëns' Lusiade,nbsp;waar Da Gama in het admiraalschip, aan de handnbsp;van de purperen tapijten en zijden vlaggen, dennbsp;Catuol de historie van Portugal verhaalt. Er sprekennbsp;in „De Geuzenquot; sterker reminiscensen aan den Por-tugeeschen heldendichter! Het zou mij niet verwonderen wanneer Van Haren bij het beschrijven van denbsp;waren uit de Lissobonsche handelsvloot gedachtnbsp;heeft aan de Xe zang van de Lusiade, waar Thetisnbsp;aan Da Gama een beschrijving van de aardbol ennbsp;de verschillende volkeren geeft, waarbij zij van iedernbsp;land de producten vermeldt. Op sommige plaatsen
1) A. Veiwey, Jhr. O. Z. v. Haien en Mr. W. Bildeidijk, blz. 6/7.
131
-ocr page 150-stemmen de namen woordelijk overeen. De parallel van de praal te Rome na Octavianus' overwinning bijnbsp;Actium (Vil! str. 8) vindt men terug in zang II bijnbsp;Camoëns. Aldus komt ook de vergelijking van denbsp;vereenigd Engelsch-Hollandsche vloot met de strijdnbsp;der consuls tegen Hannibal (XX str. 8) met die in denbsp;Lusiade (Ille zang) overeen. De herinnering aan denbsp;tocht der Argonauten (IX str. 5) vindt men weer terugnbsp;in zang III, het afscheid van de moeder met Dabreonbsp;(XVIII) in zang IV, Voeg daarbij de geografica zooalsnbsp;Tingitana, Parthenope, Caipe, Abyla, Atlas, Granada, Sofala; historische of mythologische figuren,nbsp;zooals Alpheus en Arethusa, Codes, Albuquerque;nbsp;familienamen gelijk Da Gama, Tellès «(Eleonora, denbsp;dochter van Alphonsus Telles, die koning Ferdinandnbsp;huwt), Gusman (Chimene de Gusman, de vrouw vannbsp;Alphonsus van Castilië). Invloed van Camoëns isnbsp;niet te miskennen; Van Haren heeft de Lusiade ongetwijfeld in de Fransche vertaling van Duperron denbsp;Castéra (1735) gelezen.
132
-ocr page 151-A. Men kan zich afvragen of de figuur van Onno Zwier van Haren en zijn gedicht „De Geuzenquot; innbsp;de XlXe eeuw evenzeer het onderwerp van denbsp;pennenstrijd der critici en de stof voor bewerkingen en uitgaven zouden geleverd hebben, wanneer Bilderdijk beide in 1785 niet aan denbsp;vergetelheid ontrukt had. 28 Jaar oud, was dezenbsp;sedert eenige jaren met het werk van den Frie-schen dichter, dien hij bewonderde, bekend. Hijnbsp;vond er „een' verheven', en voortreffelijken dichtgeestquot; in, die het hem „als een waardig kleinoodnbsp;deed beschouwen, hetwelk slechts de hand eensnbsp;bekwamen polijsters behoefde, om in aller oogennbsp;te schitterenquot;, i) Want zooals het was zou niemand zich de moeite willen getroosten „om denbsp;lezing van meer dan vierduizend zo gebrekkigenbsp;verzen door te staanquot;. Het is aannemelijk datnbsp;behalve het gedicht zelf ook zijn schrijver hemnbsp;aantrok. Politieke sympathie van Bilderdijk voornbsp;Van Haren laat zich gemakkelijk verklaren. 3)nbsp;Maar hij was niet alleen. Feith stond hem bij zijnnbsp;plan om een nieuwe „beschaafdequot; uitgave tenbsp;bezorgen, terzijde. In de door Kalff gepubliceerde,nbsp;tusschen hen beiden gevoerde, briefwisselingnbsp;ontmoeten wij het eerste spoor dat op dezenbsp;samenwerking wijst in de brief van 29 Decembernbsp;1780, waar Bilderdijk schrijft: „Doch hebt ge ook
1) Voorrede van den uitgever blz. XIV.
Vgl. Alberdingk Thijm, De la littérature Néerlandaise blz. 216.
3) In het Ts. v. Ndl. T. en L. XXIV blz. 45 vlgg.
10
133
-ocr page 152-reeds aan „De Geuzenquot; gedacht? Ik wil de werking van Uw eigen' genie niet verstoren, maarnbsp;indien gij aan 't werk van een' ander de handnbsp;wildet leenen, ó laat dit den voorkeur hebben.nbsp;De aart van het onderwerp, de vaderlandschenbsp;gevoelens, alles interesseert er mij voor, en behoort er geheel de natie bij te interesseeren.nbsp;Vooral in de tegenwoordige tijdsomstandigheden,nbsp;waarin de beweeggronden tot onpartijdige ennbsp;belangloze zucht voor het Vaderland niet genoegnbsp;vernieuwd kunnen worden, 't Waar, mooglijk,nbsp;nooit tijdiger dan nu.quot; Gedurende de vier volgende jaren kunnen wij nu in deze correspondentie de voorbereidingen tot de nieuwe editienbsp;volgen. In September 1782 heeft Hoogeveen hetnbsp;werk eindelijk ter perse gebracht; anderhalf jaarnbsp;later is het nog niet voltooid „en Hoogeveennbsp;ontschuldigt zich met de ziekte van zijnen knecht,nbsp;de eenige aan wien hij dit werk in handen kannbsp;gevenquot;. Bilderdijk begint naar een anderen drukker uit te zien, en hij denkt aan Uylenbroek i).nbsp;„Ten aanzien van „De Geuzenquot;.... kan ik Unbsp;mede openhartig berichten, dat ik wenschte datnbsp;ze van Hoogeveen af waren, en dat ik ze nietsnbsp;liever dan in Uw handen zou zien. Doch, lievenbsp;vriend, koop hier geen kat in den zak.... Eennbsp;werk als De Geuzen, de gantsche geschiedenisnbsp;onzer republiek of behelzende of 'er op Zinspelende, is in onze dagen een twistappel ennbsp;kan niet anders. Ik zelf zou het thands nietnbsp;ondernemen, daar ik weet dat het op ontelbarenbsp;plaatsen zoo in den text als de aanteekeningennbsp;van den Autheur (daar de mijnen bij hebbennbsp;moeten komen) sommigen, en wel de heerschende
1) Brieven van Bilderdijk aan P. J. Uylenbroek (A'dam, Messchert 1836), Dl. I.
134
-ocr page 153-partij, geweldig zal moeten stooten.quot; i) Tenslotte verschijnt het in 1785 te Amsterdam bij Elwe ennbsp;Langeveld, aan wie Hoogeveen het over hadnbsp;gedaan.
Zoo als het verscheen, plaatste het Feith's mede-auteurschap in een bijzonder daglicht. Immers Bilderdijk had het aan Zijne Hoogheid opgedragen en zich in zijn eigenhandige aanteekeningennbsp;nog Oranjegezinder dan Van Haren getoond. Innbsp;de Voorrede, reeds in 1782 geschreven, wasnbsp;Feith's naam genoemd, en juist in de drie daaropnbsp;volgende jaren had deze in de politiek eennbsp;zwenking gemaakt van prinsgezind naar patriot.nbsp;Niet te verwonderen dat hij over deze handelwijze, waardoor de vriendschap voor goed verbroken werd, ten zeerste ontstemd was: aan denbsp;„rampzalige notenquot; had hij part noch deel gehad,nbsp;en van de opdracht aan Willem V had hij nietsnbsp;geweten. 2) Het is een merkwaardige omstandigheid dat deze opdracht tengevolge van de politieke gebeurtenissen in 1795 weer uit het werknbsp;verwijderd werd. Toen Willem V gevlucht was ennbsp;Bilderdijk, die de eed geweigerd had, als eennbsp;gevaarlijk sujet werd af geschilderd, was denbsp;boekhandelaar Elwe bevreesd met de oplage te
, zullen blijven zitten, en beval het „Aan Zijne Hoogheidquot; te verwijderen. Hij zou verminktenbsp;exemplaren aan hem onbekenden, en volledigenbsp;aan zijn vrienden gedebiteerd hebben.
Als hoedanig moeten wij de medewerking van
1) Vgl. aid. blz. 124; vgl. ook blz. 125.
quot;) Vgl. over de oneenigheid de brief van 9 April 1785, Ts. XXIV blz. 97.
®) Vgl. over deze kwestie Algem. Konst- en Letterbode 1836 No. 45 en Tydeman, Bilderdijk's Gesch. des Vaderl. IX 316 ennbsp;X 327.
135
-ocr page 154-Feith nu beschouwen? Niet anders dan zooals Bilderdijk het in de Voorrede zelf zegt: ,/t Is aannbsp;hem, mijne Lezersl wiens bevallige schrijfwijzenbsp;zo wel als zijn Dichtsmaak u van elders tennbsp;overvloede bekend is, dat dit stukjen misschiennbsp;zijn luisterrijkste verbeteringen verschuldigdnbsp;is.quot; 1) Feith „schaafdequot; dus mede aan de verzen,nbsp;en hij deed het op andere wijze dan zijn vriend.nbsp;Bilderdijk was iemand — zooals Potgieter ergensnbsp;eens terecht heeft opgemerkt — die al zijn krachtnbsp;wijdde aan de voltooiing, afronding, en veraanschouwelijking van de kunstbegrippen der XVIIIenbsp;eeuw. Het is de vraag of hij, meester van hetnbsp;woord en louter begripsmensch, de juiste man wasnbsp;om de arbeid van Van Haren, die al zijn krachtnbsp;aan het denkbeeld schonk en dichterlijk-philo-sophisch was, te herzien. Feith nu compenseerdenbsp;wat er dientengevolge onder de zware kunstkritische hamer vermorzeld zou zijn. Feith wasnbsp;te gevoelig om verzen, waaruit de ziel van Vannbsp;Haren sprak, op te offeren.quot;
Bilderdijk bewerkte „De Geuzenquot; naar de druk van 1772. Die van 1771 was hem onbekend gebleven, en die van 1776 was hem door Carelnbsp;Willem van Haren medegedeeld weliswaar nadatnbsp;de bewerking voltooid was, maar toch nog juistnbsp;op tijd om in de aanteekeningen naar die uitgavenbsp;te kunnen verwijzen. Bilderdijk verontschuldigdenbsp;zich hierover door te verklaren dat ook al wasnbsp;de volledigste editie hem eerder onder oogennbsp;gekomen, hij toch aan die van 1772 de voorkeurnbsp;zou hebben gegeven. De eerste daad van belang — het is behalve de propaganda, welke de
1) nbsp;nbsp;nbsp;Voorrede, blz. XXI.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Van Heeckeren, in de Gids 1875: II blz. 535.
¦*) Vgl. uiig. 1785 blz. 238/37.
136
-ocr page 155-herziening maakte, mijns inziens de eenige — was het eerherstel van de oude, oorspronkelijkenbsp;eerste zang, die thans als „Voorzangquot; aan „Denbsp;Geuzenquot; voorafging. Het is van gewicht er opnbsp;te wijzen, dat deze door Van Haren afzonderlijknbsp;gedicht was als lierzang, zonder eenig aanvankelijk verband met „Aan het Vaderlandquot;, hetgeennbsp;blijkt uit de zes laatste verzen van de slotstrophe.nbsp;Hij bedoelde een lof op de koophandel te zijn,nbsp;en als zoodanig hoopte de dichter dat zijn liernbsp;„door d'eer van 't Vaderland gedreven, de roemnbsp;van Neêrlandquot; nog wel eens zou doen herlevennbsp;„en met een nieuw gezangquot; versieren. Toen ditnbsp;dan ook in „Aan het Vaderlandquot; gebeurd was,nbsp;bleek hij uitstekend als inleiding tot dat dichtwerk te passen en werd mede in het verband opgenomen. Later werkte Van Haren hem voor hetnbsp;Zeeuwsch Genootschap om, en heeft dan behalvenbsp;invoeging, weglating en samensmelting vannbsp;verscheidene strophen in één ervan een kleine,nbsp;maar veelzeggende, wijziging aangebracht.nbsp;Thans spreekt hij de wensch uit dat zijn lier „voornbsp;vrijheid in Den Briel gehevenquot; eenmaal Vlissin-gen, ja! het geheele eiland Walcheren zal verheerlijken. Voor de Zeeuw moest deze speciaii-seering van vaderland tot Zeeland aangenaamnbsp;zijn, maar tevens: hier klinkt iets door van hetnbsp;veranderd plan voor het onvoltooide, aan zijnnbsp;opzet niet beantwoord hebbend „Aan het Vaderlandquot;.
Voor het overige is de inhoud van Bilderdijk's en Feith's werk dezelfde: al hun zangen stemmennbsp;met die van Van Haren overeen. Zoo nu en dannbsp;is een vergelijking weggewerkt. In de XVe zangnbsp;is een strophe op Leicester ingevoegd. Mèt denbsp;inhoud is de idee behouden, op één uitzondering
137
-ocr page 156-B.
C.
na. Bilderdijk's visie op Oldenbarneveld en De Witt was een andere dan die van Van Harennbsp;Kent laatstgenoemde aan De Witt „een moed nanbsp;tyden niet geschiktquot; toe, eerstgenoemde zegt vannbsp;den raadpensionaris dat hij een „zielsvermogenquot;nbsp;bezit „dat zich naar geen tijden schiktquot;. Bilder-dijk maakt zich boos, als Onno Zwier van Harennbsp;aan Jan de Witt „Een moed voor tijden niet geschiktquot; toekent, schrijft Potgieter 8 Maart 1867nbsp;aan Huet. Voor de rest hield hij zich vrij nauwkeurig aan zijn voorbeeld: „Iedere trek, iedernbsp;denkbeeld, was mij heilig in mijn voorbeeld, ennbsp;ik geloofde het hoogste punt van volmaaktheidnbsp;aan mijn arbeid te geven, indien ik volmaaktelijknbsp;uitdrukte 't geen de schrijver bij ieder denkbeeldnbsp;gevoeld hadquot;. Wat veranderde was de vorm.nbsp;Alle „ruwheid van versmaatquot; werd gepolijst, ennbsp;alsof het naar het uiterlijk totaal veranderde,nbsp;volgens de regels der eeuw „geliktequot; gedicht zijnnbsp;hoogtepunt van volmaaktheid nog niet bereiktnbsp;had, verscheen het in 1826 nogmaals, „met geringe veranderingen en verbeteringen in de versmaatquot;. Toen was het ook niet langer Vannbsp;Haren's uitsluitend eigendom meer. Van hèm wasnbsp;heel die kracht van het denkbeeld, van Bilderdijknbsp;de sierlijkheid van uitdrukking. Maar de dichterlijke harmonie was voor goed verbroken.
In het 4e en 5e deel der dichterlijke werken van Willem en Onno Zwier van Haren, welke bijnbsp;M. Westerman te Amsterdam in de jaren 1824—'27nbsp;het licht zagen, werden „De Geuzenquot; opgenomen.
1) Vgl. zijn eigen aanteek. in De Ophelderingen (1785) blz. 307/08 en 320—22.
Voorrede 1785, pag. XVI.
Bij J. Immerzeel Junior te 's-Gravenhage .
138
-ocr page 157-Jeronimo de Vries leidde het oeuvre van den oudsten broeder in, terwijl J. M. Kemper zijnnbsp;redevoering over Onno Zwier, in 1811 uitgesproken, aan het gedeelte van den jongsten lietnbsp;voorafgaan.
D. nbsp;nbsp;nbsp;Eveneens bij Westerman verscheen in 1830 „Denbsp;Geuzenquot;, in 24 zangen door Jhr. O. Z. van Haren,nbsp;„voor de scholenquot;, opgedragen aan A. van dennbsp;Ende, hoofd-inspecteur van het middelbaar ennbsp;lager onderwijs, 's Dichters druk van 1776 is hiernbsp;op de voet gevolgd.
E. nbsp;nbsp;nbsp;In No. 59 en 60 van het Klassiek Letterkundignbsp;Panthéon gaf Dr. F. C. Wieder in 1858 een herdruknbsp;van Van Haren's editie uit het jaar 1776.
F. nbsp;nbsp;nbsp;Vermelding verdient een publicatie door H. J.nbsp;Nassau in 1860, getiteld „Aan 't Vaderland, doornbsp;Jhr. O. Z. van Haren (d'Algemeene geschiedenisnbsp;in enkele hoofdtrekken, van de stichting vannbsp;Alexandrië af tot den tachtigjarigen oorlog toe)quot;.nbsp;Naast Van Haren's eerste zang van „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; drukt hij de tekst van Bilderdijk'snbsp;„Voorzangquot; af met eenige door hemzelf aangebrachte veranderingen.
G. nbsp;nbsp;nbsp;In de briefwisseling tusschen Potgieter en Huetnbsp;in 1864 lezen we van een plan voor eennbsp;geïllustreerde bloemlezing uit „De Geuzenquot;, i)nbsp;Rochussen, Israëls en Bosboom zouden daarbijnbsp;hun medewerking verleenen en zes groote teeke-ningen en een evenredig aantal vignetten vervaardigen, terwijl Suringar de fraaiste partijennbsp;zou uitzoeken „met geene andere inleiding alsnbsp;een pciar anecdoten uit Onno's eigen voorrede,nbsp;en geene andere opheldering als die te vindennbsp;zij in Onno's eigen onbetaalbare aanteekenin-
Vgl. Huet aan Potgieter 1 falz, 44, briei van April 1864 en
Potgieter aan Huet 8 en 18 Maart 1864.
139
-ocr page 158-genquot;. De rol van Potgieter zou geweest zijn het nazien van de tekst, de castigeering van hetnbsp;metrum en de verduidelijking van de zin dernbsp;verzen. Naar aanleiding van dit „prachtwerkquot;nbsp;zou Huet, na het raadplegen der Hareniana tenbsp;Leeuwarden, zijn studie over de Van Haren'snbsp;schrijven. Helaas is van de uitvoering van ditnbsp;plan niets gekomen. Nog in December 1871nbsp;spreekt Potgieter het als wensch uit: „En Onnonbsp;Zwier van Haren krijgt een standbeeld en eennbsp;nieuwe uitgave der „Geuzenquot; ziet het licht, ge-illustreerd door Rochussen. Allez voir s'ilsnbsp;viennent Jeanlquot; i)
H. nbsp;nbsp;nbsp;Ter gelegenheid van het herdenkingsjaar dernbsp;inneming van Den Briel schreef Th. Jorissen innbsp;1872 een boekje genaamd „Aan het Vaderland,nbsp;eene studiequot;, waarin hij door eigen proza capitanbsp;selecta uit Van Haren's eerste uitgave (1769)nbsp;verbindt.
I. nbsp;nbsp;nbsp;Twee jaar later nam J. van Vloten in zijn grootenbsp;uitgave van de werken van Willem en Onnonbsp;Zwier van Haren zoowel „Aan het Vaderlandquot; alsnbsp;„De Geuzenquot; 1776 op. 's Dichters eigen spellingnbsp;is door hem verbeterd en de tekst is zeer slordignbsp;overgenomen.
K. Tenslotte publiceerde de Leeuwardensche archivaris W. Eekhoff, in 1875, een „opnieuw bewerkte volksuitgavequot; onder de titel „De Geuzen. Dichterlijke tafereelen uit den Vrijheidsoorlog der Nederlanden tegen Spanje, 1572, in 24 zangen, doornbsp;Jhr. O. Z. van Haren, Friesch Edelman, Grietmannbsp;van Weststellingwerf te Wolvega. 1769—1776.quot;nbsp;(te Schiedam bij H. A. M. Roelants). Van Haren'snbsp;laatste editie is hier gevolgd met raadplegingnbsp;van Bilderdijk's bewerking. Vooraf gaat een „Be-
1) Potgieter aan Huet 29 December 1871 (111 107).
140
-ocr page 159-„richtquot; van den drukker en een „Levensloopquot; door den uitgever.
Het is in Van Haren's dichterlijke periode moeilijk zoeken naar beoordeelingen van zijn werk. Hieromnbsp;vooral, omdat hij gewoon was zijn pennevruchtennbsp;aan goede vrienden en bekenden te schenken, waardoor zij niet in het openbaar te koop waren. Datnbsp;zoodoende wel eens vergissingen ontstonden heb iknbsp;hierboven bij het bespreken van de Amsterdamschenbsp;nadruk (1772) reeds vermeld.
„Aan het Vaderlandquot;, in 1769 verschenen, werd bekritiseerd in de Vaderlandsche Letteroefeningen.J^nbsp;Na geconstateerd te hebben dat het onderwerpnbsp;„zekerlijk niet oneigenquot; was voor een man als Onnonbsp;Zwier, vervolgt de recensent: „Ook heeft men grondnbsp;om te vertrouwen, dat Jonkheer van Haren dit onderwerp met lof in Proza zou konnen uitvoeren; maernbsp;ieder, die des autheurs Agon gelezen, en die proevenbsp;zijner bekwaemheid ter Poëzije met deernis heeftnbsp;aangezien, staet verwonderd, dat hij 't anderwerfnbsp;onderwind, om zig enigermate aen Rijm en Maet tenbsp;binden; daer 't duidelijk blijkt dat dit, hoe bekwaemnbsp;zijn Ed. ook anders zij, volstrekt zijne zaek niet is.nbsp;Jammer is 't, dat zijn Ed. geen goede vrienden heeft,nbsp;om hem recht ernstig te waerschouwenquot;. Dit strengenbsp;oordeel, hetwelk van dat over de „Agonquot; niets terugnam 2), wordt eenigszins verzacht na de uitgave vannbsp;1772 3). De zangen heeten thans „los en leevendignbsp;opgesteldquot; en vermelden „'s Lands heuglijke omwenteling met de heilrijke gevolgen daarvan niet ongevalligquot;. De ophelderingen worden geprezen, wantnbsp;„er worden er nog al onder gevonden, die merkwaardig zijnquot;. „Voldoen deeze Gezangen niet aan
Nieuwe Vaderl. Letleroef. 1770, IV: 1 blz 85
®) Vgl. aid. Ill: 1 blz. 237/38.
®) Hedend. Vaderl. Letteroef. 1773, II: 1 blz. 252—253.
141
-ocr page 160-de keurige regels der Dichtkunde, ze zullen egter, door den inhoud en de wijze van uitvoering, nogalnbsp;genoegen geeven. Jonkheer van Haren ontvouwt ditnbsp;treffende gedeelte van 's Lands Historie, niet zoozeernbsp;in bloote geschiedkundige, als wel ten grooten deelenbsp;in speelende verzen; waarin zijn Ed. zijnen geestnbsp;meermaals over deeze en geene bijzonderheden,nbsp;welken hem leevendig in gedagten gekomen schijnen,nbsp;vrijlijk laat uitweidenquot;. Als voorbeeld daarvan noemtnbsp;de recensent dan de XXIIe zang. Steeds zal de kritieknbsp;scherp gericht tegen Van Haren's versificatie blijven,nbsp;hoewel de onderwerpen en uitvoering er van geprezen worden. Bij de publicatie van de Treurspelennbsp;bij voorbeeld ontwerpt de beoordeelaar het beeldnbsp;van den dichter die „tot het wel uitvoeren van eennbsp;Nederduitsch Treurspel vereischt wordquot;. Deze moetnbsp;niet alleen in staat zijn „om verzen op een zekerennbsp;maatklank te berijmen, maar tevens de bekwaamheidquot; bezitten „om zijne gedachten dichtkundig treffende voor te draagen; dat, gelijk we meermaalsnbsp;gezien hebben, de zaak van den anders schranderennbsp;Van Haren in geenen deele is.quot; i) Eerst in 1779, innbsp;Pietje en Agnietje, heerscht er een andere toon; denbsp;verzen zijn de beste, „maar zelfs redelijk vloeiendnbsp;en welluidend, mits men ze naar den aart van diennbsp;tongval en woordschikking beoordeele, aan welkenbsp;onze Schrijver zich met andren zijner landgenotennbsp;verbindtquot;. 2)
In de XVIIIe eeuwsche critiek is het oordeel over de hardheid van de versificatie eenparig. Ook Bil-derdijk constateerde een „ruwheid van versmaat, ofnbsp;liever om juister en eigenlijker te spreken, 't gebreknbsp;aan een geregelde en draaglijke versmaatquot;; eennbsp;„hardheid, gedwongenheid der uitdrukkingenquot;; een
1) nbsp;nbsp;nbsp;Hedend. Vadeil. Letteroef. 1774, UI: 1 blz. 282—283.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Algem. Vaderl. Lelteioef. 1779, I: 1 blz. 599/600.
142
-ocr page 161-ongelijk-heid van den stijl, die nu eens tot de hoogte der heldentrompet opklom, dan weer tot de laagstenbsp;platheid verzonkquot;; een „volstrekt gebrek aan eennbsp;zuivre, dikwijls aan een leesbre en verstaanbarenbsp;taalquot;. 1) Alleen Corver beoordeelde de verzen vannbsp;Onno Zwier anders. In zijn Toneel aan teekeningennbsp;schrijft hij: „Wij hebben van den Heer van Haerennbsp;drie nagelaten stukken, die hij tot proeven geeft, ennbsp;die zeer goed zijn; maar men heeft tot noch toenbsp;niemand op dien voet zien volgen. Ik heb gemeldenbsp;stukken direct doen spelen, zooals dezelve uitkwamen; maar wat trokken een menigte liefhebbers hunnenbsp;neuzen op. Men riep. Welke vaerzenl Welke vaerzenlnbsp;hoe kunt gijlieden die van buiten leeren? Waarop iknbsp;antwoorde, dat wij Agon Sultan van Bantam, innbsp;veertien dagen geleert hadden. Hoe is het moogelijklnbsp;zeiden zij, ik zoude zulke vaerzen in 't hoofd nietnbsp;kunnen krijgen, en hoe kunt gijlieden ze nog zoonbsp;glad uitspreken? Zonder moeiten, was ons antwoord,nbsp;ze vallen vanzelf; het zijn zaken en geen woordenquot;.nbsp;Van Haren's verzen hadden dus inhoud, zij warennbsp;geen holle rhetoriekl
DE CAUSE CÉLÈBRE. Onze XlXe eeuwsche litteratuur-historici en critici hebben zich met dennbsp;persoon van Onno Zwier van Haren in het algemeen,nbsp;en met zijn „Geuzenquot; in het bijzonder, bezig gehouden. Zij hebben allereerst het schuldig of onschuldignbsp;uitgesproken om met dit vonnis zijn letterarbeidnbsp;beter te kunnen verklaren, of zij zijn op grond vannbsp;een aandachtige lezing vaii Van Haren's dicht- ennbsp;prozawerken tot veroordeeling dan wel vrijspraaknbsp;gekomen. In de tweede plaats hebben zij, toen zijnbsp;eenmaal op dit stuk een standpunt ingenomen had-
Voorrede 1785 blz. XIII.
2) Tooneelaanteekeningen (1786) blz. 183.
143
-ocr page 162-den, zich met het genre van zijn belangrijkste dichtstuk ingelaten, en geoordeeld wat voor soort gedicht „Aan het Vaderland — De Geuzenquot; eigenlijk is, bijnbsp;welke beschouwing vooral de droompassage eennbsp;groote rol speelde. Een punt op zichzelf, hetwelk mennbsp;uit de kritieken naar voren kan halen, is dat van hunnbsp;aller aesthetische oordeel. Laten wij thans zien,nbsp;welke meening in deze de belangrijksten onder hennbsp;zijn toegedaan.
Bilderdijk heeft zich over Van Haren's proces niet uitgelaten. Hij bewonderde „De Geuzenquot; alsnbsp;uiting van „een vaderlandsch hartquot;, van een „zuchtnbsp;voor vrijheidquot;, zooals hij hun dichter als vaderlander,nbsp;als handhaver van die vrijheid lief had.
Jhr. J. M. Kemper, die Onno Zwier in 1811 schetste in een redevoering, gehouden voor de af-deeling Leiden van de Hollandsche Maatschappijnbsp;van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, en daarmedenbsp;de eerste der eeuw is, die hem tot het onderwerpnbsp;van een verhandeling maakte, beschouwt Van Haren'snbsp;verwijdering als een vooropgezet plan: „een familiegeschil, waarvan de ware toedragt wel nimmer zalnbsp;ontdekt worden, werd aan staatkundige oogmerkennbsp;dienstbaar gemaaktquot;, i) Bij deze meening sluit J. H.nbsp;Halbertsma zich in zijn fragmenten betreffendenbsp;het geslacht der Van Haren's aan (1829). Vooral innbsp;zijn Letterkundige Naoogst, waarin hij Onno's hekelzang „Mijn gepasseerd Levenquot; behandelt, staat hijnbsp;uitvoerig bij deze zaak stil.
Bij Alberdingk Thijm maken wij voor het eerst kennis met iemand die aan Van Haren's schuldnbsp;geloofd heeft. In het Zondagsblad van 1860 komennbsp;eenige artikelen van zijn hand voor naar aanleidingnbsp;van Huet's „Voorlezingenquot; in het Casino te Amsterdam. Wanneer deze spreekt van het „edele broeder-
1) Vgl. blz. 20 aid.
144
-ocr page 163-paarquot; meent Thijm dat er op het „edelequot; van Willem heel wat af te dingen is, èn om zijn focquenbrochiaan-sche tafelversjes, welke Jeronimo de Vries in zijnnbsp;uitgave niet durfde opnemen, èn wegens de keuzenbsp;van zijn vrouwen, i) Ook wat Onno aangaat, deeltnbsp;hij Huet's visie niet. „De treurige doop van smaadheid en vernedering heeft Onno Zwier tot een grootnbsp;dichter gewijdquot;, had deze gezegd, waarop hij antwoordt: „Ik geloof gaarne, dat de tedere vaerzen,nbsp;waarin Onno zijn Adeleide bezingt, hem uit het hartnbsp;vloeiden: maar, in een vaderlandsch gedicht zooveelnbsp;subjectiefs te brengen, dat men betuigt voor dezenbsp;vaerzen slechts door de gedachtenis der deugdennbsp;van (de onbekende) Adeleide op eenige onsterflijkheid te hopen, kan ik alleen verklaren door aan tenbsp;nemen, dat het vaderland moest weten: Onno Zwiernbsp;is een goed echtgenoot. Ik kan niet nalaten eennbsp;dergelijk effectbejag ook te vinden in zijn brief aannbsp;zijn zoon den student, vóór de vertaling uit Pope. Watnbsp;behoefde hij anders dit stuk te laten drukken?quot;nbsp;Een dergelijk gevoelen spreekt Thijm ook in zijnnbsp;litteratuurgeschiedenis uit: „Car, quoique des investigations sérieuses et impartiales n'aient pu nousnbsp;convaincre de Tinnocence du célèbre Prison, quoiquenbsp;nous comprenons parfaitement comment la cour denbsp;Prise.... n'a pas pu déclarer qu'il n'était pasnbsp;coupable, nous admettons volontiers que vis-a-visnbsp;de son épouse il ait été fidele d la véritéquot;.
Potgieter houdt Van Haren voor onschuldig: „De deduktiën van Van Haren hebben mij niet overtuigd, dat hij schuldig was, slechts hebben zij mijnbsp;het genie doen beklagen dat in zulk een tijd metnbsp;zulk volk verkeeren moestquot;, schrijft hij 23 Mei 1872
1) Zondagsblad van 9 December 1860.
-) Zondagsblad van 30 December 1860.
3) De la lilt. Néerl. blz. 216.
145
-ocr page 164-aan Huet. i) Busken Huet daarentegen heett van het oogenblik af dat hij op de Haarlemschenbsp;Stadsbibliotheek met die deduktiën kennis maaktenbsp;(1859/60) aan zijn schuld geloofd. „Mij komt hetnbsp;voor — oordeelt hij na herlezing van de echte stukken in het archief van de Raad van Justitie te Batavianbsp;— dat zijne poëzie alleen uit zijne schuld verklaardnbsp;kan worden, en un de ces jours wil ik beproeven,nbsp;dat denkbeeld uit te werkenquot;. Inderdaad gaat hijnbsp;daartoe over met de publicatie van een reeks artikelen over de Van Harens in het Algemeen Dagbladnbsp;van N. O. I. (aanvang 1874), gebundeld in datzelfdenbsp;jaar te Batavia onder de titel „De Van Harensquot; uitgegeven. Hij meent Van Haren's schuld te kunnennbsp;bewijzen met de brief van de Staten-Gene raai aan denbsp;Staten van Friesland en door te wijzen op het feitnbsp;dat in de deducties het souverain mépris, dat wij vannbsp;Onno Zwier voor zijn vijanden gewend zijn, ontbreekt.nbsp;Voor het Van Haren ten laste gelegde geeft hij voorbeelden uit de Fransche geschiedenis, voor de verhouding van schuldbesef : poëzie wijst hij op Bilder-dijk, Shelley en Chateaubriand. „Tezamen en afzonderlijk hebben al zijne geschriften ten doel, zoonbsp;mogelijk den indruk van het gebeurde in Februarinbsp;1760 uit te wisschen. Overal treedt te dien einde denbsp;regtzinnige burger, de brave echtgenoot, de teerhartige vader op den voorgrondquot;. 4)
Huet's betoog is eigenlijk gericht tegen Van Vloten. Deze treedt in zijn artikel „Een edelmannbsp;onder ploertenquot; (Levensbode 1872), later in zijnnbsp;Leven en Werken van W. en O. Z. van Haren (1874)nbsp;als de grootste verdediger van Onno Zwier op. Hij
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Dl. Ill blz. 164.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Blief aan Potgieter dd. 9 April 1872, Ol. III blz. 56/57.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Aan Potgieter 15 October 1873, Dl. Ill blz. 181.
De Van Harens blz. 104.
146
-ocr page 165-staat lang stil bij de kwestie hoe de acte van 18 Februari 1760 werd afgeperst, terwijl Huet terechtnbsp;beweert dat het gaat om de inhoud van die acte, dienbsp;Van Haren teekende en zegelde.
Jonckbloet is het met Huet eens. i) Ten Brink schrijft; „Het is niet wel mogelijk ondanksnbsp;alle latere protesten aan de onschuld van Van Harennbsp;te gelooven.quot; K al f f houdt het ten deele met Huet;nbsp;dat geen onpartijdig rechter hem geheel en al kannbsp;vrijsproken, komt hem aannemelijk voor, maar in dlnbsp;Van Haren's geschriften een bedoeling te zien omnbsp;het gepasseerde uit te wisschen, komt hem in denbsp;eenzijdigheid van deze stelling onjuist voor.
Te Winkel, tenslotte, wil het ontstaan van Onno's dichterschap verklaren door de wensch „omnbsp;met dichtwerken evenals met zijn deductiën denbsp;publieke meening te brengen tot een gunstige be-oordeeling van zijn karakter, tot geloof aan de onkreukbaarheid van zijn huwelijkstrouw en de oprechtheid van zijne liefde voor vrouw en kinderen.
-r H E T GENRE. In het middelpunt van de pen-nenstrijd stond, zooals ik hierboven reeds zeide, eveneens het genre van het gedicht. De naamloosheidnbsp;van „Aan het Vaderlandquot; en het mislukte, aan zijnnbsp;oorspronkelijke opzet niet beantwoordend, plannbsp;bracht de kunstrechters van de wijs. Zij debatteerdennbsp;erover wat voor soort gedicht deze anonyrae zangennbsp;met elkander eigenlijk vormden. De dichter zelf heeftnbsp;— het dient geconstateerd — aan deze verwarringnbsp;ook schuld. Hij schreef immers een „Verhandelingnbsp;over de Nationaale of Vaderlandsche Gedichtenquot;,
1) nbsp;nbsp;nbsp;Gesch. der Ndl. Letteik. V blz. 162.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Gesch. der Ndl. Letterk. bl. 541.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Gesch. der Ndl. Letterk. V blz. 551.
*) Ontwikkelingsgang, Dl. V blz. 505.
147
-ocr page 166-doch in plaats van een dergelijk dichtgenre te behandelen, besprak hij de „heldendichtenquot; in de ; Europeesche letterkunde. Zijn „Aan het Vaderlandquot;nbsp;bedoelde hij echter als zoo'n nationaal of vader-; landsch gedicht, en niet ten onrechte. Want toetstnbsp;jmen het aan de eischen, in de verhandeling gesteld,nbsp;jdan komt men tot de overtuiging dat Van Harennbsp;' volgens de regels gewerkt heeft. Hij heeft een voornaam tijdstip uit 's lands geschiedenis uitgekozen:nbsp;de eerste jaren van de vrijheidsoorlog, en deze stofnbsp;aanmerkelijk met de daden en handelingen vannbsp;historische figuren uit twee eeuwen (1566—1759) uitgebreid. Zijn vaderland behoorde inderdaad tot hetnbsp;klein getal van die, welke „een hoofdstoffe voor eennbsp;diergelijk gedichtquot; konden „uitleeverenquot;. De vrijheids-jnbsp;strijd van de Watergeuzen, de oorsprong van Neder-'nbsp;land's grootheid, wier leven vol bonte voorvallennbsp;was en die hun inspanningen met de beste uitslagnbsp;bekroond zagen, voldeed volkomen aan het hoofdthema. Alleen: geen „voorafgaande omstandigheidquot;nbsp;had „de geesten door opvoeding voorbereidquot;, ennbsp;„dezelfde manier van denkenquot; werd in de natie nietnbsp;gevonden.
De Prins, Ministers, Hovelingen,
Verstaan geen woord van zulke dingen.
En 't lezen maakt hier niemands hof.
Hield Van Haren's verhandeling zich dus met het heldendicht bezig, het zijne was er geen — was ernbsp;geen geworden tengevolge van zijn losgelaten opzet.nbsp;Door in de „ophelderingenquot; bij de druk van 1776 denbsp;droompassage met „de reis van Aeneas naar denbsp;Elizeesche veldenquot; te vergelijken, werkte hij dit misverstand nog in de hand. En daarbij was hij deknbsp;broeder van een Van Haren, die sinds lang naamj
„Mijn gepasseerd levenquot;, bij van Vloten blz. 527.
148
-ocr page 167-had gemaakt door een epos „De gevallen van Frisoquot;. Daarbij leefde hij in een tijd welke reeds meer donnbsp;een heldendicht had zien voortbrengen; Hoogvliet'snbsp;„Abraham de Aartsvaderquot; (1727); Feitama's vertalingnbsp;van de „Télémaquequot; van Fénélon (1733) en denbsp;„Henriadequot; van Voltaire (1753). Bovendien had innbsp;1767 Lucretia van Merken haar „Davidquot; reeds uitgegeven.
, Bilderdijk constateerde dat de dichtmaat, de stijl en de uitgestrektheid van „De Geuzenquot; niet aannbsp;de eischen van het epos voldeden, en dat het er ooknbsp;de overige vereischten niet van bezat. Hij noemdenbsp;het gedicht „een samenstel van vaderlandsche lierzangen, die met elkander een geheel uitmakenquot;, i)
N. G. van Kampen wil het dichtwerk ongaarne de naam van heldendicht ontzeggen; „immers denbsp;voetmaat is hiertegen volstrekt geene hinderpaal.nbsp;Wie heeft de wet voorgeschreven, dat alle heldendichten in eentoonige Alexandrijnen moeten zijn?nbsp;Immers, wanneer men Tasso's Verloste Jeruzalem diennbsp;naam niet betwisten wil, omdat het in strophen vannbsp;acht regels gedicht is, zoo vinden wij ook geenenbsp;oorzaak Van Haren's Geuzen, in de zeer aangenaamnbsp;lezende voetmaat van tienregelige coupletten gesteld, en 't welk anders alle vereischten van eennbsp;heldendicht in hooge mate bezit, dien naam te ontzeggen.quot; 2)
H. J. Polak vraagt zich bij de beoordeeling af dt het kunstwerk een epos is, waarin de heldendadennbsp;der Geuzen worden verhaald, of dat het een lied is,nbsp;waarin die heldendaden gevierd worden. Voor denbsp;naam epos in de eigenlijke en hoogste beteekenisnbsp;van het woord, of voor die van episch of verhalend
Vooiiede 1785 blz, XX.
2) Bekn. Gesch. der Lett, en Wetensch. in de Ndl. II 154/55.
149
-ocr page 168-gedicht in de ruimeie zin als tegenstelling tot dramatisch of lyrisch, komt het niet in aanmerking. Er worden veel te veel feiten geschilderd, en de figurennbsp;zijn historisch, niet dichterlijk. „Er ontbreekt een pointnbsp;culminant, een in zich afgesloten hoofdgebeurtenis,nbsp;waarom de andere zich ongedwongen heen groe-peeren, als voorbereiding en als uitbreiding daarvan.quot; Evenmin is er een hoofdpersoon. Er is geennbsp;samenhang tusschen de droompassage van den Prinsnbsp;en zijn handelingen na het ontwaken en de drienbsp;andere hoofdbestanddeelen zijn niet de natuurlijkenbsp;deelen van een organisch geheel, want ze volgen op,nbsp;maar niet uit elkander. De meest passende benamingnbsp;acht Polak die van ballade. „Een ballade weliswaarnbsp;van geweldigen omvang, een reuzengalm in 24 af-deelingenquot;.
J o n c k b 1 o e t weigert „De Geuzenquot; eveneens de naam van heldendicht. „Men zou er veeleer die vannbsp;Romance op groote schaal aan kunnen geven. Hetnbsp;heeft er althans den strofischen vorm en den lyrischennbsp;loon vanquot;. Drie van de hoofdbestanddeelen hangennbsp;innig samen, maar het vierde, 's Prinsen droom, isnbsp;een hors-d'oeuvre. Ook ten Brink acht de episodenbsp;van Oranje's droom ongeschikt voor een modemnbsp;epos.
'•Te Winkel vindt in de oorspronkelijke titel „Aan het Vaderlandquot; het bewijs, dat hei als lierdichtnbsp;is bedoeld; de versvorm versterkt zulks nog, wantnbsp;een Voltairiaan als Van Haren zou stellig de alexandrijn gebruikt hebben. Het dichtwerk is „een cyclusnbsp;van twintig zangen, die met elkaar gemeen hebben
1) nbsp;nbsp;nbsp;De gebroeders Van Haren, in Studiën blz. 87; Vgl. in hetnbsp;algemeen blz. 84—89.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Gesch. der Ndl. Letterk. V blz. 176.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Gesch. der Ndl. Letterk. blz. 542.
150
-ocr page 169-dat zij aan het vaderland gewijd zijn en tevens dienen ter verheerlijking van het stamhuis der Oranjes.quot; i)
AESTHETISCH OORDEEL. Jeronimo de Vries is zeer ingenomen met „De Geuzenquot;:nbsp;„Ieder bevoegd regter moet dezelve voor schoonenbsp;kunststukken erkennen alles is hier stout, verhevennbsp;en schilderachtigquot;. „Wij rangschikken hetzelve ondernbsp;de heerlijkste kunstvruchten van den Nederlandschennbsp;Zangbergquot;. 2) Van Kampen steekt al niet mindernbsp;de loftrompet. Volgens hem heeft Van Haren zich onsterfelijk gemaakt door zijn Geuzen. „Dit meesterstuknbsp;van waarachtige poezij doordringt, waar men hetnbsp;opsla, ieders hart met warm gevoel voor vaderland,nbsp;vrijheid, menschenwaarde, Godsvrucht en deugdquot;.nbsp;Het is een „pronkjuweel onzer Poezijquot;. 3)
Halbertsma ziet in de zangen „opgepropte rijkdom van zaken, verre en verrukkelijke uitzichtennbsp;in het lot der wereld, diepe blikken in het menschelijknbsp;hart, beelden vol waarheid en majesteit, stoute wendingen, enz. enz.quot; Evenals bij Van Kampen staatnbsp;bij H o f d ij k Onno Zwier boven Willem van Haren.nbsp;„Met meer volmaaktheid in zijn vorm warequot; hij „onzenbsp;hoofddichter dier gansche eeuw geweestquot;. „Met brandende liefde voor zijn vaderland bezield, doortinteltnbsp;hij zijne zangen van een gloed, die in de borst desnbsp;lezers dezelfde vlamme ontsteektquot;; hij schildert „zijnenbsp;tafereelen met treffende waarheidquot;, s)nbsp;Alberdingk Thijm kan niet anders dan verklaren „que l'auteur mit toute son dme et tout sonnbsp;talent dans un sujet comme les Geuzen. Aussi il y a
¦'*)
Ontwikkelingsgang V falz. 506.
Proeve eenei Gesch. der Nederd. Dichtk. II blz. 207/08. Bekn. Gesch. der Lett, en Wet. in de Ndl. II blz. 152.nbsp;Fragmenten blï. 211.
W. J. Hofdijk, Gesch. der Ndl. Letterk. Ve druk (1872) 262.
151
-ocr page 170-des strophes vraiment belles, et oü la plume du naxrateur parait s'animer d'un véritable entrainnbsp;lyriquequot;. „Dans les Geuzen Onno Zwier van Harennbsp;se montre de son cóté Ie plus favorable.quot;
Belangrijk is het oordeel van P o t g i e t e r, bij wien evenals bij Huet, Willem in alle opzichten benedennbsp;Onno Zwier stond. Voor hem is de dichter iemandnbsp;„die voor honderd jaren meer fantasie had, bij meernbsp;vaderlandsliefde, dan de gantsche bent die nu vannbsp;het eeuwfeest partij tracht te trekkenquot;, zooals hijnbsp;29 Februari 1872 aan Huet schrijft. 2) De Geuzennbsp;blijven voor hem „het schier eenige gedicht, ons doornbsp;de Hollandsche poëzie der 18e eeuw vermaakt, zij hetnbsp;ook onder benefice van inventaris te aanvaarden.quot;nbsp;Nergens vindt Potgieter de hoofdgedachte aan denbsp;bijzonderheden opgeofferd. Speciaal waardeert hijnbsp;Van Haren's visie op Egypte. Van Haren plaatst zichnbsp;in tegenstelling tot Jan ten Brink, die in zijn „Drienbsp;dagen in Egyptequot; eigenlijk geen woord over Alexan-drië zegt, op de plek „van welke de Nijl de wereldnbsp;heeft beheerscht en eens misschien weder beheer-schen zalquot;. „Quelle trouvaille que cette Alexandriëquot;,nbsp;besluit hij dan. Behalve deze geheele eerste zongnbsp;vond hij de 4e strophe van de He zang van „Aan hetnbsp;Vaderlandquot; het schoonst.
Jonckbloet wordt meegesleept „door den krachtigen, waarlijk poëtischen geestquot;, die ons uit hetnbsp;gedicht „tegenstraalt. Als men pas Hoogvliet of Fei-tama uit de hand heeft gelegd, is het of men in eenenbsp;andere eeuw, in eene andere wereld verplaatstnbsp;wordtquot;. „De Geuzen vormen een glanzend lichtpunt
De la litt. Néerl. blz. 216.
Dl. III blz. 137.
Aan Huet 23 Mei 1872, Dl. III 164/65.
Aan Huet 19 Mei 1868, Dl. I 236—40.
Aan Huet 20 Februari 1873, Dl. III 255—58.
152
-ocr page 171-aan den grauwen litteraiien hemel der achttiende eeuwquot;. „Er zit pit in: de dichter heeft er zijne geheelenbsp;ziel in uitgegotenquot;.
Verwey prijst in Van Haren de naieveteit van zijn belezenheid en zijn kinderlijke visie. Hij vergelijktnbsp;het dichtwerk met dat van een armen werkman,nbsp;waarin deze vertelt „van zijn armoede en zijn huishouden en van het nare om langs de huizen te slenteren om een stuk brood. En dat geschrevenquot; is „innbsp;strofen, zooals die den schrijver het natuurlijkst innbsp;het oor waren gekomen, en waar uitdrukkingen instonden zooals hij ze in een vers het dichterlijkst en
bekoorlijkst vond____quot; „Even voor Bilderdijk en Feith
den nu glad geworden Vondeliaanschen volzin verscherpten of veraandoenlijkten, heeft Van Haren een halte in de deftige ontwikkeling van onze kunstnbsp;gemaakt, en gehoor gevraagd voor zulk een, alleennbsp;wat meer uitgebreid, werkmonsgedichtquot;. 2)
Gesch. der Ndl. Letterk. V blz. 176/77.
2) Jhi. O. Z. V. Haren en Mr. W. Bilderdijk blz. 1—2.
153
-ocr page 172-„Ce n'est pas pour moi que j'ai travaillé, c'est pour mes enfans et leurs enfans. Les Grands oublient lesnbsp;services, qu'on leur a rendu, Ie lendemain. Mais ilnbsp;n'est pas de meme des louanges, et surtout desnbsp;louanges données avant Ie tems que tout Ie mondenbsp;leur en donne. Mais je ne suis ni ne veux pas etrenbsp;un adulateurquot;. i)
Deze alinea uit van Haren's brief, in zijn laatste levensjaar gericht aan zijn zoon Jan Poppe André,nbsp;voert ons, nu wij Onno Zwier's verschijning in denbsp;XVIIIe eeuw historisch en litterair nagingen, om haarnbsp;toon terug langs zijn leven. Vijf en zestig levensjarennbsp;waarvan zes en twintig als staatsman en twaalf alsnbsp;dichter, waren voorbijgegaan en de herinnering aannbsp;elk voorval, dat daarin plaats-, aan iedere gebeurtenis die zich daarin afgespeeld had, was voornbsp;zijn geest levend gebleven. Het vaderland was hemnbsp;in zijn jeugd, tijdens zijn politiek-maatschappelijkenbsp;loopbaan en bij zijn dichterschap ter harte gegaan;nbsp;hij was met de liefde daarvoor geboren. De herinneringen van zijn geslacht waren samengeweven metnbsp;de nationale herinneringen; Daam was de eerstenbsp;geweest, Charles zou de laatste zijn. Maar zijn crimi-neele badinerie — te bewijzen of niet te bewijzen —nbsp;en zijn daarop gevolgde val als moreel mensch ennbsp;staatsman hadden die aangeboren liefde gemaaktnbsp;tot een met zijn wezen onafscheidelijk verbonden,nbsp;dichterlijk-gedroomd en in Oranje en de eerste eeuwnbsp;der republiek belichaamd, ideaal van nationale ennbsp;godsdienstige vrijheid. De uitdrukking van dit ideaalnbsp;is de hoofd-idee van geheel zijn schrijver-zijn, heel
1) Brief d.d. 26 December 1778, bij Nepveu blz. 55.
154
-ocr page 173-zijn dichterschap sinds 1761; daarnaast, als bij-ideeën, de weergave van zijn tot standvastige liefde voor zijnnbsp;vrouw en kinderen gelouterd zieleleed, van een steedsnbsp;zich zelf vragende en aan zich zelf antwoordendenbsp;stem van het geweten.
Onno Zwier van Haren en De Geuzen hebben in onze XVIIIe eeuwsche letterkunde een zeer bijzonderenbsp;plaats. De dichter een man, die als persoonlijkheid ennbsp;in zijn denkbeelden een opvallende verschijning is ennbsp;meer aan een periode van vroegere grootheid dannbsp;tegenwoordig en toekomstig verval toebehoort; zijnnbsp;groot gedicht in vier en twintig zangen een evenzeernbsp;merkwaardig monument, hetwelk zoowel naar soort,nbsp;inhoud en idee als wat bouw en taal betreft dermatenbsp;de overige poëzie uit zijn tijd overtreft, dat hetnbsp;temidden van de litteraire voortbrengselen als hetnbsp;ware geïsoleerd is. Poot met Bilderdijk vérbindennbsp;doet hij niet. De verzen van den eenvoudigen Zuid-Hollandschen landman had hij niet gelezen, was hetnbsp;niet uit onbekendheid dan toch zeker door beidernbsp;verschil in aanleg, opvattingen en wereldbeschouwing. In verhouding tot Bilderdijk miste hij „het machtige vormtalentquot;, maar ook diens „omvang, lenigheidnbsp;en veelzijdigheid.quot; i) Wel verdient zijn naam echternbsp;tusschen beiden genoemd te worden als die vannbsp;den eenigen belangrijken vertegenwoordiger van eennbsp;voor het eerst weer nationale strooming in een ver-franschte letterkunde.
1) Vgl. H. J. Polak, Studiën blz. 80.
155
-ocr page 174-'gt;- â– '
â– :rv^
BIJLAGEN BIJ DE INLEIDING
-ocr page 176- -ocr page 177-I. Daam of Adam van Haren, verovert aan het booid dernbsp;Watergeuzen den Brlel 1572, Raad en Hofmeester vannbsp;Prins Willem I, later van Willem Lodewijk, overl. Arnhemnbsp;3 Mei 1589, tr. Margriet van Coenen, leeft nog 13 Novembernbsp;1591.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, op Aebinga-Staie te Blya, geb. Arnhemnbsp;19 Januari 1581, Ritmeester, Opperstalmeester van Willemnbsp;Lodewijk, Hofmeester en Kolonel van de lijfgarde vannbsp;Ernst Casimir, Gedeputeerde uit de Adel, overl. 's-Graven-
^ Lage 9 December 1649, fr. Leeuwarden 21 September 1606 Magdalena van Vierssen, dr. van Willem en van Titianbsp;Godefrldi.
Uit dit huwelijk (10 kinderen):
1) nbsp;nbsp;nbsp;Margaretha van Haren, geb. Blya, tr. 1639 Allari Pytternbsp;Jongstall, geb. 12 Augustus 1612, President van dennbsp;Hove van Justitie, Curator der Academie te Franeker,nbsp;Gezant aan het Hof van Cromwell, overl. 9 Novembernbsp;1676, zn. van Wybrant en van N. Vierssen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Sophia van Haren, overleden 1649, tr. Willem vannbsp;Vosbergen, kapitein eener compagnie haakbussers,nbsp;overl. 1653.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Ernst van Haren, volgt 111.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Wilem van Haren, geb. Leeuwarden 17 October 1626,nbsp;Gedeputeerde uit de Adel, Rentmeester-generaal dernbsp;Domeinen 1650, Lid van de Raad van State, Grietmannbsp;van Het Bildf 1652—1698, Curator der Academie tenbsp;Franeker 1679, Ambassadeur, overl. Leeuwardennbsp;15 April 1708, begr. St. Anna Parochie, tr. 17 Octobernbsp;1658 Elisabeth van Hemmema, geb. Emden 25 November 1635, overl. Leeuwarden 25 December 1688, begr.nbsp;St. Anna Parochie, dr. van Duco en Barbara Erntreiternbsp;van Hofreit,
Uit dit huwelijk;
a) nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, overl. 1661.
b) nbsp;nbsp;nbsp;Door adoptatie; Adam Ernst van Haren (No. V).
III. nbsp;nbsp;nbsp;Ernst van Haren, geb. Leeuwarden 13 December 1623, Ritmeester 1645, Majoor te paard 1659, Kolonel 1668, Volmachtnbsp;ten Landdage 1673—1700, Griefman van West-Stellingwerf
1673—1688, oveil. Heerenveen 15 Augustus 1701, tr. Catha-lina van Oenema, geb. 1629, overl. Heerenveen 13 September 1679, dr. van Jacques en van Taetke van Vierssen. Uit dit huwelijk (6 kinderen jong overleden):
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, geb. Heerenveen 6 Januari 1655, Grietman van Doniawerstal 1679, Volmacht ten Landdagenbsp;1680—1723, Grietman van West-Stellingwerf 1688—1711, vannbsp;Het Bildt 1718—1723, overl. St. Anna Parochie 18 Septembernbsp;1728, tr. Ie Heerenveen 7 Januari 1683 Frouck van Burmania,nbsp;gedt. Leeuwarden 7 October 1660, overl. Wolvega 25 Juninbsp;1702, dr. van Duco en van Edwer Juckema op Cammingha-burg; tr. 2e 10 Juni 1708 Rixt van Andrée, geb. 1655, overl.nbsp;Leeuwarden 10 Maart 1735, dr. van Poppe Marlijn en vannbsp;Hints van Burmania en weduwe van Gaspar Tiddinga.nbsp;Uit het eerste huwelijk (12 kinderen);
1) nbsp;nbsp;nbsp;Adam Ernst van Haren, volgt V.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Catharina van Haren, gedt. Leeuwarden 13 Mei 1687,nbsp;overl. Heerenveen 21 Januari 1771, tr. 4 Maart 1708nbsp;Jan Sirtema van Grovestins, geb. te Glynser-stale tenbsp;Wommels 1686, Ritmeester, Majoor ie paard. Eerstenbsp;Edele van Maria Louisa van Hessen-Cassel, overl.nbsp;16 Februari 1717, zn. van Douwe Oenes en van Catharina van Scheltinga.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Duco van Haren, gedt. Leeuwarden 25 Juli 1688,nbsp;Grietman van West-Stellingwerf 1711—1742, Gedeputeerde uit de Adel, overl. Wolvega 30 November 1742.
/
4) nbsp;nbsp;nbsp;Edwarda Lucia van Haren, gedt. Leeuwarden 22 Februari 1693, overl. Langweer 6 Maart 1765, tr. Ienbsp;Wolvega 20 Augustus 1719 Jan Canters van Ter Borch,nbsp;overl. Groningen 6 December 1725; tr. 2e Jan Renithnbsp;Syghers van Vennebroeck, Gedeputeerde uit de Adel.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Elisabeth Titia van Haren, gedt. Leeuwarden 15 Julinbsp;1694, overl. Leeuwarden 18 Januari 1728, tr. 27 Juli 1721nbsp;Hendrik Casimir van Plettenberg, geb. 11 Januari 1697,nbsp;Ritmeester, Kolonel-commandeur, overl. 29 Februarinbsp;1740, zn. van Hans Willem en van Albertina donbsp;Schepper.
V. nbsp;nbsp;nbsp;Adam Ernst van Haren, geb. Leeuwarden 25, gedt. aid.nbsp;26 October 1683, Grietman en Ontvanger-generaal van Hetnbsp;Bildt 1698—1717, Gedeputeerde uit de Adel 1708, Gecom-
160
-ocr page 179-mitteerde ter Generaliteit 1711, Bewindhebber O. I. G., Raad van de Admiraliteit van Harlingen 1716, overl. Leeuwardennbsp;12 Mei 1717, tr. St. Anna Parochie 21 April 1709 Amelianbsp;Henrietta Wilhelmina du Tour, geb. Leeuwarden 16 Octobernbsp;1686, overl. aid. 13 November 1731, dr. van David Conslontijnnbsp;en van Albertina van Tamrainga.
Uit dit huwelijk:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, volgt Vla.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Onno Zwier van Haren, volgt VIb,
3) nbsp;nbsp;nbsp;Frouck van Haren, gedt. St. Anna Parochie 6 Maartnbsp;1715, overl. Leeuwarden 8 December 1731.
Vla. Willem van Haren, geb. Leeuwarden 21, gedt. aid. 23 Februari 1710, Grietman van Het Bildt 1723, Gedeputeerde uit de Adel, Gecommitteerde ter Generaliteit, kooptnbsp;10 Februari 1745 huis en ert aan de W.zijde van de Hooi-kade te 's-Gravenhage, Gedeputeerde te velde 1746—1748,nbsp;Kwartierschout en Dijkgraai van Peelland 1748, Ambassadeur aan het Oostenrijksche hof te Brussel 1748—1768,nbsp;Letterkundige, overl. St. Oedenrode, Huize Henkenshagenbsp;27 Juli 1768, tr. Ie „ó plaisirquot; Maria Crullers, dr. van Fritznbsp;Cröller, kapitein van een regiment Infanterie („huwelijkquot;nbsp;ontb. 17 April 1737); tr. 2e Leeuwarden 24 Mei 1737 Mariannenbsp;Charles, uit Engeland, geb. 1699, overl. St. Oedenrode,nbsp;Huize Henkenshage 27 Juni 1758; tr. 3e Brussel 2 Decembernbsp;1759 Anna Louisa Katharina Natalis, geb. Luik, overl. 1776,nbsp;dr. van Pierre Dieudonné en van Jonkvr. Jeanne Laurencenbsp;du Jardin.
Uit het eerste „huwelijkquot;:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Wilhelmina Frederica van Haren, gend. van dernbsp;Borgh, geb. 1734, begr. Eindhoven 6 Februari 1789, tr.nbsp;Sluis (Z.-Vl.) 12 Mei 1754 Simon Johannes Tissot vannbsp;Patot, geb. 1726, Luitenant in het regiment vannbsp;d'Envie 1749, Kapitein 1769, gepens. 1797, overl. Eindhoven 9 Februari 1805.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Frouck van Haren, gedt. Gr. kerk 's-Gravenhagenbsp;16 Februari 1735, begr. aid., impost bet. 2 Mei 1735.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mr. Adam Ernst van Haren, gend. van der Borgh,nbsp;U. J. D., geb. 1736, vertr. naar Oost-Indië net 1763.
Uit het derde huwelijk (*)
F) In de bundel No. 839 ble, 138, bewaard ter Prov. Bib!, te Leeuwarden, berust een afschrift van een tooncelstukjc hetwelk ter gelegenheid van hetnbsp;herstel van Winem van Haren op 15 Februari 1768 ;s opjievoerd. Hierinnbsp;worden de vuljiendc kinderen genoemd.
161
-ocr page 180-4) nbsp;nbsp;nbsp;Een dochter van Haren, geb. 1749.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Henriette Aemilie van Haren (Nehra ol Nerah), geb.nbsp;Brussel 15 Mei 1755, maitresse van Mirabeau, overl.nbsp;Amsterdam (Deutzhofje) 19, begr. Oude Walenketknbsp;aid. 24 Juni 1818.
6) nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, geb. 1759/60, Vaandrig in hetnbsp;Regiment van Vlerssen, overl. Brussel 25 Maart 1782.
7) nbsp;nbsp;nbsp;Amelia Henriette Wilhelmina van Haten, geb.nbsp;Brussel 1 Juni 1761, overl. aid. (Ursulinenklooster)nbsp;11 Januari 1795.
VIb. Onno Zwier van Haren, geb. 2, gedt. St. Anna Parochie
9 nbsp;nbsp;nbsp;April 1713, Historieschrijver van Friesland 1734, Burgemeester van Slooten 1734, Gedeputeerde uit de Adel 1734,nbsp;Gecommitteerde ter Generaliteit, Lid van den Raad vannbsp;State 1739, Grietman van West-SteUingweri 1742—1779,nbsp;Commissaris ter voorziening van 's lands magazijnen 1740,nbsp;Gevolmachtigde tot het regelen der zaken van justitie,nbsp;politie, finantieën en regeering in de teruggegeven lendennbsp;van Nd. Brabant, Commissatis-generaal der Zwitserschenbsp;troepen ten dienste der Republiek 1742, Commissaris-deciseur te Maastricht 1746, Gezant in Zwitserland 1747,nbsp;Extraordinaris-Ambassadeur te Aken 1748, koopt 8 Aprilnbsp;1749 huis en eri aan de Z.zijde van de Nobelstraat tenbsp;'s-Gravenhage, Schrijver en Dichter, overl. Wolvega 2 September 1779, tr. 's-Gravenhage 11 Februari 1738 Sara Adelnbsp;van Huls, gedt. aid. 7 Augustus 1718, overl. Leeuwarden
10 nbsp;nbsp;nbsp;Februari 1793, dr. van Mr. Samuel, Burgemeester vannbsp;'s-Gravenhage, en van Catharine Rover.
Uit dit huwelijk:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Amelia Henriette Wilhelmina van Haren, geb. Leeuwarden 1, gedt. aid. 3 Augustus 1738, overl. Maastrichtnbsp;26 Juni 1800, tr. Ie 's-Gravenhage 8 Januari 1758 Johannbsp;Alexander van Sandick, geb. Paramaribo 16 Octobernbsp;1727, Lid der Staten van Friesland, Gecommitteerdenbsp;ter Generaliteit, Bewindhebber W. I. C., overl. 's-Gravenhage 15 April 1763, zn. van Johan en van Marienbsp;Drouilhet; tr. 2e Rotterdam (ondertr. 's-Bosch ennbsp;Maastricht 19 September) 7 October 1767 Johannnbsp;Christian Friedrich Schmidt, geb. Malaus (Zwits.) 1715,nbsp;Luitenant-generaal der Grisohs, overl. Maastrichtnbsp;10 Januari 1800.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Doekje van Haren, geb. 's-Gravenhage 4 October 1739,nbsp;overl. Regensburg (?) 1819, tr. Wolvega 21 September
162
-ocr page 181-1777 Frederik Baitholomeus Fionciscus Boigia Nockein des H. R. Rijks Edelen van Schotn, geb. München,nbsp;kapitein in het Regiment Van Aylva 1768, Luitenant-kolonel 1772, Kolonel 1775, overl. Regensburg (?).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Carolina Wilhelmina van Haren, geb. 's-Giavenhagenbsp;23 April 1741, overl. aid. 23 November 1812, tr. Scheve-ningen 24 Februari 1760 Mr. Willem van Hogendorp,nbsp;U. J. D., geb. Rotterdam 23 Juni 1735, Raad dier stad.nbsp;Resident van Rembang (N. O. I.), 2e Administrateurnbsp;van de établissementen der O. I. C. op het eilandnbsp;Onrust 1779, Ie administrateur — 1784, overl. op wegnbsp;naar Holland 1784, zn. van Mr. Diederik en van Catha-rina Wilhelmina des H. R. Rijks Gravin van Hogendorp.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Haren, begr. te 's-Gravenhage, impost bet.nbsp;25 November 1743.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Marionne Elisabeth van Haren, geb. 's-Gravenhagenbsp;23 Maart 1744, overl. Leeuwarden 14 Maart 1821.
6) nbsp;nbsp;nbsp;Magdalena Adriana van Haren, geb. 23, gedf. Walenkerk 's-Gravenhage 28 April 1746, overl. Huize Kleinnbsp;Hermana onder Minnertsga 28 September 1822, tr.nbsp;Wolvega 7 Februari 1773 Frederik Ernst des H. R. Rijksnbsp;Graaf van Hohenlohe-Langenburg, geb. 16 Mei 1750,nbsp;kapitein in het Regiment van den Graaf van Rechteren,nbsp;Plaats-majoor van Harlingen, Luitenant-kolonel ennbsp;kommandant van een Bataillon Grenadiers te veldenbsp;in Nd. Brabant 1793, overl. 24 Octojaer 1794, zn. vannbsp;Graaf Louis en van Eleonore Gravin van Nassau-Saarbrücken.
7) nbsp;nbsp;nbsp;Duco van Haren, geb. 's-Gravenhage 6, gedt. Walen-kerk aid. 8 November 1747, Luitenant in een Zwitserschnbsp;regiment, later Koopman te Amsterdam, Lid dernbsp;Admiraliteit aid.. Grietman van Het Bildt 1788—1795,nbsp;Gecommitteerde ter Generaliteit 1789—1795, uitgeweken in 1795, Gouverneur van Karei Frederik vannbsp;Saksen-Weimar 1797, overl. Weimar 27 Mei 1801, tr.nbsp;Amsterdam 23 Juni 1772 Sara Maria van den Heuvel,nbsp;gedt. Westerkerk Amsterdam 8 Januari 1751, overl. aid.nbsp;13 Juli 1785, dr. van Pieter Willem en van Magdalenanbsp;de Hoy.
Uit dit huwelijk:
a) Magdalena van Haren, gedt. Westerkerk Amsterdam 9 Juli 1773, overl. jong.
163
-ocr page 182-b) nbsp;nbsp;nbsp;Pieter Willem Baron van Haren, gedt. Amstelkerknbsp;aid. 15 December 1774, Majoor in Engelschenbsp;dienst. Lid der Ridderschap van Friesland 1814,nbsp;Lid Provinciale Staten van Friesland 1821, overLnbsp;Aken 12 Juli 1850.
c) nbsp;nbsp;nbsp;Jan Poppe André van Haren, geb. Amsterdamnbsp;1, gedt. Walenkerk aid. 25 Januari 1776, Ritmeester der Garde Dragonders, overl. Weimarnbsp;1801.
d) nbsp;nbsp;nbsp;Sara Adel van Haren, geb. Amsterdam 21 Juli,nbsp;gedt. Walenkerk aid. 2 Augustus 1778, Hofdamenbsp;van de Hertogin van Brunswijk, overl, Velpnbsp;30 September 1847.
e) nbsp;nbsp;nbsp;Anna Margaretha Johanna van Haren, gedt.nbsp;Westerkerk Amsterdam 9 Juli 1779, overl. Velp,nbsp;Kasteel Biljoen, 14 October 1838, tr. 's-Gravenhagenbsp;11 April 1819 Jhr. Mr. Leonart Robert Gevaerts,nbsp;geb. Dordrecht 5 September 1774, Raad vannbsp;Dordrecht, Lid der Ged. Staten van Zd.-Holland,nbsp;Staatsraad i.b.d.. Hoogheemraad van de Alblas-ser- en Nederwaard, Lid van de Ridderschap vannbsp;Zd.-Holland, overl. 's-Gravenhage 12 Octobernbsp;1864, zn. van Mr. Ocker en van Hendricanbsp;Francoise Braets.
8) nbsp;nbsp;nbsp;Willem Anne Baron van Haren, geb. 's-Gravenhagenbsp;24 Augustus 1749, Luitenant ter zee 1764—1773, Grietman van West-Stellingwerf 1780—1795, uitgeweken innbsp;1795, Lid der Ridderschap van Friesland 1814, Lidnbsp;Provinciale Staten van Friesland 1814, overl. Veenklooster, Vogelsang-State 22 April 1835, tr. Steiniurtnbsp;21 Juni 1797 Cecilia Johanna van Heemstra, geb.nbsp;Veenklooster 18 April 1767, overl. Leiden 25 Februarinbsp;1836, dr. van Hector Livius en van Lucia Catharinanbsp;van Scheltinga.
9) nbsp;nbsp;nbsp;Jhr. Mr. Jan Poppe André van Haren, U. 1. D., geb.nbsp;Amsterdam 25 Februari 1755, Raad-ordinaris in dennbsp;Hove van Friesland 1780—1795, uitgeweken in 1795,nbsp;Lid der Ridderschap van Friesland 1814, overl. Dussel-dorp 14 Maart 1818, tr. Odijk 4 Juli 1784 Beatrix Lau-rentia van Roosmale, geb. Utrecht 29 December 1753,nbsp;overl. Rinsumageest 7 Januari 1798, dr. van Mr. Egber-tus Theodorus en van Beatrix Laurentia Grothe.
164
-ocr page 183-1) nbsp;nbsp;nbsp;Adam Einst van Haren, geb. Utrecht 19 Juli 1785,nbsp;oveil. Rinsumageest 1791.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Sara Adel van Haren, gedt. Leeuwarden 26 No
vember 1786, overl. Rinsumageest 28 Augustus 1796.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N
3) nbsp;nbsp;nbsp;Louise Elisabeth van Haren, geb. Rinsumageestnbsp;1791, overl. Dusseldoip 5 Mei 1807.
10) nbsp;nbsp;nbsp;Corel Willem van Haren, geb. 's-Gravenhage 17, gedt.nbsp;Walenkerk aid. 26 Februari 1758, Luitenant-kolonel dernbsp;Dragonders, gesneuveld te Meenen 13 September 1793,nbsp;tr. 's-Gtavenhage 27 November 1791 Jonkvr. Cecilianbsp;Haitsinck, geb. Amsterdam 20 October 1762, overl.nbsp;Velp, Kasteel Biljoen, 26 Juni 1831, dr. van Jhi. CoineUsnbsp;en van Sara Maria Volkers van Rijneveld. Zij hertr.nbsp;Velp 18 December 1803 Alexander Jacob Baron vannbsp;Spaen.
Uit dit huwelijk:
Charles Frédéric Sigismund van Haten, geb. 's-Gia-venhage 21 Juni, gedt. Walenkerk aid. 7 Juli 1793, Kamerheer van Prinses Wilhelmina van Pruisen,nbsp;Luitenant-adjudant van den Graai van Bylandt, gesneuveld te Waterloo 18 Juni 1815.
11) nbsp;nbsp;nbsp;Wilhelmina Carolina van Haten, tweeling met voorgaande, overl. Zwolle 15 Mei 1785, tr. Wolveganbsp;8 September 1782 Jht. Jasper Gerrit van Ittersum, Heernbsp;van het Relaer, geb. in de Oosterhof 28 Maart 1745,nbsp;Luitenant-kolonel, Lid Provinciale Staten van Overijssel, overl. onder Raai te. Huize 't Relaer, 23 Maartnbsp;1819, zn. van Willem en van Margaretha Isabella vannbsp;der Capellen tot Appeltern.
A., M t. H. V a n — Uit de gedenkschriiten van een voornaam Nederlandsch beambte over de tweede helft der 18e ennbsp;het begin der 19e eeuw (1882) blz. 9—17.
Alberdingk Thijm, J. A. — Zondagsblad van 9 en 30 December 1860.
De la littératuie Néeilandaise (1854) blz. 212—218.
A1 p h e n, H. van — Theorie der Schoone Kunsten.
Bax, W. — Gedenkboek dor Ndl. Herv. Gemeente van Maastricht blz. 169.
12
165
-ocr page 184-Baauiort, J. W. H. de — De Hertog van Brunswijk (in:
Geschiedk. Opstellen 1893, Dl. 1 biz. 184 vlgg.).
B i 1 d e I d ij k, W. — Brieven van Bilderdijk aan Feith (In Ts. vr. Ndl. T. en L. XXIV).
Idem aan P. J. Uylenbroek (uitg. Amsterdam 1836).
Over het Treurspel in Nederland tot op Jan de Marte (1808). Over een Tooneelstukjen van Jonkheer O. Z. van Haren (in:nbsp;Bijdragen tot de tooneelpoëzie, 1823, biz. 185—195).
De Geuzen van O. Z. van Haren (uitg. 1785 en 1826).
B o r, P. — Oorsprongk, begin en vervolgh der Ndl. oorlogen (1679).
Brief over de waere oorzaek van 's hands ongeval, gevonden tusschen Utrecht en Amersfoort om deszeltfs merkwaerdigennbsp;inhoud met den druk gemeen gemaekt. (1782).
Brink, J. ten — Geschiedenis der Ndl. Letterkunde biz. 537 vlgg.
Bruin, Claas — De dood van Willem I, Prins van Oranje (1746).
Casimir, R. — Lessen in letterkunde biz. 63.
C o 11 o t d'E s c u r Y, H. — Holland's roem in Kunsten en Wetenschappen IV 2e stuk biz. 252—272; 452—453; 498;nbsp;574—580; 625—626.
Oorver, M. — Tooneelaanteekeningen (1786).
lets voor Oom en Neef.
De Denker No. 235 — 22 Augustus 1768.
D ij k s t r a, W. — Onno Zwier fen Haren (in Sljucht en Rjucht 1898 blz. 385—387).
Willem fen Haren (in Sljucht en Rjucht 1898 blz. 196—199). Eekhoff, W. — Onno Zwier van Haren (in: Friesche Volksalmanak 1837).
De Geuzen, dichterlijke tafereelen uit den vrijheidsoorlog der Nederl. tegen Spanje 1572. (Schiedam 1875).nbsp;Engelberts, Louise — Een vergelen proces.nbsp;Fagelarchief — Brieven van Mr. Francois Fagel dennbsp;Ouden aan Mr. van Limborch (No. 75); idem aan anderennbsp;(No. 78); Van Mr. H. Fagel aan O. Z. Van Haren (No. 1736);nbsp;van O. Z. Van Haren aan Mr. H. Fagel (No. 789); van Prinsnbsp;Willem IV aan Mr. F. Fagel den Ouden (No. 434). Vgl.nbsp;verder over het proces No. 2120.
Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.
Feith, R. — De Geuzen van O. Z. van Haren {uitg. 1785).
G e e r 1 i g s, G. A. — Onno Zwier van Haren en De Geuzen (in: Noord en Zuid 1893, blz. 127—146).
166
-ocr page 185-Holbeitsma, }. H. — Letterkundige nalatenschap aan' gaande de Van Harens, ter Pro vine. Bibliotheek te Leeuwarden.
Het geslacht der Van Harens, Fragmenten (Deventer 1825; beoordeeld in De Vriend des Vaderlands 1829 No. Xnbsp;blz. 691—707 en in Vaderl. Letteroefeningen 1831 No, VUnbsp;blz. 306—310).
Een onbekend gedicht van een bekenden dichter (Deventer
Mengelwerk in de Leeuwarder Courant van 23 Februari 1836. Letterkundige Naoogst (1845) Dl. 11.
H a 11, M. C. V a n — Gesprek in den Voghelen-sanck tusschen Jhr. W. A, van Haren en J. H. Halbertsma (in; Bijvoegselennbsp;t. d. Ie druk van Het leven en karakter van den admiraalnbsp;Jhr. J. J. van Kinsbergen).
Hardenbroek, van — Gedenkschriften Dl. I.
H a r e n, O. Z. V a n — Opera omnia.
Deducties voor en tegen.
Het leven van Mr. Francois Fagel (fragment; Fagelatch. 1760). Verhandeling over de Nationaale of vaderlandsche gedichten (in: Verh. Zeeuwsch Gen. 1778 blz. 225 vlgg.).
Bericht van een vrouw____ (in: Verh. Prov. Utrechtsch Gen.
1781 blz. 391 vlgg.).
Hareniana — Letterkundige nalatenschap aangaande de Van Harens van J. van Leeuwen en J. H. Halbertsma, ternbsp;Prov. Bibliotheek te Leeuwarden.
Portefeuille No. 18 op de Stedelijke Bibliotheek en archief te Leeuwarden.
H a s e 1 e n, H. ƒ. L. V a n — Willem van Haren's gevallen van Friso, Eoning der Gangariden en Prasiaten (1922).
H e e c k e r e n, J. A. F. L. van — Een voorganger van Mul-tatuli (in; Taal en Letteren IV blz. 329). '
De Geuzen van O. Z. van Haren (in: Taal en Letteren IV blz. 347).
De Weduwe van O. Z. van Haren (in: De Gids, September 1875 blz. 493 vlgg.).
Hepkema, J. — Inbraak bij Jhr. O. Z. van Haren, te Wolvega 6/7 November 1769 (in: Friesche Volksalmanaknbsp;1884 blz. 167—174).
H o f d ij k, W. J. — Geschiedenis der Ndl. Letterkunde (1872) blz. 258—268.
H o o f t, P. C. — Nederlandsche Historiën (1677) Boek V en VI.
167
-ocr page 186-Horens (in:
D© Von 369—388).
E, J. Potgieter (Haor-
Hoogstraten, P. F. T h. van Dietsche Warande 1876 N. R. I biz.
Huet, Cd. Busken — Brieven lem 1925).
Mengelwerk III in de Javabode van Zaturdag 3 Juli 1869. Vgl. Kunst en Letterbode in het Algemeen Dagblad vannbsp;Ndl. Indië 1874 Nrs, VII, VIII, X, XII, XV, XVII, XXI. Herdruktnbsp;als De Van Harens (Batavia 1874) en in Litteraire Fantasiënnbsp;en Kritieken VI. Beoordeeld Ndl. Spectator 1875 No. 26nbsp;blz. 303—304.
Ising, A. — De Van Harens (in; Nederl. Spectator 1875 No. 26 blz. 203—204).
Jaerboeken, Nederlandsche — Dl. XVI, 1762, 2e stuk blz. 981—1306.
J p n o k b 1 o e t, W. J. A. — Geschiedenis der Ndl. Letterkunde V blz. 158 vlgg.
Jorissen, Th. — Aan het Voderland, eene studie (1872).
Kalfi, G. — Geschiedenis der Ndl. Letterkunde dl. V blz. 491 vlgg.
Onuitgegeven brieven van Bilderdijk aan Feith (in: Ts. vr. Ndl. T. en L. XXIV blz. 45).
Kampen, N. G. van — Beknopte Geschiedenis der Letteren on Wetenschappen in de Ndl. (1822) dl. II blz. 152 vlgg.
K e m p © r, J. M. — O. Z. van Haren, geschetst in eene redevoering (1811). Herdrukt in Dl. IV der Werken (Westerman).
Kamper, J. de Bosch — De loirede van J. M. Kemper in 1811 op O. Z. Van Haren (in; Algem. Konst- en Letterbodenbsp;1856 blz. 203 vlgg.).
K1 ij n s m a, S. F, — Geschiedkundige herinneringen uit de voormolige grietenijen Oost- en West-Stellingwerf, hoold-zakelijk aangaande het geslacht der Van Harens (Meppel'nbsp;1861; beoordeeld in Algem. Konst- en Letterbode 1861nbsp;blz. 407 vlgg.).
Brand te Wolvega op Zondag 20 October 1776 (in: Leeuwarder Courant No. Ill van 14 November 1869).
K o n i nk 1 ij k H u 1 s-ar c h i e f — Brieven van Mr. F. Fagel den Ouden aan Prins Willem IV (Bnd. 173 F 1); van O. Z. Vannbsp;Haren aan denzelfde (Bnd. 173 H 2 a, b on c); vannbsp;denzelfde aan Prinses Anna (Bnd. 431 H 1).
De Kracht der Christelijke Godsdienst in karakterschetsen uit de Ndl. Geschiedenis Dl. 11 blz. 273—287.
168
-ocr page 187-Leeuwen, J. van — Letterkundige nalatenschap aangaande de Van Harens, ter Piovinc. Bibliotheek te Leeuwarden. Mengelwerk in Leeuwarder Courant van 9 en 16 Februarinbsp;1836.
Leeuwarder Courant — Februari 1836 en 14 November 1869.
Letteroeleningen — van 1770 Dl. Ill stuk 1 blz. 237; 1770 Dl. IV stuk 1 blz. 85; 1772 Dl. I stuk 1 blz. 489; 1773nbsp;Dl. II stuk 1 blz. 252; 1774 Dl. Ill stuk 1 blz. 282; 1779 Dl. Inbsp;stuk 1 blz. 526 en 599; 1831 No. 7.
Leydse Courant — 1769-1779.
The London Evening Post — 16/18 December 1746.
Mansvelt, W. M. F. van — Onno Zwier van Haren, geen voorlooper van Multaiuli (in: De Gids 1920 Dl. IV blz. 307nbsp;vlgg.).
Meieren, Em. van — Historie der Neder-landscher ende haetder Na-buren Oorlogen ende Geschiedenissen annonbsp;1614.
M e ij e r, H. — Kort Verhaal der Ndl. Geschiedenissen (1769) Dl. in.
M o 11 z e r, H. E. — Hareniana. Brieven van W. en O. Z. van Haren (1876; beoordeeld in Levensbode IX 1877 blz. 546—566).
N a u t a, S. — Lijkrede op Onno Zwier van Haren (1779).
De Navorscher — Vgl. o.a. IV (Bijblad) blz. 38; Vll blz. 135, 283 en 340; VIII blz. 18.
N e p v e u, J. I. D. — Een Bijdrage tot het leven van O. Z. van Haren (In: Kroniek v. h. Historisch Genootschap tenbsp;Utrecht 1867 DL V 3e stuk blz. 533 vlgg.)
N o m s z, ). — Willem De Eerste (1779).
N u y e n s, W. J. F. — Een edelman onder ploerten (in: Onze Wachter 1876 Dl. II).
Perron, E. du — Schandaal in Holland.
Een Lettré uit de XVIIIe eeuw: Willem van Hogendorp (in: Vrije Bladen 17gt;4).
Polak, H. J. — De gebroeders Van Haren (in: Studiën 1888).
Pope, A. Essay on Man.
P o t g i e t e r, E. J. — Brieven aan Cd. Busken Huet (Haarlem 1902).
Scheltema, J. — Staatkundig Nederland 1805 I blz. 422—423.
169
-ocr page 188-Schoonneveldi, Ch. van — Ovei de navolging der klassiek-Fiansche tragedie in Ndl. treurspelen der 18e eeuwnbsp;(1306). Vgl. Htdst. XLIII; blz. 78 vlgg., 89—94.nbsp;Slegenbeek, M. — Beknopte Geschiedenis der Ndl. Letterkunde (1826) blz. 256 vlgg.; 291; 313—314.
State n-G e n e r a a L Resoluties der — Vgl. Dl. I van het jaar 1761, en Secrete Resoluties over 1761.
Stuart, M. — Vaderlandsche Historie Dl. II blz. 158—163.
S t ij 1, S. — Opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden.
Vier Zamenspraaken tusschen Oom en Neef.
S i) p e s t e i) n, C. A. van — Historische Herinneringen uit de XVIIIe eeuw (1869).
T Y d e m a n, H. W. e tt B. F. — Hareniana (in: Mnemosyne 1824, XIII blz. 169 vlgg.).
Tydeman, J. — Belangrijke onuitgegeven brief van O. Z. van Haren (in: Algem. Xonst- en Letterbode 1847 No. 41nbsp;blz. 227—231).
Bijvoegsels in Dl. IX van Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands (blz. 316) en Dl. X (blz. 327), n.a.v. een artikelnbsp;in Algem. Konst- en Letterbode 1836 No. 45.
V e r w e y, A. — Jhr. O. Z. van Haren en Mr. W. Bilderdijk (1895).
Vloten, J. van — Willem I, Prins van Oranje, door O. Z. van Haten (Schiedam 1864; Klass. Letterk. Pantheon 81).nbsp;Maria Crullers en echtgenoot (in: Levensbode 1872 Dl. Vnbsp;blz. 81—114),
Een Edelman onder ploerten (in: Levensbode 1872 DL V blz. 161—204).
Hopman Daam (in: Volksalmanak, ultgeg. door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1873 blz. 99—101). Leven en Werken van W. en O. Z, van Haren (1874).
Vgl. Levensbode 1874 Dl. VII blz. 152/153 en 242—252. Busken Huet en Onno Zwier (in: Ndl. Spectotor 1875 No. 29).nbsp;Onno Zwiers brieven aan Heerkens (in; Levensbode 1877nbsp;Dl. IX blz. 546—566).
Voltaire — La Henriade
Vries, Jeronimo de — Voorrede bij de Werken van W. en O. Z. van Haren (uiig. Westerman 1824—1827).nbsp;Proeve eener Geschiedenis der Nederduitsche dichtkundenbsp;1810 Dl. II blz. 176—231. Herdrukt in de Werken der Bat.nbsp;Mij. voor Taal en Dichtkunde.
Wal, G. de — Excerpten uit het Album Academicum te Franeker (Letterk. Leiden No. 1191 lol. 37).
170
-ocr page 189-W a t e r, J. T e — Brieven van Onno Zwier van Haren aan — (Letterk. Leiden No. 1004).
Westerman. M. — De Werken van W. en O. Z. van Haren (Amsterdam 1824—1827).
De Geuzen, in 24 zangen, door Jhr. O. Z. van Haren. („Voor de scholenquot;, Amsterdam 1830).
Wieder, F. C. — De Geusen, vaderlandsch gedicht door Jhr. O. Z. van Haren (Schiedam 1858, Klass. Letterk.nbsp;Pantheon 59—60).
Winkel, J. Te — Ontwikkelingsgang der Ndl. Letterkunde Dl. V.
Woensel, P. van — De Lantaarn voor 1801.
Z (i m m e r m a n), W. — Hareniana in 't archief van S. Oeden-rode (in: Friesche Volksalmanak 1893 blz. 61—66 en 171).
AANGAANDE HET GESLACHT VAN HAREN
Bake, C. — Eene telg der Van Harens (in: Oud Holland 1884 blz. 209 vlgg.).
Doppler, P. — Bijdrage tot de geschiedenis der Familie Van Haren (in: De Maasgouw 1901 XXllI blz. 2).
Dussen, van der — en Smissaert — Kwartierstaat van O. Z. van Haren (in: Genealogische kwartierstaten vannbsp;Ndl. Gesl. III).
Généalogie de la familie Van Haren (in: Annales do l'Académie d'archéologie de Belgique 1849 VI blz. 242—251.nbsp;Zeer onbetrouwbaar).
Ka Iff, S. — Een dochter der Van Harens (in: Karakters uit den Pruikentijd 1902 blz. 39 vlgg.; en in: Elsevier 1901 XXIInbsp;blz. 755 vlgg.
Krul, R. — Yet-Lie (in: De Tijdspiegel 1902 Dl. II blz. 322—325). Loménie, L. de — Mirnbeau et Madame de Nehta (in:nbsp;Revue des deux mondes 1 Juni 1858 No. V blz. 574 vlgg.).nbsp;Vertaald als Mirabeau en Mevrouw de Nerah (in: Algem.nbsp;Konst- en Letterbode van 12 Juni 1858 No. 24). Vgl. ooknbsp;Een spruit uit den stam der Van Harens op vreemdennbsp;bodem verplant (in: Vaderl. Letteroefeningen 1858 Dl. IInbsp;blz. 449—481).
Navorscher — Vgl. Dl. IV blz. 38; VII blz. 135, 283 en 340; VIII blz. 18 en 353; 1866 blz. 29 en 92; 1885 blz. 164 en 286;nbsp;XXXV blz. 9 en 141.
S a n d i c k, H. W. van — De leden en verwanten der familie van Haren in 1789 (in; Ndl. Leeuw 1908 afl. 6 kol. 169—173).
171
-ocr page 190--‘'K
.* /
'.V '¦¦
¦ - ¦.^:^
DOCUMENTEN VAN DEN DICHTER ZELF
-ocr page 192-non tu divinam Henriada tenta, Sed longe sequere et vestigia semper adora.
-ocr page 193-â– -
t;’quot;' . i nbsp;nbsp;nbsp;'■:
â– â– ' nbsp;nbsp;nbsp;-V
'' ‘'i
-ocr page 194- -ocr page 195-ALLEREERSTE AANLEIDING TOT HET GEDICHT.
Het geen de alleieeiste aanleiding tot dit werk heelt gegeeven, zyn twee gebeurtenissen, kort na de herstelling van het Stadhouderschap in Holland, voorgevallen.
Wanneer wy met Hare Hoogheeden, uit Friesland, tot Amsterdam, aankwamen, en 't Jacht, door honderdnbsp;duizend menschen omringd, op Cingel, stil lag; vielnbsp;een gemeen man, van een brug daar hy boven op wasnbsp;geklommen, en 't Volk riep, hy heeft syn been ge-brookenl Toegeloopen zynde gaf ik hem iets, daar bynbsp;voegende, dat indien syn been gebrooken was, mennbsp;mettertyd voor hem zoude zorgen. Al waarensenbsp;beide gebrooken, antwoorde hy, ik heb dennbsp;Prins gezien, sy zyn tot syn dienst. Hetnbsp;tweede, waar van ik insgelyks oog-getuige ben geweest, is van die brave Burger Vrouw in de twaalfdenbsp;Zong gemeld.
Van deese voorvallen met den Prins spreekende, geliefde Hy te zeggen. Ik hoop dat myrie Naakome-lingschap die nooyt vergeeten zall en ik repliceerde,nbsp;het zal er veel op aankoomen, of, en op wal wyse,nbsp;die aan haar zullen werden verhaald. Zedert die tydnbsp;heb ik altyd gewenscht, dat de dag van die onbe-grypelyke liefde en vertrouwen tusschen Vorst ennbsp;Volk, t'eeniger tyd met behoorlyke kleuren mogtnbsp;werden beschreeven.
Maar men begrypt ligt dat geduurende het leeven van wylen Beide Hare Hoogheeden, gl. ged., mynbsp;weinig tyd overbleef, om aan Gedicht, en voor al eennbsp;Gedicht van uitgestrektheid, te werken. Voornament-lyk na dat Hare Koninglyke, zig hebbende laatennbsp;welgevallen, de Lykreeden van wylen Haar Gemaalnbsp;(ten blyke zelfs, van Haar genoegen, my met Syn welnbsp;gelykend en kunstig Portrait beschenkende) my verleger en Vloot geduurende de Minder)aarigheid te
175
-ocr page 196-ledigeeien, ten eynde die, tegen de tyd van de Meerder]aaiigheid van de Prins Haar Soon, aannbsp;Hoogst-Denzelven aan te kunnen bieden.
Maar na de Meerderjaarigheid van S. H., by geval tot Leeuwarden in een winkel boven de toonbank hetnbsp;Schildery gevonden hebbende, waar in 's Lands gesteldheid van zaaken, zedert het begin van denbsp;Beroerten, tot in het midden van 1572 werd verbeeld;nbsp;boezemde my dit in de begeerte, om die eerstenbsp;Revolutie, in eenige uitgestrektheid aan de Ngkoome-lingschap door myne peime overtelaaten: en hetnbsp;kwam my niet onmoogelyk voor, om de Revolutie vannbsp;;;?’zogt, dat ik gelaste, om myn arbeid over 's Landsnbsp;'t jaar 1747, hier in te kunnen brengen. Tot deese hadnbsp;ik geene andere Gedenkschriften nodig als mynenbsp;eigene; en tot de eerste Beroerten suppediteerde denbsp;Schildery eene meenigte denkbeelden. Want van denbsp;twee zaaken die tot een Schildery werden vereyscht,nbsp;te weeten de Poëtische uitvinding, en de Pinceels uitwerking, is de eerste zo kunstryk en overvloedig alsnbsp;de tweede middelmaatig en schraal. Dog in dienbsp;middelmaatigheid zyn egter de aangezichten van denbsp;Nederlanders en Spanjaards, die in een gedeelte vannbsp;de schildery luisteren na 't pleydooy dat Viglius Aytanbsp;doed ten gunste van de Burgemeester van Straalen,nbsp;die te rechte werd gesteld; waarschynlyk alle origineel; dat is, of na 't leeven genoomen, of na denbsp;Familie Portraitten geschilderd. Want schoon men dienbsp;alle nog niet kend, zyn die geene die bekend zyn,nbsp;zoodanig gelykende, dat een kind maar eeven in denbsp;Prenten van 's Lands Geschiedenis geverseerd, 'er zignbsp;niet op kan bedriegen. En meest alle van die Nederlanders zyn van 't getal der Geusen: dit is het geennbsp;eene van de reedenen is geweest, om de naam vannbsp;-de G e u s e n aan dit werkje te geeven: en eennbsp;and're reeden was dat die naam my eygener toe-
176
-ocr page 197-scheen voor een Gedicht van my, ais afkomstig van drie van die Geusen, waar van de eerste met dennbsp;Veerenaar Brandt, de voortogt had in de onder-neeming van den Briel, de tweede in 's Lands dienstnbsp;is doodgeschooten, en de derde meest alle syne bezittingen in 't werven van Volk voor de Gemeene zaaknbsp;beeft verloeren, zonder ooyt eenige vergoeding tenbsp;hebben genooten.
177
-ocr page 198-DOEL EN GESCHIEDENIS VAN HET GEDICHT.
Wanneer ik in de somer van 't jaar 1769 ondernam te toetsen of ik een Gedenk-teeken zoude kunnennbsp;oprechten tot roem van 't Huys van Nassau, en vannbsp;die geene, welke in de bescherming van de Vryheidnbsp;en Godsdienst deeser Landen het meest hebben uitgeblonken; was eene van de eerste tegenwerpingennbsp;aan my zelven, op welke wys ik best zoude gewaarnbsp;worden, in de eenzaamheid waar in ik woon, wat eennbsp;ieder zo van de stof, als van de project uitvoering,nbsp;dagt?
De Grieken hadden öopenbare Speelen, werwaards de gansche Natie toevloeyde, aan welke de Autheurennbsp;hunne Werken voorlasen, en de toejuiching, of bespotting van een geestig en leevendig Volk, spraknbsp;spoedig het Voimis uit.
De Romeinen vonden, in de Hoofdstad van haar Ryk, verzaameld alles wat uitmuntende was in kennisnbsp;en beoordeeling van stoffen en uitwerkingen: denbsp;Theaters en Gaanderyen waren altyd gereede plaatsen daar een Autheur, en Grooten en Geleerden vond,nbsp;willig om hem te hooren, en met hare aanmerkingennbsp;te begunstigen.
Dit alles my ontbreekende moest 'er een ander middel uitgedagt worden, voor een man te oud omnbsp;niet te weeten, dat men in diergelyke werken op synnbsp;eigen oordeel alleen niet moet vertrouwen. Ik beslootnbsp;derhalven om eerst een ruwe schetz van dit werk aannbsp;'t Publycq te geeven; vervolgens na maate ik zoudenbsp;kunnen gewaar worden wat 'er van dagt een iedernbsp;van 't klein getal der geener die de moeyte zoudennbsp;willen neemen om 'er aan te denken, een naam voornbsp;'t werk te kiesen, en voorts het van tyd tot tyd tenbsp;vermeerderen en te polysten, zo lang my tyd, ennbsp;gezondheid zouden overblyven: en deese schetz was
178
-ocr page 199-nog niet afgemaakt, wanneer eene gebeurtenis tot nog toe hier te Lande buiten gebruik, my verpligtenbsp;om aan te toonen, waar in myne dagelykse beezig-heeden bestonden.
Het gevolg van deese eerste uitgaaf was overeenkomende met myne verwagting; het gemeen nam weinig deel in een Werk aan 't Vaderland: eennbsp;Tytel en stof aan de meesten onbekend en onverstaanbaar. Dog eenige weinige Lieden van oordeelnbsp;de schors doordringende, scheenen te begrypen datnbsp;tyd en moeyte iets tamelyks van de verkoorene stofnbsp;zouden kunnen maaken. Hier door aangemoedigdnbsp;hervatte ik myn arbeid, en gaf 'er een tweede Proevenbsp;van uit in 't jaar 1771 onder de naam van d enbsp;G e u s e n, gedrukt by Clement tot Zwol; en de nieuwenbsp;aanmoediging die daar op volgde spoorde my aannbsp;om aan een derde te werken, welke ik weederomnbsp;vroeger als ik wenschte, heb moeten uitgeeven, omnbsp;dat ik gewaarschouwd wierde, dat myne eerste druknbsp;van de Geusen, wierd nagedrukt buiten mynnbsp;weeten of toestemming; en dat ik dus niet wist watnbsp;men van voorneemen konde zyn, onder myn naamnbsp;te verspreiden.
De oopenbaare blyk van achting, welke ik kort daar na ontving van een Genoodschap uit zo deugdzamenbsp;als wyse, lt;zo geleerde als oordeelkundige. Mannen,nbsp;bestaande; inboesemde my, met de dankbaarheidnbsp;ook de pligt, om ten minsten door myne goede wilnbsp;haare keuse te verdienen: waar toe ik gepast vond,nbsp;my toe te leggen met een verdubbelde yver, tot ver-beetering, vermeerdering en vergiering van eennbsp;werkje, het welke in 't klein, gelyk het Zeeuwschenbsp;Genoodschap in 't groot, ten luister van 't Vaderlandnbsp;is ingericht.
Dus, altyd zo veel my moogelyk is geweest, de publycque en particuliere oordeelen zoekende, verge-
179
-ocr page 200-lykende, weegende, en (daar die my verlichten konden) volgende, heb ik de Geusen gebragt tot aannbsp;deese uitgave: welke door myne klimmende jaaren,nbsp;waarschynlyk, de laaste zal zyn. Dog wat hier vannbsp;mag worden, ik houde my van nu at aan rykelyknbsp;beloond voor myne poogingen, zo eene van deesenbsp;twee myne wenschen mag werden vervuld.
Of wel, dat dit Gedicht, niet teegenstaande al het zwakke dat men in het zelve zal vinden, mag dienennbsp;in 't Vaderland, tot onderwys aan de Jeugd, tot voorbeeld aan Mannen, en tot eenige verzagting aannbsp;Oude Lieden, in de pynelyke en ongemakkelykenbsp;uuren, die gewoon zyn de Ouderdom te verzeilen.
Of, zo de gebrekkelykheeden van dit werkje, hier toe een hinderpaal mogten weesen, dat als dan dienbsp;gebrekkelykheden zelve ten nutte van 't Vaderlandnbsp;moogen strekken, door een Baaken te worden totnbsp;vermyding, voor een iegelyk, die, na my, maar metnbsp;meerder vuur van geest als ik, en met blinkendernbsp;inbeelding als de myne, de roem van syn en mynnbsp;Vaderland, langs zulken, of diergelyken weg, t'eenigernbsp;tyd zal zoeken te verheffenl
180
-ocr page 201-INHOUD VAN HET GEDICHT.
Philip de Tweede, Koning van Spanjen, de Neder-^ landen willekeurig hebbende willen regeeren, en dejnbsp;Inquisitie inbrengen, vergaderde de Nederlandsche |nbsp;Adel, en drie honderd van haar geleid door Heer ’nbsp;Henrick van Breederode en Graaf Lodewyk vannbsp;Nassau, gaven aan de Hertogin van Parma, Gouvernante, tot Brussel een smeëEsülrrtft over, tegen denbsp;schending van de Rechten en Privilegiën der Landen.nbsp;Onder die Edelen waren, Sonoi, la Marck van Lumey,nbsp;Marnix van St. Aldegonde, Thoulouse, en andere, innbsp;de Nederlandsche Geschiedenissen minder bekend.^
De Gouvernante zulk eene meenigte het Hof ziende intreeden, verschrikte; waar op de Hr. van Barlaymontnbsp;zeide, ne craignez rien. Madame, ce nenbsp;sont que des GUEUX: vreest niets, Mevrouwe,nbsp;het zyn maar Beedelaars. Dit gehoord, en aan denbsp;[zdem verbondene] Adel [welke die middag in 't Hotel'jnbsp;van Fiorens van Palland, Graaf van Culenburg doorjnbsp;den Heer van Breederode ter maaltyd wierde ont-inbsp;haald] overgebragt zynde, nam die de naam van*nbsp;G e u s e n aan; welke spoedig de naam wierd vannbsp;alle de Voorstanders van de Vryheid.
Het antwoord van de Koning op dit smeekschrift i was een Vonnis, waar by alle Ingezeetenennbsp;der Nederlanden ter dood waren veroordeeld, zonder aanzien van sexe ofnbsp;ouderdom, en zonder eenige gratie ofnbsp;dissimulatie. En wierd de Hertog van Alba,,nbsp;bekend door syne haat tegen de Nederlanders metnbsp;een talryk heyr van de oude Spaansche Bendennbsp;gezonden om dit Vonnis ter uitvoer te brengen; gelyknbsp;hy deede tegen alle die niet gevlucht waren; terwylnbsp;de Heeren van Montigny en Bergen, door de Nederlandsche Raad met vertoogen na Spanjen gezonden.
13
181
-ocr page 202-aldaar door last van de Koning wierden om hals gebracht.
De Prins van Oranje verzamelde de gevluchte Geusen, en, met haar, een leger Duytschers ennbsp;Waaien, vraar meede hy de Maas op een roemrugtigenbsp;wyse overtrok, maar Alba tot geen gevegt hebbendenbsp;kunnen noodzaaken, had hy het hartzeer syn legernbsp;door gebrek van betaaling te zien verloopen.
Syn broeder Graaf Lodewyk die de Noorder Pro-vintien aantaste, scheen in 't begin gelukkiger, en behaalde op de Spanjaarts onder [Johan van Ligne]nbsp;Grave van Aremberg een groote overwinning bynbsp;Heylgerlee, maar wierd kort daar na selve overwonnen door Alba by Jamming, met veel moeyte,nbsp;door 't gelukkig weder overkoomen van d'Eems, synnbsp;leven behouden hebbende.
Oranje in die wanhopige staat, of ten minsten in een staat in welke niets als de Hoop aan hem meernbsp;over was, zig tot Dillenburg bevindende; besloot denbsp;raad van Coligny te volgen; om fortuin ter Zee tenbsp;beproeven. Ten dien einde gaf hy Lastbrieven aannbsp;de uitgeweekene Geusen om te water aan Spanjennbsp;alle afbreuk te doen. Van deesen vond zig een grootnbsp;getal in Maart 1572, door verscheidene lotgevallen innbsp;de Engelsche Havens verzameld: wanneer de Koningin Elizabet op zeer ernstige vertoogen van Alba,nbsp;en om een Oorlog met Spanjen te vermyden, by eennbsp;Publicatie aan de Geusen bevool haar Ryken te ver-laaten. Genoodzaakt te gehoorzamen, vertrokken synbsp;uit Engeland in vier en twintig Scheepen onder denbsp;volgende Bevelhebberen.
1. Willem Graaf van la Marck, Heer van Lumei, Sereyn, amp;c.. Admiraal, by onse Schryvers onverschillig dan Lumei, dan la Marck genoemd. Hynbsp;had gezwooren zig niet te zullen laten scheeren
182
-ocr page 203-vooi dat het bloed en de mooid der Edelen zoude gewrooken zyn.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Barthelt Enthes van Mentheda, Ommelander. Vice-Admiiaal. Bezonder Vyand van de Groningers.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Roobol, Lieutenant Collonel van la Marck over denbsp;Soldaaten.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Willem van Blois van Treslong. 5. Jacob Cab-biljau. Hollanders.
6. Jacob Simonez de Ryk. 7. Jan Spiegel. Amsterdammers.
8. Niklaas Ruichaver, van Haarlem. 9. Hendrik Thomas. Noordhollander.
10. Marinus Brand, van ter Veer. 11. Bruin. 12. Cornells van Everdingen, beide van Utrecht.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Fokke Abelz, en Jan Abelz syn broeder, by hem.nbsp;Friesen, [van Dokkum].
14. nbsp;nbsp;nbsp;Hedding, om syne hooge jaaren genoemd Oomnbsp;Hedding. Zwollenaar.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Daam van Haren, uit het Land van Valkenburg.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Guileaume de Grave, Gentenaar. 17. Doovelens,nbsp;of, de la Douve, Brabander.
18. Looy. 19. Gillis Steltman, Brussellaaren. 20. Ge-leyn. 21. Jelmer. Waaien.
22. Marten Merous. 23. Wouter Fransen. 24. Ellert Vlierhop. Waar deese drie t'huis hebben behoord is my onbekend.
Van de Nederlanders op die Vloot, zonder gebied over scheepen, vind ik maar de volgende genoemd.
Adriaan Heer van Zwieten, die kort hier na, met een ongelooflyke stoutmoedigheid, Oudewater en ternbsp;Gouw bemagtigde.
Jan van Duivenvoorde, Heer van Warmont, die naderhand de naam van Wassenaar aannam: ternbsp;deeser tyd nauwlyks zestien jaaren oud.
Lancelot, Bastaard van Brederoode. De Heer van
183
-ocr page 204-Montigny, en Lancelot wierden in haar jeugd voor de schoonste Mannen in Nederland gehouden.
Anthonis van Utenhove, Anthonisz, en jaques SchonevaL Gentenaaren.
Anthonis van Rhynen, uit Overyssel.
Jaques Hennebert, van Sluys in Vlaanderen.
Jan Syvertz, en Dirk Duivel, Amsterdammers.
Wybe Sjoeids, [van Worcum in Friesland.]
Jacobus Martens, [van Gent.]
Gautier Herlyn, (van Valencyn.]
Croocq, Nicolaus Holbeek, Willem Lievensz, en Cornells Loeffen.
Johan Omal, onzeeker waar van daan, maar zeeker-lyk gewoond hebbende tot Leiden, en de gewoone Commissaris by de pynigingen van de Geestelyken,nbsp;gelyk de Carthuisers, Heer Joost van Tol, tot Leyden,nbsp;Cornelius Musius Prior van St. Aagten tot Delft, f eennbsp;van de geleerdste Mannen van syn tyd enz;
Aldus uit de Engelsche Havens vertrokken, vonden zig de Geusen den 1. April voor de mond van denbsp;Maas, en die Rivier ingezeyld zynde streeken na denbsp;middags ten twee uuren voor 't Brielsche Hoofd, denbsp;Scheepen van de Capteins Brand en Haren, die denbsp;voortogt hadden, wel haast gevolgd door de geheelenbsp;Vloot. Om vyf uur waren de Geusen aan land; Roobolnbsp;met de Soldaten voor de Poort, en la Marck gaf aannbsp;de Regeering van den Briel twee uuren beraad om denbsp;Stad aan hem voor den Prins van Oranje over tenbsp;geeven. Maar die tyd was nog niet om, en de Magistraals persoenen meer bedagt op vluchten als raad-pleegen; wanneer Roobol by geval aan de waterpoort, stroo, rys, en teer gevonden hebbende, dienbsp;poort in de brand stak, en aldus in de Stad drong.
Na 't om hals brengen van de Geestelyken en eenige weinige Spaanschgezinde ingezeetenen, en 't plunderen van Kerken en Kloosters, wilde la Marck de
184
-ocr page 205-stad in biand sleeken en vertrekken; maar zommige wysere en verder uitziende Hooiden, en voornament-lyk Blois en de Ryk haalden hem over om te blyven,nbsp;en de Stad te sterken, waar toe de Burgery aanstondsnbsp;hulp en hond bood, en 't nodige geschut van denbsp;scheepen op de wallen hielp brengen.
De tyding van 't neemen van den Briel tot Brussel gekomen zynde, zond Alba last aan de Graaf vannbsp;Bossu, Stadhouder van Holland, een Nederlands Heer,nbsp;tot die tyd zeer bemind, om den Briel aan te tasten.nbsp;Bossu gehoorzaamde, en zoude misschien de Stadnbsp;stormenderhand genomen hebben, zo niet, wanneernbsp;'t gevegt twyffelagtig was, Rochus Meeuwszen [Stadsnbsp;timmerman] de gragt over zwemmende, met een bylnbsp;in de hand, de Sluys van Nieulond hadde opengehakt, waar door 't water in 't Land kwam, en dernbsp;Spanjaarden vlucht veroorzaakte.
Aanstonds daar na, ontving Lumei aanzoek van die van Vlissingen en Veere, die het Spaansche juknbsp;hadden afgeworpen, om hen by te staan; waar opnbsp;Blois met drie honderd Geusen na Vlissingen tot hulpnbsp;wierd gezonden, en de Ryk na Engeland, om bystandnbsp;aldaar te vraagen. Elizabet van syne komst verwittigd, liet hem voor haar komen, weigerde hem innbsp;'t openbaar alle hulp, en zag oogluikende aan datnbsp;hy zig van waapenen en manschap mogt voorzien.nbsp;Hier meede te rug keerende, ontmoete hy by Dovernbsp;[Nordforland] eenige scheepen met vluchtelingen vannbsp;Vlissingen, die bang gemaakt door de bedreigingennbsp;van de Heer van Cappelle, des Konings Bevelhebbernbsp;in Walcheren, met Vrouw en kinderen een schuilplaats zogten, en deeze hulp ziende, de Ryk smeektennbsp;met haar na Vlissingen te keeren, het geen hy,nbsp;eindelyk overreed, deede.
Die Stad versterkte zig terwyl dagelyks, door de bystand van ter Veer, [in welke stad men al 't
185
-ocr page 206-Geschut van Zeeland vond] en door een meenigte gebannene, en te rug keerende. Geusen. In die om-standigheeden kwam aldaar aan Pachieco, Directeurnbsp;van de Spaansche Fortificatiën, welke van geenenbsp;verandering weelende de haven invoer en aanstondsnbsp;wierde opgehangen, in plaats van het Gasteel tenbsp;bouwen waar toe hy gezonden was.
In tusschen naderde de Hertog van Medina-Celi (door den Koning tot Opvolger van Alba benoemd)nbsp;met een Spaansche Vloot, bemand met meest Nederlands bootsvolk, en twee duizend Spaansche Sol-daaten onder bevel van de oude Juliaan Romero,nbsp;Collonel van 't Regiment van Lombardyen.
De Geusen [en Zeeuwen] zeilden Medina te gemoet, tasten syne Vloot aan, en sloegen de zelve. Medinanbsp;vluchte na Sluys verscheidene van syne grootstenbsp;scheepen gestrand of genomen ziende: waar ondernbsp;een op het welke Schipper Boudewyn Ewoutz, vannbsp;Vlissingen, zig bevond, die met behulp van 't Nederlands bootsvolk, de Spaansche Officieren en Soldaa-ten doodde of over boord smeet. Schipper Sebastiaannbsp;de Lange, van ter Veere, door vier Spaansche Oorlog-scheepen geënterd, en geen kans ziende om tenbsp;ontkoomen stak de brand in zyn kruyt, en deed denbsp;vyf scheepen zamen springen. Het eerste gevolg vannbsp;der Geusen overwinning, was, het verooveren van denbsp;ryk gelaadene Lisbonse Vloot met Oost-Indischenbsp;waaren van de Taag na Antwerpen moetende, waarnbsp;van alleen twee scheepen ontkwaamen.
Verscheidene Landen en Steeden van de Provinciën van Utrecht, Gelderland, Overyssel en Frieslandnbsp;verklaaren zig voor de Geusen. Zuyd en Noordnbsp;Holland (behalven Amsterdam) zig in Vryheid gesteldnbsp;hebbende, vergaderen de Staaten van Holland totnbsp;Dordrecht. De Friesen zenden hulp [over Stavoren]nbsp;na Noord-Holland. De Prins van Oranje vertrekt uit
186
-ocr page 207-Duitschland, gaat scheep tot Campen, en toomt in Holland, tot Enkhuisen aan; waar na de naam vannbsp;G e u s e n ophoud.
Dit zyn de gebeurtenissen welke men zig heeit voorgesteld, zo veel doenlyk in een verzaomeld, tenbsp;verhaalen: [in dat verhaal, overal daar het moogelyknbsp;is geweest, de Historische waarheid nooyt uit het oognbsp;verliesende.]
187
-ocr page 208-TOELICHTING BIJ VOBM EN INHOUD VAN HET GEDICHT.
Alle de Geusen, egter, in een Gedicht te noemen was ondoenlyk, alzo wel als alle hare venigtingennbsp;te verhaalen. Een berymde lyst van naamen, of eennbsp;courant in dichtmaat, zouden beide belacchelyk zyn.nbsp;Dus vind men dan maar genoemd, 1. eenige van die,nbsp;door welke den Briel is vermeesterd, 2. zommige vannbsp;de Geusen, die by vroegere of laatere voorvallen voornbsp;'s Lands vryheid hebben uitgeblonken, 3. een kleinnbsp;getal Mannen welke men met historise zeekerheid, ofnbsp;dichtkundige waarschynlykbeid, heeft gemeend in denbsp;gebeurtenissen van die tyden te moogen plaatsen.
De hoofd-daaden zyn insgelyks tot drie bepaald, 1. het neemen en verdeedigen van den Briel, 2. denbsp;reys van de Ryk na Engeland, en syne te rugkomst,nbsp;3. de eerste onderneemingen van de Geusen, uit denbsp;Haavenen van Vlissingen en Veere.
Deese geschiedenissen zyn alle drie ontwyffelbaar: de grond van dit Gedicht berust don op waare gevallen, in verscheidene plaatsen en tyden, door denbsp;Geusen in Holland en Zeeland uitgevoerd, voor denbsp;komst van de Prins van Oranje in Holland: en hetnbsp;kort begryp van 't geheele werk, is vervat op blad-zyde 40, in deese woorden van Blois aan Lumei:
Wy zullen, onder uw beveelen,
Terwyl 's Lands eerste breuken heelen. Vervolgen 't geen den Briel beloofd;
Door dubb'le moed en vlyt betrachten Dat binnen korten onse krachtennbsp;Zyn niet onwaardig zulk een Hoofd.
In een diergelyk Gedicht, konde het boven-natuur-lyke niet wel plaats hebben, ook zal men 't 'er niet in vinden: want de Hoop aan de Prins gezonden, is zonbsp;weinig iets bovennatuurlyk, dat men zelfs in een
188
-ocr page 209-Geschiedenisbeschryving, zoude durven zeggen, dat de standvastigheid van de Prins in deese lyden, opnbsp;niets anders konde steunen als op een buitengewoonenbsp;hoop, door God, aan hem gegeeven. Het gevolg vannbsp;die zending, te weeten dat de Hoop, door middel vannbsp;droomen, aan den Prins, op den dag van de herstellingnbsp;van 't Stadhouderschap, tot Amsterdam, in 't Cabinetnbsp;Schilderyen van Witsen, aantoond de toekomendenbsp;roem van syn Huys, en de macht van de Staat doornbsp;syn Huys te rysen, dit is buiten twyifel een fictie,nbsp;maar eene zodaanige als geoorloofd zyn aan Dichters,nbsp;aan de welke het privilegie nooyt is gecontesteerdnbsp;van '1 personifieeren der Hoedaanigheeden, en 'tnbsp;voorzeggen door droomen.
Drie andere tegenwerpingen zyn 'er gedaan tegen dit By verhaal, 1. of 't niet te lang is na eevenreedig-heid van het geheele werk? 2. of het natuurlyk uitnbsp;het Gedicht is vloeyende? 3. of het 'er noodzaakelyknbsp;is? Men antwoord op het eerste, dat elk die het t enbsp;lang vind zig zelven kan helpen, met het over tenbsp;slaan. Op het natuurlyk e, dat niet de Autheur,nbsp;maar ieder Leeser eigensmaakelyk hier over moetnbsp;gevoelen. En eindelyk voor zo veel het n o o d-zaakelyke aanbelangd, dat in een verhaal vannbsp;de daaden der Geusen, dit By-verhaal zeekerlyk nietnbsp;noodzaakelyk was: alzo weinig als de reysnbsp;van .(Eneas na de Elizeesche Velden, dewyl Virgiliusnbsp;dien Held van Troojen na Alba had kunnen zenden,nbsp;zonder dat die omweg noodzaakelyk was.
Maar buiten twyifel zullen 'er vry meer gebrekke-lykheeden in dit werkje ondekt worden, door die geene die zig de moeyte willen geeven van het tenbsp;onderzoeken, zonder dat de Autheur zelve die opgeeft: Hy neemd alleen de vtyheid in dat onderzoeknbsp;voor te slaan, de niet onbiilyke (syn's bedunkens)nbsp;methode van eene der dienstmaagden van syne Huys-
189
-ocr page 210-vrouw: dit meisje by een andere zieke meid gewaakt hebbende, wierd 's anderen daags gevraagd, hoe senbsp;de slaap uit d'oogen had gehouden? sy antwoordenbsp;ik heb het boek van de Geusen geleesen, ik vind denbsp;twee en twintigste Zang wel heel mooy. Maar, vroegnbsp;men haar, om wat reedenen beoordeel] e de twee ennbsp;twintigste Zang alleen, en de andere niet?
Om reedenen, zeidese, dat ik de andere niet versta.
190
-ocr page 211-EERSTE ZANG.
1 Wanneer de groote •waaterstroomen Die 't Zuyden na Syéne zend.
Aan uwe vlakt', iEgypten, koomen.
Die vlakt' aan regen onbekend;
5 Dan klimt de Nyl op uwe landen,
Hy dekt uw' allerhoogste zanden.
Een nieuwe Sundvloed schynd bereid?
De Cataracten zyn verdweenen.
Die hemel-hooge muuren scheenen,
10 Daar Sennadr's Ryk van 't uwe scheid'.
ó Gy, die eerst dit Land bewoonde.
Van waar gy moogt gekomen zyn.
Wat voeld' uw hart, als zig vertoonde Die wond're gift der Middel Lyn?
15 Maar om nog meer te doen verschrikken. Het waater vlucht, en vuyle slikkennbsp;Bedekken al wat kon bezaeydlnbsp;Gy geeft de hoop alreê verloorennbsp;Van immer weer te vinden koorennbsp;20 Als eens aldaar door u gemaeydl
EERSTE ZANG
2. 't Zuyden — het zuidelijk gedeelte van de Nijl, waarvan men de oorsprong ver bezuiden de evenaar zocht S v e n o —nbsp;tegenwoordig Assoean, waar de Nijl na een laatstenbsp;gevormd te hebben Nubië verlaat en Eavnie hinnor.nbsp;l cataract.. _ .at.ttrall», «
het land tusschen Witte en Blauwe Nijl vóór hun samenvloeiing tegenwoordig Engelsch-Egyptische Soedan, scheid — sannbsp;scheiding vormt met. 14. middel-lijn — equator
191
-ocr page 212-Dog als de Son en milde straalen.
En zagt' en aangenaame gloed.
Op deese slik doed nederdaalen, Verschyiid daar uit uw' overvloed!
25
't Geen klagten gaf in uwe monden, Zyn vaste regens, ook gezonden.
Om op ,/Egyptens schraale zand,
30
De rykste vrugtbaarheid te brengen. Door barre grond met d'as te mengennbsp;Van 't riet dat d'Abissyn verbrand.
Zo dekt d'Al-Magtig syne wegen!
Zo is met wysheid kracht vereend!
35.
En 't allergrootste nut gelegen In 't geen de mensch verwarring meend!nbsp;Maar onverwagt zal 't licht verschynen.nbsp;Dat alle neev'len doed verdwynenlnbsp;En wysd de Godheids waare rêen!
Leer, Sterveling, altoos te hoopen.
Tot dat de tyd uw' oogen oopen.
40.
En toon' waarom gy hebd gelêen!
Aldus, eer dat in uwe Steeden,
6 Thans gelukkig Nederland,
De hoorn van overvloed zal treeden. Gedragen door de Vryheids hand;
45.
Moet eerst de dood van duizend Helden,
21. milde straalen — te verbinden met gloed; het accent ligt op e n. 28. vaste — z-ware, langdurige. 27—30: tengevolge van de zware regenval groeit tusschen Ethiopië en Nubiënbsp;dicht opeen veel riet, hetwelk door de Abessiniëis in brandnbsp;wordt gestoken en waarvan de asch, door het water mede-gesleept, de woeste grond vruchtbaar maakt. 37. wysd —nbsp;laat zien. rêen — bedoelingen.
192
-ocr page 213-Beschermers uwer laage velden Uw Land bedekken met haar bloed;
50.
En 't geen de mensch niet kon verzinnen, Uw Vryheid zal door dwong beginnen,
In Burgerstaat en in Gemoed!
Reeds ziet de Scheld' op hare stroomen,
De bloedig' Inquisitie Vlag,
Reeds zyn de Rechten weg genoomen En Wetten dooi op uw geklaglnbsp;55. d'Onweetendheid breekt uit in moorden.
Haar reedenen zyn zwaarden, koorden,
De houtmyt gloeyd aan alle kant!
De Godvrucht en Geleerdheid vluchten! d'Inwoonder stikt de bange zuchten,
60. Elend', en schrik, vervuil en't Land!
Maar welke zyn die dapp're Mannen,
Die Brussel met verbaasdheid ziet?
Uit hare gang is vrees gebannen,
De Vryheid is 't die hen gebied!
65. Brengd, Zang Godinnen, nieuwe bloemen.
En wyl de Vryheid zal benoemen,
De hoofden die gy pieren moet;
Laat eene straal, om hen te kroonen,
In myne Zangen zig vertoonen,
70. Van uwe Goddelyke gloed!
47. nbsp;nbsp;nbsp;haar — hun; aldus wordt bet pronomen vaak gebruikt.
48. nbsp;nbsp;nbsp;verzinnen — van te voren bedenken. 49—50: aan uw
vrijheid zal onderdrukking in het maatschappelijk en persoonlijk leven voorafgaan. 55: de onwetendheid uit zich in____
56. zwaarden — onthoofding, koorden — ophanging. 59. stikt — verstikt, onderdrukt. 61. mannen — de 400 ledennbsp;van het Verbond der Edelen (1565). 62. verbaasdheid —nbsp;ontsteltenis, schrik. 66. wyl zoowel hier als elders in denbsp;beteekenis van: terwijl, benoemen — met name noemen.nbsp;68. hen — de hoofden van die dappere mannen.
193
-ocr page 214-Wie heeft de vooiste duiven weesen? Wie voegd by Moed, Welspieekenheid?nbsp;Wie zal de Dwinglandy doen leesennbsp;De klacht, die Viyheid heeft beieid?
75. ö Biedeioode, laat de monden
Die 's Lands Geschiedenis veikonden,
U noemen Neêilands Eeiste Viiendl En stadig zyn vernieuwd, dooi handennbsp;Van alle Digteis deezei Londen,
80. De Buigeikioon dooi u veidiend!
Wie koomt aan uwe zyde tieeden?
85.
90.
De deugd veizeld syn leevensloop, Teiwyl de diie Bevalligheedennbsp;Hem 't Cieiaad maaken van Euioop'!nbsp;Helaasl de Deugd met zagte zeeden,
De Wysheid met Bevalligheeden,
Heeft niemand vooi de dood bewaaid!
De Maas, en haie Nymphen, weenen.
By Mook is, vooi altoos, veidweenen,
't Geen d'Eems en Jemming had gespaaidl
Zo lang Noord-Hollands wiei, en dyken.
Tot wondei van de Vieemdeling De woedend' Oceaan doen wykennbsp;Voor nyveiheid der Inboorling;
95. Zo lang (wat banden haar omringen)
74. De klacht — het Smeekschiiit der Edelen, in 1566 aan de Landvoogdes aangeboden. 75. Biedeioode — Hendriknbsp;van Biedeiode (1531—1568), een der hoofden van de Ligue.nbsp;81. vlgg.: deze strophe is gewijd aan bodewijk van Nassau.nbsp;Hij won de veldslag bij Heiligerlee (23 Mei 1588), verloornbsp;die bij lemmingen, waar hij zijn leven redde door het overzwemmen van de Eems, en sneuvelde in die van Mook (Aprilnbsp;1574). 83. bevalligheeden — de drie Gratieën, Godinnennbsp;der bevalligheid. 92. wondei — verwondering. 94. dernbsp;inboorling — van den ingeboiene; merkwaardig is hiernbsp;der bij een mnl. woord, de editie 1776 heeft des.
194
-ocr page 215-Het taey geduld. Fortuin kon dwingen.
En wyse dapperheid bekroond;
Zo lang zal uwe roem zig heffen.
Schoon u d'ondonkbaarheid mag treffen, 100. Sonoy, onwaardiglyk beloondl
De woeste Lumei is verscheenen:
Myn Zang-Godin wend d'oogen af;
Zy weigerd hare hulp te leenen,
Sy weigerd bloemen op syn grafl 105. Het Lot deê 's Vryheids eerste straalennbsp;Door u, vergeefs in Neêrland praaien.
La Marck, in onse grootste nood,
Myn Zang-Godin zoekt zagt're Helden,
Sy wil uw lof niet hooren melden,
110. Gy hebt haar gunsteling gedoodl
Haar hand, en Vryheid, gaan vergieren 't Geleerdste hoofd van Nederland,
Gy pronkt, 6 Marnix, met Laurieren,
Van beider, en Minerva's handi ;
115. Hier by zal Vriendschap banden vlechten.
97. bekroond — de bekrooning vormt van. 100. Sonoy
— nbsp;nbsp;nbsp;Diederik Sonoy (1529—1579), Eleefsch edelman, een dernbsp;Watergeuzen, later gouverneur van het Noorderkwartier en alsnbsp;zoodanig in 1588 door Prins Maurits uit zijn ambt ontslagennbsp;wegens zijn steun aan Leicester tegen de Staten. 101. Lumei
— nbsp;nbsp;nbsp;Willem Heer van Lumfey Graai van Lamarck (1542_1578)
hoofd van 's Prinsen krijgsmacht, gouverneur van Zd-Holland’ die in 1573 wegens zijn wreedheden werd afgezet. 110 haarnbsp;gunsteling — Cornelius Musius, prior van het St. Agatha-klooster te Delft, tevens een vermaard dichter. 111 Haarnbsp;hand — n.1. van Van Haren's zanggodin. II3. Marnix —nbsp;Philips van Marnix Heer van St. Aldegonde (1540_1598) Burge
meester van Antwerpen en letterkundige, de boezemvriend van Willem van Oranje. 114. beider — t.w. de dichtkunst ennbsp;de vrijheid; daar komt nu de wijsheid (Minerva) nog bij.
195
-ocr page 216-Oranje's hart aan 't uwe hechten.
Veracht de Laster die u slaotl
Wel haast zal Maurits wysheid leeren;
Hoe 't kind'ren paste. Vrienden t'eeren,
120. Om harer Oud'ren wil gehaati
Thoulouse, wild uw moed bedaarenl 't Is nog te vroeg het zwaard geroerd,
De burger vreesd de krygsgevaaren Zo lang de Wanhoop niet vervoerdlnbsp;125. Misschien dat haast de tyden koomennbsp;Dat alle hoop is weg genoomen.
En 't Edel bloed 's Lands wonden heel!
Het einde van uw moedig leeven Diend thans alleen om naam te geevennbsp;130. Aan 't kleine dorp van Oosterweell
[Vergeeld, o driemaal honderd Helden, o Geusen, pronkend' op dien naam.
Zo korte Zangen niet vermelden En elks Geslagt, en ieders Faam!
135. Zo lang de Vryheid onbedwongen In 't Vaderland zal zyn gezongen,
Verdeedigd door Oranje's hand;
Zo lang Oranje zonder vreesen,
In Nederland mag zyn gepreesen 140. Is ü d'onsterilykheid verpandlj
117. lastei — men beschuldigde hem Antwerpen te vroeg aan Paima te hebben overgegeven in 1585. slaat — treft.nbsp;119—120: ten gevolge van de omgang met Oranje haaldenbsp;hij zich de haat der Katholieken op de hals. 121. Thoulouse — Jan van Marniz Heer van Thoulouse, een der opstellers van het Comprömis. Hij trachtte Walcheren te verrassennbsp;en wilde, toen deze aanslag mislukt was, naar Antwerpennbsp;terugtrekken, maar werd bij Austruweel overvallen en gedoodnbsp;(13 Maart 1567). bedaaren — doen bedaren. 125. haastnbsp;— weldra. 131. driemaal honderd — het waren er echternbsp;vierhonderd.
196
-ocr page 217-Maar 's Konings antwoord schynd te draaien; Wat denkt, of wil, 't Escuriaal?
Wie zal een nieuwe roem behaalen.
En 't Hof doen hooren vrye taal?
145.
150.
Dit durven Montigny, en Bergenl Gy gaat in Spanje, Spanjen tergen?
6 Mannen, ik beklaag uw lotl Gy hebt alleen de dood te wachten.
Der Volk’ren Trouw zal niet verzachten.
Een Vorst die met syn' eeden spotl
Sy gaani GianvelT zal hen ontvangen:
En Alba dorstig na Gebiên,
Toond reeds Philip dat syn belangen Is, Nederland verslaaft te zienlnbsp;155. Dat Onderdaanen, maat nog Wetten,
Aan hare Vorsten mogen zetten;
Maar blindling moeten ondergaan.
Al wat de Wreedheid van Tirannen,
Al wat de heete lust gespannen 160. Voor hare Meester's oog deê staanl
141. antwoord — n.1. op het Smeekschiilt. 142. Escuriaal — voormalig Koninklijk lustslot te Madrid; hier: de koning en zijn raadgevers zeli. 145. Mo ntigny ennbsp;Bergen — Floris van Montmorency Heer van Montigny ennbsp;Jan van Glimes Markies van Bergen vertrokken in 1567 naarnbsp;Spanje om Philips II op de hoogte te brengen van de toestandnbsp;in de Nederlanden. Eerstgenoemde werd in het geheim gewurgd,nbsp;terwijl de ander aan een verwonding in Spanje overleed, waarnanbsp;zijn goederen werden verbeurd verklaard. 150. vorst —nbsp;Philips 11. 151. Granvell' — Antoine Perrenot de Gran-velle (1517—-1586), leider der regeertng voor Philips ennbsp;! door dezen in 1564 wegens zijn slechte verhouding tot de adelnbsp;naar Spanje teruggeroepen. 152. Alba — Fernando Alvareznbsp;de Toledo Hertog van Alba (1507—1582),_ Spaansch veldheer innbsp;de Nederlanden, dorstig na gebiên — verlangend omnbsp;te heerschen. 155—156. maat zetten — de regel stellen,nbsp;158—160: al de tirannieke wreedheden en de willekeurige lustennbsp;die hun meesters invallen.
197
H
-ocr page 218-Daar spoeyd de Helscbe Raad te zomenl Met Alba's Haat, Granvelle's Wraak,
En Staatkund' ongewend aan schamen.
En Rechters hier in eygen zaakl 165. Geestdryvery koomt aangevloogenl
De Dweepery, met scheem'rend oogen.
Vertrouwd Philip haar pen en hand;
En 't yslyk Vonnis werd gegeven,
„Laat niemand in dat Land meer leeven,
170. „En laat de Zee bedekken 't Landl
161. helsche laad — de Raad vaa Beioeiten, om haar wreed optreden Bloedraad genoemd. 163. ongewend aannbsp;— onbekend met. 165. geestdryvery — blinde geloois-ijver. 168. w i e r d — werd.
198
-ocr page 219-TWEEDE ZANG.
1. 6 Gyl die schuwend' alle banden.
Het Capitool veiliet met smalt.
En buiten macht van Caesar's handen Uw glans vertoond' in Cato's hart;
5. Die als de woede van Tirannen
Uw naam van d'Aarde wil verbannen Nog moordend staal nog pyn ontziet;nbsp;Koom Vryheidl myne Lier gaat zingennbsp;Die u hier brachten, of ontvingen,
10. Kooml weiger uwe by stand nietl
* Gun mynen geest die stoute vuuren. Die schitt'ren daar Gy 't Land verblyd.nbsp;Die stadig in ‘t geheugen duuren.
En overleeven Dwing'lands Nydl 15. Die reesen Mirjams fiere toonen.
Als 't woeste Heyr, van Jacobs Soonen, Op Edoms oever was geleid;
Door welk' in zagt're tyd verscheenen. En d'Atticismus der Helleenen,
20. En Romein's gladd' Urbaniteit.
TWEEDE ZANG
1. gy — de vrijheid (vs. 8). 2. Capitool — het heilig middelpunt van het Romeinsch gebied, waar een tempel aan Juppiter gewijd stond. 4. C a t o — M. Porcius Cato, geb. in 95 v. C.,nbsp;als voorstander der aristocratie en Republikein een groot tegenspeler van Gaius Julius Caesar, die zich het zwaard in denbsp;borst stiet en stier! door zich te laten doodbloeden. 8. zingen
— bezingen. 12. daar — wonneer. 15. reesen _ deden
rijzen. Mirjam — de zuster van Mozes en Aaron; vgl. Exodus 20—21. 16—17: deze verzen doelen op de uittocht dernbsp;Joden uit Egypte. Edoms oever Edom is het gebied vannbsp;Ezou, het Z. en Z.O. deel van Palestina. 19. atticismus —nbsp;Attisch spraakgebruik, fijne smaak in denken en spreken.nbsp;20. urbaniteit — steedsche beschaving, welgemanierdheid.nbsp;Het accent ligt tweemaal op E n.
II
199
-ocr page 220-t En Gyl die d'eerst' in onse dagen. Wanneer de staat van 't Vaderlandnbsp;Wonhoopig scheen, door zware slagen,
De Vryheid zogt in Nassau's hand;
25. En als myn hart had blyk gegeven,
Hoe vriendschap na de dood kan leeven. Alleen bekroonde deese stof;
Ter Veeri wilt gunstiglyk ontvangen Myn dankbaarheid, en korte Zangen,
30. Sy bieden U der Geusen Lofl
Reeds naderd, met gedugte Benden,
Die niemand zonder schrikken ziet.
Al wat de Dwing'landy kan zenden Tot staving van een moord gebied!
35. Ziê, Bygeloof met heete twisten, Schynheiligheid met donk're listen.
En Armöe temster van de moed!
De Wreedheid volgd, met bloedig' armen, De Valsheid, die zig schynd t'erbarmen,nbsp;40. En dekt in grimlach bitt're woed'!
Maar waar zal eerst het onweer vallen. Op ieder niet bedagt te vliên;
Of welke Stad in haare Wallen Het moord-toneel geopend zien?
45. Geen bloed gering, geen bloed verhoeven.
21. gy — Tei Veer (vs. 28). 25—27: gij, die alleen gevoelens van vriendschap en aanhankelijkheid ais de mijne voornbsp;Willem IV tot na diens dood toe, nog overtrof. 34. moordnbsp;gebied — heerschappij door moord. 40. dekt — bedekt,nbsp;glimlach — glimlach.
II
200
-ocr page 221-Waar aan genade werd gegeven;
Het gansche Land is een schavot’.
En hy die Beelden heeft gebrooken.
En hy die Beelden heeft gewrooken 50. AU' ondergaan het zelve Lot’
De zelve dag, en uur, zal treffen.
En hen die beeven in 't gevaar;
En u, Villers, die moed durfd heffen En in de dood, en voor de baar!
55. De byl, en Bloed-raad, zeegepraalen;
Hier vallen Caasembroot, van Stiaalen, Daar Galama, de oudste Frieslnbsp;Niets meer is heilig in de Landennbsp;En Beulen slaan, voor 't eerst de handen,nbsp;BO. Aan Teekenen van 't Guide Vliesl
47. de nadiuk ligt op één. 48. die beelden heelt gebrooken — die deel heelt genomen aan de beeldenstorm; staat dus tegenover vs. 49. 53. V i 11 e r s — Jan de Montignynbsp;Heer van Villers, een der onderteekenaars van het Verbond, dienbsp;van Maastricht uit Nederland aontastle en bij Dalem verslagen
werd. Hij werd 2 Juni 1568 onthoold. 56. Caasembroot _
Johan de Caasembroot Heer van Backerseele, secretaris van Lamoraal van Egmond en gouverneur van Oudenaarden werdnbsp;tegelijk met zijn heer te Vilvoorde vermoord (1568).* Vannbsp;Straalen — Anthonie van Stralen Heer van Merxem en Dam-brugge, burgemeester van Arnhem en ondanks zijn groote verdiensten te Brussel onthoold. 57. Galama — Hartman Galamanbsp;lid van de Ligue, na een mislukte aanslag op Amsterdam gevangen genomen en onthoofd. 60. teekenenvan't Guidenbsp;Vlies — de orde van het Gulden Vlies, ingesteld door Philipsnbsp;de Goede in 1430, bestond uit een halsketen van in goud gezettenbsp;vuursteenen waaraan een gouden lam hing. Hier bedoelt vannbsp;Haren de ridders dezer orde.
II
201
-ocr page 222-Die voor de Vorsten hebt gestreeden.
Die voor uw bloed wagt hare lof,
Koomt hier by Egmonds romp getreeden, En ziet de dankbaarheid van 't Hoflnbsp;65. Nog Vrouw, nog Vaderloose Weesen,
Nog alle dienst gedaan voordessen; Niets, Egmond heeft uw hoofd bespaard;nbsp;Nog St. Quintin, nog Grevelingen,
Nog prys van Vreemd' en Inboorlingen,
70. Nog tweemaal 't Ryk door u bewaardl
[Dog waarom stort men deese muuren. Die balken, moêylyk opgebeurd.
Die styl, die eeuwen kon verduuren; Waar toe dat fundament verscheurd?
75. Juich Pallands huysl juicht heyl'ge daakenl Schoon Alba's Vonnis u mag laakennbsp;In woorden die de Spyt verzon;
De Zuyl op uwe puyn gereesen.
Zal 't Pharos van de Vryheid weesen,
80. En toonen waar de Geus begon.
62. voor — in ruil voor. 63. Egmonds romp — Lamoraal van Egmond (1522—1568), stadhouder van Vlaanderen on Artois,nbsp;5 Juni 1568 op last van Alva te Brussel onthoofd. 68. S t.nbsp;Quintin en Grevelingen — in de Spaansch-Franschenbsp;oorlog (1556—1559) won Philips II door de hulp van' den Graafnbsp;van Egmond de slagen bij St. Quentin (1557) en Grevelingennbsp;(1558), waardoor het rijk dus tweemaal bewaard bleef (vs. 70).nbsp;69. prys — losprijs. 71. stort — doet instorten. 73. styl —nbsp;bouwtrant. 75. Pallands huys — het slot van Flores vannbsp;Palland Graaf van Culemborg werd op last van Alva met denbsp;grond gelijk gemaakt wegens de daarin plaats gehad hebbendenbsp;samenzwering. 76—77: Alva liet op de ruïnen van het kasteelnbsp;een zuil met opschrift tot waarschuwend voorbeeld oprichten,nbsp;spyt — wrok. 79. pharos — vuurbaak, vuurtoren; hiernbsp;overdrachtelijk gebruikt.
II
202
-ocr page 223-Eeibiedigd altyd, Geusl dit teeken;
Laat Bloedraads Ban, laat hoop of vrees, U nimmermeer zien afgeweekennbsp;Van Vryheid die Oranje reeslnbsp;85. Schoon U, de haat van Vreemdelingen,
En laage moordenaars, omringen.
Wat ook besluiten mag de Nyd;
Het Na-geslagt weet uit te ziften Wat oorzaak gaf tot vuyle Schriften,
90. Uitbraakzelen van slaafse tydl]
Wie zal nu hulp of by stand, leenen,
6 Droevig Land, byna Woestyn?
Daar God en Vryheid is verdweenen. Daar Hel, en Dwang, bewoonders zyntnbsp;95. De dag als alles schynd verloeren.
Als Vorsten weig'ren u te hoeren.
En ieder uwe klachten schroomd.
Als Wanhoop is ten top gereesen;
Die dag zal uw verlossing weesen,
100. ó Nederland! Oranje koomt.
Oranje koomtl zie meede koomen De Godvrugt in syn rechterhand.
105.
En zuiv're Leer, in 't bloed der Vroomen Vergeefs vervolgd, in Nederlandinbsp;Syn' and're hand, draagd and're panden.
82. bloedraads ban — het vonnis van Philips waaibii Willem I vogelvrij verklaard werd. 84. rees — lt;feed riizM
85. nbsp;nbsp;nbsp;h a a t V a n V r e e m d e 1 i n g e n - zinspeling op de a^nbsp;sla^g van Jean Jaureguy daartoe aangezet door den Antwerp-schen koopman dAnastro, op het leven van den Prins f15821
86. nbsp;nbsp;nbsp;laage moordenaars - Balthasar Gerards To3-^nbsp;de hervormde leer. die inen door het vergieten van hel bloednbsp;der geloovigen tevergeefs heeft trachten uit te roeien.
II
203
-ocr page 224-Sy toond de Rechten van de Landen, Sy bied de guide Vryheid aaninbsp;De Vryheid, die aan u gaat zweeren.nbsp;Dat zy door niemand t'overheerennbsp;110. Zal eeuwig by Oranje staan!
115.
120.
De Vryheid koomt! de Zeeuwsche Steden Doen bald'ren 't Schut, en Vryheids naamlnbsp;Die naam altoos daar aangebeeden,nbsp;Voegd schielyk alle harten zaêm!nbsp;Wanneer vreesd' ooyt de Zeeuw gevaarennbsp;Als hy voor Godsdienst en Altaaren,
Voor Vryheid en Oranje stryd? d'Oronje Vlag van Vlissings muuren,nbsp;Cierd ook ter Veer in weinig uuren.
Ter Veer is voor Oranj' altyd!
125.
130.
Oranj' en Vryheid doen herschynen De Geusen, welke Dwinglandynbsp;Van d'Aarde zogt te doen verdwynen.nbsp;En 't wit van hare razernylnbsp;Sy rysen weder uit de baarennbsp;Daar hen de Vryheid deê bewaaren.nbsp;Toen alles vluchte, boog, of viel!
Een kleine Vloot is haar vermoogen. Maar d'onverzaagdheid is in d'oogen.nbsp;En 't Vaderland in ieders ziel!
109. overheeren — oveimeesteien. 112. bald'ien — buidelen, schut — geschut. 124. wit — doel.
204
II
Dus van Collatiën vertrokken,
De dolk, en bloedig in de hand,
Kwam d'eerste Brutus, onverschrokken,
Zig toonen aan de Tyber's rand.
135. Romeinen, riep hy, neigd uw' ooren,
De blyde Vryheid laat zig hooren;
Sy zegd, kiest my of slavernyl Voor Wetten, of voor Heer, te beeven.nbsp;Verkiest, of slaav', of Vry, te leeven?
140. En 't Capitool weêrgalmde, Vryl
De Weste Wind vervuld de zeylen,
De Vryheid dryft in lucht vooruit,
De Hoofden zoeken Alba's feylen,
En 't Scheepsvolk, land, en wraak, en buitl 145. Maar hy, wiens groot' hoedanigheeden.nbsp;Verduisterd zyn door ruwe zeeden.
En wiens onafgeschooren baard,
De moord van Brussel zweert te wreeken La Marck vervaardigt zig te spreeken,
150. La Marck, aan 't woeste hart zo waardl
131. Collatiën ~ Sabijnsche stad aan de Anio, twoonnlaats van Lucreha en L. Tarquinlus Collafinus. 133 Biutus — Lnbsp;Junius Brutus, die het Rom. leger tijdens de verbitterino vannbsp;het volk tegen den Etrurischen honing Tarquinius Sunerbusnbsp;wegens de onteering van Lucretia, tot afval bewooa en zelf
eerste genoemd ter onderscheiding van den bekenden M. Junius Brutus 134nbsp;Tyber — Rome ligt aan de Tiber. 143. Alba's fevlen
— de fouten in Alva's verdedigingsmaatregelen 147_148- Lumev
had gezworen zich niet te zullen scheren voordat de' moord van Brussel (1 Juni 1568) gewroken was.
II
205
-ocr page 226-Spiizbroedeis, zegd hy, Spanje's moorden En Dwinglandy, met my, ontgaan;
Die eertyds ergens t'huis behooren,
En thans van Vaderland ondaan,
155. Geweigerd werd aan land te sterven.
En in de aard' een graf te erven;
Beroofd van 't sterv'lings laatste goedl Het wreede voorbeeld van Tirannennbsp;Wil dat meedoogenheid gebannen,
160. By ons ook wyke voor de woed'1
De Dwinglandy heeft hier genoomen Wat na-liet uwer Oud'ren deugd;
Kan 't niet in onse Scheepen koomen.
Het blyve niet tot haar geneugdl 165. De Maas, die toorens, deese Landen,
't Is alles in der Spanjaards handen,
't Is alles vyandlyke Kustl
Laat roof en vlammen niets bespaaren
En mag de brand, of door de baaren,
170. Of 't Spaansche bloed zyn uitgeblust!
Hy sprak; gewoon om uit te spatten Op 't voorbeeld van syn moedig Hoofd,nbsp;Verbeeld matroos, d'aanstaande schattennbsp;By alle reeds voorheen geroofd!
175.
Leid! roept 'er een in wilde reeden.
Leid ons, wy volgen uwe treeden Tot in de Voorstad van de Hel!
Daar Winst en Vryheid is te haaien Zal my geen schrik van u doen dwaalen.nbsp;Al is de Hitte nog zo fel!
152. ontgaan — gij die met mij ontkomen zijt aan. 153. die —• te herhalen voor vs. 154 = aan wie. 155. werd — zoowelnbsp;hier als passim; wordt. 173. verbeeld — stelt zich voor.nbsp;175. in wilde reeden — onbesuisd. 180; zie Oph.
II
206
180.
-ocr page 227-185.
190.
ó Godvruchtl Vryheid! Neêilands wenschen; Uw woon had u byna berouwd.
Wanneer Gy vond aan welke menschen Het Lot uw welvaard had betrouwd!
Maar schoon die mannen u mishaagden,
Gy bleeft nogtans, ó Heyl'ge Maagden;
Aan uw vooruitzicht was bekend.
Dat als de Wysheid Hoogverheeven,
Wil zuiv're lucht aan d'Aarde geeven,
Sy dikwyls eerst een Onweêr zend!
182. woon — verblijfplaats. 184. betrouwd — toevertrouwd. 187. vooruitzicht — vooruitziende blik.
11
207
DERDE ZANG.
1. Reeds zyn tot voor den Briel gevaaren Marinus Brand en Hopman Daam;
Brand is de eer der Veerenaaren,
En Daam de roem van Haren's naam:
5. Als Enthes, onbekend aan vreesen.
Van verre schreeuwd 'k wil d'eerste weesen
Die voet zal zetten op het zondl
Myn arm, gewoon in bloed te woonen.
Zal niemand wie hy zy verschoonen,
10. En rouw doen huilen 't woeste Landi
Hy spreekt en vaard: en teffens landen (De bleeke Dood verzeld de bark)
Die braav' en zo getergde handen Gevoerd door Roobol en la Marck.
15.
20.
Hen volgen dertig volle booten,
In haast van Scheepen afgestooten,
Elk vreesd dat hy de laaste schyn'! Herdenk ó dankb're pen de naamen.nbsp;Door hen, die uit die booten kwaamen,nbsp;Mag 't u gebeuren vry te zynl
DERDE ZANG
2. Maiinus BroBd — een Watergeus uit Veeie, mede-onderteekenaai van het verzoekschriit, wiens goederen waren verbeurd verklaard. Hopman Daam — Adam van Haren,nbsp;een van 's dichters voorvaderen; zie Oph. en Fragm. genealogie I. 5. E n t h e s — Barthold Enthens van Mentheda, edelmannbsp;uit de Ommelanden en vice-admiraal van Lumey's vloot.nbsp;11. t ei fens — tegelijkertijd. 13. braav' — dappere. 14.nbsp;Roobol — Cornells Geerloisz Roobol, luitenant van Willemnbsp;van Blois van Treslong, later van Lumey. 16. in hoost —nbsp;wij zouden zeggen: in der haast.
III
208
-ocr page 229-Dees' eerst' is Entires, Ommelander:
Wei onverzaagd, maar al te wreed.
25.
30.
Wiens hand der Geusen Vlag en Stander Met laage moord besmetten deedlnbsp;'t Is Gent, besproeyd door Ley' en Schelde,nbsp;Die deese drie als Burgers telde,
Graav', Utenhoov', en Schonewall En zy die Leiden's Rhyn verlieten,
Zyn Cabbiljau, de stoute Zwieten,
En gy met hen, barbaar' Omall {Fluks volgen yslyk aan te schouwen.
Doorhakt voor Vryheid, Land, en Geus,
Met wang en voorhoofd vol van houwen.
Of zonder ooren, lip, of neus,
35. De Zeeuwen, langs Grenade's zee-en.
Reisvaardig reeds na Cyprus ree-en.
Om daar ten oorlog en te Gaap,
Aan Selim weg na Veer te baanen;
De Zeemans muts toond halve Maanen,
40. En 't omschrift; „Liever Turk als Paaplquot;]
23. stander — standaard, vaandel. 25. Ley — een der rivieren waaraan Gent gelegen is. 27. Graavquot; — Guillaumenbsp;de Grave uit Gent. Utenhoov' — Anthonis Anthonlsz vannbsp;Utenhove, Gentsch edelman, om des geloois wille levend verbrand. Schonewal — Jacques Schonewal, eveneens eennbsp;Geus uit Gent. 29. Cabbiljau — Jhr. Jacob Cabbiljau Heernbsp;van Mulhem, gouverneur van Medenblik. Zwieten — Jhr.nbsp;Adriaan van Zwieten, veroveraar van Gouda. 30. O m a 1 —nbsp;Jan d'Aumale, gewezen kanunnik van Luik, berucht om zijn actienbsp;tegen de geestelijkheid, o.a. tegen den Brielschen Berwout Jansz.nbsp;32. voor — om der wille van. Geus — hun Geus-zijn.nbsp;35. G r e n a d e's z e e-e n — de Middellandsche zee, waaraannbsp;de provincie Granada, in het Z.O. van Spanje, gelegen is.nbsp;3g__38; reeds in 1571 dachten de Geuzen eraan bijstand tenbsp;gaan vragen van Selim, Sultan van Turkije, die juist het eilandnbsp;Cyprus op Venetië veroverd had. 37. te o a a p — om tenbsp;kapen. 39. halve maanen — de halve maan komt immersnbsp;in de Turksche vlag voor.
III
209
-ocr page 230-Maar deese hoop zyn Biussellaaren,
Die durfden, onder het schavot.
Het lauwe bloed van Egmond gaêren. En wraak beloven voor syn lotlnbsp;45. Met Looy, is Steltman, die hen leiden;nbsp;Dat zelve lot bedreigde beidenlnbsp;De vlucht ontroks' aan 't wreed Sablon,nbsp;Als Alba van de Friesche paaiennbsp;Kwam Overwinnaar zeegepraalen,
50. En 't moord toneel op nieuw begonl
Van 't Fluitschip, in de sneeuw van 't Noorden, Tot hulp van Neêrland uitgerust.
Verlaat de Ryk de holle boorden.
En steevend haastig na de Kust.
55.
60.
Aanschouw hoe dat de Nooren roeyenl Hoe doed de buyt de krachten groeyen!
De buyt die ieder zig belooidl
Men ziet de vreugd' in d'oogen branden.
Van weer te plunderen de stranden.
Door 't Noord zo meenigmaal beroofd!
45. Looy — een Geus uit Brussel, evenals Gillis Steltman. 47. Sablon — de tegenwoordige Place du grand-Sablon tenbsp;Brussel, waar 1 Juni 1568 op last van Alva veel edelen onthoofdnbsp;werden. 49. overwinnaar — als overwinnaar, na zijnnbsp;overwinning bij Jemmingen in Oost-Friesland, vgl. I vs. 81 vlgg.nbsp;51. fluitschip — bijzonder soort vrachtschip met drie masten.nbsp;53. d e R Y k — Jacob Simonsz de Rijk, in 1568 uit Amsterdamnbsp;verbannen, verbleef eenige tijd te Danzig waar hij op eigennbsp;kosten een schip uitrustte, holle boorden — de boordennbsp;van het fluitschip. 60. 't Noord — de Noormannen.
II!
210
-ocr page 231-Nu lyst uw Stondaoj, Baanderheexen ’
Van Biedeiode's oud Geslacht!
Dit Wapen ziet alom zig eeren.
Schoon hier door Bastaardy gebracht. Maar had het Huw'lyk niet het leeven.nbsp;Nog Erf, aan Lancelot gegeeven,
De Min had alles goed gedaan:
Want Venus, door haar Soon bewoogen, Gaf cieraad in gestalt' en oogen,
^0. Daar Mars had moed doen meede gaan.
Die stuursche weesens zyn twee Friesen: Een Schip is onder hun gebied,
Sy kunnen niets als dat verliesen,
't Is all' haar Rykdom die men ziet;
75. Haar Moeder ging daar voor verpanden Haar huys, haar haav', en haare landen.nbsp;Geen ampt voor soons was haar begeer;nbsp;Gaat, zeide sy met norsche woorden.
Die koel en stil de kind'ren hoorden,
30. Keerd weder, Vryl of. Nimmermeer!
61. nbsp;nbsp;nbsp;baanderheeren — ooispronkelijk titel voor een persoon die de bemier draagt, die onder eigen banier strijdt metnbsp;de verplichting een aantal manschappen te onderhouden
62. nbsp;nbsp;nbsp;Br ede rodenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Lancelotnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Brederode,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onechte soon
van Reinoud 111, nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bekendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ylatergeus. 65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;huw'lvk —
wettig huwelijk tegenover min (vs. 67). Maar ook al had aeen wettig huweUjk... ens. 68. V e n u s - Godin der Uefde; haarnbsp;soon IS Amor.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— de Krijgsgod 71 twee
Fries en - nbsp;nbsp;nbsp;Ja»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Abelfz, beidennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Watergeuzen.
72. gebxed — bevel. 77: toespehng op Van Karen's tijd waarin zoo vteeselijk om een ambt geknipt werd; zie Inl. 1.
Ill
211
-ocr page 232-Welk jongeling verlaat de baaien.
Zo vroeg alreeds in kryg en bloed?
Neem vry de naam der Wassenaaren, Geen Huys is boven uwe moedlnbsp;85. Die naam, dien gy belet te sterven.
Zal nieuwe glans door u beërven,
6 Warmond! in die groote dag.
Als Spanj', op 't hoogste der Puntaalen, Haar Vaandelen zag nederdaalen,
90. En rysen uw', en Neêrlands, Vlag!
Daar land Oom Hedding; oud van dagen; Syn gang is zwaar en vol van pyn:
Voor dood by Jemming weg gedragen, Schynd hy niet wel geheeld te zyn!
95. Die twee zyn Bruin, en Everdingen,
Met haar zyn Utrechts inboorlingen.
Die 't even lukt' om nog te vliên.
Voor dat de Wet met staal geschreeven „De Tiende Penning! of, het leeven!quot;
100. Der Burg'ien bloed aldaar deê zien.
81. jongeling —Johan van Duivenvoorde Heex van Warmond (1547—1610), Luitenant-admiraal van Holland, nam later denbsp;naam Wassenaar (vs. 83) aan. 87. die groote dag —nbsp;in 1596 ondernam hij met het Engelsch eskader onder Essexnbsp;een aanval op Cadiz. 88. puntaalen — het Spaanschenbsp;puntal = hoogte, verhevenheid.
91. OomHedding — verbastering van de naam Homme van Hettinga; vgl. Letterk. Naoogst II blz. 441, waar de anecdotenbsp;verhaald is. 95. Bruin en 'Everdingen — twee Geuzennbsp;voor den Briel; laatstgenoemde waarschijnlijk identiek metnbsp;Cornelis Loufz van Everdingen, die in 1572 een mislukte aanslagnbsp;op Haarlem tegen Sonoy deed. 99. De tiende penningnbsp;— door Alva sinds Maart 1569 bij verkoop van roerende goederen geheven, werd door Utrecht geweigerd.
III
212
-ocr page 233-Dit 's 't overblyfsel vcm die Benden,
Die met het vallen van de nagt De Maas in hare stroom zag zenden.
105.
110.
En daageraad daar over bragt.
Sy waaren 't die de voortocht maakten En d'eerst' aan Brabands oever raakten;nbsp;Wanneer, na 't voorbeeld van de Rhyn,nbsp;De Maas, door dwang van hare baaren,nbsp;Oranj', aan Caesar eevenaren,
Of boven Caesar, deede zynl
[De jonge Thomasz bragt die Mannen Die 't waaterig Noord-Holland zondnbsp;Die uit de Ryp- en Grafter-Bonnennbsp;De rykdom's prikkel hem verbond,
115. Met Keet)' aan 't Beemster-meir gebooren. Heeft Thomasz alle hoop verlooren.
Van zoete Keetje's lieve hand;
Gelyk in zeeden, woonplaats, j aaien,
In kindsheid reeds in hoop van paaien, 120. Wie had belet haar Echte bond?
Achl Keetje's Vader lyk in gelden,
In Veenen, weyden, hooy, en gras.
Wil nimmer Schoonzoon hooien melden. By wien een kleiner erfdeel was.
125.
Dus, als met d'eerste blink der Reeden,
101 vlgg.: deze stiophe beschrijtt de tocht van Orante over de Maas bij Stockem in 1568. 106. d'e e r s t = het eerste (GalUcisnbsp;me). 108. dwang — het bedwingen. 109. aan Caesarnbsp;eevenaaren - Caesar's tochten over de Rijn tusschen denbsp;iaren 58—52 v. C., waarvan vooral de overtocht bij Bonn bekendnbsp;is, worden hier met die van Oranje vergeleken. Ill t h r, ,nbsp;~ Hendrik Thomasz uit Nd.-Holland. 113. Ryp- en Gra^fer-
1^^-~ nbsp;nbsp;nbsp;®®™®®nten in Nd.-Hol
land; ban- rechtsgebied. 114. r y k d o m's p r i k k e 1 — zucht naar geld. 125. blink der reeden - glimp verstand
lU
213
15
-ocr page 234-De zeediglieid voor alles ireeden.
En gieren moet een jonge Maagd,
Krygd Keetje last, voor al te vlieden.
Dien Thomasz, meer dan ond're lieden,
130. Die minder ryk, haar meest behaagd.
Vergeefs gaf Mey toen zagte dagen De Soomer 't aangenaamste groen.
Geen tuyn kan Keetje zelfs behagen In 't aller-vruchtbaarst' Ooft-saysoen.
135. Maar als de Vorst, in Winter-tyden,
Geheel Noord-Holland koomt verblyden.
Dan draagd de Liefd' aan Vrysters hulp;
Wanneer de Jeugd, op schaats geheeven,
De snelle winden-lyk gaat zweeven,
140. Wyl d'Ouderdom bewaard de stulp.
Don kunnen Minnaars, zonder schroomen (De gulle vreugde heerscht in 't Land)
Op 't yser, en de gladde Stroomen,
Vergaderd, vliegen hand in hand.
145. Don ley den Thomasz vlugge schaatsen Syn harte-wensch door Buure plaatsen,
Hy drukt de ving'ren welk' hy houd;
En als, wyl Keetj' een weinig ruste.
Een zoentje beider lyden suste,
150. Scheen ys, en Noorde-wind niet koud.
Maar als by d'Ouders is vernoemen.
Die korte troost en rust zo kuys.
Werd geene reeden aangenoomen.
Die Keetje bragt uit Moeders huysl 155. Wat zal de Vryers moed beginnen?
139. de snelle winden-lyk — gelijk de s. w. 140. bewaard de stulp — thuis blijit. 146. hart e-w e n s c h — Keetje, buureplaatsen — naburige dorpen.
214
-ocr page 235-Koomt, zegd hy. Makkers, buyt gaan winnen Daar ond'ren lokt der Vryheids glonslnbsp;Wat s'aon de Geusen mag veitoonen.
Laat s'ons met goud en Vrysters loonen,
160. En honderd man nam aan die kans.]
Hoe, Bloisl hoe gy zo traag in 't landen? Neen, uwe zorg is niet voor buitinbsp;Uw hart verlangd na eed'ler panden.
Reeds zien uw' oogen verder uitl 165. Maar wyl de stranden Blois verwagten,nbsp;Verschynen weder nieuwe magten;
De Vlaamsche Geusen komen aan.
Meest alle met verminkte leedenl Bewysen van onmenschlykheedennbsp;170. Door Beuls en Bloedraad aangedaan.
* En hy, die bitter staat te zuchten,
By 't zwarte Vaandel, styi van bloed,
Is voor den Briel het meest te duchten.
En kend geen onderscheid in woed'1 175. Door droefheid, schynd hy zonder leeveu:nbsp;Maar wachtl als 't teeken is gegeeven.
Zult gy, by d'onverzoenbr' Herlyn,
Het mensche-bloed al-om zien rooken,
En door syn hand, en 't vuur gewrooken, 180. Syn Vader, Huys, en Valencynl
156. bu-ytgamp;anwiaaen — laat ons enz. 158. e y — de vrijheid. 161. Blois — Willem van Blois van Treslong (c. 1529—1594),nbsp;aanvoerder der Watergeuzen, naderhand van de Zeeuwschenbsp;vloot. 171. hy — Gautier Herlijn, wiens vader en broeder nanbsp;de val van Valenciennes (Maart 1567) onthoold werden, terwijlnbsp;twee andere broeders aan de galg het leven lieten.
III
215
-ocr page 236-Dog Lumei's V/acht zyn Luyker-Waalen, Gevoerd door Jelmer en Geleyn:
Sy kwamen van d'Ardeimes daalen.
Of hielden woon in 't laag Sereyn.
185.
190.
De Maas, gevloeyd langs hunne boorden. Herkend de weesens deeser oorden.
En schrikt van hen alhier te zienl Sy zag het lot van hare Landen,
En vreesd dat ook der Priest'ren handen Nu zullen Nederland gebiênl
Maar grooter vrees', en angst, en schrikken, Regeeren in de Brielsche Wal,
En meerderen all' oogenblikken Na maate van der Geusen tal!
195. Een Burger, aan wien hooge jaaren Doen zien den uitstrek der gevaaren.
Roept uit. Helaas! dit is de tyd.
Die ik zo dikwyls ging voorzeggen.
Als ik het hout zag zamen leggen 200. Tot stigting van schavot of myt!
De vlam die ryst in deese golven Zal schielyk toonen heeter gloed;
De Vryheid onder d'as bedolven Wyst d'eerste straal in burgerbloed!
205. Wat gaat het lot voor ons bereiden?
181. t u y k e i-W a al 0 a — zijn tnoedei was aan dochter van Heer Jan van Wassenaar en bezat goederen in Holland, hoewelnbsp;zij steeds te Luik woonde waar lumey geboren en grootgebrachtnbsp;werd. 182. gevoerd — aangevoerd. Jelmer — eenWaalsohnbsp;Geus evenals Geleyn, die wellicht dezelfde is als Cornellsnbsp;Geleynsen, Schout-bij-nacht onder van Duivenvoorde, aanwezig bij de verovering van Cadiz (1596). 184. Sereyn —nbsp;tegenw. Seraing aan de Maas. 188. hare landen — denbsp;Zdl. Nederlanden. 196. de uitstrek — de uitgestrektheid.
III
216
-ocr page 237-Zal 't ons in zv/aaidei banden leiden,
Oi tot een oorlog van een Eeuw?
Stel paal, 6 God, in uwe slagen.
Verzacht, zo 't kan, de harde vlaagen,
210. Die dreigen Hollands Water Leeuwl
Welk' onverwagt' en felle kwaaien,
Zyn vruchten van de Dwinglondyl d'Onnooselheid zal hier betaalennbsp;Het woeden van de Heerschappy.
215. Wy zullen 't eerste bloed verstrekken In gruw'len die de nacht zal dekken.
Of toonen aan d'opgaande Sonl Beloofden dit. de vreugde vuurennbsp;Die blaakten binnen onse muuren,
220. Als Spanje's Ryk alhier begonl
Hy zwygd; gekerm is op de straaten;
Elk ziet voor oogen brand en moordl Reeds nadert Roobol met soldaaten.
Reeds zyn de Vaond'len voor de Poortl 225. Die heerschen zyn het meest verleegen,
De tyd is kort om raad te pleegen;
De nood vereyst nochtans besluit;
Maar d'eene, stom, doet niet als zuchten.
En d'onder is bedacht op vluchten,
230. Wyl dees' is al ter Vesten uitl
213. d'Onuooselheid — de onschuld. 218. vreugde vuuren — ontstoken na de dood van Ferdinand van Arragon,nbsp;toen de geheele erfopvolging van Spanfe aan het huis vannbsp;Oostenrijk kwam. 223. Roobol — vlg. vs. 14. 228. s t o m —nbsp;sprakeloos. 230, ter vesten uit — de stad uit.
III
217
-ocr page 238-VIERDE ZANG.
i. Gelyk de stoim op uwe dyken, ó Friesen, als 't Noord Westen bruid.
Het paalwerk eerst voor zig doed wyken Eer hy uw Land met Zee vervuld;
5. Zo ziet men Roobol, moê van wachten Niet lang belet door houten machtenlnbsp;De zwakke Poort is ras niet meer;
Nu gaan en rook en vlammen rysen.
Die donk're en heete paaden wysen,
10. Door brandend stroo, en rys, en teer!
Daar stuyfd de woeste Waal na binnen! Daar klimt ten Hemel naar gehuil!
15.
20.
Daar zoekt men met verbaasde zinnen, Hoe ieder zich voor 't staal verschuil!nbsp;De Houtmyt eertyds hier ontstookennbsp;Werd op de Geestlykheid gewrooken.nbsp;En Lumei's haat spaard geen van haar!nbsp;Nog hen, die menschlykheid vertraden,nbsp;Nog hen, wier zuiv're zielen baden.nbsp;Voor Vreê van Land, en van Altaar!
VIERDE ZANG
2. 't Noordwesten — de N.W. storm. 5. Roobol — vgl. III VS. 14. 6. houten machten — de houten stadspoort ennbsp;barricaden. 7—10; het brandend stroo, rijshout en pek toekentnbsp;door de gloed van vlammen en rook lichtende lijnen ai.nbsp;13. verbaasde — ontstelde. 15—17: Lumey wreekt degenennbsp;die op de brandstapel zijn omgekomen nu door moord op denbsp;geestelijkheid. 18. vertraden — betrachtten.
IV
218
-ocr page 239-Omall wat hebben u misdieeven Die Priesters, welk' in stille rust.
Na Bruno's Klooster-regels leeven,
Van 's Werelds zaaken onbewust?
25. Uw wreedheid vind hen onbewoogen;
De dood is altyd voor hunn' oogen;
Al 't geen aan haar uw woede leerd,
Terwyl sy sterven in de pynen.
Die 't rein Gemoed dêe ligler schynen,
30. Is, dat la Marck, en gy regeerdl
Leerd, dapp're Geusen, dat de Wetten,
Die Vryheid brengd door uwe hond,
Met zagtigheid zig moeten zetten.
Of haatlyk zyn in Nederland!
35. En gy, die ons met haar koomt preeken. Vergeet geleeden hoon te wreeken;
Geen wraak die ooyt by Godvrugt leeid! Denkt, Leeraars, denkt, dat uwe mondennbsp;Een God aan Nederland verkonden,
40. Die syne moorders zelfs vergeefdl
Het is te laat! en myno wenschen En myne woorden zyn onnut!
6 Moordenaars, 't zyn Broeders, menschen. Op welk uw wraak is uitgeput!
45. Sy streeven verder; en de Kerken,
21. Oraal — vgl^. lil vs. 30. 23. Bruno's k 1 o o s t e i-r e a e 1 s
vaif Keufen gesticht.'^ 27^ h“en nbsp;nbsp;nbsp;i 1®“
(vb 38). haar ds wellen. 39. Een God — Chiiatus die unmeis zijn moordenaars zelfs vergaf.
IV
219
-ocr page 240-De heylge graven, en de zerken,
Zyn 't voorwerp van haar dolle lust!
50.
'k Wil zelfs de beenderen onteeren, Zegd Lumei, dan door vlam verteeren.nbsp;Dan zoeken ander bloed en kustl
Maar Blois, geleerd in zagt're Schooien,
En by Oranj' in jeugd gevoed.
Heeft beter raad in 't hart verhoolen En voorneem waardig edel bloed.
55. Hy ziet verzonken in gedachten En overweegend' hare machtennbsp;Dien dapp'ren Amsterdammenaar,
De Ryk, die uit syn Stad verdreeven Daar billykheid nog Wetten leeven,
60. Zoekt Eer en Vryheid in 't gevaarl
Wyl hier de woed' aan alle zyden,
Zegd Blois, vertoond de dood, en smart.
Bespeur ik door uw meedelyden 6 Hopmanl uw gevoelig hartinbsp;65. Maar zo uw geest, die schynd gespannen.
En teld der Geusen Vloot, en Mannen,
Ziet grooter heyl voor 't Vaderland,
En myne bystand zy van nooden;
Ik vrees Tiran, nog duizend dooden,
70. En sterf met u; zie daar myn handl
6 Bloem van Hollands Edellieden,
Hervat de Ryk, ik ken uw naam Die naam is niet gewoon te vliedennbsp;Daar Eer kan dragen tot de Faamlnbsp;75. Ik hoor uw aanbod met genoegen,
51. Blois — vgl. III vs. 161; hij was als page in het huis van Willem van Oranje opgevoed. 54. voorneem — voornemen.nbsp;58. De Ryk — vgl. III vs. 53. 69. nog — noch.
IV
220
-ocr page 241-Laat ons de handen zamen voegen,
Zaêm storten of behouden 't bloedl Al schoon gejaagd uit alle Staaten;
Drie dingen zyn ons nog gelaaten,
80. Oranj', en God, en onse Moedl
Den mensch is eens gezet te sterven,
De dood verschrikt geen moedig monl Maar Stad en Vaderland te dervennbsp;Door omgekogte Rechters Bon;
85. Te moeten zwerven langs de stranden,
De Deugd alom te zien verbranden,
De Vryheid schenden op 't schavot;
Syn Vrouw en kinderen te missen.
Voor haar het ergst te moeten gissen,
90. Dat geeft een onverdraaglyk Lotl
Voor my, 'k heb meenigmaal gebeeden Aan God, om graf in 't Vaderland,
En dat myn lyk en koude leeden Mogt beuren dek van Neêrlands zandtnbsp;95. Laat thans den Briel in hare Wallennbsp;Zien 't eynde van ons ongevallen;
Of zo ‘t geluk ons meede lacht.
Laat God, Oranj', en Moed, nu toonen,
Hoe dat in klein begin kon woonen 100. De oorsprong van een groote macht!
Hy sprak; de traanen zyn in d'oogen.
Schoon 't weesen toond de fierste gloed.
Daar Recht, en Vryheid, ingezoogen,
Met vreugde bieden 't laaste bloedt 105. Als Moed getergd, wil lyden wreeken,
78. Al sctoon — Olschoon. 81. g e z e t — bestemd. 84. b a n — verbanning, uitgesproken door.... 95—98; laten thans onzenbsp;tegenslagen binnen den Briel een einde nemen (nl. door denbsp;dood). 102. 't vreesen — de houding, het voorkomen.
IV
221
-ocr page 242-Is d'eerste blyk die uit koomt bieeken. Die traan, die 't hart na boven zendlnbsp;Hy valt alleen by dapp're Mannen,
110.
Hy 's uit de laffe ziel gebannen.
En aan de slaaven onbekendi
Zo Thetis Soon! wanneer d'Atrieden, Verblind door hare groote macht.
Zelfs wilden over u gebieden.
115.
Die nimmer boogd voor fiere kracht; Vloeyd' ook een stroom langs uwe wangen.nbsp;En Hellas heyr, met schrik bevangen.
En zidderend' op uwe woed',
Deed wenschen, dat in Priams zaaien;
120.
De Wraak, en 't vuur, mogt nederdaalen Van uwe toom, en uwe moed!
Koom Vriend, zegd Blois, ik volg die hoopen. En schoon uw raad ons 't licht benam.
Mag onse dood de Vryheid koopen Voor Ridderschap en Amsterdam!
125.
[Laat ons het Vaderland herrysen,
Aan 't Volk, dien naam en Vryheid wysen;
Die beide woonen altyd zdem.
En kunnen zöem alleen bekooren;
Want daar de Vryheid is verlooren,
130.
Is 't Vaderland een yd'le naam.
UI. Thetis soon — Achilles, zoon van Koning Peleus van Thessalië en de godin Thetis. Atiieden — de zonennbsp;van Atreus, nl. Agamemnon en Menelaos, die met Achillesnbsp;deelnamen aan de oorlog tegen Troje en met hem oneenigheidnbsp;kregen over Briseis, een door hem buitgemaakte koningsvrouw.nbsp;116. Hellas heyr — het Grleksche leger. 118. Priamsnbsp;zaaien — hel paleis van den Trojaansohen Koning Priomus.nbsp;121. hoopen — hoopvolle verwachtingen. 122. schoon —nbsp;gesteld dat. 125. herrysen — doen herrijzen. 126. diennbsp;naam — „vaderland!quot;.
IV
222
-ocr page 243-De Dochter, die de Viyheid baarde.
Die insgelyks vlied Dwinglondy,
135.
140.
De Vriendschap, dwaalend' over Aarde, Is ras de derd' aan hunne zy.]
Aldus by Salamis verscheenen Behield de Vriendschap ook Atheenen,nbsp;En met Atheenen Griekenland;
Als Aristides wyse raaden.
Wanneer Themistocles door daaden,
De Vryheid rukt' uit Xerxes hond.
Sy vinden Lumei; haare woorden Haar welgepast en zagt beleid,
Bespaaren bloed, beletten moorden.
En minderen roofzugtigheid.
145. Sy raaden af om weg te trekken,
Sy weeten nieuwe hoop te wekken;
Schoon woest, is Lumei graag na Eet,
En Blois behendig, weet te toonen,
Hoe hoog de Vryheid kan beloonen,
150. Wyl d'ov'rig' Adel diend een Heerl
[By Carels Ryk, in Voorne's Paaien,
Was d'oude Blois aan 't hoofd van Wet,
En doed op synen Soon nu daalen,
De winst by Eerlykheid gezet.
155. Dus is Rechtvaardigheid van Oud'ren
131. dochter — de vriendschap, die uit vrijheid geboren wordt. 135. Salamis — in de slag bij Salamis (480 v. C.)nbsp;versloegen de Grieken onder Themistocles' leiding Koning Xerxesnbsp;met zijn Persische vloot; Aristides, wegens zijn meer behoudendenbsp;politiek in 483 voor tien jaren verbannen, voegde zich gedurende de slag weer bij de Grieksche schepen. 136. haar
— nbsp;nbsp;nbsp;slaat terug op vrijheid. 147. graag na — gretig naar.nbsp;150: De overige edelen moeten Filips dus als Heer dienen.nbsp;151. By Carels ryk — ten tijde van de regeering vannbsp;Karei V. paaien — grenzen. 152. d'o u d e B 1 o i s — Willem'snbsp;vader Jasper van Blois van Treslong, baljuw van Voorne. wet
— nbsp;nbsp;nbsp;de magistraat. 154: de vruchten welke men van de eerlijkheid plukt. 155. dus — op deze wijze, vgl. passim.
ÏV
223
-ocr page 244-Een schat op hunner Nazaats schoud'ienl Want Blois geniet de zoete vreugd.
Dat, wyl de Burgers stem doen rysen.
IBO.
En God, Oranj', en Vryheid, prysen;
Sy roemen ook Syn's Vaders deugd.]
De Ryk van syne kant gaat streelen.
Met alles, 't geen de schranderheid,
Bedagt om 's menschen hart te steelen.
165.
Als 't op syn tyd werd voorgeleid. Ruychaver, noemd by Damiaaten;
Aan Warmond, Vaderland en Staaten;
De Friesen, Oude Trouw en Moed;
Aan Looy, de haat van 't Volk voor Spanje; Aan Daom, de Vryheid en Oranje;
170.
En Groningen aan Enthes woed'!
Dus, God en Meester van ons allen, Terwyl het menschelyk geslacht,nbsp;Onweetend, doed uw welgevallen,
175.
Aêmd Heerschzugt meerdering van Macht; De heete wellust zoekt vermaaken;
De Gierigheid aan goud te raaken;
Het kwade hart breid laster uit;
Verraad is stil, de Toom verbolgen;
En uit die driften ziet men volgen,
180.
Het einde van uw wys besluit!
164. werd vooigeleid — wordt voorgesteld. 165. R u y o h a-V e I — Nicolaas Ruychaver uit Haarlem, een der Geuzen. Damiaaten — bij de belegering van Damiate, een stad innbsp;beneden-Egypte, van Juni 1218—5 November 1219, waren onder denbsp;kruisvaarders vooral Haarlemmers aanwezig geweest. 166. Warmond — vgl. III VS. 81.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;167. oude trouw en moed —
„ontiqua virtute et tide” is het devies van het Friesche wapen. 168. Looy — vgl. III vs. 45.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;169. Da am — vgL III vs. 2.
170. Enthes — vgl. III vs. 5. nbsp;nbsp;nbsp;176. gierigheid — schraap
zucht, waarachter te lezen: zoekt.
IV
224
-ocr page 245-VIJFDE ZANG.
Teiwyl de Vryheid dus de gronden Verheid van hare nieuwe woon,
Is Nederland op 't zwaarst gebonden En bloot gesteld aan Alba's hoon,nbsp;Antwerpen ziet syn beeld verheeven.
En aan de staale voeten beeven.
En zidderen voor d'ys're dolk,
Gegooten uit gevang'ne panden.
En zaêm gevloeyd door Jung'lings handen, De Steeden, d'Adel, Land, en Volkl
Oranje reeds door hem verwonnen,
Syn heir gekeerd uit Nederland,
Het werk in Heylgerlee begonnen, Verstrooyd, door Alba's eigen hand;
De laage Slavemy der Grooten Die zig van alles zien ontblooten;
De Geestlykheid die zeegepraald.
Die, en 't verbranden van de Vroomen,
En Rechten aan het Land benoomen.
Met lalfe Vleyeryê betaald;
Dit alles, doed aan Alba denken Dat Nederland verwonnen is.
Dat geen de minste vouw zal krenken Het blad van syn Geschiedenislnbsp;25. Dat d'Overwinning, aan syn wagen
5.
15.
VIJFDE ZANG
1—1. gionden — vetheid; de giondslagea opUekt. 5. beeld — dit beeld, door Jungeling gegoten, was vervaardigdnbsp;uit het staal en ijzer dat Alva in de slag bij lemmingen hadnbsp;buitgemaakt. 10; dit vs. is lijdend voorwerp van beevennbsp;{VS. 6) en zidderen (vs. 7). 12. syn heir gekoerd —nbsp;zijn leger temggeworpen. 13. Heylgerlee — vgl. 1 vs. 81.nbsp;24. syn — Alva's.
225
-ocr page 246-Gehecht, getuigenis zal dragen.
En brengen aan een ond'ren Eeuw,
Dat hy, in Vryheid heeft gevonden.
En heeft getemd, en heeft gebonden,
30. Den fieren Nederlondschen Leeuwl
„'t Schavot heeft reeds de dood gegeeven, „Aon elk, die wedersponnig was,
„De goederen van sy die leeven „Behooren aan des Konings Kaslnbsp;35. „Gaat willekeurige beveelenquot;,
Zegd hy, „gaat ieder een besteelen „Hun Oud'ren goed, en Vad'ren Erflnbsp;„Dit Volk moet arm behoeftig weesen,nbsp;„Van Beedelaars is niet te vreesen,
40. „En Vryheid strekt tot haar bederflquot;
Dus hefte zig na Edens zonden Vernoegd aanschouwende syn werk,
(Wyl d'eerste Ouders schaamrood stonden) En knerste Satan tegen 't Zwerklnbsp;45. Maar niet te vreeden, met de kwaaiennbsp;Die hy op haar deê nederdaalen,
Was nog syn vuile geest bedacht,
Op alles dat na hen zou leeven.
En zag, met vreugd, verdoem'nis zweeven, 50. Op 't allerlaatste Na-geslacht1
27. brengen — er voor te lezen; getuigenis (vs. 26). 33. van sy — men verwacht: hen. 35. willekeurigenbsp;beveelen — uitvoerders van w. b. 41. holte zig — verhief zich. Edens zonden — het eten van de appelboomnbsp;in het paradijs. 43. d'e erste ouders — Adam en Eva.nbsp;49. verdoem'nis — de erfzonde der menschheid.
226
-ocr page 247-* Bataaische Kunst, die ziels gedagten Dooi lood vereeuwigd op papiernbsp;Van uwe hulp is niets te wagten,
Gy zelve diend een Dwingland hieil 55. 6 Vrye Druk-pers, weggebannen,
Gy schrik, en geessel, voor Tirannen, En eerste stem daar 't Volk is vry.
Door Alba maar alleen benomenl De dag die dat Verbod zag komen,
60. Die dag begon de Slaavemyl
Wie dan zal moedig tegenspreeken En onderlichten een Tiran,
Gewoon en magtig zig te wieeken. Wat Vryheid, zelfs in banden, kon?
65. Ik zie de lykste meest verslagen Geweld en plundering verdragen;
Het arme Utrecht weederstaani Mag eens de Unie, thans verloeren,
In hare Wallen weêrgebooren,
70. Met Utrechts Naam in Neêrland gaanl
En gy, geteld voor Hoovelingen En dus gereed tot Slaverny,
Vergeefs wil Alba selv' u dwingen, Manhafte Brussels Burgery,
75. Niettegenstaande zo veel moorden.
51. kunst — boekdrukkunst. 52. lood — nbsp;nbsp;nbsp;.4 ..
het zetten der letters in lood. 67. wederst,7^** öenke aan te lezen; ik zie, vgl. III vs. 300. 68 Unie — ^
Utrecht, de aaneensluiting van de Ndi.
1579). thans verlooren — de decentraH=«r° nbsp;nbsp;nbsp;lonuari
bliek in Van Karen's tijd is bekend: „De Unti'*** Repu-meer, doch een chaosquot; (van Slingelonéll) 74 Seen Unie dapper; Brussel sloot haar winkels als dêmonstrm?e“teaJn 7nbsp;invoering der tiende penning.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tegen de
\T
227
-ocr page 248-En Egmonds dood en nieuwe kooiden Voor uwe halsen reeds bereid;
Verkiest g' het uitteiste te waagen.
Vol moed, schoon reeds uw' oogen zaagen 80. Het laatste licht voor u verspreid!
De Vryheid ziet, en vreesd gevaaren.
Waar aan s'uw moed heelt blootgesteld!
Sy zend ten eersten door de baaien En langs de boorden van de Scheld'
85. De Faam, die ras in duizend monden,
Aon Alba's ooren gaat verkonden.
Dat daar de Maas, aan Hollands rand.
Haar laaste golv' gaat zeewaards brengen En met den Oceaan vermengennbsp;90. De Vryheids Vaand'len zyn geplant,
Dat reeds op 's Konings Vlag en Vlooten,
Met donderende zwaar geschut.
Van Vlissings Wallen is geschooten.
En zorg voor Walcheren onnut!
95. Syn gramschap was op 't hoogst gekomen,
Als Mons, door Nassau's list genomen,
Syn toorn verheit tot razerny;
Hy zweert dat ras door syne handen De Naam, het woord, in deese Landennbsp;100. Niet meer bekend zal zyn van, Vry!
De Vryheid weet hoe dit te achten!
Het Noodlot heelt aan haar beloold Dat haare glans door geene machtennbsp;In Nederland zal zyn verdoold!
105. Sy weet de tyden zyn gekoomen
76. Egmonds dood — ygl. II vs. 63. 87—89: nl. in den Briel. 91. Dat — alhanksl. van verkonden (vs. 86). 86. Monsnbsp;— in Mei 1572 veriastle Lodewijk van Nossau Bergen in Henegouwen.
228
-ocr page 249-115.
125.
130.
Dat rysen zal in Neêrlands stroomen.
En tot haar woonplaats opgebouwd.
Een schoonder Tempel, als op Aarde De hond van Volkeren vergöerde.
Of 't oog der menschen heeft beschouwd!
Sy zag aldus Nicanors woede,
Sy had gezien syn rechterhand,
Gestrekt na 't Huys dat God behoede. Bedreigen Altaar, Volk en Land!
Haar geest herdenkt Adasa's Velden, Daar Judas, sy, en Sions Helden,nbsp;Vermorselden op eene dag,
‘l'Euphraat, de Rood', en Groote Zeeën; En 't nieuw Gebied der Macchabeën,
Met haar, zig ook, gevestigd zag!
By waakt terwyl op Hollands Kusten;
Daar onverwagt de krygs-trompet.
Der Geusen vreugde koomt ontrusten En 't sterken van de Stad belet.
De naam van Spanjaards laat zig hooren! De schildwagt van de hoogste tooren,
Ziet zweeven vlottend' in de lucht.
En Briel-waards hare toppen wenden De Vaandelen van Spaansche Benden,nbsp;Door gansch Europa zo geducht.
ill.
s Y — de vrijheid. N i c a n o r
^ nbsp;nbsp;nbsp;_____________ veldheer van Antiochus
Epiphanes, Koning van Syrië, die bij A d a s a, een vlek in ludea, door Judas den Makkabeeër verslagen werd; vgl-1 Makkab. 7, 40 en 45. 116. Sion — heuvel waarop hetnbsp;p. deel van Jeruzalem gebouwd is en de tempel staat die denbsp;Syriërs in 167 v. C. plunderden. 118: de Euphraat, denbsp;Eoode en Groote of Middellandsche zee vormden denbsp;grenzen van het rijk der Seleucieden. 121. S y — de vrijheid.nbsp;*23. ontrusten — verontrusten. 127. vlottend' — golvend.
V nbsp;nbsp;nbsp;229
16
-ocr page 250-Maar hy, die aan haar hoold koomt tieeden, Die allereerst was uit de Vloed,
Die and'ren sterkt door syne reeden,
135.
140.
Bossu, is Neerlands eigen bloedl Bossu, wie zdl op onse Wettennbsp;Op onse heyl'ge Rechten letten.
Als d'Adel 's Vryheids zy verlaat?
Wanneer de gunst en 't goud van Spanje, Wanneer na-yver voor Oranje,
Zo verr' in hare harten gaat!
Kon uwe ziel zo laag gevoelen,
Bossu, bemind in 't Vaderland?
6 Laat die blinde driften woelen.
Daar God geweigerd heeft verstond!
145. Zo ras de Vryheid is verslaagen
Zult gy bespeuren 's Konings laagen;
Het eerste 't geen als dan syn' hand.
En syne wreedheid, nog aan 't groeyen.
Alhier zal zoeken uit te roeyen,
150. Zal d'Adel zyn van Nederland!
Wanneer na twin tig-jaarig dwaolen Laërtes wys' en schrond're Soon,
In Polyphemus hol ging daalen Die zwart-bebloed' en naare woon;
155. Had hy vergeefs syn roem verborgen,
134. Bossu — Mazimiliaan de Heimin Giaoi van Bossu (1542—1578), stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht nanbsp;het vertrek van Oranje (1587), hield een tijd de Spaansche z^de.nbsp;144. daar — bij hen wien. 152. Laërtes soon — Odysseus.nbsp;153. Polyphemus — een der vreeselijkste Cyclopen, monstersnbsp;met een oog. In zijn hol zat Odysseus, die zorgvuldig zijn warenbsp;naam verzwegen had, met twaali mekkers opgesloten, en konnbsp;in rui! voor zijn wijn niets anders verkrijgen dan dat hij hetnbsp;laatst van hen zou worden opgegeten; door een list wist hij tenbsp;ontkomen. 154. naare — somber, huiveringwekkend.
230
-ocr page 251-Vergeefs gebeezigd, syne zorgen, Welspreekendheid, en zoete wyn,
Hy kon voor alle troost verwerven.
160.
Dat syne makkers eerder sterven,
Ed hy zou ‘t laast gegeeten zynl
Maar wyl ik spreek, en myne woorden Als rook verdwynen in de lucht,
185.
Begind het teeken van het moorden En hoord men reeds het krygs-gerucht.nbsp;Sterft, roept Bossu, ó muitelingenlnbsp;Ea Marck, slö dood die vreemdelingenlnbsp;De Waal, de Maas, en d'Oceaon,nbsp;Verwagten, in benauwd verlangen.
170.
Of Wet en Godsdienst zal, gevangen. Of vry, in deese Landen staanl
231
-ocr page 252-ZESDE ZANG.
1. De Oudheid schilderd gulden Eeuwen,
En tyden als 't onnoosel lam.
Met tygers weid' en felle leeuwen.
En hoonlnggraat van eyken kwaml Het Aardryk gaf aan alle menschen,
5. Het geen 't beluste hart kon wenschen.
Geen twist of oorlog was bekend;
Een ieder had geruste dagen.
Men zag d'inwoonder niet verjagen 10. Daar armöe stoute Rovers zend.
Maar als Pandora's doos nu open,
De misdaên deed aan d'Aarde zien En dat Astrêe na 't Zwerk gelopennbsp;De Deugden reeds voor uit zag vliên;
15. Wierd ieder sterveling bevangen Met heete drift van zelv' belangen.
Die bragten 't staal in onse handi Ongraag zag m'eerst het bloed vergieten.
Toen zonder schrik met stroomen vlieten,
20. En d'oorlog wierd een kunst in 't Land.
Die Kunst, gering in haar beginning.
Was met de twist ten eind' gebracht,
Gewoonelyk was d'overwinning Gevolg van tal en lighaoms kracht.
25. Maar thans, nu 't kruit is uitgevonden
ZESDE ZANG
10; waar de armoede dwingt te gaan stelen. 11. Pandora's doos — doos waarin alle ongelukken opgesloten lagen, ennbsp;door Juppiter aan Pandora, de eerste vrouw, ten geschenkenbsp;gegeven, die haar opende waardoor alle rampen zich overnbsp;de aarde verspreidden. 13, Astrêe — Godin der gerechtigheid. zwerk — de hemel. 14. voor uit zag vliên —nbsp;ook de deugden waren dus al verdwenen. 21. beginningnbsp;—¦ beginstadium. 24. tal — aantal.
VI
232
-ocr page 253-30.
35.
40.
45.
50.
Weid kryg gevoerd met ys're monden,
De lighaams krachten zyn onnut;
Het giootste heyr kan weinig baten En moet, en veld en Steeden, laaten.
Aan 't welbestierde grof geschut.
Dus, alhoewel de Spaansche Benden,
Op moed hovaardig, en getal,
Die nimmer Overwinnaar kenden,
Of wachten in die zwakke Wal;
Met haar gewoone trotsheid koomen,
Die Wal weet hare gang te toornen Door onverwagten hinderpaal,
Sy zien de Dood, aan alle zyen Verdunnen hare fiere Ryen,
Bereikt, door blikzemend metaall
Sy blyven staan: Bossu verwonderd,
Gaat daar 't gevaar het heevigst blaakt; Waar heen 't geschut het zwaarste donderd.nbsp;En *t allermeest verwarring maakt.
Waar zyn nu hier, roept hy, die Braaven, Die Viankryks Koning banden gaven.
Als Pavia zag hunne moed?
Of aangevoerd door Alba's handen Beschermden Ryks en Godsdiensts pandennbsp;En verfden d'Elb met Duytschlonds bloed?
26. y s'i e m o n ö e n — kanonnen. 29. laaten — prijs geven. 34. wachten — verwachten, zwakke wal — Den Brlel.nbsp;41. Bossu — vgl. V vs. 134. 45. braaven — dapperen.nbsp;46. Vrankiyks koning — Frans I, in 1525 dooi Karei Vnbsp;verpletterend bij Pavia verslagen, en gevangen genomen.nbsp;49. godsdiensts panden — het R.K. geloof. 50: in 1547nbsp;versloeg Alva het leger der vereenigde Protestantsche vorstennbsp;{Schmalkaldisch verbobnd) bij Mühlberg.
VI
233
55.
De Rustplaats uwer bange stappen Is ons 't gevaarlykste van all'lnbsp;Of gaat lafhartig rugwaarts trappennbsp;Of durfd my volgen na de Wallnbsp;Gy draald? wel aan, ik zal niet traagentnbsp;En gy, verhaald, als m' u zal vraagennbsp;Waar uwe Leidsman u ontviel;
Dat gy en Spanjaards en Soldaaten,
60.
Uw Nêerlands Veldheer hebt gelaaten By Heylgerlêe, en voor den Briell
Hy eindigd dus die schamp're reeden: De Spanjaards bitterlyk verstoord.nbsp;Hervatten onverzaagd de treeden,
65.
Hoe veel 't geschut van verre moord! Maar nader aan de Wal gekoomennbsp;Is ras 't Canon niet meer te schroomen.nbsp;En 't lood gespreid uit kleiner mond.
Nu blinkt, in bloed aan weederzyden. Het wopên 't geen in deese tyden,
70.
Met hulp van Hel, Bayonne vondl
d'Eylanders van die losse duynen.
Daar altyd storm de zanden mengd.
En van de kaal' en ligte kruynen In Wadden nieuwe Banken brengd;
75.
De Landman van Noord-Hollands biesen.
51—52: het stil blijven staan is het gevaarlijkst. 53. rugwaarts trappen — terug treden. 55. t r a a g e n — vertragen. 60.nbsp;Heylgerlêe — hier sneuvelde de Spaansche stadhoudernbsp;Aremberg immers. 64. hoeveel — hoe zeer. 67. uit kleine r m o n d — nl. uit de haakbussen. 69. het wapen — denbsp;bajonet, genoemd naar de stad Bayonne waar zij zou zijn uitgevonden. 75. biesen — geen der Nd.-Hollandsche poldersnbsp;was in deze tijd nog ingedijkt en het land dus zeer moerassig.
VI
234
-ocr page 255-De Vlaming, Zeeuw, Bataaf, en Fiiesen,
Door Vryheids zugt in 't bloed verdwaald,
Bevegten, weederstaan, en tergen Die Battoillons van bruine dwergen,
80. Van d'Alpuxarras afgedaald.
IDat oude Voetvolk, zonder spreeken,
85.
Aandagtig op de doffe trom Begind Colonne's wys' te breekennbsp;In straaten nauw door Geusen drom.
Maar deese beffen luyde klanken,
Wyl hare moed en front en flanken Ontrust, met pieken, byl, en mes:
En toegang keerd na zwakke muuren,
90
Verbeeterd iets in weinig uuten.
Door yver meer, als Kunde's les.]
Verscheiden driften leesd m' in d'oogen.
Van eer, en hoop, van toom, en wraak,
De Spanjaard is voor zig bewoogen,
De Geus alleen voor 's Vryheids zaak.
95. Het zoete Prado koomt verdwynen Nu Lara flauwd, in wond', en pynen.
Vergeefs door drank en reuk gelaafd:
En Fokke. wyl hy ‘t licht gaat derven.
Roept woedend uit, in 't mids van 't sterven,
100. Ik sterf; en 't Land is nog verslaafd!
80. d'AIpuxairas — het gebergte van Gionada; na de beëindiging van de oorlog met dit koninktiik 'waien dienbsp;bataillons naar de Nederlanden gezonden. 83: begint innbsp;colonnes op te rukken tegen. 84. straaten — van de voorstad, vgl. VS. 117. 85. deese — de Geuzen. 87. ontrust
— nbsp;nbsp;nbsp;verontrust, in het nauw brengt. 88. keerd — aislaat, afwendt. 90. k u n d e's les — bekwaamheid. 95. Prado —nbsp;een bekend park in Madrid, koomt — hier: gaat. 96. Lara
— nbsp;nbsp;nbsp;een der oudste en beroemdste families van Spanje. Hetnbsp;gaat er voor de Spanjaarden dus leeiijk uitzien. 98. Fokkenbsp;— Fokke Abelsz. vgl. Ill vs, 71,
VI
235
-ocr page 256-De zelve moed is wel in 't vechten.
Dog Kr/gstucht maar aan eene kant.
En doorgaans zal Fortuin zig hechten By wyse Tucht in dapp're hand.
105.
Reeds ziet la Marck, in gansche hoopen, 't Gemeen uit Stad en Voorstad loopen,nbsp;Na strand, en na de Scheepen gaan;
Die, wil 't geroofde niet verliesen,
no.
Wyl deese spreekt van Zee te kiesen,
En met de Vryheid is 't gedaani
[Nogtans zyn d'onverzaagde Hoofden Op Wallen om den Veldheer heen.nbsp;Indachtig 't geen sy hem beloofden,
En hoopeloos in dood alleen.
115.
Maar 't lood heeft Jelmer weggenoomen, Door staal is Martens omgekoomen.
En in de Voorstad, reeds in vlam.
Door overmoed te lang gebleeven. Verloeren Graav' en Rhyne 't leeven,
120.
Wyl Lumei 't heyr na binnen nam.
Want d'onweerstaanb're Krygs-Colonne, Die donker vuur in dampen braakt.
En 't licht verduisterd van de Sonne,
Is eindlyk aan de gracht geraakt:
125.
Reeds breekt m'aon huysen, en in tuynen.
103. i o r t u i n — hst krijgsgeluk. 104. by — aan. 106. 't G e-meen — het scheepsvolk. 115. Jelmer — vgl. III vs. 182. 116. Martens — Jacobus Martens, een Geus, die later voornbsp;Haarlem sneuvelde. 119. Graav' — vgl. III vs. 27. Rhynenbsp;'— Anthonis van Rhynen uit Overijssel, met de Grave gesneuveldnbsp;bij Oudenaarden. Hun dood voor den Briel is dus historischnbsp;onjuist. 125—126: men sloopt van huizen en in tuinen het houtnbsp;en de steenen om een dam over de gracht te bouwen.
VI
236
-ocr page 257-Tot bnig en damming, hout en puynen. Reeds zoekt de koene Mondiagonnbsp;Langs small' en glibberige paaden.
Die roem gevolg van Helde daaden,
130. Die 't blinkend Goesch' ontzet begon.1
Als Rochus, in den Briel gebooxen.
Niet onbewust van 't geen de Stad,
In deese tyden, is beschooren.
Zo Spanje d'overwinning had;
135. Als Rochus voomeemd korte dagen Voor eeuwig' eer en lof te waagen,
Hy zegd, ik geev' aan 't Land myn bloedl Het is niet nodig dat ik leeve.
Maar nut dat Spanje schrikk' en beeve, 140. Als zy zal hooren Neêrlands gloedl
[Ik wil, hun, die de Zege wachten,
Doen voelen, d'eerst', in Hollands nood, De wiss', hoewel geringe, machten.
Die hier. Natuur aan Vxyheid, bood.
145. Die byl gaat hind'ien 't oveitiekkeu,
En ons een nieuwe hulp verstrekken, Aon deeser Krygskund' onbekend;
Het rysend ty, zal weg doen loopen Zo ras de Nieuwlands Sluys is oopen,nbsp;150. Een Vyand, Vloeden ongewend.]
127. Mondragon — Christoloio de Mondiagon (1504—1596), Spaansch legeraanvoeider, bekend dooi zijn veioveiing van Goesnbsp;na een gevaarlijke tocht van vier uur door verdronken land.nbsp;130. begon — deed ontstaan, blinkend — schitterend, beroemd. 131.Rochus — Rochus Meeuwsz. 135,korte dagen
— nbsp;nbsp;nbsp;gedurende weinige oogenblikken. 142. d'e e r s t' — te com-bineeren met hun (vs. 141): het eerst. 145. hind'ien —verhinderen. 't overtrekken — nl. van de grocht. 147. deeser
— nbsp;nbsp;nbsp;van de Spanjaarden.
VI
237
-ocr page 258-155.
160.
Hy sprak; en reeds zyn weg de kleeden: Hy springd in 't midden van de grachtnbsp;Men ziet de friss' en rappe leedennbsp;Behendig toonen hare krachtlnbsp;In beide leegers, opgetoogen.
Vest Rochus ieders geest en oogen:
Het eene pryst syn Helde-moedl
Wyl 't ond're, door syn daad verbolgen.
Laat duizend kogels hem vervolgen.
En ieder schoot op Rochus doed.
Hy duykt; hy zwemd met lange streeken Een byl is in de rechterhand.
Om alle hindernis te breeken.
Die ‘t zeenat weig'ren kan aan 't land.
165. Hy haktl men ziet het water ruyssen.
En fluks in schuim en golven bruyssen. En overstroomen bouw en daminbsp;De natte Spanjaart vreesd verdrinken,
Hy vlucht, de grond die schynd te zinken,
170. En zoekt langs welke weg hy kwam!
Dog Rochus vind wêerom de Wallen Bewaard door dapperheid en kunst.
175.
Uw roem zal nimmer, Rochusl vallen, Gy hebt verdiend de Vryheids gunst?nbsp;Schoon uw Geslagt niet was verheeven.nbsp;Uw hart en moed zal luyster geeven,nbsp;Meer als Geboorte leenen kan?
En hy, dien eerst de Deugd bekoorde En d'Eer tot dapp're daaden spoorde,nbsp;Hy was de eerste Edelman?
onder de indxuk. bouwwerk. 168.
155. nbsp;nbsp;nbsp;opgetoogen — yol spanning,
156. nbsp;nbsp;nbsp;vest — vestigt op zich. 167. bouw
natte — die nat wordt. (Vgl. blyde vs. 193). nbsp;nbsp;nbsp;179. spoorde
—• aanspooide.
VI
238
180.
-ocr page 259-185.
190.
195.
205.
Zo, vcra d'onlcmgs beviyde stioomen.
En van de weg-gescheurde brug.
Verscheen Horatius in Romen,
En week Poisenna's heyx te rugl Maar om behoorlyk hem te krooneunbsp;HeeK Codes Maro's Helde-toonen,
En Rochus myne zwakke Lierl Nogtons gaat Rochus eeuwen leeven.
Nu myne Lier syri naom zal kleeven,
Aan Nassau, Geus, en Batavieil
Maar v^l der Spanjaards woed in 't vluchten Verschrikt het angstig Beyerland,
Verneemd de blyde Geus geruchten Dat Vlissing is in 's Vryheids hond.
En Veer' ontrokken aan Tirannenl Gy ziet, zegd Lumei, wakk're Mannen,
Gy ziet, den weg, die Voorspoed toondl Sy helpt die voorwaars durven streeven,nbsp;Bossu is nauwelyks verdreeven.
Of uwe deugd is al beloondl
Laat ons na 't weelig Braband vaaren.
Wat is 'er dat op Schelde stuit?
De Kloosters der Antwerpenaaren,
Haar rykste Kerk is uwe Buit.
Neen, (antwoord Blois) in Holland blyvenl
183. Hoiatius — Hoiotius Codes, die de brag over de Tiber tegen den Etrniischen koning Porsenna verdedigde totdat ziinnbsp;medeburgers deze achter hem algebrolcen hadden. Toen sprongnbsp;hij in de rivier en kwam behouden te Rome terug. 186. M a r onbsp;— Publius Virgillus Maro, dichter van de Aaneis. 202. stuitnbsp;~ [ons] tegenhoudt. 205.'Blois — vgl. UI vs. 161.
VI
239
Laat onse macht daar eerst beklyven. Op haar en Zeeland koomt het aonlnbsp;De Geus, in dat bezit gekoomen.
Kan Rhyn, en Maas, en Schelde toornen, 210. En, weer vereend, na Brussel gaanl
Wilt deese kusten niet ontblooten,
Blyv' voor Oranj' alhier gebiên; Verschans de dyken en de slooten,
Wyl anderen na helpers zienl 215. Ik zal de Zeeuwen gaan versterken,
De Ryk om Eng'lands bystand werken. Laat Enthes Dordrecht onderstaanlnbsp;En wyl, na Gorcum, Brand zal vaaren.nbsp;Kan Zwieten volk in Schieland gaêrennbsp;220. En Cabbiljau na Alkmaar gaanl
Wel haast zal hier Oranje weesen, Oranje, Nêerlands toeverlaat;
Die 't werk door onse hand gereesen Gelukkiglyk volbrengen gaat!
225. Wy zullen onder uw beveelen,
Terwyl 's Lands eerste breuken heelen. Vervolgen 't geen den Briel beloofd.nbsp;Door dubble vlyt en moed betrachtennbsp;Dat biimen kort der Geusen krachtennbsp;230. Zyn niet onwaardig zulk een Hoofd!
216. de Ryk — vgl. III vs. 53. 217. Enthes — vgl. III vs. 5. ondeistaan — bepioeven. 218. Brand — vgl. III vs. 2.nbsp;219. Zwieten — vgl. III vs. 29. 220. Cabbiljau — vgl. IIInbsp;TB. 29. 223. gereesen — begonnen, opgezet. 230. zulknbsp;een hoofd — a!s Oranje is.
VI
240
-ocr page 261-De Veldheer door 't gesprek bewoogen Laat toe dat hem de Reeden temd;
235.
En Blois bespeurd in aller oogen Dat ieders hart dit meede stemd.nbsp;Gedreeven, onderwyl, na 't Westennbsp;Verfcergd de nacht de Brielsche Vesten,nbsp;En dekt d'Atlantisch' Oceaan;
240
De Volk'ren van Europa's Kusten Vermoeyd van arbeid, gaan nu rustennbsp;En 't licht bezoekt d'Americaanl
?32. reeden — verstand.
VI
241
ZEVENDE ZANG.
Maar schooa de duisternis de Landen Van d'eene helit ran d'aarde dekt;
En rust verspreid op deese Stranden Wyl Daageraad wêer and'ren wekt;nbsp;Het oog van God blyft oltyd waaken!
5.
10.
6 Mensch, gedenk in alle zaaken.
Het zy gy diend, of wel gebied. Graveer op 't diepst in uw Geweeten,nbsp;In weeld', of in gebrek gezeeten.
Dat u de Godheid stadig zieti
Ver boven 't Firmament verhoeven Geeft d'Aller-Hoogste syne Wet:
De Throon, die deese Wet ziet geeven,
Is boven lof, en zonder smet.
15. Aldaar is alles reyn en heylig.
Voor 't aardsch' en voor 't bevlekte veylig; De Deugden speelen om dien Throon;
Sy offren zuivere gebeeden Terwyl de zwakke Menschlykheedennbsp;20. Van verre, bidden om verschoon!
By alle Volk'ren aongebeeden.
Schoon geen van haar syn Weesen kend, Werd hy gezogt in plegtigheedennbsp;Geleerd by Khoron, Vedam, Zend!
25.
De wild' eerd hem in lucht en winden.
ZEVENDE ZANG
4. a n d'i e n — andere [lauden]. 19. zwakke Menschlykheeden — allegorisch op te vatten als: tekortkomingen. 20. verschoon — vergeving. 24. K h o r a n — het heiligenbsp;boek der Mohammedanen. Vedam — de veda's zijn de innbsp;het Sanskrit geschreven oude gewijde boeken der Hindoo'snbsp;Zend — godsdienstboek der oude Perzen, hetwelk de leer vannbsp;Zoroaster bevat.
Vil
242
-ocr page 263-30.
35.
40.
45.
50.
Elk tracht om syne Wet te vinden.
Elk zoekt een Tempel in de smartl 6 Stervelingl in uw Geweelen,
Is syne vaste Wet gezeeten;
Syn Tempel is het deugdzaam hart!
Synquot; helder oog kan nimmer ieylen En ziet gelyk aan alle zyd;
Het kon 't ongrondelyke peylen.
Het kend de Waarheid, meet de Tydl Het wil in deernis wel beschouwennbsp;Ons kort vermaak, ons lang berouwen.nbsp;Ons Wysheid die zo weinig kendlnbsp;Het geen de mensch noemd ongelukkennbsp;Die bitterheid voor vreugd doen plukken.nbsp;En egter syne Goedheid zend!
9at, geboorte, kracht, en leeven.
Aan alle Glooben zonder tal.
Welk' in d'onmeetb're ruymte zweeven, Elkaêr bewaarende voor val.
Zo wel die verheid doed verdwynen.
Als sy, die onbeweegbaar schynen,
Zyn air in eevenwigt gezet:
En in de loop, of rust, begormen, Comeeten, Weerelden, of Soimen,
Volgd ieder d'eens gezette wet!
29. vaste — onvrrikbaie. 38: dit vers is lijdend voorwerp bij beschouwen (vs. 35). 42. glooben — hemellichamen.nbsp;45: degenen die de groote afstand aan het gezicht onttrekt.nbsp;49. comeeten — staartsterren, weerelden — lichamennbsp;in het heelal. 50. gezette — gestelde.
VII
243
Maat nog die blinkende gevaaiten. Wier wigt d'inbeelding nouwlyks vat.nbsp;Nog gy, gedugte vier'ge Staarten,nbsp;Planeetens nieuwe leevens-schat;
55. Zyn voor Syn' oogen meer in waarde Als 't bloedeloose dier op aardenbsp;'t Geen kleinheid aan ons oog verborg:nbsp;De Vorsten welk' een Land verpieren.
Het voedzel nodig voor de mieren;
60. 't Is alles deel van syne zorgi
[Hy is 't, die, met de pronk der Steeden, Aan d'Anadyr, de Tzuchtis kleed;
Die d'Oerang-Oetangs stomme Reeden Mild' eenzaamheid bewoonen deed;
65. Die zee-wind aan gezengde stranden.
En op Straat-Davis naakte randen Schonk hitt' in adem aan de mensch;
Die sterkt', aan grove Patagoonen, Geduld, aan zwakk' Albinos soonennbsp;70. En bloessem, gaf, aan by-en wensch.]
52. d'i n b e e 1 d i n g — het vooistellingsveimogen. vat — kan bevatten. 53. staarten — het lichtend gedeelte achter denbsp;kern. 54. planeet — donkere bol die zich om een vaste ster,nbsp;inz. om de zon beweegt en van haar licht en warmte ontvangt.nbsp;81. de pronk der steeden — de steedsche opschik; hier:nbsp;kostbaar bont. 62. Anadyr — rivier, ultloopend op denbsp;O.kust van Siberië. Tzuchtis — de Tsjoektsjen, een volkstamnbsp;in Siberië. 63—64: die de orang-oetang instinctmatig denbsp;eenzaamheid deed opzoeken. 66. S t r a a t-D avis — verbindingsweg tusschen Groenland en Cumberland. 67. adem —nbsp;lucht. 68. Patagoonen — oorspr. bewoners van Patagonië,nbsp;het Z.gedeelte van Argentinië. 69. Albinos soonen —nbsp;een Albino is een witte neger. 70:' God geeft bloemen aan denbsp;bijen tot het bereiden van honing.
VII
244
-ocr page 265-75.
80.
85.
90.
95.
Schoon syne Wysheid, voor ons' oogen Geprent in alles wat wy zien.
Niet nodig heeft op nieuws betoogen Of blyk van almacht aan te biên;
Men ziet zomtyds dat sy de Wetten Die sy voor d'Aard' heeft willen zettennbsp;Doed stilstaan voor een oogenblik;nbsp;Wanneer de straf van hare handen.nbsp;Gaat zoeken fiere Dwingelanden,
Of Volkeren vervuld met schrik!
Oranj', hoewel door Haar verkooren Tot weederstand aan Dwinglandy,
En om in Nederland te stooren Philips verwoede Heerschappy;
Oranj' had tweemaal zien verdwynen Al wat te velde dêe verschynennbsp;Syn schatten. Vrienden, nyv're vlyt,
En schoon nog moedig in gedagten. Zat stil; genoodzaakt af te wagtennbsp;De vrugten van Geduld en Tyd!
Maar egter zag de vroege morgen,
De middag, avondstond, de nacht Syn geest in Vadeilyke zorgen.
Op 't heyl van Nederland bedacht. Aldus, aan Babel 's Vloed gevangen.
74. blyk van - bewijzen voor. 75. sy - de wijsheid. 80. vervuld — 3e pers. enkelv. 83. stooren — verstorennbsp;vernietigen. 85. tweemaal — in zijn veldtochten van 1568nbsp;en 1570. 95. B a b e I's v 1 o é d ~ de Euphraat. Vergelijk voornbsp;de vlgg. verzen psalm 137 :1 en 2.
VII
245
De Haipen in de Wilg gehangen,
Peinsd' Israël aan Slons lot;
En hoopte dus syn 's Volk 's verblyden By wederomkomst van de tydennbsp;100. Nog in de hand van syne Godi
De Godheid ziet all' onse smarten,
Sy hoord de zucht die kommer zend;
Sy leesd in 't doolhof van de harten. Begeert' ons zelv, nog, onbekend!
105. Sy weet, hoe dat Oranje's wenschen Zyn boven krachten van de menschennbsp;En doenlyk maar door haar gebied:
Sy wenkt! de Hoop om hoog gekoomen Heeft plaats voor hare Throon genoomen,nbsp;110. De Hoop bewoond den Hemel niet!
Door myne gunst aan d'Aard' gegeeven. Op dat uw hulp den sterveling,
Zegd God, in 't kort' en bange leeven. Vertroost', verzelschapp', en omring';
115. Die hem van myne Throon gezonden.
Als Ik, onwankelbaar gevonden.
Als Ik, onfeylbaar zyt geweest;
Gaat Hoop, verjaag Oranje's schroomen Verdryf syn' angst door blyde droomen,nbsp;120. En leer 't aanstaand' aan syne geest!
96: ten teeken dat zij niet meet wilden zingen. 97. I s i a ë 1 — de Joden. S i o n — Jeruzalem. 107. doenlyk — vervulbaar.nbsp;115. Die — slaat terug op Hoop. hem — aan hem. 116. alsnbsp;— evenals, gevonden — bevonden; et achter te lezen: zytnbsp;geweest (vs. 117).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120. 't aanstaand' — de toekomst.
VII
246
-ocr page 267-Wys aan, dooi welke groote daaden Het nieuwe werk van syne hand,
By Volgers syner wyse paaden Zal zyn Europa's schoonste Land.
125. Hoe d'Overwinning syne Soonen Zal zeegepraalende vertoonen.
En Nederlands gevreesde Macht Met hare waapenen zal brengennbsp;Van daar de Lyn en Keerkring zengennbsp;130. Tot daar geen Son Natuur verzachtl
De rust, de Slaap, de ligte dioomen Zyn air in uwe hand gesteld.
Door uwe zorg zy mêe genoomen 't Geen nodig is dat u verzeld;
135. Vertrekt! Op vleugelen geheeven
Door Eygenliefd' en Moed geweeven. Bereikt de Hoop in korten d'Aard'.
Sy vind wel haast de stille hooien Daar Slaap en Droomen zyn veischoolennbsp;140. Door dikke neevelen bewaard.
Sy wekt de Slaap; sy roept de droomen; Niet zulk', als met het zwaaie bloednbsp;Zomtyds in onse harssens koomen.
145.
Als 't lighaam is te veel gevoed;
Maar zulk' als aan het breyn verschynen,
122. nieuwe werk — de veieeniging der gewesten tot een Unie. 123. by — door. 129. 1 y n — de equator. 136. e y genii e t d e — aelibewustzijn, gevoel van eigenwaarde. Dit is metnbsp;de duri benoodigd om den menschen hoop te schenken.nbsp;137. in korten — in korte tijd.
VII
247
-ocr page 268-Wanneer men buiten angst en pynen.
Die zagt' en zuiv're slaap geniet.
Die maar alleen is don gegeeven.
Als by de maatigheid in leeven,
150. De Deugd in onse ziel gebied.
Koomt, spreekt de Hoop, en volgd gebooden Van uwe Schepper, en de myn'.
Uw spoed en diensten zyn van nooden Daar Syne wil volbracht moet zynlnbsp;155. De Slaap, bezwaarlyk opgereesen,
Schynd d'arbeid en de reys te vreesen,
Hy wryfd syn' oogen, volgd, en zuchtl De Droomen die geluk voorspellen.
Gaan, met de Slaap, de Hoop verzeilen,
160. En zweeven vroolyk in de lucht.
De Nacht, op haar' Ebeene wagen.
Door donk're wolken ondersteund,
Verneemd de Hoop in lucht gedragen.
Die op haar gulden anker leund.
165. Sy ook heeft hare last bekoomen.
En weet, waarom de Slaap en Droomen, Met Hoop, verschynen op de Kust:
Sy dubbeld duisternis op Aarde,
Verstomd wat nachtgeruchten baarde,
170. En spreid de Vaak, die zorgen sust.
154. daar — daar waar. 155. bezwaarlyk — mot moeite. 156. d’arbeid eB de reys — hendiadys; de inspannendenbsp;reis. 161. ebeene — ivoren. 163. verneemd — bemerkt,nbsp;ziet. 164: doorgaans wordt de gepersonifieerde Hoop met eennbsp;ontluikende bloem afgebeeld. 169. verstomd — doet verstommen.
VII
248
-ocr page 269-Maar d'and'ie spoeden zig t'omringen De rustplaats, daar Oranje lag.
175.
Die duizend moeyelyke dingen Met koele ziels-bedaardheid zag.
Die ziel, ia Onweer hoogst geheeven. Wist nimmermeer voor 't Lot te beevenlnbsp;Zo dryfd, wanneer de Lente gtoeyd,
In 't nest, op weyielende baaien,
Gerust, in 't midden van gevaaren 180. De Halcyon, terwyl sy broeydl
175. o n w ê e I — benarde tijden. 176. nimmermeer — nooit. 180. halcyon — de ijsvogel, beeld van rust daar zijnbsp;bij kalme zee broedt. Het devies van den Prins was „saevisnbsp;tranquilluE in undisquot;.
VII
249
-ocr page 270-AGTSTE ZANG.
1. De Slaap met zagtheid ingesloopen Is ras 't gevolg van rust geweest;
De Droomen naderen met hoopen En speelen voor Oranje's geest.
5. Eerst arbeid alles door elkander.
En 't eene voorwerp jaagd het ander; Allenkskens werd het schynsel klaar,
In eens verdwynen war, en duister,
De Sonne ryst in guide luister,
10. En zoele May verpierd het jaarl
Hy vind, zig in de lucht verheev«n.
Een zwarte rook verbergd hem d'Aard', Het schieten doed de wolken beeven,nbsp;En 't schut is met gejuych gepaard.
15. Maar als de dampen zyn verdweenen, Is 't uitgestrekt gezigt verscheenen,
Hy ziet de boorden van het Y,
Daar duizenden van menschen wachten Na schuiten, scheepen, en na Jachten,
20. Die reeds zig toonen van naby.
De Waterlandsche klokken luyden Maar niet, gelyk in waapenkreet,
Sy schynen eerder vreugd te duyden.
Zo als, wanneer men welkoom heetl 25. De Vlaggen waeijen van de Toorens,
ACHTSTE ZANG
5. arbeid — loopt, beweegt. 6. j a a g d — verjaagt. 8. w a r en duister — de verwarrende duisternis. 14. 't schut —nbsp;het schieten. 19. N a — op. 21. Waterland — de streeknbsp;benoorden Amsterdam. 22. in waapenkreet — in oorlogstijd. 23. duyden — wijzen op.
250
VIII
-ocr page 271-Maar toonen nergens, als bevoorens.
Het groot en rood Bourgonje's Kruys;
't Zyn alle Vlaggen van Oranje,
Geen 't minste dat gewaagd van Spanje, 30. Nog in 't gezicht, nog in 't gedruis.
Hy wend na d'and're kant syn' oogen, Hy ziet het bloeyend' Amstelland,
Daar elk, in blydschap opgetoogen,
In alle Dorpen, Boogen plant;
35. Hy merkt door niemand dit gebieden,
't Is zuiv're liefde van de lieden Die Boog, en Praal, die Kunstwerk, rystlnbsp;Geen stok is in de lucht verheevennbsp;Of gaat rondsom de werkers zweeven,nbsp;^0. Geen barsche mond die slaaven pryst.
Maar op de plaats, daar kort te vooren. Begon te klimmen Amsterdam,
Ziet hy een nieuwe Stad gebooren.
Die driemaal grooter omtrek nami Daar 't Y geperst door beide dyken.
26. bevoorens — vroeger. 27. B o u r g o n j e's kruys —¦ een rood kruis van diagonalen. De tijd van de Spaansche over-heersching is dus voorbij. 30: noch in de vlaggentooi noch innbsp;hel klokgelui. 35. m e r k t .. gebieden — hij bemerkt datnbsp;dit door niemand bevolen wordt. 37. boog en praal —nbsp;eerepoorten. ryst — doet oprichten. 38—40: die de praalbogennbsp;oprichten worden niet door stokslagen aangezet of als slavennbsp;uitgescholden. 42. klimmen — verrijzen.
251
VIII
-ocr page 272-Moet wedeizydens inwaart wyken.
Daar ryst het hedendaags Carthaagl Daar kan 't gezicht in eens beschouwennbsp;Venetien, en haar gebouwen.
50.
Met Tyr, Alexandrie, en Taagl
Het oog, vergeefs, tracht door te dringen.
Het bosch van masten 't geen men ziet.
Die Noordwaarts aan de Stad omringen Daar Y en Pampus zamen vliet.
55.
Schoon alles woeld, in breede Straaten,
De afstand weigerd toe te laaten Te onderscheiden 't geen geschiet;
50.
Maar als de Hoop den Prins hoord wenschen Te zyn in 't midden van die menschen,nbsp;Daald straks de wolk op haar gebied.
De vensters wysen, in de zaaien.
55.
Het goud dat om de spiegels zwierdi En Xavery in 't marmer praaiennbsp;By bloemen die van Huysum cierd!nbsp;Chits, Fulp, gespannen in vertrekken.
46. wedeizydens — aan weerskanten; waar het IJ smaller wordt dus. 47, Carthaag — beroemde schoone stad innbsp;Afrika, door de Romeinen verwoest. 50. Tyr — Tyius, stad innbsp;Phoenicië. Taag — de dichter bedoelt Lissabon, aan denbsp;monding van de Taag gelegen. 53. Noordwaarts aan —nbsp;in de richting van het Noorden. 54. Pampus — verbindingsweg van het IJ met de Zuiderzee. 60. straks — aanstonds.nbsp;63. X a V e I y — Jean Baptiste Xavery (1697—1742), beeldhouwernbsp;te 's-Gravenhage. 64. van Huysum '— Jan van Huysumnbsp;(1682—1749), vooral bekend als bloemschilder. Door de venstersnbsp;ziet men dus de marmeren beelden van Xavery en de bloemstukken door van Huysum. 65. chits — sits, bedrukt gebloemdnbsp;katoen, fulp — fluweel.
252
VIII
-ocr page 273-Als Lak en Cedei niets bedekken;
En d'Alcatiev vergroot de Pracht!
Geen meerd're Praal kwam zig vertoonen Wanneer Oranje Ryk en Kroonen,
^0. Aan Ferdinand, van Corel, bracht!
Oi dan, als, van Leucate's stranden.
Te rug op 't hooge Capitool,
Augustus deed Altaren branden.
En Nyd en Tweedracht zig verschool!
^5. Toen alles wat het Oost kwam bieden. Wanneer de schatten der Lagieden,
't Geen reeds in Isis Grafsteên lag, Vergierde Phoebus witte drempel.
En 't blyde Romen, Janus Tempel Ten derdemaal geslooten zag!
66. ceder — het cederhout, waarvan de lambrizeetingen vervaardigd werden. 67. d'Alcatiev — lijn Spaansch tapijt (alcatifa). 68-—70: na de troonsaistand van Karei V in 1S56nbsp;bracht de Prins van Oranje aan diens broeder Ferdinandnbsp;van Oostenrijk de kroon en scepter over. 71. Leucate'snbsp;stranden — Leucote, een kaap op de Z.kust van het eilandnbsp;Leucas in de Ionische zee. 72. Capitool — vgl. II vs. 2,nbsp;73. Augustus — Keizer Octavianus, die in het jaar 31nbsp;Antonius bij Actium versloeg. 76. Lagieden — een Egyptische dynastie genoemd naar Lagus, den vader van Pfolo-meus I. 77. I s i s g r a 1 s t e ê n — de grafsteden, die Cleopatranbsp;had laten bouwen grenzende aan de tempel van Isis ennbsp;Waarin zij alle kostbaarheden van Egypte had opgeborgen.nbsp;78. Phoebus — de zonnegod Apollo, die te Rome een tempelnbsp;had. 79. Janus — een God, door de Romeinen vereerd alsnbsp;iemand die op het begin van een handeling zegenend werkt.nbsp;Bij de aanvang van een oorlog wordt zijn zegen afgesmeekt,nbsp;terwijl zijn tempel op het Forum met veel plechtigheid geopendnbsp;Wordt en eerst gesloten na het herstel van de vrede. 80. tennbsp;derdemaal — Immers ook al na de slagen bij Philippinbsp;(41 V, C.) en Naulochus (36 v. C.).
253
VIII
-ocr page 274-Oranje zoekt aan alle zyden Of niets aan 't oordeel wysen zal;nbsp;Wiens blyde komst in deese tydennbsp;Verheugd die Burgers zonder tal?
85. De Hoop, gereed om zig te toonen, Gelykt in Amsterdam te woonen,
Sy kiest de houding en 't gebaar.
Als eertyds pleeg de Deugd te schynen Eer sy van d'Aarde ging verdwynennbsp;90. Of Fagel duurend tagtig jaar.
„ó Vreemdeling, die aan de kleeden „Hier blykt te weesen by geval,
„Zo g' onbewust mogt zyn, wat heeden „Tot Amsterdam gebeuren zal,
95. „Ik ben gewillig uit te leggen „En uwe weetenslust te zeggennbsp;„Wat oorzaak geeft tot deese vreugd,nbsp;„Door Vorsten, welke komen zullen,nbsp;„Ziet elke Burger hier vervullen,
100. „De wensch van syne teed're jeugd.
82. aan 't oordeel wysen — van Haren drukt zich onbeholpen uit: antwoord zal geven op de vraag:. 86. gelykt
— nbsp;nbsp;nbsp;ziet er uit of. 88: de Hoop verplaatst zich in de tijd datnbsp;de deugd de menschen bezielde, en neemt hun uiterlijk onnbsp;gebaren over. 90: speciaal heeft zij de gedaante van Mr. Francois Fagel (1659—1746), die meer dan vijftig jaar griffier dernbsp;Sf. Gen. was, den vriend en leermeester van Van Haren,nbsp;duurend — gedurende. 91. aan de kleeden — te oor-deelen naar de kleeding. De zin is dus: O, gij die vreemdelingnbsp;blijkt te wezen enz. 92. b y g e v a 1 — bij toeval. 98. vorsten
— nbsp;nbsp;nbsp;Willem IV en Prinses Anna.
254
VIII
-ocr page 275-Hs.
120.
125.
„Maar schoon de Son al is gereezen „En reeds de natte grond verkwikt;
„Hy zal nog hooger moeten weesen „Eer sy aan ons zyn toegeschikt:
„De Zuider-Zee, die veele jaaren „Geen Admiraal op haare baaren,
„Geen Nassau, Zee-Voogd heeft gezien „Verwaand in eer van hare stroomen,
„Zal hen zo langzaam laten koomen „Als sy aan 't Pampus kan gebiên.
„Wilt onderwyl een weinig rusten,
„En onderstaan in 't naaste huys „De vriendlykheid van deese Kusten,
„Tot dat het donderend gedruis „Van duizend koop'r' en ys'ie mondennbsp;„Aan ons haar komste zal verkondennbsp;„Tot aan de Sluysen van de Stad;
„Tot dat, van 't Pampus afgewrongen,
„En 't Y, met moeyte, doorgedrongen,
.,Haar Jacht door Vesten is bevat.quot;
Sy sprak: de Prins gewoon te zwygen.
Geleid door onbekend gebied.
Laat ligt de Hoop van hem verkrygen Te gaan ter plaatse daar sy bied.
En zonder hinder ingekomen
101. schoon — ofschoon. 104. sy — de vorsten, toegè-schikt — toegezonden. 106. admiraal — sinds 1639 waren de Prinsen van Oranje tevens Kapitein-generaal-admi-laal. 108. verwaand — zich verheffende op. De Zuiderzee zal, prat gaande op de eer die haar golven te beurt valt,nbsp;haar stroom naar Pampus tegenhouden en zoodoende denbsp;aankomst der schepen vertragen. 112. onderstaan —nbsp;beproeven, ondervinden; vgl. VI vs. 217.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120. vesten — de
stadsvesten van Amsterdam, bevat — omringd door.
121. gewoon te zwygen — toespeling op de bijnaam „de Zwijgerquot;. 122. gebied — bevel, macht. 124. bied — gebiedt.
VIII
255
(De Hoop werd altyd aangenomen)
Is 't eerste dat hy gade slaat Een welgeschilderd deftig weesennbsp;Daar Eer by Kund' in is te leesen,
130. In 't Burgermeesterlyk gewaad.
De Gaart van d'Aarde legd voor d'oogen,
't Compas is in de rechterhand,
Hy zoekt of Maalson is bedroogen Of wist de loop van 't Noorder strand?
135. Een Vorst, gekleed in Lena's Vellen,
Schynd nieuwe wegen voor te stellen,
En wysd de Kust tot Kolyma!
Een oog van 't beeld gaat derwaarts zweeven, Wyl 't ander schynd gebied te geeven,
140. Van Surinam na Jaccatra!
128—130: de Piins ziet een schildetij van een buigemeester, uit wiens houding deugdzaamheid en bekwaamheid spreekt.nbsp;NI. van Nicolaas Witsen (vs. 151), Nederlandsch geleerde ennbsp;staatsman, die een tijd gezant in Rusland was om gegevensnbsp;omtrent land en volk te verzamelen, en later Burgemeester vannbsp;Amsterdam werd. 133. Maalson — Dr. Francois Maelsonnbsp;(1538—vóór 1602), Pensionaris van Enkhuizen, bevorderde denbsp;leizen met het doel door het Noorden China en Japan te bereiken. 135. vorst — Czaai Peter de Groote van Ruslandnbsp;(1689—1725) ondernam in 1697 een reis naar West-Europa omnbsp;de aldaar bestaande toestanden te leeren kennen en arbeidskrachten te werven. Hij bezocht Witsen te Amsterdam. Lena
— nbsp;nbsp;nbsp;rivier in Siberië bekend om pelterijen. 137. Kolyma —nbsp;rivier in Siberië die in de N. oceaan uitmondt. 138. 't beeld
— nbsp;nbsp;nbsp;de geschilderde beeltenis van Witsen. 140: toespeling opnbsp;Nederland's koloniaal bezit. Jaccatra — oude factorij vannbsp;de O. I. C. op West-Java, het latere Batavia.
256
VIII
-ocr page 277-Men ziet Oranje zig verheugen Wanneer hy merkt d'aonstaonde macht.nbsp;Die eens in laatere geheugennbsp;Des Amstels Burger Vaad'ren wachtlnbsp;Hy vraagd, wie is 't dien ik zie zorgennbsp;Vgn daar het Oost de trisse morgennbsp;In purp're glans na 't Westen stierd;
Tot daar de Son op ys en klippen Van ver laat bleeke strooien glippennbsp;En 't Noorder-licht de nachten gierd?
Hy 's Witsen (zegd de Hoop) geheeten, Vermaard in Stads, en Staats bewind!
De jonge Vorst by hem gezeeten Een wonder 't geen men zelden virid:nbsp;Dien, onder Pool en Kring van 't Noordennbsp;Europa's Kennissen bekoorden;
Die weg door 't nutte zogt na Faam!
Die vroeg, hoe doed men Handel bloeijen, Hoe 's Werels eynden zomen vloeijen?
Tot dit was Witsen's geest bekwaam.
143. in laatere geheugen — in de heugnis van later tijden, in de toekomst. 153. vorst — vgl. vs. 135. 156. kennissen — wetenschappen. 159: hoe kunnen de volkeren vannbsp;de uiteinden der aarde met elkaar In contact komen?
165.
170.
Aldus, in uwe done Landen,
Oasis, daar de Cancer smagt. Beschaafden Termosiris handennbsp;Den Griek, dien hem Minerva bragt;
't Was niet alleen in Thebe's zaaien Dat sy met hem ging wysheid haaien;nbsp;Sy deed hem vreugd' in aimoê zien.nbsp;Daar Nyverheid en Vreede woonen;
Als 't voorbeeld aan een Vorst te toonen Die eens aan menschen zou gebiên.
162. Cancer — het steiiebeeld de Kieelt, de Nooidel. keerkring waar de zon naar de evenaar toewendt. 163. Termosiris — waarschijnlijk de priester van de tempel van Zeus-Ammon, gelegen in de oase Siwah, waar Alexander de Groote, de Griek, na de verovering van Egypte (332 v. C.) het orakelnbsp;ging raadplegen en als zoon van dien God begroet werd.nbsp;Arianus en Plutarchus vermelden hem niet. 164. Minervanbsp;— de wijsheid; Alexander was immers een leerling vannbsp;Aristoteles. 165. Thebe's zaaien — Thebae in Egypte, eennbsp;zeer schoone stad waar de tempel van Zeus Ammon bovennbsp;alles uitmuntte. Minerva laat hem dus niet alleen pracht, weeldenbsp;en rijkdom zien. 169. Als — als om.
258
VIII
5.
NEGENDE ZANG.
De aiend in de Pyrenëen,
De leeuw in Barca^s zandig Ryk,
De walvis in de Noorder Zeëen,
Elk kroost, is Ouderen gelyk.
Kcom verder, treed in deese zaaien. Merk aan, waar ook uw' oogen dwaalennbsp;De blyk van Kunst en Wetenschaplnbsp;Zo Witsen's Naam vergierde d'Aarde,
De Soon niet minder hier in waarde, Volgd allerwys' de 's Vaders stap.
Syn smaak en kermis in taai'reelen, Vertoond aan 't oog der Vreemdelingnbsp;Door honderd kunstige Pinceelennbsp;Hoe ver de Roem van Neêrland ginglnbsp;Wiens wyse moed, en dapp're handen.nbsp;Beschermden d'onwaardeerb're panden.nbsp;Van Gods-dienst, Vryheid, en van Rust;nbsp;Of onse Vlag deed aan de baarennbsp;In vuur, en bloed, en in gevaaren.nbsp;Eerbiedigen op ieder Kustl
Negende zang
2. B a r c o — stad in Cyronaïca, in 560 v. C. gesticht. 5. K o o m Verder — de Hoop noodigt den Prins uit om de schilderijengalerij van Witsen Junior te bezichtigen. 9. De soon —nbsp;dichterlijke vrijheid, immers Nicolaas Witsen was kinderloos.nbsp;11. taai'reelen — schilderijen. 15. wiens — kan terugnbsp;slaan op Neêrland, daar dit relatief voor alle geslachten gebruikelijk is; kan ook afhankelijk van vertoond (vs. 12) =nbsp;van vrie, zijn. 16. o n w a a r d e e r b'r e — niet genoeg tenbsp;vraardeeren. 18; of wiens wyse moed.... aan — op.
259
Aanschouw, hoe dat, rondsom verbolgen De Zee, de scheepen van die Vlootnbsp;Hier met zig in de lucht doed volgen.nbsp;Daar weder in den Afgrond stoollnbsp;2h. Ziê Spanje's Vlag voor d'onse daalen.
En van der Does die buyt behaalen In spyt van stormen, onweêi, doodtnbsp;Ziet hier in volle Zee verzinken.
En daar in vlam langs stranden blinken 30. D'onverwinnelyke Vloot!
Die Zee-liên, die g' in 't hoogste Noorden Ziet zitten in die droeve hut.
Op koud' onherbergzame boorden Daar licht en warmt' is uitgeput;
35. Zyn Heemskerks stoute metgezellen.
Die Willem Barentz gaan verzeilen.
Die zoeken onder syn gebied.
Of moed kan geeven na Chineesen,
Na Komschadaal, en Japonneesen,
40. Een doortocht die Natuur verbied.
23—24: de woelige zee werpt de schepen op haar golven omhoog oi doel ze zinken. 26. van derDoes — Pieter van der Doesnbsp;(1562—1599), Luitenant-admiraal, nam in 1588 deel aan denbsp;strijd tegen de Armada. 30: de Armada, door Philips uitgerustnbsp;tot een aanval op Engeland. 35, Heemskerk — Jacob vannbsp;Heèmskerck (1567—1607), in Mei 1596 door de Amsterdamschenbsp;regeering met Willem Barend sz (1555—1597) uitgezondennbsp;om de doorvaart naar Indië langs de Noord te vinden. Zij overwinterden op Nova Zembla, terwijl laatstgenoemde op de terugweg overleed. 39. Kamschadaal — bewoner van hetnbsp;schiereiland Kamschatska. 40. natuur — de weersgesteldheid,
IX
260
-ocr page 281-Vergeels is 't Sonne-rond verdweenen, De straalen zelfs niet meer gezien.
En over dag de Maan gescheenen.
45.
Of sclieemering, die Starren biên;
De Noorder-Beyr ziet hen verachten Fïjn ys, en mist, en halfj aars nachten.nbsp;En hem ontrukken d'Amstel Vlag!
So.
Met minder roem, in jEson's velden, Bragt Typhis weder Argo's Helden,
Die Colchos, in de Phasis, zag!
Maar Heemskerk uwe naam zal blyven. Zo long als Zembla's kille strand;
S5.
En met een nieuwe glans beklyven Daar Goenong Api, Neyra brand!
Gaat, eind'lyk Admiraal, gd leeren Aan ieder, dien dat Ampt zal eeren.
En op uw voetspoor glorie mind;
SO.
Hoe Spanjen haare Kust zag beeven. Daar Calpe 't einde van uw leevennbsp;En d'Overwinning zamen bind!
41. sonneiond — de zonneschijf, zon. 45. N o o r d e i-b e y r — poolster. 46. halijaais nachten — nachten die eennbsp;half jaar duren. 47: die twee Amsterdammers slaagden ernbsp;immers in terug te keerenl 48—50: Jason, zoon van koningnbsp;A e s o n van Jolcus (in Thessalië), haalde in opdracht van zijnnbsp;oom Pelias aan het hoofd der Argonauten, wier stuurmannbsp;T i p h y s was, het gulden vlies van koning Aeëtes in Colchis.nbsp;50. Phasis — grensrivier tusschen Colchis en Armenia.nbsp;54. Goenong Api — eiland in de Banda zee. Neyra —nbsp;Banda Neyra, eveneens een der Banda-eilanden. Heemskeicknbsp;Vestigde aldaar de macht van de O. I. C. 59. Calpe — kaapnbsp;aan de Straat van Gibraltar, waar Heemskerck in 1607 tegennbsp;d'Avila sneuvelde na eenentwintig Spaansche schepen totnbsp;zinken te hebben gebracht.
IX
261
IS
-ocr page 282-Die Bxoedeis, weikeis nieuwe wegen.
Als Welvaard dreigde weg te vlJen,
Aan Nederland, verbaast, verlegen, Aurora's Havens deeden zien;
B5.
Ter Gouwl gevoed in uv/e Wallen, Vertoonden hunne lotgevallennbsp;Met meerder recht in uwe Kerk;
70.
Als 't geen die wysd in donk're glaasen Waar van de kleuren 't oog verbaasennbsp;Door hart, nog geest verheugend werk!
Maar als de weg na 't Oosten open Aan Zeeuw en Amstel is bekend.
Zal Vloot na Vlooten derwaarts loopen, Die 't Oost aan onse Wet gewend!
75.
Let op hoe deese Koningryken,
Hoe alle d'Indiën bezwyken,
Hoe 't fier Batavia begon!
80.
Hier straft van Dam de Maccassaaren, Daar temd van Goens de Mallabaaren,nbsp;Hier sneuvelt Hulst, en wint Ceylon!
61. broeders — Coinelis en Frederik de Houtman, geboren te Gouda, namen in 1595 deel aan de eerste tocht naar Indiënbsp;om de Zuid. 64. A \i i o i a — de dageioad, het Oosten.nbsp;66. vertoonden — zouden veitoonen. 68. die — dezenbsp;kerk. glaasen — de bekende gebrandschilderde ramen vannbsp;de gebroeders Crabeth. Van Haren waardeerde ze blijkbaarnbsp;niet (vs. 69—70).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77. Batavia — deze stad werd in 1619
door J. P. Coen op de puinhoopen van het verwoeste Jakatra gesticht. 78. Van Dam — Generaal Van Dam behaalde innbsp;1660 een roemrijke overwinning bij Samboepo op de bewonersnbsp;van Makassar. 79. Van Goens — Rijkloi M. van Goens,nbsp;G.G. van Oost-Indië 1678—1681, vergrootte de bezittingen vannbsp;de compagnie o.a. door de onderwerping van de kust vannbsp;Malabar. 70. Hulst — Gerard Hulst, in 1654 naar Indië gezonden als Directeur-generaal, en bij Colombo in 1656 gesneuveld terwijl Ceylon zich na enkele dagen overgaf.
IX
262
-ocr page 283-Door Bataviers zyn geene Zeëen Zyn geene Kusten onbezocht,
Hoe verder Havens, Bayen, Ree-en,
85.
90.
Hoe eerder 't voorwerp van de Tocht! Van Noort zal ook om d'Aarde zeylen,nbsp;Daar Schoutens Roer met zorg, en peylennbsp;Caap Hoorn, en Straat Ie Maire vind!nbsp;Tasman gaat land in 't Zuyden zoeken.nbsp;En Roggeveen in alle hoeken,
Niet ongenaakbaar door de wind.
[Het Westen kend geen woest' Orcaanen Die haare roer-pen niet veracht;
95.
Sy durven nieuwe wegen baonen Door soob're spaarzaamheid volbracht.nbsp;Sy ook gaan alle Middag-Kringen,
85. V a a Nooit — de ontdekkingsreiziger Olivier v. Noort, die van 1598—1601 een tocht rond de aarde deed. 86. Schouten —nbsp;Willem Coraelisz Schouten uit Hoorn, die als schipper vannbsp;lacob Ie Maire in 1615 met twee schepen uit Tessel naar denbsp;Zuidzee uitzeilde. 37. Caap Hoorn — de Z.punt van Z.nbsp;Amerika. Straat Ie Maire — de zeestraat ten W. van hetnbsp;Stateneiland. 88. Tasman — Abel Tasman, in 1642 uifgezeild,nbsp;ontdekte Nieuw-Zeeland. 89. Roggeveen — Jacob Roggeveen (1659—1729), ontdekkingsreiziger. 92. haare — van denbsp;zeevarende Bataviers. De zin is dus: of hun roerpen verachtnbsp;deze [orcanen]. 95. mi d d a g-k r i n g e n — meridianen; zijnbsp;staan echter loodrecht op de evenaar en horizon.
97. Nassau — Prins Maurits. 98. J e d o's nieuwe h e e-r e n — Ongoschio, voogd van den minderjarigen Japan-schen keizer Fide Jori, schoof in 1601 de regeeringsraad terzijde ®n kroonde zichzelf tot Keizer. Zijn zoon, de Xogun-Sama,nbsp;Vestigde zich te Jedo om aldaar te gebieden, vgl. Van Japan,nbsp;bij van Vloten blz. 330. 99. O s t e n d' — het vermaard belegnbsp;van Ostende door Prins Maurits werd door Jacques Specx, innbsp;1611 naar Japan uitgevaren, aan Ongoschio's zoon verhaald.nbsp;100. typhons — zware wervelstormen in de Chineesche zee.nbsp;Pirando — oude naom voor Hiradoshima, een eiland in denbsp;straat v. Korea. De orcanen dreven de Hollanders dus naar Japon.
IX
100.
Aan d'Eevenaar gelyk, omringen; En Nassau's roem volgd ieder trêe,nbsp;Sy zullen Jedo's nieuwe Heerennbsp;Ostend', en Maurits arbeid, leerennbsp;Door Typhons van Firondo's zee.]
En gy, die door Colomb gevonden,
Ziet uwe grond met bloed bedekt. Misschien, hoe zwaar in 't juk gebonden,nbsp;Dat dit by u nog troost verwekt,
105. Dat zo, de moord, en uwe Mynen,
Al-om d'Inwoonders doen verdwynen Op wreede gierigheids gebied;
Het geen sy zoeken in de banden Is winst voor Nederlanders handen,
110. En blyft aan uwe Beulen nietl
Zie reeds op Tessels duyn verspreiden De schat die Porto Bello mengd.
Wat Cathagena zag bereiden.
En Vera Cruz na Cuba brengdl 115. De Mexicaansche Ryke bergen.
101. gy — Amerika, in 1492 door Columbus ontdekt. 102. met bloed bedekt — door het wreede bestuur der Spaanschenbsp;gouverneurs, waaronder duizenden Indianen, als slaven opnbsp;plantages en in mijnen gebruikt, bezweken. 105. dat — naderenbsp;toelichting van d i t (vs. 104), waarop het accent ligt. 107. gierigheid — hebzucht. 108. s y — die onwoonders. in denbsp;banden — in slavernij. 109: door de koloniale politiek innbsp;Amerika werden de producten van het moederland verwaarloosd, zoodot de Hollanders en Engelschen deze invoerden ennbsp;in ruil ervoor de overzeesche waren weghaalden. Zoo vloeidenbsp;het Amerikaansche goud dus in de zakken van vreemdelingen.nbsp;112. Porto Bello — havenplaats in St. Catharina (O.kust vannbsp;Brazilië), evenals Carthagena in Venezuela enVeraCruznbsp;in Mexico.
IX
264
-ocr page 285-120.
125.
130.
135.
IX
En d'Andes die den Hemel teigen. Verborgen deese silv're buytlnbsp;Ziet hier Vigogna Wollen zweeven,
De Indigo haar' kleuren geeven.
En Loxa's schors dryit koortsen uytl
Wie is de Man, die zulke Vlooien Zal toonen aan de Holder's dyk?
En d'Yncas moorders zal ontblooten.
Van roof uit Montezuma's Ryk?
't Is hy, die, onder Spanje's slaaven.
Nog kind, syn Vaader wist te laaven; Wiens vroege Godvrugt Oud'ren voed.nbsp;Hoovaardig Spanj', in deese handen.
Zal God de rykste buyt verpanden.
Die d'Oceaan verschynen doedl
Rys myne Lierl span uwe snaarenl Breng myne Zangen in de wolklnbsp;Ontrek aan Tyd, en aan de baaren,
De naam van Neêrlands vaarend-volkl De Hollandsch', en de Friessche Leeuwen
116. d'Andes — een hooge bergrug in Peru. 117. silv're buyt — de lading van de Spaansche zilvervloot, door Piet Heinnbsp;in 1628 buitgemaakt en naar Tessel opgebracht. 118. Vigognanbsp;— vicunna: Peruaansch schaap. 119. indigo — blauwenbsp;verlstof. 120. Loxa — landstreek in Peru, waar de boomnbsp;groeit waarvan de schors koortsverdrijvend is; de kina.nbsp;123. d'Y ncas moorders — de Spanjaarden Pizatro ennbsp;Almagro onderwierpen in 1532/33 de Ynca's, een heerschendenbsp;kaste in Peru waartoe alle familieleden van den koning (Inca)nbsp;behoorden. 124. Montezuma — een Keizer van Mexico,nbsp;wiens rijk in 1519—'21 door Ferdinand Cortez werd veroverd.nbsp;125. h y — Piet Hein (1578—1629), Ndl. vlootvoogd, zoon van eennbsp;in Spanje aangehouden matroos. Hij bevond zich als kind innbsp;de galei van zijn vader, waar hij zich met breien onledig hieldnbsp;en aldus dezen troostte. 127—130: zie aant. bij vers 117.nbsp;133. Ontrek aan tyd — maak onsterfelijk.
En in de Zee gebooien Zeeuwen,
Wier Vlooien, daaden, helde-moed. Op alle Zeëen roem behaalden.
] 140.
Op duizend stroomen zeegepraalden, Vexwagten onse nieuwe gloedl
Ziet, zegd de Hoop, op Eng'lands stranden, En onder haar verwaande Kust,
Oquendo's Vloot door Tromp verbranden.
145.
En Spanje's Zeemagt uitgeblusti Merk synen Soon, in duizend vuuren.
Het goed en kwaad geluk verduuren;
150.
Fier tegen Vyand, tegen Vriendl Die zig by alle bêy deed achtennbsp;En in syn's Vaderlands gedachtennbsp;Zomtyds by Ruiter plaats verdiendi
Zie daar de Roem van alle Eeuwenl Zie daar de Man die uit het Stof,
155.
Die uit de Lynbaan van de Zeeuwen, De Wereld vuld met syne Loflnbsp;Wie zal dien Held na waarde prysen,nbsp;Waar zal Natuur in Nêerland rysen.nbsp;Een geest aan syne ziel gelyk?
Waar 't Vaderland een pen vertoonen, Die syne diensten kan bekroonen.
160.
Of niet voor hare luystei wykk'1
140. gloed — inspiiatie. 142. verwaande — trotsche, vgl. VIII VS, 108.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;143. O q u e n d o's vloot — Maarten H. Tromp
versloeg in 1639 bij Duins een Spaansche vloot onder De Oquendo. 145. soon — t.w. Cornells Tromp. 150. Ruiter —nbsp;Michiel Adriaansz de Ruyler (1607—1677), Ndl. vlootvoogd, uitnbsp;eenvoudige ouders geboren en tot zijn eltde jaar in een touw-slagerij werkzaam. 156. rysen — doen geboren worden.nbsp;160. O 1 niet — zoodot deze niet....
IX
266
-ocr page 287-16S.
170.
17S.
180.
IX
Hier gaan, op Ruiters voorbeeld, streeven (In Zeëen schuimende van bloed)
Die door de moed, en eer, gedreeven.
Met hem wêerstaan aan Eng'londs gloed. Daar springd, in 't heetste der gevaarennbsp;Het Schip, en puyk, der Wassenaarenlnbsp;Nu blyft Tjerk Hiddesz, zo beroemd.
Dat alle Nederlondsche monden,
Syn lof, na Ruiters lof, verkonden,
Entot syn volger reeds benoemd!
De Zee, vergramd op uwe Naamen Dreigd, Evertzoons, uw gansch geslacht!nbsp;Hoe min, die doodlyk lood ontkwaamen;nbsp;Hoe veel door hunne moed geacht!nbsp;Livorno, toond de brave Gaaien;
De Sond, de Witte zeegepraalen;
En Bergen, wat de Bitter kan!
Hier eindigd Cortenaar syn leeven;
En in van Gend, ziet England sneeven. Ons Lands volmaaksten Edelman!
166. Wassenaaren — Jacob van Wassenaar Heer van Obdam (1610—1666), de opvolger van M. H. Tromp als Luite-nant-admiraal. 167. Tjerk Hiddesz — T. H. de Vries,nbsp;Luitenant-admiraal. 172. Evertzoons — Evertsen, een beroemd geslacht van Zeeuwsche vlootvoogden. 173. Hoenbsp;min — hoe weinigen. 175. Gaaien — Jan van Galen,nbsp;als commandant van een eskader in 1653 bij Livorno tegennbsp;de Engelschen gesneuveld. 176. de Witte — Witte denbsp;With, in 1658 met Wassenaar-Obdam tijdens de Noorsche oorlognbsp;(1655—1660) naar de Sont vertrokken, en in 1659 gesneuveld.
177. nbsp;nbsp;nbsp;de Bitter — Admiraal de Bitter beschermde in 1665 bijnbsp;Bergen in Noorwegen de vloot der O. I. C. tegen de Engelschen.
178. nbsp;nbsp;nbsp;Cortenaar — hij sneuvelde in de slag bij Lowestoftnbsp;gedurende de tweede Eng. zee-oorlog (1665). 178. van Gendnbsp;— Willem Joseph Baron van Gendt, gesneuveld in de zeeslagnbsp;tgt;ii Solebay (1672).
TIENDE ZANG.
1. Maar sy, die deese muur bedekken Is ieder, welk' in 't Vaderland,
Zig boven and'ren wist te trekken Door gaaf van oordeel of verstand.
5. Aan d'eene kant geleerde Mannen,
Waar door de Dwaaling, weg gebannen,
In Neêrland plaats voor kennis maakt;
Die onvermoeyd, op hunne stappen,
Doen volgen Kunst, en Weetenschappen,
10. En door d'Onweetenheid gelaakt!
Dus, op den hoogsten boom gesteegen.
Verrukt de teed're Philomeel;
Terwyl, in 't slyk van 't woud geleegen,
De beyr beknauwd een bekkeneel!
15. ó Zagt', ó zoete Zang-Godinnen,
Gelukkig sy, die u beminnen;
Gy zyt het voedzel van de Jeugd,
Cieraad van Mannelyke jaaren.
Ons troost en toevlucht in gevaaren,
20. En d'Ouderdom's gewisse vreugd!
Uw gunst kan Weetenschap doen bloeijen Tot in 't verschrikkend aaklig huys.
Dat Waal en Maas ziet zamenvloeijen,
In keeten- stroom- en wind-gedruis!
25. Aldaar in stille rust gezeeten,
TIENDE ZANG
1—2. sy.... is ieder — een vreemde verbinding van meerv. en enkelv. 12. philomeel — nachtegaal, volgens het mythologisch verhaal van PrOcne en Tereus. 15. z a n g-g o d i nn e nnbsp;— de dichtkunst. 15—20: Herinnering aan de spreuk in Vannbsp;Haren's werkkamer; vgl. Cicero, Oratio pro Archia poëta VII 16.nbsp;22. aaklig huys — het somber slot Loevesfeyn, gelegen opnbsp;de plaats waar Maas en Waal samenvloeien. In 1619 werdnbsp;Hugo de Groot er door Mauriis gevangen gezet.
268
-ocr page 289-(De vrucht van 't onbevlekt Geweetenl)
Zweefd boven hem, en blinkt in 't zwerk,
De Roem, die Huyg de Groot ziet schryven,
30.
Sy zelve schynd de pen te dryven.
En Vreed', en Oorlog, werd het werkl
Want niets kon d'eevenheid verstooren Van syn' onwankelbare ziel.
Schoon lighaams vryheid was verlooren.
35.
Schoon 't Lot in woed' hem overviel!
Dus, onder 't zilte nat bedolven,
Zyn Arethusa's zuiv're golven Van alle bitterheid bevryd;
40.
Zo zien de Chimborazo's rotsen Haar' hooge kruyn de stormen trotsen.
Onbuigbaar aan der winden strijd!
En Gy, Juweel van Neêrlonds Vrouwen,
Die nooyt uw Man verliet in nood, ö Reigersberg! syn ziels vertrouwen,
45.
Gy ook, gy leefd na uwe dood!
't Is niet alleen door schoone leeden.
En aangezichts bevalligheeden.
Dat hier Natuur in luister blonk!
Ziê, welke harten sy bereide.
So.
Wanneer s' en u, en Adeleide,
Tot Praal van Beider eeuwen schonk!
29. S y zelve — de roem. 30. Vreed^ en Oorlog ¦— ,,Da jure belli ac pacis libri tresquot;, uitgegeven in 1625. 31. eeven-h. e i d — de evenwichtigheid. 36. Arethusa — een Nereïde,nbsp;Voor wie Alpheus een vurige liefde opvatte, die onbeantwoordnbsp;bleef, waarom hij haar vervolgde. Zij riep de hulp in van Artemis,nbsp;*116 haar in een bron veranderde en naar Ortygia verplaatste.nbsp;38. Chimborazo — een der hoogste toppen der Z.-Am. Cordilleras, in Ecuador. 40. aan — voor. 43. Reigersberg — Marianbsp;van Reigersberg, de vrouw van Hugo de Groot. 48. s y — denbsp;natuur. 49. Adeleide — Sara Adel van Huls, 's dichters echt-genoote. 50. beidereeuwen — de XVIIe en de XVIlIe eeuw.
269
-ocr page 290-Dog Baineveld zal wegen toonen Na 't Zuyden, en de Middel-Lyn;
Oianje's trouwe vriendschap loonen.
En Mourits eerste bystand zynl 55. Als 't Land in vlaggen gaat bezwyken,
Doed hy de donk're buy en wyken:
Hier opend syne hand de Sond,
Daar werkt syn tong uit Eng'londs handen,
De eerste noods en armóe's panden,
60. Door hem zyn deese meiren grondl
In dit twee-leedig stuk, verschynen Twee Broeders, die de bitse Nyd,
Dêe beid' op eenen dag verdwynen De haat en eerbied hunner Tyd!
65. Zie d'een', in deese sloep gezeeten,
De Theems haar trotsheid doen vergeeten,
Wyl Chattams rook den oever stikt!
In uw', en schrand'r', en zeedig', oogen, ó Staatsman! praald by ziels vermoogen,
70. Een Moed, na tyden niet geschikt.
51. Barneveld — de landsadvocaat Johan van Oldenbainer veld (1547—1619).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52: de groote ontdekkingsreizen en de op
richting der O. I. C. vallen onder zijn bestuur. 54, bystand — helper. 57: dit vs. doelt op Oldenbarneveldt's politiek omnbsp;in de oorlog tusschen Zweden eenei- en Denemarken en Polennbsp;ander-zijds beide partijen te vriend te houden teneinde de vrijenbsp;doorgang door de Sont voor de Oostzee-handel te bewarennbsp;(1613). 59. panden — Vlissingen, Den Briel en het lortnbsp;Hammekens, bij verdrag van 1585 aan koningin Elisabeth innbsp;onderpand gegeven, welke steden door v. O. in 1616, gebruiknbsp;makend van de geldverlegenheid van Jacobus 1, ingelostnbsp;werden, 60: In deze tijd werden door Jan Adriaansz Leeghwateinbsp;verschillende meren drooggelegd, 62. Twee broeders —nbsp;Johan en Cornells de Witt, beiden in 1672 vermoord. 65. d'e en —nbsp;Cornells d. W, die deelnam aan de beroemde tocht naar Chathamnbsp;in 1667. 69. staatsman — Johan d. W., Raadpensionaris 1653—nbsp;1672, wiens grootste zorg voor de uitbreiding van de vloot was.nbsp;70: een moed, die niet aan de tijdsomstandigheden is aangepast.
270
-ocr page 291-Gy doed vergeefs de Zeemacht blinken Veel meer als ooyt Europa zag;
En Koninglyke Wimpels zinken,
(Waar is die tydl) voor onse Vlagl Gy rukt vergeefs de Nederlandennbsp;Uit jong', en fier', en dapp're handen,nbsp;Begryp voor u, en 't Vaderland,
Om hulp voor ons, in onse twisten.
En tegen Buitenlandsche listen,
Te zoeken van Oranje's handt
Hier valt de Prins in hare woorden.
En vraagd, wat wil die Schildery,
Dat ysselyk toneel van moorden,
Zo 't schynd, door Hollands Burgery? Wat voerde tot onmenschlykheedennbsp;Die Volkeren van zagte zeeden.
Of bragt de dolk in hare hand?
Myn oog herkend die beide Broeders, Die uwe mond noemd' als behoedersnbsp;In groote nood van 't Vaderland?
Gy ziet afschuwelyke tyden.
Hervat de Hoop, die schildery Verschrikt het oog aan alle zydennbsp;Door Drift, en Woed', en razemylnbsp;Vel niet, ó Vreemdelingen, heeden
73. koninklyke wimpels — de Engelsche vlag; toespeling op de zee-oorlogen. 76. handen. — van den lateien ptinsnbsp;Willem III. 77. Begryp — *ie inl 81, de Prins — Willemnbsp;de Zwijger, hare — van de Hoop, die hem londleidt. 88.nbsp;broeders — vgl. vs. 62.
271
-ocr page 292-Uw oordeel over onse zeeden.
Op 't geen gebeurd' in vroeg're tyd; Wy zelve wenschten uit te wissen,nbsp;In Nederlands Geschiedenissen,
100.
Den dag die deese daad verwyt]
Wend liever herwaarde uwe treeden. Ziet hier in wetten der Natuur,
Aon Huygens nutte tyd besteeden.
105.
En wysen 't perk van ieder uuri Saturnus Wereld, met de Kringennbsp;En Wachters, die haar Gloob omringen,nbsp;Kend d'Aarde 't eerst door Huygens ooginbsp;De Roem van Wiskund' in den Landenbsp;Onstervelyke 's Grovezande,
110.
Verheft door u zig Hemel-hoogi
Twee glasen, die 't geval vergaderd.
Met kunst en helder gepolyst,
Doen 't voorwerp zien, dat zig, genaderd Of wel in afstand verder wysd.
115.
Nu gaat g', ó Middelburg, ons' oogen
97. op — aigaand op. 100. dag — den 20en Augs. 1672. verwyt — alkeurt. Men moet de gebeurtenissen van die dag afkeuren. 103. Aan — wij zouden zeggen: door. Huygens — Christiaan Huygens (1629—1695), wis- en natuurkundige, uitvinder van het slingeruurwerk (vs. 104).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105—108: H. toonde
aan, dat Saturnus omgeven is door een platte ring, en ontdekte Titan, de helderste wachter van deze planeet. 109. 'sGrave-zande — Willem Jacob van 's Gravesande (1688—1742), wisen natuurkundige. 111. 't geval — het toeval. vergaderdnbsp;— samenvoegt. 113—114: het voorwerp, dat zich van dichtbijnbsp;of op een afstand laat beschouwen; de verrekijker dus. 115.nbsp;Middelburg — de geboorteplaats van Johannes Lippeihey,nbsp;op wiens naam de uitvinding van de kijker staat.
272
-ocr page 293-Verbaasen door Natuurs vermoogen.
Nu volgd men Venus in de Soni
Wyl Leeuwenhoek, langs and're paden,
120.
Natuurs geheimen tracht te raaden.
En zoekt hoe dat de mensch begoni
[Arbeidzaam Volk, toon wyse Reeden; Gepaste Zuiverheid blyf hier;
12S.
Gun Naso vuile taal en zeeden Eu dartelheid aan Sapho's Lierlnbsp;Laat hier de nyv're Handel woonen;
Ee schrand're Zuinigheid zig toonen; Betwist aan 't water, land en kust:
13q.
En 't nut zal 't aongenaame vinden. Vernuft en achtbaarheid verbinden.
En Zeedigheid met Weetenslust.]
Zo volgens d'algemeene wenschen Van 't zwakke stervelyk geslagt,
13S.
De Dood mogt vlieden voor de menschen, Of 't leeven zyn in iemands magt;nbsp;Scheen lang in uwe hand die gave.
117. Venus — groote planeet, in — zich bewegend om. 118. Leeuwenhoek — Antonie van Leeuwenhoek (1632—1723)nbsp;9root natuuilieihebber en bioloog, langs an d’r e padennbsp;— door zijn zelfvervaardigde microscopen. 121. reeden —nbsp;kerstand. 122. zuiverheid — reinheid. 123. Naso —nbsp;!*• Ovidius Naso, Romeinsch dichter, wegens zijn uitspattingennbsp;®iet Augustus' kleindochter Julia verbannen. 124. S a p h o —nbsp;de lyrische dichteres Sappho omstreeks 600; men schrijftnbsp;Laar een onzedelijke levenswandel toe. 131—136: voor denbsp;¦''erandeting in de tekst van de uitgave 1776 zie Oph. 135. dienbsp;gave — nl. om het leven in de macht te hebben.
273
-ocr page 294-Veipand acm uwe kuust, Boeihave)
De Waaiheid schreef met Hooft dit boekt Daar gaat Geleerdheid kranssen vlechten,
Die eens Gerechtigheid zal hechten,
140. Op 'f gryse hair van Bynkershoekl
Dit zyn, die, welkers zachte woorden,
Zomtyds gemengd met hoogen toon.
Behielden 't Evenwigt in 't Noorden En heelden Deenemarkens hoon;
146. Wanneer 't beleg van Coppenhagen,
Door Neêrlands Vlooten opgeslagen,
Deed hooren uit van Beuning's mond.
Aan fier' Hiperboreesche Kroonen,
Dat Amsterdam in 't Dok had woonen,
150. De houte sleutels van de Sondt
Merk tweemaal hondert duizend mannen.
Daar Sambr', en Maas, van Namen vliên;
De Wind, toond Lelien gespannen.
Of doed de Leeuw en Pylen zienl 155. De Hel breekt uit in deese vuuren,
136. Boerhaave — Heimanus Boerhaave (1668—1738), Med. Prol. te Leiden. 137. Hooft —Pieter Cornelisz Hooit (1581—1647),nbsp;dichter en prozaschrijver; hij was een waarheidslievend historicus. 140. Bynkershoek — Cornells v. Bijnkershoek (1673—nbsp;1743), Ndl. rechtsgeleerde. 141. die — de Holl. gezanten innbsp;de Noorsohe landen. 144. Deenemarkens hoon — gedurende de Noorsche oorlog (1655—'60) sloot Karei X van Zwedennbsp;Kopenhagen aan de land- en zee-zijde in, maar zijn vloot werdnbsp;in 1658 door Wassenaar-Obdam bij het fort Kronenburg verslagen. 146. opgeslagen — opgebroken. 147. Van B e u-ning' — Koenraad van Beuningen (1622—1693), Ndl. staatsman,nbsp;gezant in Zweden (1654).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;148. Hiperboreesche kroonen
— de Hyperboreeën zijn een mythisch volk in het Noorden. Van Haren bedoelt hier: Zweden. 149—150: aldus zou v. B. de hooghartige taal van Karei Gustaai beantwoord hebben. 153. leliennbsp;gespannen — de vaandels der Ftansche troepen, die in denbsp;wind uitwaaien. 154. leeuw en pylen — het wapen dernbsp;republiek. Zinspeling op de negen-jarige oorlog (1688—IB97).
274
-ocr page 295-^60.
Eq zwelgd de menschen, aard' en muureni De Bombe woed in slag en vailnbsp;De kogels slegten Rots en Werkeninbsp;Die stille Fries, terwyl aan 't sterken.nbsp;Schetst, in de Vlam, een nieuwe Wal!
Maar van der Stel, zal in Woestynen,
De vette tarw', en most, doen zien;
Het Paradys op nieuws verschynen.
Iks.
En air de Werelds vrugten biênl Hy leerd de Caapsche grond gebruiken.nbsp;Verward in d'eerste Scheppings struiken;
Hy sprak; de Wildernisse lacht!
Zie, tusschen 't graan de violieren;
I’o.
En d'Africaan syn Vryster gieren.
Met d'eerste roos die d'Uythoek brachtl
Hier is (benauwd in wyde Staaten,)
Niet meer de Groote Lodewyk,
Gereed, Versailles te verlaaten.
En neemen na Chambord de wyk!
Wie zal van deese wond're vreesen
156. zwefgd — verzwelgd. 158. Fries — Menno Baron vcm Coehoom (1641—1704), vestingbouwkundige en ingenieur,nbsp;Verdedigde Namen in 1692 tegen de Ftanschen, on was bijnbsp;*16 herovering in 1695 aanwezig. 161. van der Stel —nbsp;Simon van der Stel, gouverneur van de Kaapkolonie 1679—'99,nbsp;liet de onvruchtbare gronden ontginnen en bebouwen, ennbsp;bracht de kolonie tot bloei. 163. verschynen — [zalnbsp;doen] verschijnen. 171: ondanks zijn groote veroveringen zitnbsp;hij in het nauw. 172. Lodewyk — bodewijk XIV, die ondernbsp;de indruk van een tocht, door Frederik Sirtema van Grovestinsnbsp;aan het hoold van 1500 soldaten in 1712 ondernomen, er aannbsp;dacht Versailles te verlaten, en naar Chambord te vluchten.nbsp;175. vreesen — gevoelens van vrees.
275
-ocr page 296-Het wondeibaare werktuig weesen,
Door moed, of ongehoord beleid?
't Is Sirtema, wiens hart en ooren, Fleuri's getuig'nis mogten hooren;
180. Verhoogd door syne zeedigheidi
ó Vorstl die reeds zo lange jaaren, Gevoed in Macht en Vleyery,
Nu meende 't Aardryk en de baaren Te zien in uwe Heerschappy;
185. Wiens zorg, door Eoninglyke gunsten. Hernieuwd' in Weetenschap en Kunsten,nbsp;Al wat aan ons gekomen is.
Van 't geen Pericles Eeuw bekroonde. En Romen aan de Wereld toonde,
190. Of 't Huys, na haar, van Medicis;
Waarom het laatst van uwe dagen Niet doorgebracht in roem en rust?
Zie welke reeks van felle slagen Op Vrankryk stort uw Oorlogs-lust!
195. Hoe weinig uwe moed voor deesen
176. werktuig — aanleiding. 179. Fleur i's getui g'n i s — André Hercule de Fleury, Fransch staatsman, die Grovestinsnbsp;roemde om zijn kennis van de binnenlandsche toestand vannbsp;Frankrijk. 188. Pericles — Atheensch staatsman in de Venbsp;eeuw V. C. 190. Medicis — Medici was een Florentijnschnbsp;bankiersgeslacht, invloedrijk in de XlIIe—XVIe eeuw.
276
-ocr page 297-“5 .•-• .H_- nbsp;nbsp;nbsp;•'••,.; ^ ,■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i ■_. ■,-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;., V
,. ^'.V.';V' /; ' ' ' 'i
' â– â– â– ,’ â– .*•, ':‘ nbsp;nbsp;nbsp;'*-■‘a- -â–
- !â– .
vgt; ' â– â–
:â– .-Tv
â– a â– -
â– . â– â– !
• nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; j
Vy,ry . nbsp;nbsp;nbsp;.r?'
.-, ... ■' - ■-- ■': • '■■•' ' nbsp;nbsp;nbsp;-■j;
V ••
â– ^ nbsp;nbsp;nbsp;4 .-
,quot;ïV ^
-i.
,.-quot;.Z ' nbsp;nbsp;nbsp;â– .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
â– ' '
- â– )-
'jf-'
•'-■r quot; . nbsp;nbsp;nbsp;•• lt;• ‘
. ' •*. • 1 •• ..'■—
»• nbsp;nbsp;nbsp;. ■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;••■■•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; ’J
AU' uwe Buuren scheen te vreesen Veideeld door list van uwe hand;
Gy leerde kennen Neerlonds krachten.
Wanneer altoos eenparig dachten.
Hop, Heinsius en Slingelandi
Dit 's Fagel, kunstig uitgehouwen.
Met list in wit Albast gevat;
20S.
Die Man, die zestig jaar, 't vertrouwen Van Neêrland en Euroop bezatinbsp;Aan wien gezond, en long, te leeven,
By ziels gerustheid was gegeeven;
Altoos de zelv' in alle tydl
Dien, nimmer. Laster durfde scheuren;
2lo
Die, 't geen aan niemand mogt gebeuren, Gezeegepraald heeft van de Nydl
200. nbsp;nbsp;nbsp;Hop — Jacob Hop (1654—1725), Thesauiier-generaal.nbsp;Heinsius — Antonie Heinsius, Raadpensionaris van Hollandnbsp;1689—1720. Slingeland — Simon van Slingelondt (1664—nbsp;*236), secretaris van de Raad van State, later thesaurier-generaal
Raadpensionaris. Hij was een leermeester van Van Horen.
201. nbsp;nbsp;nbsp;Fagel — vl. VIII 90; van hem vervaardigde Xavery (zienbsp;'Hll; 63) een marmeren buste. 202. met list — door eenigenbsp;Zondagen de kerk te bezoeken en aldaar de gelaatstrekkennbsp;¦'^an Fagel, die weigerde zich te laten schilderen, zich in hetnbsp;geheugen te prenten. 203. zestig jaar — van 1680, toennbsp;“*i commies ter griffie der S. G. werd, tof November 1744.nbsp;207. d e z e 1 v' — dezelfde. 210. van — over.
19
277
-ocr page 300-ELFDE ZANG.
1. In deese goud' en bieede randen.
Ziet gy een klein maar dierbaar tal.
En aangebêen op onse stranden Zo lang de Vryheid heerschen zallnbsp;5. De Vorsten in die vyf taf'reelen,
Zyn Neerlands gierlykste juweelen,
En ieder een Doorlugtig Manl Gy ziet alleen maar vier Geslachten,
Dog welke grooter Helden brachten,
10. Als eenig Huys vertoonen kan!
Dees' Eerste — maar in v.relke Landen Gy ook het daglicht hebt gezien.
Welk' Ouders, mogten, welke handen Haar zorg aan uwe kindsheid biên;
15. Daar zyn geen Ryken, geene Staaten,
Nog Wereld-deelen of Climaaten Geen Volk dat syne daên niet kend;
Van daar de Son begind te rysen.
Of weigerd schaduwen te wysen,
20. Of ondergaande schaduw zend!
Syn dood is niet, door Nederlanders,
Met yd'le praal, in schyn, berouwd,
Syn lighaam niet, gelyk wel anders.
Met koude lof aan d'aard' betrouwd;
25. Aanschouw al-om de heete traanen Zig weg in ieder oogen baanen.
By 't Marmer 't geen de Vryheid gaf!
Elk meend by Oud'ren lyk te weenen;
De hoop die Neêrland heeft bescheenen 30. Verdwynd, en zinkt in Willems graf!
ELFDE ZANG
1. randen — lijsten. 11. eerste — Willem 1. nbsp;nbsp;nbsp;19, precies
onder de Kreeftskeerkring, in hef zomer-solstifium dus. 20. schaduw — duisternis. 27: de graftombe voor Willem I, gebouwd nadat Spanje de Nederlanden als vrije staat erkend had.
xr
278
-ocr page 301-Dog als de Phenix zig koomt toonen.
En 't Oost dooi syne glans verblyd.
En dat syn' Giafstêe gaat bekroonen,
35.
40.
De wonderbare levenstyd;
Dan zien de Wierook-ryke Landen,
Den Vogel in syn nest verbranden.
Dat nest van Specery gemengd!
Maar d'een' is niet voor 't oog verdweenen Oi d'and're Phenix is veischeenen,
Die Yemen nieuwe piering brengdl
Dus, wyl de Deugd's, en Wysheids handen, Verheffen Willem boven 't zwerk,
Troost Mauiits dapperheid de Landen,
En vorderd onse Vryheids werk.
Syn zwaard, zal Huys en Vader wieeken, Syn Kunst, des Vyands muuren breeken.nbsp;En sterken Neêrlands Wal en Vloed:
Door hem gaan alle Grensen bloeijen.
50.
En blnnen-Lands de welvaard vloeijen Op stroomen, vry door syne Moed!
Wel haast zal gansch' Europa koomen En leeren onder syn Gebied,
Op ons', en op des Vyands, zoomen Al wat men in den oorlog ziet.
^5. Haast zullen, Vriends en Vyands monden,
31, phenix — iabelachlige vogel der Egyptenaren. Na een *eer lang leven vindt hij op een zelf vervaardigde brandstapelnbsp;de dood, en -wordt daarna verjongd uit de asch herboren.nbsp;35. w i e r o o k-r yke landen — Arabië. 37. gemengdnbsp;V an — samengesteld uit. 40. Yemen — „gelukkig Arabiëquot;,nbsp;44: en zet het werk van onze bevrijding voort. 45—47: voornbsp;een andere versie dezer regels in de editie 1776 zie Oph.nbsp;46. kunst — krijgskunde. 48. grensen — grensgewesten.nbsp;31. gansch' Europa — veldheeren en vorsten van vreemdenbsp;natieën kwamen bij Mauriis in de leer.
XI
279
-ocr page 302-Syn loem acm 't eynd' der Aard' verkonden. Reeds zoeken syn gedugte Wet,
Reeds zien, ö Walch'ren, uwe boorden Gezanten van die weeldrig' Oorden,
60. Met altyd duurend groen bezeti
Aanschouw de Nymph aan syne voeten.
Die omgekogte pennen wraakt.
Die in Geschiedenis gaat wroeten.
En Deugden pryst, en fauten laaktl 65. Een blad, in 't midden van gelukkennbsp;Gaat hare hand uit d'and'ren rukken;nbsp;ö Hemelt vraagd Oranje ontsteld.
Welk is in dat roemrugtig leeven.
Die naam die uitgescheurd zal zweeven?
70. Hy leesd, en zucht; 't is Barneveldl
Misschien heeft nooyt van all' de geene,
Die d'Overwinning heeft gekroond.
Een eenig Vorst rondsom zig heene Zo veel Trophëen aangetoond,
75. Dan Hy, dien g' aan syn's Broeders zyden In teed're jeugd voor ons ziet strydennbsp;Als 't strand de Vloot verzenden zaglnbsp;Wiens voorbeeld (altyd hoog te heffen?)
Kan aan de Na-zaat doen bezeffen,
80. Hoe veel de zagtheid hier vermag?
59. gezanten — het eerste gezantschap uit Indië kwam in 1602 op Zeeuwsche schepen bij Walcheren aan. 61. nymphnbsp;— Clio, de Muze der Geschiedenis. 65. gelukken — gelukkige gebeurtenissen. 66. uit d'and'ren — [bladen]. 70:nbsp;hij werd 13 Mei 1619 op het Binnenhof onthoofd. 75. h y —nbsp;Frederik Hendrik. 76. in t e e d'r e jeugd — hij streed medenbsp;in de slag bij Nieuwpoort (1600).
XI
280
-ocr page 303-Zie Binnenlandsche Tweespalt vluchten; d'Eendrachtigheid die weder schynd;
85.
Men hoord d'onschuldige niet zuchten Vervolging stild, en Haat verdwynd.
Wilt Heyl'ge Godsdienst nimmer dwaalen; Dog laaten uwe zuiv're straalen.
Ook met Verdraagzaamheid gepaard,
In Nêerland hare toevlucht bieden.
»0.
Aan alle die Vervolging vlieden,
Wyl rust d'Inwoonder hier bewaard!
Maar wat is Nieupoorts Zee, en zanden. By 't geen syn Landvoogdy dêe zien?nbsp;Waar zyn de afgeleege Landen,
95.
Daar syne Vlaggen niet gebien?
De Formosaan koomt hem begroeten. Verwonderd dTrocoos t'ontmoeten;
Spex brengd de geele Ternataan:
Wyl Brouwer, gaat in Chili booren.
lOO.
Zend Jol, Loanda's zwarte Mooren,
En Lonck de roode Brasiljaan!
81- tweespalt — de godsdiensttwisten tusschen Remonstranten en Contia-rempnstianten onder Maurits' bestuur. 82. schynd — verschijnt. 84. stild — wordt stil, houdt op. 90. bewaardnbsp;~ beveiligt. 92. syn — slaat terug op Frederik Hendrik. 93.nbsp;atgeleege — als deelw. een bijzondere vorm. 95. Formosaan — het westelijk gedeelte van Formosa werd in 1625 dooinbsp;de Ö. 1. C. bezet. 96. d'I r o c o o s — de Irokeezen, een volkstarnnbsp;in Opper-Canada, grenzende aan het in 1609 door Hudson ontdekte gebied. 97. Spex — Jacques Specx onderwierp als O.G.nbsp;de inwoners van Ternate; vgl. VlII vs. 99. 98. Brouwer —nbsp;Hendrik Brouwer, G.G. van Oost-Indië, wos hootd van een expeditie om Chili aan te tasten. 99. Jol — Cornells Jol, een vannbsp;Scheepsjongen opgeklommen odmiiaal, die in 1644 Loanda denbsp;St. Paul op de Afrikaansche kust innam. 100. Lonck —nbsp;Hendrik Coinellsz Lonck veroverde in 1630 Olinda en het Reciefnbsp;in Brazilië,
XI
281
-ocr page 304-Verzuimd Brasil! ó ryke velden.
Wier aard' is Diamant en goudl Uw laaste rampen gaan zig melden.
Nu Banker! u niet meer behoud!
105. Vergeefs heeft Post, Olinda's Kerken Verwoest voor onse nieuwe Werken;
Met Nassau wykt het wuft geluk;
De Plaats, de naamen, zyn verloeren. Die d'Overwinnaar had verkoorennbsp;110. In 't heedendaagsche Fernambucq!
Helaas! de tweedracht deeser dagen Dêe vreesen grooter ongeval;
Dêe vreesen dat in haare vlagen Het gansche Land verdwynen zal!
115. Sy zyn verby, die droeve tyden!
De komst die d'Amstel doed verblyden, Beneemd, voor eeuwig alle vrees.
Van immer wêer te zien ontrusten Of 't Binnenhof, of deese Kusten,
120. Door twist en vlam die eertyds rees!
101. verzuimd — verloren gegaan, nl. in 1654. nbsp;nbsp;nbsp;104. Ban
ker! — Joost van Trappen genaamd Bankert, die de laatste vloot tot behoud van Brazilië derwaarts geleidde. 105. Postnbsp;— Pieter Post, schilder, bouwmeester en ingenieur, gebruiktenbsp;de ruïnes von 01 i n d a voor de tortiticatles en huizennbsp;van Mauritsstad. 107. Nassau — Johan Mourits „de Braziliaanquot;, gouverneur van Brazilië 1637—1644. wuit geluk —nbsp;de wisselvallige fortuin. 110. Fernambucq — de Portu-geesche naam voor Mauritsstad. 111. tweedracht — hetnbsp;geschil van Prins Willem 11 met de Staten van Holland over denbsp;afdanking van krijgsvolk. 116. d e k o m s t — nl. van Willem IVnbsp;en Prinses Anna, vgl. VIII vs. 98.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119. B i n n e n h o f — 30 Juni
1650 werden zes Heeren op het prinselijk kwartier aldaar gevangen gezet, deese kusten —¦ 's Prinsen aanslag op Amsterdam in Augustus 1650.
XI
282
-ocr page 305-i2S.
130.
135.
Uo.
XI
Van immer wêer de zoute stioomen Te zien op 't weelig Somei-gras,
Door eigen handen ingenoomen.
En gonsch Zuyd-Holland eene plas!
Van onse Burgers, onse Benden,
Voor Naardens Wal te moeten zenden; Van wêer te zien de Muyder Sluysnbsp;Gereekend onder 's Lands Frontieren;
En Gruno's Burgery 's laurieren Gezogt, in puyn van Kerk, en huys!
Maar gy, merk aan die Koningryken, Merk aan dat Volk altoos zo vry.
Dat Godsdienst ziet en Vryheid wyken Voor Bygeloov' en Slaavernylnbsp;Neem, Koning Willem, onse Vlooten,nbsp;Vrees niet uw Vaderland t'ontblooten,
De Godheid zelv' bied hare hand!
Sy zal de wind voor u bereiden.
Het Fransche heyr na Duitschland leiden, Stuart doen vliên uit Engeland!
121. zoute stioomen — het brakke water uit de Zuiderzee voor de inundotie van Holland. 122. some r-g ras — denbsp;inval van bodewijk XIV had immers in Juli plaats. 124. eenenbsp;— heeft de nadruk, vandaar de verlengde vorm. 126. N a a r-'i e n s wal — de Fransche koning bezette Naaiden. 127—128:nbsp;Wegens het niet dóórzetten van de aanval werd Muiden nognbsp;inist gered. 129. Gruno's burgery — Na een bombarde-nient, dat de stad in puin legde, werd Groningen, door Raben-haupt verdedigd, 28 Augustus 1672 ontzet, (letterlijk:) En de
laurieren van de Groningsche burgerij te zien gezocht in____
131. merk aan — geef acht op. koninkiyken — Groot Biittannië. 135. Koning Willem — de stadhouder-koningnbsp;Willem III, die in November 1688 met transport- en oorlogsschepen naar Engeland overstak. 139; naar Philipsburg nl.nbsp;140. Stuart — Jacobus II, die naar Frankrijk overstak.
283
-ocr page 306-Zo immer Dichtkund' uwe zinnen Bekoord' in zang van Griekenland .nbsp;Zo Gy haar Fabels mogt beminnen.nbsp;Zo u bekend is Aulis strand;
145.
150.
Ziet hier in waarheid in de baaren, Na by de duizend kielen vaaren;
De Godsdienst jaagd de zeilen voortl Nu gaan, ó Britten, uwe Rechten,
En Wetten, zig bestendig hechten, Oranj', en Vryheid, zyn aan boordtnbsp;ö Vader Willem! zo de Aardenbsp;Kan vreugde zenden in de wolk,
Ziê welke Roem uw Huys vergderde Aan 'i hoofd van Nêerlands viye Volk!
155. Maar neen! nu boven 't aards verheeven Kan alle glans van syne Neeven,
Hoe groot, niet loonen voor syn bloed! Zelfs niet al kon Berlyn hem toonennbsp;De Eer die Frederyk aan Throonen,
160. Aan syn Geslacht, aan 't Menschdom doed!
Dog zo de schoonste praal der Grooten Bestaat in liefde van 't Gemeen,
En geene macht is om te stooten Bewaakt door zorg van ieder een;
165.
Koom, volg, verzel my na de haven
141—143; Van Haien denkt aan Homerus' Ilias. 144. Aulis — havenstad in Boeotië, de verzamelplaats der Oriekscbe vlootnbsp;voor de Trojaansche oorlog. 151: de Hoop spreekt Willem Inbsp;aan. 156. neeven — nakomelingen. 158. Berlyn —nbsp;Pruisen en Brandenburg vraten sinds 1618 vereenigd. 159. Fr e-d e r Y k — Frederik Willem I van Brandenburg, „de Grootenbsp;Keurvorstquot;, gehuvrd met een dochter van Frederik Hendrik, brachtnbsp;zijn land tot bloei en stelde het voor Fransche refugiés open.
XI
284
-ocr page 307-Ï70.
De teek'nen die de Wallen gaven. Verkondigen de komst van 't Jacht;nbsp;Die hier is aller ziels verlangennbsp;Dien 't hart van ieder gaat ontvangen,nbsp;Is reeds in Amsterdam gebracht!
166. wallen — het geschut op de wallen.
XI
285
TWAALFDE ZANG.
1. Wanneer door bitt're nood gedrongen,
Uit Oud'ren Huys, een eenig Soon,
En van syn's Moeders zy gewrongen In verre Landen houd de woon;
5. Dan leefd de Moeder in verlangen.
Geen rust kan hare ziel bevangen.
Maar hoop en wenschen, dat de dag,
De blyde dag voor haar, mag leeven Die 't waarde pand zal weedergeevennbsp;10. Dat eens in hare boezem lagl
Maar als de tydslip is gekoomen Dat sy de goede tyding hoordnbsp;Dat op de Kusten is vernoemen.
Een Schip, en hare Soon aan boordl 15. Dan weegen uur en oogenblikken,
De minste winden doen verschrikken.
Door hare vreese storm gemaakt!
Haar zorgen zyn maar opgeheeven.
Als in haar armen is gegeeven,
20. Die 't Moeders hart zo teder raakt!
Dan dwaald de stem op hare lippen Dan zoekt, hoewel vergeefs, het vroordnbsp;Uit hare mond verhaast te glippen.
Door nieuwe woorden wêer gestoord!
25. Sy wil verhaalen, sy wil vraagen.
Wat sy, wat hy heeft ook verdraagen!
Maar in de plaats van spraak, die vlucht.
Kan vreugde niets als zugten brengen.
Daar zig de snikken onder mengen,
30. Men hoord alleen verward gerucht!
TWAALFDE ZANG
4. houd dewoon — verblijf houdt. 15: dan valt elk oogen-blik van uitstel haar zwaar. 17. storm gemaakt — voor storm gehouden.
XII
286
-ocr page 309-Die dag is thans alhier gebooren,
De dageraad als d'een'ge Soon,
35.
Dit Oud'ren Hriys zo lang verlooren Vind weder Oud'ren hart en woontnbsp;Aanschouw met wonder en verbaasennbsp;Dat talloos Volk, nu loopen, raasen,
En dan met eerbied aangedaan,
In 't oogenblik van zig verkrygen,
. Om onder ongelooflyk zwygen,
Als onbeweeglyk stil te staanl
Daar gaat zig hare stem verheffen;.
De lucht wêergalmd, en d'aarde beeft:
„Wat ongeval kan d'Amstel treffen,
45.
„Otanj' is hiert Oranje leefdlquot;
Nu staat wêer alles opgetoogen,,
SO.
Sy weigeren geloof aan d'oogen „Hoe, zeggen sy, geen donk're wolknbsp;„Geen eene trek in 't vriendlyk weesennbsp;„Die 't allerminste schynd te vreesennbsp;„Of voor Regeerders, of voor Volktquot;
Ss,
Volgd, Mannen, 't voorbeeld u gegeeven Houd nimmermeer gedagtenisnbsp;Van al wat eertyds mogte zweevennbsp;Of onlangs overvallen istnbsp;De Vyand is aan uwe deurennbsp;Laat geene nieuwe Tweedracht scheurennbsp;De boesem van uw VaderlandInbsp;Door Eendracht is dit Land gereesen,
Laat Eendracht weer uw toevlucht weesen in Gods, en in Oranje's handi
38. in 't oogenblik — onmiddellijk. 46: zij golooven hun ®‘gen oogen niet. 54. overvallen — voorgevallen. 55. De
Vyand_ de Ftanschen, die na het uitbreken van de Oosten-
lijksche Successie-oorlog (1740—1748) in Staats-Vlaanderen
stonden.
287
60,
-ocr page 310-Ziet gy zig naast Oianje stellen Syn Koninglyke Gemaolin?
De Minlykhêen die haar verzeilen Bekooren ieders hart en zininbsp;65. Men meend te zien Minerva koomen.
Of Venus rysend' uit de stroomen.
Als Cyprus haar voor 't eerste zag!
En 't oog en 't hart zyn niet bedroegen, De glans der Schoonheid is in d'oogen,nbsp;70. De Wysheid praald in haar gedrag.
6 Kuysch', ó heyl'ge Huwlyks banden, ö Rust van 't menschelyk geslacht;
Gy zyt de dierbaarste der panden.
Die d'Order aan de Menschen bracht! 75. Gy wist den woesten t'onderrigten.
Tot welke Wetten hem verpligten,
De naam van Vader, Broeder, Soon!
Hoe weinig thans geacht op Aarde Had u dit Huys altoos in waardenbsp;80. Gy hield gestaag in 't zelv' uw woon!
[Die twee of drie zyn oude Vrienden Trouwhartig en standvastig tal.
Die onbaatzuchtig Nassau dienden,
In ieder slag van 't ongeval.
85. Gy vreesd, sy zullen ras verdwynen
62. g e m a a 1 i n — Anna van Hannover. 63. Minlykhêen — de Gratiën; allegorisch op te vatten: haar beminlijkheid.nbsp;65. Minerva — Godin van de wijsheid. 66. Venus —nbsp;Godin van de schoonheid, uit het schuim der zee geboren ennbsp;bij Cyprus getond. 74. d' o r d e r — de wereldorde. 79. ditnbsp;huys — het Huis van Oranje. 81. oude vrienden — denbsp;dichter heeit het oog op de Friesche hofpartij, waartoe hij ennbsp;zijn broeder Willem behoorden.
XII
288
-ocr page 311-vleyand' ondeugd gaat verschynen,
90.
95.
IQO
quot;ie d'oudste Vriend van Hoven weerd; ^r®es niet! die 't Lot aan ramp dêe wermeri,nbsp;quot;ie Prinsen leerden Vriendschap kennen,nbsp;hoe d'ondankbaarheid onteerd!]
^afharte Vleyers, die de Vorsten needs heet genoeg na Dwinglandy,
Hog voed in hare Heersohzugts dorsten, Ziet Friso machtig. Neerland Vry!
quot;Oor syne maatigheid verstooten Öie 't Land van Rechten wil ontblooten;
quot;Y weet te myden 't al te veel;
quot;Y weet de macht voor zig te vieesen quot;Y kan gelyk als Sulla weesen,
quot;Y kiest te ZYn als Mare AureelJ
(Hy wil Geschiedenis t'ontvouwen, wist dat Goedheid zielen won,
los
En dat door onderling vertrouwen Eit Volks, en Nassau's, macht begon!
Van daar in deese vrye Landen Eie wederzyds' onschendb're banden,
Van daar dat Nassau nooyt verscheen in 't Vaderlands gewenschte tyden,nbsp;jjQ Nêerlands Adel aan de zyden,
¦ En 't hart der Burgers om zig heen.]
zinspeling op Onno Zwier's val als staatsman. 88. die ' tiader veiklaaid dooi die prinsen in vs. 89. 92. heetnbsp;na — belust op. 94. Friso — 's Prinsen voornamen luiddennbsp;'Willem Corel Hendrik Friso. 95. verstooten — aihankelijknbsp;Ziet (vs. 94). 98; hij vreet dat de macht voor hem zelfnbsp;96voarlijk is. 99. S u 11 a — L. Cornelius Sulla „Felixquot;, Romeinschnbsp;®iaalsman, berucht om zijn wreedheden tegen de onderworpennbsp;“ninnieten (82 v. C.). Hij liet zich de levenslange dictatuurnbsp;°Pdragen. 100. Mare Aureel — M. Marcus Aurelius Anto-ïtlnus, Romeinsch Keizer 161—180, bekend wegens zijn zachtmoedig karakter en mild bestuur. 108; in de tijden dat zijnnbsp;komst voor het vaderland gewenscht was.
289
Xll
-ocr page 312-Maar luister? hoor Hem selve spreeken Tot d'Amsterdamsche Burgery;
Merk alle stemmen af gaan breeken,
En ieder stil aan alle zyl 115. „ó Vrienden, zo in uwe aad'ren
„Ook straald het bloed van uwe Vaad'ren „Oranje bied syn vriendschap aanlnbsp;„Wy hebben nimmer ramp te vreesennbsp;„Zo lang ('t geen eeuwiglyk mag weesenl)nbsp;120. „Oranje zal met d'Amstel gaan?
„Herdenkt, aan Nederlands gevaaren „Eer dat het magtig Amsterdam,
„De taeije Pylen hielp vergderen,
„En eind'lyk deel in d'Unie naml 125. „Van deese tyd zag m' alles leeven,
„Aan 't Vlaak, en Pampus, welvaard kleeven, „En uw Verlossers groote zielnbsp;„Nu vry van alle hinderpaalennbsp;„Op 't gansche Land doen nederdaalennbsp;130. „Het heyl begonnen in den Briell
135.
„Gedenkt aan onser Vaad'ren twisten, „Hoe dat een schrander Afgezant;nbsp;„Hoe dat d'Avaux door syne listennbsp;„Uw hulp ontrok aan Engeland!nbsp;„Maar haast aan wederzyden wyser
120. d'A m s t e 1 — Amsterdam. 123. taeye pylen — de met moeite onder een band vereenigde provinciën. 124.nbsp;eind'lyk — in Februari 1578. 126. Vlaak — droogte innbsp;de Zuiderzee. Pampus — vgl. VIII vs. 54. 133. d'A v a u xnbsp;— Fransch gezant in Nederland, die in het geheim met denbsp;Amsterdamsche regenten onderhandelde tegen de Engelsch-gezinde politiek van Willem III.
290
XII
-ocr page 313-l4S.
ISO.
160.
..Gaf Amsterdam Oranje 't yser,
..Hy ging, hy kwam, hy overwoni „Uw Vloot zag hem in Torbay landen,
..Het was door uw' en syne handen ..Dat Vryheid in Euroop begonl
..Laat ons vernieuwen zulke dagen,
..Bied uwe hulp en milde hand;
..Ik zal myn bloed gewillig waagen ..Zo 't nodig is voor 't Vaderland!
..Maar neen! dat liever deese Kusten ..In Overvloed en Vreede rusten!
.,'t Is tyd dat Amsterdam bevind,
..En dat myn voorbeeld aan gd toonen,
..Hoe dat Oranj' in vree kan woonen,
..En niet altoos den Oorlog mindl
..Mag haast Mauricius, de schatten
..Van 't West, doen zien aan d'Amstels boord!
..Bataaf, Guiana kan bevatten
..Al wat g' in 't ryk Brasil verloord!
..Laat Imhof 't Oosten doen herleevenl ..En Vryheid hier in Vreede geeven,
..'t Geen eertyds d'Oceaan vernam;
..Dat alle vier de Wereld deelen ..Haar gelden zonden, en beveelen,
..Na uwe Beurs, ó Amsterdam!quot;
136. 't yser — de gewapende oorlogsvloot, waarmede de koning-stadhouder in November 1688 in de Torbay-baai landde,nbsp;vgl. IX VS. 135.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;137-. zinspeling op veni vidi vici. 151. Mau
ricius — eiland in het Z. deel van de Indische oceaan, ge-durende 1598—1712 Nederlandsch bezit. 153. Guiana — landstreek in het N.O. van Zuid-Amerika, waar de W. I. C. de nederzettingen Essequibo en Berbice bezat. 154: vgl. XI vs. 101. 155. Imhof — Gustaaf Willem Baron van Imhoff (1705—1750),nbsp;G.G. van Oost-lndië sinds 1743. 158. dat — afhankelijk vannbsp;5e 6 ven (vs. 156). vier — Australië wordt niet medegeteld.
XII
291
{De Vryheid's aandacht op die woorden Erkend de styl waar in Sy sprak.
Als Grieken met verrukking hoorden Dat Quintius haar keten brak:
165.
170.
Dat Romen's Veldheer, maar gekoomen Alleen om Dwinglandy te toornen,
Aan Hellas Wet en Rechten schonk!
En d’lsthmus zag, dat van de dingen.
Die roeren 't hart der Stervelingen,
De Vryheid boven alles blonk!]
Hy zweeg. Gejuich volgd syne wenschen; Het viy gejuich van 't open hart!
Men hoord rondsom vernoegde menschen De blydschap jaagd de bange smart.
175. Maar ziet! in 't midden van de schaaren Iets onverwagts zig openbaarennbsp;Het geen Oranje's aandagt wekt:
Een Vrouw, op 't leevendigst bewoogen Vest stadiglyk op 't Jacht haar' oogen,nbsp;180. Wyl vreugde 't zeedig weesen dekt.
Dog schielyk minderd in dat weesen AI wat is vrolyk, wat is roodnbsp;En op haar' wangen is gereesennbsp;De bleeke schaduw van de dood!
185.
„Ik sterf gerustquot;, die weinig woorden
163. Als — toen. 164. Quintius — T. Quintius Flamininus, Romeinsch Consul in 198 v. C., versloeg het Macedonisch legernbsp;bij Cynoscephalae (197) waarna hij op de Islhmische spelen denbsp;Grieken voor vrij verklaarde. 168. d'I s t h m u s — landengtenbsp;van Corinthe waar ter eere van Poseidon om de twee jaatnbsp;spelen werden gehouden. 171; Het in de volgende twee strophennbsp;verhaalde gebeurde in werkelijkheid te 's-Gravenhage, vgl.nbsp;Doe. I. 180. weesen — gelaat.
XII
292
-ocr page 315-Is 't geen de naaste menschen hoorden,
./Ik heb, 6 God! door uwe hand „Gezien aan ons nu wedergeevennbsp;„En met de waare Godsdienst leeven,
..Oxanj' en Vryheid in dit Landiquot;
W i e, roept de Prins, zou niet beminnen.
Een Volk dat zulke liefde toond?
In welkers hart, in welkers zinnen.
Zo diep Oranj' en Vryheid woondi Het zyn de Eerste Willem's daadennbsp;Die spreiden deese dankb're zaaden.
Hervat de Hoop, die gy hier vindl Die liefde zal in Nêerland blyvennbsp;En daag'lyks meer en meer beklyvennbsp;Zo lang Oranje Vryheid mindl
191. prins — Willem de Zwijger, wlen van Haren de historische woorden van Willem IV bij deze gelegenheid in de mond 9eeft.
XII
293
20
-ocr page 316-DERTIENDE ZANG.
1. Terwyl de Hoop door zulke woorden Otonje's ziel versterkt, en troost,
Draeyd onse halve Gloob door 't Noorden, En donkerheid neemt al in 't Oost.
5. Der Starren glans houd op te praaien, Verborgen door Aurora's straalen;
Het aardryk toond zig aan 't gezicht.
En Dillenburg ziet hare bergen,
De kruin niet meer voor 't oog verbergen, 10. En wit, door Daag'raads eerste licht.
‘ Het pluymgedierte groet den morgen.
En loold den Schepper van 't Heel-Al;
Die hun den dag, met weinig zorgen, Bevryd van wroeging, geeven zal.
15. De dauw, in wolken nêergehangen.
En op den top van 't gras ontvangen. Maakt dat de wortel voedzel heeft.
Een zagter, maar geen minder, wonder.
Als zyn de Tilons, Onweer, Donder,
20. Of als de loeijend' Aarde beefdtl
Oranj' ontwaakt: de droomen vlieden, De slaap heeft syne dienst gedaan.nbsp;Gaat sluimering aan and'ren bieden.nbsp;En worsteld tegen dag-licht aan.
25.
De ryke Hoop, alleen, gebleeven.
DEBTIENDE ZANG
3. halve gloob — hel noordelijk haliiond. 6. A u i o i a's sliaalen — de morgenschemering. 8. Dillenburg — denbsp;baketmal der Nassau's. Hier -wachtte Oranje betere tijden ainbsp;na zijn mislukte expedities. 19. tiions — vgl. IX va. 100.
294
XIII
-ocr page 317-Zal staadig in de loop van 't leeven,
Zig toonen aan Oionje's zyd';
Verzeilen syne groote daaden.
En zoeten alle bitt're paaden,
In voorgezicht van zagt're tydl
Zo rees, vertroost door syne droomen,
Hy, welkers geest vernomen had.
35.
Op d'oever van Euphrates stroomen, Semiramis, in uwe Stad;
Hoe d'Aard' haar grootste Koningryken Zou 't een, voor 't and're zien bezwyken;nbsp;Hoe God, Gebieden gal en nam;
Wat in d'aanstaande tyd zou weesen.
40.
En 't Menschdom hoopen mogt of vreesen. Tot dat de Tyd der Weeken kwarol
Maar thans ten Kimmen uitgescheenen Verlicht de Son de Brielsche reê,
De hoogste Vloed is al verdweenen.
En 't vallend water trekt na Zee;
Wanneer de Ryk de ankers winden.
30. voorgezicht — vooruitzicht. 32. H y — Belsazar, laatste koning der Chaldaeën volgens het boek Daniël waaropnbsp;deze strophe betrekking heeft, speciaal hfdst. 7. 34. Semina m j s — vrouw van een Assyiisohen koning Ninus, nanbsp;'^lens dood zij Babylon aan de Euphraat stichtte. 40. d enbsp;*Yd der weeken — Jesaja en andere profeten haddennbsp;doorspeld dat het hersteld Israël na 70 jaor in eigen landnbsp;*ou vronen en de zegeningen van het Messiaansche rijk zounbsp;genieten (Jesaja 23 ; 5 v.; 24 ; 5 v.), maai deze voorspellingennbsp;^oren niet uitgekomen. Daniël verklaarde de 70 jaai alsnbsp;^0 jaarweken, dus als 70 X 7 jaor. Hiervan waren nunbsp;00'/2 X 7 j. om (vgl. Daniël 9 :24—27), maar nu breekt dannbsp;de eindtijd: de tyd derweeken aan (Daniël 7:25 v.).nbsp;**• uitgescheenen — uit behoort bij ten kimmen
295
XIII
-ocr page 318-De blanke zeyien laat ontbinden.
En zoekt wêerom, het zelve Land,
Daar nog 't gebod niet is geheeven.
Zo kort te vooren maar gegeeven,
50. Dat alle Nederlanders bandi
Dog kennis van der menschen zaaken Die tyd en ondervinding gaf,
Doed zonder schroom de Kust genaaken Daar alles scheen onmenschlyk straf.
55. Hy weet wat ieder moet gelooven
Van 't geen de Staatkund', aan de Hooven, In donk're wolk heeft afgetergd;
En dat Elizabets besluiten Zig altyd maar zodanig uiten,
80. Als 't daadelyke tydstip vergd.
Hy naderd niet, om haar te spreeken Uit naam van Lumei's zwakke Vloot,
Die kleine twisten schynd te wreeken;
Maar van een Macht die spoedig groot,
65. Philip zal geeven beezigheeden.
En in de Nederlandsche Sleeden
Oranje krygen tot haar ziell
Die welgewaapend aan zal komen.
Zo haast in Duitschland is vernomen,
70. Het voorgevallen' in den Briell
47. land — Engeland, waar koningin Elisabeth, om Philips 11 niet fe veibitteien, in het voorjaar van 1572 don Geuzen gebodennbsp;had haar rijk te verlaten. 54. straf — streng, onverbiddelijk.nbsp;57. afgetergd — aigedvrongen. 60. ‘t daadelyke l y d-s t i p — het dringende oogenblik.
296
XIII
-ocr page 319-Hy meend aan haar te kunnen toonen.
Dat zo de wreede Castiljaan,
75.
80.
De dwong in Nêerland kan doen woonen, Hy ras na Engeland zal gaanlnbsp;En dat, zo Vryheid plaats mag vindennbsp;In Nederland, en ons verbindennbsp;Door Godsdienst plicht aan hare Kroonnbsp;De Maas, en Amstel, aan het bloeijen.
Na Theems, en Humber, kunnen vloeijen. En steunen haarer Neeven Throonl
De duynen van Goeree verdwynen De snelle winden spoeden voort,
En Suffolk 's Kusten gaan verschynen Ondekt aan 't oog door 't held're Noord.
De Zeeliên vinden 't geen sy zogten De Theems, haar zanden, hare bogten;
Daar ryst Sheerness aan Shepey's endi Sheerness, 't geen eens voor ons zal bukken.nbsp;Befaamd door Nederlands gelukken.
En uwe Vaandelen, van Gendl
Nu hoger inwaards opgevaaren
Ziet hy een bloeyend vruchtbaar strand.
En hoop van ryke kooren airen.
En rust en overvloed in 'f Land!
Daar wist men uit de weg te zetten
72. Castiljaan — Philips. Na de dood van Isabella maakte Castilië deel uit van de Spaansche landen. 79. Theemsnbsp;®n Humber — riviermondingen aan Engeland's O.kust.nbsp;80. haarer neeven throon — het rijk onder haar nakomelingen. 83. Suffolk — graafschap in Z.O. Engeland.nbsp;87. Sheerness — stad in Kent, aan de mond van de Medway,nbsp;op het eiland Sheppey. Bij de tocht naar Chatham (1667)nbsp;Voer een smaldeel de Medway op en verbrandde een deel dernbsp;Eng. vloot, vgl. X vs. 64. 90. v a n G e n d — Hij nam aan dezenbsp;expeditie deel; vgl. IX vs. 179.
297
Door vast' onwankelbare Wetten,
't Geen elders breekt der Ryken kracht; Daar gaat de waare Viyheid praaien.
En Volk, en Vorst, kend hare paaien,
100. En elk, hoe ver gaat syne machtl
Wanneer het Noorden, zonder scheepen. Gedompeld lag in duisternis.
Had Engeland al vroeg begreepen Dat Rykdom vrucht van Handel islnbsp;105. Nu durven hare stoute Vlooten
Uw Haavens reeds van goud ontblooten Hayti, 't geen uw schoot verborg!
Uw naam, Hayti, zal niet leeven.
Nog Sponjens naam aan u gegeeven, 110. Zo spot de Tyd met onse zorg!
Wyl 't Westen hen ziet zeegepraalen, Vercierd de Akkerbouw haar Land;nbsp;Haar wollen vullen 't Oosten's Scaalennbsp;En kleeden 't weelige Levant.
115. 6, Zeg de Ryk, dat onse Nee ven
Eens mogen 't heuchlyk uur beleeven Dat deese glans aan d'Amstel woond!nbsp;Dat over 't Pampus kwaamen zeylen.
En Zuyder-Zee, uw diepte peylen,
120. Het tal van scheepen hier getoond!
101—110. Dg strophe is in 1776 aanmerkelijk gewijzigd; zie Oph. 107. H a y 1 i — eiland voor de Amerlkaansche kust, door Columbus in 1492 ontdekt en Hispaniola genoemd, welke naamnbsp;later in St. Domingo veranderd werd. 111. hen — de vlooten.nbsp;113. scaalen — de havens van het O.gedeelte der Mid-dellondsche zee. 114. Levant — de kusten van Kleln-Aziënbsp;en Syrië. 118. Pampus — vgl. VllI vs. 54.
298
XIII
-ocr page 321-12S.
130.
135.
Uo.
Terwyl syn' oogen dus gaan dwaalen Op ieder voorwerp 't geen hy 2ietnbsp;Langs stroomen, heuvelen, en daalen.
En honderd toorens in 't verschiet; Wysd Greenwich tuynen, en gebouwen.nbsp;Alwaar de grootste van de Vrouwen,nbsp;Elizabet, het daglicht zag.
En daar na 't afdoen van de zaaken. Haar wyse ziel zoekt land-vermaaken.nbsp;Als haar de rust gebeuren mag.
Maar schoon dit u alleen kon leyden 6 Greenwich, aan d'onsterflykheid,
Ziê nieuwe glans voor u bereyden Door Nassau's edelmoedigheidlnbsp;Aanschouw, op uwe stille boorden,
Sy, welk' in alle Werelds oorden Voor Eng'Iand zworven d'Aardkloot om,nbsp;Bevryd voor stormen en voor vlaagen.nbsp;Hier eindigen haar laaste dagen,
In rust, en vreedig' ouderdoml
ó Vorstl dien onse harten minden Die ook bemind' uw Vaderland,
Hoe koomt, dat wy aldaar niet vinden Dit heylzaam werk van uwe hand?nbsp;Indien de Hemel niet aan d'Aarde
125. Greenwich — de stad ligt aan de Theems. 129. l a n d-vermaaken — landelijke genoegens. 132. aan —-tol aan. t34. N a s s a u's edelmoedigheid — Willem III voltooidenbsp;Sr het hospitaal voor oude zeelieden, waarvan de bouw ondernbsp;karei II begonnen was. 136. Sy — men zou hen verwachten;nbsp;Wellicht invloed van het Latijnsche ecce met nominatief.nbsp;1^1. vorst — Willem IV. 143. aldaar — in hot vaderland.
299
150.
Te vroeg benyd had Anna's waarde. Had niet de Deugd te vroeg beloond.nbsp;Gestoord het werk van hare handen,nbsp;Was uwe rust in deese Landen,nbsp;ó Zee-liên, ook alrêe bekroond 1
ó Hemel! welke nieuwe schrikken Stort deese Naam in myne ziel!nbsp;ó Nacht! 6 doodlyk' oogenblikken!
Als sy, aan Land en my, ontviel!
155. Kan, zonder uwe rust te krenken. Vorstin, myn teeder ziels herdenkennbsp;Nog dringen boven 't hoogste zwerk;
Ziê nog, uw beeld myn hart bewoonen, Myn dankb're hand uw graf bekroonen,nbsp;160. En bloemen strooijen op uw zerk!
Maar 'k zie rondsom op nieuws zig heffen De vuyle dampen van de Nyd;
165.
170.
Die dampen weeten hoe te treffen Die hare straalen niet vermyd!
Waarom gevlucht? haar scherpste pylen Bezeeren maar voor korte wylen.
En Eeuwen eeren 't Vry Gemoed!
Zo ziet men alle Na-geslachten De naam van Cicero nog achten,
In weerwil van de Moorders woed'!
146. Ann a's waarde — de ons zoo dierbare Anna. Zij is te vroeg gestorven dan dat haar plan tot stichting van eennbsp;dergelijk hospitaal kon verwezenlijkt worden. 147. Had nietnbsp;— indien niet.... dan was (vs. 149). beloond — nl. doornbsp;de dood. 152. deese naam — die van „Annaquot;. Zij overleednbsp;in 1759 en met haar dood ontviel den Van Harens een grootenbsp;steun. 161: deze strophe herinnert aan 's dichters lotgevallen.nbsp;169. C i c e I o — M. Tullius Cicero, Romeinsch staatsman, wegensnbsp;zijn republikeinsche opvattingen door Octavianus vogelvrij verklaard en in 43 v. C. vermoord.
XIII
300
-ocr page 323-VEERTIENDE ZANG.
Elizabeth verstaat regeeren.
Te doen eerbieden hare Wet,
En wil, dat zonder haar begeeren.
Geen Vlaming voet in EngTand zet.
By hare Raad is haast vernomen
Dat London's Touwr heeft aan zien komen
Uit zee gebragt aan syne zyd'.
Een van die dapp're vluchtelingen.
Die, onlangs maar, bevel ontvingen Het Ryk te laaten voor altyd.
Die Vreemdeling is haast gevangen.
En voor Elizabet gebracht.
Onwis of hy zal straf erlangen.
15.
Of meerderen der Geusen krachtl Aldus op Byrsa's strand gevonden.
Voor Dido's nieuwe Throon gezonden.
En bystand zoekend' op de Kust;
Verscheenen eertyds die Trojaanen,
20.
Die weg voor Romen gingen baanen;
Ook niet in vryheid, maar gerusti
De Ryk, door praal niet opgetoogen,
Eerd, zonder vrees, de majesteit,
25.
Syn geest bedaard, en onbewoogen Spreid geene wolken op 't beleid.
Zo, tot de Koningin getreeden,
VEERTIENDE ZANG
2. eetbieden — eerbiedigen. 6. T o u w i — de Tower, sterkte a. d. linker oever v. d. Theems. 9; vgl. aant. XIII vs. 47,nbsp;14. meerderen — vergroofen. 15. B y r s a — de burcht vannbsp;Carthago, gebouwd op een zestig meter hooge rots. 16. D i d onbsp;Tyrische koningsdichter, die nog niet zoo lang in Afrika, v/aarnbsp;sij zich met de bouw van Carthago bezig hield, was aangekomen, toen Aeneas, met zijn volgelingen uit het brandend Trojenbsp;ontkomen en uitgevaren om naar de eisch van het noodlot innbsp;Italië een nieuw rijk te stichten, op haar kust landde. 21. opgetoogen — geïmponeerd {?); vgl. ook VI vs. 155.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24. 't b e-
1 e i d — zijn optreden. Hij doet zich dus voor zooals hij is.
301
XIV
-ocr page 324-Let hy, gedurend' hare reeden,
Aandagtiglyk, op mond, en oog,
Hy weet, hoe ook zig 't hart mag dekken.
Dat iets zig toonen kan in trekken 30. Waar door men maar ten half bedroog.
Gy durfd alleen hier Wetten schenden,
(Is 't eerste woord van hare mond)
En uwe treeden herwaards wenden.
Schoon ik uw gansche Vloot verzond?
35. Spreek roekeloos', op welke gronden?
Of hebt gy nimmer ondervonden De strengheid van de Wet van 't Land?
Beefl deese Wet vertoond gevaaren.
Voor welke niets u kan bewaaren,
40. Als een vergifnis van myn handl
Hy antwoord: in de korte tyden.
Die ik in Eng'land heb geleefd.
Zag ik de vreugd' aan alle zyden.
En misdaad maar alleen die beefdl 45. Ik zag volbrengen uwe wetten.
En straffen, en belooning, zetten.
Maar zelden, langzaam, na beraad;
En niemand van genöe versteeken Als aan uw goedheid was gebleekennbsp;50. Dat iets verschoonen kon de daad.
Als uw' herbergzaam' Engelanders Hier luisterden na onse taal.
Als sy de smart der Nederlanders Verstonden uit ons droef verhaal,
55. Vond ik een Volk ten allen tyden
29. 11 e k k e n — de gelaatsuitdrukking waaraan men ïion kan of iemands woorden ernst aijn. 34. verzond — Het wegzenden. 51. herbergzaam' — gastvrije.
302
XIV
-ocr page 325-6S.
70.
7S.
Zien onse ramp met medelyden.
Zo, zeiden sy, was ook ons Lot!
Zo zag men Eng'land onderdrukken Eer 't einde van haar' ongelukkennbsp;Kwam van Elizabeth en Go dl
Wanneer by Russ en Samojeeden Wanneer in 't aller-verste Noordnbsp;De ballingschap bracht myne treedennbsp;Heb ik, zelfs daar, uw lof gehoordlnbsp;En als de Elb' en Eems ons zagennbsp;Na Jemmingen, berooyd, verslagen.
Voor menschen oogen reeds verplet;
Was 't woord, aan ons, van hare stroomen, ó Mannen, uw behoud moet komennbsp;Van God en van Elizabeti
De Dwingeland, die zo verbolgen Syn' eigen' onderdaanen haat.
Die u om Godsdienst doed vervolgen Die u met ys're roeden slaat;
Die gansch Europa wil regeeren Denkt ook om Eng'land t'overheerenlnbsp;Vergeefs wil daar Elizabetnbsp;De zachtheid op den Throon doen woonen.nbsp;Haar Mededingster tot de Kroonen,
Door syne raad, tergd hare Well
61. Samojeeden — een volkstam in N.-Rusland en Sibeiié. 63. ballingschap — vgl. UI vs. 53. 66. J e m m i n g e n —nbsp;’gl. 1 VS. 81 vlgg. 71. dwingeland — Philips II. 76. o v e r-6 e r e n — overmeesteren. 79. meededingster — Marianbsp;Stuart, de Katholieke koningin van Schotland, die aanspraaknbsp;°P de Eugelsche troon maakte. 80. syne — nl, van Philips,nbsp;die haar ondersteunde, tergd — trotseert.
XIV
303
Geheel Europa zonder krachten Heeft ons gezonden na uw Ryk;
85.
90.
Men zeide, v/aar ons scheepen brachten, Gda neemd in Albion uw wyklnbsp;Elizabeth in hare handennbsp;Houd ook het Lot van and're Landen,
Sy is 't alleen die helpen kan:
Gy kund gerust op haar vertrouwen,
Haar oog is van de schoonste Vrouwen, Het hart is van de braafste mani
Aldus geleid' in uwe Ryken Wierd dagelyks ons oog gewaar.
Door duizend nieuw' en nieuwe blyken,
Hoe alles was volmaaktlyk waarl 95. Wy meenden, over al verdieeven.
Alhier, in stille rust, te leeven.
Tot dat Philip, ter nêer gezet.
Door deugden aan syn' onderdaanen Een weg tot haar geluk zou baanennbsp;100. Op 't voorbeeld van Elisabeti
Wanneer de strengheid uwer Wetten....
Maar neenl uw wet is altyd zagt,
En niets mogt uvre gunst beletten Als Goddelyke wil en magtlnbsp;105. Wanneer de Godheid, door uw' handennbsp;Ons noodzaakt' in den Briel te landen.
Wanneer de Maas en d'Oceaan De Geusen met de Vryheid zagen.
Door u, na Hollands Kust gedragen,
110. Door u, op hare boorden staani
84. Albion — oude naam voor Groot Brittannië. 90. braai-s t e — dapperste. 97. ter nêer gezet — gekalmeerd, tot rust gekomen. 103. mogt —kon. 105—106: vgl. XIII vs. 47 vlgg.nbsp;De inneming van den Briel was immers hel rechtstreeksch gevolgnbsp;geweest van haar bevel aan de Geuzen om Engeland te verlaten.
XIV
304
-ocr page 327-Us.
l20.
125.
130.
{Misschien dat in die zwakke Wallen,
Een Bondgenoot voor U begind.
Daar Albion in Staats-gevallen Een onderstand voor welzyn vind.
Zo weeder. Pausdoms Bul, of Bannen, Verblinde menschen zaem doen spannen,nbsp;Hoe dankbaar zal der Geusen zwaard,
In ieder Eeuw dit Ryk bevryden.
En 't Vaticaan alhier bestryden,
Uit Haavenen, door U bewaardl
Gedenk aan 't Lot van Werelds zaaken. Aan Tudor, Richmond, Bosworths veld;nbsp;Aan tyden welke nader raaken.
Die d'Aarde met verschrikking meld!
Gy kend, Philips vergift en moorden, Valois, en syne false woorden.
Dat Beide smeeden uw verderf;
Reeds, deeld de Geus, aan deese Buuren, In Heenegouw, d'onrustig' uuren.nbsp;Bestemd voor Uwer Vaad'ren Erf.]
lil. zwakke wallen — den Biiel waarvan het blijvend bezit nog onzeker is. 113—114: waar Engeland bij staatkundige verwikkelingen steun kan vinden tot eigen welzijn. 115. paus-domsbul — toen Hendrik VIII in 1538 de aanzienlijke kloostersnbsp;ophiei, deed Paulus III hem in de ban. 119. 't vaticaan —nbsp;het R.K. geloof. 120. Haavenen — een deftig ongewoonnbsp;meervoud voor havens. 122. Tudor — het Engelsche vorstenhuis Tudor 1485—1603, waarvan de belangrijkste vorst Hendrik VIII de absolute monarchie vestigde. Richmond —nbsp;Hendrik VII Tudor Graai van Richmond, die in de slag bij Bos-Worth Richard III York versloeg, waarmede de Rozenoorlognbsp;eindigde. 126. Valois — hel regeerend Fransche koningshuis.nbsp;Hier: Karei IX onder wiens bestuur de Bartolomeusnacht plaatsnbsp;vond (24 Augustus 1572) op aanstichting van de koningin-moeder Catharina de Medici. 128. deeld aan — deelt toe,nbsp;bezorgt, buuren — de Franschen en de Spanjaarden. 129.nbsp;Heenegouw — hier verrastte Lodewijk van Nassau Bergen.
XIV
305
Vervolg het werk van uwe handenl Uw Ryk is Nêerlands wieg geweest.
Ruk ons uit Spanje's strenge banden.
Die Gy, en Gy alleen, niet vreesd!
135. Zo mag de bystand ons geschonken (Maar laat) op uwe grafstêe pronken.
Met deese lof van 's Vryheids mond,
„De Maagd, die alle Volk'ren eerden,
„Die alle Koningen begeerden,
140. „Die was 't die my na Nêerland zondiquot;
Hy zwygd. Elizobet in d'oogen
Heeft reeds niet meer de fierheid staan ;
Sy scheen te zyn door meededoogen En was door Staatkund' aangedaan!
145. Sy weet wat voordeel sy kan trekken Door Vyand, twist, en kryg te wekken.
Aan hem die stadig Eng'lands kust.
Met heyr en vloot wil overstelpen.
En onder schyn van Godsdienst helpen,
150. De Vyandin van hare rust!
[Maar geen van alle Stervelingen Sprak immer minder onbedacht.
Wist beeter taal en tong te dwingen,
Na tyden eysch, of streng of zacht.
155. Geen Vorst heeft meerder ooyt bezeeten Die Kunst, voor Grooten nut te weeten.
Die, niemand zonder hoop verzond.
By weyg'ring, heusheid wist te voegen.
En ieder een te vergenoegen,
160. Zelfs dan, wanneer m'Haar niet verstond.]
132: onze opkomende vrijheid is dooi gekoesterd. 136. Maai laat — de Rijk hoopt dat zij lang zal leven. 140. my — denbsp;vrijheid. 143—144: accent op schéén en vritB. staatkund' — politieke overwegingen. 147. aan hem — tegennbsp;Philips. ISO. vyandin — Maria Stuart, vgl. vs. 79.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;156. nut
— nuttig. 157. verzond — liet heengaan. 160. m' — verzwakt uit men.
306
XIV
-ocr page 329-170,
l8o.
Sy zegd, ik voel myn ziel beweegen Door uwe droev' en bitt're elend;
Ik was altoos voor u geneegen,
AI was myn hart u onbekend;
Ik voel te meer uw' ongelukken,
Om dat het Lot my ook dêe bukken.
Ik weet wat haat van Godsdienst isl Vervolging heeft my ook bestreeden,nbsp;Myn voet is op den Throon getreedennbsp;Getrokken uit gevangenis!
Dog tegen d'Overmagt van Spanje Zyn myne wenschen niet genoeg;
't Is meer dan tyd, dat zig Oranje In Nederland, by u vervoeg.
Ik kan aan u geen huipe bieden.
Maar geen verbod zal hier geschieden Aan iemand onder myn bewind.
Om u te volgen door de baaren.
En deel te neemen in gevaaren.
En Roem, die zig by Vryheid vind!
Misschien, wyl ik haar Land dóe rusten. Dat Eng'lands Jeugd vol hart en gloed,nbsp;Reeds brand. Europa's vaste Kusten,
Op nieuws, te toonen hare moed! [Calais is hier nog niet vergeeten.
163. geneegen vooi — tot. 170. gevangenis — onder de bloedige legeeiing van haar half-ïuster Maria Tudor (1553—nbsp;1558) was Elisabeth's leven voortdurend wegens haar hervormdenbsp;geloolsoveiiuiging in gevaar geweest. ISO; die somengaot metnbsp;strijd voor de vrijheid. 183. brand — van verlangen. 185.nbsp;Calais — tijdens de 100-jarige oorlog werd in 1347 Galaisnbsp;door de Engelschen genomen.
XlV
307
Zo lang by Engeland bezeeten;
Haar brand Crecy, en Azincoerti Dog Moeders zorg voor vraarde kind'rennbsp;Moet d'aller-êelste drift verhind'ren,
190. Zo dikwyls die te vroeg vervoerd.
Maar 't Volk dat pas begind te leeven.
Dat Vrienden zoekt en Bondgenoot,
Moet eerst zig zelven aanzien geeven Moet -wysen macht in eigen schoot.]
195. Maar om by Vorsten hulp te vinden.
Gaat eerst Oranj' aan u verbinden:
En zo gy myne raad geloofd.
Laat uwe Staat voor regel houden,
„Geen Hoven ooyt, die zig betrouden,
200. „Aan een Gemeente zonder Hoofdlquot;
187. brand — prikkelt. Crecy — door Engeland in 1346 op de Franschen veroverd, terwijl bij Azincoert Hendrik V Lancaster in 1415 het Fransche leger versloeg. 189. drift — aandrang. 190. vervoerd — meesleept. 200. gemeente — volk.
308
XIV
-ocr page 331-VIJFTIENDE ZANG.
Zo ras sy had gedaan met spreeken Ryst om de Throon een Helden-stryd,
Elk' Engelsman wil Vryheid wreeken.
En elk de voorste zyn In tydl De Koningin noemd geen' van allennbsp;Maar haare keus is reeds gevallennbsp;En ras bespeurd door 't schrander Hof:
Hoe zou die keus aan Sidnei missen?
Die naam, vind m' in Geschiedenissen,
*0. Van Vryheid, overal met lofl
Op Sidnei's treeden volgd een bende.
Van Mannen, dapper, onverzaagd;
Van haar geen een die vreesen kende.
Of in 't gevaar zig niet behaagdl *5. Haar moed heeft reeds verscheiden jaaren.nbsp;Of op het land, of in de baaren.
Of op het Caledonisch strand.
Of aan de lêrsche muitelingen En aan Tyrone's hulpelingennbsp;20. Doen voelen wigt van hare hand.
VIJFTIENDE ZANG
4. de voorste in tyd — zich hef eerst aanmelden. 8. a a n Sidnei missen — S. voorbijzien, passeeren. Sidnei —nbsp;Sir Philip Sidney, Eng. dichter en prozaschrijver, een gunstelingnbsp;van Elisabeth. Hij werd gouverneur van Vlissingen en nam eennbsp;werkzaam aandeel in de strijd tegen Spanje. 14. zig behaagd in — behagen schept in. 18. muitelingen —nbsp;Ierland, in booidzaak Katholiek en door Gregorius XIII aan-gezef, bleef in opstand. 19. Tyrone — graafschap in Nd,-lerland. hulpelingen — hulpbenden.
XV
309
-ocr page 332-Zo Zwitserland, in uwe bergen Als roep van geld of oorlog rysd.
Dat m' uwe gierigheid koomt tergen.
Of aan uw jeugd de waap'nen wysd;
25. Dan koomen gansche zwermen daalen.
Elk haast zig goud, of ampt, te haaien.
Elk zoekt na Rykdom, of na Faami Het eenzaam meysje gaat aan 't klaagennbsp;Verfoeyd, en gelds, en oorlogs, plaagen,
30. En d'Alp wêerklankt haar Minnaars naami
Of dus, als in 't onmeetb're Noorden Van Catharina's wyse hand,
Beveelen vliegen, van de boorden Van Kola, tot aan d'Amur's rand;
35. Dan zien en Oost en West zig mengen.
En op de Donau's oever brengen;
Dan merkt men wat Haar ziel vermagl De Fin, den Syriër ontmoeten,
Stamboul, Tobolskoi's Vaand'len groeten,
40. En d'Archipel, de Dwina's Vlagl
Maar Londen ziet de Ryk vertrekken Met blyder geest als toen hy kwam;
Hy hoopt met deese hulp te wekken De Vryheid tot in Amsterdamlnbsp;45. En dat, zo al, de Walsche Landen
21. vlgg.: Deze strophe herinnert aan 's dichters verblijf in Zwitserland 1747/48, zie Inl. hldst. 11; 1. 23. D a t — als: alsnbsp;men uw hebzucht komt prikkelen. 30. weeiklankt —nbsp;weerkaatst als echo. 32. Catharina — Catharina II denbsp;Groote, keizerin van Rusland 1762—1796. 34. Kola — schiereiland ten N. van de Witte zee. Amur — rivier in Z.O. Siberië.nbsp;36. Donau's oever — in de Ie Russisch-Turksche oorlognbsp;(1768—1774) trokken de Russ. legers de Donau over. 38. F i n —nbsp;waarschijnlijk dacht van Haren aan de annexatie van Koerlandnbsp;(1763). Syriër — sinds 1516 was Syrië deel van het Turkschenbsp;rijk. 39. Stamboul — Constantinopel. Tobolskoi — stadnbsp;in het Omskergebied (Rush). 40. D w i n a — rivier in N.-Rus-land. 45. Walsche landen — de Zdl. Nederlanden.
XV
310
-ocr page 333-Ziq mogten aan Philip verpanden,
De Vryheid, d'Amstel, Zeeuw en Fries Wel haast zal nieuwe wegen wysen;nbsp;Misschien, by haar, een Unie rysen,
50. Die goed-dóe Scheld' en Ley's verlies.
[Wat kan een volgend' Eeuw niet geeven Zo d'Eendracht kroond syn Vaderland;nbsp;Zo Wetten by de Vryheid leeven.
55.
60.
65.
^0.
Zo Nassau Slaverny verband!
Het Lot, aan ieder Volk op Aarde Vergund een perk van roem en waarde.nbsp;Doorluchtig in Geschiedenis:
Misschien dat in d'onzichtb're keeten. Van 't Al, door God alleen geweeten.nbsp;Der Geusen beurt gekomen isl]
De Theems is reeds ten eynd gevaaren,
De Zee vertoond haar vryde ruym.
Reeds hoord men 't bruysschen van de baaren. En 't zieden van 't verdwynend schuym;nbsp;Wanneer de Ryk ziet scheepen klimmennbsp;Die hoogen op de verre Kimmen,
Die, met een losgevierde schoot.
Door 't vinnig Oosten voortgedreeven.
Met haast na Eng'lands Kusten streeven;
Nu toond zig Vlag! de Vlag is rood.
49. by baar — onder elkaar. Zinspeling op de Unie van Utrecht. 50. goeddoê — vergoedt. Scheld' en Ley —nbsp;beide rivieren om de Zdl. gewesten aan te geven. 53: indiennbsp;Wetten in vrijheid gehandhaafd worden. 56. perk — periode,nbsp;tijdperk. 66. h o o g e n — omhoog komen. 67. schoot — hetnbsp;schootstouw. 68. Oosten — de O. wind. 70: de Vlissingschenbsp;vlag is een veld van rood waarin een antieke ilesch met tweenbsp;ooren van zilver.
311
XV
-ocr page 334-'t Raakt Vlissingenl 't zyn Nederlanders!
Roept uit de Ryk, ik ken die Vlag!
Ik merk, ik zie de Zeeuwsche standers.
En meen te hooren naar geklag!
75. Hy last de booten uit te zetten.
Geen holle Zee zal hem beletten Te speuren wie van Wolchren vlucht:nbsp;Menschlievenheid staat voor syn' oogen,
Sy vind altoos syn hart bewoogen 80. Voor ieder sterveling die zucht.
Hy koomd aan boord. Hy ziet en Vrouwen En zwakke kind'ren zonder tal;
En Gryzaards droevig in 't beschouwen Van deeser Lot en ongeval!
85. En een van haar, met traanend' oogen Voor syne kniën nêergeboogen,
Begind: „ó Gy, ons meede-mensch,
„Het zy gy zyt een Engelander,
„Of wel een vrye Nederlander 90. „Aanhoor (misschien!) myn laatste wensch!
„En niet voor my! myn' hooge jaaren „Zyn buiten vrees van Slaverny,
„Of keetenen met gryse hairen:
„Die sterven durfd is oltyd Vry!
95. „Ik ben voor anderen verleegen:
„Laat meededoogen u beweegen „Voor deese teed'r' onnoos'le jeugd;
„6 Wie gy zyt, in God te vreesen,
„En aan de mensch tot hulp te weesen,
100. „Bestaat alleen de waare deugd!
74. naar — evenals bij Vondel met andere kleur dan nu: droevig. 75. last — gelast. 84. deeser — nl. van dienbsp;vrouwen en kinderen. 93: of vrees om op hooge leeftijd geketend te worden. 95. verleegen — bezorgd.
312
XV
-ocr page 335-„Haar Vaad'ren, onse braave Soonen „Verdeedigen haar Vaderlandnbsp;„Daar 't lot de Vryheid zal bekroonennbsp;„Of 't viye bloed besproeijen 't zandinbsp;^05. „Dit weerloos volk bewaard voor bandennbsp;„Zoekt dwaalend' op een kust te landennbsp;„Aan wreede Dwinglandy ontwend:
„Daar ieder kan in Vryheid leeven,
„Aan God en Vorst het syne geeven,
^^0- „En Eng'land is daar voor bekend.
„Mag ons een schuilplaats daar gebeuren „ó Gy die koomt van deese Kust;
„Die mymerd, peynsd; die schynd te treuren,
„Die ook, misschien, verlangd na rust?
„Zo is de leef-tyd vol van zorgenl „'t Is maar alleen de vroegste morgen,
„Die zuiv're vreugd aan 't harte zendl „Zie deese kind'ren, lacchen, speelenlnbsp;„Terwyl w'ons laaste brood verdeelen,
^20. „Is zorg aan haar nog onbekendlquot;
Nu koomt de Stuurman meede naad'ren.
En kend de Ryk, en zegd, „6 Vriendi „Zo niet, voor wallen uwer Vaad'ren,
„Of tot behoud van d'Amstel, diend,
^25. „De hulp die ik met u zie koomen
„Breng ons te rug na Zeelands stroomen „De nood is dringend' aan die kantinbsp;„Schoon Blois, aan Vlissingen gegeeven,
„Zeer weinig teld gevaar en leeven ^20. „Hy vreesd de rampen van het Landl
107. ontwend — niet gewend aan. 111. gebeuren _ te
beurt vallen. 115. leef-tyd — de levensduur, het leven. 123: voor Amsterdam, waar de Rijk vandaan kwam. 131.nbsp;schrikkenste — verschrikkelijkste.
XV
313
-ocr page 336-[„Men spreid de schrikkenste geruchten „Van 't woeste Volk dat is op togt!
„Die Napels kust om misdoen vluchten,
„Of op Galeyen uitgezogt;
135. „De Caffers van Saldanha boorden
„Die 's Konings eygen Soon vermoorden,
„De Mikelet, Croaat, Hoezaarl „En and're tydingen daar booven,
„Die Blois, nog Gy, nog ik, gelooven;
140. „Maar 't naad'rend heyr en Vlot zyn waar.]
„Het klein getal van jongelingen,
„Nu bloot gesteld aan 's Vyands woed;
„Is ieder oogenblik t'omringen,
„Is Walchrens aller eedelst bloedl 145. „Misschien terwyl wy zamen spreekennbsp;„Is Alba beezig zig te wreeken,
„Misschien dat Blois----maar welke kan
„Of welke syne staat, mag weesen,
„'t Zyn geene tyden om te vreesen 150. „Voor Lot-geval van eene manl
„Maar Vlissingen in 's Vyands handen „Dan is 't met Nederland gedaan!
„Dan volgd den Briel met hare landen,
„Oranje koomt onnutlyk aan!
155. „Vergeefs is Dort by ons gekoomen,
132. op togt — onderweg. 133. Napels — sinds 1504 behoorde het aan Spanje. 134: galeislaven dus. 135. Saldanha
— nbsp;nbsp;nbsp;baai aan de W.kust van de Kaap. Philips zou zijn eigennbsp;zoon door negerslaven hebben laten wurgen. 137. Mikelet
— nbsp;nbsp;nbsp;inwoner van Michle in Tsjecho-Slowakije. Hoezaar —nbsp;Huzaar, een soldaat uit Hongarije. 140. vlot — vloot. 143.nbsp;omringen — omsingelen. 154. onnutlyk — tevergeefs.
XV
314
-ocr page 337-„En heeft de Geuse Vlag genoomen; „Vergeefs is Delft aan onse zyd',
„De Rotterdammers zyn verlooren,
, „En 't schynzel even maar gebooren, „Van 't Vaderland te zien bevrydl
les.
„Uw hulp kan alles doen herleevenl „Door haar is Vlissingen bewaard,nbsp;„Een nieuwe hoop aan elk gegeevennbsp;„Elend' en vlucht voor ons bespaard!nbsp;„Zo mag de Hemel uwe dagennbsp;„Tot in de hoogste jaaren dragen.nbsp;„Bevryd van armoed', oneer, pyn;
170.
„En uwe Vrouw, hoewel in banden, „Met zorg opvoeden uwe panden,
„En Deugd, en u, indagtig zyn!quot;
Dus zag men by Camillus komen En zoeken hulp in syne Moed,
De Vaderen van 't oude Romen, j Ontweeken aan der vlammen woed',nbsp;'5. Hiet sy, wier hart niet kon verduurennbsp;De schde van huysen, en van muuren!nbsp;Die stierven van der Gallen hand.nbsp;Maar sy, die 't leeven durfden lyden,
. Op hoop, van eens in beet're tyden, Nog nut te zyp aan 't Vaderland!
159: de pas ontstane lichtglans van hoop. 162. is bewaard — wordt gewaarborgd. 168: vgl. III vs. 53 en IV vs. 58.nbsp;171. Camillus — M. Furius Camillus, Romeinsch staatsman,nbsp;verbannen op een beschuldiging van rooi in de veroveringnbsp;Van Veji (396 v. C.). Toen Rome in 387 door de Galliërs werdnbsp;geteisterd en men zich zeven maanden lang op het Capitoolnbsp;Verdedigde, riep men zijn hulp in en benoemde hem tot dictator.nbsp;177. van — door. (evenals bij Vondel). 180. nut aan —nbsp;nuttig voor.
315
XV
-ocr page 338-ZESTIENDE ZANG.
1. Al schoon de Ryk zig voeld bewoogen.
Door 't geen de Vlissinger hem zegd,
De strenge Tucht brengd onder d'oogen Het geen op Voorn is overlegd.
5. De woeste Lumei doed zig vreesenl
Hy pleeg voor niemand zacht te weesen.
Maar wreed voor Vyand, hard voor Vriend:
Men zag hem nimmer faut verschoonen!
En ook gehoorzaamheid te toonen 10. Is d'eerste regel als men diend.
Maar daar en tegen gaat zig stellen En 't Lot dat Vlissingen verwachtnbsp;En 't geen zig Blois heeft voor te spellennbsp;Indien hy valt in Spanje's machtlnbsp;15. Hoe kan de Ryk gelooven, denken.
Dat Alba zal de Roem gaan krenken Van wyste Veldheer van syn' Eeuw;
En zal vergeeten dat te buyten.
En toezicht om de Scheld' te sluyten,
20. Is ingebooren aan de Zeeuw?
Hy zag, hoe ras, met welke krachten,
Bossu is voor den Briel geweest;
Capelle kan het zelve trachten,
Wyl Walcheren nog is bedeesdl 25. Hy voeld, wat roep in deese Landen
ZESTIENDE ZANG
1. Al schoon — ofschoon. 4; vgl. daaivoor VI vs. 201 vlgg. 13. voor te spellen — te vóórspellen. 18. buyten —nbsp;kapen. 19. toezicht — zorg, toeleg. 20. nota; ingeboorennbsp;aan. 23. Capelle — Anthony van Bourgondië Heer vannbsp;Capelle, Spaansch stadhouder van Zeeland te Middelburg,nbsp;het zelve — net zooiets als Bossu heeft gedaan. 24. b e-d e e s d — door schrik bevangen. 25—30: over de hulp vannbsp;Engeland zal iedereen spreken, mits deze gebruikt wordt waarnbsp;het gevaar het grootst is.
316
XVI
-ocr page 339-Zal maaken hulp van Eng'lands handen. Niet, daar 't gevaar zig verre toond;
Maar bystand, daar bebloede muuren Reeds zien de donderende vuurennbsp;30. En Dood, en Oorlog, woed, en woondl
Hy weet hoe sterk de Brielsche stranden Zyn door de Geusen reeds bezet;
En last te steevenen na randen Daar zwakk're Vryheid diend gered.
35. 't Geen hem van Lumei staat te schroomen Zal door den uitkomst weg genoomen,
Hy wagt verschooning van de tyd.
Oranje zal syn doen niet laaken.
Die weet hoe dat m' in groote zaaken,
^0- Gemeene regels zet ter zyd'l
* Aldus, van Goensl als langs de Kusten Daar Zeylediva 't Oosten pierd,
Parys, Colombo kwam ontrusten.
En reeds de witte Wimpel zwierd;
^5. Wagt' uwe schroom na geen' beveelen
28. daar — ddór waar, staat dus tegenover vs. 27. 30: waar de oorlog woedt en de dood heerscht. 33. randen — kusten.nbsp;36. den uitkomstl 41. vlgg.: deze strophe is een naderenbsp;toelichting van vs. 33—40. 41. van Goens — Rijkcloi M. vannbsp;Goens, zie IX vs. 79. Als superintendant van Ceylon versloegnbsp;hij in Juli 1672 bij Trinquemale een Fransch eskader ondernbsp;de la Haye. 42. Zeylediva — het eiland Ceylon, diva —nbsp;(Sanskr.) eiland. 44. witte wimpel — de viedesvlag; bijnanbsp;gaf Ceylon zich dus over. 45. beveelen — want dat denbsp;oorlog met Frankrijk in Europa op 6 April verklaard was, konnbsp;hij daar toen nog niet weten.
317
XVI
-ocr page 340-Om 't daadelyk gevaar te heelen:
Gy naamt bevel van uwe Moedl Die Moed, wanneer in 't West aan 't vallen,nbsp;De Vryheid boog in Utrechts Wallennbsp;50. Vertoond' in 't Oost de Vryheids gloed.
Terwylen heeft, in korte stonden Die Blois in Vlissing is geweest;
Syn oog al meermaal ondervonden d'Inwoond'ren inborst, hart en geestlnbsp;55. De Zeeuwen zyn als hare baaren:
Daar ieder makkelyk kan vaaren Wanneer de Stroom en lucht is stil;
Maar als de Stormen en de winden De Hont's, en Keeten's, woed', ontbinden,
60. Vind Zeeland's Havens niet, die wil.
Dan heft de Zee rondsom de golven.
Het schuymend nat beklimd den dyk.
Dan schynen d'Eylanden bedolven.
65.
70.
En Walch'ren d'Oceaan gelykl West-Cappel schutting schynd te beeven,nbsp;De breede kruyn is aan 't begeeven,
De branding doed den oever vliên.
En Domburg vreesd haar' hoogste duynen Zo laag geslecht als uwe puynen,nbsp;ó Nehalennia, te zienl
49: Utrecht werd door Lodewijk XIV in Juni 1672 bezet. 59. H o n t
— nbsp;nbsp;nbsp;de Westerschelde. K e e t e n — waterweg tusschen Duive-land en Tholen. 65. schutting — dijk. 70. Nehalennia
— nbsp;nbsp;nbsp;Keltische of Germaansche Godheid op Walcheren, die bijnbsp;Domburg een tempel had.
318
XVI
-ocr page 341-Zoo is de Zeeuw. Wanneer gevaaren Voor Viyheid zweeven op de Kust,
Weet syne moed van geen bedaaren Nog syne Leeuw van logge rust!
75. Wee hem! die, in dees' oogenblikken.
Voor Kunst of Macht hem wil verschrikken, Hy schuymbekt, raasd, en kend geen rêen!nbsp;Wat hielp Pacheco, Kunst of klagen?
Helaas, de Kunst moest straffe dragen Van 't geen de Vryheid had gelêen!
Als Vryheid Volkeren koomt wreeken, Vertoond de Kunst zig met gevaar.
85.
90.
En ziet haar' handen alles breeken Dat banden weet, of dreigd', aan haar!
Toen 't Noord dêe Vrye Benden daalen,
En zag in Romen zeegepraalen, nbsp;nbsp;nbsp;'
Was d'Overwinnaars grootste zorg.
Dat hy, 't geen 's Werelds Vryheid hoonde, En Kunst, in Naald' en Boogen, toonde,nbsp;Verbryzeld voor het oog verborg!
76. kunst en macht — de macht die de vrijheid onderdrukt, is doorgaans gesymboliseerd in een of ander kunstwerk. Wie zich wreekt op de machthebbers, wil zich ook wreken op de tropheeën welke zij ten teeken van die machtnbsp;hebben opgericht, hem -— de leeuw. 78. Pacheco — Donnbsp;Pedro Pacieco, ingenieur en bouwmeester van Alva die tenbsp;Vlissingen, waarheen hij gezonden was, werd opgehangen. Zijnnbsp;dood was dus een wraak op Alva's macht. 83. haar' ^ vannbsp;de vrijheid, evenals in vs. 84. 85. 't Noord — het Noordennbsp;vanwaar de Cimbten en Teutonen naar Gallië trokken, waarnbsp;zij de Romeinsche legers driemaal versloegen voor zij bij Aquaenbsp;Sextiae (102 v. C.) en Vercellae (101 v. C.) een nederlaag leden.nbsp;89: de obelisken en triomipoorten dus.
319
XVI
-ocr page 342-Wie is 't van alle Zeeuwsche Steeden Die hulp aan Vlissingers zal biën?
Met haar, in ruwe schoepen treeden En Spanje's Vlooien niet ontzien?
95. Ter Veerl die moed van onse tyden,
Die vreugde spreid' aan alle zyden,
Beheerschte toen reeds uwen Wall Die durid', en Neêrlands Vryheid rysen,
En onbeschroomd den Dichter prysen,
100. Die Neêrlands Vryheid zingen zall
De arend boven wolk verhoeven,
Voerd langzaam op, na 't Sonne licht,
De kroost, in Lent', aan haar gegeeven En sterkt al gaandeweg 't gezicht:
105. Zo zag men eerst met kleine schuyten Den Zeeuw op syne Schelde buyten;
In 't kort vernoemd hem d'Oceaan,
Hy weet wel haast de Zee t'ontrusten Van Vlaanderen tot Eng'lands Kusten,
110. En tast de sterkste schoepen aanl
Maar wyl zig Walch'rens naam op Zeëen Aldus door stoute Vlaggen heft.
Beproefd Antwerpens Beurs de weën Van schde, die ryken Handel, treft:
115. Fluks sneld de bitt're klacht na Spanje Hoe dat de Geusen van Oranjenbsp;Zig toonen op de breede Scheld'1nbsp;Hoe deese Stroom, op hare baaren.
Voor d'eerste maal in honderd jaaren,
120. Bespeurd vyandelyk geweldl
95. moed van onse tyden — Veere had in 1747, evenals in 1672, het eerst tot verheffing van het Oranjehuis gedemonstreerd. 99. dichter — van Haren zelf, die een grootnbsp;aandeel in 's Prinsen verheffing had. 107. In 't kort — nanbsp;korte tijd, weldra. 108. o nt i u s t e n — verontrusten. 113. beproef d — ondervindt.
320
XVI
-ocr page 343-125.
130.
13S.
l40.
Het Spaansche Hof heeft wel begreepen Met welke spoed dit diend gestuyt;
Eer dat de Zeeuw door zwaard're Scheepen Krygd grooter macht, en meerd're buyt:nbsp;Maar d'Oorlogs-Vloot, onlangs gezonden.nbsp;Heeft zeeker alles wel gevonden.
Of alles reeds getemd door kracht!
De Schelde heeft de muitelingen
Tot rust, door waapenen, zien dwingen.
Of door de beuls ter dood gebracht.
Wie kan weerstaan aan Spanjes Vlooten, Waar voor het West en 't Oosten bukt;
Die 't Ryk nog dagelyks vergrooten.
Aan welke nimmer iets mislukt?
Cortez, heeft hier de Mexicanen,
Pizarro, daar de Peruanen,
Almagro, Chili's Kust getemd!
En Portugal in onse handen Brengd d'Indus en de Ganges randen.
En 't Oost aan hare Kroon geklemd!
125. d'o o r 1 o g s-vl o o t — de o.l.v. Medina Celi en Rometo in 1573 uitgevaren vloot, die Middelburg moest ontzetten ennbsp;waarvan de dichter in de volgende zangen de lotgevallen verhaalt. 130. beuls — een merkwaardige meervouds-vorm.nbsp;131. weerstaan aan — een Gallicisme. 135. Cortez —nbsp;vgl. IX VS. 124. 136. Pizarro — vgl. IX vs. 129 evenals voornbsp;Almagro. 138. Portugal — in 1580 door Alva bezet.nbsp;Met de verovering ervan kwamen ook de Portugeesche bezittingen aan Spanje: het in 1498 door Da Gama ontdektenbsp;gebied in Voor-Indië (Indus en Ganges) en de factorijennbsp;in Oost-Indië. 139. randen — oevers.
XVI
321
Tunis, door Carols Vloot genoomen,
Zag beeven't Africaansche strandl Lepanto heeft Don Jan vernoomen.
Met d'Overwinning in de handl 145. Philip vertoond' op Malta's Kusten
Syn Vlag; die Vlag dêe Malta rustenl A1 dit in minder dan een' Eeuw.
Zie d'allergrootste Volk'ren vlieden.
En denk, of tegenstand kan bieden 150. De zwakke Vlissinger of Zeeuw!
Wyl dus, op 's Vryheids kracht bedroogen, De Spaansche Hoogmoed reedeneerd,nbsp;Zorgd Blois, met alle ziels vermoogen,
Hoe best d'aanstaande ramp geweerd.
155. Hy heeft van bootsen reeds vernoomen.
Dat door de Hoofden is gekoomen.
En hare boeg na Zeeland neygd.
Een Vloot beladen met Soldaaten Die geene twyffel schynd te laaten,
160. Aan nieuwe wraak die Vryheid dreigd.
Hy ziet de grootheid der gevaaren.
Maar alles is by hem bedagtl Hy zal voor zeeker d'Eer bewaaren,
't Zy leeven, of de dood, hem wagt'!
165. Herdenking steld voor hart en oogen.
141. Tunis — in 1535 stond Corel V den Sultan van Tunis tegen den Bey van Algiers bij. 143. Lepanto — een Spaansch-Venetiaansche vloot onder Don Juan van Oostenrijk versloeg innbsp;1571 de Turksche bij Lepanto, een havenstad in Griekenland.nbsp;145. Malta — ook hier werd een veroveringspoging van denbsp;Turken door den Grootmeester der Johanniters Jean de lanbsp;Valetta afgeslagen. 149. denk — bedenk of het mogelijknbsp;zou zijn dat.... 151. op —wij zouden zeggen: ten opzichte van.nbsp;156. hoofden — de havendammen die ver in zee uitloopen.
322
XVI
-ocr page 345-Wat syne jeugd heeft ingezoogen,
De les die hem Oranje gafl
„Zo g'een van twee-en moet verkiesen,
„Of Vryheid, of uw bloed verliesen; „Verkiest, ó Jongeling, het graf!quot;
Dus ook te moed', als 't Lot der Aerde Nu andermaal aan Kryg gesteld,
De wêerzyds Adelaars vergderde In 't reeds met bloed gemeste veld;
Wyl Oost en West, in angsten beefde.
En Hcemus Vlakt' in ziddring leefde;
Zat Cato's Leerling, onvervaard,
(Wat ook syn kwaade Geest mogt wenken) Gerust aan 't Vaderland te denken.
En d'Idus van de maand van Maart!
172. andermaal — thans in de 80-jaiige oorlog, gesteld — onderhevig, blootgesteld aan. 173. adelaars —de adelaarnbsp;Was hef teeken van hef Romeinsch legioen. Deze strophe is eennbsp;herinnering aan de twee veldslagen bij Philippi in Macedoniënbsp;(42 V. C.) waar Brutus en Cassius tegen Antonius (weerzydsnbsp;adelaars) de nederlaag leden. 186. Haemus — gebergtenbsp;tusschen Moesië en Thracië, thans Balkan. 187. Cato's leerling — M. Junius Brutus wiens moeder Servilia de halfzusternbsp;van Cato van Utlca was. Hij was een der leiders van denbsp;samenzwering tegen Caesar. 190. d'Idus van Maart —nbsp;Caesor werd 15 Maart 44 v. C. vermoord.
XVI
323
ZEEVENTIENDE ZANG.
1. Die keuse gaat voor Blois zich toonen;
Hy moet omringd in synen Wal Elend' en Hongersnood zien woonen/
Onwis hoe lang hy wêerstaan zal,
5. Ten zy de Moed van Geus, en Zeeuwen,
Een voorbeeld geev' aan volgend' Eeuwen Ten zy, door 't waagen van een Slag,
Hoe zeer sy minder zyn in krachten.
Al 't geen die Spaansche scheepen brachten, 10. Of zinkt, of vlucht, voor Nêerlands Vlag!
Terwyl in denkingen verzonken,
Hy dus d'opgaande Son verwagt,
Is dees' in 't Oosten uitgeblonken.
En jaagd de dampen van de nagt.
15. Hy krygd verslag dat in de Haven Van alle zyden zig begavennbsp;Die syne last op stroomen zond;
Zo wel, die roof en buyt gaan zoeken.
Als welk', op kondschap, alle hoeken 20. Der Vlaamsche Banken zworven rond.
Alleen is Ewoutz weg gebleeven:
25.
Men vreesd dat Ewoutz, door de gloed' Te diep in 's Vyands Vloot gedreeven,nbsp;Syn stoutheid heeft betaald met bloed!nbsp;Van alle dapp're jongelingen.
ZEVENTIENDE ZANG
1. Die keuse — wijst terug op XVI vs. 178—180. 11. denkingen — overpeinzingen. 19. kondschap — verkenning. 21. Ewoutz — schipper Boudewijn Ewoutz wiens heldendaadnbsp;in XX VS. 111 vlgg. verhaald wordt. 22. gloed' — vurige ijver.
324
XVII
-ocr page 347-30.
35.
40.
45.
50.
Die Blois in Vlissingen ontvingen.
Was schipper Ewoutz meest bekwaam;
En van de brave Veerenaaren Die willig deelden 's Lands gevaarennbsp;De Lange heetst na Roem en Naaml
Maar welk' het ongeluk mag weesen Dat Ewoutz opgevallen is.
Het wekt by niemand schrik of vreesen. Zelfs geen de minst' ontsteltenis:
Sy meenen in Gemeene zaaken Kan eene dood maar weinig maaken.
By haar is elk ter dood gereedl Men ziet hen daag'lyks slimmer wagen;
En waar zyn beeter 's menschen dagen. Als voor het Vaderland besteed?
De Lange tot haar Hoofd verkooren.
En even vlug als onbevreesd,
Is vroeg na tyding weesen hooren.
En voor het dag-licht op geweest.
Hy roept, sy komen aan laveeren.
Voor 't eerst doed Spanjen ons begeeren. Reeds naderd het Maraans gebroedlnbsp;Sy brengen scherp getande honden.
Die wêerloos' Indiërs verslonden En raazend syn na Neêrlands bloedl
29. w i 11 i g — vrijwillig. 30. deLange — schipper Sebastiaan de Lange op wien de XXIIe zang betrekking heeft, heetst nanbsp;¦— meest begeerig naar. 32. opgevallen — overkomen.nbsp;38. slimmer — erger, gevaarlijker. 47. Maraans — eennbsp;Maraan is een gedoopte, in het geheim aan zijn ritus trouw gebleven Moor of Jood. Gedurende de 80-jarige oorlog een scheldnaam voor de Spanjaarden. 48: toespeling op het Spaanschnbsp;gebruik om honden in de strijd te gebruiken.
XVII
325
22
-ocr page 348-Schoon Blois verwonderd schynd te hooren.
Die nieuw' onmenschlykheid verhaald;
Hy merkt de regte tyd gebooren Voor 't stout bestaan by hem bepaald.
55. Als 't Volk begind wild uit te spatten,
Dan is 't gemakk'lykst aan te vatten;
Hy zegd, ó Mannen, ras aan boordl De zee is, werkelyk aan 't daalen.
Reeds ziet men rysen onze paaien,
60. De koelt' is fris, de wind is Noordl
Hoel zal men deese Vloot gehengen Dat sy de Sluysche Haven vind.
Daar ons de Eb aan haar kan brengen Eer sy met Vloed haar' ankers wind;
65. Sy stopt nu ty voor onse gaatenl
„Aan boordlquot; schreeuwd ieder uitgelaaten,
„Aan boord, en na de Spaansche Vlootl „Het is geen tyd om lang te spreeken,
„'t Is tyd om 't Vaderland te wreeken,
70. „En blyv' aan land die vreesd de doodlquot;
Daar bleev' geen eenl dog honderd mannen.
Door Blois bezwaarlyk t' overêen.
Zien zig als in de Stad gebannen.
Haar harten gaan met d'and'ren heenl 75. Reeds zeyld de Vloot. Die haar geleidennbsp;Zyn kort in meubels te bereiden,
De Armoe rust zig spoedig uit.
Haar voet gewend aan pik te slyten Heeft niet benodigd Vloer-tapyten,
80. Geen Weeld' oncierd de Scheeps-Cajuitl
61. gehengen — toestaan. 65: de vloot houdt het getij voor de gaten tegen, zij ligt dus vlak voor de kust. stopt — doetnbsp;stilstaan. 76. meubels — huisraad. Zij hebben niet veelnbsp;tijd noodig om....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77. rustziguit — richt zich in. 78. pik
te slyten — over het geteerde scheepsdek te loopen. 79. b e-n o d i g d — noodig.
326
XVII
-ocr page 349-85.
90.
95.
lOS
[Het eenig cierzel hunner leeden,
Is 't Geusen kleine Medaillon,
Dat eens voor hen, op ryker kleeden,
In Brussel, Brederê verzon.
't Vermeetel Hof gaf deeze naamen Wanneer sy ongewaapend kwaamen,
Vertoonen Vorsts en Volks Verbond;
En dat, voor Oud'ren dienstbelooning.
Aan Neerlands Adel, Spanje's Kooning,
De Beedelzak en Alba zond.
Laat thans, roept Looy, die Hoovelingen Die 't spotten met de Geusen lust.
Die zo verachtend' ons ontvingen,
Beveyligen de Vlaamse kustl ,
Laat hen, die 's Koonings wil aanbaaden.
En Adel, Volk, en Land, verraaden,
Zig toonen op de Sluysse Baar;
De Geusen, weder zdem getrokken.
Met nieuwe moed in oude rokken,
Verwagten Barlaymont aldaarl
Gd wakk're Jeugd; gaat jonge Lieden,
Spreekt d'oude Hedding (die de kracht Aan goede wille voeld ontvlieden.
Wiens levensloop is haast volbracht)
Ik heb, misschien, maar weinig uuren
82. medaillon — de Geuzenpenning met het randschrift „fidéle au roy jusques la besacequot;. 85. deeze naamen —nbsp;Barlaimont zou bij de aanbieding van het Smeekschrift totnbsp;Margaretha van Parma gezegd hebben: „Comment madame,nbsp;peur de ces Gueux?quot; (bedelaars). 88: en wanneer, als be-looning voor de diensten van hun ouders....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90. beedel
zak — toespeling op het randschrift der medaillon (besace). 91. Looy — vgl. III vs. 45. 97. Baar — de baren, golven.nbsp;100. Barlaymont — Charles Graaf van Berlaymont (1510—nbsp;1578), staatsman in Spaansche dienst. 102. Hedding — vgl.nbsp;III VS. 91.
XVII
327
Nog t'aademen in deese muuren.
Maar Heddings wenschen zyn voldaan.
Als hy voor syne dood mag weeten.
Dat niemand uwer, plicht vergeeten,
110. Om 't leeven is van post gegaani
En zo, voor gy zult wederkomen,
Myn kwynend leeven einde vind.
Zo smart en tyd my zyn benomen.
En d'eeuwigheid voor my begind;
115. ó Geusl ó Vlissingenl ó Zeeuwenl
Mag myne naam, in laater' Eeuwen,
Op 't effen graf, door uwe hand.
Voor alles wat ik leed voordessen.
Met deese woorden zyn te lessen 120. „Hy leefd', en leed, voor 't Vaderlandlquot;
Dog Blois deeld' uit alrêe de leusen;
„Maakt los!quot; gekondigd door de trom.
Heft jeugde-galm van Zeeuw en Geusen,
En d'Ouderdoms, „Vaarwel!quot; gebrom.
125. Dus zonder Ouderen ontfermen.
Vertrekken, luchtig, By-e zwermen.
Van erf (maat waap'nen niet!) ontbloot;
En zoeken elders wasch, en hooning,
En nieuwe winst, en and're wooning,
130. Op 't breeds ruym der Wereldkloot!]
In 't zeylen hoorde men vertellen.
Waar Vrouw, en Ouders, zyn verbrand.
Of moord van Broeders, en Gezellen,
En kind'ren beedelend' op strand!
135. 'k Heb Utenhov', een onser Raaden,
110. om 't leeven — om zijn leven te redden. 122—124: de jeugdige Zeeuwen en Geuzen schreeuwen „maak loslquot;, terwijlnbsp;de ouderen „vaarwellquot; brommen. 127. w a a p'n en — hunnbsp;angels. 135. Utenhov' vgl. Ill vs. 27.
328
XVII
-ocr page 351-l40.
l80.
Zegd d'een', in langzaam vuur zien broaden, Om dat hy voor de Godsdienst streed!
En ik heb Egmonds bloed zien vlieten,
Zegd d'and'r', en op die markt vergieten Die dagelyks syn Soon betreed!
[La Douv', alleen bewaard in leeven,
(En zeedert listelyk ontsnapt)
Toen Loevestein zag Herman sneeven.
En syne troep in stuk gekapt;
Zegd: Cameraads, in deese woorden.
Die d'Overwinnaars vreugde stoorden.
Zag ik hem sterven onbedeesd;
Hy riep, bebloed, in pyn, en banden,
„o God; schenk Vryheid aan de Landen! Hy zweeg, hy viel, en gaf de geest.]
Maar niemand ziet men aandagt geeven Nog op het zwak van hare Vloot,
Nog of de Vloot die moet verdreeven,
Is middelmatig klein of groot!
De Spanjaarts zullen aangegreepen.
Eer iemand tellen zal de scheepen;
En wat kan scheelen het getal.
Aan elk die vast heeft voorgenomen Om zeegepraalend wêer te komen.
Of nooyt weerom te zien de wal!
138. E g m o n d — vgl. II vs. 63. 141. L a D o u v' — de la Douve of Doovelens, een der Watergeuzen. 143. Herman — Hermannbsp;de Ruiter verraste in 1570 het slot Loevesteyn, dat door hetnbsp;Spaansch garnizoen van 's-Hertogenbosch enkele dagen laternbsp;hernomen werd waarbij hij sneuvelde 147. onbedeesd —nbsp;onbevreesd.
XVII
329
165.
170.
Zie daar in dertien Oorlogs-booten,
Uw eerste Vloot die Nereus zag;
Van daar ó Vaderland, die Vlooien, Van daar die Roem van uwe Vlaglnbsp;En dat, als honderd zwaare kielennbsp;Verstrooyd, in alle Havens vielen,nbsp;d'lnwoonder van het Tessels zandnbsp;In veertig dagen zag bereidennbsp;Een nieuwe Vloot, en Zeewaards leidennbsp;Door Jan de Wits, en Harens, handl
En Blois, die weet wat in gevaaren Vertrouwen van het Hoofd vermag,nbsp;Verschynd als Meester van de baarennbsp;En hyst de Wimpel boven Vlaglnbsp;175. Die klimt, gegroet door duizend schreeuwen.nbsp;En onder 't schutgevaart der Zeeuwen;
Nog rysen hoop, en fiere moedl De Zeeuwsche Leeuw, van syne dyken,nbsp;Hoord, haar geschut, en vreugdeblyken,
180. En mengd gebrul met hare gloedl
162. Nereus — een Zeegod. 166. verstrooyd — na de slag bij Lowestoü (1665), waar onze vloot door den Hertog vannbsp;York verslagen werd. Johan de Witt en Willem van Harennbsp;vertrokken toen als gedeputeerde naar Tessel. 174. wimpelnbsp;— de admiraalsvlag. 175. schreeuwen — toejuichingen.nbsp;176. 't schutgevaart — kanongebulder.
330
XVII
Dus zag men in Cunaxa's velden.
Na aller Hoofden wreede moord.
Een nieuwe hoop, in 't hart van Helden,
185.
190.
I95.
200.
Door nood, en Xenophon, gespoord;
Wiens moedig voorbeeld, en vertrouwen.
Aan elk een uitkomst dêe beschouwen. Versterkt' een ieders hart en hand,
Leyd', en behield, die dapp're Grieken,
Die d'Overwinning, op haar' wieken,
Bragt glorie-ryk in 't Vaderland!
De Spaansche Vloot, door hulp van Vloeden, Terwyl genaderd onse Kust,
(Die droeve Kust al-om aan 't bloeden!) Aêmd gulle vreugd', en blyde rust.
Elk zoekt, in geestige vermaaken.
Om by Medina wel te raaken;
Medina, schoon door 's Konings gunst Tot d'Opper-Landvoogdy verheevennbsp;Gewoon altoos aan 't Hof te leeven.
Weet weinig van Regeerings kunst.
Hy weet na Vorsten zig te voegen.
En voor te komen hare zin;
Hy geeft aan Juffers ook genoegen
- En is de Gunsteling der Min.
^05. Men denkt dat syne Hoflykheeden
181 vlgg.: in de slag bij Cunaxa (401 v. C.) sneuvelde Cyrus, broeder van den Persischen koning, die zich met behulp vannbsp;Persische en Grieksche huurtroepen van de troon wilde meesternbsp;maken. De Perzen liepen over en de Grieksche aanvoerdersnbsp;werden door Tissiphernes verraderlijk vermoord. Xenophoonnbsp;voerde het Grieksche leger naar de Bosporus. 184. gespoordnbsp;— aangespoord. 195. geestige — aangename. 196. Medina — Juan Luis de la Cerda Hertog van Medina Celi, in 1570nbsp;door Philips tot opvolger van Alva benoemd en in 1573 in denbsp;Nederlanden aangekomen, wel te raaken — in de gunstnbsp;te komen.
331
XVII
-ocr page 354-Beschaven zullen Nêeilands zesden.
Die Volkeren zo boers, en ruw. Veranderd, binnen kort, van zinnen.
210.
Gaan 't blinkend vroolyk Hof beminnen. En werden minder stroef en schuwl
[Bourgonje's Erf, voor korte stonden Zo styf op Staats en Gildens Recht,
Is thans aan 's Konings last gebonden,
Is thans in keetenen gelegt.
215. Men zal aan geen wêerbarste Steeden, Meer vraagen geld, in naam van Beeden,nbsp;Geen Geusen Adel wêer vergaard.
Zal 't Vorstelyk Gezag beslissen,
In Aanspraak, Schrift, of Compromissen, 220. Met stoute dreigingen gepaard.)
Heeft Alba's wreedheid in de Landen Doen haaten Spanje's Heerschappy,nbsp;Medina koomt met zagte handen.nbsp;Verzoeten Neêrlands slaverny!
225. De Jeugd, die nevens hem gaat kweelen.
211. Bourgonje's erl — het rijk onder de Hertogen van Bourgondië. 212. sty 1 op — hardnekkig vasthoudend aan.nbsp;215. weerbarste — weerbarstige. 216. beeden — denbsp;door den Landsheer aan de Staten gevraagde bijdragen in ruilnbsp;waarvoor de steden kwijtschelding der verplichte lasten kregen.nbsp;218. beslissen — beslissende invloed hebben op. 219. aanspraak — in 1564 ging Egmond, in 1566 vertrokken Bergennbsp;en Montigny naar Spanje om aan te dringen op wijziging vannbsp;bet regeeringsstelsel. schriit — verzoekschriit. compromissen — zooals bijv. het Smeekschrift der Edelen (1566).nbsp;225. kweelen — vroolijk, luchthartig zingen; hier: een luchthartig leven leiden.
332
XVII
-ocr page 355-Spreekt van Tonneel, Musycq en Speelen; Van Brabands gift, die weesen zalnbsp;De fynste Kant van alle naaldennbsp;Die immer prys van kunst behaalden!
Sy tellen Feesten, Dans, en Bal.
Maar hy, die d'oude Spaansche Benden Heeft zedert veertig jaar geleid,
Dien 't Spaansche Hof heeft durven zenden In deese Jeugds gehoorzaamheid;
Die weet, hoe Gent alleen, voor deesen Door Corel pleeg gevreesd te weesen;nbsp;Romero, nieuw op deese stof,
Verhefd zomtyds verwonderd' oogen,
2 En ziet, in stilt' en meededoogen,
^’0. De keus van 't onbezonnen Hof!
234: om aan dezen jeugdigen landvoogd te gehoorzamen. 235. Gent — de stad kwam in de jaien 1538—'40 in opstand,nbsp;¦want zij weigerde bij te dragen in een Bede. 236. pleeg —nbsp;placht; een bijzonder praeteritum. 237. K o m e r o — Juliaannbsp;Romero, kapitein der Spaansche benden, nieuw op —nbsp;vreemd staande tegenover.
XVII
ACHTTIENDE ZANG.
1. Intusschen hoord men melding maaken Van schoepen boven wind in 't Noordlnbsp;Die tyding schynd geen rust te raaken.
En stoord de vreugde niet aan boord.
5. Wat is van Zeelands kant te schroomen. Daar loopen uit drie groote stroomen,
Is 't wonder dat men zeyllen ziet?
't Zyn Afgezondene van Steeden Die koomen met geschenk, of beeden,
10. Voor hem die onse Vloot gebied.
Romero voegd by moed en jaaren De zorgen van voorzigtigheid;
En weet dat in de Vlaamsche baaren De Geusen kunnen zyn verspreid:
15. ó Landvoogd, zegd hy, deese Kusten Zien altemets den Geus ontrustennbsp;De ryke Kiel van hulp berooyd;
De toezicht past voor Gaats en Gronden, De Lisbons Vloot met ons gezonden,
20. Legd ver in 't West, en legd verstrooydl
Hy speurd op nieuws: en oordeeld anders; Hy roept, daar 's oorlog voor de handlnbsp;Die Wimpel is van Nederlanders,
Maak alles klaar voor tegenstand!
25. Medina grimlacht: ons belangen.
ACHTTIENDE ZANG
1. men — de Spanjaarden. 3. raaken — storen. 6. drie stroomen — de Hont, de Oosterschelde en Grevelingen.nbsp;16. altemets — soms, zoo nu en dan. 17. berooyd —nbsp;Friesche vorm voor: beroofd. 18. de toezicht past — ernbsp;moeten voorzorgsmaatregelen genomen worden. 22. voor denbsp;hand — op komst. 25. grimlacht — glimlacht.
334
XVIII
-ocr page 357-Zegd hy, is ieder zagt t' ontvangen.
Al is 't Gezandschap al wat grootl En zo s' als Vyand mogten koomennbsp;Men kan haar boose wil betoomennbsp;Op roeyersbanken van de Vlootl
De jonge Spaansche Hoovelingen Veiiieffen 't lacchen in den top;
En deese scherst, wyl and're zingen,
Romero haald de schouders opl Maar fluks gaat in de lucht weergalmen.nbsp;Aan schoot en brassen, zonder talmenlnbsp;Daar koomt de Lange van ter Veerlnbsp;Ontbind de Fok; haal uit haar vouwenlnbsp;Maakt los Besaanl kap ankertouwen.
Hier is geen tyd van winden meer!
Want Neêrlands Vloot met spoed gedreeven, Voor winden vliegend' en voor stroom.
Heeft reeds de Bloedvlag opgeheeven.
En vuld nu 't fierste hart met schroom!
De woed' en wraakzucht is te leesen In ieders wild en schuimend weesen;
Maar woede die geen warring maakt.
Elk luistert stil na 't geen beveelen,
De Hoofden kundig last te deelen;
Elk kend het touw door hem geraakt!
32: voeren ten top, zijn uitbundig in hun gelach. 36. schoot — het schootstouw. brassen — een der twee touwen waar-niede men de ra omhaalt. 38. fok — het zeil aan de fokke-niast. 39. b e s a a n — het zeil aan de achterste mast.
47. warring maakt — bevelen geven.
- verwarring sticht. 49.. last deelen
XVIII
Elk weet de plaats daar hy zal sterven Zo deese dag syn Land verraad.
Of eeuwig duurend roem verwerven,
Zo 't Lot de Vryheid niet verlaatl 55. Op ieder boord staan jongelingen
Gereed in 's Vyands schip te springen;
Haar regter voet is reeds om hoogl De enterbyl is in de handen.
Men hoord van verr' gekners der tanden,
60. En vonken tint'len uit haar oogi
[Aldus, wanneer uit Atlas hooien,
De hongerige berg-leeuwin.
Aan hare kroost tot hier verschoolen In eerste jagt, toond kost-gewin;
65. Dan zien de Mauritaanse zanden.
Door beeken bloed op groene landen.
Wel haast der jonge leeuwen moed.
Niets kan 't omweidend vee beschutten.
Nog Herders staf, nog vlucht, nog hutten,
70. Nog kreet die Tingis yzen doedij
Maar hoe gezwind door lucht en baaren De Noorde Wind de scheepen draag',
De Lange, hitzig na gevaaren,
De Lange vind de snelste traagl 75. Wie zal voor hem het eerste bukken?
Hy ziet een schip van zestig stukken,
Hy wysd, en roept, dat 's onse man!
De Stuurman zonder 't Roer te stueren.
Hervat, dat zal aan u gebeuren,
80. Zo kunst en moed het minste kan!
61. Atlas — Hooggebeigte in N.W. Aiiika. 63. tot hier — tot nog toe. 65. Mauritaanse — Moorsche. 68. o m w e i-d e n d — rondom weidend. 70. Tingis — Tanger. 73. hitzig na — dorstend naar. 77—80: zie Oph. 78. stueren —nbsp;rijmt op gebeuren in vs. 79, dus lees: steuren.
336
XVIII
-ocr page 359-85.
90.
95.
l05.
Cano heeft allereerst begreepen 't Gevaar by d'and'ren niet gevreesd,
Syn boord is ook voor alle scheepen.
En 't eerst gereed en klaar geweest.
De Lang' is niet op zy gekoomen Of 't vuuren heeft begin genoomen,
De laag gaat los als eene schoot;
Terwyl Trompetten, van 't Campanje,
Verspreiden 't liedje van Oranje,
De vreugd', en 't teeken van de doodl
De eerste laag doed alles beevenl De Lange wend; en zo terstondnbsp;Is ook de tweede laag gegeevennbsp;De Spanjaard zinkt, en gaat te grond!
En niets, Cano, behield uw leeven.
Nog uwe Naam op Zee verheeven.
Nog 't wapen dat uw Vader won;
Wanneer hy, d'eerste, door de baaren Bestond de Aarde rond te vaarennbsp;En d'Adel van syn Huys begon!
Die na Cano koomt op laveeren,
Guzman, is Spanje's eedelst bloed:
Hy bragf, om scheepen te regeeren,
Geboort' en onervaaren moed!
(In fulpen armstoels rust gezeeten,
81. Cano — een zoon van Jan Sebastiaan del Cano. De vader deed als kapitein von de Victoria een reis om de wereld ennbsp;werd door Corel V in de adelstand verheven. 82. b y — door.nbsp;88. campagne — het achterdek. 98. d'e e r s t e — Gallicisme: het eerst. 102. Guzman — een beroemde Spaanschenbsp;iamilie. Van Haren heeft de naam uit de Lusiada. 105—106:nbsp;hoewel hij Leonoor niet meer liei heeit, denkt hij aan haar.nbsp;Leonoor — de dichter herinnert zich de schoone Eleonora,nbsp;dochter van Alphonsus Telles en echtgenoote van Laurensnbsp;d'Acuna. Koning Ferdinand liet haar huwelijk ontbinden ennbsp;trouwde haar (Lusiada).
XVIII
337
Schoon 't hart heeft Leonoor vergeeten,
Schryft syne geest aan Leonoor;
En peynsd terwyl, of niet damasten In 't goud van deese Caders pasten,
110. Veel beeter als dit effen moor.
Wel haast in Vlaams', of Zeeuwse Haven,
Zal stryden ieder Spaans Captein Wie prachtiger Festeinen gaven;
Hy heeft Vermeil en Porcelein.
115. Syn guide Sloup zal Dames haaien Van Vlissings kaay, of Sluyse paaiennbsp;Met zestien Roeyers, man voor mannbsp;Uit vyftig Negers uitgekooren,
De zilv're halsband gierd die Mooren,
120. En praald met Wapen van Guzman.
De Zeeuwse Vrouwen onbedreeven In Scheepen, Hoofs-gewys gemaakt.
Gaan ieder zonder uitstel streeven.
Dat d'eerste noodiging haar raakt;
125. Hoe zullen d'allerschoonste letten Op trots Livrey van acht Trompetten,
Gehoord by proef van Malvoisi;
Of dan, als in Cajuit gekoomen,
In 't watte kooytje zal vernoomen,
130. d'Americaanse Colibril
Zal thans Medina Landvoogd weesen.
Na hem gewislyk dat ik koomi Welk meededinger is te vreesen.
Van beeter Huys, en minder schroom?]
135. Zo ras de Bloed-Vlag is vernoomen
109. coders — omramingen. 110. moor — moiree, gevlamde zijde. 114. vermeil — verguld koper. 121. onbedreeven in — niet op de hoogte met. 122. hoofsgewys —nbsp;op de wijze van een hof ingericht. 127. Malvoisi —nbsp;Malvasia, een Grieksch eiland bekend om zijn wijn; zoetenbsp;gesuikerde wijn.
338
XVIII
-ocr page 361-Last hy, om tegen wind en Stroomen Egt;e Beed'laars in 't gemoet te gaan;
Hy meend dat syne Zêe-lien vlieden.
Uo.
Us.
150.
Om dat, hoe fors hy mag gebieden Niet straks alom de zeyllen staanl
Guzman, vergeefs wil plicht betrachten;
Hy vind nu loon van hovaardy.
En leerd te laat om meer te achten
De Geusen thans op syne zyl
Men gaat aan 't breeken, aan 't ontbinden.
Men kan het nodige niet vinden.
Dog al 't onnodig is voor hand;
En wyl men raast in alle taaien En beezig is om kruit te haaiennbsp;Is 't onderschip in volle brandi
De tegenstrydige beveelen Die Moed en Kunde telkens geeft.
Beletten deese brand te heelen,
_ Die stadig nieuwe voortgang heeft.
1^5. De Zeeuw, die 's Vyands volk, in hoopen. Ziet wild'lyk door elkander loopen.
160.
Roept uit, klampt aanl dit schip is prysl Maar teffens hoord men and're stemmen.nbsp;Wacht u, de scheepen zdem te klemmen,nbsp;Merkt aan de rook, en 't naar gekrysl
Elk myd de vlammen die verzengen.
Maar niemand weet waar heen te vliên,
De raas, de boegspriet en de stengen Zyn door de rook niet meer te zien!
Daar hoord men 't schip in spaand'ren springen,
137. beed'laars — toespeling op de naam Geuzen. 145. breeken — het losmaken van de zeilen. 160. Merkt aannbsp;— let op. 163. stengen — de verlengstukken van de mast.
339
XVIII
165.
-ocr page 362-En ziet de damp, die ryst in kringen;
AU' 't and'r' is weg! Guzman verdwyndl 6 Manganares, uwe boordennbsp;Die syne Luyth zo dikwyls hoordennbsp;170. Zien nimmer wêer dat hy verschyndl
Zo pronkte by Aurora's traanen,
De Koorenbloem in 't Oogst-Saysoen,
En hief 't hovaardig hoofd in graanen. Op 't rype geel, en 't traage groen!
175. Maar als de Son uit d'Ooster-kimmen, De heete Middag zal beklimmennbsp;En d' arbeid, seys, aan landman, geefd;nbsp;Dan zien de zaemgevoegde gerven.
En bloem, en ayr, en halmen, sterven, 180. Eer d' avonds frisse koelte leefd!
Nu gaat in 't Noord-Noord-Westen wenden. En dwingd den boeg door 't schuimend nat,nbsp;De schoonste jongeling die kenden,
Sevilla's Vloed, en hare Stad!
185.
190.
Men zegd, dat als hy pleeg te koomen Güadalquivier, aan uwe stroomen,
Gy 't nydig hoofd om laag verborgd!
En by die lyfs hoedanigheeden.
Had voor Dabréo's geest en zeeden Syn' teed're Moeder ook gezorgd!
168. Mancanaies — rivier in het Z.W. van Madrid. 171. Aurora's traanen — de morgendauw. 178. gerven —nbsp;garven, schoven. 184. Sevilla's vloed — de Guadalquivirnbsp;waaraan Sevilla ligt. 189. Dabreo — van Haren kende Diegonbsp;d'Arbreu, die onder Albukerk (vs. 224) In 1511 Malakkanbsp;veroverde.
340
XVIII
-ocr page 363-200.
2l0.
220.
(Geworden Weeuw in bloey van dagen. Geacht in Spanj', aan 't Hof bemind,nbsp;Bestond haar grootste welbehagennbsp;In zorgen voor dit eenig kind.
Met Meest'ren lessen niet te vreeden. Was Sy 't, die Deugd en zachte Reeden,nbsp;Hem daaglyks toond' in eygen Woon;nbsp;Niet om de gloriê-zucht te hind'ren,
Maar eenigzins die drift te mind'ren,
In 't moedig hart van hare Soon.
Sy wouw vergeefs die reys beletten,
En meng'len haar en syn begeer.
Door naast elkanderen te zetten De zorg voor leeven en voor Eer.
Sy hoopt, als alle Stervelingen, ,
De teegenstrydigste der dingenl Sy wenscht voorzigtigheid, by gloed,nbsp;Welspreekenheid, met vreedig leeven.
By sterkte, zin aan rust, te geeven.
En Krygs-afkeer, aan Helden-bloed.]
Sy bad vergeefs, ó myd de baaren, ó Waarde Soon, spaar uwe moed.
Tot dat de Ketters hier Altaaren Ontheiligen door hunne woed'1nbsp;Wat zal uw droeve Moeder baatennbsp;Dat 's Konings ver geleege Staaten,
Dat Vlaanderen zal zyn in rust;
Zo ooyt {ó God wees syn behoederl)
Een yslyk nieuws voor uwe Moeder, Koomt overvliegen aan de Kustl
216. geleege — het partic. zonder „nquot; is opmerkelijk. Vgl. onervaare XIX vs. 59.
XVIII
23
-ocr page 364-Helaas! de Moed in heete jaaren De roem, en glorie, van syn Stom,nbsp;Behaald in d'Indische gevaarennbsp;Toen Albukerk Malacca nam;
225. Die syne daaden zal verzellenl
De raad, en 't voorbeeld van gezellen, Des Konings gunst, des Konings macht;nbsp;Dit alles, deede bliêr bereiden,
De reys, die hem ter dood zal leiden 230. In weerwil van de Moeders klachtl
228. bliêr — blijder, een Frisisme.
342
CVIII
NEGENTIENDE ZANG.
Want nauwlijks is 't gevegt begonnen En nauwlyks heeft m'aan wederzy.
5.
Al 't geen door Zeê-lien is verzonnen. Geplaatst, te loevert, en in ly;
Gy had maar eeven kunnen toonen Dat Kunde by de Jeugd kan woonennbsp;Dabréol en welk voordeel 't geeid.nbsp;Wanneer men zig in jonge jaaren,
En eer men koomt in krygsgevaaren *0. In Weetenschap geoeffend heeft;
Als in de lucht, de Dood gedreeven.
Met schigt, gewaapend, en met dolk,
U ziet, door voorbeeld zelv' te geeven,
, Aanmoedigen het trage volk.
Maar 't Wangedrocht, eerst opgetoogen. Wend af ten spoedigsten haar oogen,
Sy vreesd van ooyt te zyn ontroerd!
Sy grynsd, en zegd; neen! myne Wetten, Door geene schoonheid om te zetten,
Zyn meermaal reeds door moed volvoerd.
Haar Pyl, en 't lood gaan zamen zweeven,
Gy valt Dabréo; eene zucht
Is, met het einde van uw leeven,
2 Na uwe Moeder toegevluchtl
Met u verdwynd uw's volks vertrouwen.
Negentiende zang
te loevert — aan de zijde die naar de wind is toegekeerd, tegenover de ly-zijde. 5—10; een iusschenzin; vs. 5 wordt bijnbsp;H weer opgevat. 11 vlgg.: In de editie 1776 is hier een uitspreiding; zie Oph. 15. opgetoogen — onder de indruk,nbsp;geïmponeerd, vgl. XIV vs. 21 en VI vs. 155. 21. Haar pyl —nbsp;van de Dood. ’t lood — van de strijders.
343
XIX
-ocr page 366-En niemand zöigd voor schoot en touwen,
De zeyllen vallen voor de wind.
De Lange vuurig in 't vervolgen.
Vergeet, door wederstand verbolgen,
30. Dat hy zig uit syn Smaldeel vind!
Aon syne kant zoekt Blois te wysen De moed die Hollands Adel draagd.
Als Eer en Roem haar harten rysen.
En 't Vaderland haar diensten vraagdl 35. Het eerste schip dat hy kan vinden,
Is beezig 't anker op te winden.
En heeft, na 't schynd, geen haast of nood;
Hy klampt het aangt; en d'enterbylen Bezorgen dat in korte wylen,
40. Dit schip is deel van syne Vloot.
Naast hem, gaat reeds Boisot bereiden De naam, die hoger klimmen zal.
Als over land, syn Vloot, by Leiden,
Sleept spys' en Vryheid na de Wall 45. Haultain is Westlyk ingebrooken.
Door Ligne's dood maar half gewrooken.
De Moor is allernaast aan strand;
En aan syn boord in jonge jaaren Leerd Matelief na 't Oost te vaaren,
50. En Spilberg hoe men Payta brand!
30. vind uli — zich bevindt buiten, smaldeel — af-deeling van de vloot. 41. Boisot — Louis de Boisot, bevelhebber van de vloot in Zeeland, had een werkzaam aandeel in het ontzet van Leiden (October 1574). 45. Haultain —nbsp;Willem van Haultain, admiraal en gouverneur van Walcheren,nbsp;broeder van Anthonis de Soete van Haultain die Jan van L i g n enbsp;Graai van Aremberg in de slag bij Heiligerlee doodde. 47. d enbsp;Moor — Joost de Moor, vice-admiraal van Zeeland. 49. M a-t e 1 i e i — Cornells Matelief de Jonge, Ndl. zeeman, bewindhebber der O. I. C. en als zoodanig een groot bevorderaar vannbsp;de uitbreiding der overzeesche bezittingen. 50. Spilbergnbsp;— Joris Spilberg, die als admiraal twee reizen naar Indië deednbsp;op een waarvan hij Payta in Peru platbrandde.
344
XIX
-ocr page 367-55.
[De Spanjaards, die nog overschooten. Toen Zeibi, Sande's nêerlag zag.nbsp;Verdeeld op dees', als and're Vlooien,nbsp;Voorspellen 't noodlot van de dag.
Dat roer en zeyl, aan moed niet hangen. Dat spoediglyk de nood zal prangen.nbsp;Nu, tegen 't Zeemans oog des Geus,nbsp;Matroosen domme last ontvingen.
60.
Van onervaare Jongelingen,
Der Vrouwen, en Minist'ren, keus.]
65.
Maar dus, gelyk voor 't oog verdwynen De zoetste schimmen van de nacht.nbsp;Wanneer de dageraad koomt schynen.nbsp;En 't licht de zorgen meedebracht;
Zo heeft de Spaanse jeugd vernoomen Het eind van hare zagte droomen,
70.
En hoe 't gevaar uit losheid reesl Nu zoekt de dapperheid de feylennbsp;Te dekken met in 't spits te zeylen;
Wel zonder kunst, maar zonder vrees.
Medina sprak na syne j aaien;
75.
Maar schoon hy onvoorzigtig spreekt. Medina schroomt geen krygsgevaarennbsp;'t Is niet de Moed die hem ontbreekt.nbsp;Nu wyser, luisterd hy na raaden.
52. Z e r b i — het eiland Gerbi, tegenwoordig Djeiba, waar Alvar de Sonde zich, nadat de Spanjaarden het in de XVIenbsp;eeuw veroverd hadden, met zijn geheele leger aan den Turkschennbsp;admiraal Piali moest overgeven. In één slag verloor Spanjenbsp;Vrijwel al zijn zeelieden. 55. hangen aan — niet aihan-kelijk zal zijn van. 56. prangen — dringend worden.nbsp;58. domme last — ondoordachte bevelen.. 61. dus gelyknbsp;“l- evenals. 69. in 't spits — rechtstreeks naar de vijande-lijke vloot {?).
345
XIX
-ocr page 368-En overlegd bevel, en daaden.
Dan met Romero, dan met haar Die weeten wat is loeven, wenden.
En zedert lange tyden kenden,
80. Het schip te stieren door de baar.
[Door dit gedrag en koele zorgen,
Koomt weeder order in de Vloot,
En 't klein getal, aan war verborgen.
Van Vryheids Schepen zietme bloot.
85. Maar 't oog heelt tellens ook vernomen.
Twee Spanjaards weg, en een genomen.
Geen Nêerlands kiel heelt hindernis.
't Gevecht vernieuwd werd twyllelagtig,
De Geus is zee-dienst beeter magtig,
90. Wyl meerderheid by Spanjen is.]
Hy wil, door meenigte van scheepen,
Omcingelen de smalle Vloot,
Maar Blois heelt schielyk dit begreepen.
En red zig spoedig uit de nood.
95. Hy last om by de wind te leggen.
Een teeken gaat aan ieder zeggen Te zeylen op een breede Lynlnbsp;De Lange reeds voor uit gekoomen.
Heelt seynen nog bevel vernoemen,
100. De drilt deed hem te verre zynl
Want Gama, zedert vyltig jaaren Gewoon te dienen en gebiên.
En met bedaardheid in gevaaren De lauten van de Jeugd te zien;
105. Roept uit, 't is ligt dat schip t' omringen!
78. loeven — naar de wind toewenden. 83. aan war verborgen — niet te overzien wegens de wanordelijke opstelling. 92. smalle — kleine (vgl. smaldeel). 101. Gama — eennbsp;Portugeesche Familie.
346
XIX
-ocr page 369-Uo.
lis.
l20.
125.
130.
Ik ga die stoute muitelingen Doen zien dat ik haar dolle loop.nbsp;Met minder arbeid in zal binden.nbsp;Als eens myn Vader konde vindennbsp;In stormen. Gaap de Goede Hoopl
Fluks zwaeijen, op 't gegeeven teeken.
Vier schoepen tegen een alleen,
De Lange's hart ziet, onbezweeken.
Haar boord, om syne boorden heen.
En vuur uit hondert monden braakenl Daar is geen middel weg te raaken,
't Behoud hangt af van syne moed:
't Gevaar is op het hoogst gekoomen;
Dit doed de Lange minder schroomen;
't Gevaar verdubbelt syne gloedl
Maar schoon door 't Roer, geschut, musquetten. Bediend gezwind, en na de kunst,
De Lange 't ent'ren wil beletten.
Het Noodlot weigerd alle gunst;
En Gama klemd in korte tyden De schoepen vast aan alle zydennbsp;Van d' ongetemde fiere leeuw:
Hem blyft maar over aan te toonen Dat van die geen' die Zee bewoonennbsp;Geen mensch is braver als de Zeeuwl
Hy zegd. Fortuin heeft ons verlaaten Maar hart en kruyt zyn ons nog by;
En nog is u de keus gelaaten Van altyd Eer, of slaaverny;
By my is vastlyk voorgenoomen,
i08. a I b 0 i d — inspanning. 109. vader — Vasco da Gama, die in November 1597 Kaap de Goede Hoop rond voet.nbsp;121. musquetten — een oud soort handvuurwapens.
XIX
347
135.
-ocr page 370-Zo 't eigst' aan ons mogt oveikoomen.
Te sterven aan myn eigen boordl My zal geen Bloed-Raads Vonnis treffen,nbsp;Geen Myt voor my de vlammen heffen,nbsp;140. Geen Beul bereiden zwaard of koord!
Hy zwygd, en vegt: syn volk bewoogen. Roept, Schipper 't zelve zy ons lot!
Wy zien de dood met u in d' oogen,
Wy gaan gerust met u na God!
145. Haar moed is egter onverbrooken.
Van haar sterft niemand ongewrooken.
Van haar sterft elk op syne post!
Dog geene Zeeuw verliest het leeven.
Of Gama ziet twee syner sneeven,
150. En 't bloed dat ieder voetstap kost!
Maar 't volk van alle vier de scheepen Maakt eindelyk te groote kracht,
De Lange bloedend' en beneepen In 't kleine deel in syne macht,
155. Ziet nergens kans te zeegepraalen!
Waarom, vraagd hy, nog meer te draaien, De Vyand is in onse hand!
De Taag zal met de Zeeuwen rouwen. Laat ons de ziel aan God betrouwen;
160. De wraak aan 't Vrye Vaderland!
De slag, de rook, gekraak, gedonder, Vervangd het woord van syne mond.
En beide Vlooien zien, met wonder,
Vyf scheepen zamen in de grond!
165. Ter Veer; die voorbeeld weet te geeven
153. beneepen — belemmerd. 159. De Taag — Portugal.
348 nbsp;nbsp;nbsp;XIX
-ocr page 371-J7S.
180.
185.
Wanneer men 't Vaderland ziet beeven. Wat deed uw Stad voor deese Man?nbsp;Waar praald, op plaatsen, of in Kerken,
In marmer, of arduine zerken Het geen die daaden eeren kan?
Dog schoon geen Beelden hem vertoonen Nog Kerken wysen syne naam,
De Lange's roem zal eeuwig woonen In 't wyd Gebied der schelle Faamlnbsp;En Gyl die, van myn waarde panden.nbsp;Dien Anna zelv', in Binkes handen,
Uit uwe wieg gaf aan de Zee;
't Zy Amphitrit' u thans zie vaaren,
Op Spanje's hemelhooge baaren Of Parthenoop' in hare Rêe;
Leer Jongeling, hoe dat uw leeven Uw lyf, uw hart en uwe moednbsp;Voor d' Eer en 't Land zyn u gegeeven.nbsp;En niet meer uw, nog Oud'ren, goedlnbsp;Herdenk in Krygs en Zee gevaaren.
169. arduine — van blauwachtige hardsteen vervaardigd. 174. schelle Faam — luidklinkende. De Faam voorgesteldnbsp;met een bazuin. 175. gy— Willem Anne Van Haren (1749—1835),nbsp;s dichters tweede zoon, kwam reeds in Mei 1758 ter zee opnbsp;aandrang van Prinses Anna (vs. 176). 176. Binkes — Jannbsp;Binckes, schout-bij-nacht ter Admiraliteit van Amsterdam. 178.nbsp;Amphitrit' — een dochter van Nereus. 180. Par henoop'nbsp;— oude naam voor Napels.
XIX
349
190.
186; nl. van Daam van Haren, Barthold Enthes van Mentbeda en Coeneu. 187. voogd van uw geslacht — na de doodnbsp;van Daam van Haren trad Jan van Nassau Hertog van Gelderland als voogd over zijn minderjarige kinderen op. 189—190: denbsp;Prins en de Prinses waren zijn doopgetuigen geweest.
350
TWINTIGSTE ZANG.
1.
5.
iO.
Maar duizend zwart verzengde lyken Die nederstorten uit de lucht,
Doen geen der vegtenden bezwyken.
Of kosten iemand eene zucht.
De razerny vervuld de harten.
Zelfs niemand voeld syn' eigen' smarten; De Kusten zien voor d' eerste maalnbsp;Dat bloed, 't geen duurend' honderd jaarennbsp;ö Zeel gemengd met uwe baarennbsp;Befaamd zal maaken het Conaoll
Dog als door winden is verdweenen De rook die klimt, en speelend scheyd,
Is nog een derde Vloot verscheenen. Door 't reeds gekenterd ty geleyd.
Voor wien is deese hulp te schroomen, Gedreeven door de Wester stroomen?nbsp;Acht scheepen meer aan eene kant,nbsp;Begrypt men d' uitkomst voor te spellen.nbsp;En dat de Noodlots schaal zal hellennbsp;Door overwigt van hare hond.
Sy naad'ren zonder Vlag te toonen Maar ras ondekt zig wie haar zend;
Van Volkeren die scheepsbouw loonen Is Engeland het meest bekend.
Die Bouw gevest op Wiskund's gronden twingtigste zang
duurend' — gedurende, vgl. VIII vs. 90. 14. gekenterd * Y — het aigenomen getij, de eb. 20. hare — van die derdenbsp;''loot. 22. ontdekt zig — een Gallicisme; wordt duidelijk.
351
XX
-ocr page 374-Heeft by Elizabet gevonden De piys die nodig is by Kunst.
De Kunst beklimd de hoogste trappen.
Daar Vorsten minnen Weetenschappen,
30. En moedigen door hare gunst.
Die scheepen, onveiwagt vernomen.
En ook, van hare kant, verbaast.
Bespeurd men met bedaardheid komen En zeyllen minderen, en haast.
35. Dus langzaam dryvend' aangenaaderd,
Terwyl de Hoofden zyn vergaaderd.
Vertoond zig Spaansch en Geusen Vlag;
En leesd de Ryk op Sidnei's wangen,
Door glans van moedig rood bevangen,
40. Wat haat van Dwing'landy vermagl
Heer Ridder, zegt de Ryk, uw oogen Zien hier de wensch, van uwe ziel.
En of de gissingen bedroegen Op d' Overwinnaars van den Briellnbsp;45. Aanschouw, hoe maar onlangs gereesen,
De Vryheid band der Geusen vreesenl En moedigd haar geringe Vloot,
Om Spanje's Vlaggen uit te dagen.
En tegen scheepen zig te wagen,
50. De schrik der gansche Wereldkloot?
Uw dapp're bystand is van noden 't Gevaar is waardig uwe moed.
Ik wacht te hooren wat geboden ....
Te tasten aan, op staande voetl 55. Roept Sidnei, gy hys op de zeyllenl
27. p I y s — -waardeeiing. 30. moedigen — aanmoedigen. 34. enhaast [minderen] — langzamer varen. 38. Sidneinbsp;— vgl. XV VS. 8. 40. h a a t V a n — afkoer van. 43. gissingen op — berekeningen over. Dus: het vertrouwen op hunnbsp;macht. 47. moedigd — bemoedigd. 51. van nooden —nbsp;van noode.
XX
352
-ocr page 375-60.
6S.
7S.
80.
Zal nooit aan myne bystand feylen Dat Dwinglandy vlied' uwe Kustinbsp;Myn arm verbolgen op Tirannennbsp;Is voor de Vryheid staeg gespannen.
En zoekt door 't zwaard de zagte rustl
Waey uit dan Vlaggen van Oranjel Hervat de Ryk, en mag die Vlagnbsp;Hens wederbrengen aan Brittanjenbsp;De dierb're gift van deese daglnbsp;Hy sprak; de Prinse Wimpels zwellennbsp;De zeyllen doen de scheepen hellen;
Gaat Mannenl laat Europa zien.
Dat daar de golven en de winden Dw beider Vloot vereenigd vindennbsp;Die Vlaggen op de Zee gebiênl
Dus onvoorziens, als 't angstig Romen Verloeren was, zo Hasdrubalnbsp;Heeds aan Italien gekomennbsp;Zig voegen mogt by Hannibal;
Verscheen, van twee verscheiden' oorden, De Arend op Metaurus boorden.
En door de zaamgevoegde macht.
Zag eind'lyk Africa verzinken
De hoop, die Cannae's ramp dêe blinken.
En 't geen Carthago had gewachtl
56. feylen — mankeeien. 72. Hasdiubal — broeder van Hannibal, die in de 2e Punische oorlog (218—201), waarin Romenbsp;sn Carthago tegenover elkander stonden, zich met diens legernbsp;Italië wilde vereenigen. Beide consuls versloegen hem echternbsp;de Metaurus (207). 76. de arend — als teeken van hetnbsp;legioen. 79. Cannae — gehucht in Apulië waar in 216nbsp;consuls door Hannibal verpletterend verslagen werden.
XX
353
Zo zien de Geusen zig versterken.
En roepen, Neêrland is bevrydl Te meer wyl aller ogen merkennbsp;Dat weerstand flauwd daar Spanje stryd.
85. Die nieuwe buy van donderballen Die bystand uit de lucht gevallennbsp;Een dubbTe Vyand, onder 't landnbsp;Daar ieder Spanjaard dagt te vindennbsp;Een stille zee, met Somer winden,
90. En rykdom met de Vreê voor hand;
* Guzmon verbrand voor aller oogen Half Spanje's Adel in de rouwlnbsp;En Gama schrikkelyk bedroegennbsp;Wanneer hy overwinnen zoulnbsp;95. De fiere Heerschers van de Zeëennbsp;Getart in zicht van eigen Reëen;
In zicht, van Fransch'; en Britsche, Kust!
Dit zamen, dêe wel haast bespeuren.
Met welke glimp, van falsche kleuren,
100. Madrid vertoonde Neêrlands rust!
Maar midden in dat droeve peinsen Terwyl Medina's jeugd en Moednbsp;Vergeefs aan 't oordeel wil ontveinsennbsp;De mindering der Spanjaards gloed,
105. Gaan nieuwe rampen zig ontblooten.
En voor syn oog, en dat der Vlooten Vertoond Tellez zig zonder Vlag!
Nu ziet men and're Vlaggen rysen.
En Ewoutz aan alT Eeuwen wysen 110. Wat hart en geest gevangen mag!
99—100; hoe het Spaansche hof een onjuiste voorstelling gegeven had van de rust die in de Nederlanden zou heerschen. 103. oordeel — de heerschende meening. 107. Tellez —nbsp;naam eenei Poitugeesche familie, vgl. aant. XVIII vs. 105—106.
(L'jsicda).
XX
354
-ocr page 377-lis.
12Q.
130.
13S.
Uo.
XX
Want Ewoutz, onlangs uitgezonden (Nietteegenstaande kund' en vlyt)
Heeft zig, by duist're nacht gevonden In Spanje's Vloot aan alle zyd':
De Dag begon; syn volk verslaagen Roept, 't is onnut om iets te waagen,
Laat ons hier sterven in de bootl Neen, neen, zegd Ewoutz, want het leevennbsp;Moet dan aan Vryheid maar gegeevennbsp;Wanneer haar nut is onse doodl
Dtaagd zorg de Zeeuwsche naam te zwygen Geeft ons voor Vlaamsche Visschers uit,
De buyt die Spanje zal verkrygen,
Is dees' halfsleeten' oude schuit!
Maar hun, die 's Werelds goud beheeren.
Moet Nederland de scheepvaart leeren.
Ons Land gaf Zeeliên op die Vloot;
Haar' harten mensch'lyk, goedertieren.
Uw' hulp in 't zeylen, wenden, stieren.
Bespaard misschien ons' eerste nood.
De tyd kan all' het verd're geeven Het Lot is wuft gelyk de wind;
Die dan matroosen hart doed beeven.
En dan voor hem zig gunstig vind!
Hy zweeg, alreed' omringd met booten En onder schelden, slaan, en stooten.
Gezonden by Tellez aan boord.
Die spreekt; in keetenen die honden!
By nacht in 's Konings Vloot gevonden.
Tot hare straf zy zwaard, of koord!
Itl. Ewoutz — vgl. XVII vs. 21. nbsp;nbsp;nbsp;120. haar nut is — voor
haar voordeelig is. 125—126: op de Spaansche vloot waren Veel Nederlanders aanwezig om den matrozen de scheepvaartnbsp;'e leeren.
355
-ocr page 378-Syn Schipper zegd, aan onse touwen Is volk gebrek, ö Eed'le Heerlnbsp;Aan Visschers kan m'een schoot betrouwennbsp;Sy zyn bekend aan wind en wêer.
145. Op deese wys' aldaar ontvangen,
Speurd Ewoutz d'inborst en belangen.
En 't sterk en zwak van ieder een:
Hy ziet twee Volkeren zig haaten.
En Nederlanders door Soldaaten 150. Gestaag mishandeld zonder rêen.
Hunn' aikeer wederzyds aan 't groeyen Is ras by 't schrandre breyn gemerkt,
Hy voeld aan boord een Onwêer broeyen Op 't allerminst dat meede werkt.
155. Syn ongeduld hoeft niet te wachten In 't minderen van Spanje's krachten.nbsp;Vermeerderd drift, en dwaase woed:
Welk vlyt de Nederlanders toonen Geen yver die hen kan verschoonennbsp;160. Of voor der Spanjaards hand behoed.
Aldus, van Horebs dorre bergen. Gedaald, in Gosens groene schoot.nbsp;Zag Moses syne broed'ren tergennbsp;En daag'lyks meerd'ren hare nood.
165.
't Was niet genoeg dat Pyramieden
141, Aan onse louwen — bij ons aan boord. 148. zig haaien — een Gallicisme. 152. by — door. 154: een geringe aanleiding zal hel onweer doen uilbreken. 161. Horebsnbsp;bergen — Horeb is een berg waar Mozes volgens Exodus 3 : 1nbsp;openbaringen onlving. 162. Go sen — gedeelte van Beneden-Egyple, door Josei aan zijn vader en broeders loegewezen toennbsp;de hongersnood hen uil Kanaan dreel.
XX
356
-ocr page 379-180.
Zo ras de Pharaos gebieden,
Zig heffen, Memphis, aan uw zy!
Men dwong d'Hebrëers selv', te sterken, De Delta's nieuwe Vestingwerken,
Tot band van eygen slaavernyl
Nogtans zal Ewoutz niets beginnen.
Of waagen zonder vaste grond.
Maar luisterd met bedaarde zinnen En ziet met arends oogen rond.
Schoon alles vrees' aan hem moet baaren, Hy lacht in 't midden van gevaarennbsp;Syn ziel is kalmt' in nood gewend:
Zo zag men u zorgvuldig letten,
Verelstl eer Breskens Vrankryks Wetten, En Veere's Land verliesen, kend.
169-
oude stad in Egypte aan de Nijl-delta. dit waren de voorraadsteden Radmses en Pithom die
y Oosten dienen om de Joden zelf in toom te houden. 179. j^Oïolst — Dirk Hubert Vereist (1717—1774), Lid van denbsp;^Ohd Van State en Oranjegezind burgemeester van Veere, dienbsp;^ Qctie voor het huis van Oranje in 1747 leidde. Breskensnbsp;^ otj de inval in Staats-Vlaanderen (1747) bezetten de Franschennbsp;ploats. 180: lees: En Veere 's Lands verliesen kend.
XX
3S7
EEN EN TWINTIGSTE ZANG.
1. De zwavel, welk' in Onwêers dagen Het voedzel van de donder is.
Als 't schuldig hart in zwaare slagen Voeld dubbelen d'ontsteltenis;
5. Dien ook in 't allerdiepst der Aarde De Maaker van 'f Heel-Al vergaêrde.nbsp;Met yser-stof en vogt gemengdnbsp;Werkt langzaam honderden van jaaren.nbsp;Eer zig de rook koomt oopenbaarennbsp;10. Die met de vlam verwoesting brengd.
Maar 't smeulend vuur in onse harten Volcaan door driften aangevoednbsp;Breekt uit zo ras geringe smartennbsp;Of eene vonk onstookt de gloed.
15.
20.
25.
In beider slagen. Eeuwig Weesen,
Zy uw weldoende gunst gepreesen Die ons voor af bespaard de schrik.nbsp;Wanneer, 't geen Gy hebt voorgenomen.nbsp;En door geen zorg is voor te komen.
Zal vinden 't werkend oogenbliki
Terwyl de Vryheid uit de wolken. Verheugd, der Geusen voordeel ziet,nbsp;Ryst Wanhoop uit des Afgronds kolkennbsp;En ward al-om het Spaansch gebied.nbsp;Tellez, en aan syn boord de Hoofden,
EENENTWINGTIGSTE ZANG
10. verwoesting — de uitbarsting van een vulkaan dus, waarvoor de zwavel met ijzerpoeder en water gemengd denbsp;explosieve stol vormt. 12. door driften aangevoed —nbsp;door hartstochten gevoed. 14. ontstook! — doet ontbranden. 20. 'f werkend oogenblik — hel momentnbsp;waarop God's voornemen wordt uitgevoerd. 24. ward —nbsp;brengt in verwarring.
358
XXI
-ocr page 381-30.
35.
45.
Die zig van boosheid hulp beloofden. Gaan slaand' op handen, in 't gezicht ;
De Bootsman vraagd; waar toe die slagen. Die maar door slaaven zyn te dragen.
En 't volk verhinderen in plicht?
Hoel Ketters, schreeuwd Tellez, Rebellen! Wier lyf en ziel aan Hel behoord,
Gy durfd uw leed met klacht verzeilen?
Hy zwygd; de Bootsman is vermoord.
En Ewoutz roept, ik ga nu toonen De wys' om zulke döen te loonen;
6 Zeeuwen, elk syn man gevat!
Tellez, door hem om 't lyf gegreepen,
Is in 't gezigt van alle scheepen Reeds over boord in 't deinend nat.
Gö, zegd de forse Nederlander,
Ga zwemmen na 't Escuriaal!
Dit loopt van d'eene mond na d'ander.
En lach en bloed veizeld de taal.
De Spanjaards meer gewoon op wallen In 't vegten wankelen en vallen,
De dood vervolgd hen ieder trêe:
Het staal doed een gedeelte sneeven,
Een deel, gewond, maar nog in 't leeven, Gaat sterven, by Tellez, in Zee.
26. zig belootden — veiwachtten. 27; het Hollandsche Scheepsvolk dat zich op Tellez' schepen bevindt krijgt er dusnbsp;^un langst 44. en bloed — en bloedige gevechten.
XXI
359
Dusdanig speurde men in zaaien Van Penelope's woelig Hofnbsp;Haar onbeschofte Vryers dwaalen.
55.
60.
65.
70.
Of reeds geveld in 't bloedig stof. Vergeefs zogt elk, door droeve klagten.nbsp;Om Pallas, en dien Man, te zagtennbsp;Bekend nu voor Ulysses self;
Die Man was zonder meededoogen.
En Pallas wees hun stervend' oogen De schrikk'lyk' iSgis aan 't gewelfl
Zo blonk der Geusen Vlag verheevenl En 't Schut verzeekerd deese Vlag;nbsp;Medina ziet in waarheid zweevennbsp;t' Geen 't weig'rend oog als schemer zag.nbsp;Maar deese Kust heeft meer gevaaren.
Op haar bedriegelyke baaren;
Syn schip verzeyld op gronden, stootl De kiel, geborsten op de Banken,nbsp;Vertoond wel haast op zy de plankennbsp;De teekens van d'aanstaande nood.
[Dog Ewoutz daad heeft meer gevolgen:
Want waar Medina d'oogen slaat,
Hy merkt Matroos rondsom verbolgen.
Die zig wil wreeken van soldaat;
75. In and'ren ook der Spaanse kielen,
52. Penelope — de vrouw van Odysseus, tijdens wiens omzwervingen de Vryers haar het hoi maakten, totdat O. hen bij zijn terugkomst overweldigde. 53. onbeschoft — ruw,nbsp;onbehouwen fvgl. Vondel's taal). 56—57: de godin Pallas Athenenbsp;had hem geholpen zich als een zwijnenhoeder te vermommen,nbsp;bekend — ontpopt als. 60. A e g i s — het schild van Juppiter,nbsp;voorzien van het Medusa-hoofd, dat den menschen schrik moestnbsp;inboezemen. Bij Homerus het gewone attribuut van Poliosnbsp;Athene. 64. 't wei g'r end oog — het oog dat niet ziennbsp;wilde. 68. banken — zandbanken, zig wreeken van —nbsp;een Gallicisme: z. w. op.
360
XXI
-ocr page 383-Het volk zig ondeiling vernielen.
En zeegepiaal aan Vryheids kant!
Door Mannen thans niet meer geweeten. Wier Nageslacht (misschien!) vergeeten,nbsp;Armoedig kwynd in 't Vaderland.]
Door zo veel naare teegenspoeden,
De vruchten van maar eene dag.
85.
90.
95.
IQO.
los.
Kan ligt Medina's geest vermoeden De zwaare vrigt van 't hoog Gezag!
Hy vind dat in vergulde zaaien Met Juffers in een dans te praaien;
Of aan de tafel door een zang By roosen en Bevalligheeden,
Zyn aangenaamer beezigheeden;
En wenscht dat iemand hem vervang!
Romero zegd, nog uwe wenschen,
Nog uwe Volger helpen niet:
De golven sterker als de menschen, Eerbieden uw, nog syn, gebied.
Dit schip wel haast in stuk gestooten,
Zal onse kwaaien nog vergrooten;
Maar waar toe diend onnut geklag?
't Is maar een slag op Zee verloeren.
Laat ons aan land haar Vaand'len stooren, Zoo wy hier myden hare Vlag.
Hy sprak; de bood op zy gekomen Brengd hen gezamentlyk na Land;
Hier door is alle kans benomen Van krygsgeluk aan hare kont.
Nu sy, die anderen gebieden.
76. Vernielen aihankelijk van h y merkt (vs. 74). nbsp;nbsp;nbsp;84. w i g t
— de druk, last. 92. volger — opvolger.
361
XXI
-ocr page 384-Het eerste na de Kusten vlieden,
Verliest een ieder hoop en moed!
Elk schip begind voor zig te duchten.
En tracht om ook na Sluys te vluchten,
110. Geholpen door de wind en Vloed.
Dog 't vinden van de diept' en Gaaten Is niet zo ligt als ieder dacht;
Door last van Blois zyn van de Plaaten,
Reeds lang de Baakens weg gebracht.
115. Natuur heeft langs de Vlaamsche stranden.
Door scheuren in de harde zanden.
Geplaatst, niet zichtbaar voor het oog.
Een Doolhof, zelfs, met stille winden.
Door Lootsen nauwelyks te vinden,
120. En 't welk den kundigsten bedroog.
Maar thans, nu d'Onkund' aan het gissen,
Zig dan, op zicht van toorens waagd.
En dan, bevreesd om land te missen Den boeg te ver na 't Oosten draagd;
125. Dat ieder uit gevaar wil koomen
Of van de Geus, of van de stroomen.
En zig op domme vlucht verlaat;
Zyn d'Oorlogscheepen, 't een na 't ander.
Veroverd door de Nederlander,
130. Of vast geraakt op Bank en Plaat.
„Laat golv' en wind, roept Blois, ons wreeken „Van dat gedeelte van de Vloot,
„Dat zig op zanden staat te breeken,
„En vinden zonder ons de dood!
135. „De Lisbons Vloot, belaên met kruyden
121. gissen — betekeningen maken. 122. op zicht Van toorens — zij oriënteeren zich met behulp van de kerktorens.nbsp;125. Dat — nu. 132. wieeken van — vgl. vs. 74.
XXI
362
-ocr page 385-160.
„Gezogt in 't warm welriekend Zuyden, „Verrykk', ó Geus, voor 't eerst uw Land;nbsp;„En mag Auroor' in korte jaaren,
„U zien Moluccos zelv' bewaaren „Gerukt uit Taag en Iber's handlquot;
Die scheepen zyn onnut tot stryden,
Wat zal de Rykdom zonder krqcht?
Geen schat die Vlooien kan bevryden.
Maar staal, en kunst, door Moed gebracht! De wakkerende wind in 't Westen,
Geeft haar getal geheel ten besten Alleen twee Zeyllen kunnen vliên.
Die tot Antwerpen's wal gevaaren Verkondigen de droeve maarennbsp;Van ramp door eigen oog gezien.
De koelte méér en meer aan 't heffen Verzwaard de Zee hand over hand,
De baar begind met ernst te treffen.
En kend wel haast geen tegenstandl Vergeefs is nog de Vloed, in 't wassennbsp;Vermeerderd door de zwaare plassen.
Die 't bulderend Noord-Westen brengd; Vergeefs 't Canaal gehoogd, door Stroomen,nbsp;Die van de Pool, langs Fero, komen.
Met Spanj' en Vrankryks Zee gemengd.
138. mag — moge, Auroor' — het Oosten, in korte jaaren — binnen enkele jaren. 139. Moluccos — de Molukken, Waar de Portugeezen sinds 1511 nederzettingen hadden. 140.nbsp;Taag en Iber — Spanje. 141. die scheepen — de Lis-sabonsche handelsvloot. 146: geeft het geheele aantal ten prooi,nbsp;151. heffen — zich verheffen. De wind steekt op. 153. baarnbsp;— golfslag. 159. Fero — de För-Oër eilanden.
De kielen vei van los te raaken Verzinken dieper nog in 't zand;
Reeds hooid men hol en masten kraaken, Reeds scheuren touwen, cabels, wand.nbsp;165. Medina's heete bloed aan 't zieden.
Wil aan Natuur en Zee gebieden.
Wil dat men wegen vinden zal.
Om (welke reên de Lootsen gaven)
De Vloot te brengen in de Haven 170. Van Sluys, of aan de Vlaamsche wal.
De nagt, by donk're Storm gekomen, Verbergd de Kimmen en de Vloot,nbsp;Zomtyds werd egter licht vernomennbsp;Als nood dêe blinken eene schootlnbsp;175. Nu eindigd ook dit naare teeken;
Na middernagt niet meer gebleeken Wanneer in zand, dat stadig weid.nbsp;Geschut, en Scheepen, onder zakken.
En d'Oceaan uit Spaansche Wrakken 180. Met lyken dekt de Maas en Scheld'.
163. hol — van de romp van het schip. 168. reên — redenen (en niet reede = ankerplaats); Welke oorzaken de lootsen ooknbsp;voor de onmogelijkheid om binnen te loopen opgaven. Medina
wil toch____ nbsp;nbsp;nbsp;174: wanneer er een noodsignaal afgeschoten
werd. 175. naare — angstwekkende.
364
XXI
-ocr page 387-[Dus, als van Hermons natte kroonen. En 't Ceed'ren bosch van Libanon,nbsp;d'Assyrier kwam Juda hoonen.
En met Godslastering begon.
Straft' Adondi die stoute monden.
Door Samiël in nacht gezonden.
En van die heyrmacht zo verspreid.
Zag 't morgenlicht geen' and're blyken. Als honderd tachtig duizend lyken.
En stilt' en aaklig' eenzaamheid.]
181. Hermon — de Z. bergtop van het Antüibanon-gebergte, bekend om de neerslag van zijn dauw (psalm 133 : 3). 183.nbsp;d'A ssyrier — Koning Sanherib, wiens geschiedenis men vindtnbsp;In II Koningen 19.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;185. Adonöi — (Hebr.) de Heer. 186.
Samiël — het Turksche Sam-yeli = gifwind, hetzeltde als Samoen, een verstikkende, dikwijls doodelijke wind in Afrikanbsp;en Klein-Azië. Volgens het boek Koningen zond God de pestnbsp;in Sanherib's leger. 189; vgl. II Kon. 35.
XXI
365
TWEE EN TWINTIGSTE ZANG.
1. De Zeeuw bekend aan stroom en kusten Heeft zig die wind te nut gemaakt.
En legd in Vlissingen te rusten.
Voor nagt, en storm, uit Zee geraakt.
5. De avond bragt hem aan de paaien Het was te laat de buyt te haaiennbsp;Uit ieder zwaar bevragte kiel;
Wanneer de morgenstar zal rysen.
Zal 't licht de ryke loading wysen,
10. En 't geen aan elk te beurte viel.
De zoete slaap dêe ras vergeeten 't Gevaar en d'arbeid van de dag;
By weinig is de storm geweeten Die Spanje's Vloot vernielen zag.
15. Maar als voorheen in deese Landen De Wreedheid liet de Godvrucht brandennbsp;En 't bloed zag stroomen als een Zee,
Wanneer de zwaarden en de koorden,
De bloem van Nederland vermoorden,
20. Sliep ook Madrid in stille Vrêe.
't Geweld der winden aan het woelen Heeft niet alleen aan Vlaand'rens rand.
Maar hare werking ook doen voelen Langs Walch'rens West en Noorder Strand.
25. Ter Veer, de Oostlykste der Steeden Heeft door het Onwêer niet geleedennbsp;Maar reegen wel gehoord en wind.
Wie kan gerust in stormen weesen Wanneer men heeft in Zee te vreesennbsp;30. Voor Lot van Vader, Man, of Kind?
TWEEËNTWINGTIGSTE ZANG
1. bekend aan — met. 13: weinigen (nl. die thuis waren) hebben de storm bemerkt. 16. de godvrucht brandennbsp;— de geloovigen verbranden.
366
XXII
-ocr page 389-35.
Maar niemand heeft in deese wallen Met meerder angst den avondstondnbsp;En donk're nacht verhaast, zien vallennbsp;Als Gy, deugdryke Rosemondlnbsp;'t Is juist agt jaaren thans geleeden.nbsp;Dat Rosemond beroemd door zeeden.nbsp;Haar Trouw, de Lang', aan u verbond;nbsp;Dat gy, gelukkigste der menschennbsp;Genoot het toppunt uwer wenschennbsp;‘*0. In 't bly bezit van Rosemondl
't Is waar, wanneer de Lente-dagen Met d'eerste milde Sonne gloed,nbsp;Verdwynen deeden winter vlagen.
45.
50.
55.
En minderen der golven woed';
Dat jaarlijks uwe nyv're zorgen,
U maanden lang voor 't oog verborgen Van uwe Vrouw en Huys-gezin;
Maar welke vreugd', in Na-jaars tydenl Als Vader, Huys en Vrouw, verblyden.nbsp;En voeden kwam door syn gewininbsp;[Hoe vroolyk gleeden dan all' uuren,nbsp;Van 't weer vereende jonge Paarlnbsp;Als in de kóu, by goede vuuren,
Sy tellen overwinst van 't jaar;
Als zamen aan den disch gezeeten Na vroeg en maatig avond eeten,
ÏQ 't langzaam naad'ren van de nacht, Sy hem verhaald wat kinders zeyden,nbsp;om syn afzyn dikwyls schreyden,nbsp;En welke troosten zy bedacht.
37. d e L a n g e — vgl. XVII vs. 30. Rosemond beloofde de Lange trouw. 54. overwinst — het overgespaarde. 60. troostennbsp;troostwoorden.
367
XXII
50.
-ocr page 390-Of wel, als hy, in Kers-tyds rusten.
Op Zee-caart, toond aan Rosemond,
Waar deese reys, op Groenlands Kusten,
De beste Nering zig bevond.
65. Hier, zegt hy, ziet men Hecla branden;
Daar, was 't, in ys, op Spitzbergs randen.
Dat storm ons 't noodgebed afwrong;
De Hemel, in dees' oogenblikken.
Zag my voor u alleen verblikken!
70. Haar oog en hart volgd syne tong.]
Zo lang de Dwinglandy, aan 't woeden.
Nog wederstand nog paaien kend.
Was hare zorg voor drift te hoeden De Lang', aan hare raad gewend.
75. Dog als nu God, getergd door Spanje,
De Vryheid toonde by Oranje,
Was sy de eerste, die haar Man Vermaand', in kryg en in gevaarennbsp;Syn bloed en leeven niet te spaaren,
80. Daar God en Land hem roepen kan.
Sy zeid', ik zal nooit overleeven 6 Waard', 6 dierbaar Echtgenoot,
Den dag die u de dood zou geeven.
Voor 't Vaderland, op .Kust of Vloot.
85. Maar 'k wensch het einde myner dagen Veel eer, als dat myn' oogen zagennbsp;Dat voor gevaar, de Lange, beefd;
Dat ik verwyt zou moeten hooren,
Dat laffe rust hem kon bekooren,
90. Als 't Vaderland hem nodig heeft.
63. reys — keer. 64. nering — plaats waar de meeste visch zit. 65. H e c 1 a — vulkaan op Ijsland. 66. Spitzbergsnbsp;randen — Spitsbergen, een eilandengroep in de N. Ijszee.nbsp;69. verblikken — verbleken. Vgl. ed. 1776 I vs. 15.nbsp;72. p a a 1 e n — grenzen.
368
XXII
-ocr page 391-95.
110.
Hy antwoord, 6 myn's ziels beminde Myn welzyn altyd is gewis.
Mits Rosemond maar ondervinde Dat hare man haar waardig is1nbsp;Ik ga voor Godvrucht, en de Landen,
Voor Rosemond, en onse panden,
De Vryheid zoeken of de doodi Het zal Oranje nooyt berouwennbsp;Wat syne zorg mag toe vertrouwennbsp;Aan my, te land' of op de Vloot.
Hy scheen nog meer te willen spreeken. Maar 't oog gezwollen, toond een Vloednbsp;Van vogt, gereed om door te breekennbsp;In weerwil van syn taeye moed.
Dog Rosemond durfd vrylyk storten Die traanen, welk' ons leed verkorten!nbsp;Een kus scheid haar en hare man;
Een teed're kus, die op de lippen Haar beider zielen zóem doed glippen.
En echte Min maar geeven kan.
Wyl Tweedragt uit de Hel ontslooten. Rondsom in Nêerland rust belet.
En dat het menschebloed vergooten Rivieren, Kust, en Zee, besmet,
Vuld zagte Vrêe (de Deugds belooning) ö Rosemond! uw hart en wooning,
In beid' is alles even rein!
Geen driften gaan in 't harte zweeven. Geen Weelde stoord de rust van 't leeven.nbsp;Het zeedig huys is net, en klein.
til. ontslooten — losgelaten. 113. En dat — en terwijl (wyl van vs. 111 weer opgevat door dat; vgl. XXIII vs. 27).
XXII
369
120.
-ocr page 392-Drie kind'ren, zoet' en waarde panden, Gewenschte vrugt van hare Trouw,nbsp;Vermeerd'ren nog de teed're banden,
Zo heilig by de kuyssche Vrouwl 125. De oudste Soon nu zeeven jaaren
Spreekt reeds van op de Zee te vaaren. Het meisje speeld by 's Moeders schoot.nbsp;De meerd're gunst schynd haar te spyten.nbsp;Wanneer de Moeder, op het krytennbsp;130. Van 't zuygend kind, de borst ontbloot.
Een weinig melk, een weinig water.
Met meel (misschien een ey) gemengd. Geeft d'eene vroeger, d'and're laternbsp;Het voedzel eerst op vuur gezengd.
135. Terwyl gaan 's Moeders oogen dwaalen, Sy zoekt op wien sy meest kan praaien,
't Is egter of sy 't hoogste prykt.
Met hem, die haar is eerst gegeeven.
Die verst gevorderd is in leeven,
140. Die meest na haren man gelyktl
De buyen, die zig laten hooren,
't Gehuil der winden in de lucht,
Koomt deese zoete vreugde stooren.
En oorzaakt meenig bange zucht.
145. Wie weet, zegd sy, in zwaare reegen.
Wie weet waar hy nu is geleegen.
Of zwerfd verwaeyd in woeste Zeel Sy spraaken laast van uit te vaaren.
En nergens Spanjens Vloot te spaaren, 150. Zelfs niet op Eng'lands Kust of Reel
134. Het voedzel — de pannekoeken. 136. praaien trotsch zijn. 140. gelykt na — lijkt op.
370
XXII
-ocr page 393-1S5.
175,
l80.
6 Dat men tyden mogt beleeven.
Dat ieder têere jonge Vrouw,
Niet hoefde voor haar Man te beeven.
Nog wie haar Weesen voeden zouwl Haar Weesenl Rosemond bewoogennbsp;Voeld traonen duisteren haar' oogennbsp;Die hare hand veegd spoedig af;
Maar d'oudste kind'ren laaten 't speelen Om door haar zoentjes 't leed te heelennbsp;'t Geen ieder vreesde dat hy gaf.
Die kind'ren vergen nieuwe zorgen.
Haar matte leeden eysschen rust; d'Aanstaande nacht zal voor de morgennbsp;Bereiden kracht en nieuwe lust.
De moeyheid blykt alreed' aan 't gaapen.
Een kort gebed verhaast de slaapen;
Haar rust is zuiver, onverstoord;
Wyl Rosemond all' oogenblikken.
En met verdubbeling van schrikken,
't Verzwaaren van het onweer hoord.
Sy denkt, wat kan myn zorgen helpenl Hy is, ó Godl in uwe hand,
'1 Zy hem de golven overstelpen.
Of syne plicht hem vind' aan land!
Ik moet voor deese kind'ren leeven:
Nog eens de borst aan 't klein gegeevenl En als de lamp is uitgeblust,
Keerd Rosemond zig, in gebeeden.
Tot 's Hemels goedertierenheedenl En haare slaap is ook gerust.
156. duisteren — verduisteren. 165. slaapen — gevoelens van slaap; vgl. het meerv. schrikken (vs. 169): gevoelens van schrik. 179. 's henaels goedertierenhee-d e n — de goedertierentS» God.
XXII
371
DRIE EN TWINTIGSTE ZANG.
1. ö Serophiemsl Zelfstandigheeden,
Die stadiglyk by 't Eeuwig Licht,
Op onse Aardkloots donkerheeden Zomtyds Iaat vallen uw gezichtlnbsp;5. Als aan uw oog, de Deugd op Aardenbsp;Zig toond in hare volle waarde,
Voeld dan uw weesen meerd're vreugd? Of is 'er, op der menschen paaden,
In hare leevenswys', en daaden,
10. Het minste niet dat u verheugd?
Uw oog, voor duizenden van jaaren.
Eer nog de tyd voor menschen liep.
Als nagt en dag gemengeld waren.
Als Eloiim ons wereld schiep;
15. Uw oog vernam hoe waat'ren vlooden En plaats aan droogt' en Landen booden.nbsp;Ons licht verschynen op Syn woord!
Ons Gloob haar eerste kracht ondekken. En selv' getrokken, weder trekken,
20. Die Son, by welke sy behoord!
DRIEÊNTWIN GTIGSTE ZANG
1. Seraphiems — een dubbele meerv. vorming van Seraf, een engel van de eerste rang om God's troon, zelfstandig-h e e d e n — onafhankelijke wezens. 4. gezicht — blik.nbsp;7. meerd're vreugd — ,nl. dan anders. 12: voordat denbsp;mensch nog geschapen was. 14. Eloiim — Eloah (Elo-him),nbsp;Hebr. naam voor God: de Sterke, de Heer. 15—16: vgl. Genesisnbsp;1 VS. 9. droogt' en landen — hendiadys: drooge landen.nbsp;17: vgl. Genesis 1 vs. 3.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18. kracht — aantrekkingskracht.
372
XXIII
-ocr page 395-25.
35.
^0.
Gy zaagt den God der Cherubynen,
Den Schepper van 't verbaasend Zwerk,
Syn Almacht weder doen verschynen In dit, zo klein, en minder, werklnbsp;Maar als de mensch, aan d'aard' gegeeven,nbsp;De ziel vertoonde met het leeven.
Dat uw oplettendheid vernam
Dat in die straal van 't Godlyk Weesen,
d'Onsterflykheid al was te leesen.
En 't menschdom na by d'Eng'len kwam;
Dat by die ziel huysveste Reeden Tot maatiging van heete drift.
Op dot in 't wys bestier van zeeden Het kwaade zaad kond' uitgezift;
Van deese tyd zyn 's menschen zaaken Ook niet on waardig u te raaken:
Sy stooren nimmer uw geneugd;
Dog uw', om trend, volmaakte oogen Zien dwaalingen met meededoogennbsp;En 't deugdzaam hart niet zonder vreugd.
Maar welk' is van de Schouw-tonneelen Die 't menschdom aan uw oog ondekt,
't Geen u het minste kan verveelen Of allermeest genoegen wekt?
Het is, wanneer de Moeders borsten
21. Cherubynen — engelen van de tweede rangorde, verboasend — met bewondering vervullend. 24. werknbsp;— 's dichters letterarbeid. 25: vgl. Genesis 1 vs. 26—27.nbsp;26. ziel — vgl. Genesis 2 vs. 7. 27. Dat vat als (vs. 25)nbsp;Weer op. 28. die straal — nl. de ziel. 31. reeden —nbsp;Verstand. 36. raaken — ter harte gaan. 38. omtrend —nbsp;Vrijwel, ongeveer. 41 vlgg.: in de viji volgende strophen bezingt van Haren zijn vrouw en hun beider huwelijksgeluk.nbsp;42. ontdekt — laat zien.
XXIII
373
25
-ocr page 396-Verzagten eigen kind'rens dorsten,
En voeden 't kroost dat God haar gafl Als sy, haar teed're zuigelingen.
Bewaard voor melk van vreemdelingen, 50. En weigerd aan 't ontydig graf!
Gelukkig hy! aan wien in leeven De Voorspoed zelv' dit deede zien;
Aan wien de Godheid heeft gegeeven Een Vrouw die driften kan gebiên;
55. Die hare jeugd en jonge jaaren Voor hare kind'ren durfde spaaren;
Die, by de dart'le Rey gelaakt De Weeld' en Wereld zal verachten.
Die streng haar plichten gaat betrachten, BO. Die zagt, haar huys een Hemel maakt!
Wie kan 't genoegen ooyt bezeffen.
Van hem die zulk een lot geniet?
Die, als de Nyd en Haat zig heffen,
Om zig, de stille Deugden ziet!
65. Maar hoe, reeds bloosen uwe koonen!
Ik zal die zeedigheid verschoonen, ó Adeleid'! ik noem niet wien;
Dog voeld men 't vuur in versen gloeyen. Zo hart, en woorden, zamen vloeyen,
70. Ik schilder 't geen myn' oogen zien!
49. vreemdelingen — in de XVIIIe eeuw liet men kinderen algemeen door een voedster zoogen. 50. ontydig — te vroegtijdig. 57. by de d a r t'1 e rey — door de lichtzinnige wereld.nbsp;58. weeld' en wereld — wereldsche weelde. 64. stillenbsp;deugden — de deugdzaamheid in stilte. 67. Adeleid' —nbsp;'s dichters vrouw, vgl. X vs. 49 en Inl. ik noem niet wiennbsp;— van Haren wil zich zelf niet bekend maken. 68—70: magnbsp;men al dichtvuur in verzen aantreffen wanneer woorden weergeven wat het hart gevoelt, i k beschrijf wat mijn oogen zien.
374
XXIII
-ocr page 397-Sy zien wel niet die irisse wangen.
Daar roos en lely voor verdween;
Daar by de schoonheid, jeugd gevangen. En veertig jaar gekeetend, scheenlnbsp;'5. Maar nog is voor myn oog gebleevennbsp;Uw zoet, en vriend'lyk, meede-leeven.
Uw weldoend' inborst, heusche mondl Dus koomt, na Phebus guide straalen,
De Maan in silv're luister praaien,
quot;0- En pierd een lieflyk' Avondstond!
Misschien dat Haat, in korte dagen,
(In Nêerlands rust!) en Man, en Vrouw, Door moorden doed ten grave dragennbsp;Gevolgd door zeven kind'ren's rouw!
Zo egter myne Lier mag leeven.
En 't lydend hart tyd-korting geeven.
Of ooyt kan sussen ongeneugd;
Gun dan, ó gy! dien Nyd dêe bukken,
- Een zucht aan beider ongelukken;
Een traan aan Adeleide's deugd!
Maar wyl myn Zang-Godin gaat dwaalen Vertoond de dag syn helder licht,
De nagt, de storm, de golven daalen.
9S.
En met de morgen ryst de plicht.
De takels hyssen uit de scheepen
72. voor ver d w e e n — bij ten achter bleef. 73. Daar by — daar waar door. gevangen — Adeleide bleef lang jong.nbsp;76. meede-leeven — t.w. met de gebeurtenissen vannbsp;1760—'61. 77. heusche — vriéndelijke. 78. Phebus — denbsp;zonnegod. 81—84: herinnering aan de aanslag, in de nachtnbsp;Van 6/7 November in Van Karen's huis gepleegd, zevennbsp;k i n d'r e n — de twee ontaarde dochters worden niet mede-9eteld, terwijl Willem Anne (XIX vs. 175 vlgg.) op zee was.nbsp;gun dan, o mijn lier! aan mij, dien____
375
XXIII
-ocr page 398-Al wat in Ruymen is begieepen Of tusschen Dekken zig bevind.
Die tyden toonden alle handen Eeist zorgen voor het deel der Landen,nbsp;100. En dan voor 't geen een ieder wint.
Nu ziet de ruwe Nederlander,
By 't oopenen van elke laag.
En biengd op stranden, door elkander, Aurora's giften aan de Taaglnbsp;105. Een gryse Zeeman, die voordeesennbsp;Wel reisde met de Portugeesen,
Legd thans de jonge Zeeuwen uit.
Wat al geraakt', in hunne handen.
Van allerkostelykste panden,
110. En leder Land van deese buit.
Dit 's Aloë, zegd hy, gekoomen, Zocotora, van uw Gebied!
En deese Balsem is genoomen.
115.
120.
Daar Mecca jaarlyks Pelgrims ziet! De Arabiêr gebruikt die boonen.
Die zig voor drank aan u niet toonen. Maar eer voor eeten in de nood:
De honger, deed die boonen zengen, De Weelde, tot een drank vermengen.nbsp;Daar Mahomet de wyn verbood.
96: al vrat het tulm bevat. 99—100: het algemeen belang ging voor het eigen belang. 104: de oosteische waren die voornbsp;Spanje bestemd waren. 111. Aloë — welriekende donkerbruine houtsoort. 112. Zocotora— Britsche eilanden-groepnbsp;voor de Goli van Aden. 114. Mecca — de bedevaartplaatsnbsp;I van de Islam in Arabië. 115. boonen — de koifle, door donbsp;j Arabieren reeds lang vóór haar gebruik als drank aangewendnbsp;' als bestanddeel voor hel brood. Zij roosterden de vrucht ennbsp;mengden ze met water. 120; de Mohanunedaansche leer verbied het gebruik van wijn.
376
XXIII
-ocr page 399-125.
l30.
I35.
Dit goud heeft Mozambiecq gezonden, Sofdtla voegd 'er 't hare by;
Coama, gift van uwe monden.
Zo ryk in goud en slavernyl Dees' Amber, om voor reuk te branden,nbsp;Spoeld' aan op Madagascar 's strandenlnbsp;Merkt Siams Rottingen verspreid!
Die meenigte van - Peeper-baalen Ging 't schip aan weêrzyds oever haaien.nbsp;Daar Sincapoera 't Oosten scheid!
Zie bloem, en krans, op Chitzen zwieren,
In purper-rood, en blauw, of groen;
En, onuitwisbaarlyk, verpieren Het, eindeloos bewerkt, Catoen!
Maar waar toe helpt de pragt van kleeden, In 't Land, daar wel gemaakte leeden.
Daar Jeugd, en Schoonheid, niet bespaard? Daar wreed gebruik, verpligt de Vrouwen,nbsp;In 't graf van hare Man te rouwen;
Daar vlam de dood en 't leeven paard!
121. nbsp;nbsp;nbsp;Mozambiecq — landstreek en stad op Atiika's O.kust.
122. nbsp;nbsp;nbsp;Sof al a — stad aan de kust aldaar. 123. Coama —nbsp;de rivier Zambesie, bekend om zijn goudaders en levering vannbsp;sloven voor de Portugeescbe volksplantingen. 125. amber
— nbsp;nbsp;nbsp;welriekende hars. 126. Madagascar — eiland tegenover Portugeesch O.-Airika. 127. Siam — koninkrijk innbsp;Achter-Indië. 129. w e e r z y d s — nl. de oever tegenover Siam.nbsp;131. chitzen — bedrukt gebloemd katoen. 135—140: zinspeling op het gebruik om bij de dood van den man de vrouwnbsp;*gt;iede te begraven en hen samen te verbranden, zooals bijnbsp;sommige volkstammen in Britsch-Indië. 137. niet bespaard
— nbsp;nbsp;nbsp;geen aanleiding geeft om ze (voor ondergang) te sparen.
XXIII
377
Proev' deese bast, gering voor d'oogen! Hoe aangenaam op uwe tong!
145.
150.
Geen kruid had immer meer vermoogen, Als zwakheid, menschen hart bevong!nbsp;Negombo ziet de Cingaieesen,
Voor Portugal, die schorssen leesen.
En eens misschien voor Neederland;
Zo uwe moed, zo ver gedreeven.
Twee keer verby de Lyn duifd streeven. En onse Vlag op Gale plant!
Golconda gaf uit hare Mynen Die steentjes welk' het Sonne-licht,
Met nieuwe glans doen wedeischynen, En flikkeren voor uw gezicht!
155. Veelligt dat ook in korte jaaren,
De Diamant alhier, de hairen.
Of borst der Vrouwen, eieren zal!
Dit zyn de vrugten der Maldieven,
Die honger en die dorst gerieven!
160. Zie daar Salpeeter in crystal!
[Dit zoet, uit weelig riet getrokken. Daar ras 't verheemelt' aan gewend.nbsp;Die Siroop, Poeyer, harde brokken.
Die thans en Oost en Westen zend;
165. Ter tyd als ik begon te vaaren
141. bast — van de kinaboom. 144. bevong — een typisch praeteritum: beving, overviel. 145. Negombo — stad opnbsp;de W.kust van Ceylon. Cingaleezen — de oorspronkelijke bewoners van Ceylon. 146. leesen — verzamelen.nbsp;149. lyn — de Linie. 150. Gale — Punto Galle, een sterktenbsp;aan de Z.kust van Ceylon, door de Hollanders in 1640 veroverd.nbsp;151. Golconda — stad in Hyderabad (Br.-Indië). 158. Maldieven — eilanden-groep ten Z.W. van Ceylon, waar veelnbsp;cocospalmen groeien.
378
XXIII
-ocr page 401-170.
l80.
185
Zag nog Sicilien vergaaien,
En duur uitdeelen aan Euroop:
Nu zegdme dat d'Antiljes gronden. Voor Zuyker meer bekwaam gevonden.nbsp;Die waar ons leev'ren beeter koop.]
Die Paarlen, (uwer zeëen Gaoven Manaarl) zo helder, en zo wit.
Zal Pracht gevlucht van Goa's haven Haast zien in Nederlands bezitlnbsp;De Bandanees dêe syne Nootennbsp;Voor u, van hare schil onblooten;
De daag'raads allerverste rand Zond deese Foelie en Muscaaten,
De Nagel heeft Ambon verlaaten,
En Hito's kust, voor Walch'rens strand!
Zelfs China 't geen drie duizend jaaren Haar Grensen sloot, en hare Zee,
Bied hier Kim-tè-tsjims brosse waaren. Bied hare Zyd', en hare Thee!
De Boeginees, voor u, ging zoeken
160. in crystal — in kristalvorm: het kaliumnitraat dus. 170. beeter koop — goedkooper. 172. Manda r — eilandnbsp;en stad op de N.O.kust van Ceylon. 173. Goa —¦ belangrijkenbsp;hondelsplaats op de W.kust van Br.-Indië. 175. nooten —nbsp;de muskaatnoot. 178. foelie — de vrucht van de muskaatnoot. 179. nagel — kruidnagel. 180. Hi to — het N.deelnbsp;Van Ambon, een eiland in de Banda zee.
XXIII
379
In Gilolo's, en Arauw's hoeken,
190.
Die Nestjes uit het schuim gemaaktl Gelukkig Nêerlandi zo de zeedennbsp;Niet wyken voor Wellustigheedennbsp;Zo Wulpsheid niet met rykdom naaktl
183. Kim-tè-tsjime biosse waaien — het poicelein, ai-komstig van een aldus genaamde stad in China, vgl. Von Japan, bij van Vloten blz. 355. 185. Boeginees — bewoner vannbsp;het Z. schiereiland van Celebes. 186. G i 1 o 1 o — andere naamnbsp;voor Halmahera. Aiauw's hoeken — de Aioe-eilanden innbsp;de Moluksche archipel. 190. naakt — tot ons komt.
380
XXIIi
-ocr page 403-5.
lO.
2S.
VIER EN TWINTIGSTE ZANG.
De Geus heeft, Wolch'ren, uwe randen Verrykt, geholpen, en bevryd,
Verdeedig op uw beurt de Landen Daar Geus, Oranj', en Vryheid, stryd!
Myn oogen zien van Duitschlands zoomen. Oranje reeds na Holland koomen;
Reeds wenken Fries en Batavier,
Sy schynen ook van my te wachten.
Dat by onstentenis van machten,
Myn goede wil haar Kust verlt;?ierl
Want sy, die Lumei's trêen verzeilen Zien vlytig om na meerd're krachtnbsp;En een van hare metgezellennbsp;Heeft reeds Oranje 't nieuws gebracht,nbsp;Hoe dat de sleutels van de Landennbsp;Den Briel, en Vlissing, in syn' handennbsp;Vertoonen 't Lot aan 's Vryheids zylnbsp;Hoe dat Fortuin niet meer verbolgen.
Hem nodigd, verder nog te volgen De wyse raad van Colignyl
„Gy tergd vergeefs de land gevaaren, (Zeid' eens aan hem die groote Man)
..Zo g'ooyt wild Spanjen eevenaaren ..Ga zoeken wat de Zeevaard kaninbsp;..Die goud en silver heeft te deelen,
'^IERENT WINGTIGSTE ZANG
^Myn — 's dichters. 9: bij gebrek aan machthebber die hun j^st beroemd kan maken. 13: zie Oph. 20. Coligny —nbsp;Gaspard de Chdtillon Graaf de Coligny, admiraal aan het hoinbsp;Karei IX van Frankrijk en schoonvader van den Prins vannbsp;Granje. Het rijm met vers 17 wijst er op dat van Haren hiernbsp;y als ie bedoelt. 21. land gevaaren — denbsp;''quot;^elke de strijd te land oplevert.
gevaren
XXIV
381
„Verzameld ligt in syn' beveelen „Al wie syn leeven draagd te koop;
„En Spanj' alleen geeft meer Soldaaten „In volkryk' uitgestrekte Staatennbsp;30. „Als eenig Ryk in gansch Euroop.
¦f* „Van daar 't Gebergt der Pyrenëen „De toppen in de wolk verspreid,
„Tot daar de doorbraak van de Zeëen „Abyla's strand van Calpè scheid.
35. „Van daar Cascaïs in de golven „Zomtyds de klippen ziet bedolvennbsp;„Zomtyds vertoonen 't vreeslyk hoofd;nbsp;„Tot daar, in vrugtbare Valleyen,
„En in verrukkende Contreyen,
40. „Grenaad de Lent' altoos beloofd!
„Als Hoofden, welk' een heyr gebieden „Schoon ieder is in 't leger slaaf,
45.
50.
„Zyn dapp're, zyn bekwame, lieden, „Werd ieder slaaf, soldaat en braaf!nbsp;„Geen Vorst die niet na syn begeeren,nbsp;„De dienst te land aan 't Volk kan leeren;nbsp;„Maar welke wegen hy verkoos,
„De Zee-dienst leerd zig door de winden „Door storm en vlaagen t'ondervindennbsp;„De Zeeën maken een Matroos!
26, i n — onder. 34. A b y 1 a — kaap in Airika met de tegenoverliggende kaap Calpe de zuilen van Hercules genoemd, De Straat van Gibraltar dus. 35. Cascaïs — stad aan de meestnbsp;W. punt van Portugal. 40. Grenaad' — de provincie Granada in Z.O. Spanje.
382
XXIV
-ocr page 405-Ss.
6q,
6S.
70.
/.Beproev' in Hollands laagste randen -Wat Vryheid, Moed, Fortuin, vermag.nbsp;-Breng all' uw macht op hare strandennbsp;-Dek ieder Zee met uwe Vlaglnbsp;-En mag, in 't groeijen uwer krachten,nbsp;-Europa zien langs nette grachtennbsp;.,Tof nut bebouwd en tot vercier;
-Dat land, aan and'ren is gegeeven,
-En 't water om daar op te leeven,
-Aan Fries, aan Zeeuw, en Batavier!quot;
De Tyd bewaarheid thans die woorden!
Der Geusen Vlag is overal,
Sy zwerfd niet meer op Zee, en boorden. Maar dringd nu door in ieder Wal.
De Volk'ren die de Vegt bewoonen,
Sy, daar zig Zutphen's Vesten toonen Sn sy, door Maas en Waal omringd;
Ziet reeds Oranj' in syn belangen;
En d'Yssel wagt hem met verlangen
Daar Campen's brug haar Stroom bedwingd.
Romen nog de gansche Aarde bukken onder haar Bestier,
Was reeds de zoete Vryheids waarde 75 ^ ^ ^ bekend, 6 Batavier!
Met welk gejuych in uwe velden Dêe zig al-om de tyding melden,
-Men vreesd niet meer de Dwinglandy! -Men ziet de Geuse Vaand'len zweeven!nbsp;3q quot;De zuiv're Godsdienst gaat herleeven!nbsp;quot;Oranje koomt! en 't Land is Vry!quot;
N Y m p h e n |
XXIV de stroomnyinfen. |
383
-ocr page 406-De Vryheid, en de Geusen, wekken De Nymphen op 't Enkhuiser zandinbsp;Haar blyde stro omen zullen dekkennbsp;Een Vry, schoon nog behoeftig, Land.
85. Maar d'Armóe zal haar Steeden vlieden Wanneer Oranje koomt gebieden;
Die brengd aan ieder zeekerheid.
Dat hy, die grond haald' uit de baaren.
En 't Land beschermd' in krygsgevaaren,
90. Syn arbeids loon voor zig bereid!
[De zeekerheid, dat deese stroomen Ontrukt aan Vyands wreed geweld.
En zonder waapenen te schroomen,
In magt der Wetten zyn gesteld.
95. Dat nimmer Bloedraad zal herleeven.
Of hier d'Onnooselheid doen beeven.
Voor Land-Verraaders zeeven-tal;
Nooyt Burg'ren Voorrecht zal verbreeken.
En om een's Vreemd'lings spyt te wreeken,
100. Van eygen Rechter trekken zal.]
Maar d'eene bode koomt na d'ander'!
Sonoy is ook wel haast vermaard:
Hoorn, Medenblik, en Waterlander Zyn voor Oranj' en hem verklaard!
105. Noord-Holland met eenvoude zeeden Bemind Sonoy's hoedanigheeden;
Sonoy is dapper, gul. opregt,
Syn moed en tong, niet ligt te dwingen,
Verzeld de stem der Inboorlingen,
110. „Oranj' in 't hart! en niemands knegt!quot;
96. d'o nnooselheid — de onschuld. 97. zeeven-tal — de leden van de Raad van Beroerten ol Bloedraad. 98. v o o r-recht — privilegie. 99. spyt — wrok. 100: het ius de nonnbsp;evocando, sinds lang niet meer gehandhaafd, zal du^ hersteldnbsp;worden. 102. Sonoy — vlg. I vs. 100. 104. z y n v e r k la a r dnbsp;— hebben zich verklaard.
384
XXIV
-ocr page 407-De Vryheid ondersteund die werken:
Sy liefd een Volk dat haar bemind,
Sy zegd, ik ga uw magt versterken,
Us 'Weet nog and'ren dus gezind!
Men ziet s'aanstonds haar vleug'len spreiden, De Stroom, en Zee, die Kusten scheiden.
Daar 't Flie in Middelgronden dwaald,
In weinig tyds ten eynd gevloogen,
Ondekt het Clif zig aan haar oogen; s'Erkend met vreugd' haar Landl en daald.
Een oogenblik alleen gebleeven,
2iet zy, verwonderd, hoe Natuur In wisselingen schynd te leeven.
En nimmer rust in haar bestuur.
Daar sy voorheen zag d'aarde rooken En vlam in turfstof uitgebrookennbsp;Zomtyds bereiken 's Hemels rand;
Is diep in Zee nu 't land verzonken.
l30.
Daar schaduw-ryke bosschen blonken,
Eer 't Veen van ond'ren was verbrand.
Sy roept! haar woorden doen zig hooren En daar m'ontelb're kudden weyd.
En daar men zaeyd het ryke kooren.
En daar men moer tot brand bereyd;
®y hen, die 't donk're Woud bewoonen Dat Baduhenna pleeg te toonen,
Sy hen, de Zee nu ongewend,
(Schoon eertyds in de woeste baaren)
Sy hen, die nog de Zee bevaaren;
Geen Fries die 's Vryheids stem niet kendi
JlV. middelgronden — wadden. De Vrijheid vliegt van ^edetnblik naar Friesland. 119. Clii — het Roode Clii ten Z.nbsp;^an Stavoren. 125—126: de turf branderij en. 134. brand —nbsp;quot;handstof. 136. Baduhenna — naam van een woud, waarnbsp;pOlgens Tacitus in 28 n. C. 990 Romeinen bij een opstand dernbsp;^ezen sneuvelden.
^XIV nbsp;nbsp;nbsp;385
-ocr page 408-Gezwind gaan haie diensten bieden Die Mannen, welke Dwing'landynbsp;Nog buigen konde, nog dêe vlieden,
Die Adel, altyd, waarlyk vryl 145. Elk stapt gewaapend uit de wooning.
Haar Waapen-Schild is geen belooning Van laage kruiping voor een Throon;nbsp;Maar Oudheids gift, en Vryheids panden;nbsp;De Vryheid reysd in and're Landen,
150. In 't Friessche hart is hare woon!
Ga, zegdse, Martenal ga gieren Met pen en degen Hollands Kust;
155.
160.
165.
Toon Frieslands Moed aan Batavieren Tot aan der Landen blyde rustlnbsp;En als langs hare stille paaiennbsp;De Vreed' en Overvloed zal dwaalen.nbsp;Leer dan aan Fries en Batavier,
En onderwys Nakoomelingen,
Hoe dat m'Oranj' en Vryheid zingen. En spannen kan een Friessche Lierlnbsp;ó Kleine stro om 1 onvrugtb're bergenlnbsp;Door Nassau's naam alleen bekend.
Wat koomt die Man, 6 Dille, vergen.
Dien Holland aan Oranje zend?
De zorg voor Vryheid blinkt in 't weesen.
149. reysd — heelt het accent tegenover woon (vs. ISO): de vrijheid vertoont zich zoo nu en dan in andere landen, maornbsp;in Friesland is haar vaste verblijfplaats. 151. Martena ^nbsp;Duco van Martena, een geleerde Friesche edelman en voorstander van de vrijheid, 161. stroom — de Dille (vs. 163),nbsp;een riviertje in Nassau. 163. die man — Mr. Paulus Buys,nbsp;in 1570 als geheim gezant naar Dillenburg vertrokken om Oranjenbsp;van de stand van zaken op de hoogte te brengen.
386
XXIV
-ocr page 409-1^0.
^80.
l8S
390
De zelve zoig, die lang na deesen.
Ons oog zal zien by synen Neev'1 Het zy, die, fier op 's Lands gelukkennbsp;Louis voor d'eerstemaal dóe bukken.
Of 't Land, door hem, in Vreede leev'1
Door my, ó Vorstl zegd Buys, is Leiden,
Ter Gouw, door Zwieten, u gebracht:
De Merwe ziet een Vloot bereiden,
De Geus wind dagelyks in kracht.
Reeds zyn de Zuyd- en Noorder-Steeden,
Op Amsterdam na, zoem getreeden.
Daar wagt men dat Oranje kwam!
Koom toonen aan de Vrye Landen,
De Eendrachts aller-wiste banden,
Oranj' en Vryheid, t'Amsterdam!
Oranje laat zig thans beweegen Hy ziet dat Gods Voorzienigheid,
Die toond, en openzet de weegen Het verd're laat aan syn beleid.
3k ga my derwaards, zegd hy, wenden Daar uwe wil my schynd te zenden,
6 God, die Dwingelanden toomd!
Hw Dienst en Vryheid eyscht myn leeven;
Voor haar is 't my door U gegeeven!
Rust myne Lier! Oranje koomt.
166, De zelve — dezelfde. 167. n e e v' — naneef, nl. Willem Suys, waarnemend Raadpensionaris na de dood van Anthonienbsp;''’^on der Heim, onder wiens bestuur bodewijk XV bij de Vredenbsp;''^on Aken de Pragmatieke Sanctie moest erkennen. 172. Zwieten — vgl. VI VS. 219.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;176. zöem getreeden — in vei-
l^ond vereenigd. 188. Uw dienst — dienst aan U. 189. haar ~~ die diens) en het handhaven der vrijheid.
XXIV
387
r*--;'
t-/'.
4
Kquot;'quot;
5'--
«■■■:.;
â– C; â–
SÃÃV
OPHELDERINGEN
-ocr page 412- -ocr page 413-EERSTE ZANG.
I—2. Bij deze verzen geeif Van Haren een uitvoerige toe-Uchting. Hij bespreekt achtereenvolgens „de oorsprong van de de teedenen van desselfs jaarlijksche overvloeyinge, ennbsp;de oorzaak van de vrugtbaarheid tvelke sijne wateren Innbsp;Aegypten brengenquot;. Hij citeert, wat de eerste kwestie betreft,nbsp;Tibullus en Lucanus, en raadpleegt de Tabulae Geographicaenbsp;’tan Ptolomeus. Hij maakt gebruik van Strabo's „de situ orbitnbsp;et rerum geographicorum libri XVHquot;, en leest diens verhaalnbsp;van Erathosthenes er op na. Al dezen zoeken de oorsprongnbsp;Van de Nijl in het gebied van de Montes Lunae. Maat Don Jannbsp;de Castro, een beroemd Portugeesch generaal, zoekt hem vetnbsp;bezuiden de evenaar, in een meer dicht bij het land van denbsp;Kaifers, zooals de Petsiaansche Geografie volgens Herbelotnbsp;®bdet het artikel Macdoscho aangeeft. De Jezuiten Lobo ennbsp;^ays meenen de oorsprong van de Nijl gezien te hebben innbsp;Abissinië, in het Koninkrijk Gojam, doch de Abissijnen noemennbsp;deze rivier A b a v i. Waarschijnlijk ontstaat de rivier, naarnbsp;’Velles oorsprong men zoekt, uit de samenvloeiing van verscheidene andere wateren, en heet na die samenvloeiing eerst N ij 1.
Getuigenissen van Diodorus van Sicilien, Strabo en Plinius •chijnen zulks te bevestigen. „En vervolgens syn loop Nootd-vvaards aan door de velden van Nubien of Senndar voortzettendenbsp;vind de Nyl de gebergten welke die Landstreek van iEgyptennbsp;scheiden. Tusschen die rotsen baand hy zig met geweld eennbsp;’•veg, dikwyls Cataracten, of water-vallen formeerende, tot datnbsp;eindelyk syne laatste en seer hooge Cataracte vertoond.nbsp;Van welke hy met de grootste onstuimigheid, schuimende neder-¦tort in de vlakte van .«Egypten, niet verre van Syéne, de eerstenbsp;Plaats van dat Ryk aan die kant, en vermaard door hare wagtnbsp;‘corn, in welke ten tyde van Ezechiël, de Pharaös, ten tyde vannbsp;Strabo, de Romeinen en ten tyde van Paul Lucas, de Turken,nbsp;quot;czettingen hielden, legen de strooperyen der Nubiers. En nietnbsp;bekend in de Geschiedenis der Sterrekunde door hare put,nbsp;}^®lke stiptelyk onder de Keerkring van de Cancer geleegen,nbsp;Somer-Solstitium, door weigering van schaduw aantoondequot;.
Voor de oplossing van de tweede vraag citeert Van Haten ?®^lge regels van Democritus van Abdera en Strabo. De godde-ijke voorzienigheid heeft in de landen, onder en nabij denbsp;Venaat gelegen, „tegen de brandende hitte en droogte vannbsp;meeste van die Landstreeken, zwaate en vaste reegens totnbsp;SHrlsschinge van lucht en aarde gegeeVen. En het zyn deese
391
-ocr page 414-vaste reegens ia Juni en Juli, op de beigen van ^thiopien vallende, wanneer de Ethesische, dat is Noord-Weste, winden,nbsp;aldaar en ook in jtlgypten waayen, die eene zo merkwaardigenbsp;meenigte waater Noordwaarts aan na de Vlakte van iïlgyptennbsp;voeren, dat zelfs de Cataracten bedekt en verdweenen zyn, ennbsp;de waateren van de Nyl zig over geheel ,^gypten uitstrekkennbsp;tot aan de Oost en Wester bergen; van welker hoogten men alsnbsp;dan niets ziet als een ruime Zee, waar in zig Sleeden, vlekkennbsp;en dorpen zonder tal, zelfs nu nog verheffen; geen anderenbsp;zamenkomst tol elkanderon hebbende als dyken ten dien eyndenbsp;verhoeven. Zomtyds zelfs zyn de waaieren zo hoog dat sy overnbsp;de dyken stroomen, als wanneer de onderlinge gemeenschapnbsp;met scheepen moet onderhouden worden: het welke in denbsp;gelukkige tyden van jïgypten met Speel-Jachten geschiede.nbsp;Et circum pictis vehitur sua rua phaselis. Deesenbsp;overstrooming duurd gemeenlyk van 't laatst van Juli, tot innbsp;'t begin van November, eer 't waater ten eenemaal van allenbsp;landen is verdweenen.quot;
Van alle gissingen, die er ten aanzien van het derde punt gemaakt zijn, is de natuurlijkste die van Benoit Maillet: „Allenbsp;Abissynersquot;, zegd hy, „welke ik in jEgypten heb gezien, hebbennbsp;my eenpaariglyk verzeekerd; dat in die zwaare reegens, welkenbsp;v€lihiopien onder water zetten, in de onmeetbare vlaktensnbsp;tusschen iEthiopien en Nubien geleegen, een zo groote meenigtenbsp;zwaar, en onbegrypelyk dik, riet, groeyd, dat zelfs wanneer denbsp;Son de aarde heeft gedroogd, alle gemeenschap tusschen beidenbsp;Ryken is afgebrooken: weshalven men genoodzaakt is denbsp;brand in die ondoorganglyke zwaare riet bosschen te sleeken,nbsp;waar van de vlam geduurende verscheidene nagten het landnbsp;verlicht. De oneindige as hier van komende, blyft leggen, totnbsp;dat de volgende reegens die met zig sleepen van de Landennbsp;na de naastgeleegene Stroomen of Revieren, die Waaieren nanbsp;de Nyl, en de Nyl na jEgyptenquot;.
84. Walsingham noemde Lodewijk van Nassau de volmaaktste ridder van Europa.
110. Men vergelijke de Ophelderingen van het 2e bedrijf van Van Karen's treurspel Willem de Eerste (bij Van Vloten blz. 326).
TWEEDE ZANG.
53. „Nu als Villers ter dood was gaande, zynde een volmaakt fraey Edelman en Hooveling, groete hy alle den weg door synenbsp;vrienden en kennissen wel gemoed. En op 't schavot sprak uitnbsp;syn gebed, zeggende dat hy geen Verraader waare, maar stierfnbsp;om dat hy der Landen Welvaaren on Vryheid voorgestaan
392
-ocr page 415-hadde, '1 geen de Nakomelingen aldus zouden bevinden. Alzo syn gemoed kloek uitspreekende, riep de Biechtvader dat hynbsp;beloofd had anders te sterven, waarom niet getrommeld was;nbsp;hier op een einde maakende, riep hy, dat hy stierf in de Gereformeerde Godsdienst, enz. Ootspr. en Voortg. der Ned. Ber.”
67. „Egmond liet na een Weduwe en elf leevendige kinderen, drie Soonen, en agt Dogfers: Hy had tweemaal de Nederlandennbsp;voor hef Huys van Oostenryk bewaard. Die Philip op wiensnbsp;last hy wierde onthoofd, zat in een Capel te bidden, terwylnbsp;Egmond de Bataille van St. Quentin voor hem won!quot;
78. „Met dit opschrift: Regeerende Philips de Tweede, in syne Erf-Nederlanden, en weesende daar inne Syne Koninglykenbsp;Majesteits Gouverneur, de Herfog van AIba, is gedecreteerdnbsp;dat het Huys en Hof eertyds van Fiorens van Palland, Gravenbsp;van Culemborg, afgeworpen en geraseerd zal worden, ter vet-vloekter memorie van de Conspiratie daar in geschied, tegennbsp;de oude Catholyke Religie, tegen de Majesteit van de Koning,nbsp;en tegen Syne Majesteits Nederlanden. Anno 1568. Den 28 Mey.quot;
170. nbsp;nbsp;nbsp;„Men weet dat Prins Maurits aan een koopman ver-wytende dat hy, in 't felste van de Oorlog, een Schip metnbsp;Krygsbehoeftens na Spanjen hadde gebracht, en zig van deesenbsp;woorden bedienende, my dunkt gy zoud om winst tofnbsp;in de Voorstad van de Hel vaaren, tot antwoordnbsp;kreeg: ja zeekerlyk, al wist ik dat ik 'er mynenbsp;zeylen branden zoud e,quot;
DERDE ZANG.
4. „Adam, gemeenlyk genoemd Daam, van Haren, was een Edelman uit het Valkenburgse by Maastricht, hef request vannbsp;de geconfedereerde Edelen tot Brussel meede gepresenteerdnbsp;hebbende, waren syne goederen geconfisqueerd, en hy genoodzaakt geweest met de andere Geusen fortuin te water tenbsp;zoeken. Het Dag-Verhaal van 't neemen van den Btiel doornbsp;hem in Fransch geschreeven is in syne Familie geweest tot denbsp;nacht van de laatste December 1732, wanneer het, met onsnbsp;Vaderlyk Huys tot St. Anna in Friesland is verbrand. Syn eygennbsp;Geuse-Medaillon en Portrait van de Hr. van Brederoode, doornbsp;dien Hr. by syn vertrek, aan hem geschonken, zyn enkel bynbsp;geval uit die brand behouden, en, van Ouder tot Ouder, thansnbsp;in myne bezitting: het houten napje is verbrand.quot;
40. Als bron verwijst Van Haren naar de Epistolae politicae et historicae ad Joach. Hopperum, (blz. 154) van Viglius ab Ayfa.
171. nbsp;nbsp;nbsp;„Michel Hetlyn, vras volgens Thuanus, geweest een vannbsp;de dapperste beschermers van Valencyn, en syne vier Soonen
393
-ocr page 416-met hem: die stod in Maatt 1567 zig oveigegeeven hebbende, wierd hy onthoofd, en syn oudste Soon ook, agt dagen na hem.nbsp;De diie oveiige hier uit haar aanstaande lot bespeurende,nbsp;nomen de vlucht, en voegden zig in bosschen by de wilde, ofnbsp;Vlaamsche Geusen. Oog in 't jaar 1588 met verscheidene anderenbsp;vluchtelingen, zo voor Dootnyck als Valencyn door den Provoostnbsp;Spelt, by nagt overvallen en gevangen zynde, deed Spelt denbsp;twee jongsten aanstonds oan boomen ophangen; en aan Gautier,nbsp;de oudste, neus en ooren hebbende doen afsnyden, sleepte hynbsp;dien met zig om hem tot Valencyn levendig ie doen verbranden.nbsp;Maar Gautier ontsnapte onderweg, en had zedert voor gewoonte, alle Priesters, zo Spanjaards als Nederlanders, die innbsp;syne handen vielen, neus en ooien af te snyden, en don doornbsp;'t vuur ter dood te brengen.quot;
57. „By de beeldstorming In 't Franciscaaner Klooster tot Amsterdam was 'er iets voorgevallen, waar over de Ryk, aangetast door den Bailliuw, zig genoodzoakt hadde gevonden,nbsp;met agterlating van Vrouw on kinderen te vluchten. In 't Noordennbsp;zich nedergezet hebbende, had hy aldaar hef schip op welknbsp;hy thans het gebied voerde, ten dienste van 't Vaderland uitgerust; want elk van de vier en twintig Geuse Capteins voerdenbsp;een eigen schip.
Hy was een man van een alleronderneemenste geest, zo als van een onverschrokken moed. Zie hier hoe Hooit hem by deesenbsp;geleegenheid doed spreeken. Voor my, zeide de Ryk, meenig-maal heb ik God om een graf op de strand mynes Vaderlandsnbsp;gebeeden. Nu zal 'er my wel een in de wallen gebeuren. Denbsp;mensch is altyd veigh; maat moet 'er keur aan weeten of hynbsp;met suffen, oft met proeidoen van vroomheid, zyn geest vergiet.nbsp;Lumel, laaiende door deese en dusdaane woorden, zich 't hartnbsp;onder den gordel steeken, zeyt, dat hy getroost is het uitierstenbsp;afewachten. 't Zelfde beloofden d'andeten, zig onderlings daarnbsp;toe verplichtende.quot;
8—9. „De Inscriptie zegd dit, Jungelingi opus ex aere captivo. Alba hadde daar toe aan Jungeling ge-geeven het metaal geschut in de overwinning by Jemmingennbsp;veroverd. De Koning liet na 't vertrek van Alba uit de Nederlanden, en onder de Landvoogdy van Don Louis de Requesens,nbsp;dit beeld omver werpen. Thuanus die het, ter aarde reeds
394
-ocr page 417-leggende, gezien had, regd dat het een weik van een ver--wondeienswaardige schoonheid was.quot;
85. nbsp;nbsp;nbsp;„Alba waanende zich machtig, om alles met voeten ienbsp;treeden, besluit een goed deel der vooibarigsten [burgers vannbsp;Brussel] in hunne eigene deuren te doen ophangen. Ende wasnbsp;de beul nu gelast om zeventien stroppen met ladders van tiennbsp;of twaalf voeten, vaardig te maken; het ktygsvolk in 't geweer.nbsp;Don Frederik ten huize van Viglius, om de Vonnissen te sluitennbsp;ols de tydlng koomt dat de Geusen den Briel bemachtigtnbsp;hadden. Hoofd.quot;
ZESDE ZANG.
33. nbsp;nbsp;nbsp;„tuit acer In armls
Cantaber, invictas gens hobei illa manus,
vind men in de Elegia door Lotichius gemaakt in de nagi voor de veldslag van Muhlbetg, terwyl hy onder den blooten Hemelnbsp;op schildwagt stond; 'i geen egter de bekwaamste plaats nietnbsp;schynd om een Elegia te maaken.quot;
79. „Ces fiers Battaillons de nains bazannès, noemdse d'Autheur van de Hist, de la Ligue de Cambrai. De laastenbsp;oorlog van Grenade in 't jaar 1570 ten einde gebracht zynde,nbsp;had aan Spanje toegelaten, die, uit de Alpuxarras ('t gebergtenbsp;van Grenade) na de Nederlanden te zenden.quot;
86. nbsp;nbsp;nbsp;De dichter verontschuldigt zich over het gebruik van denbsp;woorden „frontquot; en „flankenquot;, en verhaalt daartoe hoe na hetnbsp;herstel van het stadhouderschap Willem IV verschillende voorstellen ontving tot hef „welweesen van land en volkquot;, waaronder een plan om alle woorden te verbieden welke niet zuivernbsp;Nederduitsch waren.
„Kort daar na vroeg S. H. op een morgen aan 't ontbyf, wie zal my nu eens in zuiver Nederduits zeggen wat ik gisternbsp;morgen verrigt heb? Iemand gaf hem dit over; „ „S. H. op Satur-nus dag den vierden van Wiedemaand in de klootslaandersbaannbsp;aan 't voorhoofd van de Beheersching Hollandsche Bewaardersnbsp;gesteldheid gevat, en den Algemeenen van der Duyn naast zignbsp;hebbende doen plaatsen, zag eerst de oeffening, en gaf na denbsp;zelve, geschiktheid aan eenen van Desselfs Hulpelingen Algemeen, om aan den Pilaaileidet te zoggen dat hij aan dennbsp;Grooteren beveelen zoude om het Veldslagsgewys, gt;ge-reegeldezeekergefal gewaapendegeoeffendekrygslieden, te doennbsp;handwerken. De Grootere snelde terstond op eene grootenbsp;eevenreedigehuppelingevandetweevooiste-enagterstevoetenvan-synpaard na de rechter vleugel, en liet door eenen Lighaame-lyken, met zes aanwelkenmenstuivers geeft, erkennen een
395
-ocr page 418-losmaaking Draaken van 't LyJ- zekergetaliuiteiye zig in ‘1 Bosch toonende, en wederbrenging ontvangen hebbende dat denbsp;Diaaken vlugwaakzaam vraien, deed hy die met leevendigheidnbsp;belasten dooi den Bedieninghebbende van t houte paaltje metnbsp;een kluwen Yzeiebalmetbuskiuitgevuldewerpers van die ver-deeling, waar meede de werkingen begonnen en voortgingen,nbsp;tot dat die eindigden door een algemeene ontlastiging, by welkenbsp;geteegenheid een Herwysers ó Heer ligtelyk wierd gekwetstnbsp;door een uitvinding van een Stad in Biscayen welke hem opnbsp;de voet viel. Vervolgens keerde S. H. te rug na syn Zoodanige-huisingalsdoordegezantenbewoondwerden, in 't Voorhout; ver-zeld zynde door den Vierendeel-meester-algemeen Burmania,nbsp;den Steedehouder Bevelhebber der Geloovigen Schiyver, eenennbsp;Engelschen Gelyken met den Hoosband, den Voorzitter van 'tnbsp;Amptgenootschap van Zaemgezondene Raaden; en eenennbsp;Zeeuwsohen Bewindhebber van het Makkerschap van denbsp;Bouwstad van Issequebo.quot; quot;
De Prins permitteerde hier na, dat wy ons zouden mogen bedienen van woorden door welke wy aan ieder in syn ambagtnbsp;verstaanbaar zouden weesen; en ik maak gebruik van dienbsp;toelaating.quot;
ACHTSTE ZANG.
77. Citaat uit Plutaichus' „Leven van Antoniusquot;.
137. „De Kolyma is de Oostelykste van de groote Siberische Revieren welke in de Nooidei-Öceaan uitwateien. Tot daar toenbsp;was die Noordsche Kust ten tyde van Pieter de Groote bekend:nbsp;in laatere dagen hebben de Russen, uit de Kolyma gesteevendnbsp;en het land der Tzuchtis omgevaaren zynde, ontmoet vaartuigennbsp;van hare Natie uit de Haven van Petro-Paulouws-kaia (op denbsp;Oostkust van Kamschatka) vertrokken; waar door bewesen isnbsp;dat voor het tegenswoordige de vaste Kusten van Asia ennbsp;America aan die kant gescheiden zyn.quot;
150. Van Haren haalt Joh. G. Gmelin „Reise durch Siberiën von dem Jahr 1733—1743quot; hierbij aan, en vraagt dan: „Maarnbsp;konde de Prins dit weeten? Ja, want de Engelsen hadden alieedenbsp;verscheidene reysen in 't hooge Noorden gedaanquot;.
160. „Pierre Ie Grand s'instruisoit dans la Maison du Bour-guemaitre Witsen, citoien recommandable a jamais par son Patriotisme amp; par Temploi de ses richesses qu'il prodiguoit ennbsp;Citoien du Monde; envoiant a grands iiaix des hommes habilesnbsp;chercher ce qu'il y avoit de plus rare dans toutes les Partiesnbsp;de rUnivers amp; irêtant des vaisseaux a ses depens pournbsp;decouvrir de nouvelles Terres. Voltaire, Histoire de TEmpirenbsp;de Russie.quot;
396
-ocr page 419-NEGENDE ZANG.
26. „Pietei van dei Does, Vice Admiraal van Holland, nam midden in de zwaare storm, die te gelyk met de Engelschenbsp;en Hollandsche Vlooten, de Spaansche Vloot die men noemdenbsp;d'Onoveminnelyke; aantaste, het Spaansch oorlogsschip denbsp;St. Mattheo, vraar van hy de Vlag tot Leyden in de Pieters-Kerknbsp;deed ophangen.quot;
35—36. „Van alle reysen ten dien einde ondernoomen is de vermaardste, die van Willem Baxentz en Jacob Heemskerk, metnbsp;Amsterdamsche scheepen. Vertrokken in de vaste veronderstelling (in de welke ter dier tyd de kundigste Nederlandschenbsp;Zeelieden waren) van onder de Pool een stille Zee en maatigenbsp;lucht te zullen vinden, en daar door te vermyden het ys datnbsp;men door ondervinding reeds had geleerd by Waeygatz innbsp;meenigte te zyn; zeylden sy onbeschroomd op 80 graden denbsp;Nootdhoek van Zembla rond, maar wel haast van alle kantennbsp;in 't ys besloeten wierd selfs de te rugreys aan haai ondoenlyknbsp;en sy verplicht aan de Oost-oever van Nova Zembla op 79 gradennbsp;te overwinteren. In 't naajaar van haar schip een hut gemaaktnbsp;hebbende in de welke sy de winter in byna onverdraaglykenbsp;koude dcorbrachten; wierd van die hut en d'overblyizelen vannbsp;'t schip een groote en een kleindere schuyt foegesteld zo rasnbsp;het voorjaar dit toeliet; en met die twee ruwe vaartuigen doornbsp;onbegrypelyke arbeiden en gevaaren, gelukte het haar Kola innbsp;Russisch Lapland, te bereiken, alwaar sy Nederlandsche scheepen vonden die hen in 't Vaderland behouden te rug bragten;nbsp;faehalven Willem Barentz die in een van de schuiten wasnbsp;gestorven.quot;
54. „Men vind de Goenong-Api en Neyra in Valencyn, 3e deel, 2e stuk, in de fraeye plaat A.quot;
61. „Frederik, en Cornells, Houtman, Soonen van een Raad in de Vroedschap van ter Gouw, zig na Lisbon begeevennbsp;hebbende, wisten zonder agteidogt te oorzaaken zig zeernbsp;gemeenzaam te maaken met die van de Portugeesche Zeelieden die van de Indische Vaart de meeste kennis hadden. Innbsp;die zelve tyd deed Jan Huyghen van Linschootcn het zelve totnbsp;Goa wetwaards hy als Hofmeester van d'Aartsbisschop wasnbsp;vertrokken. En het is aan de kennissen welke deese drie Mannennbsp;in Holland te rug bragten, welke Linschooten in druk uitgaf,nbsp;en welke de Broeders Houtman in practycq stelden, dat deesenbsp;Landen de Vaart na de Indiën voornamentlyk schuldig zyn.quot;
79. „Van alle Bedienden van de O. I. C. heeft niemand hare bezittingen meer vergroot als Ryklof van Goens, een man even
397
-ocr page 420-bekwaam met pen en degen. Het is aan hem dat sy verschuldigd is, Tute coryn, Mandar en de paiel-vlsscherye op de Kust vannbsp;Cormandel; het Ryk van Jaffanapatnam op Ceylon; Cranganoi,nbsp;Coylang en Cochin, langs de Kust van Malabaar. Hy won verscheidene Zee- en Veld-slaagen op de Portugeesen. Synenbsp;handeling met het Fransch Esquader van la Haie zal men lagernbsp;zien. Hy wierd in 't jaar 1678 Gouverneur Generaal van Indiën,nbsp;na de dood van Maatzuiker.quot;
M. Naar de „Voyage de Pyrard, contenant sa navigation aux Indes Orientates, Maldives, Moluques, Brésilquot; wordt denbsp;lezer bij dit vers verwezen.
112—114. „Wanneer de Rykdommen van Ameilco, Vloots-gewys overkomen na Spanjen, verzamelen zig in de Haven van Havana op 't Eyland van Cuba.
uit de haven van Cathagena; de producten van nieuw Grenade, Venezuela, en de Kust van Caraccas,
uit de haven van Porto Bello, de schatten van Peru en Chili, van Panama over land derwaarts gebracht, en de voortbrengzelen van de Isthmus van Panama, en omleggende Provintiën:
uit de haven van la Vera Cruz, de rykdommen van Mexico, Mechoacan, Soconusco, Guatimala, amp;c.
Van dit alles werd in de Havana eene Vloot gemaakt, en deese Vloot was het, welke Plet Heyn in 't jaar van 1628 voornbsp;de West-Indische Compagnie vermeesterde.quot;
116. Van Haren verwijst naar V. de M. de la Lande, en naar Ant. d'Ulloa „Voyage historique de 1'Amérique méridionale iaitnbsp;par ordre du rol d'Espagnequot;.
143. „Een singulier gedenk-teeken van de Victorie door Marten Harperlz Tromp bevogten in Duins; is geweest, dat kortnbsp;na die tyd een Dogter aan die Admiraal gebooren zynde; denbsp;Vader aan die Dogter gaf, of toeliet dat aan haar gegeevennbsp;wierde, de naam van, Anna, Maria, Victoria, Mar-tensfs, Harpensis, Trompensis, Dunensis. Wylennbsp;de Heer Griffier Frans Fagel, uit wiens mond ik dit voor jaaiennbsp;heb opgeschreeven, hadde die Dogter gekend.quot;
163—164. De editie 1776 heeft hier:
Die, met van Nes en hem, gedreaven,
BeteugTen Albemarle's gloed.
Men vergelijke hiervoor G. Brandt, Het Leven van de Ruyter blz. 512—520.
172. „De oude Lieut. Admiraal Jan Evertzoon, heeft na 't sneuvelen van syn broeder Cornells Evertzoon den Heeren Staaten van Zeeland synen dienst by geschrifte weer aangebooden;
398
-ocr page 421-zeggende, in syn verzoekachiift, dat hy ten uitteisten begeeilg was, als Lieut. Admiraal van die Provintle, in deeze tyd hetnbsp;Vaderland wêer te dienen, en wenschende syn leeven voor hetnbsp;gemeene best te moogen opofferen, gelyk syn Vader, vier vannbsp;syne Broeders, en een van syne Zoonen, alle het geluk haddennbsp;gehad in verschelde Zee gevegten tegens de vyanden van dennbsp;Staat op het bedde van Eer te moogen sterven. (Biant). Evert-zoon verkreeg allezins syn wensch: hy wierd hersteld, en 't zelvenbsp;iaar dood geschooten.quot;
TIENDE ZANG.
SS. Eveneens een aanhaling uit Brandt's Loven van de Ruyter,
131—136. De uitgave 1776 heeft hier;
Antonides zal d'Ystroom zingen.
En Vondel slegt beloonde trouw;
Cats bied aan Maagden Huw'lyks ringen En zeede-les aan d'Egfe-Vrouw,
De Tyd zal Dou's Pinceel doen klinken.
Natuur in Rembrant's Naaide blinken,
141. Van Haren noemt hen: „Frederik van Dorp, Johan van den Honart, Govert van Slingeland, Willem van Haren, Pieter donbsp;Hubert, Godard Rheede van Amerongen, Pieter Vogelsangh,nbsp;Johan Ysbrantz, P. de Groot.
147—150. Van Beuningen „is een van de fierste Republicanen geweest die men in Europa zag: aan Corel de Tiende vannbsp;Zweeden eenige bedreigingen doende, zeide die Koning, tunenbsp;ego claudam Fretum Sundicum; At ego clavesnbsp;lingneas hujus Freti in portu Amstelodamensinbsp;V i d i, antwoordde van Beuningen. Met de tyding en aankondiging van de Triple Alliantie, aan Lodewyk de XIV gezonden,nbsp;Welke ter dier tyd, aan 't hoofd van een magtig en overwinnendnbsp;leger, in de Nederlanden was, hoorde hy de Hovelingen in denbsp;antichambre klagen over de moeylykheld om geld te vindennbsp;tot hunne uitrusting voor d'aanstaande Veldtocht. Tranquil!-sez Vous Messieurs, zeide hy, je potte la paixnbsp;Pour Vous en poch e.quot;
„Wanneer de Griffier Fr. Fagel van Coenraad van Beuningen sprak, was hy gewoon te verhaalen dat deese in syne jeugdnbsp;®en aangeboden voornaam Ampt weigerende, uit hoofde vannbsp;de zeedige leeden dat hy geen verstand genoeg bezat omnbsp;'i Land in zulk een post bekwamelyk te kunnen dienen; synenbsp;Grootmoeder hem ontbood, on zeide, benje mal. Jonge;nbsp;Peem maar aan; je zoud vanje leeven niet ge-
399
-ocr page 422-loven met hoe weinig verstand men 't Land kan r e g e e r e n.quot;
178. „De Generaal Fredetik van Sirtema toe 't Gioustins (dat in 't Friesch beduid, tot het Groote-Kasteel, waar uit de naamnbsp;van Grovestins gesprooten is) verspreide door de gelukkige ennbsp;wel overlegde Tocht in 't jaar 1712, aan 't hoofd van vyftiennbsp;honderd ruyters in Vrankryk gedaan, zodanige schrik, dat mennbsp;te Versailles ernstig raadpleegde oi de Koning na Chambordnbsp;zoude wyken. Na dat de actie van Denain Vrankryk behoudennbsp;had, en het geluk der waapenen zig van ons aikeeide, wietdnbsp;Groustins in Bouchain krygsgevangen gemaakt, en na Vrankryknbsp;gebracht. Zedert, in ’t jaar 1727 wegens deese Staat in Commissie tot Patys, aan de tafel van de Cardinaal de Fleuri,nbsp;Eerste Minister, eetende, viel hef onderhoud op de binnen-landsche toestand der Provintien van Vrankryk; v i a a g dnbsp;daar den Generaal Grovestins maar na, dienbsp;k e n d s e, zeide de Cardinaal; zeer wel, antwoorde denbsp;Generaal, want ik herinner my altyd met dankbaarheid, dat de Koning, terwyl ik krygsgevangen was, my gunstelyk toston d, een keernbsp;door de Provintien te mogen doen. Dit laatste hebnbsp;ik uit de mond van de Ambassadeur van Hoey.quot;
201. „En niet te vreeden met die zeedigheid geduurende syne leeftyd, scheen hy die zelfs tot na het graf te willen uitstrekken:nbsp;want de begeerte van het beeldzel van syn beeldzelnbsp;(zo als Porphyrius de uitdrukkinge van Plotinus opgeefd) aannbsp;de Nakoomelingschap over te laaten, was zo weinig de begeertenbsp;van Fagel, dat hy in tegendeel altyd standvastiglyk heeft geweigerd zig te laaten uitsc'hilderen. Men heeft wel getracht ditnbsp;buiten syn weeten te doen, maar geene van die Schilderyennbsp;heeft gelukt. Eindelyk egter heeft de vernuftige piëteit van synenbsp;nabestaanden, aan haar syne afbeelding bezorgd, in 't laastenbsp;van syn leeven, buiten syn weeten, en byna langs de zelvenbsp;weg als Amelius het afbeeldzel van de wyse Plotinus haddenbsp;verkreegen. Omtrend op het derde van deese Eeuw was denbsp;Beeldhouwer Xavery woonagtig in den Haag, en zeer beroemdnbsp;in syn Kunst. Deese door Fagels naabestaanden in 't werknbsp;gesteld, wist zig, verscheidene aan een volgende Sondagennbsp;in de Kerken, daar de Griffier, gelyk wy gezegd hebben,nbsp;regulierlyk ging, der wyse te plaatsen, en door gestaadigenbsp;aanzieninge, de trekken van Fagel, zo diep en duurzaam innbsp;syn geheugen te vestigen, dat hem heeft gelukt Desselfsnbsp;weesen, volmaaktelyk gelykende, in wit Marmer uit te houwen.nbsp;Lev. V. Fr. Fagel 2de B.quot;
210. Van Haren citeert hier Tacitus' „Leven van Agricola.quot;
400
-ocr page 423-ELFDE ZANG.
45—47. Deze verzen zijn in de druk van 1776 vervangen door de volgende;
Adoli en Spiers zijn, daar, gewtooken;
Hier, jaarlyks ieder muur verbrooken.
Die Spinola versterken doed.
En Van Haren teekent er bij aan;
„Den 2 Juli 1298 wierd Keyzer Adoli van Nassau, by Spiers verslagen en verloor het Ryk en syn leeven, door Albert vannbsp;Oostenryk. Den 2 Juli, 1600, wierd de Hertog Albert van Oosten-ryk, door Maurits van Nassau overwonnen en geslagen, opnbsp;'t strand van Nieuport in Vlaanderen.quot;
70. „Heelt Prins Maurits ooyt Barneveld gehaat? Neen.
Is die Prins de oorzaak geweest van de ongelukken aan Barneveld overkomen? Neen.
Was het geveinstheid by Maurits wanneer hy met de traanen in de oogen aan de Predikant Walaeus zeide dat het ongeluknbsp;van Barneveld hem leed was? Neen, het was de zuiverenbsp;waarheid.
Deese drie Stellingen zyn te bewysen volgens de regels van eene Historise demonstratie.
Wat was de reeden van de vraag van Maurits van Walaeus, spreekt hy van geen pardon? De hoop van Barneveld by 't leeven te zullen kunnen behouden.
Zoude het dan moogelyk geweest zyn aan de Prins, om, gebruik raaakende van syn recht als Stadhouder, aan Barneveld in gevangenis het leeven te laatcn? Waarschynlyk,nbsp;Ja.
Maar heeft hy met genoegzame moeyte en yvet onderzogt en beproefd, of hy dit zoude hebben kunnen doen? Hier van isnbsp;geen blyk in de Geschiedenis; en dit is een groot ongeluknbsp;voor Maurits, het zy hy 't niet genoeg heeft onderzogt, ofnbsp;vruchteloos heeft getracht.
Welke is dan de waare oorzaak geweest van de dood van Barneveld? Deese vraag zoude ook zeer kort kunnen beantwoord indien het niet zomtyds onvoorzigtig vras alles te zeggennbsp;wat men weet. Maar 't staat aan elk vrij om de Memoiresnbsp;van Sulli, van Villeroi, de negotiatien van Jeannin, van Ie Feirenbsp;de Boderie, van Carleton, en de Memoires van Aubsii en vannbsp;Choisi, te confronleeren met Iwee woorden staande pag. 256,nbsp;van Het leeven en sterven van Barneveld in quarto; dagelyksnbsp;op Auctien te koop voorkoomende,quot;
139—140. ,,Uit de Gedenkschriften van d'Avaux is het Sonne-klaar, dat indien het Fransche heyr in plaats van voor Philios-
buig te tiekken, dooi de Nedeitanden na BeigenopZoom ot Nymweegen was gerukt, de oveitogt van de Prins van Oranjenbsp;na Engeland, een ondoenelyke zaak wierd. En In wat verlee-gentheid die zelve Prins zig zoude gevonden hebben, indiennbsp;Jacob de Tweede moeds genoeg hadde bezeeten om in Engeland te blyven, kan men in alle Geschiedenissen van dienbsp;lyden zien.quot;
14S—150. Men vergelijke „Histoire d'Angleterrequot; (1724—1736) van P. de Rapln-Thoyras.
115. „Zo myn geheugen my niet bediiegd, voeid men den Prins, zal. ged. alhier spreekende in, zo niet in de zelve woorden,nbsp;ten minsten in de zelve zin, als de iuhoud van syn eerste brieinbsp;uit Leeuwarden aan de Stad van Amsterdam in May 1747nbsp;geschreeven. Ik heb wel die briei uit syne mond en op syn lastnbsp;opgesteld, maar ik heb alleen bewaard eenige minuuten vannbsp;de menigvuldige opstellen, door my, op beede van de Ovet-leedene Prins gemaakt tot dienst en bystand van 't Huys vannbsp;Oranje, voor de Verheliing van wylen de Prins, en de andere,nbsp;die zedert op syne requisitie, oi van wylen H. K. H. zyn vervaardigd, aan de Commiesen gelaaten.quot;
19. in de uitgave 1776 leest men bier:
Als Aetna's lava, Quito's donder, waarbij Van Haren vermeldt:
„Begryp een Stroom van vuur, tien mylen breed, en tot een vervaarlyke hoogte gezwollen, uit de mond des beigs staate-lyke nederstortende, en desselfs gloed en vlammen op eenmaalnbsp;in zee werpende. P. Brydone „Reize door Sicilië en Maltaquot;nbsp;blz, 105.
Wy gingen den volgenden dag onderzoeken waar de Lava, de Wallen van Catanea was overgevloeyd? de Wallen zynnbsp;vier en zestig palmen, oi byna zestig voet hoog. ibid, blz, 115.
Het is gemeenlyk schdon Weder tol Quito, tot aan een, oi twee, uur na de middag: de Hemel is helder, de Sonne blinkend,nbsp;en de lucht vry van wolken: maar zo ras dat uur over is,nbsp;beginnen dampen te rysen, en de lucht met zwarte en dikkenbsp;wolken te vullen, die wel haast in onweer veranderen. Dannbsp;volgen gestadiglyk elkander, de weerlichten, de donder, ennbsp;blizem, welke de omleggende bergen met een verschrlkkelyknbsp;gedruis te rug galmen, en dikwyls groote ongelukken veroor-
402
-ocr page 425-zaakeii in de Stad, die tellens oveistelpd weid door ‘t regen water. En dit duurd tot dat de Son gereed is om onder tenbsp;gaan, wanneer de lucht wêer helder werd, en 't Weder evennbsp;schoon als te voren. Reis van Ulloa.quot;
101—110 luidt in de editie 1776:
Als d'Anglo-Sai, nog zonder schoepen Gedompeld was in duisternisnbsp;Had Alfreds groote Geest begreepennbsp;Dat Rykdom vrucht van Handel is.
Nu durven Englands stoute vlooien,
Hoyti's moordenaars ontblooten.
Van 't goud dat in Cibdo lag,
In 't kort gaat Diack met deese kielen,
De Zuyd-Zee's Haavenen vernielen.
En zoeken d'Acapulco vlagl
61—64 zijn bi) de derde bewerking gewijzigd in:
Toen nood van winst, bragt myne treeden.
Aan d'Ob's, en Jenissea's, boord.
By d'Ostiack, en Samojeeden,
Heb ik daar Uwe lof geboord.
„Niet alleen hodden de Engelsen, reeds ter dier tyd, een groote Handel op Archangel, alwaar de Revier de Dwina innbsp;de Witte Zee uitloopt, maar de monden van de Ob oi Obi, ennbsp;van de lenissea, waaren ook reeds ontdekt, en Ivan Basilowitznbsp;Czar van Rusland hadde in ‘t jaar 1567 door een plegtignbsp;Gezandschap de Vriendschap en het Verbond van Elizabetnbsp;gezogt.quot;
140. „B e 1 g i o s u s t e n t a t o, is een gedeelte van het Grafschriit van Koningin Elizabet.quot;
VIJFTIENDE ZANG.
135. „Zommige zeggen dat Philip de Tweede synen Soon Don Carlos door vergift deede ombrengen, en andere dat hynbsp;hem door Neger-slaven deed worgen. Die dit laaste verhaalen,nbsp;voegen 'er by dat de Caffets met die uitvoering belast, wanneernbsp;de jonge Vorst tegenstand bood, hem zeyden, stil, stil,nbsp;Myn heer, 't is maar voor uw beste!quot;
41 vlg. „Lodewyk de XIV. reeds in 't jaar 1670 besloeten hebbende de Republycq aan alle zyden aan te tasten, zond in
403
-ocr page 426-dat jaar een Vloot na de Oost-Indien onder bevel van la Haye, met last om aldaar de vyandlykheeden te beginnen, zo rasnbsp;hy tyding zoude ontvangen dat de Oorlog in Europa begonnennbsp;was. De oorlog van tyd tot tyd uitgesteld, nam syn aanvangnbsp;in Europa in 't voorjaar van 1672, op de manier, en met hetnbsp;gevolg, dat ieder weet. In dat zelve voorjaar verscheen, innbsp;Maart, de Vloot van la Haye, sterk dertien Oorlogscheepen opnbsp;de Kusten van Ceylon; en nog geen tyding hebbende van 'tnbsp;geen in Europa geschiede, liet la Haye een Vloot van dertiennbsp;Coopvaardy scheepen, welke onder de Commandeur Roothaasnbsp;van Batavia, na Ceylon voer, vreedig, schoon in 't gezicht vannbsp;syn Vloot, haare reys voortzetten. Maar nauwelyks was dienbsp;Coopvaardy Vloot tot Colombo, Hoofdstad van Ceylon, aangekomen, of Ryklof van Goens (de zelve van welke wy reedsnbsp;zo veel groote daden gemeld hebben) toen Gouverneur vannbsp;dat Eyland, waapende die Vloot ten oorlog, ging zelve aannbsp;boord, en het Esquader van la Haye gestadig van zeer nabynbsp;volgende, taste hy met geweld aan, en vermeesterde hy allenbsp;scheepen die hy alleen en afgezonderd vond; aldus, zondernbsp;moogelyke last of autorisatie van iemand, eygener autoriteit,nbsp;den oorlog tegen Vrankryk beginnende. Want ik vind in hetnbsp;Journaal van een Fransch Officier gevangen met de Phenix,nbsp;Capt. la Melliniere, dat dit schip den laasten Mey 1672, isnbsp;genoomen, en het schip 1'Europe, Capt. Desprez (beide scheepennbsp;van de Vloot van la Haye) den 13 Juni, daar aan volgende;nbsp;op welke tydstippen van Goens by geene moogelykheid kondenbsp;weten dat den 6 April te vooren den Oorlog tot Parys aan denbsp;Republycq was verklaard. En de singulariteit van deese gebeurtenis, is onder de meenigvuldige gevallen van die zwarenbsp;oorlog, bedekt, of ten minsten, onaangemerkt, gebleeven.quot;
85—86. De editie 1776 heeft:
Toen Arpi, Cimbren en Wandaalen,
Op 't graf van Marius zag praaien.
89—90. „On connoit les sacs divers que Rome a eprouvès. Les marques de la gloire de cette superbe Ville, etoient surfoutnbsp;dans ces occasions les objets de la fureur. Le desir de detruirenbsp;etoit moindre que celui d'humilier. Les Nations feroces senbsp;proposoient de venger l'Univers de la maniere, dont il avoitnbsp;etè traité par la puissance Romaine. Leur intention auroit etènbsp;que cette Ville qui avoit etè longtems la terreur des Peuplesnbsp;en fut devenue la risee, amp; le mépris. Ce projet s'apperqoit tresnbsp;particulierement dans 1'Obelisque du Champ de Mars, tirè denbsp;dessous terre sous le dernier Pontiiicat, Etc. Dec. de la M. de C-d. H. Ine Part.quot;
404
-ocr page 427-48—50. „Dat de paarden en de honden by 't vermeesteren en ontvolken van America, meer dienst aan de Spanjaardsnbsp;hebben geaan als 't grof geschut ('t geen men niet overal metnbsp;2ig konde voeren) is een bekende waarheid. Hierom trokkennbsp;de honden soldaaten betaaling, welke, gelyk men ligt begrypt,nbsp;door hare meesters wierden ontvangen. De Historie maaktnbsp;voornamentlyk gewag van Berezillo, de hond van Juan Poncenbsp;de Leon, zo vermaard door de diensten gedaan in 't bevegtennbsp;en vermoorden van de Eylanders van Porto Rico, dat hemnbsp;weekelyks dubbelde Soldye was toegeiegd. Deese byzonder-heeden wierden in 't begin van de Republycq dagelyks innbsp;Predikatiën en publyke Geschriiten, voorgehouden, en deedennbsp;geen gering effect op de gemeene man.quot;
135. „Anthonis Utenhove, Gents Edelman ter zaoke van 't gsloov' op last van Alba leevendig gebraaden, doende totnbsp;kortswyl der Spanjaarden, hem geslooten aan een lang keetennbsp;in een ring van vuur om den paal loopen; tot dat zo gevoelignbsp;en duurzaam een dood, den trawanten zelf jammerde, en metnbsp;hunne helbaarden, tegen 's Hertogen last, verkort wierd. Hooft.quot;
170. „Hy (de Raad Pensionaris de Wit) zelf, nam met den Heer van Haren, aan, voor de twee grootste scheepen, 't Huisnbsp;te Swieten, en Delfland, te zorgen, en 't ongemak, dat daarnbsp;van komen zoude, op zig te neemen. Ook raakten die tweenbsp;scheepen, alhoewel zeer inwaarts geleegen, d'allereerste vannbsp;alle de scheepen, met gemak in Zee. (Bront).
Myn Grootvader verhaalde, dat in deese Commissie, by Tessel in 't zelve Jacht, en naast de Slaapkamer van de Raadpensionaris huisvestende; hy alle avonds, niettegenstaande denbsp;moeylykheid van die tyden en omstandigheeden, door hetnbsp;sno.ken gewaar wierd, dat de slaap dien Heer bevong, zo rasnbsp;syn bediende de gordynen van 't bed hadde toegeschoven,nbsp;terwyl de zorgen hem selve uuren wakker hielden. Dat hy aannbsp;den Haad-Pensionaris syne verwondering daar over betuigdnbsp;liebbende, deese hadde geantwoord, dat hy, van syne jeugdnbsp;of aan, een geluk had gehad, 't geen hem nooyt hadde gemist,nbsp;dat, zo als des avonds, syne voeten in 't bedde traden, allenbsp;zaaken en zorgen uit syn geest verdweenen.quot;
78—80. „Die geene van myne Leesers aan welke 's Lands Geschiedenissen bekend zyn, zullen zig herinneren dat by 't
27
405
-ocr page 428-aangaan van de Veimaaide Zee-slag van Soulsbaay, waar aan 's Lands behoud hing; de Ruiter het Admiraalschip van denbsp;Hertog van Jork wysende, tot syn Stuurman zeide Stuurmannbsp;Zeger dat 's onse man, en dat de Stuurman de mutsnbsp;opligtende, antwoorde, Myn Heet dat zal u gebeure n.”
81. „Jan Sebastiaan del Cano, vertrok in 't jaar 1529 als schipper op 't schip de Conception, een van de scheepen vannbsp;de Vloot van Magelhaens; na de dood van die en anderenbsp;Bevelhebberen, wierd' hy aangesteld tot Captein op 't schipnbsp;de Victoria, met het welke hy den 6 September 1521, tot St. Lucainbsp;in Spanjen te rug kwam; de eerste van alle stervelingen dienbsp;de Wereld heelt rond gezeyld. Corel de V. gal hem d'Adel,nbsp;en tof Wapen de Aardkloot, met dit omschrift: Tu primusnbsp;me circumdedisti. Wanneer ik in 't laast van 't jaarnbsp;1747, na Zwitserland gezonden, in een Commissie van vyf ennbsp;negentig dagen uit en t'huys, tien duizend Zwitsers, op mynnbsp;kosten, tot hulp van de Republycq verkreeg; vond zig in eennbsp;van die Regimenten een afkomeling van deese Cano. Als iknbsp;zeg op myn kosten, is zulks niet betrekkelyk op denbsp;recruit-gelden: die bedroegen meet als myn Familie ooyt be-zeeten heelt; maar op de Correspondentie-gelden, in eenenbsp;diergelyke Commissie zo nodig; en welke ik, in consideratienbsp;van de bekrompenheid van 's Lands Finantien in die tyd, hebbenbsp;gepraefereerd tot myn last te neemen; de vyftig duizend guldensnbsp;by missives van wylen Syne Hoogheid gl. ged. en van denbsp;Heer tegenwoordige Eerste Griffier van Haar Hoog Mog., aannbsp;my (provisioneel zeggen sy) toegeschikt, aan den Landenbsp;gelaaten hebbende: waar van voor het tegenwoordig onnut isnbsp;schriltelyk bewys by ie brengen, dewyl de Heer Griffier Fagelnbsp;leefd.quot;
114. „In schroom gebracht zynde of ik my van dit Ftansch en dit Portugeesch woord, mogt bedienen in een Nederduitsnbsp;Gedicht, raadpleegde ik met een van de Meesters in Dichtkunde: en deese de taal van de Insula Batavorum, ennbsp;van de Immensi lacus quos Frisii ambiunt, nietnbsp;verstaande, hield ik hem myn zwarigheid in syn eigene taalnbsp;aldus voor
si forte necesse est
Indiciis monstrare recentibus abdita rerum,
Fingere cinctutis non exaudita Cethegis Continget! dabiturne licentia sumta pudenter?nbsp;hy antwoorde
licuit, semperque licebit, Signatum praesente nota producere nomen.quot;
NEGENTIENDE ZANG.
11—20. In de druk van 1776 vindt men de volgende uitbreiding:
Wanneer de Dood, in lucht geheeven,
Verschynd, met Boog en Schicht verzeld,
Die Schicht, die d'Aard' al om doed beeven.
En ieder StervTings uuren teld!
Meü hoord vooral, gemengeld huylen Van wolven, schakals, rdef, en uylen.
Met nieuwe lyken staag gemest:
Naast haar zit d'Oorlog op den wagen.
Rondsom gaan weenen, morren, klagen.
Gebrek en Honger, Ziekt' en Pest.
Na 't bloedbad vinnig aangedreeven En prooy verspiedend' uit de wolk.
Ziet sy Dabreo voorbeeld geeven En moedigen 't verbaasde Volk.
49. „Door welke meenigte van blinkende daaden in de Oost-Indiën Maatelief syn naam heeit verheerlykt, is bekend aan alle die de eerste reysen der Nederlanders maar een weinignbsp;doorgeloopen hebben. Men zegt dat hy, uit Indiën te rugnbsp;gekoomen, en aan Prins Maurits een groot gastmaal geevende.nbsp;ieder schootel van het Dessert, in plaats van met na-spyse,nbsp;vervuld was, met een kostbaar geschenk van Indische Waaren,nbsp;welke de Prins wierde verzogt, na alvorens het syne gekoosennbsp;te hebben, aan de Gasten uit te deelen. Ik heb op het Stad-houderlyke Hof tot Leeuwarden in een van de Cabinetten,nbsp;meermaalen gezien oude Japanse Porceleinen, welke de Over-leevering zegd, op deese maaltyd, het deel geweest te zynnbsp;van Graaf Willem Lodewyk Stadhouder van Friesland.quot;
109. „Bartholomeus Diaz, en Pieter Diaz, broeders, benevens Jan Infantè, alle Portugeesen, ontdekten in 't jaar 1486, denbsp;Zuyder Uithoek van Africa, welke sy Gaap van Stormennbsp;noemden, om de zwaare stormen die zy aldaar hadden uitgestaan. Maar by hare te rugkomst gelaste de Koning vannbsp;Portugal Johan de Tweede, die te noemen, van de Goedenbsp;Hoop. Vasco de Gama daar na onder de Regeering vannbsp;Emanuel, den 9 Juli 1597 van de Taag vertrokken, zeyldo dennbsp;20 November daar aan volgende de Gaap de Goede Hoopnbsp;rond, en was dus de eerste welke deese nieuwe weg na denbsp;O. I, vond en aanwees. Louis Gamoëns Portugees, tot Lisbonnbsp;in 't jaar 1517 geboren, heeft deeze reys en de roem van synenbsp;Natie gezongen in syn Heldendicht genaamd de Lu si a da.quot;
407
-ocr page 430-144. Van Horen citeert H. de Groot „Annales et historiae de BebuE Belgicis 1566—1609quot;.
187. Voor de relatie van het Huis van Oranje met de Van Harens sedert Hopman Daam vergelijke men Zacharias Huber'snbsp;„Oratio in obitum viri Guilelmi ab Haren (Willem van Horennbsp;den Ambassadeur)quot;. Franeker 1708.
58. „Men heelt getragt na te volgen het devies door Alger-noon Sidnei, Ambassadeur van Engeland by Carel Gustaaf Koning van Sweeden, met syn Naam in 't Album van de Academie tot Coppenhagen geschreeven
manus haec inimica Tirannis,
Ense petit placida cum libertate quietem.quot;
34. „De moorden in koelen moede waren in die tyden maar al te gemeen, en ongelukkiglyk, aan weederzyden. Zo wierdnbsp;de Overste Peetin van Atrecht, door de Marquis van Rysborgnbsp;gepoinjardeerd, niet alleen onder 't oog, maai' aan de zydenbsp;van de Hertog van Parma, na dat Peetin was krygsgevangennbsp;gemaakt, en ontwapend. En op die moord volgde niets als dotnbsp;Parma tot Rysborg zeide. Heer Marquis gy zyt wat tenbsp;h a a s t i g.quot;
181. „Zes of zeven uur verder ontdekten wy Nazareth, en de Bergen Tabor en Hermon, en wy leerden by onder-vindingnbsp;wat de gewyde Psalmist verstaat door de dauw van Hermon;nbsp;want onse Tenten wierden zo nat als of het de gansche nachtnbsp;geregend had. H. Maundrell „A Journey from Aleppo tonbsp;Jerusalem. 1697quot;.
186. Omtrent de Samiël raadplege men Humphrey Prideauz' quot;The Old and New Testament, connected in the history of thenbsp;Jews and neighbouring nationsquot;, Ie boek, in de vertaling vannbsp;Drieberge.
98—100. „En tof geen gering bewys van de goede trouw en liefde voor het Vaderland, welke onder deese, onderzins zonbsp;woeste hoop, plaats vond; kan strekken, dat verscheidene dagennbsp;na dit voorgevallene, het scheepsvolk van Captein Joost denbsp;Moor, meer als dertig zakken met geld uit een van de rykenbsp;scheepen door haar geplunderd, aan Tzeraaits tot Vlissingen,nbsp;bracht, op voorwaarde dot die tot ‘s Lands dienst zoude werdennbsp;gebruikt. Lev. van W. v. Blois van Treslong.quot;
408
-ocr page 431-115—120. „Abdalcader Mohammet, al-Ansari, al-Geziii, al-Hambali, Arabier, die in 't jaar 936 van de Hecchirah, en dus 1587 van onse tydreekeninge, een werk over 't gebruik vannbsp;de Coiiy heelt geschreeven, verhaald op de volgende wysenbsp;de oorsprong van 't groot gebruik van die drank in Atabien.
Gemaleddin Abou Abdallah Mohammet Bensaid (bygenaamd al-Dhabbani, dat is geboortig van Dhabban, een Stad in Yemen,nbsp;of gelukkig Atabien) Multi van Aden, deed een reys na Petsien,nbsp;omtrend het midden van de negende Eeuw van de Hecchirah,nbsp;Geduurende die reys zag hy zommige van syne Landslieden,nbsp;en ook Persiaanen welke Colfy gebruikten, zonder dat hy daarnbsp;op veel acht sloeg; maar te rug gekoomen, en zig niet welnbsp;bevindende, herinnerde hy zig de lof, die hy van de Colfynbsp;hadde hooren melden en verbeelde zig dat die drank misschiennbsp;aan hem goed zoude doen. Niet alleen bevestigde dit denbsp;ondervinding aan hem, maar hy vond boven dien, dat denbsp;dampen en zwaarheeden van 't hoofd door de Colfy ver-dweenen, dat de geesten wierden vervroolykt, en de slaaperig-heid, zonder ongemak wierde belet; welke laaste hoedanigheidnbsp;byzonder nut was voor de Mahometaansche Geestelyken innbsp;nagt-diensten. Hy begon derhalven het gebruik van deesenbsp;dronk tot Aden in te brengen; het welke niet weinig vermeerderde, wanneer Mohammed al-Hadrami, ander Geestelyknbsp;Persoon van veel naam en aanzien, en Vriend van Gemaleddinnbsp;ook tot dat gebruik over ging. Door aanprysing van deesenbsp;twee wierd die drank van Aden wel haast algemeen doornbsp;gansch Arabien, alwaar deese boonen tot die tyd geenenbsp;byzondere vermaardheid hadden, niettegenstaande sy oor-sprongelyk een voortbrengsel van dat Land zyn. Uit dit verhaatnbsp;ziet men dat de Coffy al lang in Caravaanen en op reysen wasnbsp;gebruikt, eer de zelve in huysen van gegoedde Lieden bekendnbsp;was; en de reeden schynd niet bezwaarlyk te vinden. Denbsp;Oostersche Volkeren, aan deese zyde d'Indus zyn genoodzaaktnbsp;haare koophondel en reysen te lande, en gewoonelyk metnbsp;Caravaanen, te doen; en dus gedwongen haare nooddruft metnbsp;zig te voeren in zulke kleine en ligte zelfstondigheid alsnbsp;moogelyk is. Ook vind men onder haare Voorraaden, zo in denbsp;Heylige blaaderen als elders, gemeenelyk het getooste kooren;nbsp;het welke de Arabiers gevolgelyk dagelyks moesten verneemennbsp;zo by de Caravaanen van die Volkeren welke by haar kwamennbsp;handelen, als in de Landen alwaar sy zelve met eigene Caravaanen haare waaren brachten, dat is in Persien, Syriën, ennbsp;¦®gypten, Landstreeken overvloedig van kooren voorzien. Isnbsp;'t dan niet natuurlyk te gelooven dat de Arabiers, aan welkenbsp;de Natuur in verscheidene Provinciën het kooren ten eenemaal
409
-ocr page 432-heeit geweigerd, in andere zeer schaars heeii toegestaan, het gerooste kooien van hare Nabuuren hebben gezogt na tenbsp;maaken, door een vrucht natuurlyk en weeldrig in haar Landnbsp;groeyende, en die geroost en in water gemengd, een voedzelnbsp;geeft zo volmaaktelyk met gerooste rogge overeenkomende?nbsp;en dat dus de Coify, na lange jaaren een behulp van armennbsp;en reizigers geweest te zyn, eindelyk gelyk de Kaas, is geworden een voorwerp van Weelde?quot;
150. Van Haren teekent uit Ribeiro hierbij het een en ander aan.
VIER EN TWINTIGSTE ZANG.
13. De editie 1778 noemt hem Johan van Kuyk.
28. Voor de bevolktheid van Spanje wijst Van Haren op een uitlating van Cicero aan de Romeinsche Senaat;
„Quam volumus licet. Patres Conscript!; nos ameihus; tarnen nes numero Hispanos, nee roboie Gallos, nee calliditate Poenos,nbsp;nee aitibus Graecos — superavimus. In die staat was Spanjennbsp;wel niet meer in 't jaar 1568; wanneer de Admiraal vannbsp;Coligny deese raad aan de Prins gaf; maar egter voor denbsp;emigratieii na America, de Nederlandsche Oorlogen, en denbsp;verdryving der Mauren, nog ten minsten zo volkiyk, zo nietnbsp;volkrykei, als eenig Ryk in Europa.quot;
65—67 zijn later aldus gewijzigd:
De Zutphens’ en de Twentse zoomen.
Door 't zwaard van Hohenlo genoomen.
En 't land door Drusus gracht omringd.
87. Men vergelijke Ernestus Eremundus en „Jac. Aug. Thuanl Historiarum sui temporis ab anno 1543 usque ad annum 1607nbsp;libri CXXXVIIIquot;, 41e boek.
136. „De beschryving van 't voorgevallene aldaar, by Tacitus, ann. 4, laat geene twytiel over nopens de situatie vannbsp;dat bosch: en de naam toond het klaar, Lucus Baduhennae,nbsp;Hol t-p a d e.quot;
142—143. ,,Die 's Lands Geschiedenis Schryvers noemen, zyn Duco Martena, Syds Botnia, Tjette Hettinga, Seerp Galama,nbsp;Wybe Groustins, Pieter Camminga, Sippe Scheltema, Vitusnbsp;Camminga, en Edo Abbema.quot;
410
-ocr page 433-BIJLAGEN BIJ HET GEDICHT
-ocr page 434- -ocr page 435-5.
lO.
20.
EERSTE ZANG.
Waart gy 't. Oneindig Opperweesen,
Die aan dien fieren Jongeling,
In het toekomende liet leesen.
Als hy het groote werk aanving
Van, langs de vrugtbaarste der stroomen,
De puyn van Memphis te doen koomen Tot bouwing van syn' nieuwe Stad?
Wist hy. dat Gy, daar, voor de Schatten,
Welk 't Oost, en welk' het West bevatten Een zamelplaats verkooren had?
Hy spreekt; de Wereld gaat volbrengen Het geen syn hart besloeten heeft;
De Nyl ziet op syn' oevers mengen Wat weesen zal, wat heeft geleeft.
Die teek'nen, die de Noachieden Aan haar nakomeling verbiedennbsp;Te leeren aan 't gemeene volk.
Ziet hy, op dor' en barre Stranden,
Doen stuiven heet' en ligte zanden;
Alexandriê ryst uit die wolk.
2. jongeling — Alexander de Groote, koning van Macedonië, die in 332 v. C. Egypte onderwierp. 3. het toekomende
— nbsp;nbsp;nbsp;de toekomst. 5. de vrugtbaarste der stroomen
— nbsp;nbsp;nbsp;de Nijl. 6. Memphis — oude stad in Egypte bij de Nijl-delta. Alexander zou de puin van deze stad gebruikt hebbennbsp;¦voor de grondslagen van Alexandriê. 10. zamelplaots —nbsp;Verzamelplaats. 11. Hy — Alexander. 14: nieuwe en oudenbsp;®aterialen dus. 15. teek'nen — de hiëroglyphen die op denbsp;9rondsteenen voorkomen en niet geleerd mogen worden aannbsp;het volk. Noachieden — de alstammelingen van Noach'snbsp;*oon Sem: de Israëlieten. 18. barre — woeste, onvruchtbare.nbsp;18: bij de bouw van Alexandriê wordt door het storten van denbsp;oude steenen een wolk zand opgewaaid.
413
-ocr page 436-Wel haast zal na de Pharos vloeijen De weetenschap van Griekenland,
Het goud het geen de Taag ziet groeijen. Het elpenbeen van 't Moorenland.
25. De Indiaan van alle zyën
Brengd aan syn' ryke Speceryën,
Daar is geen schat die 't Oost niet zendl De Wet op Sinaï gegeeven.
Niet meer in 't Joodsche land verbleeven, 30. Werd aan d' Egyptenaar bekend.
ó Gy, die onder naam van Helden,
Onse verrukking na u trekt,
Terwyl uw woeste hand ons velden Met schrik, met bloed, met lyken dektlnbsp;35. Weet, in uw voorspoed zoo verhoeven.nbsp;Waarom u is gegund te leeven;
Gy zyt in Gods geheimenis.
Gering' uitvoerders van beveelen Van 't geen in and're Weeield-deelen,
40. Of and're eeuwen nodig isl
21. Wel haast — weldra. 23: de Taag bevat goudaders. 25. Indiaan — bewoner van Indië. 28. Sinaï — berg waarnbsp;aan de Israëlieten de Mozaische wet werd geopenbaard.nbsp;30. werd — wordt. 32: die ons verrukt doet staan. 35. verhoeven — U verhelfend op. 37. geheimenis — de verborgenheid van de godsdienst. 38—40; de helden moeten inziennbsp;dat zij, ondanks hun voorspoed, toch maar eenvoudige uitvoerders van God's wil zijn en hun leven slechts door hemnbsp;nuttig geacht wordt in verband met andere wereldgebeurtenissen en na hen komende eeuwen.
414
-ocr page 437-Het Noord jaagd van syn' woeste bergen Een meenigte gebroedzels uit.
Die Romen's macht van rondsom tergen, En weeder-eisschen d' Aarde's buyt.
45. Ziet Attila met v/oed' aankomen.
Ziet alles zidd'ren binnen Romen!
De Tyber schuild zyn hoofd in 't riet;
Hy vreesd, zyn' haardsteên en Altaaren, Op nieuws ontheiligd door Barbaaren,
50. Te zien in een Tartaar's gebiedt.
Gy, gy alleen wist van geen beeven,
55.
60.
6 .Heilig Priester, moedig Vorstl Gy waart gereed uw bloed te geevennbsp;Voor 't bloed daar Attila na dorst!
Maar 'k zie de Heü'gen voor u stryden,
De Hemel, open aan uw zyden.
Verbaasd, door 't luister-ryk toneel!
En wyl God zelv' uw deugd gaat loonen. Zal zig uw roem aan 't menschdom toonen,nbsp;Door Raphaels geleerd pinceel.
41. Het Noord — het Noorden, waar de Hunnen vandaan kwamen. 43, tergen — trotseeren. 44. waedereisschennbsp;— terugeischen. 45. Attila — Koning der Hunnen, die innbsp;451 een inval in Gallië deed. Hij trok tegen Rome op, maarnbsp;keerde terug op verzoek van Paus Leo de Groote. 47. denbsp;Tiber voorgesteld als riviergod. Op nieuws — in 410nbsp;hadden de West-Goten onder Alarik Rome al eens geplunderd.nbsp;50. T a r t a a r's gebiedt — een heerschappij als in denbsp;Tartarus. 52. priester — Leo de Groote. 55—57; Vannbsp;Haren denkt aan de schilderij van Raphael, waar de Pausnbsp;is afgebeeld tegemoet gaande aan Attila, die de dreigendenbsp;Qpostelen Petrus en Paulus in de hemel gewaar wordt, verbaasd — geïmponeerd.
415
-ocr page 438-65.
70.
Maai waar zal nu die Horde woeden. Die 't aardryk, door haar lal, verbergd?nbsp;Moet gansch Italien dan bloedennbsp;Voor 't Catalaunische gebeigt?nbsp;Waarom d' inwoonders te verjaagen .. .nbsp;Dus durft g', 6 Leo, ondervraagennbsp;Den God daar uw hart op vertrouwd.nbsp;Wend groote Leo, wend uw oogen.nbsp;Aanbid met eerbied God's betoogen.nbsp;Daar werd Venetian gebouwd!
Sy klimd: sy ryst in haar moerassen. Haar torens stygen in de lucht!
Ik zie haar' Vloot op alle plassen Gaan zoeken waar de Christen zucht!
75. Haar hand is d' eerste die durft troosten Het slaafsche, het gekeetend. Oosten;
De Arabier kend eind'lyk paal;
Hy leerd Venetian t'eerbieden,
Hy leerd aan haar Senaat t'aonbieden 80. Balsem en Myrh' in plaats van Staal!
62. tal — aantal. 64. Catalaunische gebeigt — in de slag bij de Catalaunische velden versloeg de Romeinschenbsp;genetaal Aëtius Attila (451 n. C.). 69. betoogen — bedoelingen. 70: nadat de Hunnen verscheidene steden aan denbsp;N.kust van de Adiiatische zee verwoest hadden (452), vestigdennbsp;zich de bewoners op de eilanden voor de kust, die zich in denbsp;zeede eeuw tot een bond vereenigden. 71. Sy klimd —nbsp;Venetië verrijst. 75. troosten — verlichting brengen. 77: denbsp;Arabier wordt tot stilstand gebracht. 78. eeibieden — eerbiedigen. 79. t'aanbieden — aan te bieden. 80: in plaatsnbsp;van oorlog ontstaat er dus koophandel in vrede.
416
-ocr page 439-Welk Wangedrocht koomd daar verschynen? Ik ken 't, het is Geestdryvery,
Zal gansch Europa gaan verdwynen. Geofferd aan de Dweeperylnbsp;8S. Senaat! uw wysheid zal bewaarennbsp;Uw onderdaan voor die gevaaren:
Wat ziet g' ó Adriatisch strand?
De Wysheid zelv' u wetten geeven,
De Coophandel door haar hier leeven,
90. Door Saladyn aan d' and're kant.
Maar de Magneet is uitgevonden.
Wat wil die dapp're Portugees?
9S.
lOO.
Welk' nieuwe Aard' en nieuwe gronden Ontdekt die nyv're Genuees?
De eerste schroomd nog storm nog winden Om door het Zuyd een weg te vindennbsp;Na 't Land door Indus stroom besproeyd;nbsp;De and're gaat het Oosten zoeken.
En vind in 't West die ryke hoeken Daar 't goud en zilver 't weeligst groeyd.
S2. geestdryveiy — blinde geloofsijver. 84. geofferd — ten prooi aan. 89. haar — de Senaat. Het accent ligt opnbsp;haar en hier tegenover Saladyn en d'a n d'r e kant.
90. nbsp;nbsp;nbsp;Saladyn — Sultan van Syrië en Egypte (1137—1193),nbsp;Onder wiens bestuur de Venetionen handelscontracten verkregen en de producten van het nabije Oosten haalden.
91. nbsp;nbsp;nbsp;Magneet — hef kompas. 92. Portugees — Vasco danbsp;Gama die in 1497 langs Kaap de Goede Hoop de weg naarnbsp;Indiê vond, en door Camoëns (vs. 104) bezongen werd innbsp;de Lusiada. 94. Genuees — Columbus, die in 1492 Amerikanbsp;ontdekte in de meening naar China te zeilen. Hij werd in 1500nbsp;door het muitend scheepsvolk geboeid (vs. 108—110) naarnbsp;Spanje gevoerd. 97: Britsch-Indië.
417
-ocr page 440-Die loi, voor groote daên gebooren,
Die 't oog met vergenoeging leest,
Die lof, 6 Gama, was verlooren So Camoëns nooyt had geweest.
105. Ó Luk-Godinnel hoe oneeven
Ziet men uw gunst belooning geeven! Wyl Gama's roem op 't cierlykst bloeyd.nbsp;Ziet Spanj' ontscheepen in de bandennbsp;Onwaardiglyk gekeet', die handen
110. Waar door het goud in Spanjen vloeyd!
Wie zal verzaam'len op de boorden Van syn gelukkige Rivier,
De Volk'ren van bey' Werelds-oorden, De Taag, of de Gadalquivier?
115.
120.
Maar't Noodlot zal een middel vinden Om beide Stroomen zaam' te binden.nbsp;En Portugal in Spanjen 's macht.
De dag, die u zal zien ombrengen.
Die 't lot zal van drie Vorsten mengen, Sebastiaanl heeft dit volbracht.
105, L u k-G o d i n n e — Foituna. oneevsn — oagelijk verdeeld. 107. wyl — terwijl. 109. gekeet' — geketend.nbsp;112. gelukkige — in voorspoedige omstandigheden vei-keeiend, rijke. 114. Taag — Portugal. Guadalquivir —nbsp;Spanje. 118—120: 4 Augustus 1578 sneuvelde koning Sebastiaannbsp;van Portugal tijdens een expeditie tegen de Mohammedanennbsp;bij Alcazarquivir. Mulei Mohamed, Sultan van Marokko, dienbsp;zijn hulp tegen Mulei Moluk had ingeroepen, verdronk in zijnnbsp;vlucht nó d@ slag terwijl laatstgenoemde aan een ziekte stierf.nbsp;Het huis Braganza stierf uit en Philips liet Portugal in 1580nbsp;door Alva bezetten.
4ij
-ocr page 441-'t Fortuin is nog niet moê van geeven. Haar gunsten zyn niet uitgeput:
l2S
Gy laat voor Nancy, Carell 't leeven. Uw dapperheid is uw onnutlnbsp;Ik zie de ryke Nederlandennbsp;Ook vallen in de zelve banden.
Welk macht is uwe macht gelyk,
i3o.
l3s.
De gansche Wereld gaat eerbieden De Wetten die gy zult gebieden.nbsp;Gelukkig Huis van Oostenrykl
De Aarde zal dan nu genieten De vrucht van haar' vereenigingnbsp;Haar schatten die te zamen vlieten.nbsp;Beloven nieuwe zeegeninglnbsp;Het Noord ziet syne bosschen daalennbsp;Het aardryk voeld de Sonne-straalennbsp;So lang aan haar schoot onbekend.
Het koren 't geen aldaar gaat rysen.
Zal binnen kort het Zuyden spysen.
Voor goud en most welk' 't Zuiden zend.
ó Zwakk', 6 blinde stervelingen. Vergeefs hoopt gy het wuft Gevalnbsp;Met staale keetenen t' omringen,
En voor te komen uwen vall Leer, nooyt op menschelyke zaaken
123. Nancy — hier sneuvelde in 1477 Karei de Stoute legen öen Franschen koning Lodewijk XI. 124. uw — u. onnut —nbsp;onnuttig, niet van dienst. 125 vlgg.: door het huwelijk vannbsp;karel's dochter met Maximiliaan van Oostenrijk kwamen denbsp;Bourgondische erflanden aan Philips de Schoone, die de erfdochter der Spaansche kroon huvrde. 129. gebieden —nbsp;bevelen. 135: de beboschte sfreeken in het Noorden wordennbsp;ontgonnen. 138—140: hel koren uit de Oostzee-landen zal naarnbsp;de Zdl. gebieden vervoerd worden in ruil voor goud en wijnnbsp;142. wuft geval — het wisselvallige lot.
419
-ocr page 442-De allerminste staat te maoken,
Hoe luisterryk uw lot ook schyn'l
't Geen gy agt 't minst voor u te schioomen
150.
Zal moog'lyk 't eerst u overkoomen.
En oorzaak van uw onheil zynl
Uw welvaard; Spanje, gaat verdwynen, De Godheid blaast op uwe macht'.
Ik zie een ander Volk verschynen.
Een Volk by uw hoogmoed veracht.
155.
160.
En zo myn zwakke toon, de ooren Der Nederlanders kan bekooien.nbsp;Misschien dat eerlang weer myn Lier,nbsp;Door d'Eer van 't Vaderland gedreeven,nbsp;De roem van Neêrlond doê herleeven.nbsp;En met een nieuw gezang vercierl
152. blaast op — blaast weg. De macht van Spanje is bij God een nietige zaak. 154. by — door. 155. zwakke toonnbsp;— de gebrekkige dichtkunst. 157. eerlang — binnenkort.nbsp;158. gedreeven — aangezet, geïnspireerd.
420
-ocr page 443-EERSTE ZANG.
3. nbsp;nbsp;nbsp;AegypT aan uwe vlakte. 9. muur, geschenen. 15. verblikken.nbsp;19. weer te vinden 't ryke. 20. d'eerstemaal aldaar 27. dorrenbsp;strand. 29. as. 47. bezoedelen met. 56. zwaard, en. 61. stille.nbsp;71. wie hunner durfd. 84. cierzel. 90. d'Eems. 92. verwond'rennbsp;‘t oog des vreemdelings. 93. En. 94. des inboorlings. 96. Denbsp;lydzaamheid. 101. d'Ontemb're. 102—104. Het choor der zangnbsp;godinnen zwygd, / En laat geschiedenis hem leenen, / Denbsp;lof die woeste moed vetkrygd. 105. vrijheids. 106. daalen.nbsp;108—110. De zagte dichtkunst stöag bewoogen, / Wysd heedennbsp;nog met schreyend' oogen, / De moord, die uwe last gebood!nbsp;115. En vriendschap zal met taeye. 120. dienst. 121—122. Ennbsp;gy, wild uwe moed bedaaren / Thoulouse; 't is te vroegnbsp;beroerd. 125. tyd zal. 146. Philip in Spanje. 151. s'ontvangen.nbsp;160. hunner. 162. nyd. 167. Bestierd des konings. 168. wierd.
TWEEDE ZANG.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Toond' uwen glans. 6. Wil uwen naam — bannen. 34. Totnbsp;tneedewerk van. 50. ondervinden 't zelve. 56. moord men.nbsp;91. Zie reeds Oranje. 98. heerscht in ziel en zaaken. 99. naaken.nbsp;102. de. 104. Vermeerderd nog in tegenstand. 105. wysd.nbsp;106. Sy draagd — uwer. 113. daar vierig. 156. En graven ondernbsp;aarde t'erven. 163. in scheepen meede. 172. voorbeeld vannbsp;'t aldurvend hoofd. 182. Heeft uwe woon u niet. 185. Dog.
ÖERDE ZANG.
1. Maar reeds zyn voor. 3. Marinus, 't hoofd. 7. Die zal be-Ireeden 't bange. 10. rouw, en as, zal dekken. 13. dapp'r'. 16. van valreep. 19. bootjes. 20. Voor aan is. 41. troep.nbsp;42. onder 't Spaans. 44. En zweeren wraak voor Egmonds.nbsp;46. verwagte. 48. Toen. 57. welk' 58. Zie 't ongeduld ennbsp;d’iever. 65. geen wettig huw'lyk, leeven. 68. Cytherêe, doornbsp;l»em. 69. schoonheid. 74. En hebben ander erfgoed niet. 75. De.
soonen was 't. 79. Verjaagd die wet en Godsdienst stoor-*len, / En keerd hier. 82. alreed'. 86. praal. 89. Zag hare vaand'len. 91. De loome gang beteekend pyn. 94. Schyndnbsp;nog de wonde rauw. 96. hen gaan. 99. slaaf of 't leeven.nbsp;102. onder 't vallen. 163. veel eed'ler. 165. Dog. 173. Is 'tnbsp;•allermeeste nog. 178. Der geestelyken bloed. 179. syn mes.nbsp;182. Gezogt. 186. Kend d'aangezichten. 187. schrikt niet weinig
25
421
-ocr page 444-die. 188—190. Sy vieesd dat priesteien beheeiing, / Die laad-verarmende legeeiing / Ook hier zal hare loop gebidn. 191. daadelyker angst. 197. dit is die droeve tyd. 199. Wanneernbsp;ik hout. 201. uit. 205. het noodlot ons. 206. zwaard're.nbsp;212. vrucht van bitt're. 214. De blinde drilt der. 221. op allenbsp;222. Doed hooren vrees, van. 224. En eyscht met heevigheid.nbsp;225. In 't Raadhuis is men. 226. Om wel en spoedig. 227. Wantnbsp;Lumei vorderd kort.
VIERDE ZANG.
4. 't zoute nat de polders. 8. de rook en vlamme. 9. 't donker pad, in hitte. 10. smeulend rys, en brandend. 17. Lumei weernbsp;spaard niemand daar. 19. die God, in stilte, baden. 22. strenge.nbsp;25—27. In hoon, en mart'ling, onbewoogen, / Met d'eeuwigheidnbsp;gestaag voor oogen, / Is al 't geen hun, mishandling leerd.nbsp;30. Dat wreede tweedracht hier. 31. braave. 33. Geweld ennbsp;willekeur beletten. 35. die 't vaderland. 37. Waar 's. 39. aannbsp;onse ziel. 40. moordenaars. 41. Ik koom. 43. 't Is, moorders,nbsp;'t is op. 44. Dat uwe woed'. 47. hunner. 49. Roept. 54. eed'lenbsp;moed 57. vryen. 58. uit syne stad. 60. En vry te denken isnbsp;gevaar 61. wraak. 62. de goeden zelfs verhard. 63. Zie 'knbsp;aangedaan door. 65. Dog uwe geest schynt ook. 66. In overleg van. 67. Tot grooter nut van. 68. Zyn meedehelpers u.nbsp;69. geenzoorts. 72—73. En niet onwaardig uwen naam, /nbsp;Hervat de Ryk, waarom te vlieden. 77. Door eendracht dwingennbsp;tegenspoed. 82. Dat oogenblik verschrikt geen man. 89. Ennbsp;'i ergst', altoos voor haar te gissen. 95. de dood in deese.nbsp;96. Of 't perk syn onser. 99. Dat, in gering begin. 100. Denbsp;moog'lykheid van. 104. Aanbieden 't allerlaaste. 105. By moed,nbsp;na tergingen aan 't spreeken. 106. Is dikwyls 't eerst' in uitnbsp;te breeken. 113. Ook. 114. trotse. 118. Dêe. 121—124. Wafnbsp;volgen mag, zegd Blois, die hoopen, / 't Zy 't noodlot voor ofnbsp;tegen stryd, / Geen bloed kan gloriê-ryker loopen, / Als 't geennbsp;syn vaderland bevryd. 143. Bespaarde — belet de. 144. min-derd zelfs. 147. De woeste Lumei mind ook eer. 161. De Ryk,nbsp;by d'and'ren hoop. 163. 't mensche-hart. 164. tydelyk. 166.nbsp;ridderschap. 171. onser allen. 172. Wyl 't woelend. 180. üwnbsp;onverwagt, en wys.
VIJFDEZANG.
19. En ieder voorrecht ons. 22. bedwongen. 24. van die. 25. synen wagen / Gevolgd. 61. weigerende spreeken. 67. Ennbsp;Utrecht moedig. 66. 's lands Unie. 69. muuron. 75. bitze
422
-ocr page 445-wooiden. 78. Veikiestge 't uiteiste. 73. Schoon d'ogtend reeds begon te daagen, ! Van 't laatste. 82. in s’uw leeven heeftnbsp;gesteld. 8S. snel. 90. De hoed dei viyheld is. 95. De. 97. Veranderd toorn in. 100. Zal weesen onbekend van. 101. spot metnbsp;die gedachten. 107. Tot hare. 128. Briel-waaids top, en 't spitsenbsp;wenden. 131. Moar dees', ols veldheer aangetreeden. 142. geliefd. 143. Laat zulke drift in 't harte. 147. 't geen dan syne.nbsp;163. Aêmd Geus en Spanjaard, bloed en moorden. 164. Ennbsp;spreid in wolken.
ZESDE ZANG.
1. d'Al-oudheid. 5. zachte menschen. 6. Wat zuiv're maatig-heid. 17. bragten staal. 19. schrik, of afkeer. 29. Genoodzaakt sterkt' en veld te. 32. roem. 34. boerten over Brielle's.nbsp;36. hunne. 39. d'eerste rang en tyën. 41. Spoeyd daar denbsp;kogel 't wiste raakt. 42. Daar 't vlammend buskruit hevigst.nbsp;44. En allermeest. 45. Hoel vreesen hier? 46. vorst aan Leyva.nbsp;47. Toen — zag d'Ibers. 56. Gy lieden, roemd. 57. Nêerlondsnbsp;adel. 59. Hebt Aremberg, en my. 61. Hy zwygd, alrêe voornbsp;aan getreeden. 62. Spanjaard. 63. Verhaast, uit schaamt' ennbsp;eer, de schreeden. 65. Dus tot de voorstad aangekoomen.nbsp;66. d'ys're bal. 68. En thans verschynd aan Spanje's zyden, /nbsp;Dat. 70. Met helsche hulp. 78. bestryden. 91. Verschelde.nbsp;92. Van wêerzyds hoop. 94. voor vrijheids. 96. Wyl. 97. sterkenbsp;reuk. 99. van sterven. 100. Nu sterven! 101. De kloekheid isnbsp;de zelv'. 104. Aan. 106. 't Gemeene volk na strand verloopen.nbsp;107. Na haven, stroom, en. 133. In deese tydstip. 151. en wegnbsp;zyn alle. 152. Met eene sprong, in 'l diep der. 153. Daar synenbsp;rapp', en frisse. 157. die raare. 158. des te meer verbolgen.nbsp;162—164. Hy koomt; hy klimt; de snelle hand, / En scherpe byl,nbsp;gaan fluks verbreeken / Der planken dunne tegenstand. 165. ennbsp;'t water, eerst aan 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;166. Koomt straks, met golven inwaarts.
169. de gronden die verzinken. 173. Die. 180. Was d'eerst' en waardigst'. 188. altyd leeven. 198. durven voorwaarts. 208.nbsp;ééns meester deeser zoomen. 229. binnen korten onse.
ZEVENDE ZANG.
30. is in 't. 37—40. Ons ongeduld in ramp, en pyn, / d'On-weetendheid dat ongelukken / Die leeren onder God te bukken / Bewysen syner goedheid zyn. 45. d'afstand. 57. Dat kleint', aannbsp;'t zoekend oog. 71. Dog schoon dees' almacht. 73—74. vannbsp;meer vermoogen / De nieuwe blyken. 87. Syn' onvermoeyd' en.nbsp;90. viugt van lydzaomheid. 101. geheime. 103. onser harten.
423
-ocr page 446-104. Begeeiten ons, nog. 111. om laag gebleevsn. 112. licht. 114. Met troost. 130. de Icoude zagt. 138. En. 145. 't werkendnbsp;breyn.
ACHT3TEZANG.
11. wolk. 13. En 't — luchtstreek. 14. Wyl. 17. boord van 't slymig. 19. Met ongeduld na verre. 20. Die langzaamnbsp;dryven nader by. 25. trillen op. 34. Oranje's naam in Mey-ennbsp;plant. 36. liefde-blyk van vrye. 38. in meesters hand gereesen.nbsp;39. Ooed zidderende werkers vreesen. 49. De praal van Adria's.nbsp;56. verheid. 57. Om t'ondersoheiden. 59. by huisen, on by.nbsp;60. Volgd syne wensch. 63. in 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65. Pekings. 68. weelde —
toonen. 71. Of wel. 75. alle roof der Seleucieden. 98. De rust, Oranj', en vreede. 99. In elke burgers hart. 109. aan doennbsp;koomen. 143. laat're tyds geheugen. 149. Laat bleeke straolennbsp;Poolwaards slippen. 155. onder Arctos botte Noorden. 161. Dusnbsp;ook door uw woestyn omvangen. 163. zangen. 164, dien u.nbsp;165. in Minos boeken. 166. hem wysheid deede zoeken. 167. liet.
NEGENDE ZANG.
1. By d'arend. 3. diepe, 4. Is kroost aan. 6. Daar alle wanden af gaan maaien. 10. des vaders. 12. aan ieder. 17. rust, ennbsp;vrêe. 18. magt. 20. op kust, en rêe. 21. schrikkelyk. 22. deeser.nbsp;29. op strand, in vlamme. 32. Bewoonen ziet. 59. Als. 71. innbsp;'t Zuyden. 77. Hoe klein. 85. Magellaan na zeylen. 86. kunde,nbsp;nooyt in feylen. 88. landen zuydwaarts. 103. hoe wreedelyk.nbsp;104. troosten wekt. 105. America! dat zo de mynen. 106. AU'nbsp;uwe volk’ren. 107. gierigheids barbaar gebied. 108. 't Geennbsp;sy gaan. 119. Daar rood, in Cochenille, leeven. 126. wist ouderen. 127. vader. 137. Wier wimpel steng, op ieder vloed.nbsp;138. stroomen glans. 139. Met steeven-kroon zo dikwylsnbsp;praalde. 142. Duyns versterkte. 151. De Ruiter, 't wonder aller.nbsp;152—153. Die klimmend' uit de lynbaans stof, / Aan 't hoofd vannbsp;Fries, Bataaf, en Zeeuwen. 163. met van Nes, en hem. 164. Be-teug'len Albemarle's gloed. 169. Dien naam na. 170. syn' opvolger. 174. hare.
TIENDE ZANG.
1. Dog. 19. Zo wel in voorspoed, als. 21. Gy kund de. 25. Daar eenzaam, maar gerust. 39. kruynen 't onwêer, 42. Die u voornbsp;hem te pande bood. 46. bekoorlykheeden. 56. Weet hy denbsp;donk're buy t'ontwyken. 58. de. 59. Ons'. 71. Vergeefs doedg'nbsp;onse. 87. in hare hand den dolk. 90. in duist're wolk. 94-
424
-ocr page 447-buig'ien drift in. 120. In 't zoeken hoe de. 131—136. zie Ophelderingen. 138—139. Daar ?ieid geleerdheid onse rechten, / En gaat die krans, met Themis vlechten, / Voor. 143. Behieldennbsp;evenwigt. 159. koele. 169. bruyd. 178. Grovestins. 179. getuigenis mogt. 181. Monarch! 191. Oude dagen. 192. stillenbsp;rust. 196. Nabuure volk'ren. 197. uwe milde hand. 198. onsenbsp;machten. 202. En listlyk in albast.
ELFDE ZANG.
3. Neerlands. 5. Prinsen deeser. 6. onser Unie's pronkjuweelen. 8. Waar vind m'een reeks van. 9. Die grooter heyl en voorspoed. 10. Nassau's buys. 11. op welke boorden. 12. 't vroegste dag-licht. 13—14. Waar, oud'ren zorg, of meesters woorden, /nbsp;U mogten onderwysing biên. 15. Op onse gloob zyn. 17. Daarnbsp;syne roem is onbekend. 24. aan kist. 25—26. 't Zyn heete, 't zynnbsp;opregte, traanen, / Van ongedwongen' onderdaanen. 28. opnbsp;vaders lyk. 29—30. De korte flikkering gescheenen, / Zinkt,nbsp;uitgeblust in Willems graf. 32. En Heliopolis. 33. Daar synenbsp;— zal. 37. met. 41. godvruchts handen. 44. onser. 45—47. zienbsp;Ophelderingen. 48. zal verre-handel gloeijen. 49. bloeijen.nbsp;50. In steden, vry door kund' en moed. 51. Europa's kooningennbsp;gaan. 52. oeifenen in. 53. en vyandlyke. 54. Wat m'in geleerden. 56. Dien glans aan Asien. 57. syn' en Neerlandsnbsp;wet. 71. alle helden. 73. eenig', in Bellona's velden. 74. Meetnbsp;zegeteekenen vertoond. 77. Toen. 83. geen onschuld langer.nbsp;88. hunne. 92. die. 93. ver-geleege. 101. gronden. 103. Iknbsp;hoor uw overgaaf verkonden. 118. weder te zien rooken.nbsp;119. of hier, ontstooken. 120. De. 121. weederom de brakke.nbsp;124. Holland nogmaals. 129. burgery. 130. Gaan plukken opnbsp;'t verpletterd huys. 131. drie. 132. Drie volkeren. 133. Dienbsp;godsdienst zien. 141. Indien de. 143. g'hare. 151. kon ons'nbsp;aarde. 152. Ooyt. 154. 't vrye Nêerlands. 156. 't luysterrykenbsp;syner. 158. Al konde zelfs. 159. All' eer. 161. Maar.
TWAALFDE ZANG.
3. Van syne. 11. Dog. 12. s' onverwacht de tyding. 17. vreesen. 18. Die. 22. vergeefs, het kortste woord. 27. nette taal is wegnbsp;gevlucht. 28, De spraak, in order niet te brengen. 29. Voeldnbsp;zig met. 30. Verwarde klank vervuld de lucht. 36. wild'lyknbsp;raasen. 38. Onmiddelyk. 54. voorgevallen. 57. binnen-rustnbsp;van 't. 59. eendracht uwe. 65. Diana. 67. Toen Paphos.. 68. Ennbsp;niemands oordeel is. 69—70. De schoonheid gierd, en wangnbsp;en oogen, / De fiere kuysheid, zoet gedrag. 72. steun. 73. dier-
425
-ocr page 448-baaist' aller. 74. ons de zaamenleeving. 78—80. Laat and're Grooten u verachten, / Dit huys durfd uwe strengheid achten, inbsp;En blyft uw' ongeschonde wooni 93. hunne. 98. zig zelis voornbsp;wraak te hoeden. 99. kon, als eertyds Sulla, woeden. 112. Aan.nbsp;115. in wier moedig'. 117. bied u. 118. schroomen. 119. eeuwignbsp;— vernoemen. 122. 't ryk en machtig. 127. uw 's.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;131. Her
denkt. 135. spoedig, wederkanten. 138. Door u kon hy. 142. Steld uwe mildheid wêer in 't werk. 144. Daar — land en kerk.nbsp;145—146. Maar, liever, laat ons, tweedracht sussen, / En trachtennbsp;'t vuur dos krygs te blussen. 154. Misschien wat g' in Brasil.nbsp;157. meermaal. 159. En. 160. Aan. 171—174. Oranje zweeg;nbsp;en rondsom heenen / Volgd bly gejuich van hart en mond, /nbsp;By 't volk, dat schroomen ziet verdweenen, / Dat vreede wacht,nbsp;en vryheid vond. 177. 't Geen hoop's, on vrijheid's, tranen.nbsp;183. de wangen. 185. korte reeden. 186. Verstaan sy, die totnbsp;hulpe treeden. 188. Ons eindelyk zien. 190. hier te land.nbsp;195. 't Zyn d'Eerste Willems groote.
DERTIENDE ZANG.
1. deese. 6. Verbleekt door guld'. 9. De kiuynen langer niet. 19. Als Aetna's lava, Quito's donder. 24. brengt de luyheidnbsp;bystand aan. 28. syn', en vryheids. 35. d'aarde groote keyzer-ryken. 37. 't andere zien wyken. 45. en ankers. 46. En.nbsp;47. steevend weer na 't zelve. 60. daadelyk de tydstip. 61. ietsnbsp;te vraagen. 62. Voor Lumei's wild' on. 63. Die door de roof wilnbsp;vryheid schraagen. 65—66. Ge-oerd op 't land, gewenscht innbsp;steeden, / Philip zal geeven beezigheeden. 67. Vermeerderdnbsp;nog door Nassau's. 68. Door Nassau, die wel haast. 69. ras.nbsp;70. Wat reeds in hand der Geusen viel. 73. Nederland doed.nbsp;74. 't Is om na Engeland te. 75. hulp. 76—77. En door de zelvenbsp;godsdienst binden, / De Geusen, en Brlttanje's kroon. 78. ooknbsp;aan 't. 79. Na Tweed. 82. stroom en winden. 83. hoogstens.nbsp;84. En wyson land in 't. 85—86. Niet lang verbergd zig 't geennbsp;sy zogten / De mond der Theems in kromme bogten. 88. dot.nbsp;91. Thans. 92. Is overal een vruchtb're kust. 93. milde. 94. Ennbsp;overvloed by zachte rust. 98—100. De vryheid, in Westmunster'snbsp;zaaien, / Toond, vorst en volk'ren, hunne paaien / En ieder 't perknbsp;van syne macht. 101—110. zie Ophelderingen. 111—112. En wylnbsp;die vlooten buyt behaalen / Dekt talryk vêe bevlytigd land.nbsp;113. De wol bereid voor. 114. Zal kleeden. 118. Dat Urk, innbsp;'t Val, ziê stoutlyk. 119. Of Wierings droogt', of Gooylorids.nbsp;123. Op. 124. hooge. 129. Die schrand're. 133. nutter roem.nbsp;136. Hen. 139. slylén hunne. 141. Nederlanders minden. 147. Zonbsp;hare deugd. 148. Niet had gestoord weldoende. 155. uw geluk.
426
-ocr page 449-156. Vorstinne, myner. 157. hooge. 158—159. Zie, douikbaaiheid uw graf bekioonen, / En verre van 't gevley der throonen.nbsp;160. De vriendschap pierend' uwen. 161. Ik zie weder zig vei-hetien. 164. hunne. 165. vermyd. 169. Den.
VEERTIENDE ZANG.
4. zett'. 5. haren — al. 6. Tower aan zag, 7. geklommen haar rivier. 10. Niet meer te naad’ren dit bestier. 11. aanstondsnbsp;gevangen. 12. Is. 19. voor 't huys der Caesars. 28. 't hartnbsp;zig mag bedekken. 30. onvolmaakt. 31. myn rechtsgebiednbsp;dan. 34. woeste. 37. d'onbuygb'te wet van Engeland.nbsp;40. gunstig schrift — myne. 49. uw' ontferming. 51. Wanneet.nbsp;57. Eng'lands lot. 58. men hier ook. 59. d'eindpaal onser.nbsp;61—63. Toen nood van winst, bragt myne treeden, / Aan d'Ob's,nbsp;en Jenissea's boord, / By d'Ostiack, en Samojeeden. 64. daarnbsp;uwe. 65. ons d'Eems en Weeser. 68. Was alle troost. 72. Synnbsp;eigen'. 73. hen. 78. goedertierenheid. 79. De — hater. 80, goedheids wet. 82. dit. 83. waarwe voorstel. 84. Gaat. 85. Eennbsp;maagd in allerschoonste. 86. Houd daar de weegschaal aller.nbsp;88. gerustlyk haat. 89. Schoon 't weesen is van zagte. 90. Isnbsp;'1 hart van d'allerbraafste. 94. Dat. 95. hoopten, eind'lyk hiernbsp;gebleeven. 96. By dit gelukkig volk. 99. wegen tot geluk.nbsp;102. Noen; uwe. 103. kond'ons verblyf. 105—106. Toon's hemelsnbsp;gunst, door uwe lasten / Ons dwong Zuydholland aan te tasteh.nbsp;103—110. Aan Vootne's kusten alles waagen, / Met Nassau'snbsp;naam in Brielle staan. 133. wreede. 134. alleen, tart onbevreesd. 135. die weldaad. 137. vryheids. 147, elk, die stadignbsp;Engeland. 148. vloot en heyr. 150. De Schotse weeuw in harenbsp;bond. 161—162. Met groofe deernis, maar verleegen, / Zegdnbsp;sy, met uwe bitt'r' elend. 163. Was ik u nimmer ongeneegen.nbsp;165. ken te beeter. 166. ik voelde noodlots rukken, 167. En.nbsp;168. Vervolgers dreigden ook myn leeven. 169. geheeven.nbsp;181—182, Wyl hunne vaad'ren tweedracht blusten, / Misschiennbsp;dat onse jeugd zig spoed. 183. Om aan. 195—196. Dus zoektgenbsp;bystond door verbonden, / Toon Geus en Nassau zdem gebonden. 199. vertrouwden.
VIJFTIENDE ZANG.
4. Elk wil de vroegste. 7. by 't doorziend, 12. lustig. 13. schrikken. 15—16. Geen een die niet vorscheide maaien / Op alle Zeê-en roof ging haaien. 17. Of wel aan 't Caledonis land.nbsp;17. Of Yrlands wilde. 20. Dêe — syne. 24. uwe. 25. zietmenbsp;Zwermen needer, 30. des minnaars. 37. Merk dan wat hare.
427
-ocr page 450-38. De Fin en Maur, op Hebius stioomen. 39. schroomen. 48. een' and'ien weg ïol. 49. een nader Uniê. 61. Wyl dus hynbsp;wikt aanstaande jaaren. 62. Vertoond de zee — open. 63. Ennbsp;'t bruyssen meerderd. 65. de wacht. 69. Na Nord-forland ennbsp;Thanet. 70. Sy toonen vlag. 72. 't is hare vlag. 73. Ik ken.nbsp;74. op de golven zweeid. 78. is. 79. hem nimmer onbewoogonnbsp;81. Aan boord gekomen, ziet hy. 85. En hunner een. 99. behulpzaam. 101. Haat' oud'ren. 102. Beschermen stad on.nbsp;109. vorsten 't hunne. 114. moog'lyk ock. 120. Is hun be-kom'ring. 125. De krygsmacht die 'k.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126. Walchrens zoomen.
130. voor vryheid, kerk, en land. 141. kleine tal. 142. aan 's vyands eerste gloed. 143. Is dus all'. 144. Zeelands. 153. Dennbsp;Biiel, en Veer', in nieuwe banden. 154. spoeyd. 156. de Geusennbsp;in. 161. Door uwe hulp kan alles leeven. 164. De ballingschap.nbsp;166. des hemels welbehagen. 166. Nog lang behoeden uwenbsp;dagen.
ZESTIENDE ZANG.
1. De Ryk, schoon inneilyk. 3. Voeld — die biengd voor. 5. fiere. 6, Syn toorn is spoediglyk gereesen. 7. Hy 's. 11. Hiernbsp;egter gaat zig tegen. 23. dit zelve. 30. Daar. 36. Door d'over-winning. 37. Zal zyn gepreesen mettertyd. 45. Nam uwenbsp;groote ziel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Van niemand,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van eigen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48. in Utrechts
wallen. 49. nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;scheen te vallen. 57. Als beide. 65. West-
Cappels bteede nbsp;nbsp;nbsp;kruyn aan 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dreigd landnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en volk'ren op
te geeven. nbsp;nbsp;nbsp;67.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Reeds doednbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d'oevet. 68.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de. 71. Dus.
75—76. die deesen leeuw verschrikken, / Of temmen wil, of wil verstrikken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kend geene.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;81.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Natiën. 83.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door plompe
hand vetbreeken. 84. wyt, of dreigd bezwaar. 85—86. Toen Arpi, Cimbren en Wandaalen, / Op 't graf van Marius zagnbsp;praaien. 89. En boog en — in Romen. 90. eeuwiglyk. 93—94.nbsp;Met hen, in ruwe kiel zal treeden / Met hen geen overmagtnbsp;ontzien. 100. Geus en Nassau. 101. Op vlugg', en wisse, vlerknbsp;geheeven. 102. d'arendin na. 104. al gaande, zwak. 108—109. Denbsp;schuyten weiden ras iregatten / Die, niets meet vreesen aannbsp;te vatten. 110. durven drie-deks scheepen slaan. 112. Doornbsp;onverwagte voortgang. 116. Zeeuw en Geusen. 117. Ontveili-gen. 121. De Spaanse raad. 124. groot're — meerder. 128. En,nbsp;Zeeuw; en Brielse. 130. Of schandelyk. 131. wederstaat Castilje's.nbsp;132. Daar ieder halve gloob voor. 137. d'Araucaan. 140, En,nbsp;haast, Japan aan ons. 141—144. Op 't zien van Catels heyrnbsp;en vlooten, / Dacht Tunis, Scipio gelond. ! Don Jan spreid onsenbsp;donderkloolen, / En 't Oost vlucht, weder, by Lepant. 145. aannbsp;— randen. 146. en rust beschynd die stranden. 148. Zuyd en
428
-ocr page 451-Nooiden, Spanj' eerbieden. 150. naakte Geus, ot zwakke. 153. verwaande traagheid. 155. Van lootsen is alrêe. 160.nbsp;wraak, die, nieuwe moorden. 170. Verkies, o jongman, liever 't.
ZEVENTIENDEZANG.
5—6. Ten zy, door nood met moed te dekken, / Hy Zeeuw en Geus op zee kan trekken. 8. hy — is. 9. scheepen meede-brachten. 18. buyt op Spanje. 31. wat ook 't. 33. schroom.nbsp;34. niet. 35. denken. 37. Elk hunner is. 38. erger. 39. stervlings.nbsp;40. syn. 41. voor geen slaap gebooien. 43. Ging vroeger reedsnbsp;na tyding. 44. En is voor. 47. zag men dit. 51—54. Dit nieuws,nbsp;voor waarheid aangenoomen, / Op haven, straat, en merkt,nbsp;verhaald, i Doed daadelyk de tydstip komen, / Voor 't stoutenbsp;leyt by Blois bepaald. 55. Het volk dat wild'lyk uit gaat spatten.nbsp;56. Is 't makkelykst om. 57, Zeeuwen. 59. Men ziet al. 62. Dots'nbsp;uwe Scheld' of Zeeland. 63. d'eb ons tusschen bêy. 67—69. Gynbsp;ziet, 6 Geusen, Walchrens nood! / Aan boord met ons omnbsp;'t land te dienen; / Koomt vrijheid thans, of nooyt verdienen.nbsp;71, maar d'oudste. 75. De vloot is klaar: en die se leiden.nbsp;76. huysraads toebereiden. 77. Want — vaardig. 78. Nietnbsp;ongewend om. 79. Eyscht hunne voet geen. 80. haar. 132. ofnbsp;vaders. 139. Meld. 140. syn' onwaarde soon. 152. de zwakheidnbsp;harer, 157. 't juyst getal. 160. nimmer weer. 172. vertrouwensnbsp;blyk van 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;177—178. Wiêr stoute leeuw, gewekt in vloed, /
Zig vaardig spoeyd op syne dyken. 179. En vroolyk ziet de vrijheids. 180. hunne. 181. weiden. 182. 't vuyl verraadnbsp;der hooiden. 183. bereiden. 184. Van 't volk, door Xenophon.nbsp;185. Wiens woorden. 187. ieders ziel. 188. tien duizend.nbsp;189. moed, op overwinnings. 194. zoete vreugd. 195. Men.nbsp;199. als hooveling. 203. 't jufferdom. 207. zo. 226. verstaat.nbsp;227. Kend. 229, ooyt in Mech'len prys. 230. steekspel, jogt.nbsp;233. Die 't minisferiê durfde. 236. plag geschroomd. 240. keur.
ACHTTIENDEZANG.
2. zeyllen. 6. vaarb're. 7. scheepen. 8—9, 't Zyn Grooten; welk' in 's koonings jachten, / En met geschenken, neediignbsp;wachten. 10. Na. 11. weet de moed te paaren. 12. Met.nbsp;13, denkt, 20. zee-waarts in, 38. de. 39. maak — kapt.nbsp;40. Hier's geene. 45. wraak en woede zyn. 50. de touwennbsp;aangeraakt. 53. nooyt vergaande. 56. vyands. 57, De. 58.nbsp;dreigend' enterbyl in handen. 75. Wie, welke vlag zal 't.nbsp;80. myne kunst. 82. min gevreesd. 91. stierboords laag.nbsp;93. bakboords. 96. roem. 100. syn's geslachts. 103—104. Te
429
-ocr page 452-grootsch om 't allerminst te leeien, / En onbekend aan eb eb vloed. 135. In 't heet van deese wilde dioomen. 138. Belastnbsp;hy tegen. 141. te laat. 142. de vrucht van. 143. nu spoedignbsp;meerder. 144. reeds op. 147. Cleraad is overal. 151.' teegen-spreekende. 156. malkander. 157. die ryke ptys. 160. dikkenbsp;rook; en naar. 164. door de dampen niet. 165. spaanders.nbsp;166. Daar ryst een zwarte wolk. 181. 't West-Noord-Weste.nbsp;185. wanneer hy plag. 190. De. 212, Bespaar ten minsten.nbsp;214. hare. 215. ó Waarde soon, wat zal my. 217. Vlaand'rensnbsp;sleeden. 221. het gloeyend vuur der. 222. De glans van luister-ryke, 223. Vermeerderd in Sumatra's baaren. 225—226. Hetnbsp;lokkend voetspoor van gezellen, / Die ampten, roem, en eer,nbsp;voorspellen. 228, Deed haastig, en vernoegd. 229. d'Uitrustingnbsp;die.
NEGENTIENDE ZANG.
3. zee-kunst. 5. Maar eeven mogt g'aan Nêetland. 7. wat. 8. Aan elk die. 11. zie voor een uitbreiding de Ophelderingen.nbsp;17. Uit vreese van. 18. roept. 31. Haar woord en pyl. 23. metnbsp;de laaste snik van 't. 30. buiten 't. 33. roem en eer de zielnbsp;doen. 35. kon. 37. Na 't schynen, zonder. 41. Boisot gaatnbsp;meede reeds. 74. 't Is geest nog hart dat. 77—80. Met iedernbsp;grys on kundig hoofd: / Hy tracht voor al te doen vergeeton, /nbsp;Romero, vader thans geheeten, / Dat syne raad niet is gelooid.nbsp;91. Medino wil door tal. 93. Dog. 94. vaardig uit die. 105. Zegd,nbsp;deese waoghals is. 107, dien dollen. 112. oorlogsbodems tegennbsp;een. 116. vry. 117. Behoud. 118. Gevaar op 't allerhoogst.nbsp;119. Doed nog. 120. Gevaar. 129.. Dat niemand, van die. 130. Isnbsp;onverzaagder. 132. buskruit zyn ons by. 133. U lieden Is denbsp;keur. 137. binnen eigen. 139. Nog — vlam verheffen. 144. Ennbsp;volgen u gerust. 145. De. 146. Geen hunner sterfd, als welnbsp;gewrooken. 147. ieder op syn. 148. geene Zeeuw verliest.nbsp;153. moey, gekwetst, beneepen. 156. nog longer, zegd hy.nbsp;162. Verzeilen 't woord van hart en. 163. in wonder. 164. zdamnbsp;uit wolk te grond. 167. Raad. 169. metale werken. 170. 't Geennbsp;deese daad herin’ren. 171. nog. 175. myner. 182. Standvastigheid en mannemoed. 183. eer en land. 186. in hart en.
TWINGTIGSTE ZANG.
10. 't eng Canaal. 22. spoedig wysd. 28. En. 45. onlangs maar. 48. zeemacht. 75. verscheenen van. 76. De consuls. 83. oognbsp;kan. 106. de wederzydse vlooien. 107. zietme vryheids wimpel. 118, Geuse leeven. 121. den Zeeuwschen. 131. Geduld en
430
-ocr page 453-tyd kan 't. 134. En d'and're reys. 135. omcingeld reads. 140. galg en. 144. kennen wind, en buyig. 151. Dees' ofkearnbsp;slaadiglyk. 164. hunne.
EENENTWINTIGSTE ZANG.
16. die. 17. bespaard voorgaande. 19. Door gene zorgen. 21. Wyl d'overwinning, in. 22. Reeds zege-palm aan vryheidnbsp;bied. 24. vuld met warring 't. 25. syne krygsliêns hoofden.nbsp;49. gewonde nog. 66. En diept' en droogte naast elkderen.nbsp;67. boeg. 68, En 't schip. 69. Zend opwaarts afgebrookenbsp;70. Voorteekenen van wisse. 81. Zo veele. 83. Doen. 95. vaartuig. 97. Maar nimmer diend'. 99. Koom, laat ons hunne.nbsp;100, vermyden. 106. allereerst. 109. om Sluyswaarts ook.nbsp;117. onzienelyk voor ‘t. 121. blind' onkund' aan 't. 140. Doero'snbsp;hand. 144. door zeemanschap. 153. minste baar begint te.nbsp;180. dooden vuld.
TWEEËNTWINTIGSTE ZANG.
1. De Zeeuwsche vloot, bekend aan gronden. 2. die kunde nut. 3. gebonden. 4. 't onweer reeds. 5—7. Maar d'ondergaandenbsp;son in reegen, / Verduisterd snel de nauwe weegen / Totnbsp;onderzoek van buyt en kiel. 12. Gevaar en arbeid. 13. buy.nbsp;14. 's vyands vloot verdwynen. 15. Dog — siaaten. 16. Doornbsp;Spanjaards onverzoenb're haatten. 17. Het bloed liep. ruys-send'. 18—20. Toen Alba's leegers, Varga's moorden, / De rustnbsp;Van Nederland verstoorden, / Sliep Spanj' ook, stil en zondernbsp;wêe. 21. 't Onstuimig zwerk nogtans. 23. Maar bittre. 24. Aannbsp;— wester duyne-kant. 25—30. Meer Oostelyk als d'and'renbsp;steeden, / Heeft Veere mind're schöe geleeden, / Dog hoordenbsp;d'ysselyke wind: / En waar zyn harten zonder schroomen, /nbsp;Wanneer m', in noodweer, op de stroomon, / Of vader, weet,nbsp;of man, of kind! 33. In zwarte wolk zien nedervallen. 38. gelukkigst' aller. 42. blyk van. 43. doen de. 44. En 't licht her-zoekt de Noordse vloed. 75. Maar. 77. sy 't, die moedignbsp;haren. 85. 'k wensche 't. 86. de Spanjaards. 88. Of ik 't.nbsp;91. myner ziels. 94. haar, de Lange. 95. godsdienst. 98. Ennbsp;'t zal. 99. wil my mag betrouwen. 100. In Zeelands, syn', ofnbsp;Geusen, nood. 104. Niefteegenstaande. 107. haren. 109. Denbsp;belde. 112—113. En tusschen kryg en wraak gezet, / Door harenbsp;toorts, en ‘t bloed vergooien. 114. dampkring, smet. 123. lieve.nbsp;125. Haar. 126. over zee. 127. moeders. 129. moeders hand,nbsp;op 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132. en eyeren. 135. is moeders oog aan 't.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136. In
twyflel waar. 147. holle. 152. zwakke. 153. Voor haten man
431
-ocr page 454-niet altyd. 154. Nog zorg voor. 155. Voor. 159. Om by de moeder. 161. eysschen. 162. De kindsheid vordeid vroege.nbsp;167. Die slaap. 168. diep in gedachten. 169. Op 't zeemans lotnbsp;in zulke nachten. 170. Met zidd'ring elke rukwind. 171. Maar,nbsp;denktse, 't zorgen kan niet.
DRIEËNTWINTIGSTE ZANG.
3. onse's. 5. voor uw' oogen. 6. Mot godvrucht, zig, en schoon, heid, paarde. 8. de mensche-paaden. 13. dag en nacht.nbsp;14. Elohiêm 't uitspansel. 16. land en droogte. 22. oneindig.nbsp;25. daar by, gegeeven. 26. vertoond' in 't eerste. 33. wys.nbsp;35. mensche-zaaken. 36. naaken. 37. Dog. 38. Want uwenbsp;goed', ontfermend'. 43. allerminst u. 48. die. 52. zelve dit dêe.nbsp;58. durfd. 59—60. En onder ernstig plichtbetrachten, / Haar huysnbsp;de zagtheids wooning maaktl 62. d'echtgenoot, die dit.nbsp;63. Welk', als vervolgingen hem treffen. 76. allervriendlykst.nbsp;84. In kind'ren, en kinds-kind'ren. 91. hart den geest dêenbsp;dwaalen. 92—93. Verblyd een stille dag 't gezicht; / Ganschnbsp;Vlissingen krield aan de paaien. 99. In zorgen, eerst, voor 't.nbsp;103. torst. 106. veel. 108. vryheids handen. 115. d'Araab —nbsp;drooge boonen. 116. dranken niet vertoonen. 118. boontjes.nbsp;128. bruin', en witte. 135. Wel haast, onnutte pronk. 138. oudnbsp;vooroordeel perst. 146. schorsse. 147. En spoedig ook'voornbsp;ander land. 148. Zo Geus en Zeeuw. 149. Verby de lyn durfdnbsp;tweemaal. 150. En Neerlands. 152. welke '1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;153. Als reegen-
boog. 154. meng'len kleur. 155—157. Misschien dat hier, voor bloem of airen, / Haast reyger-pluym op juffers hairen, / Innbsp;diamant, zig heffen zal. 158. cocos. 159. smaak, die hitt', en.nbsp;171—172. En deese peerlen. Manars gaaven, / Die glanssen,nbsp;hals en armen wit. 173. Brengd — uit. 174. Voor 't rood coraal,nbsp;en 't zwarte git. 175. Borneo deed de Zagöe looten. 176. korlendnbsp;meel. 178. Banda's roeliê. 185—187. De Swaluw wist in 't nestnbsp;te glippen, / Op Gilolo's, en Oma's, klippen, / Die zee-kwal,nbsp;lekkerny gemaakt.
VIERENTWINTIGSTE ZANG.
3. Bescherm, op uwe. 5—10. Wel haast van Duytslands hooge zoomen / Oranje in Nêerland aangekoomen, / By uwe moed,nbsp;voegd d'oidet hier; / De godsdienst en de vryheid wagten, •'nbsp;Om d'algemeene ramp te zagten, / Syn overkomst en wysnbsp;bestier. 13. En Kuyk, een hunner. 15. Hoe beide. 16. Vlissingen in handen. 17. kans aan vryheids. 18. En hoe. 22. Voor-zeid' aan hem. 26. Kan zaamelen. 30. Dan. 41. En als, sy.
432
-ocr page 455-44. deese. 45. Dus kan een heerscher, na. 46. Aan ondei-daanen land-dienst. 47. welkzooits. 49. vlaag en stormen. 51. laag' en nyv're. 52. godsdienst, vry, en handel, mag.nbsp;53. Beveyligd in onnaakb'ie. 54. Nêerlands vlag. 55. Zo.nbsp;56. Europa's oog. 57. Die 't nutte mengen met. 58. Zien landnbsp;aan anderen. 63. langer om de. 65—67. De Zutphens' en denbsp;Twentse zoomen, / Door 'i zwaard van Hohenlo genoomen, /nbsp;En 't land door Drusus gracht omringd. 70. Campen hare vloed.nbsp;71. Toen Romen d'overwonnen. 75. wat. 76. de blyde tyding.nbsp;78. De Geuse vaandelen gaan. 79. zal. 81. De Geusen en denbsp;vryheid. 83—84. Die nog in slaaverny bedekken, / Een armnbsp;verdronken binnenland. 85. Maar ras zal d'armöe heene.nbsp;87. Oranje brengd de. 88. elk. 89. Oi, 't land verdeedigd' innbsp;gevaaren. 102. schielyk ook. 107. Hy 's oopenhartig, vroom.nbsp;108. En syne tong. 112. De vryheid lieid die. 113. En zegd, iknbsp;ga dien roep. 115—116. Sy haast zig, zonder tyd verliesen, !nbsp;Na d'overleggend oord der Friesen. 118—120. Alreed' is Gaaster-land voor oogen, / En 't smalle diep ten eind gevloogen, /nbsp;Ontdektse 't Roode Clii. 124. zelden. 128. onder zee. 129. Daarnbsp;esch en olm, daar heesters. 131. de. 134. Of 't sulfrig. 137. nunbsp;'t zeenat. 140. vryheids. 141. dienst, en hulpe. 179. Der.
433
-ocr page 456-A. HISTORISCHE PERSONEN
Abelsz, Fokke UI 71 v.; VI 96. Jan III 71 V. Adeleide X 49; XXIII 41. 67 en 90. Albukerk XVIII 224. Almagro XVI 137. Alva I 152. 162; H 76, 143; III 48; V 4, 14, 21, 58, 73,nbsp;86; VI 48; XV 146; XVI 16;nbsp;XVII 90, 221. Anna van Hannovei XII 61 v.; XIII 146 V.; XIX 176, 189. d'Avaux XII 133. Bankeit XI 104. Bqieniz IX 36. Bailaimont XVII 100. Bergen 1 145. Beuningen, van X 147. Binkes XIX 176. Bitter, de IX 177. Blois, Jasper IV 152, 157. Blois, Willem III 161, 165; IV 51, 62, 121, 148; VI 205, 232;nbsp;XV 128, 139, 147; XVI 13, 52,nbsp;153; XVII 1, 26, 51, 72, 121,nbsp;171; XIX 31, 93; JCXI 113, 131.nbsp;Boisot XIX 41. Boerhave X 131 v. Bossu V 134, 142, 165; VI 41, 199; XVI 22. Brandt, Marinus III 2, 3; VI 217! Brederode, Hendrik I 71 v.; XVII 84. Lancelot III 66. Brouwer XI 98. Bruin III 95. Bruno III 23. Buys, Willem XXIV 171. Bynkershoek X 140.nbsp;Caasembroot II 56. Cabbiljau III 29; VI 220. |
Cano XVIII 81, 95, 101. Capelle XVI 23. Catharina de Groote XV 32. Coligny XXIV 20 v. Columbus IX 101. Cortenaer IX 178. Cortez XVI 135. Daom van Haren III 2, nbsp;nbsp;nbsp;4; IV 169. Dabreo XVIll 189; XIX 7, 22. Dam, van IX 78. Does, van der IX 26. Douve, la XVII 141. Egmond II 63, 67; III 43; V 76; XVII 138. Elisabeth van Engeland XII 58, 127; XIV 1, 12, 60, 77, 85,nbsp;100, 141; XX 26. Enthes van Mentheda III 5, 21; rV 170; VI 217. Everdingen III 95. Evertsen IX 172. Ewoutz XVII 21 V.; XX 109 v.; XXI 35, 71. Fagel VIII 90; X 201 v. Ferdinand von Oostenrijk VIIInbsp;70. Fleury X 179. Frederik, de Groote van Brandenburg XI 159. Frederik Hendrik XI 71 v. Friso XII 94. Galen, van IX 175. Galama II 57. Gama, da XIX 101, 125, 149; XX 93. Geleyn III 182. Gendt, van IX 179; XIII 90. Goens, von IX 79; XVI 41.nbsp;Granvelle I 151, 162. |
434
-ocr page 457-
Grave, de HI 27; VI 119. Graveeande, 's X 109. Groot, Hugo de X 21 v. Gruno XI 129. Guzman XVIII 102 nbsp;nbsp;nbsp;120, 141, 167; XX 91. Haren, gebroeders XII 81 v. Willem XVII 170.nbsp;Willem Anne XIX 175 v.nbsp;Haultain XIX 45. Hedding III 91; XVII 102 v. Heemskerk IX 35, 51. Hein, Piet IX 121 v. Heinsius X 200. Herlyn III 177. Hiddesz, Tjerk IX 167. Hooft X 137. Hop X 200. Houtman, gebroeders IX 61 v. Hulst IX 80. Huygens, Christiaan X 103 v. Huysum, van VIII 64. Imhof XII 155. Jelmer III 182; VI 115. Jol XI 99. Juan, Don XVI 143. Jungeling V 9. Karel de Vijfde IV 151; VIII 70; XVI 141; XVII 236.nbsp;Keetje III 115 v.nbsp;lange, de XVII 30, 41; XVIIInbsp;37, 73, 85, 93; XIX 28, 98,nbsp;113, 119, 123, 153, 173; XXIInbsp;37 V. lara VI 96. Leeuwenhoek X 118. Leonoor XVIII 106, 107. Ligne XIX 46. Lipperhey X 111 v. Lodewijk de Veertiende X 172 V. Lodewijk de Vijftlonde XXIV 169. Lonck XI 100. |
Looy III 45; IV 168; XVII 91. Lumey I 101, 107; II 149, 150;nbsp;III 14, 181; IV 17, 30, 49, 141,nbsp;147; V 166; VI 105, 120, 196;nbsp;XIII 62; XVI 5, 35. Maelson VIII 133. Marck, la — zie Lumey. Marnix I 113. Martena XXIV 151. Martens VI 116. Matelief XIX 49. Maurits, Prins I 118; IX 97, 99; X nbsp;nbsp;nbsp;54; XI 42. Medici X 190. Medina Celi XVII 196, 197, 223; XVIII 25, 131; XIX 71, 73; XXnbsp;102; XXI 63, 72, 83, 165.nbsp;Meeuwsz, Rochus VI 131 v.nbsp;Mondragon VI 127. Montezuma IX 124. Montigny I 145. Moor, de XIX 47. Nassau, Johan Maurits XI 107. Lodewijk I 81 v. Noort, Olivier van IX 85. Oldenbarneveld, van X 51 v.; XI nbsp;nbsp;nbsp;70. Omal III 30; IV 21. Oquendo IX 143. Pacheco XVI 78. PaUand II 75. Philips de Tweede I 153, 167; VII 84; XIII 65; XIV 97, 125;nbsp;XV 46; XVI 145. Pizarro XVI 136. Post XI 104. Reigersberg, Maria X 41 v. Rhyne VI 119. Richmond XIV 122. Roggeveen IX 89. Romero, Juliaan XVII 237; XVIII 11, 34; XIX 76; XXI 91.nbsp;Roobol III 14, 223; IV 5.nbsp;Rosemond XXII 34 v. |
435
-ocr page 458-
Ruyckhavei IV 165. Ruitei, Heiman de XVII 143. Ruyter, Michiel de IX 150 v.;nbsp;169. Rijk, de III 53; IV 59, 72, 161; VI 216; Xm 45, 115; XIV 21;nbsp;XV 41, 65, 72, 122; XVI 1, 15;nbsp;XX 38, 40. Schonewal III 27. Schouten IX 86. Selim III 38. Sidney XV 8, 11; XIX 55; XX 38. Siitema van Grovestlns X 178.nbsp;Slingelandt, van X 200. Sonoy I 100; XXIV 102, 106, 107, Spex XI 97. Spilberg XIX 50. Stel, van der X 161 v. Steltman III 45. Straalen, van II 57. Stuart, Jacobus XI 140. Tasman IX 88. Tellez XX 107, 137; XXI 25, 31, 38, 50. |
Thomasz, Hendrik III 111 v. Thoulouse 1 121. Tromp, Cornells IX 145. Maarten IX 143. Tudor XIV 122. Utenhove, van III 27; XVII 135. Valois XIV 126. Vereist XX 179. Villers II 53. Warmond III 87; IV 166. Wassenaar Obdam IX 166.nbsp;Willem de Eerste XI 11 v;nbsp;passim. Willem de Derde XI 131 v. Willem de Vierde XIII 141 v.;nbsp;XIX 189. With, de IX 176. Witsen VIII 151, 160; IX 8. Witt, Cornells de X 61 v, Johan de X 61 v.; XVII 170. Xavery VIII 63. Zwieten, van III 29; VI 219; XXIV 172. |
B. AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN
Abissyn I 2. Airica XX 78. Alricaan X 169. Albion XIV 84, 113. Alexandrië VIII 50. Alkmaar VI 220. Alpuxarras VI 80. Ambon XXIII 179. Amerika IX 101 v. Amstel VIII 144; IX 47, 72; XII 43, 120, 152; XIII 78, ,117; XVnbsp;47, 124. Amstelland VIII 32. Amsterdam IV 124; VIII 42, 86,nbsp;94; X 149; XI 170; XII 122,nbsp;136, 147, 160; XV 44; XXIVnbsp;176, 180. |
Amur XV 34. Andes IX 116. Antillen XXIII 168. Antwerpen V 5; XVI 113; XXI 148. Arabier XXIII 115. Arauw-eilanden XXIII 186.nbsp;Ardennen 111 183. Azincoert XIV 187. Bandanees XXIII 175. Banda Neyra IX 54. Batavia IX 77. Bayonne VI 70. Beemster-meer III 115. Bergen (Noorwegen) IX 177. Berlijn XI 158. Beyerland VI 192. |
436
-ocr page 459-
Boeginees XXIII 185. Bosworth XIV 122. Bourgondië VIII 27; XVII 211. Brabant III 106; VI 201; XVIInbsp;227. Brazilië XI 101; XII 154. Breskens XX 179. Briel, den III 1, 173; IV 95; VI 60, 131, 227; XII 130; XII 70;nbsp;XIV 106; XV 153; XX 44;nbsp;XXIV 16. Brittannië XX 63. Britten XI 148. Brussel I 62; II 148; V 74; VI 210; XVII 84. Calais XIV 185. Carthagena IX 113. Carthago VIII 47; XX 80. Casoaïs XXIV 35. Ceylon IX 80. Chambord X 174. Chattam X 67. Chili XI 98; XVI 137. Chimborazo X 38. China XXIII 181. Chineezen IX 38. Cingaleezen XXIII 145. Coama XXIII 129. Colombo XVI 43. Crecy XIV 187. Croaat XV 137. Cuba IX 114. Cyprus III 36; XII 67. Damiate IV 165. Davis, Straat VII 66. Delft XV 157. Denemarken X 144. Dille XXIV 163. Dillenburg XIII 8. Domburg XVI 68. Donou XV 36. Dordrecht VI 217; XV 155. Duitschland VI 50; XI 139;nbsp;XIII 69. |
Dwina XV 40. Eems I 90; XIV 65. Egypte I 3, 27. Elbe VI 50; XIV 65. Engeland VI 216; IX 141, 163, 179; X 58; XI 140; XII 133;nbsp;XIII 74, 103, 137; XIV 4, 42,nbsp;58, 70, 76, 147, 182, 186; XVnbsp;69, 110; XVI 26, 109; XX 24;nbsp;XXII 150. Enkhuizen XXIV 82. Escuriaal I 142; XXI 42. Europa I 84; VI 238; Vil 124;nbsp;VIII 156; X 204; XV 75, 81; XX nbsp;nbsp;nbsp;67; XXIII 167. Euphraat V 118; XIII 33. Fernambucq XI 110.nbsp;Fero-eilanden XXI 159. Fin XV 38. Firando IX 100. Formosaan XI 95. Frankrijk VI 46; X 194; XX 179; XXI nbsp;nbsp;nbsp;160. Friesland XXIV 153. Gale, Punto XXIII 150. Gent III 25; XVII 235. Gilolo XXIII 186. Goa XXIII 173. Goenong Api IX 54. Goeree XIII 81. Goes VI 130. Golconda XXIII 151. Gorinchem VI 218. Gouda IX 65; XXIV 172. Graft III 113. Granada III 35; XXIV 40. Greenwich XIII 125, 132.nbsp;Grevelingen II 68. Griekenland IV 137; XI 142 Grieken XII 163. Groenland XXII 63. Groningen IV 170. Groote Zee V 118. Guadalquivir XVIII 186. |
29
43/
-ocr page 460-
Guiana XII 153. Hayti XIII 107, 108. Hecla XXII 65. Helder, den IX 121. Heiligerlee V 13; VI 60. Henegouwen XIV 129. Hito XXIII 180. Hont XVI 59. Hoorn XXIV 103. Hoorn, Kaap IX 87. Humber XIII 80. Huzaar XV 137. Iber XXI 140. Irokeezen XI 96. Italië XX 73. Jaccatra VIII 140. Japanneezen IX 39. Jedo IX 98. Jemmingen I 90; III 93; XIV 66. Kampen XXIV 70.nbsp;Kamschadaal IX 39. Keeten XVI 59. Kim-tè-tsjim XXIII 183. Kola XV 34. Kolyma VIII 137. Kopenhagen X 145. Leiden III 28; XIX 43; XXIV 171. Lena VIII 135. Lepanto XVI 143. Levant XIII 114. Ley III 25; XV 50. Lissabon XVIII 19; XXI 135. Livorno IX 175. Loando XI 99. Loevesteyn XVII 143. Londen XIV 6; XV 41. Loxa IX 120. Maas I 88; II 165; III 103, 108, 185; V 87, 167; VI 209; X 23,nbsp;152; XI 51; XIII 78; XIV 183;nbsp;XV 107; XXI 180; XXIV 30, 67.nbsp;Maccassaren IX 78.nbsp;Madagascar XXIII 126. Madrid XX 100; XXII 20. |
Malacca XVIII 224. Maldieven XXIII 158. Mallabaren IX 79. Malta XVI 145. Manaar XXIII 172. Mancanares XVIII 168.nbsp;Mauritius, St. XII 151.nbsp;Medemblik XXIV 103. Mekka XXIII 114. Merwe XXIV 173. Mexicanen XVI 135. Middelburg X 115. Mikelet XV 137. Molukken XXI 139. Mons V 96. Mook I 89. Mozambique XXIII 121. Muider-sluis XI 127. Naarden XI 126. Namen X 152. Napels XV 133. Negombo XXIII 145. Nehalennia XVI 70.nbsp;Nieuwlandsche sluis VI 149.nbsp;Nieuwpoort XI 91.nbsp;Nootd-Holland I 91; III 112,nbsp;126; XXIV 105. Nova Zembla IX 52. Nijl I 5. Olinda XI 105. Oosterweel I 130. Ostende IX 99. Pampus VIII 54, 100, 118; XII 126; XIII 118. Parijs XVI 43. Patagonen VII 68. Pavia VI 47. Payta XIX 50. Peruanen XVI 136. Porto Bello IX 112. Portugal XVI 138; XXIII 146. Portugeezen XXIII 106. Prado VI 95. Pyreneeën IX 1; XXIV 31. |
438
-ocr page 461-
Quentin, St. II 68. Rome II 20; VIII 79; X 189; XII 165; XIV 19; XV 173; XVI 86;nbsp;XX 71; XXIV 71. Roode Clif XXIV 119. Roode Zee V 118. Rotterdammers XV 158. Rus XIV 61. Rijn, de III 28, 107; VI 209. Sablon III 47. Saldanha XV 135. Sambre X 152. Samojeden XIV 61. Sande XIX 52. Schelde I 51; III 25; V 84; VI 202, 209; XV 50; XVI 19, 106,nbsp;117, 128; XXI 160. Schieland VI 219. Sennaar I 10. Seraing III 184. Sevilla XVIII 184. Sheernes XIII 87, 88. Shepey's End XIII 87. Siam XXIII 127. Sicilië XXIII 166. Singapore XXIII 130. Sluis XVII 62, 97; XXI 109, 170. Sof ala XXIII 122. Sont IX 176; X 57, 150. Spitsbergen XXII 66. Stamboul XV 39. Straat Le Maire IX 87. Suffolk XIII 83. Suriname VIII 140. Syene I 2. Syriër XV 38. Taag VIII 50; XIX 158; XXI 140; XXIII 104. Ternataan XI 97. Tessel IX 111; XVII 167. Theems X 66; XIII 79, 86; XV 61.nbsp;Tiber I 134. Tobolskoi XV 39. |
Torbay XII 138. Tower XIV 6. Tunis XVI 141. Tyrone XV 19. Tyrus VIII 50. Tzuchtis VII 62. Utrecht III 96; V 67, 70; XVI 49. Valenciennes III 180. Veere II 28, 119, 120; III 38; VI 195; XVI 95; XIX 165; XXnbsp;180; XXII 25. Venetië VIII 49. Vera Cruz IX 114. Versailles X 173. Vlaak XII 126. Vlaanderen XVI 109; XVIII 217; XXII 22. Vlie XXIV 117. Vlissingen II 118; V 93; VI 194; XV 71, 128, 151, 162; XVI 12,nbsp;52; XVII 26; XVIII 116; XXIInbsp;3; XXIV 16. Voorne IV 151. Waal V 167; X 23; XXIV 67. Walcheren V 94; XI 58; XV 77,nbsp;144; XVI 24, 64, 111; XXII 24;nbsp;XXIV 1. Waterland XXIV 103. West Kapelle XVI 65. IJ VIII 17, 45, 54, 119. Yemen XI 40. Ynca's IX 123. IJssel XXIV 69. Zeeland XVI 60, nbsp;nbsp;nbsp;125,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157; XVIII 5. Zerbi XIX 51. Zeylediva XVI 42. Zocotora XXIII 112. Zuiderzee VIII 105; XII 119. Zuid-Holland XI 124. Zutphen XXIV. Zwitserland XV 21. |
439
-ocr page 462-C. KLASSIEKE, MYTHOLOGISCHE EN BIJBELSCHE ONTLEENINGEN
Hellas IV 116; XII 167. Hermon XXI 180.
Horeb XX 161.
Indus XVI 139.
Isis VIII 77.
Isthmus XII 168.
Janus VIII 79.
Juda XXI 183.
Judas V 116.
Laërtes V 152.
Lagieden VIII 76.
Leucate VIII 71.
Libanon XXI 182. Maccabeeën V 119.nbsp;Mahomet XXIII 120.nbsp;Marcus Aurelius XII 100.nbsp;Mars III 70.
Memphis XX 167. Metaurus XX 76.
Minerva VIII 164; XII 65. Mirjam II 15.
Mozes XX 163.
Nereus XVII 162.
Nicanor V 111.
Ovidius X 123.
Pallas Athene XXI 56, 59. Pandora VI 11.nbsp;Parthenope XIX 180.nbsp;Penelope XXI 52.
Pericles X 188.
Phasis IX 50.
Phoebus VII 78; XXIII 78. Polyphemus V 153.nbsp;Porsenna VI 184.
Priamus IV 118.
Quintius XII 164.
Salamis IV 135.
Sappho X 124.
Semiramis XIII 34.
Sion V 116; VII 97.
Sulla XII 99.
Abyla XXIV 34.
Adasa V 115.
Aeson IX 48.
Amphitiite XIX 178.
Arethusa X 36.
Argo IX 49.
Aristides IV 138.
Assyriër XXI 183.
Astrea VI 13.
Athene IV 136, 137.
Atlas XVIII 61.
Atrieden IV 111.
Augustus (Octavianus) VIII 73. Aulis XI 144.
Aurora IX 64; XIII 6; XVIII 171;
XXI 138; XXIII 104.
Babel VII 95.
Baduhenna XXIV 136.
Barca IX 2.
Brutus II 133.
Byrsa XIV 15.
Caesar II 3; III 109, 110. Caledonië XV 17.
Calpe IX 59; XXIV 34. Camillus XV 171.
Cannae XX 79.
Capitool II 2, 140; VIII 72. Cato II 4; XVI 177.
Cicero XIII 169.
Codes, Horatius VI 183, 186. Colchos IX 50.
Collatië 11 131.
Cunaxa XVII 181.
Dido XIV 16.
Edom II 17.
Galliërs XV 177.
Ganges XVI 139.
Gosen XX 162.
Haemus XVI 176.
Hannibal XX 74.
Hasdrubal XX 72.
440
-ocr page 463-
Termosiiis VIII 163. Themistocles IV 139.nbsp;Thebe VIII 165.nbsp;Thetis IV 111. Tingis XVIII 70. Trojanen XIV 18. |
Typhis IX 49. Ulysses XXI 57. Venus III 70; XII 66.nbsp;Xenophon XVII 184.nbsp;Xerxes IV 140. |
D. AFBEELDINGEN
1) nbsp;nbsp;nbsp;Portret van Onno Zwier van Haren (1713—1779) als ambassadeur op de vrede-handel van Aken. Olieverf doek, 145 Xnbsp;94 cM. Door Jean Fournier 1752. In de raadzaal van hetnbsp;Stadhuis te Aken.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Staat der Landen in 1572; allegorische voorstelling op hetnbsp;beleid van Alva. Olieverf paneel 83 X 153 cM. Door Nedet-landschen Meester 1615. In het Centraal Museum te Utrechtnbsp;(Cat. 1933 No. 343).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Portret van Mr. Francois Fagel (1659—1746), Griffier dernbsp;Staten-Generaal. Olieverf doek 51 X 40 cM. Door P. vannbsp;Dijk 1735. R. I. B. No. 41233.
441
-ocr page 464-Biz. VII r. Biz. VIII r.nbsp;4 r. 5nbsp;6 r. 3nbsp;16 r.nbsp;22 r.
Biz.
Biz.
Biz.
Biz.
Biz. 39 r. Biz. 42 r.nbsp;Biz. 45 r.
r. 25.
Biz. 60 r. Biz. 62 r.nbsp;Biz. 264 r
ERRATA.
22. te nemen. Lees: nemen 1. paleografie. Lees: palaeogiafienbsp;ze. Lees: deze
eerstgenoemde. Lees: eerstgenoemden 30. of. Lees: dat
29. Lees: toestand in de republiek te matigen, en aan de figuur 13. is. Lees: innbsp;22. progroms. Lees: pogromsnbsp;13. De uitgave van. Lees: Het treurspelnbsp;onder. Lees: metnbsp;3. aan. Lees: vannbsp;14 en 15. beiden. Lees: beidenbsp;. 26. onwoonders. Lees: inwoonders;
442
-ocr page 465-Ten onrechte schrijft Van Vloten aan O. Z. Van Haren de redevoering „De gevoelens van eennbsp;Hollandsch Patriotquot; toe.
II
De meening van Halbertsma, Van Vloten en andere XIX eeuwsche litteratuur-historici dot O. Z.nbsp;Van Haren's,, Leven van Francois Fagelquot; verlorennbsp;is gegaan, is onjuist.
Cd. Busken Huet's interpretatie van de dichterlijke idee der werken van O. Z. van Haren (De Vannbsp;Harens blz. 104) kan niet gehandhaafd worden.
De overlevering dat O. Z. van Haren te Zwolle bij een Waalsch Predikant Royer in huis woonde,nbsp;berust op een verkeerde inlichting van Halbertsma.
Potgieter heeft het thema van zijn „Rijksmuseum te Amsterdamquot; ontleend aan O. Z. van Haren'snbsp;,,Geuzenquot;.
Ten onrechte is Lucas De Heere als dichter te weinig bekend.
-ocr page 466-In de hedendaagsche volkstaal valt een overgang te constateeren van dentaal tot alfricaat.
De Legende van het Heilige Kruis van Breda is een op nd 1457 te dateeren copie van een hs. uitnbsp;het eerste kwart der XIVe eeuw, en vertoont invloednbsp;van het Boec vanden Houte.
Het artikel Twaalf in het Mdl. Ndl- Wdb. (VIII, 793) behoeft aanvulling.
De schrijfschool der Moderne Devoten (c. 1420— 1520) bezat een logisch doordachte theorie omtrentnbsp;het dagelijksche Gotische boekschrift.
De genealogie is als hulp-wetenschap voor de litteratuur-historie van essentieel belang.
Ikonografie ontleent haar bestaansrecht meer aan de geschiedenis dan aan de kunsthistorie.
-ocr page 467-VII
IX
Voorwoord . . ........
Verantwoording van de uitgave Inleiding:
I. nbsp;nbsp;nbsp;De achttiende eeuw............ 3
^II. Onno Zwier van Haren (1713—1779) .....H
^III. nbsp;nbsp;nbsp;De idee van O. Z.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haren'snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het
V. nbsp;nbsp;nbsp;De Geuzen (materieel)...........89
VI. nbsp;nbsp;nbsp;De Geuzen (formeel)............102
De plaats van O. Z. van Haren en De Geuzen in
de achttiende eeuw............121
VIII. nbsp;nbsp;nbsp;De XVIIIe en XlXenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eeuwschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bewerkingennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en
IX. nbsp;nbsp;nbsp;Slotbeschouwing .............154
Bijlagen bij de inleiding:
B. nbsp;nbsp;nbsp;Litteratuuroverzicht.............165
De Geuzen:
173
191
388
Documenten van den dichter zelf......
‘ Zang I—XXIV..............
Ophelderingen .............
Bijlagen bij het gedicht:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Eerste zang van Aan het Vaderland (1769) .... 413
Errata.....................442
Inhoud.....................443
443
-ocr page 468- -ocr page 469- -ocr page 470- -ocr page 471- -ocr page 472-