11 tilïl 11111111111 r 111111M I.M.1111 ......11 l:hl Hiri I lil 1:111il.l MilllüilllHililil.U.I l I:IIIiIgt;I!III:M I J:lil:Hiliril:lillI:lil:H:lil:lil ............................. I
EEN
IN
AMSTERDAM. GEBROEDERS BINGE R,nbsp;1887.
'' ' ¦iji.ri l'li l:llllii|.| 1:11:| III I l!lir|iri;l lil 11Mil I lililil II I lil |i| Milil 1:1.111 IM'I l i l I riil.l l l'lil I l l l 1 lil:IIIIIIU:rl 111 l;l 11||||;|:|{|||||M lllil l IlliM lililIFl lil I
POLITIEK BLIJSPEL
IN DRIE BEDRIJVEN.
-ocr page 6- -ocr page 7-EEN
IN
DOOR
HENRY VAN MEERBEKE.
AMSTERDAM.
GEBROEDERS BINGER, 1887.
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.
-ocr page 8-Generaal GONZALES, Staatspresident. nbsp;nbsp;nbsp;i
ARTHUR, Chef der Staatssecretarie.
DAGOBERT, Eerste Minister.
Burggravin AGNES, schoonzuster van Dagobert en aanverwante van Gonzales.
WANDA, dochter van Dagobert.
ARMINIUS. \
ORESTES. gt; Leden van den Rijksraad.
SLAWATA. )
VALERIO, candidaat-nOtaris, zoon van Slawata.
CELER, reporter van het dagblad: tde Avondtijdingen.’''
Eerste badgast.
Tweede badgast.
Derde badgast.
Twee dames.
ANTOINE, bediende in het Confederatie-Hótel te Morgenoord.
RURIK, huisknecht van Gonzales.
FLORIS, eigenaar van een paviljoen bij Morgenoord.
HEDWIG, zijn dienstmeisje.
Badgasten, heeren en dames, dagbladventers, muzikanten, huisknechts van Gonzales, knechts in het Confederatie-Hótel enz.
Het stuk speelt in den tege7moordigen tijd te Morgenoord, een badplaats in een republiek van Midden-Europa. (l)
(') De auteur heeft zich deze republiek voorgesteld als bevolkt door afstammelingen van kolonisten uit verscheidene andere Europeesche Staten, en geregeerd naar de politieke usantiën aldaar in zwang. Het eerste verklaart,nbsp;dat men onder de namen der personen, behalve Latijnsche en oud-Grieksche,nbsp;ook Engelsche, Spaansche, Duitsche, Boheemsche, Fransche, Hollandsche,nbsp;Russische en Italiaansche aantreft.
-ocr page 9-{De voorzaal van het Confederatie-Hdtel in de badplaats Mor genoord. Rechts en links zijdeuren. Op den achtergrond een warande, uit ziende op eennbsp;bergachtig landschap, en gestoffeerd met een vier talnbsp;tuinstoeltjes, enz. In het midden een langwerpigenbsp;tafel met kleed, waarop eenige dagbladen, boeken ennbsp;papieren. Niet ver van de warande een sofa; hiernbsp;en daar stoelen).
EERSTE TOONEEL.
Geler, Antoine.
Geler.
Wat nieuws, Antoine?
Antoine.
Niets mijnheer. Alle dagen hetzelfde. Badgasten, die gaan en badgasten, die komen, ’s Middags ennbsp;’savonds muziek aan de bron: bij slecht weder in denbsp;Tent en bij goed weder in de open lucht. Het is hiernbsp;een eentoonig leven mijnheer! {Hij geeuwti)Ve;^Q.x\s,Q}(\.tamp;, ,nbsp;dat het badsaizoen al om was; dan word ik geplaatstnbsp;in het Haven-Hótel in de hoofdstad. Is daar iets nieuwsnbsp;mijnheer?
Geler.
Gij keert de rollen om, vriend. Ik geef u van tijd
-ocr page 10-tot tijd ruime fooien, opdat gij mij zoudt vertellen wat hier zoo al voorvalt, en nu vraagt ge mij naarnbsp;nieuws! Gij vervult uw taak slecht. Ik zal naar anderenbsp;berichtgevers moeten omzien!
Antoine.
Mijnheer weet toch wel, dat mij niets ontgaat, en ik hem trouw alles meêdeel, wat ik verneem. Menigenbsp;kruiïge bijzonderheid omtrent voorname badgasten isnbsp;door mijnheer in de Avondtij dingen geplaatst, die vannbsp;mij afkomstig was, en nooit heb ik me daarop ietsnbsp;laten voorstaan. Ik ben altoos zoo stom als een visch!
Geler. {Lachend).
Alsof de directie van het Confederatie-Hótel u niet onverwijld aan de deur zou zetten, als zij vermoedde,nbsp;dat ik door u aan al die kruiïge bijzonderheden kwam!nbsp;Uw stilzwijgendheid is geen deugd, maar eigenbaat.
Antoine.
Daarom kan mijnheer er dan ook onvoorwaardelijk op rekenen. Geen enkel nieuwtje wordt ruchtbaar, vóórnbsp;het Pfedrukt in uw krant staat!
Geler. {De lijst der badgasten, die op de tafel ligt,nbsp;ter hand nemende ennbsp;lezende).
De heer Schnitzler uit Weenen, Baron von Kalken-stein en familie uit Breslau...
Antoine.
Heel nette menschen mijnheer! Ze hebben een secretaris bij zich en een kamenier, maar die zietnbsp;scheel. . .
Geler. {Lezende).
De heer William Jones uit Londen.
Antoine.
Dat is een Engelschman, mijnheer.
-ocr page 11-- O —
Geler. {Als voren).
Mijnheer en mevrouw De Geerter, uit Amsterdam, Wolfsen uit Koppenhagen, mejufvrouw Grandval uitnbsp;Bordeaux, Nicolaas Imitoff uit Odessa . . .
Antoine.
Komt alle avonden dronken t’huis, mijnheer; ik breng hem zelf de trap op. . .
Geler. {Als voren).
Mistress Glarke, uit Plymouth. . .
Antoine.
Dat is de dame, die daar straks in de leeskamer op de sofa zat.
Geler.
Met dat oud-achtig voorkomen en die witte tanden ?
Antoine.
Die tanden zijn valsch.
Gelbir. {Lezende').
De Markies de Beaumont en familie, uit Grenoble ..
Antoine.
Die vertrekken straks. Hunne kamers zijn reeds weder verhuurd.
Geler. {De badlijst neder leggende).
Zoo! — Aan wie
Antoine.
Aan een voornaam landgenoot, en wel aan den heer Dagobert uit Grootenhuizen.
Geler.
En vertelt ge mij dit nu pas, stoffel.? Dagobert, onze eerste Minister, verlaat die voor een poos denbsp;hoofdstad? Dat bevreemdt me. .. En toch ook weêrnbsp;niet . , . Blijft hij lang hier?
-ocr page 12-Antoine.
Hij heeft het apartement besproken voor onbe-paalden tijd ...
' nbsp;nbsp;nbsp;Celer. {In zich zelven).
Zou het in verband staan met die avondzitting van gisteren ?
Antoine.
Ik denk van neen.
Celer.
Wat weet gij daarvan?
Antoine.
Ik zeide dit, omdat hij reeds veertien dagen geleden het apartement heeft laten bestellen.
Celer.
Dat vat ik niet. . .
Antoine.
Mijnheer zal wel inzien, dat de Minister geen voet zal kunnen verzetten, zonder dat mijnheer het door mijnbsp;te weten komt, en als Zijn Excellentie bezoeken aflegtnbsp;bij den Staatspresident, die hier den zomer doorbrengtnbsp;aan het meer, op de villa-Tertia. . .
Celer.
Gaat ge me nu dingen vertellen, die aan iedereen bekend zijn ?
Antoine,
Maar niet iedereen is het bekend, dat Alphonse, de portier van den Staatspresident, een boezemvriendnbsp;van mij is, die, als ik hem op een stevigen dronknbsp;trakteer, het hart op de tong heeft. Wanneer mijnheernbsp;er een paar fijne flesschen voor over had, zou hetnbsp;mij niet de minste moeite kosten om precies te vernemen, wie er in deze dagen op de villa-Tertia zoonbsp;al in- en uitgaan .. .
-ocr page 13-Celer {Antoine een geldstuk in de hand drukkend).
Wij zullen zien . . . wij zullen zien. Maar weet ge het wel zeker, dat de minister de kamers reeds veertien dagen geleden besteld heeft
Antoine.
Zoo zeker, als iets zeker kan zijn. Toen de Burggravin de bestelling aan den Directeur heeft opgegeven, heb ik haar dadelijk ingeschreven op het boek vannbsp;den portier.
Geler.
De Burggravin? Welke Burggravin?
Antoine.
De Burggravin Agnes, schoonzuster van Zijn Excellentie. Zij logeert hier reeds eenigen tijd met zijn dochter, mejufvrouw Wanda. . .
Geler.
Komt hij nu voor zijn familie, voor de politiek of voor beiden? Dit zal wel spoedig blijken! Tot straksnbsp;Antoine. Ik ga even aan de Avondtij dingen telegra-feeren, dat Dagobert voornemens is hier een poosjenbsp;te vertoeven . . . {af).
TWEEDE TOONEEL.
Antoine, later Valerio.
Antoine.
Wat mag er wel vreemds aan wezen, dat de Minister hier komt? Is een Minister ook niet een mensch?nbsp;Mag hij niet evengoed op een badplaats wat uitrusten als de overigen? En waar zou hij anders zijnnbsp;intrek nemen dan in het Gonfederatie-Hötel ? Zijn wijnbsp;niet het voornaamste Hótel van Morgenoord? Zijn
-ocr page 14-— 6 —
stand verbiedt hem immers elders te gaan? Waarom moet dit dan als iets bijzonders aan de krant wordennbsp;getelegrafeerd? Ik zal nooit leeren de politiek tenbsp;doorgronden, en toch, {het geldstuk van Celer bekijkende en opstekende), verdien ik er van tijd tot tijdnbsp;wat aan.
Valerio. {Binnenkomende').
Vriend, zijn hier nog kamers open? De-portier wist het niet recht, en heeft mij naar u verwezen.
Antoine.
Nog een paar. Op de derde verdieping een slaapkamer met één bed en een riant uitzicht op de binnenplaats. ..
Valerio.
Dit voldoet me niet. Ik zoek een slaapkamer met een kleinen salon voor mijn vader, die straks komt.nbsp;Zien de vensters op het gebergte uit, des te beter. Denbsp;hoofdzaak is echter, dat de vertrekken in een rustignbsp;gedeelte van het gebouw gelegen zijn; mijn vader kannbsp;niet tegen drukte.
Antoine.
Laat eens zien... N“ 43 en 44 zijn heden opengekomen. Ik geloof, dat ze u wel zullen bevallen.
Valerio.
En op welke verdieping? Mijn vader is een vijand van trappen klimmen . . .
Antoine.
Wij zijn een Hótel van den eersten rang mijnheer, en hebben een lift. Die is wel is waar onklaar, dochnbsp;N“ 43 en 44 bevinden zich op de eerste. Niet meernbsp;dan acht treden, breed en geniakkelijk.
V alerio.
Dat zou gaan .. . Kan ik de kamers ook bezichtigen?
-ocr page 15-Antoine.
Zij zijn nog niet in orde, mijnheer, maar ik zal zorgen, dat ze onverwijld gereed worden gemaakt, ennbsp;dan zal ik ze mijnheer toonen. {af).
DERDE TOONEEL.
Valerio, later Geler.
Valerio.
Dit treft goed. Ik vreesde, dat alles bezet zou zijn. Dan had ik -het in een ander Hótel moeten beproeven.nbsp;Maar vader zou nergens zoo op zijn gemak zijnnbsp;als hier, waar het steeds kalm en deftig toegaat, ennbsp;rustigheid is toch het voornaamste voor iemand vannbsp;zijn gestel... {tot Celer, die binnenkomt). Hoe. ..nbsp;gij hier? {hem de hand drukkend). Dat verheugt mij!nbsp;Wat heb ik u in lang niet gezien!
Geler.
Ja, het is al een geruimen tijd geleden, dat wij naast elkander op de kantoorkruk zaten bij den notaris innbsp;Spitstop. En hoe maakt ge het nu? Zal ik spoedignbsp;uw benoeming als notaris in den Staatsbode lezen?
Valerio.
Ik wenschte het van harte 1
Geler.
Het zal toch wel haast gebeuren, denk ik. Gij zijt reeds eenige jaren candidaat, en daar de heerSlawata,nbsp;afgevaardigde in den Rijksraad, uw vader is, hebt genbsp;een goeden kruiwagen, en hier hangt toch alles van af!
Valerio.
Gij vergist u. Mijn vader vermag niets voor mij. Hij staat buiten alle partijen, en mist dus invloed.nbsp;Bovendien verbiedt hem zijn ziekelijk gestel veelnbsp;met anderen om te gaan. Hij leeft afgezonderd, woontnbsp;slechts die zittingen van den Rijksraad bij, waar
-ocr page 16-hij zijn tegenwoordigheid volstrekt noodig acht, en brengt zijn overigen tijd door met studie en wande-lingjes. Wat kruiwagens betreft, sta ik met u gelijk^nbsp;ja, mogelijk wel bij u ten achter!
Geler.
O, ik heb de hoop om notaris te worden al opgegeven, en een ander vak bij de hand genomen.
Valerio.
Geler.
Hoe zoo?
Gij zult u nog wel herinneren, dat het kantoorleven, en vooral het regelmatig schrijven op gezegeld papiernbsp;mij niet bijzonder aanstond. Er was geen zit in mij,nbsp;zeidet gij. Wel mogelijk, maar de zit zou wel gekomen zijn met de benoeming als notaris. Het was denbsp;klerkenarbeid, die mij verdroot. Reeds veel vroegernbsp;zou ik daar den brui van gegeven hebben, wanneernbsp;ik, in den beginne, geen nieuwe hoop had opgedaannbsp;na elke sollicitatie.
Valerio.
Gij hebt dus gesolliciteerd?
Gelér.
Of ik gesolliciteerd heb, Valerio? Zoo dikwijls, dat ik zelf niet meer weet hoeveel maal.., maar het heeft menbsp;niet geholpen. De eerste keer antwoordde de Minister,nbsp;dat ik nog te jong candidaat was, en mijn kans om innbsp;aanmerking te komen dus ongunstig stond, maar datnbsp;ik des niet te min op zijn belangstelling kon rekenen,nbsp;en hij mijn aanzoek in ernstige overweging zoude nemen!nbsp;Kort daarop stelde hij iemand aan, die niet langer candidaat was geweest dan ik. Eenigen tijd later kwamnbsp;er weder een notarisplaats open, waar ik grootennbsp;lust in had. Mijn minister was intusschen afgetreden.nbsp;Ik meld mij aan bij zijn opvolger. //Veel te jong,”nbsp;//veel te jong” was het eerst wat hij mij zeide. //Uwernbsp;Excellenties voorganger,” antwoordde ik op bescheiden
-ocr page 17-toon, //heeft echter geen zwarigheid gemaakt om, bij een vorige vacature, iemand te benoemen, niet oudernbsp;dan ik, en dus vleide ik me dat”... //Daar zal mijnnbsp;voorganger zeker wijze redenen voor gehad hebben,”nbsp;viel de Minister mij in de rede; //ik echter,” voegdenbsp;hij er bij, //verlang me zooveel mogelijk aan de an-cienneteit te houden. Nochtans; ge kunt op mijn belangstelling rekenen, en ik zal uw aanzoek in ernstigenbsp;overweging nemen.” Dat gaat goed, dacht ik. Ziedaarnbsp;reeds de tweede Minister, die belang in me stelt!nbsp;Maar ge weet, dat bij ons te lande de ministerieëlenbsp;crisissen talrijk zijn. Weldra verdween ook deze Minister,nbsp;en zijn belangstelling meteen. Ik klopte aan bij eennbsp;derde. Uit de lijst der benoemingen in den Staatsbodenbsp;had ik ontwaard, dat hij zich volstrekt niet aan denbsp;ancienneteit hield. Daaruit putte ik moed. Ik verzochtnbsp;hem mij wel te willen aanstellen in plaats van dennbsp;overleden Notaris van Popelsdal. Hij sloeg dit nietnbsp;af, doch voegde er bij, dat de Popelsdalers, op wiernbsp;wenschen hij als Minister behoorde te letten, een notaris begeerden, vermaagschapt met de aanzienlijkstenbsp;ingezetenen dier streek, wat, naar hij meende en iknbsp;moest toegeven, mijn geval niet was. Evenwel mochtnbsp;ik op zijn belangstelling rekenen, en zou hij mijn aanzoek in ernstige overweging nemen. Een ander can-didaat kreeg Popelsdal! Ik solliciteerde een vierde,nbsp;een vijfde, een zesde maal. Altoos te vergeefs! Nunbsp;ruim twee jaar geleden, kort na de optreding van hetnbsp;tegenwoordig kabinet, begaf ik me_op nieuw ternbsp;audiëntie, en kwam tegenover een Minister, dien iknbsp;kende, daar ik bij een boedelscheiding in zijn familienbsp;was werkzaam geweest. Ook hij herinnerde het zichnbsp;aanstonds, en sprak mij minzaam toe. Dit bemoedigde mij. Ik waagde het een vertrouwelijken toonnbsp;aan te slaan, en hem al mijn vruchtelooze sollicitatiënnbsp;te verhalen.
Valerio.
En vondt gij een welwillend oor?
-ocr page 18-10
Geler.
Hij luisterde met aandacht, maar onderwijl betrok zijn gezicht. Toen ik gedaan had, schudde hij hetnbsp;hoofd, klopte mij op den schouder en zeide, dat hij,nbsp;op zijne beurt, nu ook eens vertrouwelijk met mijnbsp;spreken wilde. Tegen iemand, die zoo dikwijls gesolliciteerd had, en nooit in aanmerking was gekomennbsp;— zoo ging hij, altoos even minzaam, voort —nbsp;moest wel een of ander bezwaar aanwezig zijn. Hijnbsp;twijfelde niet, of het zou slechts een vooroordeel wezen,nbsp;maar ook dan werd de zaak hem moeïelijk. Ken doornbsp;hem benoemd Notaris behoorde niet alleen geheel ennbsp;al onberispelijk te zijn, er mochten bovendien geennbsp;vooroordeelen tegen hem bestaan. Overigens noodigdenbsp;hij mij uit, op zijn belangstelling te rekenen, en beloofde mij allerminzaamst, dat hij mijn aanzoek in ernstige overweging zou nemen.
Valerio.
Welke teleurstellingen! Ook mij zijn zij niet vreemd gebleven.
Geler.
Ik besloot mij aan geen nieuwe bloot te stellen, en een anderen werkkring op te zoeken. In de eerstenbsp;jaren notaris worden, scheen mij onmogelijk toe, zoolang mij machtige voorsprekers ontbraken — en lijdzaamnbsp;mijn tijd af te wachten, daar had ik geen geduldnbsp;meer voor! Ge hebt mogelijk niet vergeten, dat, toennbsp;we nog samen op het kantoor waren, ik in mijn vrijenbsp;uren soms plaatselijke berichtjes opstelde voor hetnbsp;dagblad de Avondtij dingen, die steeds werden opgenomen. Een paar weken na mijn audiëntie bij dennbsp;Minister, die het zoo druk had met de vooroordeelen,nbsp;en toen ik nog in een wanhopige stemming verkeerde,nbsp;ontving ik een brief, waarin de redactie van het genoemdenbsp;blad mij een onderhoud op haar bureau voorstelde. Iknbsp;ging daarheen, en ontving het aanbod om als reporternbsp;een vaste betrekking aan haar orgaan te bekleeden.
-ocr page 19-Zij meende in mij een bijzonderen aanleg voor dat vak ontdekt te hebben, en ik gevoelde ook wel, datnbsp;ik er geschikt voor was. De werkzaamheden vleidennbsp;me veel beter dan die op het notariskantoor en hetnbsp;honorarium was hooger; ik sloeg toe!
Valerio.
En is dit baantje u op den duur blijven bevallen?
Geler.
Wat het eigenlijke betreft, zeker. Ik beleefde veel genoegen van mijn arbeid. Mijn verslagen en corres-pondentiën werden gretig gelezen, en hebben de Avond-tijdingen een grooten opgang bezorgd. Maar er zijnnbsp;toch dingen, die mij minder behagen!
Valerio.
De interviewings allicht.
Geler.
O neen, die bevallen mij juist het best. Och, het is zoo aangenaam, tegenover iemand, die gaarne de alge-meene aandacht op zijn persoon wil vestigen, plaatsnbsp;te nemen als een portretschilder, hem te bestudeerennbsp;in alle bijzonderheden, dan hem te ondervragen alsnbsp;een rechter van instructie, en ten slotte de aldus verkregen wetenschap te gebruiken voor het vervaardigennbsp;eener gelijkende beeltenis met de pen. Dat doe iknbsp;met lusten! Vooral bij ijdele lieden, die onuitputtelijknbsp;zijn in onbeduidende mededeelingen over hun eigen dierbaar ik, verhalen, hoeveel uur zij in een etmaal slapen,nbsp;waar zij hun avonden doorbrengen, of zij Bordeauxnbsp;drinken bij hun maaltijd of wel Bourgogne, wanneernbsp;zij een zwarte of een witte das omdoen, al die beuze-lingen gaarne in de krant vermeld vinden, verrukt zijn,nbsp;als ik er geen enkele heb overgeslagen, en niet bespeuren, dat het publiek er hen even hartelijk om uitlachtnbsp;als ik! Wat mij echter tegen de borst stuit is, datnbsp;ik allerlei listen moet gebruiken om aan berichten tenbsp;komen, soms op den loer liggen als een spion, ja,
-ocr page 20-12
anderen omkoopen, om te mijnen behoeve hun bekenden te bespieden. Dat haat ik, al maak ik ook nooit misbruik van hetgeen ik langs dien weg verneem.nbsp;Ware niet de Avondtijdingen een fatsoenlijk blad, iknbsp;had reeds lang van dezen post afstand gedaan. Nunbsp;behoud ik hem echter, in de verwachting dat hij mijnbsp;verder zal brengen.
Valerio.
En waar dan wel?
Geler.
Ik hoop, vroeg of laat, van reporter redacteur te worden, hetzij aan de Avondtijdingen, hetzij aan eennbsp;ander groot blad.
Valerio.
Ik zou toch liever notaris zijn.
Geler.
Ieder zijn keus. Doch hoe staat het met uw vooruitzichten ?
Valerio.
Er zijn nog altoos oudere candidaten dan ik. Naar ik bereken, zal het nog wel twee of drie jaar duren,nbsp;eer de beurt aan mij komt.
Geler.
Zóó lang! Zou niet eerder een benoeming kunnen volgen? Ondanks alle fraaie betuigingen der heerennbsp;Ministers over hun eerbied voor de ancienneteit, zietnbsp;men toch dikwijls, dat de jongeren de ouderen over hetnbsp;hoofd springen 1
Valerio.
En is dan u, o volhardend sollicitant, zulk een sprong mogen gelukken?
Geler.
Ik heb geen relatiën — gij wel!
-ocr page 21-13
Valerio.
Ze baten mij ook niet veel! Ja, hoe vreemd het klinke, ze strekken mij eer tot een beletsel dan totnbsp;een hulp!
Celer.
Dat is zonderling! Leg het mij eens uit. . .
Valerio.
Waar denkt gij aan? Zaken van den allerteedersten aard openbaren aan een reporter! Als zij in de krantnbsp;kwamen, zou ik rampzalig en mijn toekomst bedorven zijn!
Celer.
In de krant? Ziet gij mij dan aan voor iemand, die de geheimen zijner vrienden overbrieft? Ik vat mijnnbsp;taak eerlijk op, en bega geen laagheden, beste vriend!nbsp;Met een gerust geweten kan ik zeggen, dat ik iedersnbsp;vertrouwen waard ben, ook het uwe!
V.\LERIO.
Ik sprak in scherts.
Celer.
Wel niogelijk, maar het is niet voor het eerst en het zal ook wel niet voor het laatst zijn, dat ik, met ofnbsp;zonder scherts, zulke woorden hoor. Evenwel geloofnbsp;mij Valerio, ik ben geen gevaarlijk mensch, geennbsp;verrader, tegen wien men steeds op zijn hoede moetnbsp;zijn, al behoor ik tot de pers!
V ALERIO.
Daar ben ik van overtuigd! Het is waar, het publiek, dat zich in het algemeen door de lieden van uw bedrijf blindelings laat leiden, schuwt en wantrouwtnbsp;hen in het bijzonder leven; doch ik ken uw rechtschapen gemoed, en weet dat mijn geheim in uwenbsp;handen veilig is. Verneem dan. .. (hij hoort eenignbsp;geraas op de ivarande, en ziet om).
-ocr page 22-— 14
De vorigen, de Burggravin, Wanda. {De twee vrouwen zijn, ónder het laatste gedeelte van dit gesprek, de warande op den achtergrond binnengekomen,nbsp;hebben daar plaats genomen, en spreken met elkander, zonder op Celer en Valerio acht te geven).
Celer.
Welnu?
Valerio.
Later. . . later. {Naar de warande wijzendé). Wij zijn niet meer alleen.
Celer.
Men kan in de warande niet hooren, waarover wij hier spreken.
Valerio.
Ik weet niet. . . {Omziende), misschien toch. . . Ik ben niet op mijn gemak.. .
Celer. {Glimlachend).
Naar uw zeggen was de zaak, die ge mij vertellen wildet, van den allerteedersten aard. Zij heeft tochnbsp;geen betrekking op die jonge dame daar. . .
VAI.ER lü. (Ongedu Idig).
Val me nu met uw vragen niet langer lastig. . . Morgen of straks ben ik weder tot uw dienst. . . Gijnbsp;vertrekt immers nog niet aanstonds?
Celer.
Wel neen. . . Ik blijf vooreerst; er heeft gisteren in den Rijksraad eene stemming plaats gehad, die opgevat kan worden als een nederlaag voor het ministerie.nbsp;Daar de Staatspresident hier in Morgenoord op de villa-Tertia de zomermaanden doorbrengt, vermoed ik, datnbsp;vele mannen van de politiek zich herwaarts zullen begeven. Mijn vak brengt mede hen in het oog te hou-
-ocr page 23-— 15 —
den. Arminius, die tot de leiders der oppositie behoort, logeert in dit hótel. Zijn bondgenoot Orestes is ook op de kust. Ik zag straks een koffer, met zijnnbsp;naam er op, aan het station staan. Voorts worden hiernbsp;kamers opengehouden voor Dagobert, onzen eerstennbsp;Minister...
Valerio.
Stt... Stt... {naar de warande wijzend en Jiuisterend^. De jongste der beide dames is mejuffrouw Wandanbsp;Dagobert, de dochter des Ministers, de andere zijnnbsp;schoonzuster, die, na den dood van Wanda’s moeder,nbsp;met haar opvoeding werd belast. Zij...
Geler. {Zachter sprekend).
Ik ken de dames wel. Ze zitten denkelijk de komst van den Minister te verwachten. Wat me bevreemdtnbsp;is, dat zijn kamers reeds eenige dagen geleden besteldnbsp;waren. Zou hij van te voren lucht hebben gehad vannbsp;de motie.'* Arminius laat zich anders over zijn plannennbsp;nooit uit.
Valerio.
_ Ik weet zeker, dat de heer Dagobert reeds lang van zins was hier wat vacantie te nemen.
Geler.
Vacantie! Als er een crisis ontstaat, zal hij allicht langer vacantie krijgen dan hem lief is!
VALERio. (Ontziende en fluisterend).
Stt... Stt...! Denk toch aan de dames daar!
Geler.
Zij kunnen niets verstaan; verhaal mij gerust wat gij op het hart hebt.
Valerio.
Bij een andere gelegenheid. {De Burggravin en Wanda staan op en komen naar den voorgrond). Zie,nbsp;zij komen hierheen.
-ocr page 24-— 16
Valerio en Geler, (firoetenden buigend).
Dames!
De Burggravin.
Mijnheer Valerio. . . mijnheer Geler, gij ook hier? Dit toont wel, dat de politiek thans in de hoofdstadnbsp;stil staat. . .
Geler.
Zij heeft gister avond nog geduchte teekenen van leven gegeven, zooals mevrouw de Burggravin straksnbsp;wel vernemen zal van haar schoonbroeder, den heernbsp;Dagobert. . .
De Burggravin.
Is u zijn komst bekend? Doch het is waar ook, gij mannen van de pers weet alles!
Geler.
Wij monopoliseeren echter onze wetenschap niet. Wat wij nu weten, weet een uur later het ganschenbsp;publiek {tot Valerio). Ik moet naar de post; tot straks.nbsp;Een buiging makend en vertrekkend). Dames, ik hebnbsp;de eer. ..
VIJFDE TOONEEL.
Valerio, de Burggravin, Yla'h-dk. {De dames nemen plaats op de sofa).
DE Burggravin.
Wel, daar waren we in het geheel niet op voorbereid, dat wij u hier in Morgenoord zouden ontmoeten . . .
Valerio.
Voor mij is dit een groot genoegen. Ik hoop, dat de dames welvarend zijn, en het verblijf in deze streeknbsp;haar goed bevalt!
Wanda.
Het is hier heerlijk, mijnheer Valerio, het landschap
-ocr page 25-— 17 —
zoo verrukkelijk en de berglucht zoo verkwikkend. Geheel anders dan in de woelige en stoffige stratennbsp;van Grootenhuizen! Ook is het leven vrijer; gezelschappen vormen zich spoedig onder de badgasten;nbsp;men gaat gezamenlijk naar de bron, of maakt desnbsp;middags toertjes te paard naar den grooten waterval.nbsp;U moet vooral wat blijven, mijnheer Valerio!
DE Burggravin. {Streng.
Wanda!
Valerio.
Dat ben ik ook voornemens, juffrouw Dagobert, en als het mij veroorloofd is, zal het mij bijzonder verheugen zulke toertjes meê te doen.
DE Burggravin. {Koel).
Mijnheer Valerio schijnt den tijd aan zich te hebben. Dat is een voorrecht van belang op zijn jaren!
Valerio.
Een voorrecht, Mevrouw, dat ik dan ook niet gaarne ongebruikt zou laten, nu het mij voor enkele dagennbsp;wordt gegund, Mijn patroon is welwillend genoegnbsp;geweest mij toe te staan, om mijn vader, die zich opnbsp;Morgenoord een poosje komt ontspannen, gezelschapnbsp;te houden.
Wanda.
In dit hótel?
V ALERIO.
Mijn vader zal hier zijn intrek nemen. Ik logeer in het Hótel-Dalrust aan de overzijde, dus genoeg in denbsp;nabijheid, om mijn vader zoo dikwijls te bezoeken alsnbsp;ik wil; {zich tot de Burggravin keerend), denkelijk zalnbsp;ik dan meermalen de eer hebben de dames te ontmoeten. . .
Wanda.
Voorzeker!
-ocr page 26-~ 18 —
DE Burggravin. (Ziet Wanda verstoord aan; daarna tot Valerio):
Ach, wij zijn zelden te huis met dit fraaie weder. Valerio.
’t Is waar, wij hebben in geen jaren zulk een drogen zomer gehad. De landlieden verlangen sterk naar regen (glimlachend en Wanda aanziende) en ik ook.nbsp;(Een buiging makende en vertrekkend). Dames!
DE Burggravin. (Even met het hoofd groetend).
Mijnheer 1
Wanda. (Vriendelijk knikkend). Tot weerziens, mijnheer Valerio!
ZESDE TOONEEL.
DE Burggravin. Wanda.
DE Burggravin.
Wandal
Wanda.
Tante!
DE Burggravin.
Gij zijt niet gereserveerd genoeg. Wanneer mijnheer Valerio u op deze badplaats overal naloopt, zal hetnbsp;uw schuld zijn. Ik vind het zeer onaangenaam, datnbsp;hij nu juist verlof heeft en hier komt logeeren.
Wanda.
Hier niet, lieve tante; aan de overzijde, in Dalrust.
, DE Burggravin.
Of dat niet op hetzelfde neerkwam! Uw vader verlangt, dat gij niet met elkander omgaat, dat weet hij en dat weet gij ook. . .
-ocr page 27-19 —
Wanda.
Maar vader heeft mij gezegd, dat ik wel een euke woordje met hem mag spreken, en niet behoef te doennbsp;alsof hij mij onbekend was, wanneer ik hem bij toe valnbsp;ontmoet.
DE Burggravin.
Bij toeval! Dat noemt zij bij toeval!
Wanda.
Ook weet u wel, dat mijn vader tegen een engagement tusschen ons geen bezwaar heeft. Het mag daartoe echter pas komen als Valerio notaris is.nbsp;In afwachting hiervan wil vader dat wij vrij blijven,nbsp;elkander geen belofte doen en niet over een huwelijknbsp;spreken, ofschoon hij Valerio hoogacht.
DE Burggravin.
Zoo meent gij althans.
Wanda.
Hij heeft het mij zelf gezegd. Hij vindt hem een braaf, kundig en degelijk jonkman. . . even als ik.
DE Burggravin.
Waarom benoemt hij hem dan niet aanstonds tot notaris? Als eerste Minister heeft hij dit toch in zijnnbsp;macht.
Wanda.
Neen! . . helaas neen!
DE Burggravin.
N een ?
Wanda.
Ach, lieve tante, hoe dikwijls heb ik hem gevleid, wanneer de dikke portefeuille met al die stukken,nbsp;waaronder hij zijn naam moet zetten, van het minis-
2*
-ocr page 28-— 20 —
terie kwam: //beste vader, Iaat nu toch eens op zulk een papier schrijven, dat Valerio aangesteld is alsnbsp;notaris te. . . te. . . te. . .” nu de plaats zou mij onverschillig wezen!
DE Burggravin.
En wat antwoordde hij dan?
Wanda.
Dat hij dit wel zou kunnen doen, als Valerio niet om mijn hand gevraagd had, maar nu niet. Begrijptnbsp;u dat, tante ?
DE Burggravin. {Op stelligen toon).
O zeker! Na dit antwoord is mij de zaak volkomen helder.
Wanda.
Leg haar mij dan eens uit, tante-lief, och toe, leg haar mij uit!
DE Burggravin. {Ats voren).
Een jeugdig meisje als gij een vraagstuk van hoogere politiek begrijpelijk te maken is een van de moeilijkstenbsp;ondernemingen, die er zijn. . .
Wanda.
Maar bedenk, tante, dat ik de dochter van een Minister ben. Mij dunkt, dit vraagstuk zal ik wel doorzien.. .
DE Burggravin {Als voren).
Het raakt evenzeer de staatsrechterlijke als de parlementaire ministeriëele verantwoordelijkheid, en hangt samen, zoowel met de administrative usantiën als metnbsp;de solidaire aansprakelijkheden van het executief gezag.nbsp;Vat gij het nu, Wanda?
Wanda.
Oprecht gesproken.. . nog minder dan vroeger.
DE Burggravin.
Duidelijker kan ik het toch niet zeggen.
-ocr page 29-Wanda.
Als LI eens wat minder stadhuiswoorden wilde gebruiken. . .
DE Burggravin.
Stadhuiswoorden! Welke ouderwetsche uitdrukking! De benamingen, die ik bezigde, heeten technieke termen, en zijn onontbeerlijk bij de overweging van con-.nbsp;stitutioneel-gouvernementeele probleemen.
WAnda.
O Hemel, alweer technieke termen! Probleemen, solidaire usantiën, executieve verantwoordelijkheid. . .nbsp;daar kom ik nooit uit! En beteekent dit nu, dat Valerionbsp;vooreerst geen notaris kan worden?
DE Burggravin.
Ten naastenbij. Doch stil, daar is uw vader.
DE VORIGEN. DaGÜBERT.
Dagobert. {Tot een knecht die hem volgt).
Laat mijn bagage naar boven brengen. {De ktiecht ziet hem vragend aan.) Neen, wij komen niet aan denbsp;table-d’hóte... Laat dekken op mijn zitkamer, drie couverts. {Knecht af). Goeden dag, mijn beste Wanda!nbsp;{Hij omhelst haar). De berglucht is heilzaam voor u,nbsp;zie ik; die bleeke wangen zijn weg. Goddank! {Hijnbsp;reikt de Burggravin de hand). Goeden dag zuster, unbsp;doet het leven in de vrije natuur ook geen kwaad.nbsp;W ij zullen nu van avond weder eens gezellig te samennbsp;dineeren. Dat is in vier weken niet gebeurd!
Wanda.
Ik verlang er zeer naar, lieve vader. Het is mij
-ocr page 30-22
moeilijk gevallen, hoe aangenaam het verblijf hier anders ook is, mij aan uwe afwezigheid te gewennen;nbsp;aan stof tot onderhoud zal het ons niet ontbreken! Wij zouden aanstonds kunnen beginnen. Iknbsp;¦heb hier veel kennissen gemaakt en ook oude vriendennbsp;teruggezien. Zooeven nog Valerio . . .
DE Burggravin.
Ziedaar mededeelingen, die een staatsman als uw vader inderdaad groot belang zullen inboezemen 1 Vraagnbsp;hem liever eens naar het politieke nieuws, want dat is er.
Dagobert.
Waar hebt gij dit vernomen, Agnes'*
DE Burggravin.
Valerio ... of neen Geler, met wien hij in gezelschap was, sprak er straks van.
Dagobert.
Wat doet Geler hier?
DE Burggravin.
Dat heeft hij ons niet verteld; maar sedert den vroegen morgen dwaalt hij overal in den omtreknbsp;rond. Reeds aan de bron zag ik hem nu met dezen,nbsp;dan met genen fluisteren. Later in den tuin, bij dennbsp;grooten waterval, had hij het zeer druk met Arminius,nbsp;en maakte onderwijl aanteekeningen in zijn notitieboekje. Al had hij het niet gezegd, zou ik aan zijnenbsp;bewegelijkheid gezien hebben, dat er iets aan denbsp;hand was.
D AGOBERT.
Dit is er dan ook. Ik ben hier gekomen, om eenige dagen rust te nemen, en het is wel mogelijk, dat dienbsp;rust van veel langeren duur wordt. Denkelijk staatnbsp;mijn aftreding als Minister voor de deur.
DE Burggravin.
Ge doet me ontstellen!
-ocr page 31-.23 —
Daüobert.
Ik zal mij in de omstandigheden moeten schikken, maar het vooruitzicht is mij niet aangenaam. Eennbsp;werkzaam leven is voor mij een behoefte, en nognbsp;menig plan ten nutte van het vaderland hoopte ik tenbsp;verwezenlijken. Maar mijn tegenstanders hebben mijnbsp;gisteren avond in de zitting van den Rijksraad eennbsp;slag toegebracht, die gevoelig is aangekomen. Mijnnbsp;ambtgenooten zoowel als ik meenen, dat wij onzenbsp;portefeuilles ter beschikking moeten stellen van dennbsp;Staatspresident. Ik heb dan ook een audiëntie latennbsp;aanvragen op de villa-Tertia.
Wanda.
Ik hoop toch, lieve vader, dat de Staatspresident u niet zal laten gaan! Hij is sterk met u ingenomen,nbsp;dit heeft u ons dikwijls gezegd.
Dagobert.
De politieke verhoudingen kunnen machtiger wezen dan zijn goede wil.
Wanda.
Spreek hem maar eens moed in, vader!
De Burggravin.
Maar Wanda, hoe kunt ge nu uw vader adviseeren in parlementaire complicatiën! Gij wegt nog niet eensnbsp;wat er eigenlijk omgaat.
Wanda.
Inderdaad, ik zou het gaarne vernemen.
De Burggravin.
Wij zijn in de eerste phase eener ministeriëele crisis.
Wanda,
Doch hoe zijn wij in die phase — zeg ik het woord goed, tante? — hoe zijn wij in die phase gekomen?
-ocr page 32-— 24- —
Dagobert.
Het verloop is zeer eenvoudig. Twee zaken waren vóór het recès nog af te doen. De verhoogingnbsp;van het invoerrecht op de zijde en de wijziging vannbsp;artikel 142 der districtenwet. Het eene ontwerp wasnbsp;evenmin van bijzonder belang als het andere, en niemand twijfelde of beide zouden doorgaan, zonder noemenswaardige bestrijding en met slechts weinig stemmen tegen. In deze verwachting waren velen mijnernbsp;medestanders reeds naar hun woonplaatsen teruggekeerd. A rminius, hun afwezigheid bespeurende, doetnbsp;nu heel leuk de vraag, of het der Regeering onverschillig was, of eerst de zijde dan wel de wijzigingnbsp;der districtenwet aan de orde zóu worden gesteld.nbsp;Geen der ministers, wien dit niet volmaakt hetzelfdenbsp;was — behalve Ladislaus, mijn zeer waarden ambtgenoot voor de Financiën. Als vakman is hij uitstekend,nbsp;maar — onder ons — een politiek hoofd zit er nietnbsp;op, en hij doorziet nooit het spel der tegenpartij. Ongelukkigerwijze was het aan hem, om Arminius te beantwoorden. Nu moet ge weten, dat Ladislaus hunkerde naar de vacantie, en niet weg kon vóór hetnbsp;zijde-ontwerp, dat tot zijn departement behoort, wasnbsp;afgedaan. Had hij maar gezegd, dat het der Regeering om het even was, welk der twee voorging, denbsp;Rijksraad zou er niet tégen zijn geweest met de zijdenbsp;te beginnen. Ik stiet hem nog zachtjes aan, maar hijnbsp;begreep me niet, en verklaarde met een allerzekerstnbsp;gezicht en op den plechtigsten toon, dien gij u kuntnbsp;verbeelden, dat de Regeering er den hoogsten prijs opnbsp;stelde, om vóór elke andere zaak het ontwerp, betreffende het verhoogde invoerrecht op de zijde, in beraadslaging te zien komen. Het was of een bom innbsp;de hoogst kalme en zelfs onoplettende vergadering wasnbsp;neêrgevallen! Het anders zoo strakke gelaat van Arminius straalde van blijdschap. Haastig stond hij op, ennbsp;fluisterde zijn vrienden links en rechts wat in het oor,nbsp;die aanstonds de zaal verlieten, om in de voorkamer tenbsp;gaan konkelen of, zooals we later ontwaarden, overal
-ocr page 33-25
afwezige partijgenooten bij elkander te zoeken. Toen ging hij een redevoering honden, die wel een uur duurde.nbsp;Het was als meende hij, dat het vaderland zou vergaan, wanneer niet op staanden voet de wijziging dernbsp;districtenwet aan de orde kwam, ofschoon die reedsnbsp;zes maanden gereed ligt, zonder dat hij of iemand ernbsp;van gerept heeft! Maar dit was nog slechts het begin.nbsp;Toen we dachten, dat hij buiten adem zou zijn,nbsp;kwam hij met een nieuw gezichtspunt voor den dag.nbsp;De kwestie stond niet op zich zelve, ging hij voort. Zijnbsp;stond in nauw verband met de kabinetskwestie, dienbsp;daar juist, zooals hij geliefde te zeggen, door Ladis-laus was gesteld. Het Ministerie wilde zijn zin doordrijven, en den Rijksraad dwingen de behandeling dernbsp;districtenwet te vertragen, hoe noodzakelijk eene beslissing daarover ook was. Wat hem betrof, hij zou echternbsp;voor zulke pressie niet wijken; hij zou stemmen als zelfstandig man, naar de inspraak van zijn geweten; voornbsp;zoo verre van hem afhing zou de zijde geen voorrang genieten, maar wachten tot het haar beurt was; eerst denbsp;districtenwet, dat was zijn beginsel, zijn stelsel, zijn leus,nbsp;zijn devies, en daarmede zou hij staan of vallen!
De Burgravin.
En wat dacht de vergadering^ hier wel van ?
Dagobert.
De vergadering, aandergelijke betuigingen gewoon, en wetend wat zij waard zijn, luisterde ternauwernood; doch zie, terwijl Arminius sprak, kwam gaandenbsp;Weg nu deze dan gene van zijn aanhang de zaal binnen. Sommigen met verbaasd gezicht, als personen,nbsp;die onverwacht de brandklok hadden hooren luiden.nbsp;Anderen met grijze jasjes aan en tyrolerhoeden in denbsp;hand. Blijkbaar gereed om hun vacantiereis te aanvaarden, waren ze van het station weggehaald... Ernbsp;was een plannetje beraamd, het leed geen twijfel. Ditnbsp;werd zoo helder als de dag, toen na Arminius Orestesnbsp;het woord nam...
-ocr page 34-— 26
DE Burggravin.
Orestes... Orestes, wie is dat ook weer?
Dagobert.
De leider van een paar doezein malcontenten. Hij en Arminius kunnen elkander eigenlijk niet verdragen, ennbsp;in den regel werkt de een den ander tegen. Nu schenen zij echter gemeene zaak te hebben gemaakt.nbsp;Orestes had den mond nog niet opengedaan, of Arminiusnbsp;begon te roepen; //Hoor! hoor!” Toen stonden hij ennbsp;velen zijner vrienden op, vormden een kring om dennbsp;spreker, brachten van tijd tot tijd de hand aan hunnbsp;oor, alsof ieder zijner woorden een orakelspreuk was,nbsp;en knikten hem goedkeurend toe. Nog nooit is Orestes,nbsp;die eentoonig praat en dikwijls hakkelt, zooveel eer tenbsp;beurt gevallen. Hij zette dan ook zijn stem geweldignbsp;uit, en beukte met de hand op zijn borst, toen hij verklaarde, dat het een schande voor den Rijksraad zounbsp;wezen, zich in dit kritieke oogenblik bezig te houdennbsp;met het invoerrecht op de zijde, en alzoo te bukkennbsp;voor de bedreigingen van het Ministerie!
Te vergeefs betoogde ik, dat in de verklaring van Ladislaus niets voorkwam, dat naar een bedreigingnbsp;geleek! Men wilde haar daarvoor nu houden, alleennbsp;om te kunnen uitschreeuwen, dat men zich door geennbsp;bedreiging vervaard liet maken. Zoo als ik reeds gezegdnbsp;heb, was de meerderheid onvoltallig, en wat erger is,nbsp;sommige harer leden, berekenende, dat onze kans ongunstig begon te staan, verwijderden zich vóór denbsp;stemming. Toen, na nog menige redevoering over ennbsp;weder, hiertoe werd overgegaan, besloot de Rijksraadnbsp;aan de districtenwet den voorrang te geven, ofschoonnbsp;Ladislaus namens de Regeering het omgekeerde hadnbsp;verzocht.
DE Burggravin.
Dat was niet beleefd!
Wanda.
En vervolgens?
-ocr page 35-— 27
Dagobert.
Vervolgens ging, op voorstel van het Ministerie, dat tijd voor beraad noodig had, de vergadering tot naderenbsp;bijeenroeping uiteen, en een niinisteriëele crisis stondnbsp;voor de deur. Die onhandige Ladislaus!
DE Burggravin.
Maar nu de vergadering uiteen is gegaan, kan ze toch zoo min de districtenwet als de zijdewet behandelen.
Dagobert.
Aan die wetten denkt niemand meer! Het kanwel een jaar en langer duren, eer ze weder op het tapijtnbsp;komen . . . Als dit ooit gebeurt, en niet een nieuwnbsp;Ministerie ze allebei intrekt!
DE Burggravin,
Ik begrijp niets van het geval.
Wanda.
Vader heeft het dan ook verhaald zonder technieke termen! Mij is alles klaar. Arminius en Orestes willennbsp;u verdrijven, om uw plaats in te nemen — niet waarnbsp;vader? Doch dit zal wel niet geschieden! Generaal Gonzales heeft toch ook een woordje meê tenbsp;spreken...
DE Burggravin.
Gaat Wanda zich alweder verdiepen in de geheimnissen der hoogere politiek?
Wanda.
Ik moet bekennen, dat die soms ondoorgrondelijk voor me zijn. Waarom wil vader, bij voorbeeld, Valerionbsp;nog niet tot notaris benoemen? Vader kan toch alles :nbsp;hij is eerste Minister!
Dagobert.
Op dit oogenblik zou het juister zijn te zeggen: hij
-ocr page 36-— 28 —
is eerste Minister geweest. . . maar van Valerio gesproken; hij moet hier zijn, naar ik hoor. . .
DE Burggravin.
Hij logeert aan de overzijde, in het hótel-Dalrust.
Dagobert. {Tot Wanda).
Gij zult hem derhalve nu en dan wel eens ontmoeten. Bedenk wat ik u gezegd heb. Met elkander over huwelijksplannen praten mag niet, volstrekt niet.nbsp;Overigens vorder ik niet, dat gij hem ontwijkt.
Wanda.
Dit is ten minste één troost!
Dagobert.
Ik weet, lief kind, dat gij mij nog nooit ongehoorzaam zijt geweest, en daarom kan ik u dien troost gunnen.
ACHTSTE TOONEEL.
De vorigen, Antoine.
Antoine.
Een brief voor U, Excellentie.
Dagobert.
Geef hier.
handigende.')
Antoine. {Hem eeyt brief over
Van de villa-Tertia.
Dagobert.
Zoo spoedig reeds! {Hij leest.) Vreemd, wonderlijk! {Tot Antoine?) Het rijtuig, dat heden avond zou voorkomen, kan afbesteld worden. {Bij zich zelven?) Watnbsp;maer Gonzales bedoelen?
ö
-ocr page 37-¦ — 29 —
Antoine.
Indiea zijn Excellentie en de dames gereed zijn . . . De tafel in hun appartement is gedekt.
Dagobert.
Wij komen.. .
{Anloine af.)
NEGENDE TOONEEL.
De vorigen, zonder Antoine.
Dagobert. {Tot de Burggravin).
Hebt gij uw neef, den Staatspresident, in den laat-sten tijd ook gezien?
DE Burggravin.
Na verleden Maandag, toen er soirée was op de villa-Tertia, niet.
Dagobert.
En hebt ge daarbij de honneurs waargenomen ?
W anda.
Dat doet tante hier even gezet als in de stad.
DE Burggravin.
Natuurlijk! Neef Gonzales is er zeer o'p gesteld.
Dagobert,
Ik geloof het gaarne. Wijlen uw gemaal was van adel; door hem waart ge van verre met Gonzalès vermaagschapt, en hij noemt u nog altoos nicht. vMijnnbsp;nicht de Burggravin”, dat klinkt voornaam in dennbsp;kring van de villa-Tertia, waar de lieden van hoogenbsp;geboorte zoo zeldzaam zijn. Uw tegenwoordigheid geeftnbsp;daar een eigenaardigen luister aan . . .
DE Burggravin.
Gij meent dus, dat alleen wegens mijn titel. . .
-ocr page 38-— 30
Dagobert.
O neen, o neen, lieve zuster, zulk een meening zou onhoffelijk zijn! Ik zie uw persoonlijke verdienstennbsp;niet over het hoofd! Gij hebt uitstekende manieren,nbsp;spreekt voortreffelijk, kleedt u met smaak, en — watnbsp;in de receptiezaal van een staatspresident goud waardnbsp;is —• gij kent alle technieke termen der politiek vannbsp;buiten. Doch hoe hield Gonzales zich Maandag.^ Wasnbsp;hij afgetrokken, verstrooid, zonderling?
DE Burggravin.
In het minst niet. Hij was opgeruimd. . .
Dagobert.
Hij zal in de war zijn geraakt, sedert hij de stemming van gister avond vernomen heeft. De brief, dien hij mij daar zendt, is al zeer buitengewoon.
DE Burggravin.
Wat behelst die dan?
Dagobert. {Glindachend den vinger op den mond leggend).
Staatsgeheimen, beste Agnes, staatsgeheimen. . .
TIENDE TOONEEL.
DE vorigen, Valerio, Slavvata, Antoine.
Antoine. i^Op den achtergrond tot Valerio).
De kamers zijn nu in orde.
Valerio.
Ik heb ze daareven gezien. Zij zullen papa niet mishagen.
Slawata. {Die op een stoel is neergevallen).
Wat een zonnige weg van het station naar dit hötel 1 [Blazend.) Oamp;i, oe.i\ [Omzmtde). Het tocht hier: kan dienbsp;deur niet dicht!
-ocr page 39-— 31 —
Valerio
Antoine! (^Antoine sluit de zijdeur en vertrekt. — Tot Slawata, dte intusschen een foulard uit zijn zaknbsp;gehaald en omgeslagen heeft). Zou u niet liever naarnbsp;uw kamers gaan, papa?
Slawata.
Aanstonds, Laat mij eerst wat op mijn verhaal komen. Ik ben geheel van streek! Feilen zonneschijn kannbsp;ik volstrekt niet verdragen. ( Weder blazend). Oef, oef!
Valerio. {Naar voren komende, na een buiging voor denbsp;dames en Dagobert, gemaakt te hebben tot dennbsp;laatste).
Ik heet uw Excellentie welkom in Morgenoord. Naar ik vernam, is uw plan hier eenige dagen te vertoeven ?
Dagobert.
Even als gij. Althans mij is gezegd, dat dit ook uw voornemen is.
Valerio.
Om mijn vader gezelschap te houden, die daarjuist is aangekomen.
Dagobert. ( Omziende,ontwaart hij Slawata, die opstaat ennbsp;naar den voorgrondnbsp;komt, na zich van dennbsp;foulard ontdaan tenbsp;hebben).
Hoe vaart kend). Toch
u,
gezond, hoop ik ?
Slawata.
mijnheer Slatawa ? (Hem de hand rei-
Ik dank uw Excellentie voor uwe belangstelling. (Buigend). Dames! Hoe aangenaam reeds dadelijk bij mijn aankomst bekenden te zien!
-ocr page 40-— 32
DE Burggravin.
Dat is op zulk een druk bezochte badplaats als Morgenoord trouwens niet vreemd. U komt zeker denbsp;kuur doen?
Slawata.
Dat hangt van den baddokter af. Het is mij te huis aangeraden hem te raadplegen.
DE Burggravin.
De berglucht is reeds heilzaam op zich zelf. Maar velen gebruiken ook de baden. Het is altoos frisch,nbsp;en helpt den tijd hier dooden. Baat het niet, zeggennbsp;zij, schaden doet het ook niet. .
Slawata.
Dat is de vraag. Ten minste voor mijn gestel. O, als ge wist, mevrouw de Burggravin, hoe gevoelignbsp;ik ben! Wanneer ik maar het minst van mijn gewonennbsp;leefregel afwijk, bespeur ik het aanstonds. Wandelennbsp;doet me goed — wandel ik echter een kwartier te veelnbsp;op een dag, dan raak ik van streek. Lang mij inspannen, mij ophouden in gezelschappen, veel praten —nbsp;het vermoeit mij ten hoogste. En nu ik sedert eenigenbsp;weken, om niet ongesteld te worden, mijn arbeid hebnbsp;ingekort en allen omgang heb ontweken, nu ben iknbsp;ziek geworden van verveling en eenzaamheid! {^Huiverend'). Aai!
DE Burggravin.
Wat scheelt u.'^
Slawata.
Een steek in mijn linkerschouder. {Zich wrijvend). Dat komt van het staan. {Een stoel nemend). Als unbsp;het veroorlooft, {Hijgend), zou ik gaarne even gaannbsp;zitten! {Hij zet zich).
DE Burggravin.
Geneer u niet, mijnheer Slawata.
-ocr page 41-— 33 —
Valerio,
Papa heeft van nacht slecht geslapen, mevrouw!
DE Burggravin.
Wel verklaarbaar! De aandoeningen van die avond-zitting... •
Slawata.
Avondzittingen zijn mijn zaak niet; ik woon ze nooit bij als het niet noodzakelijk is. Viel er dannbsp;gisteren iets buitengewoons voor? Dat had ik nietnbsp;verwacht.
Dagobert.
Gij weet dus nog niet, dat er een ministeriëele crisis is ontstaan?
Slawata.
Waarlijk? Het doet me leed. Ik hoop echter, dat het Ministerie moge aanblijven!
Dagobert.
Daar is al zeer weinig kans op!
Wanda.
Zou u niet denken, mijnheer Slawata, dat mijn vader de zaken wat zwart inziet?
ELFDE TOONEEL.
Devorigèn. Arminius. Orestes.( Wederzijdschegroeten).
Arminius. {Schertsend).
Het is of de gansche politiek zich naar dit hótel heeft verplaatst. Was onze Voorzitter aanwezig, wenbsp;zouden wel een zitting kunnen houden!
Dagobert.
Waartoe? De beslissing is gevallen, en naar den zin
3
-ocr page 42-— 34 —
van u beiden. Ik wensch u met den uitslag geluk, mijnheer Arminius, en u eveneens mijnheer Orestes!
Slaw AT A.
Gaan we hier nu ook al de politiek behandelen? {^Ópstaande). Dat houdt mijn gestel niet uit!
Orestes.
Het is er warm toegegaan gisteren. {Tot Slawata). Ik zag u niet in de zaal?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Dagobert.
Mijnheer Slawata heeft gelijk. Laat ons de zaken voor een poosje vergeten. Ze zullen spoedig genoegnbsp;weêr al onze aandacht vragen. {Antoine, weder binnenkomende, fluistert Dagobert iets in het oor). Dat isnbsp;waar ook! Het gezelschap zou ons doen vergeten, datnbsp;ons middagmaal wacht! {Groetend). Wamp;ere.n \ {Hij biedtnbsp;Agnes den arm, en gaat met haar en Wanda, doornbsp;Antoine gevolgd, heen).
TWAALFDE TOONEEL.
Slawata. Valerio. {Met elkander in gesprek op een sofa opnbsp;den achtergrond).
Arminius. Orestes. {Op den voorgrond).
Arminius.
Hij houdt zich goed, onze Dagobert, dat moet ik erkennen. In schijn zoo onverschillig als ging hemnbsp;de zaak volstrekt niet aan!
Orestes.
Zou hij aftreden?
Arminius.
Kunt ge het nog vragen? Na een stemming als die van gi.steren!
-ocr page 43-35 —
Orestes.
Hadde ik geweten, dat die zulk gevolg moest hebben, ik zou me nog wel eens bedacht hebben, eer ik mij voor uw motie had verklaard.
Arminius.
Het geval ligt er nu toe.
Orestes.
En wie moet Dagobert opvolgen? Gij zeker!
Arminius.
Altoos die edele rondborstigheid, altoos dat onbewimpeld vragen op den man af! Och, hoe hoog vereer ik u daarom!
Orestes.
Altoos dat ontwijkend antwoorden, altoos die achterhoudendheid !
Arminius.
Het is immers geen persoonlijk belang, waarover wij spreken? Het geldt hier het Rijk, den Staat, het Vaderland! Dit maakt ons van zelf ernstig en naauwgezetnbsp;in onze uitdrukkingen. Evenwel, niets kan streelendernbsp;zijn voor mijn gemoed, dan meteen man als gij, wiennbsp;ik evenzeer om zijn karakter als om zijn bekwaamheden innig hoogacht, den gegeven toestand vertrouwelijk en vriendschappelijk te overwegen. {^Hijreikt hemnbsp;de hand, die Orestes aarzelend aanneemt).'
Orestes.
Toen uw boodschapper me gisteren in de voorkamer kwam verzoeken weder in de zittingzaal terug te kee-ren, heette het, dat het alleen te doen was, om hetnbsp;Ministerie eens gevoelig aan het verstand te brengen,nbsp;dat het ons de wet niet had voor te schrijven; maarnbsp;een crisis, aftreding — daar werd geen woord vannbsp;gerept. . . .
Arminius.
Bij zulke dringende omstandigheden ontbreekt vaak
3*
-ocr page 44-— 36 —
de tijd voor uitvoerigheid. Ik meende overigens, dat de eigenlijke strekking der motie geheel naar uw zinnbsp;zou wezen. Hoe dit zij, de crisis is er, en eennbsp;verandering van het bestuur wordt ieder uur waarschijnlijker. Kort en goed, wilt gij — naar gij ziet,nbsp;spreek ik in uw eigenaardigen en allerlofwaardigstennbsp;trant, onbewimpeld, en ga recht door zee — wilt gijnbsp;nu ook verder één lijn met me trekken?
Orestes.
Wat bedoelt gij?
Arminius.
Er moet een nieuw Ministerie worden gevormd. Gonzales zal rechts en links naar mannen zoeken.nbsp;Reeds heb ik heden middag hem mijn opwachtingnbsp;gemaakt, om hem te kennen te geven, dat zoo denbsp;Republiek, naar hij meende, mijne diensten noodignbsp;had, ik mij niet zou onttrekken.
Orestes.
Dat was voorbarig.
Arminius.
Toch niet. De crisis wettigt dezen stap.
Orestes.
De Staatspresident zal wel gedacht hebben: welk een indringer!
Arminius.
Altoos die innemende openhartigheid! Waarom zou ik meer te laken zijn dan anderen? Ieder tracht Gonzales te nadèren. Lieden, van wie men het nooit vermoed zou hebben, hopen nu op een portefeuille. {Metnbsp;den duim over den schotider wijzende, Jiuisterendi)nbsp;Daar hebt gij Slawata. . .
Orestes. {Fluisterend),
Slawata? Hoe krijgt gij het in uw hoofd! — De mah is ziekelijk en zoekt rust!
-ocr page 45-Arminius.
Laat uw beminnelijke oprechtheid u toch niet verleiden iedereen die deugd toe te schrijven. Voor zijn gezondheid, zegt hij? Wie komt nu ooit op een badplaats voor zijn gezondheid! Voor vermaak, voor uitspanning, voor vrienden, die men er wenscht te ontmoeten, of voor anderen, met wie men gaarne kennisnbsp;zou .. maken, maar voor zijn gezondheid! Iedereennbsp;beweert het, maar de voorwendsels zijn er dan ooknbsp;om ze te gebruiken!
Orestes.
Slawata heeft zich echter altijd afgezonderd gehouden, geen enkele partij, waar hij zich ooit bij aangesloten heeft. Politieke eerzucht is hem vreemd...
Arminius.
Die stillen in den lande, die zoogenaamd onpartij-gen, zijn bij crisissen juist het gevaarlijkst. Zij beginnen dan gewoonlijk met raad te geven. Onbaatzuch-tigen en vaderlandslievenden raad naar het heet. En hebben ze daardoor hun mededingers verwijderd, dannbsp;zetten zij zich zelven neder op de opengevallen plaats!
Orestes.
Hij kan zulk een rol niet spelen. Ik acht er hem te rechtschapen toe, en voorts heeft hij zulk een zwaknbsp;gestel!
Arminius.
Dat zou wel beteren als hij een portefeuille kreeg, en geen tijd meer had om over zijne kwalen te peinzen ! Het zal raadzaam wezen, dat wij zijne intrigesnbsp;nagaan, en hem scherp in het oog houden.
— 38 —
Orestes.
Wij? wie: wij?
Arminius.
Gij en ik natuurlijk! Want, niet waar, mijn aanbod neemt gij aan, en wij zullen nu voortaan één lijnnbsp;trekken ?
Orestes.
Dat heb ik u niet beloofd.
Arminius.
Het ligt toch in den aard der omstandigheden. Wij hooren thans bij elkander.
Orestes.
Zoo verkiest gij te zeggen. Wat gij mij voorstelt is een complot. . .
Arminius.
Waarlijk niet, achtenswaardige vriend, slechts een verbond!
Orestes.
Een complot tegen Dagobert.. . Ik dank u!
De vorigen. Antoine. {Er wordt achter de schermen geluid).
Antoine. [Tot Slawata en Valerio).
Komen de heeren aan de table-d’hóte?
Slawata. [Naar voren komende tot Arminius).
Collega, hoe is de tafel hier?
-ocr page 47-39
Arminius.
De beste uit de gansche badplaats.
Slawata.
Geen pepersoep, hoop ik?
Arminius.
Gij kunt van twee soepen kiezen.
Slawata.
Geen gekruide schotels, geen vleesch met pikante saus? Daar kan mijn maag in het geheel niet tegen!
Arminius.
Het menu zal u wel bevallen.
Slawata.
In vredes naam dan! {Hij gaat heen met Valerio)
Antoine. {Tot Orestes).
Komt mijnheer aan de table-d’hóte?
Orestes.
V oorzeker... Maar {HijJiuistert Antoine iets in het oor).
Antoine.
Ik zal er voor zorg^w. {Orestes vertrekt door Antoine gevolgd).
Arminius. {Bij zich zelvetC).
Die brave Orestes! Hij is alles behalve in een goeden luim van daag. Ellendig, dat ik hem volstrekt noodig heb! Zonder zijn hulp kan ik niet slagen. Maarnbsp;die lieden zijn veranderlijk, morgen is hij d-enkelijknbsp;handelbaarder. Voor heden zal het echter zaak wezennbsp;hem te ontwijken.
Antoine.( Weder binnenkomende.
Er wordt nogmaals geluid).
De table-d’hóte gaat beginnen mijnheer. Men luidt
-ocr page 48-— 40 —
reeds voor de tweede keer. Voor u heb ik, als naar gewoonte, o,ok gedekt.
Arminius.
Zeer goed, ten minste als gij mij zoo geplaatst hebt, dat der heer Orestes en ik niet naast elkander zitten.
Antoine.
Geen nood! Mijnheer Orestes heeft me dat ook al gevraagd! {^Armtmus af).
VEERTIENDE TOONEEL.
Antoine, later Geler.
Antoine.
De een zit bij de punt en de ander in het midden. Daar zullen ze geen last van elkander hebben.
Geler. {Haastigbinnenkomende neemtaan de taf el plaatsnbsp;en schrijft).
Spoedig nu mijn namiddag-dépêche. l^Alschrijvende, overluid lezend), u Avondtijdingen— Grootenhuizen. Vannbsp;de crisis niets naders. Dagobert heden avond onderhoud met Staatspresident.”
Antoine.
Neen!
Geler.
Hoe? Gij zelf hebt mij verhaald, dat de Minister een rijtuig had besteld naar de villa-Tertia?
Antoine.
Daar straks heeft hij het weder afgezegd, nadat hij een brief van den Staatspresident had ontvangen.
Geler.
Vreemd! Zonderling!
Antoine.
Dat zeide zijn Excellentie ook, toen hij den brief
-ocr page 49-— 41 —
gelezen had. Nog iets. De heer Arminiiis heeft van morgen op de villa-Tertia een bezoek gebracht.
Celer.
Die tijding is kostbaar! (Hij verscheurt het papiery neemt een ander en leest al schrijvende), v Avondtij-dingen — Grootenhuizen. Heden conferentie tusschennbsp;Staatspresident en Arminius. Ministerie Arminius-Orestes hoogst waarschijnlijk.’’
Antoine.
Neen!
Celer.
Waarom, neen?
Antoine,
De heeren Arminius en Orestes hebben mij, stuk voor stuk, aangekondigd, dat zij niet naast elkandernbsp;aan tafel willen zitten.
Celer.
Inderdaad, dan staat nog alles op losse schroeven. ( Weder het papier verscheurend en een ander nemend,nbsp;schrijvend en lezend), n Avondtij dingen — Grootenhuizen. Voor het oogenblik van oplossing ministeriëelenbsp;crisis niets hoegenaamd bekend.”
Antoine.
Dat is een hoogst belangrijk bericht, mijnheer. Door zulke telegrammen verneemt het publiek toch maar alles!
Celer.
Bemoei u niet met de hooge politiek, Antoine, {Het papier vouwende en aan Antoine gevende), en laat ditnbsp;aan de telegraaf bezorgen; spoedig. . .
Antoine.
Ik ga er zelf heen. {Af).
Celer. {Hem naroepende').
Schrijf er boven: //Dringende dépêche!” {In zich zelveri). Ik wenschte toch wel, dat ik gewichtiger nieuwsnbsp;had te seinen.
Einde van het Eerste. Bedrijf.
-ocr page 50-{Openbare wandelplaats bij den Grooten Waterval. Op den achtergrond een terras met borstwering.nbsp;Hier en daar banken voor wandelaars. Rechtsnbsp;de voorzijde van een paviljoen., waarvoor rondenbsp;tafeltjes en tuinstoelen. Men hoort gedurende denbsp;twee eerste tooneelen nu en dan muziek in de verte).
EERSTE TOONEEL.
Floris. — Hedwig.
{Bij het opgaan van het gordijn is Hedwig bezig stoelen en tafels met een doek af te wrijven).
Floris.
Zijt ge haast gereed, Hedwig.^
Hedwig.
Het heeft daar straks gewaaid en geducht gestoven — nu zijn echter alle tafeltjes weêr schoon, baas!
Floris.
Baas! Zeg liever: patroon, of beter nog: mijnheer. Hedwig.
Naar gij wilt.
Floris.
Gij moet niet denken, dat gij nog in dat bierhuis te Grootenhuizen zijt. Wij zijn een zeer deftig paviljoen,nbsp;waar niemand komt dan de badgasten. Fatsoen is hiernbsp;de hoofdzaak.
Hedwig.
Ja, mijnheer.
-ocr page 51-— 43 —
Floris.
Ga u daarom straks verkleeden. Nu is het nog stil. Op dit uur ziet men slechts den eenen of anderennbsp;wandelaar. Maar later, tegen den avond, als denbsp;muziek aan de bron heeft opgehouden, wordt hetnbsp;drukker.
Hedwig.
Ja, mijnheer.
Floris.
Verschijn dan niet langer met dat hooge voorschoot, alsof ge nog in een bierhuis diendet. Maak dat ge ernbsp;uitziet zoo ongeveer als een buffetjuffrouw. Nettenbsp;kleeding is hier de hoofdzaak.
Hedwig.
ja, mijnheer.
Floris.
Ik betaal u opzettelijk een ruimer loon dan het bierhuis, opdat ge wat aan uwe kleeding zoudt kunnen besteden. Gij hebt een ordentelijk voorkomen, ennbsp;als gij u nu kleedt, zooals het in mijn deftig paviljoennbsp;behoort, zullen de badgasten u niet voor een gewoonnbsp;dienstmeisje houden. Dat is de hoofdzaak. Nu, watnbsp;staat ge zoo te kijken?
Hedwig.
Ik ontvang bij u wel ruimer loon, maar. . . het verval, de fooien?
Floris.
Fooien! Gebruik toch zulke platte uitdrukkingen niet! Gij hebt nu eene betrekking in een zeer deftignbsp;paviljoen. Bezig geen andere woorden dan die daarnbsp;voegen.
Hedwig.
Schieten hier dan geen fooien over?
-ocr page 52-Arminius.
Is hier de heer Orestes ook langs gekomen? Gij kent hem immers?
Floris.
Van aanzien ken ik alle badgasten. Op dit uur komen zij echter niet dan bij geval. Maar ’s avondsnbsp;met de schemering wordt het hier vol. //De waterval van Morgenoord, zegt het Handboek der Badgasten., is onbeschrijfelijk schoon, en op zijn allerschoonst als hij beschenen wordt door de stralen dernbsp;ondergaande zon.”
Arminius.
Zonder twijfel, wanneer hij niet, gelijk nu, nauwlijks zoo breed is als een pijpensteel!
Floris.
Dat komt van de langdurige droogte, mijnheer; het bezoek der badgasten is er echter des avonds nietnbsp;minder om. Het staat nu eenmaal in het Handboek, en...
Arminius.
Ze zouden met hun tijd geen weg weten, als die wandeling hierheen moest vervallen, niet waar? Dennbsp;heer Orestes hebt ge heden dus niet gezien?
Floris.
Van middag is hier nog niemand geweest. {Af).
-ocr page 53-— 45 —
Arminius.
Niet aan de bron, niet op de promenade, niet hier.... Waar mag- die Orestes zich toch ophouden.? Ik moetnbsp;hem spreken, en het met hem eens zien te worden.nbsp;Anders gaat nog een ander strijken met de voordeelennbsp;mijner overwinning.
DERDE TOONEEL.
Arminius. Slawata. i^Met ee7t glas in de hand). Gonzales. {^Op een rozet in zijn knoopsgat na, vannbsp;de overige badgasten in kleeding niet verschillend. Idij wandelt arm in arm met Slawatanbsp;langs het terras het tooneel in zijn breedte over).
Arminius. {Naar hen toegaande). Generaal! Collega Slawata!
Gonzales {Droog).
Goeden morgen, mijnheer Arminius.
Slawata. {Naar het glas van Arminius wijzende).
Gij volgt ook de kuur, zie ik.?
Arminws.
Al sedert eenigen tijd. Bevalt zij u goed? Slawata.
Ik begin pas. Naar gij weet, kwam ik gisteren avond eerst aan. Van daag gebruik ik niet meer ^dan eennbsp;half glas. Ik zou anders verkoeling van mijn maagnbsp;vreezen. {Gonzales en Slawata, na Arminius koel gegroet te hebben, gaan verder).
Arminius. {Oogt hen eenigentijdna). Waarlijk, ik zóu met Hamlet mogen zeggen: i/o,
-ocr page 54-46
mijn prophetisclie ziel!” Was ik gisteren, toen ik Sla-wata in het Confederatie-Hótel zag, niet aanstonds te moede, alsof ik mij in acht moest nemen? En nunbsp;wandelt hij op deze stille plek vertrouwelijk metnbsp;Gonzales! Wat heeft dat te beteekenen? ZouSlawatanbsp;raadsman zijn in de crisis? Zou hij misschien zelf? . . .nbsp;Men kan niet weten! Hij is bekwaam en scherpzinnig,nbsp;en daar hij tot geen partij behoort, heeft hij geennbsp;antecedenten, en zou zich met elke partij kunnen verstaan! Maar zijn gestel, zijn zwakheid, zijn ziekelijkheid? Och-kom — misschien slechts vertoon; eennbsp;kunstje, om de opmerkzaamheid blind te maken voornbsp;zijn streken. Trouwens, de geschiedenis doet voorbeelden genoeg aan de hand van eerzuchtigen, dienbsp;schijnbaar met één voet in het graf stonden, maar zoonbsp;gezond werden als visschen, zoodra ze de hooge waardigheid hadden verworven, waarnaar ze hunkerden!nbsp;Zou Slawata ook niet tot die soort behooren? In datnbsp;geval speelt hij, dit moet men zeggen, zijn rol uitstekend! {Slawata nasprekende). //Ik gebruik niet meernbsp;dan een half glas, ik zou anders verkoeling van mijnnbsp;maag vreezen.” {Het water in zijn glas op den grotidnbsp;uitgietend). Ik gebruik zelfs geen druppel! Dit lauwenbsp;water walgt me... Bah! Met al mijn overleg zal ik ernbsp;niet half zoo goed in slagen, om voor een badgast gehouden te worden als hij! Indien de slimmert maarnbsp;niet met Gonzales, die mij niet lijden kan, tegen menbsp;samenspant! Ik moet weten wat hij in zijn schild voert.
VIERDE TOONEEL.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Arminius. Geler.
Arminius.
Die komt of hij geroepen was. Mogelijk is hem wel iets bekend. {De Avondtijdingen te voorschijn halend).nbsp;Er staat al zeer weinig nieuws in uw blad, mijnheernbsp;Geler! {Voorlezend). //Men seint ons uit Morgenoord,
-ocr page 55-— 47
dat voor het oogenblik van een oplossing der minis-teriëele crisis nog niets hoegenaamd bekend is.” Niets hoegenaamd — minder kan het toch niet!
Celer.
En heden weet ik niet meer dan gisteren. Ik ben van morgen en van middag aan de bron geweest, ooknbsp;in de hótels, heb staatslieden ondervraagd, ben zelfsnbsp;naar de villa-Tertia gegaan, om zoo doenlijk iets tenbsp;vernemen, loop nu hier en daar rond, maar kom nietnbsp;verder. Geen bericht, geen gerucht zelfs, dat mij stofnbsp;kan geven voor een telegram, en daarbij seint me denbsp;redactie; //Meld toch iets! We moeten voor het nummer van heden volstrekt een nieuwtje hebben over denbsp;crisis.” Waarlijk, het is een geluk, dat ik u hier ontmoet, Mijnheer Arminius. Gij hebt mij meermalennbsp;belangrijke zaken meêgedeeld. . .
Arminius.
Omdat ik uwe bescheidenheid ken; gij verraadt uw zegslieden nooit. Nu heb ik echter niets voor u. Evenwel vermoed ik, dat er nieuws is. Het schijnt me toe,nbsp;dat hier vreemde dingen omgaan.
Geler.
En daarvan zou mij niets ter oore zijn gekomen!
Arminius.
Zie eens daar ginds; aan gene zijde van het terras. {Celer snelt naar het terras^ en ziet over de borstweringnbsp;omlaag. Welnu?
Celer.
Twee heeren bewegen zich langzaam, arm in arm, langs den bergweg.
Arminius.
En wie zijn ze?
Celer.
Ik kan het op dien afstand niet onderscheiden.
-ocr page 56-— 48 —
Arminius.
De een is generaal Gonzales, de ander Slawata, mijn collega in den Rijksraad.
Geler. (Weder naar voren komend).
Allermerkwaardigst, inderdaad! Wat mag dit wel beteekenen ?
Arminius. {Lachend).
Misschien een ministerie-Slawata!
Geler.
Maar Slawata behoort tot geen enkele partij!
Arminius.
Er zijn omstandigheden, waarin dat eene aanbeveling is. Overigens, ik vertrouw geen onpartijdigen. Hun onpartijdigheid, die altoos als deugd geldt, isnbsp;gewoonlijk slechts berekening.
Geler.
Mij dunkt bij Slawata is ze toch deugd. En dan zijn kwalen!
. Arminius.
Wie weet of de badkuur hem daarvan niet verlost. {Op zijn glas wijzend). Het bronwater van Morgen-oord heeft reeds menigeen genezen! In elk geval zoudtnbsp;gij uw blad kunnen melden, dat de Staatspresidentnbsp;heden middag een onderhoud heeft gehad met dennbsp;heer Slawata.
Geler.
Het was altoos een nieuwtje, ofschoon naar mijn gevoelen van geen beteekenis. Doch als ik niets sein,nbsp;maak ik de redactie misnoegd.
Arminius.
Zooveel is zeker, dat met een telegram als dat van gister avond zij niet tevreden zal zijn. Maar is hetnbsp;niet al te laat voor het nummer van heden ?
-ocr page 57-— 49 —
Celer.
Neen, wanneer ik spoedig telegrafeer. De redactie neemt het dan nog op onder de //laatste berichten”,nbsp;met de inleiding: //bij het ter perse gaan, meldt mennbsp;ons uit Morgenoord”. In de exemplaren, die straksnbsp;de sneltrein medebrengt, kan men dan ook hier denbsp;tijding lezen. {Hij haalt een zakboekje voor dennbsp;dag, scheurt er een stuk papier uit, en gaat zittennbsp;schrijven).
Arminiüs.
Ik laat u aan den arbeid. {Heengaande'). Men zal in Grootenhuizen wel vreemd opzien van uw bericht!
VIJFDE TOONEEL.
Geler. {Alleen. — Ophoudende met schrijveTi).
Dat denk ik ook. Als de redactie maar niet van oordeel is, dat zulk nieuws gelijk staat met geennbsp;nieuws! Indien ik er eens iets bij voegde, om het watnbsp;belangrijker te maken? {Weder schrijvende') //Mennbsp;verwacht een ministerie-Slawata”, {Hetpotlood neêrleg-gende). Dat zou te grof zijn. Nochtans, Arminiüs eennbsp;staatsman, die zelf in aanmerking komt als Minister,nbsp;hield het niet voor onmogelijk. Ik kom dus geenszinsnbsp;in strijd met de waarheid \Schrijvende') als ik sein:nbsp;//Slawata heden langdurig onderhoud met Staatspresident ... in politieke kringen acht men ministerie-Slawatanbsp;mogelijk!” Mogelijk... dat zegt niets, laat ik //waarschijnlijk” zeggen. Waarschijnlijk beteekent ook nognbsp;niet veel. Kom aan: {Schrijvendé) //In politieke kringen acht men” ... neen zoo is het beter: //in politiekenbsp;kringen wordt verzekerd, Slawata belast met vormingnbsp;nieuw ministerie.” Dat zal sensatie maken! {Opstaande)nbsp;Redactie, gij kunt tevreden over me zijn! Ik bennbsp;echter overtuigd, dat er van zulk ministerie geen
4
-ocr page 58-— 50 —
spraak is of komen zal. Welnu, wat schaadt het? Dan sein ik morgen weder: //Het gerucht nopens denbsp;optreding van een ministerie-Slawata bevestigt zichnbsp;niet,” en inmiddels ben ik heden voortreffelijk uit dennbsp;brand gered!
ZESDE TOONEEL.
Geler. Valerio. nbsp;nbsp;nbsp;{De beide laaisten
komen uit het Paviljoen).
Hedwig. {Tot Valerio).
Misschien kan deze heer het u zeggen.
Valerio. {Tot Geler).
Ik zoek papa. Hij moet zich hier in den omtrek ophouden.
Geler.
Straks zag ik hem wandelen in zeer hoog gezelschap. Op zijn terugtocht moet hij zijn weg over het terras nemen: als gij hier blijft, kunt gij hemnbsp;niet missen. {Op zijn horologe ziende) Doch het wordtnbsp;tijd voor mijn telegram... vaarwel! {Af).
Valerio.
Ik zal dan maar een oogenblik vertoeven. {Zij'n portemonnaie uithalende) Ik weet niet juffrouw, of iknbsp;wel zoo vrij mag wezen. ..
Hedwig. {De hand een weinig vooru itstekend).
Gratificatiën? Welzeker, mijnheer!
Valerio. {Haar een geldstuk toereikend).
Komen hier veel badgasten?
Hedwig,
Des avonds, als de muziek aan de bron heeft opge-
-ocr page 59-— 51 —
houden, en dan zitten zij te kijken naar den zonsondergang, want we zijn een zeer deftig paviljoen.
Valerio.
Maar op dit uur?
Hedwig.
Nu en dan een enkele, om zijn glas bronwater bij teugjes te ledigen. Ik denk, omdat het hem niet smaakt.nbsp;Het moet dan ook lang niet lekker wezen . . .
Valerio.
Is onder die weinigen ook een jonge dame, in het grijs gekleed, met een roodgebloemden parasol ?nbsp;Naar ik hoor, komt zij dagelijks ongeveer op dezennbsp;tijd het bergpad af, en dan het terras over.
Hedwig.
Heden zag ik haar niet. Zij kan echter nog komen! Misschien dat ze later. . . doch daar zijn andere wandelaars.
ZEVENDE TOONEEL.
De VORIGEN. SlaWATA. GoNZALES.
Slawata {Op een bank neêrvallend'). Dat is te veel van mijn krachten gevergd. {Hijgend)nbsp;En het bronwater benauwt mij ook. . .
Valerio.
Gebruik iets papa, het zal u na de wandeling verkwikken !
Slawata. {Ópstaande).
Generaal, mag ik u mijn zoon voorstellen; Valerio, de generaal Gonzales.
Valerio. {Buigend).
Generaal!
4*
-ocr page 60-52 —
Gonzales. {Hem de hand reikend).
Het verheugt me kennis te maken met den zoon van mijn ouden vriend en wapenbroeder Slawata! Gijnbsp;zet daar groote oogen bij op, jongmensch? Wellichtnbsp;omdat ge nu pas hoort van die betrekking tusschennbsp;uw vader en mij?
Valerio.
Toch niet, Generaal! Papa heeft mij daar meermalen van gesproken, al is het voor het eerst, dat ik de eer heb u te ontmoeten.
Gonzales.
Dat is de schuld van uw vader, die mij ontwijkt en zelfs mijn receptiën niet bezoekt. Die menschen-schuwheid moet hij laten varen...
Slawata. {Hijgaat weder zitten).
Het is wegens de volte op uw receptiën. Generaal. Ik heb al ruim genoeg aan de drukte in den Rijksraad. Mijn prikkelbaar gestel. . .
Gonzales.
Maar de receptie van morgen avond woont ge toch bij, en het zal me aangenaam zijn, als mijnheer Valerionbsp;u vergezelt. Ja, ja, dat is afgesproken. Ik neem geennbsp;verontschuldigingen aan. Het moet tusschen ons weêrnbsp;worden als vroeger!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Verbeeld u, wanneer
ik uw vader daar straks niet toevallig bij den waterval was tegengekomen, zou ik eerst uit de badlijst gezien hebben, dat hij zich hier ophoudt. Nu hebbennbsp;wij echter wat over den ouden tijd gepraat, en zijnnbsp;te samen het bergpad afgewandeld.
Slawata.
Ik ben er doodelijk vermoeid van. {Hijgend) Me dunkt, ik moest toch iets drinken, {lot Hedwig.die opnbsp;den achtergrond is blijven staan) Juffertje, is hier ooknbsp;versche melk te krijgen?
-ocr page 61-— bó —
Hedwig. (Naar voren komend').
Ik zal ze gaan halen, mijnheer. (Zij doet een paar schreden naar het paviljoen)
S LAW ATA.
Neen, wacht even. . . Koemelk is vet, en zou mijn maag bezwaren. Hebt ge soms geitenmelk?
Hedwig.
Gewis. Wij zijn een zeer deftig paviljoen, en veel badgasten mengen het bronwater met geitenmelk. (Zijnbsp;vertrekt en komt weldra met een glas geitenmelk terug).
Gonzales.
Het komt me voor, dat gij al te bezorgd zijt voor uw gezondheid.
Slawata.
Als ge wist, wat ik daarvoor al niet doe en laat f {De melk aannemende, en een teugje drinkend, waarnanbsp;Hedwig heengaat) Die melk doet me goed, (Nog eennbsp;teugje) maar (Het glas neêrzettend) ik zal er toch nietnbsp;te veel op eens van gebruiken. (Tot Valerio) Waartnbsp;ge me hier komen opzoeken? Dat is braaf van u!nbsp;Maar ik blijf nog wat uitrusten.
Valerio.
Gij kunt niet beter doen. Het is hier een lief plekje en de lucht zal u versterken. (Groetend). Generaal!nbsp;Papa! (Af).
Gonzales.
Een flink jonkman, naar het me schijnt.
Slawata.
Dat is hij 1 Ik beleef veel genoegen van hem. Hij is mijn steun en mijn kroon!
Gonzales.
En moet hij ook een staatsman worden als zijn vader?
-ocr page 62-— 54 —
Slaw ATA.
De Hemel verhoede het! Ik hoop, dat hij eenmaal een goed notariaat krijgt, dat is beter dan de politiek!
Gonzales.
Gij schijnt daarmeê niet veel op te hebben.
Slawata.
Ik ben in den Rijksraad gekozen tegen wil en dank. Zoo gij weet, werd ik burgemeester in een landstadje,nbsp;toen ik den krijgsdienst, wegens mijn kwalen, moestnbsp;verlaten. Daar kregen, bij de laatste ontbinding, mijnnbsp;stadgenooten in het hoofd, mij naar den Rijksraadnbsp;af te vaardigen. Ze mochten me wel lijden, maar denbsp;voorname reden was toch, dat ze niemand anders bijnbsp;de hand hadden, om met kans van slagen tegenovernbsp;een candidaat te stellen, dien ze volstrekt wilden weren.nbsp;Zoo ben ik lid van den Rijksraad geworden. Ik laatnbsp;me echter zoo weinig met de politiek in als mogelijknbsp;is, ben van geen enkele politieke groep lid, spreek ennbsp;stem naar mijn persoonlijke overtuiging, en bemoeinbsp;me verder met niets. Een geheel ander leven dannbsp;het uwe. Generaal!
Gonzales.
Inderdaad!
Slawata. {Opstaand).
Het is toch vreemd, hoe groot het onderscheid tus-schen onzen werkkring ook zij, dat we beiden in de politiek verzeild zijn geraakt! Toen ik weleer als stafofficier in uw divisie diende, en dagelijks als vriendnbsp;aan uw tafel zat, zou ik nooit hebben geloofd, datnbsp;we nog eens politieke posten zouden bekleeden. Mijnbsp;dunkt, daar hadden we al zeer weinig aanleg voor!
Gonzales.
Gij schat u zelven te laag. Ik heb toch in die dagen dikwijls uw doorzicht in politieke toestandennbsp;bewonderd, waar ik niets van begreep. Had iemand
-ocr page 63-— 55 —
me toen voorzegd, dat ik Staatspresident zou worden, ik zou hem voor een grappenmaker hebben gehouden!nbsp;Maar het noodlot is blind. Gij weet hoe het ging nanbsp;den slag bij Lindenbosch. De muitelingen waren vernietigd, en hun hoofden gedood of gevangen. De generaal Gonzales, wiens krijgsgeluk die heilrijke uitkomstnbsp;had voortgebracht, zag zich eensklaps den populairstennbsp;persoon van de Republiek worden. Hij was een held,nbsp;de redder van den Staat, de ster van zijn eeuw! Metnbsp;lauweren werd ik gekroond, overal met vlaggen ennbsp;eereschoten begroet — ja, het volk spande de paardennbsp;van mijn rijtuig af, en trok mij juichend langs denbsp;straten! Hiermede was de geestdrift nog niet voldaan.nbsp;Mijn overwinning viel juist in den tijd, dat een nieuwenbsp;Staatspresident gekozen moest worden. De openbarenbsp;meening wees mij voor dat hooge ambt aan. Hetnbsp;baatte niet, dat ik voor die eer bedankte, en nadrukkelijk verklaarde, dat ik me geen geschiktheid toekendenbsp;voor zulk een post, dat ik niets verstond, ja, dat iknbsp;een afkeer had van politiek — in de algemeene opgewondenheid lette niemand daarop! Zelfs mijn vrienden,nbsp;die me het best kenden en wisten, dat ik de waarheidnbsp;sprak, drongen bij mij aan. Ik mocht niet weigeren,nbsp;riepen zij eenparig, welke bekwaamheden ik had ofnbsp;miste, deed niets ter zake Ik was nu eenmaal denbsp;aangewezen man, de man van het oogenblik — en zoonbsp;werd ik Staatspresident!
Slawata.
En gij hebt het nog al lang uitgehouden voor iemand, die een afkeer heeft van politiek !
Gonzales.
Het ambt heeft ook zijn aangename zijden Ik word door iedereen gevierd en ontzien; men bewijst mijnbsp;vorstelijke eer; als ik het regeeringsgebouw in- ofnbsp;uitga, komt de wacht in het geweer, en slaan de tamboers een roffel. Bezoek ik deze of gene stad, dannbsp;worden kanonnen afgevuurd, vlaggen uitgestoken en
-ocr page 64-56
er verschijnen dames in groot toilet op de balkons, en zwaaien met haar zakdoeken. Ik ben geen philo-soof, zoo als gij mijn vriend, en voor dat alles, watnbsp;in uw oog slechts ijdelheid en klatergoud is, lang nietnbsp;onverschillig!
Slawata.
Maar meer nog zal u al het goede streelen, dat gij, tot welzijn onzer Republiek, op uw hoog standpuntnbsp;kunt verrichten!
Gonzales.
Drijft gij den spot met mij? Nu, bij een oud vriend en krijgsmakker zal ik daarom niet aan gekwetstenbsp;majesteit denken, en mij mijn //hoog standpunt” nietnbsp;herinneren! Goed verrichten ? Maar dit is op dat hoogenbsp;standpunt volstrekt onmogelijk. Wel staat er in hetnbsp;Statuut te lezen, dat bij mij het opperbevel berust overnbsp;leger en vloot, dat ik het hoofd ben van de justitie,nbsp;van de finantiën, van de scholen, van de kanalen ennbsp;wegen, van alle openbare dingen in één woord —nbsp;maar met niets daarvan kan ik me inlaten. Mijnnbsp;ministers doen alles in mijn naam, naar hun eigennbsp;inzichten, en ofschoon het Statuut verder bepaalt, datnbsp;ik hen benoem naar mijn welbehagen, is het altoosnbsp;de Rijksraad, die ze mij opdringt. Ik ministers aanstellen! Het zou mij, het hoofd van den Staat, nietnbsp;eens gelukken hier in Morgenoord een veldwachternbsp;naar mijn keus te krijgen — ten ware bij het optredennbsp;van een nieuw kabinet. Bij een eerste kennismaking —nbsp;maar dan ook alleen — willen mijn ministers nog welnbsp;eens een enkele benoeming contrasigneeren, zooals iknbsp;haar verlang. Voor het overige gaan ze te werk ofnbsp;er geen Staatspresident bestond!
Slawata.
Zoodat ge eigenlijk niets te doen hebt!
Gonzales.
Niets te doen Slawata] Niets te doen? En het.
-ocr page 65-57
teekenen dan? Telt gij dat niet meê? Gij moest den berg van stukken eens zien, die ieder morgen opnbsp;mijn schrijftafel worden neergelegd, en allen op mijnenbsp;handteekening wachten! Uren en uren breng ik doornbsp;met er mijn naam onder te plaatsen. Ik zou niet aannbsp;het einde komen, als ik mij niet had aangewend, omnbsp;alleen de helft van mijn naam voluit te schrijven, ennbsp;de laatste letters door een streep te vervangen. Zoonbsp;gaat het dan ook den ganschen dag: Gonz; streep. . .nbsp;Gonz; streep. . . tot mijn arm stijf wordt van vermoeienis, en de pen uit mijn bevende vingers glijdt.nbsp;Neen, neen! Een Staatspresident eet zijn brood niet innbsp;ledigheid, beste vriend!
Slawata.
Het is toch een eentoonige bezigheid!
Gonzales.
Nooit komt er afwisseling in, behalve bij een minis-teriëele crisis. Dan moet ik overleggen met deze, het gevoelen aanhooren van gene, naar het programmanbsp;vragen van een derde. Wij zijn weder zoo ver. Dago-bert heeft me tot mijn leedwezen, want ik mocht hemnbsp;gaarne, zijn ontslag gezonden, en nu moet er eennbsp;opvolger zijn.
Slawata.
Dien zult ge wel bij de hand hebben. De politieke omstandigheden verwijzen u toch naar. . .
Gonzales.
O, ik ken mijn constitutioneele plichten wel! Ik moet neutraal zijn, geen voorkeur hebben voor wiennbsp;ook, bedenken, dat de President eener Republiek allesnbsp;moet vermijden wat naar persoonlijke politiek gelijkt,nbsp;hoogte nemen van de partijverhoudingen, letten op denbsp;wenschen van den Rijksraad en op de eischen van denbsp;openbare meening... kortom ik moet mij gedragen, alsofnbsp;er uitdrukkelijk in het Statuut stond, dat de ministers
-ocr page 66-— 58
benoemd worden, niet volgens mijn welbehagen, maar volgens ieders welbehagen behalve het mijne. Datnbsp;wordt mij voorgehouden bij elke crisis!
Slawata.
Door wien ?
Gonzales.
Door Arthur, den chef mijner secretarie. Een politiek licht van den eersten rang, dat verzeker ik u! Overigens een verwaand individu, die zich altoos aansteltnbsp;alsof hij mijn voogd was!
Slawata.
En wat zegt hij wel van deze crisis?
Gonzales.
Hij zet er een bekwaam gezicht bij, en — kunt gij het gelooven? — vindt haar zeer natuurlijk.
Slawata.
Gij dan niet?
Gonzales (Opgewonden).
Zie Slawata, bij zulke vragen krijg ik waarlijk lust om, als oudtijds in het kamp, eens hartig te vloeken!nbsp;Natuurlijk? Natuurlijk moet die crisis heeten? Daarnbsp;hebt gij Dagobert, een kundig en rechtschapen staatsman, om het zeerst geacht door mij, door den Rijksraad, door de bevolking, en die moet nu met al zijnnbsp;ambtgenooten weg, omdat Arminius — die indringer! —nbsp;de afgevaardigden wqet te bepraten, om van tweenbsp;wetten, waar niet de minste haast bij is, het eerst dienbsp;te behandelen, waaraan de Regeering de tweede beurnbsp;had toegewezen! En dat vindt Arthur en gij en elkeennbsp;natuurlijk! Ik vind het waanzinnig! Maar ik verstanbsp;dan ook niets van de politiek. Die Arminius, die ellendige Arminius!
Slawata.
Gij schijnt niet van hem te houden. Des te erger,
-ocr page 67-59
want gij zult moeten beginnen met hem de vorming van het nieuwe ministerie op te dragen. Dit is eenenbsp;politieke noodzakelijkheid!
Gonzales.
Zoo spreekt Arthur ook, en ik zal derhalve dien intrigant Arminius, van wien ik een afkeer heb, ennbsp;wien ik ieder ander zou voortrekken, aan het hoofdnbsp;der regeering dienen te plaatsen. Dat noemt nu hetnbsp;Statuut mijn welbehagen!
S LAW ATA.
Gelukkig voor u is er veel kans, dat Arminius niet zal slagen, en dan kunt ge verder zien. Hebt ge hemnbsp;al ontboden.^
Gonzales.
Hij is me voorgekomen, en bracht me gisteren een bezoek om mij zijn diensten aan te bieden.
Slawata.
Ja, hij is bij de hand. En wat zegt Dagobert ?
Gonzales
Die liet gisteren een audiëntie vragen. Vóór ik antwoorden kon, had Arthur hem echter reeds geschreven, dat ik hem eerst later zou ontvangen. Het zounbsp;anders den schijn hebben gehad, zeï Arthur, alsofnbsp;ik het aftredend ministerie bijzonder genegen was, ennbsp;zijn aanblijven verlangde. En dit mocht in geen geval.nbsp;Ik moest buiten de partijen staan, neutraal zijn, geennbsp;voorkeur hebben of schijnen te hebben, mij onpersoonlijk gedragen . . . Kortom, de geheele reeks orakelspreuken, die ik bij zulke gelegenheden altijd te hoorennbsp;krijg! Dan buig ik het hoofd voor de ondoorgrondelijke geheimenissen der politiek, en doe wat zij mijnbsp;voorschrijven! Aldus ook nu . . . Ik zal Dagobertnbsp;niet spreken voor morgen avond, en inmiddels diennbsp;onvermijdelijken Arminius ontbieden!
-ocr page 68-60 —
Sla WAT A.
Gij kunt niet beter doen; maar maak u niet ongerust, want, nog eens, Arminiusis minder sterk dan hij schijnt, en een reden om weder met hem af tenbsp;breken, zal zich spoedig voordoen.
Gonzales.
Uw taal bemoedigt me. Ik weet bij ondervinding, dat men op uw doorzicht en helder oordeel veilig kannbsp;afgaan. Hoe gelukkig zou ik wezen, als ge mijn secretaris wildet worden in plaats van dien Arthur, of welnbsp;een portefeuille ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
S LAW ATA.
Ik bid u, laat mij toch voor geen hoogen post in aanmerking komen! De gedachte alleen zou mij reeds de koorts op het lijf jagen!
ACHTSTE TOONEEL.
De VORIGEN. i^RTHUR, gevolgd doov Rurik, die een dikke en groote portefeuille onder den arm draagt.
Arthur.
Generaal, ik verheug mij u hier te vinden. Aan de villa-Tertia vernam ik, dat gij een middagwandelingnbsp;waart gaan doen, en niet bepaald hadt, wanneer gijnbsp;zöudt terugkomen.
Gonzales.
Zijn er zaken, die haast hebben?
Arthur {Naar Rurik wijzende).
Een bundel stukken, die op uw onderteekening wachten. ..
Gonzales {Zuchtend totSlawata).
Nooit rust! {Tot Arthur) Ik ga me terstond aan den arbeid begeven. {Half luid tot denzelfdeii)
-ocr page 69-61
Mijn besluit is genomen. Ik zal van het aanbod van Arminius gebruik maken. Geef hem, in de gebruik elijkenbsp;vormen, bericht, dat ik hem de samenstelling van eennbsp;nieuw ministerie opdraag
Arthur.
De brief is al gereed. {Hij wenkt Rurik, die naderbij komf).
Gonzales.
Al gereed ^ En nu pas deel ik u mede wat mijn voornemen is?
A KTHUR. ( üit de portefeuille van Rurik een grooten omslag en hieruit een innbsp;vieren gevouwen stuknbsp;papier nemend^.
Het leed geen twijfel. Generaal, of gij zoudt u het eerst tot Arminius wenden. Hij is. ..
Gonzales. {Toornig).
Een indringer, een intrigant!
Arthur. {Op gewichtigen toon).
De aangewezen man, de man van het oogenblik! Daarom achtte ik het mijn plicht onverwijld den lastbrief op te stellen. Hij is echter nog niet weg!
Gonzales.
Dit ontbrak er inderdaad nog maar aan, dat gij hem zonder mijn order of voorkennis hadt verzonden!
Arthur. {Den brief openvouwend en lezend).
i/De Secretaris Arthur heeft de eer ter uwer ken-nisse te brengen, dat Generaal Gonzales, Staatspresident, ingevolge het aanbod, door u gisteren ter audiëntie gedaan, u uitnoodigt om de noodige voordrachten tot samenstelling van een nieuw ministerienbsp;in te leveren, onder het adres van mij;
Arthur, Secretaris.”
-ocr page 70-— 62 —
{Den brief in den omslag stekend, tot Rnrik) Breng die portefeuille onmiddellijk naar de villa-Tertia, ennbsp;daarna dezen brief aan den heer Arminius, afgevaardigde in den Rijksraad, in het Confederatie-Hótel, ofnbsp;waar gij hem anders vinden kunt. Ga vervolgens naarnbsp;de villa-Tertia terug, om de portefeuille met de getee-kende stukken af te halen, en aan mijn bureau te bezorgen. Spoed u, er is haast bij! {Rurik af).
Gonzales. {Tot Slawata).
Gaarne zou ik nog een poosje met u over de dagen van Olim gekeuveld hebben; in het leger was ik het,nbsp;die bevelen gaf, en thans, nu ik tot hoofd van den Staatnbsp;ben bevorderd, is het of ik bevelen ontvang! Mijnnbsp;ambtsplichten vereischen mijn tegenwoordigheid ginds!nbsp;Tot morgen; vergeet mijn receptie niet. Tusschen alnbsp;die officiëele gelaatstrekken is een vriendengezicht eenenbsp;ware verkwikking! {Gonzales vertrekt, door Arthtirnbsp;gevolgd)
NEGENDE TOONEEL.
Slawata, later Floris.
Slawata.
Het is of gedurende ons gesprek de wind gekeerd is! {De hand aan den hals brengend) Als ik er maarnbsp;geen stijven nek van krijg! {Ópstaande) Ik geloof, datnbsp;het beter is naar binnen te gaan. (Tot Floris, die hemnbsp;tegemoet komt) Is er in uw huis gelegenheid om watnbsp;uit te rusten?
Floris.
Aan de achterzijde is een warande met een lief uitzicht op den tuin, men is daar geheel beschut tegennbsp;den wind. U kan er veilig gaan zitten mijnheer.nbsp;De badgasten doen het wel meer. Het is hier geennbsp;herberg of koffiehuis, maar een zeer deftig paviljoen.
-ocr page 71-— 6c
Slawata.
Kom aan dan... {Hij gaat het paviljoen hi).
Floris. {Hem naroepend).
Den gang rechtuit, mijnheer, dan komt u van zelf in de warande.
TIENDE TOONEEL.
Floris. Orestes.
Orestes.
Is dit het paviljoen bij den waterval?
Floris.
Om u te dienen. Hetzelfde paviljoen, waarvan met zooveel lof wordt gesproken in het Handboek der Badgasten. Prachtig vergezicht, mijnheer! vooral wanneernbsp;de waterval stroomt. Maar die is dit jaar droog.nbsp;Den eenen zomer verschilt hij veel bij den anderen.nbsp;Het paviljoen is echter alle jaren hetzelfde; altoosnbsp;even deftig, en avond aan avond verzamelt er zich denbsp;keur der badgasten. Men hoort er ook in de verte denbsp;muziek aan de bron spelen.
Orestes.
Ik houd niet van muziek. {Hij gaat op een bank zitten) Mijn dank voor uwe inlichtingen. {Floris aj).
ELFDE TOONEEL.
Orestes, later Arminiüs.
Orestes.
Het is hier inderdaad een pleizierig zitje! Had ik maar tijd om wat te droomen. Maar wij staatsliedennbsp;worden nooit met rust gelaten. {Benige brieven uit dennbsp;zak halend) Het is of die ministeriëele crisis alle hoof-
-ocr page 72-den op hol brengt. Had ik kunnen voorzien, dat de stemming van eergisteren...
Arminius. {Opkomende).
Hoe vaart gij, waarde collega? Gij hebt groot gelijk u aldus te verlustigen in dit schoone uitzicht! Eennbsp;weergaloos Belvédère! Ik dacht wel, dat ik er unbsp;vinden zou.
Orestes.
Gij komt dus hier om mij? Wel verplicht!
Arminius.
Ik erken, dat ik u zocht.
Orestes.
Mij was het te doen om van de liefelijke natuur te genieten in eenzaamheid!
Arminius.
Mijn dank voor die gulle bekentenis. Uw openhartigheid werkt weder aanstekelijk op mij. Ik heb den ganschen dag gepoogd u te ontmoeten, om ons gespreknbsp;van gisteren voort te zetten.
Orestes.
W aartoe ?
Arminius.
Het belang van thans mijn gangen.
den Staat en dat alleen bestuurt Geen normale oplossing van denbsp;crisis is 'mogelijk dan door onze overeenstemming.nbsp;Vergun mij echter, dat ik, met dezelfde openhartigheid,nbsp;waarvan gij altoos het voorbeeld geeft, op den mannbsp;af, u een vraag doe, Hebt ge u alreeds verbondennbsp;tegenover Slawata?
Orestes.
Tegenover Slawata! Wat moet dat nu beduiden?
Arminius.
Aldus zijt gij nog vrij! Het verheugt me!
-ocr page 73-(i5
Orestes.
Uw openhartigheid heeft veel van orakeltaal!
Arminius.
Ik zal haar u helder maken. Gonzales heeft aanstonds na het uitbreken der crisis, in plaats van mij te ontbieden; ja, zelfs zonder eerst Dagobert te hooren,nbsp;een langdurig onderhoud gehad met Slawata.
Orestes.
Ónmogelijk!
Die kwijnende, klagende en hoestende Slawata is immers onbruikbaar!
Arminius.
Men moet zijn vijand nooit te licht tellen, en ik verzeker u, dat het onderhoud heeft plaats gehad. De eerste gedachte van Gonzales, en zij is misschien nognbsp;niet geheel opgegeven, was klaarblijkelijk; met Slawata een kleurloos ministerie samen te stellen.
Orestes,
Maar daar kan niets van komen!
Arminius.
Voorzeker niet; ten minste als wij vereenigd handelen. Wordt het bekend, dat ik bereid ben een ministerie te vormen, dan zal niemand met Slawatanbsp;zitting willen nemen.
Orestes.
Welnu, wees bereid!
Arminius.
Dat ben ik. {Den brief van Arthur toonend). Daar juist ontving ik uit het kabinet van den Staatspresidentnbsp;de opdracht. Maar zonder u kan ik niet slagen, en wintnbsp;Slawata zijn spel. Al is uw partij niet groot, ik kannbsp;haar toch niet missen. Nu had ik gemeend Atilba tenbsp;nemen voor Binnenlandsche Zaken, Ruben voor Financiën — dat zal ons invloed geven op de Beurs ! — verder
-ocr page 74-— (31) —
Selim en Wladimir. Die alien behoef ik slechts te vragen. De portefeuille van Buitenlandsche Zaken met het presidentschap van den ministerraad heb ik, als kabinets-formeerder, mij zelven toegedacht. Wat dunkt u nunbsp;van Openbare Werken... of anders van Onderwijs?
Orestes.
Is dat alles wat gij mij hebt aan te bieden ? Dank u 1
Arminius.
Wat begeert gij dan?
Orestes.
Voor mij zelven niets meer. Mijn vrienden echter...
Arminius.
Uw groep, haar weinige talrijkheid in het oog gehouden, zal toch tevreden zijn als haar voortreffelijkst lid in het ministerie wordt opgenomen.
Orestes.
Volstrekt niet Luister wat onder anderen Alexander mij schrijft: (Een der brieven uithalend en lezend). //Voorts behoef ik u niet te zegfofen, dat als in dezenbsp;gewichtige omstandigheden de Republiek mijn toewijdingnbsp;noodig heeft, ik het plichtmatig acht mij niet te onttrekken.” En Henoch: (Een anderen brief voorlezend).nbsp;//Hoe afkeerig ook van hooge ambten zal ik, als hetnbsp;vaderland mij roept, zijn stem gehoorzamen!” En zoonbsp;heb ik een ganschen bundel brieven.
Arminius.
Ik kan toch aan al die offervaardige lieden geen portefeuilles geven!
Orestes.
Beproef het dan zonder hen. Zelfs wanneer geen hunner afvalt, hebben wij nog geen meerderheid.
Arminius.
Bedenk, dat als wij eenmaal aan het bestuur zijn.
-ocr page 75-— 6( —
menigeen der partij van Dagobert tot ons zal overkomen. Maar wat wilt ge clan ?
Orestes.
gelij-
Een ministerie, niet door u alleen, maar door ons beiden samengesteld, en voorts de portefeuillesnbsp;kelijk tusschen ons en onze vrienden gedeeld.
Arminius.
Die eisch is te hoog voor zulk een kleine groep.
Orestes. {Ópstaande).
Zie hoe ge het buiten haar stelt!
Arminius.
Blijf zitten, collega; en laat ons de zaken openhartig behandelen...
Orestes. {Gaat weder zitten).
Gij hoort, dat ik dit doe!
Arminius.
Ik volg uw voorbeeld, waarde collega, ik volg uw voorbeeld! Luister alzoo. Onze samenwerking is noodignbsp;voor het heil van het vaderland, en als het vaderlancinbsp;spreekt, laat ik alle eigenliefde varen In vollen ernstnbsp;derhalve: wat begeert gij voor uw groep In plaatsnbsp;van één, twee portefeuilles?
Orestes.
Niet genoeg.
Arminius.
Maar wat dan? Gij wilt toch niet het onmogelijke vorderen? In vredesnaam wat dan?
Orestes.
Ik heb het u reeds gezegd: de helft der portefeuilles en samen.stelling van het ministerie niet door u alleen,nbsp;maar door ons beiden. {Hij staat op, en gaat over denbsp;balustrade van het terras naar het verschiet kijke7i).
-ocr page 76-— 68 —
Arminius. {Op den voor grond in zich zelf sprekend).
Die onbeschaamde! Hij maakt een schandelijk misbruik van zijn onmisbaarheid! Evenwel — laat ik hem varen, dan kraait Slawata victorie! {Zich een oogen-blik bedenkend). Welaan het moet! Kiezen wij vannbsp;twee kwaden het beste! Bovendien, als ik zorg denbsp;meerderheid in het ministerie te hebben, al was hetnbsp;slechts met ééne stem, dan zal het niet aan middelen ontbreken om dien verwaanden Orestes spoedignbsp;weder te loozen! {Zich omkeerend, op vriendelijkennbsp;toon). Gij eischt veel, waarde vriend en — zoo als iknbsp;nog altoos hoop — toekomstig ambtgenoot! Zoo veel,nbsp;dat ik, in gewone omstandigheden niet zou mogennbsp;toegeven! Maar bij den ernstigen toestand, waarin denbsp;Republiek verkeert, is het voor een vaderlandlievendnbsp;hart plicht...
Orestes. {ISFaar voren komend).
Gij hebt u dus bedacht.^
Arminius.
Het ministerie telt negen leden. Gelijk deelen is bij gevolg onmogelijk. . .
Orestes.
Gij hebt de grootste partij — ik ben tevreden met vier portefeuilles.
Arminius.
Het zij dan zoo. Over de personen zullen we het weldra eens zijn. Ik zal Arthur schrijven, dat ik denbsp;opdracht aanneem, en nog heden avond den Staatspresident de lijst mijner ambtgenooten hoop voor te leggen!
Orestes.
Dit wijkt van mijn voorstel af. Meld hem, dat gij een gemeenschappelijke opdracht verlangt aan u en aan mij.
Arminius.
Staat gij daarop? Als gij voor vier portefeuilles de
-ocr page 77-— 69 —
titularissen kiest, u zelven daaronder begrepen, is het om het even, of wij beiden met de opdracht wordennbsp;belast of ik alleen.
Orestes.
Voor mij niet. De taak van kabinetsformeerder geeft mij een overwicht op mijne politieke vrienden,nbsp;waar ik prijs op stel — overigens, het voorzitterschapnbsp;in den ministerraad kan door u bekleed worden.
ArmiKius.
Toegestemd. Ik wensch u en mij zelven van harte geluk, collega! Het nieuwe ministerie is gereed. Dierbaar vaderland! Gij kunt, dank hebbe onze openhartige overeenstemming, {Hij drukt Orestes de hand').nbsp;weder rustig zijn! Ik ga nu aan Arthur mijn besluitnbsp;schrijven, en zoodra de inwilliging van Gonzales innbsp;mijne handen is, zullen wij nader confereeren over denbsp;verdeeling der portefeuilles. Welk departement verlangtnbsp;ge voor u zelven?
Orestes.
Kanalen-en-Wegen. Vaarwel, tot straks! {Af).
Arminius, {Hem naoogend).
Kanalen-en-Wegen! Voortreffelijk. Houd u echter overtuigd, beste vriend, dat ik wel kanalen ezi wegennbsp;zal weten te vinden, om mij weder van u te bevrijden!
TWAALFDE TOONEEL.-Arminius. Valerio.
Valerio. {Om zich heenziende). Zou papa reeds vertrokken zijn?
Arminius.
Wel zoo, mijnheer Valerio! Zoekt gij iemand?
— 70 —
Valerio.
Papa. Hij rustte straks op deze plek uit, maar hij schijnt heengegaan te zijn.
Arminius.
Mijnheer uw vader maakt hier flinke wandelingen! Het bronwater en de berglucht brengen hem blijkbaarnbsp;geheel op streek!
Valerio.
Dat zou toch al zeer spoedig wezen 1 Hij is pas gisteren aangekomen.
Arminius.
Op sommige gestellen werkt een badkuur verbazend vlug! Het zou me niet verwonderen, of de heer Sla-wata was nu al meer dan half genezen, en rekent zichnbsp;bereids gezond en sterk genoeg, om de ministeriëelenbsp;crisis tot een einde te kunnen brengen. Bij gelegenheid mijn collegiale groeten, als ik u mag verzoeken, ennbsp;mijn beste wenschen voor verdere gunstige gevolgennbsp;van de badkuur! {Af).
DERTIENDE TOONEEL.
Valerio, later Wanda.
Valerio.
Wat mag de man toch meenen? Hij wordt zelf als eerste minister gedoodverwd, en weet even goed alsnbsp;ik, dat papa zich niet verder met de politiek inlaat dannbsp;dat hij de zittingen van den Rijksraad bij woont. Ietsnbsp;meer zou hij ook niet willen. ( Wanda ziende, die vannbsp;de zijde van het terras opkomi). Daar is zij eindelijk!nbsp;{Tot Wanda). Wanda! lieve Wanda!
Wanda. {Eenigszins verbaasd).
Mijnheer Valerio!
Valerio.
Welk geluk u te ontmoeten! Ik hoopte het wel, maar
-ocr page 79-— 7] —
begon toch te twijfelen, of gij heden niet een anderen weg hadt genomen.
Wanda.
O foei! Gij wachttet mij dus op?
Valerio.
ja lieve Wandal
Wanda.
Niet zoo gemeenzaam, als het u belieft. Gij weet wel, dat dit nog niet mag.
Valerio.
Maar zulke stijfheid is niet om uit te houden Wandal
Wanda.
Geen lieve Wanda en geen Wandal Mejuffrouw Wanda, of beter nog: mejuffrouw Dagobert, of hetnbsp;allerbest: mejuffrouw... zonder meer.
Valerio.
Daar meent ge niets van... Onze conversatie zou koud als ijs worden, indien ik u aldus moest toespreken,nbsp;mejuffrouw... zonder meer.
Wanda.
Conversatie? En het verbod?
Valerio.
Mijnheer uw vader heeft niet verboden, dat wij met elkaêr praten, als v/ij toevallig in elkanders gezelschap komen.
Wanda.
En ge wacht mij hier op? Is dat toevallig?
Valerio.
Gewis! Ik zei tot mij zelven: Wanda... ik bedoel: mejuffrouw Dagobert... komt dagelijks langs dit terras.nbsp;Ik zal daar ook heengaan, om haar toevallig te ont-
-ocr page 80-— 72 —
moeten... {Ziende, dat zij een paar stappen voorwaarts doei). Ga nu niet heen, Wanda-lief!
Wanda.
Van mijn kant was in elk geval de ontmoeting toevallig. {Zij gaat op een bank zitten). Ik mag dus wel blijven — maar dan geen Wanda meer, {Schertsendnbsp;met den vinger dreigend), hoort gij, mijnheer Valerio?
Valerio. {Gaat naast de bank staan).
Ach! ach!
Wanda,
Hoe zucht ge zoo?
Valerio.
Ik wenschte dat ik al notaris was!
Wanda.
Ik ook van ganscher harte! Gij weet, dat ik u alles goeds gun.
Valerio.
Zoodra ik notaris ben, mag ons engagement doorgaan. Uw vader heeft het me zelf gezegd. Wat valt me dit uitstel lang! Gevoelt gij niet hoe vurig ik verlang...
Wanda.
Zilt! zut! Het is ons uitdrukkelijk verboden daarover onderling te spreken.
Valerio,
...Hoe vurig ik verlang notaris te worden. En uw vader, die het in zijn macht heeft mij aan te stellen,,,nbsp;weigert het. Waarom toch?
Wanda.
Dat heb ik hem al dikwijls gevraagd.
Valerio.
Hebt gij? Hoe beminnelijk van u, allerliefste Wanda! {Wanda staat op.) En wat zeide mijnheer uw vadernbsp;dan wel, mejuffrouw Dagobert?
-ocr page 81-Wanda. (Gaat weder zitten).
Dat dit staatszaken waren, die ik toch niet zou begrijpen. Overigens zal mijn vader eerstdaags geennbsp;Minister meer zijn.
Valerio.
O ja, die ministeriëele crisis! Als ik zelfzuchtig wilde redeneeren, zou ik moeten zeggen, dat een veranderingnbsp;van ministerie me wel bevalt. Wellicht, dat het nieuwenbsp;mij tot notaris maakt!
Wanda.
Denk niet ongunstig over mijn vader, omdat hij uw wensch niet vervulde, en wees zeker, dat hij het goednbsp;met u meent!
Valerio.
Intusschen blijft het voor ons wachten, wachten, wachten! Mijn hart lijdt daar zwaar onder, en als iknbsp;u dan zie en tot u spreek, o mijn beste Wanda...
Wanda.
Waarlijk, als gij op dien toon voortgaat, vertrek ik. Laat ons van onderwerp veranderen, dan kunnen wijnbsp;nog wel een oogenblikje keuvelen. Vertel me, bijnbsp;voorbeeld, iets van uw levenswijze, van uw bezigheden .. .
Valerio.
Met genoegen — maar het is een drooge stof. Nu heb ik eenige dagen vacantie, die ik hier in Morgen-oord doorbreng. Anders zit ik bij mijn notaris tenbsp;Grootenhuizen acten te stellen. Een dor werk, zondernbsp;eenige poëzie hoegenaamd! Wanneer niet de gedachte aan u . . .
Wanda.
Nu ja, dat weet ik. Wat staat er dan wel in zulk een acte?
Valerio.
Van alles. Wilt gij eens iets hooren van dien stroe-
— Téven formulierstijl? //Heden compareerden voor mij notaris, in tegenwoordigheid van na te noemen getuigen, de heer Valerio Slawata, wonende te Grooten-huizen en mejuffrouw Wanda Dagobert, mede aldaarnbsp;gedomicilieerd, die verklaard hebbende voornemens tenbsp;zijn met elkander een wettig huwelijk aan te gaan ,..”
Wanda.
Ik geloof, dat ik den notarisstijl nu machtig ben. Wij kunnen het er bij laten. Leg mij liever de politiek vannbsp;den dag eens uit. [Deftig). Is er reeds een nieuwenbsp;ministeriëele combinatie tot stand gekomen?
Valerio.
Ik kan wel hooren, dat ik met de dochter spreëk van een staatsman!
Wanda.
Om een paar pedante woorden? Die heb ik van tante. Zij kent er een aantal zoo, en laat zich daaropnbsp;nog al iets voorstaan. Leer me ook eens wat vannbsp;de politiek.
Valerio.
Gaarne. Maar gij zoudt in uw vader een beteren magister kunnen vinden.
Wanda.
Mijn vader spreekt bijna nooit met mij over de politiek. Daarom begrijp ik niet eens recht wat een ministeriëele crisis is, en hoe daar een eind aannbsp;komen kan.
Valerio.
Op verschillende wijzen. Eerstens door de optreding van een homogeen ministerie.
Wanda.
Ho—mo—geen—? Wat is dat?
V alerio.
¦ Een ministerie, bestaande uit personen van een en
-ocr page 83-— 75 —
dezelfde partij. Maar hiertoe kan men alleen geraken, als er een vaste meerderheid in den Rijksraad is.
Wanda.
En als die ontbreekt?
Valerio,
Dan neemt men vaak zijn toevlucht tot een coalitie-ministerie, gelijk thans, naar men wil, aan de beurt komt met Arminius en Orestes.
Wanda.
Co—a—li—tie—ministerie! Het is of ik tante hoor I
Valerio.
Slaagt ook de samenstelling van zulk ministerie niet, dan is goede raad duur! Gewoonlijk vormt men innbsp;dat geval een kabinet van personen zonder politiekenbsp;kleur. Dergelijk ministerie moet zich echter bepalennbsp;tot het strikt noodzakelijke. Verder laat het allesnbsp;onaangeroerd. Werkeloosheid is zijn program en zijnnbsp;plicht; het mag niets beramen, niets voorstellen ennbsp;niets doen.
W anda.
En hoe noemt men zulk ministerie?
Valerio.
Een ministerie van zaken.
Wanda.
Is dat de technieke term?
Valerio.
Waarom vraagt gij dit?
Wanda.
Om tante, die met haar zoogenaamde technieke termen mij steeds het zwijgen poogt op te leggen.nbsp;Ik zou er ook wel eenige willen kennen. Ho—mo—
-ocr page 84-geen—ministerie, co—-a—li—tie—ministerie, ministerie van zaken. Ik raak reeds op streek. (Ópstaande). Hebnbsp;dank voor uw les in de hooge politiek.
Valerio.
Wie weet hoe lang het duurt eer ik u weder zie! Gaat mijnheer uw vader morgenavond naar de receptienbsp;bij den Staatspresident?
Wanda.
Hij mag daar niet ontbreken; ook tante niet, die aan den Staatspresident verwant is en de honneurs waarneemt, en ik vergezel als gewoonlijk mijn vader.
Valerio.
Welk geluk! Generaal Gonzales heeft ook mij op de receptie uitgenoodigd. Dus morgenavond wedernbsp;een toevallige ontmoeting! Overheerlijk!
Wanda. (Vertrekkend).
Vaarwel, mijnheer Valerio!
Valerio.
Tot weêrziens, lieve Wanda!
VEERTIENDE TOONEEL.
Valerio. [Alleen).
Hoe lang zal het duren eer ik haar mijn verloofde mag noemen! Ware die crisis er niet, ik zou nogmaals,nbsp;op het gevaar af van voor lastig gehouden te worden,nbsp;bij haar vader om een notariaat gaan solliciteeren.
-ocr page 85-Hoe zonderling toch, dat hij, ofschoon hij mij genegen is en al reeds candidaten, niet ouder dan ik, benoemdnbsp;heeft, er niet van hooren wil, mij aan te stellen. Hetnbsp;is mij onbegrijpelijk! En eiken dag wordt de onzekerheid mij onverdragelijker.
VIJFTIENDE TOONEEL.
Vauerio. Arminius.
Arminius.
Wacht gij nog altoos uw vader, mijnheer Valerio?
Valerio.
Ik denk nu ook, dat hij wel opgewandeld zal zijn. Misschien vind ik hem bij de bron.
Arminius.
Of op de villa-Tertia. Hij verkeert in deze dagen van crisis druk met den Staatspresident.
Valerio.
Aan die crisis zal wel spoedig een einde komen, als het niet reeds zoo ver is. Mag ik me veroorlovennbsp;u mijne gelukwenschen aan te bieden, mijnheernbsp;Arminius?
Arminius.
Mij ? Waarmede ?
Valerio.
Het algemeen gerucht wil, dat de Staatsbode van morgen ons het optreden zal melden van een Minister ie-Ar minius.
Arminius.
Op welken grond?
Valerio.
Ieder zegt, dat gij de aangewezen man zijt, om als hoofd van het nieuwe ministerie op te treden . . .
-ocr page 86-— 78
Arminius.
Welzoo ... welzoo
Valerio.
De man van het oogenblik. Misschien schijnt het u stout, maar ik zou u wel een verzoek wenschennbsp;voor te dragen,
Arminius.
Spreek vrij . . . De zoon van mijn waarden collega vindt altoos bij mij een gunstig oor.
Valerio.
Die welwillende woorden geven mij moed. Het is u denkelijk niet onbekend, dat ik candidaat-notarisnbsp;ben. Ik streef naar een aanstelling als notaris, ennbsp;waag het mij bij u aan te bevelen . . .
Arminius.
Gij komt vroeg. Het gerucht, waarvan gij spreekt, is minst genomen voorbarig.
Valerio.
Maar het zal waarheid worden!
Arminius,
Daar weet ik niets van. Doch als de crisis op die wijze mocht worden opgelost i^Op voornamen toon).nbsp;kunt gij op mijn belangstelling rekenen, en zal iknbsp;uw aanzoek in ernstige overweging nemen, {yon-gens met pakken dagbladen komen langs het terras,nbsp;schreeuwende: wde Avondtijdingen! de Avondtijdingen !nbsp;Extra nieuws van de crisis! Ministerie-Slawata! Minis terie-Slawata P')
Valerio. (Verbaasd).
Wat is dat nu? {Hij en Arminius stappen naar de cotirantenjongens, koopen ieder een exemplaar vannbsp;de Avondtijdingen, en zien het haastig in). Inderdaad het staat er, het staat er! {De courantenjon
-ocr page 87-— 79 —
gens af .roepende: u Extra-tijding! Ministerie Slawata! EX tra-tij ding ! Ministerie Slawata!quot;')
Arminius.
Vreemd! {Lezend). //Bij het ter perse gaan telegrafeert men ons uit Morgenoord: De Heer Slawata had heden met den Staatspresident een langdurig onderhoud. In politieke kringen alhier wordt verzekerd, datnbsp;genoemde heer belast is met de vorming van hetnbsp;nieuwe ministerie.”
Valerio.
Dit bericht moet van Geler komen. Het kan onmogelijk waar zijn. Wie mag het hem verschaft hebben? Daar zit de eene of andere intrige achter. Doch ik laat niet aldus spelen met mijn vaders naam! Iknbsp;snel naar Geler! Hij moet mij de zaak ophelderen.nbsp;Mijnheer Arminius, uw dienaar! {Af).
ZESTIENDE TOONEEL.
Arminius. {Alleen).
Geler? Zou hij die opdracht aan Slawata verzonnen hebben om zijn blad van sensatienieuws te voorzien?nbsp;Of zou er inderdaad van een ministerie-Slawata sprakenbsp;zijn geweest? Maar Gonzales heeft toch, door Arthur,nbsp;mij met de kabinetsformatie belast. Hoe het zij, datnbsp;courantenbericht komt nu zeer ongewenscht. Ik zalnbsp;Geler den waren toestand mededeelen, dan kan innbsp;een volgend nummer van de Avondtij dingen gemeldnbsp;worden, dat het gerucht van een ministerie-Slawatanbsp;zich niet bevestigt, en een ministerie-Arminius opnbsp;til is.
-ocr page 88-Rurik. i^Een groeten vierkanten brief te voorschijn halend).
Een ambtelijk schrijven uit de secretarie van den Staatspresident. Ik ontving den last u op te zoeken,nbsp;en u het stuk persoonlijk te overhandigen.
Zeer wel. {Rurik af). Zeker de goedkeuring van mijn voorstel, om gezamenlijk met Orestes het nieuwenbsp;ministerie samen te stellen. {Den brief openbrekend ennbsp;lezend). //Ingevolge den last, mij door den Staatspresident verstrekt, heb ik de eer u kennis te geven,nbsp;dat Z lix., meenende niet te moeten afwijken van denbsp;Lisantie, om de samenstelling van een ministerie slechtsnbsp;aan een enkel staatsman toe te vertrouwen, uw voorstel van de hand wijst, en acht gevende op uwenbsp;schriftelijke verklaring, waarnaar u alleen onder medewerking van een uwer politieke vrienden, tot die samenstelling kunt overgaan, u van verdere bemoeiingen innbsp;zake de ministeriëele crisis ontheft.
//Arthur.
u Secretaris.quot;
Uitgespannen! Op zijde gezet! Dat is de schuld van dien aanmatigenden Orestes! Zonder zijn dwazen eischnbsp;om met mij het ministerie te vormen, zou het al gereed zijn! Hoe ellendig, dat ik niet voort kon buiten
-ocr page 89-~ 81 —
dezen verwaanden pedant! Maar zou het inderdaad wezen, dewijl de Staatspresident slechts één kabinets-formeerder wil, dat hij mij de opdracht onttrekt ? Zounbsp;dit meer zijn dan een voorwendsel, en zou hij niet aanvankelijk mij slechts de opdracht gegeven hebben voornbsp;den vorm? Dan ware met mij een arglistig spel gespeeld! Dan ben ik dupe van een of andere machinatie! Ik, Arminius, dupe! Het zou gedaan zijn metnbsp;mijn politiek aanzien! Mijn vijanden in den Rijksraadnbsp;zullen het uitbazuinen, dat ik een ministerie heb willennbsp;vormen, en niet kon slagen! Wie mag mij dien striknbsp;hebben gespannen? Kn ben ik op den achtergrondnbsp;geraakt, welk ministerie is dan nog mogelijk? {Courantenjongens, schreeuwende achter de coulissen: uExtranbsp;tijding: Ministerie-Slawatal Extra tijding: Minis-terie-Slaiuata!quot;') (^Arminius de stem der courantenjongens nabootsendé): //Ministerie-Slawata”!... welzeker! —nbsp;//ministerie-Slawata”. .. dat ik dit niet aanstondsnbsp;begreep! Uit dien hoek komt de slag! Die Slawata!nbsp;Nu vat ik het. Dagobert zal hem de ondersteuningnbsp;zijner partij hebben beloofd, wel voorziende, dat Slawatanbsp;toch niet lang aan het roer kan blijven, en hij zelfnbsp;dan weder de onmisbare man wordt.... Wel zeker!nbsp;Wel zeker! En mogelijk doet Orestes ook mede!nbsp;Waar dient nu mijn parlementaire overwinning toe?nbsp;Arminius is verslagen, daags na zijn zegepraal! Verslagen en vernietigd!... Maar wie meent, dat hij dennbsp;moet laat zinken, kent hem toch niet.
ACHTTIENDE TOONEEL.
Arminius. Geler {Komt haastig op). Arminius.
Gij zijt een durver met uw telegram! Ministerie-Slawata! Wie iets verzinnen wil moet het goed doen!
6
-ocr page 90-82
Celer.
Mijn bericht was wel wat gewaagd. . . Maar gij beseft niet, mijnheer Arminius, waartoe de wanhoopnbsp;een reporter kan drijven, die om nieuws verlegen is!
Arminius.
Verdedig u maar niet. — Politieke mannen nemen het de persnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet kwalijk,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zij de feiten wat kleurt
en overdrijft. nbsp;nbsp;nbsp;Wij zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gewoon, en weten niet
beter of het behoort zoo.
Celer.
Niet ieder nbsp;nbsp;nbsp;oordeeltnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daar valt mijn vriend
Valerio mij onstuimig nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verontwaardigd op het lijf;
hij wilde volstrekt weten hoe ik aan het bericht kwam, en verweet mij, dat ik zijn vader belachelijk hadnbsp;gemaakt!
Arminius.
Is hij dwaas? Als gij hem weder ontmoet, houd dan de tijding vol, want gij hebt er geluk mede. Ik achtnbsp;thans een ministerie-Slawata zeer waarschijnlijk.
Celer.
Tot mijn verbazing doet men dat algemeen! Men wil vernomen hebben, dat de onderhandelingen overnbsp;een ministerie-Arminius-Orestes afgesprongen zijn.nbsp;Aan de bron complimenteerde ieder mij daareven,nbsp;omdat mijn blad zoo snel was ingelicht!
Arminius.
En wat zegt men wel van het bericht?
Celer.
Men is ermeê in zijn schik. Nu er toch van u geen sprake meer schijnt te wezen, ziet men in Slawata dennbsp;man. Er is zelfs geestdrift ontstaan. Allerwege hoort mennbsp;hem roemen, wegens zijn onpartijdigheid, zijn i echtvaardigheid! Er zijn er, die hem een ovatie willen brengen metnbsp;muziek en vuurpijlen. Het zou mij niet verwonderen alsnbsp;gansch Morgenoord van avond werd geïllumineerd!
-ocr page 91-— 83
NEGENTIENDE TOONEEL.
De vorigen, drie Badgasten, ieder jnet een exemplam' van de Avond-tijdingen in de hand. {Hetnbsp;begint te schemeren, e7i hetnbsp;tooneel wordt lanaza^nerha7id
«3
half duister).
Eerste Badgast.
terie-Slawata.^
De heeren weten toch het groote nieuws al;’ Minis-
Arminiüs.
Is dit reeds zeker?
Eerste Badgast.
Voor mij ja. {Uit de Avondtij dingen voorlezende). //Laatste Berichten. Bij het ter perse gaan telegrafeertnbsp;men ons uit Morgenoord: //de heer Slawata had hedennbsp;met den Staatspresident een langdurig onderhoud. Innbsp;politieke kringen alhier wordt verzekerd, dat genoemdenbsp;heer belast is met de vorming van het nieuwe ministerie!”
Tweede Badgast.
Geen twijfel is nog mogelijk! Wien zou de Staatspresident beter kunnen kiezen? Slawata is de aangewezen man, de man van het oogenblik!
Geler.
Evenwel, als men het bericht nauwkeurig leest, valt er nog niet met stelligheid uit op te maken, dat Slawatanbsp;de opdracht heeft.
Eerste Badgast.
In deze verwarde omstandigheden is een politiek ministerie onmogelijk, en wordt een ministerie vannbsp;zaken vereischt. Daar is hij juist de man voor.nbsp;Gonzales kan niemand anders nemen. Slawata’snbsp;eigenschappen. . .
{;»
-ocr page 92-— 84 —
Tweede Badgast.
En zijn deugden! Zijn grootmoedigheidI Zijn onpartijdigheid! Wij moeten laten blijken, dat de openbare meening aan zijn zijde staat. Een serenade van avond, illuminatie!
Derde Badgast.
Ja, dat moeten we hebben. Het is zoo doodeliik eentoonig op deze badplaats. Er dient eens een pretjenbsp;te wezen. Komt, laat ons de muziek gaan bestellen!nbsp;{^Hij schelt).
Arminius.
Heeren, is het daarvoor nog niet te vroeg .ï* Indien het bericht eens onjuist of ten minste voorbarig was.?
Derde Badgast.
Toch muziekanten! De politiek raakt mij niet, maar wat leven en beweging is hier hoog noodig.
TWINTIGSTE TOONEEL.
De vorigen. Floris.
Floris.
Er is gescheld. Verlangden de heeren mij te spreken ?
Derde Badgast.
Een nieuw ministerie treedt op, naar ik hoor. Dat moet, als straks de badgasten hierheen komen om denbsp;avondlucht te genieten, luisterrijk gevierd worden.nbsp;Kunt ge niet wat muziek op het terras laten maken,nbsp;met fafeellicht of vuurwerk?
Floris.
Wij zijn in een zeer deftig paviljoen, heeren, en luidruchtige dingen. . .
-ocr page 93-85
Twekdk Badgast.
Er is hier toch wei meer van dien aard te doen geweest. Laatst op den verjaardag van den Generaal...
Floris.
Dat was een offficiëel feest.
Tweede Badgast.
Dit is ook officieel. Optreden van Slawata als Eerste Minister! Slawata, de onpartijdige! Gij kent hemnbsp;toch wel 1
Floris.
Hij zit in mijn tuin te rooken, en heeft me niets gezegd. . .
Tweede Badgast.
Dit is zoo zijn manier. Altoos vol bescheidenheid. Kom aan, muziek en verlichting van den waterval!
Floris.
Wil me verschoonen, heeren. Daar de heer Slawata mij niets heeft laten blijken. . .
Eerste Badgast.
Het is echter zeker. Lees maar. . . {^Hem de Avond-tijdingen voor houdende) het staat in de courant.
Floris.
Dat verandert. Als het in de courant staat, is het waar-
Derde Badgast.
Nu dan ook aan den gang! En zorg dat hier aanstonds bouquetten zijn voor de dames.
Arminius.
Voor de dames?
Derde Badgast.
Gewis. Nu er toch muziekanten komen, kunnen wij ook wel een dansje maken in de open lucht. Het isnbsp;een zoele avond!
-ocr page 94-— 86 —
Tweede Badgast.
Wij zullen die bouquetteii Slawata aanbieden. {Tot Eersten Badgast) Gij moet de aanspraak houden!
Eerste Badgast.
Neen, dat is uw taak. Gij zijt een specialiteit in de parlementaire welsprekendheid.
Derde Badgast.
Ongetwijfeld.
Tweede Badgast.
Nu dan, om u genoegen te doen.
Derde Badgast.
Maar maak het niet te lang.
Tweede Badgast.
Het treft, dat Slawata in de nabijheid is. {Eenpaar stappen zettend in de richting van het paviljoen). Laatnbsp;ons hem gaan geluk wenschen!
Derde Badgast.
{Hem terughoudend). Straks als de muziek er is. {Zijn beurs uithalend). Wat moeten de muziekantennbsp;hebben?
Floris.
Bij zulke gelegenheden blazen ze uit vaderlandsliefde, en krijgen in de pauzering ieder een halve fleschwijnnbsp;en een broodje met ham.
Derde Badgast {Hem eenpaargoudstukken gevend).
Ziedaar. — Wat er over is kan voor de verlichting
O
dienen.
F EORIS.
Ik zal er voor zorgen, heeren! {Af).
Tweede Badgast.
Voo.'treffsiiik! D.'i openbare meening zal alzoo op indrukwekkende wijs haar stem doen hooren!
-ocr page 95-— 87 —
Arminius.
Tot weerziens, heeren! {Af).
Derde Badgast.
Dus zullen wij hier nu eens een vroolijken avond hebben. Dat is in lang niet gebeurd!
EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL.
De vorigen. {behalve Arminhis en Floris) DE Burggravin. Orestes. Dagobert.nbsp;Wanda. Valerio. Heeren en Dames.nbsp;{De meesten nemen plaats op de bankennbsp;en op de tuinstoelen voor hetpaviljoe-n).
Eerste Badgast. {Naar Valerio gaande).
Met groote belangstelling hebben wij het gewichtig nieuws vernomen. Wij wenschen er u oprecht geluknbsp;mede, mijnheer!
Tweede Badgast. {Ooknaar Valerio gaande).
De openbare meening juicht een ministerie-Slawata allerwege toe! Zoon van een waardigen vader, vergunnbsp;mij u de hand te drukken! Wij verheugen ons zeernbsp;over deze oplossing der crisis.
Allen.
Wij ook, wij ook!
Orestes.
Het bestuur komt nu althans niet in de handen van intriganten.
Tweede Badgast.
De onpartijdigheid zal voortaan den scepter torsen
Valerio.
Doch gij vergist u, heeren! Waarlijk, mijn vader zoekt
-ocr page 96-— 88 —
geen hooge ambten, en niemand denkt er aan hem die op te dragen.
Eerste Badgast.
Het bericht luidt toch zoo beslist als in deze omstandigheden mogelijk is.
Valerio.
Er kan toch niets van aan zijn!
Tweede Badgast.
Misschien is de zaak te vroeg uitgelekt. De pers is tegenwoordig zoo voorbarig!
Eerste Badgast.
In dit geval prijs ik haar daarom. Een goede tijding komt nooit te vroeg. Leve Slawata, de onpartijdige!
Allen.
Leve Slawata, de onpartijdige!
TWEE EN TWINTIGSTE TOONEEL.
De vorigen. Slawata. Hedwig. {Zij komen tcit het paviljoen. Hedwig heeftnbsp;een mand met boiupietten innbsp;de hand').
De drie Badgasten.
Daar is hij, daar is hij ! {Allen komen naar voren).
Valerio {Tot Slawata).
Vader! Er gebeuren hier vreemde dingen!
Slawata {Tot Valerio).
Wat een rumoer. — Laat ons een stil plekje zoeken, eer wij huiswaarts keeren. {Hij gaat zitten).
-ocr page 97-— 89
Tweede Badgast. i^Met het grootste botiquet in de hand tiit denbsp;mand. die Hedwiq hem ennbsp;vervolstens aan andere heerennbsp;en dames heeft aangeboden).
Mijnheer Slawata! Zeer geachte heer Slawata! {Hij wacht eenige oogenblikke^t, gedurende welke de verderenbsp;aanwezigen — met tdtzondering van Valerio^ die naastnbsp;zijn vader is blijven staan — zich in een halven kringnbsp;scharen, en personen op het terras verschijnen, die chinee-sche lantarens aan de spijlen van het hek bevestigen).nbsp;Zeer geachte heer Slawata! {Langzaam en op plech-iigen toon) Deze ure is voor ons allen een dag vannbsp;on voorwaardelijke blijdschap. Daargelaten de oorzaaknbsp;der jongste politieke gebeurtenissen, die het ministerie-Dagobert er toe hebben doen besluiten, niet langer denbsp;teugels van het bewind te zwaaien, doch doordrongen van het onvermijdelijke, dat thans andere staatslieden de plaatsen zullen hebben in te vullen, doornbsp;hem en zijn medestanders tot nog toe beklommen, verheugt het’ ons bijzonder, dat de hooge regeering doornbsp;zulke waardige handen zal worden toegepast. Hetnbsp;land is wars, geachte heer Slawata, van het woelennbsp;der partijschappen. Het zwoegt naar vrede en rust!nbsp;{De m^^ziekanten verschijnen op het terras). Een ministerie van zaken, gevornrd en geleid door een man vannbsp;algemeen bekende bezadigdheid, en wiens ongeëvenaardenbsp;onpartijdigheid door elkeen ten zeerste wordt gehuldigd, ziedaar wat het land behoeft, ziedaar wat hetnbsp;eischt 1 (Twee stappen voorwaarts en met verheffingnbsp;van stem). De stem der natie bewierookt u! Het gejuich der openbare meening vlecht lauweren om uwnbsp;kruin! {Slawata het bouquet overhandigend). Mogen dezenbsp;bloemen u tot overtuiging strekken van een kleuren geurrijke loopbaan op den distelakker der staatkundige verwikkelingen.
Si.AWATA. {Opstaande).
Maar, mijnheer, wat moet dit beduiden?..
-ocr page 98-90
Tweede Badgast.
Het beduidt, dat het land weder een nieuwe phase binnengaat van. ..
Derde Badgast.
Nu is het lang genoeg. (^Met een witten zakdoek wuivend'). Muziek! (^De muziekanten spelen het soldatenkoor idt den Faust van Gounod. Slawata loopt heennbsp;en weder en poogt te spreken^ maar is wegens de m^izieknbsp;niet te verstaan).
Allen. {Zoodra de muziek ophoudt).
Leve Slawata! leve Slawata, de onpartijdige!
Slawata. {Tot Valerio).
Wat gaat er hier toch om?
Valerio. {Tot Slawata).
Zij verkeeren in de meening, dat gij Eerste Minister wordt.
Slawata.
Zijn ze waanzinnig?
Valerio.
Ze hooren naar geen tegenspraak.
Dagobert. {Slawata ter zijde nemendé).
Vat uw taak met moed op. Uw politieke vooruitzichten staan niet slecht.
Slawata.
Gij ook al! Het is ongeoorloofd aldus den spot met mij te drijven! Men zal me nog dol maken! {De handennbsp;aan het hoofd brengend) o, mijn hoofd, mijn hoofd!
Dagobert.
Bewaar uw kalmte. Arminius zouden wij uit alle macht hebben bestreden. Gij echter kunt op de ondersteuning van mij en mijn partij rekenen !
Slawata.
Mijn hoofd! mijn hoofd!
-ocr page 99-91
Orestes. {Jot Slawatd).
Ik bied u mijn hulp aan, mijnheer Slawata. Mijn afspraken met Arminius binden mij nu niet meer.nbsp;{Half flidsterend). Ik ben blijde, dat ik met fatsoennbsp;van hem af kan. Alexander, Henoch en ik zijn bereidnbsp;in het kabinet te treden, door u te vormen.
Slawata.
Zeer veel eer. Doch ik bid u, laat me met rust. O, mijn hoofd, mijn hoofd!
De Burggravin. {Tot Slawata).
Wij lazen met ingenomenheid het entre-Jilets, geachte heer, al kwam het niet uit officiëele bron. Deze consideratie verklaart uw provisoire reserve. . .
Slawata.
Ik moet aan dien waan een einde maken. Ik moet! {Opstaande en de hand in de borst stekende, met sterkenbsp;stern). Mijne heeren! Vergunt mij u te verklaren.,.
Derde Badgast.
Alweer een redevoering? {Roepend en wuivend). Muziek! {De muziekanten spelen den Radetsky-marsclt).
Slawata.
O jammer, daar beginnen zij weder! {De miiziek houdt eenigen tijd aan. Tegen het einde komt Rurik ennbsp;overhandigt Slawata een brief).
Allen. {Zoodra de muziek zwijgt).
Leve Slawata, de onpartijdige!
Slawata. {Den brief op en brekende).
Van de villa-Tertia! {Valerio den brief overgevende). Daar, zeg mij maar wat er in staat. Ik ben te opgewonden om zelf te lezen.
Dagobert,
Een brief van den Staatspresident! {Allen wijken terit^, en lateji Slawata en Valerio alleen bij het voetlicht).
-ocr page 100-92 -
/Amice!
Valerio. {Den brief aan Slawata voorlezendé).
//Een gerucht, dat mij niet minder verbaast als het u zal heb^ben gedaan, benoemt u tot Eersten Minister.nbsp;Ieder juicht het toe. Voxpopulivox Dei! Gij ministernbsp;en Arminius niet — het zou heilzaam voor hetnbsp;vaderland en een uitkomst voor mij wezen. Neemnbsp;uw tijd om de zaak ernstig met u zelven te beraden,nbsp;en kom morgen avond, een uur voor de receptie, opnbsp;de villa-Tertia. Wij zullen haar dan te samen, innbsp;het bijzijn van Arthur en Dagobert, overleggen.
//t. t.
/¦ Gonzales.”
Het wordt nu ernst.
Slawata. ( Wanhopig).
Dat houd ik niet langer uit!
Valerio.
Laat ons gaan; begeef u ter ruste, vader, en morgen avond kunt gij vertrouwelijk uw vriend, den Staatspresident, duidelijk maken, dat uw gezondheidstoestandnbsp;u niet toelaat de benoeming aan te nemen.
Slawata {Tot Valerio).
Ja, dat zal het best zijn. . .
Valerio.
Anders... Ik zou ook wel eenministerie-Slawata willen! Slawata
Et tu Briite!
Valerio.
Naar ik hoop zou het mij aanstonds als notaris aanstellen. {Hij neemt Slawata onder den arm., en beiden doen een paar stappen als om heen te gaan).
-ocr page 101-93
DE Burggravin. (Door de anderen gevolgd naar vorennbsp;komende).
De opdracht voor de kabinetsformatie is nu toch formeel ?
V ALERIO.
Het behoeft geen geheim te blijven, dat de Staatspresident verlangt er met mijn vader over te raadplegen.
Allen.
Leve Slawata, de onpartijdige! Leve onze Eerste Minister!
Slawata.
Het is nog zoo ver niet. Gelooft me toch, mijn ziekelijk gestel. . .
Eerste Badgast.
Gij zult overal steun vinden.
Slawata.
Ik ben te zwak. Ik zou onder den last bezwijken.
Tweede Badgast (Declameerend).
vWel hem, die ’t vaderland meer dan zich zelf bemint! rdn ’t sneuv’len voor zijn heil...”
Slawata.
Sneuvelen? Maar daar ben ik nog niet aan toe . . . Daar ben ik volstrekt nog niet aan toe.
Tweede Badgast. (Als voren).
'.'In ’t sneuv’len voor zijn heil de hoogste vreugde vindt!’’
Allen.
Leve Slawata, de onpartijdige! Leve Slawata, de vaderlandslievende!
Derde Badgast.
Muziek! (De muziekanten spelen opnieuw denRadetsky-marsch en de gordijn valt).
Einde van het Tweede Bedt'ijf.
(Een deftig gemeubeld vertrek bij Gonzales op de villa-Tertia. Van achteren nederhangende portieres^ toegang gevend tot de receptiezaal. Niet ver vannbsp;het voetlicht een tafel, bedekt met een kleed,nbsp;waarop zich vóór de plaats van Gonzales een stapelnbsp;papieren, benevens een inktkoker met toebehooren bevindt. Stoelen, sofas enz. Zijdeuren en Zijra^nen).
EERSTE TOONEEL.
Gonzales. Arthur, Dagobert. Slawata. {Zij
zitten aan de tafel).
Slawata.
Neen, het kan niet; het kan volstrekt niet. Mijn hoofd duizelt als ik er aan denk!
Dagobert.
Niets dan opgewondenheid!
Gonzales.
Ik dacht de crisis opgelost, en nu ligt dan alles weder in duigen.
Dagobert.
Is het mij veroorloofd. Generaal, nog een poging te doen om den heer Slawata tot een juistere waardeeringnbsp;van den toestand te brengen?
Gonzales.
Zeker! Zeker!
Arthur {Tot Gonzales).
Zou het ook u niet nuttig voorkomen. Generaal, om
-ocr page 103-— 95 —
inmiddels deze stukken met uw handteekening te voorzien?
Gonzales. (IVa een ztichf).
Kan dit niet wachten?
Arthur.
Dan zou het straks, gedurende de receptie, dienen te geschieden.
Gonzales ( Weder zuchtend).
Welaan dan! {Onder eenige stukken zijn naam zettend). Gonz... streep; Gonz... streep. {Tot Dagobert). Het woord is aan u, mijnheer Dagobert. {Hij gaatnbsp;voort met de stukken, 7ia ze even een voor een ingeziennbsp;te hebben, te onderteekenen; Arthur, naar gelang ditnbsp;vordert, strooit er zand over en stapelt ze weder op).
Dagobert.
Het is onmogelijk, mijnheer Slawata, om u thans, na die luisterijke serenade, terug te trekken. Wie Anbsp;heeft gezegd moet ook B zeggen.
Slawata.
Maar ik heb nog geen A gezegd. Herinner u slechts, wat ik zooeven den Generaal {Hij ziet Gonzales aan)nbsp;antwoordde.
Gonzales. {Steeds onderteekenende zonder op te zien).
Gonz... streep; Gonz... streep.
Dagobert.
Gij aanvaardt het ministerie onder de gunstigste omstandigheden. De openbare meening is op uw hand.
Slawata.
Dat heb ik haar niet gevraagd.
Dagobert.
Toen de Generaal u ontbood.. .
-ocr page 104-96 —
Arthur.
Op mijn raad. Gonz... streep.
Gonzales. (AIs voren).
Dagobert.
Toen de Generaal u ontbood was de parlementaire toestand u nog niet zoo duidelijk als nu. Wanneer gijnbsp;Orestes in uw kabinet opneemt, verzekert gij u dennbsp;steun zijner partij. Ook op dien der mijne kunt gijnbsp;rekenen. Aldus hebt gij eene meerderheid tot uwenbsp;beschikking. . .
S LAW ATA.
Maar de werkzaamheden, mijnheer, de werkzaamheden... Gij weet immers wel, dat mijn gestel daar niet tegen bestand zou zijn!
Dagobert.
Geen zwarigheid. Zoo als gij daareven hoordet, is het de bedoeling van den Generaal. . .
Arthur.
Op mijn voorstel. . .
Dagobert.
Dat uw ministerie een ministerie van zaken zal zijn.
Arthur.
Of beter gezegd: een ministerie van overgang. Het behoeft niet lang te duren
Gonzales. i^Als voren).
Gonz. . . streep; Gonz. . . streep.
Dagobert.
Voorzeker: het behoeft niet lang te duren. Naeenigen tijd ben ik bereid opnieuw het bestuur te aanvaarden,nbsp;€11 dan neem ik Orestes van u over.
-ocr page 105-Slawata.
Ik volhard bij mijn weigering.
Dagobert.
Maar wat dan? Ge wilt toch niet de verantwoordelijkheid op u laden van een oplossing der crisis onmogelijk te maken?
Slawata.
Men drage Orestes de samenstelling van het ministerie op.
Dagobert.
Hij is een bruikbaar administrateur, maar van politiek verstaat hij niet veel.
Arthur.
Inderdaad, dit kan niet.
Gonzales. (A/s voren).
Gonz.. . streep.
Dagobert.
Maar wat dan ? In vredesnaam wat dan ?
Arthur.
Eén uitweg is er nog.
Dagobert.
W elke ?
Arthur.
Mij dunkt: het besluit van den heer Slawata vordert eerbiediging. Aan den anderen kant zal zijn vaderlandsliefde, die gisteren met juichtoonen en trompetge-geschal zoo naar waarde gehuldigd werd, hem bewegennbsp;de diensten te bewijzen, die zijn zwakke gezondheid gedoogt. Ik heb de eer den heer Staatspresident voornbsp;te stellen, de vorming van het ministerie aan den heernbsp;Slawata op te dragen, doch zonder hem te verplichtennbsp;er zelf deel van uit te maken.
-ocr page 106-— 98
Gonzales. {Even van zijne papieren op ziende).
Zeer wel. {Al teekenend) Gonz. . . streep; Gonz. . . streep.
Dagobert.
Mijn compliment over dit vernuftig plan, dat alle bezwaren opheft. Kom aan, mijnheer Slawata, daarnbsp;kunt ge toch niets tegen hebben!
Slawata.
Maar gesteld, ik slaag; wat dan verder?
Dagobert.
Dan hebt gij ten aanzien van uw ministerie geen verplichtingen, en zijt weder geheel vrij.
Zoo vrij zelfs, dat gij het desnoods moogt helpen ondermijnen tegen den tijd, dat het weêr heen moet...
Slawata.
Die hooge politiek is toch een edele en verheven zaak! En de ondersteuning uwer partij?
Dagobert.
Die blijft aan het nieuwe ministerie aanvankelijk beloofd.
Slawata.
Aanvankelijk?
Dagobert.
Als ministerie van overgang, zooals de heer Arthur daareven zeer juist aanmerkte, mag het niet lang duren.
Slawata.
De zaak komt dus hierop neêr, dat het dienen moet, om langs een omweg u opnieuw aan het bestuurnbsp;te brengen ?
Gonzales.
Met zulk een oplossing zou ik zeer tevreden zijn!
-ocr page 107-— 99
Arthur.
Generaal, ik ben overtuig-d, dat de beer Slawata aan uw vertrouwen zal beantwoorden.
Gonzales. ^Met de anderen opstaande, en Slawata de hand reikend').
Ik vertrouw op uw vaderlandsliefde en uw vriendschap voor mij!
Slawata.
Het zij dan zoo! Wanneer ik echter de zaak tot een gewenschten afloop mocht hebben geleid, verlangnbsp;ik mijnerzijds een beroep op uwe vriendschap te doen.
Gonzales.
En dat zal niet te vergeefs zijn; reken daarop, {dot Dagobert) Ga met mij mede, we kunnen in mijnnbsp;kabinet dan een oogenblik samen spreken. {Tot Slawata en Arthur). Tot straks, heeren!
Arthur.
Generaal, ik heb in uw kabinet nog een bundel stukken laten brengen, die bestemd zijn om met dezenbsp;geëxpedieerd te worden.
Gonzales. {Zuchtend).
Oef! {Gonzales en Dagobert af).
TWEEDE TOONEEL..
Slawata. Arthur, later Rurik.
Arthur.
Ik verheug me, dat gij de opdracht hebt aangenomen. Slawata.
Ik kon niet anders. . .
7*
-ocr page 108-100 —
Arthur.
Maar gij hadt ook als Eerste Minister moeten optreden.
S LAW ATA.
Ónmogelijk! on mogelijk!
Arthur.
Gij zult er niet buiten kunnen. De staatslieden, die gij portefeuilles aanbiedt, zullen het u als voorwaardenbsp;stellen van hun toestemming.
Slawata.
Die ik zal afslaan.
Arthur.
Daarvoor is het te laat. Gij hebt de kabinetsformatie aangenomen, en zijt verplicht haar tot een goed einde te brengen.
Slawata.
Ik minister! Ik zou door mijn taak verpletterd worden!
Arthur.
Die is zoo zwaar niet. Spreken doet gij nu toch ook wel in den Rijksraad, en het is niet vermoeiendernbsp;als minister dan als afgevaardigde.
Slawata.
Maar besluiten opstellen, wets voordrachten ontwerpen. . .
Arthur.
Daar behoeft ge niet over te tobben... Hebt gij dochters, mijnheer Slawata?
Slawata.
Slechts één zoon... Mag ik gaan zitten? Ik kan niet tegen lang staan.
Arthur.
Geneer u niet. {Slawata gaat zitten) Gij hebt alzoo geen dochters ?
-ocr page 109-101
Slawata.
Neen... Ik voel mij. eenigzins wee.
Arthur.
Gebruik iets. (/hj seJië/if) Wat verkiest gij? Een kop koffie? Een glas wijn? Thee? {^Een knecht komt binnetC).
Slawata.
Koffie? Verhittend. Thee? Nog te vroeg. Wijn? Dien drink ik alleen aan tafel. Als ik zoo vrij mag zijn,nbsp;liefst een glas suikerwater.
Arthur.
Breng mijnheer een glas suikerwater. {Knecht af) Maar als gij geen dochters hebt, dan toch zeker welnbsp;nichtjes ?
Slawata.
Verscheidene. Wat doet dit echter tot de zaak? Ik zal toch geen minister moeten worden ten pleizierenbsp;van mijn nichtjes? {Tot den knecht, die het suikerwaternbsp;brengt) Dank u. {Knecht af).
Arthur.
Die nichtjes zenden u wel eens een geborduurd kanapeekussen of voetenkleedje, niet waar?
Slawata. {Een teug suikerwater nemende).
Als ik jarig ben, ( Weder een teug) of met St. Niklaas.
Arthur.
En dan heet het, dat zij dat zelvé hebben geborduurd ?
Slawata. {Als voren).
Is dat dan niet zoo?
Arthur. {Gaat ook zitten).
Beste mijnheer Slawata, als uw badkuur geëindigd is, en gij weder in de hoofdstad terug zijt, moest gij
-ocr page 110-102
eens een voornamen borduurwinkel binnengaan, en naar borduurpatronen vragen. Men zal u dan dingennbsp;voorleggen, die gij, in plaats van voor borduurpatronen, voor borduurwerken zult houden, en die het inderdaad ook zijn. Deze werken'zijn nagenoeg voltooid.nbsp;iquot;r ontbreekt niets aan dan een hoekje van den randnbsp;of eenige rozenblaadjes van het bloemtuiltje in hetnbsp;middenstuk. Zulk soort van patronen koopen uwenbsp;nichtjes ook, maken het hoekje ijlings af, of vullen denbsp;rozenblaadjes bij, en bieden dan haar geachten oomnbsp;het geheel als haar eigen arbeid aan!
Slawata.
Die slimme nichtjes!
Arthur.
Juist zoo gaat het in een ministerie toe. Gij zijt, bij voorbeeld. Minister van Financiën, en in het gevalnbsp;een nieuwe wet op de registratie te moeten maken.nbsp;Een ingewikkelde zaak, ik erken het, maar die u tochnbsp;niet veel hoofdbreken behoeft te kosten. Gij deelt uwnbsp;plan mede aan uw referendarissen, deze roepen hunnbsp;hoofdcommiezen te hulp, en komen na eenigen tijd metnbsp;een stuk bij u, dat zij een schema noemen. Gij zietnbsp;het in en ontdekt alras, dat zulk een schema machtignbsp;veel overeenkomst heeft met de borduurpatronen, waarover wij zoo even spraken. Een paar artikeltjes ontbreken nog, maar het blijkt u aanstonds uit den tekstnbsp;der overige, hoe die ongeveer moeten luiden. Gijnbsp;vult die in, en schrijft er onder: Slawata. Nu is hetnbsp;schema een wetsontwerp geworden, en mag met evenveel recht uw eigen maaksel heeten, als het kanapee-kussen van uw nichtjes. — En gelijk zij dit kanapee-kussen als haar werk aanbieden, gaat het wetsontwerpnbsp;als uw werk naar den Rijksraad.
S LAWATA.
Ik had nooit gedacht, dat. . .
Arthur.
Gij zult spoedig op de hoogte zijn, en alles zal u
-ocr page 111-103 —
wel meêvallen. Laat ons nu nog eens van gedachten wisselen over het program van uw ministerie.
Slawata.
Het program?
Arthur.
De Staatspresident heeft, volgens onze parlementaire gebruiken, geen persoonlijke politiek. ( Voornaam) Denbsp;richting van het bestuur wordt steeds vastgesteld doornbsp;mij, na raadpleging met den eersten Minister...
Slawata.
Maar blijft gij dan volharden in de meening, dat ik minister worden zal?
Arthur.
Het is onvermijdelijk. . .
Slawata.
En kan toch niet geschieden. Werkelijk ik durf het niet aan, {Het glas suikerwater ledigend) zelfs niet metnbsp;borduurpatronen!
Arthur.
De omstandigheden zullen er u toe noodzaken! {Tot Rurik die binnenkomt) Wel ?
Rurik.
De heeren Valerio en Geler wachten in het voorvertrek. Ze weten, dat de heer Slawata hier is, en laten verzoeken hem een oogenblik te mogen spreken.
Slawata. {Tot Rurik).
Ik ben tot hun dienst. Maar ik moet even tijd hebben, om op mijn verhaal te komen.
Arthur.
Laat ons dan hiernaast gaan. {Tot Rurik) Noodig de heeren uit een oogenblik te toeven. {Arthur ennbsp;Slawata door de zijdeur links af).
-ocr page 112-~ 104 —
DERDE TOONEEL.
Rurik, iets later Valerio en Geler.
Rurik.
Het wordt tijd, dat het buffet in het voorvertrek voor de receptie wordt gereed gemaakt. Ik zal denbsp;heeren liever hier laten. {De zijdeur rechts openend').nbsp;Als de heeren zoo goed willen zijn... {Valerio en Celernbsp;komen binnen. Zoodra zij hem voorbij zijn, sluit Ruriknbsp;de deur en geeft hun stoelen).
Geler.
Dank u... Ik zal liever blijven staan. Heb ik u vroeger niet meer gezien?
Rurik.
Wel zeker, mijnheer; te Grootenhuizen, toen ik nog geëmploieerd was in het Haven-hótel.
Geler.
Dat is waar ook!
Rurik.
Ik heeft in die dagen mijnheer menig bericht verschaft.
Geler.
Hier zou dat niet gaan, vrees ik. Zijt gij tevreden in uw nieuwe betrekking?
Rurik.
Ik heeft geen reden van klagen.
Geler,
Hoe komt gij er aan, vik heeft” te zeggen? Dat deedt ge toch vroeger niet?
Rurik.
Ook nu nog zeg ik doorgaans //ik heb,” maar op de receptieavonden zeg ik //ik heeft.” U begrijpt; dan
-ocr page 113-— 105 —
zijn hier veel aanzienlijke personen bijeen, en een taalkundige uitspraak staat voornaam. (//^; buigt en gaaf heen door een zijdeur).
Celer.
Een onbetaalbare vent! Als men hem hier mocht interviewen, zou men wat hooren!
Valerio. {Op zijn horloge ziende).
Wat hij zeide herinnerde mij aan de receptie. Ik moet me nog kleeden, en hoop dat papa nu spoedignbsp;komen zal.
Celer.
Indien gij haast hebt, ga dan maar. Ik zal den heer Slawata zelf mijn verzoek wel voordragen. Een oogen-blik slechts. Gij hebt mij nu verhaald, dat uw engagement met mejuffrouw Dagobert door zal gaan, zoo-dra gij notaris zijt, doch niet waarom uw aanstaandenbsp;schoonvader geen notaris van u maakt.
Valerio.
Dat weet ik zelf niet, Overwegingen van staatkundigen aard beletten het naar ’t schijnt.
Celer.
Een vreemde zaak!
Valerio.
Ze is en blijft me onverklaarbaar.
Celer.
Nu, Dagoberts dagen als minister zijn geteld. Moge zijn opvolger u gunstiger zijn!
Valerio.
Ik hoop het; tot straks! {Af).
-ocr page 114-— 106
VIERDE TOONEEL.
Geler. {Alleen. Hij haalt zijn zakboekje tiit en gaat zitten).
Als de oude heer Slawata nu maar spoedig gelieft te verschijnen. De voornaamste vragen heb ik reedsnbsp;opgeschreven en de antwoorden ook. {Lezend). Waaromnbsp;hij de vorming van het ministerie op zich neemt?nbsp;Omdat het staatsbelang het eischt. Welk soort vannbsp;ministerie het zijn zal? Een ministerie van overgang.nbsp;Program? Onpartijdigheid. Leden? Orestes en eenigenbsp;anderen, wier namen nog niet genoemd kunnen worden. Ja, ja, dat is alles vooruit wel te raden, maarnbsp;nu moet ik nog eenige persoonlijke bijzonderhedennbsp;weten omtrent hem zelf. Dat kruidt een verslag! Iknbsp;hoop, dat ik hem in een goede luim tref!
VIJFDE TOONEPX.
Geler. Slawata.
Geler {Opstaande en buigende).
Mijnheer Slawata!
Slawata.
Mijnheer Geler! {Hij gaat zitten). Gij wenscht mij te spreken? Was daareven mijn zoon niet bij u?
Geler.
Om u te dienen. Daar hij echter niet langer kon blijven, verstout ik mij u zelf mijn verzoek voor tenbsp;dragen. Ik ben, gelijk u bekend is, reporter van denbsp;Avondtij dingen, en wenschte in deze gewichtige omstandigheden, hoppende dat gij u daartoe zult willennbsp;leenen, u te interviewen.
Slawata. {Opstuivende).
Dit wil zeggen, uw voornemen is mij een reeks im-
-ocr page 115-— 107 —
pertinente vrag-en te doen, niet waar? En mijn antwoorden in uw blad te laten drukken? Ik doe niet aan zulke fratsen... {Eenige stappen naar de deur).
Geler. {Zeer bedaard).
Alle groote staatslieden van Europa en Amerika schikken zich, bij den aanvang- van belangrijke gebeurtenissen, naar deze formaliteit. . .
Slawata. {Driftig).
Maar, sakkerloot, mijnheer! Ik behoor niet tot de groote staatslieden van Europa en Amerika! Het isnbsp;of de geheele wereld samenspant, om mij razend tenbsp;maken!
Geler.
Er ligt in deze interviewing voor u een niet te versmaden voordeel. Daardoor komt in de Avondtijdin-gen — een zeer respectabel blad, zoo als gij weet — alleen datgene wat gij zelf voor openbaarmaking vatbaarnbsp;acht. Staat ge mij niet te woord, dan zullen anderenbsp;minder kiesche bladen allerlei bijzonderheden over unbsp;opdisschen, juist en niet juist, heel of half onwaar,nbsp;overal opgevangen. In plaats van u zullen zij uwnbsp;buren en dienstboden interviewen. . .
Slawata. {Hijgaatweder zitten).
Ben ik dan niet reeds genoeg geplaagd!
Geler.
Ik zal u de zaak gemakkelijk maken. Wat gij op mijn staatkundige vragen zult zeggen, kon ik wel vermoeden. Uw antwoorden staan reeds in mijn voor-loopige aanteekeningen over dit gesprek. {Hij haaltnbsp;zijn zakboekje tüi) Gij aanvaardt de vorming van hetnbsp;ministerie, omdat het staatsbelang het eischt. {Slawatanbsp;knikt) Het zal een ministerie van overgang zijn. {Slawata knikt). Het program is onpartijdigheid. (Slaimtanbsp;knikt) En zoo verder. Maar nu. . .
-ocr page 116-— 108 —
Slawata.
Wat wilt ge dan nog meer weten?
Celer.
Bijzonderheden van persoonlijken aard. Hoe laat staat gij ’s morgens op?
Slawata.
Te half tien. Wat heeft het publiek daar echter meê noodig?
Celer.
Het stelt steeds het grootste belang in het doen en laten der beroemde mannen, die. . .
Slawata.
Beroemde mannen! Ik zeide u zooeven reeds, dat...
Celer.
O, mijnheer Slawata, gij zijt thans de man van het oogenblik. Men spreekt van niemand dan van u. Mijnnbsp;bericht over de serenade bij den waterval, dat dezennbsp;morgen door extra bulletins in Grootenhuizen is verspreid, heeft aldaar een voorbeeldelooze sensatie veroorzaakt. Iedereen noemt u den redder deS vaderlands ; van vele hulzen werd de nationale vlag uitgestoken; de Beurs was een zestientje williger! Mennbsp;beraamt eene algemeene illuminatie. . . Ontbijt gij metnbsp;koffie of met thee?
Slawata. ( Wrevelig).
Met versche melk.
Celer. {Opteekenend).
Studeert gij des avonds, of maakt gij een partijtje?
.Slawata.
Ik lees de krant.
Celer.
Welke?
-ocr page 117-lOP
Slawata.
De Avondtijdingen.
Geler {In zipi zakboekje schrijvende).
//De heer Slawata is ook zeer keurig in zijn lectuur, en bepaalt zich bij de opstellen onzer degelijkstenbsp;politieke schrijvers.” {Tot Slawata) En slaapt gijnbsp;daarna goed?
Slawata. {Ongeduldig).
Soms. Nu en dan leg ik echter wel eens wakker.
Geler. {Als voren).
//Ofschoon hij doorgaans een ongestoorde nachtrust geniet, houden toch bij wijlen gepeinzen over hetnbsp;staatsbelang den slaap uit zijn oogen.”
Slawata.
Nu is het genoeg, dunkt mij; het overige kunt gij er zelf wel bijvoegen! {Hij staat op).
Geler.
Eén woord nog. Gij zijt toch bevorderaar der schoone kunsten? Bezoekt tentoonstellingen? Woontnbsp;nu en dan wetenschappelijke voorlezingen bij ? Gaatnbsp;met fraai weder uit wandelen of uit rijden?
Slawata.
Ja, ja, ja!
Geler.
Uitmuntend! Uwe bondige antwoorden zal ik straks wel uitwerken in het verslag van deze interviewing, datnbsp;gij in de Avondtijdingen zult aantreffen. Ontvang mijnnbsp;hartelijken dank mijnheer! Gij zult tevreden zijn overnbsp;mijn opstel. {Buigend) Uw dienaar! {Af).
Slawata.
Vaarwel!
-ocr page 118-— 110 -
ZESDE TOONEEL.
Slawata later Valerio.
Slaw ATA.
Hoe langer hoe fraaier! Ten laatste zal het publiek nog moeten weten of ik al dan niet flanel draag, waarnbsp;ik'mijn haar laat knippen, hoeveel paar kousen ik heb...
Valerio. {In avondtoilet binnenkomend en Slawata de^ hand schuddend).
Hartelijk geluk gewenscht, papa! Met blijdschap heb ik vernomen, dat de opdracht door u is aanvaard. Iknbsp;dacht niet, dat gij het doen zoudt, en hoop, dat gij.nbsp;spoedig zult slagen!
Slawata. {Geeuwende).
Dat hoop ik ook. Ik verlang naar bed, want ik ben zeer vermoeid door al die beslommeringen. (Wedernbsp;geeuwende) Nu zal ik echter eerst de receptie moetennbsp;bij wonen, want ik dien volstrekt met Orestes en denbsp;anderen te spreken.
Valerio.
Mij dunkt zij zullen wel toestemmen; vooral Orestes 1 Die is eerzuchtig, en zou zelfs met Arminius meegaan,nbsp;ofschoon hij hem niet kan dulden. Het program hebtnbsp;ge zeker reeds ontworpen ?
Slawata.
Nu niet over politiek. Ik ben er al wee van. Spreek me waarvan gij wilt, maar daarvan niet. . .
Valerio.
Van Wanda dan. Zoolang ik geen notaris ben,, kan het engagement niet doorgaan. Maar het nieuwenbsp;ministerie, door u gevormd, zal mij toch zeker benoemen?
Slawata.
Beste jongen, daar kan ik mij niet meê inlaten!
-ocr page 119-Ill
Valerio.
Waarom niet?
Slawata,
De minister, die de notariaten heeft te begeven, zou meenen dat ik hem zijn portefeuille bezorgd had,nbsp;alleen om mijn zoon vooruit te helpen.
Valerio.
Altoos teleurstellinp'en!
O
Slawata.
Ik zal beproeven, wanneer ik met die formatie naar den zin van Gonzales gereed kom, of hij uw belangen wil bevorderen. Een enkele benoeming wordtnbsp;hem toch na elke crisis gegund. Maar de aanstaandenbsp;ministers mag ik niet over uw belangen spreken,
Valerio.
Helaas! Had mijn aanstaande schoonvader maar gewild!
Slawata.
Inderdaad, Dagobert had u zonder schade of blaam kunnen aanstellen. Gij hebt als candidaat-notaris hetnbsp;vereischte getal dienstjaren, uitmuntende getuigschriften kunt gij overleggen, uw kunde is meer dan voldoende, op uw gedrag valt niets te zeggen. . .
Valerio.
En toch weigert hij mijn benoeming, .ofschoon hij er niets tegen heeft, dat ik zijn schoonzoon zal worden.nbsp;Wat moet ik daar toch van denken?
Slawata.
Ik weet het èvenmin als gij.
Valerio.
Zooals men u Slawata den onpartijdige noemt, noemt men hem Dagobert den deugdzame. In dit
-ocr page 120-geval echter is zijn deugd vervaarlijk geheimzinnig! Van hem heb ik niets te wachten, en al mijn hoopnbsp;berust nu hierop, dat Gonzales u dankbaar zal wezen.nbsp;Doch dan moet gij eerst een nieuw ministerie voornbsp;hem gereed hebben gemaakt. Meent gij, dat hetnbsp;gelukken zal? De politieke toestand is moeielijk!
Slawata.
Dat is zoo! Ik heb echter een plan in het hoofd, waarvan ik me veel beloof.
Valerio, {l^erkezcgd).
Hebt gij ? Dat is meer dan ik durfde veronderstellen. En waar komt het op neder?
Slawata.
Nog eens, beste Valerio, nu geen politiek. Ik heb deze weinige minuten wel noodig om wat uit te rusten.nbsp;geeuwt).
De vorigen. de Burggravin. {In ^root toilet).
DE Burggravin.
Goeden avond, heeren! Wat zal het den Generaal genoegen doen u op zijn receptie te zien, mijnheernbsp;Slawata! Dat is in lang niet gebeurd.
Slawata.
Het zou ook nu niet gebeuren, als geen staatszaken...
DE Burggravin.
Zoodat de staatsman heden de schuld betaalt van den vriend?
Slawata.
De vriend, mevrouw, bezoekt zijn vriend liefst elders dan in de receptiezaal.
-ocr page 121-113
ACHTSTE TOONEEL.
De vorigejst. Gonzales (in generaalsuniform met eenige orde-teekeneni). Rurik en twee andere knechts.
Gonzales. (Tot Valerio^.
Het is mij aangenaam te bespeuren, dat gij aan mijne uitnoodiging gevolg geeft.
Valerio. (Buigend).
Heb dank voor uwe welwillendheid, Generaal! Zonder die uitnoodiging zou ik het niet gewaagd hebben mij op uw receptie te vertoonen.
Gonzales.
De zoon van mijn vriend is me altoos welkom. (Tot de Burggravin) Zullen wij naar de zaal gaan, waardenbsp;nicht? (Hij biedt haar zijn arm) Mijn arm is bijnanbsp;verstijfd van het onophoudelijk teekenen! (Kxjkik .^laatnbsp;even de portieres op den achtergrond open., waardoornbsp;de sterk verlichte receptiezaal zichtbaar wordt. Mennbsp;zut Gonzales met de Burggravin aan den arm, naarnbsp;binnen gaan, gevolgd door Slawata en Valerio).
NEGENDE TOONEEL.
Rurik. (Twee knechts, later verscheidene heeren en dames, onder welkeDagobert, Wanda, Arthur,nbsp;Arminius, Orestes, Geler, Eerste, Tweede en Derde Badgast).
Rurik. (Tot de knechts)..
Nu gezwind, de tafel op zij! (De knechts plaatsen de tafel, waaraan de vergadering van het eerste tooneelnbsp;is gehouden, nabij den wand). De bezoekers zijn reeds
-ocr page 122-— 114 —
in aantocht. Dat dit vertrek ook altoos voor tweeërlei gebruik moet dienen! Ik heeft het al dikwijls gezegd,nbsp;dat de Generaal op de villa-Tertia veel te klein behuisd is voor recepties. {Tot de knechts) Zet de stoelennbsp;tegen den wand! {De knechts doen het) Ik heeft nietnbsp;gaarne, dat ze door elkander staan. {Knechts af). Iknbsp;snak er naar, dat het badseizoen over is, en wij wedernbsp;naar Grootenhuizen gaan. In de hoofdstad is het een beternbsp;leven! {De portieres op den achtergrond weder openslaand, en de gasten, die achtereenvolgens de eerste saainbsp;door- en de tweede binnengaafi, aandie^iend). De heernbsp;Henoch, lid van den Rijksraad, de heer Waldemar, denbsp;dames Waldemar, de heer Alexander, lid van den Rijksraad en mevrouw Alexander, de heer Salinsky, mevrouwnbsp;en mejuffrouw Ruben, de heer Arminius, zijne Excellentienbsp;de Minister Ladislaus en freule Bertha Ladislaus, Kolonel Macintosh, de heer Vilars, markies Mulder,nbsp;de heer Sydonia, de heer Orestes, lid van den Rijksraad, Zijne Excellentie de President-Minister Dagobertnbsp;mejuffrouw Dagobert, mevrouw de douarière Celim ennbsp;jonkvrouwe Celim, de heer Geler, de heer Dozijn, secretaris van de Rekenkamer, Majoor Valdez... {Hij laatnbsp;de portieres vallen) Zouden er nog meer komen? {Opnbsp;zijn horlogie ziende) ik denk het niet. Het is tochnbsp;opmerkelijk, dat de lieden hier zoo precies op hunnbsp;tijd passen! Dat is in'de hooldstad anders. Het zalnbsp;wezen omdat zij zich in Morgenoord vervelen. Nrnbsp;dit laat zich begrijpen!
TIENDE TOONEEL;
Rurik. de Burggravin. Wanda, later Arminius. Wanda.
Wat is het daar binnen warm, tante!
DE Burggravin.
Hier zult ge wel spoedig bekomen.
-ocr page 123-115
VV ANDA.
Al dat gaslicht... en wij zijn nog in den zomer. Het geeft hitte en benauwdheid. Men moest toch eensnbsp;een verlichting uitvinden, die niet zooveel ongeriefnbsp;veroorzaakte.
Arminius.
Dames! Ik veroorloof me hier een oogenblik verkwikking te zoeken. Wij badgasten, die den ganschen dag in de frissche lucht doorbrengen, kunnen onsnbsp;moeielijk gewennen aan de temperatuur van een vollennbsp;salon.
DE Burggravin.
Daar treft gij echter vele vrienden aan!
Arminius.
Vrienden!... Heeft Arminius nog vrienden.^ Wie spreekt nog met hem, wie ziet nog naar hem om, nunbsp;een ministerie-Slawata op til is?
DE Burggravin [Tot Rurik).
Ik vermoed, dat gij in de receptiezaal nuttig kunt zijn. [Rurik af) [Tot Arminius) Meent ge dat Sla-wata slagen zal?
Arminius.
Men zegt het algemeen, mevrouw; op het oogenblik is de formatie echter nog niet gereed, naar ik hoor, ennbsp;mejuffroüw’s vader [Buiging naar Wanda) staat steedsnbsp;aan het hoofd van het bewind.
DE Burggravin. •
Wij bevinden ons derhalve nog altijd in een statu quo ante?
. nbsp;nbsp;nbsp;Arminius.
Juist, mevrouw! Maar lang kan dit niet meer duren...
Wanda.
Het blijft dus bepaald, dat vader aftreedt?
8*
-ocr page 124-— 116 —
^ DE Burggravin.
Voor hem doet het mij leed. Maar er is geen precedent, dat een ministerie aanbleef, na een votum, zooals de heer Arminius heeft geprovoceerd
Wanda.
Ach, tante! . . . Die technieke termen!
Arminius.
Doch ook geen precedent, dat de voorsteller van zulk een motie bij de oplossing der crisis ter zijdenbsp;werd gelaten.
DE Burggravin.
Het geval is ongetwijfeld abnormaal.
Arminius.
Gij meent dus ook, mevrouw... ?
DE Burggravin.
Zou ik niet? De geheele crisis is immers een resultaat van uw initiatief?
Arminius.
En evenwel! Misschien ziet echter Slawata zelf het ongerijmde in van een ministerie, waarin geen plaatsnbsp;is voor mij. Wellicht heeft hij in dien zin tot dennbsp;Generaal gesproken?
DE Burggravin.
Op dit oogenblik is nog geenerlei conclusie mogelijk over de solutie van de crisis.
Arminius.
Maar er is toch een weg, die ieder ziet, en dien ook uw scherpzinnig oog, mevrouw, ontwaart. . .
DE Burggravin.
Officieel is voor de nieuwe ministeriëele combinatie nog niets verricht, en waf de officieuse démarches be-
-ocr page 125-— 117 —
treft... {Een roode gloed vertoont zich door de vensters links; geroep achter de schermen van: brand! brand!')
W A NDA. (Door het venster ziende).
Ach, Hemel!
Arminius {Als Wanda).
Het schijnt in het dorp te wezen.
DE Burggravin.
Welk een rook! Men kan van hier de vonken zien. Als er maar geen menschenlevens gevaar loopen!
ELFDE TOONEEL.
De vorigen. Dagobert. Valerio. Geler. Arthur. Eerste, Tweede en derde Badgast. Tweenbsp;Dames. Een Knecht, later Rurik. {Allennbsp;komen haastig uit de receptiezaal op).
A RMINIUS.
Hier kan men den gloed zien! {Allen dringen naar de vensters).
Dagobert.
Een felle brand!
Valerio.
Hij vermindert al.
Wanda.»
Die arme menschen! Die arme menschen!
Arthur.
Geen nood, Mejufvrouw! Zij zijn buiten gevaar., Dagobert.
Waar mag de brand zijn?
Arthur.
In het dorp bij den bakker. Doch er is niemand
-ocr page 126-— 118 —
meer in huis. De veldwachter kwam het zoo even hier zeggen.
Geler i^Zijn zakboekje uithalend).
Op welke verdieping is de brand ontstaan?
Rurik {Haastig uit de receptiezaal komend en luidkeels aan de deur rechts roepend).
De landauer van den Generaal!
Derde Badgast.
Gaat de Generaal nu uit rijden?
Geler.
Het is gebruik, dat, als er brand is, hij zich naar het terrein begeeft.
Derde Badgast.
Daar moet ik bij wezen. Al de badgasten zullen er zijn. (Tot een der dames) Mag ik u geleiden?
Eerste Dame.
Met genoegen.
Derde Badgast (Tot de andere dame).
En u mejuffrouw?
Tweede Dame.
Het zal me zeer aangenaam zijn. (De knecht heeft omslagdoeken en een overjas gebracht. Na die aangenomen te hebben, gaat de badgast met een dame aannbsp;eiken arm ijlings heen).
Ar'I'HUR.
De Burggravin zal in het rijtuig plaats nemen naast den Generaal. (Tot Dagobert) Uw Excellentie daartegenover.
Dagobert.
Ik bid u mij te verschoonen.
-ocr page 127-119 —
Arthur.
Bij zulke gelegenheden is het de gewoonte, dat de Eerste Minister den Staatspresident vergezelt.
Dagobert.
Het komt me voor, dat nu ik mijn ontslag heb ingediend. . .
Arthur.
Maar gij zijt toch nog minister, en door wien u te vervangen.^
Dagobert.
Mij dunkt door den heer Slawata, die zal toch weldra minister zijn.
Arthur.
Een goed denkbeeld!
Arminius.
Of door u, mijnheer Arthur.
Arthur.
Daarvoor ben ik niet hoog genoeg geplaatst. De heer Slawata gaat mede.
Geler (Schrijvende).
//Toen het vuur het hevigst woedde, kwam op de plaats des onheils een open rijtuig aansnellen. Daarinnbsp;waren gezeten de Generaal Gonzales, zijne nicht denbsp;Burggravin Agnes, alsmede onze aanstaande Eerstenbsp;Minister: de heer Slawata. Algemeeji gejuich ondernbsp;de aanwezigen. . .!”
Arminius.
Schrijft ge uw verslag hier?
Geler.
Het begin. Het slot ga ik straks op de plaats zelve er bijvoegen. Jammer dat het huis reeds leêg is! Verbeeld u, dat Slawata den bakker in zijne armen uit
— 120 —
de vlammen droeg! Hoeveel sensatie zou zulk bericht maken 1 Men zou elkander het blad uit de' handennbsp;scheuren 1
Dagobert.
Denkt gij dan nooit aan iets anders dan aan uw blad?
TWAALFDE TOONEEL.
De VÓRIGEN {behalve de derde Badgast en de twee dames). Gonzales {gevolgd door een knecht metnbsp;kleedingstukken op den arm). Slawata. Orestesnbsp;e)i de andere bezoekers der receptie).
Gonzales (Tot de Burggravin). Waarde nicht, gij vergezelt mij niet waar?
DE Burggravin {Een mantilje en hoed van dén knechtnbsp;aannemend).
Voorzeker!
Arthur.
En verder gij, mijnheer Slawata?
Gonzales.
Zeer juist! {Tot Slawata) Slawata, ik reken op u.
Slawata ( Verschrikt tot Arthur).
Op mij?
• nbsp;nbsp;nbsp;Arthur.
Twijfelt gij daaraan? Gij zijt de aangewezen man, de man van het oogenblik ! Het volk verlangt u tenbsp;te zien in de nabijheid van den Staatspresident.
Slawata {Angstigenjluisterend).
Waar moet ik echter in het rijtuig plaats nemen?
-ocr page 129-— 121 —
Arthur.
Tegenover den Generaal en de Burggravin natuurlijk. {^Een knecht is binnengekomen en heeft Rurik iets tn het oor gefluisterd^.
Rurik.
Het rijtuig van den Staatspresident staat-gereed! {Gonzales met de Btirggravin en gevolgd door dennbsp;knecht af).
Slawata {Angstig tot Arth^lr). Maar ik kan niet tegen achteruitrijden!
Arthur.
Spoed u! De Generaal is al vertrokken.
Slawata. ( Ver bij sterdi).
Men zal er ongelukken van beleven!
Arthur.-
Moed, mijnheer Slawata!
Slawata {Heengaa^ide, de armeti wanhopig omhoog heffend).
Ik kan volstrekt niet tegen achteruitrijden!
Eerste Badgast.
Ik ga ook naar den brand zien! [Hij trekt een overjas aan).
Tweede Badgast.
Ik ook.
De overigen [Met ^dtzonderingder drie personen van hetnbsp;volgend tooneel).
Ik ook! Ik ook! {Af).
-ocr page 130-— 122 —
DERTIENDE TOONEEL.
Arminius. Wanda. Valerio.
Wanda.
Zulk een brand is toch een vreeselijk ding! Hoezeer deed hij mij zooeven ontstellen. Gelukkig dat allen gered zijn!
Arminius.
Het vuur is al sterk verminderd. {Uit het venster ziende) Men ziet maar weinig gloed meer, en in hetnbsp;geheel geen vlammen of vonken.
Wanda.
Het is toch een zware ramp.
Arminius.
Alleen voor de assurantie.
Valerio.
Is het ver van hier?
Arminius.
In het dorp bij den bakker heeft de veldwachter gezegd. Geen vijf minuten rijdens. Mijnheer uw vader zal er dus spoedig zijn... wat mij genoegen doet, want hijnbsp;scheen niet op zijn gemak.
Valerio.
Papa heeft een prikkelbaar gestel, en beangstigt zich spoedig. Tegen iedere moeilijkheid ziet hij op alsnbsp;tegen een berg. Dat papa niet tegen achteruitrijdennbsp;kan, is waar, doch overigens speelt zijn verbeeldingnbsp;hem parten. Meermalen heb ik opgemerkt, dat bezwaren,nbsp;die hij meende, dat hem verpletteren zouden, laternbsp;bleken hem volstrekt niet te deren.
Arminius.
Juist zoo als ik de zaak mij altoos heb voorgesteld.
-ocr page 131-— 123 —
Het ministerschap zal hem stellig minder drukken dan hij denkt
Wanda.
Wordt de heer Slawata dan werkelijk minister?
Arminius.
Wel zeker!
Valerio.
Wel neen! Papa heeft ojd zich genomen een ministerie te vormen, maar niet er zelf deel van uit te maken.
Arminius.
Dat kan niet. Hij is in het schuitje, en moet meê-varen!
Valerio.
Tegen de dagelijksche zorgen en werkzaamheden is het gestel van papa echter niet bestand. Dit is geennbsp;verbeelding, maar inderdaad het geval.
Arminius.
Dan bevindt hij zich in een moeilijk parket, mijnheer V alerio!
Valerio.
Dat komt mij ook zoo voor.
Wanda.
Helaas!
Arminius.
Zucht gij er over, mejuffrouw? Die deelneming doet uw hart 'eer aan! Want het is toch de plaats van mijnheer uw .vader, die de heer Slawata zou moetennbsp;innemen.
Wanda.
Als mijn vader dan toch geen minister kan blijven, zag ik hem het liefst door den heer Slawata ver-vang-en.
o
-ocr page 132-— 124
Arminius.
En waarom, als ik vragen mag?
WANDA ( Verlegen).
Omdat... ja... omdat... (zich herstellende) tante zou het u beter kunnen uitleggen. Ik versta geen techniekenbsp;termen.
Valerio.
Mejuffrouw Dagobert doet mij de eer belang in mijn toekomst te stellen, en meent dat als papanbsp;minister wordt, ik spoedig notaris zal zijn.
Arminius (Beiden aanziende).
Ah zoo!
Valerio.
Maar, zoo als ik zeide, papa wordt geen minister.
Arminius.
Er zou toch wel iets op te vinden zijn. Op het ministerschap. , . ( Valerio schudt ontkennend het hoofd)nbsp;en op het notariaat.
Valerio en Wanda (Gretig).
Hoe dan, mijnheer Arminius?
Arminius.
Het zal u niet onbekend zijn, dat onlangs de notaris van Eikenheuvel overleden is. Een der eerste benoemingen van het nieuwe ministerie zal die van zijnnbsp;opvolger zijn. (Na een oogenblik toevens) Als ik in datnbsp;ministerie zitting had, zou ik wel weten (Valerio aanziende) wie Notaris te Eikenheuvel werd!
Wanda.
Wat zijt gij goed, mijnheer Arminius, wat zijt gij goed!
Valerio.
Maar, heb ik dan niet gehoord...?
-ocr page 133-— 125
Arminius.
Dat de Generaal mijn plan niet heeft goedgekeurd ? Zoo is het; behoeft dit echter den heer Sla-wata te beletten zich met mij te verstaan?
Wanda.
Wel zeker niet!
Valerio (Zh? Arminius).
Hoe meent ge dit?
Arminius.
De heer Slawata heeft slechts één bezwaar tegen het ministerschap: de zorgen en de inspanning. Alsnbsp;ik — die mij krachtig genoeg reken twee portefeuillesnbsp;te beheeren — het werk eens van hem overnam?
Valerio.
Arminius.
En papa dan?
Die had de eer van het ministerschap zonder de lasten. Zijn gestel zou dus geen bezwaar meer behoeven te zijn om het te aanvaarden. Hij had mijnbsp;slechts in zijn kabinet op te nemen, en alles was in orde.
Valerio.
Waarlijk, dit schijnt mij eene voortreffelijke oplossing ! Als gij papa daarover eens onderhieldt mijnheer Arminius?
Arminius (Voornaam).
Iemand als ik, jongmensch, wacht tot hem voorstellen gedaan worden, en biedt zich niet aan. De heer Slawata heeft mij de eer nog niet bewezen mij overnbsp;de vorming van zijn ministerie te raadplegen. Watnbsp;ik daar zeide, was slechts een invallende gedachte,nbsp;en daar wij toch te zamen zoo gezellig en argeloosnbsp;keuvelden. . .
Wanda.
Over het notariaat. . .
-ocr page 134-Arminius.
Juist, over het notariaat te Eikenheuvel. ( Tot Wanda) Allerliefst óord, aangename conversatie, heerlijke omstreken . . . (Tot Valerio) Standplaats eerste klas, veelnbsp;praktijk, kleistreek, schatrijke boeren. . .
Wanda.
. Spreek er eens van aan uw vader, Vale... mijnheer Valerio. Het zou in ons ... ik meen, het zou stellignbsp;in uw belang wezen!
Wanda.
En is alles zonder rampen afgeloopen?
Geler.
Van rampen is geen spraak. Toen het rijtuig van den Generaal aankwam, ging een algemeen gejuichnbsp;op, en dat verdubbelde toen men den heer Slawatanbsp;zag. Ze zijn reeds weder hier, en verscheiden gastennbsp;met hen.
Arminius.
Ik zag toch niemand.
Geler.
Allen zijn aan he andere zijde der villa binnengekomen ; denkelijk omdat er aan den voorkant zooveel lieden gereedstonden voor een ovatie, en de heer
-ocr page 135-127
Slawata, die zich gansch niet wel gevoelt, zich daaraan wilde onttrekken.
Valerio.
Laat ons gaan zien hoe papa zich bevindt! ( Valerio, door Wanda gevolgd, af).
VIJFTIENDE TOONEEL.
Arminius. Geler.
Geler.
Een ovatie! Geheel wat anders! {^Hij haalt zijn zakboekje uit, en gaat zitten schrijven).
Arminius.
Wat dan?
Geler.
juist het omgekeerde ; maar ik kon toch niet aan Valerio vertellen, dat het volk hier aan den hoofdingang was samengeschoold, om zijn vader uit te jouwen!
Arminius (Verhetcgd).
Spoedig, spoedig, verhaal!
GelEr.
Toen de Generaal en zijn gezelschap aankwam, was het ergste reeds voorbij. De menigte lette niét meernbsp;op den brand, omringde het rijtuig en riep luidkeels:nbsp;//Leve Gonzales! Leve Slawata!” Fluks sprong de Generaal uit den landauer, vroeg rechts en links of niemandnbsp;was omgekomen, moedigde de blusschers aan, onderzocht of het gevaar geweken was, kortom deed allesnbsp;wat een goed Staatspresident bij zulke voorvallen tenbsp;doen gewoon is. Onderwijl verdroi^ men zich bij hetnbsp;rijtuig, om Slawata te zien, die stokstijf was blijvennbsp;zitten, zoo bleek als een doode. //Leve Slawata!” juichtenbsp;men, nog luider dan gisteren aan den waterval. Hij
-ocr page 136-128
verroerde zich niet. Daar bestond een goede reden voor, want ach ja! de man heeft wel gelijk, hij kannbsp;niet tegen achteruitrijden, zooals onderweg maar al tenbsp;duidelijk was gebleken! Ik zal maar niet beschrijvennbsp;hoe het satijnen kleed der Burggravin er uitzag. Bedorven, geheel en al bedorven! Het gejuich hield aan :nbsp;//Leve Slawata!” Daar opent hij den mond om te spreken. Alles zwijgt. //Wat ik u bidden mag,” zegt hij,nbsp;//wat ik u bidden mag: een glas cognac met eennbsp;klontje — ik ben zoo naar!” Gij vat welken indruknbsp;dit moest maken: een staatsman, die gedurende eennbsp;feilen brand, te midden van redders en blusschers, eennbsp;borreltje bestelt! Met de geestdrift was het voorbij.nbsp;Men begon te spotten en te sissen, en toen de Generaal weder ingestapt was en het rijtuig wegreed, liepnbsp;men het al jouwende na, en verzamelde zich bij hetnbsp;bordes om Slawata eens ter deeg uit te fluiten!
Arminius {De handen wrijvend').
Hij heeft afgedaan! Gij vermeldt dit avontuur toch uitvoerig in uw verslag?
Geler.
Natuurlijk! Met een wijsgeerige beschouwing er bij over het ongestadige der volksgunst! {Hij schrijft).
Arminius.
En ik zocht nog al het bondgenootschap van dien man! Het is uit met hem. Een minister, die niet kannbsp;achteruitrijden is volstrekt onbruikbaar! Het zal nunbsp;wel blijken, dat het onmogelijk is de crisis op te lossennbsp;zonder Arminius!
ZESTIENDE TOONEEL.
De vorigen. Dagobert. Slawata.
Arminius {Naar Slawata toegaande).
Hoe is het met
waarde colleg-a?
o
-ocr page 137-— 129 —
Slawata.
Beter! beter! Een oogenblik van onpasselijkheid — maar dat is voorbij.
Geler. {Met zijn papieren ópstaande).
Ik wensch u geluk!
Slawata.
Wel ben ik nog eenigszins flauw; doch daar ik een glaasje cognac met een klontje heb gebruikt,nbsp;zal ook dit, hoop ik, overgaan.
Geler.
Ik ben er zeker van. {Groetend) Heeren! {Af).
Arminius. {Tot Geler en hem volgend).
Nog een paar woorden! Het zal wenschelijk wezen.. .
Dagobert. Slawata.
Dagobert.
Wat een haast! nbsp;nbsp;nbsp;,
Slawata.
Dit spreekt van zelf. Die gansche geschiedenis moet in de Avondtij dingen, en Arminius wil Geler bepratennbsp;mij in het ongunstigste daglicht te stellen.
Dagobert.
Arminius slaat uit alles munt! Daar vertelt mijn dochter me, dat hij zelfs uw zoon in zijn' belangnbsp;heeft pogen te trekken. Als zij hem wel begrepen heeft,nbsp;zoekt hij nu een plaats in het ministerie-Slawata!
Slawata.
Dat ministerie zal hij, na het ongeval van straks, wel niet meer voor mogelijk houden!
9
-ocr page 138-130
Daüobert.
Gij moogt in deze omstandigheden inderdaad van ongeval spreken... alleronaangenaamst.
Slawata.
Ongetwijfeld. Door dezelfde lieden, die gisteren schreeuwden: //leve Slawata de onpartijdige! levenbsp;Slawata de vaderlandslievende!” nagewezen en uitgejouwd te worden! En dan de dagbladverslagen, die iknbsp;nog heb te wachten! Arminius zal wel zorgen, dat denbsp;pers me zoo bespottelijk maakt als maar mogelijk is.
Dagobert.
Ik vrees het ook.
Slawata.
Het is nu uit met den onpartijdige en den vaderlandslievende ! Voortaan zal niemand mij anders noemen, dan Slawata den onpasselijke! Gelukkig echter hebben de slechtste dingen hun goeden kant, en dus isnbsp;het ook hier. Arthur en de overigen zullen nu wel inzien, dat ik onmogelijk als minister kan optreden. Ditnbsp;is een groot voordeel, en werkt de oplossing der crisis,nbsp;die ik bedacht heb, zeer in de hand.
Dagpbert {Nieuwsgierig).
En waarin mag die bestaan?
Slawata.
Dat gij eerste minister blijft!
D AGOBERT.
Ónmogelijk! Zelfs mijn eigen partij oordeelt zoo-Slawata.
Ik ook zou het onmogelijk achten als gij dezelfde ambtgenooten behieldt. Anders wordt echter de toestand,nbsp;wanneer gij er eenigen prijs geeft. Door hunne vervanging komt er dan toch, al is het onder dezelfdenbsp;leiding, een nieuw ministerie.
-ocr page 139-— 131 —
Dagobert.
Het plan schijnt mij gewaagd.
Slawata. ?
Als men niets durft wagen, is Arminius onvermijdelijk. Dagobert.
Alles liever dan hem!
Slawata.
Ladislaus zult ge toch wel willen missen ? Dagobert.
Dat spreekt van zelf.
Slawata.
En zeker zijn er onder uw ambtgenooten nog wel een paar, aan wier ontslag niets verbeurd is?
Dagobert.
Zoo als in ieder ministerie.
Slawata.
Welnu, in hun plaats schuiven wij Orestes en zijn vrienden, en alles is in orde!
Dagobert.
Maar het vijandige votum van den Rijksraad dan? Slawata.
Dat trof rechtstreeks alleen Ladislaus — en die verdwijnt!
Dagobert.
Na zijn dwaze verklaring trof het zijdelings ook mij. Slawata.
Gij geeft echter den Rijksraad alle voldoening door Ladislaus te laten vallen, en in zekeren zin het geheelenbsp;kabinet. Immers, het ministerie Dagobert-Ladislausnbsp;lat heen, en een ministerie Dagobert-Orestes komt
9*
-ocr page 140-132
er voor in de plaats. Met u Orestes en eenigen zijner medestanders toe te voegen, wint gij ook zijn partij,nbsp;en verschaft u dus een meerderheid sterker dan denbsp;vorige.
Dagobert.
Maar zal die norsche Orestes willen?
S LAW ATA.
Daar ben ik zeker van. Ik zal hem gaan spreken en u zijne toestemming brengen. Evenwel.., drie portefeuilles moet ik voor hem en zijn vrienden beschikbaar hebben.
Dagobert.
Al waren het er vier! Uw denkbeeld is scherpzinnig. Gij redt inderdaad het land uit een neteligen toestand 1
Slawata.
En u meteen! Immers, al kwam er een ministerie van overgang tot stand, en al duurde het kort, gewisheid dat daarna weder de beurt aan u zou komen,nbsp;bestond er toch ook niet.
Dagobert.
Het was echter hoogst waarschijnlijk,
Slawata.
Beter één vogel in de hand dan tien, die er vliegen! Laat ons dus de zaak voor beklonken houden. Denbsp;crisis eindigt door het optreden van een ministerie-Dagobert-Orestes.
Dagobert.
Ik neem het aan.
Slawata.
Dat geloof ik gaarne! Slechts een paar woorden met Orestes gewisseld en {Geeuwend) mijn taak is geëindigd. Ik heb behoefte aan rust. ( Weder geeuwend)nbsp;Een uurtje vroeger naar bed zal .me goed doen. {Een
-ocr page 141-— 133 —
paar stappen naar de deur') Vaarwel, Excellentie! Ik wensch u geluk met het behoud uwer plaats aan hetnbsp;hoofd van het bewind. Het blijft dus in handen vannbsp;Dagobert den deugdzame I
Dagobert.
Vaarwel, mijnheer de kabinetsformeerder; gij hebt u voortreffelijk van uw last gekweten 1 Ik zeg u danknbsp;in naam van het vaderland, en waar ik ooit u vannbsp;dienst zal kunnen zijn. . .
Sla WAT A {Terugkomendè).
Dat kunt ge reeds nu... Het is u bekend, al hebben wij tot dusverre elkander er niet over gesproken, datnbsp;Valerio en uw dochter Wanda.. .
Dagobert.
Ik acht Valerio hoog, een edel jonkman en zeer bekwaam ! Het is mij een vreugde, dat mijn dochter eenmaal zijn echtgenoote zal worden. . .
Slawata.
Nochtans ligt het aan u, dat zij het niet reeds is. Waarom hem niet tot notaris benoemd?
Dagobert.
Ik zal zien... zoodra zich de g-eleeenheid voordoet... misschien dat ik dan.. . ten minste, als er geen bezwaren zijn.
Slawata.
Gij verstaat me verkeerd. Ik solliciteer niet. Den eenigen dienst, dien ik u verzoek, is mij mede te deelen,nbsp;waarom gij hem niet reeds lang hebt aangesteld. Denbsp;vereischte jaren als candidaat-notaris heeft hij...
Dagobert.
Ik vat, dat u dit onbegrijpelijk moet voorkomen. Wanneer gij evenwel mijn redenen wist. . .
Slawata.
Die te mogen kennen, was juist wat ik u verzocht.
-ocr page 142-— 134 —
Dagobert.
Welken indruk zou het gemaakt hebben als, na zijn benoeming, het publiek had vernomen, dat hij mijnnbsp;schoonzoon ging worden. Men zou immers over privilegie, over nepotismus hebben geklaagd! Wat al schimpscheuten van de oppositie! Wat al vinnige uitvallennbsp;in de dagbladen! Wat al hatelijke spotprenten!
S LAW ATA.
Staat het zoo? Valerio werd derhalve achteruitgezet en uw dochter teleurgesteld, omdat gij beducht zijtnbsp;voor onrechtvaardige verdachtmaking en laaghartignbsp;rumoer! Uit laffe vrees kwaamt gij te kort aan uwnbsp;plicht als staatsman en als vader! En dan noemt mennbsp;u nog wel Dagobert den deugdzame!
• Dagobert.
De politiek heeft ook haar eischen, en ik ben gehouden mij dien bijnaam waardig te toonen.
Slawata.
Maar hebt gij daar dan aanspraak op? Uw deugd is van dezelfde soort als die van Lucretia. Gij achtnbsp;de deugd hoog, en toch brengt gij haar ten offer aan...
Dagobert.
Aan. . .?
Slawata.
Aan den schijn der deugd! Liever dan de deugdzame zijn, wilt gij de deugdzame heeten.
Dagobert.
Tot mijn zeggennbsp;mij
liever
Een scherp woord mijnheer Slawata! . . verontschuldiging zou ik echter kunnennbsp;maar dit zoudt gij niet aannemen. Laatnbsp;beloven, dat ik alles zal goedmaken,
Slawata.
Dit behoeft niet. Ook is het streelender voor mijn gevoel, dat mijn zoon zijn'wensch bereikt door zijnnbsp;vader dan door zijn schoonvader.
-ocr page 143-— Ion —
verzekerd, dat gij
Zoo ge wilt. ..
D AGOIJERT. Wees evenwel
voortaan in mij een trouw en erkentelijk vriend hebt... \Hent de hand reikend') Tot wederziens!
Slawata.
Tot wederziens! {Dagobert af).
ACHTTIENDE TÖONEEL.
.S LAW ATA i^A Heen).
Moge het nieuwe ministerie-Dagobert wat meer karakter toonen dan het oude! Wijken voor praatjesnbsp;¦en voor laster — en de deugdzame heeten! Dan verdiennbsp;ik mijn naam van onpartijdige toch met meer recht!nbsp;Dagobert, Orestes... ik zoek de ministers zoowel rechtsnbsp;als links, en misschien komt er nog wel een bij uitnbsp;het midden. Dat denkbeeld zal ik Orestes aan de handnbsp;doen, wanneer ik hem straks ontmoet. (^Hij ziet op zijnnbsp;horologe en gaat zitten) Straks? Wel te verstaan,nbsp;als ik hem spoedig te spreken kan krijgen. Andersnbsp;morgen; want (Geeiiwende) mijn nachtrust moet iknbsp;hebben. . .
NEGENTIENDE TOONEEL.
Slawata. Valerio. Wanda.
Valerio.
Is alles nu in orde papa?
Slawata.
Ik gevoel me veel beter, en indien ik van nacht maar goed slaap zal ik morgen wel weêr op streek zijn.
Valerio.
Dat zegt de baddokter ook.
Slawata.
De baddokter?
-ocr page 144-— 136 —
Valerio.
Ik. raadpleegde hem daareven. Hij heeft mij geheel gerustgesteld. Zelfs zeide hij, dat, wat u bij dennbsp;brand overkomen is, u goed zou doen en nog voor-deeliger was voor uw gestel dan het bronwater en denbsp;berglucht! Hij meent zelfs, dat gij nu zonder bezwaarnbsp;een ministerspost kunt aannemen.
S LAW ATA.
Dat is, tot mijn blijdschap, niet meer noodig! {Ópstaande tot Wanda) Het nieuwe ministerie is zoo goed als gevormd. Ik wensch er u geluk mede, mejuffrouw, mijnheer uw vader heeft toegestemd er het hoofdnbsp;van te zijn.
Wanda (Verheugd).
Mijn vader blijft dus minister! Dat zal hem genoegen doen! Hij is aan werkzaamheid gewoon, en zag zeernbsp;tegen het ambteloos leven op. O, wat ben ik in mijnnbsp;schik!
Valerio (Treurig).
Dan wensch ook ik u geluk, Wandal
Wanda.
Wat zegt gij dat bedroefd!
Valerio.
Ik denk aan mijn notariaat. Helaas! hoe kom ik daar nu aan?
Wanda.
Eindelijk zal papa zich toch wel laten vermurwen. {Vertrekkend) Ik ga hem gelukwenschen!
Valerio.
Ik vergezel u 1 (Valerio en Wanda af).
TWINTIGSTE TOONEEL.
Slawata, later Gonzales.
Slawata.
Dat zal niet gaan jongeluidjes! Nu ik Dagobert duidelijk liet blijken, dat ik van hem geen belooningnbsp;wilde aannemen voor zijn blijven als Eersten Minister,nbsp;zal hij Valerio ook niet benoemen. Gelukkig weet iknbsp;een anderen weg!
Gonzales.
Welke blijde tijding! Het ministerie gereed! {Slawata de hand drukkend) Hoe zal ik u genoeg danken voor die meesterlijke schikking! Geen Arminius! Ennbsp;Dagobert weder aan het hoofd!
Slawata.
Ten minste als Orestes wil. Doch dat is wel te veronderstellen.
Gonzales.
Het is zeker. Dagobert heeft Orestes al gesproken, en mij hem als zijn toekomstigen ambtgenoot voorgesteld. Nog twee zijner politieke vrienden nemen innbsp;het nieuwe kabinet plaats. Arthur stelt de benoemingsbesluiten reeds op.
Slawata.
Het gaat nog vlugger dan ik dacht!
Gonzales.
De besluiten verschijnen morgen ochtend in den Staatsbode. Ik zou het gezicht van Arminius wel eensnbsp;willen zien, als hij ze leest. Bovenal ben ik er u erkentelijk voor, {Slawata nogmaals de hand drukkend) datnbsp;gij mij van hem hebt verlost.
Slawata.
Dit doet me dan ook hopen, dat de gunst, die ik u ga vragen, mij zal worden toegestaan.
-ocr page 146-138
Gonzales (Verbaasd').
Een ofunst?
o
Slawata
Na onze conferentie van dezen avond zei ik u, dat ik, bij een gewenschten afloop mijner bemoeiingen,nbsp;een beroep zou doen op uw oude vriendschap voor mij,nbsp;en kreeg ten antwoord, dat dit niet te vergeefs zou zijn.
Gonzales.
Er staat zoo weinig in mijn macht!
Slawata.
Gij hebt het mij gisteren
Toch één benoeming naar uw zin, bij de optredinc van een nieuw ministerie,nbsp;zelf verhaald.
Gonzales.
Heb ik?
Slawata.
Het notariaat te Eikenheuvel is vacant. Mijn zoon zou zich zeer gelukkig achten en ik ook als hij...
Gonzales (Wrevelig).
Die enkele benoeming, welke van mij afhangt, wenschte ik nu eens zelfstandig te verrichten, zondernbsp;voordracht van wien ook. Ik heb reeds iemand opnbsp;het oog.
Slawata.
Begunstig hem op een andere wijze.
Gonzales.
Dat is niet gemakkelijk, evenwel ...
Slawata.
Evenwel ?
Gonzales {Plechtig).
Evenwel kunt gij op mijn belangstelling rekenen, en ik zal uw aanzoek in ernstige overweging nemen! {Af).
-ocr page 147-- 139 —
EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL.
Slawata {Alleen).
Betaalt gij ook al met die munt ? Herken ik aan die manier om mij, na gewichtige diensten nog wel,nbsp;met een kluitje in het riet te sturen, mijn ouden rond-borstigen vriend Gonzales ? Bederit dan de politieknbsp;het hart zelfs van de beste menschen ?
TWEE EN TWINTIGSTE TOONEEL.
Slawata. Arthur {Hij heeft een btm-delpapieren in de hand).
¦ Arthur.
Vind ik u hier mijnheer Slawata ? Ik dacht u reeds vertrokken. Gij hadt in de receptiezaal moeten komen,nbsp;om u te laten complimenteeren. Algemeen roemt mennbsp;uw schranderheid en behendigheid. Gij hebt den Gor-diaanschen knoop niet doorgehakt, maar losgewikkeld!
Slawata.
En is men tevreden met het personeel.? '
Arthur.
O ja, bijzonder wat Dagobert betreft. Hij is populair en zijn aanblijven wordt gaarne- gezien. Allen wenschten hem geluk.
Slawata.
Ook Arminius ?
Arthur.
Die vooral. Hij sprak en lachte zoo vriendelijk als of hij nu eens juist verkregen had, wat hij verlangde,nbsp;en toen is hij een gezellig gesprek begonnen metnbsp;Ladislaus.
Nn reeds? Er zou dus dadelijk tegen het nieuwe ministerie?
Arthur.
Zij beraamden, naar ik hoorde, een interpellatie over het program, en zouden de herziening van het Statuut vorderen, met allemans-stemrecht, emancipatie dernbsp;vrouw enz. enz.
Slawata.
Dagobert is gelukkig voor hen niet vervaard!
Arthur.
O neen. Ook ik zie hem gaarne weder aan het bestuur ; ik heb hem altoos wel mogen lijden, al is ernbsp;in den laatsten tijd eenige verkoeling tusschen onsnbsp;ontstaan. Maar, van Dagobert gesproken, is het waar,nbsp;dat zijn dochter en uw zoon... ?
Arminius. Hij meende daar zoo iets van bespeurd te hebben. Gij weet, hij heeft scherpe oogen.
Slawata.
Om dat te bespeuren kan men met gewone oogen toe. Het zal spoedig een publiek geheim zijn!
Arthur.
Waarom een geheim ?
Slawata.
Valerio heeft nog geen bestaan.
Arthur.
Dagobert zal hem wel spoedig notaris maken!
Slawata.
Juist niet. Hij vreest van nepotismus beschuldigd te worden.
-ocr page 149-i'.
i'.
Cj
141
Arthur.
Laat dan een van de nieuwe ministers, Orestes bijvoorbeeld, deze aanstelling contrasigneeren. De gelegenheid is nu schoon. Gij kent het gebruik bij kabi-netsveranderingen. Als de generaal wilde. . . gij zijtnbsp;van ouds met hem bevriend...
S LAW ATA.
Toch weigerde hij het mij!
Arthur.
Och kom ! {Hij legt de papieren op tafel neder, en snuffelt er in) Ziedaar de besluiten tot benoemingnbsp;der nieuwe ministers en nog eenige stukken ter onder-teekening door den Staatspresident. Eén tot benoeming van een notaris te Eikenheuvel. . . naam innbsp;blanco. Als wij eens konden verkrijgen, dat hier denbsp;naam van uw zoon werd ingevuld ?
Slawata.
Zoo gij Gonzales daartoe bewegen kondt... Hoe erkentelijk zou ik u zijn !
Arthur.
Wie weet of het mij niet mocht gelukken.
Slawata.
Waaraan heb ik zooveel welwillendheid te danken ?
Arthur.
Ik geloof, dat ik een goed plan heb. Maar... {Hij bedenkt zich een oogenblik) zal het slagen, dan dientnbsp;uw zoon persoonlijk, onverwijld, in dit vertrek, mijnnbsp;voorspraak bij den Staatspresident te komen vragen...
S lawata.
Ik ga hem dadelijk halen! {Een paar stappen naar de deur).
Arthur.
Doe dit.. . Verwonder u echter niet al te zeer
-ocr page 150-— 142 —
over de ontvangst, die hem van mij te beurt zal vallen.
S LAW ATA.
Wat bedoelt gij ?
Arthur.
Het zal u later wel duidelijk worden. Gij zult zien, dat ik ons beider vriend Gonzales beter ken dan gij.
Slawata.
Ik begrijp niet. . .
Arthur.
Dat is voorshands ook onnoodig . . . tot aanstonds. {Slawata af).
DRIE EN TWINTIGSTE TOONEEL.
Arthur {Alleen).
Ik zal de jongelieden eens voorthelpen. Dagobert zal er mij erkentelijk voor wezen, want dit is duidelijk, alnbsp;schroomt hij ook zijn aanstaanden schoonzoon zelf tenbsp;benoemen, hij zal toch zeer verheugd zijn, wanneer dienbsp;benoemd wordt. Zoo kom ik met Dagobert weder opnbsp;goeden voet, en dat is me thans alles waard! Iknbsp;heb den Eersten Minister noodig, om als voorheennbsp;meester te blijven over dien sukkel van een Staatspresident. De kunst is slechts Gonzales er toe tenbsp;brengen de benoeming te teekenen. Vragen zal nietnbsp;baten, nu hij reeds Slawata’s verzoek van de handnbsp;heeft gewezen, denkelijk omdat hij voor die enkelenbsp;benoeming, welke van hem afhangt, zich eens onafhankelijk wil toonen. Heeft hij zoo iets in zijn hoofd,nbsp;dan wordt hij op dit punt koppig. Ik heb het meernbsp;ondervonden! {Hij denkt eenige oogenblikken na) Janbsp;dat denkbeeld van daSr straks was goed. Laat ik doennbsp;als de boer, die een varken ter markt moet brengen.nbsp;Duwt hij links, het loopt rechts; duwt hij rechts, het
-ocr page 151-— 143 —
loopt links; rukt hij het voorwaarts bij de ooren, het trekt terug. Dan bindt hij het een touw om dennbsp;achterpoot, en haalt het met alle macht naar zich toe.nbsp;Nu gaat het varken vooruit, juist zooals de boernbsp;het wilde. Er is voor een staatsman meer vannbsp;die landlieden te leeren dan men wel denken zou!nbsp;Welaan! Gonzales moet eens gelegenheid hebben, omnbsp;te meenen, dat ik niet hem, maar hij mij de baas is,nbsp;en alles zal afloopen naar mijn wensch! (Hij gaatnbsp;achter de tafel zitten met een gewichtig gelacU, ennbsp;neemt een papier ter hand) Kom boertje, houd hetnbsp;touw voor den achterpoot gereed!
VIER EN TWINTIGSTE TOONEEL.
Arthur. Slawata. Wanda. {Aan den arm van Slawata). Valerio.
Wanda {Bij den ingang, ver trouwelijk tot Slawata).
Nu zal ik dan toch spoedig vader tot u mogen zeggen!
Slawata.
Ik hoop het van harte! Maar bedwing uw opgewondenheid . . . ten minste hier ! {Haar loslatende, en naar voren komende tot Arthzcr) Mijnheer de secretaris wijnbsp;veroorlooven ons...
Arthur {Schijnbaar verstrooid).
Welzoo !
Valerio.
Met blijdschap vernam ik mijnheer, dat gij zoo goed wilt zijn mij een oogenblik gehoor te verleenen.
h.'Kï:'W^. {Op ziende, en even met de hand wenkend).
Gaat zitten. {Het drietal neemt op eenigen afstand van de tafel tegenover Arthur plaats).
-ocr page 152-Valerio.
Aangemoedigd door de mededeeling mijns vaders verstout ik mij...
Arthur {Koel).
Met wien heb ik de eer te spreken ?
Slawata ( Verwonderd).
Hij is mijn zoon, over wiens belangen ik u straks onderhield...
Arthur {Als voren).
Valerio.
Vergun mij mijnheer, dat ik mij nader bekend maak. Ik ben canditaat-notaris, en solliciteer naar de vacature van Eikenheuvel. . .
Wanda.
Standplaats eerste klas!
Arthur.
Solliciteert mejuffrouw ook ?
Valerio.
En ik ben zoo vrij uw voorspraak bij het begeven van dit notariaat in te roepen. Wanneer uw gunst...
Arthur {Streng).
Onder het loffelijk staatspresidentschap van den Generaal Gonzales, mijnheer, worden geen ambten uitnbsp;gunst begeven. Alleen het algemeen belang beslist.
Valerio.
Ik vertrouw echter, dat het algemeen belang door mijn benoeming niet zou worden geprejudicieerd. Iknbsp;ben reeds een aantal jaren candidaat, en kan denbsp;beste testimonia produceeren.
Wanda {Binnen ‘‘smonds).
Tante zou het niet mooier kunnen zeggen!
-ocr page 153-— 145 —
Arthur (Tot Valerio).
Dat kunnen alle sollicitanten. {In het papier ziende., dat vóór hem ligt) Hier heb ik het besluit tot benoeming van den notaris te Eikenheuvel...
Wanda.
Bravo! Ik... {Zij zwijgt, daar Slawata haar aanziet). Arthur.
De naam is echter nog niet ingevuld. Dit toont, dat de Generaal het zelf verlangt te doen. Ongetwijfeldnbsp;heeft hij reeds iemand op het oog.
S LAW ATA (Ongeduldig).
Dat heeft hij ook! Maar juist daarom hoopten wij door uw voorspraak. ..
Kky:iujk.{OPs taande envoornaam).
Volstrekt niet mijnheer! Dat gaat te ver! De Staatspresident laat zich alleen leiden door het heil der Republiek, en nu zoudt ge willen, dat ik, wegens persoonlijke beweegredenen.. .
Wanda.
Helaas! Het loopt mis!
Valerio.
Wij vertrouwden, dat gij uit achting en vriendschap voor mijn vader, misschien ook uit welwillendheidnbsp;voor mij. . .
Arthur ( Vanachter de tafel uitkomend, op hoogen toon).
Vriendschap! welwillendheid! Denkt gij dan, jonkman, dat zulke gevoelens bij het toekennen van gewichtige posten den doorslag kunnen geven! Ennbsp;wilt gij met zulke afkeurenswaardige denkbeeldennbsp;openbaar ambtenaar worden! Ik acht het dan mijn plichtnbsp;u te zeggen, dat gij daardoor in mijn achting daalt.
Valerio {Onthutst).
Maar mijnheer!
10
-ocr page 154-14fi
ver heffing van stem).
Ja mijnheer, in mijn achting daalt, en wie ook notaris te Eikenheuvel wordt — gij niet!
Slawata {Heftig en zeer luid).
Dat zijn maar voorwendsels mijnheer 1 Als gij mijn zoon ongenegen zijt, hadt gij dit aanstonds moetennbsp;zeggen. Waarvoor liet gij ons hier komen.'’ Om hetnbsp;genoegen te hebben ons te weigeren, ons te vernederen ?
Arthur {Bijna schreeuwendé).
Geen beleedigingen! Kort en goed, uw zoon wordt geen notaris te Eikenheuvel... in geen geval... {Luidkeels) Ik wil het niet! Ik wil het niet!
VIJF EN TWINTIGSTE TOONEEL.
De vorigen. Gonzales {Door een zijdeur
binnenkomend).
Gonzales.
Welk rumoer! Ik kon u zelfs verstaan in gindsch vertrek!
Arthur {Schijnbaar verschrikt).
Vergeef me Generaal, dat ik zoo luid hier in uw voorzaal sprak. Maar ik was driftig geworden doornbsp;dien onbescheiden aandrang.
Gonzales.
Gij riept: »ik wil niet!” — Wat wilt ge niet?
Arthur.
Wat ook gij niet wilt. Generaal! De zoon van den heer Slawata verlangt het notariaat te Eikenheuvel,nbsp;en ik, uw bedoelingen wel radende. . .
Gonzales.
Welnu?
Arthur.
Ik kondigde hem aan, dat daar volstrekt niets van
-ocr page 155-kon komen. {Tot Valerio') Neen, het zal niet ge-•schieden!
Gonzales.
Wie beslist hier, in mijn tegenwoordigheid?
Gonzales.
Kent gij dien dan? Reeds te dikwijls hebt gij mijn besluiten vooruit geloopen. Nu echter drijft gij dezenbsp;gewoonte al te ver!
Arthur.
Generaal, ik dacht. . .
Gonzales.
Geen woord meer. Het doet me leed aldus in het bijzijn van derden tot u te moeten spreken, maar uwnbsp;aanmatigende voortvarendheid dwingt mij daartoe!nbsp;{Naar de tafel ziende') Wat zijn dat voor papieren?
Arthur.
Stukken, die op uw onderteekening wachten; de besluiten tot benoeming der nieuwe ministers en nognbsp;eenige andere, waaronder de aanstelling van dennbsp;notaris te Eikenheuvel.
Gonzales.
Ten wiens naam?
Arthur.
De naam is nog niet ingevuld.
Gonzales.
Plaats er dien van Valerio Slawata in \ {Arthur gaat naar de tafel en schrijft) En laat u dit een lesnbsp;zijn om voortaan niet te handelen, alvorens mijne beschikkingen vernomen te hebben.
Wanda {Naar de tafel gaande, fluisterend tot Arthur).
Ik begrijp nu alles ! O hoe dankbaar ben ik u 1
— 148 —
Arthur {Fhdsterend lot Wanda^.
Het was mij een groot genoegen een dienst te mogen bewijzen aan de dochter van mijn vriend Dagobert.
Valerio {Tot Gonzales).
Ontvang de betuiging Generaal, mijner diepgevoelde erkentelijkheid.
Slawata {Als vorefi).
En de mijne!
Gonzales.
Verzuim voortaan mijne receptiën niet meer ! {Slawata, Valerio en Wanda groetend af).
Arthur.
Nog iets van uw orders Generaal ?
Gonzales.
Gij kunt gaan. Voor heden is de arbeid verricht.
Arthur {Naar de tafel wij zend).
En die stukken ?
Gonzales {Zuchtend).
Ik onderteeken ze van avond nog. {Artlmr btu-gend af).
ZES EN TWINTIGSTE TOONEEL.
Gonzales {Alleen).
Zoo heb ik dan, ten minste bij die eene benoeming, waarover ik kan beschikken, Arthur’s hoofd eens niet gevolgd, en hem mijn zelfstandigheid getoond. Hoe rustig, dat deze crisis voorbij is! Ik kannbsp;nu weder mijn gewone bezigheden tot heil van dennbsp;Staat hervatten. {Hij gaat aan de tafel zitten, en onder teekent de stukken) Gonz .. . streep; Gonz . .. streep.
Einde van het Derde en laatste Bedrijf.
-ocr page 157- -ocr page 158-