-ocr page 1- -ocr page 2-




-ocr page 3- -ocr page 4-

S V nbsp;nbsp;nbsp;'


f- ^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ ‘'J I. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?■gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,


,'‘«f


quot;ifgt;..-

È . .


I'-

â– V

r.■■'•■■.

--»• •_ 'v*' quot;'.



r? :-

' i'. nbsp;nbsp;nbsp;-


K', â– â– â– â– â–  . .'â–  â– ;.'

'â– 

. ;■••. ... -





/:; iv-'. -• nbsp;nbsp;nbsp;••

-ocr page 5-

ONDERZOEKINGEN OVER GLASELECTRODEN

-ocr page 6- -ocr page 7-

c, /

ONDERZOEKINGEN OVER GLASELECTRODEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOGTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTREGHT OP GEZAG VANnbsp;DEN RECTOR MAGNIFICUS L. VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTERENnbsp;EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT IN HET OPENBAARnbsp;TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 21 JUNI 1943nbsp;DES NAMIDDAGS TE 3 UUR

DOOR

ARIE JACOBUS ZWART VOORSPUIJ

GEBOREN TE GROOT-AMMERS

H. VEENMAN amp; ZONEN • WAGENINGEN • 1943

-ocr page 8- -ocr page 9-

Aan mijn Ouders Aan mijn Vrouw

-ocr page 10- -ocr page 11-

Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid U, Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde mijn hartelijken dank te betuigen voor hetgeen Gij tot mijn wetenschappelijke vorming hebtnbsp;bijgedragen.

In het bijzonder gaat mijn dank uit ook naar U, Hooggeleerde Tendel00, niet alleen voor de wijze, waarop Gij aan dit onderzoeknbsp;Uw voortdurende aandacht en belangstelling hebt geschonken, dochnbsp;evenzeer voor Uw medeleven in mijn persoonlijke omstandigheden.nbsp;Uw veelzijdige wetenschappelijke belangstelling heeft mij, als Uwnbsp;assistent, met zóó talrijke problemen in aanraking gebracht, dat iknbsp;de jaren, die ik op Uw laboratorium mocht doorbrengen, als eennbsp;uitstekende leerschool beschouw. Niet in het minst wil ik U mijnnbsp;erkentelijkheid betuigen voor het vertrouwen, dat Gij in mij hebtnbsp;gesteld, toen moeilijke omstandigheden mij een groote verantwoordelijkheid op de schouders legden.

Hooggeleerde Kruyt, Hooggeachte Promotor, U wil ik dank zeggen voor het vele, dat ik in mijn studietijd en daarna van U hebnbsp;mogen leeren. Aan Uw boeiende colleges en zinvolle practica, alsmede aan de prettige sfeer op Uw laboratorium zal ik steeds denbsp;meest aangename herinneringen behouden.

Ook naar mijn vrienden en collega’s, zoowel in Utrecht als in Wageningen, gaat mijn dank uit voor hun belangstelling en voornbsp;menige goede raadgeving, die ik van hen ontvangen mocht.

Tenslotte is ook een woord van dank op zijn plaats aan het personeel van het Daboratorium voor Physische- en Kolloïdchemie, dat mij steeds hulpvaardig ter zijde stond.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INLEIDING

Reeds gedurende tal van jaren is de glaselectrode het onderwerp geweest van vele onderzoekingen, waarbij echter de meeste onderzoekers zich hebben bezig gehouden met de vraag, in hoeverre denbsp;glaselectrode voor de meting van de pH van vloeistoffen geschiktnbsp;te maken is. Het eerste systematische onderzoek hierover is vannbsp;Haber en Klemensiewicz (1) i), dat in 1909 werd gepubliceerd,nbsp;doch de moeilijkheden aan de meettechniek verbonden, waren voornamelijk de oorzaak ervan, dat een uitgebreide toepassing nog opnbsp;zich liet wachten. Sinds de jaren omstreeks 1930, toen eenerzijdsnbsp;de meettechniek door de toepassing van electrometerlampen aanzienlijk verbeterd kon worden, anderzijds door een belangrijk onderzoek van Macinnes en Dole (2) een bij uitstek geschikte glassoortnbsp;was gevonden, kon de glaselectrode als meetinstrument voor de pHnbsp;van vloeistoffen algemeen toepassing vinden. Naarmate men meernbsp;met haar ideale eigenschappen op de hoogte geraakte, heeft mennbsp;de glaselectrode in steeds toenemende mate boven andere waterstof-electroden verkozen. Het blijkt, dat noch oxydeerende- of redu-ceerende stoffen, noch ook de aanwezigheid van zouten of organischenbsp;verbindingen de pH-meting met de glaselectrode in de meest voorkomende pH-gebieden beïnvloeden. Geen enkele andere methodenbsp;kan hiermee concurreeren.

Dit alles geldt evenwel slechts voor glaselectroden, die uit een bepaald, zacht soort glas vervaardigd zijn én voorts in een beperktnbsp;— zij het zeer belangrijk — pH-gebied. Hoewel er thans ook glaselectroden van andere samenstelling in den handel zijn, zoo is tochnbsp;de samenstelling, zooals die door Macinnes en Dole is aangegeven, op dit oogenblik nog de beste en meest onderzochte. Zijnbsp;vonden, dat van alle door hen bestudeerde glazen het Corningglasnbsp;015, bestaande uit 72 % SiOa, 22 % NagO en 6 % CaO, de beste resultaten opleverde. Met glaselectroden van deze samenstelling zijn zeernbsp;nauwkeurige metingen in het pH-gebied van 2 tot 9 te verrichten.

Wat betreft de eigenschappen van glaselectroden, die vervaardigd

De in den text geplaatste cijfers verwijzen naar de litteratuurlijst op pag. 88.

-ocr page 14-

zijn uit andere glassoorten, hebben reeds Horovitz en zijn medewerkers (3) erop gewezen, dat hierbij belangrijke afwijkingen van de waterstoffunctie kunnen optreden. Zij hebben in het bizondernbsp;de invloed onderzocht, die de aanwezigheid van zouten op de potentiaal uitoefent en vonden, dat bij „schwer angreifbaren Glaser” dezenbsp;invloed zeer belangrijk kan zijn. Zij concludeerden uit hun onderzoekingen, dat vele glassoorten zich gedragen als mengelectroden,nbsp;d.w.z. dat de potentiaal, die tenslotte gemeten wordt, zoowel afhankelijk is van de pH als van de concentratie van andere in denbsp;oplossing aanwezige kationen. Speciaal die ionen, welke ook oorspronkelijk in het glas aanwezig waren, b.v. Na, zouden volgens hennbsp;een potentiaalbepalende factor van beteekenis zijn, waarbij het glasnbsp;zich dus zou gedragen als een vast electrolyt. Doch ook andere ionennbsp;kunnen door het glasoppervlak worden geadsorbeerd en zoodoendenbsp;evenzeer aan de totstandkoming van de uiteindelijke potentiaalnbsp;deelnemen. Er is op de zienswijze van Horovitz veel critiekuitgeoefend en wellicht is deze critiek juist voor zoover zij de theorie vannbsp;het vaste electrolyt betreft — ook ons eigen onderzoek levert hiervoor geen enkel aanknoopingspunt — doch uit het werk van Horovitz c.s. komt ook zeer duidelijk de adsorptieidee naar voren,nbsp;die vooralsnog in geen enkel opzicht met de waargenomen feiten innbsp;tegenspraak is. Er dient voorts op gewezen te worden, dat de tegenstrijdige resultaten, die men vooral in de oudere litteratuur over denbsp;glaselectrode aantreft, waarschijnlijk in hoofdzaak daaraan gewetennbsp;moeten worden, dat de experimenten met verschillende soorten glasnbsp;werden uitgevoerd. Ook Horovitz geeft de samenstelling van denbsp;door hem onderzochte glazen slechts bij benadering op. Daarbijnbsp;komt nog, dat in het bizonder bij de moeilijk aantastbare glassoorten,nbsp;waarbij de door Horovitz beschreven verschijnselen in geprononceerde mate optreden, naar onze eigen ervaringen, de individueelenbsp;eigenschappen van de electroden, uit hetzelfde glas vervaardigd,nbsp;aanmerkelijk kunnen verschillen.

Datere onderzoekers hebben — zooals wij reeds opmerkten — speciaal de bruikbaarheid van de glaselectrode als waterstofelec-trode nader bestudeerd en de hierbij verkregen resultaten warennbsp;bij een goede keuze van de glassoort zoo gunstig, dat de onderzoekingen van Horovitz c.s. werden genegeerd of alleen terloops,nbsp;en dan vaak onvolledig, werden gememoreerd. Men heeft dan ooknbsp;om een beter inzicht te verkrijgen in het wezenlijke mechanisme der

-ocr page 15-

glaselectrode niet het onderzoek in de door Horovitz aangegeven richting uitgebreid, doch daarvoor in het algemeen de glaselectrodenbsp;uit Corningglas 015 onderzocht en daarbij aan de afwijkingen vannbsp;de waterstoffunctie, die deze electrode zoowel in het hooge als innbsp;het lage pH-gebied vertoont, speciale aandacht geschonken. In hetnbsp;bizonder die, welke optreden in alkalisch gebied (bij pH’s bovennbsp;± 9), zijn met dit doel nader onderzocht, doch er dient daarbij innbsp;de eerste plaats te worden opgemerkt, dat deze afwijkingen betrekkelijk gering zijn, terwijl voorts de reproduceerbaarheid ervannbsp;betwist wordt. Hoewel het vooral Dole (4) en ook Gross ennbsp;Halpern (5) gelukt is zelfs quantitatief zeer behoorlijke overeenstemming tusschen hun theoretische beschouwingen en de experimenteel gevonden waarden te verkrijgen, zal toch voor de oplossingnbsp;van het vraagstuk betreffende de potentiaalsprong glas/oplossing,nbsp;in zijn algemeenheid gesteld, naar nieuwe experimenteele grondslagen moeten worden gezocht.

Dengyel en Blum (6) waren de eersten, die een systematisch onderzoek ingesteld hebben naar de relatie, die er bestaan moetnbsp;tusschen de chemische samenstelling van het glas en de electrode-functie van de glaselectrode. Uit hun onderzoek is gebleken, dat vervanging van b.v. NagO door b.v. KgO, Ui20 of CaO geen principieelenbsp;wijzigingen brengt in de electrode-eigenschappen van het glas; denbsp;waterstoffunctie blijft in belangrijke mate behouden. Geheel anderenbsp;eigenschappen treden evenwel op bij electroden, die vervaardigdnbsp;zijn uit glassoorten, welke bovendien AI2O3, B2O3 en soortgelijkenbsp;componenten bevatten. De waterstoffunctie blijkt voor een goednbsp;deel verloren te zijn, terwijl andere kationen een potentiaalbe-palende rol van beteekenis gaan vervullen, in het bizonder in neutraal en alkalisch gebied.

Wij hebben om twee redenen gemeend, dat een uitbreiding en voortzetting van dit onderzoek van belang kon zijn. In de eerstenbsp;plaats is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat op deze wijze misschiennbsp;een glaselectrode zou zij n te vervaardigen, die werkt als Ca-electrode,nbsp;waaraan voor het onderzoek van physiologische vloeistoffen en innbsp;den landbouw voor het onderzoek van den bodem zulk een dringende behoefte bestaat, terwijl in de tweede plaats wellicht eennbsp;beter inzicht te verkrijgen zou zijn in de werking van de glaselectrode, het probleem in meer algemeenen zin gezien. De afwijkingennbsp;van het gedrag als waterstof electrode zijn bij dit soort glazen be-

-ocr page 16-

langrijk grooter dan bij het Corningglas 015, evenals de invloed van andere kationen, waardoor men niet bij extreem hooge pH’snbsp;behoeft te werken om groote afwijkingen te vinden. Dit moet hetnbsp;verkrijgen van reproduceerbare waarden ten zeerste in de handnbsp;werken, omdat men een chemische aantasting van het glas buitennbsp;beschouwing kan laten.

Het in deze dissertatie te beschrijven onderzoek valt in twee deelen uiteen. Het eerste deel behandelt oriënteerende metingennbsp;over den invloed van kationen — in het bizonder andere danH-ionennbsp;— op de glaselectrodepotentiaal bij constante pH, terwijl in hetnbsp;tweede deel met een andere experimenteele techniek deze invloednbsp;over een groot pH-gebied wordt nagegaan. In het tweede hoofdstuknbsp;worden bovendien de resultaten medegedeeld van onderzoekingennbsp;over uitwisselingsverschijnselen aan glassuspensies.

-ocr page 17-

EXPERIMENTEEL GEDEELTE

HOOFDSTUK I

VOORLOOPIGE METINGEN

De eerste vraag, die zich bij het onderzoek voordeed was die van de keuze der samenstelling van het glas. Uit de veelheid van mogelijkheden, die zich daarbij voordoen, kozen wij glassoorten, die denbsp;volgende componenten in wisselende verhoudingen bevatten; Iyi20,nbsp;CaO, AI2O3 en SiOg. Om de verschijnselen, die wij in het bizondernbsp;wenschten te bestudeeren in geprononceerde mate te doen optredennbsp;was de aanwezigheid van AlgOg of B2O3, naar uit het in de inleidingnbsp;geciteerde onderzoek van Uengyel en Blum was gebleken, eennbsp;eerste vereischte. Wij hebben verder Ui20 in plaats van het meernbsp;gebruikelijke Na20 gekozen, omdat, zooals bekend, Ui-ionen gemakkelijker worden uitgewisseld dan Na-ionen en uitwisselingsver-schijnselen geacht moeten worden bij de glaselectrode een belangrijke rol te spelen. Van het nadeel, dat aan lithiumglazen in het algemeen zou zijn verbonden, dat zij nl. gemakkelijk zouden devitrifi-ceeren is ons in den loop van het onderzoek niets gebleken. De uitnbsp;deze glazen vervaardigde electroden gedragen zich in dit opzichtnbsp;geheel gelijk aan die welke uit andere glassoorten, b.v. het bekendenbsp;Corningglas 015, zijn vervaardigd.

In tabel 1 is de samenstelling van de glassoorten, die wij wilden onderzoeken weergegeven.

TABEL 1 nbsp;nbsp;nbsp;Samenstelling der onderzochte glassoorten {in gewiekts %)

Nr

CaO

LiaO

AlgOg

SiOa

I

6

19

5

70

II

6

14

10

70

III

6

9

15

70

IV

6

19

10

65

V

6

19

15

60

VI

6

19

20

55

VII

6

19

25

50

VIII

6

14

15

65

IX

6

14

20

60

X

6

14

25

55

XI

6

9

20

65

XII

6

9

25

60

-ocr page 18-

Niet alle combinaties bleken evenwel geschikt te zijn om tot een glas te worden verwerkt. Zelfs in de zuurstofvlam gelukte het nietnbsp;de samenstellingen IX en hooger tot glas te smelten. Ook de samenstellingen III en VIII gaven in dit opzicht moeilijkheden, hoewelnbsp;het ons soms gelukt is glasvliesjes hiervan te verkrijgen waarmeenbsp;een electrode gemaakt kon worden. Het onderzoek heeft zich echternbsp;in hoofdzaak beperkt tot de combinaties I, II, IV, V, VI en VII.nbsp;Tenslotte (zie hiervoor Hoofdstuk III) hebben wij in het bizonder denbsp;samenstelling II uitvoerig onderzocht.

Zooals uit de tabel naar voren komt is het gehalte aan CaO in alle gevallen constant gehouden. In de combinaties I tot en met IIInbsp;is het SiOg-gehalte constant, terwijl het AlgOg toeneemt ten kostenbsp;van het TigO. Bij de samenstellingen IV tot en met VII blijft hetnbsp;gehalte lyigO constant, doch neemt het AlgOg toe ten koste van hetnbsp;SiOg. Dit is evenzeer het geval bij de samenstellingen VIII tot ennbsp;met X, waarbij het percentage DigO echter van 19 op 14 is teruggebracht. Bij de combinaties XI en XII wordt dit nog verder verminderd tot 9.

Het is nu blijkbaar met de mogelijkheid om een glas te verkrijgen aldus gesteld, dat men wel het AlgOg-gehalte kan verhoogen, dochnbsp;niet tegelijkertijd het DigO-gehalte kan verminderen, m.a.w. eennbsp;glas met hoog AlgOg-gehalte is wel realiseerbaar als tegelijkertijdnbsp;veel DigO aanwezig is. Bij de door ons, als ongeschikt zijnde, terzijdenbsp;gelegde samenstellingen is blijkbaar aan deze voorwaarde niet voldaan.

Ook hebben wij nog getracht een glas te vervaardigen, dat de samenstelling II bezat, doch waarin het CaO was vervangen doornbsp;een evengroot aantal moleculen BeO, maar zelfs in de knalgasvlamnbsp;bleek dit niet tot een glas te zijn samen te smelten.

Nadat vele pogingen om op andere wijze gemakkelijk tot het ge-wenschte resultaat te komen geheel of ten deele waren mislukt, hebben wij steeds de volgende eenvoudige methode toegepast omnbsp;onze verschillende glassoorten te bereiden. De oxyden — DigO werdnbsp;in den vorm van DiOH gebruikt — werden in de gewenschte verhouding afgewogen en in een kogelmolen innig vermengd. Vannbsp;dit mengsel kon na bevochtiging met een paar druppels alcohol innbsp;een slagmortier gemakkelijk een pastille worden geslagen. De pastille werd, nadat zij was gedroogd, in de zuurstofvlam aan het uiteinde van een kwartsbuisje gehecht. Bij verdere verhitting ver-

-ocr page 19-

vloeide de pastille tot een glasdruppel, die aan hetzelfde buisje tot een dun vliesje kon worden uitgeblazen.

Het is van veel belang, dat dit vliesje uiterst dun is en naar onze ervaringen is het eerst als electrodemateriaal geschikt als inter-ferentiekleuren beginnen op te treden.

Als electrodenhebben wij steeds den door MacInnesenDole (7) aangegeven vorm gebruikt, waarbij een dun glasvliesje direct aannbsp;het uiteinde van een glazen buis gesmolten wordt. Het voordeelnbsp;van dezen vorm is, dat het glasmembraan uiterst dun gemaakt kannbsp;worden, wat een geringen electrischen weerstand ten gevolge heeft,nbsp;terwijl ook de asymmetriepotentiaal gering is. Een nadeel t.o.v. dennbsp;thans ook veel gebruikten bolletjesvorm van Haber en Klemen-siewicz is evenwel haar groote breekbaarheid, welk nadeel echternbsp;stellig wordt gecompenseerd door den geringeren electrischen weerstand. De door ons onderzochte glazen hebben nl. een belangrijknbsp;hoogeren weerstand dan de glassoorten, waaruit de electroden voornbsp;pH-meting worden gemaakt en het is, zooals bekend, in verbandnbsp;met de optredende isolatie-moeilijkheden van de meetapparatuurnbsp;van belang, dat bij potentiaalmetingen de inwendige weerstand vannbsp;de keten zoo klein mogelijk gehouden wordt.

Wij hebben onze electroden vervaardigd op de door El erna (8) beschreven wijze. Het glasvliesje wordt gelegd op een koperen huls,nbsp;die een inwendigen diameter heeft iets grooter dan den uitwendigennbsp;diameter van de glasbuis waaraan het membraan moet worden gesmolten. Het glasbuisje wordt nu verhit, op het vlies gedrukt ennbsp;daarna eenige mm in de huls. Het vliesje wordt daardoor aan denbsp;buis gesmolten en ook aan de buitenzijde om den rand ervan gestulpt. Bij deze manipulatie is een juiste voorverwarming van denbsp;glasbuis noodig. Is de temperatuur hiervan te laag dan is de hechtingnbsp;onvoldoende, is zij te hoog dan schrompelt het glasvliesje samen ennbsp;wordt onbruikbaar.

Gezien het feit, dat onze glasmembranen, ondanks de geringe dikte, toch een belangrijken electrischen weerstand bezaten, was hetnbsp;niet onverschillig uit welke glassoort het buisje, waaraan zij moestennbsp;worden gesmolten, bestond. De totale weerstand van dat gedeeltenbsp;van het buisje, dat in de meetvloeistof dompelt, moet namelijk zeernbsp;groot zijn t.o.v. den weerstand van het membraan. Aan dezen eischnbsp;zijn wij tegemoet gekomen door een vrij dikwandige buis te gebruikennbsp;van een niet te zachte glassoort.

-ocr page 20-

Door alle electroden gedurende tenminste 24 uur met de open zijde in een bekerglas met water te plaatsen konden ze op lekkennbsp;worden gecontroleerd, die door het opstijgen van water in het buisjenbsp;gemakkelijk konden worden opgemerkt. Vóór het gebruik werdennbsp;de electroden gedurende 24 uur of langer in een oplossing van omstreeks J N HCl geplaatst, terwijl zij van binnen werden gevuld metnbsp;0.1 N KCl of 0.1 N HCl chinhydron, al naar gelang als binnen-electrode Ag-AgCl of Pt dienst deed. Aanvankelijk gebruikten wij eennbsp;Ag-AgCl-electrode (vervaardigd zooals is beschreven door Cysouwnbsp;(9)) doch wij hadden den indruk, dat een binnenvulling van chin-hydron-HCl met een Pt-electrode meer constante waarden opleverde, waarom wij later steeds deze combinatie hebben toegepast.

In fig. 1 is de opstelling schematisch weergegeven.

De glaselectrode A is opgehangen aan een zijden draad, die met een rubber ringetje aan de bovenzijde van de electrode bevestigdnbsp;is en opgehangen wordt aan een glazen statief. De Ag-AgCl- of Pt-binnenelectrode is in een dun glazen buisje gesmolten, dat aan de

8

-ocr page 21-

buitenzijde, evenals het boven de vloeistof uitstekende deel van de glaselectrode zelf, met polystyrol is bestreken om eventueele lek-stroomen langs het oppervlak zooveel mogelijk te reduceeren (vgl.nbsp;(10)). Aan de bovenzij de wordt het buisje van de binnenelectrode doornbsp;een gummiring, eveneens met polystyrol bestreken, verbreed, waardoor het op den bovenkant van de glaselectrode komt te rusten,nbsp;terwijl een dun en soepel koperdraad het contact bewerkstelligt metnbsp;een koperen busje dat met een isoleerende kit op het glazen statiefnbsp;is gemonteerd. Het meetvat B bestaat uit een wijd gedeelte, ongeveer 3 cm diameter, waaraan een capillaire buis is gesmolten, dienbsp;aan de andere zijde eindigt in een verwijding. In deze verwijdingnbsp;wordt het ééne uiteinde van den KCl-hevel C geplaatst. Omdat hetnbsp;onze bedoeling was den invloed van zouten op de potentiaal van denbsp;glaselectrode na te gaan moest ervoor worden zorggedragen, dat ernbsp;geen KCl uit den hevel in het electrodevat kan geraken, waaromnbsp;wij de capillair hebben aangebracht, die bovendien door een zwanenhalsachtige bocht verlengd was.

Als KCl-hevel gebruikten wij aanvankelijk een eenvoudig model, dat met KCl-agar was gevuld, doch later zijn wij tot den in de figuurnbsp;weergegeven vorm overgegaan. Het voordeel bestond daarin, datnbsp;bij elke nieuwe meting een versch KCl-oppervlak met de meet-oplossing in contact kon worden gebracht door van te voren eennbsp;paar druppels oplossing uit den hevel te doen vloeien.

Het andere uiteinde van den hevel mondt uit in een met verzadigde KCl-oplossing gevuld vaatje, waarin tevens een verzadigde calomelelectrode is geplaatst.

De geheele apparatuur is op een plaat paraffine opgesteld; het electrodenvat, benevens het KCl-vaatje, zijn bovendien in een bloknbsp;paraffine gemonteerd, het electrodenvat zoodanig, dat het, hoewelnbsp;het daarin vasten steun ondervindt, toch gemakkelijk daaruit kannbsp;worden genomen als men de oplossing wenscht te vernieuwen. Hetnbsp;glazen statief je, waaraan de glaselectrode is opgehangen, is in denbsp;teekening links van het electrodenvat, in werkelijkheid echter daarachter geplaatst en 90° gedraaid t.o.v. het vlak van teekening. Aannbsp;hetzelfde statief je is nl. een tweede glaselectrode opgehangen, dienbsp;zich in eenzelfde electrodevat bevindt in een parafinneblok, dat opnbsp;dezelfde paraffineplaat is geplaatst. In totaal zijn op deze wijzenbsp;12 electrodevaten opgesteld op den omtrek van een cirkel met eennbsp;diameter van omstreeks 70 cm. Een glazen statief je bevindt zich

-ocr page 22-

steeds tusschen twee electrodevaten en draagt aan eiken arm een electrode en aan twee kortere armen de busjes, die in contact metnbsp;de binnenelectroden kunnen worden gebracht. Zooals de electrodevaten, in het bizonder de verwijdingen aan de capillair en, op dennbsp;omtrek van een cirkel zijn geplaatst, in het middelpunt waarvannbsp;zich het wijde gedeelte van het KCl-vat bevindt, zoo zijn de glazennbsp;statiefjes zoodanig opgesteld, dat de koperen busjes nauwkeurig opnbsp;den omtrek van een cirkel liggen in welks middelpunt zich een centraal koperen contact bevindt, dat verbonden kan worden met dennbsp;potentiometer. Deze verbinding wordt gevormd door een koperdraad, die evenals de verbinding van den potentiometer met denbsp;verzadigde kalomelelectrode door een met paraffine gevulde glazennbsp;buis loopt. Een eveneens door een glazen buis loopende koperdraadnbsp;kan nu het contact teweeg brengen tusschen elk op de glazen statiefjes zich bevindend koperen busje en de centrale afleidingsknop vannbsp;den potentiometer. De hevel, gemonteerd op een los blok paraffine,nbsp;kan elk meetvat in contact brengen met het centrale KCl-vat. Doornbsp;deze montage is bereikt, dat met behulp van enkele eenvoudigenbsp;verplaatsingen achter elkaar 12 verschillende electroden gemetennbsp;kunnen worden. Als meetinstrument gebruikten wij een Cambridge-electrometer met lampversterking (British Patent no 396817). Innbsp;fig. 2 vindt men de geheele apparatuur photografisch weergegeven.

Wij willen thans eenige resultaten bespreken, die wij op de boven beschreven wijze hebben verkregen. De potentiaalmetingen werdennbsp;verricht in oplossingen van DiCl, NaCl, KCl, BaClg, CaClg en HClnbsp;in concentraties van 0.001, 0.005, 0.01, 0.05 en 0.1 N. De pH vannbsp;de zoutoplossingen bedroeg omstreeks 6.5. Het is soms niet onverschillig in welke volgorde de verschillende zoutoplossingen worden gemeten en wij hebben daarom steeds die der lyotrope reeks gevolgd,nbsp;dus eerst DiCl, daarna NaCl enz., terwijl voorts eerst de kleinstenbsp;concentraties, daarna de hoogere aan meting werden onderworpen.

De instelling van de potentiaal is zeer snel; in verreweg de meeste gevallen geven de metingen direct en na 5 minuten dezelfde waarden,nbsp;doch soms komen ook, speciaal bij BaClg, onbepaalde potentialennbsp;voor, die niet voor interpretatie vatbaar zijn. Ook kunnen er, zooalsnbsp;dit bij de gewone glaselectrode evenzeer het geval is, na langen tijd,nbsp;b.v. na 24 uur, veranderingen optreden, doch hieraan hebben wij verder geen aandacht geschonken. Is het glasmembraan te dik, dan kannbsp;er in de beschreven apparatuur geen compensatie verkregen worden;

10

-ocr page 23- -ocr page 24- -ocr page 25-

deze electroden moesten zonder meer ter zijde worden gelegd.

In tabel 2 is een greep gedaan uit de cijfers, die wij hebben verkregen. In verband met de reeds vermelde breekbaarheid van de electroden konden aan elke electrode vaak niet meer dan één ofnbsp;slechts enkele reeksen van zouten worden gemeten.

Allereerst dient in verband met de verkregen resultaten te worden opgemerkt, dat de individueele eigenschappen van electroden metnbsp;dezelfde samenstelling belangrijk kunnen verschillen. Men vergelijkenbsp;hiertoe b.v. de electroden 1 en 15. Bij alle samenstellingen komennbsp;trouwens electroden voor, waarbij de zoutconcentratie een zeer ge-ringen invloed op de potentiaal heeft en andere waarbij deze belangrijk grooter is. De potentiaalafhankelijkheid van de zoutconcentratie kan varieeren van eenige mV per 10-voudige verdunning i) totnbsp;omstreeks 58 mV, wat, zooals bekend, bij gewone temperatuur denbsp;waarde is die voor een omkeerbare electrode, in overeenstemmingnbsp;met de formule van Nernst, gevonden wordt voor een éénwaardignbsp;ion. Ook alle tusschengelegen waarden komen voor en er blijkt voornbsp;zoover wij op grond van onze experimenten kunnen nagaan geennbsp;principieel verschil te bestaan in de electrode-eigenschappen van denbsp;verschillende glassoorten.

Het belangrijkste resultaat van al deze voorloopige proeven is, dat indien een bepaalde electrode op een bepaalde wijze reageertnbsp;op de concentratieverandering van een bepaald kation in de oplossing, zij dit, globaal genomen, voor alle andere kationen — hetnbsp;H-ion niet uitgezonderd — op dezelfde wijze en in dezelfde matenbsp;doet. De domineerende invloed van het H-ion als potentiaal bepalend ion — met uitzondering van alle andere ionen — bij de glas-electroden uit Corningglas 015 is hier dus verdwenen. Alle kationennbsp;blijken in dezelfde mate aan de totstandkoming van de potentiaalnbsp;mede te werken. Dit resultaat is in volkomen overeenstemming metnbsp;dat van Dengyel en Blum. Alleen schijnt bij onze glazen de invloed van de zoutconcentratie nog grooter te zijn dan bij deze onderzoekers het geval was, die zich met Na- in plaats van Di-glazennbsp;hebben bezig gehouden. Er dient hierbij nog te worden opgemerkt,nbsp;dat Di-glas, waarin AI2O3 of BgOg ontbreekt,, naar uit een onderzoeknbsp;van Ssokolov en Passinsky (11) is gebleken, uitstekend alsnbsp;waterstofelectrode te gebruiken is.

P Wij hebben ervan afgezien activiteiten in rekening te brengen. De activiteits-coëfficiënten van de ionen in de oplossingen zijn dus gelijk aan 1 gesteld.

11

-ocr page 26-

12

-ocr page 27-

13

-ocr page 28-

In de tabel vindt men onder de nummers 1 tot en met 6 die elec-troden, die een zeer geringe beïnvloeding van bun potentiaal bij verandering van de zoutconcentratie te zien geven. Ook de H-ionennbsp;blijken een geringen invloed te vertoonen, die toch nog iets grooternbsp;is dan bij de andere onderzochte ionen. De volgende nummers gevennbsp;een steeds grootere potentiaalafhankelijkheid van de electrolyt-concentratie te zien. Bij electrode 10 treedt er in de hoogere concentraties van DiCl en CaClg een maximum op. Wij hebben dit, speciaalnbsp;bij deze beide zouten, meermalen gevonden doch kunnen daarvannbsp;vooralsnog geen afdoende verklaring geven. Tenslotte vinden we innbsp;de electroden 13 en 20 exemplaren, die voor alle onderzochte katio-nen vrijwel de theoretische waarden 58 mV voor de één- en 29 mVnbsp;voor de tweewaardige ionen bij 10-voudige verandering van de concentratie opleveren. In fig. 3 zijn de gevonden waarden voor electrode 13 grafisch uitgezet tegen de negatieve logarithme van denbsp;betreffende ionenconcentraties.

Wat de gemeten getalwaarden van de potentiaal betreft, deze is van geen bizonder belang en zij varieert ook met den tijd. Hiervoornbsp;geeft tabel 3 eenige cijfers.

Hoewel de getalwaarde van de gemeten potentiaalnbsp;aanmerkelijk veranderennbsp;kan, blijft het verloop vannbsp;de concentratie-afhanke-lijkheid vrij wel dezelfde. Denbsp;curven zijn evenwijdig aannbsp;zichzelf verschoven.

Het komt voor, dat een electrode gemeten met b.v.nbsp;KCl en daarna met CaClg,nbsp;bij een herhaling van denbsp;meting met KCl een geheelnbsp;ander beeld te zien geeft,nbsp;zoo b.v. electrode 13. Eennbsp;meting met KCl, uitgevoerd nadat die met CaClgnbsp;had plaats gehad, leverdenbsp;de volgende resultaten op;nbsp;0.001 N 34 mV, 0.005 N

14

-ocr page 29-

TABEL 3 Electrode 21 met KCl op verschillende tijdstippen

conc.

direct

na 5 dagen

na 14 dagen

0.001

-1- 56

-f-23

29

0.005

71

41

45

0.01

-f- 78

48

52

0.05

-f 93

69

73

0.1

-f108

74

82

35 mV, 0.01 N 41 mV, 0.05 N 45 mV, 0.1 N 46 mV. Aanvankelijk (12) meenden wij, dat dit een algemeen voorkomend verschijnsel was, doch het is ons bij de voortzetting van onze metingen gebleken, dat dit geenszins het geval is. Bij andere electroden vindtnbsp;men vóór en na de behandeling met CaClg voor KCl vrijwel dezelfdenbsp;waarden (vergelijk pag. 33).

Het geheel van deze voorloopige experimenten kan wel moeilijk anders verklaard worden dan met behulp van adsorptieverschijnse-len. Wij komen in hoofdstuk V uitvoerig hierop terug, doch wijnbsp;willen voorloopig het volgende beeld van de werking der glaselec-trode ontwerpen.

Beschouwen we eerst de electrode uit Corningglas 015.

De structuur van glas is naar Zachariasen (13) te beschrijven als een netwerk van Si04-tetraeders, die met de punten aan elkaarnbsp;zijn gelegd zoodanig dat gesloten ketens ontstaan van wisselendnbsp;aantal Si-atomen. De holten in dit, ruimtelijk te denken, netwerknbsp;bieden plaats voor de metaalionen b.v. voor Na en Ca. Wordt hetnbsp;glasoppervlak in aanraking met water of beter nog met zuur gebracht dan lossen Na en Ca in het water of het zuur op en treedtnbsp;er H voor in de plaats. Elk H-ion brengt tenminste één HgO-mole-cuul met zich mee, waardoor er aan het oppervlak een gezwollen,nbsp;waterhoudende laag ontstaat, die vrij of tenminste voor het grootstenbsp;gedeelte vrij is van andere kationen en uitsluitend bestaat uit kiezel-zuur. Deze laag moet in het geval van Corningglas 015 betrekkelijknbsp;dik zijn (zie pag. 17 en hoofdstukII) en er ontstaat dus een reservoirnbsp;van constante H-ionenconcentratie. De electrode moet nu volgensnbsp;de formule van Nernst

R T o

E — In— const.,

^ Cw

waarin c„ de concentratie van een ion in den electrode wand, Cq die in de oplossing voorstelt, als een waterstofelectrode werken, zoolang

15

-ocr page 30-

werkelijk constant is. Een verandering in deze grootheid kan optreden, wanneer H-ionen uit de actieve laag door b.v. Na-ionennbsp;uit de oplossing worden vervangen. Dit zal bij stijgende pH in steedsnbsp;toenemende mate het geval zijn, waardoor de electrode het karakternbsp;van een mengelectrode verkrijgt. Bij nog hoogere pH, wanneer allenbsp;of bijna alle H-ionen vervangen zijn door Na-ionen en dus een reservoir van constante Na-ionenconcentratie is ontstaan, zal de electrode zijn overgegaan in een Na-electrode. Naarmate de binding vannbsp;de H-ionen aan het glasoppervlak steviger is zal de waterstoffunctienbsp;tot hooger pH behouden blijven. Blijkbaar is bij Corningglas 015nbsp;deze binding zeer sterk — kiezelzuur is ook een zeer zwak zuur —nbsp;want de electrode gedraagt zich tot hooge pH’s vrijwel als idealenbsp;waterstofelectrode. Het is ook duidelijk, dat een wijziging in denbsp;verhouding Na, K, of Ca in het oorspronkelijke glas geen principieelenbsp;verandering brengt in de electrode-eigenschappen. Hoe deze verhouding ook is, na de voorbehandeling met water of zuur zal eennbsp;kiezelzuur oppervlak ontstaan van ongeveer gelijke structuur, waaraan H-ionen stevig gebonden worden. Dit geeft aan de electrode,nbsp;zooals wij hebben gezien, de eigenschappen van een waterstofelectrode.

In dit opzicht is het met de glaselectroden, die wij hebben onderzocht anders gesteld. Componenten als AlgOg en BgOg worden in het kiezelskelet zelf opgenomen en vormen aldaar meer positieve plekkennbsp;temidden van de negatieve Si. Men krijgt op deze wijze op hetnbsp;oppervlak een schaakbordachtige verdeeling van negatieve en meernbsp;positieve plekken, waardoor er een bemoeilijking van de uitwisselingnbsp;met H-ionen, die thans slechts oppervlakkig kan plaats hebben,nbsp;optreedt. Er zal in dit geval dus een belangrijk minder dikke laagnbsp;voor uitwisseling worden gebruikt, waardoor minder water binnentreedt en ook slechts betrekkelijk weinig H-ionen zich op het actievenbsp;oppervlak zullen bevinden. Daarenboven zullen deze weinige H-ionen — en dit is voor de electrode-eigenschappen bepalend — veelnbsp;minder stevig gebonden zijn, kunnen aan dit schaakbordoppervlaknbsp;veel minder dicht naderen dan aan een uitsluitend uit negatieve Si-plekken bestaanden wand. De H-ionen worden dus gemakkelijkernbsp;door andere in de oplossing aanwezige kationen vervangen, waardoor deze reeds bij lagere pH’s aanleiding geven tot het optredennbsp;van meng- resp. Na-electrodefuncties.

Hoewel het aantal H-ionen, dat aan het glasoppervlak wordt

16

-ocr page 31-

gebonden, niet bepalend is voor de electrodefunctie — ook de kwartselectrode, waarbij zeker weinig H-ionen in het spel zijn, gedraagt zich tot hooge pH als H-electrode (14) — toch zal de stabiliteit van de potentiaal door een groot aantal ionen, door een goednbsp;gevuld reservoir dus, begunstigd worden. Het is wellicht hierin, datnbsp;het Corningglas 015 zich voor de vervaardiging van waterstofelec-troden in gunstigen zin van andere glassoorten onderscheidt.

Indien de hierboven gegeven onderstellingen juist zijn, dan zullen onze glazen zich in drie opzichten van Corningglas 015 moetennbsp;onderscheiden.

1. nbsp;nbsp;nbsp;De hydratatie zal geringer moeten zijn.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De uitwisselingscapaciteit zal geringer moeten zijn.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De binding van de H-ionen aan het glasoppervlak zal mindernbsp;sterk moeten zijn, m.a.w. de ,,dissociatieconstante” van hetnbsp;,,glaszuur” zal grooter moeten zijn.

Met behulp van een eenvoudige proef hebben wij de juistheid van de onder 1 genoemde conclusie bewezen.

Glas van samenstelling II werd gepoederd en daaruit door middel van geschikte zeven de fractie van 100-200 (jl afgezonderd. Hetzelfde vond plaats met Corningglas 015. Van elk der beide glassoorten werd nu 1 g afgewogen in weegfleschjes van omstreeks gelijke diameter, 2 cm® water toegevoegd en de beide fleschjes opennbsp;geplaatst in een exsiccator gevuld met CaClg. Van tijd tot tijd werdennbsp;de fleschjes gewogen met het in tabel 4 weergegeven resultaat.

TABEL 4

Hydratatie bepaald door uitdroging

Samenstelling II

Corningglas 015

Gew. fl. -lquot; glas -1- water........

44.1261 g

59.2220 g

Gew. fl. nbsp;nbsp;nbsp;glas ...........

42.1531 „

57.2722 „

Gew. fl. leeg ..............

41.1531 „

56.2722 „

Na 4 dagen.............

42.1531 „

57.2767 „

Na 5 dagen..............

42.1531 „

57.2767 „

Er is hieruit duidelijk te zien, dat Corningglas 015 het water in belangrijke mate steviger bindt dan het glas van samenstelling II.

In hoofdstuk H zullen wij ons nader bezighouden met de onder 2 genoemde conclusie, terwijl in het derde en vijfde hoofdstuk vannbsp;dit boekje uitvoerig de derde conclusie zal worden besproken.

17

-ocr page 32-

HOOFDSTUK II

ONDERZOEKINGEN AAN GEASSUSPENSlES M

In het eerste hoofdstuk hebben wij de veronderstelling geuit, dat het aantal uitwisselbare H-ionen in Corningglas 015, nadat dit metnbsp;water of met zuur is behandeld, aanzienlijk grooter zou zijn dan bijnbsp;de door ons onderzochte AlgOj-houdende glassoorten. Door een eenvoudig onderzoek betreffende de hydratatie hebben wij dit waarschijnlijk kunnen maken, doch een nadere bevestiging en wel opnbsp;meer directe wijze moet nog worden gevonden. Wij hebben gemeendnbsp;dit door onderzoekingen over de ionenuitwisseling aan glassuspensies te kunnen bereiken.

Indien wij ons op het standpunt stellen, dat de H-ionen, die aanvankelijk in de gehydrateerde laag van de glasdeeltjes zijn opgeborgen — we beschouwen eerst Corningglas 015 —, aan de pH van de glassuspensie niet of slechts in zeer beperkte mate aandeel hebben,nbsp;dan zal door toevoeging van een neutraal zout, b.v. KCl, een verlaging van de pH moeten optreden. De K-ionen zullen immers voornbsp;een deel de plaatsen gaan innemen waar aanvankelijk de H-ionennbsp;zich bevonden, welke laatste dus in de oplossing worden gedrevennbsp;en daar aanleiding geven tot een pH-verlaging.

Het effect zal in het alkalische gebied het duidelijkst optreden. Daar zal immers door de geringe H-ionenconcentratie van de buitenoplossing voor de H-ionen aan den wand de neiging om te disso-cieeren het sterkst zijn. Verwacht kan worden, dat het effect in hetnbsp;zure gebied niet merkbaar zal zijn.

Daarentegen zullen de door ons onderzochte glazen het verschijnsel in het geheel niet of in veel mindere mate moeten vertonnen omdat het aantal aan het proces deelnemende ionen zooveel kleiner is.

De suspensies, waarmee deze experimenten zijn uitgevoerd, hebben we als volgt bereid. Het glas werd gepoederd — eerst in een

*) De in dit hoofdstuk beschreven experimenten zijn op ons laboratorium ten deele door den Heer P. Tiersma cand. l.i. uitgevoerd.

Prof. Dr C. J. van Nieuwenburg te Delft was zoo vriendelijk voor dit doel een grootere hoeveelheid glas te smelten, waarvoor wij hem gaarne ook op deze plaats onzenbsp;erkentelijkheid willen betuigen.

18

-ocr page 33-

slagmortier, daarna in een kogelmolen en gedurende een nacht in 0.05 N HCl weggezet. Den volgenden dag werd afgefiltreerd over eennbsp;cyclostylpapiertje, wat naar de ervaringen op ons laboratorium eennbsp;uitstekende manier van ultrafiltreeren is (15) en met gedestilleerdnbsp;water uitgewasschen tot de chloorreactie verdwenen was. Door toepassing van een slibanalyse in het toestel van Atterberg kon eennbsp;suspensie, bevattende de fractie lt;2 (j,, worden afgezonderd van denbsp;grovere bestanddeelen. Tenslotte werd na bezinking, de vaste stofnbsp;overgespoeld in een maatkolf van 250 cm®, die tot de merkstreepnbsp;werd gevuld.

Met suspensies, die grootere deeltjes bevatten (2-25 /x), is het moeilijk reproduceerbare resultaten te verkrijgen, waarom wij voornbsp;ons onderzoek later steeds de fractie lt;2 /x hebben gebruikt.

De pH van de suspensie werd met behulp van een waterstofelec-trode gemeten, terwijl dit tevens geschiedde na toevoeging van stijgende hoeveelheden NaOH of HCl. Men kan aldus een curve verkrijgen, die het verband aangeeft tusschen het aantal toegevoegdenbsp;cm® NaOH resp. HCl en de pH. Dezelfde proef kan men herhalen,nbsp;nadat men van te voren aan de suspensie een neutraal electrolytnbsp;b.v. KCl heeft toegevoegd. Op deze wijze krijgt men een overzichtnbsp;van de optredende ionenuitwisseling over een groot pH-traject.

Het toestel, waarmede de metingen werden uitgevoerd, bestond uit een op de gewone wijze opgebouwde cel. Een bekerglas vannbsp;100 cm®, waarin de suspensie gebracht werd, kon worden geslotennbsp;door middel van een rubberstop met drie boringen. De eerste boringnbsp;diende voor de waterstof electrode, de tweede voor de NaOH of HClnbsp;bevattende microburet en de derde voor den KCl-agarhevel. Dezenbsp;laatste werd alleen voor het uitvoeren van de meting met de suspensie in contact gebracht om zooveel mogelijk te verhinderen, datnbsp;KCl uit den hevel in de te meten oplossing geraakte. Het anderenbsp;uiteinde van den hevel werd geplaatst in een vat, waarin zich eennbsp;verzadigde KCl-oplossing bevond en waarin tevens een verzadigdenbsp;kalomelelectrode was gezet. De waterstof, die werd ingeleid, diendenbsp;ook voor het homogeen houden van de suspensie, hoewel de be-zinkingssnelheid door de kleine afmetingen van de deeltjes toch alnbsp;gering was. Voor de potentiaalmetingen hebben we een Eauten-schlager lonometer gebruikt. In de tabellen 5 tot en met 8 zijnnbsp;eenige van de resultaten, die wij op deze wijze hebben verkregen,nbsp;weergegeven.

19

-ocr page 34-

TABEL 5 Corningglas 015

Concentr. van de suspensie 29.3 mg/ 25 cm®

cm® NaOH Ó.Ol N

pH

cm® HCl 0.01 N

pH

25 cm® suspensie 25 cm® water

0.00

7.25

0.00

7.65

0.51

8.52

0.50

5.45

1.00

9.18

1.00

3.98

2.20

9.77

2.00

3.52

3.00

10.07

3.00

3.30

3.97

10.30

4.00

3.16

5.00

10.47

5.00

3.06

6.00

10.62

6.00

2.97

8.01

10.82

8.00

2.85

10.03

10.94

10.00

2.75

25 cm® suspensie 25 cm® KCl 1 N

0.00

6.10

0.00

6.10

0.50

6.81

0.50

5.70

1.00

7.93

1.00

4.40

2.00

9.03

2.00

3.70

3.00

9.49

3.00

3.43

4.00

9.83

4.00

3.25

5.00

10.09

5.00

3.14

6.00

10.30

6.00

3.03

8.00

10.60

8.00

2.90

10.00

10.80

10.00

2.80

25 cm® suspensie -j- 25 cm® K2SO4 1 N

0.00

6.39

0.00

6.20

0.51

7.10

0.50

5.80

1.00

8.20

1.00

4.88

2.00

9.12

2.00

4.25

3.00

9.61

3.00

4.02

4.00

9.92

4.00

3.84

5.00

10.17

5.00

3.71

6.00

10.36

6.00

3.62

8.00

10.65

8.00

3.48

10.00

10.85

10.00

3.37

De in de tabellen 5 en 7 gegeven cijfers zijn in fig. 4 en 5 (zie blz. 24 en 25) grafisch uitgezet.

Er is ten aanzien van deze resultaten het volgende op te merken. Het blijkt, dat inderdaad bij het Corningglas 015 in het alkalischenbsp;gebied een duidelijke verlaging van de pH optreedt door de toevoeging van KCl. Bij suspensies met glas van samenstelling II wordtnbsp;deze verlaging niet gevonden. In fig. 5 ziet men nog wel een kleine

20

-ocr page 35-

TABEL 6 Corningglas 015

Concentr. van de suspensie 68.9 mg/25 cm^

cm® NaOH 0.01 N

pH

cm® HCl 0.01 N

pH

25 cm® suspensie

4-25 cm® water

0.00

6.11

0.00

5.90

1.00

8.07

1.00

3.77

2.00

8.91

2.00

3.27

3.00

9.42

3.00

3.11

4.00

9.70

4.00

3.04

5.00

9.94

5.00

2.86

6.00

10.13

6.00

2.80

7.00

10.23

7.00

2.73

8.00

10.43

8.00

2.69

9.00

10.53

11.00

10.71

25 cm® suspensie -|- 25 cm® KCl 1 N

0.00

5.48

0.00

4.17

1.00

6.28

1.00

3.60

2.00

6.75

2.00

3.33

3.00

7.28

3.00

3.28

4.00

8.05

4.00

3.17

5.00

8.46

5.00

2.96

6.00

8.72

6.00

2.89

7.00

9.01

7.00

2.83

8.00

9.27

8.00

2.78

10.00

9.50

12.00

9.81

15.00

10.10

20.00

10.56

verlaging, doch deze valt zeker binnen de proeffout, zooals trouwens ook uit tabel 8 blijkt, waar zelfs een kleine pH-verhooging gemetennbsp;werd. De conclusie is dus gerechtvaardigd, dat hier niet van eennbsp;pH-beïnvloeding gesproken kan worden. Men dient voorts bij vergelijking van de fig. 5 en 7 in aanmerking te nemen, dat de concentratie van de suspensie in het eerste geval slechts 29.3 mg, in hetnbsp;tweede daarentegen 90.9 mg/25 cm® bedroeg. Zooals uit een vergelijking van de tabellen 5 en 6 blijkt, versterkt een verhooging vannbsp;de concentratie van de suspensie in hooge mate den pH-verlagendennbsp;invloed van het toegevoegde electrol5d;.

Aan de pH waarden, zooals die gemeten werden in de suspensie, zonder dat zuur of base was toegevoegd, kan niet veel beteekenisnbsp;worden gehecht. Zooals bekend levert de waterstofelectrode in

21

-ocr page 36-

TABEL 7 Glassamenstelling II

Concentr. van de suspensie 90.9 mg/25 cm*

cm* NaOH 0.01 N

pH

cm* HCl 0.01 N

pH

25 cm* suspensie

25 cm* water

0.00

6.07

0.00

6.52

0.60

7.48

0.50

4.42

1.00

8.53

1.00

3.80

1.50

9.26

1.50

3.59

2.00

9.65

2.00

3.43

3.00

10.03

4.00

3.13

4.00

10.25

6.00

2.97

6.00

10.53

8.00

2.80

8.00

10.82

10.00

2.68

10.00

10.94

25 cm* suspensie 4- 25 cm* KCl 1 N

0.00

5.84

0.00

5.85

0.50

7.51

0.50

4.24

1.00

8.56

1.00

3.76

1.50

9.06

1.50

3.53

2.00

9.34

2.00

3.41

3.00

9.77

3.00

3.22

4.00

10.05

4.00

3.10

6.00

10.49

6.00

2.92

8.00

10.75

8.00

2.78

10.00

10.91

10.00

2.67

25 cm* suspensie 25 cm* K2SO4 1 N

0.00

6.45

0.00

6.15

0.50

7.74

0.50

5.10

1.00

8.69

1.00

4.51

1.50

9.18

1.50

4.25

2.00

9.46

2.00

4.11

3.00

9.83

3.00

3.91

4.00

10.15

4.00

3.77

6.00

10.57

6.00

3.59

8.00

10.81

8.00

3.46

10.00

10.96

10.00

3.36

niet of zeer zwak gebufferde oplossingen geen betrouwbare resultaten.

Wat de resultaten met K2SO4 betreft, deze kunnen, voorzoover men het alkalische gebied beschouwt, vergeleken worden met dienbsp;van KCl. Er is in het algemeen de neiging een iets minder grootenbsp;daling van de pH teweeg te brengen, wat waarschijnlijk aan denbsp;geringere activiteit van de K-ionen moet worden toegeschreven.

22

-ocr page 37-

TABEL 8 Glassamenstelling II

Concentr. van de suspensie 68.1 mg/25 cm®

cm® NaOH 0.01 N

pH

cm® HCl 0.01 N

pH

25 cm® suspensie 25 cm® water

0.00

7.28

0.00

7.52

0.50

8.45

0.50

6.64

1.00

9.01

1.00

4.58

1.50

9.30

1.50

3.83

2.00

9.52

2.00

3.57 ¦

3.00

9.82

3.00

3.29

4.00

10.06

4.00

3.10

6.00

10.40

6.00

2.91

7.00

10.54

8.00

2.78

8.00

10.63

10.00

2.66

10.00

10.78

25 cm® suspensie 25 cm® KGl 1 N

0.00

7.02

0.00,

7.10

0.50

8.55

0.50

6.12

1.00

8.99

1.00

4.45

1.50

9.28

1.50

3.80

2.00

9.53

2.00

3.60

3.00

9.88

3.00

3.30

4.00

10.14

4.00

3.15

6.00

10.56

6.00

2.95

8.00

10.81

8.00

2.80

10.00

10.95

10.00

2.71

25 cm® suspensie 25 cm® KjSOj 1 N

0.00

7.12

0.00

6.98

0.50

8.42

0.50

6.21

1.00

8.96

1.00

5.41

1.50

9.38

1.50

4.55

2.00

9.62

2.00

4.31

4.00

10.21

3.00

4.01

6.00

10.61

4.00

3.85

8.00

10.84

6.00

3.60

10.00

11.00

8.00

3.47

10.00

3.36

In het zure gebied ligt de zaak evenwel anders. Hier wordt in alle onderzochte gevallen een pH-verhooging waargenomen en het ligtnbsp;voor de hand hierbij te denken aan een uittreding van OH-ionen,nbsp;die door het tweewaardige S04-ion in meerdere mate zouden kunnennbsp;worden uitgewisseld dan door het éénwaardige Cl-ion. Ook bij KClnbsp;is in dit gebied in de meeste gevallen een kleine pH-stijging te con-stateeren. De verklaring van het verschijnsel moet echter in geheel

23

-ocr page 38-

andere richting worden gezocht. Het blijkt nl. dat de optredende pH-verhooging niet aan de aanwezigheid van suspensiemateriaalnbsp;gebonden is, doch dat zij ook in de gewone waterige oplossing waargenomen wordt.

In tabel 9 vindt men de resultaten van eenige metingen vermeld.^) Men mag blijkbaar het HSO4 niet als geheel gedissocieerd beschouwen, waardoor er in samenwerking met toegevoegd sulfaatnbsp;bufferwerking optreedt. Ook bij KCl HCl is dit blijkbaar, zij hetnbsp;in veel mindere mate, het geval.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Deze metingen werden op ons laboratorium uitgevoerd door de heeren D. W. Stolp en D. v. d. Woerdt.

24

-ocr page 39-

Bij het Corningglas 015 heeft dus in het alkalische gebied een omwisseling plaats van Hquot;*quot;- en K'*'-ionen en de vrijkomende H-ionennbsp;veroorzaken een duidelijke pH-verlaging. Zonder eenigen twijfelnbsp;heeft ergens op de curve van de suspensie van samenstelling II ooknbsp;zulk een uitwisseling plaats, maar het aantal aan dit proces deelnemende ionen is zoo klein, dat het op deze manier niet merkbaarnbsp;is. Het groote aantal H-ionen, dat bij Corningglas 015 uit de grenslaag verdwijnt, is toch maar een klein deel van het totaal, want denbsp;afwijkingen van de H-electrodefunctie zijn nog zeer gering. Bijnbsp;samenstelling II is het op deze wijze niet waarneembare kleine aantal H-ionen, dat in neutraal en alkalisch gebied uit den wand ver-

25

-ocr page 40-

TABEL 9

Invloed van electrolyttoevoeging op de pH van een waterige oplossing

50 cm^

water

25 cm* HjO 25

cm* Na2S04 1 M

cm=H2S04 0.01 N

pH

cm* H2SO4 0.01 N

pH

0.00

4.00

0.00

4.37

0.50

3.79

0.50

4.25

1.00

3.60

1.00

4.14

1.50

3.49

1.50

4.05

2.50

3.28

2.50

3.89

3.50

3.15

3.50

3.81

4.50

3.05

4.50

3.71

5.50

2.98

5.50

3.63

dwijnt, blijkbaar een zoo groot percentage van het totaal, dat de waterstoffunctie, zooals wij nog zullen zien, geheel wordt te nietnbsp;gedaan.

De onderstellingen, die wij omtrent de uitwisselingscapaciteit van onze glassoorten in vergelijking met Corningglas 015 hebben uitgesproken, worden door de in dit hoofdstuk beschreven experimenten dus op overtuigende wijze bevestigd.

26

-ocr page 41-

HOOFDSTUK III

DE INVEOED VAN ZOUTEN OP DE POTENTIAAE VAN DE GEASEEECTRODEnbsp;BIJVERSCHIEEENDEpH

In de beide voorafgaande hoofdstukken hebben wij, voorloopig qualitatief, een beeld ontworpen van de werking van de glaselec-trode. Hierbij zijn wij uitgegaan van de gedachte, dat zoowel H-ionennbsp;als ook andere in de oplossing aanwezige kationen aan de totstandkoming van de potentiaal meewerken. Terwijl in hoofdstuk I poten-tiaalmetingen beschreven zijn, waarbij slechts één dezer beide factoren, nl. de zoutconcentratie, gevarieerd werd, zal het voor hetnbsp;verkrijgen van een beter — vooral quantitatief beter gefundeerd —nbsp;inzicht noodig zijn de beschikking te hebben over gegevens, dienbsp;betrekking hebben op den invloed van de electrolytconcentratienbsp;over een groot pH-gebied. Wij zijn er dan ook toe overgegaan poten-tiaalmetingen uit te voeren in oplossingen van verschillende zout-concentraties, waarbij de pH van omstreeks 1-11 werd gevarieerd.nbsp;Voor dit onderzoek hebben wij ons beperkt tot electroden van samenstelling II

In fig. 6 is de opstelling weergegeven, waarmee deze proeven zijn uitgevoerd.

In een Woulff’sche flesch van 2 liter inhoud wordt 1 liter van de te meten oplossing gebracht, b.v. 0.01 N NaCl. DetubeA dient voornbsp;de glaselectrode, die met een laag paraffine gehecht wordt in de, opnbsp;zich zelf te groote boring van een rubberstop, die op de opening vannbsp;de flesch past. In de middelste tube, B, wordt een Pt-waterstof-electrode geplaatst, waarvoor wij het geteekende model hebbennbsp;ontworpen, die de functies van electrode, inleidbuis en uitlaatbuisnbsp;voor de gebruikte waterstof in zich vereenigt. Bovendien is eennbsp;inrichting aangebracht, die het mogelijk maakt, dat de waterstof ontsnappen kan, zonder dat de ruimte boven de vloeistof in contact metnbsp;de buitenlucht staat. Dit is zeer bevordelijk voor een snelle poten-tiaalinstelling als de pH van de meetvloeistof wordt gevarieerd. Denbsp;hier geteekende electrode heeft ons in elk opzicht uitstekend voldaan.

27

-ocr page 42-

De derde opening, C, wordt gebruikt voor de microburet D en den KCl-bevel, F. Deze laatste is van een speciale constructie. Er moetnbsp;nl. bij deze metingen voldaan worden aan den eisch, dat geen KClnbsp;uit den hevel in de meetvloeistof kan komen, terwijl het voor eennbsp;vlot verloop van de metingen gewenscht is, dat het toestel geslotennbsp;blijft. Wij hebben deze moeilijkheden met behulp van dezen hevelnbsp;op alleszins bevredigende wijze opgelost.

Van de drie beenen bevindt er zich één in de meetvloeistof, de tweede in het met verzadigde KCl-oplossing gevidde vat I, waarinnbsp;tevens de verzadigde kalomelelectrode is geplaatst, terwijl het derdenbsp;been als afloopbuis dienst doet en met de kraan M gesloten kan

28

-ocr page 43-

worden. Door middel van de kraan G kan het vat H zoowel met het rechter als met het linker deel van den hevel in verbinding wordennbsp;gebracht. Voor het begin van de meting is de geheele hevel metnbsp;gedestilleerd water gevuld, met uitzondering van het rechterbeennbsp;en het vat H. Nadat de hevel in het toestel is geplaatst, wordt G innbsp;zoodanige positie gedraaid, dat door zuigen bij H het rechterbeennbsp;en het vat H zelf met verzadigde KCl-oplossing worden gevuld. Nunbsp;wordt M geopend, terwijl tegelijkertijd ook G voorzichtig naar linksnbsp;wordt opengezet. De verzadigde KCl-oplossing vloeit nu door M ennbsp;zoodra alle water tusschen G en M door KCl-oplossing is vervangennbsp;wordt G gesloten, terwijl M geopend blijft. De meetvloeistof uit Anbsp;vult nu het rechter en middelste been van den hevel, waarna Mnbsp;gesloten wordt. Tenslotte wordt G. nu nogmaals voorzichtig naarnbsp;links geopend, waardoor de KCl-oplossing eveneens naar links vloeitnbsp;tot halfweg de verwijding P. Als het grensvlak — dit is gemakkelijknbsp;waar te nemen, omdat aan de KCl-oplossing wat Ponceaurood isnbsp;toegevoegd — dit punt bereikt heeft wordt G gesloten.

Bij elke pH-verandering van de meetvloeistof wordt M geopend, totdat het middelste- en linkerbeen van den hevel geheel met denbsp;nieuwe oplossing zijn gevuld, waarna met behulp van de kraan Gnbsp;het grensvlak weer tot halfweg de verwijding wordt gebracht. Steedsnbsp;kan dus de nieuwe oplossing met een versch KCl-oppervlak in verbinding worden gebracht, zonder dat het toestel behoeft te wordennbsp;geopend, KCl in de oplossing wordt gebracht of de concentratie vannbsp;de meetoplossing op andere wijze verandering ondergaat.

De uitvoering van de meting geschiedt nu als volgt. Aan de meetvloeistof worden 1 of 2 cm® van een 1 N-oplossing van de overeenkomstige base toegevoegd — aan b.v. een NaCl-oplossing dus NaOH — en zoolang waterstof ingeleid tot de waterstofelectrode een constante potentiaal oplevert. Nu wordt ook dé potentiaal bepaald vannbsp;de glaselectrode en deze metingen worden herhaald telkens nadatnbsp;uit de microburet een zekere hoeveelheid 3 N-azijnzuur aan de meetvloeistof is toegevoegd. Uit de gevonden waarden voor de waterstofelectrode is de pH na elke zuurtoevoeging opnieuw te bepalennbsp;en men krijgt aldus het verband tusschen de pH en de potentiaal vannbsp;de glaselectrode bij een bepaalde electrolytconcentratie. Door dezenbsp;laatste te veranderen en de metingen met de nieuwe oplossing te herhalen kan men tenslotte over een groot pH-gebied en bij verschillendenbsp;zoutconcentraties de potentiaal van de glaselectrode bepalen.

29

-ocr page 44-

Als toe te voegen zuur hebben wij het azijnzuur gekozen, omdat hier bij het aequivalentiepunt de titratiecurve minder steil loopt ennbsp;in dit gebied dus zoo noodig één of meer punten konden wordennbsp;gemeten. Voor het bereiken van de lagere pH’s hebben wij echternbsp;3 N HCl gebruikt.

Om de concentratie aan kationen — andere dan H-ionen — tijdens een geheele reeks van metingen constant te houden hebbennbsp;wij de meest alkalische oplossing het eerst gemeten en voor de verandering van de pH dus zuur toegevoegd. Den omgekeerden gang —nbsp;uitgaande van de zure oplossing — hebben wij om deze reden nietnbsp;toegepast.

In de tabellen 10-23 (pag. 34-40) zijn eenige resultaten, die wij hebben verkregen, samengevat.

De resultaten van electrode 22 met NaCl zijn in figuur 7 grafisch weergegeven.

Wat de reproduceerbaarheid van de beschreven proeven betreft kan worden opgemerkt, dat deze in het algemeen goed is te noemen,nbsp;vooral in het neutrale en zure gebied. In het alkalische gebiednbsp;komen vooral bij de lage zoutconcentraties grootere afwijkingen


30

-ocr page 45-

voor. Dit is in het bizonder het geval in oplossingen die tweewaardige ionen bevatten, dus bij Ca en Ba. De potentiaalinstelling is hierbijnbsp;vaak ook niet scherp. Wij hebben hierbij het oog op metingen aannbsp;eenzelfde electrode, want evenals bij het in het eerste hoofdstuknbsp;besproken onderzoek bleken ook nu electroden voor te komen, dienbsp;slechts een geringen invloed van de electrolytconcentratie te ziennbsp;gaven. We hebben deze niet nader onderzocht en dus uitsluitendnbsp;electroden gebruikt, die een duidelijken invloed vertoonden.

Het algemeene verloop van de gevonden curven is voor alle onderzochte gevallen hetzelfde; in het lage pH-gebied treedt de waterstof-functie op, die bij stijgende pH geheel verdwijnt. De curve loopt hier vrijwel vlak. De andere kationen oefenen juist in dit gebiednbsp;hun grooten invloed uit, die tot omstreeks 58 mV per 10-voudigenbsp;verdunning voor een éénwaardig ion stijgen kan. Bij lagepH gaannbsp;de curven voor de verschillende zoutconcentraties in elkaar over.

Bijna steeds treedt er bij hooge pH een plotselinge daling op in de curve, die het meest tot uitdrukking komt bij de lage zoutconcentraties en minder wordt bij de hoogere. Deze daling kan veelnbsp;sterker zijn dan 58 mV per pH-eenheid. Wij meenen dit verschijnselnbsp;te moeten toeschrijven aan den invloed van het anion in casu hetnbsp;acetaat-ion. Bij toevoeging van de eerste druppels azijnzuur zalnbsp;immers de pH slechts zeer weinig veranderen, terwijl b.v. de Na-ionenconcentratie constant is. De eenige verandering, die in de oplossing optreedt, is dus de relatief zeer groote verandering van denbsp;acetaationenconcentratie. Deze invloed zal in het anionenarm miheunbsp;van de geringe zoutconcentraties het duidelijkst tot uitdrukkingnbsp;moeten komen om bij de hoogere concentraties geheel te verdwijnen.

Deze feiten zijn te merkwaardiger, omdat vrijwel alle onderzoekers van meening zijn, dat de anionen zonder eenigen invloed op denbsp;potentiaal van de glaselectrode zouden zijn en het is blijkbaarnbsp;alleen, doordat de proef condities zoo extreem zijn gekozen, dat innbsp;ons geval deze invloed merkbaar is geworden. Het is trouwens innbsp;verband met het feit, dat onze glazen AlgOj bevatten, dus positieverenbsp;centra, niet onwaarschijnlijk, dat anionen aan de totstandkomingnbsp;van de potentiaal meewerken, al zal deze invloed in het algemeennbsp;klein zijn. De uitwisselingscapaciteit voer anionen van AlgOg-houdende mineralen is immers ook zeer klein t.o.v. die voor kationen.

Het is niet uitgesloten, dat de te groote, meer dan 58 mV bedragende potentiaal verandering bij 10-voudige concentratiever-

31

-ocr page 46-

andering, die soms, speciaal bi] K, te zien is, aan denzelfden invloed moet worden toegescbreven. De oplossing van dit soort vragen ver-eischt echter een systematisch onderzoek, dat wij hopen spoedig ternbsp;hand te kunnen nemen.

De bespreking van eenige nadere bizonderheden van de gegeven resultaten willen we tot hoofdstuk V uitstellen, doch wel willen wijnbsp;op deze plaats nog eenige uitkomsten vermelden, die wij aan electro-lytmengsels hebben verkregen. Het betreft een reeks oriënteerendenbsp;metingen, die wij aan een mengsel van K- en Ca-ionen met behulpnbsp;van electrode 26 hebben uitgevoerd. (Tabel 24, pag. 40).

In fig. 8 zijn deze resultaten grafisch weergegeven. De curve voor 0.01 N CaClg is getrokken door de punten vermeld in tabel 22 ennbsp;tabel 24 (blz. 40).

Men kan nu bij verschillende pH een binair diagram opstellen, dat tot uitdrukking brengt in welke mate elk der beide componentennbsp;aan de potentiaal deelneemt. Voor pH = 5 is dit in fig. 9 weergegeven. Ook bij andere pH vindt men soortgelijke lijnen, waaruitnbsp;blijkt, dat bij deze electrode de potentiaal in hoofdzaak wordt bepaald door de K-ionen. Van het op pag. 15 vermelde verschijnsel.

-ocr page 47-

dat Ca-ionen de toegankelijkheid van het electrodenoppervlak voor K-ionen bederven, is bij deze electrode niets te bemerken. Integendeel de Ca-ionen komen aan de potentiaal niet te pas, zoolang denbsp;K-ionen nog in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn. Het Ca-ion isnbsp;weliswaar tweewaardig, doch het is in gehydrateerden toestand ook

grooter dan het K-ion en kan dus uit dien hoofde niet zoo dicht naderen aan een actieve plek van het oppervlak. Welke van dezenbsp;beide factoren het winnen zal, de hoogere lading of de grootere omvang, zal van de gesteldheid van het oppervlak der electrode afhangen, waaruit naar onze meening het verschillend gedrag dernbsp;afzonderlijke electroden moet worden verklaard. Doch ook over dennbsp;invloed van electrolytmengsels zal eerst een nader en meer systematisch onderzoek opheldering kunnen geven.

33

-ocr page 48-

TABEL 10

Electrode 22 met LiCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.20

259

10.85

296

10.24

334

11.09

264

10.64

295

9.32

333

10.82

264i

10.27

297i

8.57

334

9.86

276

9.52

300

7.60

334

6.30

287

9.05

301

6.30

335

6.15

289

6.99

303J

5.69

337J

5.28

291

6.40

304i

5.18

338

4.76

295i

5.42

306i

4.76

339

4.39

297

4.98

308

4.43

339

4.00

299

4.60

310

4.06

340

2.95

312

4.27

310

3.61

341

2.23

339

3.77

311

2.76

345i

1.75

359

2.85

322

2.10

354

1.30

379

2.14

343

1.67

367

1.67

363

1.27

383

1.27

381

TABEL 11

Electrode 22 met NaCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.31

252

11.25

315

11.17

359

10.72

386

11.22

250

11.17

315

11.02

359

10.54

386

10.89

258

10.60

315

10.63

360

10.12

385i

10.75

265

8.30

321

10.20

360

9.16

385i

10.17

268

6.65

321

9.70

360

8.62

386

9.37

272

6.08

322i

9.00

361

7.00

386

7.03.

274

5.63

323

6.50

361

5.73

386

6.30

278i

5.25

324

5.98

363

5.25

386

6.09

280

4.90

326

5.46

363

5.02

387

5.84

282

3.81

328

5.10

363i

4.52

387

5.45

284

2.94

332

4.75

363i

3.97

388

5.13

286

2.40

342

4.17

364

3.50

388

4.67

288

2.05

353

3.68

364

2.67

388i

4.25

292

1.68

366

2.78

366

2.00

389i

3.99

294

1.29

382

2.11

371

1.50

392

3.38

304

1.67

377

1.12

395i

2.65

324i

1.28

387

2.15

342

1.67

364

1.29

381

34

-ocr page 49-

TABEL 12

Electrode 22 met KCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.91

194

11.30

335

10.98

366

11.84

228

10.92

336

10.62

366

11.13

246

10.66

336i

9.26

365

7.49

250

9.80

336i

6.06

365

7.11

251

6.77

337

5.33

365

6.21

251

6.30

337

4.61

365

5.94

251i

5.52

337

4.07

365

5.58

253

5.12

337

3.61

365

4.62

259

4.68

338

2.74

365i

4.30

267

4.30

338

2.10

367

3.03

299

3.83

339

1.66

373

2.28

328

2.82

341

1.27

381

1.71

355

2.35

347

1.29

376

1.67

366

1.28

383

TABEL 13

Electrode 23 met NaCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.26

173

11.50

257

11.08

319

11.23

179

11.22

260

11.05

319

11.14

185

11.12

262

10.52

320

10.72

196

10.93

262i

6.12

320

10.54

200

10.67

264

5.03

320

10.04

206

10.14

265

4.10

320

7.55

210

9.58

265

3.64

320

6.80

211

8.68

265

2.82

322

6.30

214i

7.38

265

2.08

327i

5.43

216i

6.12

265

1.61

340

4.73

220

5.18

265

1.25

354

4.30

224

4.68

266

3.86

236

4.25

266

2.93

268

3.75

268

2.16

306

2.82

282

1.68

333

2.14

306

1.29

352

1.61

331

1.27

350

35

-ocr page 50-

TABEL 14

Electrode 23 met KCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.50

165

11.13

259

10.98

339

11.36

169

11.05

260

10.66

339

11.34

176

10.87

261

8.73

339

11.02

188

10.55

262

6.05

339

8.87

196

9.67

263

4.50

339

6.68

200

9.24

263

4.05

340

6.13

2024

7.45

263

3.61

338

5.13

207

5.77

264

2.73

338

4.61

213

4.64

264

2.09

342

4.05

221

4.13

2644

1.66

347

2.93

253

3.75

266

1.27

353

2.18

290

3.11

278

1.70

314

2.55

300

1.29

336

1.65

3224

1.27

340

TABEL 15

Electrode 24 met NaCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.37

134

11.27

185

11.06

225

11.33

1364

11.07

188

10.89

2294

11.24

1144

10.72

1904

10.33

226

11.08

1214

10.19

192

9.66

226

10.92

126

9.72

192

7.72

216

10.56

131

9.32

199

6.73

230

9.92

136

7.46

199

5.78

218

7.43

1434

6.52

198

4.78

218

6.73

147

5.48

198

4.22

218

6.04

148

4.84

201

3.90

2224

5.65

148

4.31

199

2.86

225

5.02

167

3.83

199

2.18

231

4.43

172

3.23

207

1.65

241

3.96

179

2.19

226

1.28

257

2.93

203

1.73

252

2.22

229

1.29

268

1.70

255

1.29

273

36

-ocr page 51-

TABEL 16

Electrode 24 met CaCl^

0.001 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

10.79

111

10.94

142

10.58

160

10.73

103

10.75

142

10.30

155

10.38

105

10.40

146

9.81

160

10.20

110

10.16

140

8.58

156

9.72

114

9.96

143

7.80

155

9.02

115

9.66

141

7.06

160

6.57

117

9.08

148

6.32

157

5.78

117

6.99

139

5.21

162

5.00

113

6.05

145

4.60

161

4.32

105J

5.30

145

4.07

164

3.61

127

4.70

146

3.43

164

2.74

149

4.22

146

2.67

179

2.17

177

3.54

152

2.11

189

1.71

197i

2.70

168

1.66

213

1.29

218

2.16

189

1.27

232

1.65

216

1.28

237

TABEL 17

Electrode 24 met BaCL

0.001 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.01

52

10.86

96

10.55

146

10.89

54

10.68

99

10.47

1421

10.63

60

10.18

98

10.02

136

10.35

60

8.20

106

9.55

137

9.97

67J

6.83

105

8.83

140

9.65

63

6.12

105

6.43

135

7.07

72

5.25

104

5.35

143

6.26

70J

4.65

111

4.57

143

5.45

m

4.22

107

4.06

147

4.82

72

3.57

115

3.45

148

4.33

m

2.65

128

2.60

159

3.65

81

2.10

157

2.08

174

2.69

112

1.85

175

1.66

193

2.26

130

1.28

199

1.28

209

1.80

157

1.30

171

37

-ocr page 52-

TABEL 18

Electrode 25 met NaCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.19

-385

11.35

-381

11,22

-321

10.92

-376

11.20

-2854

11.16

-272

10.66

-373

10.89

-284

11.08

-269

10.14

-322

10.47

-282

10.72

-269

6.39

-305

10.00

-2814

10.01

-267

6.13

-305

9.70

-2814

9.45

-267

5.64

-305

8.65

-280

8.32

-267

5.25

-303

6.77

-278

6.83

-266

4.65

-299

5.98

-2754

5.56

-2644

3.86

-293i

5.31

-2754

5.13

-264

2.92

-286

4.72

-2744

4.58

-2634

2.25

-274

3.83

-273

3.72

-2634

1.71

-258

2.86

-272

2.65

-261

1.29

-2444

2.18

-265

2.06

-258

1.70

-255

1.65

-2524

1.28

-2434

1.28

-2444

TABEL 19

Electrode 25 met CaCL

0.001 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.13

(-313)

10.98

-286

11.08

-271

10.94

-318

10.75

-2854

10.54

-271

10.68

-312

10.45

-2854

10.18

-269

5.38

-299

9.98

-289

9.85

-269

4.68

-2984

9.27

-275

9.29

-266

4.32

-2994

7.23

-286

8.75

-2654

3.70

-297

6.14

-279

7.63

-265

2.67

-278

5.36

-278

5.43

-262

2.13

-263

4.78

-277

4.74

-261

1.66

-2494

4.23

-276

4.10

-260

1.29

-237

3.55

-269

3.46

-259

2.56

-265

2.67

-257

2.08

-258

2.08

-2534

1.65

-248

1.61

-2454

1.29

-238

1.27

-2374

38

-ocr page 53-

TABEL 20

Electrode 25 met BaCL

0.001 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.09

-293

11.09

-281

10.61

-275

10.96

-285

10.94

-285

10.21

-271

10.85

-279

10.76

-279

7.70

-267

10.68

-277

10.33

-271

6.72

-266

10.35

-27H

9.94

-267

5.63

-266

9.50

-268

9.51

-265

4.57

-264

6.47

-264

7.05

-263i

4.00

-263

5.68

-261i

5.74

-262

3.38

-262

4.98

-260

5.20

-261

2.66

-261

4.38

-260

4.40

-262

2.09

-256

3.65

-264

3.63

-261

1.65

-249

2.73

-264

2.64

-260

1.28

-2S9i

2.06

-254

2.09

-254i

1.65

-245

1.65

-245

1.28

-224

1.28

-234

TABEL 21

Electrode 26 met NaCl

0.002 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11 32

-381

11.32

-289

11.01

-254

11.28

-379

11.05

-295

10.50

-251

11.17

-373

10.71

-288

8.94

-251

11.03

-358

9.95

-287

7.57

-249

10.62

-346

6.28

-285

4.90

-242

10.33

-338

5.62

-289

3.71

-242

9.92

-331

4.94

-287

2.75

-240

7.63

-315

3.86

-284i

1.71

-227

6.75

-307

2.91

-278

6.06

-302

2.15

-266

5.62

-298

1.85

-238

4.90

-293

3.89

-277

2.87

-248

2.23

-221

1.71

- 195

39

-ocr page 54-

TABEL 22 Electrode 26 met CaCL

0.001 N

0.01 N

0.1 N

PH .

mV

pH

mV

pH

mV

10.98

-417

10.80

-387

10.58

-349

10.67

-401

10.30

-373

10.02

-332

9.99

-375

9.70

-361

9.42

-324

6.80

-362

6.06

-342

6.55

-311

6.02

-354

5.21

-328

5.02

-300

3.68

-324

4.41

-320

3.43

-288

2.73

-290

3.51

-308

2.58

-270

2.19

-267

2.65

-283

2.07

-250

1.68

-243

2.10

-260

1.61

-226

1.67

-237

TABEL 23

Electrode 26 met BaCli

0.001 N

0.01 N

0.1 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

10.84

-382

10.82

-363

10.70

-332

10.57

-371

10.47

-357

10.35

-323

9.61

(- 363)

8.63

-327

8.47

-300

6.38

-332

5.23

-305

5.98

-286

5.29

-325

4.38

-296

4.56

-278

4.61

-317

3.46

-284i

3.45

-269

3.62

-301

2.58

-260

2.55

-253

2.59

-265

2.05

-234

2.05

-235

2.09

-239

1.66

-213

1.61

-213

1.66

-216

TABEL 24 *)

Electrode 26 met mengsels van KCl en CaCl^

KCl 0.01 N

KCl 0.0075 N CaCla 0.0025 N

KCl 0.005 N CaCla 0.005 N

KCl 0.0025 N CaCla 0.0075 N

CaCl^

0.01 N

pH

mV

pH

mV

pH

mV

pH

mV

pH

mV

11.16

-274

10.71

-284

10.92

-301

10.86

-349

10.73

-365

11.05

-269

8.67

-267

10.36

-300

10.23

-326

10.52

-355

10.85

-269

5.90

-268

6.66

-285

7.31

-309

10.10

-353

10.38

-270

4.80

-266

6.11

-283

5.72

-296

9.44

-349

6.51

-265i

3.68

-263

4.82

-278

4.65

-293

8.13

-344

5.10

-261

2.67

-257

3.65

-274

3.60

-287

6.25

-331

3.77

-259

2.15

-245

2.67

-265

2.63

-271

5.10

-320

2.77

-255

1.68

-231

2.16

-252i

2.09

-248

3.55

-306

2.22

-249

1.68

-233

1.66

-233

2.70

-284

1.68

-230

2.12

-261

1.68

-237

*) De oplossing werd alkalisch gemaakt met KOH en Ca(OH)2 in de verhouding waarin K en Ca ook in de oplossing voorkwamen.

40

-ocr page 55-

THEORETISCH GEDEELTE

HOOFDSTUK IV

LITTERATUUROVERZICHT

Ondanks het groote aantal onderzoekingen, dat er over de glas-electrode is gepubliceerd en ondanks de vele suggesties, die ook in theoretisch opzicht zijn gedaan, is het op dit oogenblik nog nietnbsp;mogelijk voor alle verschijnselen, die zich bij de glaselectrode voordoen een bevredigende verklaring te geven. In de inleiding hebbennbsp;wij de hoofdmomenten uit de historische ontwikkeling kort weergegeven en wij wülen thans de verschillende voorgestelde theorieënnbsp;en inzichten wat nader bezien en met elkaar vergelijken, om daarnanbsp;deze theoretische beschouwingen aan het door ons in de vorigenbsp;hoofdstukken gegeven experimenteele materiaal te toetsen.

De eerste onderzoekers, die een quantitatieve theorie over de glaselectrode publiceerden, waren Haber en Klemensiewicz (1).^) Zij hadden gevonden, dat een glaselectrode zich als waterstofelec-trode gedraagt bij verandering van de pH van de oplossing, waarinnbsp;zij wordt geplaatst en zij geven een op thermodynamische overwegingen gebaseerde verklaring voor dit verschijnsel. Op grond nl.nbsp;van de veronderstelling, dat het oppervlak van het glas in contactnbsp;met een waterige oplossing gehydrateerd wordt en in deze gehydra-teerde laag der H -ionenconcentratie constant is, toonen zij aan,nbsp;dat de glaselectrode als H-electrode moet fungeeren.

Is in de gehydrateerde laag niet de H -ionenconcentratie zelf constant, doch uitsluitend het product [H ] [OHquot;], dan blijkt een

zlE

kleinere waarde van de ^ te moeten optreden.

Het is dus bij deze theorie het door het glasoppervlak opgenomen water, dat voor het electromotorisch gedrag aansprakelijk wordtnbsp;gesteld.

In het licht van latere onderzoekingen gezien kan deze theorie bezwaarlijk als juist worden aanvaard, niet omdat zij thermodynamisch niet is verantwoord, doch omdat zij van vele, ten tij de van H a b e r en

q Het oudste onderzoek is echter van M. Cremer (Z. f. Biologie 47, 562 (1906)).

41

-ocr page 56-

Klemensiewicz nog onbekende verschijnselen geen voldoende verklaring vermag te geven. Het is duidelijk, dat de theorie in haarnbsp;oorspronkelijken vorm niet in staat is rekenschap te geven van dennbsp;invloed, die naar later is gebleken, ander kationen dan H “'¦-ionennbsp;op de potentiaal van de glaselectrode uitoefenen. Het is ons nietnbsp;bekend, dat pogingen zijn gedaan de oude theorie op breeder basisnbsp;te brengen, waardoor deze verschijnselen mede zouden kunnennbsp;worden verklaard, al zou men misschien in de theorie van Grossnbsp;en H alp er n, die wij nog zullen bespreken, zulk een poging kunnennbsp;zien. Deze kan dan echter niet als zeer geslaagd worden beschouwd.

Er kan voorts op grond van de theorie van Haber en Klemensiewicz moeilijk aannemelijk worden gemaakt, waarom eenkwarts-electrode, die, zooals bekend, weinig door water en chemicaliën wordt aangetast, in zulk een belangrijke mate, naar uit onderzoekingen van Eengyel (14) is gebleken, op de pH-verandering vannbsp;de oplossing, waarin zij zich bevindt, reageert. Men zou integendeel,nbsp;in tegenstelling tot de gemakkelijk aantastbare glassoorten, verwachten, dat de potentiaal van een kwartselectrode niet of zeernbsp;weinig door de pH-verandering van de oplossing zou worden be-invloed.

Inhetjaar 1923 verschijnt de eerste publicatie van Horovitz (3«) gevolgd door verscheidene andere van hem en zijn medewerkers. Innbsp;deze stukken worden experimenten beschreven met glaselectrodennbsp;van verschillende samenstelling, die den belangrijken invloed doennbsp;zien van kationen als K, Na enz., die in het bizonder bij moeilijknbsp;aantastbare glassoorten blijkt te kunnen optreden.

Horovitz meent uit zijn experimenten drie conclusies te kunnen trekken en wel:

1 e Zachte, gemakkelijk aantastbare glassoorten vertoonen de water-stoffunctie.

2e Bij de moeilijk aantastbare glassoorten gedraagt het glas zich als een vast electrolyt, d.w.z. het reageert als omkeerbare electrode voor die ionen, die ook in het glas voorkomen, b.v. Na.

3e Dit glas kan ook als reversibele electrode werken voor ionen, die door het glasoppervlak kunnen worden geadsorbeerd (uitgewisseld), b.v. Ag.

In tusschengelegen gevallen zal een mengelectrodefunctie kunnen ontstaan.

42

-ocr page 57-

Tot een mathematische formuleering van zijn experimenten komt Horovitz in zijn eerste reeks artikelen niet. Eerst in 1931 verschijnen twee publicaties (3/, 3g), waarin een mathematische uitdrukking wordt gegeven, die in staat zou zijn de waargenomen feitennbsp;te beschrijven.

Deze uitdrukking luidt:

«Na


aK


RT,

E = ^In


(IV, 1)


1 Kh Uni -*^Na ^


Na


In deze formule, die opgeschreven is voor het geval H - en Na -ionen aan de totstandkoming van de potentiaal meewerken, stelt a voor het ,,aantal” beschikbare, voor uitwisseling vatbare plekkennbsp;op het glasoppervlak, Uh en Uj^^ de bewegelijkheden van de H -resp. de Na -ionen in de vaste phase, terwijl Kh en K^a integratie-constanten zijn, die de beteekenis van een Eösungstension hebben.nbsp;Horovitz vermeldt uitdrukkelijk, dat zijn formule slechts geldt,nbsp;indien de ionen in de vaste phase als onafhankelijk van elkaar kunnen worden beschouwd. Een afleiding voor de gevonden uitdrukkingnbsp;wordt niet gegeven, zoodat wij niet nader daarop zullen ingaan.

De onder 1 genoemde conclusie wordt door tallooze latere onderzoekingen bevestigd en het is duidelijk, dat de derde conclusie in volledige overeenstemming is met de resultaten, die wij in het voorafgaande hebben medegedeeld. De tweede conclusie is echter naarnbsp;onze meening onhoudbaar gebleken. Datere onderzoekingen hebbennbsp;deze zienswijze niet kunnen bevestigen en ook ons eigen onderzoeknbsp;levert geen enkel aanknoopingspunt voor deze opvatting op. Onzenbsp;lithiumglazen zouden immers een uitgesproken Ei-functie moetennbsp;vertoonen. Waar wij dit, zooals uit het op pag. 34 medegedeeldenbsp;blijkt, hebben onderzocht, is zeker niet een bevoorrechte werkingnbsp;van Ei-ionen gebleken, eerder het tegendeel.

Uit deze en andere (16) experimenteele gegevens blijkt, dat voor de verklaring van de verschijnselen, die bij de glaselectrode optreden, in elk geval slechts een klein, oppervlakkig deel van denbsp;electrode aan de totstandkoming van de potentiaal deelneemt. Hetnbsp;inwendige van de glasmassa reageert niet op concentratieverande-ringen in de oplossing en een echte thermodynamische evenwichtstoestand tusschen de geheele glasphase en de vloeistofphase wordt

43

-ocr page 58-

niet bereikt. Dit is ook, gezien de groote electrische weerstand van glas, niet waarschijnlijk.

Eerst bij hoogere temperaturen, waarbij de weerstand van het glas sterk afneemt (17), zal men van de instelling van een phasen-evenwicht kunnen gaan spreken. Inderdaad is dit door onderzoekingen van Eengyel en Sammt (18), die op grond van bovengaandenbsp;beschouwingen werden ondernomen en die het electromotorisch gedrag van glaselectroden in een PbCl2-smelt, waaraan wisselendenbsp;hoeveelheden van b.v. NaCl werden toegevoegd, hebben bestudeerd,nbsp;zoo niet in elk opzicht bevestigd, dan toch in hooge mate waarschijnlijk gemaakt.

Uit het werk van Horovitz wülen we dan ook alleen de conclusies 1 en 3 aanvaarden.

Hughes publiceert een reeks onderzoekingen (19), waarin hij als zijn meening te kennen geeft, dat de werking van de glaselectrodenbsp;berust op het feit, dat er in de grenslaag van het glas bufferwerkingnbsp;optreedt. Elke glaselectrode wordt voor het gebruik geruimen tijdnbsp;in aanraking gebracht met een zuuroplossing, waardoor een gedeelte van het Na- en Ca-silicaat in kiezelzuur wordt omgezet. Innbsp;de grenslaag ontstaat er dus een mengsel van een zwak zuur ennbsp;zouten van dat zuur, tezamen een buffermengsel vormend, dat eennbsp;electrode doet ontstaan met een constante „Uösungstension” voornbsp;H. De afwijkingen, die Hughes in alkalisch gebied had geconstateerd en die bij een pH van omstreeks 9 beginnen op te treden,nbsp;zouden samenhangen met het feit, dat de eerste dissociatie-constantenbsp;van kiezelzuur bij omstreeks 10“® ligt.

Het grootste bezwaar tegen deze opvatting bestaat wel daarin, dat het moeilijk is in te zien, waarom een buffermengsel juist in hetnbsp;gebied van zijn grootste bufferend vermogen als zoodanig zou falennbsp;en in zuur gebied, bij b.v. een pH van 2, in staat zou zijn een constante H-ionenconcentratie te handhaven.

Men dient voorts te overwegen, dat een bufferoplossing van constante H-ionenconoentratie eerst dan t.o.v. een aangrenzende oplossing van wisselende pH als waterstofelectrode met constante ,,Uösungstension” zal kunnen optreden en de potentiaal daarvannbsp;onafhankelijk kan zijn van andere in die oplossing zich bevindendenbsp;ionen, als het grensvlak tusschen buffer en oplossing alleen kannbsp;worden overschreden door Hquot;''-ionen. Het antwoord op het waaromnbsp;hiervan geeft Hughes niet en het feitelijke mechanisme van de

44

-ocr page 59-

werking van de glaselectrode blijft dus buiten beschouwing. Tot een mathematische formuleering van zijn denkbeelden is hij dan ooknbsp;niet gekomen.

Gross en Halpern (20) keer en tot op zekere hoogte terug tot de beschouwingswijze van Haber en Klemensiewicz. Zij beschouwen het glas van de electrode als een moeilijk oplosbaar uni-univalent electrolyt MeS', dat in de vloeistof, waarin zij geplaatstnbsp;wordt, een verzadigde oplossing vormt. Omgekeerd vormt ook hetnbsp;water een verzadigde oplossing in het glas. Bij toevoeging van eennbsp;zout, dat hetzelfde kation (Me) bevat (alleen dit vereenvoudigdenbsp;geval wordt beschouwd), zal er een verdeeling optreden van hetnbsp;toegevoegde zout over de beide phasen. Er wordt aangenomen, datnbsp;de verschillende evenwichten in de beide phasen beschreven kunnennbsp;worden met behulp van dissociatieconstanten en dat, voor wat betreft de verdeeling van de ongesplitste componenten, de betrekkingnbsp;geldt:

Cg = Mc„

Cg is de concentratie in de glasphase, c,, die in de oplossing, terwijl M een verdeelingsconstante voorstelt.

Gebruikmakende van de voorwaarde van electro-neutraliteit in de beide phasen kan een potentiaalformule worden afgeleid, die uiteindelijk in den volgenden vorm kan worden gebracht:

RT

2F


1 -f b Ch const.


In


(IV, 2)


De constante b wordt bepaald door zekere dissociatieconstanten en verdeelingscoëfficiënten. Karakteristiek is de factor 2 in dezenbsp;uitdrukking, die voor het overige identiek is met de formule vannbsp;Horovitz en de nog te bespreken uitdrukkingen van Dole, metnbsp;dien verstande, dat de constanten een verschillende physischenbsp;beteekenis hebben.

De theorie heeft later weinig bijval gevonden, hoewel zij ook niet direct op haar theoretische gronden is bestreden. Zooals wij nognbsp;zullen zien, zijn door Dole experimenteele uitkomsten verkregen,nbsp;die het mogelijk maken een keuze te doen tusschen de formule metnbsp;en zonder de factor 2. Deze uitkomsten zijn niet bepaald ten gunstenbsp;van de formule van Gross en Halpern uitgevallen al moet wellicht t.a.v. de resultaten van het onderzoek van Dole eenig voorbehoud worden gemaakt. Wij zullen nog aantoonen (pag. 63), dat

45

-ocr page 60-

ook onze metingen ten gunste van de formule zonder 2 pleiten.

Door Quittner (21) is het geleidingsvermogen van glas nader onderzocht en hij is daarbij tot de conclusie gekomen, dat de elec-trische geleiding in het glas van electrolytische natuur is en dusnbsp;plaats vindt door ionen. Wanneer nu door een glaswand, die aannbsp;beide zijden met een electrolytoplossing in aanraking is, een span-nings-verschil wordt aangelegd, zullen er aan de eene zijde ionen innbsp;het glas dringen en aan de andere zijde ionen vanuit het glas in denbsp;oplossing treden.

Vooral uit de onderzoekingen, die in de tweede publicatie worden medegedeeld, blijkt, dat er een diepgaand parallellisme bestaat tus-schen de mate, waarin de verschillende ionen in het glas kunnennbsp;,,einwandern” en de electrodefunctie van het glas voor het betreffende ion. Quittner onderzocht nl. ook eenige glassoorten, dienbsp;door Horovitz reeds op hun electromotorisch gedrag waren getoetst.

Er blijkt uit deze onderzoekingen duidelijk (hoewel het wensche-lijk ware geweest, dat de proeven over de geleiding gedaan zouden zijn aan dezelfde electrode, die ook electromotorisch was onderzocht), dat er een correlatie bestaat tusschen de bewegelijkheid vannbsp;de ionen door het grensvlak en de electrode-eigenschappen (vgl. denbsp;formule van Horovitz).

D ole (4a) heeft aanvankelijk ook op grond van deze overwegingen zijn theorie voor de glaselectrode opgesteld. Hij neemt daarbij aan,nbsp;dat de potentiaalsprong glas-oplossing met de ,,liquid junction”-potentiaalformule van Henderson-Planck is te beschrijven ennbsp;hij komt daarbij tot de uitdrukking;

/ nbsp;nbsp;nbsp;1 ÜNa ,

(IV, 3)

E„

RT,

^

u^a en Uh stellen voor de bewegelijkheden van de Na - resp. H -ionen door het grensvlak, a^a en a^ de activiteiten van de betreffende ionen in de oplossing en a'^ de activiteit van de H-ionennbsp;in de binnenvloeistof.

Dole verricht nauwkeurige metingen over de afwijkingen — door hem „errors” genoemd — die glaselectroden uit Corningglas 015 innbsp;alkalisch gebied vertoonen. Hij vergelijkt daartoe de potentiaal vannbsp;de glaselectrode direct met die van de waterstofelectrode.

46

-ocr page 61-

Zou het glas als ideale waterstofelectrode fungeeren, dan zou daarvoor de formule

EH = ^ln^ nbsp;nbsp;nbsp;(IV, 4)

gelden en de afwijking wordt dus gegeven door:

, UN;

T--a

Uh


Na


RT

JE = Eg - Eh = In


(IV, 5)


Deze uitdrukking kan worden omgewerkt tot den vorm

UNa ,

log (e RT _ 1) = log ^ nbsp;nbsp;nbsp;- log an = log B -f pH (IV, 6)

H

waarbij B een constante is bij constante Na -ionenconcentratie. Een rechte lijn met de helling 1 moet dus ontstaan, als de uit denbsp;meting te bepalen linkerzijde van de vergelijking wordt afgezet tegennbsp;de pH. De uitkomsten komen echter slechts in zooverre met denbsp;theorie overeen, dat weliswaar een rechte lijn ontstaat, doch dat denbsp;helling daarvan niet gelijk is aan 1.

De moeilijkheden, die uit de beschouwing vanuit het ,,bewegelijk-heids”-standpunt aan den dag treden, zijn van dien aard, dat Dole er later de voorkeur aan heeft gegeven een andere beschouwingswijze toe te passen. In dit latere artikel (4c) werpt Dole zelf nognbsp;eenige bezwaren op tegen de ,,liquid junction”-theorie. De bewegelijkheid van het H -ion zou 10” maal zoo groot moeten zijn als dienbsp;van alle andere ionen, terwijl bij een contact vloeistof-vloeistofnbsp;moeilijk zou zijn in te zien, waarom negatieve ionen een bewegelijkheid 0 zouden moeten bezitten. Dit laatste bezwaar geldt ook voornbsp;de theorie van Gross en Halpern in zooverre deze niet in staatnbsp;is rekenschap te geven van het feit, dat negatieve ionen de potentiaal van de glaselectrode, blijkens de experimenteele ervaring, nietnbsp;beïnvloeden.

Met behulp van zijn nieuwe, op statistisch mechanischen grondslag gebaseerde en op de denkwijze van Gurney geïnspireerde beschouwing, verkrijgt Dole de volgende uitkomst:

RT,

E = -^ln


, , CNa Ki 1 — —IC

Ch K


(IV, 7)


47

-ocr page 62-

Hierin stellen voor;

^Na

kT


kT


Ki — ^Na e

QH = u^^-u?f


K2 = /?H e


Qnb


Uh® beteekent de energie van het laagste quantumnivean van het H -ion op het glasoppervlak en Uh die in de oplossing; ennbsp;zijn de overeenkomstige waarden voor het Na'''-ion. en /?hnbsp;zijn waarschijnlijkheidsfactoren, die gelijk aan 1 kunnen wordennbsp;gesteld. De gegeven uitdrukking wordt afgeleid op grond van denbsp;veronderstelling, dat de verdeeling van de oppervlakte-ioneu overnbsp;hun verschillende trillingsniveaux wordt gegeven door de Boltzmann-verdeeling. Voor het overige verwijzen wij naar het origineel.

Het valt op, dat de nieuwe betrekking identiek is met de aanvankelijk door Dole gevonden formule (IV, 3), alleen hebben de in de vergelijking voorkomende constanten in beide gevallen een verschillende physische beteekenis.

Ook nit (IV, 7) is een uitdrukking voor af te leiden, die er als volgt uitziet:

. o nbsp;nbsp;nbsp;^Na -

kT

¦b Ch| /Ch

(IV, 8)

PNa

‘-Na

Dole maakt aannemelijk, dat QNa-Qn i^i^t constant is, doch afhankelijk van de pH zal zijn en hij stelt daarom

(IV, èa)

Qnb “ Qh — ~ bpH

Hij verkrijgt dan tenslotte; fJe

log (equot;^^ -1) = logCN„ (1


0,4343b

rt’


(IV, 9)


pH


Het linkerlid van de vergelijking, afgezet tegen de pH, moet dus een rechte lijn opleveren met een helling, die kleiner is dan 1. Dezenbsp;helling moet toenemen met toenemende temperatuur. Door Dolenbsp;en Wiener {Ad) zijn metingen gedaan over de temperatuurafhankelijkheid van de afwijkingen in alkalisch gebied en de uitkomstennbsp;bevestigen in zeer behoorlijke mate de geldigheid van de betrekkingnbsp;(IV, 9), zooals uit Tabel 25 moge blijken.

48

-ocr page 63-

tabel 25

Vergelijking van de berekende en waargenomen waarden van AE in mV bij 50 °C {naar Dole en Wiener)

pH

Oplossing 1 N

Li

Oplossing 1 N

Na

^ ^waarg.

4lEber. (Dole)

^Eber. (Gamp;H)

^^waarg.

^^ber. (Dole)

-Ï^Eber. (Gamp;H)

9.0

_

7.1

14.9

3.2

9.5

8.0

6.8

1.1

12.9

23.3

5.4

10.0

17.2

13.7

1.6

25.4

36.6

10.0

10.5

30.1

23.4

4.6

39.0

50.5

16.0

11.0

46.0

39.8

9,8

58.5

65.2

23.9

11.5

67.5

59.3

18.6

75.5

81.0

34.2

12.0

97.5

80.0

31.4

104.4

101.5

48,7

12.5

125.0

102.4

53.6

In de vierde en zevende kolom zijn hierin ook de waarden opgegeven zooals die berekend worden uit de theorie van Gross en Halpern. De superioriteit van de formule van Dole is hier evident.

Ook door Gardiner en Sanders (22) zijn metingen verricht over de temperatuurafhankelijkheid van A'E en wel tot 100° C toe.nbsp;(De hoogste temperatuur, waarbij door Dole en Wiener werdnbsp;onderzocht, bedroeg 50° C). Zij constateerden eveneens, dat de afwijkingen des te grooter waren — dat wil ook zeggen bij lagere pHnbsp;beginnen op te treden — naarmate de temperatuur hooger en denbsp;Na-ionenconcentratie in de oplossing grooter is. Qualitatief is dit innbsp;overeenstemming met de theorie van Dole, doch quantitatief blijken theorie en experiment niet volledig met elkaar overeen tenbsp;stemmen. Er moet hierbij wellicht niet uit het oog worden verloren,nbsp;dat bij hoogere temperaturen en vooral in alkalisch gebied irreversibele processen zich kunnen gaan afspelen, waarmee de theorie geennbsp;rekening heeft kunnen houden. Macinnes en Belcher (23) doennbsp;ook directe vergelijkende metingen in alkalisch gebied. Zij aanvaarden de uitwisselingshypothese, doch verklaren de afwijkingen voornbsp;niet reproduceerbaar, zelfs bij gewone temperatuur. Het valt nietnbsp;te ontkennen, dat Corningglas 015, waarmee al deze experimentennbsp;zijn uitgevoerd, door zijn gemakkelijke aantastbaarheid voor ditnbsp;soort proeven bij uitstek ongeschikt moet worden geacht. Voor denbsp;practische pH-meting met de glaselectrode zijn deze resultatennbsp;natuurlijk wel van beteekenis.

Ook Ssokoloff en Passynsky (11) hebben vergelijkende metingen met de waterstof electrode in alkalisch gebied uitgevoerd en wel met glaselectroden, die naast CaO en SiOg resp. KgO, NagO en EigO

49

-ocr page 64-

bevatten. Het blijkt, dat in de gegeven volgorde de afwijkingen bij hooger pH beginnen op te treden en dat in de oplossing bet grootstenbsp;ion (K) de kleinste afwijkingen, het kleinste ion (bi) de grootste afwijkingen veroorzaakt. De verkregen uitkomsten kunnen echter doornbsp;Gabbard en Dole (4e), voor zoover die het Di-glas betreffen, nietnbsp;bevestigd worden.

Haugaard (16) meent eveneens de resultaten van zijn vergelijkende metingen qualitatief door de ruimtelijke verhoudingen (ionenradii) te kunnen interpreteeren.

Dit waren de belangrijkste onderzoekingen aan electroden uit zacht glas over de afwijkingen van het gedrag als waterstofelectrodenbsp;in alkalisch gebied. We willen ervan afzien de afwijkingen te bespreken, die bij deze electroden in zeer zuur gebied optreden (24),nbsp;in de eerste plaats omdat deze betrekkelijk weinig zijn onderzochtnbsp;en verder omdat zij voor de theorie niet van groot belang zijn.

Hoewel veel minder dan zacht glas zijn ook andere glassoorten op hun electromotorische eigenschappen onderzocht. Wij hebbennbsp;daarvan de onderzoekingen van Horovitz reeds vermeld, dochnbsp;deze werden uitgevoerd aan glassoorten uit den handel, waarvannbsp;de samenstelling slechts bij benadering bekend was.

Als eersten hebben de russische onderzoekers Evstropjew en

Sujkovskaja (25) verschillende glassoorten van eenvoudige samenstelling bestudeerd. Zij gebruikten bij hun onderzoek de electro-metrische titreermethode, een experimenteele methodiek, die ook vooral door Haber en Klemensiewicz en door Horovitz isnbsp;toegepast. Hierbij gaat men na, hoe de potentiaal van de glaselec-trode verandert bij titreeren van een zuur met een alkali-oplossing,nbsp;beide van bekende sterkte. Het potentiaalverschil tusschen beginnbsp;en eindpunt van deze titratie heeft voor de waterstofelectrode eennbsp;bepaalde waarde en de curve, die hierbij verkregen wordt, een bepaalden bilogarithmischen vorm. Vindt men bij een glaselectrode,nbsp;een ander (steeds een kleiner) potentiaalverschil en/of een anderennbsp;vorm van de curve, dan wijst dit erop, dat de betreffende electrodenbsp;niet of slechts in beperkte mate als waterstofelectrode fungeert.

Uit het onderzoek van Evstropjew en Sujkowskaja blijkt nu, dat glazen, die NagO en/of KgO naast SiOg bevatten, benevensnbsp;zulke waarin hiernaast hetzij BaO, MgO of PbO aanwezig is, zichnbsp;als waterstofelectrode gedragen of daarvan slechts onbeteekenendnbsp;afwijken. Die glazen echter, die bovendien ZnO, AlgOg of BjOg be-

50

-ocr page 65-

vatten, geven een veel geringer potentiaalverandering te zien dan met die van de waterstofelectrode overeenkomt.

De beide auteurs interpreteeren hun uitkomsten als volgt.

Aangenomen mag worden, dat de potentiaal van de glaselectrode bepaald wordt door de formule;

RT , Cw

E = In — K nbsp;nbsp;nbsp;(IV, 10)

waarbij de concentratie van de H -ionen in de grenslaag c^,, die in de oplossing voorstelt. K is een constante, die van de hoedanigheid van de electrode afhangt.

Bij zachte glassoorten is c,, blijkbaar constant of nagenoeg constant, terwijl bij de afwijkende glassoorten deze grootheid verandert met de Bf^-ionenconcentratie in de oplossing.

Er wordt nu ondersteld dat het verband tusschen c„ en de H -ionenconcentratie in de oplossing bepaald wordt door de adsorptie-isotherm van Freundlich.

Cw = kc“ nbsp;nbsp;nbsp;(IV, 11)

waaruit voor het potentiaalverschil van de glaselectrode in twee verschillende oplossingen met een H-ionenconcentratie van resp. Cj en C2 volgt.

Dit beteekent dus een kleiner potentiaalverschil dan met de waterstofelectrode overeenkomt. Het artikel van de russische onderzoekers geeft slechts een beschouwing over de door hen verkregen resultaten. Deze resultaten zelf worden niet of zeer summier medegedeeld, zoodat wij daarop ook niet nader kunnen ingaan. Het feitnbsp;echter, dat eenzelfde glas, naar uit ons onderzoek is gebleken, innbsp;zuur gebied als een waterstofelectrode werkt en in alkalisch gebiednbsp;als zoodanig faalt, is onmogelijk met de adsorptieisotherm vannbsp;Freundlich te verklaren.

Veel systematischer van opzet en uitwerking is een onderzoek van Dengyel en Blum, dat in 1934 werd gepubliceerd (6).

Deze auteurs geven een volledige beschrijving van de resultaten, die zij bij hun onderzoek aan verschillende glassoorten hebben verkregen.

Ook zij komen tot de conclusie, dat naast SiOg, het NagO-, K20quot;

51

-ocr page 66-

en CaO-gehalte binnen wijde grenzen gevarieerd kan worden, zonder dat dit op de waterstof functie van de electrode in belangrijke matenbsp;van invloed is. Het toevoegen van AljOg of BgOg doet echter elec-trode-eigenschappen van geheel anderen aard ontstaan, eigenschappen, die in elk opzicht kunnen worden vergeleken met dienbsp;welke wij bij onze electroden hebben waargenomen. Zonder hieropnbsp;dieper in te gaan spreken zij als hun meening uit, dat dit verschillendnbsp;gedrag moet samenhangen met de fijnere structuur van het glas. Zijnbsp;aanvaarden het structuurbeeld zooals dat door Zachariasen isnbsp;beschreven (13), waarbij AlgOg en BgOg als bouwsteenen van hetnbsp;kiezelskelet worden opgevat — als glasvormers dienst doen — terwijl ionen als Na, K, Ca enz. een plaats vinden in de toevallige holtennbsp;van dit ruimtelijke netwerk.

Nicolsky en Tolmatschewa hebben eveneens metingen aan electroden van verschillende samenstelling verricht, doch dezenbsp;zijn in een voor ons ontoegankelijk tijdschrift gepubliceerd. Voornbsp;zoover uit de betreffende referaten is na te gaan zijn ook dezenbsp;experimenten een bevestiging van die van Bengyel en Blum ennbsp;dus ook in overeenstemming met onze waarnemingen. De theoretische beschouwingen van Nicolsky zijn echter wel toegankelijknbsp;(26) en, omdat onze eigen inzichten over de glaselectrode nauw metnbsp;die van Nicolsky samenhangen, willen wij hierop tenslotte nognbsp;wat nader ingaan.

We voeren de volgende benamingen in voor verschillende grootheden van het kation van type i in de oplossing.

jw; = electrochemische potentiaal.

yW; = chemische potentiaal.

yM- = chemische potentiaal van het betreffende ion in een bepaalden standaardtoestand.

a; = activiteit.

f; = activiteits-coëfficient.

99 = electrische potentiaal van de oplossing.

Dezelfde symbolen, doch met een accent betreffen de overeenkomstige grootheden in de grenslaag.

Verder is B Baraday, Z; de valentie van het ion van type i en f = (p' - lt;p het electrisch potentiaalverschil tusschen glasphase ennbsp;oplossing.

Nq is de totale concentratie van de H ¦*¦- en Na quot;^-ionen in de actieve 52

-ocr page 67-

glaslaag. Njj en de afzonderlijke concentraties (mol. fracties) van de ionen in deze laag.


en


Volgens Guggenheim mag men opschrijven

Ji[ = [i'i ZjFgj'


(IV, 13)


Er is voor beide ionen (Naquot;^ en H ) slechts dan thermodynamisch evenwicht, wanneer hun beider electrochemische potentialen in denbsp;beide phasen gelijk zijn.


Dus


en


i“H — jMh i“Na = /%a


Uit (IV, 13), (IV, 14) en (IV, 15) volgt

Fy = F (99' - 99) = ^H - ^in = A«Na - /%a


Nu is echter


en


nbsp;nbsp;nbsp;lö a;

= fi]' RT In a;


(IV, 14) (IV, 15)

(IV, 16)

(IV, 17) (IV, 18)


Uit (IV, 16), (IV, 17) en (IV, 18) leidt men af aH •aNa


RT In


3-H ¦ ^Na


waarin


0/ nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0/

“T /^Na /^Na


K = e

(bij constante temperatuur en druk). De uitdrukking


RT


const. (IV, 19)


aH •aNa


(IV, 20)


a-H • 3^Na

beteekent niet anders dan de toepassing van de wet van de massawerking op de heterogene evenwichtsreactie:

H ' Na ^;Na ' H


Uit (IV, 16) en (IV, 17) kan worden afgeleid: W


or nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ „

7*h /iH nbsp;nbsp;nbsp;RT aH

V- In -7—

F nbsp;nbsp;nbsp;F aH


(IV, 21) 53


-ocr page 68-

Nicolsky elimineert nu op de volgende wijze aH

(IV, 22)

Nn =

Uit (IV, 20) en (IV, 22) wordt verkregen

aNa Nq-Nh j./ NofNa fNa

f nbsp;nbsp;nbsp;^Na nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'


3'Na ^H


f;


amp;H


3-H


^H


of

f'

^Na


K^Na f' ^H _%

1^0 lNa


aH

^H


(IV, 23)


Vergelijking (IV, 21) kan nu geschreven worden

/^h ~Mh RT. nbsp;nbsp;nbsp;RT,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

ip =-----^InNo —In (KaN^ aH )

F nbsp;nbsp;nbsp;hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F

of

, RT 1 nbsp;nbsp;nbsp;, xr ^Na \

^ = V'O ^ In I 1 K-1 a_

(IV, 24)

aH / n

indien de activiteitscoëfficienten gelijk aan 1 worden gesteld. Wij komen in hoofdstuk V nog nader op deze beschouwing terug.

Schrijven we de vergelijkingen, die de verschillende auteurs voor de potentiaal van de glaselectrode hebben verkregen, nog eenmaalnbsp;te samen op.

Ch const. (Horovitz)

const. (Gross en Halpern) const. (Dole I)

const. (Dole II)

const. (Nicolsky)

RT nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kh /“Na CNï

E = -T^lnl ----

n nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;RNa/“H Ch

E=|f ln(l b^')4

Ch /

B - ^ In (l K —) c.

Wij zien hieruit, dat behalve de,factor 2 bij Gross en Halpern alle uitkomsten aan elkaar gelijk zijn met dien verstande, dat denbsp;constanten een verschillende physisehe beteekenis hebben.

54

-ocr page 69-

Voor wat betreft de afwijkingen van het gedrag als waterstof-electrode wordt in alle gevallen — wederom met uitzondering van

fzJe

Gross en Halpern — gevonden, dat log (e®-^- 1) afgezet tegen de pH een rechte lijn moet opleveren met een helling van 1. Wijnbsp;zagen reeds, dat deze helling bij de glaselectrode uit Corningglas 015nbsp;niet wordt gevonden. Bij Gross en Halpern moet een lijn van de-

2FZ1e

zelfde eigenschappen worden verkregen als log (e - 1) tegen de pH wordt afgezet.

Wij zullen in hoofdstuk V aantoonen, dat de formules zonder de factor 2 uitstekend in staat zijn onze resultaten te beschrijven. Brnbsp;ontstaan rechte lijnen met een helling van 1. In het gebied van denbsp;lagere pH treden echter af wijkingen van het rechtlijnig verb and op.

Het valt niet te ontkennen, dat de formule van Nicolsky is afgeleid op grond van het allereenvoudigste beginsel, nl. het algernbsp;meen aanvaarde principe van de wet van de massawerking en denbsp;constante in zijn betrekking heeft dan ook de meest doorzichtigenbsp;beteekenis. Wij zullen in het volgende hoofdstuk eveneens de wetnbsp;van de massawerking als uitgangspunt van onze beschouwingennbsp;kiezen, doch door een eenigszins gewijzigde toepassing ervan, laten

fzIe

zien, dat de lijn, die verkregen wordt door log (e^'^ - 1) af te zetten tegen de pH, in het zure gebied een afwijking moet krijgen.nbsp;Het zal dan tevens blijken, dat de gewone glaselectrode uit Corningglas 015 zeer ongeschikt is voor het toetsen van dit soort beschouwingen. De theoretische helling van 1 is daarbij eerst te verwachtennbsp;bij extreem hooge — niet realiseerbare — pH-waarden.

55

-ocr page 70-

HOOFDSTUK V

INTERPRETATIE

VAN DE EXPERIMENTEEEE RESUETATEN

Beschouwen we (fig. 10) een vaste wand, W, bestaande uit een zwak zuur HX, die geplaatst is in een waterigenbsp;oplossing, waarvan de H-ionenconcentratie gelijk isnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan [!!quot;*¦]. In deze oplossing bevinden zich geen andere

P

Fig. 10

kationen. Op het oppervlak zijn per cm^ een aantal roosterpunten aanwezig, waaraan H‘*'-ionen kunnennbsp;worden gebonden. Naarmate het zuur zwakker ofnbsp;sterker is zullen er gemiddeld meer of minder van dezenbsp;punten met H verzadigd zijn. Daten er per eenheidnbsp;van oppervlak zooveel punten aanwezig zijn, dat ernbsp;bij maximale bezetting A gr. ionen H kunnen wordennbsp;gebonden. In een gegeven toestand zij dit aantalnbsp;[HX], terwijl de onbezette plaatsen door [X“] worden aangegeven.

Wij kunnen nu opschrijven

(V, 1)

A = [X-] [HX]

Bij verandering van de Hquot;*quot;-ionenconcentratie zal de dissociatie van het zuur veranderen en wij passen nu op het systeem

HX^H -b X-

de wet van de massawerking toe.

[H^] [X-] [HX]

[X-]


(V, 2)


of


Ki


[H ] [HX]

of


(V, 3)

Ki [H ] _ [H ] [X-] [HX] [HX]

56

-ocr page 71-

Uit (V, 1) en (V, 3) volgt:

[H ]


K.


[HX] =


[H ]


Noemen wij verder


k'i = 4-


(V,4)


K,

k;a[h ]

1 k; [h ]


dan vinden we;


[HX]


(V, 5)


Wij beschouwen nu [HX] als de hoeveelheid door den wand geadsorbeerde H-ionen; wij hebben feitelijk niet anders gedaan dan de adsorptieisotherm van Uangmuir afgeleid.

Passen wij op den potentiaalsprong tusschen de — nu als electrode gedachten — wand en de oplossing de formule van Nernst toe

RT c

en vullen wij voor C — d.i. de concentratie van de H'''-ionen aan de electrode — de waarde in, die wij in (V, 5) voor [HX] hebben verkregen, dan vinden wij:

RT fH ”^1

F k;A [H ]

E = UT In nbsp;nbsp;nbsp;(1 K'i [H ] )

of


quot;RT nbsp;nbsp;nbsp;RT

Ë == ^ In (1 K; [H ]) - — In KlA


(V, 7)


Omdat, zooals wij hebben gezien, het actieve deel van een glas-electrode door de voorbehandeling met water of zuur overgaat in een kiezelzuurlaag, zal bovenstaande vergelijking (V, 7) ook vannbsp;toepassing zijn op de potentiaal van de glaselectrode.

Het valt op, dat volgens deze formule de glaselectrode strikt genomen nimmer als waterstofelectrode zal werken. Alleen bij die pH-waarden, waarbij 1 te verwaarloozen is t.o.v. K] [H”*quot;], zal zulksnbsp;het geval zijn. De formule gaat dan immers over innbsp;^ RT

E--^ In Ch -f const.

57

-ocr page 72-

De waterstoffunctie zal bij des te hooger pH behouden blijven naarmate Kj grooter d.w.z. het zuur zwakker zal zijn. Indien voor Kj een bedrag* van omstreeks 10® of 10*® wordt aangenomen — eennbsp;waarde, die overeenkomt met die, welke voor de eerste dissociatie-constante van kiezelzuur wordt aangenomen — dan moeten bij denbsp;glaselectrode uit Corningglas 015 afwijkingen van de waterstoffunctie beginnen op te treden bij een pH van d; 8-9. Dit is, zooalsnbsp;wij hebben gezien, inderdaad het geval en er bestaat dus wel degelijknbsp;een samenhang tusschen de waarde van de eerste dissociatiecon-stante van kiezelzuur en de pH, waarbij afwijkingen van de waterstoffunctie merkbaar worden, al is deze samenhang van geheelnbsp;anderen aard dan door Hughes (zie pag. 44) werd vermoed.

De glaselectrode uit Corningglas 015 toch is niet geschikt om de juistheid van formule (V, 7) te toetsen. Bij de afleiding ervan hebbennbsp;wij immers verondersteld, dat er behalve H'^'-ionen geen anderenbsp;kationen in de oplossing tegenwoordig zouden zijn en, zou de disso-ciatieconstante van kiezelzuur, zooals wij die hier hebben opgevat,nbsp;inderdaad 10”® of nog kleiner zijn, dan kan men de voor de toetsing van vergelijking (V, 7) benoodigde hooge pH-waarden alleennbsp;bereiken door tevens andere kationen in de oplossing te brengen.nbsp;Wij hebben daarom geprobeerd ook stearine- en laurinezuur-membranen te onderzoeken, doch deze proeven moeten als mislukt worden beschouwd. De weerstand van deze, noodzakelijkerwijze vrij dikke membranen, bleek voor de door ons gebruikte apparatuur te groot te zijn. Nadat de electroden eenigen tijd (b.v. 24 uur)nbsp;in de oplossing hadden gestaan, konden wel metingen worden gedaan, doch de gemeten potentiaal bleek nu het karakter van eennbsp;diffusiepotentiaal te hebben. Blijkbaar hadden binnen- en buitenvloeistof van de electrode door de poriën van de vaste massa contactnbsp;met elkaar verkregen. Wij wülen op deze voor ons doel misluktenbsp;experimenten hier niet verder ingaan en de gegeven betrekking ooknbsp;zonder experimenteele toetsing aanvaarden.

Men kan deze ,,zuur”-electrode ook van uit een ander gezichtspunt bezien en zeggen,, dat zij zich gedraagt als waterstof electrode van niet constante ,,Dösungstension”. Dat deze ,,Dösungstension”nbsp;bij toenemende pH steeds minder constant zal zijn, is begrijpelijk,nbsp;indien men bedenkt, dat daarbij steeds meer H'*'-ionen van hetnbsp;oppervlak zullen afdissocieeren en de voorraad dus steeds meer zalnbsp;afnemen. De physische beteekenis van de 1 in de formule is op deze

58

-ocr page 73-

wijze ook gemakkelijk te doorzien. Toch vindt men dezen gedachtengang in de litteratuur niet nader geformuleerd. Bij alle op pag. 54 vermelde uitdrukkingen voor de potentiaal van de glaselectrodenbsp;ontstaat er bij c^^ = 0 zonder meer de zuivere waterstoffunctie.

Wij willen nu laten zien hoe, voortbouwende op de gegeven beschouwingswijze, een uitdrukking is af te leiden voor de potentiaal van de glaselectrode in het geval twee of meer ionen in de oplossingnbsp;aanwezig zijn.

Wij zullen onze beschouwingen aan de op pag. 53 gegeven formule (IV, 21) aanknoopen, die door Nicolsky zeer algemeen is afgeleidnbsp;en die, voorzoover de glaselectrode met de oplossing, waarin zij zichnbsp;bevindt, als een in thermodynamisch evenwicht verkeerend systeemnbsp;kan worden opgevat — wij lieten op pag. 44 zien, dat dit slechts totnbsp;op zekere hoogte het geval is — van algemeene geldigheid is.

Deze formule luidde:

(V,9)

E = In — const. F aH

Wanneer als tweede ion het Na-ion optreedt kan men natuurlijk ook af leiden

RT aNa nbsp;nbsp;nbsp;f

E--In --h const.^ nbsp;nbsp;nbsp;(V 10),

E aNa nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

en het heeft geen zin te twisten over de vraag, welk ion bij aanwezigheid van 2 kationen de potentiaal van de glaselectrode bepaalt, (zie hiervoor ook D. W. Janssen, Diss. Utrecht 1933, pag. 142).

Het gaat er dus om de verhouding — d.i. in de door ons gebruikte

[H ]

symbolen de verhouding nbsp;nbsp;nbsp;te berekenen.

Er heerschen thans 2 evenwichtsvoorwaarden:

[H ] [X-] [HX]


[Na ] [X-] [NaX]


(V, 11)


(V, 12) 1)


K2 =


K,


Wij willen er in dit verband op wijzen, dat de verhoudingen bij de oppervlakte-dissociatie blijkbaar eenigszins anders zijn — gunstiger voor de hier gegeven beschouwingswijze — dan bij de dissociatie in ware oplossing, in het bizonder wat die van het NaX betreft. Men neemt in ware oplossing in zulk een geval volledige dissociatie aan.nbsp;Dit kan echter in ons geval blijkens het feit, dat de potentiaal van de electrode zoozeernbsp;door de Na -ionenconcentratie in de oplossing wordt beheerscht en er dus een zeer belangrijke Na -ionenadsorptie aan het glasoppervlak moet plaats hebben, geenszins juistnbsp;zijn. Wij moeten derhalve een betrekkelijk geringe dissociatie, ook van het NaX, aannemen.

59

-ocr page 74-

Verder is nu

A

-= [X-] [NaX] [HX]

(V, 13)

Noemen we

K'-i-

K,

(V, 14)

(V, 15)

dan volgt uit (V, 11)

rx-1- ™

J k; [h ]

(V, 16)

uit (V. 12)

[NaX] = [Na ] [X'] K^

(V, 17)

of gezien (V, 16)

[Na ] [HX] K;

(V, 18)

- nbsp;nbsp;nbsp;K-, [HT

Dit, ingevuld in (V, 9), geeft;

(V, 20)

RT

Eg= ~ In (1 K'i [H ] K'2 [Na ]) const.quot;

waarbij de constante afhangt van de hoedanigheid van het electrode-oppervlak en het electrodemateriaal.

Vergelijken wij deze formule met die van Nicolsky ((IV, 24, pag. 54), dan blijkt, dat zij daarmee niet identiek is. Dit vindt zijnnbsp;oorzaak daarin, dat Nicolsky aanneemt, dat een bepaalde actievenbsp;plek op het glasoppervlak ook altijd verzadigd is, hetzij met Na,nbsp;hetzij met H, terwijl wij ook het bestaan van een gemiddeld aantalnbsp;niet verzadigde plekken voor waarschijnlijk houden. Wij zien ook,nbsp;dat bij [Na ] = 0 de vergelijking (V, 20) overgaat in (V, 7), terwijlnbsp;de formule van Nicolsky in dat geval een electrode met de zuiverenbsp;waterstoffunctie doet ontstaan.

(V, 16) en (V, 18) ingevuld in (V, 13) levert op;

[HX] [Na ] [HX] Ka


of


^ nbsp;nbsp;nbsp;K', [H ] ^ K'i [H ]

k', [H ] A


[HX] =


1 K; [H ] K; [Na ]


(V, 19)


60

-ocr page 75-

Voor tweewaardige ionen hebben we te rekenen met de even-

wichten nbsp;nbsp;nbsp;HX i X'

lt;-

Bh inachtneming van de voorwaarden:

[H ][X-]_ 1

1^1 ¦

*Ca X- 1)

(V. 21) (V, 22)

K,=

[HX] K'i [Ca h[X-]_ 1nbsp;[CajX] k;

leiden we op volkomen analoge wijze af:

l K;[H ] K;V[Ca ]

[HX] = nbsp;nbsp;nbsp;KiA[H ]

en voor de potentiaal:

ü n' nbsp;nbsp;nbsp;_

E, = ^ In (1 k; [H ] -h k; V[Ca ]) const. (V, 24)

Voor het geval 3 ionen in de oplossing aanwezig zijn, b.v. H-, Na-en Ca-ionen, vinden wij

¦n'T' nbsp;nbsp;nbsp;_

Eg = ^In (1 K'i [H ] k; [Na ] k; v'[Ca ] ) const.

(V, 24a)

of in het algemeen wanneer verschillende ionen A, B, C enz. resp. a-, b-, c-waardig zich in de oplossing bevinden wordt de potentiaalnbsp;van de glaselectrode voorgesteld door

Eg = -^In (1 k; V[A] -f k;a/[B] -H K;V[C] ...) const. ^

(V, 24è)

Beschouwen wij thans de afwijkingen die de glaselectrode vertoont van het gedrag als ideale waterstof electrode. Voor deze laatste geldt:

Eh = ^ In [H ] -f const. nbsp;nbsp;nbsp;(V, 25)

*) Het evenwicht opgeschreven in den vorm

CaXj Ca 2X-

leidt tot complicaties in de berekening tengevolge van het feit, dat [X-] in de formule voor Kj in het kwadraat voorkomt.

Met den gegeven vorm zijn deze moeilijkheden te vermijden.

61

-ocr page 76-

Uit (V, 20) en (V, 25) volgt: RT,


E,-Eh = ^E'


-In 1


K2[Na ]


const.


F ‘ K'i[H ] nbsp;nbsp;nbsp;k;[H ]

(V, 26)

Deze formule geeft dus de E.M.K. weer van de cel:

PtHg/oplossing/glas/HCl chinhydron Pt.

in afhankelijkheid van de pH en de Na-ionenconcentratie van de oplossing. Zoolang de glaselectrode zich als een ideale waterstof-electrode gedraagt, zal de E.M.K. van deze cel een constante waardenbsp;bezitten (const. VII uit (V, 26)}. i) De curve, die ontstaat door zlE^nbsp;af te zetten tegen de pH, zal echter van het rechtlijnignbsp;verloop, evenwijdig aan de pH-as, gaan afwijken, zoo-

dra dit niet meer het geval is. A'E, de grootheid dienbsp;door Dole ,,error” wordtnbsp;aE genoemd en die een maatnbsp;is voor de afwijking vannbsp;het gedrag als ideale wa-terstofelectrode, wordtnbsp;voor de betreffende pHnbsp;gegeven door het verschilnbsp;van de bij die pH gemetennbsp;E.M.K. van bovengenoemde cel met die, welke deze bezit als denbsp;glaselectrode eveneens als waterstof electrode werkt (fig. 11). Wordtnbsp;zlE op deze wijze gedefinieerd, dan valt uit (V, 26) de constantenbsp;weg en we vinden:

___!_ , K2[Na ]\

K'i [H ] K'i [H ] j


aE



Fig. 11


(V, 27)


of


fZIe

, RT


l K2[Na ] nbsp;nbsp;nbsp;1


k; [H ]


h Dit is als volgt in te zien:

RT

ZlE' = — In (1 K([H ]


K'dNa ])-


const. VII


K([H ]

In het geval de glaselectrode als waterstofelectrode werkt is 1 K([Na ] te verwaarloozen t.o.v. Ki[H ]. Men krijgt dan:

JE' = — In nbsp;nbsp;nbsp;-f const. VII = const. VII.

F K([H ]


62

-ocr page 77-

waaruit volgt:


fJe

log (e - 1) = D


log B pH


(V, 28)


waarin


(V, 29)

1 Kz [Na 1

een constante bij constante Na-ionenconcentratie.

Voor het tweewaardige Ca-ion vinden we op analoge wijze eveneens vergelijking (V, 28) doch in plaats van (V, 29) komt nu:

1 Ks V[Ca ]

B = nbsp;nbsp;nbsp;--^7-^ nbsp;nbsp;nbsp;(V, 30)

In de tabellen 26-36 (pag. 70-80) zijn de bovenbeschreven berekeningen uitgevoerd voor de resultaten, die wij met eenige elec-troden hebben verkregen. De figuren 12 en 13 geven voor twee gevallen de uitkomsten dezer berekeningen grafisch weer.

Het dient te worden vermeld, dat onze glaselectroden in het onderzochte pH-gebied zelden de zuivere waterstoffunctie bereikten.nbsp;Daartoe zouden we bij nog lagere pH hebben moeten meten, watnbsp;echter bezwaarlijk is in verband met de diffusiepotentiaal. Weliswaar wordt deze als geheel genomen geëlimineerd, doordat zij zoowel bij de glaselectrode als bij de waterstof electrode in de metingnbsp;begrepen is, doch bij de bepaling van de pH, waarbij alleen denbsp;waterstofelectrode wordt beschouwd, speelt zij een rol. Wij hebbennbsp;dus moeten extrapoleeren (zie tabellen 26-36) en dit brengt vanzelfsprekend onzekerheden met zich mee, doch de algemeene zinnbsp;van de verkregen uitkomsten zal daardoor — mede omdat de extrapolaties slechts eenige mV bedragen — niet in belangrijke matenbsp;worden beïnvloed.

Uit de fig. 12 en 13 blijkt, dat met groote benadering de theoretisch te verwachten curven ontstaan, rechte lijnen met een helling, die vrijwel gelijk is aan 1. De stippellijn in fig. 12 geeft het verbandnbsp;2fz1e

aan tusschen log (e - l) en de pH. Deze lijn moet volgens de theorie van Gross en Halpern een rechte zijn, eveneens met eennbsp;helhng van 1. Ten duidelijkste blijkt hieruit, dat de volgens onzenbsp;theorie berekende curven veel beter aan de gestelde eischen voldoennbsp;dan die volgens de theorie van Gross en Halpern.

Bij lage pH treden afwijkingen van het rechtlijnig verloop op

63

-ocr page 78-

(in de figuren 12 en 13 toevallig niet zeer uitgesproken). De helling van de lijn wordt minder en, zou men hier alleen een klein pH-gebied met groote nauwkeurigheid onderzoeken, dan zou mennbsp;gemakkelijk curven kunnen krijgen, rechte lijnen voorstellendnbsp;met een helling kleiner dan 1. Bij de gewone glaselectrode, waarnbsp;de „error” bij hooge pH begint, heeft men om practische redenennbsp;slechts zulk een klein pH-gebied beschikbaar en men kan hiernbsp;dus op grond van bovengenoemde overwegingen verwachten, dat

fzIe

in het onderzochte gebied de curven, die ontstaan door log (e nbsp;nbsp;nbsp;- 1)

64

-ocr page 79-

af te zetten tegen de pH, vrijwel rechte lijnen zullen voorstellen met een helling kleiner dan 1. Wij hebben gezien, dat dit uit denbsp;proeven van Dole inderdaad te voorschijn komt; hij onderzochtnbsp;a.h.w. slechts het uiterste linkergedeelte van onze curven. Om denbsp;resultaten van zijn proeven in overeenstemming met de theorie tenbsp;brengen moet Dole geheel willekeurige onderstellingen makennbsp;(zie (IV, 8a,) pag. 48). In 1939, nadat de theorie van Nicolsky wasnbsp;verschenen, isDole tot het inzicht gekomen (27), dat zijn eigen statistische theorie naar vorm en inhoud direct te vergelijken is metnbsp;die van Nicolsky en dat zijn (Dole’s) theorie feitelijk ook neer-

65

-ocr page 80-

komt op de toepassing van de wet van de massawerking, wat bij de vrij gecompliceerde afleiding niet zoo gemakkelijk direct is te doorzien.

Het ligt nu voor de band het niet overeenstemmen van theorie en experiment — in ons geval het afwijken van het rechtlijnig verloopnbsp;bij lage pH, bij Dole de te kleine helling van geheel zijn curven — te zoeken in het feit, dat wij ten onrechte de ,,dissociatie-constanten” als constant hebben aangenomen. Speciaal de veronderstelling, vastgelegd in de formuleeringen (V, 12) en (V, 22),nbsp;waarbij ook voor de zouten de geldigheid van de wet van de massawerking wordt aangenomen, lijken op het eerste gezicht, met denbsp;overeenkomstige bekende feiten uit de driedimensionale chemienbsp;voor oogen, aan ernstigen twijfel onderhevig. Het is dan ook zekernbsp;te verwachten, dat de grootste bijdrage in de afwijking van denbsp;theorie zal worden geleverd door de concentratieafhankelijkheid vannbsp;Kg en Kg; in eerste benadering zullen we geen groote fout makennbsp;door Kj als werkelijk constant te beschouwen. Beperken wij onsnbsp;echter tot de beschouwing van één lijn, dan zijn de proef conditiesnbsp;daarbij zoodanig, dat alleen de pH verandert, terwijl de concentraties van de andere kationen, als Na b.v., constant blijven. De afwijkingen van de wet van de massawerking, voor zoover die denbsp;dissociatie van NaX betreffen, worden dus vrijwel uitsluitend bepaaldnbsp;door de variatie van [X”] gedurende het zuurder worden van denbsp;oplossing. 1) Wij willen hiermee zeggen, dat zoolang [Xquot;] constantnbsp;of bij benadering constant is, de wet van.de massawerking ook voornbsp;het zout strikt zal opgaan. Dit is het geval in alkalisch en neutraalnbsp;gebied. Eerst wanneer de oplossing nog zuurder begint te worden,nbsp;zullen door de toenemende H'''-ionenconcentratie steeds meer Xquot;nbsp;plekken door H worden bezet, waardoor er voor deNa‘''-ionen steedsnbsp;minder beschikbaar zijn. Eerst hier zal men mogen verwachten, datnbsp;afwijkingen van het theoretisch verloop merkbaar zullen worden.

Beschouwen we nogmaals vergelijking (V, 28). Het blijkt dat bij

F^E

af nemende pH log (e - 1) positiever (grooter) wordt dan volgens de theorie wordt verlangd. Dit is alleen mogelijk als bij kleinernbsp;wordende pH B niet langer constant is, doch toeneemt. Dit be-teekent echter volgens (V, 29), dat Kj moet toenemen d.w.z. Kgnbsp;moet afnemen, omdat we aannemen dat K), constant blijft. Zal ook

Wij zien af van eventueele activiteitsbeïnvloeding van de Na -ionen in de oplossing door de pH-verandering.

66

-ocr page 81-

K'i bij afnemende pH toenemen, dan kunnen we de geheele afwijking van het theoretisch verloop zien als de combinatie van de afwijking van de wet van de massawerking van NaX en HX, waarbij die van het NaX, zooals te verwachten was, blijkt te overheer-schen.

Zoolang wij niet in staat zijn voor de componenten van de ,,opper-vlaktedissociatie” activiteitscoëfficienten in te voeren, zal het niet mogelijk zijn de afwijkingen van theorie en experiment quantitatiefnbsp;te interpreteeren. Omgekeerd is het niet uitgesloten, dat doornbsp;nauwkeurige metingen, iets naders hieromtrent experimenteel kannbsp;worden afgeleid. Wij willen er in verband hiermede nog op wijzen,nbsp;dat eenerzijds de groote mathematische gevoeligheid van de curvenbsp;in dit gebied daarbij een voordeel is, anderzijds de door ons uitgevoerde extrapolaties juist in dit gebied voor dit doel onzekerheden met zich meebrengen. Het is daarom ons plan ook glaselec-troden van samenstelling I, waarbij door het geringere AlgOg-gehaltenbsp;verwacht mag worden, dat bij hoogere pH de zuivere waterstof-functie zal worden bereikt, nauwkeurig te onderzoeken. Hierbij zalnbsp;het, naar wij verwachten, mogelijk zijn op volkomen exacte wijzenbsp;de theorie aan het experiment te toetsen.

Uit vergelijking (V, 28) volgt, dat bij log (e nbsp;nbsp;nbsp;^ q ^

= — pH. In Tabel 37 (pag. 81) zijn voor eenige ionen de waarden van B, die grafisch uit de curven zijn bepaald, weergegeven.

Nemen we wederom in eerste instantie aan dat Kj werkelijk constant is, dan is volgens (V, 29) bij vergelijking van verschillende zoutoplossingen van gelijke concentratie de waarde van B een maatnbsp;voor K2 bij de éénwaardige en voor K3 bij de tweewaardige ionen.nbsp;Uit de gegevens van Tabel 37 kunnen we afleiden, dat lt; X^Nanbsp;lt; K2K of K2Li gt; K2]sf2 gt; K2k- Dat wil zeggen, dat K-ionen gemakkelijker aan het glasoppervlak worden geadsorbeerd dan Na-ionen en deze weer gemakkelijker dan Ui-ionen (wij zien af van denbsp;onbeteekenende binnen de proef fout vallende afwijking bij Ui innbsp;0.01 N-oplossing). De lyotrope reeks komt op fraaie wijze voor dennbsp;dag, zooals men dat ook met de bekende resultaten van uit- ennbsp;inwisselingsproeven aan verschillende permutieten voor oogen, zou

0 nbsp;nbsp;nbsp;Corningglas 015 waar de ionenbezetting in de grenslaag zooveel dichter is,

mag men om deze reden een veel grootere afwijking van theorie en experiment verwachten. Ditis, zooals wij hebben gezien, uit de proeven van Dole inderdaad gebleken.

67

-ocr page 82-

verwachten. Ook hierbij wisselt het hi-ion het gemakkelijkst uit en het moeilijkst in.

Op geheel dezelfde wijze komt bij de tweewaardige ionen de lyotrope reeks voor den dag. Het Ba-ion wordt sterker gebondennbsp;dan het Ca-ion. De dissociatieconstanten voor de één- en tweewaardige ionen kunnen evenwel niet zonder meer met elkaar vergeleken worden.

Het feit, dat de waarde van B voor de bivalente ionen zooveel kleiner is dan voor de monovalente, beteekent echter niet, dat de eerste minder sterk gebonden zoudennbsp;worden dan de laatste. Dit zou trouwens in strijd zijn met alle ervaringen betreffendenbsp;de adsorptie van één- en tweewaardige ionen. Uit de volgende redeneering moge blijken,nbsp;dat, hoewel B voor tweewaardige ionen kleiner is dan voor eenwaardige, toch de bindingnbsp;van de eerste aan het glasoppervlak sterker is. Een vergelijkbare maat voor deze bindingnbsp;vindt men in den dissociatiegraad van het „oppervlakte”-zout (MeX), waaronder wenbsp;willen verstaan de verhouding van het aantal plekken, die in een gegeven toestandnbsp;vrij zijn, tot het totale aantal voor dat ion in aanmerking komende plaatsen.

In het geval, dat we de dissociatie van NaX beschouwen, dus:

Ui =

[X-]

[X-] -h [NaX]

Lossen wij hieruit NaX op, dan vinden wij:

(i-m) [X-]


NaX = .


öi

[Na ] [X-] [NaX]

[Na ] ai

(i-m)


Dit ingevuld in de formule


geeft


K, =


(V,31)


Dezelfde bewerking voor het CajX uitgevoerd levert op:

of [CajX]

[X-] nbsp;nbsp;nbsp;(l-a.)[X-]

02

[X-] [CajX]

Dit ingevuld in de vergelijking


V[Ca ][X-]

[CaiX]

-\/[Ca ]

1 -O2


K2 =


geeft


(V, 32)


Uit de in Tabel 37 gegeven waarden voor B is met behulp van (V, 29) en (V, 30) Kj en K', dus ook Kg en K3 te berekenen, indien K[ bekend is. Zooals wij nog zullennbsp;zien is daarvoor een waarde van omstreeks 10 ® aan te nemen.

Vergelijken wij nu voor b.v. Electrode 24 de waarden van B voor 0.01 N NaCl met die van 0.01 N CaClj, dan vinden wij voor K' en K' resp. 400 en 140 of voor en K3nbsp;resp. 0.0025 en 0.007.

68

-ocr page 83-

Deze bedragen ingevuld in (V, 31) en (V, 32) geven voor «i = 0.20 en voor Oa = 0.09 De dissociatiegraad van het CajX blijkt dus kleiner te zijn dan van het NaX en ditnbsp;ondanks het feit, dat de Ca -ionenconcentratie slechts de helft is van de Na -ionen-concentratie in de overeenkomstige oplossing. Wij hebben de concentraties immers innbsp;normaliteiten uitgedrukt.

Wij willen erop wijzen, dat deze gegevens verkregen werden door telkens slechts één lijn te beschouwen en zooals wij hebben aangetoond zijn de afwijkingen van de wet van de massawerking dusnbsp;op deze gegevens niet of vrijwel niet van invloed.

Anders is het gesteld, wanneer we Kj en K2 willen berekenen uit de waarden, die wij voor B bij b.v. NaCl 0.01 N en 0.1 N hebbennbsp;verkregen. Verlijking (V, 29) levert ons daarvoor de mogelijkheid,nbsp;doch er is daarbij te bedenken, dat wij, alzoo doende, ook de wetnbsp;van de massawerking van toepassing verklaren op de dissociatienbsp;van NaX als de Na -ionenconcentratie in de buitenoplossing verandert. Dit is, in analogie met wat thans bekend is over het disso-ciatie-evenwicht van zouten in oplossing, zeker niet gerechtvaardigd. Wij mogen dan ook deze berekeningen uitvoerende niet verwachten, dat de waarden, die we voor Kj vinden uit de waarnemingen in verschillende zoutoplossingen aan dezelfde electrode, aannbsp;elkaar gelijk zijn, omdat voor elk zout Kg op specifieke wijze vannbsp;de concentratie afhankelijk is. Wij hebben toch, om althans eennbsp;denkbeeld te krijgen van de grootte orde van Kj, voor eenige gevallen deze berekeningen uitgevoerd. Voor de éénwaardige ionennbsp;vinden we voor Kj-waarden van 263 tot 583, voor de tweewaardige,nbsp;waarbij Kg natuurlijk op geheel andere wijze specifiek met de concentratie van het betreffende ion verandert, waarden van 867 totnbsp;5938. Wij mogen dus zeggen, dat K, voor dit speciale glas een waardenbsp;heeft van omstreeks 10quot;^. Voor Corningglas 015 zal deze Kj omstreeks 10”® zijn.

De vraag op welke wijze de invoering van AlgOg in het kiezel-skelet van het glas in zulk een belangrijke mate de dissociatiecon-stante van het ,,glaszuur” beïnvloedt, is vooralsnog niet op afdoende wijze te beantwoorden. Wij willen ons daarom voorloopig houden aan de qualitatieve beschouwing, die wij op pag. 16 gavennbsp;en niet het gebied der zuivere speculatie betreden. Zonder eenigennbsp;twijfel zal een onderzoek aan AlgOg-electroden, dat wij spoedig hopennbsp;ter hand te kunnen nemen, hieromtrent nadere opheldering kunnennbsp;verschaffen.

69

-ocr page 84-

TABEL 26

Electrode 22 met LiCl

pH

Glaselectr.

Ha-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 N

11.20

259

-897

1156

456

7.714

11.09

2614

-891

11524

4524

7.655

10.82

2644

-875

11394

4394

7.435

9.86

267

-820

1096

396

6.699

6.30

287

-614

901

201

3.400

6.15

289

-606

895

195

3.298

5.28

291

-556

847

147

2.485

4.76

2954

-526

8214

1214

2.052

4.39

297

-503

800

100

1.683

4.00

299

-482

781

81

1.351

2.95

312

-421

733

33

0.418

2.23

339

-379

718

18

0.007

1.75

359

-352

711

11

-0.272

1.30

379

-328

707

7

- 0.504

0.01 N

10.85

296

-877

1173

476

8.052

10.64

295

-865

1160

463

7.832

10.27

2974

-843

11404

4434

7.502

9.52

300

-800

1100

403

6.817

9.05

301

-772

1073

376

6.360

6.99

3034

-653

9564

2594

4.390

6.40

3044

-620

9244

2274

3.848

5.42

3064

-564

8704

1734

2.934

4.98

308

-538

846

149

2.519

4.60

310

-516

826

129

2.179

4.27

310

-497

807

no

1.855

3.77

311

-468

774

82

1.369

2.85

322

-415

737

40

0.574

2.14

343

-373

716

19

0.040

1.67

363

-345

708

11

-0.272

1.27

381

-323

704

7

-0.504

0.1 TV

10.24

334

-870

1204

508

8.593

9.32

333

-847

1180

484

8.187

8.57

334

-746

1080

384

6.496

7.60

334

-688

1022

326

5.515

6.30

335

-614

949

253

4.280

5.69

3374

-579

9164

2204

3.730

5.18

338

-550

888

192

3.248

4.76

339

-526

865

169

2.858

4.43

339

-507

846

150

2.536

4.06

340

-485

825

129

2.179

3.61

341

-459

800

104

1.752

2.76

3454

-410

7554

594

0.961

2.10

354

-372

726

30

0.346

1.67

367

-345

712

16

-0.063

1.27

383

-323

706

10

-0.322

70

-ocr page 85-

TABEL 27

Electrode 22 met NaCl

pH

Glaselectr.

Hj-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 N

11.31

252

-903

1155

450

7.612

11.22

250

-898

1148

443

7.494

10.89

258

-879

1137

432

7.308

10.75

265

-872

1137

432

7.308

10.17

268

-838

1106

401

6.783

9.37

272

-792

1064

359

6.073

7.03

274

-656

930

225

3.806

6.30

278i

-614

892i

187i

3.172

6.09

280

-602

882

177

2.994

5.84

282

-587

869

164

2.773

5.45

284

-565

849

144

2.434

5.13

286

-547

833

128

2.162

4.67

288

-520

808

103

1.734

4.25

292

-496

788

83

1.387

3.99

294

-481

775

70

1.155

3.38

304

-447

751

46

0.699

2.65

324i

-404

728i

23i

0.176

2.15

342

-374

716

11

-0.272

1.67

364

-345

709

4

-0.772

1.29

381

-326

707

2

-1.092

0.01 N

11.25

315

-900

1215

511

8.644

11.17

315

-893

1208

504

8.526

10.60

315

-867

1182

478

8.086

8.30

321

-730

1050

346

5.853

6.65

321

-635

956

252

4.263

6.08

322i

-602

924i

220i

3.730

5.63

323

-576

899

195

3.299

5.25

324

-553

877

173

2.926

4.90

326

-533

859

155

2.621

3.81

328

-471

799

95

1.596

2.94

332

-420

752

48

0.742

2.40

342

-389

731

27

0.270

2.05

353

-368

721

17

-0.027

1.68

366

-347

713

9

-0.377

1.29

382

-326

708

4

-0.772

0.1 N

11.17

359

-893

1252

551

9.321

11.02

359

-886

1245

545

9.219

10.63

360

-864

1224

524

8.864

10.20

360

-839

1199

499

8.441

9.70

360

-810

1170

470

7.951

9.00

361

-769

1130

430

7.274

6.50

361

-626

987

287

4.855

5.98

363

-596

959

259

4.381

5.46

363

-566

929

229i

3.882

5.10

363i

-545

908i

208i

3.527

4.75

363i

-524

887i

187i

3.172

4.17

364

-492

856

156

2.638

3.68

364

-463

827

127

2.145

2.78

366

-414

780

80

1.334

2.11

371

-373

744

44

0.658

1.67

377

-346

723

23

0.161

1.28

387

-324

711

11

-0.272

71

-ocr page 86-

TABEL 28 Electrode 22 met KCl

pH

Glaselectr.

Hj-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 N

11.91

194

^939

1133

432

7.308

11.84

228

-935

1163

462

7.815

11.13

246

-893

1139

438

7.409

7.49

250

-682

932

231

3.908

7.11

251

-660

911

210

3.552

6.21

251

-608

859

158

2.672

5.94

2511

-593

844J

143J

2.426

5.58

253

-573

826

125

2.111

4.62

259

-517

776

75

1.245

4.30

267

-498

765

64

1.045

3.03

299

-425

724

23

0.161

2.28

328

-382

710

9

-0.377

1.71

355

-349

704

3

- 0.907

1.29

376

-327

703

2

-1.092

0.01 M

11.30

335

-903

1238

537

9.084

10.92

336

-880

1216

515

8.712

10.66

336i

-866

12021

5011

8.483

9.80

336i

-816

11521

4511

7.638

6.77

337

-642

979

278

4.703

6.30

337

-614

951

250

4.229

5.52

337

-569

906

205

3.468

5.12

337

-547

884

183

3.095

4.68

338

-521

859

158

2.672

4.30

338

-498

836

135

2.282

3.83

339

-472

811

110

1.855

2.82

341

-413

754

53

0.838

2.35

347

-386

733

32

0.396

1.67

366

-346

712

11

-0.272

1.28

383

-324

707

6

-0.580

0.1 N

10.98

366

-884

1250

567

9.591

10.62

366

-863

1229

546

9.236

9.26

365

-779

1144

461

7.798

6.06

365

-600

965

282

4.770

5.33

365

-558

923

240

4.060

4.61

365

-517

882

199

3.366

4.07

365

-486

851

168

2.841

3.61

365

-459

824

141

2.383

2.74

365i

-409

7741

911

1.535

2.10

367

-372

739

56

0.976

1.66

373

-.344

717

34

0.441

1.27

381

-323

704

21

0.102

-ocr page 87-

TABEL 29

Electrode 23 met JSfaCl

pH

Glaselectr.

Ha-electr.

E.M.K.

2lE

D

0.002 M

11.26

173

-901

1074

398

6.733

11.23

179

-899

1088

412

6.969

11.14

185

-894

1079

403

6.817

10.72

196

-869

1065

389

6.580

10.54

200

-859

1059

383

6.479

10.04

206

-830

1036

360

6.090

7.55

210

-685

895

219

3.705

6.80

211

-643

854

178

3.011

6.30

214

-613

821 i

151i

2.562

5.43

216i

-564

780i

104i

1.760

4.73

220

-523

743

67

1.100

4.30

224

-498

722

46

0.699

3.86

236

-473

709

33

0.418

2.93

268

-420

688

12

0.225

2.16

306

-375

681

5

0.668

1.68

333

-347

680

4

0.772

1.29

352

-326

678

2

1.092

0.01 N

11.50

257

-915

1172

505

8.543

11.22

260

-898

1158

491

8.306

11.12

262

-8921

U54i

487i

8.247

10.93

262i

-882

1144J

477J

8.077

10.67

264

-867

1131

464

7.849

10.14

265

-836

1101

434

7.341

9.58

265

-803

1068

401

6.783

8.68

265

-752

1017

350

5.921

7.38

265

-670

935

268

4.534

6.12

265

-604

869

202

3.417

5.18

265

-550

815

148

2.502

4.68

266

-521

787

120

2.026

4.25

266

-496

762

95

1.596

3.75

268

-467

735

68

1.119

2.82

282

-413

695

28

0.296

2.14

306

-373

679

12

-0.225

1.61

331

-343

674

7

-0.504

1.27

350

-322

672

5

-0.668

O.JJV

11.08

319

-890

1209

555

9.388

11.05

319

-888

1207

553

9.366

10.52

320

-858

1178

524

8.864

6.12

320

-603

923

269

4.550

5.03

320

-541

861

207

3.502

4.10

320

-487

807

153

2.598

3.64

320

-461

781

127

2.145

2.82

322

-413

735

81

1.351

2.08

327i

-370

697i

43i

0.661

1.61

340

-342

682

28

0.296

1.25

354

-320

674

20

0.072

73

-ocr page 88-

TABEL 30

Electrode 23 met KCl

pH

Glaselectr.

Hg-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 JV

11.50

165

-915

1080

420

7.105

11.36

169

-907

1076

416

7.037

11.34

176

-905i

10814

4214

7.130

11.02

188

-887

1075

415 ¦

7.020

8.87

196

-704

900

240

4.060

6.68

200

-636

836

176

2.977

6.13

202i

-604

8064

1464

2.477

5.13

207

-547

754

94

1.579

4.61

213

-517

730

70

1.155

4.05

221

-484

705

45

0.679

2.93

253

-420

673

13

-0.181

2.18

290

-376

666

6

-0.580

1.70

314

-348

662

2

-1.092

1.29

336

-325

661

1

- 1.398

0.01 N

11.13

259

-893

1152

503

8.509

11.05

260

-888

1140

491

6.306

10.87

261

-878

1139

490

8.289

10.55

262

-860

1122

473

8.001

9.67

263

-808

1071

422

7.139

9.24

263

-783

1046

397

6.716

7.45

263

-679

942

293

4.956

5.77

264

-583

847

198

3.349

4.64

264

-518

782

133

2.246

4.13

264J

-489

7534

1044

1.760

3.75

266

-467

733

84

1.405

3.11

278

-430

708

59

0.952

2.55

300

-398

698

49

0.759

1.65

322i

-345i

668

19

0.040

1.27

340

-322

662

13

-0.181

0.1 N

10.98

339

-884

1223

578

9.777

10.66

339

-866

1205

560

9.473

8.73

339

-754

1093

448

7.578

6.05

339

-600

939

294

4.973

4.50

339

-510

849

204

3.451

4.05

340

-484

824

179

3.028

3.61

338 .

-459

797

152

2.570

2.73

338

-408

746

101

1.700

2.09

342

-371

713

68

1.119

1.66

347

-344

691

46

0.699

1.27

353 •

-322

675

30

3.346

74

-ocr page 89-

TABEL 31

Electrode 24 met NaCl

pH

Glaselectr.

Hj-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 N

11.37

134

-907

1041 ¦

444

7.511

11.33

136i

-9054

1042

445

7.528

11.24

114i

-900

10144

4174

7.062

11.08

121i

-8904

1012

415

7.020

10.92

126

-881

1007

410

6.936

10.56

131

-860

991

394

6.665

9.92

136

-823

959

362

6.124

7.43

143i

-679

8224

2254

3.815

6.13

147

-639

786

189

3.197

6.04

148

-599

747

150

2.536

5.65

148

-567

715

118

1.992

5.02

167

-541

708

111

1.872

4.43

172

-506

678

81

1.351

3.96

179

-479

658

61

0.989

2.93

203

-420

623

26

0.244

2.22

229

-379

608

11

-0.272

1.70

255

-349

604

7

-0.504

1.29

273

-326

599

2

-1.092

0.01 N

11.27

185

-901

1086

495

8.373

11.07

188

-8894

10774

4864

8.230

10.72

1904

-869

10594

4864

7.925

10.19

192

-838

1030

439

7.426

9.72

192

-811

1003

412

6.969

9.32

199

-788

987

396

6.699

1.A6

199

-680

879

288

4.872

6.52

198

-627

825

234

3.958

5.48

198

-567

765

174

2.943

4.84

201

-530

713

140

2.366

4.31

199

-499

698

107

1.804

3.83

199

-472

671

80

1.336

3.23

207

-437

644

53

0.838

2.19

226

-376

602

11

-0.272

1.73

252

-350

602

11

-0.272

1.29

268

-326

594

3

-0.907

0.1 N

11.06

225

-889

1114

537

9.084

10.89

2294

-879

11084

5314

8.991

10.33

226

-847

1073

496

8.390

9.66

226

-807

1033

456

7.714

7.72

216

-680

896

319

5.396

6.73

230

-639

869

292

4.940

5.78

218

-584

802

225

3.806

4.78

218

-527

745

168

2.841

4.22

218

-439

711

134

2.264

3.90

2224

-466

6884

111

1.872

2.86

225

-416

641

64

1.049

2.18

231

-376

607

30

0.346

1.65

241

-3454

5864

94

-0.349

1.28

257

-324

581

4

-0.772

75

-ocr page 90-

TABEL 32

Electrode 24 met CaCL

pH

Glaselectr.

Ha-electr.

E.M.K.

zIe

D

0.001 M

10.74

111

-873

984

441

7.460

10.73

103

-870

973

430

7.274

10.38

105

-850

955

412

6.969

10.20

110

-839

949

406

6.868

9.72

114

-812

926

383

6.479

9.02

115

-770

885

342

5.785

6.57

117

-630

747

204

3.451

5.78

117

-584

701

158

2.672

5.00

113

-534

652

109

1.838

4.32

105^

-499

604è

6U

0.999

3.61

127

-459

586

43

0.637

2.74

149

-408

557

14

-0.140

2.17

177

-375

552

9

-0.377

1.71

197i

-349

5461

3i

- 0.836

1.29

218

-326i

544

li

- 1.222

0.01 N

10.94

142

-882

1024

465

7.866

10.75

142

-871

1013

454

7.680

10.40

146

-852

998

439

7.426

10.16

140

-837

977

418

7.071

9.96

143

-825

968

409

6.919

9.66

141

-808

949

390

6.597

9.08

148

-774

922

363

6.141

6.99

139

-653

792

233

3.941

6.05

145

-600

745

186

3.146

5.30

145

-557

702

143

2.417

4.70

146

-522

668

109

1.838

4.22

146

-494

640

81

1.351

3.54

152

-455

607

48

0.737

2.70

168

-407

575

16

-0.063

2.16

189

-375

564

5

-0.668

1.65

216

-345

561

2

- 1.092

1.28

237

-323

560

1

- 1.398

0.1 N

10.58

160

-862

1022

474

8.018

10.30

155

-845

1000

452

7.646

9.81

160

-817

977

429

7.257

8.58

156

-747

903

355

6.005

7.80

155

-700

855

307

5.193

7.06

160

-657i

817i

2691-

4.559

6.32

157

-615

772

224

3.789

5.21

162

-552

714

166

2.807

4.60

161

-516

677

129

2.179

4.07

164

-486

650

102

1.717

3.43

164

-449

613

65

1.063

2.67

179

-405

584

36

0.486

2.11

189

-372

561

13

-0.181

1.66

213

-346

559

11

-0.272

1.27

232

-322

554

6

-0.580

76

-ocr page 91-

TABEL 33

Electrode 24 met BaCL

pH

Glaselectr.

Hj-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.001 N

11.01

52

-886

938

435

7.358

10.89

54

-879

933

430

7.274

10.63

60

-864

924

421

7.122

10.35

60

-848

908

405

7.612

9.97

67i

-826

893i

3904

6.606

9.65

63

-807

870

367

6.208

7.07

72

-658

730

227

3.840

6.26

70i

-612

6824

1794

3.036

5.45

76i

-565

6414

1384

2.331

4.82

72

-529

599

96

1.614

4.33

78i

-500

5784

754

1.254

3.65

81

-460

541

38

0.531

2.69

112

-406

518

15

-0.100

2.26

130

-381

511

8

- 0.437

1.80

157

-353

510

7

-0.504

1.30

171

-328

499

4

-0.772

O.OI N

96

10.86

- 8774

9734

4534

7.671

10.68

99

-867

966

446

7.545

10.18

98

-838

936

416

7.030

8.20

106

-724

830

310

5.244

6.83

105

-645

750

230

3.891

6.12

105

-604

709

189

3.197

5.25

104

-553

657

137

2.315

4.65

111

-518

629

109

1.838

4.22

107

-494

601

81

1.351

3.57

115

-457

572

50

0.779

2.65

128

-404

532

12

-0.225

2.10

157

-371

528

8

-0.437

1.85

175

-347

522

2

- 1.092

1.28

199

-323

522

2

- 1.092

0.1 JV

146

10.55

-860

1006

476

8.052

10.47

142è

-855

9974

4674

7.908

10.02

136

-829

965

435

7.359

9.55

137

-801

938

408

6.902

8.83

140 nbsp;nbsp;nbsp;'

-760

900

370

6.259

6.43

135

-622

757

227

3.840

5.35

143

-559

702

172

2.909

4.57

143

-515

658

128

2.162

4.06

147

-485

632

102

1.717

3.45

148

-450

598

68

1.119

2.60

159

-401

560

30

0.346

2.08

174

-370

544

14

-0.140

1.66

193

-344

537

7

-0.504

1.28

209

-324

533

3

- 0.907

77

-ocr page 92-

TABEL 34

Electrode 26 met NaCl

pH

Glaselectr.

H2-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.002 N

11.32

-381

-905

524

373

6.310

11.28

-374

-902

523

372

6.293

11.17

-373

-896

523

372

6.293

11.03

-358

-882i '

524J

373i

6.318

10.62

-346

-864

518

367

6.208

10.33

-338

-847

509

358

6.056

9.92

-331

-823

492

341

5.768

7.63

-315

-690

375

224

3.789

6.75

-307

-640

333

182

3.079

6.06

-302

-600

298

147

2.486

5.62

-298

-575

277

126

2.128

4.90

-293

- 534

241

90

1.509

3.89

-277

-475

198

47

0.719

2.87

-248

-417

169

18

0.007

2.23

-221

-379

158

7

-0.504

1.71

- 195

-349

154

3

-0.907

0.01 JV

11.35

-340

-906

566

451

7.629

11.25

-338

-901

563

448

7.578

11.05

-325

-888

563

448

7.578

10.64

-309

-865

556

441

7.460

9.94

-306

-825

518

403

6.817

8.13

-298

-720

422

307

5.193

6.25

-291

-611

320

205

3.468

4.84

-284

-530

246

131

2.213

3.83

-277

-472

195

80

1.336

2.78

-262

-411

149

34

0.441

2.13

-242

-372

130

15

-0.100

1.66

-222

-345

123

8

-0.437

0.1 JV

11.01

-254

-886

632

532

8.999

10.50

-251

-857

606

506

8.560

8.94

-251

-766

515

415

7.020

7.57

-249

-687

438

338

5.718

4.90

-242

-534

292

192

3.348

3.71

-242

-465

223

123

2.077

2.75

-240

-409

169

69

1.137

1.71

-227

-349

122

22

0.132

78

-ocr page 93-

TABEL 35

Electrode 26 met CaCL

pH

Glaselectr.

Hj-electr.

E.M.K.

2lE

D

0.001 JV

10.98

-417

-884

467

372

6.293

10.67

-401

-867

466

371

6.276

9.99

-375

-827

452

357

6.039

6.80

-362

-643

281

186

3.146

6.02

-354

-598

244

149

2.519

3.68

-324

-463

139

44

0.658

2.73

-290

-408

118

23

0.161

2.19

-267

-377

110

15

-0.100

1.68

-243

-347

104

9

-0.377

0.01 N

10.80

-387

-874

487

382

6.462

10.30

-373

-845

472

367

6.208

9.70

-361

-810

* nbsp;nbsp;nbsp;449

344

5.819

6.06

-342

-600

258

153

2.587

5.21

-328

-552

224

119

2.009

4.41

-320

-505

185

80

1.334

3.51

-308

-453

145

40

0.574

2.65

-283

-404

121

16

-0.063

2.10

-260

-372

112

7

-0.504

1.67

-237

-346

109

4

-0.772

0.1 N

10.58

-349

-862

513

399

6.750

10.02

-332

-829

497

383

6.479

9.42

-324

-794

470

356

6.022

6.55

-311

-629

288

174

2.943

5.02

-300

-541

241

127

2.145

3.43

-288

-449

161

47

0.719

2.58

-270

-400

130

12

-0.225

2.07

-250

-370

120

6

-0.580

1.61

-226

-343

117

3

-0.907

79

-ocr page 94-

TABEL 36

Electrode 26 met BaCL

pH

Glaselectr.

Hg-electr.

E.M.K.

Ae

D

0.001 JV

10.84

-382

-876

494

367

6.208

10.57

-371

-861

490

363

6.141

9.61

-363

-805

442

315

5.329

6.38

-332

-619

287

160

2.706

5.29

-325

-556

231

104

1.752

4.61

-317

-517

200

73

1.209

3.62

-301

-460

159

32

0.394

2.59

-265

-401

136

9

-0.377

2.09

-239

-370

131

4

-0.772

1.66

-216

-345

129

2

- 1.092

O.OI TV

10.82

-363

-875

512

385

6.513

10.47

-357

-855

498

371

6.276

8.63

-327

-749

422

295

4.990

5.23

-305

-553

248

121

2.043

4.38

-296

-503

207

80

1.334

3.46

- 284i

-451

166i

39i

0.563

2.58

-260

-400

140

13

-0.181

2.05

-234

-368

134

7

-0.504

1.66

-213

-344

131

2

-1.092

0.1 TV

10.70

-332

-868

536

411

6.953

10.35

-323

-848

525

400

6.766

8.47

-300

-740

440

315

5.329

5.98

-286

-596

310

185

3.130

4.56

-278

-513

235

no

1.855

3.45

-269

-450

181

56

0.895

2.55

-253

-398

145

20

0.072

2.05

-235

-368

133

8

- 0.437

1.61

-213

-342

129

4

-0.772

80

-ocr page 95-

TABEL 37

Electrode

Ion

Conc.

log B

B

Li

0,01 N

-2.30

0.0050

Li

0.1 „

-1.80

0.0158

22

Na

0.01 „

-2.38

0.0042

Na

0.1 „

-1.58

0.0263

K

0.01 „

-1.95

0.0112

K

0.1 „

-1.20

0.0631

Na

0.01 N

-2.57

0.0027

23

Na

0.1 „

- 1.45

0.0355

K

0.01 „

-2.27

0.0054

K

0.1 „

-0.95

0.1122

Na

0.01 N

-2.30

0.0050

Na

0.1 „

-1.80

0.0158

24

Ca

0.01 „

-2.76

0.0017

Ca

0.1 „

-2.29

0.0051

Ba

0.01 „

-2.67

0.0021

Ba

0.1 „

-2.24

0.0058

Na

0.01 N

-2.25

0.0056

Na

0.1 „

-1.54

0.0288

26

Ca

0.01 „

-2.83

0.0015

Ca

0.1 „

-2.66

0.0022

Ba

0.01 „

-2.83

0.0015

Ba

0.1 „

-2.47

0.0034

81

-ocr page 96-

HOOFDSTUK VI

SI.OTBESCHOUWING EN MOGELIJKHEDEN TOT UITBREIDING VAN HET ONDERZOEK

In het voorafgaande hebben wij een beschrijving gegeven van de werking van de glaselectrode op grond van beschouwingen ontleendnbsp;aan de wet van de massawerking. De formule, die wij hebben afgeleid vertoont groote overeenkomst met die, welke door anderenbsp;auteurs werden voorgesteld, doch wij hebben aan de in de formulenbsp;voorkomende constanten een eenvoudige beteekenis kunnen geven.nbsp;Wij zijn er ons van bewust — dit zij hier nogmaals met nadruk vermeld — dat aan de formule op grond van de bij de afleiding ingevoerde veronderstellingen slechts een beperkte geldigheid kan worden toegekend. Dezelfde onderstellingen zijn echter ook in de afleiding van alle andere in de litteratuur voorkomende formules ingevoerd, zij het vaak op een minder klaarblijkelijke wijze. De duidelijke formuleering, die wij aan onze onderstellingen hebben gegeven,nbsp;maakt het thans principieel mogelijk de afwijkingen, die er nognbsp;tusschen theorie en experiment bestaan, nader te onderzoeken ennbsp;te interpreteeren. Een voortzetting van het onderzoek in dezenbsp;richting zal zeker een meer gedetailleerd inzicht kunnen verschaffennbsp;in de uitwisselingsverschijnselen, die aan het glasoppervlak plaatsnbsp;vinden, terwijl een uitbreiding van het onderzoek tot electroden uitnbsp;plaatjes van mineralen nadere gegevens verschaffen kan over denbsp;uitwisselingsprocessen, die in de bodemchemie zoozeer van belangnbsp;zijn.

Vele vragen, die zich voor deden, hebben wij nog onbeantwoord moeten laten. In de eerste plaats is wel gewenscht een nader onderzoek naar den invloed van de anionen, terwijl ook de potentiaal-metingen, die wij aan electrolytmengsels hebben verricht, slechtsnbsp;van oriënteerenden aard waren.

Van groot belang is het ook, zooals wij vroeger al hebben opgemerkt, dat het onderzoek wordt uitgebreid met metingen aan zuivere Si02- en AlgOg-electroden, waarvoor b.v. kwarts- en korundplaatjesnbsp;in aanmerking komen. De hiermee verkregen resultaten zullen

82

-ocr page 97-

stellig in staat zijn licht te werpen op de vraag, waarom juist AlgOg op de electrodefunctie en dus ook op de uitwisselingsprocessen zulknbsp;een domineerenden invloed heeft.

Wanneer men bedenkt dat de K’s in onze formules de beteekenis hebben van dissociatieconstanten dan volgt daaruit dat door poten-tiaalmetingen bij verschillende temperaturen de mogelijkheid geschapen wordt iets te weten te komen over het calorisch effect datnbsp;bij de ionenuitwisseling optreedt. Wij mogen immers opschrijven:

dln K Q dT ~ RT^

De vraag, of het mogelijk is met behulp van de glaselectrode onbekende ionenconcentraties te bepalen, kan ten deele bevestigendnbsp;worden beantwoord. Het is uit hetgeen in de voorafgaande hoofdstukken besproken is duidelijk, dat in enkelvoudige oplossingen nanbsp;voorafgaande ij king onbekende ionenconcentraties kunnen wordennbsp;bepaald met glaselectroden van de samenstelling, zooals wij dienbsp;hebben onderzocht. Het is evenwel niet gelukt een electrode tenbsp;construeeren, die specifiek op concentratieveranderingen van eennbsp;bepaald ion (hetH^-ion vanzelfsprekend uitgezonderd) reageert. Ofnbsp;het mogelijk zal zijn zulk een electrode te vinden zal eerst een nadernbsp;onderzoek aan electrolytmengsels kunnen leeren, doch waarschijnlijk lijkt ons dat niet.

Tenslotte willen wij nog wijzen op de evidente overeenkomst, die er bestaat tusschen de transversale potentiaal, zooals wij die hebbennbsp;gemeten, en de electrokinetische potentiaal, die door Rutgers ennbsp;zijn medewerkers uitvoerig is onderzocht. Uit electro-endosmo-tische metingen van De Smet (28) is fig. 14 samengesteld, die hetnbsp;verband aangeeft tusschen de C potentiaal en de pH. Wij moetennbsp;hierbij opmerken, dat de pH-waarden niet gemeten zijn doch door onsnbsp;berekend werden. De proeven zijn nl. uitgevoerd door aan zuivernbsp;water eenerzijds toenemende hoeveelheden HNO3, anderzijds toenemende hoeveelheden KOH toe te voegen. De pH hebben wij uitnbsp;deze toegevoegde hoeveelheden berekend, aannemende dat volledige dissociatie optreedt, terwijl de pH van het oorspronkelijkenbsp;water op 7 werd aangenomen. Dit is waarschijnlijk wat te hoog zoadat dit punt wat buiten de curve komt te liggen.

Het algemeene verloop van de lijn is echter volkomen analoog aan dat van onze curven. Men moet natuurlijk in aanmerking

83

-ocr page 98-

nemen, dat in het alkalische gebied bij toenemende pH ook de K’^-ionenconcentratie toeneemt en de lijn daar dus niet, zooals bijnbsp;onze curven, horizontaal gaat loopen, doch tengevolge daarvan eennbsp;stijging vertoont.

Het feit, dat de lijn noch in het uiterste zure gebied, noch in het uiterste alkalische gebied een helling van 58 mV per 10-voudigenbsp;verandering van de resp. H -ionen- en de K'^-ionenconcentratie vertoont, moet waarschijnlijk aan het volgende worden toegeschreven.

De C-potentiaal stelt het potentiaalverschil voor tusschen een punt op eenigen afstand van den wand en het midden van de vloeistof. Eerst als in de geheele vloeistoflaag, die aan den glaswandnbsp;blijft vastzitten, de Hquot;*'-ionenconcentratie constant blijft bij toe-nfemende H '^'-ionenconcentratie van de buitenoplossing, kan men verwachten, dat een potentiaalverandering van 58 mV per eenheid vannbsp;pH-verandering zal optreden. De vlak aan den wand zich bevindende laag kan al met H -ionen verzadigd zijn — de transversalenbsp;meting levert in dat geval reeds een volledige H-functie op —, terwijl in de geheele vastzittende laag deze verzadiging nog niet bereikt is. De potentiaal vertoont dus een verandering kleiner dan

84

-ocr page 99-

58 mV per eenheid van pH-verandering. Hetzelfde geldt voor het K‘*'-ion in het alkalische gebied.

Bovendien wordt de interpretatie van de ^-potentiaalmetingen nog gecompliceerd door het feit, dat op eenigen afstand van dennbsp;wand in veel sterkere mate dan in de onmiddellijke nabijheid daarvan, de invloed van de in de oplossing aanwezige anionen merkbaarnbsp;moet zijn. Deze invloed is ook duidelijk experimenteel te consta-teeren, doch het blijkt evenzeer, dat ook nog bij de C-potentiaal denbsp;kationeninvloed verreweg het belangrijkste is.

85

-ocr page 100-

SAMENVATTING

Het beschreven onderzoek behandelt de eigenschappen van glas-electroden vervaardigd uit glas van verschillende chemische samenstelling. Alle glassoorten bevatten echter E^O entenminste 5 % AlgOg.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Met deze electroden worden potentiaalmetingen verricht innbsp;oplossingen van EiCl, NaCl, KCl, BaClg, CaClg en HCl in verschillende concentraties. Het blijkt, hoewel er belangrijke verschillen innbsp;eigenschappen kunnen voorkomen ook bij electroden van dezelfdenbsp;chemische samenstelling, dat alle onderzochte kationen in belangrijke mate aan de potentiaal kunnen bijdragen. In gunstige gevallennbsp;kan deze invloed omstreeks 58 mV per 10-voudige concentratie-verandering bedragen voor een éénwaardig en 29 mV voor een tweewaardig kation. Andere electroden van dezelfde samenstelling gevennbsp;echter een veel geringer of zelfs in het geheel geen beïnvloeding tenbsp;zien, terwijl alle tusschengelegen gevallen eveneens voorkomen.

Als echter bij een bepaalde electrode de potentiaal door de con-centratieverandering van een bepaald kation beïnvloed wordt, dan blijken de andere kationen — het H'''-ion niet uitgezonderd — denbsp;potentiaal in dezelfde mate te beïnvloeden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Vergelijkende proeven over de ionenuitwisseling aan glassuspensies toonen aan, dat de nitwisselingscapaciteit van Corningglasnbsp;015 veel grooter is dan die van de AlgOg-houdende lithiumglazen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Uitvoeriger potentiaalmetingen in oplossingen van verschillende zoutconcentraties over een groot pH-traject laten zien datnbsp;eenzelfde electrode bij lage pH de waterstoffunctie vertoont, terwijlnbsp;de potentiaal in neutraal en alkalisch gebied vrijwel onafhankelijknbsp;van de H‘*'-ionenconcentratie is. In dit gebied oefenen juist de anderenbsp;ionen (Na, Ca, e.d.) hun grooten invloed op de potentiaal uit.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De door verschillende auteurs gegeven theoretische beschouwingen over de glaselectrode worden kritisch besproken.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De potentiaal van de glaselectrode wordt beheerscht door denbsp;ionenadsorptie aan het glasoppervlak. Deze adsorptie wordt opge-

86

-ocr page 101-

vat als een dissociatieverschijnsel, waarvoor de wet van de massawerking geldt. Op grond van deze onderstelling worden potentiaal-formnles afgeleid, die uitstekend de waargenomen verschijnselen blijken te kunnen beschrijven. De nog bestaande afwijkingen vannbsp;theorie en experiment worden toegeschreveu aan afwijkingen vannbsp;de wet van de massawerking.

6. Mogelijkheden tot voortzetting en uitbreiding van het onderzoek worden besproken, waarbij speciaal op het belang voor de bodemchemie wordt gewezen.

87

-ocr page 102-

LIJST VAN GECITEERDE EN GERAADPLEEGDE LITTERATUUR

1. nbsp;nbsp;nbsp;F. Haber und Z. Klemensiewicz, Über Elektrische Phasengrenzkrafte, Z. f.nbsp;Phys. Chem. 67, 385 (1909).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Duncau A. Macinnes and Malcolm Dole, The Behavior of Glass Electrodesnbsp;of different Compositions, J. Am. Chem. Soc. 52, 29 (1930).

3. nbsp;nbsp;nbsp;a K. Horovitz, Die lonenaustausch am Dielektrikum I, Die Elektrodenfunktion

der Glaser, Z. f. Physik 15, 369 (1923).

b. nbsp;nbsp;nbsp;K. Horovitz, Über die Ausbildung von Mischelektroden an Phasengrenzen,nbsp;Z. f. Phys. Chem. A 115, 424 (1925).

c. nbsp;nbsp;nbsp;K Horovitz, Die Charakterisierung der Glaser durch ihren Elektromotorischennbsp;Eigenschaften, Sitz. ber. Akad. d. Wiss. zu Wien Abt. 2A, 134 ,335 (1925).

d. nbsp;nbsp;nbsp;K. Horovitz u. J. Zimmermann, Untersuchungen über lonenaustausch annbsp;Glasern, Sitz. Ber. Akad. d. Wiss. zu Wien Abt. 2A, 134, 357 (1925).

e. nbsp;nbsp;nbsp;H. Schiller, Über die Elektromotorischen Eigenschaften der Glaser, Ann. d.nbsp;Physik, 4° Folge, 74, 105 (1924).

ƒ. K. Lark Horovitz, Elektromotive Force of Dielectrics, Nature 127,440(1931). g. K. Lark Horovitz, Die Phasengrenzkrafte an der Grenze Dielektrikum wasse-rige Lösung, Naturwissenschaften 19, 397 (1931).

4. nbsp;nbsp;nbsp;a. Malcolm Dole, The Theory of the Glass Electrode, Journ. Am. Chem. Soc. 53,

4260 (1931).

b. nbsp;nbsp;nbsp;Malcolm Dole, The Behavior of the Glass Electrode in aquous Solutions ofnbsp;Sodium- and Barium-acetate, J. Phys. Chem. 36, 1570 (1932).

c. nbsp;nbsp;nbsp;Malcolm Dole, The Theory of the Glass Electrode, III, Statistical Explanationnbsp;of the Alkaline Solution Behavior, J. Chem. Physics 2, 863 (1934).

d. nbsp;nbsp;nbsp;Malcolm Dole and B. Z. Wiener, The Theory of the Glass Electrode. Temperature Studies of the Glass Electrode Error, Trans. Electrochem. Soc. 72, 107nbsp;(1937).

e. nbsp;nbsp;nbsp;J. L. Gabbard and Malcolm Dole, Additional Notes on the Glass Electrode.nbsp;Trans. Electrochem. Soc. 72, 129 (1937).

5. nbsp;nbsp;nbsp;Ph. Gross and O. Halpern, On the Theory of the Glass Electrode, J. Chem.nbsp;Physics 2, 136 (1934).

6. nbsp;nbsp;nbsp;B. Lengyel and E. Blum, The Behavior of the Glass Electrode in Connectionnbsp;with its Chemical Composition, Trans. Faraday Soc. 30, 461 (1934).

7. nbsp;nbsp;nbsp;Duncan A. Macinnes and Malcolm Dole, Tests of a New Type of Glass Electrode, Ind. Eng. Chem. Anal. Ed. I, 57 (1929).

8. nbsp;nbsp;nbsp;B. Elema, Verbeterde Methode ter Bepaling van de Waterstofionenconcentratienbsp;met voorbeelden van toepassing, Chem. Weekblad 29, 638 (1932).

9. nbsp;nbsp;nbsp;H. A. Cysouw, Peptisatie en Isomorphie, pag. 52, Diss. Utrecht (1934).

10. nbsp;nbsp;nbsp;H Kahler and Floyd DeEds, The Glass Electrode, The Study of various Characteristics, J Am. Chem. Soc. 53, 2998 (1931).

11. nbsp;nbsp;nbsp;S. I. Ssokoloff u. H. A. Passynsky, Über Glaselektroden, Z. f. Phys. Chemie Anbsp;160, 366 (1932).

12. nbsp;nbsp;nbsp;H. J. C. Tendeloo and A. J. Zwart Voorspuij,ResearchesonAdsorptionElectrodes, IV, Glass Electrodes, Rec. Trav. Chim. 61, 531 (1942).

13. nbsp;nbsp;nbsp;W. H. Zachariasen, The Atomic Arrangement in Glass, J. Am. Chem. Soc. 54,nbsp;3841 (1932).

88

-ocr page 103-

14. nbsp;nbsp;nbsp;a. B. von Lengyel, Über das Phasengrenzpotential. Quarz-Elektrolytlösungen

Z. f. Phys. Chem. A 153, 425 (1931).

b. nbsp;nbsp;nbsp;B. von Lengyel, Beitrage zum Verhalten der Quarzelektroden I, Z. f. Phys.nbsp;Chem. A 159, 145 (1932).

c. nbsp;nbsp;nbsp;B. von Lengyel und Tibor Matrai, Beitrage zum Verhalten der Quarzelek-trode II, Z. f. Phys. Chem. A 159, 393 (1932).

15. nbsp;nbsp;nbsp;H. J. C. Tendeloo, Laboratorium mededeeling, Chem. Weekblad 33, 294 (1936).

16. nbsp;nbsp;nbsp;G.Hangaard, Studiën über die Glaselektrode, Z. f. Phys. Chem. A 160,2-79 (1932).

17. nbsp;nbsp;nbsp;W. Eitel, Physikalische Chemie der Silikate 2. Aufl. Leipzig 1941. Pag. 114ff.

18. nbsp;nbsp;nbsp;B. von Lengyel und Anna Sammt, Über elektromotorische Kraftenbsp;zwischen Glas und Salzen im Schmelzfluss, Z. f. Phys. Chem. A 181, 55 (1937).

18. nbsp;nbsp;nbsp;a. W. S. Hughes, The Potential Difference between Glass and Electrolytes in

Gontact with the Glass, J. Am. Chem. Soc. 44, 2860 (1922). b. W. S. Hughes, On Haber’s Glass Cell, Journ. Chem. Soc. 130, 491 (1928).

19. nbsp;nbsp;nbsp;a. Ph. Gross und Otto Halpern, Über Mischelektroden zweiter Art, Z. f. Phys.

Chem. A. 115, 54 (1925).

b. nbsp;nbsp;nbsp;Ph. Gross und Otto Halpern, Über Mischelektroden zweiter Art, Z. f. Phys.nbsp;Chem. A. 118, 255 (1925).

c. nbsp;nbsp;nbsp;Ph. Gross and Otto Halpern, On the Theory of the Glass Electrode, J.nbsp;Ghem. Physics 2, 136 (1934).

21. nbsp;nbsp;nbsp;a. F. Quittner, Die Elektrolytische Leitfahigkeit des Glases bei hohen Feld-

starken, Sitz. Ber. d. Wiener Akad. der Wiss. 2A. 136, 151 (1927). b. F. Quittner, Einwanderung von Ionen aus wasseriger Losung in Glas Ann.

d. Physik 4“ Folge 85, 745 (1928).

22. nbsp;nbsp;nbsp;W. C. Gardiner and H. L. Sanders, Errors of the Glass Electrode, Ind. Eng.nbsp;Ghem. An. Ed. 9, 274 (1937).

23. nbsp;nbsp;nbsp;D. A. Macinnes and D. Belcher, Further Studies on the Glass Electrode, J. Am.nbsp;Ghem. Soc. 53, 3315 (1931).

24. nbsp;nbsp;nbsp;a. Malcolm Dole, The Relation between the Activity of the Water and the

Potential of the Glass Electrode, Journ. Am. Chem. Soc. 54, 2120 (1932). b. Malcolm Dole, The Theory of the Glass Electrode H, The Glass as a Waternbsp;Electrode, Journ. Am. Chem. Soc. 54, 3045 (1932).

25. nbsp;nbsp;nbsp;K. Evstropjew und N. Sujkowskaja, Einfluss der Zusammensetzung des Glases auf die Grosse des Phasengrenzpotentials Glas-wasserige Losung von Elektrolyten. Gompt. Rend. Acad. Science U.S.S.R 1934, IV, 421.

26. nbsp;nbsp;nbsp;B. P. Nicolsky, Theory of the Glass Electrode I, Acta Physicochemica U.S.S.R.nbsp;7, 547, (1937).

27. nbsp;nbsp;nbsp;Malcolm Dole, The Relation between the Glass Electrode Theory ofB. Nicolskynbsp;and that of my own, Acta Physicochemica U.S.S.R. 10, 707 (1939).

28. nbsp;nbsp;nbsp;M. d e Smet, Electro-Endosmose II, Med. Kon. Vlaamsche Acad. v. Wetensch.nbsp;Ill, 3 (1941).

89

-ocr page 104-

INHOUD

BIz.

Inleiding................1

EXPERIMENTEEL GEDEELTE

Hoofdst. I Voorloopige metingen........5

Hoofdst. II Onderzoekingen aan glassuspensies nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.18

Hoofdst. IH De invloed van zouten op de potentiaal van

de glaselectrode bij verschillende pH nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.27

THEORETISCH GEDEELTE

Hoofdst. IV Ditteratuuroverzicht........41

Hoofdst. V Interpretatie van de experimenteele resultaten 56 Hoofdst. VI Slotbeschouwing en mogelijkheden tot uitbreiding van het onderzoek.......82

Samenvatting..............86

Dijst van geciteerde en geraadpleegde litteratuur nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88

/y

90

-ocr page 105-

STEl^IvINGEN

Het is mogelijk, na voorafgaande ijking, met behulp van glas-electroden van bepaalde samenstelling onbekende ionenconcentraties te meten in enkelvoudige oplossingen.

Dit proefschrift Hoofdstuk I en III.

II

De glaselectrode uit zacht glas, b.v. Corningglas 015, is in het algemeen ongeschikt voor het toetsen van theoretische beschouwingen, die met de glaselectrode sameuhangen.

o.a. M. Dole J. Chem. Physics 2, 863 (1934).

Dit proefschrift. Hoofdstuk V.

III

De opvatting van Hibbert over de structuur van lignine berust op een hechtereu experimenteelen grondslag dan die vannbsp;Freudenberg.

A. B. Cramer, M. J. Hunter en H. Hibbert, Journ. Am. Chem. Soc. 61, 509 (1939).

K. Freudenberg, Fortschr. Chem. Org. Naturst. H, 1 (1939).

IV

Ondanks de daartegen door Hofmann aangevoerde bezwaren, moet de door Edelman en Eavejee voorgestelde structuur vannbsp;montmorilloniet op dit oogenblik geacht worden de eigenschappennbsp;van dit mineraal het beste te beschrijven.

C. H. Edelman en J. Ch. Favejee, Z. Kristallogr.

(A) 102, 417 (1940).

U. Hofmann en A. Hausdorf, Z. Kristallogr. (A)

104, 265 (1942).

Diss. A. J. Zwart Voorspüij: Onderzoekingen overglaselectroden**

-ocr page 106-

C ¦ Z2gt;h%(.


V

De interpretatie, die De Smet geeft van de uitkomsten zijner metingen over electro-endosmose, is waarscMjnlijk onjuist.

M. de Smet, Med. Kon. Vlaamsche Acad. v. Wetensch.

Ill, No 14 (1941).

VI

De door Bar bestudeerde pH-afhankelijkheid van de adsorptie-capaciteit van klei kan ook op andere wijze dan met behulp van preferente OH-ioneuadsorptie worden verklaard.

A. L. S. Bar, Over de systematische veranderingen in

uitwisselingscapaciteit van klei. Diss. Wageningen 1936.

VII

Bij beschouwingen over adsorptie verdient de adsorptie-isotherm van Bangmuir de voorkeur boven die van Freundlich.

VIII

De wetenschappelijke literatuur dient vanuit een internationaal centrum gereorganiseerd te worden.

IX

Een te nauw verband tusschen universiteit en techniek komt niet ten goede aan de beoefening van de wetenschap.

-ocr page 107- -ocr page 108-

â– i

/ V'



■v»-'




,quot; J'^




s * â– 


/ . :; .•:



â– 'V,

-ocr page 109-



-ocr page 110-