Stichtelijke Rijmen.
Uw qua' treken -
Neen : in tween zim fcheen hv (loot Dicz'opher Ihalwil prikk'len bloot, Waar is r; God is wel lankmoedig , Wreekt niet ipoed'g,
Doch te vroeg komt noch zijn toorn Voor hem die dien niet komt te voor'n. IV. i God is oprecht, en zal vergelden Na 't recht z il melden s
Geen bloot petlbou hem ooyt verheugd, Maar's perfoons deugd.
Is hy met n : Gy moet in vrezen Ook met hem wezen ;
Boeleerd gy met een andei Eruyd , 't Verbond isuyt. 2 Ach! uwe Leyders Pn val-ftrik-bteyders Hebben u verblind. Haar Synood (Darinnood, Ja in dood Landen, Luyden, Zielen floot) U met een Goud-appel bood, 't Geengy nu bevind. Zal men de Wolven (Segtgv) niet dolven! Wie is Wolf! wieSchian! Dievertcheurr, Of dien 't beuttr Dieluft keurt, Ofdie in onluftentreurt! Dievetbant, of die omfleurt: Rijft eens uyt uw flaap 3 Doorhaar(zegtg')is'tLant in roeten, Laatz' uytvoer'n; Maar 't is waar en klaar, als 't licht, Datzoall'Heyl'gïn zijn beticht, Weent din Land, weent Land, (laat gade 't Geen' ik radet Eert, alsweerd , 't geen leerd d'Heer Chnit Miflchien of gy zijn toorn noch flift. |
||||
ý Å V R Ï L Õ Ê Å
ZANGGODIN,
Opheffende veel der hande
ERNSTIGE en BOERTIGE GEZANGEN,
Kusjes en Drink-Jicderen
|
||||||||
Op de Nieuwfte en meeil-
bekende Zang-wyzeru |
||||||||
Ey JOANNES KANNEWET;
Boekverkooper, in de Nes, ín de Gekroonde Jugte Bybel. |
||||||||
Ï Ñ Ñ R A G- T.
|
|||||||||||||
Aan KLORIS.
|
|||||||||||||
L
|
|||||||||||||
at mijn Gezang, uw keurig Oor,'
|
|||||||||||||
Beminde Klom, niet mishagen,
Nog weygerd die dit op komt dragen,- ' Door deze Opdragt, uw gehoor.
Maar neemt, met Min, en heusheyd aaa ¿
Dees eerde (tellingen van mijn poogen, En wildze, met uw gunft beoogen, Waar in ik altoos hoop te ftaan.
En zo haar fteyl u niet voldoet,
(Alsonbekwaam, uwOorteftreelen) Laatu, mijn y ver niet verveelen, Waar mee ik altoos uw begroet;
Dan zal ik, op een hooger toon,
Voortaan uw waarde Gaven roemen, Enmy, altoos gelukkig noemen, Zolang, uw gunft, my ftrekt tot loon.
A. S. *
|
|||||||||||||
Ä
|
|||||||||||||
Ver.
|
|||||||||||||
m
|
|||||||||||||
Æ-
|
|||
Pag.' s
Verfcheyde Gezangen, Ovidius gevolgt. APOLLO emDAPHNE. Voys fS'ariande, of» Al -mat men duet mn kg» gte»
J«jftrt Miamu. I.
ACh ! fchoone Daphne, mijne Ziels·-
beminde, Ziet hoe mijn Hert in uwe liefde blaakt ! Ach! troofl: mijn leven gun dat ik u vinde, Dewijl mijn Ziel na uwe bezitting haakt « Achhoord mijnzugten, Laat af van vlugten, Ach hoord mijn zugteft En dit vlieden ftaakt, 2.
Ik ben die geen, die door mijn heere ftralen
Verligt het Aardrijk, met een fchoone glans
De konften komen van mijn neder dalen ; Ik ben de fchoonile, zelf van alle Mans, Gants Delphos eerd my, Ja elk vereerd my, Gants Delphos eerd my ; Met ££Q Tempel- trans. A * Das
|
||||
4 D e V R O L Ô Ê Å
|
||||||
3·.:
Dus deed Apollo, vaft vergeeffche klagten ;
Wijl zy geftadig vlugte Bofch-wtard in,
En zijne liefden, als onkuys veragten , En fprak, ach fl;eld my dog uyt uwe zin, Ikmoetuwhaaten, Wildmy veilaaten, Ik moet uW haaten, En uw gey Ie Min. 4·
Dus kwam zy vliedende, omtrent de firoomenj Haar's Vaders, dïezyriepombyilandaanr? Help Vader, my dit fnood geweld ontkomen , (Dus oriverziens) mijn kuysheyd aangedaan » Help my zijn klagten Altoos veragten.; Help my zijn klagten En geweld weerftaan. |
||||||
Peneus, die de Maagd dus hoorden klagen;
Sprak: waard'Dogter'kila uwzwakheyd by,j
Mijn hulp, zal u bevryden van zijn lagen, Uw kuysheyd blijf van alle fmerten vry, Phcebuswildftaken * - Dit heylig blaken, Phcebuswildftaken ; Uwgeweld'nary. Fluks
|
||||||
• Ζ Α Ν G-G ODIN. ;
6.
Fluks voeld de Maagd, een fchors om hare leden
Die haar het loopen, en de vrees benam, • En tegelijk het fchoone Lijf bekleden ; Zy fprak, Apollo ftaak uw heete vlam, Hyriep, ô Goden !. Wild gy haar dooden Î Hyriep, ô Goden! Maakt haar tot geen ftarnu 7·
Maar te vergeefs, haar overfchoone leden
Veranderden, terftondineenLauwrier;
Des kwam te laat, zijn zulten en gebeden Hyfprak. dit bluft geenzintsmijnhevig Vf« Schoon Lauwrieren Gy zult verderen, Schoon Lauwrieren Mijakruyn en Lier. |
|||||||||
Ç&
|
|||||||||
A 3,
|
|||||||||
« De VROLYKE
II.
Poliphemus
Voys : AimaiMt Piwaf »ϊγλ I.
"^TLugt niet Gaîathee,
™ Maar werd een s gedwee»
En hoord my eens klagen Hoe 'k treur alle dagen, Als ik Strand-waard tree» En wild niet vlieden, Gykünd gebieden, My, en al dit Vee; AchNereus-kind, Wild eens na my hooren, Sluytuweooren Niet, voor die u mind j, Ach fchoone Maagd, Die mijn Ziel behaagd, Veel zoeter als Druy ven » Veel witter als Duyven, Zijt niet dus vertraagd, Vïugt niet als een Ree, En laat niet verfluy ven, Mijne klagt in Ztfe. Luft u in mijn Stal,
Ofia'tnaaileDäU |
||||
Æ Á Í G-G O
My eens te vertellen,
En't Vee, eens te tellen,' Melkers gïoot getal, é Ikuwilfchenken,
f Wil d niet van my denken ¿
Dat ik liegen zal, é 't Vee, in mijn Spelonk,
Kan my Zity vel geven, 7.0 íchoon , als zijn leven Eenig Herder dronk, Denk, hoe ik u Min, 'k V ond laait een Berin, Wkns twee jonge Beeren,; Ik u zal vereeren, Verkeerd dog u zin , Eer dat gy mijn Hert; - Doet geheel verteerend
Door dees heete fmert. 3·
MaargundmyuwMin; ' Óï doet gy gewin, La;,t mijn nein uw ooren j, Do·; eenmaal bekooreii , WreedeVyandüi, Zijn mijne leden, . ïo net befneden, Niet fchoon in uw zin ," 'k Zag laaft mijn gelaad Ei vond mijn wezen, Wel v/aardig geprezen, 2eer fchoon in der d<tad ; A4
|
||||
S De VROLYKE
Mijn Baard en Haar,
Staat deftig voorwaar » Elk een , op dees Stranden , Ontziet mijne handen, Ik vrees geen gevaar,. Blus dan mijne gloed Of ik moet verbranden, Als den .¿Etna doet. III.
Ariadnes Klagte».
Voys: Treaqttiüc Ctsm, of Verlaat gy my vethevi 2^el-'
I. A LsAriadne, op de Strand,
-^-*- DoorThezeus, trouweioosbégeven» Hem zag gefteeken van het Land, En voor de Wind, in Zee gedreven
Rkpzy, waar vlied gy heen, dus trouweloos! op Zee,
Keerdweer, en neemt» my mee. Hafnoode, isditnumijnloon,
En uw trouw, diegy voor dezen: My hebt gezwooren , ha wathoon,
Ik redde uw, uyt uwe vrezen Do*
|
||||
Æ Á Í C-G ODIN. $
Doe gy het Schrik-dier moeit ten fpeyt'zijn»
dat verwoed,
steeds haakte na uw Bloed, |
||||||
Hebt g ã uyt Crète my geb ragt
Om epdir Yland teverlaateri,'
Of werd ik dus van u veragt, Om dat mijn hulp, uw 't leven baaten,"
Doe gy door mijne daad, bevrijd van zulk écu leed, ,
My trouwe beloften deed» Ö; '
Waard gy in Crete noyt geland V
Of had het Monfteru verflonden ;
Ach! had mijn Oog, en uwe Hand My nimmer aan uw Min verbonden ¡
Of ik uw noyt gezien, trouwïoze, die dus fnooj My bragt in deze nood. 5·
Maar fchoon gy my dusfchelms ontvlugt J
Den Hemel, om u doen verbolgen En aangehift door mijn gezugt,
Zalumetftraf; op ftraf vervolgen Tot gy door felle wraak , op 't hevigfte ge*
flraft, Haropzalig, daaldin'tGraf»
ë 5 m-
|
||||||
ι« D s V R O L Υ Κ Ε
IV.
Virtumnus Vryagie«
Voje i Stïld *m vintihe-jd Godt ¿et Minne«.
IV VTT At mögt uPomona baren ¿
*v Meteenwreedeítraffigheyd, Steeds, het toet der Min te haatea ; Schoon gywierd van elkgevleyd „
Gy moeit eyndelijk uw buygen, Voor Virtumnus, Minne-brand,.
Ja zelfs tegen dank getuygen, Dat de liefde, elk vermand.
|
||||||||
Gy mögt Duyzendmaal ontwyken>.
En zijn lagen zien gemift,
Eyndelijk moeft gy bezwyfcen Voor zijn .velbedagte lift »
Hy kond eyndelijk uw Ooren,, Ifteèfl welvermomde fchijn,,
Door zijn zotte taalbekooren En dog mededogend zijn.
|
||||||||
Wat xal 't u. voos voordeel geven
%ak hy:, alle wreede fylaagd, |
||||||||
D#
|
||||||||
ZANG-GOD IN. ré
Dat gy dus verflijt u leven En de trouw uw Hert mishaagd
lm mers doet den Wijngaard danken Aan den Olmboom al haar lult,
Om dat zy met haar Ranken , Welig op zijn Takken ruit.
4·
Laat dit voorbeeld uw bewegen,'
Neemt Virtumnns tot uw Mae,
'k Zweer u : ik Weet wel ter degen Hoe uw Min hem ftreelen kan,
Zijtniet wreed verhoord zijn klagen Vreeft ook, voor de wraak en haat
En Nemefis felle plagen , Denkt aan Ills droeve daad;
Si-
Wild mijn reden vrygelooven ;
Draagc ontzag aan mijne raad,
Laat detrotsheydnoyt verdooven 't Cierlijk fchoon van uw gelaat,
Laac Virtam'nus u behagen, Zijtgevoelig van zijn pijn,
Noyt zult gy zijn Trouw beklagen ¿ Maar door hem gelukkig zijn.
À
% behoord door deze reden yoelenuw gemoed vertag«? A 6 fth
|
||||
ßá D e V R O L Õ Ê Å
En door zijne diere Eeden
U tot weder· min gebragt,
Ja.gy proefdede vermaaken. Van de Min als Egte Vrouw ;
Hoe vernoegt de Zielen blaaken Door deIsragt van waare TrouwJ
V.
E í ï ê s klagten aan Paris.
Veys: Schil met mijn Ziel, gyx,nltverkpiHt¿e»i
%
C Choon gy 't klagen van Enonen
^ ô! Paris nu v.erfmaad, Die daad Zaltoonen Uw verfbeylijk kwaad ,¿ Gy geyle die de Trouw ¡ Dus fchaamteloos derft hoonen, En uwe Vrouw Bus grieft, mctímertenrouwj. Kan uw Helena mïbekooren ;
Behaagt uhaargevly,. Daargy gfevoore» Zweero
|
||||
ZANG-GODIN.
Zwoerd u trouw aan my,
Als gy u Ydaas Woud, My deed uw klagten hooren, ' Enduyzend-Fout, Mijn Naam fchreef in het Hou*. 3·
Hoe wenden uw onluiy fche Oogen
Doegy op Y daas Strand, ô Schxnd Vermogen. Met mijn Liefde brand, Sprak mijn.ftandvaftigheyd¿ Zal noyt een drift gedogen, Diemy oytfcheyd Of van uw Mia verleyd. 4·
Maar ach ik iie te laat ( ô ! Goden) Dat gy naar mijn genot, Slegts fpot Ha! fnoode Met mijn droevig lot¿ En lagt in- mijn verdriet ¿ Beíchimpende mijn Boden, En denk nu niet ~ Het goed, u eer gefchied^ 5.
Maar vreeft Verrader die de Wetten s Van eer», engaft-vryheyd. Ar
|
||||
H D e V R O L Y Κ Ε
Ontweyd,
En frn erteil, Door uw fchelms beleyd, Het beft van uwe waard, Hy zal uw vreugd beletten, Uwe Geyle aard
Befnoeyen door zijn Zwaard. 6.
Gy zult díe vreugde duurder bekopen
Als Menelauws Tolk y Volk Byhoopen ZalterHelfcher-kolk, Afzenden, en verwoed Uw Hof en Stad doen flopen , En zijn moed,
Verkoelenin uw Bloed. VL
Voys: Waaaeórde Zon het Morgeit-ftodi
Δ Ch ! Hero fchoon de felle neyd,
-^*- Door ongeftuyme Stroomen, My van u Oog en Wooning fcheyd, Mijn liefde zal niet fchroomen, Mijn drift is gróoter als 't gevaar,' De Nagt hoe duyfter, en hoe naar ¿ DeholleZee, en Winden Hoe ongenadig, fel en koud, Niets is 'er dat my wederhoud. Oré my by u te vinden, W«I
|
||||
ZANG-GODIN. 15
s...
Wel aan Leander, ja wel aan
Laat niets uw y ver ftremmen,
Gy rnoetnog eens met moet beftaan Om na haar toe te zwemmen,
Uw liefde zal de holle Zée, Hoe ongevoelig, gants gedwee, En medelydend maaken, Dus fprinkt hy, vol van hoop en moed ,
Stouthertig in de kil'e Vloed ¿
Door-heete Min aan 't blaak en, 3-
Maarach! het al te los geluk, Zo ligt, enweerdin'tMinnen,.
Deed hem dan meer dat ftoute ftuk , Gants vrugteloos beginnen-,, Het Ligt door felle Wind gebluft Verleyd zijn oogen van dekuft, Daar hy το felnahaakten , Ach! Heró, roept hy inde nood. Zaagtgy flegts hoe ik tot de Doods- la trouwe liefde blaakte. Zaagtgy, hoe mijn befturven Mond',.
U noemd' op mijn verfcheydeü,,
*k daalde wel getrooft te grond, Mijn Hert zouzig verbleyden,. Kon u de groothey d van m ijn pijn, Doen van mijn trouw verzekerd zijn i Ach
|
||||
t6 ¼ E V R O L y Ê Å
Ada kon ik dat verwerven,
Schonk my de Liefde dat genot,
Ik zou in fpijt van 't vvreedelot Geruit, en vrolijk Iterven.
5·
Dus fpreekt hy fchoon de kille kou>
Zijn leden doet verityven,
Ikzaimijn rierou getrouw, Tonn mijnlkiveriblyven,
Het vV ater breekt zijn reden af, En Itreke hem tot een droevig Graf,. In fpijt zijn tegeripoogen, De Tong veritijlt, liy fnikt en zugt,
De Ziel vaard op in dunne Lugt,
De Doodiluyt zijne Oogen. VIL
3L Ë T. O Í Á A S KLAGT E;
Yoys: Hoeka*'k¿>ir>l¡iK.tiitZ.*it.
I- |
|||||||||
W
|
|||||||||
At voordeel kan u geven,
|
|||||||||
Ach ! onteerde Maagd,.
Die gy uw leven, Hebt Tupyn Behaagd,
Jïu gy door junóos wreedehaat, · Als balling werd verdreven.,.
In dees droeve fiaat. |
|||||||||
ZANG-GODIN. i7
2.
Sy werd van elk verlaaten ,
Waar u voet lig veft,
Zietgyuhaaten, AlseenveegePeft,
De kragt van JovisMinne- brand, Kan heden u niet baaten,
Slegts een voet breed Land, |
|||||||||||
HadDelos, niet bewogen ¿
Met uw ongeluk ,
Vol mededogen, I s ν ertrooft uw druk,
Gy had in uwe Baren s-nood '¿ Gefloten uwe Oogen,
Door een wreede dood. |
|||||||||||
Maar wat baat u het Ie ven „
Die da Aard niet duld, Gy werd verdreven,
Om een anders ichuld, Ach J uno ftaak uw haat op mijn»
Die niet kon weder-ftreven » Wilenvanjupiju.
|
|||||||||||
f»
Wildgy deMinverbreeken;
|
|||||||||||
Va»'
|
|||||||||||
IS De VROLYKE
Van uw Egt-genood,
Wildgy u wreeken, Straft my met de Dood,
En fchoon onfchuldig, ik zal u flraf Hoe wreed, niet weder-fpreeken >
yoerd my flegts in 't Graf. 6. Ik zal geduldig dragen
Dat »we diille neyd,
My mijne plagen. Met het ligt ontzeyd,
Verkoeld uw gramfchap in mijn bloed Mijn tong zal geenzins klagen
Datgy my misdoet. f· '
Maar ach ! wat kan ik hoopen ?
Daar my elk verlaat,
My flaat niets open » 'k Heb hulp, nog raad
Een yder vlied my , 'kkandeDood, Door wiens nog fmeeken koopen,
Elk belagt jnijn nood. 8.
Wel wild dan eenmaal hooren, Groóte Hemei-voogd »
Hebtgytevooren, My met Min beoogd
Kon u het fchoon van mijn gelaat., Ot weder-min bekoorea,
Red myuyt dees flaat. |
||||
Æ Ë Í G - G O D I Í. ig
VIII.
JANUS en CARNAí Voy s : ReK"»>nd die laggedolgH,
t. ("^Arna, 't puykje van de Maagden
^ Die door fchoenheyd van gelaat Aan een yder een behaagden, Maarfteedsfchuwde d'Egte-ftaat
-£n haar Minnaars door haar lift x Aardig te bedriegen wift.
a. Wierd van Janus eerft gevonde, En om wcder-min gevleyd,
Zy die nergens vlugten konde, Nam haar hulp 'aanliftigheyd,.
Veynsde dat haar fiere zin, "Was verwonnen door zijn Mirt.
ô 3·
Janus fprak zy, uw Gebeden
Hebben kragt om mijn gemoed*
Ik geloof uw zoete reden, Ja mijn, mijn emhelft uw gloed,
Ca flegts voord ten Bofchwaard in En voldoe uw hëete Min.
4. "y gelooft de zoete woorden, Die
|
||||
ao D e V R O L Υ Κ Ε
Die-delooze Cama fprak,
Zy wiens Herr noyt Min bekoorde , En met hem den fpot Ilegts ftak,
Schuyldeii in het digte Hout, Agter hem in't duyfter Woud.
5·
Maar wat zoekt gy te ontkomen »
Schoone Cama, 't is om niet,
Junis heeft u doen vernomen, Wijl hy voor, en agter, ziet ¿
Schuylniet, fprak hy uwe lift, Is door mijn gezigt gemift.
<S.
Hy door heete Min gedreven J
Heeft haar fchoone Mond gekult ¿ En in fpi]t haar tegen üreven,
Zijn verhitte brand gebluft, Niemand fprak hy, oyt ontkwam,"
Mijn ontftooke Minne-vlam. 7·
Maar kon my uw Min bekooren J
Zijtgetrooftin uw verdriet,
Hebt gy uwe eer verlooren, Agt dat tot uw fchande niet,
Praagt tot teeken van mijn Min ¡ Voorts de Haam van een Godin¿
Didoos
|
||||
XANG^GODIN. si
IX. Didoos Klagte en Dood,
Voys: Het befi >¡i d*rd,
ï.
Ä Ls Pido woedende van dulle fpijt ¿
"^* Te laat zig zag doorháare Min verleyd ', 5n Eneas van Land in Zee gefteeken Riep zy Juyd op,derft gy uw trouw dusbreekeni ls dit mij h loon://: voor 't goe-d aan uw gechan, Ha fmaad enhoon ://: Ha ondankbare Trojaan. Bedriegt gy dus eënWapenlooie Vrouw,"
Aan u verknogt door Min en bgte-trouw fc Voorheen aan u zo plegtelijkgezwooren, Doe gy u ftraf, en Junóos felle tooren ^n mijn gebied://: ontkwam , op deze Strand, Die gy ontvlied ://: maar tot uw eyge fchand. 3·
Gy verft enfmetdoΌrιlwetrouwloosheyd,, Anchifis Bloed, wél eer door deugd verbreyd , 2ogoddeloosuytuwgemoed verftooten , J^aar neen ; gy zijt van Venus niet gefprooten, ^ntaarde Zoon ://; en trouwelooze gaft, ^ie fmaad voor loon :.·/': my tot vergelding paft.' 4·
Maar ligt yerleyde; 't is vergeefs geklaagd Nu
|
|||
» ' D'k VROLYKE
Nu ky tot roem, uw eer en liefde draagt,' Zo mild en zuy verhem altoos bewezen, Wat hoon, watlafter, ftaat u niet te vrezen Nuhy dusfnood ://: En fchandig u verlaat, En fleld u bloot ://: aan een ontroerde ftaat. 5·
Hiarbas die u heert wel eer bemind,
Zal geenzints nu hy u verlaten vind, U, en uw Nieuw-gebouwde Stad verfchoonen l Maar uw veragting, met zijn haat beloonen, En naar 't genot ://: van zijne heete Min, Rampzalig lot ://: u boejen als Slavin. Zie daar voor uwe dwaze Min het loon J
Hahevige jaduldeloozehoon, Op wie zult gy verlatene, nu hopen, Wat hulp wat uytkomit ftaat u immer open l Wie geeft u raad :// : in deze uw e nood, U toeverlaat ;//: is flegts alleen de Dood. 7·
Wel aan dan grijpt met moed hetTroyfcn'e
Zwaard, Wel eer door u als een gefchenk bewaard, Van die Meyneedige, aan uw gefchonken, Die door zijn Min, o Boezem deed ontfonken, En fiort met moed ://: nu u de hoop verlaat, UGcyleBloed://; Alsoorza,akyanditkwaad. |
|||||
8. Vücd
|
|||||
zan'g-godin.
|
|||||||||
2J
|
|||||||||
"Vlied vry Eneas met « Kiel op Zee i
Draagt vry mijn Eer gelijk een Zege mee"; gehoon mijne Ziel op heden daald ter hellen ; Mijn fchim zal u, met onheylfleeds verzeilen , Waar u de Aard ://: of't heyloos Water torft, Met dreef zy 'tZwaard://;verwoedinhare borlt; X.
Cephalus Prokris doorfchoten hebbende.'
Voys·· P'arq«oy faut il pue ftfeufpire:
Ç\ ! Noodlot fchept gy dan behagen ,
^ Inmijnonlydelijkefmert, o! Minne-nijd vol felle plagen , Hoe prangt gy dus mijn teder Hert,
Moeftik, o! vreugde en luft van mijn leVCM Mijn Prokris door uw zugten verbeyd,
V de rampzalige doodfteek geven, Die eeuwig ons van elkander fckeyd.
|
|||||||||
Vervloekte Schigt moetgy doorboorca
j. Met zulk een doodelijke Wond, ^at Herte dat zig van te vooren, j ,Ζο trouv/ aan mijne Min verbond, istmogelijk, útíkaeimn$oozcD¿ ûl§oi
|
|||||||||
2ö f> å V R Ï L Õ Ê Å
ô Godin ! dit,Treurfpel befchouwen moet,
Wat heeit u tot deze ftraf bewogen, Verdiende dit oyt mijn zuyveregloed? |
|||||||
Ach Prokris moeft gy dan geloven J
Dat oyt mijn Mm verkoelen zou t
Öf in mijn teder Hert verdoven, Aan uzo vaft verknogt in trouw,
Wat deed uw Hert zo wantrouwig wezen ¿ En twijffelen aan mijn fl-andvafhgheyd,
■ Ach niets in liefde zo hevig te vrezen , Als nimmer genoegde en inode Nijd.
XI.
PHNELOPE aan U L I S S I S. Voys : tk.geoct nfckotae Silvia gefrezta-
|
|||||||
×/Ã En heeft vergeefs, gelukkig my geprezen
A"-* Doe ik in Egt L'liffis Vrouw zou wezen, Nu uw gevreesde hand,
De tay e Böge ipand.
Zo ver dit mijn gezigt, op een uytheemze Zegt eens wat vreugd of zoet, ( Strand
Kaft ftreelen mijn gemoed ,
Daar fteeds 't gevaar my voor uw vrezen doet |
|||||||
ZANG-GODIN, »?
|
|||||
2.
Ja fchoon uw handgewoon te overwinnen
wbraaf beleyd en fcherp geilepe zinnen, Alom zo hoog geagt, Mijn pijn al iets verzagt, -^og voeld míjn Hert zig fteedsaoorfchrikea vrees verkragt, Ik vrees het trots geweld, Dat menig dapper Held, Kat»ipzalig heeft voor harePoortcn neer geveld Ach had de Zee dat geyle Wijf verdronken,
I Wiens dertelVuurgewoon orikaysf ontfonkeiu s Gantích Griekenland ontruft, Ik vloekte noy tdeKuft, Wiens dulle Moordzugt ia het Griékze Bloed zig Wuft, Gy had noyt meeuw voet Getrapt, in 't fchuymend Bloed Waar van 't gedenken my met Duyzendvree-" zen voed, 4·
Ach! mögt mijn oog uw eens zien zegepralen; **cu ! mögt ik u eens in mijn Huys onthalen, 1 Dat eens de felle wraak,
., Vorft Menelaus zaak , ^ogt redden, fchonk my eens den Hemel dat vermaak'! \ Hoe vrolijk, hoe verblijd, ». Zou dan mijn Heit die tijd *ergetei), die ons nu wreed van elkmict fchcvd ! Β Β A G-
|
|||||
iS Dï VR-OLÏKE
XII. Β A C C H U S en A RA DN E, Rey van Bacchanten.
'Voys: Hu h:h iluden Draak^erlf alen,
Τ Aatonsrezamenverbeyden,
·■*-' En luftig vrolijk zijn,
Pns hert van droefheyd bevrydea
" Zo Bacchus vry van pijn,
Zigvoeld geveld,
Door't geweld
''- Der Min, hevig aan't blaken; Alsdoorhetgenot
Der lüften verzot,
Jn de Armen van de Bruyd Zig vrolijk iluyt.
Rey van Menaden«
Voys : Idem. T/" Ora zingen wy liet vermogen ¡
-"· Der groóte Minne-god, Die Bacchus ook heeft bewogen Ter eeren zijn genot, : Eenyderzwigt, Voor zijnfehigt, Die alles kan ontfteeken, ■ τ~ ":"........ \ Het |
||||
Æ Á Í G- G O D I Í. %ç
Het woedende Vee
Maakt hy zelf gedwee,
Wat aard of Water voed Omhelft zijn gloed. BACCHU S.!
Voys : Tranquille Citur, (of ) fetlaitgy my fyfa
(~)! Schoone die mijn Hert en Zin,
Ë-^ Beheerfcht, door kragt van uwe oogeujT
Die verpligten tot de Min,
Als ik befchoude haar vermogen :
Laat af van uwe rouw, beileed met raiyu Jeugd In volle luiten vreugd.
Zie eens hoe fchitterd uwe Kroon i
Herfchept in tintelende Sterren,
Reichouw, hoe aangenaam en fchoon Vertoond zig dat gezigt van verre,
Omhelftdan, Ja omhellt voor'tfterrensbitter De vriendelij keGodt. (!oî
A R 'I A D Í ¸.
Ail : Liefelijke Btijes.
30u ik v»n de gunft niet gevoelig wezen;
^ Piegy zo mildelijkaan my hebt bewcïea Dan was ik uwe jiefden onwaard, Â i Masar
|
|||
al Dví V R O L Y ·Κ Ε
Maar'k vind my om het vergelden bezwaard,1
;Hoe zal ik na waarde uw gunft beloonen, •Hoe zal ik mijn dankbaarheyd betoonen, Als dat ik verdry ver van mijn fmert, Uw geef ô Bromius mijn zuyver Hert. REY van BACCHANTEN enMENADEN.
■Voys : Baktle Qorolkst.
Τ ~Aat ons onzeftemmen paaren,
A-' Β y het zoet gehryd der Snaareii ; Nu Bacchus moed. Bezwijkt voor Venus gloed, 1» ,Dus paard, Opaard, Pc vreugden, met het minnen yoortaanzaj 'tHeeleal Eig ïien door dees drift verwinnen i Min geeft vreugd Aan de Jeugd Als htm Bacchus Bloed verheugd, xxiii.
Biifieis aan Achilles,
V0y$: Ctmrtnti Ia Bart}
IS dit dekragt van uvre Min,
Datgymykimdioiasenligtverlaatin; , ôStentf
|
||||
Æ Á Ê G - G O D Ã NI a£
6 ! Steunpilaar der Grickfche Staaten,
Gevreesde Zoon van Thetis de Godin, Is dir uw moed en dapperheyd,~ Wel eer van elk met 10 veellor verbreydy Pat gy op M enelaus fireng gebieden ,. In plaats van loon, Uw laat geichieden Deie&oodehoon? |
||||||
Qf agt uw gcootsheyd my onwaard,'·
• * an dit geweld zo fchandig te bevryden ¡ Oí heeft de fmaad die ik moet lyden, Geen medelyden in uw Hert gebaard, Gedenkt, Achillis nu niet meer Het zoet genot der Lierde dat wel eer Zijn moedig Hert zo fel tot my deed blaken ' Dat h y my laat, Gewillig fchaken, ßn't niet tegen Haat.
Wat heeft u liefden dus verkoeld ;
"'iens kragt gy my wel eer hebt duur gefwore* '· Of haakt gy na uw Vaderland » Mishaagd uw oog dit naar en bloedig Strand; L»at ik u dan tot Reys-genoot verftrekken Ik zal met uw Gewillig trekken Voor geen onheyl Ichuw, Â 3 4. Gffj
|
||||||
3<? D e V R O L Υ Κ Ε
4·
Gedenk Achilles, hoe mijn Hert
Zo wreed van mijn bezitter af-gefcheydeïi J Al pijn en ¿nnigleed moet leyden, Én werd daar door bewogen met mijnfmert
Ik zal ge willig liefen leed Met uw verdragen, ja ik ben gereed, (Kieñ gy de Zee op 't GriekieHeyr verbolgen
Steekt gy van Strand) Uw zelfs te volgen la uw Vadsrland. XIV.
Piaches Klagten.
Yo'/s : Tranquille Ceem, ( of) Verität ¡j mj <br, I. WAtbaatlietuw, datmenuwnoemd
De fchoonfte · in uws Vaders Rijken l Ja dat menfteeds van Piiche roemd, Wie kan in fchoonheyd haar gelijken,
Ν u gy alom vervolgt van Venus dulie haat■} Werd van elk eenverfmaad. |
||||||
Ach! hadmynimmer, Vrouw-natuur
Zo mildelijk haar fchoon gegeven, |
||||||
ZANG-GODIN. 3|
Ifc tag noy t dit rampzalig uur Ik lou in ruft en vrede leven,'
»! Schoonheyd vol gevaar, gy baardrnynief als druk En hevig ongeluk» |
|||||||||||
Maar wat betreurd gy uwe ftaat
• Wie kan de Goden wil weer-ftreven¿
"aarisgeeimytkomít, hulp nog raad ■
Voor u in dezen nood gegeven,
-Wel aan dan Piïche, draag, fchoon buytenu-' we fchuld Uweftraffe met geduld.
|
|||||||||||
Verfcheyde Gezangen op veeier
moeds-drifcen toe-gepailv XV.
Op de Ν Y O.'
Toys : Cvnrttitie !a iayr.
|
|||||||||||
ge-
|
|||||||||||
\j. ! Nimmer vergenoegdeNeydV
^ Wanneer-vind zig.uw afgunit oyt te vredefi
^ ( · y voed uw. met raropzaiigheden, \ï!ct uw noyt van Herten-leed bevrijd, Wie aan uw drift zig overgeeft, ß 4 Gei-
|
|||||||||||
¡ζ Di VROLYK E
Geftadig vol van ongeruftheyd leeft,'
Die fleeds de Ziel vervuld met felle/plagen J, {a doet het Hert
nwendig knagen, Noy t bevrijd van fmert. |
||||||||
GyiijteenVyamh'h; van al 1
Wat immermeer op Aarde is gebooren -¿. Wie graag een anders welzijn hooren,, Tragt gy te fmetten met u boze gal, Een anders onheyl is uw luft, In onruft vind gy u vermaak en ruft,' Gy zijt een peft op Aarde „ die vol wroegea* Uw zelfs verteerd, Vol ongenoegen: Ydei s ramp begeerd. |
||||||||
Maar fchoon gy vol afgunftigheyd,
Niets anders wenfcht als yder te verdrukken^ ι Gy ziet uw wenfeh noy t wel gelukken, Een braaf gemoed leeft van uw fmert bevreyd ( Dat werd noyt door uw gift ontruft, En fchoon uw ncydigVuurnoyt werd gebluft Dat kan altoos een waar vermaak ontfangen, j a leefd verheugd, Wijl zijn verlangen Steeds omlieiit de deugd. |
||||||||
XVI. MI*
|
||||||||
Ζ: Α Ν G-G O D IN. m
XVI. M INNE-NE Y D: Voys : LefitHaaJin 'íreyztnva» &C*
ri
Χ/Γ Innydige die fteeds in haat ontíteeken 7
*'-*■ U in getrouwe Minnaars druk verbleyd^ Envolíhodeafgunítigheyd»
Qpregte Min altoos zoekt te verbreeken, Waar is oyt liefde van uw fmert bevreyd.
ïi
Geen Herten die van waare liefde blaken ;.
Hoe onverbreek'lijk zy vereenigt zijn > -
Zijn vry van ü godloos fenijtt
Dat gy altoos tragt op haar uyt te braken ,1 ι Of gantfch verwoed orín bedekte ictiij·.;-
32"
Wie aan u drift zig eenmaal overgeven;
Vervuld gy met een fmettend Herten-leed }.
Dat haare Ziel met pijn doorfneed ',.
Wanneer zy zien vereende Zielen leven, Daar gy vergeefs u boosheyd op bèifeed,...
4'·
Maar al u fooodheyd en afgunftfgheden ;, Daar gy opregte liefden door behaagt, · 3 %i |
||||
34 De V II: ö Ι. Υ Κ Ε
En trouwe Minnaars Herten plaagt,
Zietgy in't eynd door waare Min vertreden Desgy vergeefsu neydig Hert doorknaagd. XVII.
GIERIG'HEYD.
Voys: Mart dei CamtfarJt,,
Gierigaard
Die in u.fnood bedryven,1 Wenftteblyvén,.
ByuSchyven
Uw 10 waard,
Zegtwatzoer,
Of vreugde kan ugevcn ¡ Dus te leven,
En te fterven
■ Na het Goed? Zoekt gy vreugd?
Wild uwe Goud-zugt liaakea. Enfteedshaaken
Ja zelfs blaaken
'Om de deugd,
2,
|
|||||||
Wild met vleyd
^pitaia, djg Schat begçere» |
|||||||
Die
|
|||||||
ZANG-GODIN. 1$
Die noyt keeren
Nog verteeren,
Kan door tijd,
Maar wat.zoekt
% Schatten te vergaaren ¡ Door uw fpaaren
En bëwaaren
Dat elk vloekt ?
Hy is Rijk
Viezig op Aard kan voegC2\» M et genoegen
Zonder wroegen
Om.he_tflijk.
Het gemoet
"ioetbuygen, voorderedes¡! Jin vertreden
d'Ydelheden
Met de voet.
Maar een Vrek
ycrflijtzijn tijd met lkvei»;. En met draven
Ja met graven.
Inde drek,
j». Want de Schat ÜJe regt tot ruß kanflrekkcrï Werd van Vxekfcen-
Nog van Gekken
Noyt bevat.
|
||||
!§■ D s V R O L· Υ Κ Ε
xviii.
Anders op het zelve;
Voj'S: Achm'jn fchoone mijn bem'mde , (of,
usa-a/rcedheyd G odt.der Minnen,- il
CNodéPeft voor alkHerten ; *
^ Nimmer zatte Gierigheyd Die met Duyzende varrimerten Op hoop,. 'sMenfchenlevens-tijd
Al wie uwe drift beminnen Scheppen nimmer vreugd of luft s
Wijl de Goud-zugt alle zinnen Steeds door vrees of zorg.ontruñ,
2".
;Wat kan uw Rijkdom geven-
Dwaze Vrekken, die verwoed ¿Tot heteynde van uw leven,
Als de blinde Mollen wroed, Midden in uw Goudè Bergen,
Die uw fchraapzugt om 't bezit ¡Van nog grooter Schatten tergen ι
Als u eenig doel en wit. 3·
Van't begin der koele Morgen :
Tot de zwart geverfde Nag« : |
||||
ZANG-GODIÄ Î7
Stellen Duyzenden van zorgen, Al uw zinnen op de wagt,
Komt u woeker u niet wekken ? Eer de Zon haar Kimmen kuft ,'-
IrMinft geritzel, zaluñrekken,. Tot verftooring uwer.ruih
4'
Maar wat baat het ydel pogen J
Daar gy nimmer in.u Schatz
Ruit nog vreugde kund beoogen ¿* Schoon gy.heel de Waereld had,.,
En gy met u overleyden, Zo vergeefs van u gehaat,
Moet van uwe Rijkdom fcheyden ¡, Waarin al uw Hey 1 beftaat.
5-
Tragtu Hert na ruft en vreugde-;,
Toom u driften zo verwoed,
Volgt het fpoor der waare deugden >, Dieu ley den tot het goed,
Dat alleen is regt beftendig, Tragt na een geruft gemoed ¡,
Wie dat heeft is noyt elendig,,' A Midden in zijn tegenfpoed..
|
|||||
W-n XIX, Schoon»
|
|||||
38 De V R O L Y Κ E
XIX. Schoonheyds Liefdenj
Voys . Suntrmllttotme-Ati, (of) ll^kwrden Jeei
I. |
||||||||
W
|
||||||||
At kan men dog winnen j¡
|
||||||||
Met ydel beminnen,
AIsonruíl
Akonruft
Voor't Herte,
Wat baard het vermogen Der lonkentie oógen ; Als pijnen
Als.pijnen
Eu im erten.
2.
Hoe kan ons vermaakenj
Het bjozen der kaalcen, Niet anders
Niet anders
Als Bloemen ?
Wiens lieffeliJKegeuren ¡ En fchoone coleuren, Niet waard zijn
Niet waard zijn ι
Te roemen,,
'3* B&=
|
||||||||
% Á Í G*G Ï ¼ î N.
3.'
Begiet eens de Rozen,
Wiens aangenaam blozen , Uw heden
Uw heden
Kan ilreeien,
Het dorren der Bladert Beroofchan cieraden » Zal uw Hart
Zal uw Hart
Yerveeleni
4·
Zozijn ook de Ionken
Der oogen wiens vonken ' Het Hefte
Het Herte
Doen blanken,.
Zo zijn ook de leden, Die aardig befneden, Een yder
Eenyder
V ermaaken,1
5.
Wel laat dan uw zinnen
Geen Schoon'ieyd beminnen^ Die haaft kan
Die haart kaa
yerkeetei)j
|
||||
4t> De V ROL Y Ê Å
Maar laat uw gedagten
De deugden fteedç agten Die nimmer
Die nimmer
Verteeren.
6Ï-
De Deugden en Zeden Verderen de Leden Zolange
Zolange
Wy leven.
Ja kunnen noytfcheyden Door lankheyd der teydeir Wild daar dan
Wild Ä aar daa
NȒtrevenXX.
DR O NK E NS G Ç Ë Ñ;
Voys : AtbfrlitotieMeagd, &c, j
Ii HOe kan de Wijn
't G ebruyk der zinnen ■ Verwinnen, En roeren onsbreyn,, Ja gelijk tot· Stellen ten fpot: ,'·■*.>
Die al te veel haar kragt beminnen ;,
Hóe-
|
||||
ZA N G-G ODIN.'
^oe kan de Wijn 't Gebruyk der zinnet
Verwinnen,
En roeren ons breyn, i..
Want haare vreugd;,
Js in dit leven,
Gegeven,
9p dat zy 't breyn verheugd,1. Enallefmert
Drijft uyt het Hert,.
Aan haar gebruyk werd niets misdrevàrs? Want haare vreugd, Is in dit leven,
Gegeven,
Op dat zy het breyn verheagdi 3'.
Maar vlied altijd,
Het overdadig
Enftadig
Misbruyk. Dergulzigheyd,'. Dat aan't gemoed
Slegtsfchadedoet,
De welluft maakt de Ziel misdadig Maar vlied altijd, Het overdadig
Enfchadig
Misbruyk, der gulzigheyd; |
||||
f* D-ε V R O.LYK E
é>
De overdaad,
Doet maat enreden
Vertreden,
En baard een fchandig kwaad Krenkt het verftand,
Dat zy vermand,
En brengt veel kwalen aan de leden 'v De overdaad, Doet maat enreden
Vertreden ,
En baard een fchandig kwaad; 5< ■
Laat dan haar kragt,
En zoete imaaken'
Noyt maaken
Dat gy de maat veragt ; Devrengdbeflaat
In middelmaat,
Des laat zy matig u vermaaken^ Laat dan haar kragt, En zoete imaaken'
Noyt maaken
Dat gy de maat veragt» |
|||||
XXI. Geld-,
|
|||||
ZANG-GODIN, tf
|
|||||||
XXI.
Geld-Liefde.
Vöys: Hei beß ef Jercti ■ *..
f~\Ntaarde Minnaars die het Goud bemind;
^ En flegts daar in al uw behagen vind, En doold verkeerdelijk van 't ipoor der reder* De waare Míe agt geen vergankelijkheden, Maar eerd de deugd://: met eeuwig-duurend kroon,
Vercierd de Jeugd ://: met eeuwig-duurend fcjioon. |
|||||||
E>e liefde die alleen om *t Goud ontftaat J
Veranderd ligtelijk in dulle haat,
Wanneer 't geval de liefde doet verteeren J Waar van 't verlies de fchatten doet verkeren, *ïy voeld berouw ://: die llcgts om Goudbe-
mind, -ntijne trouw ://: met GuldeKetensbind.j
3·
Ëerd des de Deugd die boven alle Schat ,1 tOpregt vermaak van waare Min bevat, i? dlc al'een ons altoos kan behagen, Dewijl't geval die nimmer weg kan dragen ; |
|||||||
44 De VROLYKE
Waar zulk een fchigt ://: 't Hert in Min ont- fteekt,
Wad trouw geñigt :// : die noyt door twift veP; breekt.
XXII.
HO O G-M O E TH
Vojs; Eyflitwat^ulijk.Mtj)jfi-
l.
VtT Aar toe dus op-geblazen,
** Verwaande, Hie vol moed,'.. Als Water golven razen , Die een Storm-wind zwellen doet ?.
Wat poogd gy trots verwaaten, Door uwe drift verblind,
Na eer en hooge ftaat en, Die 't geval zo ras verflind ?;
3.
Wat kan u hoogmoed winnen,
Met eer en hoog gebied,
Wat vleyd gy uwe zinnen, Met een opgepronkte niet ;
Die veele duy zend zorgen, In een vermomde,fchijn,
Houd door haar glans verborgen ·,' |
|||||||
Dieu onvernoegt doen zijn.
|
3. Tragt
|
||||||
Ζ Α Ν G-G O D IN.
|
|||||
3·
Tra gtgytezijn&eprezen,
Kieft weldoen tot u wit,
üoet uyt u daden lezen, 't Edel Bloed, dat gy beut,'
ï)an z*dt gy regt bezeffen, Wat eer en luyfter geeft,
En yder over treffen, .Die verwaand na eerzugt flreefd,
XXIÍI.
Onnutce zorgen.'
Vojs : Ahx Arme» Csmetadtt,
'■ I- EN wild u niet bezwaaren,
Met zorgen in ulevens-tijd,' Maarilijtujongejaaren, ín luit en vrolikheyd, V7zt baten alle zorgen, Als innig Ziels·verdriet,
ï>ie van den koele Morgen , Zijnfmert draagt in 't verborgen ßie van den koele Morgen , Tot 's Nagts noyt ruft geniet, Dcsô! Jeugd, Zoekt gy vreugd, VryuwHert
Vandiefmert> SRwüdmetyverhaaken
|
|||||
φ DiVROlTKE
Na het altoos beftendig goed, " Dat regt de Ziel voldoet, En buyten zorgen, het gemoed Met ruft en vreugde voed, Verfcheyde Minne-zangen.
XXIV.
Titer en Damons Minneryen in
Taf el-ff el, op verfcheyde
Zang-wijzen.
EERSTE TONEEL.
KLORIS,
Voysî Courante Ia Bare.
f^\}. Hemel, is 'er grooter fraert,
**^ Voor een in Min ontfteeke Ziel te dragen #|
( Waar vind men immer felder plagen )
Als Minnen van wiemen verftooten werd ? Zag gy ô ! Damon eenmaal aan, My dus bedrukt om uwe Min vergaan, Zaggy mijn uytgetreurden droevig wezen» Gy zoud de gloed, En fmerten lezen, Van mijn teer gemoed, Maargy veragt de zoete Min» Nu draagt gantfch geen ontzag aan haftr vet' |
|||
Æ ÄN G-G Ö DÍÑ. 47
_ Gy hebt u haar geweld onttogen, .
El laat haar noyt tot uwe Boezem ín, Onfteekthem Venus met u gloed, Nu gy my dwingt dat ik hem Minnen moet $ Vp dat ik eyndelijk mag adem halen, Doet hem mijn pijn, Kn felle plagen Eenmaal kundig zijn. Ô W E ED E Ô O NEEL;
'K L O R I s'en D'A M O N,
Voys : øá( u 'ctgrooter Vtcugiop Aa/a. ,
D Á Ì Ï Í.
|
|||||||
M
|
Eeftereffevandejagt,
|
||||||
Dieikagt,
Boven al de Godinnen, . v^iens Altarenikíleeds eer; Je Zal u dienen meer Ja voor eeuwig beminnen. 'k Slijt metuinluft en vreugd,' Mijne jeugd,
Noytdoor]ajffi Min ontfteekerj.j ^eerin Boffen Rergen Oal, Utygoedheyd boven al, Noyt voor Venus-zooß bezweken, Binnen. Ê L O-
|
|||||||
il ¼ Å V R ¼ L Y & Å
KLORIS.
, Voys : Stild uw wreedhejd Ooit der Minne*·
¾Ã Undgy dus de Leefde haaten
**^" Dwaze Damon, dieelkeerd. En haar om de Jagt verlaaten, Dat is Venus gebraveerd,
Spot vry met het zoete Minnen, 'k Hoop dat gy door haare kragt i
Haaft zult zien uw Hert verwinnen, Heett de Minne-god nog magt. Binnen.
DERDE TONEEL·
CUPIDO.
Voys : Kcxjimtud die luggedekca, CPot gy Damon met m ijn Schigten,
*■* Die voor mijn gevreeft geweld , Doen de Hemel-godenzwigten, Enhuntrotsheyd palen fteld,
Ëß Zal u opgeblazen moed Haaft doen buy gen, voor mijn gloed. Kloris zal niet langer klagen, 't Zal u ingebeelde ruft,
Eerlang uyt uw Hert verjagen, En u door een heete luft.
Steedsontftecken, meer en meer, ¡Werpen voor mijn voeten neer. Binnen. |
|||||
VIE#
|
|||||
ZANG-GODIN. #
V 1ER DE TONEEL, TITER en Ñ H I L IS,
Voys! Bitlcttt Deothtt',
Ô É Ô ER/
"pHilis mijne uytverkooren, WiW eens nau Titer hoorenV Ach! laat uw Hert, Zig buygen voor mijn fmerí,; ñ ç é L i s;
^fien noemtgy uw uytverkooren'J
Titer, ik v/il die taal niet hooren* Veelmin mijn Hert
Oyt buygen voorufm ert-
TITER,
Achhoord.
«. Een woord ölegts van u Titer ïpreelien, Slaat eens agt, '
>x Op mijn'klagt.; Wild niet vlugien voor mijnfineelien^ 'Engelin,.
j, . Laut mijn Min eenmaal tot uBoeiem in.; 4 ïHîf
|
||||
fo ' De VRO LYRE
|
|||||
i
|
|||||
Ñ Ç I L I S«
Maarhoord
Een woord,
Dat i tot u wil fpreeken ; 'k Sla geen agi
Op uw klagt
Staak dit vrugrelooze fmeekca De Godin
Van de Min
ïieemt noyt mijne Boezem i«. Ô I TER.
Voy»; Sarhaadc, »f, Al'-aiatmeadecikckk*tipea
Juffen Minnen. HOe kan het lot zo gants verfchilligwezen
Ach viel my eenmaal het geluk te beurt» Pat gy my Minde mijne uytgeleien, .CeÜjk als Ê loris die om Damon treurt, Zyeerd zijn liefde, Die haar doorgriefde #y eerd zijn liefde Die zy't befte keurt. PH1LIS.
Hoc weet gy dus 't geheym van haarepijnen »
Of heeit zy zelve u haar nood geklaagt, pat haar de Lietde doet aldus verkwijnen,
En dat zyDamon haare Ziel op draagt, .. |
|||||
ZANG-GODIN. $t
Weet dat dat giffen ;
Zeer ligt kan miffen, Weet dat dat giffen My geheel mishaagt. titer;
Voy«: &*ikjojjaPbiliik?JT'»««ff. Ö&'■
Ã\ Uyk hier wat neder in het Groen ;
Ik lis daar ginie Damon komen,' Ñ Ç 1 L I S,
Hy heeft miffchien iets van oiudoeii;'
En uwe Minnery vernomen. VYFDE TONEEL.
DAMON. Voya UoekauikjvflykjifltKt»,
\K voel mijn Hert verwinnen,
_ Van de Minne-Godt, öcooon ik het Minnen En zijn kragt befpot,
» ylijn Boezem blaakt van zijne gloed,' J* k voel dat hy mijn zinnen »Gantfch verkeeren doet, / w£l aan ik zal niet weerftreven ¿\jngevreeftteweld,
Cz, Ma«
|
||||
~r*i D e V R O L Õ Ê Å
. Maar my begeven
Nu liy wetten fteld,
En nu ik blaak van zijne fchigt., Wil ik met Kloris leven
Die mijn Ziel verpligt. Æ E S DE Ô O Í E EL. '
Ô É Ô E R en Ñ Ç I L I S.
■Yoys ! Breek,n Pykn heekju Bögest,
ÔÉÔÅ Ñí.
COioone werd ook eens bewogen i
·*-' Laat mijn fmeeken dat vermogen,,' Ziet niet langer ftraf en wreed Maar geneert mijn imert en leed ://: Ach laat eens door mijne klagten,
Uw verfteende Hert verzagten é Buygt eenmaal uw fiere zin.
Voor de kragt van mijne Min.://:
Maar kan mijn gevly niet baten,
Vaard gy voort in my te haten, Zal m y eerlang uwe ftraf
-Voeten in het duyfter Graf ://:
|
|||||
Ñ Ç*
|
|||||
ZANG-GODIN. Ð
|
||||||
Ñ Ç I L I S.
Voy s: Achfcbotme Maa¡t, &f,,
ÍK voel mijn Hert,
f" Watwonderteeken \ ' Ontfleeken A^s met een nieuwen fmert, Door het geweld TJer Min geveld Waar voor ik zie mijn kragt bezwcekem Ik voel mijn Hert Wat wonderteeken
. Ontfleeken Als met een nieuwe fmert, Maar Titer, laat
Dit vry ontdekken
Noy t flrekken
Tot mijne fchande of fmaat ¿< Geen lofle gloed
Komt mijn gemoed, .„,
Maar z,uyver vuur mijn driften WekkffJl »»
Maar Titer, laat
Dit vry ontdekken
_,, Noyt flrekken Tot mijne fchande of fmaad* |
||||||
C3 Ô Ij
|
||||||
M Di V R O L Y RE
TIT ER.
Voy»,: JUt 'kmS» PM" A?#* »ing » ér*.
LEerd dus mijn fchoone, dat de kragt,
Der liefde niet is te ontwijken, Want yder die haar trots veragt, Moet eyndelijk voor haar bezwijfcen,
Maar vreeft niet dat ik met verweyd , Oyt uwe liefden zalbeloonen,
fJ\X my u openhertigheyd, De grond van uw gemoed komt tooncB» PHILIS,
Wel ik omlielze dan uw Min-,
Enzalhaar kragt niet weder-ftreven¿ TITER.
Wel laat onsdan mijn Ehgelin,
Voortaan in Egt e-liefde leven. TWEEDE BEDRYR
EERSTE TONEEL· Κ L O R I S,
Voys: Eyßarcat gaelijkjArjsfe*.
tLJOe zou ik dan beminnen,
-*-·*· Die om.myfmjer.ten lagt V E»
|
||||
Æ Á Í G- GO D É Í. J#
En inzijn trotze zinnen,
7o onwaard mijn Min veragt r
Hoezouic Damon vlyen, \Teen, Kloris neen, laat af,
Zijn ftiode fpotteryen. Roepen, om een felle firaf.
Verban, verban, een liefde
Zo fchandig voor uw eer,
Schoon zy u eertijds geriefden Denktain haar geweld niet meer
Verfoeyt die fnode driften Die eertijds uw gemoed,-
Zo fchadelii k vergiften En veragt die inode gloed*
Maar wie komt herwaard treden »
Die zo weemoedig zugt ?;
En overluyd zijnredên: Uytgalmt, inmymerugt;
'tlsüamon, 't is de trotze Wiens Boezem als verflaald,
Braveerd de fteyle Rotzen j Daar noyt heylzaam vogt op daald«. Maar zou ik na hem hooren ? Neen Kloris, fchuwtzijntaa!,
Jafluyt, jailuytuwooren, Neemt als hy een Hert vanStaal,:
-¿o zal de fnode leeren, ^ Te regt de waare kragt, UeJ" Minne-God waardeeren, Diehy heeft zo trots veragt,
Ç.4, - Ô W-ES-
|
||||
5<ß De VROLYKE ,
|
|||||||||
TWEEDE, Ô O Í E E L;
KLORlSeirDAMON.
Voys :. Un Catir volage, of, Ikjloithitr mijn */«f-..
tea, ire. DA:MONt,
|
|||||||||
w
|
|||||||||
Aarom wild gy vlugten #,
|
|||||||||
ôl Kloris, mijnluft,
fía duyzend zugten Boven mijne ruft,,
Nu gy mijne zinnen,. Hebt in uw gebied," -
Wat tragt gy te winner»
Dat gymy ontvlied. Ê L O R IS·
Ik moet u bedanken.
Voor zo een eer,
, Maar weet uwe ranken - Gelden hier niet meer.
Waar toe dog dit fpotten Daar Damon 't getal,
De vetliefde zotten Noyt vermeeren zal.
Des laat my vertrekken J Gy kundnuvoortaan
Een ander begekken,. uiedatwiíverftaan;
|
|||||||||
ZA Í G-G O DI Í." fft
I Gy kund metuw vlyen,
■ Indien gy zulks tragt, | Een ander verblyen DieuwWoordenagt; BinnenJ
Der de ô ï í e e l:
Voys : Gezwinde bede van de Mi»· ■
da mu n;,
Ä Ch met een felle fmert
* Prangt gy mijn gemoed ! '
°■·'· Venus"die mijn teder Hert Haar beminnen doet,.
Kan wel zijn
Grooterpijn,
Voor mijn Ziel?' -
Nu ik kniel
L·. Voor haar? J í oorwaaruw ftraf is' my te zwaar;. Groóte Min-godin,<
Ach laat mijne Min,·
j Zo opregt van gloed Eens bekooren haar gemoed ://;'-
* jj'^'met u vergeefs gefpot P
I Maar erken mijnfchuld,. I^ch keer dan eens dit wreedc Lot;,
¼« mijn Ziel vervuld ^ Zo vol fmert ßatmjriHejtr _. |
||||
f8 De V R O L Õ Ê Å
Door die pijn
Haaft zal zijn Verteerd, Zo gy niet erlang verkeerd Haar verfteend gemoed En my haaftig doet Door uw kragt, Godin Smaken haare weder- min://: Binnenü , V I ERDE Ô ON EEL-
VEN U S. Voys: 's Winters tal mm van liefde /jfret^e»,
LEerddusô! trotze my te eeren,
Als allermagtiglte Godin; Ja leerd te regt de kragt waardeeren, Der wederftaaneloze Min,
En die gy trots en wreed van zinnen, Braveerd uw's Minnaars heete gloei
Ziet hoe ik kan uw Hert verwinnen, En vald voor mijne Throon te voet.1 DERDE Â E D R Y F.
TITER; Voyj: Tra»q«iltt Cw, (of) Verlaat ¿ymyverheve»-
Ziel. T\ E guide Dageraad breekt aan i
*ô 't Is tijd mijn Philis te begroeten ¡ XÛTk die SchooBeyiftiiça gaan, ö |
||||
Æ Á Í G - G O D Ã Í. jf$>
Qfindit Elzen Bos ontmoeten,
Maar hoorik niet haar ftem , ôja, deSdhbone Die my tot liefden dwingt. (zingt; Tweede ô o nee!..
|
||||||||||||
ÍHILIS,
Toys: M„rsdes Caaiifardi.)
|
||||||||||||
A
|
||||||||||||
Ch hoe zoet,
ô ! Schoonfte 'erGódiniicni
Streeld gy d'zinnen
Diebeminnen
Met u gloed,
Ja diefniaak,.
Saat alle vreugd te boven », Die te doven.
Is zig roven
't Waar vermaak»
DateenMenfch,
Opregte vreugd kan gevca. Daar al't leven
Na moeft.ftreven
Met hun wenfeh,
t„ Wel ik zal'
S>V/ willig dragen; Noy t vertragen-
Door de plagen^
Van't geval,
JVilu brand,,
|
||||||||||||
%mh
|
||||||||||||
Co D e V R O L Υ Κ Ε
Slègts in ons Hert ontfteeken ,,
Vorders kweeken
Ennoytbrceken.
Onzeband,.
Dan zal nijd
Nóg ramp ons heyl befiioeyea Í. Maar fteeds bloeyen
Ja vol grbeycn,
Tot haar fpijt.
Τ/Γ Τ Ε R:
Voys: AimaibIeVamn*m.
JAftórt ons fteeds in,
\ ô! Moeder der Min, Erkennende Zielen,, Op dat wyknielen' Inopregiezin,. VooruÁltaaren¿. En noyt ver vaaren ¡ Door de T.wift-godin ¿, Dan zal ons gemoed ¡ Zig altoos verroaaken,, En ons Hert fteeds blaaken ι "Ván een waare gloed,. Doet fteeds dé deugd,, Règeeren· de vreugd ,, Die door het beminn en ; Qns Hert van binnen ■, Door haar zoet verheugd t, Op dat noyt deJSieyd,, "Vtoortaanonze zinnen ; JËUmn; haan gift yerley d,'. |
||||
z:ang-godin. ¿j
|
|||||
PH1L.I S..
Vôys; Tranquille Caar, (of ) Verlaatgymy ¿re..
l-TOe beefden flusmijn teder Hert,
"*· Doe uwe ftemldonkiu mijn ooren,',
Ach dát ik nimmer tot mijn fmèrt,. Niet namaals u verwijt moet hooren, 1 Dat mijneloiïe tong;, mi}nherts-geheymzoïaf : Aan u te kennen gaf. T.ITE r:
Vöys: Idem.:
VRees niet mijn Schoone, mijnegleed'
Is veel te fterk en ftandvaitig,, île preys u ongeveynft gemoed,. Ontfla u van die vrees zo laftig,,
Maar zagt wie naderdons?. 'tisDamondiezo» Zijn droeve klagten oyt. \luyt,, D E R DE TON EEL
DAM O Ν.'-
Voys : Ikjroet nfchtone Silvia ¡efrezeit^,
Τκ heb het geluk u wel gepaarde Herten ¿,
*- Die nu zij t ten eynde van ufmetten ¡,, Téwenfehen alle vreugd,
Dienimmermeer de )eugd¿,
Ç τι Kam
|
|||||
6% ί> β VROLY Κ Ε
Kan ñreelen, of waar mee de Min't Hert ver*
Schoon my het wreede lot, ( hengd
Ontrooft dat zoet genot,
Dat u gewillig fchenkt.de groóte Minne-godt. Ach dat ik ook mögt zo gelukkig wezen,
Dat mijn Ziel vervuld met Duyzend vrezen >. ' Het eynd zag van de pijn
Waar door ik nu verkwijn, ( zijn
Wat zoete Balzem zou dat voor mijn Wonden
Maar ach! mijn felle ftraf
Laat noyt van klagen af,
©ie my deMin-godin voor mijne trotsheyd gaf. PH1LI5.
Voys : Revel/ie vous helle eu dormiré, (»ƒ) Indien oyt:
M Jagt haar droeve klagten, VErfchuyl uw agter deze Bomen ¿,
U Kloris zal haaft met de {loet Der Herderefien herwaards komen. Dat zy ons op dit Feeft begroet. Ik zal haar bidden met de Ryen
DerNimphen, op dit Feeft te zijlij En datgy haar hier moogt gelyen,
Tot wat veiligting van upijn. |
|||||
Ρ 4é
|
|||||
ZANG-GODIN. 63
|
|||||||||
Ί> A M O ».·
|
|||||||||
Voys: Ida«.
|
|||||||||
A ehPhiliszovol mededogen i
■**· Verkrijgt gy my dat groot geluk Ik zal voor eeuwig u beoogen, Als trooftereffe van mijn druk. Ρ Η l L Γ S.
Verfchuylu, zykomtherwaardstredeB,
En is alleen dit geeft my moed,
Ik zal wel haaft door mijne reden, De grond zien van haar teer gemoed.'
VIERDE TON E EL;
|
|||||||||
«LORIS.
Voys! 4chmij*fihMnetnjj»beminde, (of)Stfdiw
•wreedheyd Gtdt der Minnen. WAardfte mijner Speelgenoten,
Die ik in dat Landfchap vond ¿ Die ik heb zo vaak ontfloten, Mijn geheym en Herten-grond¿
Plúlis, die in wel te leven, Boven elk geprezen werd,
Gun my u een wenfch te geven» Uy t een goed en auyver bjï t, |
|||||||||
6\ D e V R O L YXI
Leefj jaleef, ô! Wei-gepaarde
Lang gelukkig, en in ruft,.
Agt u geen vermaak van waarde Als elkanders vreugd en lult,
Met befcheydenthey dte volgen,\ NoytdoorfnodsMinne-neyd,' !
Haat, nog.dulle drift verbolgen,. Maar voor alle twift bevreyd..
Laat de deugt uw Hert regeeren,.
Dan zal nimmer uw geluk
Heyl nog zegening ontbeeren , Da^ar dan zult gyvry van druk ·
Slyten, uwe levens-jaaren, En tot u gewenfchte vreugd,
Wederzien uw Takken paaren Intet bloeyen van haar Jeugd.'.
ÔÉÔÅ R.,
Voys: JingeMeyijeslayflerttoe..
fïP'die wenfch, ô ! Kloris, voegt:
*-^ Datwytoonen, hoevernoegt: On?.e Henen zig bevinden, Om gewillig en bereyd
Totuwdienit, zig te verbinden ·. Met eeaaltoos waare vleydf.
|
|||||
PPHK-
|
|||||
ZANG-GODIN. êfi
PHIL IS..
Voys : Sti!dH-ai.-wree4hejd Godtdet·Minnmr
r^Unô ! waardfte der Vriendinnen-
Die ik immer heb vertrouwt,.
En 't geheym van mijne zinnen Openhertig heb ontrouw t ;.
Iets dat ik van u begeeren, Dat u tegenwaordigheyd,
ßie ons Egt-feelï mag.vereeren; ; EnuatDamonugeleyd. Κ Z O R 1 S.
yoys: JongeMepjetlejßertiti· T^Een m ijn Hhilis, verg my niet,.
~ Dat mijn Hertzo ernftig vliet, Wild my van die bee verfchoonen,', Wijn gezelfchap zou gewis,
Damons oog en grqetsheydhooneß} Wie zo opgeblazen is.
β Hi L is;
Vöys: Idem.
_NJ Een mijn Kloris, neen gy moet*
- My vergunnen, om het zoet- Van uby-zijn te genieten,.
Nu verlaat u ftraffighey d, En kat het u niet verdrieten-
Datu-Darnon hier geleyd, ■ X..LC-
|
||||
€6 DeVROLYKE
÷ é ï ê ís. Voys: ldm.\
A Chhoepeynigtgymijnimert,
■^* En vermeerd dus wreed mijn imerî,' Neen mijn Philisftaakt dix pogen,
Kloris die zal noyt voortaan, Damon aan haar zy gedogen,
Nog met hem ten Rye gaan. Kloris zal niet laf nog zot,
't Voorwerp zijn van wjne fpot "t
Ik bedank u mijn beminde,
Gy kundïO gy zulks begeerd Damon, vry een ander vinden
Pin zijn groothey d m eer vereerds BAMON.
Voys: Sthtp rmtt mijn Zul gy zxlt ve r^tv'kke«,
\Ô^ Aarom wild gy mijn Schoone vlieden ,. "
** Dus zonder medely, Daargy Gebieden Kundhet Hert van ôáãß Ach laat mijn heete fmert,
Slegts de gunft gefchieden, Dat dog uw Hert
Maar iets bewogen werd. |
||||
ZANG-GODIN. 67
KLORIS.
Vöys : Latflmtal in '* rijzen van tin k»tk Margin* Aataf, laat af, ván mijn gehoor te tergea
Met u klagten, en geveynsde fmert ', 6! Snode, in wiens valiche Hert 2ig niet als lagen en bedrog verbergen, £n nimmer waare trouw gevonden werd» . D Λ Μ Ο Ν. '
Voy« : Si hep mtet mijn Ziet.
ACh r was my mogelijk te toonen ¿
De grond van mijn gemoed, 1 Wiens gloed» é! Schoone Mijn verteeren doet ; By zond noyt m£t yerweyd Mijn trouwe liefden löouerr> Wiens zuyverheyd Ñoyt valze lagen leyd. r ζ o s 1 sj.
Voys: ¿""Jtinael iu'trijzen, ùe.
y Ertrek, vertrek, ik kan nietmeer gedogea
Een voorwerp dat zo zeer mijn oog mis- Wiens lift Zo vais m¡jn Hert belaagd,
y, Y ertrek, u by zijn tergt te zeer mijn oogen¡
« heb die Min lang uyt mijn Hert verjaagd.
D A-
|
||||
** D e V R O L Õ Ê Å'
|
||||||
Z> AMO N.
Voys: Het beß op Aard..
"\T Aar wel danwreede,, wiens verfteendge-
" moed
Zo trots veragtmijnwaarellefdens-gloed, ·
Vaarwel;; uwoor zal my noyt hooren klagen, Maar denkt gy zult eerjang de ftraffe dragen, Laat vry uw Hert://: zig ftreelen met mijn pijn,. Een feller fmert ://: zal haait mijn wreeker zijn, PU IL IS.
Voys : Laat Phxtus ia het Morgeit-rtod,-
\X Yn waarde Kloris, laat eens af,
**■*- Van dus medogen-loos te wezen t Wie al te wreed is, heeft de ftraf Dertomelooze wraak te vrezen.· 'ÐÏßÐ,
Ach gy beftormd op eene tijd
Mijn Ziel, tezwak voor uwe lage» 'i> Ik kan niet tefFens zijn verwijt,
En u zo hart verzoek verdragen |
||||||
DJ.-
|
||||||
2¡ AN G-G O DIN. 6$
D Α Μ Ο Ν.
Voys : Watts 'ergrutter vreugdtf Aór4·
Tî Uyg u (Jan mijn Engclin,
_ Voor mijn Min,
Staakt dit wreede tegenpogen,
Laat degrootheyd van mijn fiirert»
Eens verwekken in uw Hert, Een behoorlijk mededogen.
Κ L O R ï S.
VoysVW«*·.
Door de kragt van u gevly
Niet hebt, zo ligt van Gevry,'
Als door Pliilis gunit verkregen. D A M O J?.
Vo/s : Het befl op Aard.
A Ch dat ik kniel ô Kloris voor u neer ¿
^ En vol berouw vergiffenis begeer, Van het verwijt aan u gedaan mijn fchoone Wiens gunft my.is onmogelijk te loone *TenzyuwZiel://: zig hier mee houd voldaan} katikikeds kniel ://: en bid u fchoonh.eyd.aan. |
|||||
kl o-
|
|||||
?o Ds VROLYKE
KLORIS.
Xoyt l W*t it 'ergwter Vreugd cf Ajvti« ,
X) Eys, ik hou van nu af aaa .
■*·* My voldaan,
Wild flegts uy t u daaden toonen,
Dat met al wat gy vermoogt, Steeds uw Hertin w aarheyd poogt J Mijneliefden te beloonen.
TITER.
Voys' Laaflmatl m'trijze*, 4rti
Ô Aat ons terwiil de Zon is aan het ryzeen
|
||||||||
:·
|
||||||||
·*-! Ons buygen voor het Altaar van de Min ■
Op dat wy met des Daags begin,
Naarligts vereyich behoorlijk eer bewyzen » Aan haar die is de magtigfte Godin. [*
Ê L O R I 9.
- Voys: Mm.
ÔÚÃ El treed on s voor wy volgen «we fchreden j
** t.n geven billik die Godinnen eer, Ja knielen voor haar Altaar neer, é En fmeeken haar met plegtige gebeden, Op dat haar gloed altoos ons Hert regeer. yyfí
|
||||||||
ÏANG-GODIN. 71
V Y F D F TONEEL. HYMEN.
|
|||||||||||
Voys: Mort vs» Oxeiißertt.
|
|||||||||||
L'
|
|||||||||||
efîang
|
|||||||||||
ô Wel-vereenden Zielen leeft ,
Dat niets u w Heyl weer-ilreeft » Een waare brand
Zy 't onderpand,
Van uwe Huwe'ijks-band,
Op dat door di uk nog fin ert, Zigiioyt ontroert uw Hert, Maartrouw gevonden werd » Dan zal de bitze Nijd Veteeren in haar fpijt, En noyt door haar vergift Verheeren u opregte drüt, Dan zal een waare gloed Ontfteeken uw gemoed * ^e met oneyndig zoet ^reenden Zielen voed. XXV.
|
|||||||||||
Aan de koele Jeugd.
V0T' : Wa»tna zifter t» veel Jngeri, é*
* l' \y At beweegt u Tonge 1 ieden '
Het vermaak der loetc Min i Zé
|
|||||||||||
öé D m V R O L Y Ê Å
Zo af-keerig te ontvlieden,
En te bannen uyt uw zin., Als of zy Min, het minft geen zoet deê fmàken^ En 't Hert geenzints kon ftreelenof vermaken, Wild eens diegedagten ftaken,, En beziet, Het geen gy vliet. |
|||||||||
Laat de fmaak van 't eerbaar minne» .
Eens bekooren uw gemoed, ' J a buygt uwe koele zinnen Voor de kragt van uwe gloed HetheeleA\, moetnahaarwettenlevea, Die doorNatuureen yder ingefchrevenr, AUes Avat hier leeft, doetftreven ø' Na ha« zoet Dat alles voed
Wie kan haare klagt ontwijken
Die zo onbepaald en fel,
Kan tot in den Afgrond rijken ] En ontroeren zelfde Hel,
Niemand kan zig bevryden ? voor 't vermogen Dat zy geeft aan twee bekoorlijke oogen, Die deiterkfte Knien bogen, Voor de Throon VanVenus-zoon; |
|||||||||
j
0. !
|
|||||||||
4·
JNiets kan grooter vreugde geven,
|
|||||||||
"Ζ A NT G -G· O DIN. -73
'Als eerbaar kuyze Min,
"Die de Jeugd doet vrolijk leven Ja verheugd het Hert en zin
Des laat zy voortaan, aan u behagen ; Maarfchuwt altoos verbodegeyle lagen Wild u altijd zo gedragen., Dat de deugd
Vcrzeldhaar vreugdL
XX VX
Anders.
Voy»' Mette Diwthee,]
l. |
||||||||||||
D
|
||||||||||||
RogeVryers, koel van tinnen ;
|
||||||||||||
Gants ontaard, van't zoete Minnen¡ ■
Wat drijft u aan Die drift te wederflaan, Wiens gloed ,
Vol zoet
Wet Hert vernoegt doet leven,; Ja verheugd, Met veel vreugd, < j·
Λ1 wie na haar zoethey d ftreven, '
. Ja wiens kragt
, _ fcerd en agt * Gantfche Menichelijk geüagt.; |
||||||||||||
3^* vermaak kan u beloven«,
"usonagtiaam uyt dovea |
||||||||||||
;Bat
|
||||||||||||
74 Df VROLYK E
Dat innig Vuur, Wel eer door Vrouw-natuur De Jeugd
Tot vreugd
En nut gebruy k gegeven i Laat dan af
Van dus lat
Haare wil te weder-itrcvc* En verlaat
Alle raad
Die u hier in tegen gaat." .3·'
Dan zult gy dat zoet ontfangen ¡
JDat met vuuriglijk verlangen, Van al wat leeft,
; [Werdhevignageftreeft, Welks fmaak
Vermaak
|Jw fteeds zal mede deelen, Ja die gloed
Zo vol zoet
Zal voortaan u zinnen ftreekn,' Want geen vreugd
Heeft de jeugd
Zokragtdadigoytveiheugd, ¿ |
|||||
XX VIL'
|
|||||
ZANG-G ODIN* fS
XXVII. L EN TE-ZANG,
Aaa R O S É Í D E. Voy«: Sj'tYujztudtrBMmtei
É. MYn waarde Rofinde, kom gaan wy op*S
^ Veld. Schoon Mavors verwoed Zig baad in het Bloed Van menig dapper Held, Belleden wy vrolük onze Jeugd, In zoete Min, en eerbaare vreugd, Schoon het al verteerend Oorlogs-zwaard ', Ontruft door zijn woeden, de gantfche Aard, 2.
Wat raakt ons het kraken van't grouzaam Me-'
Dat met naar gerügt ( taal, Vervuld fteeds de Lugt .
fyhetMoordfche-itaal, De Hefd vervuld deze Lente-teya
, Met alle verrukkende vrolijkheyd, * Gevogelte paard, gants onbefchroomd En zingt vol vreugde by 't J eugdig Geboomt. Da 3. Ñ«
|
||||
76 De V R O L Õ Ê Å
|
||||||||||||
De bíozendeV erras ontfteekt zelfs hai>t Mar?.,
Hoe wel by de Aard
En 't Menfchdom vervaard
Met yilijk ge^nars^ Mijn fchoorie, iaat dan mijnetevigefmert
Verwinnen, dekpelheyd.vanuwHert,
: En gurr wijlbet Veld ons ftreeld, met vermaak My <ensuwe liefde waarom ik fteeds blaak.
XXVIII.
VR E D E·-Æ ¢ Í G. Voys: Dent PEftc je veux faire \agnerte , of
V W'ntevs z»l men van Iiefdeffreekeit, |
||||||||||||
YY7 Aar toe het Harnas aan getogen
W Verwoede Marsal-omgevrecft? Daar gy door Venus fchoone oogen, Zo vaak verwonnen zijtgeweeft. , |
||||||||||||
•Wat batenal de tauwerierert
Door u zo menigmaal behaald?
Hoe kunnen zy u kruyn verderen
; -AkVenus van u Zegen-praald.
|
||||||||||||
3. Wil
|
||||||||||||
Æ Á Í G - G O-D I Í. ç
3·
Wild dan van't woeden u bedaren, Nugy voor haare fchoonheyd knieid ¿
2y vlied de wreedeKrijgs-gevaren , En woond niet daar men fel ontzielt.
De liefde fchuwt hét Menfchen-moorden l ■
En haar bloedig Krijgs-gefchi],
2y buygt daorlieffelijke woorden, - De koele Hertenna haar wil.
5·""
Laat af van Land en Volk te plagen j·
Hetgantlche \1 verlangt na ruft,
Uw Min zal Venus meer behagen , Alsgy haar Mond in vrede kult,
XXXiX.
Æ AN G aan ELIS E.
Yoys : Wat ís 'trgtMtr Vrtugi of Aati, |
||||||||||
■__
|
||||||||||
T7 Life die mijn gemoed
Metdegloed
van uMinne-vlammeftreelde,' Als de kragt der Min-godin , . Kerft ontftak m ij ç Hert en Min¡¡ tn haar zoethey d mede deelde. |
||||||||||
D 3 1. War4
|
||||||||||
78 De V R O L Υ Κ Ε
Xi
Wat .vreugd genoot mijn Ziel, dietiji
Eer de nijd
My u lieflijk by-zijn roofden, Enaltewreedelot
My benam, het zoet genot:
Dat uw liefde my.beloofden.. 3-
Maar wat fmaakt mijn Hert.» verdriet
Nu'tzigzièt
Van de liefde vreugd ontfteeken ? Die het eer by u genoot,
. Doeuwoogrrietfchootopfchoot Ecrit begon mijn vlam te kweeken. 4.. .,
Ach! Hemel dat ik eenmaal zag,",
Dat die Dag
Zo vol blijdfchap mögt herleven, Hoe zou my uw lief gezigt, '
Zo vol fehoon en vrolijk ligt,
Weer volmaakte vreugde geven/ η
Doch fehoon my't wr'eedé lot verbied
Mijn verdriet
U mijn fchoone Lief te1 klagen., Zal ik toonen dat mijn Hert Hoe gevoelig van die fmert,. Alles kan om u verdragen. XXX. Aa»
|
||||
ZA N G-G ODIN. iy
XXX. Aan dezelve.
Voy« : Ah >&my» Phiüt hpffen ma¡, &§,
I. "Ρ Life trots de felle ney ä,
J-J Gund my 't geluk weer uyt uw Wezen Zo vol van Ziels verrukkendhey d, Een Baïzem voor mijn Wond te leien.· , *;
Gy weet mijn fchoone hoe mijn Hert ;
Getroffen wierd, door Duyzend pijnen ¡-,
Dat ik uw oog, tot mijne fmert Zag uyt mijn droef gezigt verdwijnen·:
3-
^el aan dan, laat ons nu 't geluk
My uw gezigt heeft weer gegeven i· Bevrijd van alle fmert en druk,,
Voortaan, in waare blij dfchapleven.' 4:.-
^P âàt ik als voorheen vol vrengd,'
Na 't eyndigen van mijne plagen,' υ waare Wijdfchap van mijn Jeugd ,.
Mijn trouwe dienften op mag dragen; D4 XXXI. Zang
|
||||
26 De VROLYRR
XXXI. Zang aan KL O RI S. Yoys : Gtz-aimii fode van de Min,
■'rt
ΈΓ Loris die alleen 't vermaak'¡,
-*^- Van mijne zinnen zijt* Wiftgyeens, hoe fel ik blaak Vol ftandvaftigheyd, Hoe ik kwijn
En vol pijn
Uw genot 1
Tot mijn lot
Begeer,
yóorwaar u Hert en zou niet mecrv Twijffelen voortaan,
Nog door loffe waan
Vrezen, voormijntrouw
3>ie ik ongefchondenhouw. ■?·'-.
Mijn Min veragt al het gevaar
Dat haar oyt belaagt,
Geen felle rampen zelfs hoe zwaar Daar ζ y door verzaagt, Zy veragt En belagt Hét verwijt ' |
||||
Ζ Λ ÑG-GODÍN.
Dat de Nijd
Haar doét, ,
De dwang bevrij d vergeefs haar gloei Laat van vrezen af,
Want geen dwang: hoéftraf ¡'
Nog geen bitze Neyd
Keerd oyt haarflaudvaftigheyd.' - XXX IL
Aan dezelve*
Voy*: EyfiavatgulgXMtjifä
ï. '
TÍOe kunt gy altoos vrezen
.A ôKloris! datmijnHert
Niet zal ftandvaftig wezen, Pijn u Ziel niet mee die finert „
Míj η liefden zal de Rotzen Der Alphen, hoog van kruyn;
In het verduurend hotzen, Vaû ea duurzaam als Arduyn, ·
I
¿f1"
^o lang de Zon zijn oogen ;'
Met haar glans verheugd, · Zal ik ftandvaftig pogen -, ,
Om u onbefproke deugd,' < Mei Hert en·Ziel en zinnen s
JJjt een opregt gemoed. |
||||
%» De VROLYKE
Standvaftig te beminnen,
Met een ongeveynsde gloed. 3·
Geen Schopnheyd ¿ Goud, nog Staates,
Geen dwang, nog-bitze Neyd,
Zal my π doen verlaaten, Die alleen mijn Leydfterzijt,
.Wiens zagt gemoed en deugden, Gelijk de Dauw het Gras,
Mijn teder Hert verheugden, En van alle pijn genas,
4<ί
Wellâat dan uwe zinnen -
Mijn Kloris noyt voortaan,
.Goor-laffe vrees verwinnen, Tragt die fteeds te wederftaan,.
Mijn Hert zal altoos toonen,, Trots dwang en neydig gift,
Dat niets in my kan wopnen, Als een ongeveynsde drift..
XXXIII.
Aan dezelve.
yoyj ; Ikpcsx tifiboone Sflv'SgefnZtm
I.
CTeld; Md myeens uw gmál, ÔKlori«
**■' opeo.! *: Laat
|
||||
ZANG-GODIN. 8}
Laat niet mijn Hert vergeefs u liefden hopen ,
Ontiluyt u lieve Mond
Tot heeling van mijn Wond,
Dewijl mijn Hert vol .drift haakt na u trouw* verbond. Laat dan u Uytftel af,
Gebruykt niet tot een ftràf,
Dat u natuur tot trooft van waarc Minnaars gaf, |
|||||
Weerhoud u Min niet door een laftig vresea J
Als of mijn drift mögt onftandvaftig weien ,
Geenzints » want mijn gemoed, Wierdnoyt door drift gevoed, Die ílegts ontftónd uyt luft of een geveynsde
Ikbuygmy voördéthroon (gloei Van uwe deugd, wiens fchoon
My meer ontfonktals de fchigt van Venus zooñl
. 3·ν
j^ijn Min geveft, niet op de glans der oogea ¡
^ogophet Goud, nog Staatzugt »envermoge» Verkeerd noyt door de teyd,
j. Nog vreeft voor dwang nog neyd, "aar drift ftaatvaft en werd noyt van haar ver» Vertrouw dan op mijn Hert, (leyá
., Bevryhetvandefmert,-
w»ar rriee door uytftel 't dus lang gepeynigï werd D 6 ZXXtV, Ece'
|
|||||
S* De V R O LT Κ Ε
XXXIV.
Eenzaarnhéy d in Armoede.
j ¡ yoyi; Jmgt Mcyyes Ittyfler l»ti
2..
Tf'Ryers die als Ys verkoud,'
» ' U van lief de ftceds onthoud, Even als of het zoete paaren,.
Door natuur ons zelfs geleerd, Slegts door fmerten en bezwaaren,:
"sMenichen Jeugd en vreugd verteerd. |
||||||||
Laafvry dan die mening af,
£lsöf 't Huw'lijk tot een flraf, .. Voor't Menfihdom, wasgeboorea^
Nadernaal haar zoetigheyd, Al wat Adem kan bekooren,
Έύ ¡rol vreugd de zinnen vleyd.. Wát baat-u een Koningskroon y.
Schep.ter Staf en trotze Throon, Hóe zal haar uwe glants behagen j
Zo gy altoos eenzaam moett. Slyten uwe ley ens-dagen
ïtnïaajBhcyd is Mtcmoed, .. |
||||||||
ZANG-GODIN.
4.
Wat voor vreugde heeft een Vrek :j »
Die aan alles heeft gebrek ? Zo hy midden in zijn Schy ven,
Daar hy als een Mol ihwroed , Nagt en Dag alleen moet blyvcn·*■ -
Eeniaamhey d rs arremoed. 5·"
Wat vermaak geniet een Held,
Diezijn Vyand heeft geveld , Schoon hy ydereen doet hevea,"
Als hy fteeds beklad van Bloed , Moet op 't Veldalleenig leven 3
Eenz.aamb.eyd is arremofO. 6.
Ja zelfs midden in Ygehik
Zijt gy eenzaam vol van druk l Kund gy niemand mede deelen,' ,
Uw vermogen, Staat of Goed. Nimmerzalderuftuftreelen¿ γ
Eemaamheydisarremoed. - 7'
Ongelukkig, zultgyzijn,'
' Troofteloos, in uwe pijn, Kan u niemandhelpen dragen J ,
Uwe ramp in tegenfpoed, Steeds zal uwe Tonge klagen f\,
Eeniaamheyd is arremoed. 1 |
||||
U D e VRO LYKI
.8.
Van den grootften Amptenaar;
Tot den minften Bedelaar, Zult gy deze reden hooren,
't Ζ y in voor of tcgen-fpoed,. 't Huwelijk is tot vreugd befchoorea t ■
Eenzaamhey d is arremoed. Tragt gy dan ín waare vreugd,',
Te hefteden, uwe Jeugd, Oí uw oude levens J aaren i '
Denk het allerzoetfté zoet f, I s in het gezellig paaren >
Eenzaamheyd is arremoed,. XXXV.
TE GE N-Z Α Ν G.
. Vryheyd is Blyheyd. Voys : Vu Comr volage, o/, Ikjlint hier mijn klaf -
lea, &c. I.
\Tf At fteldgy in 't paaren,,
™ ô jeugd uwe luit, Beft eed uwe Jaaren, in meer vreugd en ruft, Geen
|
||||
ZANGGODIN. 8f
Geen vrolijker leven, ( Volg vrydeie raad) Kan y mand u geven Alsdevryeftaat. t..
Geen blinkende Kroonen;
Geen Rijkdom nog Goed Geen heerfchendeThroonen ¡ ■ Geenagtbaarzoet. Waar op het begeeren Haar oogttralen flaat. Kan u niet vederen ! Alsdevryeftaat. 3-
Geen bloiende kaaken, ;
Nog oogen vol gloed,
Hoe fel zy doen blanken ,
Een verliefd gemoed,
Verrukken de zinnen,
O y tin hoger graad» '
Niets waarder te Minnen,
Alsdevryeftaat.
4· ■
Wat vreugd kan u geven ¿.
ÏVIet een flaafze band,
Te zijn u gants le ven, ,■ Aan een Vrouw verpand», ¡, Sluytlieveru.we dagen, , .fc», B©5 '
|
||||
f S D e VKOLΥ Κ Ε
Bevrijd van dat kwaad,
Laat niet u behagen, AlsdevryeftaaW si ■
Bevrijd dan uw Herten
Zolangalsgyleefd, Vooral defmerten s Die de liefden geeft, Wild nimmer geloven Hoe fchoon dat men praat < Laat noy tu beroven, Vándevryeftaat. · ΧΧΧνΊ."
ÏSIiets volmaakt. ■
Veys · Wat is *trgtMUr yretipi*p Atrái
|
|||||||
"tTS vergeefs met reden-ftrijd, '
■*■ En verwijt, Voor en tegen trouw te fpreekcn>
Nademaal dat datgeding, Door geen ïedéii onderging ¿ · Pyt kan weiá«B vagçleekeWa -
|
|||||||
*rm$
|
|||||||
Ζ Α Ν G-GOD IN.
|
|||||||
Η
|
|||||||
2.
t Huw'lijk word by elk ge-eerd
En begeerd, Zelf deredcnlooze Dieren,
Hoe verwoed, en wreed, van aard ¿ Ziet men nogtans, fteeds gepaard Het gezellig Huwlijkvieren;
3-
Vîyheyd is vol vreugd, en zoet, i,1 Want zy doet
Elk na haar bezitting haken , Zy bekoord een yders Hert, Want waar zy gevonden werd Kan men waar genoegen finaken, 4.
Maar al wat de zinnen ftreeld
Haaft verveeld,
Door 't langdunrig genieten,' Ook is 't ajderzoetfte zoet,
Vaak doormengt met bitter roet J.» ; x
Dat ons alle doet verdrieten. 5·.: .
Ö£s de Wijze Sokrates,
| Deze Les,
Heefrwel eertijds regt gegeven ¿
Gy zult namaals met berouw,
Of'beklagen uwe trouw,
Qf verwenzen 't eenzaam leven. XXXVII. Aan
|
|||||||
9® De VROLYKE
XXXVII. Aan Ρ H I L I S. Voy s : Gefwiuáe btit van dt Min.
I. 'T1 Rots al het îy den van mijn Hert,
-*- Blaak ik van u Min, Hoe zeer my uwe ftrafheydfmert WreedeVyandin,
Mijn gemoed.
Eer de gloed
Daar mijn Ziel
In verviel,,
Als ik
In het eerfte oogenblik ,, Zag u lief gezigt,
Zo vol heerlijk ligt ¡
Dat ik fel gewond,
My haaft |n u boeyen vond. i.
En of gy fchoon u zinnen vleyd, Met mijn ziels-verdriet;
En nimmer met medogentheyd Mijn fmerten ziet, Die ik verdraag
Ik vertraag
Nimmermeer,
Maar ik eer
Uwe Min,
|
||||
ZANG-GODIN, S~î
En zoek daar mijnvernoegen in, Wijl de hoop my flreeld,
En altoos verbeeld ;
t Datualdeftraffigheyd, Eens vergaan zal door de teyd, XXXVIII.
Aan de ongevoelige Juffrouwsi.
Vbys : Btfneemvde Ftldea.
I. X^Erfteende Maagden díe uw ooren
* Sluyt,, voor uws Minnaars droeve klagt 1,
Als of gy waard uyt Ys gebooren, En van een Steenrots voord gebragt,
En vreeit gy niet voor het hevige wreekeo Van Nemefis, en haar dulle haat,
Die om u trotsheyd ingramfehap ontft'eekcD Steedsmet haar knagende roede flaatï
i..
En wild niet zorgeloos vergeeten l
r De plagen, van de weder-wraak, ^denkt lieeds aan Anaxarete V .En fchep in wreedheyd geen vermaak, ¿?. ftrafheyd deed haar in een fteen verkeeren Die toteen eeuwig geheugen ftaat, ¿o jal ook de liefden noy t wraak ontbeeren. \ wanneer zy veranderdin dullehaat. |
|||||
XXXIX. Zang
|
|||||
>a De VROLYKE
XXXIX. Zang aan KL· O R I S. Voysi Parlent äAmitt],
». *
A^Chhoezoet
"*■* Ishet, als twee beminnen 5 Ach hóe zoet
Is wederzijdze gloed, Voorwaar geen vreugd
Streeld immers zo de zinnen, Voorwaar geen vreugd ,'
Die w> volmaakt verheugd. - |
|||||||||
Als mijn Mond,
ô ! Kloris,. u ma.g nuffen j Als mijn Mond
( ô ! Oorzaak van mijn Wond ) Dóór dat genot
Ietstragt, mijnvlam te bluffen-, Is dat genot,
Voor njy een lieylaaam lot. |
|||||||||
Geenvermáak
Agt ik m hoog van waarde j |
|||||||||
Gcefl
|
|||||||||
ZA Ν G-GODIN. ?3
'Geen vermaak
Daar ikzo fel rva haak, Als dat het ioL
Qntfchonk dat ¿oet genot. |
||||||
Hoe vol vreugd
Zou dan mijn Hert herleven ¿ Hoe vol vreugd
Herleefde dan mijn j eugd, Geen Koninks-ftaat,
Zou m y meer blijdfchap geven, GeenKoninks-ftaat
fatzoet te bovengaat, XL. /
Getrouwe Herderinne', Liefdens
Zamen-zang. Voys : V» Cw "»'¡'g' > ( »ƒ ) Ikßf **T mjj«
k¿egten, &t. J' C Ghoone Herderinne
■*J zjjt van my gegroet Die my van binnen Hevig blaken doet .
ïk kom hier, ô! Schoone Omaanudefmerr, En-tle'/dentetoohe, yanraijuttderHert. a. H, Eri
|
||||||
54- De VROLYKE
|
||||||||
H. En 'ik ben gekomen
Voor 't ryzen der Zon Om 't aangenaam ftroomen * Van dees koele Bron, En 't dertele fpringen Der Vogels, wiens vreugd ,"' En aangenaam zingen Mijne Geeft verheugd. |
||||||||
Terwijl mijne Schapen
Gints weyden, in 't Dal.,' Tot een mijner Knapen, My hier vanden zal, Omhaarlangs dees Heyden By 't gintze Geboomt, Aan 't Beekje te leyden Dat daar nevens ftroomt. 4·
J. Ach! fchoonfte der Maagden Wiens vrolijk gelaat, My altoos behaagden Als de Dageraad, Kieft voor uwe Schapen Mijn Rijkdom, en goed, ;' Verwifleld uw Knapen Voor een grooter ftoet, |
||||||||
5. H. W*«
|
||||||||
Æ Á Í G-G O DI Í.
|
||||||||||||
95
|
||||||||||||
Ç, Wat zou het my baten
Dat ik mijne ftal, En Vee zou verbaten. Om een los geval? Dat umy doet leeren Wiens hevige gloed, Ligt haalt zou verkeeren Als die wasgcboet. ; |
||||||||||||
Ook heb ik verkooren
Een Herder wiens deugt Schoon laag gebooren Uytblinkt, in zijn Jeugd Een Herder in leven Een roem van zijn tijd Heb ik flecds gegeven Daargymyomvlijd. |
||||||||||||
7·
Ook zou u niet voegen Een Maagd, van mijn ftaat ¿ £>ie zig kan genoegen ^degrootsheydhaat. jJes volgt my niet verder¡ *¿og voed uwe brand, ikhebaan mijn Herder *%ic Min verpand. ", XLI. MIN-
|
||||||||||||
9S D e V ROL Õ Ê Å
XIX
M I N-B E RA Ä D»
Æ AN G. Voys: Tra»i¡uilte C<e*r', («ñ Verlaat g/ mj verhevea
Ziel, C Al dan de Schoonheyd, of het Goud
^ Van mijne liefden, zegen-praalen, Zal dat Metaal, daar elk op bouwt, Op mijne drift de prijs behaalen,
Of zal mijn Hert verrukt door hetbekoorlijk fchoon, Zig buygen voor haar Throori;
2.
Of zal de Deugd, die het gemoed
Van haar bezitters kan vermaaken^ ' My flreelen met haar glans en zoet,
fcn doen in heete liefde blaaken ? Als zy in flegt gewaad.vermaard en trots veragt
Werd van elk een belagt. 3«
Deluftbemindhet Jeugdigfchoon,
Jiet Hert m hoYaardy verdjronkeB ■Bei
|
||||
Æ ÁÍ G-GODIN. 57
begeerd het Goud, de deugd wiens loon,
Behoord de Zielen te ontfonken, Werd als onwaardig of nm fchat of hooge ftaat ;
Door blinde drift verimaad. 4:
*ïoç zalik dan in deze ftaat
Voor mijn Min het befte deel verkiezen ?
£aIikElize, uw gelaat, ô! Philis', uweichatverliezen?1
rPoris uwe deuSd verlaaten, die my ftreeld
Door rijkdom misgedeeld. JEGE N-ZA Í G.
é.
W Oe kan de Schoonheyd oyt uw Hert ;
Ã~_ Of haare glans uw Oog vermaken, Dienamaals met berouw, enfmert -Betaald uw al te ydel blaken, ■Wanneer de teyd haar glans, gelijk eenroöK verteerd En u haar kennen leerde ô«
w« baat het Ziel-verdervend Goud ?
. twe kan dat oyt uw Hert behagen ?
nydoold wie zig daar op vertrouwt,
«» moet te laat zijn drift beklagen,
E Wa»:
|
|||
,98 De V Ê OL Õ Ê Å
3·
Maar noyt verteerd de waare deugd
Die Ziel, en zinnen, kanbekooren, Ja ftreeld met een volmaakte vreugd,
Dees agtnog hoog nog laag gebooren Want rijkdom, eer nog ilaat, hoe wijd ho*
hoog vermaard Haar waarde evenaard, . s L o T-z an g;
Veys* AchmijnfcbütmemijKheminde, (of)Stildaia
-airtedheyd God der Miañen. I.
"1Ô7¸1 tragt danvoortaàn mijn zinnen ;
*v OmvoorSchoonheyd, Staat en Goud» Deugd ftandvaftig te beminnen, Daar men veylig op vertrouwt,
Laat het blind-geluk uw naaten, Schoon de tijd verteerd de Jeugd,
Noytzaluwdiefchatverlaaten, Wiensbezit de Ziel verheugd.
|
||||||
Schoonheyd is gantfch onitandvaftig
Goud en Staat in overdaad, „.;,, |
||||||
Ζ AN G-G ODIN.
In Min aangenaam, als laftig,
Mits dat noyt de luit verzaad, Haat dan die bekoorlijkheden,
Als verleyders van uw Jeugd, Buygt u driften voor de reden ,
Stel in deugd alleen u vreugd, XL· IL'
Aan R O S Ι Ν D E¿ Voys : By 't rtejzen der Boomen»
I. "D Ofinde mijn leven ",
*^ En eenige Iuft, Vermaak van mijn Jeugd,' Ja bron van mijn vreugd, En blijdfchap en ruft, Wanneer 7.al dog eens dat eynde zijn l "v"an mijn kwelling en hevige pijn, ^at ik ô ! Schoonevan my zo bemind, % weer in u aangenaam byzijn bevind. i.
Ëen Dag fcheynd my Jaaren i
Λ Ja Eeuwen te zijn, Wiens eyndeloosheyd; ^ijn Hert íteeds bereyd, Hen hevige pijn, £ L·
|
||||
ico De VROLYK E
Want zo lang mijn oog u mirlen moet,
Smaak ik noyt blijdfchap.verkwikking nogzoct Want niets is 'er fchoone weergaloze Maagd, ! Dat my buyten u oy t verrukt of behaagd, V.
'Ach dat eens den Hemel ;
Beweegt met mijn fmert t
My fchonk uw gezigt,
Op dat door dat ligt
"Weer verkwikt wierd mijn Hert ;
ïkruylde mijn waarde, die vreugde niet Voor 't allermagtigfte Rijks-gebiet, Wantuby, ofaf-zijn, ô ! tíron van mijn gloso Is 't ligt, dat my leven of nerven doet, XLIIIB
Aan Κ L O $ I Si JToys: 4ltikmyv Milis tpffeH mag, &*»
ι.
W'Aaromô! alteeyndiglotj
" Deed gy ons byder Zielen blaken J En roofden tevens dat genot, Dat ons regt kon gelukjkig maafecBj ι i., V/í'
|
|||
2 Α-Ν G-G O DL N.:
Ir.
Wat baat het dat uw teder Hert
2ig aan m y over heeft gegeven', "lijn Kloris, nu ik zo vol fmert, Moet vah u af-geicheyden leven'. Voorwaar daar kan geen feller pijn
Mijn waarde, voor mijn Hert oy t wezeri Als zo ver van uw oog te zijn, Wiens glans mijn fraerten kan genezen, Maar laat het ncydige gevaU
Ons vry dus van elkander fcheydeny £°gyftandvaftigmind, zo zal ¿yons, flcgts te vergeefs beneydçp* 5-
MijnHert heeft overlang verfmaad
ö»ar dulle neyd, en heylloos pogea J {* zal in fpijt, van haare haat ltl U altoosrnijnheyl beoogen., 6.
^el aan mijn Kloris, laat het lot
y*} lang oñs van elkander fchaaken 'l y'Jnwaarde, namaalszal'tgenot *n onze Min te zoeter fmaaken« E3
|
||||
,'u». De V R O L Υ Κ Ε
XLII. l'Amour peut tout.
Voys : Breek^« Pijlen trcckji Sogen,
I. Niets kan waarde liefden ñuyten,
Niemand kan haar kragt beiluyten \, Zy verwind het \vreed geweld, En behoud alom het Veld. i.
Niemand kan de vryezjnnenj!
Doorgeweld, nogdwang, verwinnen^ Haare driften altoos vry, ,Van geweld en ilaverny. 3·
Het gevaar van Wind en Baaren,.
Kan Leander niet vervaaren , Hy vreeft Storm , nog Zee, nogWin<J:, Tot hy -¿ig by Hero vind. 4.
Piramus, in Min ontfteekeu,.
Kan zijn Thisbe , zelve fpreeken , Schoon men hem voor ftrañjgheyd,. Haar gezigt en Min ontzeyd. 5. Tw
|
||||
ZÁNG-G ODIN, 103
ff
Twee aan een verknogte Herten, Vreezen geen gevaar nog fmerten, Want de waare Minne-gloed, Treed al 't onhey 1 met de voet, XLV.
Liefde verwind de Dood.
Vóys ; Waarom zijner zo veeljufftrs, &*
1, y¿ Aare Trouw is niet tefcheyden ;
Zy ontziet geen ramp nog nood, .
Ja vreeft Herte-leed, nogleyden, ζ. Ma.ir beftaat tot in de Dood, Hoe oyt de Neyd.haar eendragt tragt te breke»;
*y blijft altoos in trouwheyd onbezweken , £n vreeft geen afgunftig ftee.ken, Haare band,
Houd eeuwig ftand*
Si f
cnoon de Dood op haar verbolgen £
j, turidici voerd in het Graf,
aAr Orpheus zal haar Volgen,
G % vreeft Dood nog Helle-ftraf,
i,een 'affe vrees kan hem haar doen begeven '
°e. zelf het lot hem fcheynd te weder-ftreve»
¿ijn Min doet haar herleven
Schoon de Dood
Haar oogen floot,
£ 4 3. Waar
|
||||
10+ D e y R O L Õ Ê Å
|
||||
3?
Waare Min doet alles wijken,
Geen gevaar, nog v/reed geweld,"
Doet haar immermeer bezwijken, Zy behouwt alom het Veld.
De neyd verilijt, gants vrugteíoos haar tandea En knaagt vergeefs haar brekelooze banden , Wie van haar liefden branden Vrezen nood Nog ramp nog Dood. XL VI.
Aan Kloris op haar af-zijn? ,
Veys: S+rbandt, of) Al wat me» d<ret[mtit kfngttft
Juffen Minuta. I.
WAnneer mijn oog ô Kloris ! u moet derven
Derft te gelijk mijnHert zijn vreugd en Ë Dan kan ik immer hey 1 nog trooft verwerven > Dan vliet mijn hoop, mijnblijdfchap, en mij" luit, "Want alle vreugden Die my verheugden, ,Want alle vreugde zie ik uy tgebluft, |
||||
e
ZANG-G ODIN, ßï*·
2.'
Gelijk de Zoiíne-blom, die na dé StraaleifJ
Der guide Zon, zig altoos draayd en keerd
Zo moet ik uyt u oog mijn leven haaien, Vermids mijn Ziel die als haarNood-flar eerd Die al mijn lijden, In zoet verblijden -, . Die al mijn lijden; In vermaak verkeerde |
||||||||||||
Ja geen vermaak kan oytmijn Hert zo raken.
Als dat hetzig in u zoet by-zijn vind >
Dat kan alleen my regt gelukkig maken, Dat is alleen dat mijn fmert verwind. Mits gy mijn zinnen Kund regt verwinnen, Mits gy mijn zinnen, aan u liefde bind, XLVII.
ô R o o s T-z á í g;
Voysî Hàtkgnikjt/reliikjvsxens.
|
||||||||||||
i.
|
||||||||||||
I
|
||||||||||||
A«af, .laataf, van klagen;
*£ u treurigheyd, ^yflijtu dagen ; Er
|
||||||||||||
Ih
|
||||||||||||
Àï<ß DeVROLYKE
In vergeefs verweyd,
Mijn Hert befchuldigt niet het Lot,, Dat uw rooft, door haar plagen: U gew enfcht genot. 2.
't Is waar het zuy ver Minnen,
Eyfcht veelzoetigheyd, Die Ziel en zinnen Door haar kragt verbleyd, Daar gy in tegendeel, uw Hert,. Verteeren voeld, van binnen Door een heete fmert. 3·
Maar wie heeft oyt genooten,
Wat een Menfch verheugd,
Uyt 't Goud gefprooten Met gewenfchte vreugd, Die niet door 't al te neydig lot, Hem zag eerlang yerftooten Van dat zoet genot.. Wat wenfcht gy dan te nerven >
In uw Ziels-verdriet, Als gy moet derven Dat uwe Ziel gebied, 'tÇeluk dat zomteyds ons verbleydÀ Betaald onsduyzend-werven, |
|||||||
Met rampzaligheyd.'.
|
5» .-31
|
||||||
Ζ Α Ν G-G OD Î Ν. sof
|
|||||||
S'
tWellaat dan af van klagen En uw los verwijt, Daargy uw Dagen Zo vergeefs in ÍJijt, 't Geluk heeft nimmer uw beftraald Als op dat zy met plagen U die winft betaald». XLVIII.
Zang aan KLORIS.
Voys : O ! Doeltsit va» mijn Min.·
|
|||||||
Cíe daar de Lente-tijd
Die alles doet herleven,;
Metluftenvrolijkheyd Ons op een nieuw gegeven ï
2ie het Pluym-gedierte zweven ", Wiens Gezang het Veld verbleyd
Hoor Vrouw Flora, haare Bloemen' '· Zo vol geur en kleuren roemen
' Hoor hoe Pan, Hoor hoe Pan vol vréugd in 't Veld 'ZijnfchelleRietpijpfteld.
2.
Zie hoe elk vol vreugd, ·
Het Stads-gewoel ontweeken > > 6 ς.6. m
|
|||||||
io* D e V R O LY K E
Zig op het Veld verheugd,
By Boomen j en aan Beeken,.
Door die zoete vreugd ontfleeken,', Streden haare teere Jeugd,
Ja een zoet vermaak ontfangen, En met Veld, of Minne-zangen ¡
Ofgevry, Gfgevry, bevrijd van fmert, Vermaaken het Jeugdig.hert;
3·
Wel aan mijn Philis, laat
Die vreugd u geeft bekooren ¿
iWild vryna mijnen raad Mijn Ziels-beminde hboren
Eer u Lente-tijd verlooren En u Schoonheyd onder gaat ,1
Kan de Lente elk vermaaken, Denk het bloozen uwer kaakea ΐ
Is gelijk, Is gelijk een Lente-bloem, De Jeugd is haare roem..
41
Maar als de Noorde-wincr,
In guère Winter-dagen, ;
Het frifle Groen verflind Dat yder kan behagen,
Hoord men niemand meer gewagen · Dat men buyten vreugde vind,,
Zu zal ook u wem vertecren> |
||||
Æ Á Í G-<î ODIN. iep
Niemand zalu Schoonheydeeren,
Als u Jeugd,
Alsujeugd, die ras vergaat,' U door de tijd verlaat... 5-
Laat dan u Lente-tijd Niet vrugteloos verloopen J
EeruSchoonheydflijt, Wat kund gy namaak hoopenj
Als met naberouw, bekoopert Dat gy hebt uw zelf mifleyd ,
Wel laat dan u koele zinnen Buygen, voor het zoete Minnea ;.
En befteed, En befteed, in haar vreuga 9, Mijn Philis uwe Jeugd.
XLIX.
Waarc liefde baard genoegen,.
Vojrs: hliefdelZKtlejden,
n-
VEreende Herten
Wiens itandvaftigheyd,. Verwind alle fmerten . En't woeden der Neyd,.
Gy flijt uwe dagen Yernoegt, enyolluft, , E 7 Â
|
||||
no De V ROL· Y Ê Å
Enwerdnoyt, door plagen,
Nog droetheyd, ontruft,.
De ruft ftreeld u zinnen, En verheugdu Jeugd,
In 't zuy ver beminnen Van elkanders deugd.
2..
De Trouw bind uwe Zielen>
Datnimmermeer de Neyd
Die band kan vernielen, Hoe zy u beftreyd,
Gy vreeitgeen verkéeren Van het los geluk ,
Dat u niet kan deeren, Gy groeyd zelfs in druk,',
Gy kund al verwinnen Wat imert heet op Aard ·
Wijl 't waare beminnen Vernoeginge baard.
L>
Zang aan KLORIS.
Voys ; Courante la haare·
I. |
|||||||||
A
|
|||||||||
Ls een die inhet duyfterleefd,
|
|||||||||
En noyt het ligt der guldeZon ziet ftraalen»
itoguythaar glans vermaak kan haaien, ■ Schoor) '
|
|||||||||
ZANG-GODIN, m j
Schoon zy 't heel-al een waare blijdfchap geeft t
Zijn ook mijn oogen, zonderhgt,. . Wanneer ik mis mijn Kloris, uw gezigt, Degulde Zon kan my zelfs niet behagen, Als zy vol vreugd,
Komt 's Morgens dagen
En elk een verheugd.
2.
Màar als my uw gezigt beftraald,
Dan zie ik mijne blijdfchap weer herleven »
Mijn oogen weer verligting geven,
En mijne fmerten, met vermaak betaald,
Dan laat mijn Mond van klagen af,
Dan rijft mijn Geeft, als uyt een duyfter Graf,'
]a u gezigt doet al mijn ramp verdwijnen,
Als Phoebus oog
De Nagt-gordynen
Schuyit van 's Hemels-boog.
3·
Uw oogen zo vol glans, en vreugd,
Doen mijne Ziel, door zuyver vuur ontfonken;
Niet door een ligt, nog dertel lonken,
Datbaaftontfteekt, de 1 igt ontfonkte Jeugd,
Maar door haar zedige gezigt,
Dat mijneZiel tot waare Min verpligt,
Alsuwe Mond » door kragt van zoete redea,'.
Mijn raad op t pad
Der deugd te treden,
Ea waardeerd die fchat,.
|
||||
Be V Κ O L· Y ΚΈ
|
|||||||
na
|
|||||||
4··
Ik haak te regt dan na riet ligt,'
Van uwe kuyíche, en ichoone oogeff¿
Waar in de liefde, haar vermogen,
Met zo veel kragt en luyfter heeft gefügt^
Ik roem te regt haar waare kragt,
Die mijne Ziel in uwe boeyens bragt,
Die ramp nog neyd, onmogelijk kan flaaken s
Mits zy mijn Hert,
Steeds vafter maaken
Zelfs in drukenfmert,.
S~-
D'elaiter der gevloekte neyd:,
Mag vry vol fpijt u flonkeren begrimmen
De guide Zon is op haar kimmen
Mijn waarde, noy t van Nevelen bevreyd,
En wijl zy ziet dat ik haar doem,
En zo vol drift υ waarde gaven roem ,
Tragt zy vol fpijt uw luyfter te verdoven^
Maar noyt kan zy,.
Uw eerzaam roven,
Van haar fmerten vry.
6.
Haar Gal verbreekt noyt waare Trouw Ç
Die door de krâgt der reden vaft geklonken^. Vereende Zielen doet ontfonken Bevrijd van twift en knagend na berouw-, . : Schoon Vj haar Scjrigten op u fteld r.. |
|||||||
Æ Á Í G - G O D I Í, ß*§
ve waare deugd behoud alom het Veld,
yrees niet, haar dulle haat kan u niet deeren¿ Zy zal vol fmert
Ehfpijt, verteerert
Haar rampzalig Hert¿
LI.
Af-fcheydva&ELlSE.'
Voys: Dam PEfiejt veux faire laguerre 3, (»ƒ}-
V Wintert ×,áÉ men vau Iteftle fjreeken% |
|||||||
y"Aar wel Elife, welkers oogen
" Wel eer door haare dertelhey d, Enzoetgelonk, mijn Hert ontoogen» En maakte my mijn vryheyd kweyd, |
|||||||
'k Ben moe van langer u te fmeeken J
. Wiens Hert zo ydel, opufchöon Jn trotze' hovaardy ontfteeken, u Min my agt te groot een loon, ï>
Yaar wel mijn Hert zal u verlaaten,"
En Uwe hoogmoed zo vol waan y
Met zo veel fmaad, en af-keer haatend Ähgy my hebt wel eer gedaan.
*..'. -4. ft. |
|||||||
«4 De VIOLYKE
4. ík meen voortaan mijn vrye zinnen ¡
Te voeden , meteen Minne-gloed, Als om een voorwerp te beminnen,
Wiens weder- min mijn liefde voed. 5·
De Min kan my geen vreugde geven,
Zo lang 7.7 komt van cene kant,
De liefde, die het Hert doet leven Is wederzeydze Minne-brand.
6,-
Iklag met al de Min verdrieten,
En a1 haar ramp die zy befïuyt,"
Mijn Min moet weder-min genieten J Of anderzints fchey ik 'er uyt.
Lil.
Ρ ΗILIS Klaag-zang.
Voys Lieffelyke Bosje, ¿r*.
I. Wie kan helaas een Minnaars vlyen agten,
£n meer vertrouwen op haar geveynsde • klagten, Dus
|
||||
Ζ Α Ν G-G O I) IN. iij
Dus klaagde laaft Philis, haarleed,
6'. Titir, die dus trouw'loos vergeet, Mijn trouwe Min , u altoos toegedragen, Kan u mijn Schoonheyd niet meer behagen ¿ Ach heb dan deernis met mijne gloed, Eu ziet de imert die my uw af-zijn doet. 2.
é! HoogeEykenenKriftaHebeeken, Die duyzendmaal hoorden zijn trouweloos fmeeken,
Getuyg nu hei fmertend Ziel-verdriet , Waarin gy my dagelijks treuren ziet, Gotuyg hem de grootheyd van mijne plagen. Wiens hevige pijnen míjn Hert doorknagen ¡;. Maakhem bekend mijn feilefmert, Op dat hy eyndelijk bewegen werd, LUI.
De Liefde verwind zig zelve.
Cupido bemind Pfiche. Uyt Luc. Apuleus.
Veys : Uu heb ikjitn Oran\wtl*etttt\
I. Çj Y die uw teere zinnen ;
Hebt op de Min gefteld,'
bevoeld uw Hert verwinnen Door
|
||||
ii6 De V R O L Y Κ Ε
Door haargevreeft geweld ,
Envreeftniet
Voor verdriet,
Nog felle Minne fmerten ; Nu Cupido zw igt,
Voor zijn eygen SchigtJ.
En om het ftervelijk fchoon ,, VanuwPerfoon.
ai-
De kragt der ftralènde lonken Van Pfiches fchoon gezigt» Doen zijne Ziel ontrokken Aan haare Min verpligt, Haar fchoonheyd voed
Zijnegloed,
En doet zijn trotshey d wijken J Des volgt hy zijn luft,
En zoekt zijne ruft,
ytots Venus wreed gebod ,' , In haar genot.
Dus moet hy zelve verdrageto
En lijden inzij»Hert :
De pijnlijke plagen,
Die fteeds de Minnaars fmert , /
Hoe fel de neyd
Haarbevreyd,
Wie kan dan voortaan niet hoopen ï Dathy van die pijn
Gevoelig zal zijn x
Enftreelenmetluft, en vreugd £'
De Minnende Jeugd
LIV. Pc
|
||||
zang-godin. "7
LI V.
Ρ ccunise cedit Amor.
W. V. Foc. Frâns gevolgd
Voys: S»i«näe, 1.
C lg telve om een Schoone te verkwijnen
Voor een, die de ikmoed met haarftoet Voorzeld, ls Goud gezogt in fchraîe Yzcr-mijnen,
Eu vrugteloos aan ee<i s Doven deur gebeld;
Menagtop heden,
Verftand nog zeden»
De ílcrkfte reden
IshetftommeGeUj
Pit fchoon Metaal, zo veel aanminnighede» J
jveeft op de zinnen nu de meefte magt, ir*1 geld veel meer als duyiend fchoone reden • le immer heeft een Minnaar voordgebragt, Weg met het praaten.
Dat kan niet baaten,
Door Goude ftraaten
iWerd het Hert verkramt: j
|
||||
ïïS Pe V R O L Υ Κ Ε
LV.
Afïcheyd aan PHILIS.
I*
*\Γ Aar wel v 'k zal u verlaaten*
" En u wfeed gezigt
Voor eeuwighaaten, Akeen heyloos ligt,
Ontaarde Philis, welkers Heft Zo koel en trots verwaatcii, Spot met mijne fmert. HebikdoorMingedrpvon
U wel eer, mijn Hert
En Ziel gegeven, 't Was om buy ten fmert,
Door uwe weder-min gevoed, ín waare vreugd te leven
Door wederzeydsze gloed. 3'
Maar nu ik uw zinnen
Alteftraf, en koel
Niets kan verwinnen Zonder 't minft gevoel,
Trek ik van u mijn liefden af, Als die niet kan beminneα
Een gemoed zo ítráf. 4
|
||||
Æ Ë Í G~G Ï DIN. ÷é9
4·
' Maar denkt pief al te wreedc, Dat gy altoos zult De Miavertreden, Zonder ftraf of fchuld,
Eerlang zal u de Minne-god Doen zien dat gy op hedea i ; Hem ie trots beipot. -- ■LVI.
Zang aan KLORIS.
Voys: Tranquille Cceur , (of) Verlaat¿ymy&f*
I. A Ls ik ô ! Kloris denk aan 't zoet
^ Datonswel eer zo vrolijk ftreeldei . Doe gy mijn heete Minne-gloed, Door uwe fchoone oogen teelden,
Èn fchonk u wedermin .· van allefmert bevreyd ■ Vern.ocgd.en waarverbleyd. 2.
Öan doet dit blijdfchap, mijne brand
Met groote.drift, en kragt herleven ¿
■L'an wenfchikduyzendmaal, mijn hand Aan uw als Bruydegom te geven,
Vermits geen vreugd hoe groot, my immer æó verblijd pfmijnezinneaYlijd. 3. Maar
|
||||
;iao Di VROLYKE,
3?
Maar ach wanneer mijn Hert gedenkt i
Aan 't wreed geweld en felle plagen , Die ons het bitter nood-lot fchenkt,
Dan moet ik my luyd op beklagen, Dan wenfch ik dat de Dood, my voerdiiyt
'tnaare Graf, En dus voleynd mijnftrafV |
||||||
Maat't zoet gedenken, vandieteyd
Die ons wel eer zo mild verheugdp i ^Trooft my in mijne treurighey d,
Met ho"öp', van nog aanftaande vreugden?
LVIL
VEL D-Z ANG! Voys: AchmÜ»fchooHt¡Hg»bemindet (of) StildtO»
v/retdhejd Godtder Mime, I.
LAat zig vry gelukkigroemea t
't Dertcle en pragtig Hof, [t Luft ons 't geurig Veld te riemen; |
||||||
ZA Ν G-G O DIN.
'Dat ons altoos rijke ftef
' Schaft, tot blijdfchap en vermaaken,'
Daar vrj vrolijk en verheugd,
ïa elkanders liefden blaaken, En hefteden onze Jeugd. |
|||||||||||
:3>¿
|
|||||||||||
ft Luft ons by de klaare Beeken
Waarde Kloris onbefchroomd ¡
Van de zoete Min te fprceken, Ofby't Jeugdige Geboomt,' Na het zoet Gezang te hooren, b Yan'tGevógcit, datverblijd¡ Elk kan met haar ftem bekooren , In de GroeneLente-tijd. |
|||||||||||
φ
^i te wandelen in 't Lommer
v Van de Telgen, ongeplaagt, "an de Neyd, en zorg, - en kommer t>rie 't Hof fteeds met zig draagt, ^1« kan ons de Neyd niet plagen, j, Niemandzal hier onze ftaat » °°rafgunftigheyd belagen, *og vervolgen met zijn haat,, 1 ~°(derfchaduwrijke Elzen
^al ons niet beneyden, als ■'y eikanderen omhelzen, F |
|||||||||||
liai De VROLYKE
En ik om u fchoone Haïs
Vaftgeitrengeld, uwe Lippen Met de minfte vuurig druk,
En het ftranden van de ldippen Aan-merk, als mijn hoog geluk*
S·
{Weg met hoofze Minneryen,
Vol van fnood bedrog, en Hit:,1 .
ïWëgmetftreelen, en met vlyen,, Door de ichijn flegtsgeverniit,
iWy door zuy ver vuur gedreven, Kiezen in het geurig Veld,
JTryvanNeyd, en zorg, te leven J Die alom het Hof verzeld.
LVIII.
Liefdens vermogen:
I.
|
||||||||||||
W
|
||||||||||||
Ie werd níet geveld ?
|
||||||||||||
Door't lieflijk geweld;
Van Venus-fchigten, Die elk doen zwigten, Waar zy fpits op fteld, En vaak verwinnen, De trotze zinnen, VandekloekfteHeld; "Wie oyt heeft getragt ,' Haar magt te bravecren i Heeft zy haalt doeaceieo |
||||||||||||
Bá*í
|
||||||||||||
Ζ AN G-GO DI Ν. ζ»;
Haar gevreesde kragt,
Elk eerd haar gloed, Wiens aangenaam zoet 'tHeel al kan vermaaken; En vreugde doen fmaakcB Die elk een voldoet, Men ziet al wat leeft, Oro de blijdíchap te Maakcri* t)ie de liefde geeft. |
|||||
ïqyg dan voor de Throoa
Van haar, en haar Zoon* Wiens groot vermogen» Voor alle ooger. Staat zo klaar ten toon ¿ De Magtigfte-moeten , Voor haare voeten Leggen Staf, en Kroont tïeenSchepzelisvry, Van voor haar te huygen« Elkeen moetgetuygen, Van haar heerichappy , öe Lugt en Zee, *s niet zo gerec, De magtige Goden; Doen haare geboden i <Y maakt eikgedwee, Ja alle haar kragt, »s'rhoogftvannoden "oorhetAards-geflagt; Pä lM,BOJl·;
|
|||||
-g»4 D* ÚËÏ×Õ Ê Å
BOER E-V R\Y A Gl Åí
InTafel-fpel.
Op verfchey de Zang-w y zen, EeríieToneeli
JK R E LIS. º. R rÍK
Voys: Ksrtj*k¡?l
Ê ¢ E L;J S._
' 'T* Ryntje alderzoetfte Mayd,'
-*- Die ik mit min fiere zinnen i Nouhaeftheb ien Maen&evreyd, Doetmenrays ien kort befcbayd,1
Zeg hebjer zin an oMet Datje nouw zo dtuylig ziet ?
, Kom ¡e mot het Ja-v/oord geven ¡ Want ik hebje al men leven
"( Of zo haelme, dut en dat, ) Schi« bezukte Lief ehadv
Heer wat praet die Vry er zoet J
Wel men zou et haaft geloven J Keg Kees > hetjewaytzeHoet
Al die waysheyt uyt ebroet ; Heet watheby,em byftcrncs
|
|||||
m
|
|||||
Ζ Α ÑGrG ODIN, 'm
|
||||||
Op fen Steemans, opezet;
En je Hayr dat is efchooren, Netop'tEiiddenvanjeOoreni.
Enjetaeliszoeleerd Of je School had eftudeerd, ,
KR EL IS.
Wel hoe,' icheerjeze ook Tryn J
Heer wat benje byfter fpytig,
'kLoofje wilt als Piet en Styn, Op fen Steeds evreen zijn,
Kom kom geefmemaer ien zoen* 'k-Zeltj e op fen Steeds wel doen ; · :
Want ik heb rays veertien Dagen, Teun 'er Melk irfSte'e gedragen,
'k Weet hiel wel op v/at fatzoen Dat et tans de Steeluy doen,
Τ R ïlTt:
Foeyfoey, veegje Neus eerft of;'
Wantjelijktmevrywatfnottig,' Enje Baert dk zif vol ftof,
Neen Kees jy begind te grof» Al te haeftigis niet goed,
En te veul-dât fmaekt orizoef ; "laerwie komt daer gintzeloopen ?
Jonge 'tlijki wel zoo'n verloopen,' \j}otFransman, 'tiszoo'nSnaek want ik hooret an fen fpraek-. |
||||||
F 3 -TWEE
|
||||||
rx6 De VROLY Κ Ε
TWEEDE TON E E L M E GG E £ S ? JL Ν.
Voys: WclKjttmjjarrjtr,,
I.
Tp b 'k ik main Fleske
■*~J Doar fraykes oyt geveegd ¡
¡Was nau mijn Teske
Zopeftig niet geleegd,
*k En zou gicn Ontsvod zain ¡ Vannogien Potte Wain
Doar 'tKielgat een te ftauwen Ï Maar men wil's aan main.
{Fe kwaad nietaawen. *¿¡ "
Ba zinteStîeven,
'kik pays, oor nog klank;
Doar es nog lieven Doar 's nog een betske drank ",
A, edel-fchocne Wain, Oe flerkt de kragt, main braip ,
Gay elpt mijn Ert aen 't fpringen, Kom 'k zal iens vray van pain,
Een Airkc, zingen. |
|||||
Yof
|
|||||
ZANG-GODIN. 127]
Voys: AhBachtttterfltnWcreUitgek°mé»í
I.
BOachasgafonsdeuzegoaven,
Voer den durft, en tot vermoak ¿ Om dedroegeKiel, teloaven. Wan d.oar es gien froaïje; zoak,
Als bay dit fchoen natielen Dag te zain i Un verjoagd de zorregen en alle paja/ |
|||||||
IedelVogt, zovolvanwoardenj'
Als 'k ikzie aw fchoen coleur,
Agt |k ik gien vermoak op oarden,, Niets pafleerd aufriffe geur,
Ba dat teugskefmoakt, of'kik main Mond» Vol van Godenneétarvond.
Vèys .· WeiKjet mijn Prjcrl
"DA dat dat lekken
Zo altayd duuren kon
'k Ik zau wa gekken M t d'allergroetfte Don,
Moar'tGeld, eriftrekt niet vier,' Dat is een koalen zier,
't Stoat met main flegtsgefchoapen i En't ooft riat doet main zier,
klkgoawatflöapem |
|||||||
f 4 tryn:
|
|||||||
lap D â VRO L Õ Ê Å
TR r Í.
Voys : WelM'ekeßottt, é-e,
yfTEl Kees bedaer,. ,
" Dat dunkt me zeper aerdig,"
Dat is ien Oortjewaerdig, WeldieTaclisraer,. Maer Jongen et word laet, Gen dag men befle maet
JMen Mortje mögt aers ky ven, Wangt ik durf niet lang uyt bly ven i
Of ze maekt voort praet, KR EL 13.
Neen, neen, blijfffaen,
lkzweerjebymijnlevenj
Datje zeld het Ja-woord geven Eer ik jou laet gaeny
*k Heb lang enog gevrayd, , Kor», kom, men zoete Maydj. Je mot niet langer wagten, Of ik zouje haeft verkragten
Uyt klinklaere fpayt. TS r í.
Voys ! Jonge Meysjts luyßtrd tue.
SWijg, enhoujemonddigt toe,
'k Benje malle praet al moe, Ma:r, ik zie men Mortje komen ± |
||||
ZANG-GODIN, iïf
Zie v/el veurjVwatje 2egt
Hetze jou gebruy vernomen,' Staet het hier te byñer flegt. CE URT J Ei
Vopi Ueme'
WEI Keee wat gebruy is dat ?
Datje Trijn, dusagtcr'tgat N Λ1 an legt op Straet te Ioopen ? Laet de Mayd mit vreede gaen ¿ Jy hoeft niet op heur te heopen, > Laet dat malle bruyen ftaen,, - X R E LIS.
i·.
WÈÎ ik heb noy t aers jou Kind ,1 ■
Als in eer en deugd emind, *k Heb 'er noyt niet veur gaen liege» 'l "k Zoek mitgeen verweendepraet, Jou, of heur niet te bedriegen, 'kZegt regtaytgelijk'etflaet, zï1; .
JtHebwerentig, ookmooyGoed;
^aar men tansal veul om doet,
'kI!1>SZy·Watmooyhefteden, >
.* om niet fchief, nog mank, rasver regt - ■
F 5 Oyrt
|
||||
i30 De VROLYKE
G ver. al mijn Lijf en Leden,
Daer toe een bettorven Knegt. G E URTJ E.
Voys : Idem.
VJLr£l mien jy 't, in eer en deugd,"
W Gun ikjouopregt de vreugd, Van voortaen mit heur te leven, 'k Zei 'er daertoe nog icn Bed. .Mtzen toebehooren geven, Zo ze ïin aeii Trouwen het. KR EL IS.
voys -, léem
Cíe daer nou men Meisje,
*-* Nouftaet'etanjou, Eedenkjouienraisje En aenvaerd men:Trouw,
Ik zelje jou geven, Mithart, inmkzin,
ί,'η fteeds mit jou leven ïnienwaereMin.
τ urn*:
Wel as danje linnen
Zijn tot men geiind >
Zei ik jou beminnen Asien vyiüig Kind,,
|
|||||
O«
|
|||||
Æ Á Í G-G Ï â Ú^Í. ï#ï
Om dat 'et begeeren
VanMortjen, 'etwou, .
Zei ik niet weeren, Maar ontfangjou trouw«
Ê RE tl S.
Voys: Tt«ytjte>ynz.Mte Engeltt*.
Cledaer is dan men regterhand
*J Totpand, van onzeHuwlijks-band¡
Daer mot men eerft ien Roemertje op fchenkerr
By Piet, in 't Zwaentjen, is goe Wijn,.
Daer zei van evend Jong fpul zijn, Dat ken de koop niet krenken
Men zoete Mayd. M EG G EL S f A m
|
||||||
u
J)Atdriiftdevoakeeloytmainoof;
rT MamErtdaïfpnngt wel dray voet hoog «aperte, ad ik nau wat te vertieren, Menzaudan zien, ofMeggels Jan . Verftoat et ligten van de Kan, En'tKielgat weet tefm¡eren» Maor 't es verzjerd. |
||||||
ïp D E V R O L Υ Κ Ε
2..
ê ! Sahte Boakus met au (tam
De Peft oal het pecuriiam, Pardik.'t zain di draymaol verzjerdeScnayven, Die may doen kayken als ien zot, . En di mayn oogen uit den Pot, En Kiel zo droag doen blay ven, BapelUgGeld, Τ R r N.
Voy s : Idem.
\ü" El Landsman, binje zo gefield,
- " EnisjeBeurszoicferaeivanGeld, T<öm, kom, 'et mag'ernouopoverfchieten ¡, Cae maer daerguntzc in de Swaen, Daer jy die Mayd op de Stoep ziet ftaen, 'jöu Kcel-gat iens begieten, OpKeesennaenv ME G G E & S-JA Ν.
Υθ7$ : Uem.
Tp Β dfrtik Uffrouw, au Serviteur,'
-*--' Ba wat mirakel, wat bonheur, 'kik prol in al Markifen, en in Groaveß, BéBoerkens dat zijn broave Liens, Pärdiki dat komt eel onverxiens Logt ons den Hals iens loaven - Xetimnerecit-· 'JC-Sf;
|
||||
ZA N G-GO DI Ν. ϊ|§
Κ HEL Ι S.
Vöysï"Ab Jk.mi¡n ΡKlit k-ÜR» ">*£* &'i |
|||||||||
Κ
|
|||||||||
Om zoete Trairitje, laetonsgaen, '>
|
|||||||||
Men Keel-gat roept al vaft om drinkefi |
En't word al kout, vanhierteftaen, Ik hoor byPiet de Veel al klinken» τ nr n: .
JaKrelis, laetonsmitdieSnaelc¿
Ons, van den Avond wat verblyen, Ik vind in die Knevel veel vermaek, En 'k hou tog veel van Snaekeryen. M E G GEL S.J Λ Ν,
Voys s Wat'h 'ergroot er Frcttgd of Aera,
EOäkus, 'kpaysditkomvanaB, >
Dat 'k ik nau, May zal mit ou Sap vermoak^en, , Ba, langleefdenelenitoet, Dieau dient, eneeroàndoet, Met den train vsrraefe Snoaken.;-> Laag lief auwenVoedfter-voär; >
^letdeafchoar, F ,7 -t : Ysâ
|
|||||||||
i?4 De V ROL Õ Ê-Å
Van au vrolaike Baggantén',
Lang leef nobis broave Kroeg, Schenkt den Bieker, loat en vroeg,' Qan au Rootgeneusde Klanten. . LX.
Afrfchey d aan de Liefde.'.
Voys ! Ìâéìôéáá Oxettßtrn,...
I. WEg Min,
Y' Wiens laffe drift, wel mijn ZW 3':
Zoilaafs gevangen hiel,, Want uwe kragt,
Dje y deragt,.
Heeft op my geen magt, Ik leef nu buyteu pijn^ Uw ftreelend Ziels- fenijn, Kan mijn vermaak niet zijn ,, Iklag met uw gevly, En agt voorzotterny De kragt van uwe gloed , Die 't ligt verhitte Bloed, Met zo veel dulle vlam me voed . 'k Lag met Cupidoos-fchigt,. Daar e'k zolaf voor zwïgt, En met het fchoon gezigt, Daar by zijn Throon in ftigt*. |
|||||
fcJtf
|
|||||
ZANG-GODIN. *$?<
JLXI. Yoys: Ah Hornija ihiliikfißnm^s, 4fy";
ι. lïfAarom lied gy, uw Mond zo/traf;
* Beminde Kloris,. ray ontglippen 9 Doe ik uw laaft , die kusjes gaf Op uwe Neclar zoete Lippen» 2.
Of is het om daar na i het zoet
Daar van beter te doen fmaakenÇ
Of als men zig maar halfvoldoet » Daar na te vieriger te blaaken.
Ik weet wel, dat een kort veî maak,"
M ijn waarde Kloris't meeft kan ftreelen ,1 Maardenkniet, datmyoytdeimaak,.
VanuweKusjes, zal verveelen. 4·
Hoe meer ik dre van uw ontfang,
Hoe feller ik mijn Hert voel blaaken^ Hoe meer ik voel van drift verlang.
Orfteeu wie die ie mogen fmaaken, |
||||
φ ©ε V'R-0 L Y K E
|
||||||||
S¿
Wel wild dan nimmer, dat geluk,' »
g! Schoone Kloris, myentroven, Want als ik uwe Lipjes druk,
Gaat geen vermaak mijn vreugd te bovefc tXII.
Kusje aan Rooaemond.
V&jll Belette Dertthte.
|
||||||||
KÖri een Minnaar door 't kuflea
Zime heete vlammen bluffen, 'k Zag haaft mijn wond Geheeld, ô! Rozemond, Maar ach - · lkzag, Baar door mijn brand noyt koelen-, Ma.ar veel eer Dat ik meer, My kan fel ontfteeken voelen ', En ontruft Alsvolluft, Ík uw kiakjesbad gekqA* · |
||||||||
%._ -Έ.&;
|
||||||||
Zc A N G'- GO DIN.
|
|||||
Egter wenfçhrsîrDiiyzend-maaIen ¡
Uw met kusjes te onthaalen, Dewijl dat-zoet Mijn Hert verheugen doet ',. Ik blaak
En baak
Na uwe malze Lippen-; Want als gy
Laat aan. my,
Uw een zoete kus ontglippen £ Vlied de fmert
Van mijn Hert,
Schooit 't d»ai door ontiteeken werd* 3?'
Günd my dan ~, dat ik uw Kaakèn; „
Met mijn Lippen Mag genaaken, En door die fmaak Mijn eenig ziels-vermaak,. Mijn Hert
Van fmert
Enpynen, mag bevryden, DieuwMin
Engelin,
My wel eer zo fel deed lyden,' En my ftreel
T, Tot ik heel, 1% verkryge, tot mijn desL
|
|||||
*38 De V R OL Υ Κ Ε
LXIII. Aan dezelve.
Voytl Tratti¡HÍI¡eC<etir, (»ƒ) VerUatgttiq&r.
Ζ Α Ν G.
|
|||||
VOrfl Paris was noyt zo verblijd,
Doe hy het puyk van alle V rouwen, In volle ruft en veylighey d, Mögt in zijn Vaders-hof befchouwen,
Als ik wanneer ik laaft, ô Schcone Rozçmond l My in uwby-zijn- -vond. χ, Doe ik het levendig koraal, Van uwe fchoonc Lippen drukte »
EnvaiiuwKaaken,, duyzend-maal,. De fris ontlöoke Roosjes plukte : .
Ach'.heett dan het geluk mynzinnen oyt gevlij4!
Met zo veel zoetigheyd. 3*' ííú.
Mijn Hert verrukt, door dát genot, Ja als in bbjdfchap uytgelaaten,
En wenfchte niet voor zulk een lot Te ruylen, al d es W erelds Staaten, (
Want al wat Rijkdom, Staat, en groóte luytfV
Was my niet zo veel waard, ( baJ'
TÍ'
|
|||||
ZANG-GODIN. 139
Τ E G E Ν-Ζ Α Ν G. |
|||||||||||
V/f Aar als rny uwe Mond verlaat,
^-"-*· Enikvanuwbenaf-gefcheydehi Dan denk ik in die droeve ftaat, Ô! Al te kort, enduurverbleydén,
Dat mijne vryheydrooft, envooreenklèyftê luit, Myduy zend-maal ontruft.
|
|||||||||||
Als een bedroefde, die zijn Hert
Voeld, door een zoete Droom verkwikkérj>
En zig bevrijd ziet van zijn fmert, Maar na een wey nig oogen· blikken,
Als hem de flaap verlaat, ziet van aijn ramp verzeld, Zo is mijn Hert gefield.
|
|||||||||||
I k zugt vergeefs, en vul d e lugt
Met duyzend vrugtelooze klagteH J Bat zoet vermaak is weggevlugt,
En laat niet na als de gedagten, Des is die welluñ, daar ik zo vol drift na hoop ;
Voormy te duur een koop. |
|||||||||||
SLOT-
|
|||||||||||
U? De VKOLYKE
SLOT-ZA Ν G.
7-
Des zal ik fchoone-Razemûrid,
My van u Mond en Oogen fcneyden ', Om aan mijn heeté Minne-wond,
Voortaan geen feller fmert te ley den, |Tot dat mijn Vuur, wanneer 't zíjn vöediel
gants ontbeerd, i €eheel tot As verteerd. -
|
||||||
ψ%ψ
|
||||||
P'RIN*'1
|
||||||
ZANsG-GODIN. i+î
DRINK-LIEDEREN. LXÍV. . Voys ; düxamii Cef*»aitt.
|
|||||||
'Ç A-wakker, Jaat ons klinken ;
Een yder vat het volle Gla?.,
Laat ons tezamen drinken; Van Radius zoet gewas, Ô! Vreugde van ons leven, Die Vader Liber geeft,
Wild altijd ons aankleven, Zo langhet Menfchdojn leeft , Op dat wy Altoos bly, Keer, om keer \ Tot uw eer Met zoete galmen, Juygen ', t Enfteeds, beneden onze teyd :*1 luft, en vrolijkheyd, L Maak ons ô ! Bromius verbjeyd¡ ïrots 't knagen van de neyd ¿ Sa&c... |
|||||||
na
|
|||||||
i+a De VRO LYKE
|
|||||||
Ja wild fteeds by ons blyvcrt Í
En alle zorg, en Herte-wc»¿
Door u zoete zap verdryvea ô! Vader, Evoe,
Doet uwe Stam, fteeds groeyen Tot vreugde, van den Menfch*
En doet uwe ranken bloeyen, En mild met Dauw beiproeyen*
Doet uwe Stam fteeds groeyen k Nadealgemeenewenichl. En geef dat Uw zoet Nat Ons verheugd En vol vreugd Ons altijd mag vermaakenï Op dat als men u offer doet ¡
JJVy volgen op die voet, Enalsbachanten, bly gemoed.
Vermeer d eren, uw ftoet,
Ja&c.......
|
|||||||
w
|
|||||||
LX^
|
|||||||
ZA Í G-G O DIN. 14$-
LXV.
¿ R É Í Ê-Æ A Í G. Voys ; Als Bacli«t etrfl ter Wereld, is geh/mitt
I. CChoone wild dit Glas aanvaarden," -
^ Gevuld met Bachus edel Vogt, Dees Wijn, het zoetft Gewas op Aarde,~ Zyuw Hert-grondig toe-gebrogt,
Proer haar fchoo'ne fmaak : ziet haar frifie kieufc Zy braveerd der Goden-ne&ar geur.
*·
Çunt my, dat ik ondertuffen
Uw Honing-zoeteMond, ^lagtot mijn vernoegen kuffen ;
; Die zo veele Herten wond,
I ^us eerd men de Min, wijl dees dronk, vol
K vreugd,
I voor haar fmaak, het Hert volmaakt verheugd. |
||||
LXVji
|
||||
Ï44 Ds V R O L ¾ÊÅ
LX VI. Æ Á NG,
i Voys: VarUtuSAmfài |
||||||
C A wel aan ;
"*r Laat ons tezamen drinken ¡
Sa wel aan, 3
Dit diend eens rond te gaan J
Want deze Wijn, Die heerlijk ftaat te blinken. ;
Want deze Wijn, Bevrijd het Hert van pijn.
æ: ß 1
Welk een vreugd
¡Geeft dit aan onze zinnen, Welk een vreugd,
< Geeft ditaan onze Jeugd, Laat ons altijd
Godt Bachus gaven Minnen J Die ons altijd
¡Van alle imert bevrijd. 3<
Laatenwy
gewijlde« dïoppels blinken; |
||||||
ZANG-GODIN. 14J
Laten wy,
Eens kuffen zy aan zy, ■ Dan zal de Wijn,
Veel zoeter zijn in 't drinken, Dan zal de Wijn,
Veel aangenamer zijn. 1 LX VII.
Af-fcheyd aan 't Gevry ¡
Voys: MarstiettOxeȧertt.
Wie't M, ftaby,
Wywy, Gants bly, En vry Van flaverny Der laffe Min,' Ons baden in ' Een vreugd voor Ziel, en Zin," \ Trots alle Minne-pijn, I Zal Vaders Libers Wijn, Alleen ons vreugde zijn, £ ¿e wil knielen voor den Throon ν an Venus, en haar Zoon, I ^Tart 't nat dat Bachus geeft, ' r^eId datwjn Hert vol vreugd herleefd, .^eluftheeftftadanby, ^rinkenzvanzy, cn Minne flaverny.
|
|||||||
G
|
LXVIÍI.
|
||||||
$4* De VROLYKE
LXVIIl. PRIN K-L I E D,
Yoys : Qexm'mde Bode va» de Mi».
I.
W El aan, aanvaard dit volle Glas ,
't Vo«dzel van de Jeugd, *t Ie Vader Libers mild Gewas, ¿at het Hert verheugd, 't Is het zoet Dat ons doet Vrolijkzijn En de pijn Vergaan, Ko*meerenwy, dit zap voortaan; Dat ons ftreeld metluft, Vreugd en zoete ruft, Ja verdrijft de fmert, Zo ras het in· gedronken werd. /
é., 'Ñ ò Min met al haar fmert en pijn J
Vlied voor dit gezigt,
%ë xy verdrinkt in deze "Wijn ;
Die de fmert verligt,
Drinkt het uyt,
DezeFluyt
©p gevuld;
Isdefcheld
|
||||
Ζ Α Ν G-G ODIN. Hf
Steeds betaalen, Ry, omRy,
Bromiustoteer, Want dit zoet geweer, Houden Hert en Zin I Veylig, voor de laffe Min.' , LXIX.
ZANG.
Voys: Aimriblc v*H>tptt*ri- WAtvliedgy, ôJeugd
De zoethey d en vreugd, Van't teder Minnen? ¡ Dat Ziel, en Zinnen, ι Zo volmaakt verheugd, i Kanuwv¿rveelcn Haar vrolijk ftrcelen,
Zo vol van geneugt ?
I Buygt eens uw gemoed, Enlaatuwgedagten,
Haar zoet niet veragüen
í bat een yder voed, j Haar vreugd, en kragt 1 ^lomzogeagt, I Kan 't Menfchdom vermaken, 1 Ia hevig doen blaken, fclk zwigt voor haar magt,
Al wie zy eens doet.
Waar zoethedcn (maken
Buygt zig voor haar gloed.
G s
|
||||
'ítf De V ROL Y Ê Å
Ô E O E,Í-Æ Á Í G.
Wat noemt gy, 6 Jeugd!
Vol zoetheyd en vreugd, iHet dertele Minnen, Dat Ziel en Zinnen, Noy t volmaakt verheugt ¡ Uw moet verveelen, Haarlaffeftveelen, Nimmer vol genengt , luygt eens uw gemoed, En laat uw gedagten, Haar kragt fteeds veragten l Die met fmert u voed, GodtBachus kragt Alomzogeagt, Kan't Mensdom vermaaken ', Ja vrolijk doen blaaken, Vry van Venus magt, Ál wie hy eens doet, < Zijn zoetheden fmaaken JLagt met haar gloed. s L o T-z á í g:
VOys : Balate Ç»«rt«,;
LAat on s Bachus ga ven pryzen ,1
En aan Venus, eerbewyzen,' Wijlzy ons voed Met Hert ver rukkend zoet. |
||||
Æ Á Í G-G ODIN. 14$
Wieagt
Haar kragt Niet, vol bekoorlijkheden? Enwieprijft, 'Ofbewijft Eer aan Bachus zonder reden ? Wijldefmert Van het Hert, ■ Door zijn zap verdreven wetà Welaan, laat ons dan op heden
Vrolijk onze Jeugd hefteden, En alle pijn
Verdrinken, in de Wijn. Elk kuit -
Metluft,
De Mond van zijn beminden,' Dan zal 't Hert,
Vryvanfmert,
Venus gloed vol zoetheyd vinden l Wijl dees Wijn,
Ons kan zijn,
Tegen-gift voor fmert en pijn." øøø --■ .
WW ' 'iE1
|
|||||
G 3 LX^
|
|||||
jyo DeVROLYKE
LX Ê. D R IN Ê-Æ Á Í G. Voy$; Mart ¿ss Cuntí fards.
I. SChooneWijn*
Door Bachus ons gegeven,' Ach uw fneven
Doet ons leven
Buytenpijn.
í Want uw Bloed.'
In zuyver Glas gefchonkeh
En gedronken
Doet niitfonken
Ons gemoed
Wijl het hert,
Door u ïiin pijn kan naken, Vrolijk blaken,
En vermaken,
Vryvanfmerr»
z. Za wel aan,
Laat ons met deze t«ugert é Ons verheugen,
Laat ons meugen
Nu voortaan,
Wy gaan voor,
Zie hoe dees druppels blinken Ha dit klinken
Paft by 't drinken
Volg dit fpoor
Schoone Wijn
|
||||
F
|
ZANG-GODI Ν. Jfi
Wild nimmer ons begeven,
Wijl uw ftreven, Ons doet leven Buytenpijn. LXXi.
A I R.
VT^Ild gy u opregt vermaken ?
*' Vat met my een Glaasje Wijn i Danzultgy, dezoetheydfmakent Die het Hert iijn frriert doet ftaken ¡
Ja altoos verheugt doet zijn, Wil d gy uw opregt verm aken ?
Vat met my een Glaasje Wijn, Lagt met Venus en haar ydel blaken ¡
Want geen fchoone Oogen, Mond nog Kaken,' Doen « leven buy ten pijn,.
Wild gy u opregt vermaken ? Vat met my een Glaasje Wija.
LXXII.
DRIN K-Z Α Ν G.
Voys: O.' Dotlmit van mijn Min. art.
I. W"le weygerd deze dronk,
* Tot eer, der brave Helden, Wiens Hert noy t moed ontfonk ;
Schoon in de vlakke Velden, ues VyandsHeyr zig ftelden,
Enaçt bloedig Moord-zwaard blqnlc G 4 Bïe
|
||||
Ma DbVROLYKE
Die in 't midden der gevaren ,
Vryheyd, Land, en Volk beWaren,
Ja wiens moed,
Ja wiens moed
'Den Vyand zart,
En zijne Hoogmoed tart,
2.
Welaan danydertoond,
Dat hy haar tragt te eeren,"
En men zijn wenfchen toond, Die 't Hey lig regt beweeren,'
En 't woeden keeren, Dat nog Staat, nog Land, verfchoond,
\ Laat ons op haar welvaard drinken , Dat haar dapperheyd, mag blinken In'tgezigt, In'tgezigt, Van'sVyandsmagt, Dat elk haar vreeft en agt. Op dat den Staat herfteld,
De Vreede zie herleven,
Bevrijd van trots geweld , De welvaard weer gegeven ;
De dulle Moord mag beven, Door hun helde-kling geveld ,
Dan zal 't vryeNeêrland bloeyen , Weer zijn luyñer hoog zien groeyen Tot de eer, Tot de eer Van haare naam \ Geblazen door de' Faam. |
||||
Æ Á Í G-G ODIN. îf3
L XX111.
. DRIN K-Z A Í È. Vays ; Na keh ik^den Drank verlatetea^
"^T U heb ik de Min yerlaaten,'
-*~ Ë 'k Verheug m y m et de Wijn,· Ik wil niet meer praaten Vanfrnerten, of Minne-pijn-,
Hetdertelewigt, Wiens fchigt, Wel eer mijn Boezem deed blaalce« i Vlied met zijn Boog, Van hier na om hoog, Mitshy, waar men Bachuskieft» Zijn kragt verlieft. 2. Laat ons dan zamen klinken ] En alle Minne-fmert,
In dezen Drank verdrinken t Tot blijdfehap van het Hert,'. Zo zal'de Godin Der Min, *iet al haar trots vermogen,'. In fpijt van haar magt, '
ñ ¿>g haalt zien veragt >,
tnwy ons frifle Jeugd, öeft?den in vreugd. |
|||||||
S j
|
yoçoe
|
||||||
De VROLYKE
l'xxiv. ·
DRIN K-Z Α Ν G.
Voys: LaatdeTnmmthenTrompetten, éfi
I. C Ie hoe waggelen de Staaten,
*^ Van den trotzen Lely-vorft? Die hoogmoedig en verwaten, Yder een braveren dorft,
7ie hoe heeft zijn trotze Throon * Zie hoe waggelt zijne Kroon, Van haar luyfter gants verlaten, Die wel eertijds blonk zo fchoon.
2. Laat ons dan volmondig pryzen, Alle Helden die zo vroom,
Aan den Staat haartrouw bewyzen,' Díe 's Lands vyand brengt in toom
Laat ons Drinken tot haar eer, D*t haar luyfter, meer en meer, Mag tot aan de Sterren reyzen,
En deszeynes magt vermeer.
3·
▼at vat aan deze vollen Glazen ;
Op 't geluk van 't Vaderland,
Trots't Lands Vyand heyloos razenj Om het groeyen van zijn fchand
Roemen wy der Helden moet „ Die ons vrolijk juyehen doet, En zijn Heyrkragt doet vcrhaien J
ISaaizynfpijtYergecft omwoei. . |
||||
Æ ÄN G-G O DIN. rfe
LXXV.
D R I NK-Z Á Í Q* Voys; Aux atmet Camsradec,
|
|||||||
£¾ Etrouwe Batavieren,
^-* Wel aan omvlegt uw Hefden-hoofa^
Metgroene Lauwerieren,
Wiens glans de Ncyd noyt dooft, Het voegt u fteeds te klinken*
Tot eer van baar beleyd, £n tot haar roerrite drinken,
Op dat haar roem mag blinken ; Het voegt nfteeds te klinken ; Ten fpiji van wie 't beneyd,, WanthaarLof,, Geeft uilof, Meer en mee* _, Haare een . *-n dapperheyd te roemen ; D ö'egts door haar naams geluy d,
""kt dan^erheugt, dees voIleFhjyí ¿ vPhaareweiftanduyt, Getrouwe Sec ..♦..- |
|||||||
« § &÷÷.Õ4
|
|||||||
iïtf De VROLYKE
LXXVI.
EEN NIEUW OOST IN DIES
LIED. Stem : 0 tonele Wc1) ! 6 Dorre Hey !
Τ Aait doe ik op Batavia kwam',
-*-' Luyfterdnamijnyerklaaren, Met 't Sehip Banfem van Amfterdam.,' In 't Zéftien-honderfte Jaaren t Entnegentig en zes, Wiefd ik geleyd op eenFortres, DePaerelfijh, tWasgenaamt de Punt van mijn;
2. Maar ho ord een korte tij d hier na ^
Ging ik my v/at vermeyden, Al op den Weg van Ja'kketra ^
Daar 'k aan alle zy de» »
ZagfchooneBoomenflaan,
Met haar Vrugten aangenaam J.
Klappers Pizank,
Ook ArektoteenPinank.
3·
Anafle Soorzak, en Drioen,"
Zag men zeer cierlijk bloeyen, Ook Pompelmoezen, en Pompoen» Aan alle kanten groey en, En Magneien zeer veel, , Mangeftangefen ten deel, Stond daar zo fclioon, , ykx haar yi ugten fray tea toojií |
||||
ZANG-GODIN. sff
4.
ík ging op mijn gemak wat zagt,
Watzag ik tot my naderen,
Een Vrouwtje, vaa het Zwart-geflagt
Door fchaduw al van de Bladeren,
Ik trad wat zoetjensheen ,··■
En vond mijn daar alleen,
Zy had 'er Kleedje aan ,
En haar Hair was los gedaan.
5-
Tabee Sinjoortabee towang,,.
Sprak daar dat Vroüwtjeaardig, Waar op ikhaar wat nader kwam,' 't Was op zijn Maleys zeer vaardig Betemaujakketra, Het fcheeri zy v/as genegen dra, Om met my te gaan, Door dees aangename Laan. 6.
Ilt vattehetVrouwtjeby der hand.,1 Ik wandelde met lüften ■ Tot dat wy onder een Schaduwe kjvarn.¿ Daar gingen w y zitten ruften, Beternou kaffi towang, En zy gaf my een pinang■% Eu een bonkus ras, Waar op ik zey tremokas, ^aar Kleedje dee zy van haar Lijf,'
J^« üeldeze mijn ten toone, Ee*
|
||||
1^8 De VROLYKE
Een plaats van anderen tijd-verdrijf r
Ik ¿prak tegen haar perzoone, Betemou tiokje tuwang, Ambel de kaffi tida wangh» Entiedatoü, Qrangiela tiedemour f.
Tieda mou tjocke tjockje tuwangrr¿.
Sabander pagi voo, ferang, Waar op ik doe zeer vaerdig waar, Gaf haar een veriijerde foejang, Daar op zo ging zy heen, En zy liet mijn daar alleen, Ik dogtin mijn zin, WatDuyve] bruyd mijn een ZwartmT, 9·
Ik nam mijn koers weer van hetpadi'
Al door de groene Hegge,
Ík nam mijn weg regt na de Stad,'
Ik ging by 't Sneesjc leggen,
Ik eyfte daar een Maffak,
En ik rookten een Pijp Toebak ¡,
En ik at wat Sla,
£n dronk een gloria.
re."
Nugy Europianen al, ^Wiß'-dit Lied wel onthouwen»*, |
|||||
Witg
|
|||||
ZANG-GODIN.
Wanneer gy komt in 't lndies-dal,.
Schouwtal de zwarte Vt ouwen r Geeft niet u befte Bloed, Aan dat zwarte geyle goed, Aan 't zwarte Geflagt, Denkt wien u ter Wereld bragtj IX.
Het was een Kwantje dieditzongj,
Totfchand van de zwarte Hoeren,
Maar hoord een korte tijd hier naar»,
Liet hy zig zelfs vtrvoeren,
Buyten'tKafteelmetluft,
In de Paggeriiam hy zijn ruft,
Enbleefdaarzolang,
Tot dat zijn verioffing kwam«
|
|||||||
155
|
|||||||
'
|
|||||||
XA-tUG*
|
|||||||
Ζ ΑΝ G-W Υ Ζ Ε Ν.
|
||||||||||||
Α Imaiblc vainqueur. 6. 6ο.'122. 147
■"■ AlsikmijnïhiliskuflTenîiC. 15. 51. 54. 79. loo
J33 135
Ach fchoone Maagd. 40. 5 }
Ach mijn fchoone mijn beminde. 36. 63. 9S. 120
Aun Armes Cameradés.· 45. 141. 155
Als Bachus eerittec Wereld, eaz, 127. 143
T> Alerte Dorothée. l8. 49. 73. Ui. 148
Breek uPylen breek u Bogen. 52. 102
ïefneeuwde Velden. 23. 91
£y't ruyflehen der Bomen. 75· 99
^Ouiantelabare. ï8, 31. 46. 110.
DAusI'Efte jeveusfaïrelagt!erre> 5?. 76, 113
£y Sta wat goelijk Meysje. 44» 54. 81
^Ezwinde Bode van de Min. 57.80.90146
TJOekanik vrolijk wezen. 16. 51. 1C5. 118
xx liet beft op AanU . il. 6?. 69
TK gtoctufchoone Silvia geprezen. 24. 61. ti
■*· Ik hoorde dees dagen. 38
Jonge Mcysjesluyfter toe,64.65.66. ?4.128» 129. 130
ïsliefde ïóctlijdeu. 109 |
||||||||||||
Κ
|
||||||||||||
Ortjakje, indeBoerevryagie. · 124
|
||||||||||||
'
|
27. 114
treyzen, enz 33. 67. 70
laat Phcebusin het Morgen-rood. 6?
Lswt de Ttomiü.els co Trompetten ere; 154
Mil»
|
|||||||||||
Æ Á Í G-W Ô Æ Å Í,
|
||||||||
Ì Ars des Camifards. 34· Ws '
|
ce
|
|||||||
Mars van Oxeisílern.
-I-^U heb ik den Biank verbaten, a6. n?. 15?
/") ! doelwit van mijn Min. 107. 151
^ OTruytjemijazoeteEngeíSi. I31. i«
I OKoeleWey'. O Doue Hey. 15o
POurquoy faut il que fe fouípire·' 23
Ñ allons d'Amour. I44
REyellie vous belle en dormiré, . 62. 63
#.ozemond die lag gedoken. Ï9, 4*
SChep moet mijn Ziel 12.66.67
Saibande, (»ƒ) Alwatmen doet, enz. , 3. co. 104. 117
$t:M a wieedheyd-Godder Minnen. 10. 48. 65. 91
rr- Ranqirlle Gtóur , («ƒ) Verlaat
A gymy, eñz. 8. 17. 30. 58. 61.96. 104. I19· i»8 ã ôÍ Cœur volage, (of) Ik ñon
■ U a mijn klagten, 5«. íá. 93 WAnneerde Zon het Morgen-rood. 14
's Winters galmen van Liefde fpreeken. 48
Waarom zijn'er zo veel Juffers. 71· 103
Wat is 'er grooter vreugd enz. 47. 69. 70. 77. 38. 153
WelMieke-Üout. 128 Wel Keesmijn Vryer : indeBocie 1
Vtyagie. 126.. 127
E Õ Í D E.
|
||||||||
 L A D-W ¾ Æ Å R.
|
||||||
A Ch î fchoone Däphne mijne &c. 3
r**· Als Ariadne op de Strand. 8
Ach! Herokhoon de felle neyd. i4
Als Dido woedende van dulle ipijt, á é
Ach met een felle fmert. 57
Aeh hoe zoet. 59
Ach Philis zo vol mededogen, 63
Ach hoe peynigtgy mijn toert. 66
Ach was my mogelijk te toonen. 67
Adi dat ik kniel ô Kloris voor u neer. 69
Als een die in hef duyfterleefd. no
Als ik ô Kloris! denk aan't zoet, 119
B.
BUyg u dan mijn Engefrn» 6"J>
Boacrmsgafonsdeuzegoaven, iz7
Ba dat dat lekken. 117
Boakus, 'k pays dit kom van au. 133
|
||||||
V^/Arna, 't puykje van de Maagden. !ƒ
|
||||||
õ. Dují'
|
||||||
ILA D-W Õ Æ Å R.
D.
T*\ Uyk hier wat neder in het Groe». ft
*-s De guide Dageraad breekt aan, 58
Droge Vryers koel vaa zinnen. 7$
E.
E Í wild úniet bezwaren.' 4$
Life die mijn gemoed, ãç
Elife trots de felle neyd, 79
Eb'kikmainFlcske. %z6
G.
/gierigaard, Die in uw. 34
*-* Gun ô waardfte der Vriendinnen.' 65
Gy die uw teere zinnen. 115
Getrouwe Batavieren. 155
H.
HOe kan de Wijn. 40
Hoe kan het lot zo gants. 5 o
Hoe zou ik dan beminnen. , 54 Hoe beefde flus mijn teder Hert. 6t
Hoe kundgy altoos vreezen. Si
**oe kan d« fchoonheyd oyt uw He«. 97
|
||||
LIi
|
||||
 LAD-WY Z-E.R,
|
|||||
I.
|
|||||
TS dit de kragt van uwe Min.' 18
·*· Ik voel mijn Hert verwinnend 51
':Ik voel mijn Hert. 53
Ja ftort ons fteeds in. 60
Ik heb "t geluk u wel gepaarde. 61
't Is vergeefs met redenftreyd. 88
K.
17" Om zingen wy het vermogen. t6
■**~- Kunt gy dus de Liefde hate», 4.8
Kloris die alleen't vermaak. 80
Kom zoete Traintjelaat ons gaan. 133
Kon een Minnaar door het kuffen, 136
L.
Ô Aatonstezamenverblyden; 26
-*-/ Laat ons onze ftemme paaren. '28
Leerd dus mijn fchoone, dat de kragt. 54
Leercidusô! trotze my. 58
Laat af, laat at, van mijn gehoor te &c. 6j Laat ons terwijl de Zon. 7°
Leeflang. 7·1
Laataf, laat af, van klagen. 105
Laat zigvry gelukkig noemen. 12O
Laat onsBachusgavenpryzen. 14^
Laaft toe ik op Batavia kwam, i56
M. M«n
|
|||||
Β L A D.-WYZE Rj
|
|||||||||||
M.
|
|||||||||||
Vi ¿η heeft vergeefs, gelukkig my&c. 24.
■*·ν-*- Minneydigedicíleedsin haar Sec. 33
Meeflereffevandejagt. 47
Mi]n, waarde, Klorislaateensaf. 68
jvüjn waarde Rofindekomgaan wy &c. 75
Maar als my uwc Mond verlaat. 139
N.
"NjEenmiinPliilis, verg my niet. 6$
-*-~ Neen mijn Kloris, 65
Niets kan waarde liefden ftuyten, 102
ISÎuhebikdeMinverlaaten. 152
O.
{"V. Noodlot fcheptgy dan behagen. 23
^^ OlchoonediemijnHertenZin. 27
O! nimmer vergenoegde Neyd. 31
Ontaarde Minnaarisdiehet Goud bemind. 43
.O! Hemel, is'ergrooterfmert. 46
|
|||||||||||
ν.
Hilis mijne uytverkoorcn; fö
|
|||||||||||
Ρ
|
|||||||||||
Ut Rj£
|
|||||||||||
r
|
||||||||||
Β LA D.WÎZER,
R. |
||||||||||
T? Ey s, ik hou van nu af aan. 7·
■*^- Rofinde mijn leven. 99
S.
CChoon gy 't klagen van Enones. 11
*-* Sou ik van de gunft niet gevoelig wezen· 17 Snode peft voor alle Herten. 36
Spot gy Damon met. 48
Schoone werd ook eens bewogen. 5z
Steld; iteldmyeensuwgunftôKloris&c. 81 Sçkoone Herderinne. 93
Sal dan de Schoonheyd of het Goud. 96
Sie daar de Lente-tijd. 107
SigzelveomeenSchooneteverkwynen. ir7 Swijg, enhoujeMonddigttoe. izs
Sie daar is dan mijn regter-hand. 131
Sa v/akker, laat ons klinken. I41
Schoonewild dit Glas aanvaarden, ' 143
Sa wel aan, laat ons &c. 144
SchooneWijn, &c. 149
Sic hoe waggelen de Staaten. 154
|
||||||||||
'Rot£,alhet leydenvim mijn Hert. ç°
TreynrjealaerïoetfteMayd, &c, n*
V. Vfog'
|
||||||||||
8 LAD-W Õ Æ E R.
|
||||
yLugtniet Galatfaee. 6
Vrees niet mijn fchoone. 61
Verichuyluagter deze Boomen. 62
Vertrek, vertrek, ik kan niet meer &c. 67 Vaar wel dan wreede, wiens verfteend &c. 68 VryersdiealsYsverkoud. 84
Verileende Maagden die uw ooren. 91
Vereende Herten. 109
Vaarwel Elife, welkersoogen. 113
Vaarwel, 'kzaluverlaaten. . 118
Vorft Paris was noyt zo verblijd". 138
W. , .
yUht mögt uw Pomena baten. Ï3
Wat voordeel kan u geven. 16
Wat baat het uw, dat menu noemt. 30
Watkan men dog winnen. 38
Waar toe dus opgeblazen. 44
Waarom wild gyvlugcen. 56
Waardfte mijner Speelgenoten. 63
Waarom wild gy mijn Schoone vlieden. 66
Welik zal u dan voortaan. 69
Wel treed ons voor w í volgen uwe. 70
Wat beweegt u Jonge Lieden» 71
Waar toe het Harnas aangetogen. 76
Watfteidgyin,tpaaren ° 'M
C1 tragt dan voortaan mijn ziWMB> 98
|
||||
r
|
||||||||||
 L A D-W Y Z ER.
|
||||||||||
Waarom ï! alteeyndiglot. loo
Waare Trouw isnietteicheyden. 103
Wanneer mijn oog ô Kloris ! umoetikc. 104 "Wie kan helaas een Minnaar vlyen &c. 114
Wie werd niet geveld, &c, 121
Wel Kees bedaar. 128
Weg Min, Wiens laffe drift. 134
Waarom lied gy, uw Mondzo ftraf. 135
Wie'tluft, flaby, &c. 145
Wel aan aanvaard dit volle Glas, 146
Wat vlied gy, o! Jeugd. 14"
Wild gy u opregt vermaaken^ 150
Wie weygerd deze dronk. 151
E Õ Í D E.
|
||||||||||
ø%%
|
||||||||||
É
|
||||||||||