Bbstuxdster
Van.
JLEISXES en 3LlîïNÏ,MOXE.S ;
JLlxtchtskel. |
||||
*^
|
||||
//
|
|||||||||||||||
DE
|
|||||||||||||||
■
BESTEEDSTÊR
Van
MEISJES en MINNEMOERS; SCHOOL
Voor de
DIENSTMEIDEN.
KLUCHT SPEL.
|
|||||||||||||||
['AMSTERDAM,
By de Erfgenamen J. LescailJe, op deMiddeldani*
opdcboekvandeVifchmarkt, 1692.
Met ¥rivil(g>t%
|
|||||||||||||||
L
|
|||||||||||||||
Copye van de Trhilegie.
DE Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten. Alzo
Ons vertoond is by de tegenwootdigc Regenten van de Schouw- burg tot Amsterdam,Dat zy Supplianten, zeden eenige ¡uiten · herwaarts niet hunne goede vrinden hadden gemaakt, en ten Tooneele gevoert verlcheiden Weiken , 20 van Treurfpeelen , Blyfpeelen als Xlugten, welke zy lieden nu geerne met dendruk gemeenwilden ma~ ken ! doch gemerkt dat deze Werken door het nadrukken van anderen,j veel van hun luifter, zo in Taal als Spelkonft zouden komen te verlie- zen · en alzo zy Supplianten hen bert ort zouden 2ien van hun byzcn- dere oogwit om de Nederduitfthe Taaien de Digrkonftvooit te zetten, zo vonden zy hen genoodzaakt, om daar inne ie voorzien ■ ende hen tekeeren tot Ons . ondetdanig verzoekende, dat Wy omme tedenen voorfz. deSupplanten geliefden te veileenen Oktroy ofte Privilegie, omme alle hunne Werken reeds gemaakt, ende noch in't ligt te bren- gen, den tyd v.an vyftien Jaaren alleen te mogen drukkenen verkoopen of doen drnkkenen verkoopen , met verbod van alie andeten opzec- kerenhoogepeene daer toe by Ons te (tellen , ende voorts incommu- tii forma Zois't dat Wy de Zake en 't Verfoek voorfz. overgemerkc hebbende, ende genegen wezende ter bede van de Supplianten, utc Onze regte wetenlchap,Souveraine raagt ende authoiteit dezelve Sup- pli«nten gekonzenteert, geakkordeert ende geoktroieert hebben , kon- 2enteeren, akkordeerenendeoktroieercnmitsdezen, datzygeduuren- deden tyd van vyftien eertt achter een volgeude Jaaren deivootiz, Wet- - ken die reeds gedrukt zyn , ende die van tyd tot tyd door haar gemaakt endein't ligt gebragt zullen werden , binnen den vooiiz Onzen Lan- pe alleen zullen mogen drukken, doen drukken, uitgeven en verkoo- nen. Verbiedende daarom allen ende eenen y ι elyken dezelve Werken diar te drukken, ofte elders naargedrukt binnen den zelve Onzen Lan- de te brenger., uit te geven ofte te vetkoopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebiagte ofte verkogte Lxempiaaien , ende een boete van drie honderd guldens daar en boven te verbeuren, te applice- ien eendaideparc voorden Officier diedckalangedoenjal , eendardc part voorden Armen der ïlaàtze daar het kazus voorval.cn zal, ende . het lefteetendedarde part voorden Sup.pliinten. Alles ir) dien verftan- de, dat wy de Supplianten met dezen Onzen Oktioije alleen willende gratificeren tot verhoedïnge van hare febaade door her nadrukken van de voorfz Werken , daar door ín geenige deelen verftaan , den inhou- de van dien teauthorizeeren ofteteadvoueeren, ende v< el minde zel- veondet Onze protektieendebeicherminge .eenig meerderkredit,aan- zien oft reputatie te geven, nemaarde Supplianten in kasdaar inyétj oubehoorlvk zoude mogen iufiueeren, alle het' zei >'e tot haren laffe zul- len gehouden wezen te verantwoorden ; tot dien einde wel exprelklyk begeerende, dat byaldien zy dezen Onzen Oktt ije voor dezelve Wer- ken zullen wi:]en ftellen daar vanseene gea.bbreviecrde ofte gçkontra- lieerde menti ■ zullen mogen maaktn. nemaar gehouden zxlleii weezen 'lei zelve Oktioy in 't geheel ende zonde» eenige Omifiiedaat voor te druk-
|
||||
drukken ofte te doen drukken, ende datzygetíouden rollen zyn cea
exemplaar van alle de voorfz. Werken, gebonden ende wel gekondi- tioneert te brengen in de Bibliotheecq van Onze Univerziteit tot Lei- den, endedaar vari behoorlyk te doen blyken. Altea op pœne van het effekt van dien te verliezen. Ende ten einde de Supplianten deezen On- ren konzenteendeOktroyemogengenietenalsnaarbehooren: Laften wy allen ende eenen ygelyken die't aangaan mag, dar zy de Supplianten vanden inhoude van dezen doen, laaten en gedogen , inftelyk en volko- mentlyk genieten, en ceflerende alle beletten ter kommie. Gedaan in den Haare onder Onzen grooten Zegele hieraan doen hangen den xix Septemberin 't Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duizent zes hon- derd vier entachtig. G. F A G E L.
Ter Ordonnantie van de Staaten
SIMON van BEAUMONT.
De tegenwoordige Regenten vande Schoureinrg, hebben het recht dei
bovenftaande Privilegie , voor dit Kluchtlpel, vergundaari de Erfge- naamen viajacei Lsuailjt, |
|||||||||
VERTOONERS.
Martyntje, De Jiefieedßer.
Ceely , Dienßmeid-
Sybille, Vroutv van Ceely.
Dieuwertje , Buurvrouw van Sybill.
Lobberig , Water landftMeid.
Anna Elizabeth, Dienßmeid.
Jani GewaandeMoffin. ? Λ , , _»..'.
Hans. ς Omgekocht van Sybill.
Stoffel·, Een Snyer.
|
|||||||||
Jurriaen,
Olfert, Ç Batelwachten.
Pieternel , Dienßmeid.
Zwygende
Κ R Υ ν , Schoenlapper en VieUfi· Machteld. |
|||||||||
Het Tooncel verbeeld het Voorhuis vandcBefteedfter.
|
|||||||||
Pag. f
|
|||||||||
DE
|
|||||||||
BESTEEDS TER
|
|||||||||
van
|
|||||||||
MEISJES en MINNEMOERS.
|
|||||||||
EERSTE À Ï Ï Í Å Å L.
Ç Á Í s, Jan , verkleed in Meffinne klederen,
Hans.
Aar, Jan, zal je nu genoeg können veinzen { want de Beiteedfter is ais de Duivel zo loos ? Jan. , Zo veel Mofs fchud men haaft uit de mouw, en a! kwam 'tuit, zy is weer niet boos, Zezou'tmeê.gelyKwy, voor een klucht moeten iänmerken. Ei, zy het geen gedagten dat men haar zal bedriegen.
Betraptzeons; evenwel oremus; danzalikmyn koniï toonen, Cn ik Zal je, als de belle Maakelaar, gaan liegen. Hans. Dat 's nu altemaal wel ; maar met al de Meiden, Keerel, wel zo ie 'et merken, zee lleekcn je wis onderde rok. Jan. Ja dat wou ik wel eens zien ; ik zou 'er byget datelyk weer onder de
rok fteeken. Ai! hoor, wat hebben zy het daar achter drok. ^^^^^^H Han Geen wonder; nu is'er bail dik, endegeftoole wvn begint'erin't
hoofd te loopen. '
Daar is een Meid, die een Boutelje, met haar Heers Maaewyn, ik
geloof wel van tien of twaalf miugelen, heeft roeœebroer. me hebben ze al leeg gezoopen. *· ^ Jan.
¿c mochten de droes !
Hans.
Nu begiimcnzï aan comber twee. A 2 Jan.
|
|||||||||
S De BESTEEDSTER
Jan,
Dat luwt weêr een beetje, ik docht waarachtig dat ik te laat kwam. Maar hoe itaat het 'er mee e heeft Ceely jou al gezien ? * ' Hans. Ja doch ; maer |k hiel me of het heel tegen de bord
was dat me Stoffel me' nam. Jan. Maar > Hans, hoe kan het jou van je hart ? zal je jou Ccelitje zo ver. waden, daar je ζ,ο veel van pleeg te houwen ? Hans. Wiske de waske, ik heb de Meid wel wat wys gemaakt ; maat ik l-.ad noit in 't zin haar te trouwen.
Datik'ervryden, dat was maar omby de week . . . Maar trouwen, holla ! zo gek niet, dat heb ik noir gedagt.
Jan, roep nou maat, of (lamp met de voet, maak datze jou hooien. Ik gaa terwyl op llraat, en (tier Juffrouw Sybille om de Baatelwagt. Jan.
Dat's'wcl; maar wat dunk je van men habyt ? zal ik nu nret wel een Ovetzeelche uit Groenland geiyken. Hans. Dat kan wel toe, zo jou ru:ge kin het niet komt verbruijen; maar je moet jou met te nauw laaten bekyken. Jan. Datgaat je'ex dan oplos ; maar, gelyk'tgezeid is, nictandersals getuigen, de teft komt op jou an. Hans. Hoe ! zinkt het hart jou al in de ichoen ? 't meeft heb ik al afgehakt ; zodoende is'er weitiig ft.iat op jou te maaken ; je mqifc moed houwen alseen man. J AN.
Heel wel > en vol moed. Ik zei aan de Meiden, dat ik eens op ilraat
moilzyii, endat ik voorrzou wéér komen.
Tot noch toe gaat alles gewenfcht; maar dat 'er achtet íchuild, daar : zuHenze ti.eteensvafl droomen. Van uu af heeft ze 't al weg , zo veel blyKen heb ik algehoord.,
Ι Λ Ν.
Zeg, wat f, oorden je ? doe opening van zaaken ?
H À ν s. 'Κ. heb neen tyd, ze itaaii me voor de deuren wachten, ¡k moet îùoic. Jan-.
|
|||
Van MEISJES en MINNEMOERS. 9
JAN.
Hebje dan de goude Ketting en Bel ? of we« je waar ze is ? dan zei 't
met 'er Duivels Irinsen ;
Wáht ik ken haar juffrouw, Hans.
Ik tubze niet gezien; maar doen ik 'er aanvatten om te zoenen, doen hoorde ik ze klinken. JAn. Goed,goed: gamaarheen; dat Varken zal ik nu wel voort waden. Hans binnen*
Laat ik nu zien, of ¡k de toon op 't Mofs, of op zyu Mannekens kan vinden. Hee ! hee ! Zynt hier nigr lieden? ben ig jo nigt to regr ? hee. TWEEDE Τ 0 O Ν E E L.
Jan, Martyntje, Lobberig,Anna Elizabeth,
JAn.
D En ig to regte, Jonfer, ze had me jo hier geweezen ? M A R Τ Υ Ν Τ j E. [
Waar moet je weezen ? waarom kom je hier zo k/oppen, en
raa-.cn ï wel gek je 'er meê ? Jan. Ig fc.ho! jo bic einen Jonkfer weezen , die eure profeffion meket van itzonder derrens tcbeiiedden. M ART YN TJE.
Dan benje hier in het reciñe huís.
Jan.
I nee toch , ig ben voor woor nigt to regt, worfte njien redden. Dit zynt all met ein ander, ydel JonfFers, und ich meutzein door men de Meekens ont Minnens beftaat.
Wol i me dat wol wielen ? Lobber ig.
Laat'erandegalgloopen, ofuaar't Will'geRafphuis. wat bruid jou een Moffit), ik moet lachenen om 'er praat. Anna Elizabeth. Mattynrje, ik beken het, je neering neemt hand over hand toe. een paar kouzen te (toppen opPaalchavoud. |
|||||
A 5 DER.
|
|||||
De BESTEEDSTER
|
||||||
ÉÏ
|
||||||
D A HD Å ÔÏ Ï Í Å Å L.
Jan» Mart yntje , Lobber ig > Ann a
Elizabeth, Stoffel.
„ SïOEFtl.
IJ Oe je hier negotie met MofEnnen ?
LoBBERIG.
Wel., Snyer, wou jy 'er een voor jeopdoen ?
Jan. Wat hebt ßÀï met mi to grenen deeren ? Lobberk» tegen Hans, hem in hui»\venkende.
Hans, komt binnen.
H<er hebben we 'er eeu "an onze nabuurige Steeden > nou ziet ze eeus Hans uit. (aan. Wat bruit my een Moffin i Ik moet weer na achteren na myn Ccc-
litjegaan. Hans bmnen. M a R ô ÕÍ ô j e tegen fin.
Meisje, laatze maar praaten ; tegen my moetje fpreeken, Tan. Jo, jo> ig wol dat i mi bi einen Her ont einen Mevrou beftedden ont , vean . . · „ hier blyf ik w-linde Moffin íteeken.
By einen Her, ein Amther, die wan ig ein joor oder tzwey my zolt oetheiliken aan ein man. Die mi dan voor mien gotitzec!oo¡;e vretíe ont fouffe zol beíchoo- LoBB ERIG tegen Staffel. fren. Wel, Snyeitje, dat zou jou recht gelyke; dat het die Moffin niet
kwaalyk voor. M A RTYNTJ E.
Wel, dat kan ikveiftaan; maar hoc raak an ?
L OB Â ïKI G.
Anne Elizabeth , zouden'er wel meer zulke gekinnen ín'er land
Jan. Czyn? MicnEedders naburs Mogetis na Hollande getooge,die is im einen
Mefrouwidat meuti mibelove, igleholoer jonigtumme Stofte l. (leegen. Martyntje.wil ikom de Notaiis Ioopeii.dat'er die een ade opeen ze-
geltje gaf, datze in een half jaar ook Mevrouw zal heten.' Jan. Doemuft mi nich up holden noch mi bedregen. SroriEi.
Ja, ja, een adle, een aile Notarial. Mar-
|
||||||
van MEISJES en M.INNEMOEftS- n
M-A R Ô Y Í Ã ) i.
Wel, Meisje, daar kan jy zelf al veel toe doen, benjc wat aardig»
LoBBEKiG. welleevend en net. Wis, beziet ze maar.
Martyntjb.
Me dinikr, jeziet'erzowatpouzt'groezig uit, jemoftjoudan zo wat op zyn Hollands opichikkeo · Stoïfei. Ja, als ons Annaatje. Martyntje. Je kapje fraai gezet.
En op die wys moetje jou (gelyk al deze Meisjes) indelui'ergunft weeren tedringen. *
Maar, wat kan je at?
Jan.
Jo in ein dag wol ich wol tzwey pond Fia fíe verfpinnc, on ich kan- der ook wol ein deuntje onder zingen. Ich hadde halte in onzer land upper Veddeien leiten ("pielen van ei- ne keirl, die had nenvedlezo groht, Al s liy dreggen kon , de kon he auck bezuckedc up hamyren, het hadde jo einen regte (lag vor mi eweflen ; mordiekonil syterjoumbroht. Un dcVedle was jo al tho groht,on dan kon men zo nigt leiren, dar was ich auk nicht ftark enoeg tho, un dat had mi al tho vel Sroïru. (ebruins inne. Dan zou je maar in jon land gebleven nebben ; hier moet meu al vee!
doenomdekoft te winnen. Ma r TïNrjf,
MaarZezei'idatzezingekaii, daar ben ik mee een liefhebfter van, dat wou ik wel datje eens begon. Jan, ' Strak, ftrak, ik had noch nichrgevretze.ich habe (toute in mien rant- zel. dat's noch van 't Linde dat ich zelve fpon. Ì Ë R Ã Y Í Ô j ß.
Laatjoueetenmaarblyven , hier is't nou overvloedig ; waar hoor je
thuis? waar komje nu van daan? ^ » JAN- .
Zoeven wiet boven Campen oder Deventer, wanynen Haaze mein
dag kan runneu.
Sto r ie L.
Djtzeggenze aldenbrHÍ,zekoomenmeeítoer et Groeffchap Ben- tem, van Campen of Deventer, enzeliegent,ze zynmeeft van
|
|||
'tí De BESTEEDSTER
tan Fuftenou, Lubeke > Tomkrooge, Oldenbecke, of Hazcluntre.
ík Yolg Hans, wat leid txij aan de Noorin. LoBBERiG. Stoffel binnen,
Maar, Martyntje , wil ik her jou eens net zeggen ?
Martyntje. Wel als jy *ct weet > Lobberig, zo zeg her ras. Lobberig. Overal, behalven hier ; maar als ik'erniet om liegen zou j zowou ik wel dat ze hier al van daan was, Anna Elizabeth.
Dat fchepzel ! men zou 'er wel van (pu wctí. Martyntje, wil ik Ceely eens voor roepen , die zalder Zo wel alsik van gruwen ; Martyntje.
Neen,dat wil ik niet. Maar, Meisje, hoe hiet jy ? Ziet dat had ik haait dac je me dat eens zei. Jan.
Laat zien... ,, Hpe Duivel zal ik nou.hieten? Geeske, oderGebke van KwakkenbteL'ge.
Ich kueme nuoet etSwolske Schip, metden ranfelop míen regge. %.ol i mi helpen, Jonfer >, Martyntje.
Ja, wil je maar doen 'tgeenikiezcg.danzal hetwelgaan. Hier komen de Meisjes altemet eens Zimen, het zyn geen Juffers, ziec ze daar me: op aan ,
Het zyn Dienibnaa^den , die uit h.iar volks huis elk wat toe hebben komen leggen, om hier mec'cr vryers vrolyk te zyn.
Trouwens, dat zal ik je daar na wel leeren , onnuodighet jou nu juiftaltemaalzonet te zeggen.
Kom, ga met ons na achteren, en eet van 'tgeen jou luir. Jan. Schol ich dan nicht einfloopploots zocke ? of blief ich bi ou Juden in. Martyntje.
Wees nou maar geruft ,· van deeze nach: zal je híer flaapen, verftaaj« Jan. (dezin? ·
Dat mach ich domi, unt zein dat ich wat in 't lif krigt, dem balg '?,
myzodiiiineals ein windhund. Lobberig. ,
'c Spreekwoord zeid, de (toute bezitten het dardendeel van de wereld,
maar my dunkt de Mollen dir hebben zeal heel binnen.
Ja, ij Hokken 't al den brui op> en 't is Vr leet dat onze inboorlingen |
|||
van MEISJES en MINNEMOERS- 15
íkgts de zoobtte koll winnen,
¿y meenendaí het 'er oekomt. En zien ze andere wel vaaren, hoe beleefd dat ze fchyneu, zobadthaar hart inwendig van t Is niet te bedenken, inzonderheid zo ze wat rug hebben { want over
al weeren ze'er in te dringen) wat een mens van dat Over-
zeefche Moftegoed moet verdraagen, en wat me'er al af
Martyntjb. (lyd.
öaar komt Hans en Stoffel, gaat vaft na achteren. Jongens, waar ga
jy lui ; V I E R.D E Τ O O Ν E E L.
STOFíEt, Hans, MA&tïNT)ï,
Sioifïi.
O A jy maar heen, Martynje, wekomen ftraks mee binnen. Hans. Ceelitje, en de andere Meisjes, verzochten ons dat w'er eeh ogenblik alleen zouwe laateu. Maftyntje binnen.
Stoïfii.
Waar, wat Duivel, keere! i waar zyn jos zinnen ;
Trouwen \ wel dan l>en je veor al jou leeven bcdurven : heb je van je
Ieeven wel iejnand zien trouwen , die by zyn zinnen bleef?
Ja. als je om 't heilike maar begint te denken, dan wordje aanitouds
puurfteeke blind. Hoor, op dat ikje een gel) keniflè geef.
Nietbeeter kan je 't trouwen vergelyken, als byee* doek die je zo ' vyftigor zeitig maal hebe toegevouwen.
Als je die voor je oogen hebt, dan kan je niet zien; maar als je'er dan aan vaft bent, dan gaat altemet een plooi: je los; zie dan ken- men jouniet ( al wou men al ) meer voor blind houwen. Want dan zie je het trouwer? door en weer door,maar dan is 't te laat. £>aarom, ziet wat je begint: fehci 'er uit ; je kent 'er noch wel wéér af, kamerast;
Want de wereld is wel op een andere wys voort te planten. 3a, hoemeenigen brief word 'er wel gefch reeven, daat mende letter- tjes van langs de ilraat zier loopen aan alle kanten. En dat zyn van de befte Keerels, die die zaak wel tien of twJalf jaaren in bedenken neemen, en khei jen 'er dan ,
Als ze ze wel inzien > zo goed koop als ze het begonnen hebben, der weer van. '
'kzegvandefchraiidetile, daar jy eu ik maar bloeds by bennen. ^1 Waas |
|||
H De BESTEEDSTER
Want de Drommel noch zyn Moer, ja al had je met Ärgert hondea
oógcttj zo kan je de ft atzen van de Wy ven niet kennen. Hans. De tronw word evenwel van de meeíte, gelyk men ziet, gezocht. S τ o r ï ε ι.
Dat's waar: maar die praa;eu als jy ; het zyn jonge melkmui!er)> laf hekken ι eil dar je jou eens ter deege bedocht.
Wat iteckt'er in ? en dat noch een Dieníteieid i dat zyn immers d£ hovaardiglte wyven.
Hans.
Ik dacht datje my ten beften zond raaden, en jedoet niet als ky ven. Maar, nou zie ik het wel, ik ben kwalyk by jou geadreflèert ; Ja, het moeit me, dat je ineal dieichoonegedachcen van 't trouwe!*' zo troubeleett.
Als ik nou Ceelitje liet vaaren. en zocht na een Burgers dochter, %($ c dan na jou zin weezen ?
Sroittt.
Een Bnrgers dochter ! al zogt jy met Diogenes flonsje,waar zou je '** een vinden ? Ja, was Amfterdam als voordeeze.
Maar nu geenzints, de heele Stadt,beziet ze vry, gelykt, m deze zaa*' hsar zei ven niet.
Ja, 'tzynalremaal Juffrouwen en Damozeljes watje híer ziet. Weet je wel, zo iang als ¡e vryer bent, da« zalje vande Meiden opge' paft en gediend woi den. (iicden, of toeporde"'
Ik wou altyd niet trouwen, ichoondat het honderd Advokaaten ifi
Hans.
Hoor, Stofrekjc-broer, ikmaghecooknietlyendatmeiideMeis)4 zo onderdrukt.
Inzonderheid nou jy 't op myn Ceeli: je zo gemunt hebt. Ik zeg > J bent 'er de oorzaak van zo 't mislukt.
S τ o ï ι ε L. .,
Leg het maat op my ; daar na zal je 't me noch dank weeten. F°e' '
trouwen.
Hoor, eer je een maand getrouwtbent, zo is 'er 't nieuwetje al of.e om zo ee/i korte vreugd, gaat men dan zyn kopkrouwe '
En dat noch aan een prul van een Meid I zodatgoedhermaareeni!, maanden komt te woonen,
Wat zie je haar met aardig en jent Jangsde ftraaten verwonen ? Wat krulletjes, watftrikjes, wat eenmoijepaerelaanyderoor, Wel zegt men Weft Frankryk ; ziet zo fwierig komjc dat gefpuis voor. · .,
DatRyglyf met maliën moet uu i een Zamaanje en een. ChitfcTa
|
|||
van MEISJES en MINNEMOERS. if
bertje met zygevoerd, kander bettr behaagen.
Voor een Byleveldze linne ttekmuts, zullenze haaft Franie Fontanjcs draagen.
Ja ze veranderen haar taal en tred heel parmantig en fier ; De kin in de botft, de armen achter uit, trip , trip , na de a la mode „ fwier.
Ziet, zo bedriegen ze, niet alleeuig jou, maar al die gezind zyn te trou- H α ν s. v Cwen. Dat (tel ik'er tegen, dat jy een haater beut van alk Vrouwen.
Sioiïti·
Holla ! ik fpreek alleen van Dienftmeiden ; want die maaken het lan* ger zo bond,
Dat me'er nauwelyks een gocje kan vinden, (Hier, vraaghctonze Marrymje maar ) ofze hebben een kwaaje kop,orcen vuile
mond,
En dat noch niet alleen, Hansje, onder die lichte dunne kleeren Heb je 'er die bezet zyn met fontenellen, pokken en zeeren. Hans.
ïoeil wat ftootjenietal uit je hoofd? jem^ktme rniiTelykaisjezo leeveudig colloreert.
SrOíHL,
Al ries ? ik begin eerir. .· a! wiunenze al veel,dat is door haar baJdadig-
hcid, ja eerze 'c verdiend hebbtn» van 'ervolkopger.oomen» en verteerd. Maar, zeg me eens, hoe duivel komt dit grut nu zo hovaardig ; weetje
wej dat ze eertyds lyfeigene waaren ? Datze, nefïens Offen, Ezels, en Schaapen,de rykelui voor Huwclyks-
goed verltrtkten, als 'er kinderen kwaamen te paaren. En dat ze noit mogtcn trouwen, als op vryc voeten gefteld ?
Weetje wel, dat men toen de Meiden deévetkoopen en koopen voor
geld? Gelyk men noch hedendaags handeld in Poolen, Lithauwen, Bohee-
men en Indien, met Swarten en S* artinnen. Weetje dan ook wel, dat men toen een Meid kon koopen voor min-
der als ze nu jaarljks Winnen? Weet j'et, Hans? of doe j'er'tfwygcntoe? maarhoor,
«Kid het ten minden wat uit, nou tot May of Aldei heiligen ; op die
tyd moet ik meer vreeten en zuipen als ik kan ; Dan gaan ik met 'er na de Doolhoven, of na de Comedy, Jan Hanze-
pad , Driebaarsjes.... Hans.
Wel kpit joii dar niet een ichoone ftuiver aan geld ? £rof?
|
||||
ίο De BESTEEDSTER
S ΤΟ Γ Fï Γ,.
Neen,zy moeten 'tbecaalcn. Daar kom ik j; dan metió
een rt-gimenr Meiden an. Hetis eenplcizier, hoe ;c het 'er op die tyrkn, in Comed)',-en Dool- hoven ziet krioelen Ja het kan Zondagsaan den Overtoom van dat Warcrlands Boeregoed met meer woelen,
_ Als daarvan de Meiden. Wiljehertrouwen zolang uititellen, of keven na mynzin, Dan kom je zonder weiken aan de kofr, alhoewel her denaam heejï dat ik by de luiden ga naai jen. Doe als ik; want het fcheélf my niethjeikdekoftwin. Wat zeg je ? ie hei 'er uit ? Hans.
Ik mag jou wel wat vertellen. In plaats dat je me zond raaden , zo doe je niet als Foppen en kwellen ; Sioffii.
Ik doe niet ; maar ik brogt jou zeer guaren te recht ¡ daarom raad ¡> jou een trouw van een week an ;
Daar kan je af als je wilt, en je raakt 'er makkeïyk van · Ik had jou gieren i ti dat gevoelen, daar ik my meen by te houwen, . Dat is,altyd te vryen, en de Meiden wat vvys te maaken . maar abc£ nikste trouwen. Maar, Hans,, kenjedat Vaersje wel van die drollige Poëet · · · ^ 't Is een duivels ding, datikzoicort vanmemory ben, en dat ik*' den brui vergeet.
Efopus was 'et, dus is myn onthoud. Dat hem dekanke febend, die weder zoekt te trouwen; Maardie'tzyneerfteis, wil ik onichuldig trouwen , Als hebbend noit beproefd ; den ander is 't bekend Wat dat het trouwen is, een pynbank vol elend. ■ Die man kon zonietlchryven, had hy ;tni« beproeft. Watdunkje? heb ik wei kwaalyk in dePoëetengekeekenï VY Έ D E Τ O O Ν £ E L.
Martyntje, Hans, Stoifei.
Martyntje. u
'y Al dathierzo dehecle nacht duuren ? i s't ni et bedroeft d¿t je-*;
Meisjes achter alleen laat zitten ? kan je niet een uuí'i
by haar vrolyk weezen ? ,(
BenjyVryeis? ikzalvoctwanwel oppaiïcn, dv ik jo.u niet rc<
9* iC<
|
|||
van MEISJES en MINNËMÖERS- Ü
alíeen in myn voorhuis laat > leefde men hier zoo voor
dezen ?
Jon rechte bloeds , nou hoorden je de gelegentheid waar te neemcu ¡> die komt je zelden zoo zuiver voor.
Maar, wat feftort de Moffin ? ZESDE Τ Ö Ó Ν E E L.
MartYNTjE , Hans, Stoffel, Jan. Jan.
JOnfer'tismirzq euvel in dem balg, 't is wan ich al mier bin™
nenft fchol oet min hindeitft looten güen vootwoor, Ondas ímeirigbeir dats begint al te wellug innen balge te möoken. Jonfcr, wolimiteregtewiièn. Hans.
Loop aan de galg, jou floate Moffin. Martyntjè.
Ei ! men hoorde onbekende lui ook te regte te brengen, mag jy dat niet lyen ? SiOf jil. (Mofferyen. Hietjy ze onbekend. Wel't is een Moffin, eeti Moffin, zeg ik, tut
Maktyntje.
Meisje, je moet op de plaats weezen, de achter deur uit, als men eerit uit zyn land m een vreemd komt, 'usofmen niemen- dal en weet. (het zekreet, Piternel, breiig Gebina, zo zal voortaan nou jou naam zyn, eens op Se moet haar dingen doen. Stoï ï Et.
Gcbina zeg ik 'er tecgen. Martyntjè.
Ja zo verander ik al de O verzeeze naamen, die haar laaten door my hefteen. Jan. "> Haas, duurt hetnict lang, können ze hier niet haaft weezen,
Hans. „ Je moet 'er agter noch wat öp houwen, 't heeft zyn teen, Martyntjè. lan binnen.
Hoe is, 't Jongens, of heb je noch niet genoeg ingetioomen?
.'''bift.iat hier of je gek waart, ofbenjealaan 'tdroomen ? Ofhebje van de nacht niet gcllapen? zeg, Keerel, datbenik valijott niet gewend, hoebenjenuzodof van geeft ?
Je bend altoos geen Liefhebber van een Vroumcnfch, maar van de bierbank wel het meeft.
^"m nouw na de Meisjes , en màak 'er wat pleizierig , of ik Zal je al- te maal gel^k, het huis tut boenen. ' Stoiiu, |
|||
i8 De BESTEEDSTER
Dat hoefje me niet te recommandeeren, Martyntje; ik val al libe-
raal met zoenen ; Maar't zal flus noch beter ral bebben. Daar moet noch Wat in > en vooralwyn.
Hans , dat gaatje weer na achteren. Stoffel binnen. M ar ô YN TJE.
Wel ma<> mm zeggen dat een Snyereen halvebrui moet weg heb- Den , zal hy vrolyk zyn. Hans. geevcn.
Hy wil maar zeggen dat de wyn aanleiding tot de vreugd konnte
M A R TYNTJ E.
Hy is vrolyk genoeg; ik zag geen k I »gtiger Snyer van al myç leeven.
2 E V E Í D E Ô O O Í E E L.
Lobberig, Hans, Martïntje.
L O Â Â Å Ê É G.
1\Ë Artynrje,daar het dieduivelzeMoffingefpoogen. AnneEÜ7a-
beth kreeg een gulp ¡'t is'er niet af te kt ygen i't kleeft aan als pik, En her ftinkt flimmer als een verrorte Franfm.in. Zie ik, ik Kom 'er nochg; nadigaf ; 't is maareen weinig ever rnyn voorfchoot en Ichoenen. Martyntje.
Daar zo veel bohy niet van gemaakt; dat kan je 'er makkelyk weer Hans. (af boenen. Daar dien ik by te weezen ; ik val meê wat uieusgierig.
Lob â e R î g. Hans btnncn.
Ikvreeldeh'tal; wnntzeriep, min heuvet doet mik zoo wee.
Dat hebje van al dat Overzeeze Moiregebriii ; zy neementje, a! wat ze kunnen krygen, flegts meê.
Jawel, ik moet 'er evenwel nog om lachchen. Daar is Anne Eliza- beth ook. Anna, waar hebje die Mofin gelaaten ? ACHTSTE Ô O O Í E E L. LobheriGjMaktyntje, Anna Elizabeth. Anna Elizabeth. Datbakbeeftzitagter. Ik weet niet hoe een eerlyke meid met i» een Noorin mag praaren. L o â â e R é g H.
Ha, ha, je zoud 'er heuvit wat vaft gehouwen hebbes. ' Anna Elizabeth. Jymogrbv megebleevcn hebben, en haar achterlieuvet vafrge- houden hebbeu, dan had je'ei zo goed koop als ik 'er aangeraakt. Mar*
|
|||
Van MEISJES en MINNEMOERS. 19
M A RT YNTJE.
Ei,laat ze 'er' hart wat ophaakn ; het ze'cr beípoogen,'t is reedelyk dat
ze 'er zeifs weer fchoon maakt.
Ann 4 Elizabeth.
Je hebt goed zeggen, Martyntje , had ik toch hier gekomen , en Cee!y maar alleen gelaaten ;
Zy zoekt doch haar vryigheid. Nou wed ik dat ze al weer van dat trouwen praaten.
Ze het Hans al binnen. Ze zyn wis al aan malkander vaft. L O Â Â E R I G.
Deed ze myn zin, zo zou ze noch wat dienen ; de verftandiglte hoa-
wenderuitdielaft.
Maar', Martyntje, hoe kom ik nou met fatzoen uit myn huur Í wsft zal OBswyf, zooze'ethoord, rementen en baaren.
Want, ziet, ik wilder van daan, Martyntje.
Daar heb je gelyk in> kind, ik zelje dat wel Idaarcn, En dat hoe eer hoe liever ; maar ik heb het al gevieeft Doen ik'er jou befteede ; maar wie zou deuken dat het was zulk een beeft f Lobber ie.
De lui achtende Meisjes langer of't honden waaren; men hoor- den ze ook zo niet te kwellen. Martyntje.
Die andere twee, die achter zyn , die moetik ook een beter beftellen, Bic hadden't ruim zo llimalsjy, en waaren genadig mee onder 't kruis.
Maar , Lobberigjc, jou heb ik verzien ; beurt het maar weer datze kyft, zo loop maar dryvend uit den huis.
Ik weet een Weeuwciiaarvoorie, met een kindje , daar zal jy Go- vernant weezen. Lobb er 1 g.
Een Weeuwenaar ? en ik Governant ? Martyntje.
O ! 't is zulkcn fynen broeder, de deugd ffciat in zyn trony te kezen. 'tl» waar, eerhygetiouwtwas, liep hy met zeekerejufrrouw uit de Stad,
Maar brogtze binnen veertien dagen weer tot 'erouwers , on°erno- leftcert, dat^e 'ei vat. Lo â â er ig.
Ging da* zo heen, Martyntje, kwam hetnkt onder demenicnen 3 JB > Majv-
|
||||
20 De BESTEEDSTEk
Martyntje.
Zy was daselyk de Bruit met een ander, wat kon de Vader meerder
weníchen, En de Bruigom was ook in zyn fchik, en heel niet bedroeft,
Hy het een (choone jonge Vrouw, er vaaren in 's werelds zaaken en
beproeft, Zy zal hem niet onnozel in die... . maar nu zullen ze ons achtet zit-
ten wachten, Dit heb ik je noch te zeggen, doe als ik in myn jonkheid, en wil niets
achten ; Je moet denken ik beb in myn jonkheid ook al veel verfmaade woor-
den gehoord, Maar ik dacht raas wat h( enen , en wees'er myn achter-poort.
Trek het jou maar nier aan > en wiije niet eens verweeren,
Of ze Verkent of Hoert, wis je wasje, dat brand geen gaaten in de
kleeren. Anna Eiizabeth.
Wy bedanken jou, Martyntje, voor jou onderrichtingen goede raad,
Zeeker, zo een Heiteedlter mag wel Matres « eezen.
LoBBEKtG.
Niet waar.Annaatje, niemand zouw men 'er beter toe kunnen kie-
zen , want ze het zo een liefelyke praat OVerder, ja eerikjekon Martyntje,zoheb ik dit welhoorenvanje zeggen.
. In dan moeiten de Meisies eer je 'er verhuurde, zoo een maand drie vier by jouw School leggen. Martyntje.
Meen je zo een Avond School als wy tegenwoordig houwen, dan zouikeeiihoopeSchooIiercnkrygen , dankreegje wel mee alsCeely, hettroiiwenin'tzin. Nouw ik wift al we; r taad met je. Anna Elizabeth.
Wat doch Martyntje; Martyntje. Ik zon jouiiithylikc. LOBBERI G.
Doe je in die Negotie ook 5
Ma rtyntje. Welja; het fcheeltmy niet, of rk met aanraaden, of beitee· tien de kolt win. Leit liet ik noch een gerrouwt Man , by een van myn Meisjes leggen > 'tlsdat'et nou juift inde reeden te pas komt, anders zozon ikdat juift zo bot niet zeggen. Ik |
|||
van MEISJES en MINNEMOERS. ¿r
Ikvondzeopftraat, en nam ze beide mee na myn huís; maar ηοιί
mogtje ligt denken, dat ik 'er zulks ried.
Neen, ik hou wel zulke ilapers; maar aanraden, daar hou ik me buiten ; ziet dat doe ik niet.
De Meisjes vallen zo vies nu nier, daarhelptgeen meert 'of ribden, Lob be Ríe
Je kent euvel kallen, 't is of je door de Meisjes gekroopenhadj of ipreekje nou alleen van de kwaaden ?
MARTïNljf.
Necnkind,ikipreekvandegoeje, de kwaade zyn hier van bevryd}
Daarom moeren dieeeuwig dienen, aangezien haar ydereenmyd. Anna Elizabeth.
Dan wil ik noch liever een kwaaijen als een goeijen weezen. Mar tyntje.
Jyzoud'etjealmurwtjeslaaten. . . . jy bend noch wel te beleezeiv Jyzoudlmmetje van Diirkcidam flachten, die metRuth Klaas van Watergangs knecht praate een héele nacht in de kombuis.
En kwam met de vroege morgen haar Mortje weer zuiver thuis. Op de Waterlandiche Meisjes isaltoosgeenltaatteniaaken. Want worden die beftruift, zy weeten noch altyd weer voorMin- nemoer aan te raaken.
Kom, ik moet he: manvo'k by je fturcn, en zien of ik je niet wat leevendig kan laaten maaken , 't is of men hier dut.
Maar, waar is Stoffel ? Anna El izabeth.
Die zit in't hoekje vanden haart, met een kan bier tullen zvri beenen , en rookt toebak. Martyntje.
Tut, tut.
Nou rooken , dat komt nou niet te pas. Nu moet men wat fpeelen en mailen. -Martyntjebtnnen. Lo β β e R tg.
Men hoord hem ftom en doof, zo kan dat Martyntje kallen. Ik magze zoo weleen reis hooren. Ja dat praaten is ook ,gelyk wy daardacelykzeiden, haarknnlt,
Daar ze de Meiden roêe van de luiden af troont, en behoud haar gunft.
¿e mag jou byde Weeuwenaar beftellcn. Anne Elizabeth,
(a was het dan te dcegen.
Ceely ís gelukkig. Was'er iemand die me trouwen wouwjwanrdaar hangt men hoofd mee na, ik liet hem niet vctleegen. Β j 't Ver,
|
||||
il De BESTEEDSTER
*t Verdriet een mens langer de voetveeg van een ander te weezen;
neen, ô neen !
Waarjewoont, en hocje woont, altyd hebje moeijelykheên. \Voonjedaar Dochters in huis bennen. daar heb je netzoo veel com- mandeerende Vrouwen.
Byeen Weeuwenaar, daar kan je jou onmogelyk buiten opfpraak houwen.
Deluikykeniia watjeom en aan hebt ·, 'tisvan zyn Vrouw zeggen ze, dat draagt Ze geenzms om met.
By een Wcd'.iw zonder kinderen , dat is nog erger verdriet ; Jebemer flimmeraisin een Kloofter, wantdáa: hebbenzezomtyds noch heilige daagen.
Daarom heb ikde brui van dienen , en wou het liever eens waagen, En trouwen ; want hebje een man > je hebt ook iemand die voor je fpreekt.
Lo BBtlIG,
Dat's waar j maar je rept niet vaual de fwarigheid die 'erinfteekt.
't Schynt zo wel wa: : het byilaapen zou een menich niet hindereu , Maar denk eens op het end : de kinderen, ôdie kinderen Vcrbtuieut : met dat te denken , dan gaat het minnevier uit. Anna Elizabeth.
VVisjcwasje, zou men zulke gedachten hebben ? hoe men, kornuit, Zou men, uitfehnk voor kinderen, het trouwen ftaaken ? Dan is'er met vermakelykin de wereld; hoe meenigenbly'endag, ja yrolyke nacht hebje ; al zulke zaaken
Heeft het Huwelyk in. Maar hier af wat moois verhaalt, Byzonder tegen jou, tetwyl jezo op het trouwen fmaalt. Lo ί β e r ig.
Hou jou vertellingtjes liever byje : 'tHuwelykis immers eenkorn- merlyk en verdrietig leeven ;
liet zyn malloten cnzottiniien, die zig in zulk een onruft, hartzeer en moeiten begeeven ·,
Ik dien liever. In liet dienen leeft men buiten laft, Men eet en drinkt opeen andermans beurs ; maar aan het trouwen daar is te veel aan vaft.
ïk heb noehluft ¡n 't dienen, terwyl ik noch jong ben van jaaren, Met datedeLdicnen is'er noch eenftuivertjeoverte gaaren, Inzonderheid als jede merkt-ganghebt , je keft als een Princes bui' ten zorg,
Dan áittgj* de lui 'c hemt uit de naare, daar haalje watteborg, > Ík heb 'er zommeties by können avanceeren; AS-
|
||||
van MEISJES en MINNEMOERS. 23
Anne Elizabet h,
Ja , komt dat dan eens uit! hoe dan toe? Lob Er k 1 g. Wel 't is geen fchand, de meefte Meiden doen 'ti)ou,huekomenze aars aan die mooi je kleeren ? Ieder kan wei giilen , dat men van een veertig of vyftig guldens niet veei o»er houwen kan.
Daar zyn wel fiegt-hoofdendiehierafnieten weeren; doch die wee- ten nergens van. Anna Elizabeth.
Dat noemenze evenwel dicvery; en't is onseenige buiten kansje, ja al
Lob bek ig. ons geluk.
Hola', ik weet noch meet : komt jou Heer of JufVron teovetieijen,
Je word met nieuwerouw verzien, ja met dubbelde , kaujejemaar
wat vleijen
Of jou bedroeft aan (tellen, en «aan leggen huilen op de kift, Noch eeten noch diiuken. ja,Annaatjc, armoe zoekt lift. Anna Elizabeth.
Dat "s waar » kon men het altemaal zoo ras bedenke. Lobbbrig. (believen,
Woonje daar iemand word ge vryd, hoe zoeken jou deVryerste
Wat krvgje al fteekpeiiningen voorboodschappen en Brieven. War ki ygje al van haar, voor het af en aanraaden al te met, Ja Kind , ik kan een Meid, die haar Jufvrou , met deVryerhuIp te bed,
Die 'er daar na noch mêe deur liep, daarze tuiTchen de zeeven en acht honderd gulden mêe heeft gewonnen,
Waar mee dar ze datelyk een Kaufe-·« inkeltje heeft begonnen, Danrzeheel welbyftaat, endagelyks noch prolpereert, Van hoog en laag aangefprooken. tn van ieder een getetpekteert ; Ja, ze is nu al in 'tbeli van de Stadt gaan woonen. Anna Elizabeth.
Zoo een ver je zou me ook wel lykcn , ziet zo wou ik my ook wel iaaten loonen.
Doch geld op te fteeken .... maar daar komt de Bruit aan. Celitje,
hoekanje vanjou Hu:s;e of?
NEGENDE Τ O O Ν E E L.
Ceely, Anna Elizabeth, Lobber ig.
€ e e l y.
Ρ 11 ze mogtcn dat malle praaten met de MorEn wel 'aaten , 't «aat
al re grof.
ÏS'011, Lobbrigje, flus zeyje van jou Sinjeur, d;e wou je ergens toe dwingen. Β 4 liát |
||||
H De BESTEEDSTER
Laat 'et ons non hooren, wy zyn liefhebfters vanzeîdzaame dingen.
Lo BB ERIG.
Ik docht'er niet meerorn ; maar ik vertelden't liever niet.
C e e L y.
Wiskedewaske; je maakt ons niensgieriger j wat is'ergefchied? Lobbe R : g.
Welaan, ik zal je voldoen; jedenkt aars noch flimmet als van buiten de kerk te trouwen.
Onze Sinjeur was een oud Vryer, die met twee Meiden huis ging houwen.
Myn makker had 'er al zes jaaren gewoond : zy was met m y won · der m'er fchik.
Wy hadden iioit vericheel zamen, zo zy wou, 20 wou ik. Ja, wat ze wift,dstdeelde?e my mee. By exempel, als Sinjeur 's a- vondsopzvncom pa ra tic moeftbefonjceren ,
Datzedan gewend was een lekkere pot met Guideel re ptepareeren » Hoewel hy ginder geruft zat te kitten, met de fleurel van de wynkel- der inzynzak.
GmY.
Een Meid die honger of dorft heeft, en geen kans ziet iets te knar- pen, d.uiseen regte luijelalc Al hing de Kelder, Provilic kamer, enSchapry volfiooten , 'kheb honderd vonden
Pm de lui te loeren, omwynenbooter. LOBBERIG.
Ja, ze had dat ook al onderwonden
Deileutelsin loot at te drukken, en natelaaten maaken door de Smit.
Je lacht'erom, Cceütje, daar gebeuren noch al wonderlyker dingen als dit.
Tervvy! wydinzaaren, en roei den depot, hoorden we bellen ; De Kandeel was pas gaar; maat dit kwam ons geen klecnr jen ont' ' ilellen,
Myn makker liep na vooren , en liet my zitten, by de Kandeel. Denk hoe ik te moede was, doen ik Sinjeur hoorderochchelen; ik zei niet veel,
Maar nam een kort heiluit, en btacht depotby den entfanger vat' de verteerdekoiieii Ce e ty.
'tVJis evenvee! hoe je ze kwyt raakte, als jy'er j >u maar van ver- iofttn. Lob-
|
|||
Van MEISJES en MINNEMOERS. z$
Lobs er i c.
Ikdéemynuitetftebeft, en zocht ze te laaten vallen door de bril; Maat de pot was te groot, ziet als een ongeluk juift weezen wil, Ze bleef m't gat zitten; wat weer dat ik deed, ik konder haar ook; met weer uittrekken,
Ten roinften zo fchielyk niet. Toen dacht ik, nou is 't verbruid. Hier zal'talles uitlekken.
Gelykikdacht, zobeurden'r. Hyliep alshy gewend was, op die zelve trant,
Na 't huisje. en ging in de hecte Kandeel zitten ; en hoewel hy met het podagra gebruld was, zo had hy doe noch van 't dan. zen verftand, Hy fchreeuwde, als een befetene, moord en .... Ceeiï. Wel washy daarom zo kwaad, eq niet te bet oomen l 'kGu-Ioof dat zulks zyn achter trony weinig is overgekomen, Anna Elizabeth.
Dat'swaar , die geeft men zelden heetenwyn. Lob berig, Maar luiflerdoch naar 't end- Bedaard dan zynde - heeft hy zich toconsgewend, En zei, ikzal'tjeniet vergeeven, datzweer ik jou. Anna Elizabeth. Wel houd je van de gekken. Lob berig. Voor datje de kandeel in myn byzyn op est, of je zu'.t allebei dateiyk vertrekken. Anna Elizabeth.
Dat mögt hy met zyn vrienden doeu. Lobberig.
Je praat zowat; hy wees ons het vierkante gat, en dat zonder huur. Eindelyk; wantdat kibbelen duurde wel een voiilaagen uur, Veranderde h.y het vonnis, en daar was hy nier van te verzetten. Dat was, wy moeiten oog getuigen zyn als hy zyn zelfs met oly en gift ging betten.
Is zeg, het was een diommels tydverdryf voor ons. Ceeiï. Waar blyvenze? ('3r,g· Ze zouwen hier komen; maar me dunkt het duurt al wat
Anna Elizabeth. Vrec6 je dat je jou Hansje verliezen zal ? ine dunkt je wotd al bang. Β S CïEiy.
|
||||
i6 De BESTEEDSTER
Cee iï.
Al weer »an Hansje ? Maar, Anne Elizabeth,hoe kom je uitje huur?of meen je niet meer te
dienen ? Anne Elizabeth.
Dat ken je haait denken, ik liep 'er uit op myn bienen ; 'Kwor dat témeme van de ¡ui al moe. en dat revelen van de pacht, Van die verbruide pondgiOot; van dat zaï ren dag en nacht, Van dieverwytingen,ciiez<--jeop 't brood leggen, die je moet hcoren,: En dan aan 't rcekeiien ,· zeibg gu 'den iieb ik 'er tot loon beichooren, Zes geef ik aan pagt, en honderd vyfiTgftel ik voor de koit, Zogrofmakenzc'et, en daar was ik gwag van verioft. Ikzou nié wel willen hylikcn ; maar 't is gevaarlyk hem zo jong by de man te begeevcn ;
Wan: je bent bedurven , zo je met eendtonke vent moet verllyten jou letven. Ceely.
Welnoudegoeijen. Akne Eiizarith.
De goeijc zynder als de witte Ra vens die men zelden vind. Want waar is non een regtlchapen keerci, die een dienftmeid de koft voorwind.
En gaat her in 't eerft niet zo voorspoedig als ze wel dachten , Dan is't naar Ooit of Weft-Indieu} men werd zoldaat, dat's beft dat wy verwachten.
Ofzelaaten de Vrouwen wel Zitten meteen kind vier of'vyf. Lobberi a.
Hoe wil je 'et hebben , Anne Elizabeth ? 't dienen hebje geen zin in, en trouwe, zeg je, heeft ook niet om 't ly f.
Ga dan op je zelf woonen , gevalt het jou beter ; dan doet men al wat men kanwenlchen;
Dan wordjeniet bcgrauc nog bedilt van overgeeve dertele menichen; En doe je dan al ieisdat niet en betaamt, noch geen eeilyke Meiden paft,
Kenjezelver maar zwygen, het ftrektje noit tot laft. Of ga je ineen Speelhuis veihuren opdeZeedyk; daar heb je eerft ichoone daagen,
Danbenjealtyd vrolyk, endtinkt en klinkt als de befte: danhebje noit reden om te klagen ;
Alleavondenworrfjebyzonderopgeichikt; enbenje onder't joelen en rammelen bekwaam ,
Om de een of de átidere Mof de beurs te luizen, je krygt'cr in 't hu!í
|
||||
van MEISJES en MINNEMOERS. 27
huis een groóte naam :
PeKochchel onzieijezelf ; want je bent van zyn gaauwfte bijen Ce el y.
Anne Elizabeth, doet dat altyd niet ; zulk een manier van lee íåç,æïéÀ ik, waarikalsjy. mijen. Lob â er i g.
Laat ze dan een kamer voor der hu u ren, endaar ftilwoonengaan. Cefly.
Als ze dat uitvoeren kan, dan zou ik '-er dat ook kunnen raân ; Maar daar hoort zooveel toe. Nou , jy hebt ligt met dienen al wel weeten tczeegenen, Anne Elizabeth.
Hoor, Ceely, wy moeiten malkaar hier zo nietbejegenen. Wy ipreekeu onder ons ; het ecne woord haalt het aar uit. Jy bent immers ook zoo zuiver niet, jyweet mé wel wat het dienen beduid.
Waar zou jy aârs zulke fyne ftrikken van daan haaien 3 Lob bekig. Laar hetb!yven ;
Hier in 't huis malkinder niet te verwy ten, nog tekyven. Ceely.
Ikzie weldatonsgezelfchap2chtet blyft; ik gaaeees na haar zien. Ceely binnen.
Anne Elizabeth. ¿e begint al te natuure ; ze moet na "er Bruigom toe 5 ja ze gaat, en. laat ons hier allicn. LOBBERIG.
O Iaat'er maar loopen; ik ken'er voor een van de grootfte labbe-
kakken : De heeleii dag loopt ze'met'et kind op'er arm , by'er zoorc, by diergelyke luijelakken.
Daar by is ze noch zoo lui, ja zo lui als een Stads Metzelaar, en ze (iaat!'s morgens met op, altoos voor acht uren niet.
Evenwel houd 'er Jufvrouw nog veel van'er,op dat ze 'er geweldig na de oogenziet.
't Is een oogendieniter in folio, een flikfloifter, die haar alies wat 'er by de buuren omgaat, doet weeten. Anna Elizabeth. Ja, kind, dat 's de Duivel, daar zyn de meefte Jiifvrouws nou mêe bezeeten.
Die houwen daar expres drumpc!- meiden toe, om over al tebefpie- den, hoe 't 'er wegens de Meisjes toe gaar. Zo
|
|||||
m
|
|||||
a8 De BESTEEDSTER,
Zo wy 'et ons niet tegen Zetten, ik zie van dag tot dag verergeren djt
kwaad.
Ze zullen ons noch eindelyk voorfchry ven, hoeveel men's middags en 'savontszalnuttcn
Aan errete cnboonen, v»aterenbry en grutten; Je weet wel, haar Jufvrouw was'er voor deze ook maar de Meid. Ik heb geen refpecl voor die gemaakte Jufvrouwen dieeerft Mei- I den waaren. Lobber i g.
Waar toe hier meer af gezeid?
Wy können doch de zotheid van de weeeld niet veranderen; beft :s'r te (wygen ,
Om dus oi)verltandigpraarende,nieteenige mêeaan denhals tekry- Die Meiden hebben getrouwd, niet en hair beter a! wy,
Schoon ze luftig in 'tgeld rammelen, engaanin'tzanueninzy. Anna Elizabeth.
Vaar je zo voort, je zoud my ook kwaad maaken ; ik wil 't niet hooren.
Waarom diend men ande rs, als op een aardige wys zich ergens in te booren ?
En een ryke Vryerof Weeuwenaar te trekken in het net ? Waarom zich zo opgeiciiikt, zyn kapje zo frai gezet, En zyn befte chitfe rokken en gevlamde kousjes alle dagen gedraa- gt ? LOBB ER I G.
Wel, dat ik draag, dat draag ik om me zelfs. Maar,Anne, ik zie
daar iers , detf ik 'er je wel vraagen ?
Maat ik beding niet kwaad te worden. Me'dunkt, je bent zo wat . .'. . dik.
Moei je ook in de kraam' 'tisgezeid nictkwaad reworden. Anne Elizabeth. Wie ! ik, ik ?
Ik inde kraam moeten ? met wie dochzou ikzo legden mallen ? Lobberi g.
Of'etzynleeven niet meer gebeurd was dat een Meisje was komen levdlien.
Wel houdjezo vremdnier, hetbetirddagelyksal veel. Anna Elizabeth.
Ik word befchaamd datje zulks denkt. |
||||
Lob-
|
||||
van MEISJES en MlNNEMOERS. 29
LoB Β ER I G.
Ja, kind, het fpreekwooid zeid, elk zyn deel.
Jy bent een Dienftmeid ; en wat derven die niet beginnen. ^u zeg het rne » of ikje miflehien kon helpen , en wat verzinnen ïot je. ... , Anna Elizabeth.
Dat het menichen hoorden > wat zou wenze niet tneenen ? Lobber ie. Nu, nu» zo bedroefd niet ; laat je raân. ANN! ElHABETH;
"at ik een hoer was, en ik heb altyd voor een eetlyke Meid ge-
gaan. Lobber i g,
Neen kind , zo kwaad niet, i k zclder wel van zwygen. Anne Elizabeth. Doch of ik het al bedek, het is een zaak die zich zelf za! opdoen, en blyven niet vethoolen. Houd'etbyje, niemand weet'er ofalsjy en ik, en die't my gedaan het. Lobb er i g.
Laat my dat bevoolen. Maat, waar 't niet beetet datje 'et Martyntje zei, die weet voor aües raad ·.
^¡e zal wel wat bedenken. ( de Bcfleedfters, ze zyn toch de toevlugt en zaïuinnen van de Meiden) in jou bedroefde ftaat.
:*Zcg, Martyntje, zal jouimmersweltenbeftenraaden. ^beiizeekcrjmet jou ziekte bekommerd en belaaden. tI Anne Elizabeth. 'k detf 't niet ruchtbaar maaken.
Lob β e rig.
't Is evenwel beft dat wy 't Martyntje zeggen, die is't alleen die jau helpen zal. j. Anna Elizabeth. uat hebjealsje met knechts verkeert; wantzy zyn zeeker de oorzaak
van onze val.
w LOBBERIG. *eg, weg,jebent'eronnoozel aangeraakt. Zeg datje bent bedroo-
L· · ^' r
°atjc trouwbeloften hebt ; zo krygt yder een noch nietje mêedoo-
ι gen:
Jaelkza!je willen helpen. Weg, j? bent noch zo ongelukkig niet.
v». Anns Elizabeth.
N!et! zeeker? Lob-
|
||||
30 De BESTEEDSTER
Lobber ie.
Neen. Waut kom je uit je Kraam-bed, het is alles voor winden voor ftroom, Anna Elizabet, ziet.
Je dient voor minne, je bend blank en pouzel, wat hebje dan al ver- maakjes,
Je ryd in een Koet s met myn Heer, en Mevrou , je komt op mooij« Hof fteên en al zulke zaakjes.
Jeeergezoônengebraâu aaneen tafel, je drinkt zoo vvel alszy, Hinze wyn metzuiker, ofnaariéii van Candy. Je flaat niet een hand aan 't werk, des winteis laatje jou keutslyf eri onderrokken warmen >
Eu je ftiert niet als wel gewatmde melk met gepelde garft, en vy f of zes guldens bier over dag in jou darmen.
Ja,je krygt altyt het lekkei fte beetje,want dat'alles diend tot maaking van goed en veelvoudig zog,
Anna Elizabeth.
Eu droogt dat dan eens op, wat voordeel, Lobberigje, heb ik dan tog· LOBBIRIG.
Dan benje weêrgoed, Moer, om je voor drooge min te verhuuren.
Daar komt Cely en Martyntje , die zal met 'erkuuren U alle zwarigheid uit het hoofd praaten, en dat onder een glaasje wyi» Yenrooften, en be'ooven u, in ailes behulpelyk te zullen zyn. TIENDE Τ O O Ν E E L.
Martyntje, Ceel υ, Anna Elizabeth,
Lobber ι ο. MiKTYHTJt.
JA wel ! men kan 't Manvolk, als ze aan 't rooken zyn, met geeP
brandhaaken daar a f haaien , ( 'tlsofze met de pyp in de mond gemaakt bennen, maar ik zal £
Stoffel wel betaalen,
Dathy zoodroomigzit 5 maar, Celitje, hoekwam je uit? Ceeiy.
Daar had ik al werkmêt, eer ik't bedocht, hoe i$ eea Meid ook ge' bruid.
Nouw heb ik 'er wys gemaakt, datikop't hoetjesmaakenben» b/ een van myn Vrinden,
En dat ik 't niet verby kou. als ik uit weezen wil > dan kap ik'er i0. |
|||
van MEISJES en MINNEMOÈRS. 31
wel als de befte , een leugen op de mouw binden.
Eens kwam ik een heele nacht uit V met te zeggen, dat myn zufters 200110p fterven ly. een leugen in nood ís nietkwaad.
Als wy dat vno! eicel niet en haddeii, dan was't voor de Meiden een elendige ítaat.
M A RTYNTJE.
Αηη,ι Elizabeth, jou beb ik eens hier op de graft, in een Huur be-
fteld, hoe lang isdat wel verleeden ? Anna Ei iza bet h. Dat's nouw ruim een Jaar, maar dat ik daar van daan ging> dat heeft zyn reeden,
Daar kwam veel volk op een bezoekje, die maakte geftaadig het huis en trappen zoo vuil , dat 'et my verdroot , en ik moeit het altyt evenzindelykhouwen. Dan fchonk meö 'er de Κ of je en Thee; ïndaH aan 't dobbelen en fpeeien, en 't Kaartje gir.g 'er geduurig om» jamendanften 'erwelmêe. Céelï. Wat zei de man?
Anna Elizabeth. Niemendal, en kwam die niet in, zo blevcnder zotmyds (zelf te- gen de Ordonnantie van "t bezoek, we! eetcn. Dan moitik by nacht de fehotelen warfen , cnfcruiurcndefpeeteri. De droes mögt zo dienen! Nu woonden ik wel beeter, dogditwyf was wcê; arg en doortrapt,
inziet, gelyknxnzeid, met honderd oogen, zo dat men'er zel- den ïetontknapt. Hoe heeft ze me wel getibbezakt, hoe heb ik my ook al Iaaten kwellen,
Want in het rekenen wil ik 'er wel regens de befte Snyer Meilen, Metalzynuemnie; dog al was ze ¡cherp » en zoo fyu als rag, *« heb'er echter nog weenigmaa! bedioogen, daarzc byitonci, ia het zag.
Tcrwyl ik alles, wat ik in een heele week uit gaf, moeit op teeke· nen.
Doe had ik winft opwinft, en op geenderhande wys, is dat na κ reekenen.
DeMarkt-gaagdieherdaaniaby , diegeeft te fooberen winft, Het ander konu by groóte plokken in , by fchdlingeu op het minft. . MaRTYNTJs. >
Doen ik diende waar 'c noch beeter,
|
|||||
Anna.
|
|||||
3* De BESTEEDSTER
Anna Elizabeth.
De lui weeren nu al te wel wat het goed al koft,in het huishouweiii Zedert men alles aan de deur heeft können koopeu , Ce el y. Ja, trouwen.
Anna Elizabeth. Dat fchreeuwen op ftraat ¿ behoorden verboôn te worden in deze Stad. LoBBERIG.
Verzeeker, men moeit de Magiíí r.iat maar zeggen , di*t 'er de Meis-
jes , en inzoiiderhtid Anna Elizabeth ¡cbâa by bad. Die wou wel dat de Straatloopers aan de deur j met een duit konde winnen. Anna Elizabeth.
Heb ik het niet gedocht. dat als ik fprak : Jy weder zoud beginnen. Ik verwyt jou immers niét datje de wyn zo gaaren dunkt voor't vat. Lobber ig.
Kinderen, dat's een zaak; dat de Meidgaren wyn drinkt, dat durf ikzelf wel verhaalen. Veiwytje medat ? (der:
't Wasinmyneeiite jeugd; onsvolk h.)d hecle zot te wyn in de kei-
Dus proefden ik altyd ais ik tapte; doch de waicin btfloeghetglas, écrit fchoon en helder.
Dat heb ilc nou zederd al geleerd ; maar wift het iii die tijden niet. Onze Jufvrouw zei: je tapt nimmer of je neemt'er jou deel af: ik weni'chte wel datje dat liet
Ik leid 'et op't ontkennen, 'tlswelzeize, ik zal hef jou zelf doeti bekennen.
Doch wat raad î de wyn was te zoet ; en onmo;:elyk is dat proeven, voordie't watgraag doet, af te wennen.
Ondertuflchen had die feeks de roemer rondom de ram op centilitre teljoor boven de kaars gehouwen en fwart gemaakt.
Ik onnozel, tap en drink als vooren ; en het fwart waar a!s een cii kc' om men neus en wangen geraakt.
Ik kwam niet boven, of ze vraagt dateijk of ik wcêruit hetg«5 had gedronken ?
Ik heecen'r'ec liegen. 'Kzal'twyzen, zeidze, en deed my in een ipiegelzien; daar ft oud ik te pronken , .
En zy viel met 'er gezellchap aan 't lachchen, maar , dat ik uouw Qot>
jou leed
Verhaalde aan Ceeütje, 'k meen van die Simas appelen, met een piW" door de traly , dat niemand als ik en jy weet.
OfvandjeSouzjzcn. •Bi f'
|
|||
Van MEISJES en MINNEMOERS. 33
ELFDE Τ O O Ν E E L. Stoffel, Anna Elizabeth> CeeIï, Martyntje, Lobberig. SlOÏ F EL.
JLI Ou doch eens op met die zaaken van zó klein belang; ipreekjy
eens een woord, Martyn;je. Martyntje; Wel » )y laat'er krakeelèn , jy hond 'et met de toebak en met liet wyntje. Stoffel.
Mou, Martyntje, nu zal ik 't verbeeteren, en toonen eens war ik kan,. Lobb ski g.
Was'er maar wat meer te vreeten en te zuipen, dan was Stoffel wéér een man, Stofijíí
Dat's waar, dat eeten en dnuken doe ik liever als dat verdromrneïd naaijen. Lobberig.
't Ís noch al vrywel, als men een Snyer mereeten en drinken kan paaijen. MAKTYNljt.
Anne Elizabeth, wat zei je flus van jou Heer? hiel hy zo veel van
zyn nicht? Anna Elizabeth.
Ja meer als van zyn eigen Vrouw: maar ik liet het noit bïyken 5 om zyn fteekpenningen bleef il·; hem trouw en dicht. Martyntje. ter heb ie in jou hert, Anne Elizabeth ; ( wygen erí ípreeícen op zyn tyd, dat word voor groóte wysheid gereekend. Ceely. £>atik, dat in ons huis wel gebeurd was, had op^ereeltend, HetzoueenHiltoiyzyn, grooterals die wydíootnge Roman Van de vier Heemskinderen, of van Malle Gys. Nu dar 's voof de geleerde; daar weet jy lui niet van. Stoffel. Martyntje , je zegt van my ; maar ik zeg nog eens', dat ik dat Drommels teemen wel zou vervloeken.
II. Ce ï ζ. γ. jk woonde eensby lui, daar was de zuinigheid verr?2oe!,cn
t'aar ípeelde mea alledaagcii pannetje%t: ■' de man fhiite oo'k mn veel; al de Musjes diehy moeit pafTtcreu, kokhy nade kr°P- C Dmi- |
||||
34 De BESTEEDSTER
Daar liep wel zo veel door'rgoorgar, dat'et alles haait was O. P. op.
Toen ik dat zag, ging ik myn biezen pakken, en gelyk ik nader- hand heb vernoomen, Dat ze my haait volgden, en ze (peelden bankerot, jy plagt 'er in dietydwel tekoomen. Martymje, doenze daar.....
Martyntje,
Ik weet liet wel, daar men dag op dag te wafelen bakken zir. Daar men de booter met zuiker en kamieel beitroeide , en braaden aan't (pit. Stof τ el.
Zo jy lui niet op en houd » zal ik ook eens van de Meisjes begin- nen re praaten, Maar je houd me de bek met fpys en drank open, en daarom moet >k het laaien.
Maar, anders ík zou. . . Anna Elizabeth.
Jou luizige Snyer, jy weet ook al wat van de Meisjes, doe je Vaar ? Jebendvandelui, die 'ergebicekenop'er rugdraagen, en ze zie" altyd die van een aâr.
Dar ik eens van de dieftgtige Snyers begon, ik zou geen end aan myn verliaalen krygen. .Stohel.
Da^r hebben we't al! hoflsiakkclykkrygje, dat goed aan 't ipree- ken, maar wieduivél zal ze doen fwygen ? Anna Elizabeth. Hoevaart jou Miefter ? durft hy nouw wel meer lappen , door'f oog van de fchaar haaien, zedert dat hy dat btoritje in d« Almanak las? SroîîEt.
Wat Storytje ? Anna Elizabeth.
Ik hoor wel datje 'et niet weeten wilt, nou loof ik te meer > da* iy'tzelf, ofjou Baaswas. Jou meefter dan, lag dood krank, en doe hy meende dat op 't ftef ven aan kwam, en dat hy moeft vericheijen.
(Stoffel, nou hou je zo mal nier, ) hy riep jou by hem alleen > in ec° kamertje met jou beijen.
Jte deed zyn biegt, en hy vermaande jou , datje jou van 't fteeleD moeft af houwen, want hem docht> by zag niet als vlag' ge van allerhaude isokw. MAS'
|
|||
van MEISJES en MINNEMOERS. 3?
Martyntje.
2o Anna Elizabeth, defendeerjenouw, dathecliy'erveur. Anna E liza eet η.
En 't waaren juift de Lippen die hy geftoolen had. zeg my eens, waar zouwen de Snyers anders zo ryk door worden ? St o 1 fel. Houw op, Annaat je , het is me leed dat ik 'er jou toe porden. Anna Elizabeth.
Doe hy weer gezond wierd, liai hy weer voor den drommel weg: Een nieuweling zei; die dat raken nog niet gewent was, Meeiler, deukje nog wel om al die kleuren, dne)copiler- venly; 'tisombeit wildatik'tzeg, en dat ik jou knecht bin. Weg, zei de baas, en mit haalden hy zo een end fwart laaken, door 't oog van de fchaar in zyn Hel, en zei, die kleur was 'er niet in. Martynt j e.
Ja 't is of de Snyers rot fteelen zyn gebooren, Let op 'et vingers, zefhaanderna. S TOÏÏBI.
Dan zou wen wy wel by malkander behooren. Ikdenknog aan jou karbokfe, want me duukt dat ik nog alaan dar vleeichzit.
Maar, hoe kreeg jy zo een paterftuk vau 't Spit ? M A RT YNTJ E.
AI lang genoeg ! Hans, Hans, waar blyf je?
Hans uit. Hier ben ik al, is 'er wat van jou dienft ? Ma rt yn tj ï. ís dat vrolyk weezen ?
Kom , ;e moet met ons zingen of daiiflèn , zo deed ffiSi immets voor dezen.
Hans, vat Ceeiy eens by de hand , laaien wy jou gefwintheid zien, Hans.
Strak , ftrak , dat kan zo fchie yk niet geichiên. \Vat drommel! praatje van danuen, wie zal 'eropzaagen? Martyntje
Treftelyk ! Piternel, loop een-- na Kryn de lappcr, jezeld vraagen, Oih> metzui Vioo! hier komen .vil, is hy in luns, zozier, Ddt iiy jou voort volgt, het is al negen , nu verzuimd hy niet. Terwyl men na dezen tyd» in de Speelhuizen geen geklankny mag hooien, C 1
|
||||
36 De BESTEEDSTER
Haartje wat als een Me¡d , en kom ras weêr ; je moet hem zien te
bekooren. Piettrnel ¿tmte» Stoiïei.
Goed, ik zal de Mofin terwyl ook van achteren gaan haaien ; kont» Hans, helpme, en gaat mee. MariïniJb. Waar loopje lui altemaai? Alle binnen, behxlven Martyntje} en terfiond
veder uit, roepende te gelyk. » Haaring, haating, zoetePekelhaaring. Jan. O je¡ myn heuvit deut mik zo wee. Moor Icholledie tzwy hilike ? hy veifty t zich bczukt op de Vrouws- luede. Jo . ich leuve , he lol wol ein Keuuigs dochter krigen, as hier na galin wol. SroïFEi. Het was achter niet tedeege.
Gebyna, loof ik, zou in 't vuurgevallen hebben; zewasalvande iloel gezeegen.
Nou een fpulletje1 gefpeeld. Ik heb eens in een huis genaaid, daai ipeeldeirze van Meduza.
Als ik Meduza roep, dan moet je houwen of je altemaal in ftcenen veranderde; zo «Isjedanftaa; zomoet je blyven, indie zelvepoftunr. Nu luiftert'er na. Meduza. Goed. Dat's uu wel. Je moet'er danal tezamen op paf' Martyntje. fea· Daar komt Pieternel ; daar zieikzezaamen keeren.
|
|||||||||
TWAALFDE rOONEEL.
MARTy NTJ e , Ceely , Lobber i g, Anna
Elizabeth, Jan, Hans, Stoffel, PiETERNEL, tvRY N.
Martyntje.
|
|||||||||
nr Aagnueensop, Mouleur Schoenlapper, nu, Lobb^ £en dansje op je zelfs, of met Jemand'uit den hoowild.
|
eeren.
ρ , zo je maat Word gcdanfi- |
||||||||
S ΤΟ Γ Γ EL.'
Dat hebben ze, by myn Sint Jochem , al wel geklaard.
Martyntje. Nu Stoffel, nou jy geeu tyd hier veripild.
Stoi·
|
|||||||||
van MEISJES en MINNEMOERS. 37
S τ orí el. (beginnet«
Honorus Damus. Ik zing noch dans niet. Laat jou Pierernelletje eens
Of laat dat Overzeeie pofhiunje 'ereens laa en huoren. 'k Móétzièu of ik op haar niet kan winnen.
Gebyna, doe moft tuit mi danzen. Ze houd'er of ze gele is ; ze lpteekt niet een «oord. Martyntje.
Pieternel, dat men jou dan altyd eens hoerd. Jan.
Ich wol met dy nigt kuyeren , i (linket van dat nigh dahr all ztad lue íbuvanftinket, muskerie heile, inen wol ons wol wies mooke dat'er jo de wilde karte dryte , Man ich leuvet nigt, zi vretze zo lekker, Zy mogen 't zelf wol ichytc- SlOPtEl.
Nou. Gebina. zei je nou ineê zingen of- dans'en ? hoe zal het zyn ?
Mariyntje
Jezietweldat ze ahemsal zoleeven, datleer ik haaraltemaal j zo doen ze by myn.
Heeft jou 't eetenal watgefmiakt ? J an. Jo,jonfer,frywo!,a!hupsk,alhupsk. Ce e ty. Ei, zie die ftyvehark. Hans.
Ik moet met 'er wat praatcn. Je zule niet je loers zyn, Ceclytje lief ï Martïntje.
Je ze't die narrepotzen laaten ; Ik wilze niet gefopt hebben. Hans. ,
Mag ik met haar nietdanièn. Martyntje? dat is verbruid.
JAN ('er jo uir.
Igh kan jo nicht danfe,igh hab mien balchto volgevrctien; iklchei
Igh hab dei dreite van danie, laas ons zitze goon.un íbepeti ees omine
heer,ich hebbe jo enoeg gefretze ; wies mi noe man woer
ich íciiol íloopen.
Mar t yn τ j ε.
We moeren eerfl: noch wat pïeizier hebben; dan za! je flanpea hier binnen. Cïuy.
Ik weet niet, ik heb altyd een antepati op Mofiiniien. Hans.
En ik geen kleintje. C j Mar- |
|||
38 De BESTEEDSTER
Makiïntje.
Laat de Meid met vreede, Sroffel, hoe heb jy 'c in 't zin ? Hans. Ik kr; g nou ook lud , Gcbina zal met my dañfen. hou alteniaal je ruft. Hans z,ingt,
Hy een dansje onder ons tViee , %y'ie zalhier de derde Lyn , enz. Waar net z,y alle te ge.'ijk tlanfen de di{'\edrol.
Bazo ziet, daar had ik luit toe, nu ben ik al moe geibrongen,
Nou jy ook eens van je befte deuntjes , het gezelichap voor ge- zongen. Jan z.ingt.
Vretfen out (otlfen, ont ein arider goet lecben , Da:s hadter myn Vattcr zoe etil erfdeel gegeben Das fmachr ir mich aus der mailen zo woí, Ik zouf mir int ein woche wel foultzyn mal vol. Han s. Wat zegje nu van die Moffin Í Welnu moet ik ook zingen , of ik word dol. Hans zingt.
i. Myn bo-tljc g.ia: g'oc, gloe , Gloe gloe, gloe gloe, gloe gloe, gloe g'oe, gloegloe,
Eu myn kul die gaat loe loe, Loe loe, loe loe, loe loe, loe loe, loe loe. Ha ! ha! 't is een vreugd te hoorcu zulk geluit, 'c Klinkt veel becter als Fiool en Bas of Fluit, Loe loe, is, by myn ziet 'er na,
Het belle da; ter Wecrelt is !a la,
Kom , gloe, gloe, weer an> za za,
Loe, loe, loe lo, lo la, la b., la la,
Ha ha ! 'k hou veel van een volle ftilic kruik ,
't Is klink klaarc rfuzels in een menichzyn buik»
3·
Hy al weer, loc !oe, !oe , loe. Ik \oel het druiven-zap tot darent toe, 'k Word die arbeid nimmer moe, O! edel vocht g!oe »loc, glo gloe, gloe gloe. £le: hoe ik dit kind zyn neersje vee ie kan , Daar mcpiji 't veld zo vecht, ben ik eeift een Man» |
||||
van MEISJES en MINNEMOERS. 39
Hy, een ditnsje onder ons twee . ,. kom , vat an. · .
SlOEÍÍL.
Mcduza. bon.
Hans.
Hy een dansje -onder ons tVtee, \vie i.al bier de derde.... Jan %o dat zcha! een takelianiicben danszeyn. O je myn heuvel raak nu zo al heel op hol. .Anna Elizabeth.
Wagt je, Lobbrigj of je zeld een gulp weer overje voorfchoot krygea. L O Β Β E R I G.
Hou 'er hooW wat vafl, Ceely.
Ceil y.
Dan gaat men de liefden over, daar mag je wei van fwy- 3A N·.
Ih kan jo geyn tobak verdroegen'., 't ís mik zoo wee, beu, beu.
S το γ f s L. -
Wat dtinkje,Marryntje,van dat Mo£fegoedje,?y nemen 't flegts mêe. Wanneer ze'et voor niet können krygen, anders beuzegierig. Ahne Elizabeth.
Heer, Ceely, zo een koflelvke onderrok ! w at ben jy iwierig. Hans.
By een danste onder onitvtee, Vcie Tualtm de derde z,yn , enz. Mariyηije, dat wy nou weer eens dronken , deboteljemet hetgul- deni je gedekt, die is noch meelt vol wyn.
Maar ,wat Duivelsgeklop is daar aan de deur ? Ceely. Martymje ! 'tis nacht, doe j y altoos geen deuren open. Hans. „Jan, darkointvanpas : ¡kgaf'taj op. Jan.
,>Ik mêe, nou zal der de drommel te binden weezen Sioïïh. Myn dunkt dat ze met Hokken op de deur loopen , Ik loof, bymynziter, het is de Wacht. Martyntje.
Doe dan maar open, die zyn't hier wel gewend, laat ze in, dan krygen ze mee een dragt
Van 't geen der over tellier, hoe ís het, Ceely, hoe begin je zo te becven ; C 4 C e e t r,
|
||||
40 De BEStEEDSTER
Cebly.
Och Í Martyiiije , lieve Martyn'tje ! berg me, al waar 't onder jou rokken, al wat ik heb zal ik jou gecven. Martïnije. (maar in.
Wel wat bruid óns de Wache, ¡k heb met op mynhoorens, laat ze
S ν il ! i t A van binnen.
Ik moet onze Cetiy fpréeken, ik ben 'er Jnfvron. Ze! je op doen ? hoe heb jy 'r m 'r zin ? SiotïïL.
Daar is ze open, is'c nu wel; wat zal't nu vorder weezen?
DARTIENDE Τ O O Ν E E L.
Syïille, Diewer,Martïntje,Ceelt,
Anna Elizabeth, Pieternel, Jan, Hans, Stoffel, Kr>n. S y BIL LA.
O 1er is een Diefin huis, diezonder fcluild is, heeft niet te vreezen.
Ik ben een goude 13e), tn Keumg kwyt ,doch ik weet niet, wat ika! meet mis; (heb je te wi?. Dc7e Jufyrou is η.yn getuigen, neen ! Ceely, je raakt zo niet los, ik
Je hebt fchuld, beken het. Jlyzeïd ze me weerom geeven. Nu trek zo niet, jcweet'erof, zeg, waat zeis gebleeven 1 M A Rt Υ Ν Τ JE.
Jufirroa , verrait je niet. jezoud we! abuis kunnen hebben ook,
Sy BI L L B.
je hoo.'d my re helpen, wyl jy ze nie befchikt hebt.
Martïntje. Zo meen j e dat ik 'er onder ftook ? Wat zal me noch overkoomen ! wanneer is je de ßelontiloolen ? S YB I L L E.
Welfiusjes: kryg ik ze niet wéér, ik verhaal het op jou , maar
'tisvoor my nier rahoolen.
Oiheb je 'et aan die Vent al overgegeven ï LoBBERIG.
Maar, Anna Elizabeth, watziencnhoorenwel
Anna Elizabeth.
'k Sta verzet !
Stoppel.
Wat dciikje,dat ikeen Dief zou weezen, gefontansjeerde Apebakkes,
ik geef je zodadelyk weleen iufiet,
Zo je me maar weer aan Ipreekt, ikbeneen ccrehkeSnyer , wat drommel, wet t je op metezcg«en ?
|
||||||
't Zei zyn beurt wordt η, zode Meid onlchuldig is, dat'er iemazyn haud aan durft ieggen. Cï
|
nd
'1
|
|||||
van MEISJES en MINNEMOERS. ¡fr
C å å é y.
Ochï ik word zo benauwt, Hansje lief, och! het is de dood.
SyBIlLA. í
Ja, dat zyn Dieven en Bedelaars nukken.
Lobberigh.
O, neen ! voel, ze is zo kout als loot. Ma rtvn rJE. Rv<r haar wat los, Anna Elizabeth. SyB Î IL A.
Ziet daar ! heb ik nu niet te fpreeken :
Daar is de Bel, en Ketting. Is dit nu het hoedjes maaken, by een vaa jouw Vrinden ï ik liet me zo al in ilaap preeken.
WarhebikalgeleênvaudieDiefweg! die vinnige Teef! Buurwyfje, roep nou de Wacht maar ; ik zel'et je dank weeren, zoo lang als ik leef.
DlWERTJB.
Wacbr, wacht, kom binnen, wy hebben de Diefal gevonden,
S ô o i r e l. ("het lyf vol wonden.
AI zagt, noch zo nier. Hansje, helpme» die deur breekt, krygt
Hans.
Myn liefden is uit, en wat wil jy doch doen, hoor ze eens raatclen, uwtegenftandis onnut, Lob â ek ig.
Willen wy blyven? Anna El izab eth.
Ja, wy moeten 't end zien. Martyntje. JongeiiF, hond 'er uit myn huis, ziet datje ze ñut. Wat gebrui is hier ! had ik dit voor af geweeten , Ik had deze Bruid met 'er Bruigom, de deur voorde neus geimeeten. V E E B^Tl E Í D E Ô O O Í E E L.
OlïERT , TllRl AAS, SyBILLE, DlïWER , MARTyNTJE , CïEly,
Lobberig , Anna Elizabeth, Jan, Hans,
Stofjel , Pieternel, Kryn.
j u r r é á á í.
÷ ÷ ô Aar is hy dan ? we bennen fterk genoeg. Vrinden,hou jegemak.
* * S y Bi ll a.
Daarisze; dit Fafoentje, haalde ik de Ketting en Bel uit 'er jak,
Ceely.
Lieve Jufvrou, ik ku'ch je voeten. Vergeeft het me, het is 't cerft van men keven. Sy  I LL A.
Dat is tor zo ver wel, zy weeten 'er order > en zullen je niet
k-vaalyk handelen. C 5 H ans. |
||||
4* Da BESTEEDSTER
Hans.
Jufvrou, ik fpreek voorder, maak dat ze 'er Iaaten wandelen. OtfîRT,
Dat kan niet xyn, was't zonder gerucht toe gegaan, dan lieten wy
ze wel om een vereeringk je los, daar is nu al te veel volks opihaat, nu moet ze voort. * C E E L Y.
Nouw, Hansje, fpreek voor me.
Hans. Jufvrouw, ziet'er doch over heen. CEEtY.
Lieve, Jufvrouw.
OlIBKT.
Niet een woord.
De lui worden teveel gebruld, en bcltooicn van de Meiden, Ja . tegens den Inhoud van de Plakkaaten. Hans. Mannen, laat 'er hier, ze zal na haar Land trekken. O L Ã E R T.
Dat zullen wy wel Iaaten.
Ceely met Olfert binnen·
Sybi t le. Daar gaan ze met 'er heen. Martyn, jy hoorden de Meiden te ken- nen , die je aan de lui verhuurd. £ou je me zo bedriegen , dat had ik van jou niet gedacht, daar wy noch woonrn in een buurt. Dl tWBRTJE.
Waaten ze noch maar half goed, want heelen zyn der niet, daat éïà
men noch wat van kunnen verdraagen.
Maar ik zeg wy zyn'er zelf oorzaak af, ditwy zo klaagen. Ik zeg wybcfchyicn malkander met de Meiden gcduurig, dat is al' men'er fouten vctbergd, denkende vrind,
Dat ik 'er aan heb gelaaten, dat ly ik gaaren , dat je 'er dat ook aaf vind.
Jurriaan. ç
Martyntje, ons is hei altoos leed, hadden wy 'er meefter mogen a
weezen,
Ret had 'er niet toe gekomen » wy hadden ons wel Iaaten belce' zen s
Wy wifleti niet dat het een van jou Meisjes was. SyBi1'
|
|||
Van MEISJES en MINNEMOERS. 43
Sy Bi L L t. Komjan, je hebt jou rol wel uit gefpeeld, breng jy ons na hais » 't is avond laat, JAN· .
Goênacht, Ophouder vaneerelykc lui'erMeiden. Martyntje. Jan, ben jy'et; hebt gy ons die pots geipeeîtî en zo bedroogen met jeMoffe praat. Op jou lui wou ik 't welverhaalen. VYFT1ENDE en LAATSTE TOONEEL·
Martyntje, Juriaan, Stoffel, Hans,
Lobberi g, Ann a Eli iabeih , Pi e-
T E R Í e l , en Kjjn.
J U R R É Á Ë Í.
Dat's al te laat.
5ôâú tel. Martyntje, me dunkt Hans hoortdeRatelwachtsnoch te be- danken. Dat ze hem van zo een fatzoentje verloft hebben, nu dat 's maar een ftaaltje van 'er ranken,
Een halve diefin Weftfaalen, iseenheelein Holland , ikheVtjoa wel voorzeid >
Jy woud jou zo maar verloo ven, en dat aan een goe je Meid. Wys me 'er i.ouw maar een. Martyntje.
Kom, 't is laat, je mag metjou alle hier vernachten, Ikzai een Kermisbedvoorjefpreijen, zie daar de Meisjes ftaan jou al en wachten. Hans.
Ik voel inwendig berouw, doormyn en Jans beitel kwam CeeU in't verdriet,
Maar ik deed 'et om beft wil, endat ze'er Bel zou weer ktygen, maar dat ze 'er na de Boeije zou brengen , dat docht ik niet. Stoffel,
Hoc-hebjv ons dan methetheelegezelfchapbedroogen , Piar we iionvv al na de Bruiloft begonnen te wachten î Hans»
|
||||
44 De BESTEEDSTER va« MEISJES &e.
Hans.
Ik heb jou woorden bedocht, nou zie je of ik je niet kom te ach- ten, Ja, het is me van herten leet.
S ÔÏ F Ã EL.
Tut,tut ! diebuiisover,endevergaadenngder Meiden,
Diend met pleizier en vreugd, en met bedroefd· te ícheiden, EINDE.
|
||||