BIBUOl'HEEK DER RUKSUNIVERSll'EIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneelstukken nbsp;nbsp;nbsp;^
utt de
nalatenschap van
Prof. Dr. J. te WINKEL
SO
OPERA IN :i BEDRIJVEN EN 4 TAFEREELEN
woorden van
muziek van
^OONEELSCHIKKING VAN DEN j'ÏEER JAeHGAL
Voor de eerste maal vertoond te Antwerpen, ia den Nieuwen PchouwLurg, op 21 Augusli 1875.
ANTWERPEN
URXJICKEKIJ B.-J. MEES, AEOBXEEBXEA AT, 1^1,
1870.
-ocr page 4- -ocr page 5-J sli'
¦:' 1 : « , 'V':
DINSDAG 8 MEI 1 8 7 7.
Eerste wederopvoering der Vlaamsche Opera
Oorspronkelijke Vlaamsche Opera in 3 bedrijven en 4 tafe-reelen. Woorden van Paul Billiet. Muziek van Jos. Mertens.
Stefaan.......... de Hr. Delparte.
Liederik, Rentmeester nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den Grjiaf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Blauwaert.
De Graaf..........» nbsp;nbsp;nbsp;Sons.
Klaas, jonge boer.......» nbsp;nbsp;nbsp;Lejour.
\Yalter..........» nbsp;nbsp;nbsp;Van Damnae.
Berthilda, verloofde van Stefaan . Mej. Marie Hasselmans. Rosa, rijke jonge boerin .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... jgt; Virginie Gobbaerts.
Lutgardis, Berthilda’s moeder nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mw.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aleidis.
Boeren en Boerinnen, Knechten, Grysaards, Wachters, enz.
C. J. DALLEMAGNE.
Siol
Meerschuim en bruyère houten , EABNSTEENEN S#'J
ItOOK«
Diners a la Oarte
ET
DINERS a ƒ 1.5 0.
C. GOOELEIN, Rokin 62, Amsterdam.
amp;
'I
töt*l
HEDEN avond:
vlaamsche opera
------
^'euwe Oorspronkelijke Vlaamsche Opera in 3 bedrijven en 4 Tafereelen. Woorden van Paul BilJiet.nbsp;Muziek van Jos Mertens.
^*'*faan...........de Hr. Delparte.
^'^derik. Rentmeester van den Graaf „ Blauwaert.
® Graaf..........„ van den Bossche.
^bas, jonge boer.......„ Dereb.
*®lter............ Verbruggen.
^’'thilda, verloofde van Stefaan . • Mej. Marie Hasselmans-
rijke jonge boerin...... Virginie Gobbaerts.
'*^gardis, Berthiidn’s moeder . . . Mw. de Vestel.
boeren en Boerinnen, Knechten, Grijsaards, Wachters enz.
Oï chest zal gedirigeerd worden door den Componist AANVANG ACHT URE.
. nbsp;nbsp;nbsp;PRIJZEN DER PLAATSEN.
,^nloge en Stalles ƒ3.50. Benedenloge fZ- Eerste Amphitheater f2,()0. Parterre ¦I5. Tweede Amphitheater/l,50. Eerste Gaand;:iij /1,25. Derde Amphitheaternbsp;75 Cents. Tweede Gaanderg 40 Cents.
Plaatsen zgn dagelgks van 10 tot 3 ure, aan het Bureau te bespreken
-ocr page 10-MAHSCH, — O GOD, VEDLAAT MIJN NEÊBLANi WILHELMUS-MARSCH, — WILLEMS-MARSCnbsp;M.t een prachtig Portret van Z. M 1nbsp;Willem III.
Prijs afzonderlqk 10 en 25 c compleet fh—
MARIA-POLKA.
Prijs 10 Cents.
VAN OUDS
B. R. CITROEI
Fabriek en Magazijn vaö GOUD EN ZILVERWERKnbsp;Korte Zwanenburgwal, C
AMSTERDAM.
M. T.
Singel 203, o'
heeft de eer de Dames te J prachtvolle keuze HOEDlnbsp;gunst van hare talrijkenbsp;smaak, door hare groote
Gecomponeerü
DOOR
JOH. M. CO ENEN.
UIT HET BALLET JUANITAnbsp;Prqs lO Cents.
Prijs lO Cents.
(SOLDATEN-KOOR)
Prijs lo Cents.
UIT HET BALLET
DE SCHOONE SLAAPSTEE
Prijs lo Cents.
OF MOSTERD IN BJ
PARIJS 187',.
Havre 1868. nbsp;nbsp;nbsp;Lyon 1872.
Parqs 1872.
Ingevoerd in de Hospitalen te Parijs, in de Ambulances Fransche Marine en door de Koninklijke ^
nMet behoud van al de eigenschappen van den gemalen mosterd, in nweinig medicamenten als mogelqk is, een beslissend effect te weeg tenbsp;.vraagstakken die M. RIGOLLOT op de gelukkigste wgze heeft opgelost enz.”nbsp;»(Annuaire de la thérapeutique, 1868, p. 204.)
Verzoeke acht te geven op nevenstaande signatuur, uithoofde van den ^ PARIJS, 24, Avenue Victoria. — In détail verkrijgbaar te ’s ;nbsp;ULOTH amp; ClE., Groote, Kalverstraat; Rotterdam, VAN SANTEN KOLPl'nbsp;GROOTENDORST ; Leiden, SWEVER ; Breda, VAN DE Goorbergh ; Ngmegt'''nbsp;verder in alle Apotheken.
-ocr page 11- -ocr page 12- -ocr page 13-^AN
Mevrouw Henrietta MERTENS'VITALIS
U, 7Pier uitstekend talent ik het in ^oo hooge mate te danken heb dat LiEDERIK DE RENTMEESTERnbsp;onder ^ulke buitengewone voorxvaarden ten tooneele mochtnbsp;verschijnen, U, Mevrowv, draag ik nederig, doch hetnbsp;hart met erkentenis en bervondering jegens U vervuld,nbsp;mijn lettergeiprocht op
Eerst nadat dit boek het licht \al gepen hebben, pilt Gij de^e mijne huldebetuiging kennen.
-ocr page 14-Hadde ik U daarvan onderricht, wellicht :{oiidt Gij niet aanvaard hebben.
Ik ken uwe zedigheid, die uwe kunde evenaart.
Doch, bewondering en dankbaarheid, gepaard aan innige genegenheid, behoeven geen oorlof om ^ich te uiten.
Aan U, trientvolle Dame, waardige echtgenote van mijn goeden Vriend en verdienstelijken medexperker,nbsp;xjj dus mijn LiEDERIK toegewijd.
Moge hij U xpelkom weiden, dit wenscht en hoopt
Uw GANSCH VERKLEEFDE,
Antwerpen, lo Augusti 1875.
-ocr page 15- -ocr page 16-VERDEELING .¦
DE GRAAF.........M. H. VAN Beers.
LIEDERIK, i^ijn rentmeester ...» E. Bf.AUWAF:RT. STEFAAN, jonge boer .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» DEI,PARTE.
KLAAS, » nbsp;nbsp;nbsp;».....» Van DEN Noetelaer.
WALTER een onbekende . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Julius GOVAERE.
LUTGARDIS, moeder van Berthilda Mev. ALEIDIS. B¥A\TW\\JÏ)A, rerloofdevanStefaan. Mej. Marie HasselmaNS,nbsp;ROSA, rijke jonge boerin ...» Virginia GobbaerTS,nbsp;Een Boer.........M. A. de Jonge
Boeren, boerinnen, knechten, ouderlingen, soldaten, en\.
De handeling heeft plaats in de middeneeuwen.
-ocr page 17-OPERA.
Het voorplein eener heerlijkheid. Links, van den aanschouwer, de trappen langs waar men het vorstelijk gebouw ingaat;nbsp;daar rechtover een hek, toegang gevende tot het voorplein. Links en rechts \ijlanen. In ’t midden des tooneelsnbsp;eene fontein, een groot beeld oj eene vaas. In hetnbsp;verschiet de verdere uitgestrektheid des parks.
BOEREN en BOERINNEN, in feestgewaad, daarna LIEDERIK; later LUTGARDIS en BERTHII.DA.
Hoezee ! Hoezee!
Een dag van heil en vree Wordt eindlijk ons geschonken,
En 't hart van vreugde dronken.
Vergeten wij ons wee.
Hoezee ! Hoezee !
(Op het einde van het koor komt Liederik uit het kasteel en blijft eene wijl op de trappen staan; :^oodra de dorpelingen hem \ien groeten :{ij hem.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
-ocr page 18-LIEDERIK.
Van uwen vorst, door ieder aangebeden, Viert gij op hedennbsp;De wederkomst, zoo lang betracht ;
Uw blij gejuich, uw feestgezangen, Getuigen reeds met welk verlangen,
Hij door u allen wordt verwacht.
Ons klopt het hart van vreugde...
Hem houde God op aard.
Ten loone zijner deugden,
Nog lang voor ons bewaard.
U, Lutgardis, hier te zien!
Welk eene eer wordt mij gegeven 'i
LUTGARDIS.
Onze groeten u te biên
Als aan deze goede liên,
Ziedaar, mijnheer, wat ons heeft aangedreven.
LIEDERIK.
’k Moet die hulde in dank aanvaarden,
Want door u mij toegerioht,
Heeft zij stellig dubbel waarde.
LUTGARDIS.
En ’t is ook wel de plicht.
Die ons hier henen sliert...
Welhoel... de plicht?. .
LUTGARDIS.
Van onzen vorst en heere Wordt hier de -blijde komst gevierd
-ocr page 19-EERSTE BEDRIJF.
LIEDERIK, vriendelijk.
Toch vlei ik mij om de eere Van uw bezoek, mij onverwachtnbsp;Op deze plaats gebracht.
Hoezee ! Hoezee !
Een dag van heil en vrée, enz.
(De dorpelingen vertrekken langs het hek ; Lutgardis en Berthilda willen hen volgen.)
2e TOONEEL.
LIEDERIK, LUTGARDIS, BERTHILDA.
LIEDERIK, ter \ijde.
Zij verwijderen zich van pas... (Luid, ^iende dat de beide vrouwen ook heengaan.) Hoe ! Lutgardis, gaat gij reedsnbsp;heen ?
LUTGARDIS, blijvende staan.
Wij ook gaan den Heer Graaf te gemoet.
LIEDERIK.
Ik zou u nogtans wel een woordje hebben willen spreken.
LUTGARDIS.
Ik ben aan uwe bevelen, heer rentmeester... Wat hebt gij mij te zeggen ?
LIEDERIK.
Iets wat ik u reeds lang heb willen bekend maken, zonder daartoe eene goede gelegenheid aan te treffen.
LUTGARDIS.
Wellicht over de achterstallige huur mijner pachthoeve ?
LIEDERIK.
Neen, wees daarom niet ongerust... Ik heb u over geheel wat anders te spreken.
-ocr page 20-LIEDERIK.
LUTGARDIS.
Over geheel wat anders!... Waarover toch?
LIEDERIK, aarzelend.
Wat ik u te zeggen heb, Lutgardis, is wel wat kiesch en gaarne wenschte ik u daarom onder vier oogen tenbsp;spreken.
LUTGARDIS.
Ik begrijp hoegenaamd niet, mijnheer, en gij maakt mij waarlijk nieuwsgierig.
LIEDERIK.
Wildet gij zou goed wezen met mij in het kasteel te gaan, uwe nieuwsgierigheid zou spoedig voldaan zijn ; dochnbsp;ik wilde u volstrekt zonder getuigen spreken en dewijlnbsp;Mejuffer Berthilda bij u is...
BERTHILDA.
O 1 bekreun u niet om mij, heer rentmeester; gaarne zal ik hier blijven, indien gij mij toelaat eene wandelingnbsp;in het park van het kasteel te doen.
LIEDERIK, lieftallig.
Waarom niet, lief kind?... Waarom zou ik zulks weigeren ?...
BERTHILDA, buigende.
Gij zijt wel goed, mijnheer... (Ter ^ijde.) Wellicht zal ik Stefaan zien, dien ik gemeend heb hier te zullen aantreffen.
LUTGARDIS.
Heer rentmeester, indien het u belieft in het kasteel te gaan, want waarlijk, ik brand van verlangen om te wetennbsp;waarover gij mij wilt onderhouden.
LIEDERIK.
Kom, Lutgardis, aan uw verlangen zal spoedig voldaan zijn... (Bevallig.) Tot aanstonds, Mejuffer Berthilda.
-ocr page 21-EERSTE BEDRIJF.
BERTHILDA.
Wees gerust, mijnheer, ik zal mij in het park niet vervelen. (Lutgardis en Liederik af in het kasteel.)
3e TOONEEL.
BERTHILDA, alleen.
Eindelijk ben ik alleen... Wat mag de Heer Liederik toch aan mijne moeder te zeggen hebben ?... Waarom die geheimzinnigheid ?... Om het even, wanneer het maar nietnbsp;over de pacht is, welke wij hem nog schuldig zijn....nbsp;Wat mij meer verwondert is, Stefaan hier niet te zien,nbsp;zooals ik er mij aan verwachtte... Zou hem misschien...nbsp;O ! neen, God heeft mij niet tot zulke smart verwezen;nbsp;reeds te zeer werd ik door den dood mijns vaders getroffen... Kom, kom! mijne vrees is ongegrond; bezigheden,nbsp;weerhouden hem, hij zal wel komen zoodra die afgedaannbsp;zijn...
Hij toeft niet lange meer de lievling van mijn harte. Weldra op deze plaats zie 'k hem aan mijne zij ;nbsp;Kom, geene vreeze meer, gebannen zij de smarte,
Ben enklen stond bij hem, in zoete minnarij,
Is slechts geluk voor mij.
Toen ons de nood zoo smartlijk griefde, Bood zich Stefaannbsp;Als redder aan;
Hij vroeg en ’k schonk hem mijne liefde, 'k Bemind’ hem reedsnbsp;En zal het steeds.
Hij heeft voor mij en mijne moeder Een zware taak op zich gesteld -.
Hij werd en bleef ons steeds ten hoeder; Mijn liefde gaat met dank verzeld
-ocr page 22-10
LIEDERIK.
Mijn gansche leven.
Mijn liefdestreven,
Zijn hem gegeven :
Ik zwoer het God.
Wat heil op aarde Ooit rijkdom baarde,
Slechts trouw heeft waarde En rein genot.
4-= TOONEEL.
BERTHILDA, STEFAAN.
STEFAAN komt langs het hek op. Berthilda ^iende blijft hij een oogenblik verrukt staan; daarna komt hij haastignbsp;tot haar.
Berthilda!... Ik ben gelukkig u eindelijk te zien, u dc hand te kunnen drukken.
BERTHILDA.
En hoa wist gij, waarde Stefaan, dat ik mij hier bevond?... Wie heeft u dit gezegd ?
STEFAAN.
Hoeft er gezegd te worden wa.ir zich degene bevindt die men lief heeft?... Is het hart dan niet de beste gids?... Ennbsp;het mijne dreef mij naar deze plaats, in de overtuiging datnbsp;ik er u zou aantreffen.
BERTHILDA, teeder.
Die goede Stefaan!
STEFAAN.
O! ik bemin u ook als niemand ooit bemind heelt!... En zou het anders kunnen?... Andere jonge lieden hebbennbsp;ouders, een broeder, eene zuster, wien zij hunne liefdenbsp;kunnen wijden; mij ontbreekt alles; ik heb niemand dan u,nbsp;Berthilda, en kan u derhalve mijn gansche leven toewijden,nbsp;want die liefde is mijn leven. „
-ocr page 23-EERSTE BEDRIJF.
BERTH ILDA.
Ja, ik weet, Stefaan, hoe lief gij mij hebt; ook ben ik u niet ondankbaar. Zou ik u niet beminnen; gij die ons,nbsp;toen de nood zoo drukkend kwelde, onbaatzuchtig de handnbsp;leendet, hulp en bijstand verschaftet?
STEFAAN.
Kom, kom, laat ons daarover zwijgen; overigens, ik ben meer dan genoeg beloond met de liefde, die gij mij geschonken hebt. (Beweging van Berthilda.) Ja, Berthilda,nbsp;uwe liefde was mij meer dan ik hadde durven hopen.
BERTHILDA.
Neen, wat gij voor ons gedaan hebt, na den dood mijns vaders, kan ik u nooit vergelden... Mijne liefde jegens unbsp;was niet het loon uwer weldaden, maar eene natuurlijkenbsp;samenneiging die mij tot u voerde, ’t Was mijn hart datnbsp;sprak.
STEFAAN.
Nog eens, lieve, geen woord meer over het verledene... Spreken wij liever over ons aanstaande geluk, over het oogen-blik dat ons voor immer vereenigen zal.
BERTHILDA.
Over ons huwelijk!
STEFAAN, vurig.
Ja!... Welk geluk zullen wij in onze stille woning genieten!..: Gij zult u met niets bezig houden, dan met het huiswerk; ik zal mij verlustigen aan den veldarbeid ennbsp;enkel denken aan u, mijne dierbare... En ’s avonds, aan dennbsp;haard vereenigd, met uwe goede moeder, die dan ook denbsp;mijne wezen zal... O! welk een heerlijk leven!...
O! heilvol oogenblik, wen 'k u de mijn zal noemen! Hoe klopt mij reeds het hart van innerlijk geluk.
En ’k durl er mij op roemen :
Vereend aan u bestaat voor mij geen druk.
-ocr page 24-12
LIEDERIK.
DUO.
Gij wordt mijn vrouw en schenkt mij eene moeder,
’t Is al wat ik verlangen kan op aard.
BERTHILDA
Gij zijt me reeds een steun, nog meer, een broeder. En wordt mijn man; dit is mij alles waard.
STEFAAN, teeder.
Uw beeld, vriendin, zweeft me immer voor de zianen. Alleen bij u is mij het leven zoet.
BERTHILDA, even.
En ik. Stefaan, zou ik u niet beminnen?
Gij, die voor ons zoo edel zijt en goed!
O! welk heil is ons beschoren.
En wat is ons lot toch schoon !
Immer zal er vrede gloren In ons nederigen woon.
STEFAAN.
Wij zijn niet rijk.
BERTHILDA.
Maar zullen ons geneeren,
Met wat ons is.
STEFAAN.
Ons hoeft geen overvloed. BERTHILDA.
Eu pracht èn praal die kunnen wij ontbeeren ; Is liefde niet het grootste goed ?
STEFAAN.
Wat ons mangelt in het leven Zal ons de arbeid geven.
En dan... reeds maakt dit denkbeeld mij verheugd, De goede God zal kinderen ons schenken.,.
-ocr page 25-13
EERSTE BEDRIJF.
BERTHlLDA, verlegen.
Stefaan !
STEFAAN.
Komaan, geen schaamtewenken,
Nu, kindren, ja, ter onzer eere en vreugd.
SAMEN.
01 welk heil is ons beschoren, enz,
STEFAAN.
Eh! maar Berthilda, waar is uwe moeder?... Ik zie haar niet hier.
BERTHILDA.
Ik had het u vergeten te zeggen. Wij waren naar hier gekomen om den Heer rentmeester te groeten en dezenbsp;zegde mijne moeder iets te moeten mededeelen.
STEFAAN, verwonderd.
De rentmeester!... En waarover?
BERTHILDA.
Het is mij onbewust.
STEFAAN.
Hoe!... Gij weet het niet?
BERTHILDA.
Neen... Maar, Stefaan, dit schijnt u zoo te verwonderen!
STEFAAN, ernstig.
Meer nog... ’t Verontrust mij.
BERTHILDA, be'{orgd.
Verontrusten!... Waarom toch?
STEFAAN.
Zie, Berthilda, ik weet niet waarom, maar ik heb een afkeer voor dien man.
-ocr page 26-i4
LIEDERIK.
BERTHILDA, verwonderd.
Een afkeer!... Om welke redenen, Stefaan ?
STEFAAN, nadenkend.
Ik weet het zelf niet.... Gij zult het wellicht dwaas vinden en zoudt kunnen gelijk hebben, maar een mij onuitlegbaar voorgevoel zegt mij, dat die man mij haat en eensnbsp;ongeluk berokkenen zal.
BERTHILDA, verschrikt.
Hemel !
STEFAAN.
Daarom vroeg ik u zoo verwonderd, wat hij uwe moeder te zeggen had.
BERTHILDA, iveer opgeruimd.
Kom, Stefaan, uwe vrees is ongegrond.... Nooit hebt gij den rentmeester iets in den weg gelegd; wat zou hij dannbsp;tegen u willen beramen ?
STEFAAN. .
Ik weet niet.... Ook zegde ik, dat het slechts een voorgevoel was.
BERTHILDA.
Verdrijl deze gedachten en laat ons, in afwachting der terugkomst van mijne moeder, eene wandeling in den tuinnbsp;des kasteels doen. (Bevallig haren arm onder den \ijnenbsp;stekende). Wilt gij?
STEFAAN.
Ja, kom, lieve, het zal eene afleiding wezen. (Beide arm aan arm af, in het park, links.)
-ocr page 27-15
EERSTE BEDRIJF.
5e TOONEEL.
Niemand hier?... (Vooruitkomende.) Des te beter, want ik heb de andere boeren ongemerkt laten gaan en ik hebnbsp;geloopen... geloopen, dat ik er nog buiten adem van ben...nbsp;(Zijn voorhoofd met ZV^'^ mouw afdroogende.) Oef!... Gijnbsp;zult misschien niet raden waarom?... Ik had in de vertenbsp;Rosa gezien, die naar hier opkwam... Gij weet wel, schoonenbsp;Rosa, de dochter van den rijken maalder, de knapste meidnbsp;van heel het land... Ongelukkiglijk is zij niet zoo gevoelignbsp;als schoon, want dikwijls heb ik haar reeds mijne liefdenbsp;verklaard en telkens eenen blauwe geloopen... Maar ik hebnbsp;den moed niet opgegeven; heden wil ik de kans nog eensnbsp;wagen... Wie weet?... Maar ik geloof dat ik haar hoor...nbsp;Ja, daar is zij... (Rosa verschijnt zengende aan het hek.nbsp;Zij is z^^f pronkziek gekleed.)
6e TOONEEL.
KLAAS, ROSA.
ROSA.
Het beste is niet te minnen.
Dan kent men smart noch zucht. En handelt vrij van zinnen.
Als 't vogeltje in de lucht.
De mannen Zijn tijrannen
En geven steeds de wet ;
Maar slimmer Ben ’k en nimmernbsp;Verlokt men mij in 't net.
Tra la la la.
Ik blijf dus vrij, o ja !
I.
De vrijheid is het schoonste op aarde. Een schat aan ieder toegestuurd ;
-ocr page 28-i6
LtEDERIK.
Men kent niet eer daarvan de waarde,
Dan wen ze een tijd heeft uitgeduurd.
Ik wil dien schat niet ras verliezen,
En ben te vreden met mijn lot.
'k Laat andren 't huwelijk verkiezen :
De vrijheid geeft mij meer genot.
ROSA.
Het beste is niet te minnen, enz.
De liefde heeft wel schoone zijden.
Maar slechten ook ; wie weet dat niet f Wat heeft een meisje niet te lijden.
Wanneer een man op haar gebiedt ?
Ik zeg niet, later kan dat komen.
Maar ’k vind het nu nog wat te vroeg ;
Mijn vast besluit is dus genomen ;
Ik heb, o ja, nog tijd genoeg.
SAMEN.
Het beste is niet te minnen, enz.
KLAAS.
Zij vindt het schoon niet minnen.
Uit vrees voor smart en zucht;
Zij handelt vrij van zinnen.
Als 't vogeltje in de lucht.
De mannen Zijn tijrannen.
Zoo zegt ze, en vreest hun wet ;
Maar, slimmer.
Laat zij nimmer Zich vangen in het net.
Ah 1 ah! ah !
Zij blijft dus vrij, o ja 1
17
EERSTE BEDRIJF,
KLAAS, verlegen.
Wel, lieve Rosa.... zooals gij ziet... gij zijt wel goed... Ik deed hier een wandelingsken.
ROSA,
Zoo gansch alleen. Klaas?... Gaat gij dan niet met de andere boeren, den Heer graaf te gemoet ?
KLAAS, verward.
Ja... neen... ik weet niet... En gij. Rosa?
ROSA.
Ik?... Ja, zeker,
KLAAS.
Ik ook... straks... (Ter ^ijde.) Komaan, de kans nog eens gewaagd... (Luid.) Maar zeg eens, Rosa...
ROSA.
Wat belieft u. Klaas ?
KL.AAS, verlegen.
ROSA, naderbijkontende.
Gij zegt ?
KLAAS.
Wel... Hoor eens. Rosa, ’t is toch niet waar, he? wat gij daar zoo even in uw liedje zegdet ?
ROSA.
Wat?
KLAAS,
Dat gij nooit wilt trouwen.
ROSA.
Nooit is wel het woord niet.
-ocr page 30-i8
LIEDERIK.
KLAAS.
Ik dacht het wel.
ROSA.
Maar ’t zal toch nog niet gauw zijn.
KLAAS.
Gij hebt ongelijk, Rosa... Een meisje, jong en schoon, als gij...
ROSA.
Heeft nog al den tijd... Maar wat kan u dat schelen. Klaas ?
KLAAS.
Moet ik u dat zeggen?... Gij weet immers..
ROSA.
Wat? .. wat weet ik?
KLAAS.
Dat ik u bemin, dat...
ROSA, lachend.
Dat zal wel overgaan.
KLAAS.
Hoe kunt gij toch zoo spreken, Rosa?
ROSA.
Ik kan er niet aan doen, jongen... En toch, het is heden de dag niet om ons met zulke dingen bezig te houden...nbsp;(Gaat naar achter). Waar zijn de andere dorpelingen ?
KLAAS, haar nagaande.
’t Is alle dagen goed om van liefde te spreken, fRosa.
ROSA.
Ieder zijn gedacht. Klaas, maar vandaag niet... Waar zijn de anderen?
-ocr page 31-19
EERSTE BEDRIJF.
KLAAS.
Ze zijn reeds vooruitgegaan.
ROSA, weg willende.
Reeds?... dan maak ik mij spoedig weg. Ik zou er niet gaarne ontbreken.
KLAAS, smeekende.
O! Rosa, een woord en mijne ziel zal gezond worden!
ROSA.
Ik heb geenen tijd, zeg ik u. (Wil weer weg.)
KLAAS.
O! spreek, Rosai... spreek!
ROSA, blijvende staan.
Wat zal ik u zeggen ?
KLAAS.
Of gij mij bemint?
ROSA, lachende.
U beminnen!... Ik ben dol van u. Klaas! (Verheugde beweging van Klaas). Ik wilde dat gij mijn man zaligernbsp;waart— (Haastig en schaterlachend af.) Ah! ah!
Oh!
KLAAS, als verplet, f TOONEEL.
KLAAS, alleen, woedend.
Die feeks!... Ze wilde dat ik haar man zaliger was!... Dat zal zij bekoopen!... O! de vrouwen! de vrouwen!,..nbsp;Zij zijn als de schaduwe... Loopt gij er achter dan vluchtennbsp;zij van u weg; maar gaat gij er van loopen, dan zettennbsp;zij u achterna... Haar man zaliger!.. Hebt gij nu van uw
-ocr page 32-20
LIEDERIK.
leven zulke dingen gehoord?... (Vergramd.) O! ik zal... (Kalm.) Maar neen, ik loop haar na om haar in te halennbsp;en dan... (Loopt naar het hek, daar komende blijft hijnbsp;plotseling staan en \egt :) Wel! wel! haar man zaliger!...
8e TOONEEL.
LUTGARDIS, LIEDERIK, uit het kasteel komende.
LUTGARDIS, de trappen afdalende.
Ik herhaal u, mijnheer, nooit zou ik hebben durven denken, dat gij mijne dochter in huwelijk zoudt vragen.
LIEDERIK.
Gij weigert dus bepaald ?
LUTGARDIS.
Tk ben verplicht zoo te handelen.
LIEDERIK, grimmig.
Verplicht!... verplicht!
LUTGARDIS.
Ja, heer Liederik; toen drie jaren geleden de dood mi) mijn echtgenoot ontrukte en de ellende zich in onzenbsp;woning vestigen kwam, gingen wij van onze kleine pachthoeve verjaagd worden door u... (Beweging van Liederik.)nbsp;Ja, door u, mijnheer, en stellig zouden wij van gebreknbsp;omgekomen zijn; maar de hemel zond ons een braaf jongeling die onze redder werd... Die jongeling was...
LIEDERIK, ongeduldig invallende.
Was Stefaan!... Dit alles weet ik... Doch ik zie geene reden...
LUTGARDIS.
Hij bemint mijne dochter; zij heeft hem lief, en ik heb besloten dat zij geen ander tot echtgenoot zal hebben.
-ocr page 33-21
EERSTE BEDRIJF.
LIEDERIK, vergramd, ter \ijde.
Van de hand gewezen voor zulk een kinkel... Oh!... (Luid, t^ijne gramschap bedwingende en schijnbaar spottende.) Maar denkt gij er aan, beste Lutgardis, — Stefaan,nbsp;een arme drommel, die kruis noch munt bezit... en gijnbsp;wilt uwe dochter... Och kom! dat is onmogelijk!
LUTGARDIS.
Stefaan is een braaf jongeling; hij heeft moed en is eerlijk...
LIEDERIK.
Moed .. eerlijkheid... Dat alles is geen fortuin.
LUTGARDIS.
Het fortuin maakt niet altoos het geluk.
LIEDERIK.
Ja, maar het doet er toch veel toe.
LUTGARDIS.
Welnu, beide zijn jong en werkzaam; eens getrouwd zullen zij met orde en spaarzaamheid rijk kunnen worden.
LIEDERIK.
Kunnen worden!... kunnen worden!.. Wanneer?... Over tien, twintig jaren, misschien nooit, terwijl ik u terstondnbsp;in de weelde breng... Bedenk u wel, Lutgardis, ’t is beternbsp;één vogel in de hand, dan zeven die ge nog moet vangen.
LUTGARDIS.
Nog eens, mijnheer, het geluk mijner dochter gaat voor alles... Zij beminnen malkaar en...
LIEDERIK, ongeduldig.
Beminnen!... beminnen!.. leef al met de liefde in de armoede!
22
LIEDERIK.
LUTGARDIS.
Mijn woord is verpand, mijnheer, en ik zal het niet verbreken.
LIEDERIK, ter \ijde, bedreigende.
Niet!... O! wij zullen zien!...
ge TOONEEL.
DE VORIGEN, BERTHILDA, STEFAAN.
(Zij komen arm in arm uit de laan achter het kasteel en t^ijn in teeder gesprek. Gedurende het « ter ^ijde » vannbsp;Liederik gaat Lutgardis hen te gemoet.)
. LUTGARDIS.
Ah! daar is Berthilda juist... en met Stefaan... Goeden dag, Stefaan,
STEFAAN, haar de hand drukkende.
Ik groet u, vrouw Lutgardis.
LIEDERIK, ter :{ijde.
Hoe!... Stefaan bij haar in het park!... Hoe wist hij dat zij daar was ?
STEFAAN.
Mijnheer de Rentmeester, ik heb de eer...
LIEDERIK, barsch.
Zijt gij daar?... Wat kwaamt gij hier verrichten? STEFAAN, lachend.
Vraagt gij dit in ernst, heer Liederik ?
LIEDERIK, als voren.
Ik lach nooit met lieden va4r uwe soort, boer ?
-ocr page 35-23
EERSTE BEDRIJF.
STEFAAN.
Zoo!... Welnu, dan zal ik u zeggen, dat ik naar hier ben gekomen, om den lieere graaf mijne nederige groetenisnbsp;aan te bieden.
LIEDERIK, met verachting.
Gij zult hem eer aan doen, waarlijk!
STEFAAN.
’t Is wel geene eer voor hem, maar een geluk voor mij... (Met op\ct.) Voor ons allen; want hij is edel en goed ennbsp;niet gelijk zeker iemand van mijne kennis, die de boerennbsp;steeds buffelend en hardvochtig onthaalt en slecht behandelt... Verstaat gij?
LIEDERIK, opvliegende.
Wat wilt gij zeggen, onbeschofte? (De vrouwen \ijn ongerust.)
STEFAAN, kalm.
Dat het een geluk is, dat de heer Graaf eindelijk hier komt, want hij is onze heer en meester, en hij zal onzenbsp;klachten aanhooren.
LIEDERIK, als voren.
Klachten!., klachten!., en tegen wie?...
STEFAAN.
Tegen u, heer Rentmeester, tegen u!
LUTGARDIS, tot Stefaan.
Welaan, vriend, wees kalm.
BERTHILDA, even, :{acht.
Stefaan!
STEFAAN.
Maar welk behagen schept die man er in mij te tergen?
LIEDERIK, ter ^{ijde.
O! kameraad, gij zult uwe onbeschoftheid boeten!
-ocr page 36-24
LtEDERIK.
QUARTET.
Bedaar u, vriend...
Mij kookt het bloed in do aad’ren; Mijn woede kont geen palen meer,
En werd het mij gegund een stond slechts hem te naad'ren. Hij hoonde vast mij voor den laatsten keer.
BERTHILDA.
Stefaan, mag ik u vergen?
STEFAAN.
’k Wil mij niet laten tergen!
BERTHILDA.
Waarom u zoo ontsteld?
STEFAAN.
Te lang heeft hij mij reeds gekweld!
Niets kan mij w'ederhouën.
LIEDERIK, woedend.
Gij zult het u berouwen;
Men dreigt mij nimmer straffeloos.
Heer Liederik, wees niet zoo boos.
LUTGARDIS en BERTHILDA.
Wilt uwe gramschap toch bekoelen En hier elkander nu verstaan.
O 1 voor een woord toch zoo te woelen Kom, kom, daar is geen euvel aan.
LIEDERIK en STEFAAN.
'k Kan mijne gramschap niet bekoelen, O ! w'ee u, wee u, jn, voortaan 1nbsp;Want mijne wraak zult gij gevoelennbsp;Om al den hoon mij aangedaan.
Uw’e onbeschofdheid zult gij duur betalen. En eerder dan gij denkt misschien I
-ocr page 37-25
EERSTE BEDRIJF.
STEFAAN, tot de vrouwen.
Komt, laat ons hier niet blijven dralen,
Ik wil dien man niet langer zien.
LUTGARDIS, tot LIEDERIK.
Bekom tot goede rede...
BERTHILDA tot STEFAAN.
Stefaan, hoor mijne bede...
STEFAAN.
Van gramschap bonst mij thans het hart,
Te lang werd ik getart!...
LIEDERIK.
Onthoud altoos wat ik u zeg En maak u weg 1
HERHALING VAN DEN SAMENZANG.
(Stefaan, gevolgd door de beide vrouwen, verwijdert ^ich spoedig langs het hek.)
LIEDERIK, alleen, hen naaiende.
Ja, verwijdert u !... vertrekt!... Ah! Stefaan, gij durft mij den handschoen toewerpen... Welnu! ik raap hem op?... Reedsnbsp;lang had ik een geheimen wrok tegen u en thans- geeft gijnbsp;mij de gelegenheid om u mijn haat klaar te laten blijken...nbsp;(Terugkomende.) Vermetele jongeling! gij zijt de eenigenbsp;hinderpaal die de verwezenlijking mijner ontwerpen in dennbsp;weg staat; maar wat het ook kosten moge, ik zal u ondernbsp;mijne voeten verbrijzelen als broos glas!... Ik, de rijke,nbsp;machtige Liederik, zou het onderspit moeten delven voornbsp;een armen boer, voor een nieteling !... Neen ! dit huwelijknbsp;is nog niet voltrokken... Onnpozelen! gij hebt mij uitge-
-ocr page 38-26
LIEDERIK.
daagd ; welnu! ik volg u in het strijdperk!... (Hij begeeft Tjch naar het kasteel. Men hoort buiten roepen : « Levenbsp;mijnheer de Graaf l » )
iie TOONEEL.
LIEDERIK, DE GRAAF, KNECHTEN, DORPELINGEN.
LIEDERIK, die reeds op den trap stond.
Wat hoor ik!... Mijnheer de Graaf reeds daar!... {Naar
binnen roepende.) Jacob!____ Willem!.... spoedig____ komt
hier!.... (Benige knechten verschijnen en stellen \ich op eene rij. Daarna komt de Graaf op, gevolgd door de dorpelingen, die juichen. Liederik gaat hem eenige schredennbsp;te gemoet en buigt; de Graaf drukt hem vriendelijk denbsp;hand, na ^ijn reismantel aan een der knechten overhandigdnbsp;te hebben. Men komt naar voren.)
DE GRAAF, tot de boeren.
Dank, vrienden, dank!... Diep ben ik getroffen om uwe blijken van vreugde en toegenegenheid... Ik ook ben gelukkig mij weer in uw midden te bevinden.
ALLEN.
Leve mijnheer de Graaf!
DE GRAAF.
Maar ook ik wd u mijne genegenheid betuigen... Ik noodig u heden avond allen op een feest in het park,nbsp;ter gelegenheid der bekroning van de twee verloofden, dienbsp;door de rechtbank der ouderlingen het waardigst daartoenbsp;zullen genoemd worden, en om u mijne tevredenheid nognbsp;meer te laten blijken, verdubbel ik dit jaar den prijs.
LIEDERIK.
Verdubbelen, heer Graaf ?
-ocr page 39-27
EERSTE BEDRIJF.
DE GRAAF.
Ja, waarde rentmeester ; heden meer dan ooit ben ik gelukkig, weer tusschen mijne geliefde dorpelingen te zijn.
LIEDERIK.-
Die u zoo innig beminnen en verkleefd zijn, heer Graaf.
DE GRAAF, gelukkig.
En ’t is u, Liederik, wien ik dit alles verschuldigd ben !
LIEDERIK, nederig.
Ik volbreng slechts uwe bevelen, heer Graaf.
DE GRAAF.
Neen, neen, aan u behoort een deel der liefde, die zij mij toedragen... [Liederik buigt.) Gij hebt gehoord, nietnbsp;waar? ik wil hen allen op een feest rond mij vereenigd zien;nbsp;geef dus bevelen om het zoo prachtig mogelijk in te richten.
LIEDERIK, vleiend.
Vreest de heer Graaf niet zich te vermoeien, na zulke reis ?
DE GRAAF.
Vermoeien, zegt gij?-.. Kan men aan vermoeienis denken, wanneer men de vreugde smaakt, die ik heden genietennbsp;mag? (Tot de dorpelingen.) Vrienden, tot straks op het feest!
ALLEN.
Leve mijnheer de graaf! (De^e gaat, gevolgd .door Liederik en de knechten, in het kasteel.)
-ocr page 40-38
LIEDERIK.
12e TOONEEL.
daarna LUT-
De dorpelingen, KLAAS, dan STEFAAN, GARDIS en BERTHILDA.
(De boeren staan in verschillige groepen te redekavelen.)
KLAAS, langhaam en droomend tot voren komende, ^egt op somberen toon :
Ik wou.... dat ge mijn man zaliger waart, heeft de heks mij durven zeggen!.. Aan mij. Klaas, die zich voor haarnbsp;zou laten. .. laten.... Ja, dat is nu hetzelfde... O! hoenbsp;langer ik er aan denk, hoe meer word ik razend... Ik zounbsp;willen bijten, slaan, stampen... maar dat zou tot nietsnbsp;baten... (Verliefd.) Achl... waarom is Rosa toch zoonbsp;schoon... en ongevoelig? (Laat een Tgicht en hervalt innbsp;mijmering.)
EEN BOER.
Zegt eens, vrienden, laat ons naar het wethuis gaan; het uur is daar dat de rechtbank der dekens gaat bekendnbsp;maken, wie dit jaar de bekroonden zijn.
ALLEN.
Ja, naar het wethuis! (Zij vertrekken langs het hek.)
KLAAS, die gehoord heeft.
Naar het wethuis!... Ah! ja, voor het kroonfeest... Nog een doorn in mijn hart... Indien Rosa gewild hadde, zouden wij ook kans gehad hebben... Maar nu schiet ik alleennbsp;er over... Dat is te veel marteling?. . daar moet een eindenbsp;aan komen... {Stefaan ^iende,) Ach! zijt gij daar, Stefaan?
STEFAAN.
Wat is dat. Klaas?... Gij ziet cr van daag zoo bedrukt uit.
KLAAS.
Inderdaad, ik heb meer lust om te weenen, dan om te lachen.
-ocr page 41-29
EERSTE BEDRIJF.
STEFAAN
Zeker is er weer liefde in het spel, niet waar?
KLAAS,
Gij slaat den spijker op den kop.
STEFAAN.
En heb ik het wel voor dan is de kleine Rosa...
KLAAS, op eene \odenbank, rechts, vallende.
Och, Stefaan, om de liefde Gods, spreek er mij niet van, want al uwe woorden zouden dolken zijn, die in mijn hart ,nbsp;zouden steken, als in een speldekussen!
STEFAAN, glimlachend.
Kom, wees man. Klaas; wat zou men niet zeggen indien men u aldus zag!
KLAAS.
Wees man! wees man! Gij hebt gemakkelijk te spreken... Gij bemint Berthilda en zij bemint u weder... Maar iknbsp;wilde u eens in mijn spoor zien.
STEFAAN.
Ik dank u van harte, vriend,
KLAAS.
Ik wil maar zeggen, dat gij een heel ander gezicht zoudt trekken dan nu... (TFeer gram.) O! Rosa!.. Rosa!
STEFAAN.
Bedaar u en zeg wat er gebeurd is.
KLAAS, opstaande.
Wat er gebeurd is?... Weet gij wat zij mij daar straks dierf zeggen, toen ik haar van liefde sprak ?
STEFAAN.
Neen... Spreek.
-ocr page 42-30
LIEDERIK.
KLAAS, dramatisch.
Ik wou dat gij mijn man zaliger waart !
STEFAAN, schaterlachend.
Ah ! ah! ah!
KLAAS.
Ja, en dan lachte zij mij nog uit op den hoop toe, zoo als gij nu do-t.
STEFAAN, \ijn lachen bedivingende.
Och! dat moet gij van haar niet kwalijk opnemen... Gij kent haar karakter; zij houdt van lachen en alles zal misschien nog beter vergaan dan gij denkt.
KLAAS.
Misschien, ja, heel goed gezegd... {Op anderen toon.) Maar gij hebt gelijk; ik wil man zijn... mij kloek houdennbsp;en haar toonen dat ik karakter heb.
STEFAAN.
Opperbest! doe dit. Klaas, en gij zult er u goed bij bevinden. {Lutgardis en Berthilda komen op. Hij gaat naar haar.)
LUTGARDIS, rond^iende.
Welhoe! niemand meer hier!... Waar zijn de andere dorpelingen, Stefaan?
STEFAAN.
Ik weet niet; toen ik hier kwam trof ik er niemand dan onzen vriend Klaas.
KLAAS.
De anderen zijn naar het wethuis, om er de uitspraak der dekens te hooren.
BEIDE VROUWEN.
De uitspraak der dekens!
-ocr page 43-31
EERSTE BEDRIJF.
KLAAS.
Het is immers heden dat de prijs van deugdzaamheid wordt toegewezen aan een der minnende paren der landstreek.
LUTGARDIS.
't Is waar ook... De vreugde der aankomst van den heer graaf had mij dit reeds doen vergeten. {Men hoort buitennbsp;vreugdekreten, waartusschen : Leve Stefaanl Leve Berthilda!)
ALLEN.
Wat beteekenen die kreten?... {Zij doen eenige schreden naar achter.)
13e TOONEEL.
DE VORIGEN, DE DORPELINGEN.
DE DORPELINGEN, met bloemen en kronen.
Leve Stefaanl... Leve Berthilda!,.. Leve de bekroonden!
Koor.
Heil en zegen Op uw wegennbsp;Wenschen wij hier allegaar;
Hooggeprezen Moet ge wezennbsp;Als verdiend bekroonde paar.
DE MANNEN tot STEFAAN.
Ontvang die bloemen.
DE VROUWEN tot BERTHILDA.
Aanvaard die kronen.
Ter uwer eere saamgebracht,
Om uwe deugden naar prijs te loonen En uwe braafheid door elk geacht.
-ocr page 44-32
LIEDERIK.
Heil en zegen Op hun wegen.
Wenschen wij hier allegaar.
Heill heil! 't bekroonde paar!
(Gedurende dit koor overhandigt men bloemen aan Ste-faan en :^et Berthilda eene kroon op 't hoofd. Beide f.jn \eer ontroerd en drukken de dorpelingen, die \ich verheugd rond hen verdringen, gelukkig de hand. Berthildanbsp;gaat vervolgens bf hc.:-e moeder, die haar teeder omhelst.)
STEFAAN, ontroerd, na het koor.
O! vrienden, hebt allen dank om uwe toegenegenheid jegens Berthilda en mij.
ALLEN.
Leve Stefaan! (De graaf komt uit het kasteel, gevolgd door Liederik.)
DE VORIGEN, DE GRAAF, LIEDERIK.
DE GRAAF, nog op de trappen.
Wat beduiden deze vreugdekreten?
EEN BOER, ^ijne muts afnemende.
Heer graaf, wij komen u de uitspraak brengen der ver-eenigde dekens ten aanzien van het kroonfeest. Ziehier, mijnheer de graaf. (Overhandigt hem een gerold perkament.)
DE GRAAF.
Wie zijn de bekroonden ?
ALLEN.
Stefaan en Berthilda! Hier zijn ze!
-ocr page 45-33
EERSTE BEDRIJF.
LIEDERIK, ter pjde.
Stefaan en Berthilda!... Doemnis!... {Balt de vuisten.)
DE GRAAF, tot beide, die hand aan hand en gebogen voor
hem staan.
Stefaan, Berthilda, ontvangt beide mijne gelukwenschen ; van heden af zijt gij verloofd en over acht dagen zult gij innbsp;den echt vereenigd worden. Indien tusschen dit verloopnbsp;geene klachten tegen u oprijzen, zal u de uitgeloofdenbsp;belooning worden toegekend.
ALLEN, met de hoeden aaiende
Leve mijnheer de Graaf! leve de bekroonden I (Het wordt langhaam duister.)
DE GRAAF.
En thans vrienden, zullen wij dezen zoo gelukkigen dag laten eindigen met het feest ter eere der bekroonden. Begeefnbsp;u naar de voor u gereed gemaakte dansplaats, waar ik unbsp;weldra zal komen vinden... Geheel het park is heden ternbsp;uwer beschikking... Mijn rentmeester is gelast voor alles tenbsp;zorgen.
LIEDERIK, ter \ijde.
Ik!.,. O woede!
DE GRAAF.
Gaat, vrienden, en tot straks. (Af in 't kasteel. De boeren vertrekken , voorafgegaan door Stejaan, Berthilda ennbsp;Lutgardis, links, langs de laan nevens het kasteel.)
15'= TOONEEL.
LIEDERIK, alleen.
(Met eene uitdrukking van woede op het gelaat T^iet hij allen ^ich verwijderen en schijnt als aan den grond genageld. Het is gansch nacht geworden.)
O! doemnis! doemnis!... Alles spant tegen mij samen...
-ocr page 46-34
LIEDERIK.
Rijk en machtig zie ik mij voor een armen boer van de hand gewezen worden en om de maat der vernedering tenbsp;vullen, zie ik dien kinkel onder mijne oogen bekroond ennbsp;geëerd worden !... En al dien hoon zou ik ongewrokennbsp;laten... {Met geweld.) Neen! neen!... Zij hebben het gewild!nbsp;O! roekeloozen! verheugt u heden in uwen zegepraal; iknbsp;handel in het duister, om u onvoorziens in den afgrondnbsp;neer te slingeren. {Gaat naar achter en dreigt met de vuistnbsp;langs den kant waar de boeren :[ijn. Men hoort dansmuziek en vreugdekreten in de verte.) O! elke klank, iederenbsp;kreet dringt mij vlijmend in het harte... Ik lijd... Maarnbsp;wee! ook mijne beurt zal komen... en dan, zal ik ongenadig wezen!
Gevloekt zijt gij, Stefaan!... Gevloekt zij uwe liefde! O! ja, gevloekt! gij die mij hebt getart.
Geen smaad die ooit zoo zeer mij griefde In ’t diepste van mijn hart!
Gehoond ten bloede Eisch ik om wraak;
Vreest mijne woede In uw vermaaknbsp;Wat ik steeds wilde,
Valle eindlijk uit :
Aan mij Berthilda!
Aan mij als bruid!
Gaat danst en zingt, bant alle zorgen, Begeeft u thans aan dol vermaak;
U zij het heden, mij het morgen ;
O! wee, want ik, uw vijand, waak.
U moog’ de Hemel vrij beschermen. Maar mij is Satan steeds ter zij;
Mijn woede zal u niet ontfermen :
De wrake kent geen medelij.
Heil en
35
EERSTE BEDRIJF.
Zij wenschen heil en zegen Op de wegennbsp;Van 't bekroonde paar.
Door hen geprezen.
Doch wat ze moeten vreezen,
A'ergeten zij, voorwaar!
(Hij komt gansch verbitterd terug naar voren, na een dreigend teeken gedaan te hebben, in de richting dernbsp;boeren.)
Gehoond ten bloede Eisch ik om wraak, enz.
(Nogmaals dreigend verlaat hij haastig het tooneel, om ^ich bij de dorpelingen te begeven, mier vreugdekretennbsp;men meer hoort.)
EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF.
-ocr page 48-Eene dorpsplaats. Links de woning van Stefaan; rechts degene van Lutgardis en Berthilda. In het midden desnbsp;tooneels, een weinig naar den kant van Lutgardis huis,nbsp;een waterput met ophaalketting. In de verte een \icht opnbsp;het dorp.
[Hij komt uit \ijne woning en is reeds in feestgewaad.)
De lang gewenschte dag is eindlijk aangebroken I. De zon, te nauwernood ontloken.
Spreidt licht alom, en warmtegloed In mijn verrukt gemoed.
Gegroet 1 ó dag van vrede,
Die mij ’t geluk nu brengt En bindt aan de aangebeden.
Die mij heur liefde schenkt.
Gegroet I want aan de kimmen Zie ik reeds, zacht en zoet.
Slechts heil mij tegenglimmen.
Gegroet! ö dag, gegroet 1
En gij, ö teergeliefde moeder,
Die ginds van bij den Albehoeder,
Op mij, uw zoon, thans nederziet.
Waarom zijt gij hier niet?
-ocr page 49-37
TWEEDE BEDRIJF.
Heb ik, zoo jong, reeds veel geleden.
Blik uit den hemel naar beneden En deel met zaligvol genotnbsp;In mijn gelukkig lot.
Gegroet, ö dag van vrede, enz.
{Gansch gelukkig doet hij eenige schreden tot op den achtergrond. Berthilda komt uit hare juoning; :{ij is nognbsp;niet in bruidskleeren. Stefaan ^iende schijnt ^ij ^cernbsp;verheugd.)
STEFAAN, BERTHILDA.
BERTHILDA.
Stel'aan !
STEFAAN, terugkomende.
\^^elhoe I reeds daar, zoo vroege ?
BERTHILDA.
Mijn harte klopte van genoegen...
STEFAAN.
En ’t mijne slaat van ongeduld.
BERTHILDA, streelend.
Nogtans wordt straks ons wensch vervuld;
Een uurtje nog te wachten.
STEFAAN.
Te langzaam, naar mijn trachten.
Verschijnt die stond, en t is bijna Alsof 'k hem nooit bereiken ga.
Mijn minnend harte Bant vrees en smarte.
Geniet slechts heil op dezen stond. Wen iets mij griefde.
Bij u, geliefde,
Was ’t immer dat ’k vertroosting vond.
Hoe zalig is ’t verschiet,
Dat aan ons blik zich biedt !
O ! zouden wij dan niet Alleen aan vreugde denken ?nbsp;Steeds ongestoord genotnbsp;Zal ons de goede God,
In ’t wel te vreden lot.
Op aarde schenken.
Maar vooraleer ons de echt zal binden, O I teer beminde,
Berthilda, zeg, veroorloof mij...
-ocr page 51-39
TWEEDE BEDRIJF.
STEFAAN, hare hand vattende.
Een enkle slechts, mijne uitverkoren,
Die, als een eed voor God gezworen.
Getuigen zal hoezeer 'k u min.
BERTHILDA, haar hoofd neigende.
Welnu .. mijn vriend, ik stem het in.
STEFAAN, haar \oenende.
Wen ik u mag aan 'l harte drukken.
Verzwindt mijn vreeze weer;
En 'k voel dat niemand meer Aan mijne liefde u kan ontrukken.
BERTHILDA, vroolijk.
Kom wees gerust en wel te raoê, enz.
STEFAAN.
Mijn minnend harte, enz.
SAMEN.
Hoe zalig is 't verschiet, enz.
STEFAAN.
BERTHILDA.
STEFAAN.
BERTHILDA.
40
LIEDERIK.
STEFAAN, hare beide handen vattende en haar bediende.
En zeggen dat ik weldra de schoonste der schoonen de mijne zal mogen noemen!.. Zie, Berthilda, wanneer ik daarnbsp;aan denk, ben ik opgetogen en vraag mij zelven af, hoe iknbsp;dit geluk heb verdiend en kunnen verwerven.
BERTHILDA, bevallig.
En ik dan, Stefaan, ben ik niet al te gelukkig en mag ik niet met fierheid zeggen, dat ik den braafste der echtgenoten zal hebben?
STEFAAN.
Ja maar, Berthilda, hoe trotsch moet ik dan wezen omdat ik bij u de voorkeur mocht behalen? andere jonge liedennbsp;boden u fortuin en weelde aan, terwijl ik arm ben en unbsp;slechts mijne liefde wijden kan.
BERTHILDA.
Ben ik dan ook niet arm?... En toch, de inspraak van mijn hart is mij meer waard dan alle rijkdom. Uwe liefdenbsp;zal mijn dierbaarste schat op aarde zijn.
STEFAAN.
O! dan zult gij mogen zeggen, dat gij de rijkste vrouw der wereld zijt.
BERTHILDA.
Ik twijfel er niet aan.
3^ TOONEEL.
DE VORIGEN, LUTGARDIS.
LUTGARDIS, uit hare woning komende. Berthilda!... Waar blijft gij toch?... Weet gij dan niet?
-ocr page 53-41
TWEEDE BEDRIJF.
STEFAAN, :^/cA toonende.
Ja, moeder, wij weten...
LUTGARDIS.
O! nu begrijp ik!... Ja, ik hadde het moeten raden, dat gij weer bij Stefaan waart... Die jonge lieden toch! Wanneer eens de liefde in ’t spel is, zouden zij uur en tijd,nbsp;alles vergeten.
STEFAAN.
’t Is waar; maar gij, vrouw Lutgardis, die ook bemind hebt, zult u wel herinneren hoe zoet toen het samenzijnnbsp;was.
LUTGARDIS.
Zeker, mijnheer de minnaar; maar den dag van mijn huwelijk dacht ik eerst en vooral aan mijnen bruidstooi,nbsp;om mij gereed te maken voor de plechtigheid', hoort gij?
• nbsp;nbsp;nbsp;STEFAAN, vleiend.
Komaan, schoonmoeder, wees maar niet boos in schijn; wij weten toch dat gij het niet meent.
LUTGARDIS.
o! die vleier!
STEFAAN.
Overigens, wij hebben al den tijd...
LUTGARDIS.
Gij, |a, die reeds gekleed zijt; maar Berthilda?...
BERTHILDA.
Dat zal gauw gedaan zijn, moeder.
LUTGARDIS,
Spoedig dan!... Het uur der bruiloft is naderbij dan gij denkt; later zult gij tijd genoeg hebben om ganschenbsp;dagen bijeen te zijn.
-ocr page 54-42
LIEDERIK.
BERTHILDA.
Ik ga... Tot straks, Stefaan.
STEE AAN, haar met de hand een \oen toewerpende.
Tot weldra, lieve! tot weldra! [Beide vrouwen in hare xvoning af.)
STEFAAN, alleen, haar naaiende.
Zij is een engel!... en Lutgardis de goedaardigste aller moeders... [De woning der vromven beschouwende.) Ennbsp;denken, dat die woning van heden af de mijne wezen zal!...nbsp;Die nederige, eenvoudige, stille woning, waarin echter meernbsp;vrede huizen zullen, dan in menig vorstelijk paleis... O!nbsp;wie zou mij dit hebben durven voorspellen?
STEFAAN, KLAAS.
KLAAS, in gedachten verbonken.
Ik kan er kop noch staart aan vinden... Wat is zij van zin?.. O! die Rosa is wel het raadselachtigste schepsel datnbsp;op Gods lieve aarde loopt... (Hij is tot voren gekomen.)
STEFAAN, fell omkeerende, bemerkt hem.
Reeds daar. Klaas?... En alweer in gepeinzen!...
KLAAS.
Ja, .en altijd over Rosa.
STEFAAN, hem naderende.
Hoe!... Ik dacht dat die zaak reeds beslist was!... Had zij dan niet toegestemd?
-ocr page 55-43
TWEEDE BEDRIJF.
KLAAS.
Zoo heb ik ten minste gedacht; maar ja wel, morgen brengen!
STEFAAN.
En nogtans, voor acht dagen, op het kroonfeest, was zij u zoo genegen!
KLAAS.
Genegen!... Zeg liever dat zij dol van mij was... Herinnert gij u nog, hoe ze mij heell doen dansen?
STEFAAN, lachende.
Zeker!... Gij hebt schier geen enkelen dans overgeslagen.
KLAAS.
Geen halve!... Zij wilde dat ik met haar zou dansen, zonder ophouden...
STEFAAN.
Ja, ja, ik weet het nog zeer goed.
KLAAS.
En jaloersch en kwaad dat ze was, als ik maar dierf spreken, van met eene andere te dansen!... Zoudt gij, niettegenstaande dit alles, kunnen gelooven, dat zij nu weernbsp;gekeerd is als eene wollen kous ?
STEFAAN.
Ónmogelijk, Klaas!
KLAAS.
Ónmogelijk, zegt gij, en nogtans is het zoo... O! maar 't is besloten ; ik zie van haar af... Laat haar nu nog eensnbsp;komen... Ze zal vlieg heeten... Ik wil haar eens toonen ofnbsp;ik haar op mijne tanden heb...
STEFAAN.
Geduld, Klaas, geduld; alle hoop is niet verloren en met tijd en geduld...
-ocr page 56-44
LIEDERIK.
KLAAS, gekrenkt.
Tijd en geduld!... Tijden geduld!... Wat! dit duurt zoo reeds vier jaren, en als het nu nog niet lang genoegnbsp;duurt... Neen, er moet een einde aan komen; ik zal... (plotseling van toon veranderende.) Het is anders spijt, want Rosanbsp;is toch zulk een lief meisje en mij dunkt... (Weer besloten.)nbsp;Maar neen!... Ik wil niet meer van haar hooren en liever...
STEFAAN, invallende.
Klaas, Klaas ! denk aan het spreekwoord en zeg nooit: Fontein, ik wil niet van uw water drinken !
KLAAS.
Fontein zooveel gij wilt, maar ’t is gedaan, zeg ik... Rosa is schoon. Rosa is rijk, maar Rosa kan naar de maan loopen!
STEFAAN.
Gij zijt onredelijk... Rosa bemint u meer dan gij denkt,
KLAAS.
Rosa is eene hoovaardige feeks!... eene zotskap!
STEFAAN.
Neen, misschien wel wat grillig, maar niet kwaadaardig.
KLAAS.
Om het even!... Ik heb meer dan genoeg van hare grillen, en il zal u toonen dat ik man van mijn woord ben.
STEFAAN.
Wilt gij naar geen goeden raad luisteren, gij moet het weten. Doch gij zult ondervinden dat ik waarheid gesprokennbsp;heb ; Zij bemint u... Onthoud wat ik u gezegd heb, Klaas.nbsp;(Vertrekt langs damp;n achtergrond.)
-ocr page 57-45
TWEEDE BEDRIJF.
6e TOONEEL.
KLAAS, alleen, nadenkend, dan ROSA.
KLAAS.
Zij bemint mij!... Zou het waar zijn'*... Hij zou kunnen gelijk hebben. Rosa is misschien maar grillig... En wanneernbsp;ik alles wel overweeg... (Vroolijk.) Ja, ja, ik begin ook tenbsp;gelooven dat Rosa... (Weer ernstig.) Maar neen, ik wilnbsp;mij kloek houden en wanneer zij nog onder mijne oagennbsp;durft verschijnen, zal ik haar een ander dansken doennbsp;dansen... Oh! oh! laat haar komen... Ik zal dat Rosekennbsp;eens hare zaligheid geven... (Hij gaat heen, doch tusschennbsp;de schermen ^iende is hij eensklaps ontsteld.) Och Heerenbsp;God! daar is zij!... Ja, zij komt naar hier... en enkelnbsp;haar te zien, doet mij den moed in de schoenen zinken...nbsp;(Men hoort Rosa reeds buiten gingen.)
ROSA.
De mannen Zijn tjiaiiiien
En geven steeds de wet... (Zij homt op.)
Maar slimmer Ben ik, en nimmer
Verlokt men mij in ’t net.
Tralala,
Ik blijf dus vrij, o ja!
KLAAS, ter ^ijde.
Raf!... daar hebben wij het weeral!... Eeuwig het zelfde liedje!
Rosa, hem :{iende, minzaam.
Ah !... dag lieve Klaas.-
klaas, ter :{ijde.
O! die fielin!... zij noemt mij lieve Klaas... Maar ik moest haar eens van liefde spreken, gij zoudt wat andersnbsp;hooren!... (Hij mil meg.)
-ocr page 58-46
LIEDERIK.
ROSA, ah voren.
Jaag ik u op de vlucht, Klaas?
KLAAS, blijft verlegen staan.
Neen, neen... maar ik dacht dat gij soms liever hadt mij niet hier te zien en daarom...
ROSA, vermanend.
O! durft gij zoo spreken?... Ik die u altoos zoo genegen ben !
KLAAS, ter fijde.
Dat is geene vrouw, dat!... Het is eene :^eemeermin, die mij met haren verleidelijke!! zang wil betooveren...nbsp;[Luid.) Genegenheid... [Ter \ijde.) Houden wij ons kloek,nbsp;{Luid.) Als gij dat genegenheid heet. Rosa!
ROSA.
Wat verlangt gij dan nog meer?... Dans ik altijd niet met u.
KLAAS, aarzelend.
Ja wel, maar...
ROSA.
Maar liefde zeker, niet waar!... 0;h! jongen, dat is een ander paar mouwen; daar komt trouwen van en dat bennbsp;ik nog niet van zin.
KLAAS.
Welnu, ’t is juist dat paar mouwen, welk ik mij door u zou willen laten aanpassen,
ROSA.
Ik geloof u goed, Klaas, maar...
cua-.
Ik ben niet haasti» om te trouwen.
-ocr page 59-ROSA.
Klkeeii zija keus. KLAAS.
Gij zult het later wel berouwen. ROSA.
De vrijheiJ is de schoonste leus.
ROSA.
Zoo lang het duurt.
KLAAS.
’k Ben niet gelijk al de andren.
ROSA.
't Is stee's de vrouw die het bezuurt. Blaar moest het mij behagennbsp;De kans toch eeiis te wagen.
Dan wil 'k tot echtgenoot... een man.
Een man! een man!
En ik!... Wat ben ik dan?
ÉM
-ocr page 60-48
LIEDERIK.
KLAAS.
O! het is verbazend.
Wat ze mij daar zegt.
Ik ben woedend, razend !
’k Heb daartoe wel recht. Maar ’k zal mij niet storennbsp;Om die zotte gril,
Wijl ik mij verlov'Mi Nog niet geven wil.
ROSA.
't Schijnt hem zeer verbazend, Wat ik heb gezegd ;
Hij is woedend, razend. Maar begrijpt het slecht.nbsp;Waarom zou ik hooreunbsp;Maar zijn minnegril.
Wijl ik mij bekoren Nog niet laten wil.
KLAAS.
Verhoor, verhoor mijn minneklagen. Neem een besluit.
ROSA.
Ik heb er een. KLAAS.
Ge schept vermaak in mij te plagen. ROSA.
O! neen!
KLAAS. Ja wel!nbsp;ROSA.
Ik zeg u neen.
KLAAS.
De schootiheid blijft niet eeuwig duren De jaren hebben snellen loop.
Men treurt vergeefs iu latere uren.
Zoo lang ik leef bewaar ik hoop.
Wij zouden bij malkandren Gelukkig zijn...
-ocr page 61-ROSA,
't Schijnt hem zeer verbazend, enz.
KLAAS.
Hoe! gij wilt een man tot echtgenoot!... Ik begrijp u niet... Wat ben ik dan?
ROSA, hem glimlachend aankijkende.
ROSA, als voren.
Dat zullen wij later weten. {Zij loopt schaterlachend heen, langs den rechterkant.)
Hé!... wat!... Dat zullen wij later weten !... O! daar moet ik uitlegging over hebben. {Loopt haar na. Op ditnbsp;oogenblik pet men langs de overgestelde \ijde Liederiknbsp;verschijnen, die \eer behoedzaam optreedt als vreesde hijnbsp;ontdekt te morden. Bemerkende dat niemand daar is, gaatnbsp;hij eene schrede terug naar den kant, langs maar hijnbsp;opgekomen ts.)
-ocr page 62-50
LIEDERIK.
7e TOONEEL.
LIEDERIK, WALTER.
LIEDERIK, ^acht naar buiten sprekende.
Kom spoedig!... er is niemand... [Walter treedt op met een dichtgebonden :{akje, waarin geld is, op den arm,nbsp;en welk hij eenigs\ins verbergt. Hij is arm gekleed ennbsp;heeft een breed geranden hoed op het hoofd.) Kom!...nbsp;(Liederik brengt hem tot in het midden des tooneels ennbsp;toont hem de woning van Stefaan.) Daar is het huis... Ganbsp;er binnen en verberg er dit zakje met geld achter het eenenbsp;of ander huisraad.
WALTER.
Goed... [Hij wil weg.)
LIEDERIK, hem weer houdende.
Wacht... Onthoud wel wat ik u bevolen heb; wanneer gij het geld zult. verborgen hebben, zult gij het eene ofnbsp;andere voorwerp brengen, ten bewijze dat gij uwe boodschap volbracht hebt.
WALTER.
Wees gerust... [Wil weer naar het huis gaan.)
LIEDERIK, hem nog weerhoudende.
Dan zult gij mij terstond komen terug vinden en mij het medegebrachte voorwerp ter hand stellen. . Intusschennbsp;zal ik de wacht houden... Gij hebt verstaan, niet waar?..nbsp;[Walter knikt.) Ga... [Walter begeeft i^ich naar het aan geduide huis. Aan de deur komende blijft hij eensklapsnbsp;staan, als iemand die eene gedachte krijgt.) Welnu!... waarom aarzelt gij?
WALTER, terug bij hem gaande.
Zeg eens, mijnheer, gij verzekert mij wel dat er voor mij geen gevaar is, niet waar?
-ocr page 63-51
TWEEDE BEDRIJF.
I.IEDERIK, hem voortstmvende.
Maar ga dan toch, bloodaard!... Als ik u neen zeg.
WALTER, teruggaande.
Goed dan. {Bij de deur komende legt hij \ijn oor tegen het slot en luistert om te weten of niemand in het huisnbsp;is. Licderik doet teekens van ongeduld. Alsdan opentnbsp;Walter de deur en treedt binnen.)
LIEDERIK, alleen rond\iende.
Eindelijk is hij binnen!... Ik zie niemand in den ganscheii omtrek... Mijn ontwerp zal gelukken... Stel'aan is afwezig...nbsp;Ah! ah! domme kinkel!. Gij waant te zegepralen, maarnbsp;terwijl gij u in uw geluk verheugdet, werkte mijne wraaknbsp;in het geheim... Weldra zult gij weten wat het is mij tenbsp;durven trotseeren en beleedigen... [Bekommerd.) Maar Walter blijft wel lang daar binnen... Wat doet hem vertoeven?...nbsp;Mijn hart klopt... is gejaagd, als ware ik beangstigd... {Walter weer op den drempel der deur \iende verschijnen, isnbsp;hij geheel verlicht.) O! God dank! daar is hij!... {Naarnbsp;hem gaande.) Welnu ?
WALTER.
Alles is volbracht naar uwe bevelen.
I.IEDERIK.
Het geld?..,
WALTER.
Is onder een oud koffer verborgen, in de achterkamer,
LIEDERIK.
En wat hebt gij medegebracht?
WALTER.
Dezen ijzeren hamer. {Geeft hem.)
LIEDERIK.
Opperbest!... {Hem nemende.) Geef hier... {Verbergt den
-ocr page 64-52
LtEDERIK.
hamer onder i^ijne kleeren.) Kom, laat ons nu spoedig van hier weg gaan, opdat ons niemand bemerke .. Aan de splitsing der baan zult gij mij verlaten en een anderen weg dannbsp;ik inslaan... Men mag ons niet te zamen zien... Kom!nbsp;kom! [Beide haastig af, langs maar ^ij gekomen waren.nbsp;Dit gansche tooneel geschiedt samen:^weerender wiji^e.nbsp;Klaas komt langs de overzijde terug en \iet de ttvee mannen na.)
KLAAS, alleen, eene wijl blijvende staan.
Eh! eh! wie is dat daar bij den heer rentmeester?... Ik ken dien man met zijn breedgeranden hoed niet... Hij isnbsp;niet van de landstreek... (Naar voren komende.) Ik hebnbsp;Rosa ingehaald ; zij lachte nog dat ze schokte en hoenbsp;kwader ik werd, zoo meer ze lachte en schokte... Maar iknbsp;heb het er niet bij gelaten ; zij heelt mij moeten verklarennbsp;wat zij wilde zeggen met ; « dat zullen wij later weten 1... »nbsp;Zij bedoelde daarmede dat zij een heldhaftig man tot echtgenoot wil... Ik heb haar begrepen, en mijn besluit isnbsp;genomen; ik zal een held worden, op de eene of anderenbsp;manier... [Men hoort gerucht tusschen de schermen, rechts.)nbsp;Eh ! wat is dat !... [Gaat naar achter en \iet.) Het zijnnbsp;de boeren reeds, die naar hier komen om den bruidegomnbsp;en de bruid naar de kerk en het wethuis te vergezellen.
KLAAS, BOEREN en BOERINNEN, dan STEFAAN.
KOOR.
Wij komen hier m.et groot genoegen, Ter eere van het huwelijkspaar,
Onz’ wenschen bij de hunnen voegen : Want zij verdienen dit voorwaar.
-ocr page 65-53
TWEEDE BEDRIJF.
DE VROUWEN.
Ze zien nu heden Hun liefdebedennbsp;Geheel verhoord ;
Zij hun hot harte Steeds vrij van smarte,
Met heil omgloord.
MANNEN EN VROUWEN.
Een zalig leven Zal God hun geven,
Tot ieders vreugd;
Zijn liefde toonen,
Om hen te loonen Voor hunne deugd.
Wij komen hier met groot genoegen, enz.
(Na het koor komt Stefaan op, van den achtergrond, en dringt tusschen de boeren door, om naar voren te komen.)
KLAAS.
STEFAAN.
ALLEN.
STEFAAN, links en rechts handen drukkende.
KLAAS.
ALLEN.
STEFAAN.
4
-ocr page 66-54
LIEDERIK.
gij allen; wij verdienen niet meer lof dan wie ook, wat niet belet dat wij u hartelijk danken. Maar veroorlooft mij,nbsp;vrienden, u een oogenblik te verlaten; de tijd der plechtigheid nadert en ik moet mij gereed maken om mijne goedenbsp;Berthilda te halen en naar het altaar te geleiden.
EENIGE DORPELINGEN.
Ga, Stefaan, ga! (Ste/aan af in ^i]ne woning. De boeren spreken in groepen. Klaas staat een weinig aan den eenennbsp;kant en \iet hem na.)
KLAAS.
Het gelukkigst oogenblik van zijn leven is dus daar !... Zie! ik ben geen benijder van ’t schoon weer; ik kan goednbsp;lijden dat de zon voor ieder in ’t water schijnt, maar alsnbsp;ik een ander zie bekomen wat ik zoo zeer betracht, dannbsp;loopt mijn hart over en schieten mijne oogen vol tranen.,.nbsp;{Rosa komt op en schijnt hem te \oelien; hem \iendenbsp;komt pa ongemerkt tot bij hem.) O! Rosa! Rosa!... hetnbsp;hangt maar van u af; wanneer zal ik dit geluk ook eens mogennbsp;smaken ?
ROSA, lachende.
Ik heb het u gezegd : « Zoodi’a gij man zult zijn! »
KLAAS, haar ^iende, kwaad.
Zijt ge daar weer, plaaggeest!
ROSA, verliefdelijk haren arm onder den \ijne stekende.
Kom! kom, zie niet zoo zuur en geef mij liever den arm.
KLAAS, haar willende afweeren.
Laat mij! laat mij!
ROSA, als voren, vleiend.
Zoudt ge nu zoo onbeleefd zijn, mij alleen te willen laten gaan?... {Ziet hem verleidend in de oogen.)
-ocr page 67-55
TWEEDE BEDRIJF.
KLAAS, bijna verlokt.
Niet te doen!...
ROSA, als voren.
Is dat nu de liefde die gij voor mij hebt?
KLAAS, tvankelend,
Daar ligt nu mijne standvastigheid alweer!... Welnu! kom, kleine duivelin! gij maakt misbruik van mijne zwakheid...
ROSA, ter ^ijde.
Ik wist het wel! (Stefaan komt terug met \ijn hoed in de hand en een ruikertje met linten aan het knopsgat.)
STEFAAN.
Ziedaar!... En thans mijn bruid...
loa TOONEEL.
DE VORIGEN, LUTGARDIS, BERTHILDA.
{Lutgardis verschijnt met hare dochter, die \ij aan de hand leidt ; Berthilda is in eenvoudig huwelijks gewaad.)nbsp;ALLEN, haar ajende.
Daar is Berthilda!... daar is de bruid! [De:{e groet.) STEFAAN, bij haar gaande.
O! Berthilda, gij zijt schoon!... Schooner dan ooit, en ik heb u lief!
BERTHILDA.
Ik ben diep ontroerd, Stefaan!
STEFAAN.
Ik ook, van liefde en geluk!
LUTGARDIS.
Welaan, kinderen, laten wij ons op weg begeven, {Ber-
-ocr page 68-56
LIEDERIK.
thilda geeft den arm aan Stefaan; de stoet vormt en stelt ^ich in beweging. Op ’t :{elfde oogenhlik verschijnen soldaten, met pieken gewapend, die :{ich op den achtergrondnbsp;gaan scharen. De stoet blijft gansch verwonderd staan.)
!!lt;= TOONEEL.
DE VORIGEN, LIEDERIK, SOLDATEN.
ALLEN.
Wat beteekent dat?... Soldaten!
LIEDERIK, optredende, tot den stoet.
Een oogenbliki... [Hij komt meer vooruit; de menigte ^iet hem nieuwsgierig aan.) Een droeve plicht gebiedt mijnbsp;deze plechtigheid te stooren... Dezen nacht is in het gra-velijk kasteel gestolen.
ALLEN.
Gestolen!... (Beweging.)
LIEDERIK, op de woorden drukkende.
Gestolen, ja!... Langs eene der vensters is een dief in een der vertrekken van den heer graaf ingebroken en heeftnbsp;er eene beurs ontvreemd, die twee honderd kronen bevatte.nbsp;(De dorpelingen toonen {ich verontwaardigd. Met in\icht.)nbsp;Dit verwekt uw aller verontwaardiging, niet waar?
ALLEN.
Ja! ja!... zeker!...
LIEDERIK
En te recht... Maar erger nog is, dat de dief, tot nog toe ongekend, iemand van deze landstreek zijn moet, dienbsp;gekend is met de inwendige gesteldheid des kasteels.
ALLEN.
Oh!
-ocr page 69-57
TWEEDE BEDRIJF.
LIEDERIK.
Doch, wie hij ook zij, het is te hopen dat hij in de handen der wet vallen en de gerechte straf ondergaan zal,nbsp;want in zijne haast of vergeteldheid heeft hij een werktuignbsp;achtergelaten, waarmede hij de inbraak gepleegd heeft... Zie!nbsp;[Hij toont den hamer hem door Walter overhandigd.)
Een hamer!...
LIEDERIK.
Een hamer, ja...
EEN DER BOEREN.
Maar ik bedrieg mij niet... neen... het is de hamer van Stefaan.
ALLEN.
Van Stefaan!
Laat zien... Inderdaad, ’t is de mijne.
LIEDERIK.
De uwe?
STEFAAN, kabn.
Ja,
LIEDERIK.
Dan houd ik u aan, onder beschuldiging van diefstal.
STEFAAN, ontsteld.
Van diefstal!... Ik?
ALLEN.
Hij!...
STEFAAN. 0 ! God... wat zegt hij daar! Ik als een dief!... Hij doet mij vreezen... Maar neen ! dit kan niet wezen. En men bedriegt zich hier, voorwaar. Ik sta verplet... Hoe ! zulke schande Op dezen dag !... Is ’t soms een droom ?nbsp;Ik in't gevang, in klnislerbanden, O ! zie, ik beef en schroom, |
LUTGARDIS, BERTHILDA. O ! God ! wat zegt hij daar ! Stefaan een dief!... Dat kan niet wezen. Maar neen, hij moet niet vreezen En men bedriegt zich hier, voorwaar. Ik sterf van angst!... O ! zulke schande Op dezen dag. .. Is 't soms een droom ? Hij in ’t gevang, in kluisterbanden ! 'k Bezwijk van vrees en schroom. |
58
LIEDERIK.
LIEDERIK, ter \ijde.
Mijn wraak begint, voorwaar !
En ongenadig zal ze wezen.
Ik zegde 't a, mijn macht tevreezen,
En thans verplet bevindt ge u daar.
Het hoofd gebukt van schaamte en schande. Al uw geluk was maar een droom ;
U wachten dra de kluisterbanden.
O 1 beef van vrees en schroom.
KLAAS, ROSA, DE BOEREN.
O! God, wat zegt hij daar ?
Stefaan een dief!... dat kan niet wezen; Zulk eene ramp is niet te vreezen.
En men vergist zich hier voorwaar.
Hij staat verplet om zulke schande Op dezen dag... Het is een droom.
Hij in ’t gevang, in kluisterbanden !
Hij beeft van angst en schroom.
O ! vrienden, neen, gij zult het niet gelooven !...
Steeds was mij de eer het meeste lief;
Gij zult me uwe achting niet onirooven,
Ik ben Stefaan... Ik ben geen dief I
En u, mijnheer, u zweer ik bij mijn leven.
Bij alles wat mij dierbaar is.
Ik heb die misdaad niet bedreven...
LIEDERIK, droog.
't Kan zijn, maar gij begrijpt gewis.
Ik doe wat mij de plichten hier bevelen.
Doorzoek het huis in alle deelen En breng dan wat ge daar vindt hier.
mannen in de
BERTHILDA.
O ! moeder, ’k sterf van smarte schier !
Berthilda, mijn vriendinne.
Die 'k teer en trouw beminne, Zie, 'k ben gerust van geest,
O! wees niet zoo bevreesd.
59
TWEEDE BEDRIJF.
LIEDERIK, ter \ijde.
Gij hoondet mij ten bloede Niet ongestraft, Stefaan,
Eu dra zal mijne woede Hier wrekend zijn voldaan.
Die zak, ja, is ’t... hij werd den graaf ontstolen En was daar in dit huis verholen ;
De dief was dus Stefaan.
STEFAAN, LUTGARDIS, BERTHILDA.
O! Hemel!...
Alles duidt hem aan. allen.
Een dief!... Stefaan !
STEFAAN
Neen, neen, o vrienden, hoort mij aan !
't Is waar, ja, alles pleit mij tegen.
Ik vinde niets tot mijn verschoon...
Hoe kwam dit geld in mijnen woon ?
Ik weet het niet ; ik ben verlegen.
Maar ’k ben onplichtig, heb geen schuld.
LIEDERIK, Streng.
Wat plicht gebiedt moet zijn vervuld.
Daaraan mag niemand falen.
Komaan, geen langer dralen;
Men voer hem weg, met wil of dwang,
Naar hel gevang.
ALLEN.
Naar het gevang! naar het gevang !
-ocr page 72-6o
LIEDERIK.
(Wachters komen, op een teeken van Liederik, vooruit, om Stefaan in hechtenis te nemen.)
LUTGARDIS, BERTHILDA, tot Liederik.
Genade, mijnheer, o genade !
STEFAAN, haar tveerhoudende.
Neen, neen ! ’k ben met geen schuld beladen;
Alleen wie schuldig Is Mag smeeken om vergiffenis.
LIEDERIK, tot de ngt;aehters.
Doet wat ik zeg En voert hem weg !
(De Tvachters nemen Stefaan vast; hij rukt ^ich los en omhelst vurig Berthilda en Lutgardis. Dan geeft hij \ichnbsp;gevangen, terwijl Berthilda radeloos de armen naar hemnbsp;uitstrekt en hem wil volgen.)..
-ocr page 73-6i
TWEEDE BEDRIJF.
LIEDERIK, alleen, ter \ijde.
Ga thans, o schurk! die trots al mijn vermogen,
Niet hebt gevreesd te voeren stoute taal,
Met schand belftan en 't hoofd gebogen.
Aan mij de zegepraal!
(Intusschen voeren de wachters Stefaan weg; de^e verweert :{ich; eensklaps, na de laatste woorden van Liederik, komt hij terug bij Berthilda en Lutgardis geloopen ennbsp;omhelst haar nogmaals.)
HERHALING VAN DEN SAMENZANG.
{Op een teeken van Liederik voeren de soldaten Stefaan met geweld heen, gevolgd door de boeren, terwijl denbsp;vrouwen \ich om Berthilda scharen, die machteloos in denbsp;armen harer moeder valt.)
EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.
EERSTE TAFEREEL.
Plaats in een bosch. Links, voortooneel, eene zodenbank. le TOONEEL.
WALTER, alleen.
{HU \it op de ^odenbank en is bepg met geld te tellen. Zijn hoed en stok liggen nevens hem.)
Drie... vier... vijf-en-twiiitig... Ja, de vijf-en-twintig kronen zijn er... Een fortuin voor mij, die nooit dan armoedenbsp;gekend heb... {Naar voren komende.) ’t Is zonderling!...nbsp;Dezen nacht nog zat ik wegens jachtovertreding in denbsp;gevangenis van het kasteel, toen plotseling de deur van mijnennbsp;kerker openging en een man binnentrad, die in de eenenbsp;hand een lantaarn in de andere een pistool droeg... Walternbsp;wilt gij de vrijheid weer? vroeg hij. — Ja. — Welnu,nbsp;ik kom u die geven. — Wat moet ik doen? zegde ik hem.nbsp;— Eene kleinigheid ; een mijner vrienden, nederig landbouwer, waarin ik belang stel, trouwt morgen; ongeweten wilnbsp;ik hem eene groote verrassing bieden. Men kent u niet;nbsp;heimelijk zult gij een geschenk, eene beurs met twee honderdnbsp;kronen in zijne woning brengen, terwijl hij afwezig is. —nbsp;Is dit alles? — Ja. — Ik neem aan. — Geen woord vannbsp;dit alles aan wie het ook zij, of de gevangenis, die iknbsp;thans voor u open, zal op u voor eeuwig dichtgemetseld
-ocr page 75-63
DERDE BEDRIJF.
worden. — Weest gerust. — Vijf-en-twintig kronen belooning wachten u. — Die persoon was M. Liederik, de rentmeester van den graaf... Men begrijpt... de vrijheid en eennbsp;schat, om een goed werk te verrichten... [Gaat \ijn hoednbsp;opletten en ^ijn stok nemen.) O! met vreugde zal ik mijnenbsp;vrouw en kinderen wederzien!... Vrij en rijk!... Ik haastnbsp;mij terug naar mijne woning te keeren. [Hij vertrekt langsnbsp;den linkerkant.)
TWEEDE TOONEEL.
KLAAS, alleen. Hij heeft eenen knuppelstok op den schouder, waaraan een pak kleergoed op fijnen rug hangt, en isnbsp;droevig.
Het is er mêe gedaan... Ver van hier, ga ik troost in mijn lijden zoeken... O! Rosa... Gij wilt dat ik een heldnbsp;zou zijn... Welnu! ik zal het zijn... Ik word soldaat; iknbsp;ga vechten, kappen, kerven; en w'anneer men mij een arm,nbsp;een been of wat anders zrd afschieten, zal ik het u zendennbsp;als een bewijs van mijnen moed... En als er geen brokskennbsp;meer van mij zal overblijven, zal ik terug komen om mijnnbsp;leven te slijten in dit dorp welk mij zag geboren wordennbsp;en waar ik gehoopt had mijn hair te zien vergrijzen... ofnbsp;uitvallen... Maar in ’t gcdruisch der wapens zal ik vergetennbsp;wat gij. Rosa, mij hebt doen lijden... O! de vi'ouwen!...nbsp;de vrouwen! [Stok en pak op de bank leggende.)
I
Wie zich aan de vrouw verstaat.
Weet haar doel te noemen.
Kent van haar den rechten draad.
Mag zich vast beroemen.
Zij werd ons tot leed en straf,
Op den hals geschoven.
Maar ik zie er ganse h van af.
Dat mag men gelooven.
-ocr page 76-64
LIEDERIK.
II.
Denkt ge dat een meid u mint,
O ! wat blijde zaken !
Maar ze weet u als een kind,
Kluchten wijs te maken.
Gij, de man, zijt goed in God,
Denkt niet aan haar liegen.
En ge laat, gerust in 't lot,
U gedurig wiegen.
Zoo is het, ja... maar ik zal mij met die vlaaien niet meer laten paaien... Ik zweer het bij St. Nicolaas,nbsp;mijn patroon, en dat is een groote heilige, al is hij innbsp;gezelschap van kerstekinderen... (Gaat :{ijn stok en pak weernbsp;opnemen.) ’t Is toch spijt!... Want Rosa is zoo schoon,nbsp;zoo bekoorlijk!... (Legt \ijn pak op den rug. Rosa verschijnt rechts en toont \ich blij hem te i^ien.)
Ah! daar is hij!
3^ TOONEEL.
KLAAS, ROSA.
Is het waar. Klaas, wat ik vernomen heb?
KLAAS.
Rosa hier!
ROSA.
Is het waar dat gij 't dorp verlaat?
KLAAS.
Ja, ’t is waar, ik vertrek.
ROSA.
En waar gaat gij heen?
-ocr page 77-65
DERDE BEDRIJF.
KLAAS.
Zoo ver mijne beenen mi) dragen kunnen... naar het einde der wereld.
ROSA.
En wat gaat gij daar doen?
KLAAS
Soldaat worden!
ROSA, de handen bijeen slaande.
Soldaat!...
KLAAS, het pak toonende.
Zie ! daar is reeds pak en zak!
ROSA.
En gij zoudt mij dit verdriet kunnen aandoen %
KLAAS, verwonderd.
O! bij voorbeeld... Ik u verdriet aandoen, terwijl ik vertrek om niet langer ’t verdriet te hebben dat gij mij doetnbsp;onderstaan !
ROSA.
Uw Roseken verlaten, dat u zoo bemint!
KLAAS, :[ijn pak neerleggende.
Wat!... gij bemint mij!
ROSA, lieftallig.
Och! gij weet het wel, boosaardige! en daarom quot;zijt gij zoo wreed.
KLAAS.
Maar hebt ge nu van uw leven!.. Ja ik heb pak en zak opgenomen, omdat ge mij verstoot, en nu ik reisvaardignbsp;ben, komt ge mij zeggen dat gij mij bemint.
ROSA.
Ja, maar nu zie ik, dat gij het niet verdient!
-ocr page 78-Hoe durft gij ’t zeggen?... Ik, die u altoos zoo genegen
Kom, Klaasje lief!... blijf hier, bij mij, bij uw Roseken... (Steekt haren arm onder den \ijne en glimlacht hemnbsp;verleidelijk aan.
O! ik laat u niet gaan... Wat zouden de menschen wel van mij zeggen ?
KLAAS, terugkeerende.
Zoo! zoo!... Gij vreest het zeggen van de menschen... Maar toen ge mij zoo onbarmhartig voor den aap hieldt
67
DERDE BEDRIJF.
en de menschen om mij lachten, wat deedt gij dan?... Mée lachen niet waar ?
ROSA.
Welke lastering !
KLAAS.
Ik luister naar niets meer... Vandaag bemint ge mij, morgen zult gij mij weer den rug toekeeren... Ik ben datnbsp;spel moede en het beste is dus dat ik vertrek.
ROSA.
Gij ondankbare!
KLAAS.
Al langer hoe schooner! .. Nu ben ik een ondankbare... Zeker voor al het plezier welk gij mij hebt aangedaan ?
ROSA.
Was ik voor acht dagen niet steeds bij u aan den dans?
KLAAS.
Ja, maar daags nadien liet gij mij weer loopen,
ROSA.
En dezen morgen, toen wij naar de bruiloft van Stefaan en Berthilda gingen, aan wiens arm was ik dan?
KLAAS.
Aan den mijne, dat is alles waar; doch eene halve uur later liet gij mij los en daar stond ik alweer eens te gapen...
ROSA.
Ik liet u, om de arme Berthilda en hare goede moeder te gaan troosten.
KLAAS.
Daar kon ik bij zijn.
ROSA.
Och kom, hebt gij, mannen, verstand van troosten.
-ocr page 80-LIEDERIK.
Uitvluchten, uitvluchten, anders niet... Een ezel stoot zich geen twee malen aan denzelfdeii steen, terwijl ik mijnbsp;reeds te dikwijls gestooten heb.. Maar men zal mij nietnbsp;meer beet krijgen... Vaarwel dus en wees gelukkig!
Vaarwel ! die mij bekoort,
0 I Rosa !
'k Verlaat voor goed dit oord ;
O ! Rosa I
'k Zal later u misschien,
Gelukkig wederzien.
O Rosa!
'kWil in dit dorp niet langer meer vertoeven, Dat mij toch geeiie vreugde biedt
Ach, zoudt ge uw Roosje zoo bedroeven, Boosaardge, dat u geerne ziet ?
Dit zegt ge thans, maar al dit praten,
Is vruchteloos eu kan niet baten.
Want ik geloof u niet.
Ik min u. Klaas, wil mij aanhooren.
KLAAS.
Nu zegt ge ja, maar morgen neen.
Kom, wees niet boos,
Gy zult mij niet bekoren, Het is beslist, ik ga hier heen.
-ocr page 81-Ik word soldaat, wat heerlijk leven !
Mij wachten thans vermaak en eer ;
Ten strijde zal ik mij begeven,
En ’k keer met roem beladen weer.
Maar zie ik haar, helaas ! weer aan,
Dan voel ik schier mijn lust vergaan,
Ze is toch zoo schoon !... de duivelinne 1...
O ! blijf, ik zal u steeds beminnen...
Gij zegt dit, maar...
Ik zweer het u!
69
Is 't waar?
KLAAS, toegevender. ROSA.
ROSA.
Zijn besluit is thans genomen En terug er op te komennbsp;Vindt hij spot, dat doet hij niet.nbsp;Ilij vertrekt en zonder dralen,nbsp;Laat zich niet meer overhalen.
O! voor mij wat groot verdriet !
O! kondet gij eens in mijn harte lezen.
En zien wat gij mij lijden doet!
Zij weent!... .Ach! zou het waar dan wezen? Maar neen, ik ken haar al te goed.
Heb ik u soms al iets misdreven,
O! Klaasje, wil het mij vergeven,
Ic Heb reeds genoeg geboet.
Zoo lang het duurt.
ROSA.
Het zal niet meer gebeuren;
Vertrek dis niet.
Neen, 'k maak mij weg!
Ik word soldaat, welk heerlijk leven !
Mij wachten thans vermaak en eer.
Ten strijde zal ik mij begeven.
En ’k keer met roem beladen weer !
-ocr page 83-ROSA.
0! blijf ik zal u] steeds beminnen 1 KLAAS.
Gij zegt dit, maar...
Is ’t waar ?
ROSA.
U! ja...
KLAAS.
Welnu. .
ROSA.
Welnu?
KLAAS, sprekende. Vaarwel die mij bekoort, enz.
SAMEN.
KLAAS. nbsp;nbsp;nbsp;ROSA,
Mijn besluit is thans genomen, enz. | Zijn besluit is thans genomen, enz,
Neen, zeg ik, er is niets meer aan te doen... Ik ga... het is beter nu er een einde aan te stellen dan later. {Wilnbsp;weg.
-ocr page 84-Ik luister naar niets meer... Vaarwel, Rosa, en als ge mij waarlijk lief hebt, denkt dan al eens aan den armennbsp;Klaas, die u zoo lang tot speelbal gediend heeft. [Rukt ^ichnbsp;los en loopt heen, links.) Vaarwel! (Af.)
ROSA, roepende.
Klaas !... Klaas!.,. o ! ik sterf van verdriet 1
Daar zit ik nu lief, alleen... als eene bedrukte Magdalena !... [Hare tranen schielijk afwisschende en beraden opstaande.)nbsp;Welnu! hi) heeft gelijk... Ja, zoo zijn wij, vrouwen... Omdat wij jong en schoon zijn, denken wij ons alles toegelaten bij de mannen... wij vinden er behagen in hen metnbsp;onze pronkziekte te kwellen en te plagen... Maar eensnbsp;komt er een dag, dat de mannen, door onze grillen ennbsp;luimen vermoeid, ons den rug toekeeren, en dan... o I dannbsp;roepen wij; helaas! och God! maar ’t is te laat en welnbsp;besteed... {Weer droevig.) En nu is Klaas weg!... O ! datnbsp;zal ik niet overleven... {Roepende.) Klaas !... Klaas!... {Zijnbsp;luistert. Poos.) Niets meer... Hij is reeds ver weg...nbsp;{Weenend). Oh! oh! oh!... Ik zal er van sterven, dat isnbsp;zeker. {Weenend af, rechts.)
-ocr page 85-73
DERDE BEDRIJF.
5e TOONEEL.
LUTGARDIS, BERTHILDA.
(Lutgardis, hare dochter ondersteunend, die ^eer neerslachtig en bleek is, komt langT^aam op, van den linkerkant.)
LUTGARDIS.
Wees moedig, kind... God, zal niet dulden, dat Stefaan veroordeeld wordt.
BERTHILDA.
God, moeder, beproeft ons wel zwaar !
LUTGARDIS.
Zwijg, Berthilda, spreek zoo niet... Gods besluiten zijn ondoorgrondelijk en wij hebben het recht niet te morren.
BERTHILDA.
Vergeef mij, goede moeder ; smart en droefheid doen mij dwalen.
LUTGARDIS.
Stefaan is onplichtig, niemand twijfelt er aan, ondanks de schrikkelijke omstandigheden die tegen hem pleiten; maarnbsp;weldra zal zijne onschuld openlijk voor het gerecht blijken.
BERTHILDA.
Ik hoop het, moeder, maar wat ik ook doe, om mij gerust te stellen, het is mij zoo bang om het harte...
LUTGARDIS.
Nogmaals, heb moed.
BERTHILDA.
Wie toch zal verklaren hoe de hamer van Stefaan in het kasteel en het geld in zijne woning gevonden werden !
I
-ocr page 86-74
LIEDERIK.
LUTGARDIS.
Laat ons hopen, dat de rechtbank dit geheim zal weten te ontsluieren en ons Stefaan wedergeven.
BERTHILDA, weenend.
O ! moeder, ik lijd !... ik lijd !...
LUTGARDIS.
Geliefde dochter!... [Omhelst haar.) Waarom uwen geest zoo folteren ?... Ook ik lijd, doch de hoop maakt mijnbsp;sterk... Welhaast misschien zal ons leed vergeten zijn ennbsp;plaats gemaakt hebben voor de vreugde.
BERTHILDA.
Dank, moeder, om uwe troostvolle woorden; gij tracht mij een moed in te boezemen, dien gij zelve niet bezit...nbsp;Uwe eigene woorden verraden uwe onzekerheid.
LUTGARDIS, verlegen.
Kom, Berthilda, laat ons niet langer hier biijven... en naar de dorpsplaats gaan, waar over het lot van onzennbsp;dierbaren Stefaan moet beslist worden. (Wil haar medevoeren.)
BERTHILDA.
Moeder, laat mij nog eenige stonden hier alken, op deze plaats die zoo overeenstemt met de droefheid van mijnnbsp;gemoed... Ik zal u weldra komen vinden.
LUTGARDIS.
U alleen laten!
BERTHILDA, droevig glimlachende.
Wees gerust, lieve moeder, slechts eenige stonden... (Zij gaat op de bank :{itten.)
LUTGARDIS, ter \ijde, eene traan afwisschende.
Arm meisje!... (Luid.) Zooals gij wilt, Berthilda... Draal echter niet te lang... (Zoent haar. Zij vertrekt, langs
-ocr page 87-75
DERDE BEDRIJF.
den rechterkant, nogmaals een blik op Berthilda werpende, die mijmerend ^it. Ter \ijde) O ! God, geef dat mijnenbsp;hoop verwezenlijkt worde voor het geluk van mijn kind...nbsp;[Aj.)
6e TOONEEL.
BERTHILDA, alleen, dan LIEDERIK.
BERTHILDA, alleen.
Goede moeder !... Zij poogt mij moed en kracht in te boezemen, terwijl zij zelve onder de smart gebukt gaat...nbsp;Ja, meer dan eens reeds zag ik haar in ’t geheim eenenbsp;traan weg wisschen... Arme moeder!... Zij ook heeft Ste-faan lief, en de slag, die hem trof, viel op ons aller hartennbsp;neer... {Opstaande.) O! God zal niet gedoogen dat Stefaannbsp;veroordeeld wordt, want hij is onplichtig, ik ben er vannbsp;overtuigd... En nogtans, hoe meer wij het uur naderen,nbsp;waarop mijn geliefde voor het gerecht zal verschijnen, hoenbsp;meer dringen angst en vrees in mijn gemoed... Indien zijnenbsp;onschuld eens niet erkend wierd, indien eens de rechtersnbsp;een vonnis velden... [Liederik verschijnt, rechts, en nadertnbsp;haar ongemerkt.) O God! God!... Wie toch zal Stefaannbsp;redden ?
LIEDERIK, ^acht.
Ik, Berthilda.
BERTHILDA, ontsteld.
Hemel!... Gij, heer rentmeester?
LIEDERIK.
Ja, ik, indien gij wilt.
BERTHILDA, verwonderd.
Indien ik wil, mijnheer!... O! spreek... Wat het ook zijn moge, ik zal het doen, want om hem te redden vannbsp;de schande zou ik mijn leven geven.
-ocr page 88-76
LIEDERIK.
LIEDERIK.
BERTHILDA.
LIEDERIK.
BERTHILDA.
LIEDERIK.
I.
Om in armoe steeds te leven,
Heeft natuur u toch op aard, Zooveel schoonheid niet gegevennbsp;Aan een teeder hart gepaard.
Beter lot is u beschoren ;
Spreek, Berthilda, spreek gebied: Wilt ge in pracht en weelde gloren ?nbsp;Wat gij wenschen kunt geschiedt.
BERTHILDA.
Waarom mij hier van pracht en weelde spreken?
Mijn harte heeft daarop geen zin.
Denk aan Stefaan... Mag ik u smeeken.
Wat moet ik doen voor hem dien ik bemin?
LIEDERIK.
Een stond geduld, o dierbre schoone ! Wil vooralsnog niet ongerustnbsp;U voor zijn lot hier töonen.
Dewijl het in uw hand berust.
-ocr page 89-77
DERDE BEDRIJF.
II.
Wilt ge boven al de schoonen Als de schoonste zijn geroemd,
U zien hulde en eer hetoonen En vorstinne zijn genoemd;
Wilt gij heerschen en regeeren ?
Spreek, Berthilda, spreek, gebied;
Alles wat ge kunt begeeren.
Wat ge wenschen kunt geschiedt.
BERTHILDA.
Die taal, mijnheer...
LIEDERIK.
Is gansch oprecht. BERTHILDA.
'k Begrijp niet wat gij zegt.
Wees dus zoo goed, wil mij verklaren,..
LIEDERIK.
Wat ik u moet veropenbaren.
Geloof, Berthilda, is niet slecht.
Een teer gevoel, voor Ieders blik verholen. Ligt in mijn hart verscholen.
En dit geheim, verneem het nu ;
Sinds lang, Berthilda, min ik u.
BERTHILDA, verbaasd.
Wat hoor ik, God 1
Ja, ’k min u teeder 1 BERTHILDA, wegdein^ende.
O ! zwijg, mijnheer !
LIEDERIK.
Aanhoor me thans. Geloof mij, min me weder ;
Mijn schatten leg ik aan uw voeten neder.
Wat ik bezit behoort u gansch.
-ocr page 90-BERTHILDA, :{ich ver wij derende. Laat mij hier henengaan.
LIEDERIK, haar weerhoudende. Een woord nog...
BERTHILDA, als voren. Neen !...
LIEDERIK.
O ! wreede schoone. Kunt ge aldus mijn liefde loonen,nbsp;Wanneer ’k u glans en rijkdom bied ?
-ocr page 91-79
DERDE BEDRIJF.
BERTHILDA.
'k Verlang die niet.
SAMEN.
BERTHILDA. nbsp;nbsp;nbsp;LIEDERIK.
Verhoor mijn smeeken, enz. nbsp;nbsp;nbsp;| Er baat geen smeeken, enz.
Weerhoutl me mij thans niet meer En laat mij gaan, mijnheer.
Waarom nog aan Stefaan nu denken,
Hem uwe liefde schenken?
BERTHILDA.
Hij lijdt... is arm, maar 'k min Stefaan.
'k Zal u met eer en prarl.t bel.aan En dus...
Laat af!
BERTHILDA, verheugd.
Stefaan!
LIEDERIK, ontsteld.
» Stelaan!
Ja, ik, die uwe venmeeile woorden Eu uwe plannen hoorde;
Ik, die u kende laag van aard.
Doch niet hoe zeer ge dit wel waart I
8o
LIEDERIK.
BERTHILDA, smeekend.
Stefaan!
LIEDERIK.
Ge durft mij nog versmaden!
Ik, die u redden wilde eu haar met glans beladen.
0! ja, ge schonkt uw schatten, uwe hand Ten prijze harer min, ten koste mijner schand!nbsp;{Berthilda teeder in den arm nemende.)
Kom, Berthilda, zonder vreezen,
't Harte kalm, gerust van geest;
Voor 't gerecht wordt dra bewezen,
Wie de booswicht is geweest.
Ons gansche lot Berust in God !
LIEDERIK, spottend.
Moet gij alleen op hem betrouwen,
Is hij alleen uw toevluchtsoord.
Dan zult ge ras het u berouwen.
Ah! ah! ah! ah!... 'k moet lachen, op mijn woord!
01 vriend, laat ons van hier vertrekken...
Hij maakt mij bang. nbsp;nbsp;nbsp;'
Hij kan in mij slechts afschuw wekken.
LIEDERIK.
Ah! ah ! ah !
Ga! ga! weldra wacht u ’t gevang.
STEFAAN.
Kom, Berthilda, zonder vreezen, enz.
SAMEN.
STEFAAN. Kom, Berthilda, zonder vreezen, ’t Harte kalm, gerust van geest ;nbsp;Voor 't gerecht wordt dra bewezennbsp;Wie de booswicht is geweest. |
BERTHIDA. Neen, Stefaan, ik zal niet vreezen. Ik ben kalm, gerust van geest;nbsp;Geve God dat word’ bewezennbsp;Wie de booswicht is geweest. |
8i
DERDE BEDRIJF.
LIEDERIK, ter \ijde, dreigend.
Schijnt ge nog gerust te wezen,
Kalm te zijn van hart en geest Weldra zult ge siddren, vreezen,
Wen men u het vonnis leest.
(Stefaan en Berthilda vertrekken spoedig, arm aan arm, langs den rechterkant, een verachtenden blik werpende opnbsp;Liederik, die hen stoutmoedig aanschouwt, en daarnanbsp;luidruchtig, spottend lachende, het tooneel verlaat, ^oodranbsp;^ij verdwenen ^ijn.)
EINDE VAN HET EERSTE TAFEREEL.
Verandering in het zicht.
TWEEDE TAFEREEL.
De dorpsplaats. Rechts, het wethuis met hoog verheven stoep, waar men op gaat langs een dubbelen trap van 7nbsp;of 8 treden. Voor den stoep, midden het tooneel, eenenbsp;groote tafel met lang ^wart of rood tapijt -behangen ennbsp;schrijfgerief op. Links en rechts hui-^en en boom'cn.
ROSA, DORPELINGEN, WACHTERS, daarna DE GRAAF, LIEDERIK, RECHTERS, dan LUTGARDIS, BERTHILDA, STEFAAN.
(Bij 't opgaan der gordijn staan op den achtergrond talrijke wachters met pieken; nabij de tafel houden viernbsp;hellebardiers de wacht. Links de dorpelingen, die doornbsp;soldaten op eerbiedigen afstand worden gehouden, :^oodat
82
LIEDERIK.
het midden des tooneels vrij blijft. De poort van ’t ivethuis wordt geopend; de graaf verschijnt, gevolgd door Liederiknbsp;en vier rechters, op den stoep; de boeren ontblooten fclinbsp;het hoofd. Algemeene stilte. De graaf, Liederik en denbsp;rechters komen langhaam den trap af; op dit oogenbliknbsp;treden Lutgardis en Berthilda, het hoofd op de borstnbsp;gebogen, langs den linkerkant voorplan, op, en dringennbsp;door de menigte; Stefaan volgt haar. Den graaf luiende,nbsp;werpen de beide vrouwen :{ich geknield voor hem.)
LUTGARDIS, BERTHILDA, smeekend.
Genade, heer graaf!... Genade !
LIEDERIK, barsch, tusschen beiden springend.
Weg van hier!... Geene genade voor de schurken!... Recht moet geschieden. (Bij de boeren heerscht deelnemendenbsp;ontroering.)
DE GRAAF, tot Liederik.
Laat af, heer Liederik... (Zacht tot de twee vrouwen, terwijl de^e \ich met wraakzucht op het gelaat verwijdert.)nbsp;Staat op, goede vrouwen. (Helpt haar rechtkomen.) Iknbsp;hoop dat Stefaan u zal teruggegeven worden, maar eenenbsp;misdaad is gepleegd en het gerecht moet zijnen loop hebben...nbsp;(De rechters hebben z^^h naar hunne plaatsen begevennbsp;achter de tafel; de middetizetel blijft open voor den graaf.nbsp;Lutgardis en hare dochter keeren terug bij Stefaan, dienbsp;haar vurig de handen druilt. Op Liederik's gelaat is boosaardige voldoening te lezen. De graaf begeeft {/cA naarnbsp;zijne plaats, doch blijft staan.) De taak der rechters vangt aan...nbsp;Stefaan!... (Deze 'richt zich 'naar de tajel.) Stefaan, eene zwarenbsp;beschuldiging drukt op u; om reden van uw vroeger gedragnbsp;heb ik u niet in de gevangenis willen werpen, op voorwaarde dat gij uw woord geven zoudt, niet te vluchten.nbsp;Gij zijt gebleven; dit pleit in uw voordeel. Doch ik zelfnbsp;heb uwe zaak onderzocht en bevonden dat alles u beschuldigt. Wat hebt gij te zeggen ter uwer verdediging ? [Beweging van nieuwsgierigheid.)
-ocr page 95-83
DERDE BEDRIJF.
STEFAAN, met vaste stem.
Dat ik onschuldig ben, heer graaf.
DE GRAAF, Streng.
Bedenk u wel.. Herkent gij dezen hamer? {Toont hem.) STEFAAN.
Ja, het is de mijne.
DE GRAAF.
Hoe kwam hij in t kasteel ?
STEFAAN.
Ik weet het niet, heer graal, zoo min als ik weet hoe het geld in mijne woning is gekomen. Ik moet het slachtoffer zijn eener ecrlooze kuiperij.
DE GRAAF.
STEFAAN.
Wie verdenkt gij! Niemand.
DE GRAAF, Steeds Streng.
Gij ziet, Stefaan, alles beschuldigt u... Maar luister ; ik wil goedertierend jegens u wezen. Beken uwe misdaad ennbsp;ik schenk u volle genade.
STEFAAN.
Heb dank, heer graaf; maar liever de levenslange opsluiting, dan die schande... Ik herhaal, ik zweer hier voor God en de menschen, dat ik onplichtig ben. (Men ^iet Klaas,nbsp;links, tusschen de menigte verschijnen ; hij is ademloos ennbsp;wordt gevolgd door Walter, d.ie met hem doordringt.)
DE GRAAF.
Wie zou dan de plichtige kunnen zijn ?
WALTER, vooruitkomende.
Die man, daar ! {Toont Liederik.)
84
LIEDERIK.
LIEDERIK, verslagen, ter T^ijde.
Hemel !
ALLEN.
Wat zegt hij !... (Groote opschudding. Liederik staat als aan den grond genageld; de graaf beschouwt hemnbsp;en daarna Walter ongeloovig. Stefaan, Berthilda, Lut-gardis schijnen vol hoop. Rosa is Klaas genaderd ennbsp;ondervraagt hem in ’t stil. Walter staat, met den hoednbsp;in de hand, te wachten dat men hem ondervraagt. De boerennbsp;pjn nieuwsgierig.)
DE GRAAF, Streng, tot Walter.
Wie zijt gij, die zoo vermetel den heer Liederik van eene schandige misdaad durft beschuldigen ?
WALTER.
Wie ik ben, heer graaf?... Degene die op bevel van dien man een zak met geld in de woning van Stefaan heb gebracht en verborgen en er een hamer uit medegenomen,nbsp;dien ik hem ter hand heb gesteld.
LIEDERIK, bleek.
Hij liegt !... hij is een schaamtelooze lasteraar !
WALTER.
Hoe!... ik lieg en laster?... Wie heeft mij dezen nacht uit de gravelijke gevangenis gehaald?... Gij!... Waarom?...nbsp;om mij onder den dekmantel der weldaad met eene boodschap te gelasten, die ten doel had een mij ongekend ennbsp;braaf jongeling in oneer en schande te dompelen.
DE BOEREN, verontwaardigd
Oh !
LIEDERIK.
Gij liegt! .. Ik ken u niet!
-ocr page 97-85
DERDE BEDRIJF.
DE GRAAF.
Een oogenblik... (Tot Walter.) ’t Bewijs van dit alles ? WALTER.
’t Bewijs ?
LIEDERIK, ipeer stoutmoedig.
Ja, ’t bewijs... ’t Bewijs, schurk !...
WALTER.
Ziehier, heer graaf... Toen ik ’t geld in Stefaan’s woning gedragen had, ging de zak open en viel er een brief uit.
DE GRAAF. ,
Inderdaad, er was in den zak een brief, dien ik aan den heer rentmeester gericht had.
WALTER.
Welnu, ziehier dien brief. [Overhandigt hem.)
DE GRAAF, hem nemende.
Het is de brief, ja...- [Tot Liederik.) Welnu, heer Liederik? LIEDERIK, stamelend.
Mijnheer... de graaf... ik... Genade, mijnheer, genade!
DE BOEREN.
Hij!... de misdadiger!
STEFAAN.
O! God, heb dank, ik ben gered!
DE GRAAF, tot Liederik.
Genade!... Gij waart het dus?,.. En waarom beschul-digdet gij een onplichtige?
' LUTGARDIS.
Om met mijne dochter te trouwen, die ik hem geweigerd had.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6
86
Hemel! Ellendige!
LIEDERIK.
BERTHILDA.
DE GRAAF.
LIEDERIK.'
Genade! genade!
DE GRAAF, tot de rvachters.
Men voere hem weg! (De wachters maken \ich meester van Liederik, die met gebogen hoofd fch laat wegvoeren.nbsp;De rechters verlaten het tooneel. De dorpelingen ^iennbsp;Liederik met verontwaardiging na en scharen fch dannbsp;rond Stefaan en Berthilda, bij wie de graaf gegaan is.)
KLAAS.
Ja, Rosa, op weg haalde ik dien man in; ik verhaalde hem de aanhouding van Stefaan, op ’t oogenblik dat hijnbsp;ging trouwen; toen verbleekte hij en zegde dat hij ’t geldnbsp;op bevel van dien schurk in de woning van onzen vriendnbsp;had gedragen... Wij keerden terstond terug en kwamen gelukkiglijk op tijd om Stefaan van de gevangenis te redden.
ROSA.
Braaf, Klaas!... En vertrekt gij nu nog?
KLAAS.
Neen... als wij trouwen.
ROSA, hem op de wang tikkende.
Hoe eerder hoe liever!
KLAAS.
Top !... aangenomen !
DE GRAAF, weer in ’t midden.
Ja, Stefaan, van heden af zult gij mijn rentmeester zijn.
-ocr page 99-87
DERDE BEDRIJF.
STEFAAN.
Mijnheer de graaf...
KLAAS.
Klaas stel ik aan als opzichter mijner bosschen en landerijen... (Blijdschap van Klaas en Rosa.) Wat u betreft, Walter, ik zal u en uw gezin indachtig wezen.
ALLEN.
Leve Mijnheer de. graaf!... Heil Stefaan en Berthilda !
DE GRAAF.
Nog heden, Stefaan, zult gij met uwe Berthilda in den echt vereenigd worden.
ROSA, stil tot Klaas.
En onze beurt zal weldra komen. (Hij omhelst haar.)
KOOR.
Leve bruid en bruidegom!
Heil en zegen
Op hun wegen Wenschen wij hun allegaar ;
Hoog geprezen
Moet het wezen 't Zoo verdiend beloonde paar.
Heil ! ’t Minnend paar.
(Gedurende het koor neemt de graaf Berthilda bij de hand en geleidt haar, gevolgd door Stefaan en 'Lutgardis,nbsp;naar den achtertrap van den stoep, dien ^ij optreden omnbsp;het wethuis in te gaan. De boeren :^waaien met hunnenbsp;hoeden; de boerinnen met hare pakdoeken. Tafereel waarop de gordijn valt.)
EINDE.
-ocr page 100- -ocr page 101- -ocr page 102- -ocr page 103-. nbsp;nbsp;nbsp;V
.♦'
üi
/:. J'*
■'jv^ -T-v--- . *«*■' •
'^1^..-.-. quot;J^-.
' ‘-'ié
Kt ' nbsp;nbsp;nbsp;i-« vquot; ^
“i r T‘gt;
ITHW »' nbsp;nbsp;nbsp;_ «
-VV- â–
â– '*'^^-fe:;'y-:.?':'-:f--r.K:A;-33:if - â– jv.;
■'*■■■*'lt;■:_!:‘gt;...-^quot; -*-fe,
â– â– ' nbsp;nbsp;nbsp;â– â– '-*. ::gt;''rf'-;;,gt;
■* ^ ,.J nbsp;nbsp;nbsp;,H- ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
%;%r«
M
â– \^T^
'W nbsp;nbsp;nbsp;’ '•gt;'
. ^4r ^ ’.
' ’'at lt;i/'xf f*'^:«‘’ nbsp;nbsp;nbsp;.
■'V. nbsp;nbsp;nbsp;p\—‘ Z'
éitó-r’^-;
?»T ,
% -iit
vaquot;
â– JA,
p#A