r
|
||||||||
VERKLAARIEIG
|
||||||||
VAN MIT
|
||||||||
TIJTELVIGNET.
|
||||||||
it Geloof aanfchouwt verrukt een' uitgehouwen fteea ι
Waar in vier wonderheéa Haar noopen luid te zingen ; Haar Gocls komst in 't vlcesch op aard , Verrijzenis en hemelvaart, £n 't heuglijk feest der ecrftclingen. \
De kunst, haar zielvricndin, tot zingen aaugcfpoord} Poor 't Godlijk euangelijwoord , Beproeft nu haar vermogen, Of zij reeds hier den roem en de eer, Vanjefus, Sions Oppcrhecr! Door haar gezangen mag verhoogen,
't'Verworpen reukaltaar en wijrookvat vcrklaareii, Dat Christus de eindpaal is van de oude fccstgcbaarec. |
||||||||
/
|
||||||||
JflWS
|
||||||||
EUAN GE LI S CHE
|
||||||||
TE AMSTERDAM.
DY
JAST FEPPELESBOS
BOE IC Ë' E Ê Ê O PE Ê,
|
||||||||
D E
BOODSCHAP der ENGELEN,
Á Ë Í DE
HERDERS,
IN BETHLEHEMS VELDEN.
Wijze : Kom Osfius enz. BE» HERDER.
van waar die luifterrijke glans?
Van waar dat blinkend licht, Dat Eders hoogen torentrans («) Ontdekt aan ons gezigt ? De hemelfchechina, Verlicht heel Efrata ! 'k Zie Jaärs woud in vollen dag, Dat korts geheel in 't duifier lag i Wat of dit wezen mag! RS»
(j¡) Migdalëder, of de Scbaapstoren. Gen; XXXV ; y : ia.
Micha IV; í: 8. bier hoedde David zijns vaders fchaa{ttlt é Sam. XVII: v: 15. A
|
||||
C * )
|
|||||
REI VAK BERDERS.
Daar daalt tot ons een engel neer
Ei zie , wat fnelle vlugt!
Er volgen nog wel duizend meer, Klapwiekend door de lugt ; Deez' majeileit onftelt, Den allerftoutften held, Van Migdalëders herderwagt , 6 Allervreesfelijkíle nagt ! Hier geldt noch moed »och kragt.
se ε ν ge i, cabri er-
Vrees niet, ô fchaamle Herderfchaar t Dit heuglijkst oogcnblik,
Verkondigt u de blijdile maar ! Bezwijkt dan niet van fchrik : Neen Herders ! weest verheugt Í *k Verkondig groóte vreugd', Die al den volke weezen zal. De groóte Schepper van 't heelal, Wordt mensch ! —, maakt blij geichal.
SB
|
|||||
( 3 )
|
||||||||
il I. Îtltlllr
Het tiental zeven weeken U
Dan nu voorbij geihekl: Naar Daniels getuigenis, Komt Isrêls grootfte Held ; Wij zien nu zonneklaar, De profeetfijën waar! A Herdersknaapen! weest verblijd, Slesfias komt ten juisten tijd', Die ont van fclinld bevrijdt.
SE ENGEL GABRIEL·.
Gaat af naar Bethlehem, aanfehouw
Den Silo daar als kind;
Go^ , mensch geworden uit een vrouw Dien ge in een kribbe vindt; Geen heerlijkheid noch kroon, Verzelt hier Davids Zoon ; Stoot u dan niet aan zijn gewaad, Noch aan zijn' uiterlijken ftaat, Op dat het tt niet fcha»d\ |
||||||||
A *
|
||||||||
*a«
|
||||||||
C 4 )
KEx imtucH üüiticii, ¿of zij de hoogfte Majefteit,
God is geopenbaard !
De Heer heeft eer en heerlijkheid In hemel en op aard ! Daar dooft het offervuur Í
6 Zalig vredensuur !
Hoe glansrijk fchittert Gods geni!
Hoe juicht het veld van Efrata t
Heft aan 't hallelujah 1
|
|||||||
Hallelujah ! ¿e Heer heeft eer
En vrede op 's waerelds kloot !
Hoe laag buigt zich de hoogfte Heer,
De Zoon uit 's Vaders fchoot!
De fchepper van 't heelal,
Woont in een' armen ftalj
Deez' heugelijke tijding klinkt,
Tan daar de Zon in,'t ooften blinkt,
Tot daar ze in 't westea zinkt.
|
|||||||
God»
|
|||||||
C 5 )
|
||||||||
Gods welbehaagen is nu daar!
6 Levies Prieilerdom !
Doet weg het rookend brandaltaar En werpt uw waschvat om! Híer daalt Gods eigen zoon* Van zijn* verberen troon; Om als een' Offeraar te ftaan, £o zelf als offer op te gaan, Met '.· waerelds icliuld belaéV, |
||||||||
Klink hallels, klinkt in onze vlugt !
Dat langs het wolktapijt,
Ow toonen rollen door de lucht, In 's waerelds heil verblijd $ Zingt, ferafijnenrij, De hoogde melodij ; Gods goede wil in Christus is, Te ichcnken fchuldrergiffenis : —. Gods woorden zijn gewis. |
||||||||
A 3
|
||||||||
ÃÅ HERDERS.
Komt, mannen broeders, laat ons gaan,
Met haast naar Davids ftad,
En zien '& geen ons is kond gedaan , Wij kiezen 't naaste pad, En volgen het bevel Des Gods van Israël, Geen onzer twijfelt aan dat woord , Straks uit der englen mond gehoord, Wij gaan geloovig voort, |
|||||||
Triumf! 6 ja, zie daar het kind
In doeken neergelegd,
Zo ons, als in een' zagten wind, Door de englen is gezegd ; Wij knielen in het ftof En geeven Gode lof.' Daalt englen, daalt nog andermaal, Daalt nog tot ons nit Sions zaal En leert ons uwe taa!. |
|||||||
Dat
|
|||||||
C 7 )
|
|||||||||
Ost berg en dal, en bosch en veld,
En al wat adem heeft,
Vertéllen .'t heil, aan ons gemeld, Terwijl de hel vast beeft : Wij herders keeren weer En loven onzen Heer; Nog zingen de englen boven 't zwerk, Het goddelijk verlosfingswerk, Zoo triomfeert dfi kerk] |
|||||||||
«l§#
|
|||||||||
A 4
|
|||||||||
PAASCH-
|
|||||||||
PAASCHZANG
|
||||||
Wijze '. LaàTSTMAAI. IN HST MEISAISOIN.
|
||||||
Mijn ziel looft God met hart en ítem,
Hier is nu zingensltof ;
Het hemelfcbe Jerufalem Is bezig in Gods lof.
Ce Heer is opgeftaan !
In alles is voldaan.
Men wette nu in Ramefct, («) Geen bloedig offermej.
Hier
f e) De hoofdjtad van 't land Gozen, waar Israël voor de
»trßemaal bet Paascblam flagtte. iiodh! XII, |
||||||
C s )
Hier is het eind der fchaduwleer',
De tijd is nu vervuld,
Dat ram, noch lund, noch kalv'renfmeer Za! branden voor de fchuld.
Laat de offerdiere« vrij,
Spaar Libans fpecerij, (¿)
Het bloed, geftort op Golgotha , VoldoetI... hallelujah!
|
||||||
Het Paaschlam is voor ons gellajt
En 't wordt ons aangeboôn
Wie nu dat aanbod ftout veragt Veragt Gods grooten Zoon. Wie fmaadt dat Offerlam, Dat van den hemel kwam ? Dat onze fchulden heeft geboet, Door 't ftorten van zijn bloed? As d Heil·
(b~) De Libanen is niet genoegzaam om te iranien : en
xijn gedierte is »iet genoegzaam tin irandoffer. juaii XL. i<i. |
||||||
( ΙΟ )
fi Heilrijk uur! 6 zaalge dag ! —
Hoe juicht het englcndom! Daar ieder zondaar komen mag
Tot s'hemels Bruidegom. Tree, ziel! ter trouwzaal in, Word bruid en koningin ! De Bruidegom ftoot niemand uit,
Die komt wordt zijne bould. |
||||||
Treedt toe , ô zondaars ! aarfeit níet,
Ziet ! neemt dit aanbod aan ,
Zegt niet dat ge u te zondig ziet, Er is genoeg gedaan.
De tafel is gereed,
Aanvaardt het brailoftskleed ;. (c)
Legt al uw vuile klecdren af, En voedt u met geen' draf.
Laat
(c~) Tiet -días in bet oojlen gebruikelijk of bruiloftsfeesten te
verfebijnen in kostelijke kleederen , die aan de reizigers, die ge· dwongen vierden in te gaan, werden aangehooden , en zoo zij die weigerden axn te neemen, vervielen zij in de ongenade van den gastheer, die bun daarom niet toeliet, met de andere Sisten aan te zitten. |
||||||
C «■)
Laat ftroo ea tichelileenen daar
Ontvlugt toch Memfis wal
Befeft bij tij ds uw doodsgevaar, Geen Baälzefor zal
Uw wijkplaats kunnen zijn, («)
In zielenangst of pijn 5
Verlaat Egyptens dienstbaarheid, Eer gij 't te laat befchreit.
|
||||||
Gaat uit en vlugt door 't roode tne-er,
Ai ! zet uw uittocht voord,
Gaa door het bloed van Isrêls Heer ! Gij hebt zijn eeuwig woord
Dat u ten fiaf zäl zijn
In Ethans zandwoestijn;
Bij Eskols druif, en hemelman, Reist gij naar Kanaan.
Hoe
(λ) De Israëliërs tot Baälzefor gekomen zijnde, toaren
ook daar niet vrij voor de vervolging van Farao· Zot is 'er eo£ geene wijkplaats voor de vervolging van den hel- fchen Farao, dan ia iet Uoed van Christus. |
||||||
< ß» )
Çïå fchemei-t thands mijn zie!sgez;gt
Is hier Mahanaim ! (*)
ó Hemelglans ! voor zulk een licht Dekt zich de Cherubim
Is hier de glorietroon
Van Davids Heer en Zoon ?
Ja ! hoor der zielen Bruidegom Hij roept: kom zondaar! kom.
ô Heilzon der gerechtigheid
Uw invloed werkt ïnec kragt j
Alora waar ge uwe glansfen fpreidt Verdwijnt de duistre nagt ;
Gij rijst uit s'aardrijks fchoot
Geeft leeven uit den dood !
Triomf! die Zon daalt nirameimeer Jehovah zij al de eer.
Juicht
CO Zekere plaats over de Jordaan, aan de beek Jabbok,
iaar (wee beiren engelen den Aartsvader Jukob ontmoetten. |
||||
Juicht zondaars ! juicht, maakt blij gefchal
Met heraelsch koormuzijk;
De Heer, de Schepper van 't heelal, Schenkt u zijn troon en rijk.
Wat ftaat gij nog en weent,
Of als een rots verftcend f
Hij fchenkt aan u (zijn bloed ten prijz'') Het heraelsch Paradijj,
|
||||
G Å Æ I G T
|
|||||
VAN D E J»
O L IJ F Â Å R G,
iij de Hemelvaart van Christus.
Wijze: Psalm 66, 98 en 118. t Heuglijk uur ! ô dag der dagen !
à Dag J zoo groot voor s' Heeren volk !
*k Zie Jefus op zijn' zegewagen, Getrokken in een digte wolk:
'k Zie duizend duizend waagnen vaaren Met God om hoog, in dubbel tal. —.
Hoe vrolijk juichen de englenfchaaren B'j 't klinkende b»zuingefchal. (
Zoo
À
|
|||||
< '5 )
|
||||||
7.00 moet' de Koning eeuwig leeven,
(Dus luidt de toon »an allen kant.)
Triomf! de Godmensen wordt verheven Ten troon aan s'Vaders regtehand.
Verheft u poorten ! eeuwge deuren Op dat de troonvorst binnen ga
Hier moet nu 's hemels voorhang fchcuren. Door 't hoogstgeflemd Hallelujah !
Triölnf! triomf! de Heer der beeren
Wordt binnen Salem ingehaald 5
Van daar zal Hij zijn kerk rcgeerewi, Door Hem gekogt, -- met bloed betaald. -
Hoe vrolijk gaan de hemelingen. Hun»' Heer en Koning te gemoct
'k Hoor onzen eerften vader zingen Ver boven de englen. » God is goed!" —
|
||||||
D»5
|
||||||
C ι«>
|
|||||||
Daarftapt de Herder tot de kudden
Door Hem verlost van dood en hel
Hoe zullen 's hemels pijllers fchudden Bij de intree van Immanuel !
Triomf! de Heiland is reeds boven Zing! zing zijn' lof; Bethanial
Dat Sions dochters eeuwig looven Den grooten held vaq Celgotha·
Daar ligt nu dood en hel vertreeden
De grendels zijn van 't graf gerukt 3
Geloofd zij God door de eeuwigheden Die Satans kop heeft ingedrukt,
Genade had dien ftrijd begonnen, Genade won de glorijkroon !
Genaê heeft alles overwonnen, Genade heerscht nu op haar' troon.
|
|||||||
Ge
I
|
|||||||
C '7 >
|
||||||||
De Vorst zal gunst en eere geeven
Aan ieder die Hem hulde zweert ;
Zij zullen uit zijn volheid loeven; Zij worden door zijn' Geest geleerd.—.
Genaê zal eeuwig zegevieren Waar ze ook haar fcepter zwaaien zal
Genade! ai! wil mijn hart beftieren — Genaê .. gij antwoordt : ja ! ik zai. ! ...
|
||||||||
PINK.
|
||||||||
Β
|
||||||||
PINKSTERZANG.
|
|||||||
Wijze: PsAiM 84.
|
|||||||
Hoe heerlijk rijst de zonneglans
Aan gindfchen oosterhemeltrans ! Haar opkomst doet den dag verjaaren,
Dien dag van groóte zalighêen, Die Judaas nakroost grootsch verfcheen, Waar aan geen dag mögt evenaaren,
'Je Herdenk den dag van 't Pinkftetfeest ; \ »kHerdeok: de werking vau Cods Geest. |
|||||||
't Her-
|
|||||||
C υ )
|
||||||||||
't Herdenken ftort mij ijver ¡η ,
'k Verlies mij in Gods menfchenmin'.
Wat mag dat wonder overtre'fiW:
De gloed van Sinai verdwijnt, Na Christus Geest op aard' verfchijnt : Die Godsmin moet de harten treffen ,
, Daar blikfem Agars kruin verfchroeit Wordt Sion met Gods Geest befproeid. |
||||||||||
Triomf! Mesfias ílaaft zijn woord!
Daar wordt zijn Geest met kragt gehoord ïn Siojis godgewijde zaaien;
Een ongemeene groóte fchaar Getuigen hier, hoe wonderbaar Zij zijnen Geest zien nederdaalen:
Díe Geest,voor lang in 't woord beloofiä Daalt hen als tongen vuurs op 't hooft!. |
||||||||||
3 »
|
||||||||||
U
|
||||||||||
( » )
|
||||||
Is dit ecu vuur der fchechnia? *
Is 't hemelsch vuur ? gewisüjk, jai 't Is van het eenwig licht geweeken ;
Dat vuur maakt monden tong bekwaam , Dat zij den roem van Jefus naam In alle taal verftaanbaar fpr.eeken,
Men fpreekt, verwonderd, zouder tolk ,
Het werk van God, van volk tot volk. t! Dat nu, op dît, Pinkfterf'ecst
Een ruime maate van dien Geest, Vernieuwd in kragt mögt nederdaalen
Op alle volken, die te zaam' Vergaderd zijn in Jefus naam, In laage, hut en tempelzaalen
Op dienstknecht, heer, en maagd, op vrouw
Gelijk· een, frisfche morgendouw. |
||||||
» Heiï·
|
||||||
C " 3
¿Heilvors.t! dieuwvoUczooamn-
Gekogt hebt, zend uw Pinkfter vuur Waar Ge ook uw kerk hebt willen fliehten, Doe uw gezalfde Priesterfchaar, Door 't heilig vuur van uw altaar OntvoBkt, getrouw hunn' dienst verrichten, Maak Paulus en Appollos fterk: Bekroon, Ô God! uw eigen werkl |
|||||||
Schenk mij den Geest van uw gena.
Dien Gij verwerft op.Golgotha Toen Gij aan 't vloekhotit:waart gehangen. Uw onfchuld was 't, die door die ftfaf Aan 't gpdlijk recht voldoening ga£ Mijn ziel roept uit met fterk verlangen: Daar ze u , mijn' Goei, nedrig vreest, Heer ! fchenk mij uwen goeden Geest. |
|||||||
Och
|
|||||||
C »'.>?
|
||||||||
Och ¡dat die Geest mijn' geest bereid'
En voorfchikk' voor de oniterflijkheid Om bij mijn' Bondgod in te woonen Wanneer ik uit dit aardsch gebouw Verlost, verheerlijkt, God aanfchouw Ulet Adams vrijgckogte zoonen o goede Geest! vernieuw geheel Mijn ftoflijk en .onfterflijfc deel. |
||||||||
Mijn Cod ! vervul .»ij t'aller uur'
. Met dat almagtig.Pinkftervuur ! Op dat mijn tong uwe eer moog' zingen Zoo lang als ik den Pinkilerdag , Benedenmaans herdenken mag; Dien grooten dag der eerltelingen ; , -, Dien dag ! die Godsgenae op't hoogst, Deed blijken in den tarwenopgst. |
||||||||
Gij
|
||||||||
C *3 ?
|
|||||
Gij hebt den oogst geheiligd, Heer Í
Toen Ge opvoert in triomf en eer Van hier naar 't zalig hof der hoven
Toen gaaft. Gij recht aan 't ovrig graan Om op den oogsttijd in te gaan Bij u als uw gekogte fchooven,
Maak mij voor 't laatfte Pinkfterfeest
Volkomen rijp door uwen Geest. 't Gaat wel, ô Geest: uw invloed werkt S
Ik voel mij door uw vuur verfterkt, Gij leert mij door 't geloof vertrouwen
Dat ik, na 'c einde v,fn mjjn' tijd Vernieuwd zal opftaan, en verblijd Mijn' Goé'1 eeuwig zal aanfchouwen,
Dat ik als dan, op hooger toon, Den lof zal zingen vaa Gods Zoor. |
|||||
ç *o
|
||||||
*tG&it-wet'.... ô Geest ! il: voel uw kragt3
Mijn erfenis! 'k heb π venvagt ¡ Nu moeten de englen hager zweeven.'
Mijn erfenis is God !... en al Wat namaals heerlijk wezen zal; 'k Word boven ferafs zelf verheven i
Ên fnellec dan het bíikfemlicht Zweef ik voor Jefus aangezicht. |
||||||
*¡§!»
|
||||||