BOET-ZANGEN
TER GELEGENHEID
EN GEDACHTENIS
VAN DEN
GEDUCHTEN
Water-vloed
DES J A A RS
MDCCXCIX,
DOOR
|
||||||||||||||||
A. Ì Á Í D T.
|
||||||||||||||||
Ñ
|
||||||||||||||||
Ledikant te gorînche
|
||||||||||||||||
m.
|
||||||||||||||||
ö ö ö ö ö
ö ö ö ö
ö ö ö
ö ö
ö
GORINCHE Ì,
|
||||||||||||||||
te
|
||||||||||||||||
$ bij Johannes vm der wal.
'endelaar en Drukker op den Langendijk.
|
||||||||||||||||
HE ERE ! -— door uwe grimmigheid worden w
verfchrifJ. ----- Gy fielt onze ongerechtigheden voor *"
*onze heimelyke [_zonden~\ in het licht mves actnfchyns. S
Wie kent de fterkte mves toorns, en uwe verholgenhw* naar dat Gy te vreezen zyt ? *------ M O Æ E S.
|
||||
C 3 )
EERSTE ZANG,
ÜET TREUR-TONEEL VAN DEN VLOED. |
|||||||||||
Aanbiddelijke Majefteit /
|
|||||||||||
£>i
|
- Op den vryen wenk van onbegrensd vermoogeilj,
°0r 't ongemeeten ruim der wyde hemel- boogen, üeQ teugel van 't heel- al beftuurt, met wys beleid; Deeze aarde, een ftip van uwe werken, et Ge ook het grootsch bellek van magt en goedheid
merken,
|
||||||||||
.£ Dan droomt weldaadige overvloed,
ar Ge uwen voet- ftap zet, door keur van zegeningen,
-11 doet het dankbaar hart, op blyden lof- toon, zingen j antreedt, ophoog bevel, de bleeke tegenfpoed Voor 't vlammend oog der Godheid heenen^ n wisfeit vreugde - zang met naar geklag en weenen, |
|||||||||||
C 4 )
|
|||||||
Uw goedheid, door onze euveldaên,
Op 't onbefchaamdst getergd, flaat dan aan 't ftraffetK»
Gebiedt al 't fchepfeldom voor 't hoogfb recht te fpreckefl»
De bittere alsfem-vrucht van 'tfchendend God-verfmaêni
Daar langmoed, door het zondig woelen
Getart, ons 't bang gevaar al golvend toe doet fpoelen·'-
Myn zuchtend, fçhuldig Vaderland/
Gcwaarfchouwd, dooreen reeks van wel-verdiendeplaagefl»
Die 't merk van ftrenger ftraf, op 't dreigend voorhoofd
draagefli
Iioe deerlyk is uw lot, hoe veeg is thands uwftandj
WH God, door 't fcholpend nat der ftroomen,
Uw vuigen wrevelmoed ellendig om doen koomen. «,
*
't Zo vast bevloerde water- vak,
Dat op zyn yz'ren rug de zwaarfte lasten dulde, En 't warm gevoel van 't hart met kouden fchrik vervuld Wen 't yslyk ycgevaarte aan duizend ftukken brak» Gedrukt door 't z(waar gewigt der zonden, Om 't ftugge zondaars-hart Gods wraak- roêaan tekondei" |
|||||||
( 5 )
|
|||||||||
j Uw Rhijn en Maas, uw Lek en Waal,
w IJssïl rukken aan om vaderlandfche ftreeken,
oe zwaar bedykt, bedamd, ter borst-weer in te breeken; ^een hei- of krib- werk helpt, noch fielt der woede paal; Terwyl een winter- norm van 't westen,
et donderend gebrul, verfchrikt en veld en vesten. |
|||||||||
f, De vloed voert vaste dammen heen,
^ J'Ukt de dyken los, gebeukt door zwaare fchollen,
2 tiiim'lend tegen hen, en op hun kruinen rollen;
°e vloed herfchept het land, het grazig land, in zeen;
». ^e koren- akker ligt verdronken; ar 't bezig kouter ploegde, is de aarde als weggezonken.
|
|||||||||
ρ Zelfs dichte bosfchen worden vlot,,
^ voerd door vlottend TTs ,· wie kan die magt weêrftrecvcn,
in naar vuisten voert den dood van 't veege leven?
' de Almagt fpreekt, ô ja.' op deezen vloed is God.
vcel.jaarige eiken, hooge dennen
dijken voor 't geweld, dat hollend aan koomt rennen. |
|||||||||
f 6 D
|
|||||||||
Daar zwicht, en vlucht een laage itulp.
Van haaren grond geineen ¿ ginds vallen hooger daake'1' Met kletterend gedruis, die foms het voer-tuig maake0 Voor zwemmend ongeluk, dat vruchtloos ichrcid^
om hulp/
Daar houdt het woest geklos der golven ïlet weggevoerde vee in haaren vloed bedolven. |
|||||||||
Hier zit verkleumde en bange vrees,
Door honger uitgeput, op taken top der boomen;
Daar doet haar 't vvagg'lend dak het fchriklyst noodJ0
fchroomci"
Dat aan het kloppend hart den hollen afgrond wees;
Ginds febeurt de band der echtelingen
Van één,in'tbruifchendfchuimvan gryze water-kring^'
|
|||||||||
De gade zoekt zyn wedergaê,
De wedergaê heur vriend, aan haaren fchoot ontdraage,1j
Dan ach.' het zwalpend meir was doof voor 't kenne11
klaagt'
Zelfs 't zuigend wichtje wacht vergeefsch op lyfs gen^'
't Gefchommeld wiegje, weggedreeven
Op 't vlot des wreeden vloeds, ziet-'t fchreiend kio^
■ fneevcO'
|
|||||||||
( ? 7
|
|||||||||||||
st Van een gereeten ouder * hart
|
|||||||||||||
δ
|
evveent 'tonfoofdc kroost, m t roo<i-bekrceteneoogen¿
Ue wees zyn hulp en troost, h m door den ílroomonttoogen, En klaagt der weezen God het bitter van zyn fmart. De vaale dood ontziet geen itanden,
uhy, op't hollend ros, het menschdoni aan koomt randen. |
||||||||||||
Het loeiend rund 9 op dam en dyk,
/Wyt, door 'tfchor geluid, den fterveling zyn fchulden, le 't dryvend Nederland met fchrik en ramp vervuldeir 'ιBerooide land- volk zoekt, in deezen nood, zynwyk *. By 't medelydend hart der braaven, le haakte leden Ideen, en hongerende armoe laaven. |
|||||||||||||
£ De Steen, door 't bulderend kartouw,
^n 's dorpelings gelui ontzet, zien om haar wallen
c'i taare zee op beer, op hoofd, en haven vallen; 11 Gy, myn Gorinchem/ gedreigd met ramp en rouw, |
|||||||||||||
j. -^n nog op 't duurst aan God verbonden,
utlt ook zyn moogenheên aan 't nageflacht verkonden. |
|||||||||||||
C 2 )
|
|||||||
Zyn liefde, door U lang verbeurd,
Spreekt tot U, in de taal van donderend gcklater; Zyn roede wenkt U toe,door wind, door ijs en watef> Och/ hoor; God fpreekt tot U... zo niet, myn hart betree Uw lot in 't lot der wisfelingen, J3elust om 't vlekloos recht, en de eer van God te zinge!1' |
|||||||
Deeze Zang kan gezongen en gefpeeld ivOr'
den op de wyze, gefield op het Lied van ^ Heere SCHUTTE, getyteld de verbrak ding der eigenliefde, door L% Frischmuth deel pag. 153. |
|||||||
C 9 )
|
|||||
TWEEDE ZANG.
GODS RECHTVAARDIGHEID IN
DEN VLOED GE-EERBIEDIGD. ** HM HM HM HM HM HM HM HM HM HM *$$
Jrloe gïoeit een blos op 't fomber aangezicht,
valiig fchoon der Godsvrucht van den Christen, j,, ,lens ootmoed voor Gods troon geboogen ligt;
twater- heir met Neêrlands trots moet twisten, λτ ten 't recht der Godheid, door de zonden,
• gunst op gunst, zo lang, zo ílout geíchonden. |
|||||
C ίο )
|
|||||||
Ja; ed'le fchaamte, in 'tneêrgeflagen oog,
Spreekt, op den toon van fchuld- belydend klaagen j Langmoedig God/ myn Vaderland, zo hoog
Aan U verplicht, voelt billyk uwe flagen; Myn Vaderland, by 't gonzend f laan der golven, In 't ruifchend diep der zonden - zee bedolven. |
|||||||
Geen tegenweer begrenst den woesten vloed
Van euvel-daên, die over de oevers ftroomen, En, door den ftorm van driesten wrevel- moed,
Geftuuwd, ten top van fchaamteloosheid feoomen. 's Lands'ranke.hulk, doo: zulk een vloed gcdreeven? Dreigt onverhoeds op blinde klip te fneeven. 't Gevoelloos hart, gewoon den blikfem- fchicht
Der wraake, is doof voor'tratelend gedonder Van uweirem, waar voor de menscheid zwichO
Van uwe item van boven en van onder. Uw toome-gloed, in laaie vlam aan 'tblaaken, Kan 'tys-kout hart des euvelmceds niet raaken. |
|||||||
C il )
En,fchoonal de angst het oog naar boven beurt,
£u 'c lichaam buigt, in drang van tempel -fchaaren ; Waar is de man, die eigen fchuld betreurt,
n bangen nood van dreigende gevaaren, ^ls de oorzaak van de rampen, die ons treffen, ^11 't rouwig hart ten hemel op wil helfen? |
||||||||||
s Ja,· zelf-belang beklaagt geleeden fchaê,
s Lands zwakken ftaat, en uitgeputte {chatten; ^an ongezind tot 't roepen om genaê,
, ^«ardt het hart in murmureerend pratten. sT
^^ndsSchild en Schut, 'slands Redder wordt vergeeten¿
lar>ds op den iloel van 't hoog gericht gezeten. |
||||||||||
k v naam, en dienst, uw Euangelij- woord
°nge!oof ftoutmoedig aan te vallen;
t)c ^ s-last'ring zelfs wordt ongemoeid gehoord; |
||||||||||
^vi &and ilormt °P Salems ilerkte en wallen;
■°ts en Rust, myn Heiland wordt bellreede v'ilsch vernuft van een gewaande reden. |
||||||||||
( %% )
|
|||||
Zyn Godheid, zoen, zyn Midd'îaar- liefde enmagt?
De troost en de eer der waare Godgezinden, Wordt, in de taal van laagen trots, veracht,
Tenfpyt van hun, die by Hem fchuil-plaats vinden} J a ,· 't kruis -geloof, en 't nauwgezet geweeten Voor mymery en dweep-zucht uitgekreeten. De graauwheid ligt gefpreid op 't zuchtend land,"
Daar dartelheid zich tooit in praal-gewaaden, By oud en jong, by allen rang en itand,
Die wulpfche drift, en 'tydel hart verraaden; Ende oude trouw,, de rust en lust van 'tleven, Wordt, op dien ftroom, van Batoos erf gedreeven« De heilige eer, aan 'touderlyk gezag
Zo naauw gehuuwd, van 'tkinder-hart geweeken, Van 't ftugge hart, on taart, van dag op dag,
Tot onbefcheid, en wrev'iig tegenfpreeken ; Hoe wrange vrucht wacht Neerlands tuin vanioten, Uit zulk een gXQttdj vanzuik een ftaai gefprooteo' |
|||||
( 13 )
|
|||||||
De twist- harpy rukt aan met fnelîe vlucht,
*·η flaat verwoed roofzieke klaauw en tanden, Daar lieve vree, en magtige eendragt zacht,
Der veege rust in trillende ingewanden,· ^u eigenbaat en wrok, als graage gieren, ^° tuk op buit, om onze welvaart zwieren. |
|||||||
t Ontuchtig hart brengt willige offers aan
Der afgodes van ongetemde lusten, Die drieste hand aan 'thuuwlyks outerflaan,
'T11 't rein gevoel der onfchuld flout ontrusten; J^i de eerbaare eer wordt , door de vuilfte zonden, °°r't alziend oog, vertreeden en gefchonden.
tMeineedig rot, en fnoode oneerlijkheid,
°°r logen-lust en laster aangedreeven, aar waarheid- min haar deerlijk lot befchreit,
"Tukt den ftcun van't veilig famen-leeven; goud-zucht ('pilt te rustióos haare uuren 01 Woeker. winst uit 'snaastens fchaê te puuren, |
|||||||
( H' }
De Godsvrucht treurt bij de onverfchilligheid
Van 'tgrooter gros, in plechtig God - vereeren, Door twist gekweekt, door onkunde uitgebreid,· Als kon het God, zijn gunst en hulp ontbeeren.
Verharding flaapt, bij gierende onweer- winden, Die kiel én fchat van 't Vaderland verflinden. ô Zwart taf'reel van Neêrlands laagen ilaat,
Gevaar en fchuld, geíchetst met flaauwe trekken Van 'tdiepst verval, en 't zo misvormd gelaat,
Die 't denkend hart een zorg'lijkst uitzicht wekken / Ja,- vlekloos God.' wij zijn uw gramfchap waardig,- Onze is de fchuld,· uw vonnis is rechtvaardig. Al fteldet ge ons, als't grouwlijk Adama,
't Ontmenschte Zeboïm voor 't oog der volken, Bij 't lang verdiend ontzeggen van genaê,
Ten brakken grond, en gloênde zwavel-kolken; Het wroegend hart moest't billijk oordeel prijzen. En 't ftreng gericht de fchuldige eer bewijzen. |
||||
( f5 )
|
|||||||
Dan och/ verfchoon, verfchoon > genadig God.'
Slaa op ons neer een oog van vrij ontfermen; Verhoor 'tgeroep, dat, bij ons deerlijk lot,
Voor uwen troon ootmoedigst aan blijft kermen. Verhoor, om't zoen van uwen Zoon, ons fmeeken; En mögt zijn bloed ter onzer redding fpreeken. |
|||||||
Deeze zang gaat cp de wijze van
den XVI Psalm. |
|||||||
( éä )
|
|||||
Wie mag in den Hemel tegen den Heere gl·
feint worden? [wie] is den Heere gelyk, onder ds kinderen der flerken?-----God is grootelyks geducht
inden raad der heiligen, en vreeslyk boven allen, diï
rondom Hem zyn-----o Heere, God der heirfchaa-
ren! wie is, als Gy, grootmagtig, â Heere? en tí" '
we gerechtigheid is rondom U. —— Gerechtigheid en gerichte zyn de vastigheid van uwen troon ,· goeder' tierenheid en waarheid gaan voor uw aanfehyn henen· E Ô Ç Á Í.
|
|||||
C *7 )
|
||||||||
DERDE ZANG.
|
||||||||
be dankende en biddende
Christen â ij de ver- lossing VAN DEN VLOED. |
||||||||
tí
5 *.°e vloeit myn oog van dankb're traanen;
Ë'ÜÀ liefde en magt den doortocht baanen oor vloed en ys, die zeewaard vlièn; ^ liefde en raagt, ô God der goden/ J*ar voor wel eer de vvat'ren vlooden, 0er* ge ons uw trouw en hulp deedt zien. |
||||||||
C ι« )
|
|||||
ô Ja.' aanbidlyk mededoogen,
Met onzen veegen ftand bewoogen, Bedwingt het golvend element.
Getergde gunst itelt dam en dyken, Die voor geen vloed of ys bezwyken; Een gunst, die perk noch paaien kent.
In 't woên des ftorms, en 't flaan der baaren'
In 't dreigend barnen der gevaaren, Riep Neêrlands God tot zonden-leed.
Die lok-ftem was de galm der slagen, Op dat berouw naar God zou vraagen, Naar God, tot 's zondaars heil gereed.
Gy naamt het reuk-werk der gebeden,
Die eigen fchuld voor U beleeden, ô Vader/ in ontferming aan;
Daar de ootmoed van uw gunftelingen De roede U uit de hand mögt wringen En U beletten voord te flaan.
|
|||||
ß *9 )
|
|||||||
Dat reuk-werk, door 't geloof ontftooken,
Mögt op den gouden altaar rooken Van 's Heilands zoen, voor uwen troon;
Dat reuk - werk van aanhoudend lmeeken Kon U het vader- harte breeken, Om 't offer van uw grooten Zoon,
|
|||||||
De hooge fchennis van uw rechten
Deed uwe wraak het pleit beflechten, Door proeven van geduchte magt.
ëí heiligheid, die 't kwaad moet haatena
Qn ons ten prooi der golven laaten;
^*n heeft uit liefde ons leed verzacht
|
|||||||
c"·' mogcen wy in tyds befeffen,
at ftrenger ftraf ons land zal treffen, n en zonden- lust uw roê verfmaat. ch' dat de redding, thands beweezen, * deed uw ongenoegen vreezen; er feller geesfel- roede ons f laat. |
|||||||
( *o )
|
|||||
Geef, dat uw liefde ons hart verteder';
Breek hoogtens af; werp fterktens neder; Dring door den ftugften tegen -ftand;
Buig -, huig den trots van 'svyands wallen; Doe zondaars voor uw heil - ftoel vallen, By 't kusfcn van uw flaande hand.
Laat uw genade-vloed, met itroomen,
Op Neêrlands dorren akker koomen, Door Pinkfter- wind van woord en Geest;
Mögt deeze rijke vruchten draagen. Waar van uw Godlyk welbebaagen De bloem voor 't dankend outer leest.
Leer ons den zonden^ vloed tç duchten;
Die zegen-ftroomen tegen vluchten, Waar op het eeuwig veilig is.
Doe, door dien wind, den itormbedaaren, Den vloed van fnoode driften vaaren Ten poe] van helfche duisternis.
|
|||||
( 2! )
|
|||||
Daal, met uw troost, in bange harten.
Die, by 't gevoel van fchaade en Unarten, U klaagen hun gemis en nood.
Vergoed 't verlies, door heil-gefchenken; Doe hen aan 't veilig vluchten denken Naar jezus, 't leven in den dood.
Gun ons eens vrolyk adem- haaien,
By 't middag - licht der zonne - ftraalen Van uw bevredigd aangezicht.
Uw zegen ftroom' door 's lands belangen; En doe. U de eer en dank ontvangen, Aan uwen naam en dienst verplicht.
Deeze zang is gefield op de wyze van
ô Kersnacht enz. of op die, welke L. Frischmuth vervaardigd heeft voor het lied van den Heere SCHUT TE, genoemd bittere klagte van een ziel enz. % deel pag. 170. |
|||||
( 22 3
|
|||||
De zes volgende Coupletten van den eerfien Zang kunnen7
ter betere vcldoening aan de Regels der Muzyk, dus veran- derd worden. Eerfie Couplet.
Aanbiddelyke Ma-jefteit.' Gy heerfcht, op vryenwenk van onbegrensd vermoogen ? Door 'tongemeeten rond der wyde hemel- boogen; Den teugel van 't heel- al ftiert Gy, met wijs beleid. Deeze aarde, een flip van uwe werken,
Doet Ge ook het gr.ootfch beftek van magt en goedheid merken·
Vierde Couplet.
Gij werd, mijn fchuldig Vaderland!
Gewaar fchouwd, door een reeks van wel-verdiende plaagen. Die 't merk van ftrenger ftraf, op 't dreigend voorhoofd,
draagen·
Hoe deerlijk is uw lot; hoe veeg is thands uw ftand; Wil God, door 't fcholpend nat derftroomen, Uw vuigen wrevelmoed ellendig om doen koomen. |
|||||
( η -)
|
|||||
Vyfde Couplet.
't Zo vast-bevloerde water-vak,
Wen 't , op zijn ijz'renrug, de zwaarfte lasten duld?de, "et warm gevoel van 't hart met kille vrees vervulde ; Dat ijîlijk ijs· gevaarte aan duizend ftukken brak, Gedrukt door't zwaar gewigt der zonden, ^n^t ftugge zondaars-hart Gods wraak-roê aan te konden. Negende Couplet.
Daar zwicht en vlucht een Iaage ftulp, "an haaren grond gefneên ; ginds vallen hooger daken, le zwemmend ongeluk foms 't roerloos voertuig maaken. ^eslandmans have en hoev' ziet vruchtloos uit om hulp j Nu 't woest geklots der flaande golven
lin weggevoerde vee houdt in haar vloed bedolven» Tiende Couplet.
^ Hier zit verkleumde en bange vrees,
0r honger uitgeput, op tak en top der boomen;
aar doet haar 't wagg'lend dak het fchriklijkft noodlot γ fchroomen- en 't kletterend gedruis den hollen afgrond wees*
V erd ginds de band der echtelingen ee« gefcheurd, in't fchuim van grijze water-kringen. |
|||||
( 24 )
|
|||||
Twaalfde Couplet.
't Van een gereeten ouder-hart
Beweent 't ontroofde kroost, met rood bekreeten oogenj
De wees zijn hulp en troost, hem door den ftroom onttoogen.
Elk klaagt der flaande hand het bitter van zijn fmart.
De vaale dood ontziet geen ftanden;
Nu hij, op't hollend ros, het menschdom aan koomt randen.
Muzyk - kundigen, ten welker gevalle deeze verandering al·
leen gemaakt werd : Ç want anders kunnen de Coupletten, so als ze eerst gefield zyn, blyven;) zullen de reden der zelve ontdekken, by't slot van elk eenen dey den regel; daar Met, volgends 't Muzyk, door L. Frischmuth gecomponeerd, eené wachting, en dus, ten minnen , een vol ■ zin gevorderd wordt; gelyk in de negen overige Coupletten is waargenoomen- Men houde, by 't zingen en fpeelen der drie zangen, in
't oog, dat ".¿e zachte c, welke in de volgende vocaal, of Tdink-letter infmelt, moet achterwegen gelaaten worden, LEES
Pag. 4 Regel 14 duld'de voor dulde.
a daken — daaken. |
|||||