•7^/^ J
rjquot;
MIJNE
OF ' nbsp;nbsp;nbsp;/.
een honderdtal stichtende en ooms ook vertnakelijke verhalen nit mijne reizen
\
NAAR
DOOR
uit de Orde der Minderbroeders-Eecollecten van Belgis.
MECHKLEN,
amp; 1. VAN MOER, Boekdrukkers rx Uitcevers,
Sohipstraat, 42.
1885.
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
Maermalen ben ik in de gelegenheid geweest van sommige dezer gebeurtenissen uit mijne reizen naar Italië, naar Engeland en Ierland innbsp;gezelschappen van Priesters te verhalen, die zenbsp;met de meeste belangstelling aanhoorden, en mijnbsp;niet zelden zeiden : « Pater, gij moest zulkenbsp;zaken in het licht geven; zij zouden ongetwijfeldnbsp;met veel plezier gelezen worden. » Ik heb dannbsp;gemeend aan die herhaalde uitnoodigingen tenbsp;moeten voldoen, en schrijf hier neder w'at ik innbsp;die reizen al gezien en gehoord heb, en wmt,nbsp;mijns dunkens, met eenig vermaak en tevensnbsp;met geestelijk voordeel zal gelezen worden;
-ocr page 10-TI dewijl die yerhaleD, hoewel ciikwijls koddig,nbsp;toch steeds eece godsdienstige strekking hebben.
Moest men mij vragen, waarom ik zooveel gereisd heb ? antwoord ik zulks slechts gedaannbsp;te hebben uit plicht van mijn ambt; want iknbsp;heb nooit van reizen gehouden. Als Provinciaalnbsp;moest ik in 1844 voor de belangen onzer Provincie naar Rome gaan ; welke reis ik eennbsp;tweede maal moest ondernemen in 1862 voornbsp;het Generaal-Kepittel der Orde en de Heiligverklaring van de Martelaren van Jafonië; innbsp;beide deze reizen ging ik naar Rome langsnbsp;Frankrijk, en in de eerste keerde ik weer langsnbsp;Duiischland; vandaar komen er vele zaken innbsp;mijne verhalen voor betrekkelijk deze tweenbsp;laatstgenoemde landen. Naar Engeland en Ierland reisde ik meermalen tusschen de jarennbsp;1858 en 1872, om er mijn jaarlijksch verplichtend bezoek als Provinciaal te doen, dewijlnbsp;de vier kloosters van Engeland en Ierland doornbsp;onze Provincie gesticht zijn en nog altijd totnbsp;dezelve behooren. Na deze voorafgaande bemerkingen, vertrek ik met mijnen lezer naar Rome;nbsp;waar ik hem later nog eens zal naartoe leiden,.
-ocr page 11-VII
en hem verder in Engeland en Ierland vele wondere, maar toch waarachtige zaken, Mira sed vera, als met den vinger zal aantoonen; indiennbsp;hij, wel te verstaan, mij met zijn gezelschapnbsp;'wil vereeren.
-ocr page 12-Imprimatur.
Mechlinise 6 Oct. 1884.
Fr. ROGERIUS VERBIEST,
Min. Peovincialis.
Imprimatur.
MecWiniee, 83 Decembris 1884.
P. C. C. BOGABRTS, Vic. Gen.
-ocr page 13- -ocr page 14-gen te willen komen, om van daar te Waremme den spoorweg naar Brussel te nemen, dewijl hijnbsp;mij eenen brief verlangde mede te geven voor dennbsp;Kardinaal Lambrüschini, Sekretaris van Staatnbsp;van Zijne Heiligheid den Paus Gregorius XVI,nbsp;met welken Prelaat hij byzonder bevriend was.nbsp;Op gemelden dag dan stond ten 9 ure ’s Gravennbsp;rijtuig bij ons klooster, een uur later waren wijnbsp;op het kasteel te Borelingen, waar de waardigenbsp;man mij met gezegde boodschap belastte,
De Graaf de Borchgrave, wiens waardige zoon, de Heer Graaf Franqois, tegenwoordig nognbsp;tusschen de katholieke Senateurs van Belgiënbsp;zetelt, was een man van groot geloof, en eennbsp;innige vriend geweest van onzen betreurdennbsp;Pater Dirix ; bij droeg de kinderen van den heiligen Franciscus eene groote genegenheid toe, ennbsp;’t was voor hem eene ware voldoening onzennbsp;Pater Thbophiel, die eene kwijnende ziekte had,nbsp;bij hem op het kasteel te mogen hebben, tennbsp;einde, zeide hij, het leven van dien braven mannbsp;door versterkend voedsel en gezonde buitenluchtnbsp;nog wat te kunnen verlengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Ik behandigde bij mijne aankomst te Rome den brief aan Zijne Eminentie, die met veel genoegennbsp;uit denzelven vernam, dat de Heer Graaf nog
-ocr page 15-— 3 —
steeds welvarend was, en mij verzocht van vóór mijne terugreis nog eens bij hem te willen komen,nbsp;om mij dan ook met eene boodschap voor dennbsp;Heer Graaf te belasten. Doch zie, in de maandnbsp;Februari, daarop volgende, en weinige dagennbsp;voordat ik van Rome zou vertrekken, ontving iknbsp;een brief van onzen Pater Gardiaan van Sint-Truiien, waarin hy mij melde dat de Heer Graafnbsp;bedenkelijk ziek was en zeer naar mijne terugkomst verlangde. Zijne Eminentie de Kardinaalnbsp;was bij het vernemen van die tijding pijnlijk getroffen, doch hij hoopte dat die ziekte geenenbsp;kwade gevolgen zou hebben ; hij gaf mij dan eenenbsp;uitnemend kostbare Relikwie van Onze-Lieve-Vrouw voor den Heer Graaf mede. Pas was iknbsp;dan ook in ’t begin van April te Sint-Truidennbsp;terug of den volgenden dag was er reeds eennbsp;rijtuig van het kasteel om mij naar Bovelingen tenbsp;brengen. De goede Graaf was zeer ziek; hijnbsp;weende van blijdschap bij mijne aankomst, ennbsp;drukte mij de beide handen, toen ik hem denbsp;schoone Relikwie gaf. Hij kon zich niet verzadennbsp;met die Relikwie tè kussen, en deed ze met eennbsp;schoon lint bij zijnen scapulier aan zijnen halsnbsp;hangen. Dan zeide hij mij : « Vader, ga nu naarnbsp;beneden, om iets te nemen, want gij zult w’el ver-
-ocr page 16-_ 4 —
moeid zijn. » De Eerwaarde Heer Plevoets, destijds Pastoor van Rukkelingen, over eenigenbsp;jaren als Pastoor van Marlinne gestorven, ennbsp;reeds sedert lang biechtvader van den Heer Graaf,nbsp;volgde mij in de kleine eetzaal. Maar zie, nauwelijks waren wij er gezeten, of de Jufvrouwnbsp;Düquesne, eene dame van omtrent vijftig jaren,nbsp;die gouvernante was van de kinderen, kwa'm innbsp;alle haast van de trappen geloopen en riep :nbsp;« Gauw, gauw, mijnheer Pastoor, mijnheer denbsp;Graaf sterft! » Wij snelden naar boven en kwamennbsp;juist bij tijds om zijnen laatsten snik te ontvangen. Allen waren geslagen bij dit onverw^achtnbsp;voorval, en de edele familie w^as ontroostbaar;nbsp;wij gelukten er nochtans in, dien zoo pijnlijkennbsp;slag een weinig te verzachten, met hen te sprekennbsp;over zijne zoo groote godsvrucht tot Maria. “ Gijnbsp;ziet, zoo sprak de Heer Pastoor al w^eenende, datnbsp;Mijnheer de Graaf, uw deugdzame Papa, denbsp;komst van Maria heeft afgewacht; want nauwelijks had hij hare schoone Relikwie aan den hals,nbsp;of hij is met haar naar den hemel vertrokken ! »nbsp;Wie had kunnen denken, toen ik op 9 November den Graaf, dan nog zoo welvarend, verliet,nbsp;dat ik bij mijne terugkomst, nauwelijks in tijdsnbsp;zou gekomen zijn, om bij zijne dood tegenwoordig
-ocr page 17- -ocr page 18-EN 9 November dan, in den namid-’dag, namen wij te Waremine den trein, die ons omtrent den avond te Brusselnbsp;bracht. Hier lieten wij des anderendaagsnbsp;onzen paspoort bij den Nuntius van den Paus viseo-ren, alsook bij den Ambassadeur van Frankrijk,nbsp;door welk land wij reizen moesten ; welke formaliteit toen nog verplichtend was. Eerst vooral begaf
-ocr page 19-— 7 —
ik mij bij den Afge'^ant van den Heiligen Stoel. Deze Prelaat was mij reeds bekend als een uitnemend geleerd en zeer godvruchtig man; ’t wasnbsp;dan ook niet zonder grooten eerbied, dat ik mijnbsp;bij hem ging aanbieden. Spoedig reeds zag ik datnbsp;hetgeen men mij van hem gezegd had, waarheidnbsp;was. Groot van gestalte, buitenmate mager, maarnbsp;uiterst innemend van manieren, ontving Zijnenbsp;Excellentie mij zeer vriendschappelijk ; aanstondsnbsp;wees hij mij te recht nopens den weg, welken iknbsp;te Rome moest volgen, om in mijne inzichtennbsp;zeker te gelukken. Verder sprak hij mij wijd-loopig over de schoone reis, welke ik ging ondernemen, over de merkwaardige gedenkstukkennbsp;van het oude Rome, over de schoonheden van hetnbsp;katholieke Rome, maar vooral over het luisterrijknbsp;opperhoofd der Heilige Kerk, dan vertegenwoordigd door den Paus Gregorius XVI, welken ik ernbsp;zou zien en wiens zegen ik zou ontvangen.
Wie had kunnen denken, dat de doorluchtige man, in wiens tegenwoordigheid ik mij dan bevond, veertig jaren later de plaats van dennbsp;grooten Paus Gregorius XVI zou bekleeden?nbsp;Nochtans deze Nuntius was niemand anders dannbsp;de Graaf Pecci, thans onze Heilige Vader Leo XIII,nbsp;die nu Gods Kerk met zoo veel wijsheid bestiert,
-ocr page 20-— 8 —
en haar met zoo onverschrokken moed tegen hare vijanden verdedigt.
Hij bleef slechts weinige jaren te Bntssel, doch was er steeds bij elkeen om zijne geleerdheid ennbsp;deugd in groot aanzien, vooral bij den koniognbsp;Leopold I, die Monseigneur Pecci, bij zijnenbsp;terugreis naar Rome, dringend aan den Heiligennbsp;Vader aanbevool voor den Kardinaalshoed,quot;welkennbsp;hij ook later ontving toen hij Aartsbisschop vannbsp;Perusië was. ’t Was van daar, dat hij in 1878nbsp;den Stoel van den Heiligen Petrus beklom.
Wij waren met onze paspoorten in regel en den volgenden morgen stoomden wij naar Parijs metnbsp;twee nieuwe rëisgenooten, die, volgens afspraak,nbsp;met ons de reis naar de eeuwige stad zouden ondernemen ; deze waren de Heer Praet van Gent,nbsp;een bijna zeventigjarige ouderling, met zijnenbsp;nog oudere dame. Deze dame was ziekelijk ennbsp;verlangde voor hare dood nog den Heiligen Vadernbsp;te zien en zijnen zegen te ontvangen. Zij was eenenbsp;geleerde en verdienstelijke vrouw, sprak achtnbsp;talen, en had tijdens het ballingschap van dennbsp;Gentschen Bisschep, Mgr de Broglie, in Engeland,nbsp;meermalen de reis naar Engeland ondernomen,nbsp;om de betrekkingen tusschen den Bisschop en zijnnbsp;kapittel onopgemerkt te kunnen onderhouden. Do
-ocr page 21-- 9 —
Paus, hiervan onderricht, gaf het eerekruis van Sint- Sylvester aan den zoon van haren eerstennbsp;man, den Heer advokaat De Breuck, te Brugge,nbsp;zoo om hare eigene verdiensten, als om die vannbsp;haren eersten man, den Heer De Breuck, die innbsp;zijn leven te Gent groote diensten aan de goedenbsp;zaak bewezen had.
-ocr page 22-ij kwamen laat in den namiddag te Parijs aan, en des anderendaags omtrent half zeven ging ik de Heiligenbsp;Mis lezen in de kerk van Onze Lieve-Vrouw der Overwinning. Wie heeftnbsp;al niet hooren spreken van de Kerk van O. L. V.nbsp;der Overwinning, de zetel van het wereldberoemdnbsp;Aartsbroederschap van het Heilig Hart vannbsp;Maria, waar zoovéél mirakelen geschied zijn en
-ocr page 23-— 11 —
oog geschieden, en waar, vooral, zooveel ongelukkige zondaars den weg des hemels wedervin-den? In de sakristij bood ik mij aan bij den Z. E. Heer Pastoor Desgenetïes, een man hoog vannbsp;gestalte, met lange witte haren, en die als eennbsp;heilige priester beschouwd werd, gelijk hij hetnbsp;ook metterdaad was. Op mijne vraag of ik denbsp;Heilige Mis kon opdragen aan het altaar van hetnbsp;H. Hart van Maria,antwoordde bij mij al lachende:
“ Mijn eerwaarde Vader, ik zou u dit niet aanbaden ; ’t is bijna zeven ure, en dat is het uur mijner Heilige Mis; die tamelijk lang duurt; iknbsp;geloof dat Onze Lieve-Vrouw van u even tevredennbsp;Zal zijn, indien gij uwe Mis leest aan het naastnbsp;bijgelegen altaar; » hetgeen ik dan ook deed, metnbsp;Vertrouwen onze reis aan de Heilige Moedernbsp;Gods aanbevelend.
Hoewel weinig bekommerd, om de menigvuldige schoonheden van Parijs te zien, kon ik nochtans niet nalaten het vermaard kerkhof, Le Père Lachaise, te gaan bezoeken. Mijn uitstapje berouwde mij geenszins, en ik meen dat er voor eennbsp;christenhart niets treffender is dan dit kerkhof.nbsp;Verbeeld u een plaats, verscheidene hektarennbsp;groot en waarvan men het einde niet ziet; ganschnbsp;die oppervlakte is als bezaaid met monumenten
-ocr page 24-— 12 —
van alle soort, waarvan het grootste gedeelte oprecht kostbaar mag genoemd worden ; ’t is alsnbsp;eene groote stad, doorkruist met straten, waarnbsp;men eene menigte van menschen ontmoet, hoewelnbsp;er nochtans een volkomen stilzwijgen heerscht;nbsp;want het verdient gezegd te worden : al muntnbsp;Parijs niet uit in godsdienst, de eerbied voor denbsp;dooden en voor hunne graven is er groot. Hetgeennbsp;hier bijzonder treft zijn de grafschriften : dit zegtnbsp;ons, dat onder het monument de stoffelijke overblijfselen rusten van eenen jood, of, om watnbsp;sierlijker te spreken, van eenen afstammeling vannbsp;Abraham, van Isaak en Jacob. — Een tweedenbsp;wijst ons de assche aan van eenen Turk, die zijnnbsp;leven regelde volgens de verfoeielijke wet vannbsp;Mahomet. — Een derde die van eenen Protestant,nbsp;die met zijn geloof alleen en zonder behulp vannbsp;goede werken de poort des Hemels voor zichnbsp;wilde opendoen. — Een vierde zegt ons, dat daarnbsp;een vrijdenker begraven ligt, die in zijn levennbsp;noch aan God, noch aan zijn gebod geloofde. —nbsp;Verder treft men er schoone monumentjes aan^nbsp;waarop een Engeltje in wit marber zit; ’t is daarnbsp;dat rijke katholieke ouders een hunner kleinen,nbsp;soms het eenige, d,oor de Engelen gehaald, hebbennbsp;moeten ter aarde bestellen. De schoone katho-
-ocr page 25-— .]3 —
lieke grafsteden zijn er in groote meerderheid, en men kan dit kerkhof niet verlaten, zonder ernbsp;een zalig aandenken van mede te dragen, ennbsp;zonder God te danken, van in den waren godsdienst geboren te zijn. Inderdaad, men voelt daarnbsp;als met de handen de ijdelheid van alles, en mennbsp;is van medelijden getroffen met die'arme Joden,nbsp;Turken, Protestanten en Vrijdenkers, die daarnbsp;zitten te wmenen, of hunne oogen onbeweeglijknbsp;geslagen houden op de koude grafsteden, die denbsp;overblijfselen van vader of moeder, van broedernbsp;of zuster, van kinderen of naaslbestaanden bedekken ; en als men dan daar de katholiekennbsp;neergeknield ziet bij de graven hunner duurbarenbsp;afgestorvenen, met bet rozenhoedje in de hand,nbsp;cian dankt men God, van tot het alleen zaligmakende geloof geroepen te zijn.
Toen wij het kerkhof verlieten, waren wij getuigen van eene lustige, doch anders zeer ernstige Zaak. Men kwam aan met het lijk van eenennbsp;generaal; eene menigte van volk uit alle rangen,nbsp;keeren, damen, kinderen, werklieden, liepennbsp;Voorop, om die begrafenis van nabij te zien ; dochnbsp;ZIJ werden bij den ingang van het kerkhof doornbsp;^e politie terug gehouden. Al dat volk stond ernbsp;¦Stilzwijgend, blootshoofds en eerbiedig op den stoet
-ocr page 26-14
te staren behalven een heer met eenen hoogeti hoed op. Een oude generaal, met lange snorren,nbsp;die de troepen kommandeerde, reed voorop en zagnbsp;den man met den hoogen hoed. Zonder verderenbsp;komplimenten sloeg hij hem met zijnen langennbsp;sahel den hoed van het hoofd af, terwijl de menigtenbsp;door eene stille toejuiching do daad van dennbsp;krijgsoverste goedkeurde; wij waren hier, onbsp;wonder! min bedaard dan onzefransche broeders ;nbsp;want hoewel ook wij dachten, dat do oude generaal gelijk had, konden wy toch niet nalaten eensnbsp;hartelijk over het voorgevallen te lachen. Mochten wij ook hier te lande eenige dergelijke generaals hebben, zij zouden nu en dan, ter gelegenheidnbsp;zoo van procession als van begrafenissen, nog alnbsp;eenige hoeden kunnen afslaan ! Mocht ook elkeennbsp;dat kerkhof eens kunnen bezoeken, de godsdienstnbsp;zou er veel door winnen ! Deze waren de bemerkingen welken wij later maakten over hetgeennbsp;wij gezien en gehoord hadden.
Des anderendaags vertrokken wij per ijzerenweg naar Orléans, en daar, dewijl het spoor nog niet verder liep, namen wij plaats in een post-
-ocr page 27-— 15 —
wagen, door zes paarden getrokken ; daar dezfr paarden op alle drie uren afstands afgewisseldnbsp;werden, gingen wij altoos aan met groote snelheidnbsp;voort. Van Lyons tot Avignon reisden wij pernbsp;stoomboot, en van daar tot Marseille wederomnbsp;met den postwagen.
Meer dan twee dagen en twee nachten besteedden wij aan dit gedeelte onzer reis, en waren uiterst vermoeid, toen wij te Marseille aankwamen. Welk verschil van vervoer in onze dagen Snbsp;In 1862, toen ik de tweede maal naar Rome ging,nbsp;maakte ik de reis van Parijs naar Marseille af innbsp;éénen nacht, en nu moesten wij er vijfmaal zooveelnbsp;tijds voor besteden.
Er gebeurde ons tijdens den nacht eene aardige zaak : Eensklaps bleef ons rijtuig stilstaan, tweenbsp;der koetsiers waren van hunne paarden gesprongen en kwamen tot bij het portier geloopen, zeggende, dat zij vreesden van voort te gaan, omdatnbsp;er zich verscheidene lichten op den weg vertoonden, die zich langzaam bewogen ; wij sprongen innbsp;haast uit de koets en zagen metterdaad de lichten,nbsp;waarvan niemand den uitleg kon geven. Verscheidene reizigers waren gewapend, en het voorstel werd gedaan en aangenomen van allen tenbsp;gelijk, behalve de koetsiers, die bij de paarden
-ocr page 28-16
aioesten blijven, eene verkenning te gaan doen. Hoewel ik van de kloeksten niet ben, sloot ik mijnbsp;nochtans met ben aan, en wat vonden w'ij? Iknbsp;laat het u raden : In plaats van roovers en moordenaars, die ons zouden uitgeplunderd en misschien van het leven beroofd hebben, waren hetnbsp;nachtlichtjes, die ons zooveel schrik en vreesnbsp;hadden aangejaagd. Wij waren toen, hoewelnbsp;groote en sterke mannen, gelijk aan de kinderennbsp;die van spoken benauwd zijn, of ook aan dienbsp;vreesachtige menschen, die aan de tevenants of denbsp;nachtgeesten gelooven, en die, wanneer alles innbsp;hun huis donker is, aan hun bed alle schrikverwekkende geruchten meenen te hooren. Dat zij,nbsp;die aan zulke kinderachtige vrees toegeven ennbsp;hierdoor vele nachten slapeloos doorbrengen totnbsp;groot nadeel van hunne rust en gezondheid, luisteren naar hetgeen de geleerde schrijver Salgüesnbsp;zegt {Des erreurs et des préjugéSy T. I ) “ Bijnanbsp;al die geschiedenissen, zegt hij, zijn eene aaneenschakeling van kinderachtigheden. Dan wordtnbsp;men des nachts bij het oor getrokken, dan wordt^nbsp;er een inktpot omver geworpen, dan wordt denbsp;kaars uitgeblazen, of de bril van den neus vannbsp;«en ouden man afgenomen J wmderom eene komnbsp;die aan stukken gebroken wordt, stoelen, die
-ocr page 29-verplaatst worden, gordijnen die zich bewegen, en meer andere dwaasheden. Nu, zegt hij, zounbsp;het niet onwaardig zijn van God, dat hij aan eenenbsp;ziel zou toelaten, van uit den hemel, uit hetnbsp;vagevuur, of uit de hel te komen, om op aardenbsp;hare medemenschen te komen verschrikken doornbsp;snakerijen en zotte grappen, die hoogstens eennbsp;straatjongen zouden waardig zijn? » ’t Is waar,nbsp;God zou om groote redenen zulke verschijningennbsp;kunnen toelaten, maar dan toch zou die ziel zichnbsp;op eene meer ernstige wijze vertoonen. Zeker,nbsp;vrij moeten bekennen, dat voornoemde schrijvernbsp;gelijk heeft.
2
-ocr page 30-OEN wij te Marseille omtrent den middag te scheep gingen, was iknbsp;niet weinig verrast bij het zien vannbsp;eenen heer, die, op een bank gezeten,nbsp;de versch aangekomenen nieuwsgierig aanzag, -en welken ik meende te kennen. Ik zeg : « meendenbsp;te kennen » immers ik aanzag hem voor eenennbsp;hooggeplaatsten Prelaat aan het Hof van Rome,nbsp;en oud-Internuntius van den Paus in België en in
-ocr page 31-- 19 —
Holland, en van den anderen kant zeide mij zijne kleeding dat hij die man niet was; want hijnbsp;droeg behalve eenen bruinen frak en strampen totnbsp;hoven de knieën, eene klak van kemelshaar.nbsp;Zoohaast mijne koffers op hunne plaats gebrachtnbsp;^aren, snelde ik wederom naar boven, om te ziennbsp;of ik dien heer niet zou kunnen te huis w’ijzen.nbsp;Twee, drie uren verliepen er alzoo, en ik moestnbsp;Da mijn Brevier gelezen te hebben, in dezelfdenbsp;onzekerheid naar bed gaan. Des anderendaagsnbsp;Was ik zeer vroeg op het dek van het schip ennbsp;Vond er denzelfden Heer, met dezelfde klak, opnbsp;dezelfde plaats zitten. Na hem langen tijd met aandacht beschouwd te hebben, en ik.meer en meernbsp;overtuigd was dat ik mij niet bedroog, waagde iknbsp;het mij nevens hem te zetten; ik groette hem en hijnbsp;groette mij vriendelijk tegen; dan zeide ik hem :nbsp;“ Laat mij toe „ 'permettez; doch hij onderbraknbsp;®ij zeggende : “ Zeg, Mijnheer, zeg » dites Mon~nbsp;Steur, dites. “ Heb ik de eer niet van aan Mon-seigneur Capaccini te spreken? » — « Inderdaad,nbsp;zeide hy met verwondering en glimlachende, iknbsp;hen het, hoe kent gij mij. Mijnheer? „ — « Mon-soigneur, toen ik u gisteren n'amiddag zag, meendenbsp;aanstonds u te kennen; doch durfde u nietnbsp;Danspreken, uit vrees van mij te bedriegen; gij
-ocr page 32-20
ook, Monseigneur, gij zult mij wel kennen, wanneer ik u zeg, dat wij over twee jaren de eernbsp;hadden uwe Hoogwaardigheid te Sint-Truiden innbsp;ons klooster der Minderbroeders te mogen ontvangen. » — « Wel, wel, hernam hij, zijt gij eennbsp;Pater Minderbroeder? » — « Ja, Monseigneur; iknbsp;was dan nog maar Diaken, en diende uw Hoogwaardigheid van tafel, zelfs heb ik dan nog eennbsp;cantate te uwer eer met het piano begeleid ; sedertnbsp;ben ik den E. P. Dirix, die, zooals gij voorzekernbsp;weet, overleden is, in het ambt van Provinciaalnbsp;opgevolgd en ga nu naar Bome om eenige zakennbsp;onzer Provincie te effenen. » — « Wel, wel.nbsp;Pater Provinciaal, hernam dan de doorluchtigenbsp;man, het doet mij plezier van u hier te ontmoetennbsp;en met u nadere kennis te maken. Ik hoop u tenbsp;Rome dikwijls te zien en bied mij aan, om er unbsp;van dienste te zijn. Daartoe zal ik wellicht denbsp;gelegenheid hebben, dewijl de Heilige Vader mijnbsp;Auditeur van de Rote heeft beu^oemd. „ Hij gafnbsp;mij verder zijn adres, mij uitnoodigende, om hemnbsp;zoo dikwijls mogelijk te komen bezoeken. Wijnbsp;spraken nog dikwijler samen tijdens die tweenbsp;dagen, welke wij op het schip doorhrachten, ennbsp;hij toonde mij steeds dezelfde goedgunstigheid.nbsp;Onnoodig van te zeggen, dat ik het aangenaamste
-ocr page 33-— 21 —
aandenken bewaar van dien geleerden en tevens ootmoedigen Prelaat, die weinige jaren later alsnbsp;Kardinaal der Heilige Kerk, eilaas te vroeg, innbsp;heiligste gevoelens van godsdienst stierf. Hijnbsp;had veel gereisd en vele zware zaken voor denbsp;Kerk afgewerkt, geen wonder dan dat hij vóórnbsp;den tijd het einde zijner loopbaan bereikte.
-ocr page 34-• JNDBLIJK. kwamen wij, na eene zeer •voorspoedige zeereis, op den 24 November in de haven van Civita-VeccMa aan, -welke stad op achttien urepnbsp;afstands van Rome gelegen is. Wij vertrokkennbsp;van hier met een klein rijtuig omtrent den middag, en ’t 'was juist middernacht, toen wij Romenbsp;binnenreden. Hief zeggen w^at er in ons omging,nbsp;toen wij ons, twee minuten later, op het Sint-
-ocr page 35-23 —
Pietersplein bevonden en den prachtigsten tempel der wereld met zijne gulden sterren bij het maanlicht beschouwden, dit ware ons onmogelijk. Ooknbsp;was ons voornemen aanstonds gemaakt, van reedsnbsp;den volgenden morgen een bezoek aan de Sint-Pieterskerk te brengen. Inderdaad, nadat wij desnbsp;morgens onzen eerbied aan de algemeene overstennbsp;der orde bewezen hadden, begaven wdj ons naarnbsp;Sint Pieter in gezelschap van eenen Pater, dienbsp;ongelukkiglijk, dewijl hij die schoonheden reedsnbsp;honderden malen gezien had, ons den tijd niet konnbsp;laten, om alles wel af te zien; hoewel wij ons,nbsp;na wat gebeden te hebben bij het H. Sacramentnbsp;en het graf der Heilige Apostelen, meer dan éénnbsp;uur in de kerk ophielden. Ik zei dan tot mijnennbsp;broeder in het vlaamsch : « Wij zullen morgennbsp;alleen terugkeeren, dan blijven wij zoolang alsnbsp;wij willen. » Zoo gezegd, zoo gedaan, ’s Anderendaags gingen wij heel vroeg dat wonder vannbsp;kunst en pracht in al zijne bijzonderheden zien.nbsp;Maar, hoe er naar behooren van spreken ? hoe eennbsp;gedacht geven van den rijkdom dier kerk, verrenbsp;weg de schoonste van geheel het christendom ennbsp;die alleen eene reis naar Rome waard is? Het zijnbsp;genoeg u te zeggen dat, volgens de opgaaf dernbsp;plaatselijke gidsboeken, de Pauzen, onder welke
-ocr page 36-zij gebouwd is, er meer dan twee-honderd-vijftig millioenen aan besteed hebben, en dat enkel denbsp;sakristij, in verledene eeuw onder Paus Pius VInbsp;gebouwd, zes millioen gekost heeft.
Het portaal alleen van dezen luisterrijken tempel zou gemakkelijk twee gewone kerken uitmaken. De middelbeuk der kerk is omtrent achthonderd voeten lang en honderd breed; van uit deze middelbeuk gaat men in twaalf zijkapellen,nbsp;waarvan elke aan eene tamelijk grootekerk gelijkt,nbsp;en die met zijdelingsche doorgangen aan elkandernbsp;verbonden zijn; waardoor het komt, dat, indiennbsp;men zich van zijnen gezel wat te veel verwijderde,nbsp;het, om zoo te zeggen, bijna onmogelijk zou zijn,nbsp;elkander in de kerk nog weer te vinden. Tijdensnbsp;dit bezoek gebeurde het ons, dat wij, na misschiennbsp;één uur in de kerk geweest te zijn, het Sed liberanbsp;nos a malo, achter het Pater noster, hoorden zingen. Men zong eene muziekmis in het koor dernbsp;kanunniken en dit Sed libera nos a malo was hetnbsp;eerste wat wij van die Mis hoorden Nogtans moetnbsp;ik er bij voegen, dat dit koor met eene glazendeurnbsp;van de middelbeuk afgesloten is; hetgeen evenwelnbsp;niet belet, dat deze zaak aan elkeen wonder moetnbsp;voorkomen.
Men kon voor het bouwen van dezen luister-
-ocr page 37-- 25 —
fijken tempel geene geschiktere plaats kiezen dan ket Vatihaan^ want daar waren weleer de horennbsp;de strijdperken van den wreeden en bloed-^orstigen keizer Nero, waar zoovele martelarennbsp;¦''Oor het geloof hun bloed vergoten hebben en begraven werden, ’t Was ook naar dat kerkhof datnbsp;®en'later de overblijfselen van den H. Apostelnbsp;Petrus, het eerste zienbaar Opperhoofd der Heiige Kerk, vervoerde, ter wiens eere deze zoonbsp;schoone tempel gebouwd werd. Zijn graf prijktnbsp;Eu onder de koepel, de grootste der ganschenbsp;Gereld; het vormt eene diepte van omtrent tiennbsp;toefen, en is door eene marmeren balustrade om-geven. Men ziet er het wit marmeren standbeeldnbsp;den groeien Paus Pius VI, kunstgewrochtnbsp;den oasterfelijken Canova, voor het graf vannbsp;Prins der Apostelen neergeknield, en rondnbsp;ket graf honderd en twaalf kostbare lampen, dienbsp;Er dag en nacht branden, ’t Is daar dat de duidende pelgrims zich aan de bescherming van dennbsp;Apostel Petrus met betrouwen komen aanbevelen.
Boven de voorzeide koepel prijkt het kruis en EEder hetzelve de bol, die, van onder beschouwd,nbsp;Eiet grooter schijnt dan deze, welke wij op onzenbsp;torens zien. Men had ons verzekerd, dat zestien
-ocr page 38-— 26 —
man zich in dien bol gemakkelijk konden bewegen ; dit scheen ons ongelooflijk, daarom wilden wijnbsp;ons met eigene oogen van de waarheid overtuigen.nbsp;Wij klommen dan langs de steenen trappen, dienbsp;rond de koepel loopen, tot onder den bol, en kropen er dan langs een ijzeren ladder binnen ; metnbsp;een koordje, wat wij hadden medegenomen, matennbsp;wij hem, en 'bevonden dat hetgeen men ons verzekerd had waarheid was, dewijl deszelfs middellijn negen voeten bedroeg. Men oordeele hieruit,nbsp;welke de hoogte van dien tempel wezen moet.
Verdere beschrijving kan ik niet geven, noch van de merkwaardige oudheden van Rome, nochnbsp;van de meer dan drij honderd kerken, welkenbsp;Rome telt, en die allen min of meer kostbaar zijn,nbsp;noch over den luister der paleizen, w'aarmedenbsp;Rome als bezaaid is ; omdat ik ter oorzake eenernbsp;kwetsing aan mijnen voet, die zich tot zesmaalnbsp;vernieuwde en mij telkens voor eenige dagen innbsp;bed deed blijven, weinig buiten het klooster hebnbsp;kunnen gaan. Slechts zal ik hier nog eenigenbsp;bijzonderheden aanhalen, welke ik in de Heiligenbsp;Stad ontmoet heb.
-ocr page 39-— 27 —
Wij hadden meermalen hoeren spreken van de grafplaatsen bij het klooster der Paters Capucie-nen, als wel verdienende bezocht te worden. Opnbsp;zekeren dag dan begaven wij er ons naartoe, ennbsp;beklaagden ons geenszins van dit uitstapje gedaannbsp;te hebben. Deze grafplaatsen bestaan in verscheidene kamers, gelijkvloers gelegen, waarin mennbsp;niets ziet dan doodsbeenderen, tot alle soorten vannbsp;personen beboerende, waarmede men kunstigenbsp;altaren heeft gemaakt; hier en daar ziet mennbsp;geheele geraamten van oude algemeene overstennbsp;der Paters Capucienen, die, in hun habijt gekleed,nbsp;en als op eenen stok leunende, u met hunne hollenbsp;oogen schijnen aan te zien. Op hunne borst hangtnbsp;een schrift, waarop men hunnen naam leest, alsook hunnen ouderdom en den dag en het jaar vannbsp;hun overlijden. Dit tooneel maakt eenen diepennbsp;en machtigen indruk op allen, die er binnenkomen, en men kan er niet uitgaan dan na eennbsp;voornemen van beter te leven gemaakt te hebben.
Op zekeren morgen gingen wij naar ons klooster van Ara-Cmli, van waar juist twee Paters in een rijtuig met den Bambino vertrokken. Ik wist
-ocr page 40-— 28 —
niet wat dit beteekende, maar werd weldra hierover ondericht. De Bambino, zooals de Romeinen hemnbsp;noemen, is een beeldje van het Kindeken Jesus,nbsp;van omtrent veertig centimeters hoog; het is uitnemend kostbaar gekleed, goud en edelgesteentennbsp;versieren zijn kleed, en het draagt eene goudennbsp;kroon op het hoofd. Deze Bambino wordt in eenenbsp;bijzondere kapel bewaard, in eene te dien eindenbsp;rijk versierde kast, en naar de zieken gedragen,nbsp;die zulks vragen, om er mede gezegend te worden;nbsp;zoo dat hij soms dagelijks de straten der stadnbsp;moet doorkruisen. Twee Paters, in eene koetsnbsp;gezeten, dragen het Kindeken naar de zieken, ennbsp;aan beiden kanten der koets hangt eene stool uitnbsp;tot teeken dat het de koets van den Bambino is.nbsp;Het volk ontdekt zich eerbiedig bij het voorbijrijden der koets; sommigen zelfs knielen neer;nbsp;immers de godsvrucht tot het Kindeken Jesus is ernbsp;zeer groot.
Tijdens de dagen van Kerstmis is er in de Kerk van Ara-Cosli eene kapel zeer kunstig ineen stalleken van Bethleem veranderd, waaraan men minstens eene gansche maand besteedt. Het mysterie isnbsp;er zeer schoon afgebeeld, en voor de krib is er een
-ocr page 41-— 29 —
preekgestoelte gemaakt, welk men den “ Preekstoel der Kleine Predikanten » noemt. Gedurende de veertien dagen nu tusschen Kerstmis ennbsp;Drie Koningen ziet men dagelijks bij de Kerk vannbsp;Ara-Cceli koetsen stilstaan, vooral van de menigvuldige edele familiën van Rome; die edele oudersnbsp;brengen hunne kleinen van 6 tot 10 jaren naarnbsp;het kribbeke van Bethleëm, om daar voor het volknbsp;te prediken, het zij in alleen, — het zij in samenspraak. Alle soorten van menschen, zoo priestersnbsp;en religieuzen als wereldlijken komen die kleinennbsp;aanhooren, en men ziet er gewoonlijk vele tranennbsp;van aandoening storten. Dit duurt zóó tot Drienbsp;Koningendag, wanneer de Bambino, met eenenbsp;luisterrijke processie door een gedeelte der stad,nbsp;op zijne gewone plaats terug gesteld wordt. Eennbsp;wonder geval had er later plaats opzichtens dennbsp;Bambino, toen Pius IX uit Rome naar OaUa gevlucht was. Nauwelijks was zijne vlucht bekend,nbsp;of het gepeupel, aangehitst door de mannen dernbsp;geele handschoenen, gelijk er tegenwoordig overalnbsp;te vinden zijn, verwoestte zijn paleis ; tweenbsp;zijner koetsen werden door het gespuis letterlijknbsp;verbrijzeld, en toen men de beste of de galakoetsnbsp;buiten haalde, om aan deze hetzelfde lot te doennbsp;ondergaan, sprong er een dier bandieten vooruit
-ocr page 42-— Boen riep met eene forsche stem : « Halt, steekt er uwe handen niet aan! deze is voor den BAMBiNanbsp;van Ara-Codi! n De menigte juichte hem toe, ennbsp;de koets werd naar ons klooster gebracht om ernbsp;voor den Bambino te dienen. Dan zag men dagenbsp;lijks de koets van den Paus in de straten vannbsp;Bome^ om het Kindeken naar de zieken te brengen \nbsp;en dit duurde tot dat de Heilige Vader uit zijnnbsp;ballingschap wederkeerde, wanneer de Bambinonbsp;aan zijnen Plaatsvervanger zijne koets wedergaf,nbsp;welke hij op zoo wondere wijze had weten tenbsp;bew’aren.
*
Het zal mijne lezers niet onaangenaam zijn te weten, wat de overlevering ons zegt wegens dezenbsp;kerk van Ara-Coeli en deszelfs Bambino. Eeuwennbsp;reeds voor de komst van Jesus Christus kwmmennbsp;de Romeinen in menigte op deze hoogten, omnbsp;tegenwoordig te zijn bij de offerande welke mennbsp;er deed aan den Capitoolschen Jupiter. Sedertnbsp;lang is de afgod Jupiter van daar verdwenen, ennbsp;op de plaats van zijnen tempel hebben de kinderennbsp;van den Heiligen Franciscus eene schoone kerknbsp;ter eere van Onze-Lieve-VroiLW opgerecht met denbsp;bouwstoffen zelven, die voor den afgodischen tem-
-ocr page 43-— 31 —
pel gediend hadden. Men gaf aan hunne kerk en klooster den naam van Ara-Coeli ter oorzakenbsp;eener overlevering, die zegt dat de Keizer Augustus, tijdgenoot van Jesus Christus en die zijnennbsp;naam aan de achtste maand des jaars heeft gelaten, er een altaar oprechtte aan den waren God,nbsp;omdat hij in een geheimzinnig vizioen eenenbsp;Maagd van wondere schoonheid gezien had, dienbsp;een kindeken in de armen droeg, terwijl eene stemnbsp;hem zeide : “ Deze vrouw is het Ara-Celi » datnbsp;is te zeggen : Deze vrouw is het Altaar van dennbsp;Hemel.
Zie hier nu den oorsprong van het wonderdadig beeldje van het Kind Jesus. Het werd omtrentnbsp;het jaar 1500 te Jerusalem, door eenen onzernbsp;Paters gebeeldhouwd uit het hout van eenen boomnbsp;van den Olijfberg. Daar deze Pater geene verfnbsp;bij de hand had om het te schilderen, zag hij totnbsp;zijne groote verwondering op zekeren dag, dat hetnbsp;zeer schoon geschilderd was ; hetgeen hem eenennbsp;heiligen eerbied voor zijn beeldje inboezemde,nbsp;omdat hij dit niet anders dan aan de hand eensnbsp;Engels meende te kunnen toeschrijven.
Hij had dit beeldje vervaardigd voor de kerk van Ara-Céli, wilde het nu zonder uitstel op zijnenbsp;bestemming brengen, en nam plaats op een schip,
-ocr page 44-— 32 —
dat van Alexandria naar Italië vertrok. Reeds verscheidene dagen waren zij op zee, toen eennbsp;woedend tempeest hen allen in gevaar bracht vannbsp;het leven te verliezen. Om de manschappen tenbsp;redden, moest men alles, tot het goed der reizigers toe, in zee werpen. Groot was de droefheidnbsp;van den Pater, die alzoo verplicht werd zich vannbsp;zijn kistje te ontdoen welk zijnen schat bevattedè,nbsp;waaraan hij zoo lang gewerkt en hij tot hiertoenbsp;met zooveel eerbied bewaard had. Zijn levendignbsp;geloof nogtans deed hem hopen dat hij hem zounbsp;wedervinden, al was er hiervoor een hieuw inira-kel noodig. Allen werden door Gods barmhartigheid gered, en het schip landde aan in de havennbsp;van Livorno, op veertig uren afstands van Rome.nbsp;De goede man vertelde dan zijn ongeval aan denbsp;visschers, wier scheepjes er in menigte aan strandnbsp;lagen, en die brave lieden voeren aanstonds denbsp;volle zee, in, om het beeldje te kunnen vinden.nbsp;Weldra ontdekten zij het kostbaar kistje, dochnbsp;konden er zich, niettegenstaande al hunne moeite,nbsp;niet van meester maken. Eindelijk, bedroefd overnbsp;hunne vruchtelooze pogingen, keerden zij naarnbsp;Livorno weer, en verhaalden aan den Pater, hoenbsp;zij het kistje gezien hadden, doch het niet haddennbsp;kunnen achterhalen; onmiddelijk sprong hij in
-ocr page 45-33 —
«en bootje en deed zich naar de plaats varen, waar zij het kistje gezien hadden; hij trok hetnbsp;zonder de minste moeite uit het water, en ditnbsp;tweede mirakel maakte het hem dubbel eerbiedwaardig.
Te Livorno werd het wonderdadig beeldje met groote teekenen van vreugd en godsvrucht ingehaald ; maar nog grooter was de blijdschap vannbsp;het Romeinsche volk, toen de Pater er met zijnennbsp;kostbaren schat aaankwam. Sedert dien zijn ernbsp;bijna vier eeuwen verloopen, nogtans uit hetgeennbsp;boven gezeid is zien wij, dat de godsvrucht vannbsp;Borne voor den Bambino nog altijd dezelfde is.
O Heilig Kind Jesus! o Bambino! Bewaar steeds het klooster en kerk van Ara-Cceli', waarnbsp;de kinderen van uwen grooten dienaar Franciscusnbsp;nu meer dan zes eeuwen wonen, en waar Gijnbsp;sedert vier honderd jaren hunne troost en de troostnbsp;van de gansche Heilige Stad Bome zijt! De god-deloozen willen hun klooster doen verdwijnen ennbsp;uw Heiligdom vernietigen, om op die plaats hetnbsp;standbeeld van Victor-Emmanuel op te rechten.nbsp;Dit besluit is genomen en voor 'het einde van hetnbsp;loopende jaar zal dit heiligschendend plan uitgevoerd worden; tenzij Gij hunne booze inzichtennbsp;verijdelt. O Bambino ! Toon dat er geene wijs-
3
-ocr page 46-34
heid, gaene voorzichtigheid, geen raad tegen U,. o onze God, iets vermogen ! Non est sapientia^nbsp;non est pruientia, non est consilium contra Do-minum! (Spreuken C. 21, v. 30 )
Zijnde Romeinen godvruchtig tot het Kindeken Jesus, zij zijn het ook tot deszelfs Heilige Moeder,nbsp;welke zij in hunne schoone taal de Madona San-TissiMA noemen. Geen huisje ziet men er of ernbsp;hangt een lampje te branden vóór een beeldjenbsp;der Madona. Die godsvrucht ging er zelfs eensnbsp;buiten de palen. Alzoo verhaalde mij een Pater,nbsp;dat tijdens het Pontifikaat van Gregorius XVI,nbsp;een gevaarlijke bende dieven een kasteel uitplunderde, en er onder andere kostbaarheden eennbsp;schoon Mariabeeld roofde; nogtans voor dat zij.nbsp;dit beeld in hunne zakken staken, kusten zij hetnbsp;allen met eerbied en riepen in vreugde uit ; « O lanbsp;Madona Santissima! » ’t Was de kapitein dernbsp;bende zelve, die na hunne gevangenneming dezenbsp;bekentenis vóór den rechter deed. — Tijdens denbsp;voornoemde dagen, tusschen Kerstmis en Drienbsp;Koningen, ziet men een bijzonder tretFend voorbeeld van die godsvrucht in de arme bergbewo-
-ocr page 47-- 35 —
ners rond Rome, Pifferari genaamd, die dan in menigte naar de stad komen met hunne armenbsp;muziekinstrumenten, fluiten en doedelzakken, ennbsp;in groepen, van vijf of zes man, de straten doorkruizen. Waar er een beeldje van Onze-Lieve-Vrouw aan den muur hangt, houden zij stil,nbsp;nemen hunne hoeden af, leggen ze op den grondnbsp;vóór zich, maken eene diepe buiging voor denbsp;Madona, spelen er te barer eere hun deuntje, ennbsp;na hunne buiging herhaald te hebben, gaan zijnbsp;verder. Ik verzeker u dat meer dan eens de tranennbsp;mij in de oogen kwamen op het zien van denbsp;godsvrucht dier arme lieden. Er w’as eenige jarennbsp;te voren eene aardige zaak met eenen dezernbsp;Pifferari gebeurd. Die bergmuziekanten zijn ernbsp;zeer goed gezien, en krijgen hier en daar te etennbsp;en te drinken ; een rijke heer had hen wat al tenbsp;wel onthaald en een van hen had ongelukkiglijknbsp;te diep in het glas gekeken, hetgeen eene uiterstenbsp;zeldzaamheid in Italië is. De arme Pifferari konnbsp;niet meer gaan en eenige jonge wildvangennbsp;brachten eenen ezel bij, stelden er den dronkennbsp;Pifferari op en wandelden hem alzoo door denbsp;voornaamste straten van Rome tot groot vermaaknbsp;der kinderen en zelfs der groote menschen, die ernbsp;eene verdiende kastijding in zagen. Dit zou hier
-ocr page 48-— 36 —
te lande niet mogelijk zijn, daar er geen genoegzaam getal ezels is, om al onze smerige dronkaards rond te voeren.
Men mag naar Rome niet gaan, zegt het spreekwoord, zonder den Paus te zien. Aan dit voorschrift getrouw, had ik eene audiëntie of verhoor aan den Heiligen Vader gevraagd, en Monseigneur DE Majordome verwittigde mij per brief,nbsp;dat ik den 16 December in den voormiddag doornbsp;den Paus in verhoor zou ontvangen worden. Denbsp;Z. E. Pater Procurator-Generaal met zijn Sekre-taris, beide mannen van jaren, vergezelden mij.nbsp;’t Was voor mij een plechtige dag; den grootstennbsp;en waardigsten man der aarde, den Plaatsvervanger van Jesus Christus te zien en met hem tenbsp;mogen spreken; voorwaar dit was voor mij eenenbsp;groote eer en een nog grooter geluk. Wij begavennbsp;ons lang voor het uur der audiëntie naar hetnbsp;Paleis; aan de buitenpoort toonden wij het bewijsnbsp;onzer toelating en w'erden dan, na eenen hoogennbsp;trap opgeklommen te zijn, door verscheidenenbsp;zalen gebracht; in de eerste waren de zwitserschenbsp;soldaten in hunne eigenaardige kleeding, dienbsp;altijd in menigte in dienst van den Paus zijn, de
-ocr page 49-— 37 —
tweede was bezet door gendarmen, de derdo door de edelwacht van den Paus, samengesteld uitnbsp;prinsen, hertogen, graven en andere Italiaanschenbsp;edellieden. In eene vierde zaal waren al degenen,nbsp;die verhoor zouden krijgen, en in eene laatstenbsp;zaal bevonden zich verscheidene Bisschoppen ennbsp;Prelaten, die aan hunnen bureau zaten, en voornbsp;hen die de taal niet verstonden, tot tolken diendennbsp;bij den Paus. Ik beefde, toen men onze namennbsp;afriep en was als bedwelmd, toen ik róór dennbsp;Heiligen Vader nederknielde ; niet zonder reden,nbsp;want ik zag daar onder een rooden fiuweelennbsp;troon, een ouden grijzaard zitten met sneeuwwittenbsp;haren, gansch in het wit gekleed, behalve denbsp;schoenen, die van rood fluweel waren en vannbsp;boven een in goud geborduurd kruis hadden, ennbsp;die ondanks zijnen hoogen ouderdom van SOjaren,nbsp;nog de krachten van een jonge mensch scheen tenbsp;hebben ; en in dien man erkende ik de opperstenbsp;waardigheid der aarde! Doch de minzaamheidnbsp;van den Heiligen Vader deed mij welhaast vannbsp;mijne ontzetting terugkomen. Hij zag de lijst innbsp;der personen, welke hij dien dag volgens ordenbsp;moest ontvangen, en zeid'e dan, zich tot ons kee-rende : “ Ziedaar den Procurator Generaal, daarnbsp;zijn Sekretaris op mij wijzende, en deze is de
-ocr page 50-— 38 —
Provinciaal van België terwijl hij op den Sekre-taris wees. » — “ Vergeef, Heilige Vader, zeide de Procurator, deze is de Provinciaal van België, ennbsp;die naijn Sekretaris. » — “ Wel, wel, mijn vader,nbsp;zijt gij de Provinciaal van België, nochtans,nbsp;voegde hij er al lachende bij, weet gij wel, datnbsp;gij den vereischten ouderdom niet hebt, om totnbsp;zulk ambt verkozen te worden? Hoe oud zijt gij,nbsp;vader? » — « Heilige Vader, antwoordde ik, iknbsp;ben nu juist zes en-twintig jaren. » — “ Ziet gijnbsp;wel, zeide hij? » — « Maar, Heilige Vader, zoonbsp;voegde ik er bij, wij zijn in onze nieuwe Provincienbsp;allen jong, men heeft dus niet anders dan eennbsp;jongen religieus kunnen kiezen. „ — “ Nu, dannbsp;is het goed, zeide hij, zorg maar dat gij uw ambtnbsp;goed bedient, en God zal over u te vreden zyn ! »nbsp;Verder sprak hij mij van België, van de Belgischenbsp;Bisschoppen en katholieken, die een ware troostnbsp;voor hem waren. En nadat hij nog een ruimennbsp;tijd met den Pater Procurator had gesprokennbsp;over de belangen der Orde, gaf bij ons zijnennbsp;zegen, en wij vertrokken, gansch verrukt overnbsp;zooveel goedheid en vriendelijkheid van den kantnbsp;van een zoo groolen Paus.
-ocr page 51-— 39 —
Wij zagen den Paus een tweede maal, ’t was op het feest van Onze Lieve Vrouw Lichtmis, toennbsp;hij in de groote Sint-Peeterskerk, aan welke hetnbsp;paleis paalt, de ceremonie der kaarswijdingnbsp;kwam doen. In onze religieuze kleeding mochtennbsp;wy tot dicht bij den troon naderen, zoodat wijnbsp;alles gemakkelijk konden zien. Wij stondennbsp;achter de Kardinalen en Bisschoppen, die tennbsp;getalle van omtrent vijftig in hunne rijke kleedingnbsp;den Paus afwachtten, en op welke de hooggeplaatste personen van het Hof, de Kanunnikennbsp;en Penitenciers der Sint Pieterskerk met hunnenbsp;kostbare kerkgewaden volgden. Eensklaps kondigt de groote klok de komst van den Paus aan,nbsp;en al de Kardinalen en Bisschoppen, met hunnenbsp;mijters op het hoofd alsook de bovengenoemdenbsp;personen begaven zich in processie tot aan denbsp;groote zijpoort, langs w’elke de Paus moest binnennbsp;komen. In eens gaat de poort open, de Kardinalen en Bisschoppen nemen hunne mijters af ennbsp;vragen met de anderen van den stoet den Zegennbsp;van den Paus. Dan verschijnt de Paus binnen denbsp;Kerk, gekleed met de koorkap en de pauselijkenbsp;kroon op het hoofd, gezeten op eenen prachtigennbsp;leuningsstoel en door veertien mannen, ganschnbsp;in het rood gekleed, gedragen. Onmiddelijk heffen
-ocr page 52-— 40 —
de zangers der pauselijke kapel, samengesteld uit' meer dan zestig der schoonste stemmen van geheel Italië, en door den Paus tot dit ambt aangesteld, het Tu es Petrus aan, dat is ; « Gij zijtnbsp;Petrus, en op deze steenrots zal ik myne Kerknbsp;bouwen, en de machten der hel zullen tegen haarnbsp;niets vermogen! „ De Paus vertoont zich dan aaónbsp;het einde van den stoet, die hem naar zyn troonnbsp;geleidt, boven al het volk uitstekende; en na innbsp;het midden der Kerk het Heilig Sakrament aanbeden te hebben, wordt hij tot bij zynen troonnbsp;gedragen. Hier beschrijven wat er in dit oogen-blik in mij omging, is mij onmogelijk. De Paus,nbsp;die zoo langzaam onder het schoon gezang Tu esnbsp;Petrus voortgedragen wordt, en links en rechtsnbsp;zijn kinderen zegent, waaronder er altijd velenbsp;duizende vreemdelingen zijn (men verzekerde datnbsp;er in die gelukkige tijden, toen de Heilige Vadernbsp;nog zijn tijdelijk gezag als koning had, altijd aannbsp;zestig dui''end vreemdelingen te Rome waren,) dienbsp;nooit een Paus gezien hebben, en die in menigtenbsp;dezen zegen met bet aangezicht tegen den grondnbsp;ontvangen,'onder het storten van tranen van aandoening en geluk ; o, dit laat zich gevoelen, maarnbsp;niet met woorden uitdrukken. Toen hij nu aannbsp;den voet van zijnen troon gebracht was, stond
-ocr page 53-— nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
hij op van zijnen leuningsstoel, en hoewel tachtig jaren oud, beklom hij, altijd gekleed met zijnenbsp;koorkap en de pauselijke kroon op het hoofd, totnbsp;verwondering van elkeen, geheel alleen de twintig trappen van zijnen troon, terwijl men velennbsp;der Kardinalen, hoewel jonger van jaren, moestnbsp;ondersteunen, om volgens voorschrift der kerkgebruiken de hand des Pauzes te gaan kussen ennbsp;later uit zijn handen de gewijde kaars te gaannbsp;ontvangen. De uitdeeling dezer kaarsen duurdenbsp;omtrent eene halve uur, want niet alleen de Kardinalen, Bisschoppen en de bovengenoemde geestelijken, maar ook de ambassadeurs der verschillende Mogendheden en de prinsen van Romenbsp;hadden het voorrecht, van eene kaars uit de handen van Zijne Heiligheid te ontvangen ; van dézenbsp;plechtigheid bewaar ik eene onuitwischbare gedachtenis.
Wij brachten ook een bezoek aan de Katakombe van den heiligen Sebastianus, tegenwoordig eennbsp;uur van Rome gelegen ; ik zeg teaenwoordio^ wantnbsp;eertijds strekte zich de stad nog verder uit. Denbsp;vier Katakomben van Rome, te weten van dennbsp;heiligen Laurentius, van de heilige Agnes, van
-ocr page 54-— 42 —
den heiligen Calixtus en van den heiligen Sebas-TIANUS, zijn onderaardsche gangen, omtrent elf voeten hoog en zes voeten breed, wier bestaannbsp;men toeschrijft aan het gedurig uitdelven dernbsp;aarde, dia zeer geschikt was tot het bouwen dernbsp;huizen. Tijdens de drie eerste eeuwen hielden ernbsp;de christenen, om zich aan de aanhoudende vervolgingen te onttrekken, hun verblijf in ; ’t wasnbsp;daar dat zij den goddelijken dienst deden, en datnbsp;zij hunne dooden begroeven. Men ziet er nognbsp;altaren, waar de heilige offerande opgedragennbsp;werd, talrijke schilderingen op de wanden, ennbsp;graven zonder getal. Bij de Katakombe nu, welkenbsp;wij bezochten, is er een klooster van onze orde, ennbsp;van uit de kerk gaat men in de Katakombe. Elknbsp;der bezoekers krijgt een waslicht in de hand,nbsp;omdat het er natuurlijk stik donker is, en eennbsp;Pater dient tot gids of geleider ; zonder die voorzorg zou men noodzakelijk in die lange en door-eenkruizende straatjes verdwalen. Wij lazen bijnbsp;den ingang het volgende opschrift : “ Hier innbsp;deze Katakombe en in die van den heiligennbsp;Calixtus zijn, behalven zeven-en-veertig Pauzen,nbsp;honderd vier en-zeventig duizend Martelaren begraven, )' hetgeen mij eene rilling door ganschnbsp;myn lichaam gaf. Wij maakten het teeken van
-ocr page 55-— 43 —
het Heilig Kruis, en de optocht begon. Toen ¦wij daar van den eenen gang den anderen in gingen,nbsp;en rondom ons meestal niets zagen dan openenbsp;graven, waaruit men de overblijfsels genomennbsp;had der bekende Heiligen en ook duizende anderen, welke men ter oorzake der opschriften op denbsp;marberen platen, die hunne graven sloten, wistnbsp;Martelaren te zijn, waren wüj vol van eene heiligenbsp;aandoening. Wij hielden ons een ruimen tijd opnbsp;bij het opene graf der groote heilige Maagd ennbsp;Martelares C.®;cilia, en lieten niet na van, tijdensnbsp;ons verblijf in die onderaardsche plaatsen, Godnbsp;de standvastigheid in ons heilig geloof te vragen.
Na dat wij de Katakombe verlaten hadden, verzocht de overste des kloosters ons binnen tenbsp;komen. Wij vonden daar een jongen religieusnbsp;zitten, ten minste, 'W’ij hielden hem er voor; dochnbsp;wij waren in dwaling : ’t was een jonge franschenbsp;graaf, die daar sedert jaren bij de Paters inwoonde, en er, gelijk de overste het mij in ’t bijzonder zeide, een meer hemelsch dan aardsch levennbsp;leidde. Wij spraken er lang over ons bezoek innbsp;die wonderbare grafplaatsen, en op mijne vraag,nbsp;of ik niet zou gelukken, om twee zulke lichamen
-ocr page 56-_ 44 —
van martelaren te krijgen, antwoordde mij damp; Pater Gardiaan, dat hij daaraan niet twijfelde;,nbsp;maar dat ik bij Zijne Eminentie, den Kardinaalnbsp;Patrizi, Vikaris van Zijne Heiligheid, de aanvraag moest doen. Wij begaven ons des anderendaags bij den Kardinaal, die ons met goedheidnbsp;ontving en aanhoorde, en toe.n ik voor onze kloosters van Oent en Sint- Truiden twee lichamen vannbsp;heilige Martelaren vroeg, zeide hij mij al glimlachende : « O, mijn vader, gij vraagt zeker zooveel, om wat te krijgen ! » Ik antwoordde hem rnbsp;« Eminentie, gij zijt hier zoo rijk in heilige lichamen ; wij integendeel hebben er slechts één in onsnbsp;klooster van Thielt; onze twee andere kloosters,nbsp;en wij hebben er tot hiertoe maar drie, zoudennbsp;zich gelukkig achten, zulken schat te bezitten ! »nbsp;« Welnu, » zeide hij oogenblikkelijk, « ik zal ernbsp;u twee geven! » Hij beval dan aan een priester,nbsp;die op het klinken der bel binnen kwam, van tweenbsp;lichamen met de wettige stukken erbij, te halen ;nbsp;en elk van ons, na Zijne Eminentie hartelijk bedankt te hebben, droeg er een, hetgeen zeer gemakkelijk was, dewijl hellichte koffertjes waren,nbsp;met roode zijden linten gebonden en met het zegelnbsp;van Zijne Eminentie gesloten.
-ocr page 57-EER bijzonderheden kan ik over mijn verblijf in Rome niet mede--^deelen, omdat ik, gelijk ik reeds gezeidnbsp;heb, door eene wonde aan den voet, maarnbsp;weinig tijds vond om mijne nieuwsgierigheid ennbsp;godsvrucht te voldoen. Wij namen dan op 21 Februari 1845 de terugtocht naar België aan ennbsp;vertrokken van uit de Heilige Stad naar Assisië^nbsp;langs Ri'èti, eene aartsbisschoppelijke stad op tien
-ocr page 58-— 46 —
uren afstands van Rome, rond welke de vallei van dien zelfden naam gelegen is. 't Is in die vallei,nbsp;dat onze heilige Vader Franciscus verscheidenenbsp;kloosters heeft gesticht, en het grootste deel vannbsp;zijn religieus leven heeft doorgehracht. Het isnbsp;dan onnoodig hier te zeggen, dat, al moest ik denbsp;Eeuwige Stad verlaten, ik nochtans eene vergoeding vond bij het gedacht, dat wij al die heiligenbsp;plaatsen gingen zien en vereeren, waar onzenbsp;Seraphiensche Vader geleefd had. In den namiddag kwamen wij te Riëti^ en werden door onzenbsp;broeders in het klooster buiten de stad, gelijknbsp;overal elders, met groote liefde ontvangen. Op denbsp;volgende dagen bezochten wij de verschilligenbsp;heiligdommen, wmar de Heilige Vader Franciscusnbsp;geleefd had, en die op weinige uren afstands vannbsp;de stad gelegen waren; onder andere dat vannbsp;Fonte-Colwnbo en van Orecio.
’t Was in het klooster van Forde Columho, dat Franciscus van Jesus Christus zijnen Regel ontving. De plaats waar de Zoon Gods zich aannbsp;Franciscus vertoonde, is altijd door de kinderennbsp;van den Heiligen Vader in groote eer gehoudennbsp;en werd in de vijftiende eeuw bezocht door dennbsp;Paus Sixtus IV, eertijds Generaal van de Orde.nbsp;Hij had die plaats reeds door een kostbaar tralie-
-ocr page 59-— 47 —
werk doen afsluiten, en v'oor dat hij er nu binnen ging, deed hij zijne schoenen uit, de woorden vannbsp;God aan Mozes aanhalende : “ Doe uwe schoenennbsp;uit, want de plaats, waar gij staat, is eene heiligenbsp;plaats! » (Exod. 3.) Ter gedachtenis der godsvrucht van dien grooten Paus, staan die woordennbsp;thans in,gouden letters boven het gezegde traliewerk te lezen, en sedert dien gaat niemand dienbsp;plaats anders dan blootvoets binnen.
Plet tweede Heiligdom, waarvan ik hier wil spreken, is dat van Qrecio, welk eveneens altoosnbsp;eene plaats van voorliefde is geweest voor de kinderen van den Seraphienschen Vader om verscheidene redenen. Hij zelve beminde die plaats bijzonder, omdat zij, verwijderd zijnde van alle gewoelnbsp;der w’ereld, zeer geschikt w'as voor het beschou-¦wende leven, ’t Was daar dat hij, op Kerstnacht,nbsp;het Mysterie der Geboorte van het Kindeken Jesusnbsp;had afgebeeld en den kleinen Zaligmaker in zijnenbsp;armen ontving; vanwaar dan ook het gebruik isnbsp;gekomen, van in de kerken zijner Orde, ja zelfsnbsp;nu in vele katholieke huisgezinnen, het Stallekennbsp;van Bethleëm af te beelden, iets wat zeer geschiktnbsp;is, om zich dat groot Mysterie levendiger voor tenbsp;stellen en met meer godsvrucht te vieren. Denbsp;zonen van Franciscüs beminnen die plaats nog,
-ocr page 60-— 48 —
omdat zij door zoovele heilige mannen is bewoond geweest en ook, omdat dit klooster nog altijd in denzelfden staat is, waarin Franciscusnbsp;het gelaten heeft, behalve dat men er een tweedenbsp;dormter ziet, op bevel van den heiligen Bonaven-TURA gebouwd, hetgeen eene nieuwe reden vannbsp;godsvrucht voor den bezoeker is. Toen de E. P.nbsp;Gardiaan ons kerk en klooster toonde, kwamennbsp;wij uit het koor op het dormler van den heiligennbsp;BonaVENTURA, Welk gelijkvloers met de kerk gelegen is; hetgeen zich laat begrijpen, wanneernbsp;men denkt, dat dit klooster op de helling vannbsp;eenen berg gebouwd, en de kerk minstens twaalfnbsp;a vijftien voeten hooger staat dan het gedeelte desnbsp;kloosters, door Franciscus gebouwd. Bij het koornbsp;zagen wij het kamertje of de cel eertijds door dennbsp;heiligen Bonaventura bewoond; de Pater Gardiaan opende de deur, en wij zagen er met denbsp;uiterste verwondering een ouden pater van vier-en-negentig jaren op den kant van zijn bed zitten;nbsp;ter oorzake van de koude had hij een vuurpotje,nbsp;waaraan hij zijne handen warmde. Geheel hetnbsp;huisraad van dieü ouden, man bestond in oennbsp;tafeltje, een stoel en een kruisbeeld, welk vóórnbsp;hem aan den muur hing. Hij sprak weinig ennbsp;wenschte ons, toen wij hem verlieten, Go Is heili-
-ocr page 61-— 49 —
gen zegen toe. De overste zeide mij, toen wij verder gingen, dat het een oprecht heilig mannbsp;was, dat hij nog aanhoudend in het koor het Goddelijk Officie kwam bij wonen en de algemeenenbsp;oversten, die hem naar het groot ziekenhuis vannbsp;het klooster van den heiligen Franciscus te Romenbsp;wenschten te doen overvoeren, ootmoedig had gebeden, van in het celletje van den heiligen Bona-VENTURA te mogen sterven.
Te Poggio Bustone leidde ons de Pater Gardiaan in een pachthof, waar wij de manier van levennbsp;dier brave buitenlieden van nabij wenschten te,nbsp;zien. Wij waren getroffen over de eenvoudigheidnbsp;en opgeruimdheid van die nederige en godvree-zende menschen ; zij vroegen ons tot tweemaal toenbsp;den zegen, toonden ons hunne werkzaamheden,nbsp;vergaten niet van te spreken van God en vooralnbsp;van hunne Madona Santissima, vóór welke hetnbsp;gevierde lampje hing te branden. Wij zagen dat ¦nbsp;die brave lieden gelukkig waren in hunne nederigheid en niemands lot benijdden. En met reden ;nbsp;zij kenden al die plagerijen niet, welke men thansnbsp;in Italië te lijden heeft; zij leefden dan nog ondernbsp;het vaderlijk bestuur van den Paus ; hadden nietsnbsp;uit te staan met het soldatenleven, hunne zonennbsp;waren en bleven bij hen, slechts had de Paus een
4
-ocr page 62-— 50 —
leger van vier duizend soldaten, allen vrijwilligers en die maar dienden om de inwendige rust te handhaven, en zij betaalden het vierde der lasten niet, welke zij tegenwoordig betalen. Wijnbsp;hebben hier vooral kunnen bestatigen, hoe Italiënbsp;een oprecht godsdienstig land is, hoewel het sedertnbsp;eenige jaren diep schijnt gevallen te zijn. Dit nunbsp;is enkelijk toe te schrijven aan een hoop arglistige deugnieten, die zich door bedrog en geweldnbsp;van het bestuur hebben w'eten meester te maken,nbsp;en dagelijks de brave menschen meer en meernbsp;verdrukken. Het gaat tegenwoordig in Italië, gelijk het in meer andere landen gaat: Godsdiensthaters en geweldenaars, die alles durven en nergens voor achteruitgaan, geven er de wet.
T*-
-ocr page 63-VIL
IJ hadden drie dagen besteed om al deze verscbillige Heiligdommen tenbsp;ö ' a bezoeken, en vertrokken dan vol van
‘ nbsp;nbsp;nbsp;I verlangen, om de Seraphiensche stad,
gelijk men ze gemeenlijk noemt, te zien. Op den 24 in den namiddag kwamen wij aan de Fulgi-nische poort van Assisië, en hielden er stil om dennbsp;laatsten zegen te lezen, welken de Seraphienschenbsp;Vader vóór zijne dood aan zijne geboortestad gaf.
-ocr page 64-en die met overgroote letters boven de poort geschilderd staat : “ Wees gezegend van den Heer, gij stad getrouw aan God ; w'ant vele zielen zullennbsp;in u en door u zalig worden. Eene groote menigtenbsp;dienaars van den Allerhoogste zullen binnen uwenbsp;muren wonen, en van uwe burgers zullen er eenenbsp;menigte tot het eeuwige leven verkozen worden. »nbsp;Dan reden wij de stad binnen, en zagen welhaast,nbsp;dat wij in de stad van den heiligen Franciscus ennbsp;van de heilige Clara waren; immers ojp denbsp;gevels van vele huizen en openbare gebouwennbsp;ziet men muurschilderingen, deze twee Heiligen,nbsp;of trekken uit hun leven voorstellende. Wijnbsp;namen onzen intrek in het klooster onzer Paters,nbsp;de « Nieuwe Kerk » Chiesa nuom, genoemd ennbsp;werden er gulhartig ontvangen. De heer Praetnbsp;met zijne dame, die eveneens zeer verlangdennbsp;deze stad té bezoeken, gingen hun verblijf nemennbsp;in een hotel. Het klooster en de kerk van Chiesanbsp;nmva zijn gebouwd door de Koningen vannbsp;Spanje op de plaats zelve, waar het ouderlijknbsp;huis van Franciscus stond ; de deur des kloostersnbsp;met hare steenen inlijsting zijn nog altijd dezelfde;nbsp;in den binnenmuur der kerk, die met kostbarenbsp;marmeren altaren versierd is, ziet men eenenbsp;opening, welke men den kerker van'Sint Fran-
-ocr page 65-53
ciscus noemt; ’t was metterdaad daar, dat Fran-ciscus met ketenen aan de voeten, om zijne gewaande verkwistingen, door zijnen vader opgesloten werd, en waaruit zijne goede moeder hem verloste. Van den anderen kant der straat, tegenover de kloosterdeur, ziet men nog den stal, waarnbsp;die deugdzame vrouw haar heilig kind baardenbsp;en dio nu inwendig in eene schoone kapel veranderd is. Te dezer gelegenheid wil ik hier doennbsp;aanmerken, welke wonderbare gelijkvormigheidnbsp;er tusschen onzen Goddelijken Zaligmaker ennbsp;zijnen dienaar Franciscds bestaat : Gelijk Jesus-Christus werd Franciscds in eenen stal geboren,nbsp;ontdeed zich van al het tijdelijke en had zelfs geennbsp;steen in eigendom, om er zijn hoofd op te latennbsp;rusten. Gelijk Jesus Christus koos hij twaalf gezellen, waarvan eene zich met eene strop verhing,nbsp;en twee-en-zeventig discipelen, en droeg in zijnnbsp;lichaam de vijf wonden van den Goddelijken Verlosser. Zoo dat hij in waarheid met den heiligennbsp;Apostel Paulus mocht zeggen : Christo confixiisnbsp;Slim Cruci (ad Gal. 2), « Ik ben met Christus aannbsp;het kruis gehecht, » welke w’oorden de zinspreuknbsp;zijner Orde uitmaken. Immers, het wapen dernbsp;Orde stelt ons een kruis vóór, waarover zich tweenbsp;armen, die de wonden in de handen dragen, kruis-
i
-ocr page 66-54
wijze uitstrekken, de eene is naakt en verbeeldt den arm van Jezus Christus, de andere, met eenenbsp;bruine mouw bedekt, is de arm van Franciscus,nbsp;en hier onder leest men genoemde zinspreuk :nbsp;“ Ik ben met Christus aan het kruis gehecht. »nbsp;Onnoodig van te zeggen, dat Assisiê ons eennbsp;uitnemend aangenaam verblijf aanbood; ook verlieten wij de Soraphiensche stad slechts achtnbsp;dagen na onze aankomst, welken tijd wij besteedden om al de Seraphiensche merkwaardighedennbsp;der stad te gaan bezoeken, en deze ontbreken ernbsp;niet; want al klimt de bevolking van Assisië nietnbsp;boven de vier duizend zielen, telt zij nogtans nietnbsp;min dan twaalf kloosters van de Orde van dennbsp;heiligen Franciscus, van de heilige Clara ennbsp;van den Derden Regel, die evenwel meest allennbsp;buiten de stad gelegen zijn ; en ’t is aan deze datnbsp;wij herhaalde bezoeken brachtten, waarvan wijnbsp;hier de volgende bijzonderheden mededeelen.
Ons eerste bezoek, na dit van Chiesa nuova, waar wij geherbergd waren, w as natuurlijk voornbsp;het groot klooster, II Sacro Convento genaamd,nbsp;wolk aan den ingang der stad op eenen berg ge-
-ocr page 67-- 55 —
legen is en, als eene sterkte, de stad schijnt te teheerschen. ’t Is in deszelfs onderkerk, dat hetnbsp;lichaam van den heiligen Franciscus rust. Iknbsp;zeg, « in deszelfs onderkerk, » want men moetnbsp;weten, dat er drie kerken hoven elkander staan,nbsp;De eerste is de kerk voor het publiek, die zeernbsp;schoon en met veel kostbaarheden versierd is.nbsp;Bijna in haar midden staat een altaar, rechtnbsp;boven het graf van den Heiligen Vader; rondomnbsp;dit altaar ziet men een schoon traliewerk, en bovennbsp;hetzelve in gouden letteren de Woorden van dennbsp;Profeet Isaias (Gap. 11.) Erit sepulchrum ejnsnbsp;gloriosum, dat is « Zijn graf zal glorierijk wezen. »nbsp;Boven deze kerk is er eene tweede, zeer kostbaar door hare muurschilderingen, die het werknbsp;•zijn der grootste Italiaansche schilders der vorigenbsp;'eeuwen. Deze bovenkerk heeft de voorrechtennbsp;van eene Capella Pontijicia, of Pauselijke Kapel,nbsp;en mag daarom enkelijk gebruikt worden voor denbsp;ceremoniën, die door den Paus zouden voorgezeten zijn, moest hij te Assisië komen.
De derde is de onderkerk, die nog maar bestaat sedert 1818, wannee/ men, met toelating vannbsp;Paus Pius VII, bet lichaam van den Heiligennbsp;Vader gezocht heeft en ook na een werk vannbsp;vtwee-en-vijftig nachten gevonden heeft; zooals
-ocr page 68-pt'-^v-
F\ ¦
56
:ir-
blijkt uit de opene brieven van de Bisschoppeiï van Assisië, Nocera, Spoleto^ Pernsië en Fid-ginië, ' Aoov den Paus met het onderzoek belast,nbsp;welke brieven dan door Zijne Heiligheid bekrachtigd zijn geworden. De muren dezer onderkerk zijn gansch bedekt met 'wütte marmer, en hetnbsp;gewelfsel wordt door witte marmeren kolommeiïnbsp;ondersteund. In het midden is een zeer kostbaarnbsp;altaar opgerecht; waartoe de Keizer van Oostenrijk, Franciscus I, groote sommen gegeven heeft,,nbsp;uit godsvrucht totzijnen Heiligen Patroon; daaromnbsp;ook: heeft de Paus toegelaten, dat men aan hem,nbsp;maar aan hem alleen, eene Relikwie van hetnbsp;lichaam van den Heiligen Man zou geven, tenbsp;weten eenen vinger der rechterhand. Boven gezegd altaar ziet men achter een allerschoonstenbsp;traliewerk de kist, die het lichaam van den Sera-phienschen Vader in zich besluit, en rond hetzelvenbsp;branden altoos aan verscheidene lampen. Verdernbsp;mogen al de priesters, die aan dit altaar de heiligenbsp;Mis lezen, de Missa Yotiva van den heiligennbsp;Franciscus gebruiken, behalve op de Feestdagennbsp;van eerste en tw'eede klas. Ook meen ik nooit eenenbsp;Mis met meer godsvrucht gelezen te hebben.
-ocr page 69-,-.r
— 57 —,
Den volgenden dag gingen wij naar het klooster van Portiunculay eene halve uur van Assisië gelegen. Men gaat er naartoe langs eenon aller-schoonsten eü naet eene dreef van fraaie hoornennbsp;bezoomden weg, die daarom ook de geliefde wandeling der Assisiënaars is. Klooster en kerk zijnnbsp;gelegen in de vallei van Spoleto en bieden eennbsp;verrukkend gezicht aan. De kerk, die in 1832nbsp;door eene aardbeving bijna geheel en al ter aardenbsp;werd geworpen, is in de volgende jaren met nognbsp;veel meer smaak opgebouwd, en is eene dernbsp;schoonste van Italië. In het midden onder de koepel staat het wereldberoemd kapelletje van Por-tiuncula, hetwelk, hoewel uitwendig rijk versierd,nbsp;inwendig nog altijd is gelijk het was, toen er denbsp;heilige Franciscus van Jesus Christus den groetennbsp;atiaat verkreeg. Deze aflaat is later door de Pauzen tot al de kerken zijner Orde uitgestrekt geworden ; met dit verschil nogtans, dat men diennbsp;aflaat in het kapelletje van Portiuncula op al denbsp;dagen van het jaar, toties quoiies, dat is : zoonbsp;dikwijls men het kapelletje uit en ingaat en ernbsp;volgens de gewone intentie bidt, kan verdienen,nbsp;daar men hem in de andere kerken der Ordenbsp;slechts op één dag des jaars, te W’eten, van denbsp;eerste Vespers van den 1 Augustus tot den onder-
-ocr page 70-gang der zon van den volgenden dag, kan winnen. De burgers van Assisië hebben eene zeer groote achting voor dien aflaat; dagelijks wordtnbsp;hij er door velen verdiend, zooals ik het geziennbsp;heb eiken keer, dat ik van Assisië naar Portiun-cula kwam. Ik was er bijzonder getroffen door denbsp;godsvrucht van twee stokoude menschen, die,nbsp;wanneer het overige volk vertrokken was, dennbsp;aflaat zonder verpoozing baden. Zij gingen doornbsp;de voordeur in, deden hun gebed, en gingen wederom langs de zijdeur van het kapelletje uit, omnbsp;dan opnieuw langs de voordeur binnen te gaan.nbsp;De overste zeide mij, dat die twee oudjes dit, jaarnbsp;uit jaar in, op dezelfde wijze deden. Gelukkigenbsp;menschen, die den prijs van Gods gratie zóó wetennbsp;te schatten!
’t Is merkwaardig hetgeen men ons verhaalde betrekkelijk het kapelletje, namelijk, dat toen bijnbsp;voornoemde aardbeving de kerk instortte, de puinen zich tot boven het kapelletje verhieven, hetwelk nogtans geheel en al ongeschonden bleef,nbsp;als wilde God te kennen geven, hoe aangenaamnbsp;hem dat kerkje van zijnen groeten dienaar Fran-ciscus is„
Wij bezochten ook het aanpalende klooster, voor meer dan honderd religieuzen gebouwd, en
-ocr page 71-— 59 —
in het bijgelegen hofken, “ van Sint-Franciscus » genaamd, zagen wij de wondere rozen zondernbsp;doornen, waarin zich de heilige man tijdens eenenbsp;bekoring gewenteld had, en die, elders verplant,nbsp;doornen krijgen gelijk de andere rozen. Hier dusnbsp;wordt het spreekwoord niet bewaarheid ; “ Nooitnbsp;rozen zonder doornen, » — Langs het koor zietnbsp;men nog een schoon kapelletje, waar men gemakkelijk met groote godsvrucht bidt; ’t is daar datnbsp;de heilige Vader op den 4 October 1226 stierf.
¦ Een bezoek, waaraan wij ook veel prijs hechtten, was dit der nbsp;nbsp;nbsp;of “ van de kerkers »
op een uur afstauds van Assmë gelegen, waar de heilige Franciscus en honderde heilige mannennbsp;der Orde geleefd, en sommige zelfs dit kloosternbsp;als Oversten hebben bestierd; zooals de heiligenbsp;Vader, de heilige Bonaventura, Bernardinusnbsp;VAN Senen, Joannes van Capistrano, Jacobus vannbsp;Marchia en meer anderen. Het wordt de Carceri^nbsp;“ de kerkers n genaamd, omdat het tusschennbsp;hooge rotsen gelegen is, waarin men veel spelonken aantreft, die door die heilige mannen bewoondnbsp;zijn geweest, en waarvan elke nu den naam van
-ocr page 72-— 60 —
dien Heilige draagt. Het mag daarom veeleer aan een kerker, dan wel aan een klooster vergelekennbsp;worden. Eene merkwaardige zaak gebeurde hiernbsp;tijdens het Pontifikaat van Greoorius XVI. Denbsp;Paus wilde, uit godsvrucht tot den heiligen Fran-ciscus, A^sisië bezoeken en deed daarom dennbsp;Pater Generaal bij zich komen. Na hem van zijnnbsp;besluit kennis gegeven te hebben, voegde hij ernbsp;bij, dat hij te dezer gelegenheid het middagmaalnbsp;in het arm klooster der Carceri zou nemen. Allesnbsp;werd hier dus in het werk gesteld, om den heiligen Vader naar behooren te ontvangen : Ganschnbsp;de eetplaats werd met schoone tapijten, behang-selen en kussens versierd, vooral de plaats, waarnbsp;de Paus, moest zitten. Toen de heilige Vader ernbsp;aankwam, wierd hij eerst met de voorgeschrevenenbsp;ceremoniën aan de kerkdeur ontvangen, en nanbsp;zijne aanbidding vóór het Heilig Sakrament gedaan te hebben, binnen het klooster gebracht. Innbsp;het voorbijgaan van den refter al die sieradennbsp;ziende, zeide hij daar niet te willen eten, tenzijnbsp;men eerst al die versieringen wegnam. « Ik wil,nbsp;zeide hij, die nederige eetplaats zien, gelijk zijnbsp;altijd is; en ik acht mij gelukkig van te mogennbsp;zitten op de plaats waar zoovele Heiligen gezetennbsp;hebben, en er te zitten gelijk zij er gezeten heb-
-ocr page 73-— 61 —
ben. » Natuurlijk werd er aanstonds aan het verzoek des Pauzes voldaan, en al de religieuzen waren ten hoogste gesticht over de ootmoedigheidnbsp;en de godsvrucht van den Heiligen Vader, eu'nbsp;zeer opgewekt om hun klooster nog grooterennbsp;eerbied toe te dragen, en de deugd der ootmoedigheid meer dan ooit te behartigen.
Nu blijft er mij nog over te spreken over het klooster van Sint-Damianus, w'aar de heiligenbsp;Clara, dat andere sieraad van Assisië, gewoondnbsp;heeft. Dit klooster werd over vele eeuwen door denbsp;Zusters van de heilige Clara verlaten, omdat hetnbsp;te zeer aan de invallen der Turken was blootgesteld. Zij kwamen dan in de stad wonen, (waar hetnbsp;graf der Heilige tot heden toe nog gezien wordt),-terwijl onze Paters het verlaten klooster betrokken en er thans nog verblijven. Hier ook is allesnbsp;treffend ; want kerk en klooster zijn nog altijd innbsp;denzelfden staat, gelijk ze de heilige Clara metnbsp;hare Zusters verlaten hebben; en hierin, gelijk innbsp;vele andere zaken zijn de Italianen onze meesters;nbsp;zij behouden het oude, als w^as het maar uit eerbied der oudheid, en wij werpen alles omver, wat
-ocr page 74-— 62
ons met den geest van vooruitgang niet schijnt overeen te komen. Zijn er hier te lande nognbsp;steden, waar de oudheid der gebouwen geëerbiedigd wmrdt ? In de meeste is het bijna overbodignbsp;van, buiten de kerken, nog eenig merkwaardignbsp;gedenkstuk der vroegere eeuwen te zoeken. Hiernbsp;in Sint-Damianus integendeel ziet men alles, watnbsp;men er over omtrent zeven, honderd jaren zag.nbsp;Het kerkje is, gelijk ik reeds gezegd heb, nognbsp;altijd hetzelfde, in het koor ziet men dezelfdenbsp;oude zitstoelen, in de eetplaats de zware houtennbsp;tafels, waarop de heilige Clara, in de tegenwoordigheid van Paus Gregoriüs IX, en op zijn bevelnbsp;het brood zegende, en w^onderlijk vermenigvuldigde. Onze religieuzen, om die tafels te bewaren,nbsp;hebben er rondom zware lijsten aangebracht, zoonbsp;dat men ze thans, hoewel zeven eeuwen oud, nognbsp;als w'aarlijk onverslijtbaar kan beschouwen. Ooknbsp;ziet men aan den ingang van den refter een grootnbsp;plakkaat, waarop te lezen staat, dat het door denbsp;Pauzen op zware straffen verboden is, van ietsnbsp;aan de genoemde tafels of andere voorwerpen afnbsp;te snijden.
-ocr page 75-EN 3 Maart, in tien morgen, verlieten Vij Assisië, zeer voldaan en gelukkignbsp;over al het schoone en aantrekkelijke,nbsp;wat wdj als kinderen van den heiligennbsp;Franciscus gezien hadden, en vertrokken naarnbsp;Florerdië Na eene reis van drie uren afgelegdnbsp;te hebben, kwamen wij te Perusië, aartsbisschoppelijke stad, waar onze tegenwoordige heilige
-ocr page 76-— 64 —
Vader, Leo XIII, Aartsbisschop was, voor dat hij tot het Pausdom verheven werd. Hier gebeurdenbsp;ons eene aardige zaak : toen wij op de grootenbsp;markt stil hielden, om aan onzen koetsier den tijdnbsp;te laten van een glasje te pakken, hoewel hy nog-tans de koetziersziekte niet had van in alle kapelletjes binnen te gaan, kwam er een heer, metnbsp;langen baard en eene hooge rooden muts metnbsp;blauwen kwast op het hoofd, recht op ons rijtuignbsp;aan en vroeg ons in het Italiaansch, om tot Flo-rentië te mogen meêrijden. Hoewel wij hem namennbsp;voor eenen Turk, stonden wij hem nogtans, ingezien zijne beleefdheid, zijne vraag toe. Hij staptenbsp;dan in de voorkoets of coupé, die door eene venster van de binnenkoets gescheiden was. Dezenbsp;venster stond open ter oorzake der- warmte,nbsp;welke dan reeds in Italië drukkende was ; zoo datnbsp;hij ons gemakkelijk kon hooren spreken. Wij bekreunden ons hier weinig om, en spraken voort vannbsp;al het wondere, waarvan wij dagelijks getuigennbsp;waren, denkende, dat die vreemdeling zoo w’einig'^nbsp;als onze koetsier verstond wat wij zeiden. In eensnbsp;keert hij zich om en zegt : “ Gij spreekt gelijknbsp;vlaamsch, Mijnheeren? n Wij waren op het hooren van die woorden, z’ooals men kan denken,nbsp;uiterst verbaasd, niet wetehde wat ons overkw'am.
-ocr page 77-— 65 —
Doch na een weinig van mijne verbaasdheid terug gekomen te zijn, antwoordde ik hem : « En gijnbsp;spreekt ook vlaamsch, mijnheer? » — “ Ba! ja!nbsp;zei hij, en van waar zijt gij, mijnheeren? » —nbsp;“ Die heer en zyne dame, zeide ik, zijn van Qent,nbsp;en ik en deze zijn van Sint-T ruiden. » — «Ennbsp;ik, zoo sprak hij, ik ben van Mechelen. » — Dannbsp;spraken wij wederzijds van die zonderlinge ontmoeting. Hij zeide ons, dat hij van Mechelen ennbsp;zijn naam Tuerlinckx was; dat hij te Romenbsp;woonde en daar de beeldhouwkunst uitoefende;nbsp;en dat hij nu op weg naar België was, om in hetnbsp;Park van Brussel een en groep te gaan plaatsen,nbsp;welken hy voor het Belgisch Gouvernement gemaakt had, ’t Is onmogelyk hier de voldoeningnbsp;uit te drukken van dien goeden heer, die zijnenbsp;reis twee dagen vertraagde, om ons te Floreniiënbsp;de merkwaardigheden van deze schoone stad tenbsp;kunnen toonen. Dit echter begrypt zich ; een landgenoot bij den vreemde ontmoeten, waar mennbsp;geen enkel bekend wezen aantreft, is eene voldoening, welke men moet gevoeld hebben, om ernbsp;zich een gedacht van te kunnen vormen. Ja;nbsp;moest men in een vreemd land zijn, waar mennbsp;niemand kent, waarvan men de taal slechts tennbsp;halve verstaat, men zou z.ich aan eenen bedelaar
5
-ocr page 78-— ÖÜ —
vasthecbten, moest men hem op straat ontmoete» en in hem eenen landgenoot erkennen.
Toen ik, een ruimen lyd later, op zekeren dag' van Oerd naar Sird-Truiien kwam en te Mechelen van den trein afstapte, greep mij daar, toen iknbsp;mij omdraaide, een heer met het hoofd vast ennbsp;kuste mij. Ik meende dat ik met eenen zot of metnbsp;eenen spotter te doen had en zeide hem : « Mijnheer, ik heb de eer niet van u te kennen ! » —nbsp;« Is het mogelijk, antwoordde hij, kent gij dannbsp;Tuerlinckx niet meer, die met u in Italië gereisdnbsp;heeft? Ik kende u aanstonds, mijn Vader, alnbsp;draagt gij nu een geheel ander kostuum. Het spijtnbsp;mij, zoo voegde hij er bij, dat ik met dezen treinnbsp;moet vertrekken, ik zou zoo gaarne met u watnbsp;gepraat hebben. » Wij drukten elkander de handynbsp;en zeiden ons « tot wederziens ! »
-ocr page 79-A een verblijf van twee dagen te Florentië vertrokken wij naar J'u-'’fijn, wiaar wii de Goede Week ver-
- y gt; nbsp;nbsp;nbsp;j
é langden door te brengen, dewijl men ons gezegd had, dat de feesten dezer schoone week daar zoo bijzonder luisterrijk gevierd werden. Inderdaad, dit was zóó; ook was de godsvrucht dernbsp;menigte van menschen, die de goddelijke dienstennbsp;bijwoonden, uitnemend stichtend; hetgeen men
-ocr page 80-— 68 —
grootendeels toeschreef aaa de groote godsvrucht van het koninklijk hof.
Karel Albert, de vader van den ongeluk-kigen Victor-Emmanuel, was alsdan koning van Piëmont, waarvan Turijn de hoofdstad was Hijnbsp;en de koningin biechtten wekelijks, en ’t warennbsp;twee Paters Capucienen, die het ambt van biechtvader van den koning en de koningin vervulden.nbsp;Ook zag men op Witten-Donderdag deze tweenbsp;gekroonde hoofden, met al de pi'insen, prinsessennbsp;en grooten van het hof met flambouwen de Processie in de Kathedraal volgen, wanneer hetnbsp;Heilig Sacrament door den Aartsbisschop naarnbsp;het Heilig Graf, gelijk men dat noemt, gedragennbsp;werd, en in den namiddag zag men dezelfde vorstelijke personen te voet de meeste kerken dernbsp;stad bezoeken. Ook in al die dagen, tot Paasch-maandag inbegrepen, waren al de huizen ennbsp;winkels gesloten en men zag niemand in de straten dan personen, die ter kerke gingen of uit denbsp;kerk huiswaarts keerden. Dit gebeurde in denbsp;Goede Week 1845. Sedert dien zijn, eilaas! denbsp;zaken, vooral aan het hof van den kleinzoon vannbsp;den godvreezenden Karel Albert, wel veranderd.
-ocr page 81-IJ hadden dan te Twijn eene week van geestelijke 'voldoening genotennbsp;en verlieten in den namiddag vannbsp;t'\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I Paaschdag, welk feest dit jaar op
den 23 Maart kwam, deze stad en tegelijk Italië, om des anderendaags in Frankrijk en Zwitserland,nbsp;aan te komen; maar de nacht tusschen Paaschdag en Paaschmaandag was voor ons eene wmar-lijk akelige nacht; wij moesten den berg Cenis
-ocr page 82-— 70
over. Omtrent acht ure kwamen wij aan den voet van den berg, ons rijtuig ging langzaamnbsp;naar boven, vooral toen wij in don sneeuw geraakten, die er jaar uit jaar in, zeer hoog ligt.nbsp;Omtrent den middernacht waren w’ij boven, ennbsp;twee gendarmen, die deel maakten van de bezetting bij het klooster van den heiligen Bernardus,nbsp;kwamen ons onzen passepoort vragen. Niettegenstaande onze vermoeidheid en de hevige koude,nbsp;die er op den berg heerschte, moesten wij hartelijk lachen met die verschijning van gewapendenbsp;mannen en vooral met hetgeen zij van ons vergden.nbsp;De heer Praet vroeg hun of zij onze passepoortennbsp;moesten zien, om ons naar de eeuwigheid te latennbsp;vertrekken? Doch de mannen van de wet, hoewelnbsp;zij ook deelden in onze vroolijkheid, verontschuldigden zich, met te zeggen, dat zij hunnen plichtnbsp;vervulden. Wij prezen hunnen iever en trokkennbsp;stilletjes voort met oorlof van de wet Na eenigennbsp;tijd over den sneeuw voortgevaren te zijn, begonnen wij onze afdaling van den zijkant van dennbsp;berg, die duizenden voeten hoog is; ons rijtuignbsp;ging altijd zig-zag, het eenigst middel, zooalsnbsp;men gemakkelijk begrijpt, om van eenen hoogennbsp;berg beneden te geraken; en tevens zagen wijnbsp;van den eenen kant den sneeuw zeer hoog, als
-ocr page 83-71 nbsp;nbsp;nbsp;—
l)oven ons hoofd, hangen, terwijl onze oogen van den eenen kant diepe afgronden voor zich hadden,nbsp;hetgeen alles behalve pleizierig was. Madamenbsp;PRAETdeed niets dan weenen en bidden, zeggendenbsp;alle oogenblikken : « Ach God! ach God! wijnbsp;zullen in den afgrond vallen ! „ Eindelijk geluktenbsp;het mij haar eenigszins gerust te stellen, met tenbsp;zegger ; “ Vrees niet, madame, wij hebben tweenbsp;Heiligen met ons in mijne koffers! » — « Ja,nbsp;voegde er mijnheer bij, als wij vallen, zouden zijnbsp;ook vallen ; daarom stel u maar gerust! n
Eindelijk kwamen wij om zes ure ’s morgens beneden aan de overzijde van den berg, en wijnbsp;lazen een vurig gebed, om God te danken vannbsp;het gevaar ontkomen te zijn. Denzelfden dagnbsp;waren wij te Chambery, in Savooië, vanwaar wijnbsp;onze reis voortzetteden langs verschillige stedennbsp;van Zwitserland en Franhrijk, om den volgendennbsp;2aturdag te Manheim, stad van het Groot-Her~nbsp;togdom Baden^ aan te komen, wmar wij den Zondag wilden doorbrengen.
-ocr page 84-IER DogtaES lian ik niet nalaten^ van een woordje te zeggen van denbsp;Tolbeambten, of Douaniers van al dienbsp;verschillige landen, die de kunst kenden van ons deerlijk lastig te vallen. Wij haddennbsp;niets aan te geven, doch zij wierpen telkens geheelnbsp;onzen boedel overhoop. Mijnheer Prakt vond hetnbsp;gepast middel, om ons aan’ hunne plagerijen tenbsp;onttrekken; hij stak hun een stuk gelds in de
-ocr page 85-— 73 —
hand en dan lieten zij ons passeeren. Doch in Frankrijk en Duitschland ging het zoo genaakke-lijk niet. Ik laat u, lieve lezer, zelve oordeelen. Denbsp;Fransche ambtenaars wilden mijne kistjes, dienbsp;de lichamen der twee Heiligen in zich besloten,,nbsp;wat het ook kosten mocht, opendoen, omdat denbsp;bijgaande brieven, hoewel van de stempels ennbsp;handteekeningen der Belgische, Oostenrijkschenbsp;en Pruisische Ambassadeurs voorzien, enkelijknbsp;uitreden, dat die van den Franschen Ambassadeurnbsp;ontbraken; ik was bij dezen niet gew'eest, omdatnbsp;ik niet meende door dat gedeelte van Frankrijk tenbsp;moeten passeeren. Ik had schoon te zeggen, nietnbsp;te weten dat ik over Fransch grondgebied zounbsp;komen, en dat in geval van opening mijne Reli-kwiën al hunne w'aarde verloren ; ik kon uitnbsp;’s mans handen niet komen dan met er een stuknbsp;gelds in te steken. De Duitsche commies, toen iknbsp;de grenzen overstapte, was evenmin toegevend;nbsp;hij wierp mijne boeken en kleederstukken allennbsp;overhoop, en vond er eene schoone karaf tusschennbsp;liggen, die meer dan een liter inhield; ’t wasnbsp;w'ater, welk ik uit de fontein van den heiligennbsp;Felix, in Italië, had medegebracht. De oudenbsp;snorbaard lachtte heimelijk, toen hij die karafnbsp;vond en meende eene goede vangst gedaan te
-ocr page 86-- 74 —
hebben, dewijl ik ze niet had aangegeven. Hij vroeg mij dan met eene zienbare voldoening ;nbsp;« Wasist das, herr? » Ik antwoordde ; « Das istnbsp;wasser, herr. » — « Nein, nein, zeide hij, es istnbsp;schnaps!» Aan de zonderlinge uitdrukking vannbsp;zijn aangezicht bij het uitspreken van dat w’oor-deke “ schnaps, » dacht het mij eenen van dienbsp;mannen vóór my te hebben, gelijk wy er hier tenbsp;lande met hoopen vinden, die niet zelden hunnenbsp;ziel en lichaam in den genever versmoren. Nunbsp;deed ik mijne tweede kist open, en meende dat hijnbsp;de karaf op hare plaats had w’eergelegd; maar,nbsp;w'elke w'as onze verwondering en verrassing niet,nbsp;toen de broeder des avonds in het hotel te Manhcimnbsp;de kisten wat wilde in orde brengen en de karafnbsp;niet meer vond ! Het speet mij, doch ik zeide metnbsp;eene zekere voldoening : “ Die oude knevel zalnbsp;dien snaps niet geheel lekker gevonden hebben ;nbsp;maar dat mirakuleus water moge hem dienen totnbsp;bekeering! n
-ocr page 87-I N deze stad stapten wij in een katholiek hotel af, en konden er derzelver schoonheid alsook die barer gebouwen nietnbsp;genoeg bewonderen ; de straten zijn allennbsp;recht, zoodat men van het eene uiteinde der stadnbsp;tot aan het ander ziet; daarbij zijn zij zeer breednbsp;en aan beide kanten met schoone boomen beplant.nbsp;Toen ik aan den hotelhouder vroeg, hoe en waar iknbsp;des anderendaags zou kunnen de Heilige Mis lezen?
-ocr page 88-76
antwoordde hij mij, dat de stad half katholiek en half protestantsch was, dat er maar twee kerkennbsp;waren en den volgenden dag de Eerste Communienbsp;der kinderen moest plaatshebben. Il^an besloot iknbsp;van geene Mis te lezen, maar de Mis der Eerstenbsp;Communie, die ten negen ure moest plaats hebben,nbsp;te gaan bijw’onen. Wij waren eene halve uur voornbsp;den tijd in de kerk, die zeer groot en bijzondernbsp;net was; bijna achter ons kwam een bejaardenbsp;heer de kerk binnen; hij droeg een zwartennbsp;kazak, een lange zwarte broek, zwarte handschoenen en zijn lang grijs haar was onberispelijknbsp;gestreken. Hij ging zacht het koor op, en denbsp;broeder zeide mij : « Dat is zeker de Burgemeester. » Op mijn antwoord : “ Dat kan wel zijn, nnbsp;zagen wij twee jonge heeren, insgelijks nel opgezet en die ook het koor opgingen. Deze nu namennbsp;wij voor twee zangers. Dan kwam het volknbsp;allengskens binnen, alsook de kinderen, die hunnenbsp;Eerste Communie gingen doen, in zedige kleeding ;nbsp;achter hen volgden grootere kinderen, die hetnbsp;vorige jaar voor de eerste maal tot de Heiligenbsp;Tafel genaderd waren ; deze droegen, de jongensnbsp;met hulp van eenen knecht, de meisjes met hulpnbsp;eener dienstmeid, zware en versierde waskaarsen,nbsp;hetgeen zeer aandoénlijk was, vooral toen de
-ocr page 89-— 77 —
Eerste Communicanten, door de grootere met hunne kaarsen na de heilige Communiebank geleidnbsp;werden. Nu sloeg het negen ure, en wij dachten,nbsp;dat de plechtige Hoogmis ging beginnen ; maarnbsp;neen : Eerst vooral kwam die oude heer, met zijnnbsp;grijs haar, met zijnen zwarten kazak en langenbsp;broek vóór de Communiebank; hij was vergezeldnbsp;van die twee jonge heeren, wmlke wij eveneens hetnbsp;koor hadden zien opgaan. Zij waren de heerennbsp;Pastoor en Kapelaans ; een vierde kwam zich metnbsp;een groot kruis nevens hen plaatsen, en deze wasnbsp;de koster. Hunne houding was meer dan stichtendnbsp;en men zag, dat het mannen van geloof waren ;nbsp;hetgeen wij overigens ook bemerkten bij al de aanwezigen. Ja, wij herkenden in hen onze zoo godsdienstige broeders van de Rhijn-Provinciën, dienbsp;ons in latere jaren, ter gelegenheid van den Prui-sischen Ruiterkamp zoo schoone voorbeelden vannbsp;echte godsdienstigheid zouden geven ; die thansnbsp;nog, grootendeels van hunne priesters beroofd,nbsp;uren ver gaan om eene heilige Mis te kunnennbsp;hooren, of de heilige Sacramenten te ontvangen,nbsp;of bij gebrek aan dit alles, onder geleide vannbsp;hunne kosters in hunne kerken alle soorten vannbsp;godsdienstoefeningen verrichten.
De heer Pastoor was daar vóór de Communie-
-ocr page 90-78 —
bank gekomen, om er eene soort van geloofsbelijdenis van die jonge kinderen aan te nemen. Met krachtige stem riep hij hun dan toe ; “ Gelooft gijnbsp;in God den Vader almachtig enz.? waarop al denbsp;kinderen te gelijk antwoordden : “ Wij geloo-ven ! n — “ Gelooft gij in Jesus-Christus enz. ? »nbsp;— « Wij gelooven, » — « Gelooft gij in God dennbsp;Heiligen Geest enz. ? » — « Wij gelooven! ».Dannbsp;begon de heilige Mis; het orgel met zijne majes-tueuse tonen speelde, en in eens begon al het volknbsp;te zingen; noch jong noch oud, noch rijk nochnbsp;arm, of hij nam deel aan de gewijde zangen en datnbsp;duurde de gansche Mis door. Wij waren verruktnbsp;op het hooren van dit schoon Duilsch muziek, vannbsp;die woorden en welluidende accoorden en van denbsp;overeenkomst van al die stemmen.
Hier kwam ons nu een kluchtig geval oogen -blikkelijk verstrooien. Ter oorzake van de menigte volks hadden wij ons tot bij den muur geplaatst tegen een soort van kast, die omtrentnbsp;vijf voeten hoog kon zijn ; eene vrouw met eennbsp;jongetje van rond de vier jaren op den arm, welknbsp;een plat boek onder zijn armpje droeg, kwam vóórnbsp;mij staan, en dewijl haaoquot; last haar wat te zwaarnbsp;scheen, zettede zij het jongetje op die kast. Hetnbsp;kind ging er op recht staan, nam plechtig zijn plat
boek, opende het; doch of hij het boek het onderst© boven had of niet, konden wij niet weten, en hetnbsp;kind eveneens wist het niet, want lezen kon hetnbsp;niet, daarvoor was het nog te klein ; ten andere,nbsp;het bezag zijn boek niet, maar liet onverpoosdnbsp;zijne groote oogen over de aanwezigen zwierennbsp;en zong intusschen zoo dapper mede, dat men hetnbsp;jongetje voor een waar muzikant zou gehoudennbsp;hebben. De goede vrouw scheen fier op harennbsp;lieveling, want zij aanzag de omstaanders met eennbsp;soort van zelfvoldoening. Velen moesten lachen,nbsp;ondanks de heiligheid der plaats, en wij kondennbsp;niet anders dan een oogenblik medelachen ; iknbsp;zeg ; een oogenblik ; want elkeen zag weldra innbsp;zijn eigen boek, en de kleine hield het vol tot hetnbsp;einde der plechtigheid. Verder liep alles zeernbsp;godsdienstig en statig af, en wij waren gelukkignbsp;eene Eerste Communie bij onze oprecht katholiekenbsp;geloofsgenooten van Duitschland te hebben mogennbsp;bij wonen.
ES anderendaags vertrokken wij naar ^Keulen^ waar wij laat in den avond aau-kwamen; des morgens, geheel vroeg,nbsp;gingen wij in haast den vermaardennbsp;Dom of Hoofdkerk zien; daar wij nogtans zoo gauwnbsp;mogelijk wilden vertrekken, maakten wij slechtsnbsp;den tijd om er eenen vluchtigen oogslag op tenbsp;werpen; ook vertrokken wij nog in den morgen.
-ocr page 93-— 81 —
•om denzelfden dag te huis te kunnen zijn. Weldra voerde ons het spoor op Belgischen grond terug ;nbsp;doch hier hadden wij nu nog eenige bezwaren tenbsp;vreezen, er waren nog Belgische beambten, dienbsp;den inhoud onzer reispakken en kasten konden innbsp;oogslag nemen ; tot lof echter onzer Belgischenbsp;Douaniers moeten wij zeggen; zij waren wel denbsp;fatsoenlijkste welke wij nog hadden aangetrotfen.nbsp;Onze koffers werden dan in do onderzoekzaalnbsp;gebracht, ik wilde de mijnen opendoen ; doch eennbsp;oude ambtenaar kwam hij en vroeg mij beleefdelijk ; “ Zijt gij priester, mijnheer? » en op mijnnbsp;ja-antwoord, zeide hij : “ Laat dan maar alles toe,nbsp;mijnheer ; wy gelooven u ! » Ik dankte den bravennbsp;man en ons reisgoed werd wederom op den treinnbsp;gebracht. Nu reden wij opnieuw vooruit, en nanbsp;verscheidene malen aan de stations eenige oogen-blikken stil gehouden te hebben, kwamen wijnbsp;¦eindelijk te Landen aan.
-ocr page 94-IJ waren nu bijna te Sint-Truiden, en ons hart klopte van vreugd. Hiernbsp;te Landen namen wij dan afscheidnbsp;van onze twee oude en godsdienstigenbsp;reisgezellen, die ons op reis zoo dikwijls doornbsp;hunne godsvrucht gesticht hadden. Wij waren wederzijds getroffen, toen wij elkander het “ totnbsp;wederziens » toeriepen, en zij weenden beiden,nbsp;hetgeen altijd gebeurde, wanneer ik hun later te
-ocr page 95-— nbsp;nbsp;nbsp;83 —
Gent een bezoek bracht. Toen de trein vertrokken was, vroeg ik aan den statie-overste, hoe lang wijnbsp;er moesten wachten, om naar Sint- Truiden tenbsp;kunnen vertrekken ; hij antwoordde mij : a Tweenbsp;uren, mijnheer !!! » Deze woorden waren voor onsnbsp;een donderslag; wij verlangden zoozeer naarnbsp;huis en nu waren wij hier nog voor twee urennbsp;geplant; doch, het zij hier in ’t voorbijgaannbsp;bemerkt, zij gingen nog al geestig voorbij. « Watnbsp;nu gedaan? » zeide ik tot mijnen broeder; « ja,nbsp;wat DU gedaan? „ klonk het antwoord. « Kom,nbsp;zoo hernam ik, wij gaan hier in ’t hotel een pintjenbsp;faro drinken, wij hebben in vijf maanden geennbsp;bier meer geproefd, dat zal ons w'el smaken ! nnbsp;De broeder had er niets op tegen. Doch hiernbsp;wederom ontmoetten wij eene zwarigheid.
Bij onze intrede in het hotel, zagen wij daar vier of vijf heeren van Sint-Truiden zitten, dienbsp;ons aanstonds in het oog kregen. Ik zeide stille-kens aan mijnen broeder : “ Wij zijn hier niet ofJnbsp;onze plaats; daar zitten verscheidene Sint-Trui-jenaars, die ons zullen kennen. » — “ Wij zullennbsp;Italiaansch spreken, antwoordde hij, dan zekernbsp;kennen zij ons niet. n Dit beviel mij, en mij naarnbsp;den jongen keerende, die achter het buifet stond,nbsp;zeide ik hem ; “ Gargon, faro, » en dan w’ees ik
i
-ocr page 96-- 84 —
met mijnen vinger naar de pistolets met hesp, die daar stonden. De garQon had alles verstaan, dochnbsp;lachte, en dacht voorzeker bij zich zelven, dat zijnnbsp;vreemde menschen, dewijl zij maar één enkelnbsp;woord fransch kunnen spreken. Wij gingen dannbsp;binnen, wij groetten de Sint Truidensche heeren,nbsp;met onzen hoed af te nemen, en zij gaven ons dennbsp;wedergroet insgelijks zonder spreken. Dan gingennbsp;wij ons in het midden der zaal aan een tafeltjenbsp;zetten, waar de gargon ons den faro, met de ge-hespte pistolets bracht .
Nu begonnen wij dan luidop Italiaansch te spreken. « Da zijn minsen wujt van hei, bemerktenbsp;een der heeren op zijn Sint-Truijens, w'ant dennbsp;duevel zelf kan dei taal nie versteen; » doch eennbsp;hunner, de heer X., die mijn biechteling was ennbsp;nu in den Heer overleden is, (God geve den bravennbsp;man den Hemel!) een man, met eenen zeer dikkennbsp;buik, en eenen stok in de linkerhand, bezag mijnbsp;met.bijzondere aandacht en zeide aan de anderen :nbsp;“ Menhieren, den grootsten van dei twie hierennbsp;ken ich, da is de Provinciaal van Monnebrueren.»nbsp;— « Zij dje z... X? I) zeiden de anderen, beurtnbsp;dje nie wa taal dattei mannen spreken? „ Ditnbsp;overtuigde den heer X. niet, hij stond op en metnbsp;zijne handen op den rug zijnen stok latende
-ocr page 97-— 85 —
slepen, kwam hij rond onze tafel wandelen, om ons te bezien van het hoofd tot aan de voeten en tenbsp;hooren, of hij ook iets kon verstaan van hetgeennbsp;wij zeiden ; dan kwam hij aan zijne tafel terug ennbsp;zeide : “ Menhieren, ich zetter mijne kop veur,nbsp;dattet de Provinciaal van Monnebrueren is. » —nbsp;« Kom, kom, X., zeide een hunner, ich geleuf danbsp;dje een bakske te veul op het. » Nu, opnieuw rondnbsp;onze tafel gewandeld, en dezen keer zeide hij aannbsp;zijne vrienden : “ Menhieren, ik doen er mijnennbsp;ied op, daltet de Provinciaal van Monnebruerennbsp;is. » — “ Zwijg X., zeide dezelfde heer, djenbsp;zijt z... n -- ft Wel da is just, » voegden er denbsp;anderen bij. Wij hadden de grootste moeite vannbsp;de wereld om niet te moeten lachen, doch metnbsp;Italiaansch te spreken, gelukten wij er in onsnbsp;ernstig te houden. Nu klonk het aan de deur :nbsp;« Les vojageurs pour Saint-Trond! » De reizigersnbsp;voor Sint- Truiden ! rgt; Wij sprongen in haast op,nbsp;namen onze hoeden en parapluies en groettedennbsp;het gezelschap ; en nu riep de heer X. ; “ Ziedjetnbsp;nau da ich gelijk ha? , Wat er nog op volgde datnbsp;weet ik niet; zij bleven er den laatsten trein naarnbsp;Sint-Tl iaden afwachten.
Nu zaten wij dan in onzen char-a-bancs, en of wij hartelijk lachten over het gebeurde met den
-ocr page 98-heer X, laat ik den lezer oordeelen. Toen wij nu de torens van Sint Truiden zagen, deden wij eennbsp;vurig gebed en dankten God, die ons na eene zoonbsp;lange en gevaarlijke reis gezond in ons kloosternbsp;liet wederkeeren.
Den volgenden morgen kwam de heer X. al vroeg aan het klooster hellen om mij welkom tenbsp;heeten. Hij zeide mij al lachende : « Dje het osnbsp;'doe gister te Lanen vast gehad, met dei vreemdenbsp;taal te klappen. Ich zou er mijne kop veur gezetnbsp;hebben ea mijnen ied gedoën hebben, da dje hetnbsp;woët, ma ich dos ouch met aanspreken, ich wasnbsp;schou, da ze mich somwijlen veur de zot zoennbsp;gehaën hebben. » — « Nu, mijnheer X., laat mijnbsp;toe van u te zeggen : Niet wij, hebben u vastnbsp;gehad had; maar gij hebt ons vast gehad. Wijnbsp;hadden in vijf maanden geen bier meer geproefd,nbsp;en meenden nu een goed pintje te pakken, en gijnbsp;zat ons daar juist in den weg ! » — « Wel, zei denbsp;heer X., dje most noch veur mich, noch veurnbsp;dei bieren gejeneerd zijn, dje zaagt wel, da weënbsp;och os farootje ni int glas lueteu. » Ik zei hem ;nbsp;« Mijnheer, dat was zóó, wat zult gij er aannbsp;doen? » Na hem nog eenige bijzonderheden overnbsp;onze reis verhaald te hebben, vertrok hij, en iknbsp;zeide hem met de deur in de hand : “ Mijnheer X.,
-ocr page 99-— 87 —
ik bedank u voor uwe vriendelijkheid; en gij ziet dus, dat wij eene schoone reis gedaan en ze opnbsp;eene vermakelijke wijze geëindigd hebben, n
-ocr page 100-I
â– J :'--- â– :
\ Cl •'â– ' nbsp;nbsp;nbsp;â–
■.■•■V' .V- ’
/
. ‘ -T-»
••V
■/ •- ''. . • -\ ’
' 'â– i'*
in 1862.
EZB tweede reis naar de Eeuwige ’Stad ondernam ik ter oorzake van hetnbsp;Generaal Kapittel onzer Orde, welknbsp;'s daags voor Sinksen en de volgendenbsp;dagen moest plaats hebben, en tot hetwelk al denbsp;Provinciaals der Orde door den Pater Generaal
-ocr page 102-— 90 —
moesten samengeroepen worden, op voorschrift van onzen heiligen Regel, ’t Was ook terzelfdernbsp;tijd, dat onze Heilige Vader, de Paus Pius IX, denbsp;Heiligverklaring zou vieren van de Martelarennbsp;van Japonië, te weten, den zaligen Petrus Bap-TiSTA en zyne vijf gezellen, van de Eerste Orde,nbsp;zeventien van de Derde-Orde, drij-en-twintignbsp;Martelaren bijgevolg uit de Orde van den heiligennbsp;Franciscus; hierbij zou men nog drie religieuzen uit het Gezelschap van Jesus voegen; die allennbsp;op den 5 Februari 1597 te Nangaiahi de kruisdood ondergingen, en reeds door Paus Urba-Nus VIII onder het getal der Gelukzaligen warennbsp;opgeschreven; als nog de zalige Michael denbsp;Sanctis, uit de Orde der Allerheiligste Drievuldigheid.
Ik vertrok dan van Sint-Truiden op den 22 Mei van gezegd -jaar met den Zeer Eerwaarde Paternbsp;Provinciaal onzer Orde ia Holland, en na onzenbsp;passepoorten te Brussel door den Nuntius van dennbsp;Paus en den Ambassadeur van Frankrijk tenbsp;hebben laten viseeren, vertrokken wij nog dennbsp;zelfden dag naar Parijs, in gezelschap van denbsp;Zeer Eerwaarde Paters Provinciaals der Predik-heeren in België en in Rolland en van eenennbsp;ouden Pater Predikheer, die Pastoor was te
-ocr page 103-— 91 —
Schiedam in Holland, een oprecht aardig en gezellig man, die veel hield van ons eens wel te doen lachen. Wij noemden hem “ Vaër „ naar het gebruik der religieuzen in Holland, die aan denbsp;Pastoors hunner Orde den naam van Vaër geven.nbsp;Deze drie kinderen van den heiligen Dominicüsnbsp;begaven zich eveneens naar Rome voor het Generaal Kapittel hunner Orde, welk dan ook moestnbsp;gehouden worden.
-ocr page 104-AN Brussel naar Parijs leverde onze reis niets naerkwaardigs op. Toennbsp;¦wij er aankwamen, begaven zich denbsp;Eerwaarde Paters Predikheeren naar hetnbsp;klooster hunner Orde in Frankrijk’s hoofdstad,nbsp;en wij gingen de herbergzaamheid bij onze broe»nbsp;ders vragen, die ons zeer hartelijk ontvongen.nbsp;Dezen hebben sedert dien hun klooster op eenenbsp;andere plaats gebouwd, en zijn er, niettegen-
-ocr page 105-— 93
staande de vernietiging van alle manskloosters in 1880, mogen blijven. Het Gouvernement dernbsp;Fransche Republiek heeft hen gespaard, zegt men,nbsp;omdat in hun klooster het kommissariaat van hetnbsp;Heilig Land gevestigd is; of dit metterdaad zóó is,nbsp;weet ik niet. Wij waren bijzonder gelukkig, ennbsp;zij niet minder dan wij, van bier sommigen onzernbsp;Belgische Religieuzen weer te zien, die te Parijsnbsp;w'aren gaan wonen, om hunne Fransche medebroeders te helpen. Wij bleven bij hen tot in dennbsp;namiddag van den volgenden dag, wanneer wijnbsp;ons naar den sp'öorweg begaven, om met dennbsp;nachttrein naar Marseille te varen. Aan het stationnbsp;vonden wij onze drie reisgezellen weer, en wijnbsp;zagen er ook, behalve den kardinaal Moelot,nbsp;Aartsbisschop van Parijs, den Aartsbisschop vannbsp;Dublin, in Ierland, Monseigneur Gullen en verscheidene andere ons onbekende Bisschoppen, dienbsp;met ons in den trein plaats namen, om de plechtigheid der Heiligverklaring te Borne te gaan bijwonen. De trein ging met eene uiterste snelheid ;nbsp;reeds den volgenden dag nog vóór middag kwamennbsp;wij te Marseille aan, na sedert den vorigen avondnbsp;eene reis van twee honderd en drie uren afgelegdnbsp;Ie hebben.
-ocr page 106-N den namiddag gingen wij te scheep; er waren duizenden menschen aan denbsp;izee om het schip te zien vertrekken. Ditnbsp;was niet zonder reden, want nooit had mennbsp;iets dergelijks gezien, meer dan dertig Kardinalen en Bisschoppen, meer dan drie honderd Priesters en Religieuzen, waaronder de beroemdenbsp;Pater Herman, een bekeerde Jood, en nu Paternbsp;Carmeliet, een groote redenaar en tevens uitste-
-ocr page 107-— 95 —
kend muziekant, eene menigte wereldlijke Heeren en, gelijk wij later zagen, twee oude Damen metnbsp;zes Zusters van Liefde. Toen het teeken gegevennbsp;werd om te vertrekken, ging er uit al die mondennbsp;een vreugdekreet op, zoo als ik er tot hiertoenbsp;nooit een gehoord had, de hoeden werden omhoognbsp;gestoken, de damen zwaaiden hunne zakdoekennbsp;en men w’enschte aan de Romeinsche bedevaartgangers eene gelukkige en zalige reis toe.
Het weder was wonder schoon, en vreugd en vergenoegdheid stonden op aller gelaat te lezen.nbsp;Eer wij nu ons reisgoed op zijne plaats gebrachtnbsp;hadden, en elkeen zich op zijne manier gehuisvestnbsp;had, was het tijd geworden voor het avondmaal, ,nbsp;waaronder men niet hoorde spreken, dan over ainbsp;het schoone, wat men te Rome zou gaan zien.nbsp;Toen wij nu het algemeen avondgebed gedaannbsp;hadden, zou zich iedereen ter ruste gaan begeven ;nbsp;velen lagen reeds op hunne matrassen uitgestrekt,,nbsp;anderen zaten nog te praten, wanneer een heer denbsp;zaal binnenkwam, waar ik mij meteen honderdtal reizigers bevond, en riep : « Is er hier niemand, die vier noten muziek kent, om den toon;
-ocr page 108-— 96 —
voor het Maqnificdt aan te geven? » Dewijl niemand sprak, zeide iklt;, “ Mijnheer, ik ken watnbsp;meer dan vier noten, en kan dus aan uw verzoeknbsp;voldoen. » Dan begaf ikgt;mij naar den piano, dienbsp;achteraan in de zaal stond, en toen ik hem wildenbsp;opendoen, was er een man met eene zware stem,nbsp;die mij zeide : « Mijn Vader, gaat gij nu nognbsp;muziek maken? » ’t Was de oude en heilige President van ons Luiksch Seminarie, d'ie daar reedsnbsp;naast den piano op zijne matras lag, aan de zijdenbsp;van Monseigneur Neven, Groot-Vicaris van Luik,nbsp;en nu beiden bij Onzen-Lieven-Heer. Ik antwoordde : “ Verschoon mij, Mijnheer de President; een heer vraagt, dat ik slechts den toon voornbsp;het Magnificat zon aangeven; ’t is de zaak vannbsp;eene halve minuut. » — «O dan is het wat anders,nbsp;hernam hij, doe dus maar aan, mijn Vader, wijnbsp;zullen allen, zoo goed wij kunnen, meezingen,nbsp;want wij hebben Onze Lieve Vrouw noodig omnbsp;eene gelukkige reis te mogen hebben. » Nu Jannbsp;gaf ik den toon aan, en gansch de zaal met al denbsp;aanwezigen in de bijgelegene plaatsen, en denbsp;menigte, die zich boven op het dek bevond, zongen,nbsp;gezamelijk den Maria’s lófzang. In het duister vannbsp;den nacht, w’ant ’t was omtrent tien ure, en innbsp;volle zee het Magnificat gezongen door zooveel
-ocr page 109-- 97 —
honderden harten, die van liefde voor Maria klopten ; dit was, docht mij, bijna goddelijk.
Ik was in den tusschentijd wederom naar mijne plaats teruggegaan, rechtover de piano, maarnbsp;aan het ander uiteinde der tafel, dicht bij den ingang der zaal. Rondom de zaal stonden canapésnbsp;en vóór die canapés van beide kanten eene grootenbsp;tafel. De canapés waren gelaten voor de Bisschoppen, die in de slaapkamertjes of kabienennbsp;van het schip geene plaats meer vonden. En dannbsp;behalve de canapés stonden er overal leuningstoelen ; de mijne stond aan het uiteinde der tafel.nbsp;Nu het Magnificat gezongen was, zouden dezen,nbsp;die nog opzaten, zich gelijk de anderen ter rustenbsp;begeven.
Op de canapé, welke het dichts bij mij stond, zat de stokoude Bisschop van Trier^ Monseigneurnbsp;Arnoldi, die, toen hij zich op zijne canapé uitstrekte, mij zeide : “ Ik kan zóó niet slapen, mijnnbsp;hoofd ligt te laag. , Ik hielp den eerbiedwaardigennbsp;ouderling door hem drie rollen met paardenhaarnbsp;gevuld, die wij in groote hoeveelheid tot onzenbsp;beschikking hadden, onder zijn hoofd en schouders te steken, waarna hij mij al lachende zeide :nbsp;« Nu lig ik goed, mijn Vader, ik dank u! » Iknbsp;zette mij dan nog eens in mijnen leuningstoel, en
— 98
nevens mij, tegen de canapé van Monseigneur Arnoldi, zat, insgelijks in eenen leuningstoel, d©nbsp;Aartsbisschop van Posen, een man ook van omtrentnbsp;de zeventig jaren, met welken ik reeds een ruimennbsp;tijd in ’t latijn gesproken had, dewijl wij elkander anders niet konden verstaan Dan bracht mennbsp;voor hem eene matras, en ik zeide hem, met dennbsp;vinger naar de matras wijzende : « Monseigneur,nbsp;ziedaar het bed van den Aartsbisschop van Posen!»nbsp;De goede man lachte hartelijk en antwoorddenbsp;mij : “ Ja, mijn Vader, zóó slapen de honden bijnbsp;ons! B Nu kreeg ik ook eene matras, en legde zenbsp;langs die van den Aartsbisschop; maar zie, daarnbsp;komt een jonge Amerikaansche Bisschep en vroegnbsp;mij, of hij zich niet kon nevens mij leggen? Iknbsp;stond op en wilde hem mijne plaats overlaten^nbsp;zeggende, dat ik den nacht wel in mijnen leuningstoel zou doorbrengen ; doch dit wilde hij niet ennbsp;zeide mij : “ Mijn Vader, schuif, als ’t u belieft,nbsp;uwe matras geheel en al tegen die van Monseirnbsp;gneur; dan zal ik mij tusschen u beiden leggen. 77nbsp;Zóó gezeid, zóó gedaan, en nu wij ook aannbsp;’t slapen, want wij waren de laatste van de geheelenbsp;zaal, die nog op de been waren.
I
-ocr page 111-— 99
Alles was doodstil in de zaal; doch zie, een oud Fracsch Pastoorke met lange haren, stond innbsp;de deur; hij hield met zijne twee armen eenenbsp;matras vóór zich zoo dat men slechts nog zijnnbsp;hoofd kon zien ; het goed mannetje had zich vannbsp;eene matras weten meester te maken, doch vondnbsp;nu geene plaats om ze te leggen. Hij riep dan metnbsp;een doorsnijdend stemmetje : “ Is er hier geenenbsp;plaats meer?.» Niemand antwoordde. Het klonknbsp;opnieuw, doch met meer kracht : « Is er hiernbsp;geenepl^a'ts meer? „ Velen moesten luidop lachen.nbsp;Doch ons Pastoortje had eene ledige plaats gezien ;nbsp;hij stapt dan in haast over Bisschoppen, priestersnbsp;en heeren heen ; men roept, men schreeuwt :nbsp;« Wat doet gij dan, .N.ijnheer de Abbó? Ach God,nbsp;mijn been! Ach God, mijn arm! » dewijl anderen, die zich buiten zijnen wmg bevonden, luidruchtig lachten Doch hij bekreunde zich om dienbsp;klachten niet en kwam op zijne plaats te recht.nbsp;Nu, men zou niet raden, welke die plaats was ? Hijnbsp;legde zijne matras op eene der tafels, en daarnbsp;kroop hij, zoo hij ’t best kon, boven op. Mennbsp;lachtte al meer en meer. Toen hij een poosje gelegen had, en alles wederom stil was, rechtte hijnbsp;zich op, en zeide : « Och Heer, mijn hoofd ligt tenbsp;laag, zóó zou ik niet kunnen slapen! » Doch, onge-
-ocr page 112-- 100 —
lukkiglijk stiet hij zijn hoofd tegen den glazen luster, die bovet) de tafel hing, en geweldig gerucht maakte. Menlachtte nogmaals, maar slechtsnbsp;oogenblikkelijk, want men geloofde dat hij zichnbsp;erg pijn moest gedaan hebben, dewijl hij metnbsp;beide handen aan zijn hoofd voelde en al kermendenbsp;zeide : “ O mijn God! mijn hoofd, mijn hoofd! „nbsp;Niettegenstaande dit ongeval liet hij niet af; alsnbsp;man van ondervinding rolde hij het uiteinde vannbsp;zijne matras een weinig overeen, als om een kussen te verbeelden, en dan was hij in orde. 's Morgens waren allen te been, behalve een; ’t was hetnbsp;oud pastoortje. Het mannetje lag nog op de tafelnbsp;en sliep gelijk een gelukzalige; ook ontving hijnbsp;bij zijn ontwaken, de gelukwenscbingen vannbsp;allen, die hem op zijn aardig bed hadden ziennbsp;liggen.
De zon was reeds verscheidene uren opgegatin, en het weder was wederom schoon gelijk den dagnbsp;te voren, en nu begon men voor goed met elkander kennis te maken. Hoewel de meeste Kardinalen en Bisschoppen in hunne slaapkamertjes tenbsp;bed bleven, hadden wij nochtans het genoegen,nbsp;van met verscheidene van hen te mogen spreken.
-ocr page 113-101
De eerste, welken wij ’s morgens zagen, was Monseigneur Berthaud, bisschep van Tulle, innbsp;Franlrijk, klein van gestalte, maar groot ennbsp;vermaard door zijne geleerd- en welsprekendheid.nbsp;Een priester van zijn bisdom zeide mij, dat Monseigneur wel de rijkste bibliotheek had van al denbsp;Fransche Bisschoppen ; “ zij dient geenszins totnbsp;sieraad van zijn paleis, voegde hij er bij, wantnbsp;eene menigte van folianten liggen er tegen dennbsp;grond, en men heeft er hem wel eens zien opliggen in zijne studiën. » Hoewel niet jong meer,nbsp;was hij nog in de volle kracht des levens. Zeernbsp;mager, eenigszins bruin van vel, dragende eenennbsp;platten bisschopshoed, met eene enkele goudennbsp;koord omgeven, en waarvan de voorkant, rechts,nbsp;eene felle helling bad, was zyn uitzicht tamelijknbsp;zonderling. Wij waren dan nog slechts een dertigtal priesters en religieuzen op hot dek, en aanstonds zagen wij, waarvan zijn hoed die plooinbsp;gekregen had; immers hij kwam elk van onsnbsp;afzonderlijk aanspreken, na hem vooreerst doornbsp;het afnemen van zijnen hoed gegroet te hebben.nbsp;Dan nam hy den aangesprokene met beide handen,nbsp;vroeg hem van waar en van w^elk bisdom hij was,nbsp;wist dan het een of het ander goed woord van zijnennbsp;bisschop, van dezes geestelijkheid of geloovigen te
-ocr page 114-— 102 ~
zeggen en gaf hem dan een klapje op de linkerwang, als hadde hij hem het Vormsel toegediend. Hij kwam dan ook tot mij, en na zijn hoed afgenomen en mij gegroet te hebben, nam hij mijne tweenbsp;handen, en vroeg mij in welk bisdom van Frank-rijk ik woonde? Op mijn antwoord dat ik uitnbsp;België was, zeide hij mij deze woorden : “ O, uitnbsp;België^ mijn Vader, uit België! Uit dat schoon ennbsp;rijk land, uit dat land van waar geloof! Wel, wel,nbsp;ik hen verheugd van een Franciscuskind uitnbsp;België te zien 1 En gij gaat ook naar Rome, mijnnbsp;Vader? O ja, ’t is waar, ’t zijn wederom uwe mannen, die de katholieke wereld te been stellen.nbsp;Hoeveel Heiligen gaat gij wederom bijkrijgen?.nbsp;Ik heb het gelezen, maar heb het juiste getal vergeten? n Op mijn antwoord dat wij er drie en-fwintig op de zeven-en-twintig hadden,^ zes vannbsp;den Eersten en zeventien van den Derden Regel,nbsp;riep hij uit : Ziet gij wel! Ziet gij wel! Sint-Fran-ciscus! Sint-Franciscüs ! n Ik kreeg dan mijnnbsp;klapje en hij zeide mij toen nog : « Wij zullennbsp;elkander te Rome nog zien I » Dan ging hij bijnbsp;mijne geburen, en al de ceremoniën werden ernbsp;vernieuwd.
Dien zelfden morgen deed hij op de hoogste verdieping van het schip, waarover eene groote
-ocr page 115-— 103 —
lent gespannen was, eene schoone aanspraak voor de bedevaartgangers, welke ik het geluk niet gehad heb van te hooren, omdat ik in de zaal op datnbsp;üogenblik mijne getijden las. Allen waren hetnbsp;eens om te zeggen, dat die doorluchtige ouderlingnbsp;een heilig man was, en zijne zoo welsprekendenbsp;woorden tot het hart doordrongen. Het laat zichnbsp;begrijpen, dat wij allen met dien goeden en heiligen Prelaat hoogst ingenomen w’aren. Ik zag ennbsp;sprak hem metterdaad nog te Rome en eveneensnbsp;op het schip, bij onze terugreis, gelijk ik dit opnbsp;zijne plaats zal zeggen.
Nauwelijks was Monseigneur van Tidle naar het bovenste gedeelt-e van het schip gegaan, waarnbsp;zich vee] reizigers bevonden, of een tweede doorluchtige persoon bevond zich in ons midden; ’t wasnbsp;Zijne Eminentie de Kardinaal Donnet, Aartsbisschop van Bordeaux^ een prachtig man van omtrent de zeventig jaren ; hij w'as zeer groot ennbsp;zwaar van gestalte en blozend van wezen. Hijnbsp;nam zijn hoed niet af, gelijk Monseigneur vannbsp;'fiille dat deed, om reden, dat hij hem met eennbsp;lint onder de kin vastgebouden had. Hij ook wasnbsp;aitnemend lief ten onzen opzichte ; en in een oog-
-ocr page 116-— 104 —
slag was hij door al de aanwezigen omringd, die hem met groot vermaak hoorden spreken over denbsp;aanstaande feesten van Rome. Een der priesters,nbsp;die hem bijzonder kende, zeide mij, toen de Kardinaal ons verlaten had, dat men hem in zijnnbsp;aartsbisdom gewoonlijk den naam van « Onzennbsp;goede Papa n gaf; en inderdaad, ik geloof niet datnbsp;de minzame heilige Franciscus van Sales minzamer kon zijn dan de Kardinaal Donnet.
Dan ging ik mijne getijden lezen, waarna ik naar boven ging, waar ik met genoegen zag datnbsp;bijna al de banken met bisschoppen, omtrent uit alnbsp;de werelddeelen, bezet waren. Myne aandachtnbsp;viel terstond op eenen ouden en blinden Spaanschennbsp;Bisschep, met zijnen grooten groenen hoed op,nbsp;gelijk de Bisschoppen in Spanje er dragen, die,nbsp;tusschen twee zijner priesters gezeten, met hennbsp;zijne getijden bad ; zij baden half luidop en zóónbsp;bad hij met hen mede. Tranen van aandoeningnbsp;kwamen ons allen in de oogen op het zien vannbsp;dien eerbiedwaardigen ouderling, die, al was hijnbsp;van zijn gezicht beroofd, en dus onbekwaam om'nbsp;iets van de schoonheden te zien, welke wij allennbsp;te Rome gingen bewonderen, nogtans aan den
-ocr page 117-105 —
oproep van onzen Heiligen Vader Pius IX had ¦willen beantwoorden ; klaar teeken dat het eennbsp;oprecht heilig man was, die hier op aarde zijnnbsp;vagevuur onderstond, om dan, bij zijn afsterven,nbsp;naar den Hemel te gaan.
Wij kwamen eindelijk frisch en gejond aan in de ha^en van Civiia Vecchia, zeestad der Pauge-lijke Staten ; doch hier hadden wij nog eens hartelijk plezier met den ouden Vaër van Schiedam.nbsp;Hij was een groot liefhebber van rooken, en hadnbsp;voor zijn verblijf in Rome een kistje.van verscheidene honderdeh allerbeste Hollandsche cigarennbsp;medegebracht. Deze kon hij over de grenzen nietnbsp;krijgen, zonder een zeer hoogen impost te betalen ; hij zou ze dan smokkelen. Hij riep een dernbsp;mannen, die in de haven met hunne schuitjesnbsp;lagen ten dienste der reizigers, en zeide hem innbsp;het Italiaansch, welke taal hij zeer wel sprak :nbsp;« Kameraad, zoudt gij dat kistje in ons kloosternbsp;der Predikheeren, hier ter stede, willen brengen,nbsp;en er zeggen, dat ik het er binnen één uur komnbsp;halen? n — “ Goed ! » zeide de schipper. Vaërnbsp;gaf hem tvcee franken voor zijne moeite, en denbsp;man verdween weldra uit ons gezicht met het
-ocr page 118-106
bootje. Toen Vaër in het klooster kwam om zijn kistje te hebben, had men daar noch schippernbsp;noch kistje gezien Hij wachtte er nog een halvenbsp;uur, doch niemand verscheen. Dan zeide hem denbsp;Overste, dat, wanneer het kistje zou komen, hijnbsp;hem hetzelve te Rome in het Predikheeren kloosternbsp;zou zenden, “ doch, zoo voegde hij er bij, ik geloof dat gij, bedrogen zijt en uw kistje zult kwijtnbsp;zijn, dewijl men zich op die mannen niet mag betrouwen. » — “ Wat! mijn kistje kw'ijt! Zou hetnbsp;mogelijk zijn? O die deugniet! O die gauwdief! »nbsp;T Was zóó, en daar de trein op het punt was vannbsp;le vertrekken- kw'am Vaër half loopende bij onsnbsp;weer, natuurlijk zonder zijn kistje; maar hetnbsp;spookte er, beminde lezer, dat verzeker ik u.
Vaër grommelde graag; dikwijls moesten wij op onze reis met zijne uitroepingen lachen. “ Wel,nbsp;lieve tijd ! welke dwaze manier van bouwen ! Zienbsp;die akkers, w'elke ellendige akkerbouw^! Welkenbsp;dwaze kleederdracht! Kijk eens dien toren ! hijnbsp;lijkt veel op mijne peperbus ! enz. enz, » Nu evenwel ging het erger. Hij kon van zijn kistje, vannbsp;den man met zijn schuitje niet zwijgen, en hijnbsp;bromde en keef tot Rome toe : “ O, die belabberdenbsp;kerel, die bandiet ; hij is er van door getrokkennbsp;met mijne cigaren; en om mij dat plezier te doen.
-ocr page 119-— 107 —
heb ik hem nog twee franken moeten geven! Ik •wist niet, dat in dat heilige Italië zulke aarts-deugnieten waren; men moest ze ophangen ! » —
“ Vaër, bedaar u, zeide hem onze Pater Provinciaal van Holland^ die hem, met al zijn verdriet, nog wat wilde plagen, bedaar-u ! God heeft u gestraft omdat gij hebt ¦willen smokkelen, en datnbsp;mocht gij toch niet doen! „ — « Wat smokkelen,nbsp;hij moest mij mijn kistje met mijn geld maar gelaten hebben, die aartsschelm, die lalfe deugniet! »nbsp;— “ Verders, Vaër, gij waart te veel aan uwenbsp;cigaren gehecht, dat mocht ook al niet zijn;nbsp;vooral vooru,- een oude religieus gelijk gij zijt,nbsp;w'as dat nog al eene grove fout! » — « Kom, kom,nbsp;gij hebt mooi praten; indien ik den kerel vastnbsp;had, hij zou het mij betalen. Wat ga ik nu rooken ?nbsp;de Italiaansche tabak deugt voor mij niet; en gijnbsp;zelve, •want gij ook zijt een dolle liefhebber vannbsp;een goede cigaar, gij legt er ook aan toe; ik zounbsp;.er u graag een vijftigtal van gegeven hebben, ennbsp;nu hebt gij er zoo weinig van als ik! Die gauwdief, die aartsdeugniet! Ik slaap er in zes wekennbsp;niet vau ; ook zullen zij mij zóó niet meer hebben 1 »nbsp;Ja, dat was allemaal w^el, maar Vaër was zijnenbsp;dgaren kwijt.
-ocr page 120-NZE Optocht, per ijzerenweg, uit Civiia Vecchia naar Rome was indruk-4 ^% wekkend ; vele Italiaansche, Spaanschenbsp;' en andere Bisschoppen w’aren er reeds voornbsp;ons met andere schepen aangekomen, en vei'trok-ken nu met denzelfden trein als wij naar Rome.nbsp;Men berekende dat er meer dan vijftig Kardinalen en Bisschoppen, en minstens vier honderdnbsp;priesters en religieuzen, behalve vele wereldlijke
-ocr page 121-— 109 —
heeren en onze twee oude damen met de zes Liefdezusters, op den trein waren. In de schoone Romein-sche statie verwachtte ons een grootsch en aandoénlijk vertoog; iedereen wist, dat de Kardinalen en Bisschoppen van Frankrijk tegen den danknbsp;van het gouvernement naar Rome vertrokkennbsp;waren; en nogtans, wat zagen wij hier? Denbsp;zeven Fransche Generaals stonden in hunnennbsp;prachtigen tenue op het perron of voorstoep dernbsp;statie, en toen de trein stil hield, kwamen zij denbsp;koetsdeuren opendoen, om de Kardinalen en Bisschoppen te verwelkomen en hen te helpen omnbsp;uit den trein te stappen. De meesten onder onsnbsp;weenden van aandoening op dit gezicht, en ’t wasnbsp;de eerste troost die ons te Rome verwachtte. Ernbsp;waren op het voorplein van het station eenenbsp;menigte van prachtige rijtuigen aanwezig, om dénbsp;Prelaten naar de stad te voeren, en wij waren gelukkig genoeg van ook een vigilant te vinden, dienbsp;ons met ons reisgoed naar het klooster van Ara-Cceli, waar het Generaal Kapittel moest plaatsnbsp;hebben, bracht.
-ocr page 122-^ gen, die ons met eene ware vaderliefde ont
A onze aankomst in Ara- Cwli, gingen wij onmiddelijk den zegen van dennbsp;Hoog Eerwaarden Pater Generaal vra-
ving en ook van harte welkom heette. Doch welke was onze vreugd, toen wjj onzen beminden Paternbsp;Bernardus, Procurator der Orde en zijnen Sekre-taris Pater Anselmus wederzagen ? Zij ook warennbsp;in onze komst bovenmate verheugd. « Wat ver-
— Ill —
langt gij nu te nemen? » zeide Pater Bernarüus. « Iets wat gij ons niet geven kunt, » antwoorddenbsp;ik. « Hoe, u niet geven kunnen? » — « Wijnbsp;zouden wel een Belgische bifstuk lusten met eennbsp;glas bier! » — « Gij zult het hebben, zeide hij,nbsp;en hij gaf last aan Pater Ansblmus. van hier voornbsp;te zorgen ; en een kwartier uurs later stonden ènnbsp;bifstukken èn bier op tafel. Pater Anselmüs hadnbsp;den kok die l^ifstukken op zijn Belgisch doennbsp;gereed maken, en het bier doen halen bij denbsp;vrouw van den sergeant der Fransche soldaten,nbsp;die ten getalle van honderd een deel van onsnbsp;klooster bewoonden. Ook was bet slechts sedert denbsp;aankomst der Franschen, dat men ie Rome bierbrouwerijen had ingericht Wij kregen nog eennbsp;goed glasje wijn op hoop toe ; en dan wilde ik eennbsp;weinig politiek klappen ; immers, men had betnbsp;gerucht verspreid, en zelfs van op het schip spraknbsp;men van sommige artikels van gazetten, die zulksnbsp;te kennen gaven, dat de beruchte Garibaldi welnbsp;een aanslag op Rome zou kunnen wagen tijdensnbsp;het verblijf van al die Kardinalen en Bisschoppennbsp;in de Eeuwige Stad. “ Kom, kom, zei Pater Ber-NARDüS, van Garibaldi weten wij hier niet tenbsp;spreken ! „ — “ Spreken er de gazetten niet van ? »nbsp;hernam ik. « Wij lezen hier geene gazetten en.
-ocr page 124-_ 112 —
bet volk zoo weinig als wij ! „ klonk het antwoord. Wij waren hiermede gerust gesteld en dronkennbsp;nog eens op do gezondheid van Pater Bernardusnbsp;en van zijnen Sekretaris. Nu gingen wMj bij hetnbsp;raam zitten en zagen van daar geheel Rome aannbsp;onze voeten liggen; wmnt de Prokuur, waar Paternbsp;Bernardus als Procurator woonde, is het hoogstenbsp;punt der gar^sche stad. Wij spraken èn overnbsp;Rome:, èn over België èn over Holland en zoonbsp;kwamen wij stilletjes aan den avond, hetgeen onsnbsp;niet geheel onaangenaam w'as, dewijl wij in verscheidene nachten weinig of niets geslapen hadden.
Den volgenden morgen, feest van Ons Heer-Hemelvaart, had er reeds eene plechtigheid plaats, maar eene plechtigheid zoo luisterrijk, zoo indrukwekkend, dat ik niet meende ooit op aarde vannbsp;iets zoo schoon te kunnen getuige zijn. Men weetnbsp;dat de Heilige Vader, de Paus, op de grootenbsp;feestdagen des jaars den Pauselijken Zegen ofnbsp;Benedictie, TJrli et Orbi geeft, van boven aan dennbsp;voorgevel van eene der Pauselijke kerken vannbsp;Rome. Vandaag zou die plechtigheid plaats hebben in de kerk van Sint-Jan-Latraan, na de Sint-Peeterskerk zeker de schoonste der Eeuwige Stad.
-ocr page 125-— nbsp;nbsp;nbsp;]13 —
Meer dan een uur vóór den tijd waren wij er Toeds aanwezig, en wij waren de eenigen niet;nbsp;want men verzekerde, dat bij het begin dernbsp;plechtigheid er ten minste honderd duizend men-schen waren samengekomen ; de overgroote plaatsnbsp;vóór de kerk was letterlijk bezet met menscheri,nbsp;de daken der huizen waren er als mede gedekt. Innbsp;het midden van het plein stond het Fransch legernbsp;der bezetting, bestaande uit twintig duizend man,nbsp;met hunne zeven Generaals aan het hoofd; aan donbsp;linkerzijde stonden duizenden Pauselijke Zouaven,nbsp;en ter rechterzijde de Romeinsche burgerwachtnbsp;in hare schitterende kleeding, en gansc^ het 'nbsp;overige der plaats was door het volk ingenomen.
Wij hadden het geluk van plaats te vinden recht tegenover den voorgevel en slechts op eenennbsp;afstand van vijftig meters van de kerk; zoo datnbsp;wij alles goed konden zien en hoeren. Behalve ditnbsp;voordeel hadden wij er nog een ander ter oorzakenbsp;onzer standplaats. Daar Sint-Janskerk op eenenbsp;kleine hoogte ligt, konden wij van op onze plaatsnbsp;Sint Jansstraat op eenen afstand van vijf minutennbsp;gaans inzien. Wij zagen dan ook de honderdennbsp;rijke koetsen van den gewezen koning van Napels,nbsp;van vele vreemde prinsen, van de prinsen ennbsp;edelen van Rome, die allen de plechtigheid kwa-
8
-ocr page 126-114
men bijwonen. Ten laatste kwam er eene groote-beweging tusschen het volk, men zag de Pauselijke koets in de verte verschijnen, voorgegaan en gevolgd van de Edele-Wacht te paard in hunnenbsp;prachtige kleedingen vergulde harnassen, waaropnbsp;men onmogelijk het oog kon vestigen, ter oorzakenbsp;der zonnestralen, die er op wederkaatsten. Vannbsp;alle kanten zagen wu’j de bloemtuilen uit de vensters op de koets van den Heiligen Vader neder-vallen; en toen de Paus bij Sint-Jan-Latraannbsp;kwam reed hij van den anderen kant der kerk hetnbsp;paleis binnen. Omtrent een half uur later begonnbsp;de groote klok van Sint-Jan-Latraan te luiden totnbsp;teeken dat de plechtigheid aanvang ging nemen,nbsp;en mijn hart, en ongetwijfeld dat van al de aanwezigen, klopte in heilige afwachting met denbsp;slagen der klok mede. Dan zagen wij de Kardinalen en Bisschoppen allengskens in de verschilligenbsp;arkaden of verwelfde bogen van den voorgevelnbsp;plaats nemen. In de arkade van het midden zagennbsp;wij met innige voldoening onzen beminden en diep-betreurden Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, Monseigneur Sterk.;c staan, die met genoegen de menigte aanstaarde.
Toen al de arkaden bezet waren, zagen wuj den Heiligen Vader, in den leuningstoel gedragen.
-ocr page 127-— nbsp;nbsp;nbsp;115
met de koorkap om en met de pauselijke kroon opket hoofd; men bracht hem tot aan de balustradenbsp;der middelste arkade. De vreugdekreten van ;nbsp;« Leve de Paus! Leve Pros IX! Paus en Koning! „nbsp;die uit al die monden en in,alle talen opgingen,nbsp;beschrijven, dit is mij niet mogelijk : de soldatennbsp;staken hunne sabels en geweeren omhoog, denbsp;heeren verhieven 'hunne hoeden, de damennbsp;zwaaiden hunne zakdoeken. Dit geroep duurdenbsp;wel twee minuten lang, en gedurende al dien tijdnbsp;dankte de Heilige Vader zijne kinderen voornbsp;hunne liefdebewijzen, zoo met gedurig het hoofdnbsp;te buigen als rnet de handen weg en weer te bewegen. Dan stak hij in eens de hand op, en eenenbsp;doodsche stilte volgde eensklaps op al dat gedruis;nbsp;de Paus ging den Zegen geven. Hij begon dan denbsp;voorafgaande gebeden te zingen en dat met eenenbsp;zoo klare stem, dat er ons geen enkel woord vannbsp;ontging al bevond hij zich dan ook vijftig voetennbsp;hooger dan wij. Dan stond hij recht, en stak dannbsp;omtrent zes voeten boven de Kardinalen uit, watnbsp;het vertoog nog indrukkender maakte; en dan,nbsp;zijne oogen en armen hemelwaarts verheffende,nbsp;gaf hij in den naam des Vaders, en des Zoons ennbsp;des Heiligen Geest zijnen zegen aan al zijne kinderen, die hem,eerbiedig neergeknield, ontvingen.
-ocr page 128-116
Op hetzelfde oogenblik donderde het kanon van het kasteel Sint-Angelo^ en honderden minderenbsp;kanonnekens mengden hunne stemmen met dienbsp;van het kanon van Sint Angelo en met al denbsp;klokken van de drie honderd kerken der stad.nbsp;O mijn God! welk oogenblik! wij meenden tenbsp;droomen,en nochtans was heteene wezenlijkheid,nbsp;wat wij hoorden en zagen. Dan begon het geroepnbsp;opnieuw en met nog meer kracht dan Ie voren,nbsp;omdat het kanon nog altijd voortdonderde; denbsp;Heilige Vader dankte gelijk den eersten keer ennbsp;wierd dan wederom weggedragen, gelijk hij gekomen w'as. Nooit in mijn leven heb ik zooveelnbsp;tranen van aandoening zien storten. Ook had iknbsp;nooit beter het geluk gevoeld van christen te zijn,nbsp;dan op dezen dag ; want de ware godsdienst alleennbsp;kan zulke voldoeningen aan het hart verschaffen.nbsp;O! mochten onze vrijdenkers en goddeloozen eensnbsp;bij zulke plechtigheid tegenwoordig zijn ! bekee-ren zouden zij zich, daar is niet aan te twijfelen!nbsp;Voorden Heiligen Vader moest dat ook een onuitsprekelijke tvoost zijn. Vóór zich zooveel verkleefde harten zien, dat.kon hem toch wel eenigs-zins schadeloos stellen voor zoovele anderenbsp;ondankbare kinderen.
Nadat nu de Paus uit onze oogen verdwenen
-ocr page 129-— nbsp;nbsp;nbsp;117 —
was, gebeurde er eene kluchtige zaak : ’t Is het gebruik, wanneer de Paus de plechtige Benedictienbsp;geeft, dat de Sekretaris die den Pauselijken Briefnbsp;afleest, waarbij er een volle aflaat verleend wordtnbsp;aan allen die er tegenwoordig en in staat zijnnbsp;zulken aflaat te kunnen verdienen ; ’t is het gebruik, zeg'ik, dat de Sekretaris, zoohaast als denbsp;Paus en Kardinalen vertrokken zijn, dezen briefnbsp;van boven naar beneden laat vallen. Het spreektnbsp;van zelfs, dat al de aanwezigen er op uit zijn omnbsp;dezen brief te kunnen vatton ; doch ditmaal wasnbsp;er weinig kans voor, honderd duizend menschennbsp;en slechts één enkele brief. Het papier kwam langzaam over ons neer en w’as bijna in ons bereik ;nbsp;de heeren werkten met hunne stokken, om er zichnbsp;meester van te maken ; maar te vergeefs, eennbsp;licht w’indje deed het omhoog gaan en het vloognbsp;midden boven het Fransch leger; nu was het denbsp;beurt der bajonnetten, die aan ’t schermen gingen,nbsp;maar niets te doen, de wind bracht het wederomnbsp;boven onze hoofden, dus nieuwe maar nogmaalsnbsp;vruchtelooze pogingen. Een Hollandsche heernbsp;veroorloofde zich hier, toch maar al lachende,nbsp;maar anders eene kwaadwillige uitdrukking op-zichteps het Fransch leger. « Wel, wel! zeide hij,nbsp;twintig duizend Franschen kunnen nog geen
-ocr page 130-— 118 —
klein stukje papier bemeesteren ! » Wij riepen ; « Pst! Pst! de Franschen zouden het kunnennbsp;hooren! n Wij lachten eens, en de heer lachttenbsp;mede. Doch ons papiertje vloog dan weer omhoog,nbsp;dan wederom om laag, en scheen met al de duizenden menschen te willen spotten; maar,lt; zie! daarnbsp;vliegt het in eens naar de Zouaven toe,' die het innbsp;handen kregen. “ Niemand, zoo bemerkten wij,nbsp;verdient het meer dan die brave jongelingen, zijnbsp;die zooveel opotFeringen voor den Heiligen Vadernbsp;doen, en zijne rechten met zooveel moed verdedigen! n Zoo eindigde deze grootsche plechtigheid,nbsp;w^aarvan ik eene onuitwischbare herinnering bewaar.
Nu begonnen voor ons, den volgenden dag, de voorbereidende werkzaamheden van ons Generaalnbsp;Kapittel, tot hetwelk omtrent honderd Provinciaalsnbsp;waren bijeen gekomen. De zaken der Orde werdennbsp;er onderzocht, de verbeteringen voorgesteld, ennbsp;de moeielijkheden uit .den weg geruimd. Wijnbsp;zagen er medebroeders uit alle werelddeelen;nbsp;Amerikanen, Chineezen, bewoners van het Heilignbsp;Land, Europeanen uit alle bekende koninkrijken ;nbsp;zoodat wij eens te meer'de voorzegging van onzen
-ocr page 131-119
¦Seraphienschen Vader vervuld zagen, die verzekerde dat alle natiën zijne levenswijze zouden aanvaarden. Na dit alles nu werd er gehandeldnbsp;over de kiezing van den nieuwen Generaal, vannbsp;de drie Generale Procurators, en van de twaalfnbsp;Generale Deflnitoren, die den Raad van den Generaal moesten uitmaken, en alles werd in ordenbsp;gebracht, om op den dag voor Sinksen, wmnneer,nbsp;volgens voorschrift van onzen heiligen Regel, hetnbsp;Generaal Kapittel moet plaats hebben, tot dennbsp;keus over te gaan.
Des morgens werd de plechtige Mis van den Heiligen Géést gezongen door den Z. E, Paternbsp;Procurator Bernardus. De Eerwaardigste Paternbsp;Generaal had dit zóó gewild : “ Wij zullen eensnbsp;eene Belgische Kapittelmis zingen, zeide hij, denbsp;Provinciaal zal u als Diaken en uw Sekretaris alsnbsp;Subdiaken assisteeren. Na de Mis werd er eenenbsp;plechtige Processie gehouden, ten einde door denbsp;voorspraak van al de Heiligen het licht van dennbsp;Heiligen Geest af te smeeken over de keus, welkenbsp;wij moesten gaan doen. Zijne Eminenti^e, de Kardinaal Paracciani Clarelli presideerde de keusnbsp;als Kardinaal Beschermer van de Orde, en donbsp;Hoog Eerwaarde Pater Raphael a Ponticulonbsp;werd tot Generaal gekozen. De goede ouderling
- 120 —
was verslagen, men had hem voorzeid dat hi| Generaal zou zijn, en hij had zoovele Növeneonbsp;aan de Zielen des Vagevuurs gedaan, gelijk Paternbsp;Bernardüs het mij later zeide, om van dien lastnbsp;ontslagen te blijven, dat hij zeker meende te zijnnbsp;van zijne zaak ; doch de zielkens hadden hem nietnbsp;verboord. Toen de Kardinaal hem in zijn ambtnbsp;bevestigde en hem de zegels der Orde gaf, weendenbsp;hij bitterlijk, en nog meer toen Zijne Eminentienbsp;een groeten brief uit zijnen zak trok, waardoornbsp;hem de Paus voor twaalf jaren, in plaats van voornbsp;zes aanstelde, gelijk dat tot hiertoe het gebruiknbsp;geweest was. « Zeg dan maar, Eminentie, zoonbsp;riep hij al weenende, zeg maar dat het voornbsp;mijn leven is ! »
Later w'erden de andere verkiezingen gedaan, waarvan boven gesproken is; en de volgendenbsp;dagen werden de werkzaamheden van het Kapittelnbsp;voortgezet, zoodanig nogtans, dat men ons watnbsp;tijd liet om een uitstapje te doen en de merkwaardigheden der stad te gaan bezichtigen.
Des anderen daags was het de feestdag van Sinksen, de dag, op welke de groote plechtigheidnbsp;der Heiligverklaring ging plaats hebben. De*
-ocr page 133-— 121 —
schoone Sint-Pieterskerk, die reeds zoo schoon is, was dan nog luisterrijker voor dat groote feestnbsp;versierd. Overal zag men kostbare schilderijen,,nbsp;die het leven en den dood der nieuwe Heiligennbsp;verbeelden, eene menigte van overgroote afhangende stoffen van roode zijde met gouden franjes,nbsp;duizenden kaarsen van drie pond die rondom denbsp;gansche kerk nevens elkander brandden, altaar-sieraden die allen in evenredigheid met den luisternbsp;van den dag waren. Al de kosten dezer versieringen, gelijk ook van de voorafgaande processen,nbsp;welke kosten zeer groot waren, moesten, volgens de van ouds bestaande kerkelijke wetten gedragen worden door de drie Orden, tot welke denbsp;nieuwe Heiligen behoorden, te weten, die vannbsp;den Heiligen Franciscus, die van deu Heiligennbsp;Ignatius, en die van den Heiligen Joannes'vannbsp;Matha. Ook is het geen wonder, dat de Kerknbsp;voor de Heiligverklaringen zoo buiten gewonennbsp;toestel gebruikt, zij zijn immers van de luisfer-rijkste feesten, welke zij viert. Zij wil door dienbsp;uitwendige rijke versieringen en plechtighedennbsp;aan hare kinderen doen verstaan, hoe groot denbsp;glorie van hare heilige kinderen in den hemel is,nbsp;zij die met zooveel pracht op aarde vereerd worden.
Toen nu de Paus, na de solemneele Mis, het
-ocr page 134-dekreet afkondigde, waarbij de zes en-twintig zalige Martelaren van Japonië en de zaligenbsp;Michael de Sanctis in het getal der Heiligennbsp;geplaatst werden, weergalmde de Sint-Pieterskerk oogenblikkelijk van het geschal van menigenbsp;trompetten, als wilde men aan de gansche w'ereldnbsp;het groot nieuws verkondigen; het canon vannbsp;Sint-Angelo donderde, al de klokken der ganschenbsp;stad luidden, de gordijn, die over de schoonenbsp;schilderij, welke van boven het gewelfsel tot zeernbsp;laag in de kerk afhing en waarop de nieuwenbsp;Heiligen in de glorie afgebeeld waren werd opengeschoven, en zij werden aan den openbarennbsp;eeredienst voorgesteld. O, dat oogenblik wasnbsp;uiterst aandoénlijk, velen vielen als van zelfs opnbsp;de knieën, om zich aan de bescherming dier zeven-en-twintig heilige voorsprekers in den hemel aannbsp;te bevelen.
Dan zong al het volk met den Heiligen Vader den lofzang 2'e Deum, en'des avonds was hetnbsp;algemeene verlichting door gansch Rome. Vannbsp;boven uit ons klooster hadden wij waarlijk eennbsp;betooverend gezicht op de stad; overal zagen wijnbsp;ontelbare lichtjes, de gansche gevel van de Sint-Pieterskerk met de koepel was met elektriekenbsp;vlammetjes als bezaaid, en zoo eindigde laat in den
-ocr page 135-— 123 —
avond die beuglijke dag, die ons zooveel nieuwe Patronen in den hemel bezorgde, in geestelijkenbsp;en lichamelijke vreugde. Wat is dan toch denbsp;godsdienst schoon ! Die eenvoudige kloosterlingen,nbsp;«n die zeventien nög eenvoudiger Derde Ordelin-gen uit Japonic stellen de gansche christenheid innbsp;beweging en verdienen, dat men zelfs hier opnbsp;aarde hunne zegepraal zoo luisterrijk viert. Watnbsp;zal het dan zijn in den hemel, waar God zelve,nbsp;door zijne legioenen Engelen als bijgestaan, denbsp;zegepraal zijner getrouwe dienaren zonder eindenbsp;zal vieren? O mijn God, wees gedankt en eeuwignbsp;gedankt, die mij in uwe barmhartigheid, en zonder mijne verdiensten, tot den heiligen godsdienstnbsp;geroepen hebt; geef dat ik hem altoos, naar hetnbsp;voorbeeld uwer Heiligen, getrouw mag na leven,nbsp;opdat ik met hen ook eens moge deel hebben innbsp;hunne glorie! Amen !
Tijdens deze w'eek waren wTj op eenen morgen naar onze kerk van Sird-Bartholomeus in-Irisülanbsp;gegaan, waar Zijne Eminentie, onze Kardinaalnbsp;van Mechelen, Monseigneur Sterckx, de heiligenbsp;Mis zou opdragen. De Pater Gardiaan, die tevensnbsp;pastoor dezer parochie is, had den Kardinaal, die
-ocr page 136-— 124 —
den titel voerde van Sint- Bartholomeus-in Insula,^ verzocht van die eer aan zijne titelkerk te willennbsp;doen, en tevens aan een groot deel zyner godvruchtige parochianen de heilige Communie tenbsp;willen uitreiken, er bijvoegende dat, ingevalnbsp;Zijne Eminentie het verzoek wilde toestaan; hijnbsp;dan de Belgische priesters, die te Rome aanwezignbsp;waren, tot de plechtigheid zou uitnoodigen. Denbsp;Kardinaal had het voorstel van Pater Gardiaannbsp;aangenomen, en wij ook waren tot die feest verzocht; zelfs vroeg men mij het orgel tijdens denbsp;Heilige Mis van Zijne Eminentie te willen spelen,nbsp;en den zang te begeleiden, hetgeen ik eveneensnbsp;volgaarne deed. Toen wuj na den goddelijkennbsp;dienst aan een heerlijk ontbijt zaten, toonde denbsp;Kardinaal groot genoegen zoovele landgenootennbsp;rond zich vergaderd te zien, en vroeg mij, bijnbsp;het einde van het ontbijt : “ Is het waar. Paternbsp;Provinciaal, dat gij tijdens mijne Mis bet orgelnbsp;hebt gespeeld? » Ik antwoordde ; “ Inderdaad,nbsp;Eminentie, dat is waar. » — « Wel, wel, hernamnbsp;hij, dan \ieb ik vandaag eene groote eer gehad;nbsp;nog nooit heb ik tijdens mijne Mis eenen Provinciaal bet orgel welen spelen ! » — “ Die eer,nbsp;Eminentie, is zeer klein geweest voor Uwe Hoogwaardigheid, maar voor mij is zij zeer groot; ’t is
-ocr page 137-— nbsp;nbsp;nbsp;125 —
de eerste keer en ook waarschijnlijk de laatste, dat ik nog voor eenen Kardinaal het orgel zalnbsp;noogen spelen! » — « Welnu, Pater Provinciaal,nbsp;hernam Zijne Eminentie, wij zullen de eer deelen,nbsp;dan hebben wij ieder wat! » Wij lachten allennbsp;zeer hartelijk over de manier, op welke de Kardinaal het verschil wist te deelen. De doorluchtigenbsp;man was zóó; hij schertste eens gaarne wanneernbsp;hij tusschen zijne priesters was, en hield er veelnbsp;van, hen allen, den eenen na den anderen, in hetnbsp;perk te krijgen; en daarom was zijn gezelschapnbsp;zoo aantrekkelyk.
Een anderen dag had ik nog het geluk van een Sermoen te hoeren van den doorluchtigen en wel-sprekenden Bisschep van Orleans, Monseigneurnbsp;Dupanloup. Hij predikte in de kerk van S. Andreanbsp;della Valle ten voordeele der Bisschoppen-Missionarissen van het Oosten. De kerk, niettegenstaande hare grootte, was te klein voor de menigte,nbsp;doch had ik het geluk van, met hulp van Paternbsp;Anselmus, tot dicht bij den predikstoel te naderennbsp;en alzoo den wereldberoemden redenaar wel tenbsp;zien en geen enkel zijner woorden te verliezen.nbsp;Maar, welke w’elsprekendheid ! welke kunst om
-ocr page 138-- 126 —
de harten te raken! Tranen vloeiden erin overvloed, vooral toen hij de Bisschoppen van Ierland en België toesprak; van Ierland, dat land dernbsp;ware belijders van het Geloof, vi’elk, ondanksnbsp;alle vervolgingen, altoos aan de kerk getrouw isnbsp;gebleven, en ten prijze van alle opofferingen, totnbsp;op den huldigen dag toe, dat heilig geloof ongeschonden bewaard heeft. Hierna sprak hij innbsp;aandoenelijke woorden tot onze Belgische Kerkvoogden. Belqiè en Ierland mag een katholieknbsp;niet van felkaar in zijne achting scheiden ; wantnbsp;zij staan beiden op de eerste linie in de zaken vannbsp;godsdienst en deugd, en wmrden te recht door denbsp;gansche katholieke wereld bewonderd. Hij hadnbsp;goede woorden, hetzij van medelijden, hetzij vannbsp;aanmoediging voor alle landen en voor de Bisschoppen die ze vertegenwoordigden. Omtrentnbsp;na elke zinsnede volgde een donderend handgeklap van al de aanwezigen,^en toen hij over denbsp;glorie van het Pontifikaat van Pius IX sprak,nbsp;juichtte men zoo geweldig, dat hij meende dienbsp;toejuichingen te moeten afkeuren : “ Wij zijnnbsp;hier in Gods Huis, zeide'hij, indien gij mij toejuicht, dan bid ik u van het niet meer te doen;nbsp;hebben uwe toejuichingen den Heiligen Vader totnbsp;voorwerp, dan heb ik er niets tegen ! „ Deze
-ocr page 139-— nbsp;nbsp;nbsp;127 —
woorden waren als olie op het vuur, en men juichtte nog meer toe. Na nu langen tijd over dennbsp;ongelukkigen toestand der kerk in het Oostennbsp;gesproken te hebben, eindigde hij bijna in dezenbsp;bewoordingen : «Messeigneurs, Heeren en Damen^nbsp;wij zijn hier samen gekomen om eene aalmoes tenbsp;storten in de beurs der Eerbiedwaardige, dochnbsp;arme Bisschoppen van het Oosten; denken wijnbsp;wel, dat dit voor ons een plicht van dankbaarheidnbsp;is! Alle goed is ons toegekomen uit het Oosten ;nbsp;immers de Krih van Bethleëm gelijk het Kruisnbsp;van Calvarië stonden in het Oosten; geven wijnbsp;dan aan het Oosten ten minste van ons tijdelijknbsp;weer, nadat wdj van het Oosten al ons geestelijknbsp;goed ontvangen hebben ! Schudt dus uwe porte-monnaies maar uit in de beurzen, die aanstondsnbsp;de ronde in de kerk zullen maken ; hoe meer uwenbsp;porte monnaies voorzien zijn, hoe beter voor hetnbsp;Oosten, hoe aangenamer aan God, en hoe zaligernbsp;voor u ! » Ik hoorde later zeggen, en ik geloofdenbsp;het gemakkelijk, dat die rondhaling eene verbazende som had opgebracht.
In een dezer uitstapjes had ik het ganoegen van
-ocr page 140-128
Monseigneur van Tulle Ie ontnaoeten. Zijne Hoogwaardigheid zat in een armzalig rijtuig, door een oud versleten paard getrokken ; doch deze eenvoudige toestel deed hem nog meer in mijnenbsp;achting klimmen. Toen hij mij zag, deed hij zijnnbsp;rijtuig stil staan. Ik vroeg naar zijne gezondheid,nbsp;en hij naar de mijne en na een ruimen tijd samennbsp;gepraat te hebben over de schoonheid der feesten,nbsp;namen wij nogmaals afscheid « tot wederziens. »nbsp;Zijne Hoogwaardigheid had dan den Heiligennbsp;Kruisweg gepredikt in het Amphiteater, waar hijnbsp;over ruim honderd jaren was opgerecht door dennbsp;heiligen Leonardus van Portü-Mauritio, grootennbsp;Missionaris van onze Orde en bijzonderen Voort-planter van die schoone godsvrucht, en dat op denbsp;plaats zelve, waar in de eerste eeuwen zoovelenbsp;martelaren, in het gezicht van tachtig duizendnbsp;aanschouwers, door de tanden der wilde dierennbsp;verscheurd waren. Zijne Hoogwaardigheid had,nbsp;gelijk ik later hoorde, in hartroerende woorden de .nbsp;schoonheid' dezer devotie aangetoond, alsook denbsp;overgroote vruchten voor levenden en dooden, wmlknbsp;zij bezorgt aan allen, die deze godsvrucht heilignbsp;oefenen, en verder onzen Goddelijken Zaligmakernbsp;in de verschillende statiën van den Kruisweg beschouwd; zoodat iedereen ongetwijfeld het voor-
-ocr page 141-— 129
nemen maakte van in het vervolg den Heiligen Kruisweg met meer getrouwheid te doen.
Op den volgenden Vrijdag, 13 Juni, was het de feestdag van den groeten Mirakeldoener, den heiligen Antonius van Padüa, welk feest, om zoo tenbsp;zeggen, de gansche christenheid door gevierdnbsp;wordt: omdat de heilige Antonius overal gekendnbsp;is door alle godvruchtige personen ; ja zelfs totnbsp;over vijftig jaren was hij, na Onze-Lieve-Vrouw,nbsp;de meest gekende en geëerde Heilige; ik zeg « totnbsp;over vijftig jaren, » w'ant sedert dien heeft denbsp;heilige Joseph de tweede plaats ingenomen. Ditnbsp;feest nogtans wordt met bijzondere plechtigheidnbsp;en grooten toeloop van volk gevierd in onze kerknbsp;van Ara CcrU, Ook, al is de heilige Antoniusnbsp;overal de vriend van alle katholieke harten, hij isnbsp;zulks even wel bijzonder in Italië \ dit gaat daarnbsp;zoo ver, dat de armen op straat de hand naar unbsp;uitsteken en u eene aalmoes vragen « ter liefdenbsp;van Sint Antonius ! » Per l’amore di Sant-Antonio ! De beroemde en geleerde Monseigneurnbsp;Gaume haalt hiervan een kluchtig voorval aan innbsp;zijn schoon boek. [Les trois Rome). Eens op wegnbsp;zijnde bij het Benediktijner klooster van Cassino
9
-ocr page 142-- 130 —
in het rijk van Napels, zoo zegt hij, verschrikte-zich ons paard en sprong verscheidene stappen uit den weg, met het gevolg dat onze koetsier vannbsp;zijn bankje ter aarde geworpen werd. De bravenbsp;man had nogtans geen letsel, kon zich oogen-blikkelijk oprichten en hield zich te vreden metnbsp;luidkeels te roepen : “ O Sard Antoniol » “ O'nbsp;Sint-Antonius! » Onze fransche koetsiers, zegtnbsp;Monseigneur Gaume, zouden in zulke omstandigheid wel iets anders roepen; en onze Belgischè'nbsp;oök, zoo zal ik er bij voegen. Zulk ongeval wordtnbsp;hier te lande gewoonlijk gevolgd door eenen herhaalden dubbelen Franschen, of eenen Holland-schen voluit, gelijk die professors in de vloekkunstnbsp;dat in hunne taal noemen. Ongelukkige gewoontenbsp;van zoovele duizenden menschen, die meermalennbsp;hunne eer en faam, hunne ziel en zaligheid verliezen door hun ergerlijk vloeken, en verachtelijkenbsp;lasteringen ! O ! mochten zij er toch eens wel overnbsp;nadenken! God wordt door geene zonde meernbsp;vergramd dan door de godslastering, geene zondenbsp;trekt meer Gods straffen over de wereld, en overnbsp;geene zonde zal hij zich erger wreken in de hel.nbsp;Ja, daar zullen zij als razende honden schreeuwennbsp;en in eeuwigheid God blijven lasteren. Daarnbsp;zullen al die goddelooze dagbladschrijvers, die nu
-ocr page 143-— nbsp;nbsp;nbsp;13!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
den smaad op alles wat heilig is werpen ; die God, onzen Zaligmaker Jesus Christus, zijne Goddelijkenbsp;Moeder, de Heiligen, de Kerk en hare bedienaarsnbsp;en kinderen den laster met volle handen in hetnbsp;aangezicht smijten, huilen van woede, omdat denbsp;Almachtige zijne rechtvaardige wraak tegen hennbsp;heeft losgelaten. En wat zal er geworden van denbsp;lezers van die goddeloosheden? Eilaas! Eilaas!nbsp;zij peizen er nu niet op! zij zullen er dus op moeten peizen gedurende de gansche onzalige eeuwigheid.
Wij waren hier nog getuigen van een ander schoon voorbeeld, waarover ik eenige woordennbsp;wil zeggen : Eene Spaansche Prinses kwam metnbsp;haar gevolg het feest van Sint-Antoniüs vieren.nbsp;Zoohaast zij de kerk binnen kwam, begaf zij zichnbsp;regelrecht naar het altaar waar het Heilig Sakra-ment rustte, en na hier Jesus Christus eenigenbsp;oogenblikken in zijn Sakrament van liefde aanbeden te hebben, ging zij naar de voor haar ennbsp;voor haar gevolg bestemde plaatsen. Dit doetnbsp;elkeen zóó in Italië^ voor dat men zich naar zijnenbsp;gewone plaats begeeft, gaat men eerst voor hetnbsp;heilig Sakrament een kort gebed doen, en dit zounbsp;hier te lande ook zoo moeten gedaan 'worden ;nbsp;dewijl het niet dan recht en billijk is, dat, wan-
-ocr page 144-— nbsp;nbsp;nbsp;132 —
neer men in Gods Huis komt, men eerst vooral aan hem zijnen eerbied gaat bewijzen. Do oprechte en standvastige godsvrucht zou veel winnen, indien dit zoo gedaan werd, en ons gebednbsp;zou zekerder verhoord worden.
De drie volgende dagen werd er in onze kerk de plechtige gedachtenis gevierd van de nieuwenbsp;Heiligen. De kerk was zeer luisterrijk versierd,nbsp;en Kardinalen en Bisschoppen, andere hooggeplaatste geestelijken en priesters, alsook religieusen van andere Orden kwamen er de Heilige Misnbsp;lezen. Ik heb op die drie dagen veel rond gesukkeld om ook mijne Mis te kunnen lezen, omdat hetnbsp;zoo moeielijk was om aan een altaar te geraken.nbsp;Want, al heeft die kerk vier-en-twintig altaren,nbsp;die der binnenkapellen inbegrepen, al deze Prelaten en priesters, de honderd Provinciaals van hetnbsp;Generaal Kapittel en daarbij het groot getalnbsp;priesters van het klooster maakten die zaak uiterstnbsp;moeielijk, en men moest wachten en blijvennbsp;wachten, eer men het heilig Sacrificie kon opdragen.
In de volgende week zouden al de Paters van bet Kapittel door den Paus in openbare audiëntie
-ocr page 145-— 133
of verhoor ontvangen worden; ook was eece der grootste zalen van het Vatikaan letterlijk vol.nbsp;Toen de Heilige Vader, gevolgd door eenige Kardinalen en Prelaten, waaronder onze landgenoot.nbsp;Monseigneur de MerÓde, de zaal binnen kwam,nbsp;vielen wij allen op de knieën, om zijnen zegen tenbsp;ontvangen, De Paus nu zijnen troon beklimmende,nbsp;bedankte hem de nieuwe Generaal voor de gratie,nbsp;welke hij aan de Orde bezorgd had, met haarnbsp;zooveel heilige Voorsprekers in de heilige Martelaren van Japonië te geven, en beval verdernbsp;zichzelven en gansch de Orde aan de goedgunstigheid van den Paus. Deze deed ons dan eenenbsp;lange en hartroerende aanspraak over ons geluknbsp;van kinderen van den Seraphienschen Vader tenbsp;zijn, alsook over de heilige plichten, welke wij innbsp;die hoedanigheid jegens de kerk, jegens ons.nbsp;zelven en jegens onzen naaste te vervullen hadden;nbsp;en toen hij zijne aanspraak geëindigd had, vroegnbsp;hij aan den Pater Generaal : « Zijn deze allennbsp;Provinciaals? « — “ Allen, Heilige Vader, »nbsp;antwoordde deze. Dan hernam de Paus ; « Maar,nbsp;ik zie er daar achter met witte kraagjes aan? » Denbsp;Generaal, die zeer klein was, en zich desaan-gaande niet kon verzekeren, wist niet wat antwoorden ; toen hem een Pater zeide : « Pater Ge-
-ocr page 146-— nbsp;nbsp;nbsp;134 —
neraal, deze zijn de Tertiarissen-gezellen van sommige Provinciaals. » De Paus, dit hoerende,nbsp;lachte met de verlegenheid van den Pater Generaal en zeide : “ Ja, ja, zij ook mogen bij den Pausnbsp;komen! »
Wij werden dan toegelaten tot den voetkus ; en op het einde was er een van die Broeders-Tertia-rissen, die, voor dat hij den voet. van den Heiligennbsp;Vader kuste,hemeen verguld stokje,ganschgevuldnbsp;met goudgeld, aanbood : « Wat is dat, mijn lievenbsp;zoon? » vroeg hem de Paus. « Heilige Vader, zoonbsp;sprak de Broeder, dat zijn aalmoezen, welke iknbsp;voor uwe Heiligheid in Eongarië verzameld heb. „nbsp;De Paus zich dan tot Monseigneur de Merodenbsp;keerende, zeide hem : “ Monseigneur, neem ditnbsp;stokje eens aan! Nu kunnen wij geen kwaadnbsp;meer, dewijl de Broederkens van den Heiligennbsp;Franciscus voor ons zorgen! » Eindelijk gaf hijnbsp;ons nóg eens zijn zegen, en wij verlieten.de zaal,nbsp;uiterst voldaan over de goedheid en minzaamheid'nbsp;van Pius IX.
Eindelijk moet ik hier nog spreken van eene openbare audiëntie, welke de Paus verleende aannbsp;zeven honderd man te gelijk, die dan in het Vati-
-ocr page 147-— 135 —
liaan gekomen waren, om den zegen van den Heiligen Vader te ontvangen en hunne voorwerpen van godsvrucht door hem te laten wijden.Mennbsp;zag er vele priesters en religieu '.en alsook eenenbsp;groote menigte heeren en damen, allen voorziennbsp;van eene vracht van paternosters, kruisjes ennbsp;medaljes. Men merkte op de eerste linie een oudnbsp;fransch pastoorke, die eene vierkante plank opnbsp;beide zijne armen hield, welke geheel en al metnbsp;genoemde voorwerpen bedekt lag; men zag datnbsp;hij zijne paternosters beter wilde gewijd hebbennbsp;4an de anderen, want, niettegenstaande het ge*nbsp;drang der menigte, behield hij met geweld zijnenbsp;standplaats. Daar komt nu de Heilige Vader,nbsp;zooals altijd vergezeld van Kardinalen en Prelaten,nbsp;de zaal binnen; men drong zoo geweldig vooruit,nbsp;dat er bijna geeue plaats meer bleef, om dennbsp;Paus te laten passeeren, die in zulke openbarenbsp;audiëntie de gewoonte had, van te midden doornbsp;het volk te gaan. Het gevolg hiervan was, datnbsp;toen hij juist vóór het oud pastoorke kwam, hetnbsp;goed mannetje het evenwicht verloor en met zijnenbsp;plank vlak vóór de voeten van den Heiligen Vadernbsp;viel en al zyne voorwerpen tusschen de menigtenbsp;over den grond rolden. De Paus zelve was denbsp;•eerste om den ouderling op te rechten en zeide
-ocr page 148-- 136 —
hem toen al lachende : « Mijn lie^e abbé, 'wij zouden hier, tusschen al die kruisen en paternosters, nog alle beiden kunnen verongelukken ! »nbsp;Welk gezegde van den Heiligen Vader de ganschenbsp;zaal hartelijk deed lachen. Ondertusschen haddennbsp;de Prelaten en omstaanders zijne voorwerpen opgeraapt, en aanstonds stond hij er wederom metnbsp;zijne plank gelijk te voren. Het kan iemand wonder voorkomen, van hier wederom een oud franschnbsp;pastoorken, mei lange grijze haren, te ontmoeten,nbsp;gelijk aan dezen, welken wij vroeger op de tafelnbsp;zoo gerust zagen slapen, en gelijk wij er later nognbsp;eenen zullen ontmoeten, die in een nog grooternbsp;ongeval geraakte; doch men bemerke, dat denbsp;overgroote meerderheid der geestelijken, die naarnbsp;Rome waren gekomen, Franschen waren ; alsooknbsp;dat de Franschen in ’t algemeen klein van gestalte zijn en de Priesters er meestal lang baarnbsp;dragen. Ten andere, wie weet, of dit pastoorkenbsp;hetzelfde niet is, welk zijn bed opsloeg in hetnbsp;midden onzer tafel en welk wuj bij onze aankomstnbsp;te Marseille in het uiterst gevaar zullen zien vannbsp;in de zee te verdrinken? Moest dit zóó zijn, dannbsp;kon dat oud mannetje later in alle waarheid zeggen, dat hij vele onaangenaamheden op zijne reisnbsp;naar Rome had ontmoet. De Heilige Vader deed
-ocr page 149-— 137 —
ons dan nog eene schoone aanspraak, wijdde al de aangebrachte voorwerpen, wenschte ons eenonbsp;voorspoedige terugreis toe en gaf ons eenen laat-sten zegen; waarna hij ons verliet, en wij wel tenbsp;vreden de trappen van het Vatikaan afstapten.
-ocr page 150-E feesten waren nu afgeloopen en de “zaken van ons Kapittel geëindigd,' ennbsp;wij vertrokken uit Rome in den morgen van 23 Juni, om ons des middags tenbsp;Civita-Vecchia wederom in te schepen. Er warennbsp;bijna zooveel Kardinaals, Bisschoppen, priestersnbsp;en wereldlijke heeren aan boord als den vorigennbsp;keer, doch onze oude damen en zusters zagen wij
-ocr page 151-— 139 —
iiiet meer. Voordat het schip vertrok, waren wij hier nog getuige van een indrukwekkend voorval.nbsp;De Pauselijke Legaat van Ciüta- Vecchia^ kwam,nbsp;door verscheidene hoogbedienden vergezeld, innbsp;een heerlijk scheepje op ons aangeroeid; hijnbsp;klom dan de trappen van het schip op, om aan denbsp;Kardinalen en Bisschepen, ja aan ons allen, eenenbsp;goede reis toe te wenscben. Toen hij ons nu verliet en het gefluit van het schip aankondigde datnbsp;wij gingen vertrekken, werden er met korte tus-schenpoozing, een en-twintig zware kanonscheutennbsp;van de hoogte der vesting gelost; de matrozennbsp;waren allen op de masten geklommen, en wensch-ten aan de Pauselijke Staten “ het vaarwel n toe.nbsp;Dit oogenblik was plechtig. Die kanonscheuten,nbsp;wier oorverdoovend gebrom over de zee scheennbsp;voort te loopen, en elk door twee of drie weerklanken telkens werden beantwoord, hadden ietsnbsp;grootsch, wat weinigen van ons nog gehoordnbsp;hadden. Dan hief men in koor het “ Ave Marisnbsp;Stella, » a Wees gegroet, ster der zee ! » aan, ennbsp;de terugreis begon. Het weder was ongunstig,nbsp;doch het was slechts in de tweede helft der reisnbsp;dat het waarlijk onstuimig werd. Ons schip vloognbsp;omhoog, als ware het eene pluim geweest, ennbsp;plofte dan wederom met groot geweld neer, allen
-ocr page 152-140 —
bijna lagen plat op den vloer of in hunne bedden niemand sprak, niemand beroerde zich ; en datnbsp;duurde zóó tot twaalf ure des nachts, toen wij tenbsp;Marseille aanlandden; hoe dichter wij aan hetnbsp;einde onzer reis naderden, des te bedenkelijkernbsp;werd onze toestand. Men riep aanhoudend tot dennbsp;kapitein van ergens aan te landen; doch hij antwoordde telkens : “ Hiervoor is er geen middel;nbsp;hebt echter maar betrouwen, alles zal goed gaan! »nbsp;Ik was. Goddank, niet ziek; maar toch zoonbsp;zwaar van hoofd, dat ik het niet kon oprechten ;nbsp;noch ook lijden dat men mij aansprak ; weinigennbsp;zijn er, die zich in deze omstandigheden in dezelfdenbsp;onaangename stemming niet gevoelen, al hebbennbsp;zij dan ook de zeekwaal niet. Nevens mij lag èennbsp;jonge heer, hij was gelijk aan een zieltogende ; iknbsp;zeide hem : « Mijnheer, gij zijt wel ziek! n —nbsp;« Ja, mijn Vader, antwoordde hij, ik ben om tenbsp;sterven. » Op mijne vraag, of er toch geen middel was tegen de zeekwaal? “ Ten minste geennbsp;voldoende middel, zeide hij, moest er een zijn, iknbsp;zou het kennen; want ik ben geneesheer. Bidnbsp;een « Wees gegroet » voor mij, mijn Vader! »
Te midden nu van zootreel ellende en van die doodsche stille onder al die menschen, zagen wynbsp;eenen Bisschop de trappen opkomen ; hij had zijn
-ocr page 153-— 141 —
hoed, waarmede wij vroeger reeds kennis gemaakt hadden, nu, ter oorzake van den wind, met een lint onder de kin gebonden, ’t Was nogmaals Monseigneur van Tulle. Boven aan dennbsp;trap gekomen, bleef hij een oogenblik staan, ennbsp;zeide al lachende : « Wel, wel! alleman hiernbsp;tegen den grond ? » Monseigneur Dupanloup lagnbsp;den trap, en Monseigneur van Tulle hemnbsp;ziende, zeide : “ Gij ook al. Monseigneur Dupanloup ? Zijt gij ook ziek ? Ik, ik heb niets ! zie, iknbsp;heb niets ! n — “Ik maak u mijn kompliment.nbsp;Monseigneur, » zei Monseigneur Dupanloup droognbsp;weg. Dan zette hij zich op de matras bij Monseigneur Dupanloup neer om een praatje metnbsp;hem te maken ; doch ziende dat dit hem niet beviel en hij bij de anderen evenmin iemand zou aantreffen, om met dezen in gesprek te treden, troknbsp;hij naar zijne kabien terug. Wij bleven dan metnbsp;den angst in het hart voortvaren tot omtrent middernacht, toen wij gelukkiglijk in de haven vannbsp;Marseille stil hielden ; doch ter oorzake van hetnbsp;onstuimig weder moesten wij minstens vijf minuten ver van den wal blijven.
-ocr page 154-ü gingen wij allen met schuitjes aan wal gebracht worden. De Kapiteinnbsp;’riep : « Eerstvooral de Bisschoppen ! »nbsp;die zich dan allen naar boven begaven. lk‘nbsp;stond juist bij den trap, en ziedaar Monseigneurnbsp;van Tulle met eenen zwaren reiszak. Hij wildenbsp;naar boven, maar kon niet; ik bemerkte hem ennbsp;zeide : “ Monseigneur, ik zal u helpen! » — “Onbsp;mijn lieve Vader, sprak de goede Prelaat, zijt gij
i
-ocr page 155-— 143 —
het nog eens? Dank, dank voor uwe hulp! „ Ik nam hem dan met mijne handen onder zijnenbsp;armen, en stelde hem in eens twee trappen hooger;nbsp;ik was verwonderd over mijne sterkte, doch moetnbsp;er bijvoegen, hij was klein en mager en kon dusnbsp;niet meer dan omtrent vijftig kilos wegen. Nu gafnbsp;ik hem zijnen reiszak en zich dan tot mij omkee-rende, omhelsde hij mij en zeide : “ Dank, dank^nbsp;mijn lieve Vader, en nu tot in den hemel 1 »
Het oitschepen duurde tamelijk lang; en toen wij ontscheept waren, gingen wij, gelijk al denbsp;anderen, naar de gebouw'en der Douanen, bij denbsp;zee gelegen, om van daar het lossen onzer koffersnbsp;te bewaken. In eens kwam er een geroep aan denbsp;poort van het lokaal, waar wij ons bevonden :nbsp;“ Een pastoor in de zee ! Een pastoor in de zee ! »nbsp;Oogenblikkelijk vlogen onze dertig a veertignbsp;Douaniers de poort uit, om hulp te gaan bieden ;nbsp;doch kwamen weldra al lachende weer en riepennbsp;“ ’t Was een oud pastoortje; het mannetje had dennbsp;voet nevens den boord der schuit gezet en wasnbsp;reeds onder het schip geraakt, maar hij is er afnbsp;met een koud bad! » Wij moesten allen lachennbsp;gelijk de Douaniers ; nochtans bewonderden wijnbsp;de kloekmoedigheid en liefde van die brave mannen, en gevoelden in ons hart nogmaals, welken
-ocr page 156-— 144 —
dank wij toch aan God schuldig waren, die niet had toegelaten, dat er ons een enkel ernstig ongeval op die lange en gevaarlijke reis van zooveelnbsp;menschen zou overkomen. Wat dunkt u nu hier,nbsp;beminde lezer, gevoelt gij u ook niet genegen, omnbsp;te denken, dat dit oud pastoortje nogmaals hetzelfdenbsp;was, welk op de tafel sliep, en met zijne Paternosters vóór de voeten van Pius IX ter aarde viel?
Dan zeide men ons dat wij den volgenden morgen moesten weerkomen, om ons reisgoed tenbsp;halen, en wij gingen op weg naar de stad, om eennbsp;hotel te vinden, waarin wij gelukten en er dennbsp;nacht overbrachten in het gezelschap van verscheidene, vooral van Spaansche Bisschoppen.
Allen w^aren des morgens op het gesteld uur tegenwoordig om hunne reisgoederen te hebben.nbsp;Een bediende vroeg mij of ik niets aan te gevennbsp;had ; ik zeide hem dat ik, behalve mijne kleederennbsp;en eenige boeken, paternosters en medaljeshad,ennbsp;wilde mijne koffers voor hem openen. Dan riep hijnbsp;eenen, die eene witte pluim op zijnen hoed droeg,nbsp;en meer aan een Generaal dan aan een Douaniernbsp;geleek; deze herhaalde mij dezelfde vraag; iknbsp;antwoordde nog eens, dat ik niets dan paternosters
-ocr page 157-145
en medaljes aan te geven had. « Zijn de medaljes gewijd van den Paus, mijn Vader? » vroeg hij.nbsp;« Ja, voorzeker, » antwoordde ik. «O geef mijnbsp;dan eene medalje, als ’t u belieft. » Ik deed ditnbsp;volgaarne ; maar nu kwamen zij allen op mij aan-geloopen : “ Geef ons ook eene, als ’t u belieft,nbsp;mijn Vader ! » Dat waren zoo in eens een dertigtalnbsp;medaljes minder, en toch gaf ik ze gaarne, omdatnbsp;ik zag dat het mannen van geloof waren die ze mijnbsp;vroegen. Nu ik hun de medaljes gegeven had,nbsp;mocht ik mijne koffers sluiten, en wij trokken vannbsp;daar onmiddellijk naar den ijzerenw^eg.
Velen van die des nachts met ons aangekomen waren, vertrokken dan ook, onder anderen Monseigneur Düpanloup, die nogtans, na eenigenbsp;uren reizens afstapte, om, zooals een der priestersnbsp;ons zeide, op een naburig kasteel wat te gaan uitrusten, voordat hij naar Orleans wederkeerde.nbsp;Hier moesten wij allen ter gelegenheid van Monnbsp;seigneur Dupanloup hartelijk lachen : de koets,nbsp;die hem naar het kasteel moest voeren, was nognbsp;niet aangekomen,’ en terwijl onze trein nog bleefnbsp;stil staan, wandelde hij heen en weer voor hetnbsp;station. Eene dame wilde met hem spreken, ennbsp;liep aanboudelijk langs hem op. Wij zagen datnbsp;dit hem weinig behaagde ; ook verhaastte hij zoo-
i
-ocr page 158-- nbsp;nbsp;nbsp;14Ünbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
danig zyne stappen, dat de uiteinden van zijnen mantel van beide zijden in de hoogte vlogen, ennbsp;zijn haar, want hy was blootshoofds, rechtopnbsp;stond. De dame kon het niet langer volhouden ennbsp;bleef staan ; en uit de trekken van haar aangezichtnbsp;kon men merken, dat Monseigneur haar niet al tenbsp;vriendelijk was geweest.
-ocr page 159-€rreiiolgt;el.
J ENIGE uren verder moesten wy de groote spoorweglinie van Marseillenbsp;naar Parijs verlaten en den wegnbsp;naar Orenobel inslaan ; want wij wildennbsp;het Heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Lanbsp;Salette bezoeken. Nog te Borne zijnde, haddennbsp;wij die reis reeds vastgesteld, hoewel de oudenbsp;Vaër van Schiedam er veel op tegen had. « Watnbsp;zou ik te La Salette gaan doen, zeide hij, dewyl
-ocr page 160-— 148 nbsp;nbsp;nbsp;—
ik aan die Verschijning niet geloof? n Wij waren over dit gezegde niet weinig verwonderd. Toennbsp;ik hem vroeg of hij het verhaal van die Verschijning gelezen had ? antwoordde hij van neen.nbsp;« Hierover, zoo zei ik hem dan, ben ik ook verwonderd; gij zijt priester en religieus, Vaër, gijnbsp;kunt niet onverschillig zijn aan eene zaak, dienbsp;van zoo nabij den Godsdienst aangaat. Gij moetnbsp;dat eens lezen, dan zult gij wel anders spreken;nbsp;dan zult gij zien, hoe die zaak jaren lang doornbsp;den Bisschep van Orenohel is onderzocht; hoe hijnbsp;tot dat onderzoek priesters, geneesheeren en anderenbsp;bekwame mannen heeft gebruikt en eindelijknbsp;verklaa,rd heeft dat die Verschijning echt is geweest. — Dan zult gij verwonderd zijn op hetnbsp;lezen van al die wettig verklaarde mirakelen;nbsp;dan zult gij daar nog zien, hoe de Paus Pius IXnbsp;aflaten aan het aartsbroederschap van La Salettenbsp;heeft verleend, hoe hij de vergunning heeft toegestaan van jaarlijks in het Bisdom van Grenobelnbsp;den feestdag der Verschijning te vieren en toegernbsp;laten dat men ook te Rome het broederschap zounbsp;oprechten, n Vaër antwoordde op dit alles nietsnbsp;dan dat hij toch maar niet kon gelooven ; “ nog-tans, zoo voegde hij er,bij, ik zal meegaan, al wasnbsp;het ook slechts uit nieuwsgierigheid ! »
-ocr page 161-— 149 —
Omtrent den avond kwamen wij te Grenobel, in welk bisdom La Salette gelegen is; wij vernachtten erin een van ouds bekend hotel en vertrokken den volgenden morgen met den postwagen,nbsp;en dat altijd maar berg op, naar het stadje Cor^js,nbsp;op drie uren afstands van den Berg van La Salettenbsp;gelegen. Hier nu kregen wij ieder een muilezel,nbsp;elk door een en gids bij den toom geleid, waarmede wij het overige van den weg moesten afmaken Maar, welke w^eg! wij schrikten en beefdennbsp;op het zien der onafraeetbare diepten, die zichnbsp;langs onzen w^eg bevonden. Ik verklaarde mijnenbsp;vrees aan mijnen gids, die mij zeide : « Mijnnbsp;Vader, gij moet niet bang zijn; ’t is nu reedsnbsp;meer dan twaalf jaren dat ik dagelijks deze reisnbsp;doe, en nooit heeft men hier van het minste ongeluk gehoord, Onze-Lieve-Vrouw van La Salettenbsp;zou dat niet toelaten! » De woorden van diennbsp;goeden en esnvoudigen man maakten een zonderlingen indruk op mij, en ik was gerust.
-ocr page 162-A alzoo ruim twee uren lang bezijden die afgronden gereden te hebben,nbsp;’kwamen wij aan het dorpje La Salettenbsp;en een halve uur later w'aren wdj aan dennbsp;eigenlijken Berg van La Salette, waar onze ezeltjes opkropen gelijk de katten op eenen boom.nbsp;Welk was nu onze verwondering, toen wij bovennbsp;kwamen! Wij zagen er vóór ons eene groote ennbsp;prachtige kerk met twee hooge en schoone torens ;
-ocr page 163-— 151 —
langs de eene zijde der kerk was het klooster der Missionarissen van La Salette, waar, vooral in hetnbsp;schoone jaargetij, het naannenvolk geherbergdnbsp;wordt; langs de andere zijde was dat van denbsp;Zusters van Liefde, w^aar eveneens het vrouwvolknbsp;de herbergzaamheid ontvangt. Behalve deze grootenbsp;en zeer schoone gebouwen zagen wij er nog velenbsp;prachtige w'inkels, waar alle soorten van godvruchtige voorwerpen te koop waren. Ik zeg datnbsp;onze verwondering groot was, toen wuj dit allesnbsp;zagen ; want van beneden hadden wij niets geziennbsp;dan den blooten berg ; hetgeen zich laat begrijpen,nbsp;dewijl èn kerk èn gebouwen te midden van eenenbsp;groote bedding of plate-form liggen.
Wij werden door den Overste der Missionarissen op de innemendste wijze ontvangen, en na ons een glas wijn aangeboden te hebben, nam hij vannbsp;ons afscheid zeggende dat het Lof ging beginnen.nbsp;Wij volgden hem weldra, omdat wij uiterst verlangden Onze Lieve-Vrouw te groeten in haarnbsp;wereldvermaard Heiligdom. Het Lof nam juistnbsp;een aanvang; het orgel, een waar meesterstuknbsp;der kunst, begeleidde de schoone gezangen, die ernbsp;door de menigvuldige bedevaartgangers, zoonbsp;damen als heeren, uitgevoerd werden. Dit alles,nbsp;en dan die prachtige kerk, welker muren letterlijk
-ocr page 164-— 152 —
vol hingen van de kostbaarste Ex- Yotos voor de ontvangene weldaden, trof mij diep, en Vaër, dienbsp;nevens mij knielde, scheen aan zijnen stoel genageld, en zeide met eene diepe ontroering : “ Paternbsp;Provinciaal, nu geloof ik ook I » Wij baden dannbsp;nog lang, en zagen met aandoening dat de oudenbsp;Vaër, die te voren niet geloofde, nu geen eindenbsp;aan zijn gebed kon maken, ’s Morgens vroegnbsp;lazen wij de Heilige Mis, waarna wij ons gebednbsp;deden, in de nabijheid der kerk de plaats dernbsp;Verschijning gingen vereeren en van de miraku-leuze fontein drinken, en vertrokken dan van dezenbsp;gezegende plaats omtrent tien ure.
Hier zagen wij nu een voor ons oprecht wonder verschijnsel: Wij gingen te voet den berg af, ennbsp;omtrent honderd voeten beneden ons, lagen denbsp;wolken rondom den berg; zoodat wij een weinignbsp;verder gegaan zijnde, tot elkaar zeiden : « Nunbsp;kunnen wij zonder liegen verzekeren, dat wij innbsp;ons leven in de wolken geweest zijn?» Toen wijnbsp;beneden kwamen, stonden er onze ezels gereed,nbsp;die ons naar Coips wederbrachten.
Van Cor'ps tot Orenohel moesten wij de reis wederom af doen met den postwagen van den dagnbsp;te voren; en hier wachtte mij een ongeval,nbsp;waarbij ik bijna het leven verloor ; doch ik kwam
-ocr page 165-— 153 —
er goedkoop af, dank aan Onze Lieve-Vrouw va» La Salette,A.i6 niet toelaat, gelijk mijn gids mijnbsp;gezeid had, dat er daar ongelukken aan de bedevaartgangers gebeuren. De paarden liepen zeernbsp;snel den berg, van uren lang, af; en daar iknbsp;vijftien jaren te voren met een rijtuig bijna verongelukt was, heb ik altijd eene groote vrees voornbsp;alle rijtuigen behouden. Ik kreeg dan de koortsnbsp;van angst en maakte de deur van den wagen, dienbsp;op de achterzijde stond, open en ging dan op dennbsp;ijzeren trap staan, denkende : valt het rijtuig om,nbsp;dan val ik toch niet mede. Maar nu kon ik de deurnbsp;niet dicht krijgen, en dat hinderde mij, dewijl zijnbsp;altoos aan tegen mijn rechter been sloeg ; daaromnbsp;sprong ik achterwaarts naar beneden, om ze t©nbsp;sluiten en dan wederom op den trap te springen.nbsp;Maar, maar, en nogmaals maar, ik had gerekendnbsp;zonder de snelheid der koets; ik werd,als doornbsp;een bliksem tegen den grond gesmeten. Allennbsp;sprongen van den wagen, meenende dat ik doodnbsp;was; maar ik rechte mij op, en had slechts eennbsp;twintigtal kleine wonden in het aangezicht. Eenenbsp;arme vrouw, die daar juist tegen over woonde,nbsp;bracht mij in haast een bekken met water en,nbsp;zout, om de wonden te wasschen. Ik deed dit,nbsp;bond een witten doek rondom mijn aangezicht en
-ocr page 166-— 154 —
ging wederom in de koets zitten, zonder mij nog met den trap te bekommeren. Verder dankte iknbsp;Onze-Lieve Vrouw van La Saletie, die mij zoonbsp;wonderlijk bewaard had; want was ik met mijnnbsp;hoofd op dien ijzeren trap te recht gekomen dannbsp;was ik op den slag dood geweest.
-ocr page 167-IJ kwamen nu des avonds wederom in ons hotel aan, en waren nu nognbsp;tretFelijker geherbergd dan den dagnbsp;1 te voren, omdat er weiniger reizigersnbsp;waren. Men bracht ons op eene schoone zaal,nbsp;met Gobelins behangen, waar een prachtig bednbsp;met mooie gordijnen en eene alkoof van eiken,nbsp;zeer kunstig gesneden, hout stonden. Ik bood hetnbsp;schoon bed aan den Pater Provinciaal van Hol-
-ocr page 168-— 156 —
land aan; en toen hij er reeds in lag, moest ik nog mijne Vespers en Completen lezen, omdat iknbsp;dit, ter oorzake van mijn ongeval, onder wegnbsp;niet had kunnen doen. Toen ik mij nu, op mijnenbsp;beurt, zou ter rust begeven, en de gordijn vannbsp;mijn alkoof geheel en al openschoof, stond ik ver*nbsp;baasd over hetgeen ik binnen de alkoof met grootenbsp;letters op den muur geschilderd zag. Ik riep opnbsp;Pater Provinciaal zeggende : “ Kom eens gauwnbsp;op, om te zien wat ik hier in mijn bed lees? » Hijnbsp;antwoordde mij dat hij dit des anderendaags welnbsp;zou gezien hebben. Doch ik liet niet na, en hijnbsp;stond op, en toen lazen wij het volgende : “ Hier,nbsp;in dit bed, vernachtte Napoleon I, bij zijnenbsp;terugkomst uit het eiland Elbe, den 14 Maartnbsp;1815! n — “ Nu, zeide hij, ga maar in mijn bednbsp;liggen, ik wil wel eens slapen daar, waar dienbsp;groote man geslapen heeft! „ Maar ik hield watnbsp;ik had en sliep er ongetwijfetd veel beter en geruster dan Napoleon er sliep op den 14 Maartnbsp;1815; w'ant ik moest slechts’s anderendaags dernbsp;weg inslaan om naar mijn klooster weer te koeren; daar hij integendeel op wegwas Parijs,nbsp;waar hij eene gevaarvolle kans ging wagen, omnbsp;wederom Keizer van ITankrijk te worden.
-ocr page 169-— nbsp;nbsp;nbsp;157 —
Den volgenden dag, 27 Juni, ’t was een Vrijdag, vertrokken wij uit Orenobel om half tien ’s morgens, en kwamen den volgenden dag om halfnbsp;acht ’s avonds te Sint- Truiden aan, na meer dannbsp;twee honderd uren, in eenen trok, afgelegd tenbsp;hebben. Om elf ure ’s avonds waren wij tenbsp;Dijon, waar wij den nachttrein van Marseille opnbsp;Parijs, die juist te middernacht daar aankwam,nbsp;moesten afwachten. Wij waren in het hotel dernbsp;statie gegaan, om ons wat te ververschen, ennbsp;omtrent het kwaart voor twaalf ure, ging iknbsp;naar het bureel, om vijf plaatsen, tweede klas,nbsp;tot Parijs te nemen.
Hier had ik eene zonderlinge ontmoeting. Er was een enkel reiziger aanwezig, hij stond bij hetnbsp;licht van het gas, ’t was een priester en hij w’asnbsp;bezig met het geld te tellen voor zijne plaats,nbsp;eerste klas, tot Parijs. Toen ik hem nader kwam,nbsp;erkende ik hem, ’t was Monseigneur Delebbcque,nbsp;Bisschep van Oent. Ik meende te droomen, ennbsp;Monseigneur ook was gansch verbaasd. Na vannbsp;onze verwondering weergekomen te zijn, vroegnbsp;hij mij, waar ik heen moest? Ik zeide hem, dat iknbsp;vijf billetten, tw’eede klas, kwam nemen naarnbsp;Parijs voor mij en mijne vier gezellen, die innbsp;het hotel waren, en welke ik hem noemde. « Ga
-ocr page 170-158
ze halen, zeide hij, het wordt tijd om te vertrekken ! » Wanneer wij nu bij hem kwamen, gaf hij ons ieder een billet, eerste klas, tot Parijs, zeggende : « Gij moet bij mij komen zitten ! „ Wijnbsp;dankten den liefderijken Prelaat voor zijne mildheid, en zaten met hem in. Doch ik moest het nognbsp;al duur betalen; terwijl de anderen sliepen, hieldnbsp;Monseigneur mij aan den klap; hij vertelde mijnbsp;¦wat hij gezien had, en ik moest hem ook het mijnenbsp;verhalen, en zoo werd het zachtjes aan dag. Wijnbsp;waren vroeg te Parijs', Monseigneur wilde onsnbsp;medenamen, om dan omtrent den middag metnbsp;hem naar België te vertrekken ; doch wij verschoonden ons,,met te zeggen, dat wüj verlangdennbsp;nog des avonds te Sint-Truiden te zijn, om er desnbsp;anderendaags het feest der Heilige Apostelennbsp;Petrus en Paulus te vieren. Wij deden ons dannbsp;rechtstreeks naar het station voor Brussel voeren,nbsp;en hier aangekomen, naar het station van hetnbsp;Noorden, en zóó waren wij, gelijk ik-reeds gezeidnbsp;heb, om half acht te Sint-1'ruiden. Onze Paters'nbsp;vonden mij deerlijk vermagerd en mismaakt;nbsp;daarom ging ik, na een kwartier uurs gepraat tenbsp;hebben, naar mijne kamer, waar ik mij voor vijfnbsp;dagen opsloot, om mij van mijne vermoeidheid tenbsp;herstellen en de wonden van mijn aangezicht te
i
-ocr page 171-— 159 —
laten genezen, Den zesden dag kwam ik naar beneden, en vertelde hun dan wat ik te Rome gedaan, en wat ik daar en elders gezien had.
ifiÉi
-'ï't
1858-1872.
usscHEi*! de jaren 1858 en 1872 heb ik meermalen de rexsnaiamp;v Engelandnbsp;gedaan, zoo voor het stichten vannbsp;nieuwe kloosters, als voor het jaar-lijksch bezoek, hetwelk ik in die kloosters moestnbsp;doen. ’t Was Monseigneur Van Bommel, de geil
-ocr page 174-— I6i: —
leerde eo heilige Bisschep van nbsp;nbsp;nbsp;die reeds-
vóór 1840 den grond voor onze stichtingen in Engeland had voorbereid. Hij had Engeland bezocht, en had er een bezoek gebracht aan denbsp;Religieusen Franciscanessen te Taunton^^amp;s.v hijnbsp;kennissen had, en daar eigenlijk had hij hetnbsp;ontwerp opgevat van onze Religieusen in Enge-land te brengen.
Dit echter werd slechts in de eerste dagen van het jaar 1858 uitgevoerd, toen twee onzer Paters,nbsp;de Paters Emmanuel Kenners en Eüstachiusnbsp;Princen zich naar Engeland begaven om er denbsp;Orde te herstellen, welko er dan, om zoo te zeggen, niet meer bekend was. Hoewel onze kloosters
Engeland sedert meer dan twee honderd jaren vernietigd waren, hadden nogtans de Patersnbsp;er weten stand te houden. Zij hadden hun noviciaat in Rome en deden daar, of ook te Douai, innbsp;Frankrijk, hunne studiën ; en wanneer zij priesters gewijd waren, kwamen zij naar Engelandnbsp;weer, waar zij dan als bijzondere priesters leefdennbsp;en meest allen met de bestiering der vrouwenkloosters der Orde belast werden. Zij waren nunbsp;slechts nog vier in getal, allen oude en versletenenbsp;mannen, waaronder Monseigneur Hendren, gewezen Bisschep van Clijfion, die de laatste jaren
-ocr page 175-— nbsp;nbsp;nbsp;163 —
van zijn leven in het klooster der Religieusen van Taunton overbracht. Al deze deugdzame ouderlingen verlangden zeer naar onze komst, omdatnbsp;anders hunne Orde in Engeland geheel en al tenbsp;niet ging, en ’t was voor hen eene groote vreugd,nbsp;toen wij op aanvraag van Monseigneur den Bisschep van Plymouth^ het klooster te Schlerder, innbsp;zijn bisdom, bij het kasteel der edele familienbsp;Trelawny, betrokken, ’t Was in de maand Maartnbsp;van het jaar 1858, dat ik mijne eerste reis naarnbsp;Engeland ondernam; welke ik in de volgendenbsp;jaren nog meermalen deed, en dan terzelfder tijdnbsp;Ierland bezocht, waar wij het volgende jaar ook^nbsp;eene stichting begonnen hadden.
-ocr page 176-Landen
I N eene van deze reizen had ik in de statie van Landen een kluchtig geval.nbsp;Geheel en al in wereldlijke kleeding, ennbsp;slechts het halskraagje dragende, gelijknbsp;de Engelsche priesters, had ik dit nog bedekt, ternbsp;oorzake. van de koude, met een wollen sjerp vannbsp;witte en grijze kleur, zoodat niemand in mij eennbsp;priester, veel min een Pater kon erkennen. Toennbsp;nu de trein van Luik aankwam, waarmede ik
-ocr page 177-— nbsp;nbsp;nbsp;165 —
naar Brussel moest vertrekken, wilde ik eerst zien in welken waggon ik het beste gezelschapnbsp;zou hebben; ik zag daar in eenen waggon, vannbsp;tweede klas, twee priesters, eenen ouden ennbsp;eenen wat minder gevorderd in jaren, en vijfnbsp;Zusters Religieusen en dacht : dat is juist watnbsp;ik hebben moet.
Ik opende dan de deur van den waggon, en trok er met mijnen reiszak binnen. Ik groette het gezelschap, maar of men mij tegengroette, kan iknbsp;juist niet verzekeren, zelfs geloof ik het niet,nbsp;dewijl de oude heer, toen hij mij zag binnenkomen, nog al luidop zeide ; Maintenant noirenbsp;société est gatée l « Nu is ons gezelschap bedorven! n Ik zag wel aan zijne gelaatstrekken, datnbsp;mijn persoon in den waggon uiterst onwelkomnbsp;was. Intusschen nam ik plaats nevens de tweenbsp;nonnen, die bij de deur van den waggon zaten ennbsp;zweeg, hetgeen ook gansch het gezelschap deed;nbsp;waarschijnlijk omdat het aan den ouden mannbsp;gelijk gaf en zij mij liever buiten dan in hunnbsp;wagon zouden gezien hebben.
Ik zeide dan bij mijn zelven : « Wat mag die oude heer toch van mij wel denken? Neemt hijnbsp;mij voor een gewonen katholiek! O, die gaan bijnbsp;geene Priesters of Religieusen inzitten, dat dur-
-ocr page 178-— 166 —
ven zij niet. Aanziet hij mij als een oprechten katholiek, of gelijk de liberale schrijvers datnbsp;noemen een ultramontaan? Dit kon ook niet zijn;nbsp;immers, hoe zou hij dan kunnen gezeid hebben,nbsp;dat ter mijner oorzaak hun gezelschap bedorvennbsp;was? Hij kon mij dan niet anders aanzien dannbsp;voor een liberaal, en dat nog van de slechtstenbsp;soort, die enkelijk daar kwam zitten om hen doornbsp;zijne tegenwoordigheid wat te tergen en hunnbsp;hunne reis onaangenaam te maken ! »
Allen zwegen voortdurend ; dit nogtans kon, volgens mij, zóó niet blijven duren ; de trein wasnbsp;reeds lang in gang ; ik zag dan nog eens met watnbsp;soort van Nonnen ik te doen had. In deze die bijnbsp;de deur zaten, erkende ik twee Grauwzusters; iknbsp;keerde mij dan tot haar, zeggende : « Zusterkens,nbsp;gij zijt zeker van het klooster van Thienen ? »
•— « Ja, mijnheer! « was het antwoord. “ Gij gaat dan naar de Retraite? „ — “ Inderdaad,nbsp;mijnheer, maar hoe weet gij, dat wij Retraitenbsp;hebben? » — “Ik weet nog meer; ’t is Paternbsp;Adjütus, uit het klooster van Sini-Truiden, dienbsp;u de Retraite moet prediken. » — “ Kent gij dannbsp;Pater Adjütus? » —¦ « O, zeer wel, ik zal u zelfs'nbsp;meer zeggen; ik ook heb bij u al gepreekt. » —nbsp;quot; Ja, maar, mijnheer, gij moogt toch met ons niet
-ocr page 179-— 167 —
spotten! I) — «Ik spot met u niet, Zusterkens, ik ben de Provinciaal der Minderbroeders, en bennbsp;nu in wereldlijke kleeren, omdat ik naar Engeland ga voor het jaarlijksch bezoek. Ziehier mijnnbsp;halskraagje hetwelk u bev/ijst, dat ik de waarheidnbsp;zeg! n Deze twee waren nu voor mijne zaak gewonnen, en hadden er niets meer tegen, dat ik innbsp;haar waggon zat.
Nu moest ik met de anderen beginnen; deze droegen aan haren hals eene groote zilverennbsp;plaat, waarop het Heilig Sakrament afgebeeldnbsp;stond, en moesten uit de Orde der Damen vannbsp;Sint-JuUana zijn. Zij hadden niets verstaan vannbsp;hetgeen ik aan de Grauwzusters gezeid had,nbsp;dewijl zij Franschen, of, nog waarschijnlijker,nbsp;walinnen w’aren. Ik sprak dan deze aan, dienbsp;tusschen mij en den ouden priester zat, en mij omnbsp;hare jaren en voorkomen w^el eene soort vannbsp;Generale Overste scheen te zijn, en zeide haar :nbsp;“ Gij zijt op reis, madame? „ — “ Ja, mijnheer, nnbsp;— « Gij gaat zeker ergens eene nieuwe stichtingnbsp;beginnen? « — “O, mijnheer, men kan uit ver*nbsp;schillige oorzaken reizen, n — « Wel, dat isnbsp;tegenwoordig al eene van de aangelegenste zaken,nbsp;dewijl men de jeugd bij voorkeur aan de Religieusen ter opvoeding toevertrouwd. n — « Denkt
-ocr page 180-— 168 —
gij dat, mijnheer? » Ik zag wel dat ik hier te doen-had met iemand, die niet meer zeide, dan zij wdlde kwijt zijn, daarom, om de zaak kort tenbsp;maken, zeide ik haar : » Madame, gij moet nietnbsp;verwonderd zijn, omdat ik zóó spreek; ik ooknbsp;ben Religieus. Ik ben de Provinciaal der Minderbroeders, en reis nu in wereldlijke kleêren, omdatnbsp;ik naar Engeland, ga, ten einde er mijn jaarlijkscbnbsp;bezoek van onze kloosters te doen. Ziehier mijnnbsp;halskraagje, dat ik moet verbergen, ter oorzakenbsp;van de koude. » De oude heer had met beidenbsp;zijne ooren geluisterd, en nu zijn grijs hoofd vooruitstekende, zeide hij : « In dat geval, mijn Eerwaarde Vader, herroep ik de woorden, die iknbsp;gezeid heb, toen gij in ons rijtuig stapte, namelijk, dat ons gezelschap bedorven was. „ Ik antwoordde : “ Die woorden had ik w’el gehoord,nbsp;mijnheer, maar ik peisde de z^ak wel te zullennbsp;bijleggen, gelijk het nu metterdaad geschied is. »nbsp;Dan hernam het gezelschap zijne vorige stem-_nbsp;ming en physionomie, en wij praatten druk aannbsp;tot 'fhienen, waar de twee Grauwzusters afstapten ; en dan vervolgde ik de samenspraak in hetnbsp;fransch metmijne Walen en Walinnen tot Leuven^nbsp;waar wij allen van trein moesten veranderen.
-ocr page 181-UN gezelschap bestond in dezen lieuwen waggon uit een mengelmoes van alle soorten van personen, doch,nbsp;eenige oogenblikken vóór dat de trein vertrok, kwam er een tamelijk bejaard en uitnemendnbsp;deftig priester binnen, die, volgens het uitwendignbsp;te oordeelen, minstens een Deken moest zijn. Hijnbsp;kwam juist vóór mij zitten aan de deur, waar denbsp;eenige nog onbezette plaats was. Ik had intusschen
-ocr page 182-170 —
nog een zwart mutsje, met blauwen kwast, opgezet, zoo dat ik nu nog al minder aan een Priester of Pater geleek. De Deken bekeek mij strak, ennbsp;met eene soort van wantrouwen. “ Wie weet, zoonbsp;sprak ik hier wederom tot mijn zelven, wat dienbsp;brave man al van mij denkt! » en dit hinderdenbsp;mij geweldig; want ik wilde toch voor geennbsp;slechte vent doorgaan. Daarom trok ik mijn Brevier uit mijnen overjas, en maakte hetkruisteeken,nbsp;om mijne Getijden te beginnen. De zonderlingenbsp;voldoening, welke ik dan op de wezenstrekkennbsp;van den man bemerkte, die mij thans, niet meernbsp;als een deugniet, maar als een eerlijk man ennbsp;priester beschouwde, deed mij mijn Breviernbsp;terugsteken, om met hem een praatje te maken ;nbsp;hetgeen hem overigens zeer beviel. Ik verteldenbsp;hem dan mijne historie, gelijk ik het aan mijnnbsp;vorig gezelschap had gedaan; hij stelde veel belang in het gelukken onzer onderneming m' En-geland, waarover hij in de hartroerendste woordennbsp;sprak; het bidden voor Eogelands bekeering, denbsp;groote mannen, die er zich, ongetwijfeld ter oor-zake van al die gebeden, bekeerd hadden, denbsp;dagelijksche voortgang der Religie in dat schoon,nbsp;uitgestrekt en machtig rijk, dit alles besprak bijnbsp;met zoo groot gevoel, dat ik er diep door getroffen
-ocr page 183-— 171 —
was. Toen wij te Brussel aankwamen, wenschtte hij mij herhaalde keeren, den besten uitslag, Godsnbsp;zegen en eene gelukkige reis. Toen ik nu alleennbsp;was, verheugde ik mij, van dien morgen reedsnbsp;tweemaal belijdenis van mijn Geloof te hebbennbsp;kunnen doen, en telkens met de beste en aangenaamste gevolgen. Ik besloot dan van hier bijzonder werk van te maken, omdat ik niet twijfelde,nbsp;of ik zou nog in dezelfde gevallen komen.
-ocr page 184-IV.
LECHTS eenige uren later, inderdaad,, deed zich die noodzakelijkheid alnbsp;voor; doch ditmaal in eene op-*nbsp;quot; recht zonderlinge omstandigheid. Ik hadnbsp;plaatsgenomen, om langs Meckelen naar GetU tenbsp;varen, en dan van daar mijne reis langs Rouhaixnbsp;en Bijssel'naar de zeehaven van Galais voort tenbsp;zetten. Met mijn zwart mutsje en blauwen kwispelnbsp;op zat ik geheel alleen in den achtersten hoek van
-ocr page 185-173
den waggon, waarin zes banken, twee groote en vier kleine waren, gelijk men er tegenwoordignbsp;nog aanireft; doch nu kwam er een heer binnen,nbsp;met langen baard, met eene zware gouden horlo-giekettingop zijn vest, en een gouden bril op dennbsp;neus; hij groette mij en ik groette hem tegen, ennbsp;zetlede zich dan neer bij de deur. Dan zeide hijnbsp;mij : “ Mijnheer, hebt gij vandaag het dagbladnbsp;gelezen? v Ik antwoordde hem van neen. « Dat isnbsp;toch miserabel, zóó gromde hij, er is hier in denbsp;statie der hoofdstad geen enkel goed dagblad tenbsp;bekomen. Gij leest toch ook eene gazet, mijnheer? » Op mijn antwoord dat ik zelden eenenbsp;gazet in handen nam, bezag hij mij streng en metnbsp;eene soort van medelijden. “ Welhoe, riep bij,nbsp;leest gij geen dagblad, nu, vooral, nu de kierika-len in de Kamers zoo zeer den dikke jagen? » —nbsp;« Mijnheer, ik moei mij met die zaken niet; ik kannbsp;er toch niet aan doen, en al las ik al de gazettennbsp;der wereld, de zaken van ons land zouden er geennbsp;greintje beter om gaan; ik heb mij liever metnbsp;mijne eigene zaken bezig te houden. » — « Mijnheer, » riep hij met geweld, dat is onmogelijk! »nbsp;¦en kwam zich dan nevens mij zetten ; “ Mijnheer,nbsp;gij moet weten, wat die ellendige klerikalennbsp;al durven zeggen en doen. Ons dierbaar Vader-
-ocr page 186-— 174 —
land komt waarlijk in gevaar door die sakristij-mannen. Mijnheer, gij moet dagelijks uwe gazet lezen, of gij moet maar zeggen, dat er u weinignbsp;aan gelegen is, of ons land gelukkig of ongelukkig wordt? » Ik hield vol met te zeggen, dat ik tenbsp;vèel werk op de armen had, om mij met hetnbsp;politiek te kunnen bezighouden. Hij integendeelnbsp;ging maar altijd voort, met mij de aangelegenheidnbsp;van het lezen der gazetten aan te toonen, en gebruikte soms nog al eens eene onaangename uitdrukking wegens mijne onversóhilligheid ? Ennbsp;toen hij zag, dat ik hardnekkig bleef, wilde hijnbsp;zich vlak vóór mij, op het klein bankje, nederzetten, ten einde mij gemakkelijker zijne gedachten in te prenten; maar dit ging mij nu te verre,nbsp;en mijne hand in mijnen overjas stekende; haaldenbsp;ik er mijnen Brevier uit, zeggende : “ Mijnheer,nbsp;verschoon mij, ik heb nog mijne getijden tenbsp;bidden » Hij was als van den donder geslagen,nbsp;sprong op, en als een bliksem was hij weer opnbsp;zijne eerste plaats aan het ander uiteinde van dennbsp;waggon. Dan aanzag hij mij met verwilderdenbsp;oogen, en mompelde, zonder ophouden, voor mijnbsp;onverstaanbare woorden; want al was ik bezignbsp;met bidden, kon ik mij toch niet wederhouden,nbsp;van mijne oogen nu en dan op dat zonderling
-ocr page 187-— 175 —
personage te slaan, die mij maar altijd bezag eo mompelde; want zijne lippen bleven nooit stil.nbsp;Wat hij zeide, weet ik niet; maar hij moet tochnbsp;wel in dezen of gelijken zin bij zich zei ven gesproken hebben : « Wat is dat nu ? ’t Was nognbsp;meer als een klerikaal, ’t was een paap, welkennbsp;ik een goed liberaal meende te zijn ! Had ik datnbsp;geweten! Neen nooit, nooit zal ik mij zóó nognbsp;laten foppen! Die man heeft waarlijk den zot metnbsp;mij gehouden ! Hij las geene gazet, hij had te veelnbsp;werk en ’t was een paap ! O die slimme ! of eerder,nbsp;o, ik dwaze, die mij vandaag zóó heb laten in denbsp;kleeren steken ! » Hij zeide voorzeker nog al velenbsp;andere ongerijmdheden, totdat de trein stil hield,nbsp;en hij in haast uit den waggon sprong, waarschijnlijk om in een anderen eenen echten liberaalnbsp;te kunnen aantrefFen. Van onze redekaveling zalnbsp;hij wel gezwegen hebben, om van anderen nietnbsp;uitgelachen te worden, gelijk hij het wel zou verdiend hebben.
-ocr page 188-V.
A in ons klooster te Gent vernacht te hebben, vervolgde ik ’s anderen-^ daags mijne reis naar Frankrijk. Tenbsp;Calais was er veel volk, hetwelk zich in-scheepte om naar Engeland orer te varen; denbsp;groote meerderheid waren Franschen, het geschater der Damen gaf zulks genoeg te kennen,nbsp;terwijl de beeren ook niet weinig praats hadden.nbsp;Dit lawijt zou nogtans welhaast een einde nemen.
-ocr page 189-— nbsp;nbsp;nbsp;177 —
Nauwelijks waren wij ingescheept, of wij vertrokken ; de zee was nog al w'at onstuimig en er heerschte weldra eene doodsche stilte op hetnbsp;schip. De zeekwaal had haar werk begonnen,nbsp;velen waren erg ziek en dezen konden niet spreken; anderen waren min ziek en dezen wilden nietnbsp;spreken, anderen niet ziek, maar toch sterk bevreesd, en dezen zochten niet te spreken. Ik wasnbsp;van deze laatsten; en ik beken het openhartig :nbsp;al hen ik nooit oprecht onpasselijk geweest opnbsp;zee, schrik heb ik er genoeg uitgestaan, en iknbsp;geloof dat het grootste gedeelte der reizigers ditnbsp;gevoel van vrees op zee met mij deelt. Dit laatnbsp;zich overigens gemakkelijk begrijpen : Men bevindt zich daar, om zoo te zeggen, van het overigenbsp;der wereld afgescheiden, rondom zich ziet mennbsp;niets dan water, men weet dat men er bovennbsp;eenen afgrond hangt, waarvan men slechts doornbsp;eenige planken gescheiden is; dan, van schipbreuken hoort men dagelijks, en zelfs van zulken,nbsp;waarbij honderden menschen het leven verliezen.nbsp;En op zee sterven is toch verschrikkelijk : zondernbsp;geestelijke hulp, ver van zijne kennissen ennbsp;vrienden, zoo levendig in de diepte moeten zinkennbsp;om er de spijs der zeemonsters te worden, en terzelfder tijd róór Gods rechterstoel staan, om daar
— 178 —
een onwederroepelijk vonnis van eeuwig geluk of altoosdurend ongeluk te ontvangen : O dit alle»nbsp;geeft veelvuldig stof tot nadenken ! Ook ziet mennbsp;op de schepen, bijzonder tijdens onstuimig weder,nbsp;Rozenkranzen en Gebedenboeken eene groote rolnbsp;spelen, ’t Is ook wel het beste wat men dan doennbsp;kan.
Wij legden den afstand van Calais [Frankrijl)^ tot Douver {^Engeland] met den stoomboot in eennbsp;uur en half af, hoewel men de breedte der zee daarnbsp;op zeven uren rekent.
-ocr page 191-'IER aangekomen, was ik schrikkelijk te leur gesteld, omdat ik bij mijne ontscheping Pater Emmanuelnbsp;niet vond, die er mij zou tegengekomennbsp;zijn. Ik verstond geen Engelsch, en niemand vannbsp;de bestellers of commissionarissen sprak ernbsp;Fransch. Ik wist waarlijk niet wat aanvangen,nbsp;toen een kleine jongen, die wat Fransch kendenbsp;mijnen reiszak opnam en mij naar den spoorweg
-ocr page 192-— 180 —
bracht. Ik had honger en dorst en moest aan de dame, die achter het butFet der wachtplaats stond,nbsp;met de hand aantoonen wat ik verlangde te hebben.nbsp;Zij gaf mij een glas « Pale-Ale » en een pistolet.nbsp;Hier noartans kwam Pater Emmanuel de zaal
O
biunengeloopen ; hij had gemeend dat ik met den stoomboot van Oosterde zou gekomen zijn, en toennbsp;hij mij er bij de ontscheping der reizigers niet zag,nbsp;was hij in haast naar dien van Calais geloopen,nbsp;welke op hetzelfde uur, doch op eene andere plaatsnbsp;aanlandde. Hier kwam hij te laat; al de reizigersnbsp;waren reeds naar de statie vertrokken, en een besteller zeide hem, dat er een heer bij was, die bijnbsp;zijne ontscheping iemand aan wal meende te ontmoeten, en dan door eenen besteller naar denbsp;statie was geleid. Onze vreugd was groot, toennbsp;wij elkaar wederzagen, en ik dankte God van mijnbsp;uit mijne verlegenheid te hebben getrokken.nbsp;Immers, duizenden akelige gedachten waren mij,nbsp;sedert dat ik het schip verlaten had, reeds doornbsp;het hoofd gegaan : “ Wat ging ik hier alleen innbsp;dit vreemd land, waar ik niemand kende, waarvannbsp;ik de taal niet verstond, aanvangen! Waar ging'nbsp;ik in de groote stad Londen een hotel vinden,nbsp;w’aar ik in zekerheid zou kunnen vernachten? Ennbsp;wat zou ik den volgenden dag beginnen? » God
-ocr page 193-— 181 —
dank, nu was ik gered, mijn glas bier en pistolet smaakten mij zeer wel, en nadat Pater Emmanuelnbsp;met twee “ sixpencen » mijn verteer betaald had,nbsp;namen wij plaats in den trein die ons te Londennbsp;moest brengen, waar wij nog dertig uren van afnbsp;wmren.
Nu wij hier te Douver zijn, moet ik nog een ander voorval aanhalen, waaruit ik eens te meernbsp;zag, hoe God de in schijn tegenstrijdigste zakennbsp;toelaat voor ons meerder goed. Ik was een anderennbsp;keer van Calais gekomen in gezelschap van eenennbsp;jongen Pater, Pater Germanüs, die nu sedert meernbsp;dan twintig jaren in Engeland is. Het weder tijdens onzen overtocht was nog al slecht, zoodanignbsp;dat het water zich in dikke golven, en dat herhaaldenbsp;malen, over ons schip wierp; en toen wij aan walnbsp;kwamen, misten wüj een onzer koffers, welk tenbsp;Calais gebleven was. Ik deed telegrapheeren ennbsp;men antwoordde, dat gezegd koffer ’s anderennbsp;daags ’s morgens te Douver zou aankomen. Onzenbsp;reis was hierdoor vertraagd en wij gingen naar eennbsp;klein, toch net, hotel, om er te logeeren.'’t Wasnbsp;ons geluk; w'ant toen wij onzen overjas uittrok-ken, bevonden wij, dat wij doornat waren, en
-ocr page 194-— 182 —
gelijk men zegt, geen droegen draad meer aan OQS hadden. Wij wisten dit niet, omdat het waternbsp;der zee min of meer warm is. Nu deed de bravenbsp;man van het hotel voor ons een groot vuur aan,nbsp;en gaf ons andere kleeren, en alzoo hadden wij,nbsp;met eenen dag te wachten, ons leed vergeten.nbsp;Hadden wij nu, toen wij ontscheepten, ons koffernbsp;niet gemist, dan waren wij on middellijk met dennbsp;trein naar Londen vertrokken, met het zekerenbsp;gevolg, dat wij ons beiden, ter oorzake onzernbsp;natte kleederen, eene doodelijke ziekte op donnbsp;hals zouden gehaald hebben. Wij dankten nunbsp;God, dat hij ons, met ons een klein kruisken overnbsp;te zenden, van een grooter had bewaard.
-ocr page 195-Loiideii.
IJ kwamen in den namiddag te Londen aan, en waren dan nog drienbsp;uren af van de woning van Monseigneur Manning, welken Pater Emma-ïjüEL reeds kende en bij wien w’ij de gastvrijheidnbsp;wilden vragen. Ja, drie uren ver waren wij nognbsp;van onze bestemming, en de stad ging nog al eennbsp;lt;uur verder; doch geen wonder, dewijl zij drie
-ocr page 196-— 184 —
millioenen menschen telt, dat is, wat meer dan de helft der inwoners van België.
Om het volgende te verstaan, is het noodig, dat ik hier vooreerst zegge, wie die Monseigneurnbsp;Manning, de tegenwoordige Kardinaal-Aartsbis-schop van Londen (Westminster) in vroegerenbsp;dagen was. Monseigneur Manning was een pro-testantisch priester en bekleedde zelfs, ter oor-zake zijner groote geleerdheid, eene voornamenbsp;w'aardigheid in de protestantische kerk van Engeland. Hij bekeerde zich tot het katholiek geloof,nbsp;liet zijn groot jaarlijksch inkomen varen, ennbsp;werd te Rome katholieke priester gewijd. Dannbsp;kwam hij weer naar Londen, bouwde er, metnbsp;toelating van den Kardinaal-Aartsbisschop Wiseman eene schoone en groote kerk met een aanpalend klooster, onder de bescherming van dennbsp;heiligen Carolus Borromeus, en welks leden,nbsp;terzelfder tijd, den Derden Regel van den heiligennbsp;Franciscus zouden belijden. Hij werd pastoornbsp;van die kerk genoemd, en had reeds eenige jongenbsp;priesters bij zich, die hem als kapellanen hielpen,nbsp;alsook verscheidene studenten, die er de philo-sophie en godgeleerdheid studeerden.
Monseigneur ontving ons met de meeste vriendelijkheid, en toen Pater Emmanuel hem zeide
-ocr page 197-— nbsp;nbsp;nbsp;185
— nbsp;nbsp;nbsp;185
I»
•wie ik was, riep hij met verwondering uit : “ Is-het mogelijk! de Pater Provinciaal der Minderbroeders van België! welke voorzienigheid! » Hij ging dan met haast naar den lessenaar, die innbsp;den boek der kamer stond, haalde er een halfnbsp;gedrukt en half geschreven papier uit, -w'elk hijnbsp;mij in handen gaf, zeggende ; « Mijn Vader, leesnbsp;dat eens! » Ik las er dat hij, het jaar te voren,nbsp;juist op denzelfden dag als wij er aankwamen, tenbsp;Bome uit de handen van onzen Pater Generaalnbsp;het kleed van den Derden Regel bad ontvangen,nbsp;ft Welnu, mijn Vader, gij ziet dat het morgennbsp;eigenlijk de dag is, op welken ik mijne professienbsp;moet doen. Zoudt gij mijne beloften willen afnemen ? B Ik was meer dan verheugd, dat begrijptnbsp;zich, van hier « ja » te kunnen zeggen. “ Welnu,nbsp;zeide hij, gij zult nu eerst wat nemen, en dannbsp;zullen wij alles regelen voor de plechtigheid vannbsp;morgen. Een weinig later deed hij verscheidenenbsp;van zijne jonge heeren roepen, en beval hun van,nbsp;zoo spoedig mogelijk, de^kerk, vooral het altaarnbsp;van den heiligen Franciscus, welk omtrent hetnbsp;midden der kerk tegen den zijmuur stond, op hetnbsp;schoonste te versieren, « Ik ga morgen mijnenbsp;professie van den Derden Regel doen, zeidenbsp;hij ; deze is de Pater Provinciaal der Minder-
-ocr page 198-— 186 —
broeders van België, hij zal de plechtige Hoogmis zingen, en voor mij zult gij een knielbankje vóór het altaar stellen, en dan zorgen, dat al denbsp;muziekanten verwittigd worden, om morgen opnbsp;hunnen post te zijn ; want ik wil dat alles prachtig geschiedde ! »
Het was dan ook plechtig den volgenden dag. De schoonste priesterlijke gewaden, eene knielbank, met een prachtig tapijt gedekt en een kostbare leunstoel stonden vóór het altaar, waarbpnbsp;Monseigneur plaats nam. De Hoogmis werd innbsp;uitgelezen muziek uitgevoerd, en wat nog hetnbsp;bijzonderste was, de kerk was vol menschen, die,nbsp;des avonds nog, de gansche parochie door, ver-MÓttigd, hierdoor een bewijs van eerbied, vannbsp;liefde en dankbaarheid aan hunnen herder wildennbsp;geven Monseigneur deed na de heilige Mis zijnenbsp;beloften, en een Te Deum van dankzegging slootnbsp;de plechtigheid.
Monseigneur Mannino hield zich niet tevreden met enkel het kleed der Derde Orde te dragen,nbsp;hij beminde den heiligen Franciscus en zijnenbsp;Orde uit den grond van zijn hart, gelijk hij ze nognbsp;bemint. Behalve het schoone altaar, dat hij op
-ocr page 199-— nbsp;nbsp;nbsp;187nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
«ene bijzondere plaats in zijne kerk had doen stellen, zagen wij, later nog, dat in de eetzaalnbsp;het beeld van den Seraphienschen Vader, vannbsp;minstens zes voeten hoog, eene eereplaats bekleedde. En nu hij Aartsbisschop en Kardinaal is,nbsp;heeft hij onze kerken van Manchester en Glasgownbsp;persoonlijk willen wijden, hoewel de eerste dezernbsp;steden zestig uren, en de tweede bijna honderdnbsp;uren van Londen verwijderd liggen. Eveneensnbsp;heeft hij herhaalde keeren op de feestdagen vannbsp;PoRTiUNCULA, van den Heiligen Franciscus ennbsp;van andere plechtigheden der Derde Orde in onzenbsp;kerken den goddelijken dienst willen verrichten,nbsp;en deed er dan telkens een welsprekend sermoennbsp;over de omstandigheid van het feest, hetwelk ernbsp;gevierd werd. Ook heeft hij, eenige jaren geleden,nbsp;aan onze Paters, in zijne Aartsbisschoppelijkenbsp;stad een klooster gegeven, waar hij hun eenenbsp;nog meer bijzondere genegenheid betoont ; zelfsnbsp;heeft hij in den loop van dit jaar hun toegelaten ,nbsp;om op een half uur afstands van het eerste, eennbsp;tweede klooster te stichten, waar onze jonge En-gelsche en lersche religieuzen hunne studiën zullen kunnen voltrekken.
-ocr page 200-— 188 —
Wij wilden na de plechtigheid vertrekken, doch Monseigneur stelde zich er tegen^, en zeide rnbsp;“ Mijne Vaders, gij moet ten minste nog blijvennbsp;tot Maandag; wij hebhen hier morgen de plechtigheid der Gedurige Aanbidding; en gij zultnbsp;ons helpen om dezelve luisterrijker te maken.nbsp;Onze katholieken houden veel, van een grootnbsp;getal priesters aan het altaar te zien. n Wijnbsp;konden dit verzoek niet afstaan, en waren ’s anderendaags gelukkig van gebleven te zijn, Denbsp;godsvrucht van het volk was meer dan stichtend,nbsp;een overgroot getal naderde tot de Heilige Tafelnbsp;en in de plechtige Mis en Lof was de kerk tenbsp;klein. Welk hartroerend schouwspel! Bijna alnbsp;die menschel!, zoo zeide mij een heer, waarvannbsp;er velen tot de rijke klas behooren, zijn bekeerlingen van Monseigneur Manning; ’t is hij, hunnbsp;pastoor, die hen voor Jesus Christus gewonnennbsp;heeft! » Ook vergeet ik nooit wat ik zag tijdensnbsp;de Processie met het Heilig Sacrament, die rondquot;nbsp;de kerk ging; wij droegen beiden een koorkap,nbsp;en op den doortocht der Processie zagen wij velenbsp;menschen weenen van aandoening en godsvrucht;nbsp;anderen deden nog meer, zij bogen zich met hetnbsp;hoofd omtrent tegen den grond, om aan het Heilignbsp;Sacrament hunnen eerbied te bewijzen. Wij
-ocr page 201-— 189
meenden er de Christenen der eerste eeuwen te zien; zoo groot •was hunne vurigheid, zoo grootnbsp;hun geloof.
O, mochten wij allen met dezelfde gevoelens jegens het Allerheiligste Sacrament des Altaarsnbsp;bezield zijn ! Hebben wij er zelfs niet meer redennbsp;toe dan zij ? Zij zijn slechts tot de waarheid gekomen, na langen tijd in dwaling geleefd tenbsp;hebben; wij integendeel zijn in de waarheidnbsp;geboren en er in opgevoed.
Wij namen den volgenden dag afscheid van Monseigneur Manning die ons uitnoodigde, omnbsp;altijd bij hem af te stappen, wanneer wij innbsp;Londen zouden komen. Wij bedankten hem vannbsp;harte; doch Pater Emmanuel zeide hem, dat hijnbsp;in Londen nog verscheidene kennissen had, aannbsp;wier uitnoodiging 'wüj ook niet mochten ontbreken,nbsp;doch wij beloofden hem van in ’t vervolg nog alnbsp;eens gebruik te maken van zijne vriendelijkheid,nbsp;gelijk wij het ook nog meermalen deden.
Toen wij, op zekeren keer, wederom bij hem geherbergd waren, viel het gesprek over de vrijheid van Godsdienst, welke de katholieken innbsp;Engeland hadden ; en dan zeide hij ons, dat hij
-ocr page 202-— 190 —
in de vorige week eene nieuwe en zeer groote kerk in een ander gedeelte der stad had geopend jnbsp;dat die plechtigheid overschoon was geweest, ennbsp;dat de overgroote meerderheid der aanwezigennbsp;uit Protestanten bestond. “ Bij die gelegenheid,nbsp;zeide hij, heb ik een sermoen gedaan over denbsp;oppermacht van den Paus in de kerk van Jesus-Christus, en ik stelde aan mijn zei ven dezenbsp;opwerping : Maar hare Majesteit, onze geliefdenbsp;Koningin, zult gij mij zeggen, heeft deze dannbsp;geen gezag in de Heilige Kerk ? Hare Majesteit,nbsp;antwoordde ik, zoo ging hij voort, eer en acht iknbsp;misschien meer dan iemand van u allen ; maarnbsp;wanneer er gehandeld wordt van hare geestelijkenbsp;macht, neen, deze erken ik niet. ’t Is aan dennbsp;Paus van Rome alleen dat de God-Mensch hetnbsp;bestier zijner kerk heeft toevertrouwd, en welkennbsp;hij met de volheid der geestelijke macht heeftnbsp;bekleed. » — « Wij zeiden hem. Monseigneur,nbsp;dat is toch stout gesproken ! » — “O, hernam hij,nbsp;hier in Engeland mag men alles zeggen, men zalnbsp;u wel tegenspreken, maar voor het overige kentnbsp;men u het recht toe, van uwe meening te hebben,nbsp;en van uw gedacht,, zelfs in het openbaar, tenbsp;zeggen. »
Geen wonder dan ook, dat Paus Pius IX
-ocr page 203-191
weinige jaren later, dien geleerden en ijVerigen Prelaat tot de groote waardigheid van Aartsbisschop van Londen en van Kardinaal der Heiligenbsp;Kerk verhief.
Een volgenden keer waren wij te huis bij den heerWHELER, eveneens een bekeerd protestantschnbsp;nainister, en thans Geestelijke Vader van het dichtnbsp;bijgelegen klooster der Clarissen. Hij woondenbsp;alleen met zijne dame en eene meid. Beidennbsp;waren omtrent de zestig jaren oud; zij haddennbsp;geene kinderen en daarom eeü jong nichtje bijnbsp;hen genomen, hetgeen zij opgevoed hadden totnbsp;haar zestiende jaar. Toen oom en tante zich totnbsp;het katholiek geloof bekeerden, was dit kind zoonbsp;woedend gram, dat het hun huis heimelijk verliet,nbsp;en zij nu sedert meer dan twee jaren geene denbsp;minste tijding van haar vernomen hadden. Ditnbsp;was een groot hartzeer voor die goede menscheu ;nbsp;maanden lang hadden zij tranen gestort over hetnbsp;gemis van hunne Maria; doch geene enkelenbsp;straal van hoop kwam opdagen, dat zij nog ooitnbsp;hun geliefd kind, dat steeds hun eenige mensche-lijke troost geweest wms, zouden wederzien. Zijnbsp;baden veel voor het kind en deden voor Maria
-ocr page 204-— nbsp;nbsp;nbsp;19-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—
bidden, vooral bij de Clarissen, en zie, toen wij het volgende jaar weerkwamen, was nichtje reedsnbsp;sedert eenige maanden te huis gekomen en hadnbsp;zich eveneens bekeerd. Zij was nu achttien jarennbsp;oud, sterk en gezond, onderwezen in alle nuttigenbsp;wetenschappen en bovenal zeer godvruchtig. Wijnbsp;wenschten haar geluk over de gratie, welke Godnbsp;baar verleend had, en Pater Emmanuel voegdenbsp;er bij : dat zij het begonnen werk moest voltrekken, en nu nog Claris gaan worden. De tweenbsp;oude menschen lachten, zeggende, dat zij daarnbsp;voor te fijn was en vooral te bang van grovenbsp;kleederen. Zij hield zich tevreden met te zeggen :nbsp;“ ’t Zou wel wat erg voor mij zijn, geloof ik;nbsp;doch, wie weet wat er nog kan gebeuren? „ Inderdaad, het volgende jaar vonden wij haar nietnbsp;meer bij haren oom en tante, zij was novice bij denbsp;Clarissen, waar wij haar zagen, na er de Heiligenbsp;Mis gelezen te hebben. “ Nu, zoo zeide zij ons, bénnbsp;ik op het toppunt van het geluk l „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
Hier waren wij nu nog getuigen van eene vreemde zaak. Al deze religieuzen, die zich maarnbsp;sedert weinige jaren te Londen gevestigd hadden,nbsp;waren Belgen, slechts eenige jongere uitgenomen ;
-ocr page 205-— nbsp;nbsp;nbsp;193 —
¦en toen ik na de Mis de kapel verliet, zag ik er eene religieus, die met gebogen hoofd het kruisgebed deed. Pater Emmanuel hield er voor al denbsp;religieuzen eene kleine aanspraak in het spreekhuisnbsp;bij de tralie. En toen ik hierna aan moeder Abdisnbsp;vroeg, hoeveel religieuzen uit België er waren,nbsp;antwoordde zij : « Negen, Eerwaarde Vader, zijnbsp;zijn allen hier behalve eene, die gij bij het uitgaannbsp;der kapel wel zult gezien hebben ; zij deed er hetnbsp;kruisgebed. Dit doet zij dagelijks na de Heiligenbsp;Mis, met mijne toelating nogtans, en dit kruisgebed duurt eiken keer drie geslagene uren; waarnanbsp;zij zich stilzwijgend naar haar werk begeeft! ’t Isnbsp;eene volmaakte religieus, en wij hebben daaromnbsp;redenen van te gelooven, dat zij door Gods Geestnbsp;bestierd wordt! » Wij konden niet anders dannbsp;verwonderd zijn over eene zoo buitengewone zaak,nbsp;doch wachtten ons w’el van er een woord vannbsp;goedkeuring of afkeuring over te uiten. Die religieuzen van de Heilige Clara leefden er meer dannbsp;gelukkig en God gaf haar, in vergelding van alnbsp;hetgeen zij voor hem verlaten hadden, haar vaderland er in begrepen, de volheid van den hemel-schen troost.
13
-ocr page 206-— 194 —
De heer Wheler had ons den dag te voren nog een aandoénlijk geval verteld, hetwelk er voornbsp;veertien dagen had plaats gehad; namelijk, eennbsp;jong protestantsch priester met zijne jonge dame,nbsp;die elk niet meer dan eene goede vijf en-twintignbsp;jaar telden, hadden het Protestantismus in denbsp;handen van Monseigneur Manning afgezworen,nbsp;en waren verder door hem voorwaardelijk gedoopt, en in den schoot der heilige Kerk ontvangen. ’t Was eene aandoenlijke plechtigheid ennbsp;een heugelijke dag voor de gansche parochie geweest. “ Nooit, zóó sprak hij, heb ik zooveelnbsp;ingetogenheid, noch zooveel godsvrucht bij denbsp;plechtigheid des doopsels van nieuwbekeerdennbsp;ontmoet, dan bij deze twee jonge lieden. » Toennbsp;de plechtigheid was afgeloopen, brachten wij ze,nbsp;volgens afspraak, hier naar ons huis. Daar in denbsp;zaal was de tafel gedekt, zij zouden er eenige ver-verschingen gebruiken. Doch toen wij in de zaainbsp;kwamen, namen zij mij en mijne vrouw bij denbsp;beide handen, en begonnen met ons rond de tafelnbsp;te dansen, hun geluk en tevredenheid konden zijnbsp;niet uitdrukken, en gedurende meer dan een uur,nbsp;was er bij hen eene aanhoudende afwisseling vannbsp;tranen van vreugd, en van kreten van blijdschap.nbsp;Wij bewonderden, ik en mijne vrouw, in die twee
-ocr page 207-— nbsp;nbsp;nbsp;195 —
jonge gehuwden en tevens jonge bekeerden, de kracht van Gods gratie. Zij hadden met het Pro-testantismus te verlaten aan eene schitterendenbsp;toekomst vaarwel gezeid, en niettemin kende hunnbsp;geluk geene palen.
Tijdens dit verhaal van den heer Wheler, rolden hem de tranen langs de wangen ; nok zijnenbsp;Dame weende; en wij moesten insgelijks meermalen de onze afwisschen. n God, mijne lieve Vaders, zoo voegde hij er bij, ’t is zeker, heeft inzichten van barmhartigheid over ons zoo duurbaarnbsp;en tevens zoo ongelukkig verblind vaderland! »
Daar wij, beminde lezer, te midden van het waarachtig geloof geboren zijn, hebben wij nognbsp;meer redeneó van God aanhoudend te bedanken,nbsp;dan deze nieuwbekeerden. Vergeten wij diennbsp;plicht van dankbaarheid niet!
De goede heer Wheler zou ons nu ook naar het cc Paleis van kristal » vergezellen. “ Dit moetnbsp;gij zien, zeide hij, dan zult gij kunnen verzekerennbsp;van een der wonderen van de wereld gezien tenbsp;hebben, n
Dit paleis was oorspronkelijk gebouwd voor eene Expositie, en stond op eene der grootste plei-
-ocr page 208-— 196 —
nen van Londen. De stad zou het daar hebben willen laten, ona later tot het vieren van feestennbsp;te dienen ; maar de burgerij, die er rond woonde,nbsp;en een groot getal andere voorname personen,nbsp;kwamen tegen dit ontwerp op. Dan werd het aangekocht door eene Compagnie, die het plaatste opnbsp;eenen afstand van drie uren van Londen en hetnbsp;dan nog merkelijk vergrootte. Met den omliggen-den Engelscben hof beslaat het, zoo men ze^t,nbsp;eene uitgestrektheid van acht hectaren. Het wordtnbsp;« Paleis van kristal » genoemd, omdat het geheelnbsp;gebouwd is uit ijzer en glas ; en ’t is sedert dien,nbsp;dat er zich dagelijks velen, èn inw’oners, èn vreem-delingèn, naartoe begeven, om er een aangenaamnbsp;verzet te vinden.
Des zomers zijn er ieder kwartier treinen van Londen en vice-versa; die treinen zijn altijd volnbsp;bezoekers, en nog verzekerde men in dien tijd, datnbsp;de Compagnie op het punt was van bankroet tenbsp;maken. Men oordeele hier uit, welke kosten ditnbsp;paleis en onderhoud er van na zich sleepen.
Wij hadden dan in den trein plaats genomen, en omtrent vijftien minuten later w’aren wij opnbsp;onze bestemming, en met het biljet van den spoorweg hadden wij het recht, van er een ganscbenbsp;dag te vertoeven en alles af te zien. Ook was het
-ocr page 209-— nbsp;nbsp;nbsp;197 —
¦wel zóó, gelijk de heer Wheler gezeid had, « een der wonderen van de wereld. »
Wij gingen dan een breeden en langen gang binnen, op wiens uiteinde wij veertig a vijftignbsp;trappen moesten opklimmen : dan draaiden wijnbsp;rechts af, en hadden een tweeden gang met hetzelfde getal trappen vóór ons. Hier waren wij nunbsp;in eenen derden gang, in alles gelijk aan de tweenbsp;eersten en op het hoogste der trappen stonden wijnbsp;vóór eene groote poort, welke wij openstieten.nbsp;Doch w'elke verrassing! Wij stonden hier in eennbsp;bosch ! Wij meenden te droomen, doch mijnheernbsp;Wheler legde ons de zaak uit : « het paleis, zeidenbsp;hij. is op eene hoogte gebouwd, en ’t is langs dienbsp;trappeh, dat men op de oppervlakte komt. » Vannbsp;daar dan het verschijnsel, hetwelk zoo wondernbsp;voorkomt aan allen, die voorloopig hiervan nietnbsp;onderricht zijn. Dit bosch bestaat in eene menigtenbsp;van hooge boomen, waaronder een groot getalnbsp;posturen staan, die wilden verbeeldenden metterdaad schijnen te leven : hetgeen ons het onverwacht gezicht van dit bosch, na omtrent honderdnbsp;vijftig trappen hoog geklommen te zijn, nognbsp;vreemder deed toeschijnen.
Toen wij dit bosch waren doorgegaan, bevonden wij ons onder schoone portieken, waarboven de
-ocr page 210-— 198 —
borstbeelden van al de koningen en kóninginnen van EngelandHierop volgde nu een vijver, door eene zeer groote kom uit wit marmer gevormd, waarin alle soorten van schoone vischjesnbsp;zwemmen, en rond die vijver waren perkjes vannbsp;•lieflijke bloemen aangebrachl, gelijk wij er nognbsp;nooit gezien hadden. Nu gingen wij verder, ennbsp;bevonden ons tusschen eene dubbele linie vannbsp;winkels, waar al wat rijk en kostbaar is, te koopnbsp;was. Nog al verder naar het midden waren denbsp;Restaurants of « Spijshuizen, n gelijk onze Hol-landsche broeders ze noemen ; vóór eiken Restaurant stonden witte marmeren tafeltjes, omringdnbsp;van vier prachtige leunstoelen in rood fluweelnbsp;met vergulde koperen nagels; wij zaten neer ennbsp;namen er eene tas koffie.
Toen wij hier zaten te praten, hoorden wij een allerschoonste muziek; ik stond op,om te zien vannbsp;w'aar die klanken kwamen, ’t Was de harmonienbsp;van het paleis, die daar in eene zeer groote en bij;nbsp;zondere zaal den ganschen dag door speelde. Iknbsp;zag er minstens tien violen, verscheidene bassen,nbsp;violoncellen, grosse caisse en keteltrommels,nbsp;fluiten en clarinetten, alsook eenige koperennbsp;instrumenten. Het muziek was waarlijk verrukkend, en er waren vele toehoorders, die op de
-ocr page 211-— 199 —
stoelen, daar voor het publiek gesteld, hadden plaats genomen. Toen ik daar eenigen tijd geluisterd had, keerde ik weer 'naar mijne gezellen,nbsp;en wij vervolgden onze wandeling door het paleis.
Nu kwamen wij in het midden van dit reusachtig gebouw, waar twee zijvleugels als een kruis van maken. Aan het einde van den rechtervleugel zagen wij eene verhevene plaats, waar denbsp;troon van hare Majesteit, da koningin stond,nbsp;omgeven van vele en kostelij-ke leunstoelen; aannbsp;het einde van den linkervleugel zagen wij bovennbsp;aan, tegen hetgeen wij het dak zullen noemen,nbsp;een orgel, maar een orgel zoo groot, dat ik nietnbsp;meende dat er zulk een in de wereld kon bestaan.nbsp;Van boven aan dit orgel tot beneden toe stondennbsp;banken, in amphitheater geplaatst, met kleinenbsp;lessenaren er op, waar honderden muziekantennbsp;hunne concert geven, wanneer hare Majesteit,nbsp;de koningin, het paleis met hare tegenwoordigheid vereert.
Verder bewonderden wij wederom prachtige winkels, en aan het uiteinde van de zaal hingennbsp;schoone kooien, en daarin alle soorten van vogelen, gelijk wij er nooit gezien hadden. Zelfsnbsp;waren er velen die door de zaal vlogen, en .dannbsp;wederom naar hunne kooi terugkwamen.
-ocr page 212-— 200 —
Wij hadden dan de groote zaal afgezien, en gingen nu eene mindere binnen, deze was de zaalnbsp;der planten, waar wij alle soorten van gewassennbsp;aantroffen, die er zoo frisch uitzagen, als warennbsp;zij in de volle lucht geplant geweest. In den hoeknbsp;van deze zaal stond de tronk of het onderstenbsp;gedeelte van eenen boom; hij was omtrent dertignbsp;tot veertig voeten hoog en reikte tot aan het dak,nbsp;hij had drie en twintig voeten doorsnee, gelijknbsp;wij het konden bestatigen, dewijl er een doorgangnbsp;aan gemaakt was. Een man, die er bij stond, ennbsp;met het toezicht over de planten en tevens met dennbsp;uitleg van dien boom belast was, vertelde ons :nbsp;dat het eene soort van dennenboom was, die voortkwam uit het Oosten; de kapitein van een schipnbsp;die met waren naar die streken reisde, was doornbsp;de compagnie van het paleis belast geworden vannbsp;zulken boom mede te brengen. Hij had er daarnbsp;ter plaatse eerst de schors van doen afnemen, ennbsp;dan het buitenste van den boom in fijne plankjesnbsp;doen afzagen, en nu hier aangekomen, had' mennbsp;die plankjes wederom samen gevoegd. Om ons denbsp;ongelooflijke hoogte van die boomen in het Oostennbsp;te doen begrijpen, toonde hij ons eene photogra-phie, met boomen omtrent twintig centimetersnbsp;hoog, terwijl de personen, die onder aan die bco-men stonden, nauwelijks zichtbaar waren.
-ocr page 213-Nu zouden wij nog de zalen der schilderijen gaan zien, waar eveneens groot,e rijkdommennbsp;bijeen vergaderd zijn ; doch wij waren vermoeidnbsp;van kijken, en zelfs zoo vermoeid, dat ik bij mijnnbsp;te huis komen nauwelijks mijne Vespers en Completen kon lezen; daarom ook verlieten wij hetnbsp;paleis, waar er nog moer schoone zaken te ziennbsp;waren en keerden huiswaarts; eene enkele zaaknbsp;betreurende, dat, al is er niets te zien w^at berispelijk is, gij er ook niets tegenkomt wat u aannbsp;God of Godsdienst doet denken. Alles voor hetnbsp;vermaak der zinnen, niets voor het hart.
Nog eene-andere merkwaardigheid verdient te Londen gezien te worden, en ’t is het Museumnbsp;der wassenbeelden van madame Thussard. Dezenbsp;dame was zeer kundig in bloemen en vruchtennbsp;van was te maken, en haar winkel was druk bezocht, en daar zij de schilderkunst kende, beproefde zij op zekeren dag, om het afbeeldsel vannbsp;eenen heer, die haar dit verzocht, in natuurlijkenbsp;grootte te vervaardigen, waarin zij zoo wel ge-lukte,dat men van alle kanten naar haar huis kwamnbsp;geloopen, om er voor de glazen kast, waar hetnbsp;beeld ten toon was gesteld, dit wonder te zien.
-ocr page 214-— 20a —
Hare fortuin was gemaakt, en zij vervaardigde van dan af de beeldtenissen van de hoogst geplaatste personen, en werkte intusschentijd omnbsp;eene geheele verzameling van zulke beelden tenbsp;maken ; waaruit zij dan eene nieuwe soort vannbsp;Museum zou inrichten.
Wij gingen dit Museum zien, en vonden er een groot getal nieuwsgierigen gelijk wij ; hetgeen echter op al de dagen des jaars het geval is.nbsp;Van negen uren ’s morgens tot laat in den avond,nbsp;bij het gazlicht, zijn er bezoekers, om deze wonderen van de kunst te zien.
Het gezegd Museum bestaat uit drie groole zalen ; de eerste en de tweede mag men zien tennbsp;prijze van een frank, maar om ook in den derdennbsp;te gaan, moet men een halven frank meer betalen.nbsp;Waarom dit aldus geregeld is, weet ik niet, wantnbsp;ik verklaar rond uit, om reden, welke ik aanstonds zal zeggen, dat ik zelfs voor geen vijfnbsp;franken in die derde zaal zou willen gaaa. Elknbsp;der twee eerste zalen staat vol beelden van voorname personen; men ziet er, onder anderen, datnbsp;van Paus Pius IX, in zijn pauselijk gewaad, datnbsp;van den Kardinaal-Aartsbisschop van Lorden,nbsp;Monseigneur Wiseman ; dat van Monarchen, vannbsp;prinsen, van mannen en vrouwen, vermaard
-ocr page 215-— 203
düor huune geleerdheid of nuttige uitvindingen.
In ’t midden van de eerste zaal staat de koningin Victoria met al hare kinderen en kindskinderen, en die schoone groep is met een fijn traliewerk afgesloten. In het midden der tweedenbsp;zaal ziet men Napoleon I, met al de gekroondenbsp;hoofden van dien tijd. Rondom de zalen is er eenenbsp;trede van vijf voeten hoog, waarop de reeds genoemde doorluchtige personen in schoone leunstoelen zitten ; en beneden tegen deze trede staannbsp;andere bekende personen, en allen in hunnenbsp;eigenaardige kleeding, doch met alle mogelijkenbsp;pracht door de fijnheid der stoffen en andere be-noodigheden opgesierd. Tusschen de middelgroe-pen en de personen, die rondom tegen de tredenbsp;staan, is er eene ruimte van omtrent vijf voetennbsp;voor den doorgang der bezoekers. Wij waren aannbsp;het einde van de tweede zaal; daar stond ik voornbsp;een groep van vier mannen : Victor Emmanuel,nbsp;Cavour, Garibaldi en Thiers; zij stonden er metnbsp;de houding van menschen, die met elkaar praten,nbsp;en dat zoo natuurlijk, dat ik aan Pater Polycar-pus, die mij vergezelde, zeide : “ Men weet hiernbsp;inderdaad niet, of men beelden vóór zich heeft, ofnbsp;wel menschen, die gelijk wij het museum komennbsp;bezoeken, n
— 204 —
Dan vroeg mij Pater Polycarpus, of ik de derde zaal ook wilde zien ? « ’t Is de zaal dernbsp;gruwelen « la salie des horreurs, » zeide bij, waarnbsp;al de beeldtenissen van al de groote moordenaarsnbsp;en moordenaressen dezer eeuw te zien zijn! Zie,nbsp;daar staat eene aankondiging boven de deur vannbsp;den ingang, dat Tropmann, de Fransche moordenaar, die eene maand te voren de doodstraf op hetnbsp;schavot heeft ondergaan, er ook te zien is! » —nbsp;« Neen, neen, antwoordde ik, ik heb reeds genoeg gezien I » Nooit, inderdaad, had ik zoonbsp;onaangename gewaarwordingen gehad, dan tijdensnbsp;dat half uur, welk ik er had doorgebracht. Allesnbsp;is onberispelijk zedig, dat is waar ; maar ik weetnbsp;niet, men zou zeggen, dat al die beelden u tegelijk willen aanspreken ; en ik w'as te vreden, toennbsp;ik wederom in de opene lucht kwam.
'fïT '©O'
-ocr page 217-Taiuntoia.
p onze reis van Londen naar Taunton hadden wij onderweg eene zonder-liwgö ontnaoeting. Wij stapten in den ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ trein, waar reeds drie personen hadden
plaats genonaen : een heer van omtrent vijftig jaren, met platten hoeden langen zwarten mantel;nbsp;een tweede van omtrent dertig jaren, in gewonenbsp;kleeding, en vlak vóór den heer met langennbsp;mantel en platten hoed een jongetje van veertien
-ocr page 218-— 206 —
a vijftien jaren. Pater Emmanuel zeide mij : “ Ik geloof dat die man met zijnen langen mantel eennbsp;Pater Jezuiet is. » En dewijl hij het geloofde, geloofde ik het ook. Ik zette mij nevens hem, toennbsp;de jongere heer mij in het Engelsch aansprak;nbsp;daar ik aan dezen zeide dat ik geen Engelsch verstond, maar Fransch sprak, begon aanstonds denbsp;oude heer met mij Fransch te spreken, en brachtnbsp;welhaast de samenspraak op onzen heiligen Vadernbsp;den Paus; hij sprak er in zulke schoone bewoordingen over, haalde Schriftuurplaatsen en gezegden van Heilige Vaders aan, om die menschen tenbsp;laken, die ongunstig over den Paus denken, datnbsp;ik nog meer in mijn gedacht bevestigd werd, datnbsp;ik eenen Pater Jezuiet vóór mij had.
Doch, zie, in eens begint het jongetje zoo aardig te doen, en kreeg zulke stuiptrekkingen, dat iknbsp;aan den heer-zeide, die er geen werk scheen vannbsp;te maken. « Mijnheer, wat is dat! O da-t kindnbsp;gaat sterven ! » — “ Neen, neen, mijnheer, antwoordde hij; dit gebeurt hem dikwijls, en het zalnbsp;welhaast voorbijgaan, ’t is mijn jongste zoontje;nbsp;ik heb het uit het coljegie gaan halen, om eenigenbsp;dagen bij mij over te brengen. » Pater Emm.andelnbsp;stiet mij tegen den arm, en lachtte heimelijk,nbsp;omdat wij dien braven man voor een Jezuiet had-
-ocr page 219-— 207 nbsp;nbsp;nbsp;—
den genomen ; waarmede men mij later nog dikwijls geplaagd heeft.
Onze samenspraak over den Paus hernam nu, en inzonderheid over Pius IX, van wien hij geennbsp;goed genoeg kon zeggen ; en toen wij aan denbsp;statie kwamen, waarvan de naam mij vergeten isnbsp;en waar hij met zijn zoontje moest afstappen, gafnbsp;hij mij de hand, zeggende : Dominus vohiscum!nbsp;Ik antwoordde natuurlijk : EL tum spiritu tuo!nbsp;“ Gij zijt katholieke priesters, mijne heeren, zoonbsp;voegde hij er bij, gy gebruikt die formule dagelijks; de tijd is niet verre meer af, dat wij ook zenbsp;zullen gebruiken! „ Pater Emmanuel, die Engeland dan reeds kende, zeide mij later, dat het eennbsp;minister moest zijn van die protestantische secten,nbsp;die in hunne leering en kerkgebruiken hetnbsp;dichtste bij de katholieke kerk komen. Mochtnbsp;God aan dien goeden man eene volkomene bekee-ring tot het katholiek geloof verleend hebben !
Wij kwamen eindelijk, na eene lange en vermoeiende reis, te Taunton aan in het klooster der Religieuzen Franciscanessen, van welke iknbsp;in het begin nog gesproken heb, en die veel bijgedragen hebben tot onze stichtingen in Engeland.
-ocr page 220-- 208 —
Die Religieuzen zijn allen van de bijzonderste familiën van Engeland en Ierland^' zij hebben ernbsp;een groot pensionaat voor kinderen van rijkenbsp;familiën, en oefenen altijd met veel liefde de herbergzaamheid jegens onze Paters uit. Wij vondennbsp;hier twee onzer oude Paters, Monseigneur Hen-DREN, van wien ik reeds een woord gezegd heb,nbsp;en die geheel versleten was, en Pater 0’Farrell,nbsp;die, hoewel ook oud, nog het ambt van biechtvader dor Religieuzen en Pensionairen bediende.nbsp;Beiden waren hunne Orde, als ware kinderen vannbsp;den heiligen Franciscus, zeer toegedaan, en zijnbsp;hoopten, dat wij krachtdadig aan de bekeeringnbsp;van Engeland zouden medewerken : “ O de bekeering van Engeland, de bekeering van Engeland l, riep Monseigneur Hendren uit, dat gaatnbsp;komen, en misschien eerder als wij deuken ! Mijnbsp;dunkt, ik zie al die schoone oude kathedralen,nbsp;welke de protestanten ons ontnomen hebben,-reed^nbsp;aan de katholieken weergegeven! Welke zegepraalnbsp;zal dat niet zijn! » Wij mogen met dien deugd-zamen Prelaat hetzelfde hopein, en moeten er ge-durigaan voor bidden^ doch zal er nog tyd voornbsp;noodig zijn; ten ware God voor Engeland meernbsp;dan gew'one mirakelen deed.
-ocr page 221-JPly moil til.
EN volgenden dag vertrokken wij naar Plymouth, eene groote stad in hetnbsp;Zuiden van Engeland,, omtrent negentig uren van Londen gelegen, waarnbsp;Zijne Hoogwaardigheid de Bisschop ons verwachtte; immers ’t was hij, die ons de eerstenbsp;stichting in Engeland aanbood. Monseigneurnbsp;ontving ons met eene oprecht vaderlijke goed-
14
-ocr page 222-— 210 —
heid en vergezelde ons des anderendaags naar eene parochie, bij de zee gelegen en Schlerdernbsp;genaamd. Daar stond eene kerk en een klooster,nbsp;die weinig tijds te voren door Religieuzen warennbsp;verlaten, omdat zij bij middel van hunne scholennbsp;in hun onderhoud niet konden voorzien. Dit klooster hoorde toe aan de familie Trelawny, die ernbsp;dicht bij haar kasteel had en waar de Bisschepnbsp;verscheidene dagen met ons verbleef. Dit kasteelnbsp;was alsdan bewoond door de oude jufvrouwnbsp;Trelawny. Na de dood harer moeder was haarnbsp;vader priester geworden, en had bij zijn kasteelnbsp;eene schoone kapel doen bouwen, waar hij tot aannbsp;zijne dood toe dagelijks de Heilige Mis las, ennbsp;waar onze Paters van het oogenblik hunner aankomst alle dagen de goddelijke diensten verrichtten.
Eveneens moesten zij eene kerk bedienen in* een klein stadje, Liskeard genaamd, welk op drienbsp;uren afstands van ons klooster gelegen was. Hiernbsp;voer een der Paters op Zon- on Feestdagen desnbsp;morgens naar toe, deed er de eerste Mis metnbsp;Sermoen, hoorde dan de biechten, zegende denbsp;huwelijken, doopte de kinderen en zong eene
-ocr page 223-— 211 —
tweede Mis rond elf uren, waaronder hij wederom predikte. Dan nam hij in het bijgelegen hotel hetnbsp;ontbijt, deed vroeg in den namiddag den catechismus, zong het Lof, bezocht de zieken en was dannbsp;rond den avond wederom in zijn klooster terug.
Daar wij te midden dezer Protestantische bevolking w'einig goeds konden uitrichten, verlieten wüj na eenige jaren dit klooster, om een ander tenbsp;gaan beginnen in de groote stad Manchester, innbsp;het hart van Engeland gelegen.
-ocr page 224-i]ER was nu de oogst overvloedig; ook zagen zich onze Paters weldranbsp;''in staat gesteld om eene schoone kerknbsp;en een klooster te bouwen. Deze kerk,nbsp;een waar meesterstuk der kunst en eene dernbsp;schoonste van Engeland, is geheel en al gebouwdnbsp;door onzen broeder Patricius, lerlander van geboorte en zoo naarstig in den arbeid, als ervarennbsp;in de bouwkunst. Zij wordt thans druk bezocht.
-ocr page 225-— nbsp;nbsp;nbsp;213 —
en onze Paters doen er veel vrucht; eene parochie van veel duizende zielen is hun door den Bisschopnbsp;toevertrouwd, en dit getal groeit dagelijks aannbsp;door de hekeeringen en door Katholieken die zichnbsp;van elders hier komen vestigen. Zij hebben ernbsp;verder in hunne kerk en schoollokalen verscheidene Congregatiën en Zondagsscholen ingericht,nbsp;die allen zoo door het groot getal van leden, alsnbsp;door hunnen iever bloeien, en aan de jongheidnbsp;het beste middel verschatFen, om op den goedennbsp;•weg te blijven ; daarbij geven zij bijna aanhoudend Retraiten in de kloosters, en Missiën in denbsp;omliggende steden en dorpen, soms op eenen afstand van rheer dan dertig uren. Deze Missiënnbsp;brengen altoos groote vruchten op, en gewoonlijknbsp;hebben de Paters het geluk van tijdens de Missiën, die soms drie weken lang duren, verscheidene Protestanten tot het waar geloof te brengen.
Nooit vergeet ik de aangename verrassing, die ik daar ontmoette op den ] Mei 1871, eersten dagnbsp;der maand van Maria. Wij kwamen per nachttrein van Londen té Manchester aan om drie urennbsp;des morgens; de Pater Gardiaan kwam ons weldranbsp;verwelkomen, en vroeg mij of ik de Heiligenbsp;Mis te negen uren wilde lezen voor de honderdenbsp;schoolkinderen der parochie, hetgeen ik volgaarne
-ocr page 226-— 214 —
aannam. Die kleinen nu zongen tijdens de gansche Mis de schoonste liederen ter eere vanOnze-Lieve-Vrouw, en meestal op wijzen, die ik wel kende.nbsp;Zij voerden die gezangen zoo uitnemend wel uit,nbsp;dank aan de verscheidene muzikanten, zoo heerennbsp;als damen, die het zich uit enkele godsvrucht totnbsp;plicht rekenden, de kleine zangers door hunnenbsp;schoone stemmen te ondersteunen, dat ik moestnbsp;bekennen nooit in België die liederen zoo schoonnbsp;te hebben hooren zangen. Ik was diep aangedaan,nbsp;en bad Maria vurig, dat zij de gezangen en bedennbsp;dier onschuldige harten bij Gods troon voor denbsp;bekeering van Engeland zou willen aanbieden.
Ik kan niet nalaten van hier nog een treffend geval aan te halen, wegens de krachtige werkingnbsp;van Gods gratie in Engeland. Een onzer jongenbsp;Religieuzen, vroeger uit het Protestantismus bekeerd, had in België zijne studiën gedaan en wasnbsp;er priester geworden. Zijne gansche familie wasnbsp;Protestantsch gebleven. Toen hij door de Overstennbsp;naar Engeland weergezonden werd en te Manchester aankwam, kreeg hij daar de tijding, datnbsp;zijne moeder doodelijk ziek was ; ’t was een hardenbsp;slag voor den jongeling, zijne moeder te moetennbsp;verliezen en haar als Protestante te zien sterven.nbsp;Hij vertrok aanstonds en vond haar in eenen
-ocr page 227-— 215 —
-wanhopigen toestand ; aan genezen kon men niet meer denken, hij beval dan zijne moeder aan Godsnbsp;heilige gratie; hij had altijd voor hare bekeeringnbsp;gebeden en nu verdubbelde hij zijne smeekingen,nbsp;met het gelukkig gevolg, dat hij ze bekeerde ennbsp;op haar sterfbed het Heilig Doopsel toediende. Denbsp;toestand der zieke bleef verscheidene dagen dezelfde, en de Pater kwam weder naarnbsp;waar hij aan den Bisschop de bekeering zijnernbsp;moeder ging melden. Monseigneur Turner, eennbsp;zeer ieverig en godvruchtig man, was hierovernbsp;zoo verheugd, dat hij aan den Pater zeide: “ Pater,nbsp;morgen gaan wij moeder bezoeken, ik wil haarnbsp;vóór hare dood het Heilig Sacrament des Vormselsnbsp;toedienen. » ’s Anderendaags vertrok de doorluchtige ouderling met den Pater, en vond denbsp;moeder nog altijd in het uiterste gevaar, vannbsp;sterven. Hier de dankbaarheid afschetsen van dienbsp;goede vrouw op het zien van den Doorluchtigennbsp;Kerkvoogd, die haar geluk nog kwam vergrootennbsp;door haar het Heilig Sacrament des Vormsels toenbsp;te dienen, is niet mogelijk. Monseigneur troosttenbsp;baar, wekte haar op tot dankbaarheid jegens God,nbsp;die zoo goed voor haar was, en gaf haar door hetnbsp;Heilig Sacrament nieuwe redenen van betrouwennbsp;in eene zalige toekomst. Korten tijd daarna sloot
-ocr page 228-— 216 —
de zoon de oogen zyner goede moeder, God dankende dat hij, met de hulp zijner gratie, het eeuwig leven had bezorgd aan deze, van welkenbsp;hij het tijdelijk leven had ontvangen. Die zoon isnbsp;nog altijd werkzaam in ons klooster van Glasgow^nbsp;waarvan wij nu gaan spreken, en God zegent,nbsp;zijnen arbeid voor het heil der zielen.
-ocr page 229-MTRENT veertig uren meer naar het Noorden ligt de stad Glasgow, een©nbsp;der schoonste, niet alleen van Schotlandynbsp;' '* maar ook van geheel Engeland', daar ooknbsp;verkregen onze Paters, weinige jaren later, eenenbsp;plaats ter bouwing van kerk en klooster, welknbsp;werk nu, om zoo te zeggen, geheel en al voltrokken is ; deze kerk, die uitnemend groot gebouwdnbsp;is ter oorzake van de twaalf duizend zielen, uit
V.',
-ocr page 230-218
welke hunne parochie bestaat, moet geenszins voor die van Manchester onderdoen, en hier,nbsp;gelijk daar, hebben zij den troost van veel goedsnbsp;te stichten.
Het Engelsch Gouvernement, hoewel Protes-tantsch, is geheel anders gezind ten opzichte der Katholieken, en vooral der Katholieke scholen,nbsp;dan vele andere, nogtans Katholieke, gouvernementen. Tot bewijs hiervan wil ik slechts denbsp;volgende daadzaak aanbalen ; Toen ik eens tenbsp;Glasgow was, gebeurde het dat de koninklijkenbsp;Inspekteur de scholen, door de Paters gebouwdnbsp;en bestierd, kwam bezichtigen; hij werd doornbsp;deze met groote eer ontvangen en dan door dennbsp;Pater Gardiaan naar de scholen vergezeld. Hijnbsp;onderzocht alles, gebouwen, meesters, meesteressen, schoolmeubelen, kinderen, manier van onderwijzen, enz. en schreef telkens zijne aanmerkingennbsp;in zijn zakboekje. In het klooster weergekeerd,nbsp;uitte hij zijne tevredenheid aan den Pater Gardiaan, trok een groot gedrukt papier uit zijnenbsp;valies en schreef daaP de aanmerkingen op, welkenbsp;hij in zijn zakboekje aangeteekend had, liet dannbsp;alles aan den Pater Gardiaan lezen, stak het
-ocr page 231-— 219 —
papier in eenen grooten omslag, welken hij met zijnen zegel sloot en naar het gouvernement zond.
Hierna zette men zich aan tafel om het middagmaal te nemen, tot hetwelk al de heeren pastoors der stad uitgenoodigd waren, en de Inspekteurnbsp;sprak met grooten lof over onze scholen en overnbsp;het katholiek onderwijs in het algemeen. Ooknbsp;was het gevolg van die eerste inspektie, dat denbsp;Pater Gardiaan, weinige dagen later, eene somnbsp;van achttien duizend franken, als bijlage van hetnbsp;gouvernement ontving; welke som, in de volgende jaren, meermalen nog veel aanzienlijkernbsp;is geweest.
Hoe zeer de burgerij dier groote stad over onze Paters te vreden is, blijkt hieruit; dat, toen ernbsp;onlangs een nieuw lid van het algemeen school-comiteit van Glasgow moest gekozen worden,, ennbsp;er twee kandidaten op rang waren, een Protes-tantsche Dominé en onze Pater Gardiaan, dezenbsp;T.aatste met eene aanzienlijke meerderheid vannbsp;stemmen gekozen is geworden.
De goddelijke diensten worden er met bijzondere plechtigheid gevierd, en schoon muziek is er onontbeerlijk. Onze Pater Innocentius, zeer erva-
-ocr page 232-— 220 —
ren in de toonkunst, bestiert het koor der muziekanten en zangers. Ik heb er eens op een Zondag de plechtige Hoogmis bijgewoond, en het doxaal,nbsp;hoewel groot, was nauwelijks toereikend om al denbsp;muziekanten te bevatten. Tusschen hen zag mennbsp;de deftigste burgers, zelfs officieren van het leger,nbsp;die in grooten tenue en met hunne instrumentennbsp;onder den arm ter kerke kwamen, om tot opluistering van den goddelijken dienst het hunne bij tenbsp;dragen. Wanneer men zulks ziet in de grootstenbsp;steden van het Protestantsche Engeland, dannbsp;voorzeker mag men de toekomst van dat machtignbsp;rijk met betrouwen te gemoet zien.
Hier, gelijk te Manchester, zijn verscheidene Paters, onder toezicht van den Overste, met hetnbsp;bestier der parochie belast; elk hunner heeft zijnenbsp;wijk en dagelijks moeten zij er hunne bezoeken-dóen, om er de vreemde katholieken, meestalnbsp;armen, die er komen wonen, tot het volbrengennbsp;hunner christelijke plichten te gaan vermanen ;nbsp;om hen, die, ter oorzake hunner Protestantschenbsp;omgeving, hun geloof zouden kunnen verliezen,nbsp;tegen zulk ongeluk te versterken ; om aan denbsp;zieken hulp en bijstand te brengen, en om de
-ocr page 233-_ 221 _
kleine kinderen ter school te doen komen. Hun arbeid voorzeker is lastig, maar wordt meestalnbsp;door do schoonste uitslagen bekroond, en bezorgtnbsp;hun alzoo de troostelijkste voldoeningen.
Moge de goede God hunnen arbeid blijven zegenen! Moge die arbeid, in vereeniging met dien van de talrijke wereldlijke en kloosterlijke geestelijkheid, zulke vruchten van zaligheid vóórtbrengen, dat Engeland, hetwelk weleer hetnbsp;« Eiland der Heiligen » genoemd werd, geheel ennbsp;al tot de ware kerk van Jesus-Christus weder-keere !
----
-ocr page 234-V
Li verpool.
OORDAT wij de stichting van het klooster van Glasgow ondernamen, hadden wij pogingen gedaan, om ons innbsp;’deze volkrijke stad te vestigen ; doch wijnbsp;hebben er niet in kunnen gelukken, dewijl wij ernbsp;niet eene enkele voprdeelige plaatsing vonden.nbsp;Wij waren ter gelegenheid van deze onze reis naarnbsp;Liverpool, op het middagmaal verzocht bij eenennbsp;heer pastoor, die bijzondere vriend van Pater
-ocr page 235-i
— 223 —
Emmanuel was; en hier had ik wederom de gelegenheid om het Katholieke volk van Engelandnbsp;van meer nabij te leeren kennen. Tusschen hetnbsp;middagmaal kwam de meid den heer pastoornbsp;verwittigen, dat een man vroeg om hem tenbsp;spreken ; die, gelijk hij zeide, den Pledge, dat is,nbsp;de belofte van geene sterke dranken meer te gebruiken, wilde doen. Hij ging bij den man, ennbsp;na een ruimen tijd met hem gesproken te hebben,nbsp;zeide hij hem van ten drie uren naar de Congregatie te komen, waar hij dan zijne belofte zounbsp;kunnen uitspreken. Die belofte wordt in Engeland, in Ierland en Schotland door duizendennbsp;menschen gedaan, zelfs door Protestanten, ennbsp;meestal stipt onderhouden, tot groot geestelijk ennbsp;lichamelijk voordeel, zoo van dezen, die zich totnbsp;de onthouding van sterke dranken verbinden, alsnbsp;van hunne huisgezinnen; wmaruit anders, ternbsp;oorzake der dronkenschap, gelijk de ondervindingnbsp;leert, alle geluk en vrede verbannen zijn.
Om drie uren nu had de Congregatie plaats in een ruim gebouw, dicht bij de pastorij gelegen;nbsp;omtrent vier honderd mannen en vrouwen warennbsp;er aanw'ezig, de mannen zaten rechts, de vrouwen-
-ocr page 236-224 _
links, en aan het uiteinde der kapel stond een spreekgestoelte, van waar de heer pastoor de onderrichting deed.
Na de gewone voorafgaande gebeden riep hij met luider stem : “ Dat dezen, die in de verledenenbsp;week tot schande der gemeente zich in den dranknbsp;vergeten en een bloedig gevecht aangegaan hebben, hier vóór mij komen ! „ Aanstonds traden denbsp;drie plichtigen vooruit, en vroegen op hunnenbsp;knieën vergiffenis, zoo van den heer pastoor alsnbsp;van al de aanwezigen. Hij deed hun eene strengenbsp;vermaning, toonde hun met treffende woorden hetnbsp;ongeluk der dronkenschap en der krakeelen aan,nbsp;en beval hun dan, van zich met elkaar te verzoenen, hetgeen zij op staanden voet deden. Had nunbsp;hunne zonde er velen verergerd, hun leedwezennbsp;en ootmoedige verzoening w'aren ook een goednbsp;voorbeeld voor gansch de parochie.
Vervolgens deed de heer pastoor de gewone onderrichting, welke door de aanwezigen metnbsp;groote aandacht aanhoord werd; en toen de laatstenbsp;gebeden gezegd waren, riep hij al diegenen, dienbsp;den Pledge, waarvan boven gesproken is, wildennbsp;doen. Vele mannen kw'amen zich op dien oproep
-ocr page 237-225
vóór het spreekgestoelte plaatsen. Op dit oogen-blik, hoe stichtend anders alles ook was, kon ik nochtans mijn lach niet inbonden, zoo dat ik mij,nbsp;om niemand hierdoor te ontstichten, met het gezicht naar den muur moest keeren. De vrouwennbsp;immers vergezelden hunne mannen, niet om gelijknbsp;dezen de belofte te doen, maar om hen te belettennbsp;van achteruitte gaan, en om hun tevens te toonen,nbsp;hoe zij moesten nederknielen, de rechterhandnbsp;omhoog steken, en te gelijk met den heer pastoornbsp;de woorden der belofte uitspreken. De tevredenheid dier vrouwen stond op haar aangezicht tenbsp;lezen; waarschijnlijk hadden hare mannen, bijnbsp;gebrek aan die belofte, haar vele slechte dagennbsp;doen slijten; en nu mochten zij verhopen, dat denbsp;huiselijke zaken eene betere wending zoudennbsp;nemen en dat rust en w'elzijn er voortaan zoudennbsp;heerschen.
15
-ocr page 238-N eene onzer terugreizen hielden wij een dag stil te Londen, ’t was eemnbsp;Zondag. Wij konden daar, bij deze gelegenheid, opmerken, met welke nauwgezetheid er.de Zondagsrust onderhouden wordt.nbsp;Geen winkel was er^open, geen koffiehuis werdnbsp;er bezocht, geen werkman die er zijn werktuignbsp;gebruikte, geen landman, die er zijne kar ofnbsp;ploeg bezigde. Men zag er slechts menschen, die
-ocr page 239-_ 227 _
_ 227 _
'-¦fi
ter kerke gingen of uit dezelve huiswaarts keerden, de Katholieken met hun gebedenboek in de hand, de Protestanten met hunnen Bijbel ondernbsp;den arm. Op het zien van zulke godsdienstigenbsp;gevoelens in een kettersch land kan men zich nietnbsp;onthouden van eene droeve gelijkenis te makennbsp;met ons, anders zoo Katholiek, vaderland; waarnbsp;niet zelden, vooral in de groote steden, door velennbsp;geen onderscheid méér gemaakt wordt tusschennbsp;Zondagen en werkdagen, waar de weg naar denbsp;kerk door eene menigte niet meer gekend is, ennbsp;die ofwel met den arbeid bezig zijn of den wegnbsp;naar de herberg inslaan.
Wanneer toch zullen onze Staatsmannen ook eens eene wet maken, gelijk aan die van Enge-land ? Daar ons land een oprecht Katholiek landnbsp;is, hebben wij meer redenen dan Engeland^ -omnbsp;de Zondagsrust niet enkel aan te raden, maarnbsp;zelfs voor te schrijven. Alles zou er bij winnen,nbsp;het tijdelijk zoowel als het geestelijk welzijn;nbsp;men zou dan des Zondags zijne christelijke plichten vervullen, en de penningen, welke men nunbsp;des Zondags wint, ’s Maandags naar de herbergen niet dragen. Immers wij zien, dat zij, die desnbsp;Zondags werken, ’s Maandags rustdag houden.
-ocr page 240-Hier moetik nu nog een woord bijvoegen over de snelheid der treinen in Engeland, wmlke somsnbsp;doet schrikken. Hier van komt het ook, dat,nbsp;w'anneer er in Engeland ontriggelingen plaatsnbsp;hebbeii, er doorgaans, behalve vele gekwetsten,nbsp;ook verscheidene dooden zijn, hetgeen hier tenbsp;lande, Goddank, het geval niet is. De Engelsch-man stelt zijn leven gemakkelijk in gevaar, dit isnbsp;bekend, doch dit is zijne zaak; maar dat hij ooknbsp;dit van anderen in gevaar brengt, daartoe zou hijnbsp;zich het recht niet mogen aanmatigen, dit nogtansnbsp;doet hij. Zóó gebeurde het ons, dat, toen ik metnbsp;mijnen gezel Pater Eustachius, van Londen naarnbsp;vertrok, om naar i/e/yzë weer te keeren,nbsp;een tweede trein to gelijk met den onzen de statienbsp;verliet; hij reed op eene lijn, twee meters van denbsp;onze, gelijk ons op. Nu reden die twee treinen omnbsp;het gauw'ste ;• wanneer het d-en tweeden geluktenbsp;den onzen vooruit te rijden, dan hoorde' mebnbsp;deszelfs bedienden Hurra l Burra l roepen; reednbsp;de onze hem voor, dan was het de beurt van onzenbsp;manschappen dezelfde vreugdekreten te latennbsp;hooren. De vreemden, die op onzen trein waren,nbsp;hadden schoon te protesteeren tegen zulke dwazenbsp;en gevaarvolle handelwijze, het kon niet helpen,nbsp;wij moesten ons tot het einde toe aan den wille-
-ocr page 241-— 229 —
teur der treinmannen overlaten , en waren daarom uiterst verheugd, toen wij, na eene halvenbsp;uur, den tweeden trein eene andere richting zagennbsp;nemen, en alzoo van dien gevaarlijken mededinger verlost werden.
Zoo zien wij ook, dat de Engelschen, die hier in België in groote menigte plezierreisjes maken,nbsp;zich slechts van ééne zaak beklagen, en dat is,nbsp;dat de treinen te langzaam gaan. De Engelsch-man bemint België, hij kan geen goed genoegnbsp;zeggen van het Belgisch karakter, van Belgiê’snbsp;nijverheid en zeden; ja, een zijner grootste Staatsmannen heeft openlijk gezeid, dat België ondernbsp;alle opzichten eene der eerste plaatsen tusschen alnbsp;de volkeren van Europa verdient; en later verklaarde de beroemde Lord Beaconspield aannbsp;onzen koning, Leopold II* dat, zoolang er eennbsp;Engeland zou bestaan, België’s onafhankelijkheidnbsp;gewaarborgd was. Doch die eene zaak, de' traagheid der treinen, ligt den Engelschman loodzwaarnbsp;op het hart, te meer omdat hij, ingezien de bedaardheid der Belgen, geene hoop ziet, dat ditnbsp;bezwaar ooit zal verdwijnen. Danken wij dennbsp;Engelschman voor zijne genegenheid en bescherming, doch gaan wij voort met stilletjes en langzaam te rijden ; wij zullen altijd genoeg in tijdsnbsp;op onze bestemming w'ezen, en ons leven zal hierdoor meer in veiligheid zijn.
-ocr page 242-EwiJL wij nu hier aan gang, zijn Van over gevaren te spreken, zal ik ernbsp;nog by voegen, quot;wat ons op zekeren dagnbsp;ta Douver gebeurde. Ik was met mijnennbsp;medegezel, Pater Eustachius, van Londen tenbsp;Douver aangekomen en wij zouden hier in dennbsp;namiddag den stoomboot nemen om naar Calaisnbsp;over te varen ; doch het weder was zoo onstuimig
-ocr page 243-— 231 —
dat wij het niet durfden wagen; de zee w^as oprecht woedend, de haren maakten een vervaarlijk gedruis en wierpen het zeegras tot over hetnbsp;huis, dat naastbij het strand stond. Wij beslotennbsp;dus van te wachten tot elf uren des avonds, wanneer een tweede schip vertrok; doch de storm,nbsp;hoewel een w^einig bedaard, zou ons de reis nognbsp;tot den volgenden dag hebben doen vertragen,nbsp;waren er niet twee bejaarde damen aangekomen,nbsp;die, gevolgd van eenen bediende, wel gemoednbsp;den trap afgingen, om op het schip te gaan plaatsnbsp;nemen. Het gedrag van die twee oudjes maaktenbsp;ons waarlijk beschaamd, en ook wij stapten metnbsp;eene soort van heldenmoed naar beneden ennbsp;kwamen op het schip te recht. Wij begaven onsnbsp;onmiddellijk in het salon, ik zette mij op denbsp;kanapé, omtrent het midden van het schip neer,nbsp;omdat men daar minder de beweging, of eerdernbsp;de slingering van het schip gevoelt. Op de kanapénbsp;nevens de mijne zat een heer te slapen ; later wistnbsp;ik waarom hij sliep, hij had tamelijk diep in helnbsp;glas gekeken.
De man snorkte nog omtrent een kwartier uurs, toen het scherp gefluit der lokomotief aankon-digde, dat wij gingen vertrekken, waardoor hijnbsp;wakker schoot. Aanstonds begon het schip zich
-ocr page 244-— 232 —
naar alle zijden fe keeren, en de man rechtstaande^ gelijk hij kon, vatte zijne flesch en schonk dennbsp;bak, welken hij in zijne linkerhand hield, volnbsp;rhum, welken hij mij dan aanbood en al stamelende zeide : « Mijnheer, als ’t u belieft! wantnbsp;wij gaan er van hebben ; de zee is geweldig ongemakkelijk ! » Ik dankte hem, zeggende, dat iknbsp;nooit aan de zeeziekte leed. « Gij zijt gelukkig,nbsp;zeide hij, weinigen zijn er die zóó kunnen spreken. » Inderdaad, weinige oogenblikken laternbsp;lagen eene menigte op de kanapés, ja op dennbsp;vloer uitgestrekt, zij leden verschrikkelijk. Ik ennbsp;mijn gebuur hielden ons zoo goed mogelijk opnbsp;onze plaats, want het schip lag nu op de eene,nbsp;dan wederom op de andere zijde. De man zeidenbsp;mij dan, zoo goed hy kon, dat hij een Franschmannbsp;en kapitein van een schip was, dat hij vöertiennbsp;dagen te voren in eene schipbreuk zijn schip ennbsp;al zijn waren had verloren, doch dat hij en-zijnenbsp;manschappen door een Engelsch schip, hetwelknbsp;in de de nabijheid was, waren gered gewordennbsp;en aan do Engelsche kusten waren aan landnbsp;gezet. « Mijne mannen, zoo voegde hij er bij,nbsp;zijn boven en wij keeren kosteloos Frankrijknbsp;weer, waar mij mijne schade zal vergoed worden. »nbsp;De man ging wederom aan ’t slapen, en men zag
-ocr page 245-— 233 —
dat de zeereizen hem niet vreemd waren ; ik, integendeel, bad Rozenhoedjes, hetgeen, in zulkenbsp;omstandigheden vooral, troost en betrouwennbsp;geeft, tot dat wij behouden te Galais aankwamen,nbsp;en onze reis langs Bijssel en Bouhaix, rnet deunbsp;nachttrein, voortzetteden.
-ocr page 246-OEWEL wij dezen keer noch ieRijssel
noch te Roulaix stil hielden, had ik
nogtans de gewoonte van telkens bij
mijne wederkomst uit Engeland aldaar
in onze kloosters af te stappen. Te nbsp;nbsp;nbsp;hebben
onze Paters sedert vele jaren de kerk bediend,
%
welke men de « Kerk der Vlamingen » noemt, die in deze volkrijke stad met duizenden verblij-won. In 1880 is deze kerk, gelijk alle andere
i
-ocr page 247-— 235 —
kloosterkerken van Frankrijk gesloten, en blijft tot nu toe gesloten. Önze Paters zijn nogtans, opnbsp;bevel van onzen Pater Generaal, het kloosternbsp;blijven bewonen, hetwelk de eigendom is vannbsp;eene rijke mevrouw ; doch zij zijn gekleed alsnbsp;wereldlijke priesters en gaan voort met hunnenbsp;talrijke Congregatiën te bestieren, die alle hunnenbsp;eigene lokalen hebben. Daar verrichten zij dennbsp;goddelijken dienst, in afwachting dat het dennbsp;goeden God believe, een einde aan Frankrijk’snbsp;ellenden te stellen. Dit zal komen, daaraan is nietnbsp;te twijfelen ; doch het uur er van is God alleennbsp;bekend.
-ocr page 248-XVI.
E Rouhaix eveneens hebben onze Paters over ruina twintig jaren-, metnbsp;hulp der burgers en zelfs der plaatse -lijke overheden, eene zeer schoonenbsp;kerk en klooster gebouwd ; doch deze kerk isnbsp;ongelukkiglijk, gelijk^die van Rijssel^ op bevelnbsp;van het Fransch ^gouvernement, den 6 Novembernbsp;1880, gesloten. Al onze Belgische Religieuzen,nbsp;ten getalle van veertien, werden op dien dag uit
-ocr page 249-— 237 —
hun klooster verdreven en met vier rijtuigen tot aan de Belgische grenzen gebracht, tot grootenbsp;droefheid der burgers, die op gansch den doortocht de Paters toejuichten en van uit hunne vensters bloemtuilen op hunna rijtuigen wierpen. Hetnbsp;klooster is thans nog bewoond door twee onzernbsp;Paters, Franschen van geboorte, die er als gevolmachtigden der eigenaars verblijven, en in denbsp;kerken der stad de goddelijke diensten verrichtennbsp;en hunne Congregatiën bestieren.
Toen ik op zekeren keer alleen reisde, en te Boubaix plaats nam in den trein, om naar Sint-Truiden weer te keeren, was ik er getuige vannbsp;eene treifende zaak, welke ik hier ter stichtingnbsp;wil neerschrijven. Ik trad in een char-a bancs,nbsp;waar op de eene bank twee heeren zaten en op denbsp;andere twee eenvoudige boerenjongetjes, waarvannbsp;de eene achttien, de andere zestien jaren oudnbsp;waren, hoewel zij elk nog wel twee jaren jongernbsp;schenen. Een dier heeren, die fransch spraken,nbsp;zeide tot den andere : “ ’t Is toch wonder, hoe dienbsp;twee jonge lieden hier reizen zonder een woordnbsp;fransch te kennen, met groote moeite zijn zij er innbsp;gelukt een billet te kunnen krijgen, omdat zij
-ocr page 250-— 238
aan den kaartjeagever niet konden doen verstaan, waar zij heen wilden. „ Ik sprak aanstonds denbsp;jongetjes aan en zeide hun ; “ Kent gij geennbsp;fransch, vriendjes? » — “ Bah nee, menheere,' »nbsp;antwoordde de oudste. Toen ik hen vroeg vannbsp;waar zij waren, en hoe zij in Frankrijli kwamen?nbsp;antwoordde hij : « Wi zin van Denterghem, men-eere, en wi werken boven Bissel aan de steen-bakkerieën, en nu gaan wi naar hus. Wi gaannbsp;zoo verre van hus werken, omdat wi daar veelnbsp;geld kunnen verdienen voor vadere en moedere. »nbsp;Ik was getrotfen over zoo schoone gevoelens ennbsp;vroeg hun verder, hoeveel zij daar konden winnen ? « A ja, menaere, zoo sprak hy, dat is nu denbsp;tweede keer, dat wi naar hus gaan ; over tweenbsp;maanden droegen wi aan vadere en moedere binanbsp;drie honderd franks, en nu hebben wi bina tweenbsp;honderd viftig franks. » — « Denterghem, zeidenbsp;ik, dat is kort bij Thielt, niet waar? » —« Ja,nbsp;meneere. „ — “ Komt gij ooit te Thielt? » —¦nbsp;« Ja, meneere, wi gaan er te biechten bi denbsp;Paters, en soms ook in onze parochiekerk, waarnbsp;di Paters dikwils konaen. » Dan vroeg ik hen, wienbsp;zy meenden dat ik was ? » Dat antwoord was hunnbsp;raoeielijk, en ook bekeken zij mij eens goed; zijnbsp;zagen mijn priesterskraagje, maar voor het overige
-ocr page 251-— 239 —
was ik gelijk aan een wereldlijke heer. De jongste dacht zeker bij zich zelven : ik ga mij in hetnbsp;midden houden, een priester is hij niet, eennbsp;wereldlijke heer is hij ook niet; en hij antwoorddenbsp;mij met groote eenvoudigheid ; « Gi likt nog alnbsp;wel op eenen schoolmeestere, meneere! „ Ik moestnbsp;hartelijk lachen, doch zeide hun : « Neen, ik bennbsp;geen schoolmeester, ik ben een van die Patersnbsp;van Thielt. » Zij geloofden mij in het begin niet,nbsp;doch toenik hun de reden zeide van mijne reis,nbsp;en van mijne kleederdracht, en hun tevens velennbsp;van deThieltsche Paters opnoemde, had ik ganschnbsp;hun vertrouwen gewonnen.
Nu naderden wij Kortrijh, waar zij den trein naar Thielt moesten nemen, ik drukte hun denbsp;hand en prees hen voor de groote liefde en zorg,nbsp;welke zij voor vader en moeder hadden, vermaande hen van altijd in die schoone gevoelens tenbsp;volharden, hun verzekerende dat zij dan gelukkige menschen op aarde, en eens eeuwig gelukkignbsp;in den hemel zouden zijn. “ Nu, vriendjes, zoonbsp;voegde ik er bij, blijft altijd deugdzaam en christelijk ! » en beiden antwoordden op oprecht ge-meenden toon : « Wi zullen het doen, meneere. »
Hoe schoon het gedrag van deze twee jongetjes ook mocht zijn, moet ik nogtans hier bijvoegen.
-ocr page 252-— 240 —
dat het uiterst gevaarlijk is voor de jonkheid van buiten hun land te gaan werken om meer geld tenbsp;verdienen. God zal deze twee brave kinderen vannbsp;het verderf bevrijd hebben, ik hoop het, omdat zijnbsp;veel geld wilden verdienen, niet voor hun eigennbsp;maar voor vddere en moedeie.
Hier eindig ik nu mijne verhalen uit mijne reizen naar Engeland, en ga nu nog vertellen,nbsp;wat ik in die naar Ierland gezien en gehoord heb.
/•
1859-1872.
K had reeds veel over Ierland gelezen en veel q-'jamp;vIerland hooren spreken,
I zoo over den groeten geest van geloof van hetlersche volk, als over deszelfs tijdelijkenbsp;rampen, en de voorbeeldige langmoedigheid welkenbsp;dat volk in die rampen aan den dag legt. Iknbsp;achtte mij daarom gelukkig van dat land en dat
_ nbsp;nbsp;nbsp;242nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
volk eens van nabij te kunnen zien. Het was in den zomer van 1859, dat ik, vergezeld van Paternbsp;Emmanuel, de eerste reis naar Ierland deed, ennbsp;toen ik van Holyhead^ zeestad van Engeland, tenbsp;Kingstown, eene zeestad van Ierland, die doornbsp;het Sint-Joris Kanaal, hetwelk twintig uren breednbsp;is, van elkaar gescheiden zijn, aankwam, kon iknbsp;weldra de verschillendheid van karakter dezernbsp;twee volkeren bestatigen. De Engelschman isnbsp;gewoonlijk ernstig, ’t is de man van studie ofnbsp;van alFairen; de lerlander is vrolijk, hij is metnbsp;w'einig te vreden en geeft aan zijnen godsdienstnbsp;de overhand boven al het overige. Ik zag ditnbsp;aanstonds, toen ons schip in de haven van Kingstown aanlandde ; er was veel volk aan hetnbsp;strand ; de overgroote meerderheid waren armen,nbsp;vooral vrouwen en kinderen. Het had dien dagnbsp;zeer geregend en zij zongen en dansten met hunnenbsp;hloöte voeten in het slijk, dat het kluchtig -was'nbsp;om te zien. Ik zeide bij mij zei ven : al is dat volknbsp;hard beproefd en door onmeedoogende Engelschenbsp;Lords onderdrukt, dat volk is toch gelukkig,nbsp;omdat het godsdienstig js. Hier van echter heb iknbsp;mij, bij elke mijner reizen Aoor Ierland, meer ennbsp;meer kunnen overtuigen.
-ocr page 255-OEN wij aan land gestapt waren, namen wij onmiddellijk den treinnbsp;om nog voor den avond op onze bestemming te zijn. In het bevolkte en schoonenbsp;dorp B. (1) woonde de rijke heer X., die er zijn
De groote familie waarvan liier gaat gesproken worden, heeft sedert verf-cheitlene jaren Ierland verlaten, omdat denbsp;vochtige en koude lersche lucht nadeelig werkte op de gezondheid van madame X,; en daar zij nu in de eene dan wederom innbsp;eene andere der Ilaliaanschesteden verblijft, heb ik niet kunnennbsp;te weten komen, of het haar aangenaam of onaangenaam zonnbsp;zijn, dat ik deze. hoewel eervolle, bijzonderheden in mijn werknbsp;verhaalde. Ik heb mij hierom moeten te vreden houden met dennbsp;naam der familie door eene X., en die der plaats door eene B.nbsp;aan te duiden.
-ocr page 256-— 244 —
kasteel had en ons een stichting had aangeboden ; hij zelf zou ons ia de nabijheid van zijn park eenenbsp;kerk en klooster gebouwd hebben. Op aanradennbsp;van vele hooggeplaatste personen hadden wij ditnbsp;aanbod aanvaard en gingen nu ter plaatse denbsp;zaak onderzoeken. Ook kwamen wij met die godsdienstige familie overeen, om zoohaast mogelijknbsp;eenige Paters naar B. te zenden.
Wij werden met groote liefde op het kasteel ontvangen ; en daair ik ter oorzake eener koude,nbsp;welke ik op reis gevat had, onpasselijk werd,nbsp;moesten wij er verscheidene dagen verblijven.
Ik wil hier de geschiedenis dezer godsdienstige familie verhalen, gelijk da dame zelve ze mijnbsp;verteld heeft. Zij is te treffend, om hier harenbsp;plaats niet te vinden, dewijl zij een buitengewoonnbsp;bewijs oplevert van hetgeen de gratie in de zielennbsp;kan uitwerken.
Eenige jaren te voren was die familie nog Protestansch. In eene groote en schoone kapel,nbsp;bij het kasteel gebouwd, w'erden de godsdienstoefeningen verricht door eenen jongen Protes-tantschen priester, die op het kasteel woonde. Opnbsp;zekeren dag verklaarde die jonge heer aan dennbsp;beer X. en aan zijne dame, dat hij den Katholiekennbsp;godsdienst wilde omhelzen en daarom na eenige
-ocr page 257-245 —
dagen
naar Rome vertrekken, om daar in de Katholieke kerk opgenomen te worden : “ En,nbsp;zoo voegde hij er bij, ik zal in Ierland niet meernbsp;wederkeeren, voor dat ik Katholieke priester zalnbsp;gewijd zijn. » Gelijk men kan denken, bracht ditnbsp;besluit van den jongen heer eene groote opschudding op bet kasteel te wege ; nogtans eerbiedigdenbsp;men zijn besluit, en hij vertrok zonder de minstenbsp;onaangename bemerking van den kant dier familie te moeten hooren.
Eenige maanden later ontving de heer X. van zijnen gewezen Minister een brief uit Rome, innbsp;welken deze hem zijne bekeering aankondigde,nbsp;alsook de hoop dat hij binnen de twee jaren zounbsp;priester gewijd worden. Hij sprak verder in zijnnbsp;brief over zijn geluk van tot den waren godsdienstnbsp;gekomen te zijn, van met hulp der goddelijkenbsp;gratie de waarheid gekend te hebben en druktenbsp;er tevens den wensch uit, dat zij allen datzelfdenbsp;geluk van den hemel mochten ontvangen.
De wenschen van den jongen bekeerde zouden vervuld worden. Mijnheer en Madame X. begonnen den godsdienst te studeeren en vonden weldra, dat het Protestantismus de ware Kerk van
-ocr page 258-246 —
Jesus-Christus niet kon zijn. Zij vertrokken dan heiden naar Parijs, om daar over de gewichtigenbsp;zaak hunner bekeering met den vermaarden Paternbsp;Jezuiet de Ravignan te handelen. Die geleerdenbsp;en heilige man voltrok het werk, dat de gratienbsp;van God begonnen had, en, verder door die gratienbsp;geholpen, keerden zij als Roomsch-Kathoiiekennbsp;naar bun kasteel van B. terug.
Z'j hadden drie kinderen, twee zonen en eene dochter, de oudste w^as toen zeventien jaren oud,nbsp;de tweede telde vijftien jaren, en het dochtertjenbsp;had dan omtrent de elf jaren bereikt. Op zekerennbsp;dag zat madame geheel alleen in het salon in diepenbsp;gepeizen verslonden ; zij dacht aan haar geluk ennbsp;aan dat van haren man, doch gevoelde zich pijnlijk aangedaan, wmnneer zij aan hare kinderennbsp;peisde, die nog in de dwaling leefden. Dan kwamnbsp;haar oudste zoon binnen, en zijne moeder zoo innbsp;gedachten verslonden ziende, zeide hij haar :nbsp;« Mama, zijt gij niet wel ? Gij ziet er mij zoo droefgeestig uit, wat scheelt er? n — « Kom hier, zoon,nbsp;antwoordde zij, ik zal het u zeggen : Uw Papa ennbsp;ik, wij zijn Katholiek geworden ! » Eene verschrikkelijke ontroering maakte zich van den zoon
-ocr page 259-— 247 —
meester, hij tierde, trok zich met de haren, en liep tot bij eene der vensters, waar hij als een uitzinnige stond te springen. Doch op eens bedaarde hijnbsp;zich en kwam bij zijne moeder wieer; “ Mama,nbsp;zeide hij, hebt gij en Papa dit uit overtuigingnbsp;.gedaan? » — “ Welzeker, zoon. » — «Nu, dan isnbsp;het wel! » en er werd geen enkel w’oord meernbsp;over die groote verandering tusschen ouders ennbsp;kinderen gewisseld.
Alles bleef zóó eenigen tijd duren ; de ouders baden voor de bekeering hunner kinderen en dedennbsp;er overal veel voor bidden, en God, die hun denbsp;oogen had geopend, bracht ook hunne kinderennbsp;tot de kennis der waarheid. De twee zonen, vroegen de toelating aan hunne ouders, om ook naarnbsp;Parijs te gaan, ten einde daar dienzelfden Paternbsp;DE Ravignan te spreken ; hunne vraag werd hunnbsp;onmiddellijk toegestaan, en zij keerden, gelijk hunnbsp;vader en moeder, bekeerd te B. weer. Nu bleefnbsp;bet dochtertje nog over; de moeder belastte zichnbsp;er mede, en na korten tijd was het eveneens kindnbsp;van de Heilige Kerk, en nu was de gansche familienbsp;Katholiek.
-ocr page 260-— 248 —
Ondertusschen ontvingen zij dikwijls brieven’ van den jongen heer, die weldra zou priesternbsp;gewijd worden; hij wenschte hun geluk over zoonbsp;groote en menigvuldige gratiën, w'ekte hen op omnbsp;den goeden God met hem te danken en altoos eennbsp;leven waardig van zoo groote weldaden te leiden.
Toen hij nu eindelijk aan de familie X. aankon-digde, dat hij priester geworden was en na veertien dagen te B. hoopte te zijn, was de vreugd zoo in de parochie als op het kasteel onuitsprekelijk.
Te B. aankomende, snelde men hem van het kasteel te gemoet, hij stapte uit het rijtuig, druktenbsp;de hand van mijnheer en madame, alsook die dernbsp;kinderen, doch de tranen heletteden ben wederzijds, een merkelijken tijd, van een enkel woordnbsp;te spreken. Dan kwamen de heeren pastoor ennbsp;kapelanen, alsook de burgerlijke overheid dennbsp;nieuwen priester beurtelings gelukwenschen, en,nbsp;op vraag van den heer Pastoor, aanvaardde denbsp;nieuwe priester van op den volgenden Zondag denbsp;plechtige hoogmis in de Parochiekerk te zingen.
Dien dag zullen de inwoners van dat dorp nog lang gedenken. Zij hadden den jongen Protestan-schen priester van het kasteel zeer wel gekend.
-ocr page 261-— 249 —
ea nu gingen zij hem wederzien in Katholieken priester herschapen. Alles was reeds vroeg te been,nbsp;om de laatste voorbereidselen der plechtigheidnbsp;te maken ; men zag overal de rijkste versieringennbsp;en de vreugd w’as algemeen.'Ook niet zonder reden,,nbsp;’t was immers een dag van dankbaarheid voor dennbsp;jongen priester, voor het kasteel, en voor gansebnbsp;de godsdienstige burgerij van B; een dag vannbsp;dankzegging aan den goeden God voor die schoon©nbsp;zegepraal zijner gratie. Een halve uur vóór denbsp;plechtigheid vertrokken er uit het kasteel drienbsp;rijke rijtuigen. In het eerste zat de jonge priesternbsp;alleen, en de heer X. in persoon vervulde het ambtnbsp;van koetsier, in de tweede zat Madame met'haarnbsp;dochtertje en in de derde hadden de twee jongenbsp;heeren plaats genomen. Toen de eerste koets aannbsp;de poort van het park verscheen, ging er uit allernbsp;monden een luidruchtig « hourra » op, verscheidenenbsp;der voornaamste burgers hielden de koets tegen,nbsp;spanden de paarden af, en trokken de koets tot aannbsp;de kerkdeur op een afstand van omtrent vijf minuten. Als nu de jonge priester uit het rijtuig staptenbsp;en de kerk wilde binnen gaan, namen twee dernbsp;voornoemde en zeer sterke mannen hem onder denbsp;armen vast en droegen hem tot bij het hoogaltaar ;nbsp;hetgeen bij de eenvoudige lerlanders een bijzonder
-ocr page 262-— 250 —
bewijs van hoogachting is. De Heilige Mis w^erd met ongemeens plechtigheid gezongen, en na datnbsp;alles afgeloopen was, keerde de stoet op dezelfdenbsp;wijze weer tot aan den ingang van het park. Dienbsp;gansche dag was een dag van innige vreugd, en denbsp;heer X. toonde hij deze gelegenheid, dat de godsdienstige burgerij van B. geenszins voor niets zoonbsp;groote eer aan zijnen priester en aan het kasteelnbsp;had aangedaan.
gt;!:
De schoone kapel van het kasteel, oorspronkelijk voorden Protestanschen eeredienst gebouwd, was nu in eeoe Katholieke kapel veranderd, waarnbsp;dagelijks de goddelijke dienst zeer treffelijk werdnbsp;verricht. Op Zon- en Feestdagen werden Mis ennbsp;Lof in muziek gezongen, gelijk ook het Lof op verscheidene werkdagen. Men zag bij het gestoeltenbsp;verscheidene instrumenten, waarop door den heernbsp;X. door Madame, door de kinderen en andere liefhebbers de schoonste muziek uitgevoerd werd. Iknbsp;was diep bewogen, toen ik het geluk had, denbsp;Katholieke ceremoniën zoo plechtig te zien verrichten door nieuw bekeerden, en dat in dezelfde kapel,nbsp;die eenige jaren te voren nog tot tempel der dwaling diende.
-ocr page 263-— 251 —
Alles ging op het kasteel in zoo volkomene orde, dat men zou geloofd hebben er in een klooster tenbsp;zijn. Het opstaan, het slapen gaan, het gebed,nbsp;de goddelijke diensten, het eten, alles geschieddenbsp;altoos op hetzelfde uur, en een slag op eene grootenbsp;metalen plaat, waarvan de klank het geheelnbsp;kasteel door weergalmde, diende om al die verschillende oefeningen aan te kondigen. Ook zagnbsp;men aanstonds elkeen op zijnen post daar, waarnbsp;de gehoorzaamheid hem riep.
Ik moet hier nog eene aangename verrassing aanhalen, welke mij den dag na onze aankomst tenbsp;beurt viel : Daar ik, gelijk ik reeds gezeid heb,nbsp;op reis eene zware koude had gevat, was ik genoodzaakt den volgenden dag te bed te blijven;nbsp;’s morgens kwam de opperknecht aan mijne deurnbsp;kloppen, ik riep hem van binnen te komen. Hijnbsp;sprak mij dan in het Engelsch aan, en toen iknbsp;hem antwoordde dat ik geen Engelsch verslond,nbsp;vroeg hij mij in het Fransch, w'aar hij, zoo watnbsp;van kende, of ik een Franschman was? “ Neen,nbsp;zeide ik, ik ben een Belg. » — « Hé, een Belg,nbsp;verstaal gij dan ook Hollandsch? » — “ Zeer wel,nbsp;dewijl ik een Limburger ben. » Hier begon de
-ocr page 264-— 252 —
man nu Hollandsch te spreken, en noch hij noch ik wisten niet wat ons óverkwam. Hij was eennbsp;Amsterdammer, had reeds ruimen tijd in Engeland en Ierland gewoond, en had nu het geluk,nbsp;zeide hij, van bij zoo brave lieden in dienst gekomen te zijn. Wij spraken eenigen tijd samennbsp;over Holland en over België, totdat hij mij vroegnbsp;wat ik verlangde, en wanneer ik begeerde, datnbsp;men mijn bed zou maken ? “ Ik heb niets noodig,nbsp;zeide ik, dan wat water om te drinken, en w^atnbsp;mijn bed betreft, dit behoeft niet gemaakt te worden, dewijl het wel voor drie dagen kan dienen. \nbsp;Morgen hoop ik genezen te zijn, ik zal-mij'laternbsp;meer naar voren leggen, en dan tegen den avondnbsp;aan den achterkant, H is immers meer da^n groo-tnbsp;genoeg voor drie menschen! « ’t Was inderdaadnbsp;zóó, want noch vóór noch na dien tijd heb ik ooitnbsp;zulk bed nog gezien. De man lachte hartelijk,met-mijn gezegde, en ging alles aan den heer X. vertellen, die, dewijl hij zeer vrolijk van inborst was,nbsp;zijn vermaak nam in mij te plagen met te zeggen :
“ Pater Provinciaal, hebt gij dezen nacht wel geslapen ? Is uw bed ook “groot genoeg? en wordt het ook op tijds door de bedienden opgemaakt? n
-ocr page 265-— 253 —
Na alzoo verscheidene dagen hier verbleven te zijn, namen wij afscheid van de geachte familie,nbsp;en aanstonds stelde de heer X. mannen aan hetnbsp;werk, om verscheidene groote gebouwen tot kerknbsp;en klooster in te richten. De Paters betrokken innbsp;afwachting een groot huis in het hart der parochie,nbsp;waar zij omtrent een jaar verbleven ; doch hunnbsp;w’erkkring waser te klein, dewijl zij zich moestennbsp;vergenoegen met de heilige bedieningen in denbsp;parochie en in de eene of de andere der bijliggende plaatsen uit te oefenen. Dit alles was ternbsp;kennis gekomen van den geleerden en heiligennbsp;Prelaat, Monseigneur Moriarty, Bisschep tenbsp;Killarney, en groote vriend van de Orde vannbsp;den Heiligen Franciscüs; hij kwam dan in onder-handeling met de Paters, om hun klooster van B.nbsp;naar Killarney te brengen, en deed aan,dennbsp;heer X. verstaan dat het voor de zaligheid dernbsp;zielen beter zou zijn, van met toelating des Eis-schops onze Paters, die er weinig goeds kondennbsp;stichten, door een vrouwenklooster te vervangen,nbsp;die zich met het onderwijs der kinderen van denbsp;parochie zouden belasten. Dit voorstel werd doornbsp;al de belanghebbenden aangenomen, en zóó verlieten wij deze eerste standplaats in Ierland, omnbsp;ons te Külarney te gaan vestigen, waar de Paters
-ocr page 266-254 —
thans een bloeiend klooster hebben, en nu het Novitiaat voor de Engelsche en lersche religieuzen geplaatst is. Moge de goede God óns daar talrijke jongelingen, zoo uit Engeland als uit Ierland zenden, die dan later, priester gewordennbsp;zijnde, met vrucht aan het welzijn van Ierland ennbsp;aan de bekeering der groote Engelsche Natienbsp;zulten werken! Onze Belgische Provincie heeftnbsp;voor dat groot werk reeds zeer vele opotferingennbsp;gedaan en zal er nog meer doen, indien God onsnbsp;voortdurend den vrede blijft verkenen.
-ocr page 267-E stad Killarney^ in het graafschap ^van Kerry, is de verblijfplaats van dennbsp;Bisschep; zij is in het hart van Ierlandnbsp;gelegen, op een afstand van zestig urennbsp;van Dublin, de groote en schoone hoofdstad vannbsp;het eiland. Hare omstreken zijn wonderschoon ;nbsp;de hooge bergen en de uitgestrekte Meren welkenbsp;men de Killarney-Lakes of de « 'Meren van.
-ocr page 268-— 256 —
Killarney » noemt, en die op een half uur afstands van de stad gelegen zijn, maken dat zij aanhoudend door vreemdelingen uit alle werelddeelennbsp;bezocht wordt, ’t Was daar, dat de doorluchtigenbsp;Bisschop Moriarty, zaliger gedachtenis, eennbsp;man van groote deugd, geleerdheid en welsprekendheid ons een klooster aanbood. Er was slechtsnbsp;ééne kerk in de stad, te weten, de kathedraal, dienbsp;nogtans voor het geestelijk welzijn der stad welnbsp;voldoende scheen, dewijl zij niet meer dan vijfnbsp;duizend zielen telt. Doch Monseigneur verlangdenbsp;de kinderen van den Heiligen Franciscus totnbsp;helpers te hebben, niet énkel voor zijne bisschoppelijke stad, maar nog'voor gansch zijn bisdom.
De kathedraal, door denzelfden Bisschop groo-tendeels gebouwd, is zeer groot en uitnemend schoon; geene kosten heeft Zijne Hoogwaardigheidnbsp;gespaard, om aan Gods Huis de verdiende prachtnbsp;te geven. Rond de stad ziet men verscheidenenbsp;schoone openbare gebouwen, een klooster vannbsp;Broeders van Liefde, verscheidene vrouwenkloosters, die allen met het onderwijs der jeugd, of ooknbsp;met het verzorgen der zieken belast zijn. De Bisschoppelijke kerk ligt aan het een uiteinde dernbsp;stad en ons klooster aan het ander. Hoewelnbsp;het niet geheel groot is, is het nogtans een van
-ocr page 269-257 —
de aangenaamste kloosters, welke onze Provincie tusschen hare twintig kloosters telt. Het ligt aannbsp;het uiteinde van de markt, waar zich van dennbsp;«enen kant het Paleis van Justitie en van dennbsp;anderen een allerschoonst hotel bevinden.
Onze kerk aldaar wordt druk bezocht en de Paters zijn er zeer bemind. Zij prediken velenbsp;Missiën en Retraiten in de steden en dorpen dernbsp;omstreken. De eerste Overste van dit klooster wasnbsp;de Eerwaarde Pater Patriciüs, geboren te Assckenbsp;in Brabant, die scheen voorbeschikt te zijn omnbsp;deze eerste stichting te beginnen in het eiland,nbsp;welk door 'zijnen Heiligen Patroon, de Heiligenbsp;Bisschep Patriciüs, over vijftien eeuwen tot hetnbsp;geloof was bekeerd. Eilaas ! hij leefde nog slechtsnbsp;weinige jaren; intusschen nogtans had hij donnbsp;bouw der kerk begonnen ; de grondvesten warennbsp;gelegd, toen de dooi hem kwam uit het levennbsp;roepen. Zijne plechtige uitvaart was indrukwekkend door het groot getal.priesters en geloovigen,nbsp;die ze bywoonden. Monseigneur de Bisschop ge-waardigde zich in persoon den goddelijken dienstnbsp;te verrichten, en de stotFelijke overblijfselen vannbsp;den jongen Overste werden ter aarde besteld vóórnbsp;de plaats, die voor het hooge altaar bestemd was.
i
17
-ocr page 270-— 258
Dit nieuwe klooster begon in 1860. In afwachting dat zij een klooster en kerk in regel konden bouwen, betrokken de Paters een groot burgerhuis, waar zij twee ruime zalen tot kapel inrichtten. Wanneer ik de eerste maal, in October vannbsp;datzelfde jaar, te Killarney kwam, ’t w'as op eennbsp;Zaturdag, en des anderendaags de Heilige Misnbsp;zou lezen, kon ik zonder hulp van een Broeder,nbsp;die mij den w^eg baande, van de trappen niet geraken, dewijl zij van onder tot boven met men-schen bezet waren, die er kwamen Mis hooren ennbsp;in de kapel niet konden. Nu was ik in de sacristij,nbsp;maar had, om bij het altaar te komen, dezelfdenbsp;moeite; de kapel was zoo vol menschen, dat ver-scheidenen op den trap van het altaar knielden.nbsp;Nooit heb ik zoo groote verstrooidheid in mijnenbsp;Mis gehad dan op dezen dag, doch het w'as eenenbsp;aangename en zeker onvrijwillige verstrooidheid,nbsp;dewdjl de godsvrucht der mensclien mij dezelvenbsp;veroorzaakte en ik mij onzeggelijk getroffen gevoelde. Toen ik het kruis maakte, begonnen allennbsp;met mij luidop te bidden, maar dit geschieddenbsp;met tusschenpoozen; 't was vooral aan de Consecratie der Mis, dat ik alle soorten van uitroepingen en verzuchtingen hoorde, hetgeen in Ierlandnbsp;zóó gebruikelijk is, doch in mij, die daaraan niet
è
-ocr page 271-— 259
gewoon was, telkens eene diepe ontroering te wege bracht.
Op een der volgende dagen was ik bier getuige van een buitengewoon treifend voorval. Men weetnbsp;hoe eenige dagen te voren, namelijk den 18 September van dit jaar, in den slag van Castelfidardonbsp;en in de inneming der stad Ancona vele Pauselijke Zouaven door het Piëmonteesche leger gesneuveld en vele anderen krijgsgevangen gemaaktnbsp;w'aren, tusschen welke laatsten men zes honderdnbsp;lerlanders telde. Zij werden door het Piëmonteeschnbsp;gouvernement naar hun land teruggezonden, ennbsp;'t was in den namiddag van dezen dag, dat negentig van hen, allen geboortig van Killarney,.mnbsp;hunne geboortestad weerkwamen.
Wij hadden Monseigneur den Bisschop met al de priesters der stad op den middag, en warennbsp;slechts eenige oogenblikken aan tafel, toen Monseigneur van den Statie-Overste van Dublin eennbsp;telegram ontving, waardoor deze melde, dat denbsp;negentig Zouaven omtrent twee uren in Killarncynbsp;zouden aankomen. Monseigneur deed aan dennbsp;Statie-Overste van ZiTzV/arnr?/zeggen, dat hij denbsp;Zouaven in ons klooster zou ontvangen, ’t Was
-ocr page 272-— 260 —
een schoone dag, en ook was gansch de stad aan de statie; v/ant het nieu « s had Zich als een bliksemnbsp;overal verspreid en weinige huizen waren er, ofnbsp;zij hadden een lid hunner familie tusschen dienbsp;moedige jongelingen, die, voor de verdedigingnbsp;van Kerk en Paus, vier a vijf honderd uren vannbsp;hun vaderland hun leven waren gaan te pand stellen. Wanneer de trein aankwam, hief de harmonienbsp;het nationaal lied aan, en er stegen uit alle mondennbsp;zulke vreugdekreten op, dat men er zich moeielijknbsp;een gedacht kan van maken, indien men Ierlandnbsp;niet kent. De ouders vielen hunne zonen aan dennbsp;hals, de broeders en zusters hunne broeders, de fa-miliën verwelkomden hen met de tranen van blijdschap in de oogen, en dan geleidde men de bravenbsp;jongelingen tot aan ons klooster; waar Monseigneur hen ontving op het voorplein, omdM er vannbsp;binnen geene plaats genoeg was. Hij prees hunnennbsp;moed, verhief hunne dapperheid, en dankte hennbsp;voor het schoon voorbeeld, dat zij aan hunnenbsp;medeburgers en aan geheel Ierland gegeven hadden. Dan juichte men den Prelaat toe, men vroegnbsp;zijn zegen, en zij Werden door al het volk naarnbsp;hun vaderlijk huis geleid.
-ocr page 273-261
Omtrent den avond was er vergadering of « meeting » in de oude kathedraal, tot welke al denbsp;Zouaven, de geestelijkheid, de voornaamste burgers en de familiën onzer jongelingen waren bijnbsp;een gekomen. Verscheidene treffende redevoeringen werden er uitgesproken, zoo door de wereldlijke overheden als door de geestelijkheid. Mennbsp;verhief er den moed der jonge Zouaven, die ternbsp;verdediging der rechten van Kerk en Paus denbsp;wapens hadden opgenomen en ze slechts haddennbsp;neergeljgd, omdat zij door het ontzaglijk legernbsp;der Piëmonteezen overmand waren. Er wierd metnbsp;aandoening gesproken over de lersche Brigade,nbsp;van welke er velen op het slagveld gevallen en,nbsp;als ware martelaren, voor den godsdienst hunnbsp;bloed hadden gestort, en inzonderheid over denbsp;Killarneysche jongelingen, die hun vaderlandnbsp;niet hadden mogen wederzien, dewijl zij op hetnbsp;slagveld eene glorierijke dood voor de heiligstenbsp;aller zaken gestorven waren. Da aandoening dernbsp;aanwezigen was onzeggelijk, doch weldra namennbsp;de godsdienstige gevoelens wederom de overhandnbsp;en men juichte luidruchtig den Paus en zijnenbsp;moedige soldaten toe ; die dan ook allen verklaarden, dat zij, op den eersten oproep van den Heiligen Vader, wederom naar Rome zouden snellen
-ocr page 274-— 262 —
om hem ter verdediging te staan. De bijeenkomst werd laat in den avond opgeheven en men kondigdenbsp;aan, dat den volgenden dag een plechtige lijkdienstnbsp;voor de gesneuvelde jongelingen van Casieljidardonbsp;en Ancona in de kathedraal zou gezongen worden.
Inderdaad, des anderendaags was de Bisschoppelijke kerk vol menschen; de gansche stad wilde een bewijs van bewondering aan de moedigenbsp;strijders geven, en voor dezen, die op het slagveldnbsp;een roemrijke dood hadden gevonden, Gods barmhartigheid, mocht zij hun nog noodig zijn, afsmee-en. De kerk was schoon versierd, eene grootenbsp;lijkbaar was vóór het koor opgerecht, en Monseigneur de Bisschop, omgeven van zijne kanunniken en geestelijkheid der gansche stad, zong'denbsp;Pontifikale Mis. Wanneer alles afgeloopen was,nbsp;verliet de menigte langzaam de kathedraal, ennbsp;men troostte, of eerder, men wenschte de oudersnbsp;geluk, wier kinderep voor Gods zaak hun bloednbsp;en leveu gegeven hadden. Nooit zal Killarneynbsp;deze dagen van glorierijk en godsdienstig aan-'denken vergeten, en de goede God, wij mogen ernbsp;nist aan twijfelen, zal voor het gestorte lerlandsch
-ocr page 275-263
'Hoed aan dat zoo beproefd land bijzondere zegeningen schenken.
Ik heb reeds gesproken van den grooten geest van geloof, die het lersch volk bezielt, en voeg ernbsp;bier bij, dat die geest sonas te ver gaat, en dannbsp;bijgeloof wordt. Tijdens mijn verblijf in Killarneynbsp;hoorde ik daar een staaltje van ; wij waren aannbsp;tafel en de Overste, Pater Patriciüs, werd in hetnbsp;spreekhuis geroepen, w’aar hij een mannetje vannbsp;vijf en tachtig jaren in ’t midden der kamer op denbsp;knieën vond zitten. Wanneer de Pater binnennbsp;trad, vroeg de ouderling hem zijnen zegen, ennbsp;bad hem dan van eene vervloeking van hem tenbsp;willen afnemen, die sedert meer dan zestig jarennbsp;op hem drukte. Pater Patriciüs zag aanstonds,nbsp;datliij met zulk eenen bijgeloovige te doen had,nbsp;en liet hem zijne geschiedenis verhalen ; “ Ik w'asnbsp;omtrent twintig jaren oud. Vader, zeide hij, toennbsp;ik op zekeren dag in eenen dronken toestandnbsp;verkeerde. Ik ging alzoo de kerk binnen, waar opnbsp;dat uur niemand in was dan de oude pastoor, die,nbsp;gelijk ik het later zag, zich in de sakristij met hetnbsp;een of ander werk bezig hield. Ik wdlde daarnbsp;plaats nemen op een der stoelen, doch viel en de
-ocr page 276-264
stoel brak, en dat met zoo groot gedruis, dat de-oude man uit de sakristij kwam, om te zien wat er gebeurde. Bij geluk zag ik hem in tijds ennbsp;spoedde mij, gelijk ik kon, de kerk uit. Denbsp;pastoor volgde mij, doch daar hij oud en versletennbsp;was, kon hij mij niet achterhalen. Ik zag eens om,nbsp;en toen toonde mij de pastoor de vuist! Vader,nbsp;die vervloeking ligt mij loodzwaar op het hart ennbsp;heeft mij steeds ongelukkig gemaakt. Verbeeld unbsp;dat ik sedert dien mijne vrouw en een mijnernbsp;kinderen verloren heb! Al gevolgen. Vader, vannbsp;die vervloeking! Ach, Vader, neem mij dien lastnbsp;af, en de goede God zal u voor uw liefdewerknbsp;loonen ! w De Overste zeide hem : « Heb goedennbsp;moed, brave man, ik zal u aanstonds helpen ! ,nbsp;en hij maakte een groot kruis over hem, er bijnbsp;voegende : “ Ziedaar, nu zijt gij verlost 1 » Denbsp;ouderling sprong op van vreugd, dankte den •nbsp;Pater in de treffendste bewoordingen, en riep dannbsp;uit: « Nu, Vader, hoop ik het overige mijner weinige dagen in vrede en rust door te brengen ! » Denbsp;Pater toonde hem dan, hoe hij zich voortaan vannbsp;zulk bijgeloof moest wachten; hoe hij zulkenbsp;gedachten van den priester niet mocht hebben,nbsp;die niemand vervloekt maar allen zegent. “ ’t Isnbsp;waar, Vader, zeide hij dan, ik zal er mij in
-ocr page 277-— 265 —
’t vervolg van wachten, en dank u voor al het goed, wat gij mij vandaag gedaan hebt! „ Hiermede verliet hij het klooster en trok wel gemoednbsp;naar huis.
Het is nog bijzonder opmerkenswaardig,hoe weinig de lerlanders in ’t algemeen de dood vreezen. Elk lerlander om zoo te zeggen maakt deel vannbsp;het Broederschap van Onze Lieve Vrouw van dennbsp;Berg Carmelus. Zij noemen dat « hunne Orde. »nbsp;De jonge dochters nu maken, voordat zij achttiennbsp;jaren oud zijn, het kostuum gereed, waarin zij ennbsp;hunne broeders willen begraven worden, en ooknbsp;sterven indien het mogelijk is. Dit kostuum, welknbsp;het hoofd met een kapje en verder het geheelnbsp;lichaam, als meteen mantel bedekt, is van bruin-roode stof, en rondom met fraaie witte lintennbsp;omzoomd; en zoohaast zij de laatste Heiligenbsp;Sacramenten ontvangen hebben, wordt dit kostuumnbsp;bijgehaald en nevens het bed van de ziekennbsp;gelegd, of ook hun aangetrokken, indien de staatnbsp;hunner ziekte zulks toelaat, om er in te sterven ofnbsp;ten minste begraven te worden. Ook vinden denbsp;ouders geene de minste zwarigheid in zelvennbsp;aan hunne zieke kinderen te zeggen, dat zij ziek
-ocr page 278-— 266 —
tot de dood moeten bereiden, hetgeen de kinderen insgelijks opzichtens hunne zieke ouders doen,nbsp;wanneer men hen verzekerd heeft, dat er geennbsp;kans van genezen meer overblijft.
Dit gedrag, ik weet het, zal door de groote meerderheid afgekeurd worden, en nogtans is hetnbsp;geheel en al overeenstemmig met de oprechtnbsp;godsdienstige gevoelens, en wel anders christelyknbsp;dan het gedrag-van dezen, die aan hunne oudersnbsp;of kinderen het gevaar verbergen, en hierdoornbsp;niet zelden de oorzaak zijn, dat de zieken onbereid, ja zelfs zonder de Heilige Sacramenten,nbsp;sterven. Men vreest, van de zieken over hetnbsp;gevaar te vermanen, waarin dezen zich bevinden,nbsp;om, zooals men zegt, hen niet te verschrikken ;nbsp;en ondertusschen verzuimt men van hun bijtijdsnbsp;de Heilige Sacramenten, die groote middelen vannbsp;zaligheid en zelfs van gezondheid, te doen toedienen. Immers het geloof zegt ons, dat hetnbsp;Heilig Sacrament des Oliesels de gezondheidnbsp;aan den zieke wedergeeft, indien zij hem zalig is ;nbsp;waaruit men khn besluiten, dat er meermalennbsp;zieken sterven, die zouden genezen zijn, haddennbsp;zij in tijds de Heilige Sacramenten ontvangen.nbsp;Welke strenge rekening zullen zij dan, die hunnenbsp;zieken zoo laten sterven, aan den Oppersten
-ocr page 279-— 267 —
Rechter niet geven over hun onchristelijk gedrag !
Nog eene bijzonderheid, eigen aan het lersch volk, zijn de gebaren, welke zij maken tijdens denbsp;sermonen. Hunne oogen, hun hoofd, dikwijlsnbsp;zelfs de bewegingen van handen eu voeten volgennbsp;de verschillende indrukken van vrees of vannbsp;hoop, welke de woorden van den predikant opnbsp;hen maken. Zoo was ik op een Portiuncula-dagnbsp;tegenwoordig in het Sermoen, hetwelk Zijnenbsp;fioogweerdigheid, de Bisschep, in onze Kerk deed.nbsp;Telkens hoorde men bij het einde zijner volzinnen,nbsp;uitroepingen tusschen het volk ontstaan, en toennbsp;hij, op het einde van zijn Sermoen, zijne talrijkenbsp;toehoorders opwekte om den groeten aflaat 'metnbsp;iever eu godsvrucht te verdienen, en de woordennbsp;aaqhaalde, welk de Heilige Franciscus op dezennbsp;dag in de Kapel van Portiuncula zeide : « Lievenbsp;broeders en zusters, ik wil u allen naar den Hemelnbsp;zenden ! gt;'gt; riep men van alle kanten ; o! o ! o! ennbsp;elkeen sloeg de handen met een gevoel van vreugdnbsp;in elkaar.
Voor jonge predikanten is dit soms zeer hinderlijk, gelijk het gebeurde aan onzen Pater Patri-
-ocr page 280-— 268 —
cius in het eerste Sermoen, hetwelk hij voor het volk deed. Hij predikte over de plichten der kinderen jegens hunne ouders, en haalde een langnbsp;voorbeeld aan van eenen zoon, die zijne moedernbsp;mishandelde, maar ook door God voorbeeldelijknbsp;gestraft werd. Een oude vrouw onder anderen,nbsp;welke voor den predikstoel stond, schudde aanhoudend het hoofd en maakte tevens een geluidnbsp;van afkeuring over het gedrag van dien ontaardennbsp;zoon. De Pater zag het, en was er zoo door verstrooid dat hij de grootste moeite bad, om aan hetnbsp;einde van zijn Sermoen te komen. Gelijk mennbsp;ziet, is het altijd die zelfde geest van geloof, welkenbsp;in al de werken van den Katholieken lerlandernbsp;doorstraalt.
Hetgeen Zijne Hoogwaardigheid Monseigneur Moriarty nog aanzettede, om onze Patersnbsp;iu zijne Bisschoppelijke stad te hebben, was datnbsp;er op een kleinen afstand van de stad weleer eennbsp;klooster van Franciscus’ kinderen bestond. Onzenbsp;Kronijkschrijver Wadding zegt (Tom. III p. 472)nbsp;dat dit klooster er gesticht werd door den heernbsp;Teigne M’Carthy Moore, omtrent het jaar 1340,nbsp;en dat het volk der omliggende plaatsen er veel
-ocr page 281-— 269 —
naartoe kwam, om het mirakuleus beeld der Moeder Gods te eeren.
Dit klooster, Muckross Abbey genoemd, is sedert de vervolgingen der laatste eeuwen innbsp;ruïnen vervallen ; doch die door den eigenaar, dennbsp;heer Herbert, wiens kasteel er inde nabijheid is,nbsp;met zorg hersteld worden, telkens dalt er het eennbsp;of ander stuk van afvalt. De muren der kerk, dernbsp;kapel van Onze-Lieve-Vrouw en des kloostersnbsp;staan nog grootendeels recht, en in het middennbsp;van den vierkantigen pandhof staat een boom vannbsp;ongewone dikte, welken men beweert er nog doornbsp;de Paters geplant te zijn, en wiens takken denbsp;rondstaande gebouwen geheel en al overlomme-ren. Deze kerk en derzelfder omtrek dienen sedertnbsp;lang tot kerkhof aan de Katholieke burgerij dernbsp;stad.
Voor onze aankomst te Killa¥ney bestond er het godvruchtig gebruik van alle jaren op dennbsp;2 Augustus deze ruïnen te bezoeken on daar voornbsp;de overledenen te bidden; doch niemand kon dennbsp;oorsprong van dat gebruik aanduiden, totdat hetnbsp;volgende feest van Portiuncula, welk op dennbsp;2 Augustus gevierd wordt, de zaak kwam verklaren. Dat bezoek op dezen dag kon dan niet andersnbsp;zijn, dan de oude gewoonte, die over eeuwen
-ocr page 282-— 270 —
bestond van op den 2 Augustus in de Muckross-Abbey den vermaarden aflaat van Portiuncula, vooral voor de Zielen des Vagevuurs, te gaan verdienen.
In 1861 werden de Paters hier aangenaam verrast door een bezoek van Zijne Koninklijkenbsp;Hoogheid, Monseigneur den Graaf van Vlaanderen, die, vergezeld van hooggeplaatste personen,nbsp;als toerist, Killarney en deszelfs omstreken kwamnbsp;bewonderen. Zijne Hoogheid was afgestapt in hetnbsp;Hotel der Statie, en reed van daar. den volgendennbsp;dag, naar de Lakes. Hij hield hier eenigen tijdnbsp;stil in het Hotel, bij de J^akes gelegen, tot datnbsp;men de schuiten zou gereed gemaakt hebben omnbsp;op het water te varen. Intusschen had de damenbsp;des Hotels met hem een gesprek aangeknoqpt ennbsp;zeide aan Zijne Hoogheid, dat er in de stad eennbsp;klooster was van Belgische Paters. « Belgischenbsp;Paters? zeide hij, wel, ik wil die zien, wij rijdennbsp;aanstonds weer naar de stad en zullen morgennbsp;bier terugkomen, om ons uitstapje te doen! »nbsp;Eene halve uur later was Zijne Hoogheid in hetnbsp;klooster.
De Paters, zooals men kan denken, waren
-ocr page 283-— 271 —
uitnemend door zulk bezoek verheugd en vereerd^ en aanstonds waren zij rond Zijne Hoogheid geschaard, behalve eenen, die in den hof bezig was.nbsp;De Pater Gardiaan deed hem roepen :, “ Komnbsp;gauw, broeder, zoo sprak deze, die met de boodschap belast was. Monseigneur de Graaf vannbsp;Vlaanderen is in den refter ! » De Broeder kw'amnbsp;dan gansch onthutst den refter binnen, viel voornbsp;den Graaf op zijne knieën, en vroeg hem de Benedictie ; de naam van Monseigneur, welken mennbsp;aan de Bisschoppen geeft, had hem het hoofd doennbsp;verliezen. De Graaf lachtte dat hij schokte, ennbsp;zyne vroolijkheid werd door al de aanwezigen gedeeld.
Zijne Hoogheid zeide dan, dat het eene ware voldoening voor hem was zoovele landgenoten innbsp;dit ver afgelegen land aan te treffen, vroeg dannbsp;naar de geboorteplaats van eiken religieus in hetnbsp;bijzonder en voegde er bij, dat hij met genoegennbsp;had vernomen hoeveel goeds zij in die strekennbsp;deden, en hoe zij al de genegenheid van het volknbsp;bezaten. Hij sprak dan nog lang over zijne reis innbsp;Engeland en Ierland, waarover hij zich bijzondernbsp;voldaan toonde. Dan vertrok hij, de Paters metnbsp;groote minzaamheid de hand drukkende, ennbsp;keerde weder naar zijn Hotel.
-ocr page 284-~ 272 —
’s Anderendaags ontving onze Pater Gardiaan «en briefje, waardoor hij verzocht werd van naarnbsp;het Hotel te willen komen, hetgeen deze aanstondsnbsp;deed. Dan zeide hem Zijne Hoogheid : “ Vader,nbsp;gij zult ons plezier doen, indien gij ons naar denbsp;Meren wilt vergezellen. » Pater Gardiaan namnbsp;dit volgaarne aan en dankte Zijne Hoogheid voornbsp;die eer. Dan deed de Graaf hem met zich in het-opene rijtuig komen, terwijl de overigen hem innbsp;andere rijtuigen volgden. In de schuit van dennbsp;Graaf moest de Overste eveneens plaats nemen,nbsp;en in de wederkomst naar de stad was hij nognbsp;sens aan de zijde van Zijne Hoogheid. Honderdennbsp;menschen waren op de been, om dezen Katholieken Prins te zien, hetgeen voor hen iets geheelnbsp;nieuws was. En toen zij den Pkter Gardiaan aan denbsp;zijde van den Graaf zagen zitten, was de geestdriftnbsp;onbeschrijfelijk; allen juichten den Belgischennbsp;Katholieken Prins toe, die de religieuzen, zijnenbsp;landgenooten, zóó vereerde. Aan het Hotel nam denbsp;Pater Gardiaan afscheid van Zijne Hoogheid, hemnbsp;dankende voor de ontvangene eer van zijn bezoek,nbsp;de Graaf dankte hem van zijnen kant voor hetnbsp;genoegen, welke hij hem had bezorgd, en zond,nbsp;voor dat hij vertrok, eene milde aalmoes aan hetnbsp;klooster.
-ocr page 285-273
Dit voorval is in de Archieven van Kiilarney’s Mooster met zorg aangeteekend, en men spreektnbsp;te Killarney nog dikwijls van de minzaamheidnbsp;van Zijne Koninklijke Hoogheid, den Graaf vannbsp;Vlaanderen.
Killarney is eene heerlijkheid, toebehoorende aan den edelen Graaf Lord Kenmare, die dichtnbsp;bij de stad zijn kasteel heeft en uitnemend rijk is.nbsp;Toon de Paters in 1860 te Killarney kwamen,nbsp;leefde de oude Lord Kenmare nog, doch woondenbsp;gewoonlijk te Londen, omdat hij lid was van denbsp;“ Kamer der Lords. „ Zijn eenige zoon bewoondenbsp;het kasteel van Killarney onder den naam vannbsp;Lord Castleross, welken naam hij bij de doodnbsp;zijns vaders verwisselde met dien van Lordnbsp;Kenmare, terwijl de gansche fortuin zijns vadersnbsp;hem in handen kwam»
Lord Castleross was een jongeling vol van godsdienst en deugd; hij trouwde in het beginnbsp;van 1858 de eenige dochter van Lord Hupmenbsp;Thynne; Gertrudis was haar naam. Nog zeernbsp;jong en met al de gaven der natuur en gratienbsp;verrijkt, had zij zich te gelijk met haren edelennbsp;vader tot het Katholiek geloof bekeerd en dat tennbsp;koste van de grootste opofferingen. Immers Lord
18
-ocr page 286-— 274
Hupme Thynne was Aartsdiaken der Protestant-sche Kerk van Engeland, welke waardigheid hens een jaarlijksch inkomen van zeven duizend pondnbsp;sterlings, dat is, honderd vijf-en-zeventig duizendnbsp;franken verzekerde. Dit alles liet hij varen omnbsp;aan de stem der gratie, die hem tot het alleennbsp;zaligmakende geloof riep, te gehoorzamen.
Hij en zijne dochter leefden heiden gelukkig over de uitstekende gratie, welke God hun hadnbsp;verleend, toen op zekeren dag de jonge Lordnbsp;Castleross de hand van jufvrouw Gertrudisnbsp;kwam vragen; de overeenkomst was welhaastnbsp;gesloten en het huwelijk had plaats tot vreugdenbsp;van al de Katholieken, die de heide edele familiënnbsp;kenden.
Zij ondernamen dan hunne huwelijksreis, bleven verder te Londen bij den ouden Heer Lord Kenmare, en kwamen slechts twee jaren later tenbsp;Killarney weer. Een kleine Lord Castleross wasnbsp;van het gezelschap. Toen zij te Killarney zoudennbsp;aankomen, was al het volk aan den spoorweg, omnbsp;het nieuwe paar in ze.gepraal te ontvangen. Sieraden ontbraken er niet, zelfs had men de tapijtennbsp;der geheele i?tad bijeengebracht, om er van aan denbsp;statie tot aan het kasteel den grond mede te dekken.
Wanneer nu de trein de statie kwam binnenge-
-ocr page 287-275
loopen, ging er een hourra op, waarvan de lucht weergalmde, en de menigte verzocht den Graafnbsp;van zijnen jongen zoon omhoog te willen steken,nbsp;om hem aan de toegesnelde burgerij te toonen ;nbsp;aan welk verzoek Lord Castleross met de meestenbsp;welwillendheid voldeed. Dan werd door al hetnbsp;volk, met begeleiding der harmonie, het nationaal lied aangeheven, en het doorluchtig gezelschap werd onder herhaalde hourras naar hetnbsp;kasteel geleid. Dit gebeurde in 1860.
Dit huwelijk blijft steeds hetgeen men een oprecht gelukkig huwelijk noemt. Dit kon nietnbsp;anders : de jonge dame had dien zegen van Godnbsp;door hare opotFeringen verdiend, en de jongenbsp;Graaf, die na de dood zijner deugdzame moedernbsp;door zijn vader in alle godsdienstige gevoelensnbsp;was opgevoed, was ook dien zegen waardig. Tweenbsp;zonen en eene dochter, welke God hun heeft verleend, maken thans hunne vreugd en glorie uit.nbsp;Mogen zij allen lang en gelukkig leven ! Wantnbsp;Lord Kenmare en zijne edele dame zijn eenenbsp;tweede voorzienigheid voor de armen, mildenbsp;gevers voor alle goede werken, en een warenbsp;steun voor den godsdienst in die streken.
Uit plicht van dankbaarheid voeg ik hier bij, dat wij aan Lord Kenmare en aan zijne edele
-ocr page 288-dame dee goeden uitslag van onze stichting te Killarney grootendeels te danken hebben; zijnbsp;zelven hebben eenen bazaar in onze nieuwe kerk,nbsp;voordat wij ze betrokken, opgericht, die de voldoende som om kerk en klooster te voltrekkennbsp;heeft opgeleverd. Behalve dat heeft Lady Ken-MARE nog veel andere schoone giften ter versiering onzer kerk gedaan, die allen, ter eeuwigenbsp;gedachtenis, in de Archieven van ons kloosternbsp;zijn aangeleekend.
Wat al schoone lessen kunnen wij hieruit niet trekken? Da ouders kunnen eruit leeren, hoe zijnbsp;hunne kinderen, willen zij er gelukkige menschennbsp;van maken, volgens de voorschriften van het Heilig Evangelie moeten opvoeden. — De kinderen,nbsp;hoe zij aan de goede zorgen van vader en moedernbsp;moeten beantwoorden, en hoe zij dan op Godsnbsp;heiligen zegen mogen staat maken. — Wij aflennbsp;moeten er uit leeren, hoe wij God steeds dankbaar moeten zijn voor de ontvangene w'eldaad vannbsp;ons heilig geloof, waaraan de edele Lord Hupmenbsp;Thynne en zijne dochter zulk verbazend jaar-lijksch inkomen opoflferen, en hoe de goede God,nbsp;zelfs van in dit leven, de opofferingen, welke wdjnbsp;voor hem doen, overvloedig beloont.
-ocr page 289-Limerick.
^ N mijne reis naar Ierland^ in 1860, deed ik een uitstapje naar Limerick,nbsp;leene der bijzonderste steden van hetnbsp;eiland. Ziehier om ^'elke reden Eennbsp;Eerwaarde Pater Redemptorist van Sint Truiden,nbsp;met welken ik bijzonder bevriend was, de Eerwaarde Pater Roes, vertrok naar Ierland en gingnbsp;te Limerick wonen. Voor dat hij Sint-Truidennbsp;verliet, kwam hij bij mij afscheid nemen en ik
-ocr page 290-278
moest hem beloven, dat ik hem bij mijne eerste reis naar Ierland te Limerich zou komen bezoeken.
Nu wilde ik dan ook bij deze eerste gelegenheid die belofte volbrengen. Doch ik ondervond totnbsp;mijne overgroote smart hoe waar het spreekwoordnbsp;is « De mensch mikt en God schikt » want toennbsp;ik in ons klooster van Schlerder in Engelandnbsp;aankwam, om van daar verder naar Ierland tenbsp;reizen, vond ik op tafel eene doodskaart liggen,nbsp;die het overlijden van den Eerwaarden Paternbsp;Roes, op den 5 October, melde. Dit onverwachtnbsp;nieuws baarde mij eenen pijnelijken indruk en iknbsp;zeide tot de Paters : « Welnu, ik heb hem eennbsp;bezoek beloofd, ik wil mijn woord houden; ennbsp;kan ik hem niet levend meer vinden, zal ik tochnbsp;op zijn graf een De Profundis gaan bidden. »
Wij kwamen dan te Limerich en werden er op de hartelijkste wijze door de Eerwaardenbsp;Paters ontvangen. Bijna onmiddelijk viel onsnbsp;gesprek op den Eerwaarden Pater Roes, die zoonbsp;vroegtijdig door de dood w’as weggehaald. Hijnbsp;was Rector pf Overste van het klooster, en hadnbsp;door zijnen minzamen omgang, en vooral door denbsp;volmaaktheid van zijn leven, de achting vapnbsp;groot en klein verworven. Ook was zijne doodnbsp;gelijk zijn leven, heilig gew^eest. Eene overgroote
-ocr page 291-— 21d —
menigte van mensclien, vooral uit den hoogen stand, waren van alle kanten toegesneld om hem,nbsp;bij zijne oprecht luisterrijke begrafenis, eenenbsp;laatste hulde van eerbied en vriendschap te be-toonen. Wij bezochten de kamer, waar hij, veertien dagen te voren gestorven was, als ook hetnbsp;kerkhof, in den hof der Paters, waar hij rustte.nbsp;Nevens zijn graf zagen wij dit van eenen anderennbsp;Pater Redemptorist, de Eerwaarde Pater Everdin,nbsp;welken ik insgelijks te Sint~TfuidenYid.^ gekend,nbsp;en die ook in Ierland^ vier jaren te voren, hetnbsp;einde zijner loopbaan vond op den 26 Decembernbsp;1856. Wij deden er ons gebed voor de beidenbsp;overledenen, en bleven dien dag bij de Eerwaarde
Paters doorbrensen.
!_/
Zij hebben er eene allerschoonste kerk en klooster, op eenen heuvel bij de stad gelegen, ennbsp;Jiu “ Sint Alphonsus-Berg » genaamd, en doen ernbsp;gelijk in al die omstreken veel goeds voor het heilnbsp;der zielen.
-ocr page 292-IER sluit ik mijne verhalen met'nog eenige woorden hij te voegen overnbsp;dat land, welk zoo zeer onze genegenheid en onze deelneming in zijne henbsp;proevingen verdient. Dit eiland, hoewel veelnbsp;grooter dan België, telt nogtans weinig meernbsp;inwoners. Het werd, gelijk wij reeds gezeid hebben, tot het Katholiek';[Geloof bekeerd door dennbsp;Heiligen Patricius, wiens feestdag er jaarlijks,..
-ocr page 293-— 281 --
op den 17 Maart, met groote plechtigheid gevierd wordt; en na deszelfs dood werden er overalnbsp;kerken en kloosters voor verschillende Ordennbsp;gebouwd; de Heilige Brigitta van Ierlanigt;nbsp;stichtte erin de zesde eeuw eene menigte kloostersnbsp;voor hare Religieuzen.
Ierland is altijd getrouw aan zijn geloof geble-ven, niettegenstaande al de bloedige vervolgingen en ongehoorde verdrukkingen der Engelschenbsp;Koningen, die er zich van meester gemaakt hebben. Men heeft de lerlanders van hunne goederen,nbsp;en van hunne rechten kunnen berooven, maarnbsp;van hunnen Godsdienst, nooit. Na vele eeuwennbsp;van verdrukking hebben zij eindelijk in 1829nbsp;hunne vrij malingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bekomen, dank aan
den onvermoeibaren iever van den beroemden lerlander, Daniel O’Connell ; nogtans zijn zijnbsp;nog ver van hunne rechtvaardige wenschen verkregen te hebben, en al vormen er de Katholiekennbsp;de vijf zesde deelen der bevolking, blijft Engelandnbsp;niet te min weigeren, van aan hunne rechtvaardige eischen te voldoen.
Geve de goede God, dat de dag der volkomens vrijmaking onzer lersche broeders weldra aan-breke! Zulk is onze vurigste wensch en ons innigstnbsp;verlangen.
-ocr page 294-— 282 —
Nu dan ben ik aan het einde Mijner Reisherinneringen gekomen ; mogen deze Verhalen aan mijne lezers eenige uren van vermaak en tevensnbsp;wat geestelijk voordeel bezorgd hebben ; en mijnnbsp;dubbel inzicht zal bereikt zijn 1
1H o XJ Igt; .
A.
Bladzijden.
Aartsbisschop van Posen.........98
Angelo (kanon van het kasteel Sint) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;116 - 122
Anselmus (Pater)...........HO
Antonius mn Padua (feest van den Heiligen) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129
Arnoldi (Monseigneur) Bisschep van Trier ... nbsp;nbsp;nbsp;97
Assisië met zijne verschillige Heiligdommen. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45
B.
Bambino, of het kind Jesus, te Rome.....27
Bartholomeus (kerk en klooster van den Heiligen.) 124
Begrafenis te Parijs..........18
Beheering van eenen Protestantschen Priester met
Beheering eener moeder....... • nbsp;nbsp;nbsp;214
t nbsp;nbsp;nbsp;van eenen Protestantsche Priester . . 244
gt; nbsp;nbsp;nbsp;der familie X.........243
Bernardus (Pater).........110-119
Berthaud (Monseigneur) Bisschep van Tudle . nbsp;nbsp;nbsp;.
Bonaventura (het kamertje van den Heiligen) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48
Brussel, ontmoeting van een oprecht liberaal . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;172
-ocr page 296-284
Calais (zeehaven) Pransche reizigers, gevaren der
zee..................
Cappaccini (de Kardinaal)........ig
Cmcilia (graf der Heilige)........4g
Carolus-Albertus, koning van nbsp;nbsp;nbsp;Piemontnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68
Cenis (de berg)............69
Cimta-Vecchia (zeehaven)......22 - 138
Clara (de Heilige) ...........61
Communie (Eerste)...........75
D.
De Borchgrave d’Altem (de Graaf)..... 1
Delhecque (Monseigneur) Bisschop nbsp;nbsp;nbsp;van Gent.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157
Desgenettes, Pastoor van O. L. V. der Overwinningen ............. 11
Dijon, (stad van Frankrijl)........157
Donnet (de Kardinaal)..........IO3
Dwpanloup, Bisschop van Orleans .... nbsp;nbsp;nbsp;12amp; - 145
E.
Emmannel (Pater) . EustacMus (Pater) .
162 - 180 - 183 - 190 - 242 ...... 162 - 228-
F.
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45
109 - 113
Franciscus mn Assisië (de Heilige). Fransche Generaals . . . . .
-ocr page 297-285
G.
Gala Koets van Pius IX.........29
Generaal-EapiUel van de Orde van den H. Fran
118 181nbsp;217nbsp;96nbsp;270nbsp;41nbsp;36-39nbsp;60nbsp;155
ciscus.......... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Germanus (Pater)..........
Glasgow (kerk en klooster der Minderbroeders te)
Gotale, President van het Seminarie van Luih.
Graaf van Vlaanderen (Mgr de) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Grafplaatsen of Katakomben . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Chregorius XVI. Verhoor. — Kaarswijding
1 nbsp;nbsp;nbsp;» te Assisië.....
Grenoiel. Bed van Napoleon I. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
H.
Heiligen (twee lichamen van).......43
10
46
47 51
150
Heiligdom. O. L. V. der Overwinningen....
» nbsp;nbsp;nbsp;Fonte Columlo........
» Grecio...........
» nbsp;nbsp;nbsp;Assisië........ ¦
» nbsp;nbsp;nbsp;La Salette.......145
Heiligverllaring...........120
Herman (Pater)...........94
I. J.
lerlanders. Hun groot geloof. — Bijgeloof. — Verdrukkingen. — Onbevreesdheid voor de dood. . 241 Innocenütis (Pater)..........219
-ocr page 298-— 286 —
Kaarswijding door dea Paus . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Kapittel Generaal.......
Karaf met water .......
Kasteel van K. Treffende geschiedenis Katakomben. . . ¦ . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Kerkhof (Le Père Lachaise te Parijs).
j der PP. Capacienen te Rome Killarney. — Klooster en kerk der Minderbroeders. — Killarnoy-Lakes. — Monseigneur Mo-riarty. — Mijne eerste Mis aldaar. — Wederkomst derZouaven. — Meeting. — Lijkdienst. —nbsp;Bijgeloof. — Gebaren van het volk tijdens denbsp;Sermonen. — Muckross-Abbey. — Bezoek vannbsp;den Graaf van Vlaanderen. — Lord Kenmare.
Kinderliefde...........
Klooster der Minderbroeders nbsp;nbsp;nbsp;te Rome....
» nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rieti....
I nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pontecolombo .
gt; nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Grecio . . .
» nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Poggio-Bustone.
» nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Assisië, Chiesa
Nuova..........
Klooster der Minderbroeders te Assisië, Sacro Con
vento .............
Klooster der Minderbroeders te Assisië, Portiun
cula.............
Klooster der Minderbroeders te Assisië, Carceri.
» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» S. Damiano
39
118
7a
24a
41
11
27
255
237
27
45
46
47 49
52
54
57
59
61
287 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zambruschini (de Kardinaal)...... 2 Landen. — Aardige voorvallen.....82-164 Landlieden in Italië..........49 Leuven. Geloofsbelijdenis.........169 Lichtmis (feest van Lichtmis te Rome) .... Liverpool. Congregatie. — De verzoening. — De Pledge.............. Londen. Mgr Manning. — Mijnheer Wheler. — Klooster der Clarissen. — Paleis van Kristal. —nbsp;Museum van Madame Thussard. — Zondagrust. — Snelheid der treinen........183 |
39 222
Madona Santissima..........34
Magnificat (het)...........96
Manheim..............75
Manchester, kerk en klooster der Minderbroeders. 212
-ocr page 300-— 288 —
Manning (de Kardinaal).........183
Marseille, zeehaven.........J8 - 94
Medaljes..............144
Moriarty (Monseigneur) Bisschop van Killarney . nbsp;nbsp;nbsp;256
Morlot (de Kardinaal).........93
N.
Neven, (Monseigneur)..........96
O.
10
Onze Zieve-Vrouw der o verwiamngen .
P.
Paleis van Kristal bij Londen.......195
Paracciani Clarelli (de Kardinaal)......119
Pastoorhe (een oud Pransch). ... nbsp;nbsp;nbsp;99 - 136 - 144
Patricius (Pater)...........257
Patricius {^voeder)........ 212
Patrizi (de Kardinaal)...... 43
Pauzelijke Zegen door Pius IX.......112
Pecoi (de Graaf) Nuntius te Brussel..... 6
Perusia, zonderlinge voorval.......63
Petrus, (de kerk van den H.) te Rome.....22
Pifferari..............34
Pius IX. Bijzonder verhoor. — Openbaar verhoor ............133 - 135
Plymouth (de Bisschop van)........209
Poggio-Bustone, Heiligdom........49
-ocr page 301-— 289 —
Polycarpus (Pater)..........203
Portiuncula (kerk ea kapel van)......57
Pozen (de Aartsbisschop van) . nbsp;nbsp;nbsp; 98
R.
Relikwieën.............
Rieti ...............45
Rome............. 22-110
Roubaix, kerk en klooster der Minderbroeders . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;236
Rijssel, kerk en klooster der Minderbroeders . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;234
s.
Sacrament (Godsvrucht tot het Heilig) .... nbsp;nbsp;nbsp;131
/S'aZeWe (het Heiligdom van la) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;145-150
Schiedam (de Pastoor van) .... 90 - 105 - 145
Spoolen.......'.......
Slerchx (de Kardinaal).......114 - 123
T.
Taunton, aardig geval onder weg ...... nbsp;nbsp;nbsp;205
Tempeest op zee . nbsp;nbsp;nbsp; 143
Tolbeamten....... • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IS - 81 - 144
Twerlinchx (de Heer)..........64
1’uryn..............67
V.
Van Bommel (Monseigneur) Bisschop van Luik. . nbsp;nbsp;nbsp;161
— 290 —
Wheler (de familie) te Londen.......191
Zee, tempeest op zee........ 143 - 230
Zegen (Pauzelijke). . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........112
Einde.
DRUKFOUTEN.
Bladz. 20 lin. 8 : nbsp;nbsp;nbsp;tafel lees aan tafel.
Bladz. 250 lin. 6 ; Mj nbsp;nbsp;nbsp;gt; li).
Bladz. 262 lin. 11 ; afsmeeen nbsp;nbsp;nbsp;i afamp;meehen.
-ocr page 303-jC nbsp;nbsp;nbsp;-e' ,s -v; y-^.i:, \^.f?K’^v^gt;lt;5;' .â–
|‘-gt;- 'i â– '. nbsp;nbsp;nbsp;^â– ^â– : V'. ' '- -,- â– y-.\-' 'â– â–
'tr
W'
»amp;â–
w
ir-
r
I»,,
-ocr page 304- -ocr page 305-ii
-ocr page 306- -ocr page 307- -ocr page 308-