C ι )
|
||||||||||||||
DE WERVER.
tVyz : (Een Ridder ging ter Boerenjagt.")
ι.
Jfkoom Jongens : word een braaf foldaat — vraag geld /
Ryksdailders, niet een nieuw gewaad — men teld; Bevegt met ons den Patriot, By Wiiliiii onzen oorlogsgod — in 't veld, in 't veld, in 't veld." |
||||||||||||||
Keen baas, ik dank uw voor uw geld — en Rok !
Den beurs waaruit gy daalders teld —. den iïok,
R?gecr daar mee een Pruis of knoet,
En al uw veldheefs moersgebroet, die bok, die bok, die bok.
|
||||||||||||||
Wjt zegt gy, tiondsvot? burgerflaaf — Mynheer!
Üw Vorst, befchermer Heer en Graaf — en meer
Maar ik vergeef uw fnood bcflaan,
Neem gy «ees agt-en-twintig aan, dees keer, decs keer, dees keer.
|
||||||||||||||
Wy zyn Heer weiver u al moe —om reen ;
Brui fc&ielyk naar de donder tot — ga heen !
Zeg aan uw Heer! die moordenaar,
En aan zyn Moer en dronke vaar — geen een, geen een, geen een.
|
||||||||||||||
(2 )
HET V O O R Í E E Ì Å Í.
Wyz : de Brahandfihe Marsch.
é. en landbedcrver, Zo veragt en gehaat, moet 'er aan — zal liet gaan ! Geen tfcon bcërver — zal ons meer doen beevcn, — Neen. zyn ftraf!— Ja; de wraak op geil aan — zal bemflaan. En zyn kop, ons Regt, met zyn loeven —Ilcrgecven — Dan zal Rust en vreode bloeien, Geen vervolging nog elend, Alle welvnara vroiyk groeien Regt en vrybeid zyn erkend, in bet end — Dan zal niet voor elke vRyker/ j. Trots op zyn gelingt of geld, Deugd en braafheid moeten wykcii, Maar zyn boven hem geftéld, en geteld. 2,
Geen burgerbeulen ,
tang gedoogd en geduld meer verfchoond — dus gehoond,
Die met b-ar beulen laat die met baar deèlen Byl en ftrop \ — op dat zy zyn beloond — en getoond Dat uw hand — uw wraak met houweelcn — kan itrecleii Hoe vergruist, vertrapt, vertreeden, Vroegen wy vergeefsch om liegt ; Vraagen* — duizendmaal gebeden —. Waaren ons verzoeken liegt? — dan zegt? Neen die kunt gy niet getuigen , Al noemd gy dat regt is krom , in Tan;- wie zou uw harten buigen, Ncroos maakie uw dooi' en ilorn — en daarom. |
||||
(3)
|
||||||
Een landbederfer, .
Zo »era;;:: en gebast, moet 'er aan — zaï liet gaan,
Geen ttroonbeerïer, zal om meer doen taeeven, Neen! zynftraf!·— ja de wraak opgedaan ·— zal licnj flaan En zyn kop ! — ons regt, met zyn leeven — bergeeven. DE KLAGENDE SOLDAAT.
Wyz : Maar gy moet my dan niet verder yraagen.
^teeds was liet woord van oomen Jan 'i
„ Niet huilen voor gy word geflaagen, En Jan — oom fprak gelyk een .man, Pie ongemakken kan verriraagen, Maar was hy mee
Of in myn ftee,
Zou — men hem niet luidkeels hooren klaagen ; Zou— men hem niet luidkeels hooren klaagen. 2.
5, Wy hebben daar niet van gehoord,
Wat deert u d»n : — is al uw vraagen ? Van nues vrienden, in een woord, —· IJehalven honderd-duizend plaagen, Geen geld, geen brood,
Geen kruit, geen loot.—
Maar — ik zal het al de wereld klaagen. Qhd |
||||||
A 3
|
||||||
(4)
|
|||||
Bloest niet des Prinfcn volk te veld ,
Cm dat men van hem zou gewaagsii, En zeggen : S:offel is een held, Gelyk zyn vrienden en zyn maagen, En wat 's ons lot
Veragt, befpot — .
Maar — men belet my langer niet te klaagen. (};s.~) 4·
„ Zie daar (fpralt hy) uw Commandant ! „ Met zyn beer Broeder jong van dagm, „ Trek midden in der Franfcben land, }. Dit is myn wil— en welbehagen , „ Vegt en verwin,
Neem Vrankryk in ί —
En — hoe zal hy zig die reis beklaagen. Qisï) 5-
Reeds ondervond den jongen Heer — Een Borst, die niemand kan verfaagen, (Gelyk zyn Broeder fchryft) — de ccr — By dat zo gloriryk verjaagen, Dat hy een fcliot
Kreeg tot zyn lot
Hslaas ! — nu leid hy nagt en dag te klaagen. Qis.~) 6·.
Dog onzen grooten Generaal, Myd, «eer voorzigtig 1 kogclvlaagen , En wagt zig rteeds, voor vuur en ftaalj Na dat hy en de zynen zaagen, Dat franfcben wyn ;
Geen Franfchen zyn ,
Dog — dan hoefde vvy ook niet te klaagen. QisO |
|||||
( 5)
|
||||||
Dan floeg ijiéi den V/aerdorrcr Held,,
Alleen tot niet in Sobravcnliaagen, Gelyk Iiy (ais men ons verteld) Standvastig wreekt de ned^riaagen , Door ons geleen , . /
Van een tot een
Maar — daar wil nog ir% ik over klaagen. (bis.") 8.
Maar ! dat wy in het open veld,
Als ongedierte doodgeflaagen,
Aan alle elend zyn blootgeiteld.
Dat wil — dat moet en mag ik klaagen.,
Lam van gebrek —
Voor wien? — een gek,
Necu! dat kan nog zal geen mensch verdraagen. (iw.) 9·
Hoor waarde Burgers ! kort en goed,
Gy moet vereend ons onderfenraagen, En vatten met de grootftc fpocd, Een fchurk oF vyf zes by heur kraagen, Hangt op dat ras,
't Is nu van pas ;
Want ! — anders zult gy, 't u te Iaat beklaägeü. Qis.~) |
||||||
AS
|
||||||
(6)
|
|||||
DE MISNOEGDE BURGER
Wyz : ds Boer zal het hetaaUn.
i.
W at zal 'er worden van ons land,
Houd zu/k een overlieerfching ftaod, En ikld mes dit geen paaten? (bis.j Celyk liet wa» — een 'wildernis,
Dagr geld nog goed te vinden is, — En wy 't gelag betaalen,
En wy 't gelag betaalen.
Wat hebben Wy niet al betaald,
Dat nimmer a nog is verhaald, — Geen liefet kon dit beftraakn ? ^5/j.)
Dan ach ! het ftrek u tot geen heul —r Of gy al weet hoe gy uw beul, Steeds zelve moet betaalen. (bis.~)
o·
U Heugt die broeder oorlog wei,
Toen Engelanders uit de Hel, —■ Die noordcr Canibaalen , (bïs.~) >
Uw Scheepen naaraen heen en gias, Op last en order onzer Prins, En gy het moest betaalen ? (hls.')
|
|||||
(7)
|
|||||
4·
Toen fclielmen onder' bf naven fchyn, —■ Een elk een Burger vriend wou zyn, Da~ my en u doet dwaalen, (bis.)
Die toen men zei, geen ander Heer, Straks vielen voor hun Moloch neer, Wie moest toen dit betaalen. (i/i.)
5·
Toen men die Debora Megeer, VetZOgt om fchand! — Eerbiedig keer, En dus baar doel deed faalen, (bis.')
In plaats van net. van pas Mevrouw, Zie daar uw boom — En hier een touw, Wy .zullen uw betaalen. (bis.)
6.
Toen TViIhm met z<-a grirwelftoet,
Bevlekt met dierbaar menfchenbloed, Zig tfecder in deed haaien, (bis.)
En hrunswyks Hartog Ρruißschtguit, Het Land uitplunderde tot buit, Moest gy zyn Heer betaalen. (bis.')
7-
Zie onze vrienden in het veld, Tot onzer hulp is elk een held, Men roept ons en wy draalen — (bis.')
Nu trekken zy daar tegen op, Wel weetend« het kost hiur kop, En haten 't ons betaalen. (bis.) ■
|
|||||
■F
< 8 -)
3,
Tôt Landverraad, tot moord; b;drog,
De fteunzels Iiunncr oore'og, Ea list daar zy mee piai'cn , (b;s.~) '
Hun wellust, gouddorst ! overdaad, Ert alles in de hoogile graad, Biet toe dient ons bctaalen. (bis,')
9·
tlTat zegt gy nu? —ι Verdoemt geen duit, En die meer geeft is ook een guit, Doen wy dien trotfehen draaien, (l>hi)
Maar zagti — nog eens haast keerd deltans» En laat ons dan aan meester h»ns; Voor hun nog eens betaalen'. (iitï)
|
|||||
*
|
|||||