-ocr page 1-
Uwv«a %%5¼¼
de Zingende
LAIDZ4AP
m
9
GEWORVEN IN DE HERFST VAN DEN
JAARE 1794,
Wijs: Daar was eens eenjmg meisje, van Rijfel, enz.
*W at is het koud en buffgï
Het jaar loopt reeds op 't end 5
Waarom heeft men,
's Lands hoogen nood.
Niet eer gekend i
-ocr page 2-
í
Ca)
Nu zullen we exerceeren,
Met bibberende hand,
Maar 't hart,
Maar 't hart
Brandt tog voor 't Vaderland.
2.
Al vriest het zeven gangen.
Dat's niets voor een'foldaat,
Indien hij flechts,
In zijnen ftard,
Als MAURiTs ftaat:
Het oorlogsvuur blaakt vinnig
Verwarmt het killig bloed j
Geen kou,
Geen kou,
Verkoelt den heldenmoed.
Zyn wij nog jong van jaaren.
Te minder vreezen wy;
Een jonge knaap,
Ducht geen gevaar,
Is altoos vrij:
Wij durven koppen waagen,
Waar muiterij begint;
Wij zijn,
Wij zijn, .,
Voor alle rampen blind.
-ocr page 3-
C3)
Dat onze mannen ftrijden,
Met buitenlandsch geweld;
Dat voegt alleen,
Dat voegt alleen,
Den ouden held:
Wij zullen het wel klaaren,
Als men van binnen muit,
Dan moet,
Dan moet,
De laatfte Muiter 'er uit.
Ons pak, zo krap gefneden,
Staat onze'vlugheid bij,
Wij vliegen wis,
Als 't nood mögt zijn,
Een paard voorbij:
En wat is 't hoofd verfchrildijk!
Hoe trots ftaat de panas,
Als of 't,
Een zuil,
Van d'oorlogstempel was.
6
Het pelt dat onzen fchedel,
Tot in den nek bekleedt,
Keert in 't gevecht,
Den fabelflag,
En hoedt voor leed:
-ocr page 4-
(4)
'T geeft tevens een vertooning,
Die vrees en wanhoop baart,
Wij zijn,
Hoe jong,
Het Land des fchatten waard'.
7-
Of zou men 't pdt ligt houden ,
Voor eenen vosfenftaart,
Dan zal 't gewis,
Een teken zijn,
Van onzen aart:
Wij zullen il uwer weezen,
Dan immer vosjen was,
Dat geeft,
Dat geeft,
Den Landzaat vrijen pas.
8.
Oorlof dan jo^ge lieden.
Dien 't Land ter harten gaat,
Komt doet als wij,
Neemt dienst, neemt dienst,
En wordt een Zaat ;
Voor 't handgeld kunt gij teeren,
En 't weekgeld ligt reeds klaar;
Neemt dienst,
Neemt dienst,
Er is nog geen gevaar.