-ocr page 1-
GODVRÜGTIGE
ZANG
OP DE
VOORNAAMSTE
FEESTEN
DOOR
J.
JN.
TE AMSTELDAM,
BT THEODORU S CRAJENSCHOT.
M D C C L V I,
-ocr page 2-
V E R Æ û G Ô ß Í G Å Í
D Ê R
GELOVIGEN
OM DE Ê Ï M S Ô Å
DES
ZALIGMAKERS,
DIE DE KERK OP DE ZEVEN AVON-
DEN VOOR DEN KERSAVOND
UÍTBOEZEMD.
I.
v/ Wysheid, uit God zelf geboren,
Die 't Grootal in uw weegfchaal wikt,
En alles zagt en iterk befchikt;
AH kom: wy wenfchen u te horen.
Ai! kom, en wil ons kragtig léren
Den weg, die na den hemel leid.
En maken onze ziel bereid
Om zig waaragtig te bekeren.
A 2                                       
-ocr page 3-
(4)
2.
O God, die Isrels volk geleidde,
Aan Mozes in het vuur verfcheen,
Uw Wet fchreeft in den harden Heen»
En 't met uw gunften overfpreidde;
Ai ! wil tot ons ook nederkomen :
Verlos ons door uw flerke hand:
Voer ons na het beloofde Land,
Dat overvloeid van vreugdeftroinetx.
3-
O Bloem uit Jesfes ftam te wagten,
Op wien de Vorften zullen zien ,
Tot wien het Heidendom zal vlicn,
En zig door u gelukkig agten !
O Heflbloem wil ten laatfle uitfpruiten :
Laat ons befchouwen uwe kleur;
Inademen uw zoeten geur,
En werpen 't Slungvergift na buiten.
O Gy, die zult den Schepter voeren >
Den Sleutel dragen, dieontfluit,
Wiens magt door niemand word geftuit,
Wiens Ryk ook niemand kan ontroeren ;
Ai! wil, ôMagtige, verfchynen:
Verbreek de ketenen der geen',
Die door benauwdheid en geween
In hun gevangenis verkwynen.
-ocr page 4-
Cj)
O I-Jeilligt, dat eens op moet dagen!
O Glans van 't eeuwïgfchynend Ligt!
O Zuiv're Zon, wiens aangezigt
Niet ongeregtigs kan verdragen !
' Ai! kom ten voorfchyn uit de kimmen:
Beftraal de genen, die ontbloot
Van ligt, thans in het land der dood
Beneveld zitten met de fchimaien.
6.
O Vorft der volken , hun Verlangen !
O Hoekfteen, die de harten bind
Van Jood en Heiden, hoe verblind,
Die zullen uwe Wet ontvangen ;
Ai! kom dan, Heiliand aller menfchen,
Die zyn uit 't brofche ieem gekneed:
Uw liefde zy aan hen hefteed :
Vervul hun zugten en hun wenfchen,
7'.
O God, die eens met ons zult wonen,
Wiens wetten zullen zyn betragt,
Wiens komft het Heidendom verwagt;
Ai! kom, en wil uw aanfchyn tonen.
WÍJ, ô Emmanuel, afdalen,
Om ín den nood ons by teftaan,
Te redden, die verloren gaan ;
Wil ons met uwe gunft befiralen.
A 3
-ocr page 5-
HEILIGE BLYDSCHAP'
OM DE
GEBOORTE
DES
Æ A L I G Ì Á Ê Å R S.
IK roep im nit t: Wilt, 'Heem'ler,. douwen,
Nog tot de wolken : Regend neer
't Regtvaardig Zaad, den groten Heer,
Dien 't menfchdom heeft gewenfcht te aaufchouwen.
Ik roep niet: Wil, ô aarde, fp'yten,
En telen ons den Heilland voort:
Die ztigten zyn van ouds gehoord;
Ik moet een and'ren pligt thans kwytcn.
De afgezondene Hemellingen,
Van wier getal de lugtftreek krieid,
Doen my nu anders zyn bezield,
Dewyl zy niets dan blydfehap zingen,
Zy galmen in der Herd'ren oren :
Verheug u, ô_ bedroefde menfeh !
Verheug u: daar tot uwen wenich,
Uw Ueiliand heden is geboren.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
(7)
In Davids ftad zult gy hem vinden ;
Daar legt de Heerfcher van 't Grootal,
Geboren in een open frai,
In doeken , die zyn leen omwinden.
Daar is hy, in de kribb' gelegen,
Verzeld van zyne Moedermaagd
En van den Man, die zorge draagt
Voor haar en 't Kind, van 's Hemclswegeq.
Wie kan nu zugten? Wie kan vrezen?
Daar zo een tyding word gebragt,
Tot heil van 't menfchelyk geflagt.
Wie moet niet blyde en vrolyk wezen?
Welaan j myn ziel, wil u dan fpoeden
Na Bethlein langs 't'bekende fpoor:
De Herders trekken u al voor,
En laten 't vee zig zelve hoeden.
Laat varen ook alle aardfche zaken;
Laat Jezus zyn alleen betragt,
Uw fchat en rykdom zyn geägt ;
Laat nu uw hart door liefde blaken.
Zyt welkom, 6 myn Zaligmaker !
Ik zie myn' God hier in de wieg:
Ik weet dat ik my niet bedrieg :
Vertrekt, ô Jood, en Godverzaker !
Vertrekt van hier, gy domme zinnen!
De Prophéties zyn vervuld.
Dit Kind komt om myn zonden fchuld,
Te boeten, en wil dus beginnen.
Λ4
-ocr page 8-
CCS.3)
't Verkleint zig om myn trotfigheden ,
't Verlaagt zig om myn hoog gemoed,
Waardoor ik, fchoon een flegte bloed,
Geëerd wil zyn en aangebeden.
't Verfmaad de koninglyke Hoven
En luftpaleizen met hun pragt,
Om 't vuur van ydelheid met kragt
In aller harten uit te doven.
't [leeft voor geboorteplaats verkoren
Een open grot en bergfpelonk,
Die van den drek der dieren (lonk,
Om ongeägt te zyn geboren;
Om onze grootsheid te betalen;
Te doemen den verkeerden geeft,
Waardoor de fterveling zig leeft
Lufthuizen en verfierde zalen.
't Is gantfeh berooid en arm gekomen,
En 't heeft al 't flonk'rend goud verzaakt,
Waarvan de menfch zyn' afgod maakt,
Als 't hart daardoor word ingenomen.
Wat wond'ren moet ik hier aanfchoiwen ?
Ik zie den God van eeuwigheid,
Een Kind, dat, zonder onderfcheid
Als wy, moet zyne leen ontvouwen.
'k Zie hem, die alles heeft gefchapen,
Die 't Grootal qp zyn' vinger draagt,
En alles werkt wat hem behaagd,
In 's Moeders fchoot en ermen flapen.
-ocr page 9-
(9)
ïk zie den Heer der Heierfcharen,
Om wien het Eng'lendom (leeds juicht,
Voor wien de gantfche wereld buigt,
Zig met de kleine kind'ren paren.
Ik zie hem 's Moeders borften zuigen,
Die allen fchepzel, dat 'er leefd,
Het onderhoud en voedzel geeft,
Als 't redenligt ons doet getuigen.
ík zie hem, die van boven donderd,
En 't biixem-vuur op de aard' verfpreid,
Een Wigtje, dat nu lacht., dan fchrcid.
Wie moet niet flaan met my verwonderd?
Met wat een eerbied moet ik knielen
Voor dit alraágtig Wonderkind?
Hoe moet het zyn van my bemind,
Dat niets zoekt dan het heil der zielen?
O godlyk Kind! ô Heer der heeren!
Wil my met lachjes van genaê,
Terwyl 'k op U myne ogen fla,
Verblyden en uw oog toekeeren.
Verryk my met een' fchat van gaven :
Beheerfth met uwe Hefd' myn hart:
Vertrooil my in myn' druk en (mart,
En voer my na de Heraelhaven,
vvvv
VVV
vv
V
A5
-ocr page 10-
IMl ^lllll^ &rM 5*- Ä f*< Ä ?* -# * ^á|i!|áyíyj| * #.á|i&
HEILIGE VERWONDERING
O V E II HE Ô
G Å Ç Å IM
DER
 ŠS Í Y D Å Í ú S S Å
VAN D Å Í
Æ A L É G Ì Á Ê Å R.
Wm do et my deez' vertoning denkeu?
Wat openbaard ze aan ïiiyrc gezigt?
Een jong en eerftgeboren Wigt,
Dat my zyn heilig bloed komt fchenken.
Een Kind, des werelds groot Verlangen,
Het heilig en onichuïdig Lam,
Geboren uit Vorn Juda's Stam,
■En van een Moedermaagd ontvangen.
Een Kind, maar v/are God te zamen,
Die aan het mênfchdom wetten zet;
Hoe kan het fnymes van de Wet
Voor zo een godd'lyk Zaad betamen?
O heilig Kind ! gy doet bemerken,
Dat gy, fchoon van den vvetdwang vry,
U dus vernederd hebt om my,
En om myn heililand uit te werken.
Gy
-ocr page 11-
-ocr page 12-
( π 3
:bt dit fnym'es willen lyden,
En bluffchen dus dei; feilen brand,
taidoor myn vieefch word aangerand,
E:: ik myn brosheid voel heilry.deg.
,Gy hebt die pyuen willen voelen, ι
En i-.oeten de begeçrlykheên,
Waardoor myn ziel heeft veel gelee η ,
En die ik nog befpeur te woelen.
Gy hebt U voor de Wet gebogen,
Hoewel aan gene wet verpligt,
Opdat gy: Alles-is verrigt,
Zond zeggen, toen gy floot uwe ogen;
En om den fterveljag ie ]¿ren,
Hoe 's Heeren wil moet' zyn betragt,
En met gehoorzaamheid volbragt
Van allen, die hun heit bcgtiren.
O godd'lyk Kind! dat U vernederd, \
En wilt dat men uw vieefch befnyd,
Geef my, als 't vieefch den geeft beftryd,
Genaê, die myne kragt verméderd.
Als ik U, Jezus, zie befnyden,
Dan denke ik aan het pynlyk uur,
Wanneer uw blakend Hefdevuur
U al uw bloed heeft doen ontglyden.
Dewyl hier de eerde dvopp'lcn vloeien
Van dat oneindig dierbaar Bloed,
't Geen alle toetten waffchen moet, ■
En alle zielen moet befproeien.
Des
\
-ocr page 13-
(12)
Des zíe 'k hier als een beek ontfpringen,
Die volgen zal een Oceaan,
Als men de Steenrots hard zal flaan,
Tot drenking van de flervelingcn.
Ogodd'lyk Bloed, wil m y befprengen:
Maak myne dorre ziel bequaam
Om iets ter eere van Gods naam,
Om goede vrugtcn voort te brengen.
Wil, Heilland, dezen dag befneden,
Befnyden den bedorven menfeh,
En maken, dat ik naar myn wenfeh,
Bedwing 't geweld der inode leden.
Doe my naar 's Hemels wetten leven,
Steeds kruiffen 't wederfpannig vleefch ;
En wand'len in des Heeren vreez',
Om eens tnet U om hoog te ftreven.
-ocr page 14-
HEILIGE DANKBAARHEID
O M D E
OPENBARINGE
DES
ZALIGMAKERS
A A Í D E
HEIDENEN.
Wilt , Heidenen, van vreugde opfpringen,
En agt het heden uwen pligt,
Te juichen om 't veffchcnen ligt:
Wilt aan den Heer uw danklied zingen.
Gy waart, eilaas! zeer diep gezeten
In 't land der duifterniffe en dood,
Van het waaragtig ligt ontbloot,
En van den Hemel als vergeten.
Die u het leven had gegeven ,
En u zyn beeld had ingeprent.
Was by u vreemd en onbekend :
Gy wierd als beeilen voortgedreven.
Gr
-ocr page 15-
( "H )
Gy waart door blindheid dus bevangen,
Dat gy de fnode Goôn naliept,
En hen om heil en byftand riept,
Van wie gy nietwets kond erlangen,
Gy eerden hout en fieen als Goden,
Gy baat de zon en (Ierren aan,
Planeten, nieuwe en volle maan,
Ja 't fchepzel, dat u had van noden.
Gy, dus "verzakend' 't Opperwezen,
En op de àfgodery verzot,
Had tot uw ilraf en eeuwig lot,
Niets minder dan een hêll' te vrezen.
Gy zoud gewis ten afgrond dalen,
Indien gy blind bleeft als voorheen,
U niet gcnadelyk verfcheen
De Zon der waarheid met haar ftralen.
Deez' Zon is voor u opgerezen .·
Voor u, gelukkig Heidendom:
Daarom blyft nu niet langer itom:
Gods goedheid zy door u geprezen.
De Wyzen komen thans van verre:
Zy zoeken het vergodlykt Kind,
't Geen 's Moeders hand in doeken wind
En vinden 't door 't gelei der Sterre.
Zy zyn in 't huis, daar 't lag, getreden;
Zy vallen voor zyn voeten neer,
Aanbidden't als hunn' Opperhecr,
Wis waardig te zyn aangebeden.
-ocr page 16-
C 15)
Zy oop'nen hunne beurs en fchatten:
Ζ y off'ren tnirrhe, wierook, goud,
Drie gaven, die, als men ze ontvouwd,
Geen klein geheim in zig bevatten.
De wierook fchilderd, als door verven,
De Godheid van dît teder Kind;
't Goud, dat het voerd een hoogil bewind
De mirrhe, dat het eens zal fterven.
Deez' Wyzen zyn onze eerftelingen,
Geroepen door een Hemelkragt,
Die hen tot den Mefiias bragt,
Van wien zy 't ware ligt ontvingen.
Nahen is 't Heidendom by troepen,
Door 't heilzaam Evangeliwoord,
't Geen allerwegen-»wierd gehoord,
Ook uit de duifternis geroepen.
Wy hebben dit geluk genoten:
Wy zyn door 't ware ligt beflraald,
't Geen nog aan vele volken faald,
vVier ogen blyven toegefloten.
Wil, ô mynziel, u dankbaar tonen
Aan God voor het verleende ligt;
En weet, dat u van dezen pligc
Niets vryen kan of nu verfchonen.
Laat u der Wyzen voorbeeld nopen :
Val ook voor Jezus voeten neer,
Aanbid hem als uw' God en Heer,
En doe voor hem uw fchatkift open.
-ocr page 17-
( is;
Wil hem uw liefdegoud opdragen ,
Den wierook off'ren van 't gebed ,·
En mirrhe, die 't bederf belet,
Öf door verfterving hem behagen.
Wil met die gaven Jezus eren,
Myn ziel, uw gantfche leven lang;
Ga voortaan niet uw ouden gang,
Met tot de wereld.weer te keren.
Thans is u 't heilig ligt verfchenen :
Volg dit door alle uw zeden op :
Haat alle duifternis : verfchop
Al 't ydele, bemind vooïhenen.
Heb Jezus als uw baak voor ogen:
Treed zyne paên en wegen na :
Dan ζ uk gy ook door zyn genaê
In 't zalig ligt zyn opgetogen.
-ocr page 18-
m
HEILIGE V Å R R U Ê Ê É Í G
OVER DE
KRUIS DOOD
DES
ZALIGMAKERS.
treurfpel moet ik hier aanfchcnnven,
Waaraan de zon haar ligt onttrekt,
Dat fchuddingen der aard' verwekt?
Mag ík myne ogen wel betrouwen?
Wie is 't, dien 'k hier zie fcbandig fterven?
Wie is 't, om wien de zon zelf treurt,
Oü; wien de harde fteenrots fcheurt ?
Wie is 't, die dus wil 't leven derven?
Hy fchynt het hoofd der moordenaren,
Dewyl hy in het midden hangt,
En nevens hen de flraffe ontvangt,
Als of zy van één bende waren.
Gy zoud, myn ziel, te fpoorloos dwalen,
Zo gy u op uw oog verliet ;
En dien gy aldus fterven ziet,
Dagt eigen fchuldftraff' te betalen.
Dier»
-ocr page 19-
C 18 )
Dien gy befchouwd aan 't hout geklonken ,
Is Gods aanbiddelyke Zoon,
De deelgenoot van 's Vaders troon,
Uit liefde tot den menfch gefchonken.
Deze is 't, toen 't menfchdom had gezondigd,
En 't zielvergif was wyd verfpreid,
Die als Verlofler wierd voorzeid,
Als 't Vrouwe zaad ons aangekondigd,
Dat zoud 't ferpenten hoofd vertreden,
Terwyl 't in zyne hielen beet,
En 't vleefch de felfte fmert aandeed,
Die oit een iterv'ling heeft geleden.
't Is deez', verbeeld door veel figuren:
Door Izak, die den houtlaft draagt,
En die, als 't Abraham behaagd,
Wil 't opgeheven zwaard verduren :
Door de metalen flang, verheven
Voor hen, die van de flang gewond ,
Door 't aanzien wierden weer gezond,
En van de dood ontvongen 't leven :
Door 't Paafchlam, dat van de Ifrelieten
Geflagt wierd in Egyptenland,
Toen zy ontvloden Faroos hand,
En hunne flaverny verlieten :
Door duizenden van makke dieren
Geflagt door hen van jaar tot jaar,
Verteerd op 't brand- of zoen-altaar,
Van fchapen, bokken, kalv'ren, nieren:
-ocr page 20-
( 19)
Dog 't waren kragteloze verven ,
SlagtoiFers, onbequaam van 't quaad
By God, wiens hoogheid was verfmaad,
De fchuldvergifnis te verwerven.
Zy können wel de zonden tonen,
En dat daarvoor moeit zyn voldaan,
Maar noit den fchuldigeii ontflaan,
Die zynen God beftond te honen.
Daar moeit een ander Offer komen,
Gantfch dierbaar, heilig, onbevlekt,
Dat tot Gods welbehagen ftrekt,
Waardoor Gods hart word ingenomen,
Dat zyn verbolgenheid bevredigd,
Betaald voor alle gruweldaên,
Waarmee de menfeh is overlaên, '
En 't fnode hart hierdoor geledigd;
Dit Offer zie 'k hier opgedragen ;
Dit Offer is 't waaragcig Lam,
Dat onze misdaên op zig nam,
En eeuwig Gode zal behagen.
Dit heilig Lam laat zig hier doden :
Het kruishout word het zoenaltaar :
Zyn eigen wille is de Offeraar :
't Word voor de zonden aangeboden.
't Is 't Lam, dat naar de Profeetzyen
Zagtmoedig en geheel bereid
Ter flagtbank eens zou zyn geleid,
De dood voor alle menfehen lyên.
Ba                                  't Wil
(
-ocr page 21-
't Wil door deez' dood vol fchande boeten
Alle oneer j door ons aangedaan
Gods Majefteit, en ondergaan
De fraaadbeid, die wy lyden moeten,
't Wíl door zyn fmerten afbetalen
De fchuld van onze dartelbeên,
Als wy Gods wetten overtreên
Door 't hart in welluft op te halen.
Doe dan, myn ziel, 't geloofsoog open;,'
Bezef, wie hier aan 't kruishout hangt,
Door oneer en door pyn geprangd,
Om u den heilftand te doen hopen.
Bezef de grootheid uwer zonden,
Waarvoor geen offer was gewyd
Als dit, om eens te zyn bevryd
En van UW ketenen ontbonden.
Bezef, en fla gantfch opgetogen,
Hoe God de wereld heeft bemind ,
Dat hy zyn Zoon en heilig Kind
Laat flagten zonder mededogen.
Zie, hoe, om flaven viy te kopen,
Gods eigen Zoon ten prys verttrekt,
En naakt aan 't kruis hangt uitgerekt,
Zig latende al zyn bloed ontlopen.
Word gy, myn ziel, nog niet ontfioken
In wederliefde tot uw' God?
Is 't met zyn liefde niet gefpot?
Koe zal die koelheid zyn gewroken ?
-ocr page 22-
(21 )
Zyt gy dan uit metaal geklonken ?
Of ¡s uw hart een koude fchots,
Of is 't een harde en ruwe rots,
Onvatbaar voor Gods minnevonken?
Welaan, myn zie!, wil Jezus lieven,
Ontiluit voor heul geheel uw hart,
I.aat dit gevoelig en met finart
Door zyne ¡iefdefchigten grieven.
Wil voor uw' Zaligmaker leven,
Die zig voor u geleverd heeft,
En u 't waaragtig leven .geeft:
Wil liefde weer voor liefde geven.
Wii voor de fnode lüften fterven,
Hegt uwe leden ook aan 't kruis;
Dan zult gy wis in 's Vaders huis
Uw' rykdom en verblyfplaats erven.
Β S
-ocr page 23-
HEILIGE VREUGDEGALM
OVER DE
VERRYZENISSE
DES
ZALIG Ì Á Ê ER S.
vJOds Eerk heeft de allergrootfte reden,
Om op dit groot en plegtig fecft
Te galmen in een blyden geelt :
Laat ons bedryven vrolykheden!
Haar Bruid'gom, die ter dood verwezen,
De bitt're kruisdood had gefmaakt,
Wiens lichaam wierd in 't graf bewaakt,
Is op den derden dag verrezen.
De Heilzon is vlug doorgebroken
Met groten glans en heerlykheid,
En heeft de wolken ras verfpreid,
Waaronder hy fcheen weggedoken.
Hy had de wereld overwonnen,
De dood ontwapend door zyn dood,
En heeft in 't graf, dat hem befloot,
Het nieuwe leven zelf begonnen.
Geen
-ocr page 24-
-ocr page 25-
(23)
Geen graftomb' kon zyn almagt fluiten :
Hy drong met zyn bezielde leen
Door de alderhardfte fleenrots heen,
En quam herlevende na buiten.
Toen quam een Engel nederdalen,
Die als Gods Afgezant ontfloot
Het graf, verzegeld door den Jood,
En uitfchoot held're blixerrrftralen.
De wagters, dit aanfchouwend, beven,
Door dodelyke vreez' bekneld,
En, fchoon door hoog gezag gefteld,
Zyn aanftonds op de vlugt gedreven.
Mits naderen de vrome vrouwen,
Met fpeceryen zwaar belaên,
Die , in de fleengrot ingegaan,
Aldaar het ledig graf befchouwen.
Dit zagen ook twee Leerelingen,
Die, als de dag was opgeligt,
Op het ontvangen naberigt
Meê na des Heeren legplaats gingen,
Laatft zyn twee Engelen verfchenen
Aan Magdaleen, die kruisheldin,
Steeds blakende van zuiv're min,
Daar zy ftond aan het graf te wenen.
Haar ogen wierden haait ontfloten,
Als Jezus, die van agt'ren ftond ,
Haar aanfprak met zyn eigen mond ;
Zy wierd van blydfehap overgoten.
R ί
-ocr page 26-
C*4 )
Voort zagen hem ook de and're zielen,
Die door hem op haar* weg ontmoet,
En anngefproken en gegroet,
Fluks voor zyn voeten ncdervielen.
liet hoofd van Jezus lievelingen
Ontving 't geluk ¿Jeniefven dag,
Dat hy den Heer herlevend zag,
Als mede die na Emmaus gingen.
Toen 't dagligt was geheel verdwenen,
En na 't gehouden avondmaal,
Is Jezus in de binnezaal
Aan de vergadering verfchenen.
Weer na 't verloop van vier paar da
En nog verfcheiden malen meer,
Aan honderden op eenen keer,
Die den verrezen Heilland zagen.
Die wonder is door zo veel blykèn
En proef bevvyzen aangetoond
Van hen, die 't hebben bygewoond,
Dat 't ongeloof moet ftoin bezwyken.
Dit wonder kon niet agierblyven:
't Was door de Pxofeetzy voorfpeld:
't Was dikwerf door zyn' mond vermeld:
't Moefl al zyn and're wond'rcn llyven.
't Moeft 't eindlyt-i flor. en zegel hangen
Aan Jezus Evangelileer;
Herftellen zynen nnain en eer,
ons de heilhoop doen erlangen.
-ocr page 27-
( 2j ;
Dat ook ons lichaam zal verryzen
Ten leven in den jongi'ten dag,
Wanneer dellegter, vol gezag,
Zal 't eeuwig vonnis komen wyzen.
Dit wonder moed ten voorbeeld itrekken,
En leren, hoe wy uit de dood,
Die ons van Gods genade ontbloot,
Door 's Hemels kragt zyn op te wekken.
Wil dan, myn ziel, den lofzang zingen
Op 't wonder der verryzenjs
Des genen, die uw leven is,
En 't leven aller ftervelingen.
Wil voor de dood voortaan niet vrezen,
Die al haar kragt verloren heeft,
En voor den Overwinnaar beeft,
Die zegepralende is verrezen.
Wees niet befchrcomd dan eens te fterven,
En af te leggen 't Ioddig vleefch.
Dit is der goddelozen vrees,
Die 't eeuwig leven zullen deryen.
Maargy, myn ziel, hebt níet te btiven.
liet lichaam, dat u thans bedekt,
Zal heerlyk worden opgewekt,
En tot de onfterflykheid verheven.
Dien gy ziet uit de dood ontwaken,
Uw Jezus, zal door zyne kragt
Uw lichaam, fchoon tot ftof gebragt,
Verheerlykt, als het zyne, maken,
Β 5 ·
-ocr page 28-
( 26 )
Wil op dit hecrlyk leren mikken .·
Leg daartoe al uw' wandel aan :
Dan zult gy, weder opgedaan ,
Nok voor de twede dood verfchrikken.
Verrezen uit den ftaat der zonden
In waarheid, en niet flegts in fchyn:
Weet, dat uw leven nieuw moet zyn,
En al het oude zyn verflonden.
Wil dan het ondermaanfch verzaken ,
Steeds zoeken dat hier boven is,
En roepen om die erfenis,
Die u kan üeeds gelukkig maken.
Welaan, rnyn ziel, wil dan uwe ogen
Steeds wenden van de wereld af;
Agt haar uw' kerker en uw graf.
Vlieg hoger als de fterrebogen ;
Zoek daar uw' Jezus, uw' Beminden:
Roep hem met veel betrouwen aan.
Dat hy u vaardig wille ontflaan,
En van het fterfiyk deel ontbinden.
V
HEI.
-ocr page 29-
HE I L I G E. Æ I E L VE RIIE FFING
OVER DE
HEMELVAART
DES
ZALIGMAKERS.
De zon ryft noit uit hare kimmen ,
Geen vogel vliegt oit in de lugt
Zo hoog met zyrie Kelle vlugt,
Als dien 'k hier zie van de aarde opklimmen:
Als Jezus, van de dood verrezen ,
Die toen hy veertig dagen lang
Met woorden en door ommegang
Zyn Jongeren had onderwezen,
Van de aarde is hemelwaarts genegen
Voor der Apoftelen gezigt,
Nadat hy alles had verrigt,
En hen begun'ftigd met zyn' zegen.
Toen zagen zy hem opwaarts trekken,
Totdat een wolk aandryven quam,
Die hem voort uit hunne ogen nam,
En voor een wagen fche'en te ftrekken.
-ocr page 30-
-ocr page 31-
( =3 )
O Wonder aller wonderheden,
Dat de aarde na den hemel ftygt,
Het vleefch om hoog zyn plaats vcrkrygt,
Om daar te worden aangebeden !
God had weleer een paar van vromen,
Een' Ilenoch, die de deugd beleed,
En ook een yvrigen Profeet
Uit deze wereld weggenomen :
Maar niemand van de fterveüngen
Kon oit door eigen wille en kragt
Het lichaam, dat de ziel bevragt.
Opheffen na de fierrekringen.
Dit wonder kon alleen bewerken,
Wiens almngt gene palen heeft,
Die aan de zwaarte ligtheid geeft,
Sn die noit mirt in zyne merken,
Des zien wy na de hoogte varen
Hier 'tzelve iichaam, dat weleer
Betrad het Galileefche Meer,
En wandelde op de vlakke baren.
De hemel wierd met regt verkoren
Ter ruflplaatz' voor dit godlyk lyf:
Want waar kon 't anders zyn verbiyf
En woonfleê vinden naar behoren ?
Waar anders moed de Heilland wonen
Dan in het hemelfch Vaderland,
Daar hy aan 's Vaders regterhand
Zig kon als eigen Zoon vertonen?
-ocr page 32-
Hy moeft daarheen den weg ook wyzen..
En gaan in zyn' perfoon ons voor,
Opdat wy, wand'lende in zyn fpoor,
Daar zonden zyn, als wy venyzen.
Hy moeft de harten opwaarts trekken
Der genen, die hy op der aard'
Had tot Gods kinderen gebaard,
En hen door zyn' vooruitgang wekken.
Hy moeft voor zyne kiekens vliegen.
En leren, daar hy opwaarts week,
Aan hen de wiffe en regte ftreek,
Opdat hen niemand mögt bedriegen.
Hy moeft zig na den hemel wenden
Om den Vertroofter, ons zo waard,
Van daar, gelyk hy had verklaard.
Met ryke gaven af te zenden.
Hy wilde ons door zyn' aftogt leren,
Aan de aarde niet te zyn gehegt :
Maar dat ons hart moeft opgeregt
Ten hemel zyn, en daar verkeren.
Hy moeit het firmament doorboren,
Dat voor den menfch gefloten bleef.
Als Adam zyne fout bedreef,
En 't regt ten ingang had verloren.
Hy moeft aldaar als Koning dragen
Den ryksitaf en de glorikroon ,
En van den hogen hemeltroon
Zyn Kerk beftieren naar behagen, '
-ocr page 33-
( 30 )
Hy moed als Ilogeprieiter brengen
In 't hemelfch Heiligdom zyn Bloed,
Dat alle zonden had geboet,
Om daarmee 't menfchdoni te befprengen*
Als Midd'laar moeit hy daar verfchynen,
En Hellen voor Gods aangezigt ¿
Wat hy in 't lichaam had verrigt,
Zyn arbeid en geleden' pynen.
Hy moeit als Winnaar zegepralen
Met 't volk, door 't Satans juk gedrukt,
Maar nu aan zyn geweld ontrukt,
En dus den eeuw'gen naam behalen ;
Een' naain, voor welken moeten buigen
De kniën, als Gods Tolk verklaard,
In hemel, helle, en op der aard',
En zyne heerlykhétd betuigen.
De Aartseng'len moeiten hem ontmoeten,
Verwonderd om de Majefteit,
Waarmee zyn hoofd was overfpreid,
En door toejuichingen begroeten.
Des roepen zy van Sions wallen,
Zo als zyne aankomit word gehoord:
O Wagters, opent vlug de poort,
Laat ketenen en flagboom vallen :
Laat dezen Koning binnen treden,
Voor wien de rykstroon is bereid,
Die heerfchen zal in eeuwigheid,
En van ons worden aangebeden.
Wel
-ocr page 34-
(31 y
Welaan, myn ziel, wil ditbezeíFen:
Aanbid dien groten Opperheer.
Wroet in den aardfchen drek niet meer;
Maar wii u gantfch ten hemel heffen;
Stier daarheen altyd uw gedagten,
Uw zugten en uw liefdegloed,
En wil met een opregt gemoed
liet ondermaanfche fteeds veragten.
Zweef boven alle de aardfche dingen,
Waarin geen waar geluk beftaat.
Uw hart kan nimmer zyn verzaad,
Dan door 't geluk der Hemellingen.
O Jezus, wil my derwaarts trekken,
En zyn voortaan myn hartmagneet :
Wil my, van 't fterff'lyk deel ontkleed,
Met uwen luider overdekken.
Wíl my voor uwen troon ontvangen ,
Opdat ik daar verheugd en bly
U met een henielfch melody
Mag zingen lof- en dankgezangen.
Laat my daar met uwe Ouderlingen
Uitgalmen: Gy hebt ons verloft:
Ons heil heeft al uw Bloed gekoft :
En daar dien dankzang eeuwig zingen.
• VVV
vv
V
HEI
-ocr page 35-
mM^MÉ&Ék^MÉáÉkMíÉ&SkE&ÉkÉ&akM1^.m:^^,^iM
ΓΙ Ε Γ L I G E SMEKING
O M D E
Κ O M S Τ Ε
DES
HEILIGEN GEESTS.
moeten met Gods Kerk nu zingen ;
Daal nederwaarts, Ô Heil'ge Geeft:
Daal neder op het Pinxterfeeft
Daal neder tot ons ftervelingen !
Tot wien za! onze ziel zig wenden
Dan tot U, dien ons go'dlyk Hoofd
Met eigen monde heeft beloofd,
Na zyn vertrek te zullen zenden?
Gy zyt op dezen dag gekomen,
En hebt toen de eerfte Kerk bezield, -
Die zig in Saleras veften hield.
Deez' heeft uwe aankomft daar vernomen-',
Als ge onder fterke windenvlagen
En in een vuur, dat helder vlamt,
Al zittende op de hoofden quamt,
En allen dit verfchynzel zagen.
Voort
-ocr page 36-
-ocr page 37-
ί'33 .)
¥oort zyt gy als een vriigtb're regen
Tot in hunn' harten neergedaald:
Hebt die met vuur en ligt befiraald,
En meegedeeld den milditén Zegen.
Met uwe gaven ryk befchonken
Was niets dat hen weerhouden kon,
Niets , dat hunn' moed niet overwon:
Zy fchenen aan de wereld dronken.
Zy fpraken ftfaks veel vreemde talen
(Als aanftonds yiier heeft gehoord)
En preekten 't Evangeliwoc-rd
Op markt en ftraten zonder dralen.
Geen aardfche magt kon hen ontzetten :
Geen wreedile dood was zelfs btquaaflïj
Om 't prediken van Jezus naam
Aan hen in 't minfte te beletten.
Zy vreesden voor geen regterftoeien,
Voor kerkers nog voor moordfehavot :
't Was hen een vreugd te zyn befpot,
En fmert om Jezus naam te voelen. -
De zwakken kregen hcmelkragten :
De dominen wierden uitgeleerd,
De harten aldus omgekeerd,
Dat zy met 's werelds grootheid lachten,
O Hemelgeeft, dit zyn uw gaven :
Gy hebt hierdoor gantfch de aarde ontroerd,.
Gy hebt dit grote wérk volvoerd,
Om 't kruisgeloof aldus te ftaven.
-ocr page 38-
C34)
Gy deed de flegte Vifchers fpreken
Van Gods geheimen zonder maat :
Gy deed hen voor den hogen Raad
Den Heilland, den Gekruiften, preken.
Gy boogt hun hart, bewoogt hunn' tongen,
Zodat en Griek, en Parth, en Moor
Ter zelver tyd in 't gretig oor
Het Evangeliwoord ontvongcn.
O Geeft, die U zo overvloedig
Op de eerfte Kerk hebt uitgeftort,
Uw magt is immers niet verkort:
Des iïneken wy U zeer ootmoedig.
Stort in ons hart uw vuur en vonken,
Dat het niet fchandelyks begeerd,
Maar fteeds lot God zy toegekeerd:
Maak ons van uwe liefde dronken ;
Leer onzen mond geen taal meer fpreken,
Dan zulke, die tot ftigting ftrekk',
En anderen tot deugd verv/ekk':
Geen leugens meer, geen loze (treken.
Wil onze zwakheid ook verfterken :
Ai! maak ons vaardig en bequaam,
Dat wy ter eere van Gods naam
Veel goede daden mogen werken.
Wil onze blindheid fteeds verligten :
Ai! leer ons door uw godlyk ligt,
Wat van ons fteeds moet zyn verrigt
Tot kwytinge onzer ware pligten.
-ocr page 39-
C 25 )
Geef ons, ô Geeft, de gaaf va:) franea,
Waardoor de zonde word betreurd,
Eu 't zondig hart door rouw gefcheurd: '
Dit paft uw boetdoende onderdanen.
Geef ons den geeft tot fraeekgebeden :
(Dewyl ons leven is een flryd )
Dat wy van 's vyands lift bevryd,
Of noit van hem zyn overiireden.
Stort uwen baifeni in de wonden,
Die ons de Slang heeft toegebragt.'
Genees door uwe hemelkragc
Alle onze krankrieên , onze zonden.
Ai! Iaat ons uwen trooft verwerven,
Wanneer we in druk en angften zyn:
Wees onze vreugde in alle pyn,
En ons geluk, wanneer wy nerven.
Ca
-ocr page 40-
HEILIGE BETRAGTING
OVER DE
INSTELLINGE
VAN HET
HOOGHEILIG SAKRAMENT.
\v
Il, ô myn ziel, eens rugwaarts treden
Tot 't geen uw Heüland heeft gewrogt,
Toen hy door Judas was verkogt,
Maar nog niet had de dood geleden.
Wil aan het grote werk gedenken,
Dat hy op 's levens laatilen nagt
Uit lout're liefde heeft volbragt,
Met ons zyn Vleefch en Bloed te fchenken.
Toen , met zyn Jongers aangezeten
In de befpreide en grote zaal,
Heeft hy voor 't laatit het Avondmaal
En 't Paafchlam daar met hen gegeten.
Van dezen difch eens opgerezen,
Nam hy het bekken in de hand,
Wiefch hunnen voet van 't ftof en zajid,
Opdat zy zuiver zouden wezen.
Toen
-ocr page 41-
(37)
Toen wederom ten difch gelegen,
Greep hy het brood en wyn daar aan.
Heeft zyn dankzeggingen gedaan,
En uitgefproken zynen zegen.
Hy heeft 't gezegende gebroken,
En gaf 't zyn Jongers met dit woord:
Dit is myn Lichaam, dat doorboord
Zal zyn en na myn dood door (loken:
Dit is myn Lichaam, wik het eten,
Dat voor u zal geleverd zyn
Met de alderfmcrte'ykfte pyn.
Wilt myne kruisdood nok vergeten.
Den beker heeft hy ook genomen,
En hen gezegd: Dit is myn Bloed,
Dat alle fmetten waffchen moet:
Drinkt allen : 't zal aan 't kruis haaft ftromen :
't Zal tot vergiffenis der zonden.
Gewillig worden uitgeflort,
Wanneer myn Vleefch doornageld word;
't Zal vlckeien uit myn open wonden.
Het Manna, uit de lugt geregend,
Was flegts een fchaduw en figuur,
Als ook het Paafchlam, door het vuur
Gerooft, van 't gene ons hier bejegend»
Het Manna aan den Jood gegeven,
Behoedde hem niet voor de dood;
Maar dit opregt en levend Brood
Bewaart de ziel ten eeuw'gen leven,
C 3                                   Her.
-ocr page 42-
(35)
Het Paafchlam deed den Jood betragtes
Zyn eens ontvlugte ilaverny :
Maar 't Paafchlam maakte hem niet vry;
't Was flègts een oefPning der gedagten.
Maar 't Lam, aan 't kruishout opgehangen,
Heeft ons door zyne dood verloft,
En 't juk van onzen hals geboft,
Het geen ons drukte en hield gevangen.
Als v.'y dit godlyk Lam dan eten,
Zo eten wy de ware fpys,
En nuttigen den dierb'ren pryi,
Aan wien ons heil moet zyn geweten.
O Hemel ! wat al liefJevonden
Heeft Jezus voor ons uitgedagt?
Zyn Vleefch en P>loed, aan 't kruis geiiagt,
Geeft hy aan zyner kind'ren monden.
Wil, ô myn ziel, voor goed bevroeden,.
Wat liefde Jezus u bewyfl:,
Als hy u wonderdadig fpyft,
En met zyn Vleefch en Bloed wil voeden.
Moet deze goedheid u niet trekken,
En na dit Bruiloftsfeeft doen gaan ?
Wat moet uw hart zyn aangedaan?
Wat wederliefde fteeds verwekken ?
Maar v/eet, dat gy bereid moet komen,
Met een geloof, dat niet verwrikt :
Met 't Bruiloftskleed gantfeh opgefchikt,
An met uw' Jezus ingenomen.
-ocr page 43-
(39 )
Het Heil'ge moet van heil'ge mondes
Ontvangen en gegeten zynj
't Is gene fpys voor 't vuile zwyrj,
Nog voor de geile en boze honden.
De Apoftel heeft klaar aangekondigd,
Wat doemftraf hy verwagten moet,
Die aanrand 't heilig Vleefcn en Bloed,
En zig met deze daad bezondigt.
Wil dan, myn ziel, twee klippen myden:
Verzuim tog niet dit Hemelbroad,
Den rykften fch'at in allen nood,
Den neun en troofl: in druk en lyden.
Maar wil het noit onwaardig eten :
Herkruis noit met den Jood Gods Zoon,
Om niet tot uw verdienden loon
In 't eeuwig vuur te zyn gefmeten.
Wil dikwerf dan, myn ziel, verfcbynen."
Maar altyd als een Bruid gekleed:
Het minfte fnietje doe u leet.
Laat fteeds uw hart van liefde kwynen:
Dan zult ge in Jezus, uw' Beminden,
Uw kragt, uw heul, uw hartevreugd,
Der. aanwas in de ware deugd,
En namaals 't heerlyk leven vinden.
yvwv
WW
WV
HEIs
C 4
ñ
-ocr page 44-
HEILIGE AANDAGT
O P D E
GEBOORTE
VAN DEN
II. JOANNES den DOPER.
Wie is Jit kind, deez' dag geboren.
Van zo veel wonderen verzeld,
Dat alle menfchen (laan veHleld»
Die 't van naby of verre horen'?
Wiens moeder in haar hoge jaren ,
En na een lange onvrugtbaarheid
Vvierd van den Hemel toebereid,
Om zulk een' wonderzoon te bnren.
Wiens vaders fpraaklid vvierd ontbonden,,
Toen hy zyn' zoon den agtften dag
Naar Mozes wet befneden Z3g,
En (lom geboet had zyne zonden.
Dit kind (myn ziel, wil niet meer-vragen)
Komt, eer de Heilzon nog verfchynt»
Terwyl de gantfche wereld kwynt,
Gelyk de morgenfterre opdagen.
HJs
f
-ocr page 45-
(41 )
't Is dopr des Hemels raad befcheiden.
Om mét zyn zeden en zyn lee.r,
Voor de aankomft van den groten Heer,
De paên én wegen te bereiden.
Dit kind zal ten Heraut verftrekken :
't Zal zyn de item van 't eeuwig Woord,
En zyn in 't Jodenland gehoord
Om aller harten op te wekken.
't Zal yderëen tot boete nopen :
't Zal wyzen-inet den vinger aan
Gods Lam met onze fchuld beiaên :
't Zal hem in den Jordaanftroom dopen.
't Zal als een zon door deugden ligten :
Zo zyn door heiligheid vermaard,
Dat niemand van een vrouw gebaard
Oit is, die niet voor hem moet zwigten.
't Zal IGraêl Gods wegen leren.
Vermanen, wat moet zyn gedaan,
En wat een yder af moet ftaan,
Om zig waaragtig te bekeren.
't Zal voor de waarheid fteeds getuigen:
't Zal nok de Koningen ontzien:
't Zal 't leven voor Gods wet aanbiên,
En 't hoofd voor 't wrede ftrafzwaard buigen.
Neig dan, rnyn ziel, en hart en oren
Na 't preken van dien Boetgezant;
Want wat hy oit heeft ingeplant,
Hebt gy ook tot uw heil te horen.
C5
-ocr page 46-
(42)
Wil, om Gods gramfchap ook te ontvlugten,
Zeer ernftig doen wat hy begeerd,
Uw hart zy dadelyk bekeerd,
En toon dit door vereifchte vrugten.
Denk, dat de byl is opgeheven,
Of aan den wortel is gefield,
En dat gy haait zult zyn geveld,
Zo niet verbeterd word uw leven.
Welaan, myn ziel, wil dit betragten*
En oeffenen boetvaardigheid,
Opdat gy, aldus voorbereid,
De komft van Jezus moogt vciwagten.
HEL-
-ocr page 47-
. jt»>. íí* -.v«- »tfeäi"i vV.^ii*t ·.'&i%ï***iãt¿;i¿^ávô4ir'!i¿t4i'?'í¿'!'■ii,.A■ i"i ÚÛ,4
HEILIGE OPWEKKING
,               Ï Ñ D Å Í
FEEST DAG
V Á Í É) Å
Ç Ç. APOSTELEN
PETRUS en PAULUS.
w
Ie moet geen heil'ge blydfchap tonen,
- Terwyl het grote feeft verjaard
Der twee, die door het kruis en zwaard
Verworven hunne martelkronen?
Der twee Apoftels, die uitblonken
In arbeid, y ver en gezag,
Wier onvermoeidheid dag aan dag
Het kruisgeloof beeft uitgeklonken.
O Petrus ! gy hebt kloek geftreden,
En uw verlochening vergoed,
Als gy voor 's Meefters naam uw bloed
Verdort hebt, en het kruis geleden.
En gy, ô Paulus, die veel volken
Na Jezus Schaapskooi hebt geleid,
En hen met 't ware ligt befpreid,
Als een van Gods getrouwftc Tolken.
Gy
-ocr page 48-
/
(44 )
Gy hebt uw misdaad van het pïagea
En drukken van het kruisgezin
Geboet door 't grote zielgewin,
Dat gy alom hebt weggedragen.
Wit, ô rayn ziel, dit fpoor betreden,
En boeten 't qua'ad, van u begaan,
En alle fmaad.Gode aangedaan,
Door vaften , waken en gebeden:
Wil 't vleefch met zyne Kiften doden :
Dat de oude menfch fteeds zy gekruid:
Dan zal, als gy van hier verhuiü,
De kroon u worden aangeboden.
-ocr page 49-
HEILIGE GEHEUGENIS
A A Í D E
MARTELDOOD
VAN DEN
HEILIGEN DIAKEN
LAURENTIUS.
Zoude ik uw' heldenmoed niet roemen,
O Laurens! op uw' marteldag,
* Toen 'k eerft het ligt der zonne zag;
Dan was myn naam niet waard te noemen.
O
* Geioren op den ie Auguflus 1689.
-ocr page 50-
(45)
Ö Puik van jciiïS Martelaren,
Die na een noit volprezen ftryd
Zyt van der aarde en uit den'tyd
Îîa 't vreugderyk vroeg weggevaren!
fian 't woord, door Sixtus mond gefprokeö,
Toen hy teï doodftraff' wierd geleid,
En gy u toonde zo bereid,
ïs de vervulling niet ontbroken.
Gy hebt zyn martelfpoor betreden,
Gelylc hy aan u liad voormeld ;
Maar hebt als een veei kloeker Held
De wreedfte itrafP, het vuur, geleden.
Uw kuisheid, liefde en vrome wandel
Bereidden u de martelkroon.
Dit was de welverdiende loon
Voor uwe deugd en trouwen hande!.
Gy hadt de Kerkelyke fchatten
Bewaard, en wyiïefyk befteed,
Waarom de dwingland norfch en wreed
U voort om 't kruisgeloof deed vatten.
Gy hadt, eer u wierd ingefchonken
Decz' beker van de marteldood,
Gegeten 't hemelfch Zielebrood,
En 't god'lyk Bloed des Lams gedronken.
Dit gaf aan uwe ziel de kragten,
Dat zy de wereld overwon,
En dat ze met veel blydfcbap kon
De» wreedaard en de dood veragten.
-ocr page 51-
(4?)
Wie kan genoeg uw' roem verheffen,
O kloekfte Held en Martelaar,
Getrouwe Dienaar aan 't Altaar?
Wie kan uw loon en kroon bezeffen?
Gy hebt op aarde een' roem bekomen s
Die niet veroudert nog verflyt;
Maar bloeien zal, totdat de tyd
Door de eeuwigheid word weggenomen.
Wat palmen en wat feeftlaurieren
Zyn u hierboven toegefchikt?
Wat paarlen aan de kroon gedikt,
Die eeuwig zal uw hoofd verfieren ?
Wil my, ô Martelaar, gedenken;
Wil by den Heer myn voorfpraak zyn,
Dat hy me in allen druk en pyu
Geduld en fterkte moge fchenken.
Verwerf my door uw fmeekgebeden,
Geftaafd door Jezus Bloed en naam,
Dat ik tot alles zy bequaam,
Wat moet gewrogt zyn en geleden.
Gy kunt gewis zeer veel verwerven,
Dewyl gy zyt Gods grote vriend,
Als myne nood word aangediend,
Het zy in leven, 't zy in fterven.
Wil dan door uwe voorfpraak maken,
Dat God in my zyn liefde ftort,
Of dat die noit verminderd word,
Wat zwarigheên my ook genaken;
-ocr page 52-
(43)'
Dat 'k ítecds naar 'l Hemels will' mag leven.
Om eens met u in 't lugtpaleis
De ruft te finaken en den peis,
Dien ons de wereld niet kan geven*
HEI-
-ocr page 53-
-ocr page 54-
HEILIGE OPGETOGENHEID
OVER DE
OPNEMING ten HEMEL
VAN DE
A LD ER HEILIGSTE
MAAGD en MOEDER GODS
MARI A.
Wie zie ik hier van de aard' vertrekken,
En na de hoogte weggevoerd,
Met blanke paarlen ryk befnoerd,
En met juwelen zonder vlekken?
Wie is 't, die 'k ítatíg op zie treden,
Door 's Hemels kragten onderfteunc!,
En die op haar' Beminden ïeund,
Vervuld van vee! welluftigheden?
Wie is 't, díe daar uit de woeitynen,
Gelyk een held're dageraad,
Ja als een zonncglans opgaat,
Om van den Hemel neer te fchynen?
Houd opä myn ziel, met uwe vragen:
Deez' Bruid is de beroemde- Baaagd ι
Die in Gods ogen heeft behaagd,
En 's Hemels Kroon verdiend te diagen.
D                                    rt Is
-ocr page 55-
C50)
"t Is eene uit Juda's Stam geboren»
Uit Davids koninglyk geflagt,
Aan wie de Aartsengel tyding bragt8
Dat zy tot Moeder wierd verkoren:
Dat zy zou door Gods Geeft ontvangen;
Zyn voor haar' Maagdom niet bedugt:
Zou baren de gewenfchte Vrugt,
Den Heilland, Ifraëls Verlangen.
Aldus bezwangerd negen manen,
Heeft zy den Koning van 't Grootai
Gebaard in eenen beeftenftal,
Dog zonder weedom, zonder tranen.
Zy heeft hem met haar borft gezogen,
Gekoefterd, en op 't teerft bemind,
Als haar en als Gods eenig Kind :
Zy is alom met hem getogen.
Moed zy dan ook niet opwaarts varen „
En ftygen na den hogen Troon,
Waarop gezeten is haar Zoon,
Omringd van alle Hemelfcharen?
O Ja: daar moeft haar plaatze erlangen
De Heilkift van het nieuw Verbond :
Daar moeft zy na haar' affterfftond
Verwelkomd zyn met feeftgezangen.
My dunkt : myn oog ziet thans van verre
Deez' Vrouw daar met de zon bekleed,
Wier voet de bleke maan vertreed,
Gekroond om 't hoofd met twalef fterren.
-ocr page 56-
C 5i )
My dunkt:'k zie haar ter regier zyde .
Van Jezus haren Zoon daar f taan,
Met goudboidmirzel aangedaan., ; .
En zig in 't godlyk tigt verblyden.
Wie moet haar heeriykheid nist roemen,.
Die hare profeetzy betragt,
Dat haar het Verde nageüngt
Zou zalig en gelukkig noemen?
Wiens ziel word nu niet opgenomen?
Wiens hart niet hemelwaarts verrukt,
Schoon 't zware vleefch den geeft nog druktÎ
Wie wenfcht niet by de Maagd te komen?
Ag! waren we allen opgetogen
Om met de Hemelkoningin
En 't uitverkoren Huisgezin
Te treden op de fterrebogen ?
Welaan, myn ziel, verkies de wegen,
Bewandeld door de Moedermaagd,
Die thans de Kroon en Schepter draagt,
Den hoogden eerftand heeft verkregen.
Ai ! wil u fteeds voor God verlagen,
Erkennen, dat ge een aardworm zyt,
Bedwingen 't vleefch, dat u beftryd,
Dan zult gy ook den Heer behagen.
Wil 's werelds ydelheid verzaken,
In het gebed geftadig zyn,
Standvaftig onder kruis en pytï,
In fteeds tot God in liefde blaken.
D a
-ocr page 57-
Laat ñeeds u door Gods will' geleiden s
Wil treuren in dit tranendal,
Dan zal de Heerfcher van 't Grootal
Voor u de glorikroon bereiden.
Dan zult gy met het Puik der vrouwen,
Van u zo dikwerf nu begroet,
Ja met den gantfchen Hemelftoet
Gods aanfchyn eeuwiglyk aanfchouwen,
H KL
-ocr page 58-
-ocr page 59-
ÉÉÉiâiÉâiâÉiêâÉÉââiâ^ââ
HEILIG GEZIGT
D ER
GELUKZALIGHEID
VAN ALLE
GODS HEILIGEN.
D E Hemel word ons thans ontfloten;
Vertoont ons 't overgroot getal,
Dat daar voor eeuwig heerfchen zal,
Van heil'ge blydfchap overgoten.
Ik zie daar in de ontfloten Zalen,
Na welke zyde ook 't oog zig wend',
Een menigt' God alleen bekend,
Uit alle landen, volken, talen.
Ik zie daar alle Aartsvaders zweven,
Van welken God wierd ouds gediend,
Een' Abraham, Gods groten vriend,
Met vele kinderen en neven,
'k Zie daar den rei van Gods Proféten,
Die door den Hemel zyn verligt,
Wier leer en wandel heeft geftigt,
Jn volle blydfchap aangezeten.
D 3                              ft
-ocr page 60-
i 54 )
ík zíe daar Jezus Afgezanten,
Die door een zuiv'ren Heidebrand
Zyn voortgereisd van land tot land,
Orn 't Kruisgeloof alom te planten.
Ik zie daar alle Bloedgetuigen,
Die, voor de doodftraf onvervaard,
Eer wilden hunnen hals voor 't zwaard,
Dan voor de Afgoón hun kniën buigen.
Ik zie daar Maagden, nau te tellen,
Wier kuisheid Gode vvierd gewyd,
En die na den voltrokken ftryd
Nu overal het Lam verzeilen.
Ik zie daar allen (lag van yromen,
In hunnen rei naar rang gefield;
Ook die door heilig boetgeweld
Den Hemel hebben ingenomen.
Maar boven al zie ik daar pralen
De noit volrocmde Moedermaagd,
Die cene Kroon en Schepter draagt,
En fchittert vol van gloriihalen.
Moet gy, myn ziel, nu niet verlangen.
Om uit ae wereld, zo ontroerd,
Te zyn ten Hemel opgevoerd,
En daar met vreugd te zyn ontvangen ?
Ja zeker , dit moet gy begeren :
Dit moet ook uw betragting zyn:
Ja 't moet u wekken zware pyn.
Zo lang op aarde te verkeren.
-ocr page 61-
(55 )
Zie toe, myn ziel, om niet te mifl"ens
Dat gy den regten weg verkieft,
En door geen fchepzel u verlieft,
Bedwelmd door 's werelds duifterniffen»
Sla fteeds uw oog na 's Hemels kringen;
Geef aan de wereld geen gehoor.
Betreed het reeds bewandeld fpoor
Door 't groot getal der Hemellingen.
Laat u door hunne deugden nopen :
Volg hun doorlugtig voorbeeld na:
Dan zult gy ook, door Gods genaê,
Niet hebben te vergeeffch gelopen.
Dan zult gy, ook verlofl: van 't lyden,
Gezuiverd van het aardfche ftof,
Met hen in 't hemelfch Sterrenhof
U in 't volzalig Ligt verblyden.
»4
-ocr page 62-
£ U 'S         .'                   _%:__àr_ii'_
TOEVLUGT
VAN EEN ZONDIGE ZIELE
ô ï ÷
JEZUS CHRISTUS
DEN GE Ê RUIS Ô Å Í. ,
\J Jezus, aan het kruis gehangen!
Wil myne fmekingen ontvangen:
Aanfchouw my met een minzaam oog:
Neem aan myn treurig zielvertoog :
'k Ben met Gods gramfchap zwaar beladea
Om myn bedrevene euveldaden:
Ik ben hier als 't onnutte kaf,
Verdienend 't vuur tot myne ftraf.
Ik heb beftaan myn' God te honen,
Die my zyn goedheid wilde tonen ,
Als hy my 't wezen gaf en fchiep,
,ja my zelfs tot zyn/ Rykstroon riep.
'k Re»
-ocr page 63-
C 57 )
'J5 Ben met myn hart van God gefcheiden:
. ¡i liefde liet zig dwaas verleiden
Door 't fchepzel, vol van ydelheid.
Dit heeft my flaverny bereid.
In wat een' afgrond moet ik (teken,
Myn God! daar 'k ben van U geweken? "
Wat fhraffen heb ik niet behaald ?
Eilaas! 'k heb als een fchaap gedwaald!
O God! uw goedheid kent geen palen:
Zie hier.'er een', vermoeid van 't dwalen:
Die voor 't barmhartig Oog verfebynt,
Is eeu, die, vol elenden, kwynt.
O Heil der wereld! Zaligmaker!
Ik ben uw beul en uw verzaker:
Ik heb door myne gruweldaên
Met deze fmarten U belaên :
Ik, ik heb U ter dood verwezen,
Qntkleed, en door het vleefch en pezen
Genageld U de hand en voet :
De hamer was myn boos gemoed,
'k Zou van myn zaligheid mistrouwen,
Indien gy my niet deed aanfehouwen
Een', die vergiffenis ontvangt,
En hier aan uwe zyde hangt:
Maar deze doet myn hoop herleven,
Dat ge ook myn zonden wilt vergeven,
En fchenken zult vergiffenis,
Hoe groot en veel myn boosheid ii.
Ρ S
-ocr page 64-
(58)
Wíl, Jezus, ook aan my gedenken,
En my uw heügenade fchenken :
Verhoor in 't midden van uw finare
't Gefmeek van een verflagen hart.
O Schat van goedheid, die noit mindert,
Aan wien het geven nimmer hindert 1
Schenk gunftig van uw' overvloed;
Verryk myn droevige arremoed'.
De moordenaar heeft my ontnomen
Het kleed en goed, van U bekomen :
Ik moet thans arm en naakt vergaan.
Zo gy my niet weer by wilt ftaan.
De moorder, die my wilt te ontbloten,
Heeft ook veel van myn bloed vergoten,
My zware wonden toegebragt,
Die flinken thans van etterdragc.
Die op de koop're Slang maar zagen,
Ontvongen heul in hunne plagen :
Ik lach met deze Schaduw niet,
Daar hier myn oog de Waarheid ziet.
O Opperäits! laat my, gewonde,
Laat my, gezegen hier ten gronde,
Gevoelen uwe hemelkragt,
Die al myn wondenfmart verzagt!
Wil, Waarheid, voor geen Schaduw wyken !
Ai'· laat uw alvermogen blyken
Aan myn ter dood gekwetfte ziel,
Terwyl ik voor U nederknicl.
Lut
-ocr page 65-
(59)
Laat, Jezus, uwe ontvangen wonden.
De baden zyn, voor my gevonden,
Voor my, zo jammerlyk gewond,
Zo krank, zo zwak, zo ongezond.
Wil, goede Jezus, 't oog tog wenden
Tot my , een' zondaar vol elenden :
Zie neer van uwen liefdetroqn
Op my, een afgedwaalden zoon.
O Godlyke Aders, die hier bloeien!
O Heilfonteinen, die fteeds vloeien
Ter zuiv'ring van 't befmeurde hart ;
Wafcht myne ziel, zo vuil, zo zwart.
Laat uit uw doorgeboorde handen,
Uw voeten, en uwe ingewanden
Een droppel vloeien van dat Bloed,
Om af te wasfchen myn gemoed.
O God! ô Regter! ô Getuigen!
Laat my wat hemeldauw inzuigen,
Wat dauw, die langs uw kruis neêrvloeid,
En die myn dorre ziel befproeid.
O Jezus, by de moordenaren,
Als of zy uw gezellen waren.
Gekruid in 't midden als hun hoofd
Voor my (hoe kon dit zyn geloofd?)
Voor my, een' worm in 't flof der aarde,
Voor my, de dood en kruisfing waarde,
Voor my, een' menfch, vervuld van quaad,
Die niet verdien dan vloek en firma.
-ocr page 66-
(6ο)
O Jezus, ware Man van pynen,
Die de veragtíte menfch wilt fchynen;
Gy zyt hier al, wat ik moeit zyn ;
ík heb verdiend die fchande en pyn.
O Leven, dat 'k aan 't kruis zie nerven,
Laat my , een' doden, tog verwerven
Den geeft, die my ftecds leven doet,
En voor de twede dood behoed.
Gy hebt uw handen uitgeiloken,
En deze hoop hierdoor befproken,
Dat ik, fcboon een verloren kind,
Zal zyn omhelsd en weer bemind,
Gy wilde zelfs uw hart ontbloten
Ten blyk, dat my daar wierd ontiloten
Een vryplaats, als gy met ontzag
Zult komen op den jongden dag.
Gyhebt, al hangend', 't hoofd gebogen
Ten teken, dat gy zyt bewogen
Met het gejammer van uw' knegt,
Die voor uw voeten nederlegt.
Uw dood deed 't zonneligt verdwynen j
In tweën ryten de gordynen;
Het aardryk kreeg een feilen ftoot:
De fteenrots kliefde by uw dood.
Laat, Jezus, my alleen gebeuren,
Dat myn rotsagtig hart mag fcheuren,
Dat weide in vleefch de fteen verkeerd.
En alle hardigheid verteerd.
-ocr page 67-
(61 )
O Dood, voor wie de dood moet beven,
En die de doden doet herleven !
Ruk myne ziel (uw magt is groot)
Nu uit haar graf en uit haar dood,
O Jezus! ô doorgloeiden Oven
Van liefdevuur, en die van boven
Uw ligt en vlammen graag verfpreid!
Zie hier een hart daartoe bereid.
Laat over my uw heilligt komen ;
Geef aan myne ogen milde dromen,
Dat ik mag zien waaraan 't my fchorf}
En zyn in tranen uitgeftort.
O Ligt om zielen te verligtèn !
O Vuur om brand in 't hart te üigten !
Beftraalmy, Waarheid, met uw ligt,
Doorgrief my, Liefde, met uw' fchigt.
Laat tog uw kruis my 't minnen léren,
Laat my U 't gantfche hart toekeren ,
Opdat het enkel voor hem leeft,
Die zig ter dood geleverd heeft.
Uw dood geve aan myn ziel de kragten
Om dood en wereld te veragten :
En om de lüften van het vleefch
Te kruiffen door uw' geeft en vrees,
pat uwe handen, vailgebonden
Aan 't hout, my houden van de zonden,
Die eene fnode hand begaat,
Als zy zig aan 't verbood'ne flait,
-ocr page 68-
( 62 j
Ag! dat uw vaftgeklonken voeten
My gene paden doen ontmoeten,
Wier einde ten verderve loopt,
Waarvan gene uitkomft word gehoopt
Laat uw doorboorde zyd' my léren,
Dat niemand is een kind des Héren,
Die, als hy zynen naaften ziet
In nood, te kort in liefde fchiet.
Ö Jezus, die aari 't kruis verheven
Uw dorft te kennen hebt gegeven!
Dat my geen and're dorft bevang'
Als dat ik na myn' God verlang'.
Verdoof in my den dorft na zaken,
Die hier de zinnen wat vermaken.,
Maar die met hare vreugde in fcfiyn
Het waar vergif der zielen zyn.
O Mond! ô Deur, waardoor getogen
De vlammen zyn, uit 't hart gevlogen;
Uir 't hart, dat niets dan liefde kweekt,
Eu door zyn vuur ons hart ontfteekt!
Ö Mond, die need'rig wilde fmeken,
Dat tog de Vader niet zou wreken
De bitt're fmaad U aangedaan,
Nog pynen van U uitgedaan !
O Jezus! doe my dit navolgen,
En nimmer zyn in 't minft verbolgen,
Schoon iemand mynen naam bevlekt,
Of my verdriet en pyn verwekt:
-ocr page 69-
(63)
Ö Heer, die naakt, beroofd van kleden,
Hebt een verlatenheid geleden,
Als of op dien bedroefden dag
Uw eigen Vader van U zag!
Wil ín den ftryd noit van my wyken :
'k Zou zonder Ü gewis bezwyken,
'k Zou eeuwig zonder U vergaan :
't Was met myn zaligheid gedaan.
Wat hebt ge, ôHeiiiand! niet geleden
Öm my, uit louter leem gekneden,
Om my, een' menfeh, zo boos en fiegt,
Als 't ftof, dat op der aarde legt !
Myn God, ik ben geheel verflagen,
Ik kan de fchaamte niet verdragen ¿
Dat ik uw liefde niet erken,
En dat ik zo ondankbaar ben.
Waarheen zal ik met myne zugten
Van U en van uw liefde vlugten,
Dan weder tot uw' liefdefchoot,
. Het eenigft middel in myn' nood !
O Lam, naar 's Hemels welbehagen ¿
Ten offer voor my opgedragen!
Geef, Jezus, my myn vryheid wcêr,
Wees myn Verloffer en myn Heer.
O Lam, door liefdevuur gebraden!
O Liefde, met myn kruis beladen!
Verftrek my thans op aard' tot fpyss
Hierna tot vreugd in 't Paradys.
EINDE.
-ocr page 70-
TAFEL.
"ÐÅÉ! ZU GT INGEN DER GELOVIGEN OM DE Ê O MS TE
V des Zaligmakers             .             .              Eag. 3
Heilige Blïtdschap om de Geboorte des Za-
ligmakers
              .              .              .              .            â
►——------- ViiüSvnNnEniNc over h f. ô geheim der
Beskïdenisss van de« Zalicmake»         . 10
•---------------Dankbaarheid om de openbaring des
Zaligmakers aan de Heidene» . . 13
■-----------:— Verrukking over de Kruisdood des
Zalicm ë Kers              .              .              .           .17
.-----------_ í R rug degAlh OVer de Verryzenisse
1)£S ZUIGMIHERS                  .                  .                  .              22
---------------' Æi£Lverheffing over de Hemelvaart
des Zalig m'akers             .              .             .             27
■--------------■ Smeking om de Komste des Heiligen
G e es ô s              .                .                .               .              32
---------------Betracítingover de Instel linge van
h st Hoog ð e i l i g S a ê r am en ô           .           . 36
—---------------Aandagt op de Geboorte van den H.
j ï a í ê ê s ï å í d ï ï ñ å r                .                .             
.---------------Opwekking o? ben Feestdag van de
Ç Ç. Apostelen Petrus en Paulus         . 43
,__________G ê heu genis ëá í de Marteldood van
Dis heiligem;Diaken Lauren ô jus           . 45
■■-------- OPGETOGENHEID OVER DE O Ñ Í Å Ì É Í â
ô eh Hemel van de aluerheiligste Maagd
en Moed rr Goos Maria
              .             .             49
_-------------G å æ é g ô der Gelukzaligheid van a l-
i.E Gods Heiligen              .              .            .            53
Ô Ï Å V L U G Ô VAN EEN ZONDIGE Æ I E L E TOT J E Æ U S
Christus den gek ê ui st å í           .            .           56
Í. Â.
- De Aiicleur tal gene Exemplaren voor zyn werk erken-
nen,zo wel van deze
Godvrugtige Zangen op de voor-
na AMi'iii Feesten, als van de Itoevlugten , dan de
ge'ie, die gedrukt zyn by
'fheodorus Crajenfchot, en/door
üenzelven ei¿
            'ig' wdertekejid-^^i&^g^^tfp