-ocr page 1-


BIBUOI HEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzameling tooneelstukken

nalatenschap van

Prof. Dr. J. te WINKEL

-ocr page 2-




1*




-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

R U Y B Tgt; A S.



-ocr page 6-

GEDRUKT EU DE ERVEN H. VAN MUNSTER amp; ZOON.

-ocr page 7- -ocr page 8-

P E R S o Bi E N.

itY BliAS.

DOK SALLUSTUS DD BAZAN.

DOK CeSAB de BAZAK-DON GXJBITAK.

DE GKAAE DE CAMPORAL.

DE MARKIES DE SAKTA-CRTTZ.

DE MARKIES DEL BASTO.

DE GRAAE VAK ALVA.

DE MARKIES DE PRIEGO.

DOK MAKUEL ARIAS.

MOKTAZGO.

DOK AKTOKIO UBILLA.

COVADEKGA.

GDiL.

EEK LAKKEI.

EEK ALCADE.

EEK DEURWACHTER.

EEK ALGUAZIL.

DOKKA MARIA VAK KEUBURG, KOKIKGIK VAK SPAKJE.

DE HERTOGIK VAK ALBUQUERQUE.

CASILDA.

EEKE DUEGKE.

EEK PAGIE.

Dames^ Edellieden, Raadsheeren, Pagies, Duegnes, Algnazils JPacliten, enz.

Madrid.

i6d...


-ocr page 9-

Hon ^allustud.


-ocr page 10-

PERSONEN,

ItUY BLAS.

DON SALLUSTUS DE BAZAN.

DON CESAB DE BAZAN.

DE MARKIES DEL BAST.

DE MARKIES DE SANTA-CllUZ.

DE GRAAF VAN- ALVA.

GDDIL.

EEN DEURWACHTER VAN HET HOE.

DE KONINGIN.

Edelliedeny Dames, Dugnes, Pagies,

liet Salon van Dana in het paleis des Koniugs, te Madrid. Prachtige meubels in den half-vlaamscheu smaak uit den lijd van itlips iv. Ternbsp;linkerzijde een groot raam met vergulde stijlen en kleine ruiten. Aan heidenbsp;zijden, in een los scherm, eene kleine deur, welke naar een binnenvertreknbsp;geleidt. Op den achtergrond een groot glazen schot met vergulde ramen,nbsp;en eene groote glazen deur, waardoor men in eene lange galerij komt.nbsp;Deze galerij , die het geheele tooneel langs loopt, is voor het oog verborgen door groote gordijnen, die van hoven tot beneden voor het glazennbsp;schot hangen. Een tafel, een armstoel en schrijfbehoeften.

Don SALLUSTUS komt door de kleine deur ter linkerzijde, gevolgd door BUY lLAS, en GUDiL, die eene cassette en verscheidene paketten draagt,nbsp;als gereed voor eene reis. J)oN sallusius is gekleed in zwart fluweel,nbsp;hofkleeding lt den tijd van kabel ii, met de orde van het Gulden Vliesnbsp;om den hals; over het zwarte kleed een rijken mantel van ligtjrroen fluweel, met gud geborduurd, en met zwart satijn gevoerd. Een degen metnbsp;groot gevest. Een hoed met witte vecreri. GuDiL is in het zwart, meteennbsp;degen op zij. Ruy blas is in liverei . bruine broek en rok of buis, vooralnbsp;gegalonneerd, rood met goud; blootshoofds en zonder degen.

-ocr page 11-

E E K S E BEDE IJ F.

EERSTE TOONEEL.

BON SALLUSTUS BE BAZAN, GUBlL, van tijd iot tijd IIUY BLAS.

BON SALLUSIUS.

Ruy Bias! ontsluit dat raam , en doe de zaaldeur digt.

(euy BLAS gehoorzaamt, en gaat vervolgens, op een teeken van bon sal-LUSTUS, door de achterdeur heen. Don sallustus gaat naar het raam.) Nog slapen ze allen, en reeds daagt het morgenlicht.nbsp;{Zich op eens tot ouniL Iceerende.)

Ha! t is een donderslag!.. Ik zie mijn magt verzwonden; Ik viel in ongen,; k word schandlijk weggezonden!

n dag deed me ondergaan k viel even diep als snel; Maar nog is t een geheim... bewaar het, Gudillnbsp;k Beken, de zaak was dwaas, vooral op mijne jaren.

Een lage kamermaagd mijn liefde te openbaren!

k Verleidde haar... nu ja! een vreeslijk ongeluk!

Maar Spanjes Koningin is moeilijk op dat stuk.

Door Haar begunstigd, heeft de deerne t durven wagen , Mij, met haar zuigling, bij den Koning aan te klagen;

k Ontving bevel, om haar te huwen; k weiger, en...

Daar meldt mij s Konings wil, dat ik gebannen ben. Gebannen!... Hoe! de vrucht van zoo veel rustloos slooven,

-ocr page 12-

Van zoo veel moeite en angst, me op eens te zien ontrooven! Ik, twintig jaren lang door t Hof ontzien, gehaat,

Wiens naam nog in elks hart een siddring achterlaat;

Ik , hoofd van t huis Bazan , die dag en nacht bleef pogen , Wat mijn aloud geslacht in aanzien kon verhoogen ;

Ik zie al wat ik droomde, al wat ik heb gedaan,

Al wat ik reeds bezat, als ij dien rook vergaan.

Mijn schoon en trotsch gebouw zie ik tot puin vervallen , En niets blijft me over dan het spotgelach van allen!

GUDiL.

Nog is het niet bekend.

DON SAI.LtISTUS

Maar morgen, morgen vroeg Zal men het weten, hoe de Koning mij verjoeg!

Dan zijn we op reis... o ja, ik wil Madrid verlaten:

k Verdraag mijn nerlaag niet voor t oog van die mij haten !

(Hij maakt met geweld zijn wambuis los.)

Gij haakt mij t kleed zoo digt, of ik een priester waar.

Ik hijg naar lucht; ik stik!

(Hij gaat zitten.)

Zij triomfeerde, maar

Ik graaf een diepe mijn, die vreeslijk zal ontploffen !

Gebannen !

(Hij staat op.)

GUDiL.

Wie toch. Heer! heeft u zoo fel getroffen?

DON SALLUSTUS.

De Koningin!.. Maar k zal mij wreken, Gudil!

Gij , die mijn meester waart, verstaat uw leerling wel.

Gij , die mij twintig jaar mijn plannen hielpt beramen ,

En zo ijvrig liebt gediend, wen zij tot rijpheid kwamen,

-ocr page 13-

H'quot;

Kent mijn gedachten , weet hoe ver mijn driften gaan ,

En hoe zij t woord van wraak in d echten zin verstaan. Z peilt een architect, wil hij zijn kunde staven,

Slechts met n enklen blik den put, door hem gegraven.

k Ga naar mijn Staten in Eastielje, want ik haak Naar stilte en eenzaamheid; k moet peinzen op mijn wraak.nbsp; Gebannen om een vrouw! U zij de zorg verbleven,nbsp;Dat wij in aller ijl naar Finlas ons begeven;

Maak al, wmt noodig is, tot ons vertrek gereed.

Ik geef inmiddels nog een last aan hem: gij weet,

Wien ik bedoel. Misschien kan hij mij dienstig wezen.

Nog ben ik meester hier, nog zal ik mij doen vreezen ,

Tot de avond wer verschijnt. Duldelooze pijn! Maar k zal mij wreken, en die wraak zal schriklijkzijn! nbsp;Gij vergezelt me op reis: uw raad komt mij te stade.

Ga heen en spoed u... maar dat niets mijn vlugt verrade! Ga, Gudil!

(GUWL buigl zich en vertrekt.)

DON SALLUSTUS, roepende.

Kny Bias !

RUT DL AS, sich aan de achterdeur verloonende.

Uwe Excellentie!

DON SALLUSTUS.

Hoor!

Daar ik me een andre woon dan dit paleis vorkoor.

Zult gij de vensters en de deuren sluiten ; morgen Geeft gij de sleutels wer.

Ruy BLAS, zich luigende.

Heer! k zal voor alles zorgen.

DON SALLUSTUS.

Na t hooren van de mis, keert straks de Koningin,'

-ocr page 14-

10

Door gindsche galerij , ter kleine hofzaal in :

Dat gij u daar bevind, wen zij voorbij zal treden.

RUY BLAS.

Senor! ik zal er zijn.

DON SALLUSXUS, aan het venster.

Ziet ge , op het plein beneden, Hem, die der wachten een papier toont? Geef dien mannbsp;In stilte een teeken, dat hij hier verschijnen kan.

Maar langs den kleinen trap.

(iiUY BLAS gehoorzaamt, don sallustus vervolgt, hem op de kleine deur ter regterzijde wijzende:)

Ga in t vertrek hierneven, Waar zich de kamerwacht bevinden moet. Zie even.

Of de alguazils van dienst reeds zijn ontwaakt.

KUY BLAS. {Ui} gaat naar de deur, opent ze half, en komt terug.)

6 Neen!

Nog slapen ze alle drie.

DON SALLUSTUS.

Ga dan in stilte heen, En zorg daar buiten, dat zich niemand herwaarts wende.nbsp;(don cesab de bazan treedt in. Hij heeft een hoed op, waarvan denbsp;bol is ingeslagen, en eerd grooten, gelapten mantel om, die alleennbsp;slordige kousen en gescheurde schoenen laat zien. Jij draagt een'nbsp;grooten degen op zij.)

{Op het oogenblik, dat hij binnenlreedt, zien hij en kuy blas elkander aan, en geven te gelijk, ieder van zijn kant, een blijk van verwondering)

DON sallustus, hen gadeslaande , ter zijde.

Hoe zien ze elkander aan!.. Zoo de een den ander kende!

(uur BLAS vertrekt.)

-ocr page 15-

11

TWEEDE TOONEEL.

DON SALLUSTUS, DON CESAR.

DON SALLUSTUS.

Ha! zijt gij daar, bandiet!

DON CSAK.

Ja, neef! daar ben ik.

DON SAHSTUS.

t Is

Mij waarlijk groot vermaak, u, schande en ergernis Van t huis Bazan, gelijk een beedlaar hier te ontmoeten.

DON CSAB, iuigende.

De toon, waarop ge uw neef zoo vriendlijk wilt begroeten. Verrukt mij , inderdaad!

DON SALLUSTUS.

Men weet, hoe ge u gedraagt.

DON CSAR, hoogst leleefd.

En k hoop, dat mijn gedrag Uwe Edelheid behaagt?

DON SALLUSTUS.

Ik heb , waar t noodig is , u daarom aanbevolen.

Don Charles de Mira werd zekren nacht bestolen;

t Was die vr Paschen. Men ontnam hem, zeer bedaard. Zijn leren kolder en zijn rijk gedreven zwaard;

Maar, daar hij ridder van Sint-Jakob was, zoo lieten Zij hem zijn mantel toch, die schelmen!

DON CSAE.

Die bandieten!

Maar zeg, waarom?

DON SALLUSTUS.

Omdat... zeer mooglijk , dat gij t weet!.. Het ordeteeken was gestikt op t mantelkleed...

Wel nu, wat zegt gij van die schanddaad?

-ocr page 16-

12

DON CESAB.

DON OESAB.

Och ja, als gij het dan wilt weten.

Ik was er bij. Maar k heb mij-zelven niet vergeten Bij uw Don Charles; k gaf slechts raad in dat geval:

Ik raakte hem niet aan.

O Dit is nog niet al.

Toen gistren nacht de maan reeds vroeg had uitgeschenen , Drong daar op eens een troep naar t Groote Marktplein henen.nbsp;Het was een hoogst verdachte en havelooze schaar.nbsp;Blootshoofd en ongeschoeid. Zij woelde door elkaar,

En viel de wacht aan, die zich weldra zag verjagen.

Gij waart er bij !

DON OESAB. .

Heer neef! k moet u verschooning vragen.

Ik acht mij steeds te hoog voor zulk een laag gevecht:

Don Csar meet zich niet met dienaars van t geregt.

Maar k was er toch; t is waar!--Ik liep, in de eigen stonde Van t helsche gruwelstuk, de gaanderij in t rondo.

En maakte er verzen op het nachtlijk ongeval.

Men sloeg cr fiksch op los.

DON SALLUSTUS.

Maar dit is nog niet al. Heel Frankrijk weet, hoe gij, geholpen door uw vrinden,

-ocr page 17-

13

Tot zekre ontvangerskas den toegang wist te vinden,

Al had ook geen van u een sleutel bij de hand.

DON CSAR.

In Frankrijk'? t Kan wel zijn: dat is vijandig land.

DON SALLUSTUS.

In Vlaandren dorst gij zelfs God in Zijn Dienaars tergen. Don Paul Barthlemy was daar op reis naar Bergen,

Om aan zijn klooster t geld te brengen van den oest Eens wijngaards, toen hij u op weg bejeegnen moest.

Gij schroomdet niet, het goed der Broeders aan te randen.

DON CSAR.

In Vlaandren? Mooglijk wel: ik reisde in zoo veel landen! Is dit nu alles, neef?

DON SALLUSTUS.

Don Csar, inderdaad!

Als ik aan u denk , kleurt de schaamte mij t gelaat.

DON OSAR.

Och, laat ze vrij begaan.

DON SALLUSTUS.

w laag, verachtlijk leven Doet op ons grootsoh geslacht eene eeuwge schandvlek kleven.

DON CS AR.

Neenj het huis Bazan blijft zonder vlek of blaam,

Want gij alln kent in Madrid mijn waren naam.

Ik bid u, laat ons van familiezaken zwijgen!

DON SALLUSTUS.

Nog gistren voelde ik mij de schaamte op t aanzigt stijgen. Bij t uitgaan van de kerk, vroeg mij een markiezin:

Wie is toch die schavuit? Wat beeldt die knaap zich in? ,,Hij durft zoo onbeschaamd ons met zijne oogen meten,nbsp;Als of hij, Job gelijk, Bragance waar geheten;

-ocr page 18-

14

Hij stapt zoo trotsch daarheen in t bedelaarsgewaad ,

Als waar hij Edelman en Grande van den Staat.

Zijn hand rust op t gevest, om t slagzwaard op te beuren, ,, Dat tot zijn hielen reikt; zijn mantel is vol scheuren;nbsp;Zijn kousen raaflen hem van t been, en toch steeds fier,

Draagt hij zijn schooijerspak met onverdraagbreu zwier. DON CSAU, eev! blik op zijne kleeding werpende.

En gij gaaft tot bescheid, toen de edle Donna poosde :

,, Die knaap heet Zafari!

DON SALLUSTUS.

6 Neen, mijnheer! ik bloosde.

DON OSAE.

Wel nu, de dame heeft gewis gelagchen____ goed!

w neef verheugt zich, als hij vrouwen lagchen doet.

DON SALLUSTUS.

De kring, waarin gij leeft, is laag, uw stand onwaardig.

DON CSAK.

Studenten, klerken .... och! als lammren zoo zachtaardig!

DON SALLUSTUS.

Men ziet u overal met vrouwen zonder eer.

DON CSAK.

Gij lastert inderdaad mijn schuldeloos verkeer, Schoone maagden, die zich steeds zoo streng betoonen ,nbsp;Hoe durft men onbedacht uw kuische zeden honen!

Men werpt een smet op u, omdat gij s avonds vaak De verzen hooren wilt, die ik des ochtends maak!

DON SALLUSTUS.

Gallicies dievenhoofd, dat, ondanks al het pogen Van ons geregt, Madrid zoo dikwerf heeft bedrogen,nbsp;Matalobos , in t eind, noemt gij uw vriend... d schand!

-ocr page 19-

15

DON CUSATl.

Wat ik u bidden mag, gebruik toch uw verstand:

k Liep zonder hem thans naakt, en dat zou leelijk wezen. In zijn bedorven hart is t melij opgerezen ,

Toen hij deez winter zag, hoe ik, schier ongekleed,

In 't felste van de ko langs straat moest gaan. Gij weet, De Graaf van Alva, die geparfumeerde pronker.

Werd laatst bestolen.

DON SALLUSTUS.

Nu?

DON CSAR.

De maagdelijke jonker

Ilad toen een wambuis aan van fraaije en kostbre zij: Matalobos ontnam het hem , en schonk het mij.

I k draag het thans.

DON SALLUSTUS.

Gij stoort u dus aan geen betamen ? G draagt des Graven kleed, en zonder u te schamen ?

DON CSAR.

Mij schamen?.. Zulk een dragt?..t Is een regt fraai gewaad. Dat s winters mij verwarmt, en s zomers keurig staat.nbsp;Zie, t is nog splinternieuw, en strekt tot eer der dieven.

(Hij opent haf zijn' mantel, en laai een heerlijk wamlnis van rozenrood satijn, met good gelorduurd, zien.)

k Vond in de zakken wel een honderd minnebrieven.

Aan d edlen Graaf gerigt. Wanneer ik, nu en dan.

Niet zoo veel heb, dat ik mijn eetlust stillen kan,

Zoek ik een keukenraam, waaruit de lekkre geuren Van allerhande spijs zich walmend opwaarts beuren;

'k Zet mij daar hongrig neer, en lees, verliefd van aard,

In s Graven brieven , hoe de vrouw haar min verklaart;

-ocr page 20-

1C

k Bedrieg mij maag on hart, en licb, in t zuur des levens, Een geur van t feestmaal en een schijn der liefde tevens !

nON SALLUSTUS,

Don Csar!..

DON OSAB.

Maar genoeg!.. Thans geen verwijten meer!

t I.s waar, ik ben uw neef; ik ben een edel heer;

Ik noem mij Csar, Graaf van Garofa, maar t leven Heeft mij reeds in de wieg een narrenkap gegeven.

k Was rijk; k had grondgebied, paleis en dienaarsstoet;

De vrouwen deelden ruim in sjonglings overvloed...

Bah! . . korte vreugde! . . Naauw bereikte ik twintig jaren, Of al mijn rijkdom was als schaduw heengevaren ,

En niets, niets restte mij van alles, wat ik had ,

Dan t brommend beerental, dat me op de hielen zat.

Ik nam de vlugt , en heb me een andren naam gegeven :

t Is u alln bekend, waar Csar is gebleven.

Thans ben ik Zafari, oen trouwe kameraad,

Een losse knaap, die graag een dollen streek begaat Gij , waarde neef! wilt mij geen enklen penning leenen ,

En zie, ik kom er toch, al slaap ik op de steenen.

Reeds sedert negen jaar, vlei ik mij telkenreis

Des avonds op de stoep van t eeuwenoud paleis

Der Graven van Tev, en onder d open Hemel

Rust ik daar kalm en zacht, beglansd door t stargewemel.

En k ben gelukkig, hoe van geld on goed ontbloot!

De gansche wereld waant me in Indi, of dood... .

Och neen; ik kan mijn dorst nog best met bronnat laven, En t smaakt mij even goed als Alicantes gaven:

k Zoek een fontein op, drink, on stap zoo trotsch van daar. Als of ik immer rijk en nog Don Csar waar.

-ocr page 21-

17

t Paleis, waarin ik eens mijn schatten heb verloren,

Mag thans den nunoius Espinola behooren;

Zeer goed! Kom ik somtijds bij toeval in die straat,

Dan rust ik vr t gebouw, en geef de werklin raad. Druk bezig, op de deur een Bacchus uit te snijden. nbsp;Thans vraag ik u: leen mij wat geld, tot betre tijden;

Tien kroonen slechts , en ik vertrek in aller jjl!

DON SALLUSTUS.

Hoor , neef!

DON cSAK, de armen kruisende.

Ja, geef mij nu een proefje van uw stijl.

DON SALLUSTUS,

Om u van dienst te zijn, deed ik u tot mij komen.

k Heb steeds met smartgevoel uw levenswijs vernomen ;

Ik zie met spijt, hoe gij ten wissen afgrond snelt:

Gelukkig zijt gij niet, wat ook uw mond mij meld.

Maar k zal u redden, ik, die rijk en zonder kindren,

Als oudste van t geslacht, uw ondergang verhlndren,

En al uw schulden wil betalen. Ik hergeef rijkdom en paleis , en breng u, waarde neef!

Op nieuw aan t Hof. Gij zult wer schittren als te voren: Dat Zafari verdwijn, en Csar word herboren!

Ontzie mijn geldkist niet; neem, wat uw lust begeer. Neem t goud met handen vol, en vrees geen toekomst meernbsp;t Is dure pligt, voor zijn familie zorg te dragen ,

En met mewarig hart de zijnen te onderschragen...

[Terwijl Don Sallustus spreekt, verkrijgt hel gelaat van Don Csar eena toenemende uitdrukking van verwondering, blijdschap en vertrouwen;nbsp;eindelijk harst hij uit.-)

DON CSAR.

Gij hebt toch duivelsch veel begaafdheid, op mijn Woord!

t Is zeer welsprekend, wat gij daar vertelt... Ga voort!

2

-ocr page 22-

DON SALLUSTUS,

En vr nog de avond komt,

Markies! ik sta verstomd!

Waaraclitig! zulk een taal kan mij het harte streelen. Wat uw beding ook zij, ik wacht slechts nvv bevelen;

Ik word uw knecht, uw slaaf, voor nu en voor altijd; Mijn arm, mijn dogen is geheel aan u gewijd;

Ja, zoo gij t wildot, zou k voor u do hel bevechten 1

DON SALLUSTUS.

O neen, geen dollen kamp moet gij voor mij beslechten ; k Aanvaard uw degen niet, Don Csar! en met ren.

DON CSAR.

Maar wat toch wilt gij dan. Ik heb schier hem alln.

DON SALLUSTUS, hem naderende en met zachte stem.

Niet waar?... t Gepeupel van Madrid is u genegen.

Met lijf en ziel verknocht?

DON CSAK.

Uw lof maakt mij verlegen.

DON SALLUSTUS.

Gij ziet u steeds gevolgd door heel een boevenschaar,

En k weet, gij bragt al ligt, indien het noodig waar. Een oproeiquot; hier tc weeg. Nu, t kan in onze zakennbsp;'V'an dienst zijn.

-ocr page 23-

19

DOS CSAR , in lagohm vitbarslmile.

Zoekt gij flan cen opra te maken ?

Noen, op mijne eer! zoo iets had k iiooit van u verwaciit. AVelk aandeel in het stuk hebt gij mij toegedacht?

Spreek op! Zal mijn gnie een onderwerp verzinnen ?

Moet ik met de ouverture of met den tekst beginnen ? Beveel slechts ! Ik ben ver in dichtkunst, zang en dans.

DON SAILSTUS, ernstig.

k Spreek niet met Zafari k spreek met Don Csar thans!

{Hoe langer hoe zachter sprekende.)

Hoor! Ik behoef een man, op wien ik mij vertrouwen.

Op wiens stilzwijgendheid en ijver ik kan bouwen ,

En die mijn helper in een groot ontwerp wil zijn.

Ik ben niet kwaad van hart, wat ik welligt ook schijn; Maar, daar zijn dagen in ons leven, sombre dagen!

Die zelfs den beste tot iets zonderlings verlagen.

Grij zult wer rijk zijn , maar ik reken voor die schuld , Dat gij mij in t geheim uw bijstand leenen zult.

Als voglaars , die des nachts hun strikken uit gaan hangen, Om, turende uit hun hoek, den leeuwerik te vangen.

Z word door ons cen strik, een lokaas uitgesteld. Maar dat geen lijsters of geen leeuwerikken geldt.

Mijn plan is schriklijk, ja!... doch t zal u welkom wezen: Gij zijt niet naauwgezet, en vreemd is u hot vreezen nbsp;Gij moet mij wreken !

DON OSAU.

Ik?... U wreken?... Hoe! ik zou...

DON SAMUSTIJS.

O ja!

DON CBSAll.

wreken! En op wien dan ?

2*

-ocr page 24-

20

DON SALHISTUS.

Op een vrouw.

DON OSAB.

{lly rig( zich op, en ziel don sallustus fier in het gezigi.)

Niet verder! Ga niet voort, uw plan mij te openbaren!

Ik zal omtrent dit punt mijn meening u verklaren :

Hij, die een kling vermag te dragen, en, als man ,

Laag en arglistig op een vrouw zich wreken kan ;

Hij, die zich in zijn da4n tot alguazil verneren ,

En, edel van geboort, zijne afkomst durft onteeren

Al waar hij Grande van Kastielje; a} werd zijn naam Van Noord- tot Zuidpool luid verkondigd door de faam;

Al waar hij overdekt met eere- en ordeteeknen;

Al waar zijn rijkdom door geen stervling te bereeknen ;

Al ware hij Markies, of Graaf, of Prins van t Rijk Die man is in mijn oog den laagsten schurk gelijk !

Dien man zou ik met vreugd, met vurig zielsverlangen, ot loon der schanddaad, aan de stadsgalg op zien hangen!

DON SALLUSTDS.

Don Csar ! .. .

DON CSAB.

Ga niet voort.... uw taal beledigt mij ! {Hij werpt de beurs aan zijne voelen.)

Zie hier.... beho uw geld en uw geheimen vrij!

Ik vrees niet, neen, en toch ik huiver voor uw woorden. O! ik begrijp, dat men kan stelen, plundren, moorden;nbsp;Dat men, als roovers, met de strijdbijl in de hand.

Een staatsgevangnis of een burgslot overmant,

En, in den zwarten nacht, bij t huilen van de kreten, Door t warlen van t gevecht de menschlijkheid vergeten.nbsp;Cipier en knecht verminkt en doodt, man tegen man!....nbsp;Ziedaar de gruwlen , ja , die ik begrijpen kan !

-ocr page 25-

21

Maar heimelijk een vrouw ten ondergang te leiden;

Bedaard, in koelen bloede, een strik voor haar te spreiden;. Verraderlijk een kuil te graven voor haar voet,

AVaarin zij reddeloos op eens verzinken moet

O! eer ik tot zoo iets mij-zelven kon verlagen.

Eer ik tot zulk een prijs den glans van vroeger dagen Herkoopen kon en God, die mijn gemoed doorziet.nbsp;Weet, dat ik waarheid spreek ... een huichlaar ben ik niet!

Eer zou ik willen, dat een hond , in hongerwoede,

Op t schandlijk galgenveld, zich met mijn ligchaam voedde!

DON SALLUSTS.

Don Csar!....

DON OSAK.

Ik begeer geen goud, geen gunst van u, Zoo lang ik, arm, maar vrij, kan leven zoo als nu;

Zoo lang fontein en bron mij met haar water drenken;

Zoo lang mij t open veld nog frissche lucht mag schenken, Pin ik des winters in de stad een toevlugt weet,

Waar mij een dief, als vriend, zijn brood deelt en zijn kleed; Zoo lang ik in mijn ziel den luister kan vergetennbsp;Van alles, wat ik eens mijn eigendom mogt heeten,

En ik, des middags, rijk in droomen, ongestoord.

Half in de schaduw van het breed gewelf der poort.

Vr uw paleizen, als een man van t volk, mag slapen. Vaarwel! God weet het best, wie laag is, wie regtschapen.nbsp;Blijf gij aan t schittrend Hof; ik keer naar mijn gebied...nbsp;k Heul met de wolven wel, maar met de slangen niet!

DON SADLUSTUS.

n oogenblik...

DON CESAR.

6 Neen, laat dit gesprok ons enden.

-ocr page 26-

22

En zoo t uw doel is, mij ton kerker heen te zenden, Volvoer uw opzet ras.

DON SALLUSTUS.

k Ben over u voldaan;

Ik dacht u meer verhard; gij hebt de proef doorstaan.

Reik, Ce'sar, reik me uw hand!

DON OSAR.

Hoe! kan het mooglijk wezen?

DON SAHUSTS.

ja, gij hebt van mij voortaan niets meer te vreezen.

Het voorstel, u gedaan , was enkel scherts , mijn vriend !

En heeft mij slechts ten toets van Csars hart gediend. Geloof mij !

DON CSAK,

Op mijne eer! gij doet mij wakend droomen. Verklaar u; laat me in t eind wer tot mij-zelven komen.nbsp;Die vrouw, dat vreeslijk plan, die wraak...

DOS SALLUSTUS.

Is niets dan schijn!

Verzinsel on bedrog!

DON CSAR.

Dat mij ten strik moest zijn.

En t vleijend aanbod, om mijn schulden te betalen?

En t mij beloofde goud?

DON SALLUSTUS.

Zal ik terstond u lialen.

{Hij gaal naar de deur op den achtergrond, en geeft ruy blas een toeken, om weder bitmen te komen)

DON csar, ter zijde op den roorgronil destooneels, e/i jjon sallusus van ter zijde nuziende.

Fluweel van tong, maar valsoh van hart en van gelaat:

Do mond verkondigt vrede, en t oog spreekt van verraad!

-ocr page 27-

HON SALLUSTU3, te/jen KU BLAS.

Uuy Bias! blijf hier.

{Tegen don csak.)

Ik keer: gij kunt mijn woord vertrouwen {Uij vertrekt door de kleine deur ter linkerzijde. Zoodra hij vertrokkennbsp;is, snellen DON oSAii en BUY blas naar elkander toe.)

DERDE TOONEEL.

DON CSAR, RY RLAS.

DON CSAK.

Neon, ik bedroog mij niet: ik mag u wer aanschouwen? lluy Bias!

RUY BLAS.

Gij, Zafari 1 in dit paleis?

DON CSAR.

O ja!

Maar voor een oogenblik, want ik vertrek weldra.

Ik ben een vogel: ruimte en lucht kan mij behagen.

Maar gij!... zijt gij vermomd, datk u livrei zie dragen?

BUY BLAS, Hller.

Neen, in een ander kleed, ben ik vei'momd voor t oog.

DON CSAB.

Wat zegt gij?

BUY BLAS.

Geef me uw hand, dat ik haar drukken moog, Als in dien schoonen tijd van vreugde en van ellende.nbsp;Toen ik geen woonplaats had, toen ik den honger kende.nbsp;Toon mij zoo menig nacht de koude rillen deed,

Maar k rijk was in den schat, die vrijheid Vrijheid! heet.

-ocr page 28-

24

Toen was ik nog een mensch k heb thans dien rang verloren. Wij, jongelingen, in den schoot des volks geboren,

Geleken op elka,r in houding en gelaat,

Dat men ons broeders dacht. Zoodra de dageraad

Het Oost verbleeken deed, werd reeds ons lied vernomen;

Wij sliepen naast elkahr, wen de avond was gekomen.

Door t starrenlicht beglansd, bewaakt door t oog van God.. Wij deelden alles zaam, en n was beider lot.

Toen kwam het scheidingsuur, zoo droef voor ware vrinden ! Vier jaren vloden heen, en thans mag k u hervinden ,

Nog even vrij en blij, een dartel kind gelijk.

Nog deigen Zafari, steeds in zijne armo rijk.

Die , bij de kortste vreugd het langste leed vergeten ,

Nooit iets gewenscht heeft, en ook nooit iets heeft bezeten. Maar ik?., wat ommekeer! Beklaag me, Broeder! vrij:nbsp;Ik was als kind een wees, en werd uit medelij

Verzorgd en opgevoed; mijn kennis werd ontwikkeld.

Mijn geest beschaafd, maar ook mijn hoogmoed aangeprikkeld. En ik, die in den kring der werklin had behoord,

Zag mij, als droeve gunst, tot denken aangespoord.

Gij kendet mij; gij weet, hoe ik, reeds lang geleden ,

In wilde en dwaze taal mijn wenschen en gebeden Ten Hemel zond, en steeds uw spotlust heb getart.

Nog weet ik niet, wat zucht, wat drift mij woelde in t hart. Waartoe als jonge knaap aan darbeid mij te wennen?

Ik trachtte naar een doel, maar zonder t zelf te kennen;

k Waande alles mooglijk , ja, ik dacht mijn droomen waar, En hoopte, dat hot lot me eens lauwren vlocht om thair!nbsp;Daarbij ben k n van hen, die, peinzend, gansche dagennbsp;t Oog op de deuren van een trotsch paleis geslagen,

Hunn tijd verkwisten, om de pracht der groote lin ,

-ocr page 29-

25

t Schoon van een Hertogin of Eijksprinses te zien.

Zoo dat ik eens , op straat van honger schier bezweken , Het brood gegrepen heb , dat ik mij toe zag steken,

t Brood, dat tot huurloon strekt van ledigheid en schand. Broeder! reik nog eens den armen dwaas uw hand!

Ach! twintig jaren oud, op mijn gnie vertrouwend,

Der stervelingen lot in diep gepeins beschouwend ,

Het hoofd vol plannen, t hart vol zuivren vrijheidsgloed, Steeds zuchtende om den druk 5 dien Spanje lijden moet,nbsp;Waande ik (ik , zwakke geest!) mij tot iets grootsch verkoren ...nbsp;Thans ziet gij de uitkomst, vriend !...k ben tot lakkei geboren !

DON CSAK.

Ja, k weet, de honger is een laaggewelfde poort,

En drijft in t eind de nood ons door dat wulfsel voort. Dan is hij , die het diepst zich buigt, het grootst van allen.nbsp;Maar t lot is ebbe en vloed; het rijzen volgt het vallen.nbsp;Hoop , broeder!

RUY BLAS, hei hoofd schuddende.

De Markies van Finlas is mijn heer.

BON CESAR.

Ik ken hem. Woont ge in dit paleis?

RUT ELAS.

Voor d eersten keer

Heb ik deez uchtendstond den drempel hier betreden.

DON CSAK.

In waarheid?... En uw heer, die de eerplaats mag bekleedeu Van eersten Dienaar en Minister van den Staat...?

KUY EL AS.

Woont hier, omdat het Hof hem telkens roepen laat.

Maar hoor! Hij heeft een huis, waar nooit iets wordt veriiomen. Waar hij bij dag welligt nog nimmer is gekomen ;

-ocr page 30-

26

leii onaanzienlijk huis, niet ver van hier , en daar Woon ik. Wanneer de nacht, aks t lijkkleed op de baar,nbsp;Op t aardrijk rust, en niets de stilte stoort daar bnitcn ,nbsp;Zie ik hem somtijds oen geheime deur ontsluiten,

Waarvan hij niemand ooit den sleutel heeft vertrouwd.

t Is alles vreemd en doodsch, wat dan mijn oog aanschouwt! De mannen , die met hem al iluistrend binnentreden ,

Zijn steeds gemaskerd en met mantels om de leden;

Men sluit de kamer, waar zij zamenkomen, digt ,

En nooit wordt iets ontdekt van wat men diitir verrigt. Twee zwarte slaven, forsch van bouw, maar stom geboren ,nbsp;Staan mij ten dienst. Mijn naam klonk nimmer hun in de ooren.

ON OSAB.

o ja, t is daar, dat hij, als Hoofdman van t Geregt, Zijn spien uithoort en zijn hinderlagen legt.

Dien man doorgrondt men niet: zijn magt is wel te vreezcn.

KU BLAS.

Op gistren klonk zijn last: ,,Zorg, aan t paleis te wezen ,,Vlt;5r t lichten van den dag; kom door t vergulde hek,

,, En vraag naar mij. Ik kwam. Men bragt me in zijn vertrek. Toen, toen beval hij mij , me in liverei te kleeden;

Want dit gewaad, zoo laag, zoo haatlijk, droeg ik heden A'oor de eerste maal.

DON CliSAH, hem, de hand drukkendo.

Schep moed , en hoop!

BUY BLAS.

Ik hopen! Ach I

Nog, broeder! weet gij niet, dat ik niet hopen mag.

Dit kleed te dragen , der verachting prijs gegeven ;

Zijn vreugd verwoest te zien , on zonder trots te leven;

Ja, laag te zijn en slaaf t is niet,? bij wat ik lij.

-ocr page 31-

27

Ik voel dit sehandklced niet, hoe vreeslijk zwaar hot zij, Want hier, hier iii mijn borst voel ik een hydra knagen,nbsp;Die vuurgen klaanw en tand mij heeft in t hart geslagen.

t Omhulsel jaagt u reeds een kille huivring aan ,

Maar ! iiidien ge een blik in mijn gemoed kondt slaan!

DON CSAlt.

Wat wilt gij zeggen ?

IIUY BLAS.

Raad ; laat uw verbeelding spreken ; Zoek in uw gee.st iets vreemds, dat zelfs den moed verbleekennbsp;En siddren doet; iets dwaas, maar schriklijks bovendien;nbsp;Iets, dat verbijstring wekt voor die t ontsluijerd zien!nbsp;Denk vrij een gift uit , dat den sterkste doet verkwijnen ;nbsp;Stel u een afgrond voor , waarin geen licht kan schijnen ,nbsp;En nog, nog gist gij niet, waarin t geheim bestaat;

Geen sterveling, hoe stout, die ooit mijn noodlot raadt. Neen, Zafari! vergeefs, wat ook uw geest verzinne,

Want ik, ik ben verliefd op Spanjes Koninginne!

DON CSAR.

O Hemel!

RUT BLAS.

Op een troon, in Keizerlijke praal, Leeft in Aranjuez of in het Escuurjaal,

Somtijds in dit paleis, een man, wiens naam doet beven; Wiens aanblik siddring wekt; wiens wenk den dood kan geven;nbsp;Dien men geknield vereert, en dient in diep ontzag;

Voor wien de Grande alln zich t hoofd bedekken mag; Die elke fantazie, hoe vreemd ook, waar kan maken ;nbsp;Wiens majesteit ontzet, die hem van verre naken ;

Wiens troon omstraakl is van een oogverblindbren gloor, En wiens gewigt men voelt, de halve wereld door.

-ocr page 32-

28

Wel nu! die man, zoo rijk aan magt en praalvertooning Ik ben jaloers op hem! de dienstknecht op den Koning!

DON CSAK.

Gij , gij jaloers op hem ? !

KUY MAS.

Ik op den Koning, ja!

Want ik, Ruy Bias! lakkei! bemin, aanbid zijn Gh!

DON CSAR.

Rampzalige!

RUY BLAS.

Niet waar? Ik ben wel dwaas te heeten. Maar, wat ik trachten moog, ik kan haar niet vergeten;

Ik wacht haar eiken dag, ik volg haar, waar zij treedt. Heur aanzijn is ter prooi aan heimlijk zieleleed,

Een zamenweefael van verveling. Mijn gedachten Betreuren steeds beur lot, in slapelooze nachten ,

Als ik bepeins , hoe zij door haat en lastertaal

Zich hier verguizen ziet; als k denk aan haar gemaal ,

Die heel zijn tijd vermoordt in ijdle jagtvermaken;

Die, dertig jaren oud, reeds d ouderdom voelt naken;

Een hersenlooze dwaas , den naam onwaard van man ,

Die niet te leven weet, veel min regeren kan.

Een stam, die wegkwijnt, en geen loten meer doet wachten ! Reeds was de vader zoo ontzenuwd in zijn krachten ,

Dat zelfs een perkament te zwaar woog voor zijn hand. En zij, zoo jong, zoo schoon, zoo rijk aan vlug verstand.nbsp;Dien Tweeden Kareis Ga!.. Zij! O wat gruwzaam lijden!nbsp;Des avonds zoekt zij troost en krachten in het strijdennbsp;Bij onze zustren van don Rozenkrans, . , gij weet ?

In t klooster van de straat OrCaleza. . Haar leed Is zwaar , maar zwaarder nog de smart, die ik moot dragen.

-ocr page 33-

Ach! Zafari! 'k ben met krankzinnigheid geslagen,

Maar k weetniet, hoe!.. Hoor slechts en oordeel: zij bemint Een zacht, biaauw bloempje, dat men veel innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vindt;

k Ga eiken dag, een mijl van hier, in stil verrukken,

Digt bij Caramanchel, die lieve bloemen plukken...

Ik zocht haar overal, maar vond ze daar alleen.

Ik kies de schoonsten uit, en .schik mijn tuiltje ineen ,

En bind het zamen in een krans van jeugdig loover.

Dan sluip ik in den nacht, gelijk een lage roover.

Naar t Koninklijke park, en leg daar mijn bouquet In t lustprieel, waar zij het liefst zich nederzet.

Ja, gistren inderdaad, gij moogt mij vrij beklagen.

Mijn broeder! gistren zelfs durfde ik de stoutheid wagen. Een brief te plaatsen in den ruiker. Om bij nachtnbsp;Die plek te nadren, en den blik te ontgaan der wacht,nbsp;Moet ik den muur van t park beklimmen; t kan gebeuren,nbsp;Neen, zeker, dat ik eens mij t vleesch zal openscheurennbsp;Aan de ijzren pinnen, die men op de muren ziet.

Vindt zij mijn bloemen en mijn brief?... Ik weet het niet. Gij hoort wel, broeder! ik verviel tot waanzin.

DON CSAR.

Waarlijk!

Gij moogt voorzigtig zijn: uw waagstuk is gevaarlijk.

De Graaf van Onat, die haar zoo trouw bewaakt,

Omdat ook hij reeds lang voor haar van liefde blaakt,

Is als heur majordoom in dit geval te vreezen.

Eens minnaars oog ziet scherp, en t kon wel mooglijk wezen, Dat, d een of andren nacht, een wachter, ruw van aard ,nbsp;Uw ruiker koos ten doel, en met zijn hellebaardnbsp;Hem u aan t hart stak, waar hij spoedig zou ontblamp;ren.

-ocr page 34-

30

Maar gij der Koningin nw liefdedrift verklaren!

Wat denkbeeld'... en waartoe?

iiliv BI,AS , in vervoering.

Weet ik het zelf?... O neen!

Ik gaf mijn ziel der hel ten prijs , waar ik slechts n Der jeugdige Edlen , thans vergaderd hier beneden,

En die wij, uit dit raam, t paleis zien binnentreden ,

Met pluimen op den hoed en hoogmoed op t gelaat ,

Als ware t mij ten hoon en mijn veracht gewaad!

Ja, k gaf mijn ziel ten prijs, kon ik mijn kluister slaken , Kon ik slechts, zoo als zij, de Koningin genaken.

Me aan haar vertoonen in een kleed, dat niet onteert!

Maar thans... ik tot lakkei voor hen, voor haar vernerd ! Woede! ik in livrei, een huurling in haar oogen 1nbsp;Heb deernis, 6 mijn .God!., mijn God! heb mededoogen!nbsp;{Weder Don Caar naderende.)

Hebt gij mij niet gevraagd, waarom ik haar bemin,

En sints hoe lang?... M^'e! nu: eens kwam de Koningin... Maar waartoe t u verhaald? -Ja, t kon u steeds behagen,nbsp;Te wonden met uw scherts, te foltren met uw vragen;nbsp;Maar wie mij ook het hoe, t wanneer, het waarom vroeg,nbsp;k Bemin tot razernij !.. k bemin haar! .. dat s genoeg !

DON CSAR.

Word niet gramstorig.

RIJT BI.AS, uitgepnt cn Hoek op de armstoel vullende.

Neen. Ik lij. Wil mij vergeven;

Of liever, ga, ga heen! Ontvlugt den dwaas, wiens leven Nog steeds van grootheid droomt, hoe diep in t slijk verlaagd nbsp;Die onder t slavenpak de liefde eens Konings draagt !

DON CKSAR. de hand op zijtC schouder leggende.

Ik u ontvlugten! . . ik, die nimmer heb geleden.

-ocr page 35-

31

Omdat ik nooit een vronw om weermin lieb gebeden ;

Ik , kond en liol metaal, waaraan t geluid ontbreekt;

Ik, ligcliaam zonder ziel 1 die dikwerf heb gesmeekt

Om ware liefde, maar ze nimmer mogt ontwaren;

Ik, reeds verkild van hart, schoon jeugdig nog van jaren,

Ik u ontvlugten ! Neen ! k beklaag uw minnegloed ,

En toch benijd ik t vuur, dat n verteren moet !

Ruy Bias!

Eeyi oogenllik van stilte. Zij slaan de handen ineen , en zien elkander met eene uitdrukking van treurigheid en vertrouwelijke vriendschap aa n.

Hou Salhistus treedt linnen. Bij nadert met langzame schreden, een' doordringenden Hik gevestigd houdende op J)on Cesar en Ruy Bias,nbsp;die hem niet zien. Hij heeft in de eene hand een' hoed en een' degen , die hij bij het binnenkomen op eerC stoel legt , en in de anderenbsp;eene beurs^ die hij vervolgens op de tafel iverpt.

DON SALLUSTUS, tegen DON CSAR.

Zie hier het geld.

Op de stem van Don Sallustus rijst Ruy Bias, als eensklaps wakker geschrikt , op, en blijft, met nedergeslagene oogen , in eene eerbiedige houding , staan.

DON CSAE , ter zijde, DON SAILUSTUS schuins aunziende.

De duivel moog mij halen !

Hij luisterde aan de deur.

DON SAIitUSTUS.

Ik kom mijn schuld betalen.

DON CSAR, ter zijde.

Nu , t zij zoo!

{Luid tegen Don Sallustus.)

Edle Don! maak op uw dienaar staat.

Ilij maakt de beurs open , stort haar op de tafel uit, en grijpt verheugd in de dukaten , die hij, op hel jluweelen tafelkleed, op stapels zet.nbsp;Terwijl hij ze teil, gaai Don Sallustus naar den achtergrond van het

-ocr page 36-

32

toonecd, ornzende ^ of hij de aandacht van ou Cesar ook opwekt. Hij opent de kleine deur regis. Op een teeken van hem , komen er drienbsp;al^uazils ^ mei degens gewapend en in het zwart gekleed^ door dezelve.nbsp;Don. Sallustus wijst hen geheimzinnig op Don Csar. Ruy Bias staatnbsp;onbewegelijk y als een standbeeld^ hij de tafel, zonder iets ie zien of tenbsp;hoor en.

DOX SALLUSTUS, zacht tegen de alguazils.

Gij volgt dien man, zooura hij dit paleis verlaat ;

Gij maakt in stilte u van hem meester; of hij klagen

Of dreigen moog, gij zult geen oogenblik vertragen ,

Maar voert naar Benia hem ijlings met u me,

Begeeft met hem u scheep, en steekt terstond in zee,

AVaar gij hem d Algerijn ten slaaf zult overgeven.

(ffi/ overhandigt hun een gezegeld perkament

Ziet hier t bevel, door mij bezegeld en geschreven.

Volvoert dien last met spoed; mijn goud wacht u tot loon.

( drie alguazils huigen zich ^ en vertrekken.)

DON CSAR, die zijne dukaten heeft gerangschikt.

Wat is de klank van t geld, dat men bezit, toch schoon !

Hoe regt vermaaklijk is dat tellen en hertellen !

Zie eens , hoe sierlijk men t in evenwigt kan stellen!

(Hij maakt twee gelijke doelen, en keert zich tot Rny Bias)

Dit, broeder! is nw deel.

RU BLAS.

Hoe!

DON GESAR, hc'm in der twee stapels goud wijzende.

Neem dit goud van mij !

Verlaat dit Hof!., ga me, en word als eertijds vrij!

DON SALLUSTUS nbsp;nbsp;nbsp;hen op den nchtergrond van het tooneel gade

slaat^ ter zijde.

Wat zegt hij ?

-ocr page 37-

33

RUY BLAS, lic-t hoofd schuddende, als tot teeken van weigering,, Neen, mijn hart is niet meer vrij te maken;nbsp;Het noodlot wil niet, dat Ruy Bias zyn boei zal slaken;nbsp;Het bragt mij hier... ik blijf!

DOiV CSAR,

Nu, volg uw zin. God weet.

Of ik een wijze ben , aks k u een dwaze heet!

(Tly neemt het geld op, en doet hc4 in de beurs, die hij in sijn zak steelit, DON SALLUSTUS, op den achtergrond van het tooneel, ter zijde, ennbsp;hen steeds gadeslaande.

Schier de eigen grootte... schier dezelfde wezenstrekken.

DON CSAE , tegen EUY BIAS.

Vaarwel!

RUy BLAS.

Uw hand!

{Zij drukken elkander de hand. Don Csar vertrekt zonder Don Sal-Instus te zien, die zich tor zijde houdt,)

VIERDE TOOIVEEL.

RD BLAS , DON SALLUSTUS.

DON SALLUSTUS.

Ruy Bias!

RUY BL-AS, zich schielijk oinkeereude,

Senore!

DON SALLUSTUS.

Wil me ontdekken.

Of het reeds dag was , toen gij dezen morgen hier V ersclieent.

3

-ocr page 38-

34

Itu Cl.AS.

Nog niet. Ik gaf' in .stilte den portier Uw pas , en kwam terstond naar uw bevelen vragen.

DON SAI.LUSTU3.

En zeg mij, hadt gij toen geen mantel omgeslagen ?

KU MAS.

Ja , Excellentie!

DON SALLUSTUS.

Goed!.. Dus heeft nog geen der lin Van dit paleis u in mijn liverei gezien?

RUY BLAS.

Noch iemand in Madrid.

DON SALLUSTUS.

k Ben over u te vreden.

{IJij wijst op de deuVy door welke Don Csar vertrokken is.)

Sluit gindsche deur... Gij moet voortaan u anders kleeden.

Trek dat gewaad wer uit.

(Ruy Bias trekt de liverei vit. die hij over zijne andere kleedcren heeft aangetrokkn. en werpt ze op ee/i stoel.)

Gij schrijft een fraaije hand , Naar k meen; ook zijt gij vlug van oordeel en verstand - -Neem plaat.s , en sehrijf!

[IliJ geeft Ruy Bias een teekeii. aan de tafel te gaan zitten, waar-op het schrijfgereedschap staat. Ruj Bias gehoorzaamt.)

Gij moet van daag me uw dienst betoonen Als secretaris; k zal grootmoedig u beloonen ,

Indien gij zwijgen kunt. Vooreerst, een minnebrief Aan Donna Praxedis, zoo engelachtig lief,

En toch, mijn booze geest. De Koningin mijns harten , Die paradijsvreugd schenkt, maar soms ook hellesmarten.

-ocr page 39-

Zijt gij gereed?... Welaan: Een vrees.selijk gevaar Bedreigt mij; vorder niet, dat ik het u verklaar ;

,, Mijn Koningin alln vermag het af te keeren ;

,, Indien haar liefde t wil, kan zij den storm bezweeren, Door heden avond aan mijn huis te komen... Zijnbsp;Versma mijn bede niet, of t is gedaan met mij!

Ik wil haar voor die dienst mijn geest, mijn hart, mijn leven, Ja, al wat ik bezit, met vreugd ten offer geven.

(Hij handt op , en lacht.)

Een vreesselijk gevaar!.. Het denkbeeld is niet kwaad.

k Wed, dat zij mij gelooft, en zich verschalken laat.

O ja! k versta de kunst, de vrouwen te belezen;

Zij redden gaarne hem , die haar ten val moet wezen.

Schrijf verder: Door de deur aan t uiterst eind der laan, Zult ge, in de duisternis, mijn woning binnengaan.

Vrees geen herkenning; laat mijn hart niet vruchtloos hopen.

Slechts een vertrouwd persoon sluit u den toegang open. Het kan niet beter; t is voortreflijk , op mijne eer!

Nu moet gij teeknen.

RUY BLAS.

Don Sallustus, Edel Heer?

DON SALLUSTUS.

Neen, teeken Csar. Dat s mijn naam voor liefdezaken.

RUY BLAS, fia ychoorzaamd Iq hebben.

Maar t onbekende schrift zal haar wantrouwig maken.

nO.N SALLUSTUS.

o t zegel is genoeg! Ik schrijf op die manier Zoo dikwerf. Hoor, Buy Bias! dees avond gak van hier;nbsp;Gij blijft. Mijn plannen voor uw verdre levensdagennbsp;Zijn die een.s waren vriends: gij zult u niet beklagen.

3*

-ocr page 40-

3G

Ras wordt u door mijn zorg oen beter lot bereid, jNfaar daarvoor maak ik staat op uw gehoorzaamheid.nbsp;Gij zijt een trouw en een bescheiden dienaar tevens...

RUY I3LAS , lirigcndc.

Scnore!

Pin ik belast mij met het heil uws leven,?.

EU liLAS, hem den hrief toonende , dien hij geschreven heeft.

Waar moet ik dezen brief bezorgen ?

nON SALLUSTl'S.

Geef hem mij.

(huy bi,as 'luet een veetbeteekenend gelaat naderende.)

O ja! ik wil, dat gij voortaan gelukkig zij.

(Een oogenhlik stilte. Hij geeft Ruy Bias een teeke/i, weder aan tafel te gaan zitten.)

Schrijf: Ik, Ruy Bias, lakei in dienst van dedlenUeere Markies van Finlas , ik, hoe ook mijn lot vcrkeere ,nbsp;Verbind mij, steeds getrouw te volgen aan zijn last,

,, Geheim of openbaar, gelijk een dienstknecht past.

(Ruy Bias gehoorzaamt.)

Uw naam... de datum... Goed !.. Dit blad strekt u ten zegen. Geef hier.

(Hij vouwt he.t papier toe, en sluit het met den brief, dien Ruy Bias geschreven heeft, in zijne portefeuille j

Men bragt mij straks een nieuw bewetkten degen.

Hij ligt op gindschen stoel.

(Hij wijst op den stoel, waarop hij den degen en den hoed heeft neer-gelegd. Hij gaai er naar toe , en neemt den degen.)

De zijden sjerp is schoon. En t fijn borduursel spreidt den laatsten smaak ten toon.nbsp;(Hij laat hem den bandelier bewonderen.)

-ocr page 41-

37

Zie, welk een fraaije bloem!.. Zij mist alleen het leven. Ook t rijk verguld gevest is heerlijk uitgedreven.

't Is t werk van Gilles , om zijn wondre kunst beroemd , Die in een degenknop, omgeven van gebloemt,

Ter wil der schoenen, een pastille-Aoos kan snijden.

{Hij doet Ruy Bias de sjerp , waaraan de degen, is vast gemaakt, om den hals.')

Laat zien, hoe hij u staat. Men zal hem u benijden.

Gij schijnt een edelman, met zulk een pronk op zij.

{Luisterende.)

Men komt. .. De Koningin gaat weldra hier voorbij.

(De deur der galer'ij gaat open. Dou Sallustus maakt zijn' mantel los, en werpt hem spoedig om de schouders van Buy Bias, op het oogenhlik,nbsp;dat de Markies del Basto verschijnt; vervolgens gaat hij regelregt naarnbsp;den Markies, Buy Bias, die als wezenloos is , met zich medeslepende.)

VIJFDE TOONEEL.

iio.v SALLUSTUS, KUY BLAS, DON PAMPILO davalos , de Markies miL BASTO. Vervolgens de Markies de santa-cruz. Daarna denbsp;Graaf van alva. Eindelijk het geheele Hof.

DON sallustus, tegen den markies del Basto.

Markies del Basto! k hoop, dat gij mij zult verschoonen. Als ik mijn neef aan Uw Genade kom vertoonen.

Ifet is Don Csar, Graaf van Garofa.

RUT BLAS, ter zijde.

God 1

DON SALLUSTUS, zackt legen Kuy Blus.

Zwijg!

-ocr page 42-

38

Do Markies DEL basto , Ruy Bias groetende.

k Ben verrukt.. . mijnheer! ..

{Hi) vat zijne hand; Ry Bias laat hem verlegen begaan.)

DON SAI.LUSTUS , zuc/it tegen Euy Bias.

Volg blindelings uw lot,

En groet hem.

(Uuy Bias groet den Markie.s.)

Do Markies del basto, tegen Ruy Bias k Was mevrouw uw moeder zeer genegen.nbsp;(Zacht tegen Don Sallustus, op Euy Bias wijzende.)

Ik had hem niet herkend, hadt gij zijn naam verzwegen : Hij s veel veranderd!

Ja, maar t is ook reeds tien jaar , Dat hij de Hofstad heeft verlaten.

De Markies DEL BASTO, als hoven.

Dat is waar!

DON SALLUSTUS , Euy Bias op den schouder kloppende.

Ziedaar hem dan t eind tot ons terug gekomen!

O die verloren zoon!.. Wie had het kunnen droomen ? Herinnert ge u, markies! hoe hij eens , los en wild,

t Goud om zich heen strooide, en zijn schatten heeft verspild? Geen avond zonder feest, met makkers en hachanten

De vijver van Apol bedekt met muzikanten ,

Wier spel op t water dreunt, en werkaatst in de vert

Elk oogenblik een bal, een gastmaal, een concert

Z zag hij zich een wijl door heel Madrid bewonderd , Maar ook in drie jaar tijds volkomen uitgeplonderd!

Ja, t was een losse knaap maar t ging wat al te vlug. Thans kwam hij per galjoen uit Indi terug.

-ocr page 43-

lieer !..

UN SALLUSTUS, vrolijk.

Noem my neet : wij zijn het immers steeds gebleven.

t Geslacht Bazan is rond, en acht zijn waarde neven.

Ik markgraaf van Finlas, gij graaf van Garofa,

Zijn wij gelijk in rang, slaat men onze afkomst ga.

t Is door de vrouwen, dat wij d eigen stam behooren,

Al werd ik Portugees, gij Kastieljaan geboren.

Uw tak is even oud en even hoog in roem ;

Ik ben de vrucht van d een, gij zijt des andren bloem.

RUY BLAS, ter zijde.

Waarheen sleept hij mij voort r'

(Terwijl Don Salliistus sprak ^ is de Markies de Santa-Cniz , don Alvar de Bazan y Benavides, een grijsaard met witte knevels en eene grootenbsp;paruik, hen genaderde')

De Markies de santa-cruz , tegen Don Sallustus.

Uw uitleg dient geprezen. Als hij uw neef is, moet hij ook de mijne wezen.

DON SALLUSTUS.

t Is waar, markies! want wij zijn me van n geslacht. (Hij stelt Ruy Bias aan hem voor,)

Don Csar.

De Markies de santa ciuiz.

Toch niet hij , dien men gestorven dacht.

DON SALLUSTUS.

Ja wel.


De Markies de santa-cuuz.

Hij kwam dus wer ?

DON SALLUSTUS.

Van huiles verre zoomen.

-ocr page 44-

40

Herkent gij hem?

De Markies ur; santa-cruz, Ruy Bias steeds beschouwende.

Wat vraag! k Zag hem ter wereld komen.

DOM SALLUSTUS , zaoht tegen Rny Bias.

De goede man is blind , en maakt zich-zelven diets .

Het niet te zijn. Maar hij is toch nog goed voor iets ,

En hij herkent u, om zijn goed gezigt te toonen.

Do Markies de santa ORUz , Umj B/as do iiand reikende.

Sla toe, mijn waarde neef!

RUY BLAS , buigonde.

Markies!... wil mij... verschoonen ...

De Markies DE SANTA CRUZ. zacht tegen Don Sallustiis, en op Ruy' Bias wijzende.

Men kan niet beter zijn.

{7'egcn Ruy Bias.)

Verrukt, u wer te zien!

DON SAiMSTUS, zacht togen den Markies, en hc7n ter zij de nemende.

Ik zal zijn schuld voldoen; gij kunt hem bijstand bin ,

En dienen in den post, aan t Hof u opgedragen.

Wil een betrekking bij den Koning voor hem vragen ...

Of bij de Koningin...

De Markies de santa-cruz , zucht.

k Beloof het u , mijn vriend ! Die jongeling bevalt me, en wordt door mij gediend.nbsp;Daarbij, t is pligt, want hij behoort tot mijn farnielje.

DO.N SALLUSTUS, zacht.

Gij hebt veel invloed bij den Staat.sraad van Kastielje;

k Beveel hem aan uw zorg.

{Hij verlaat den Markies ie Santa-Criiz, en gaat naar andere edellieden , aan me hij Ruy Bias voorstelt. Onder heti is de Graaf van Alva, zeer keurig uit gedost i)

DON SALLUSTUS, hun Ruy Bias voorsteliende.

Mijn neef Don Csar , Graaf

-ocr page 45-

41

Van Oarofa, mij dier als moedig, trouw en braaf.

(De edellieden wisselen deftig buigingen mei den verbijsterden Ruy Bias.) DON SALLUSTUS, tegen den Graaf van Ribagorza.

k Zag gistren t nieuw ballet van Atalante spelen:

t Was lief, en Lindamire is waarlijk om te steelen.

[Opgetogen over het wambuis van den Graaf van Alva.) o Graaf van Alva ! dat is heerlijk!

De Graaf van alva.

Vindt gij dat ?

Ach! k heb, niet lang gelen , nog fraaijer kleed gehad.

t Was rozerood satijn, zeer schoon met goud dooraderd; Maar men ontstal het mij.

EEN DEUKWACHTER VAN HET HOE, Op den achtergrond van hei tooneel.

De Koninginne nadert!

Plaatst, Eedlen ! u naar rang.

[De groote gordijnen der glazen galerij worden opengetrokken. De Edlt;'l-lieden scharen zich hij de deur. Twee rijen wachten. Ruy Bias, hijgende , builen zich-zelven , vlugt als het ware naar den voorgrond van het tooneel. Don Sallustus volgt hem')

DON SALLUSTUS, zacht tegen Rag Bias.

Hoe zijt gij zoo bevreesd? Nu zich uw lot verhoogt, vernedert zich uw geest!

Waak op, Euy Bias!... Wat zou de ontdekking thans u baten ? Waak op, en toon u sterk! Ik ga Madrid verlaten.

Mijn kleine woning, die gij tot verblijfplaats hadt,

Maak ik uw eigendom, met al, wat zij bevat;

k Wil niets behouden dan de sleutels. Ook mijn slaven Zijn voortaan de uwen, met nog andre kostbre gaven.

Ik zal u spoedig mijn bevelen doen verstaan.

Gehoorzaamt gij mijn wil, de dag uws heils breekt aan;


-ocr page 46-

42

Ik maak ii groot !.. Stijg op, en wil niet langer schroomen:

Het giin,stig uur is ilaiir; uw tijdstip is gekomen!

Aan t stikziend Hof' is men gewoon aan t blind geval

Ik ben de ziende, die den blinde leiden zal!

{Meerdere coachten verschijnen op den achtergrond van het iooneel.) iiE DEURWACilTEK , met luider stem.

De Koningin 1

KUY BLAS, ter zijde.

Mijn God! De Koningin!

{De Koningin, prachtig gekleed, en omgeven van dames en pagies, verschijnt onder een verhemelte van rood fluweel ^ gedragen door vier ka-merheeren, blootshoofds. Ruy Bias, geheel verwilderd^ beschouwt haar, als weggesleept door dat schitterend gezigt. Al de Spaansche Gnindennbsp;dekken zich het hoofd: de Markies del Bast , de Graaf van Alva, denbsp;Markies de Sauta-Cruz, Don Salliistus. Don Sallustus gaal spoedignbsp;naar den stoel, en neemt den hoed, dien hij aan lluy Bias brengt.)

DON SALLUSTUS, tegen Ruy Bias, hem den hoed op het hoofd zettende.

6 Schande 1

Dek u liet hoofd, Heer Graaf! gij zijt een Spaansche Grande!

RUY BLAS , ontsteld, zacht tegen Don Sallastus.

Maar wat beveelt ge, Heer?.. Wat wilt gij dan van mij ?

BON SALLUSTUS, hem de Koningin wijzende, die langzaam de galerij door gaat.

Dat gij die vrouw behaag... dat gij haar minnaar zij !

HINDE VAN JIET EERSTE BEDKIJE.

-ocr page 47- -ocr page 48-

V E R S O N E IV.

DLi KivlNGIN.

KU ELAS.

DON GUllITAN.

CASILDA.

DE HERTOGIN VAN ALBUUERQGE. EEN KAMERDIENAAR.

Dugnaas, Pagies , Wachten.

Eeii salon, grenzende aan de slaapkamer der Koningin. Ter linkerzijde cene kleine deur, in die kamer uitkomende. Ter regterzijde, in een losnbsp;scherm, eene andere deur voor de huitenvertrekken. Op den achtergrondnbsp;grote, open vensters. Het is de namiddag van eenen schoenen zomerdag.nbsp;Eeno groote tafel en armstoelen. Onder het beeld van eene Heilige, rijk met goudnbsp;omhangen, cn aan den muur vastgemaakt, leest men: Santa Maria Esclava.nbsp;Aan de overzijde daarvan hangt eene madonna, voor welke eene goudennbsp;lamp brandt. Nabij de madonna een portret van Koning Karei II, tennbsp;voeten uit.

houdt nu en dan op. .tuana de la cuevanbsp;een leuningstoel, met

Bij het opgaan der gordijn, zit de Koningin Donna maria van neueurg in een hoek, naast eene harer vrouwen, een jong en lief meisje. De Koninginnbsp;is in het wit, in een kleed van zilverstof. Zij is bezig met borduren, eiinbsp;om te praten. In den overgestelden hoek zit Donnanbsp;Hertogin van albuquerque , Caraerera mayor , innbsp;borduurwerk in de hand; zij is eene oude vrouw,nbsp;in het zwart gekleed. Bij de Hertogin, aan eene tafel, verscheidene dugnaas,nbsp;met vrouwelijke handwerken hezig. Op den achtergrond staat Don guritan,nbsp;Graaf van Onate, majordomo , lang cn schraal, met grijze knevels, omstreeksnbsp;vijf-en-vijftig jaren oudj het voorkomen van een oud militair, hoewel over^nbsp;dreven zwierig gekleed , en met linten tot op de schoenen.

-ocr page 49-

TWEEDE B E D E IJ F.

EERSTE TOONEEL.

DE KONINGIN, DE HEKTOGIN VAN ALEUQUEIMiUE , DON GUKITAN , CASILDA, DUGNES.

DE KONINGIN.

Hij s dan vertrokken , en ik moest tevreden wezen.

Ach neen! k Blijf dien markies van Finlas immer vreezen: k Weet, dat die man mij haat.

CASILDA.

t Was toch uw wensch eu raad,

Dat hij gebannen werd.

DE KONINGIN.

k Weet,

dat die man rhij haat!

Mevrouw !...

DE KONINGIN.

Casilda! ja, ik kan het niet verbloemen, Voor mij is die markies een booze geest te noemen.nbsp;Den dag vr hij vertrok, zag ik , met de edellinnbsp;Hem nadertreden, om den handkus mij te bin.

De Grandes naakten tot den troon, en bogen neder.

Ik bood mijn hand hun aan, en blikte heen en weder,

-ocr page 50-

46

BeilrooCd en ptil. k Zag niets van al ilcn hoofsclien praal , Dan t grooto schilderstuk aan t eind der duistre zaal,

Toen k eensklaps, daar mijn blik zich naar beneden wendde , Dien vreesselijken man in de eedle rei herkende!

Zoodra ik hem aanschouwde , aanschouwde ik hem alln. Hij speelde met zijn dolk, in t langzaam nadertren;

(k Ontwaarde t glinstrend staal, half aan de schede onttogen,) Verblindend was mij t vuur, dat vonkelde uit zijne oogen ;nbsp;Op eens boog hij zich diep, als door ontzag vermand

En t was, als lekte een slang mijn koudbestorven hand!

CASILDA .

Hij deed zijn pligt, Mevrouw! Gewoon toch was die hulde.

UE KONINGIN.

Maar zonderling de wijs, waarop hij haar vervulde.

Het was de laatste maal, dat ik hem heb gezien.

En hoe ik van dien stond de erinring wil ontvlin,

t Is vruchtloos, wat ik tracht: k moet telkens hem herdenken. Geen andre vrees of smart kan mij veraaming schenken.

k Zie nog altijd dien man, en hoor gestaitg een stom,

Die tot mij roept: ,,De Hel woont in die ziel!....voor hem Zijt gij niets dan een vrouw, wat magt u zij gegeven! nbsp;Ik zie dien daemon s nachts in droomen voor mij zweven ;nbsp;Dan kust hij mij de hand, daar mij zijn oog bespiedt.nbsp;Waaruit de felste haat zijn bliksemstralen schiet.

En, als een doodlijk gif, dat rondspookt door mijne aadren, Voel ik zijn kouden kus mij t rillend harte naadren!

AVat zegt gij van dit al ?

CA.SII.DA.

Begoochng , zinsbedrog!

-ocr page 51-

47

1)K KONIN^GIX.

Niet waar ?..t Is niets dan schijn; maar t schokt en pijnigt tocli, Schoon ook de werklijkheid mij angst genoeg kan baren.

{Ter zijde,) nbsp;nbsp;nbsp;,

Ach! wat mijn binnenst kwelt, mag ik haar niet verklaren! {Tegen CASILDA.)

Zeg mij, die beedlaars, die niet durfden nadertren...

CASILDA, naar het venster jaande.

Nog wachten zij, mevrouw! op t voorplein, hier benen.

DE KONINGIN.

Neem!., werp mijn beurs hun toe...

(CASILDA neemt de beurs ^ en werpt ze door het vc7istcr.) CASILDA.

Mevrouw ! gij, die zoo goedig De weldaan om u strooit, wees nogmaals edelmoedig.

En schenk een aalmoes aan den Graaf van Onat.

{Zij wijst de Koningin op Don guritan, die zwijgend op den achtergrond staat^ cn oen hlik vol stille bewondering op de Koningin houdt gevestigd.)

Ken blik, oen enkel woord verzacht zijn boezemwee.

Hij, oude krijger, nog verliefd in t oorlogswapen,

Is ijzerhard van schors, maar ter van hart geschapen.

DE koningin.

CASILDA.

Ja, maar ook gedwee als slaaf; Spreek hem slechts even toe.

-ocr page 52-

48

tjn ouiiiTan. {llij nadert mot drie hingingcn, cnhust zuchtende de hond der Koningin, die, onverschillig en afgetrokken, hemnbsp;laat hegaon.)

ISIevrouwl ..

{Uij gnat weder naar zijne plaats, naast den stoel der Oamerera 7nayor, en zegt, in het torugkeeren, zacht tegen casilda:)

De Koningin is heden zeer lieftallig!

CASILDA, hem naziende.

o de arme reiger, die, noch jeugdig noch bevallig,

Steeds bij het water toeft, dat hem het oog bekoort!

Hij wacht een ganschen dag, en vangt een nietig woord , Een flaauwen groet op, hem als t ware toegesmeten ,

En met dien buit belaamp;n, mag hij gelukkig heeten.

DE KONINGIN, treurig grimlagchende.

Zwijg!

CASILDA .

Mag hij u slechts zien, dan klopt zijn hart verheugd; t Gezigt der Koningin ziedaar zijn zielevreugd!

{Opgetogen op het zien van eene doos, op een guridon geplaatst.)

O welk een fraaije doos!

DE KONINGIN.

Zal u den sleutel geven.

CASILDA.

Hoe keurig is het hout! Hoe kunstig uitgedreven!

DE KONINGIN, haar den sleutel gevende.

Ontsluit haar, lieve! en zie, wat kostbaars zij bevat:

Een gift der Heiige Kerk, een reliquin-schat,

Dien ik mijn vader ter erinnering wil schenken.

Hij zal hem blijdschap bin.

-ocr page 53-

{?Aj verzinkt een oogenhlik in gepeins , muar rukt zich op oens vit hare droomerijen. Ter sijde.)

Neen, neen! ik wil niet denken! Verbanne ik uit mijn geest, wat hem tot waanzin voert.

[Tegen OASILDA.)

Ga, haal me een boek... Ik ben nerslagtig en ontroerd!.. Maar ik wil niets dan Spaansch, geen Duitsche schrijvers lezen.nbsp;De Koning is ter jagt... Altijd alln te wezen.

Ach! wat verveling! In zes maanden, hier versmacht,

Heb ik met hem slechts zes paar dagen doorgebragt.

OASILDA.

Trouw dan een Koning, om op zulk een wijs te leven!

(De Koningin verzinkt weder in hare droomerij , maar rukt zich er op nieuw, hevig en als met geweld, uit los.)

DE KONINGIN.

k Wil uitgaan!

(Op dit woord^ door de Koningin op gebiedenden toon uitgesproken^ ligt de Hertogin van ALBuquERquE, die tot nu toe onbewegelijknbsp;op haren stoel heeft gezeten^ het hoofd op, staat vervolgens op,nbsp;en maakt eene diepe neiging voor de Koningin.)

DE HERTOGIN VAN ALBuqERQUE, kort uf en op harden toon.

t Is bepaald, en mij ten last gegeven: Wanneer de Koningin het hofpaleis verlaat,

Wordt zij geleid door n der Grandes van den Staat,

Die elke deur ontsluit. Thans , wat Mevrouw begeere, Bevindt zich niemand hier , geregtigd tot die eere.

DE KONINGIN.

Maar hoe, men houdt mij dan gevangen, en welligt Moet ik hier sterven!

DE HERTOGIN, op nicuw neigende.

Ik volvoer alleen mijn pligt:

Ik ben Camerera mayor.

(Zij gaat weder zitten.)

4


-ocr page 54-

50

DE KONINGIN, ill wanhoop haar hoofd tusschen hare heide handen nemende , ter sijde.

Ach ! wer te droomen!

Neen!

(Luid.)

Spoedig! Dat terstond mijn vrouwen tot mij komen! Een tafel! Kaarten ! Laat ons spelen !

DE HERTOGIN, tegen de Duenna's.

Nadert niet!

{pstaande^ en weder voor de Koningin neigende.)

Haar Majesteit vergeet, wat de oude wet gebiedt:

Met Koningen alleen , of wel met s Konings magen,

Is Haar het spel vergund.

DE KONINGIN, ter zijde.

6 Dwang, niet meer te dragen! {In driflvervoering.)

Wel nu! dat men ze roep, die magen!

CASILDA, ter zijde.

Welk een lot!

DE HERTOGIN, het teehen des hruises makende.

t Is IJ bekend, Mevrouw! Het was de wil van God ,

Dat s Konings Moeder is gescheiden uit dit leven.

Hij staat alln; er werd geen maagschap hem gegeven.

DE KONINGIN.

Men breng mij dan terstond een rijk voorzienen disch !

CASILDA.

O ja, ook dit vermaakt, en bant soms de ergernis.

DE KONINGIN.

Casilda ! k noodig u , het maal met mij te deelen.

CASILDA, buigende.

Mevrouw!..

-ocr page 55-

51

(2Vr zijde, de Camererabeschonwende.)

De Grootineestres wacht reeds met haar bevelen.

DE HERTOOIN, met eene neiging.

In s Konings afzijn, eet de Koningin alln.

{Zij gaat weder zitten j DE KONINGIN, tot het uitersle gehragt.

God! dat is te veel!.. Wat moetik doen?.. Waarheen?

Ik mag niet uitgaan, k mag niet spelen, zelfs niet eten, Naar eigen, vrijen wil. k Ben Koningin geheeten.

En kwijn van droefheid weg, sints ik dien rang bekleo.

CASILDA, ter zijde, haar met medelijden beschouwende. Rampzalige! elke dag brengt haar zijn kwelling me.

Zich aan dit somber en kleingeestig hof te wennen;

Niets, dat verstrooijing biedt, geen andre vreugd te kennen, Dan, in dien doodschen kring, van walging overheerd,

{Zij ziet naar don gukitan, die immer onbewegelijk op den achtergrond slaat.)

Een ouden graaf te zien, door liefdesmart verteerd!

DE KONINGIN, tegen casilda.

Spreek! Wat te doen? Zoek iets, om me aan haar magt te ont-

cAsiDDA. nbsp;nbsp;nbsp;trekken.

Ach ja, Mevrouw! ik zoek, maar moeilijk is t ontdekken. Wacht!.. In de afwezigheid des Konings is t bestuurnbsp;Des lands u toevertrouwd. Beveel, dat, nog dit uur.

Zich uw Ministers hier begeven.

DE KONINGIN, de schouders ophalende.

Zoet verstrooijen !

Acht aangezigten, strak, en door geen lach te plooijen.

Mij sprekende over Rome, of Frankrijk en zijn Vorst,

Of van d Aartshertog, wiens portret men wagen dorst Langs Burgos plein en straat plegtstatig rond te dragen nbsp;O neen! het Staatsbestuur kon nimmer mij behagen!

4


-ocr page 56-

52

OASir.DA.

Wel nu, mevrouw! laat mij, om aan t verdriet te ontvlin, Een jeugdige edelknaap van uw gevolg ontbin.

DE KONINGIN.

Casilda!

CASILDA.

Ik zag gaarne een jongeling verschijnen ! Dit achtbaar , statig Hof doet me in mijn jeugd verkwijnen;nbsp;k. Geloof, dat de ouderdom door de oogen ons genaakt,

En t zien der grijsheid reeds ons-zelven ouder maakt.

DE KONINGIN.

Lach vrij, gij dartle! Nog mag u de vreugd bekooren,

En, aan den slaap gelijk, gaat zij zoo ligt verloren.

(Peinzend.)

Al mijn geluk lacht in dien hoek van t park mij aan , Waarheen ik onbewaakt en nog alln mag gaan.

CASILDA.

O t is een schoon geluk, een lieflijk oord te noemen 1 Met strikken achter al de beelden , al de bloemen!

Een plek, waar men gewis genoeglijk peinst en droomt; Men ziet er niets: de muur is hooger dan t geboomt.

DE KONINGIN.

Ach 1 k wilde somtijds wel naar buiten mij begeven 1

CASILDA , zachte

Naar buiten!., Mevrouw! die wensch doet mij herleven! Hoor mij opmerkzaam aan, maar k bid u, fluistren wij.nbsp;Hoe sterk , hoe streng bewaakt ook een gevangnis zij ,

Geen plaats, waar men zoo goed, zelfs in de zwartste hoeken. Het glinstrend keurgesteent, dat vrijheid heet, leert zoeken.nbsp;Ik vondhetl... Volg slechts mij, enk breng, nog dezen nacht,nbsp;U buiten dit paleis, in spijt van muur en wacht.

-ocr page 57-

53

Dan gaan wij door de stad...

DE KONINGIN.

God! wat gewaagd vermeten!

CASIIDA.

t Is zeer geraaklijk I

DE KONINGIN.

Nooit!.. Zwijg: ik wil niets meer weten! {Zij verwijdert zcJi een weinig van Casilda, en vervalt op nieuw in haarnbsp;gppeins.)

Ach! dat ik als voorheen, nog met gebloemte in t haar,

In t lieve Duitscliland bij mijn liefdrijke Ouders waar!

Hoe zalig was t genot, dat mij den boezem streelde ,

Toen k met mijn zuster in Gods vrije schepping speelde; Toen ik in t bloemprieel met haar verscholen lag ,

Of op het golvend veld de landlin oogsten zag!

Wij spraken soms hen aan, of hoorden naar hun zangen... Wij smaakten t oogenblik, en kenden geen verlangen!nbsp;Helaas! toen kwam een man, geheel in t zwart gekleed:

t Was Spanjes afgezant, mijn ongeluks-profeet!

Hij sprak: Mevrouw! gij zijt tot Koningin verkoren!

Mijn vader was verheugd, toen hij dat woord mogt hooren; Mijn moeder weende, en thans thans weenen zij te zaam :nbsp;k Werd Koningin, 6 ja!., maark werd het slechts in naam ! nbsp;In diep geheim zal ik die doos mijn vader zenden;

Zij zal hem blijdschap bin. Waar ikmijnoog moog wenden , k Zie niets dan droefheid en verveling om mij heen;

Mijn hart verkilt hier; al mijn vrolijkheid verdween.

Mijn Duitsche vogels zelfs zijn allen dood;

(Casilda maakt de beweging, van vogels den hals om ie draaijen, terwijl zij ie Camerera schuins aanzietj

do bloemen ,

-ocr page 58-

54

Die k mebragt uit mijn land, zijn ook schier dood te noemen. Geen onkel lieflijk woord verkwikt, bemoedigt mij;

Thans ben ik Koningin, maar vroeger was ik vrij !

t Is waar, ons park is doodsch, geschikt slechts om te droomen ; O ja! de .muren zijn nog hooger dan de boomen!

Ach! die verveling!

{Men hoort buiten een vervHjderd gezang.)

Welk gerucht!

CASILDA.

Een maagdeurij

Keert van den arbeid, en gaat zingende voorbij.

{Het gezang nadert; men kan de woorden onderscheiden. J)e Koningin luistert met aandacht.)

STEMMEN VAN BUITEN.

Hoe kan de zang u streelen Der vogeltjes in t woud?

Het zoetste vogelkweelen Is aan uw stem vertrouwd.

Of t licht der starren dooven,

Of helder tintlen moog,

De schoonste star van boven Blinkt in uw zielvol oog.

Het voorjaar moge roemen Op delsten bloemenschat,

De lieflijkste aller bloemen Is, die uw hart bevat.

-ocr page 59-

55

Die vogel, rijk aan toonen,

Die star, vol Hemelgloed ,

Die bloem, de prijs der schoonen, Heet Liefde voor t gemoed!

{Het gezang verwijdert zich langzamerhand, en sterft eindelijk weg.]

DE KONINGIN, in gedachten verzonken.

De Liefde !.. Ja, zij is het waar geluk des levens! - -Heur zang verruimt mij t hart, en baart mij kwelling tevens.

DE HERTOGIN, tegen de Duennas.

Men jaag die vrouwen weg, wier onbeduidend lied De Koningin mishaagt

DE KONINGIN, Schielijk.

Neen!., t mishaagt mij niet. Men hoort het naauwlijks... k Wil, dat men die arme vrouwennbsp;Met vrede laat!..

^ Tegen Casilda , haar op een raam in het achterdoek wijzende.)

Van *daar kan men ze wis aanschouwen: Dat raam heeft uitzigt op de velden, en misschien...

{Zij wil met Casilda naar het venster gaan.)

DE HERTOGIN, opstaaude en, met eene neiging.

Een Spaansche Koningin mag niet door t venster zien.

DE KONINGIN, Stilstaande en terugkeerende,

Hoe! de ondergaande zon , die licht strooit in de dalen;

Het stofgoud op den weg, rondweemlende in haar stralen;

t Gezang der blijde jeugd, dat oprijst in t verschiet,

En t oor van allen treft voor mij bestaan zij niet!

Voor mij mag Gods natuur haar wondren niet ontvdwen; Ik mag de vrijheid zelfs van andren niet aanschouwen!

-ocr page 60-

56

BE IIEKTOBIN, (lun de overigen een teeken gevende, om te vertrekken.

Men volge mij, en laat Haar Majesteit alleen:

t Is Heiige Aposteldng.

(CASUDA doel eenige schreden naar de deur-, de Koningin houdt haar tegen ^ DE KONINGIN.

Casilda! gaat gij heen? CASILDA, op de Hertogin wijzende.

Mevrouw ! men wil zoo.... ik moet die bevelen liooren.

DE HERTOGIN, de Koningin ter aarde toe groeiende.

Niets mag de Koningin in haar devotie stooren.

Alten vertrekken met diepe buigingen.

TWEEDE TOONEEL.

DE KONINGIN, alln.

In haar devotie... neen! zeg: in haar droomerij!

Hoe thans hear magt te ontvlin?.. Geen stervling blijft me bij, Mij arme 1 die alln in t duister rond moet zwerven!

{Peinzende.)

Ach! die bebloede hand deed mij van schrik schier sterven. Toen ik haat afdruk op den hoogen tuinmuur vond.

Hij s dan gewond!.. Mijn God! voor mij is hij gewond! Maar waartoe ook gewaagd die hoogte te overschrijden ?

Hij wil mij t treurend hart met Duitsch gebloemt verblijden. En voor z weinig zet hij t leven op het spel!..

Gewis! wie hij ook zij, die man bemint mij wel!

Een kanten lubbe bleef aan n der ijzers hangen ; Voorzeker hebben zij den moedige opgevangen,

-ocr page 61-

57

Toen hij den muur beklom, en afdaalde in den gaard...

En droppel van dat bloed is al mij'n tranen waard!

(Sieeds in dieper gepeins vervallende.')

Wanneer ik van die bank, na lang en pijnlijk dralen,

Den frisschen bloementuil, voor mij bestemd, ga halen , Doe ik gelofte aan God: Het is voor t laatst, Heer!nbsp;En zwakke, die ik ben ! toch keer ik telkens wer.nbsp;Maar hij!.. hij keerde niet reeds sints een drietal dagen.nbsp;Gewond!., dat denkbeeld doet van angst mij t harte jagen!nbsp;Wie gij ook wezen moogt, onbekende vrind!

Gij zaagt me alln, en ver van al wat mij bemint.

En, zonder iets van mij te vragen of te hopen,

Niet denkende aan t gevaar, dat ge eiken dag moet loopen, Stort gij uw bloed, en waagt ge uw leven zelfs misschien,nbsp;Om Spaiijes Koningin een Duitsche bloem te bin!

O wie gij wezen moogt, gij, die mij blijft omzweven,

Om aan mijn kwijnend hart troost, moed en kracht te geven. Mijn onbekende vriend , mijn schutsgeest, wie ge ook zij,nbsp;Uw moeder hebbe u lief! Gezegend zijt ge mij !

(Levendig en de hand op haar hart leggende.)

Zijn brief brandt mij op t hart!

(Weder in haar gepeins vervallendel)

Wat zal het lot mij schenken? Ik blijf met naamlooze angst aan Don Sallustus denken.nbsp;Hier zie k een vreeslijk spook mij steeds ter zijde staan;nbsp;Daar lacht een Engel mij met Hemelzachtheid aan,

En k moet twee wezens, die ten val welligt mij strekken , En, die mij haat, en n, die mij bemint, ontdekken.

Zal de een mij redden van den andren? k Weet het niet.

Ik ben gelijk aan t door den storm geslingerd riet.

-ocr page 62-

Helaas! wie t ook uit waan of vleizucht wil verbloemen , Hoe zwak, hoe nietig is een Koningin te noemen !

Kom , bidden wij !

(Zij hnielt voor de Madonna)

Mevrouwe ! ik wmag het niet, mijn blik Tot u te heffen , maar schenk mij uw hulp !

(Zij houdt op.)

(Weder knielende.)

Neen, neen! ik wil hem niet meer lezen... t is gedaan! Koningin van liefde en zachtheid! die bedroefdennbsp;Steeds uw vertroosting schonk, en bijstand aan beproefden ,nbsp;Verhoor het smeekgebed van haar, die wankt en treurt!..

{Zij staat op, doet eenge stappen naar de tafel, staat weder stil, en werpt zich eindelijk op den Irlef, als toegevende aan eene omoeder-siaanbare aantrekking^

Nog eenmaal lees ik hem... en dan word* hij verscheurd!

{Met een^ droeven grimlach^

Helaas! een maand reeds hoort mij t zelfde woord herhalen.

-ocr page 63-

59 (Vtst besloten vouwt eij den brief open, en leest.)

Mevrouw! er is een man, die in het duister dwalen En ver beneden u het aanzijn torschen moet,

Maar die u toch bemint met onuitbluschbren gloed;

,, Die, zoo het wezen moest, zijn ziel voor u zou wagen Een worm, die aan een ster zijn liefde durft te klagen,nbsp;En die in t lage stof zijn jongsten snik verbeidt,

Terwijl ge in hooge sfeer uw glansrijk licht verspreidt. {Zij legt den brief op de tafel.)

quot;Wanneer de ziel van dorst versmacht, moet zij zich laven, Al ware t met vergif!

{Zij steekt den brief en de kant weder in haren boezem.)

Laat mij t geheim begraven... k Heb niets op aarde, en t is behoefte voor mijn hart.nbsp;Dat k iemand liefheb; dat ik al mijn vreugde en smartnbsp;Aan iemand uitstort... Ik zou den Koning minnen,

Hadd hij het slechts gewild; maar, koud van ziel en zinnen. Verlaat ook hij me... Ik sta alln... Misschien n tred...

{De groote deur gaat geheel open ; een kamerdienaar in groot costuuni treedt binnen.)

DE KAMERDlENAijR, met luido stcm..

Een brief des Konings!

DE KONINGIN, als op eens uit hare droomerij ontwaakt, met een vreugdekreet,

Hoe! Des Konings! k Ben gered!

-ocr page 64-

DERDE TOOPiEEL.

DE KONINGIN, DE HERTOGIN VAN ALBUQUERQUE, CASILDA, DON GURITAN , Dames der Koningin, Pagies, RUY blas.

{Allen treden deftig op^ de Hertogin aan het lioofdj en vervolgens de vrouwen Ruy Bias hUgft op den achtergrond des tooneels; hijnbsp;is prachtig gekleed', zijn mantel hangt over zijrC linkerarm, ennbsp;verbergt dien. Twee pagies dragen den brief des Konings, opnbsp;een kussen van goudlaken, en knielen op eenige schreden afstandsnbsp;voor de Koningin.')

RUT BLAS, op den achtergrond, ier zijde.

Waar ben ik ?.. God! ik durf mijne oogen niet gelooven. AV^at is zij schoon!

DE KONINGIN, ter zijde.

Gewis! dat is een hulp van boven!

(Luid.)

Geef spoedig hier!..

(ZicA naar het 'portret des Konings keerende.)

Sire! u zij mijn dank gebragt!

( Tegen do Hertogin.)

Van waar die brief?

DE HERTOGIN.

Mevrouw ! de Koning is ter jagt

e Aranjuez.

DE KONINGIN.

Ik zeg hem dank uit grond mijns harten. Hij heeft gevoeld, hoe mij mijn eenzaam lot moet smarten,nbsp;En hoe ik smachtte naar oen enkel liefdewoord.

Maar geef dan toch.

-ocr page 65-

61

DE HERToaiN, mct oeiie neiging, op den brief wijzende.

t Gebruik... Mevrouw zij niet verstoord... Wil, dat die brief door mij het eerste word gelezen.

DE KONINGIN.

Al weder! Nu dan , lees!

{De Hertogin neemt den brief, en maakt hem, langzaam open.) CASUDA, ter zijde,

t Zal ook iets lieflijks wezen !

DE HERTOGIN, lezende.

Mevrouw! het waait zeer hard j zes wolven velde ik ner. Geteekend, Carlos.

DE KONINGIN, ter zijdo.

Ach!

DON GURITAN, tegen de HERTOGIN.

Bevat de brief niets meer ?

DE HERTOGIN.

O neen , heer graaf!

CASILDA, ter zijde,

Hoe schoon! Zes wolven zijn verslagen! De zucht naar liefde doet u t harte pijnlijk jagen;

Gij kwijnt in de eenzaamheid, gevoelig, jong en ter.

En dan, wat zoete troost!.. Zes wolven velde ik ner!

DE HERTOGIN, tegen de Koningin , haar den brief aanbiedende.

Wil thans uw Majesteit?..

DE KONINGIN, den brief terugstootcnde.

6 Neen! ik wil niet lezen.

CASILDA, tegen de Hertogin.

Is t alles wel?

DE HERTOGIN.

Gewis; waartoe zou t meerder wezen ?

-ocr page 66-

02

De Koning is ter jagt, denkt aan zijne Echtgenoot,

En schrijft, wat wer het is , en wat hij heeft gedood.

Dat is zeer goed.

(Op nieuw den Irief beschouwende.)

Hij schrijft ? Neen, hij heeft opgegeven.

DE KONiNlN, haar den hrief uil de hand ruhlcende, en dien ooTc inziende.

Ja, waarlijk! t Is zelfs door eene andre hand geschreven. Hij heeft geteekend, en niets meer!

(Zij beschouwt hem, met meer oplettendheid, en schijnt van schrik en verbazing getroffen. Ter zijde.)

Hoe! is het schijn

Of waarheid ?... t Zelfde schrift als van den brief!...

{Zij wijst op den brief, dien zij aan haar hart heeft verborgen.)

Kan t zijn ?

(Tegen de Hertogin.)

Waar is de brenger van die tijding?

DE HEKTOGIN, op Euy Blas wijzende.

Voor uwe oogen.

DE KOHINGIN, zioh half naar Rny Bias keerende.

Die jongeling ?

DE HERTOGIN.

Hij-zelf, te paard hierheen gevlogen. Mijnheer de Santa-Cruz beveelt hem dringend aan,

Op last des Konings, die begeert, dat hij voortaan Tot uw gevolg. Mevrouw! als jonker zal behooren

Een hooge, onschatbare eer , aan weinigen beschoren !

DE KONINGIN.

Hoe is zijn naam?

DE HERTOGIN.

Het is Don Csar de Bazan,

Een graaf van Garofa. Zoo men geloovcn kan,

-ocr page 67-

03

Wat men van hem verhaalt, en wat mij ras zal blijken, Bestaat geen edelman, met hem te vergelijken.

UE KONINGIN.

Goed. k Wil hem spreken.

{Tegen Ruy Bias.)

Graaf!..

RUY BIAS, ter zijde, trillende.

God! dat mijn kracht vermeer! Zij ziet mij, spreekt mij toe...

DE HERTOGIN, tegen Ruy Bias.

Treed nader, edel Heer !

DON GURITAN, Ruy Blas schuins aanziende, ter zijde.

Die jongling in t gevolg! Zijn komst is onrustbarend.

(Ruy Bias treedt met langzame schreden, Heek en ontroerd, nader.)

DE KONINGIN, tegen Ruy Bias.

Gij waart te Aranjuez f

(Ruy Bias buigt zich.)

De Koning is weelvarend ?

RUY BLAS.

O ja, Mevrouw ! zeer w'l.

DE KONINGIN, Op den brief des Konings wijzende.

Gaf hij dit op voor mij ?

RUY BLAS.

- De Koning zat te paard; den brief dicteerde hij...

{Hij weifelt een oogenhlik.)

Aan een van zijn gevolg.

DE KONINGIN, ter zijde, Buy Bias beschouwende.

Zijn blik doet mij vertragen.

O dat ik wist, aan wien!.. maar k durf het niet te vragen.

-ocr page 68-

64 {Luid.)

t Is wel; ga heen. O ja!

(Ruy Bias, die eenige schreden had gedaan, om te vertrekken, komt hij de Koningin terug.)

Was mijn Gemaal verzeld

Door velen van ons Hof?

(Ter zijde.)

k Voel mij geheel ontsteld ,

Als ik hem aanzie I

(Ruy Bias luigt zich; zij herneemt^

En door wie?

RY BLAS.

Wil mij vergeven;

Hun namen zijn tot nu mij onbekend gebleven.

Ik heb slechts kort verwijld, en kende de Edlen niet;

t Is nu drie dagen pas, dat ik Madrid verliet.

DE KONINGIN, ter zijde.

Drie dagen!

(Zij vestigt een blik vol ontroering op Ruy Bias.)

RUT BLAS, ter zijde.

Zij de vrouw eens andren! Duldloos lijden! Ondraagbre minnenijd, dien ik niet kan bestrijden!

DON GUBiTAN, Euy Bks naderende.

Gij zijt thans in t gevolg der Koningin. En woord ! Welligt weet gij nog niet, wat tot uw dienst behoort.

Deez nacht moet gij in t naast vertrek zijn, om de deuren Te ontsluiten voor uw Heer , wanneer het mogt gebeuren,nbsp;Dat hij Mevrouw bezocht.

RUY BLAS, sidderende, ter zijde.

God! dat is te zwaar! Ik zou de deuren voor den Koning opnen I

-ocr page 69-

Maar...

Hy is afwezig.

DON GDRITAN.

En kan daadlijk wederkeeren.

(Ter zijde, Rny Bias oplettend gadeslaande.)

Hij siddert.

DE KONINGIN, die alles gehoord heeft, en wier Hik op Kny Bias ge-vostigd is gebleven.

Hij verbleekt!

(Ray Bias wankelt, en stevnt op den arm. van een leuningstoel.) CASILDA, tegen de Koningin,

Dien jongling moet iets deeren ,

Mevrouw!..

RUT BLAS, zich ter nuauwernood staande houdende.

O neen!., mij niets! Ik ben vermoeid, verhit... De zon was brandend heet; lang, vliegend was de rid...

{Ter zijde.)

De deur te ontsluiten voor den Koninsr!

O

{Hij valt vitgeput op een armstoel; zijn mantel slaat open^ en laat zijne linkerhand zien, die in bebloed linnen is gewikkeld,)

CA.SILBA.

Welk ontdekken!

Hij is gewond, Mevrouw! Zie t bloed zijn hand bevlekken!

DE KONINGIN. nbsp;nbsp;nbsp;*

Gewond!

CASILUA.

Hij valt in zwijm... O spoedig! hulp! verband!

DE KONINGIN, in harcu boezem zoekende.

Hier'., neem deez renkflacon...

5

-ocr page 70-

G6

{f/i dit oogcnblik vu/t haar oog op do manohetto , die Kiiy Bias aan den reglerarm draagt.)

Het is dezelfde kant!

[Ter zelf der tijd, dat zij den flacon uit hare horst haalt, vertoont zij, in hare ontroering , het stuk kant, dat zij daar verborgennbsp;had. Ruy Bias, die zijne oogen niet van haar afwendt, ziet het.)nbsp;RUY BLAS , verbijsterd.

6 God!

(riet oog dor Koningin en het oog van Rny Bias ontmoeten elkaar. Een oogenhlik stilte.)

I)E KONINGIN, ter zijde.

Hij is het!

KUY BLAS, ter zijde.

Op haar hart heeft zij t gedragen !

DE KONINGIN, tCT zijde.

Hij is het!

Ruy BIAS, ter zijde.

Thans, 6 Heer! kan k sterven zonder klagen. (Daar al de vrouwen zich vol beweging om Rny Bias heendringen ,nbsp;vmrdt hetgeen tusschen de Koningin en hem voorvalt, door niemandnbsp;opgevicrkt.)

CASIIDA, Ruy Bias aan den flacon latende ruiken.

Hoe kwaamt ge aan t ongeval ? Ontvingt gij hier inv wond ? Neen, onderweg ging zij wer open. Waarom zondnbsp;De Koning dan juist u van al zijn hovelingen ?

DE KONINGIN, ieget! CASILDA.

Casilda! k hoop , dat gij uw vraagiust zult bedwingen.

DE HEKTOGIN, tegen CASILDA.

Wat gaat de Koningin dit alles aan, mijn kind?

DE KONINGIN.

Hij schreef den brief, en t is natuurlijk, naar ik vind ,

Dat hij dus zelf hem bragt.

-ocr page 71-

t Is tijd van gaan.

Men wijz den graaf in ons paleis een rustplaats aan.

{ Tegen do pages op don achtergrond des tooneels.)

Gij weet, de Koning zal deez nacht niet wederkeeren;

Geheel t saizoen blijft hij ter jagt.

Wat mag haar deeren?

Zij is geheel ontroerd; maar is t van vreugde of smart?

{Zij vertrekt door dezelfde devr als de KoningiUj het kistje met re-Uquin medenemende )

UY BLAS, alln blijvende.

{l^og schijnt hij cenigen tijd met zoete vreugde de laatste woorden der Koningin te hoeren, ^t Is , of een droom hem heeft bevangen.nbsp;Hot stuk kant, dat de Koningin in hare ontsteltenis heeft latennbsp;tmllen^ is op het tapijt blijven liggen. Hij raapt het op, heschomvtnbsp;het in vervoering , en overdekt het mei kussen. Vervolgens slaatnbsp;hij de oogen ten hemel)

God! ik dank !

-ocr page 72-

inliet stuk kant weder heschouwende.)

Ja, zij droeg het op haar hart!

{Hij verbergt het in zijne horst. Don Guritan treedt binnen. Hij komt weder uit de kamer^ waarin hij de Koningin is gevolgd^ ennbsp;gaat met langzame schreden naar Rny BRs. Bij hem gekomen,nbsp;haalt hij ^ zonder een woord te spreken^ zijn degen half vit, eunbsp;meet kern met het oog met dien van Rny Bias. Zij zijn ongelijknbsp;van lengte. Hij steekt zijn' degen weder in de schede. Rny Biasnbsp;beschouwt met verwondering^ wat hij doet.)

VIERDE TOOiVEEL.

KY BLAS , DON GUKITAN.

DON GURITAN, zijn degen weder in de schede stootende.

Ik breng twee degens van gelijke lengte mede.

BUY ELA3.

Mijnheer! k begrijp u niet... Uw handeling, uw rede...

DON GUBITA.N, met deftigheid.

In zestien honderd dn en vijftig. Edel Heer!

Was k zeer verliefd; mijn min was even trouw als ter.

Ik woonde te Alicante. Een jongling , schoon van trekken , En welgemaakt van leest, durfde eens mijn argwaan wekken.nbsp;Hij zag mijn minnares met glonde blikken aan;

k Bespiedde, hoe hij steeds voor haar balkon bleef staan, Of op en ner ging, wen ze aan t venster was gezeten.nbsp;Zijn naam was Vasqiiez ; hij werd edelman geheeten ,

Schoon bastaard van geboorte. Ik doodde hem.

(Kny Bias wil hem in de rede vallen. Don Guritan maakt eene ge-baarde ^ dat hij zwijgen moet ^ en vervolgt.)

Daarna ,

In zes-en-zestig, zond do Graaf van Tscola ,

-ocr page 73-

69

Een caviiliei0 , rijk aan onderscheiden gaven ,

Aan de uitverkoorne van mijn hart dn zijner slaven.

Hij bragt ze een minnebrief, dien zij mij overgaf.

De slaaf ontving op mijn bevel den dood tot straf Den meester doodde ik-zelf.

KUY 13LAS.

Mijnheer !..

noN GMTAN , vervolgende,

In later jaren,

Omstreeks t jaar tachtig, meende ik duidlijk eens te ontwaren, Dat ik bedrogen werd door haar, die ik aanbad,

Om irso Gamonal, een opgetooiden fat,

En van die pronkers, die het stoutste durven wagen , AVanneer zij slechts op t hoofd een rijken pluimbos dragen,nbsp;t Was in dien tijd, toen nog de mode mogt bestaan,

Dat men met gouden hoef zijn muildier liet beslaan.

Ik doodde Tirso.

EUr BLAS.

Maar , wil mij in t eind verklaren,

AVat uw verhaal beduidt.


DOS GUEITAN.

Ik zal t u openbaren.

t AVil zeggen, dat ik nog dezelfde denkwijs voed;

Dat morgen ten vier uur de zon herrijzen moet ;

Dat achter de kapel een plaats is, afgelegen

En stil, geschikt voor hen , die omgaan met den degen;

Dat gij Don Csar heet, en Graaf van Garofa,

Ik, Gaspar Guritan Tassis y Guevarra,

En Graaf van Onat.

RUY BLAS, koud.

t Is wel; ik zal cr wezen.

-ocr page 74-

70

{Vr eenige oogenhlihkcn is Casildaj nieirujsgiorig, op hare teenen door de kleine deur op den achtergrond hinnengcslopen ^ en heeftnbsp;do laatste wooi'den der heide sprekers gehoord, zonder door hennbsp;gezien te worden.')

CASILDA , ter zijde.

6 Hemel! een dul! Hem staat het ergst te vreezen ;

Maar t zij der Koningin in aller ijl berigt.

{Zij sluipt door de kleine deur weder weg.)

DON GURITAN, Steeds op denzelfden toon.

Gij hebt mij dus verstaan ? Bij t rijzend morgenlicht ,

Op de aangeduide plaats , met dolk en degen beiden. Getuigen wensch ik niet; geen knecht zal mij geleiden.

Daar zullen wij te zaam elkaar in de oogen zien j Gelijk het passende is aan waardige edellin.

{Hij reikt Euy Bias de hand, die ze aanvat.)

Gij spreekt geen woord er van; niet waar, heer Graaf?

{De Graaf geeft een toestemmend teeken.)

Tot morgen !

BUY BIAS.

Uw woorden zijn bij mij als in een graf geborgen.

{Rij vertrekt.)

BON GUBITAN , alln.

Hoe nu ? k Heb aan zijn hand geen siddring zelfs ontwaard. Hij s zekei' van zijn dood, en blijft geheel bedaard.

Die jongeling heeft moed, en laat zich niet verkloeken!

{Het gerucht van eeiC sleutel in de kleine deur van de kamer der Koningin, Don Guritan keert zich om )

Men opent gindsche deur.

{De Koningin verschijnlj cn gaat haastig naar Don Guritan , die ver^ wonderd cn verrukt is , haar te zien. Zij heeft het kistje innbsp;de hand.)

-ocr page 75-

VIJFDE TOONEEL.

DON GURITAN , DE KONINGIN.

DE KONINGIN, mct ccu gliiulach.

i Is u, dien k wilde zoeken! don'guritan, verrukt.

Wat schenkt mij dat geluk ?

DE KONINGIN, hct kistje op dcii guridou zettende.

Och ! niets... een kleinigheid.

{Zij luclit.)

Wij spraken over u... k Weet, gij zijt steeds bereid,

Om mij ten dienst te staan; k mag op uw bijstand bouwen... Maar toch, wat sterveling kan men geheel vertrouwen ?nbsp;Casilda echter och! ze is vrouw, en jong daarbij nbsp;Beweerde stijf en sterk , dat gij, heer Graaf! voor mijnbsp;Steeds alles doen zoudt, wat mijn wil slechts kon begeeren.

DON GURITAN.

Zij heeft gelijk.

DE KONINGIN, lugchende.

Maar ik bleef t tegendeel beweeren.

DON GURITAN.

Gij dwaalt, Mevrouw !

DE KONINGIN.

Zij heeft gezegd , gij hadt uw bloed, Uw ziel zelfs voor mij veil...

DON GURITAN.

Dan sprak Casilda goed.

DK KONINGIN.

En ik zei neen.

-ocr page 76-

72

DON GUBITAN.

En ik zeg ja! U te behagen, Is t hoogste, wat ik ken ; daarvoor zou k alles wagen !

DE KONINGIN.

Hoe! alles ?

DON GUBITAN.

Alles, ja!

DE KONINGIN.

Wel nu dan, Kidder! zweer, Dat gij terstond zult doen, wat ik van u begeer.

DON GURITAN.

Ik zweer het u bij mijn patroon , den hoogverheven En heilgen Gaspar! Ik gehoorzaam, of zal sneven !

DB KONINGIN, het kistje nemende.

Goed! Gij verlaat Madrid nog in deez eigen nacht.

Mijn vader zij door u deez fraaije doos gebragt.

DON GuniTAN, ter zijde.

Ik ben gevangen!

{Luid.)

Hoe ! Te Neuburg dan ?

DE KONINGIN.

Voorzeker.

DON GURITAN , ter zijde.

Gaspar! k zwoer te snel Gij zijt een strenge wreker!

{Luid)

Zes honderd mijlen ver!

DE KONINGEN.

Vijf honderd vijftig. Heer!

(H/j wijst op het zijden overtrek, dal de doos bedekt)

Draag voor de franje zorg; de blaauwe kleur is ter;

Ligt dat zij schade leed.

-ocr page 77-

73

IIQ.V QUJllTAN.

En wanneer zal k vertrekken ?

DE KONINGIN.

Op staander) voet.


ON GUEITAN.

n dag!

DE KONINGIN.

Waartoe zou t uitstel strekken ? j)ON GURiTAN, ter zijde.

Ik ben nrevaiififen !


(Luid.)

Maar...

DE KONINGIN.

Vertrek ! Ik heb uw woord.

DON GURITAN.

Een zaak...

BE KONINGIN.

Onmooglijk!

DON GURITAN.

Op mijne eer! t Is ongehoord. Een voorwerp , zoo gering... Wil toch mijn be gehengen;nbsp;Een enkle ditg !

DE KONINGIN,

Neen ! Gij moet mijn last volbrengen,

BON GURITAN.

Ik...

DE KONINGIN.

Neen 1


BON GURITAN.

Maar toch...

-ocr page 78-

DON GUUITAN.

Mevrouw i gij baart mij smart...

DE KONINGIN.

Vertrok, Don Guritan ! en k druk u aan mijn hart!

{Zij vliegt hem om den hals, en drukt hem aan haar kart.)

DON GURITAN , verstoord en verrukt tevens.

Ik wederstreef niet meer. \ Gehoorzaam uw bevelen.

{Ter zijde.)

Een dmon is die vrouw; betoovrend is haar streden!

DE KONINGIN , og het venster wijzende.

Op plein beneden staat een rijtuig, dat u wacht.

DON GURITAN , ter Zijde.

Zij dacht aan alles !

{}lij schrijft in der haast eenige woorden op een stak papier, en schelt. Een pagie verschijnt.)

Hier!., deez brief terstond irebrairt

o nbsp;nbsp;nbsp;D

Aaii Graaf Don Csar de Bazan.

{Ter zijde.)

Hoe t mij moog deeren ,

t Duel moet uitgesteld, maar ik zal wederkeeren!

{Luid,)

Thans ga k volbrengen, wat uw Majesteit gebiedt.

DE KONINGIN.

t Is wel, Don Guritan!

{ll'j neemt het kistje, kust do hand der Koningin, buigt zich diep, en vertrekt. Een oogenllik daarna hoort men het rollen van een rijtuig ,nbsp;dat zich verwijdert dj

Dl! KONINGIN, op een' stoel vallende.

God dank! Mij doodt hem niet!

EINDU VAN HET TWEEDE BEDRIJF.

-ocr page 79-

III.

Eug Elas.

-ocr page 80-

V E II S O N E iN,

KU BLAS.

DE KONINGIN.

DON SALLUSTUS.

DON MANUEL ARIAS.

DE GRAAT VAN CAMPORKAL.

DE MARKIES VAN PRIGO. COVADENGA.

ANTONIO UBILLA.

MONTAZGO.

EEN DEURWACHTER VAN IIE HOF. EEN PAGIE.

Bijzondere Raadsheeren.

De zaal, bijgenaamd de zaal van het Gouvernemeut, in sKonings paleis te Madrid,

Op den achtergrond eeno groote deur, eenige treden boven den grond. In den hoek ter linkerzijde een scherm met een neerhangend tapijt. In den te-genovcrgestelden hoek een raam. Ter regterzijde een vierkante tafel metnbsp;een groen flriweel kleed, om welke acht of tien tabouretten staan gerangnbsp;schikt; voor elke tabouret een lessenaar op de tafel. Voor die zijde der tafel,nbsp;welke over den aanschouwer is , staat een groote leuningstoel, met goudlakennbsp;overtrokken, en waar boven een verhemelte, mede van goudlaken , met denbsp;wapens van Spanje^ voorzien van de Koninklijke kroon. Naast dien leuningstoel een gewone stoel.

Bij het opgaan der gordijn, is de junta van den Despacho Universal (den bijzonderen Kaad des Konings) op het punt, zitting te nemen.

-ocr page 81-

D E E D E B E D R IJ F.

EERSTE TOONEEL.

Don MANUEL ARIAS, President van CastUi, Don pedro velez oe GUEVARRA, Graaf van Carnporal, Raadsheer van kap en degen vannbsp;do Contadvria-viayor, Don Fernando de cordovay aguilar, Mur-kies van PrigOy zelfde waardigheid. Antonio ubilla, hoofdbestnvrdernbsp;der renten. Montazgo, Raadsheer van de Kamer der Tndin. Co-VADENGA, hoofd-secrOtaris der eilanden. Verscheiden andere raads-heeren; die van den tabbaard in het zwart ^ de overigen in hof-klecding. Camporeal heeft het kruis van Calairara op zijne?inbsp;mantel, FRIEGO het Gulden Vlies om den hals.

Don manuel arias en de Graaf van camporeal spreken te zamen zacht, op den voorgro?id van het tooneelde overige raadsheerennbsp;furmeeren hier en daar groepen in de zaal.

DON MANUEL ARIAS.

In dat fortuin ligt iets , dat waarlijk wonderbaar is,

DE GRAAF VAN CAMPOREAL.

Hij heeft het Gulden Vlies. Hij is thans Secretaris

Van Staat, Minister, ja zelfs Hertog!

DON MANUEL ARIAS.

En dat al

In ruim zes maanden tijds.

DE GRAAF VAN CAMPOREAL.

Hier heerscht geen blind geval ;

Men helpt hem in t geheim.

DON MANUEL AlUAS, geheimzinnig.

De Koningin!

-ocr page 82-

78

JIE QKAAF VAN CAMPOEKAL.

t Kan wezen:

De Koning toch kwijnt weg, en is niet meer te vreezen. Verbijsterd van verstand , brengt hij zijn leven doornbsp;Bij t graf van haar , die hij het eerst tot vrouw verkonr.

In zijn Escuriaal verscholen voor elks oogen ,

Laat hij der Koningin geheel zijn rijksvermogen.

nou MANUEL AKIAS.

O ja, Camporal! uw droeve taal is waar:

Zij, zij heerscht over ons , en Csar over haar.

DE GKAA VAN CAMPOKAL.

Zijn levenswijze is niet natuurlijk , want ten eerste ,

Hoe hij ook steeds den geest der Koningin beheerschte , Nooit ziet hij haar, en t schijnt, als of ze elkatir ontvlin.nbsp;t Is waarheid, hoe t u ook verwondering moog bin.

Want k heb zes maanden lang (t waarom kunt gij vermoeden) Ilen trouw bewaakt. Daarbij blijft hij de dwaasheid voeden,nbsp;Zijn woon te kiezen in een afgelegen huis ,

Niet ver van Tormez hof, en als een bedekluis Steeds digt gesloten. Om voor overlast te waken,

Heeft hij twee zwarten, die al wondervolle zaken Vertellen zonden, waar de spraak hun niet ontzegd.

DON MANUEL AEIAS.

Twee stomme slaven?

DE GRAAF VAN OAMPOBEAL.

Juist, en aan hunn heer gehecht. Zijn verdro dienaarsstoet blijft dit paleis bewonen.

DON MANUEL ARIAS

t Is zonderlina:.

iiON ANTONIO UBTLLA, hen sinis eenige oogenllikhen genaderd is.

Maar toch , hij mag zijne afkomst toonen.

-ocr page 83-

79

KE GRAAF VAN CAMPOREAr,.

Het vreemdst van al is, dat de zonderlinge Graaf Den schijn zich geven wil van naauwgezet en braaf.

{Tegen DON MANUEL ARIAS.)

Hij ia een neef van Don Sallustus, wiens vermogen In t vorig jaar op eens als schaduw is vervlogen

Ook heeft hem Santa-Cruz zijn aanzien voorbereid. Don Csar, die ons thans als meester spreekt en leidt,nbsp;Was eens de grootste dwaas, ter wereld ooit geboren.nbsp;Wij mogten t menigmaal, van die hem kenden , hoorcn ,nbsp;Hoe hij zijn kapitaal als rente heeft verteerd,

En hoe hij daaglijks, in loszinnigheid volleerd,

Van minnares en paard, van koets en kleed verruilde. Als of zich Peru's goud in zijn paleis verschuilde,

Tot dat hij onverwachts op zekren dag verdween;

Maar niemand in Madriddie ooit vernam, waarheen.

DON MANUEL ARIAS.

De tijd kon van dien dwaas een strenge wijze maken.

DE GRAAF VAN OAMPORAL.

De tijd ontrooft de kracht, om t zingenot te smaken ,

En hij , die in zijn jeugd t losbandigst voorbeeld was , Wordt onverbidlijk streng, wen t vuur verteert in asch.

UBTLLA.

En ik, ik meen in hem een waardig man te vinden.

DE GRAAF VAN OAMPORAL, lagcJiende.

o goede billa, die zich dus door schijn laat blinden!

{Op een beteekenisvnllen ioon.)

Het huis der Koningin kost bijna in het jaar

(Op de cijfers drukkendei)

Drie en een half miljoen!., een lieve som, niet waar? Een duistre poel, waarin geen goede vangst kan missen:nbsp;In troebel water toch is t overheerlijk visschen!

-ocr page 84-

80

DE MARKIES VAN PBIGO , iij heil komende.

Vergeef mij, waarde Graaf! maar t schijnt mij inderdaad, Dat ge onvoorzigtig zijt, en te onbedachtzaam praat.

Mijn vader zeide steeds (en moge t u ook leeren!)

Veracht den Koning vrij, maar blijf den gunstling eeren. Thans, mijne Heeren! aan de zaken van het Land.

{Allen zetten zich om de taf el ^ sommigen nemen pennen^ anderen bladeren in papieren. Voor het overige eene algemcene ledigheid.nbsp;Een oogenhlik stilte.)

MONTAZGO, zacht tcgcn TJbilla.

Uit der relieken kas vroeg ik u onderstand ,

Om aan mijn neef het ambt te geven van alcade.

UBILLA , zacht.

Het is zoo; maar gij weet, ik ging met ii te rade,

Om ook mijn neef dElva weldra bailluw te zien.

MONTAZGO, zich gcbclgd toonende.

En zaagt ge uw dochter dan door ons geen bruidschat bin ? Nog viert men t huwlijksfeest. Plet ware u best, te zwygen...

BILLA , zacht.

Gij zult d alcadepost...

MONFAZGO . zacht.

Pin gij t bailluwschap krijgen. drukken elkadr de hand.)

COVADENGA, pstaande.

Mijnheeren , Raden van Kastielje! t is hoog tijd.

Opdat geen onzer ooit de grenzen overschrijd ,

Thans onze regten goed te reeglen en te deelen .

En Spanjes inkomst is in handen van zoo velen !

Dit is een ongeluk, rampzalig voor t geheel.

Want de een heeft niet genoeg, en de andre -weer te veel. Aan zulk een misbruik moet door ons een einde komen.nbsp;Ubilla heeft voor zich de rijke pacht genomen

-ocr page 85-

81

Van amber en tabak. Markies van Prigo !

Gij naamt de muskus en den kostbren indigo.

Camporal nam t zout en duizend andre zaken ,

De almojarifazgo , genoeg om rijk te maken,

Het git, het koper en de vijf percent op t goud.

{Teyen montazgo.)

Gij , die mij met een oog van angst en vrees aanschouwt, Gij wist door loos beleid meer dan genoeg te krijgen.

Of dacht gij, Montazgo! dat ik welligt zou zwijgen Van dimpost op het ijs, t arsenicum en t regt,

Op onze grenzen den douanen toegelegd,

De tiend der zee, het lood, al, wat gij kondt begeeren?... En ik, ik heb nog niets... Och! geeft mij ook iets, Heeren!

DE GRAAF VAN CAMPORAL, schaterende van lagchen.

Die oude vos!., hij wil nog meerder dan hij heeft...

Maar dat hij toch bedenk, wat hem MajorTca geeft.

De piek van Tenerife is ook niet slecht te heeten...

covADENQA, verstoovd rakende,

Neen , ik heb niets !

DE MAKKIES TAN PErfoo, lagchcnde.

Wilt gij de negers dan vergeten ? {Allen staan op, en spreken^ twistende, tegelijk.)

MONTAZGO.

Ik mogt eer klagen, dat men mij te weinig gaf.

covADENGAj tegen den Markies van Prigo.

Geef mij t arsenicum, k sta u de negers af.

{Eenige oogenhlikken van te voren is Ruy Bias door de achterdeur opgekomen, en woont dit tooneel bij, zonder door de sprekenden gezien te worden, Hy is in het zwart fluweel, met een mantel vannbsp;rood fluweel i hij heeft een witte ver op den hoed, cn het Guldennbsp;Vlies om den hals. Hij hoort hen eerst in stilte aan, komt vervolgens met langzame schreden nader, en verschijnt in hun midden,nbsp;op het oogenblik, dat hunne twist het hoogste is.)

6

-ocr page 86-

TWEEDE TOONEEL.

De vorigen, RUX blas.

RU BLAS.

Goede eetlust, Heeren!

(Allen Jteerc-n zich om. Stilte van verwondering en ongerustheid. Kuy Bias dekt zich, kruist zijne armen, en vervolgt, terwijl hijnbsp;ze allen scherp in het gezigt ziet.)

O ! gij onomkoopbre braven ! Ministers, die zoo schoon hun hooge roeping staven!

t Is dan op deze wijs, dat ge aan uw pligt voldoet?

Gij rooft de woning leg, waarin gij dienen moet!

Gij hebt geen schaamte dan, en durft uw eed verbreken, Al hoort gij t stervend Spanje om hulp en uitkomst smeeken ?nbsp;Gij hebt dan hier geen doel, gij rijke en groote lin!

Dan t vullen van uw beurs, om daarna laag te ontvlin ? De schande zij uw deel voor t plondren en verdoelen,

Gij, die zelfs in zijn graf uw Land nog durft bestelen!

Maar ziet rondom u, voelt de schaamte, beeft er voor: De deugd, de grootheid van ons Spanje gaat te loor!

Sints Vierden Filips was het niets dan ramp beschoren ;

t Heeft zonder slag of stoot eerst Portugal verloren ,

Toen t rijk Brazielje, toen Brisach in A'EUas me,

Steinfurt in Luxemburg, en toen geheel Comt ;

Goa en Bousslon, Ormuz, vijf duizend mijlen

Aan kustgrond, Fernamhuc en t Blaauw gebergt! Wij ijlen

Den ondergang van t Land als dwazen in t gemoet.

Ziet, ziet rondom u, en bedenkt dan, wat gij doet!

Geheel Europa houdt het oog op u geslagen.

En spotlacht om het wee, dat Spanje heeft te dragen.

-ocr page 87-

Briitanje en Nederland verdeelen t met elkaar,

Als of uw Koning slechts een ijdel schijnbeeld waar;

Door Rome ziet gij u misleiden en vergeten,

En schoon gij u bevriend met Pimont moogt heeten ,

Waagt gij ter naauwernood een leger in dien Staat;

Savoye's Hertog is vol listen en verraad;

t Naburig Frankrijk loert, om u zijn prooi te maken;

Ook Oostenrijk blijft u met hongrig oog bewaken;

De Beijerscbe Infant is een vroegen dood nabij ,

En jaagt ons vrees in t hart voor Spanjes Monarchij. w Onderkoning, wien gij Napels dorst vertrouwen,

Medina, gek van liefde , is laffe slaaf der vrouwen ; Leganez, die als Vorst in Vlaanderen gebiedt,

Verspeelt dat vruchtbaar land, en gij verhoedt het niet; Vaudmont, erger nog, durft zelfs Milaan verkoopen.

Wat redt ons uit dien nood?.. Van waar herstel te hopen? De Staat is uitgeput van krijgsmagt en van geld;

Op zee werd Spanjes trots door de Almagt Gods geveld: Drie honderd schepen zijn in korten tijd verloren;

En gij , gij durft nog!.. O! t Is schriklijk, om te hooren, Hoe t volk, door last op last gekneveld en bezwaard,nbsp;Vertrapt, en onderdrukt, en van zijn roem ontaard,

In twintig jaren tijds, voor u, voor uw vermaken,

In al zijn diepe ellend, bij al zijn zuchtenslaken ,

Vier honderd millioen moest offren aan zijn Heer!

En nog is t niet genoeg!.. En nog, nog wilt gij meer!.. O! k Schaam mij over u! Van binnen zwerft een hordenbsp;Van wilde avonturiers , die steeds de rust en de ordenbsp;Verbannen uit het land, en op des landmans veldnbsp;Den oogst vernielen, waar zijn hoop op was gesteld.

Alom is t roof en moord , wat de onderdaan moet lijden,

6*

-ocr page 88-

84

En nog fe weinig, dat de Vorsten zamcn strijden,

Tot zelfs de kloosters zijn in oorlog met elkaar;

Gewest kampt met gewest de burgerkrijg is daar !

De een haat den ander, ja, staat hem naar goed en leven, Als waren ze op een wrak den honger prijs gegeven.

De Kerk ligt half in puin; het gras wast op haar grond, En tal van slangen kruipt haar hoog gemuurte rond.

De grooten roemen op hunne afkomst, maar hun daden Zijn eer geschikt, om hen met schande te overladen.

Geen billijkheid, geen regt!.. verdienste wordt vertren; Rang, eer en magt zijn t loon van kuiperij alleen.

Ons Spanje, door Natuur geschapen tot een Eden,

Werd een riool gelijk, waarin de onreinigheden Van elke natie zich ontlasten. Ieder Heernbsp;Heeft thans een honderdtal van mannen zonder eer ,

Van lage moorders in soldij; t zijn Genuezen Of Walen en Madrid schijnt Bahel-z^M te wezen.

Hoe streng ook de alguazil voor de armen zich betoont,

De rijke wordt door hem op t schandelijkst verschoond.

s Nachts ziet mentmoordgespuis langs plein en straten dolen Ik-zelf werd gistren bij Toledos brug bestolen!

De helft der hoofdstad is een ware dievenkrocht

Niet n soldaat betaald de regter omgekocht I

O SpanjeI dat eenmaal de wereld mogt gebieden.

Wat is uw leger thans? Zes duizend oorlogslieden.

Met lompen om de len , gewapend met een dolk,

Barvoets als bedelaars , de heffe van het volk.

Zoodra slechts de avond valt, vervormen die soldaten Zich in een dieventroep, rondsluipende in de straten;nbsp;Matalobos heeft thans meer troepen dan het Land,

En Spanjes Vorst wordt door een roover aangerand.

-ocr page 89-

85

Helaas! de landlin zelfs beschimpen onder t groeten,

Wen zij het rijtuig van den Koning soms ontmoeten;

En hij , uw wettig Heer, verlaten van elkeen,

Het hart van rouw verteerd, in t Escurjaal alln,

Slechts levend bij zijn doode , en aan haar graf geklonken, Bepeinst den val van t Rijk, zoo peilloos diep gezonken!

nbsp;nbsp;nbsp;Ach! t is zool Heel Euroop' verplettert met den voetnbsp;Dit uitgemergeld land, eens t land van overvloed 1

Het trotsch Kastielje zag zijn ouden luister dooven,

En gij betAvist elkaar, wie t overschot zal rooven.

Het Spaansche Volk, voorheen zoo krachtvol en zoo groot, Ligt thans ontzenuwd ner, en worstelt met den dood,

Een leeuw gelijk, die, in zijn donker hol gekropen.

Reeds t ongediert ten prooi, het leven voelt verlopen !

nbsp;nbsp;nbsp; Vijfde Karei! waarom slaapt gij in uw graf,

In zulk een tijd van schande en onverdraagbre straf?

Sta op, Keizer! scheur de banden, die u prangen!

Zie, hoe de goeden door de boozen zijn vervangen.

Dit rijk, eens zaimgesteld uit rijken zonder tal,

Verkleint, en brokkelt weg, en neigt ten wissen val...

Hulp, vijfde Karei! hulp!., bescherm ons als te voren! Verrijs! Uw Spanje sterft! Uw Spanje gaat verloren!

Uw kroon (een zon gelijk, verblindend voor t gezigt,

En die der wereld deed gelooven , dat het licht

Voortaan zou opgaan in Madrid) is aan t verkwijnen,

Een uitgeblonken star, hoe hel zij eens mogt schijnen.

Een maan , die meer dan half reeds wegkromp aan den trans, En dra geheel verbleekt voor vreemden morgenglans!

Helaas! uw erfgoed is ter prooije van verkoopers-Uw straalkrans wordt ontwijd door woekeraars en sloopers; Men smet uw glorie, rukt uw hoofd de lauwren af...

-ocr page 90-

86

Reus! kan t mooglijk zijn, dat gij nog slaapt in t graf? Men veilt uw scepter bij t gewigt; een aantal dwergen,nbsp;Afzigtelijk mismaakt, verstout zich , u te tergen,

En snijdt zich kleedren uit uw Koninklijk gewaad;

En de adlaar van weleer, die, in uw Keizersstaat,

Geheel de wereld voor zijn vlammenblik deed sidderen. Verkwijnt thans in een kooi, ten spot van Spanjes Ridderen!

Se Raadsheeren staan ontsteld, en zwijgen. Alleen de Markies van PElGO en de Graaf van OAMPOBAl heffen het hoofd op, en ziennbsp;KUT ELAS in gramschap aan. Vervolgens gaat CAMPOREAL, na metnbsp;PRleo gesproken te hebben, naar de tafel, schrijft eenige woordennbsp;op een papier, onderteekent ze, en doet ze daarna ook door dennbsp;Markies onderteekenen.

DE GRAAP VAN CAMPORAL, op den Markies van Prigo wijzende, en Euy Bias het papier overhandigende.

Mijnheer de Hertog en Minister! in dit blad ,

Van beider naam voorzien, is ons ontslag vervat.

RDY BIAS, het papier aannemende, koel.

Ik dank u.

(Tegen priqo.)

Gij vertrekt, gevolgd door uw famielje,

Naar Andalusie.

(Tegen camporal.)

Gij, heer Graaf! gaat naar Kastielje.

Een ieder in zijn Staat. Op morgen reist gij heen.

(Se twee Edelen huigen zich, zetten den hoed op het hoofd, en vertrekken in eene trotsche houding. Rut bias keert zich tot de overige raadsheeren.)

Al, wie er onder u mijn weg niet wil betren,

Volg vrij die heeren.

(Stilte onder de omstanders. Buy Bias gaat aan de tafel zitten, op den stoel, die regts naast den Koninklijken zetel staat, en houdt

-ocr page 91-

87

jsich hezig met het ontzegelen tan eenige brieven. Terwijl hij die papieren , het een na het ander, doorloopt, wisselen Covadeuga,nbsp;Alias en Ubilla zacht eenige woorden met elkadr.)

UBILLA, tegen Covadenga, op Ruy Bias wijzende.

Hij zal voortaan wetten geven.

Die man zal groot zijn,

DON MANUEL ARIAS.

Als hij tijd heeft, om te leven...

COVADENOA.

En niet zijn val bereidt door t al te helder zien.

UBILLA.

Hij wordt een Richelieu!

DON MANUEL ARIAS.

Olivarez misschien !

BUY BLAS, na schielijk een brief te hebben doorlopen, dien hij juist heeft geopend.

Wats dit?.. Een laag komplot!.. Wat zeide ik u, mijnheeren?

{Lezende.)

Hertog van Olmedo! blijf waken... durf regeren!

Men maakt een strik gereed, en heeft het schandlijk wit,

Om een van hoogen rang te ontvoeren uit Madrid.

{Den hrief beschouwende.)

Men noemt niet wien. De brief, die mij van toorn doet blaken, Is ongeteekend.. Maar ik zweer het, ik zal waken!

{Den deurwachter van het Ilof treedt binnen, en nadert Kuy Bias met eene diepe buiging^

DE DEUKWACHTEK.

Uwe Excellentie! Graaf dHarcourt vraagt een gesprek.

RUT BIAS.

Ah! FrankrijFs Afgezant! Thans kan ik niet... Vertrek!

DE DEURWACHTER, buigende.

De nuncius verzoekt, een onderhoud te erlangen;

Hij toeft in de eerezaal.

-ocr page 92-

88

KU BIAS.

Onmooglijk, hem te ontvangen.

{De deurwachter buigt, en vertrekt. S-eeds sedert eenige oogenblihken is een pagie opyekomen, in eene roode liverei met zilveren galonsnbsp;gekleed, en Ruy Bias genaderd.)

RUY BLAS, hem gewaar -wordende.

Ik ben voor niemand hier. Spreek op , wat gij begeerti

DE PAGIE ^ zacht.

h Is voor Graaf Guritan, uit Neuhurg wergekeerd...

RUY BLAS, met eene gehaarde van verwondering.

Hoe!.. Pagie! zeg hem, dat, zoo hij t wil noodig achten,

Ik hem op morgen in mijn woning zal verwachten.

{De Fagie vertrekt. Tegen de Raadsheeren.)

Straks, mijneheeren! toeft ons wigtige arbeid. Nu

Wensch ik, alldn te zijn.

{Allen buigen zich diep voor Ruy Bias, e7i vertrekken.)

(Ruy Bias 3 alln gebleven, doet eenige schreden, overmeesterd door een diep gepeins. Eensklaps wordt het behangsel in den hoek dernbsp;zaal opgeligt, en de Koningin verschijnt. Zij is in het wit gO-kleed, en heeft de kroon op het hoofd; haar aangezigt schittertnbsp;van vreugden zij slaat een blik van bewondering en eerbied opnbsp;Ruy Bias. Met een arm houdt zij het behangsel op, waarachternbsp;men een soort van donker kabinetje ontdekt, waarin eene kleinenbsp;deur. Ruy Bias keert zich om, wordt de Koningin gewaar, ennbsp;blijft voor die verschijning als vastgenageld staan.)

-ocr page 93-

DERDE TOONEEL.

RUT BLAS, DE KONINGIN.

DE KONINGIN, van den achtergrond des toojieels.

Mijn dank , mijn dank aan u!

KUT BIAS.

God!

DE KONINGIN.

Gij hebt wl gedaan ; uw taal kon mij verrukken. 6 Hertog ! sta mij toe, dat ik uw hand moog drukken,

Die trouwe en sterke hand, gereed, ons hulp te bin!

{Zij gaat schielijk naar hem toe, vat zijne hand, en drukt dezelve, voor hy zulks kan beletten.)

RUT BLAS, ter zijde.

Ik streed zes maanden lang, en bleef die vrouw ontvlin, Om haar op eenmaal wer te aanschouwen...k Ben verloren !

{Luid.)

Gij waart dus ginds , Mevrouw ?..

DE KONINGIN.

Ja, k mogt alles hooren; Ik luisterde met heel mijn ziel naar ieder woord!

RUT BLAS.

k Vermoedde waarlijk niet, dat ik werd aangehoord.

{Op het kabinetje wijzende.')

Dit kabinet. Mevrouw!..

DE KONINGIN.

Liet Derde Flips zich'maken. Om daar, onzigtbaar, voor het heil des Lands te waken.

k Zag vaak, hoe mijn gemaal in dat vertrekje kwam ,


-ocr page 94-

90

En, diep ter ner gedrukt, de stem des Raads vernam.

Die hem zijn goed ontroofde , en Spanje dorst verkoopen.

KUT BLAS.

En wat, wat zeide hij ?

DE KONINGIN.

Van hem was niets te hopen.

Hij zeide niets.

KUY BLAS.

Hoe!., niets? ^ Maar hem toch was de magt: Wat deed hij?

DE KONINGIN.

Hij deed niets hij reed alleen ter jagt. Maar gij!.. Nog hoor ik u, hoe gij, in toorn ontstoken.

Als heer en meester tot die Edlen hebt gesproken,

Hoe gij hen dreigdet voor het schenden van hunn pligt.

En t licht der waarheid hen deed vonklen in t gezigt.

k Heb toen het gindsch tapijt een weinig opgeheven;

Ik zag u. Heel uw zijn was enkel gloed en leven ;

Uw oog schoot bliksems uit, en spreidde schrik in t rond ; Het was me , als waart ge een reus, die onder dwergen stond.nbsp;Maar toch, van waar hebt gij dat alles mogen leeren ?

Wie schonk dat inzigt u in t moeilijk staatsregeren ?

Hoe komt het, dat uw stem, die allen siddren doet, Beveelt en spreekt, gelijk een Koning spreken moet?

Van waar in u die kracht en die verheven stoutheid,

Als waart ge een halve God, herkomstig uit de aloudheid.

KUT BLAS.

Omdat ik u bemin! Omdat mij t duidlijk wordt.

Dat, wat hun hand vernielt, op uw hoofd nederstort!

Omdat er niets is, dat mijn liefde kan vervaren,

En k alles redden zou, om u-alldn te sparen !

-ocr page 95-

t Is dwaas, o ja, dat ik tot u mijn zuchten rigt

Helaas! ik denk aan u , gelijk de blinde aan t licht! Maar ik heb droom bij droom , maar ik moet u beminnen;nbsp;Mijn ziel ontbreekt de kracht, dien vuurgloed te overwinnen!nbsp;Gij dwingt mij eerbied af, en gij verblindt mij t oog.

Als waart ge, 6 Koningin! een Engel van omhoog!

In waarheid, ik leed veel, en zeker waar k bezweken. O zoo gij t wist, Mevrouw! Thans mag ik tot u spreken,nbsp;Maar zes, zes maanden lang, poogde ik u steeds te ontvlin.nbsp;Wat gaat het Hof mij aan, met al zijn edellin?

U heb ik lief! Mijn God! ik durf het openbaren!

Ik durf t Uw Majesteit in haar gezigt verklaren!

Wat moet ik doen?.. Zeg: sterf! en ik zal sterven... maar., Vergeef mij , Koningin ! wat ik u openbaar!

DE KONINSIN.

O neen! ga voort, spreek vrij , laat mij uw taal bekooren! Ik luister , want nog nooit mogt ik die woorden hooren;nbsp;Zij dringen me in de ziel met onwerstaanbre klem.nbsp;Behoefte is mij uw oog, behoefte is mij uw stem!

Dat ik u schetsen kon, wat smart ik heb geleden !

Ach! ik zag keer op keer mij door uw blik vermeden,

En honderd- honderdmaal... Maar neen, ik ben bevreesd...

k Mag u niet zeggen , wat mijn lijden is geweest!

BUT BLAS, die haar in verrukking aanhoort.

Voleind, Mevrouw! voleind! Gij zaligt mij het harte! de koningin.

Wel nu dan 5 luister!

(Dfi oogen ten Hemel slaande.)

Ja, k ontdek hem al mijn smarte. Zou t misdaad zijn? Ik moet! Hoe ge in t verborgen treurt,nbsp;t Geheim ontdekt zich, als de borst u openscheurt.


-ocr page 96-

92

Ge ontweekt de Koningin? t Zij thans door u vernomen: De Koningin zocht u ! k Ben daaglijks daar gekomen,nbsp;Dadr, in dat eng verblijf, om, ademloos en stil.

Te hooren, wat gij spraakt, te buigen voor uw wil ,

Te peinzen op uw geest, wiens magt het al verovert,

Te hangen aan uw stem, wier klank mij houdt betooverd. In u mogt ik het beeld des waren Konings zien.

Ik was het, ik alln (hebt gij t vermoed misschien?)

Die u, van trap tot trap, ten toppunt heb verheven;

k Was t werktuig in Gods hand, om u uw plaats te geven ! k Bewonder u!.. Geen zorg was ooit uw zorg gelijk:

Eerst schonkt ge mij gebloemte, en thans een Koningrijk! Eerst mogt ik u zoogoed, en thans zoo groot aanschouwen nbsp;Mijn God! dat is te veel voor t zwakke hart der vrouwen!nbsp;Mijn God! zoo k kwaad bega, waarom mij, al te straf.nbsp;Mij, jong, vol levensvuur, te kerkren in dit graf.

Gelijk een arme duif, die in een kooi moet sterven,

Wijl zij n liefde n hoop haar zonnelicht! moet derven? k Verhaal u later meer omstandig, wat ik leed.

En nog moet lijden ; hoe de Koning mij vergeet,

Hoe k steeds alln ben , en mij telkens zie verneren.

Nog gistren oordeel zelf verklaarde ik mijn begeeren Naar andre kamers, maar t is ijdel, wat ik vraag,

Ik, niets meer dan slavin!., ik, die hier kluisters draag! Ja, Hertog! de edle taak, door de Almagt u gegeven,

Is, Spanjes veege Staat in kracht te doen herleven,

Het volk, dat zwoegt en slooft, te redden van zijn val,

En mij te minnen, mij, die u steeds minnen zal!

Mijn zinnen zijn verward, mijn woorden afgebroken ,

Maar toch, t is waarheid, wat ik tot u heb gesproken.

-ocr page 97-

93

RUT BLA3, op de knien vallende.

Mevrouw!..

DE KONINGIN, pteglig.

Don Csar! ii mijne onverbreekbre trouw! Voor allen Koningin, ben ik voor u slechts vrouw.

Aan u geheel mijn ziel, in voorspoed en gevaren

G-ij zijt een man van eer: gij zult mijne eer bewaren.

Als gij mij roept, zal ik verschijnen, onbevreesd...

6 Csar! in uw hoofd woont een verheven geest.

Ook gij , gij draagt een kroon, u door t Gnie geschonken: Wees trotsch!

{Zij kust Ruy Bias op het voorhoofd.)

Vaarwel I

{Zij ligt het behangsel op, en verdwijnt.)

VIERDE TOOfiEEL.

RUY BLAS, alln.

{Hij is als verzonken in eene Hemelsche aanschouwing.)

k Zie mij door Hemelglans omblonken ! Dit uur is t eerste van mijn werkelijk bestaan.

Een nieuwe wereld is mij eensklaps opgegaan,

Een wereld vol van licht, schoon als die paradijzen.

Die wij soms in den droom ons voor t gezigt zien rijzen! Ik baad mij in haar glans! In mij, en om mij, vrepgd.nbsp;Verrukking, trots en moed, kracht en herboren jeugd,

En wat op aarde t meest der Godheid doet gelijken ,

De Liefde, die met magt en majesteit mag prijken!

-ocr page 98-

94

Zij , zij bemint mij !.. Is t geen schijn , die mij verblindt ? God! zoo t waar is, dat de Koningin mij mint,

Ben k immers meerder dan de Koning ?.. Opgetogen,

Zie ik de zon mijns beils , maar zij verblindt mijne oogen. Hertog van Olmedo ! gij moogt verwinnaar zijn !

Ja, Spanje is aan mijn voet, en ! haar hart is t mijn!

Die engelin, wier naam ik slechts geknield durf slaken, Wist, door n enkel woord, mij meer dan menseh te maken. nbsp;Of heeft, terwijl ik waak , me een Hemeldroom verrast ?nbsp;Neen, neen, het is geen droom; zij sprak mij toe; zij wast!nbsp;Zij droeg een kroon op t hoofd, een sluijer om de leden;nbsp;k Zag op haar armband zelfs een adlaar uitgesneden;

Ik hoorde, hoe zij mij haar trouw geschonken heeft. gt; God! is het waarheid, dat, als Ge ons de liefde geeft.nbsp;Gij, door een wondre magt, in ons wilt zaam vereenen,nbsp;Wat zachtheid aan den piensch bij grootheid kan verleenen,nbsp;Ik, die geen vrees meer ken, nu k weet, dat zij mij mint,nbsp;Ik, door haar zielekeus magtvoerder in t bewind,

Die voor geen Koning meer het trotsche hoofd zou buigen, Ik durf voor u, God! met luide stem getuigen,

Dat Spanjes Koningin kan reeknen op mijn trouw...

Vorstin! aan u mijn zwaard!... aan u mijn hart, vrouw! Mijn liefde is rein en groot!.. Neen, gij hebt niets te vreezen! nbsp;{Snts eenige oogenhlikken is een man, in eerC groeten mantel gewikkeld ^ en met eerC met zilver gegalonnecrden hoed op, de achgt;nbsp;terdeur ingekomen. Hij is Ruy Bias langzaam genaderd, zondernbsp;door dezen gezien te worden, en op het oogenhlik, dat Buy Bias,nbsp;weggesleept door verrukking en geluk, de oogen ten Hemel slaat,nbsp;legt die man hem onzacht zijne hand op den schouder. Ruy Biasnbsp;keert zich, als plotseling ontwaakt, om; de man laat zijnen mantel vallen , en Kuy Bias herkent Bon Sallustus. Bou Sailustus is ge-kleed in eene roode liverei met zilveren galons, gelijk aan die,nbsp;welke de pagie van Ruy Bias droeg.)

-ocr page 99-

VIJFDE TOONEEL.

RUT BLAS, DON SALLUSTUS.

DON SALLUSTU8, zyne ha?id op den schouder van Ruy Bias leggende.

Ik heet u goeden dag.

ETJT BLAS, verschrikt, ter zijde.

Mijn God! kan t mooglijk wezen?

Ik ben verloren!

DON SALLUSTUS, grimlagchende.

Ik durf wedden op mijne eer ,

Gij dacht niet meer aan mij.

RUT BLAS.

t Is waarheid, Edle Heer!

Dat mij uw komst verrast. -

{Ter z^jde,)

Wat ramp staat mij te schroomen! Ik lachte d Engel toe, en k zie den Dmon komen!

{Hy snelt naar het helia7igsel, dat het geheime kabinet verbergt ^ en sluit de kleine deur er van op den grendel, Vervolgens komt hijnbsp;sidderend weder hij Bon Sallnstus.)

DON SALLUSTUS.

Wel nu! hoe gaat het?

RUT BLAS, met het oog strak op den immer koelen Don SaUustus gC vestigd, en ter naauwernood zijne zinnen bijeen kunnende verza~nbsp;melen.

Die livrei?..

BON SALLUSTUS, stecs grimlagchende.

Wat zegt ge er van?

'k Wist, dat men in dit kleed zich vrij vertoonen kan.

-i

-ocr page 100-

96

k Wilde ongehinderd mij in dit paleis begeven,

En k nam uw liverei.

{Uy zet zijn hoed op. Ruy Bias Hij ft blootshoofds.)

KUY BLAS.

Gij doet mij voor u beven...

DON SAD1USTD3.

Gij beven , en voor mij! Belachlijk is dat woord.

KUY BLAS.

Gij zijt gebannen!

DON SALLUSTUS.

Zoo?.. Ja, k heb dat meer gehoord.

KUY BLAS.

Maar zoo men u herkent?

DON SALLUSTUS.

Wat dwaasheid! Die me omringen , Zijn allen rijk en groot, gevierde hovelingen.

Geen hunner, die zijn tijd, zijn kostbren tijd! besteedt,

Om een gebannen man te ontdekken in dit kleed.

Wie zou ook buitendien een knecht in t aanzigt schouwen ?

(//i; zet zich in een leuningstoel-, Euy Bias blijft staan.)

Maar van iets anders nu. Ei, zeg mij in vertrouwen.

Zou t waarheid zijn, wat men door heel Madrid vertelt. Dat ge u tot kampioen van de arme staatskas stelt,

En dat gij, al te ver door d ijver voortgedreven,

Dien goeden Prigo uw banvloek hebt gegeven?

Gij hebt vergeten, dat gij bloedverwanten zijt,

En onder neven is uw strijd een dwaze strijd.

De wolven toch, niet waar? verscheuren nooit malkandren; Wees helderziend voor u, maar stekeblind voor de andren.nbsp;Een ieder voor zich-zelv. Don Csar!

-ocr page 101-

Dat ik u t ongelijk diens Edlen kennen doe.

Mijnheer van Prigo, hoe hoog ik hem wil eeren,

Mag Spanjcs lasten , reeds zoo drukkend, niet vermeren.

De nood gebiedt, dat Spanje een leger brengt te veld,

De nood gebiedt, en toch t ontbreekt de Staat aan geld. De Beijersehe erfgenaam sterft in zijn lentejaren;

O ja, de Keizer-zelf liet mij het openbaren ;

En zoo de Aartshertog nog zijn regten staande houdt,

Barst de oorlog uit, en dan...

DON SALLUSTUS.

De lucht is schraal en koud.

Och ! doe mij toch t vermaak, dat venster digt te sluiten.

RUT BLAS, hernemende, en Don Sallustus trachtende te overtuigen. Een peilloos ongeluk zou uit dien krijg ontspruiten.

Wat zonder geld te doen, voor t aangevochten Land?

Maar nog, nog is t behoud van Spanje in onze hand.

En k heb , als ware t rijk aan moedige oorlogslieden,

Den Keizer doen verstaan, dat ik hem weer zou bieden...

DON SALLUSTUS, Ruy Bias in de rede vallende, en hem zijtC zakdoek wijzende, dien hij hij het inkomen heeft laten vallen.

Raap mij dien zakdoek op.

(Ruy Bias, als op de pijnbank, aarzelt weder, hukt zich vervolgens, raapt den zakdoek op, en overhandigt hem aan Bon Sallustus.)

DON SALLUSTUS, den doek in zijii zak stekende.

h Is wel. Gij zeidet dan?..


-ocr page 102-

98

lIJY KLAS,

Dat goede en vaste wil nog Spanje redden kan! -Ja, Spanje aan onzen voet, vernederd en versmeten,

En t algemeen belang eisclit, dat we ons-zelv vergeten.

De volkren zeegnen hun bevrijders ... laten wij Dit volk verlossen van de schand der slavernij !

O! laat ons eenmaal wer der Vadren voetspoor drukken, En aan de snoodaards hun verachtlijk mom ontrukken !

DON SADLUSTUS, onverschillig.

t Is heerlijk, wat gij zegt; maar t toont een zwakke geest, Als men t gevaar vergroot, en t allerkleinste vreest.nbsp;Waartoe zoo veel gerucht om zoo geringe zaken ?

Kan een miljoen of wat dan t Land gelukkig maken?

De Groeten leven groot; verander daar iets aan!

Mijn vriend! zij zijn ook nooit met u ter school gegaan.

t Is vrolijk, inderdaad, van hoogmoed opgeblazen,

En rood van gramschap , steeds op ieder misbruik te azen ; Ik gun het u. .. Maar ja! gij wilt, naar allen schijn ,

Een lievling van t gemeen, een ware volksvriend zijn.

Och! wil uw hersens n^et die dwaasheid toch niet krenken; In de allereerste plaats moet ge aan u-zelven denken ,

Want wat gij thans beproeft, geeft enkel smaad voor dank. t Geluk van Spanje is lang niets dan een ijdle klank.

En volksgunst hecht zich aan den glans van gouden schijven Z was het vr uw tijd, z zal het na u blijven.

tis zoo vermaaklijk niet, om, als een lage knecht.

Of als een wachthond, voor s Lands inkomst en s Lands regt Steeds rond te sluipen; t doet zoo ras t geduld verliezen.nbsp;En is een post, dien ik wel t alleidaatst zou kiezen.nbsp;Deugd, eerlijkheid en trouw is klinkklank, lang vergaan;

In Vijfden Kareis tijd had die reeds afgedaan.

-ocr page 103-

99

Gij zijt geen dwaas; wel nu, laat ii door mij genezen:

Toen gij nog zuigling waart, mogt ik reeds staatsman wezen. Och! toen reeds werd door ons uw luchtkasteel gesloopt,

En de onzin luid bespot, dien gij ons thans verkoopt.

RUr BLAS.

Maar toch , Heer !..

BON SALLUSTUS, mct ccC ijskoudeti grimlach.

Gij zijt een zonderling te heeten ;

k Zou door uw zotteklap mijn zaken schier vergeten.

{Kort af en op gchiedenden toon.)

Hoor thans naar mijn bevel: gij wacht mij morgen af. Geheel den uchtend, in het huis, dat ik u gaf.

Het plan is rijp ; weldra zult gij mijn doel ontdekken.

Het tweetal slaven moet alln ten dienst ons strekken.

Zorg, dat er in den tuin , verborgen door t geblaart,

Een reiskoets staat gereed, en mijn gezadeld paard.

Volvoer mijn last getrouw! Geld zal ik rijklijk geven.

llur BLAS.

Heer! ik wil alles doen , wat gij hebt voorgeschreven ;

Maar zweer mij, zweer mij eerst, dat, wat gij wilt bestaan, De Koningin niet treft.

DON SALLUSTS, die met een vouwbeen op de tafel spoelde, eich half (mkeorciide.

En wat gaat u dat aan 'i

UUY BLAS, ivunkelcfide, cn hem met schrik aanschouwende.

Gij zijt een vreeslijk mensch !.. kVoel dadem mij benepen... kVoel mij door u naar een onzigtbren afgrond slepen;

k Voel, dat uw magtige arm voor mij verschriklijk is... Voorzeker, wat gij werkt, is t werk der duisternis!

Ach! wat uw opzet zij, wil medelijden toonen;

Gij moet, in t helsch bedrijf, de Koningin verschoonen !

7*

-ocr page 104-

100

Gij weet nog niet, ilat ik die vrouw bemin!.. Genii!

DON SALI.USTUS, kond.

O zeker wi.st ik dat.

BUY BLAS.

Gij wist het ? Gij ?

OK SABLUSTUS.

Nu ja.

Wat heeft dat in?

RUT BLAS, tegen den mvvr leunende, om niet te vallen, en aU iet zich-zelven sprekende.

Hij wist! Hij wo dus met rnij spelen! De lage, ontraenschte beul wo eerst zijn offer streelen ,nbsp;Om t dan te foltren!.. O! t is ijslijk, wat mij toeft!

{Hij slaat de oogen ten Hemel.)

Almagtige Opperheer! die mij zoo zwaar beproeft,

Spaar , spaar mij , groote God !

DON SALLSTUS.

Hoe nu?., gij schijnt te droomen. Hebt gij de u vreemde rol zoo ernstig opgenomen ?

Dat is bespotlijk. Zie , en wees bedaard ! Ik ben In t eind genaderd tot een doel , dat ih slechts ken,

Maar dat meer goeds voor u bevat, dan gij kunt denken. Laat mij voor u begaan; gehoorzaam me op mijn wenken.nbsp;Ik heb t u reeds gezegd, en ik herhaal het nu:

k Wil uw geluk, mijn vriend! Ga, en verwerf het u.

t Is ook te nietig, om een liefdezaak te treuren ;

En dag soms is genoeg, om ons wer op te beuren.

Wij allen waren eens gevoelig voor die pijn ,

Maar ras vervliegt de jeugd wij leeren , wijs te zijn. Laat uw gezond verstand hier zelf het oordeel vellen ;

Er staat een Rijk op t spel; uw lot gelijk te stellen

-ocr page 105-

101

Met dat van heel een Rijk, zou dwaasheid zijn, nietwaar? Blijf in uw staat, k Ben goed, ik ben zachtzinnig, maar,nbsp;Een dienstknecht, een lakkei moet steeds zijn heer gerijven;nbsp;Het denken sta hem vrij , toch moet hij werktuig blijven.nbsp;Van uws gelijken maakt men alles, wat men wil.

Uw meester wenkt: gij gaat; hij roept u: gij staat stil;

Gij kleedt u in t gewaad, dat hij u geeft te dragen maakte ik edelman, en nog zoudt ge u beklagen?

Doch reeds genoeg. Al draagt gij thans het kleed van heer. Herinner u, dat gij mijn knecht zijt, en niets meer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Gij maakt der Koningin uw hof, maar blijf bedenken,

Dat ik u achter op mijn rijtuig plaats kan schenken. Gebruik dus uw verstand.

RUY BLAS, die hem met ontzetting heeft aangehoordj als kon hij zijne oor en niet gelooven

6 God, zoo naamloos goed! Wat kan mijn misdaad zijn, dat ik dit lijden moet?nbsp; Streng regtvaardig God! wat heb ik dan misdreven?

Gij hebt nog nooit een mensch der wanhoop prijs gegeven, Gij, die ons liefhebt. Gij, die onze Vader zijt!

Maar schenk mijn ziele kraeht, in deez te zwaren strijd! Markies van Finlas! k heb gewillig, zonder vragen,

En blindelings den last volbragt, mij opgedragen;

Ik deed u nimmer leed; ik diende u trouw, en gij Stort me in dien afgrond ner, en gij veroordeelt mij,

Om dadr uw offer te zien worstlen met de rampen.

Om daar een dierbre vrouw den dood te zien bekampen!

En gij verscheurt mij t hart, vol zuivre liefde en trouw , Alleen opdat het uw de wraak genieten zou!

{Tot zich-zelven sprekende.)

AVant ja, t is wraaklust!., thans kan ik zijn doel beseffen.

-ocr page 106-

102

t Is helsche wraak, die t hoofd der Koningin moet treffen ! Wat zal ik doen?.. Zoo ik haar alles openbaar,

Word ik verachtlijk, word ik walgelijk voor haar,

Een loos bedrieger , een Crpijn, een schaamtloos wezen, Dat men de deur wij.st... Neen ! al staat mij t ergst te vreezen,nbsp;Dat nooit!O mijn verstand!., do waanzin grijpt mij aan!

oogenblik stilte. 1/ij peinst.)

Mijn God! ziedaar dan, wat de wereld durft bestaan.

Men bouwt een werktuig in het duister, plaatst de radren , Van scherp metaal, zoo digt, dat zij elkander nadren,

En werpt dan, koud als ijs, al lagchend, om te zien,

Hoe t gaat, een liverei, een knecht in die machien.

Men brengt de radren in beweging ; eensklaps vatten

Zij t voorwerp aan, en doen het bloed in t ronde spatten,

En werpen hoofd en hart verbrijzeld om zich heen.

Men ziet den gruwel aan, en siddert niet, 6 neen!

Al blijkt het in dien stond, hoe spoedig ook vergeten.

Dat die lakkei een mensch van vleesch en bloed mogt heeten!

(Zich tiaar Don Sallustus keerendo.)

Maar nog, nog is het tijd; nog is het radrental Niet in beweging, dat ook mij verplettren zal!

{Zich aan zijne voeten werpende.)

Heb medelij, 6 Heer!., zie mij in t stof gebogen...

Gena voor mij, voor haar!.. Genade! mededongen !

Ik was u steeds getrouw; k zal doen, wat gij gebiedt, Maar spaar de Koningin !

DON SALLUSTUS.

Die man begrijpt mij niet.

Het wordt vervelend.

RUY BLASj aan zijne voeten kruipende.

o! wil mij niet van u stooten!

Gena!

-ocr page 107-

103

BON SALLUSTUS, zich iiaur het venster wendende.

Gij hebt gewis dat raam niet goed gesloten.

Er komt een ko van daar!..

(Hij grint nnar het raam, en sluit het.)

Kur BLAS, opstaande.

Dat is te veel!., Smaad! Thans wil ik Hertog, thans Minister zijn!.. Uw haatnbsp;Veracht ik, en uw hoon zult gij mij duur betalen!

BON SALLUSTUS.

k Heb u niet regt verstaan. Och! wil t nog eens herbalen. Iluy Bias een Hertog?.. Maar gij zijt verblind door schyii;nbsp;Zoo ge een Bazan waart, ja, dan kondt gij Hertog zijn.

EUY BLAS.

Ik laat u grijpen , en ten kerker henen slepen.

BON SALLUSTUS.

En ik zeg, wie gij zijt, zoodra ik word gegrepen.

Kuy BLAS, verbijsterd.

Maar...

DON SALLUSTUS.

Dan klaagt gij mij aan? O ja, k voorzag het wel; Ik dacht vooniit . en zette on.s beider hoofd op t spel.

IIU BLAS.

Ik zal ontkennen!

BON SALLUSTUS.

Geen ontkennen zal u balen.

RUY BLAS.

Gij mist bewijzen!


BON SALLUSTUS.

n hebt gij mij toch gelaten. Geloof mij, ik zal doen, wat ik u heb gezegd;

-ocr page 108-

101

Geloof mij, ik ben heer, en gij, gij zijt mijn knecht.

t Is kinderachtig, om voor mij uw rol te spelen.

(Zacht, en Kuy Bias naderende.)

Zoo gij op morgen niet voldoet aan mijn bevelen ,

Zoo gij een enkel woord van mijn geheim ontdekt,

Of door n blik, n wenk den minsten argwaan wekt , Ziet zij, voor wie gij Vreest, zij, t hoogste doel uws levens.nbsp;Haar Koningsnaam ter prooi aan schand en spotzucht tevens;nbsp;Ontvangt ze een blad papier, dat in mijn handen bleef,

Een hoogst belangrijk schrift herinnert ge u, wiet schreef? t Luidt: Ik, Buy Bias, lakkei in dienst van dedlen Heerenbsp;Markies van Finlas, ik, boe ook mijn lot verkeere ,nbsp;Verbind mij, steeds getrouw te volgen aan zijn last,

Geheim of openbaar, gelijk een dienstknecht past.

RUY BLAS, vernietigd^ en met gebroken stem.

Het is genoeg!., k Zal doen, wat ii behaagt.

{Be achterdeur gaat open. Men ziet de Raadsheeren weder binnen treden.)

.DON SALLUSTUS, zich spoedig in zijnen mantel -wikkelende^ zacht.

Zij komen,

{Overluid tegen Ruy Bias, zich diep voor hem buigende.)

Hertog van Otmedo I ik heb uw^ wil vernomen.

{Hij vertrekt.)

EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF.

-ocr page 109- -ocr page 110-

IIUY BLAS.

DON CSAll.

DON SALLTJSTUS. DON GUBITAN.nbsp;EEN LAE-KEI.nbsp;EENE DUENNA.nbsp;EEN PAGIE.

EEN ALCADE. ALGUAZIDS.

TWEE STOMMEN.

Kene jiraclitige, maar sombere eii kleine kamer. Beschot en meubelen van oud fatsoen en oud verguldsel; de wanden bekleed met oud behangsel vannbsp;karmozijn fluweel, hier en daar en achter den rug der leuningstoelen gescheurd en gevlakt, met breede gouden galon, die het in regtstandige vakkennbsp;verdeelt. Op den achtergrond ecnc openslaande deur. Ter linkerzijde, innbsp;een los scherm, een groote schoorsteen, met beeldhouwwerk uit den tijd vannbsp;Filips den Tweede, met een wapen van geslagen ijzer binnen in. Aan dennbsp;anderen kant, mede in een los scherm, eene kleine deur, in een donkernbsp;kabinetje geleidende. Ter linkerzijde een venster, zeer hoog, met traliesnbsp;er voor, en beneden van een luifel voorzien, gehjk de vensters eener gevangenis. Aan den wand eenige oude, bcrookte, half zigtbare portretten. Eennbsp;klercnkffer met Venetiaanschen spiegel. Groote leuningstoelen uit den tijdnbsp;van Filips den Eerde. Eene rijk versierde kast tegen den muui\ Eene vierkanten tafel met schrijfgereedschap. ]en kleine j ronde gueridon niet vergulden pooten in een hoek. Het is ochtend.

Bij het opgaan der gordijn , gaat kut blas, in hevige gemoedsbeweging, met groote stappen door de kamer. Hij is in het zwart, zonder mantel ofnbsp;ordeteeken. Op den achtergrond zijn pagie, die, onbewegelijk, zijne bevelennbsp;schijnt af te wachten.

-ocr page 111-

VIEEDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

t

RUY BLAS, DE PAGIE.

Klf BLAS, ter sijde, met zich-aeleen sprejiende.

Wat moet ik doen? Zij t eerst! vr allen!., zijalln! Al moest ik mij het hoofd verbrijzien op een steen ,

Al zou ik ook onteerd en aan een schandpaal sneven , Haar moet ik redden dan kan k mij ten offer geven !nbsp;Maar hoe?., maar wat te doen?.. Al geef ik ook mijn bloed,nbsp;Al zij mijn ziel de prijs , die haar behouden moet,

Hoe t net te scheuren met zijn loos gesponnen draden ? Hoe, hoe'te raden want helaas! ik kan slechts raden!nbsp;Wat helschen strik die man beraamd heeft en gewrocht?nbsp;Naauw daagt het monster op , of t keert wer in zijn krocht;nbsp;Een tastbre duisternis bjft al zijn werk omkleeden.

Eerst, wat denkbeeld! eerst heb k hem voor mij gebeden Dat was laaghartig; dat was dwaas!., het is een man.

Die met zijn offer speelt, maar niet vergeven kan.

En toch heb k mij verbeeld (waarom kan k niet verklaren) Dat hij uit medelij de Koningin zou sparen.

Wanneer hij op zijn knecht zijn woede had gevierd -

Tem vrij een tijger, die door bloeddorst wordt bestierd ! Maar toch, rarapzaalgo! gij moet haar den strik doen vlieden;nbsp;Gij slceptet haar ten val gij moet haar redding bieden !

-ocr page 112-

108

Het is gedaan! k Ben wei' gevallen! Van koo hoog,

Zoo laag !..t Was dan een droom, die darmen dwaas bedroog

Ha! k wil, dat zij ontkoom!.. \ ivil, dat zij zal ontsnappen... Maar hij!,. Door welke deur, langs wat geheime trappen,nbsp;Van waar, mijn God! van waar zal hij verschijnen?., hij,nbsp;Die heer is in dit huis, en meester over mij !

Hij rukt naar willekeur t behangsel van deez wanden;

Hij heeft den sleutelring van heel t gebouw in handen ;

Hij komt, wie weet van waar, hij gaat, wie weet waarheen; Hij kan in dit vertrek en mij op t harte tren!

O ja, ik heb gedroomd, en schriklijk was mijn droomeu! De tuimelvaart van t lot heeft mij t verstand ontnomen.

Ik ben krankzinnig; al mijn denkkracht is vergaan ;

Mijn geest is als een riet, geslingerd door dorkaan.

De hersenlooze dwaas durfde op zijn wijsheid bogen

n vlaag van woede en schrik, n storm en ze is vervlogen! Wat moet ik doen? Wie leent mij hulp ? Wie schenkt mij raad ?nbsp;Beletten wij vooreerst, dat zij t paleis verlaat;

Want ja, daar schuilt de strik, die haar ten val moet strekken ; Ik gis, ik voel t gevaar, doch kan het niet ontdekken.nbsp;Toch zonder uitstel haar gewaai'schuwd maar door wien ?nbsp;k Heb niemand...

{IJ'ij peinstj eensklaps verheft hij het hoofd, als getroffen door eene plotselinge gedachte en een straal van hoop.)

Guritan zal mij zijn bijstand bin! Hij is een man van eer; hij mint haar meer dan t leven !..

{Den pagie een teelien gevende, om nader te komen. Zacht.)

Mijn pagie! wil u naar Don Guritan begeven ;

Vraag hem verschooning voor uw meester; spoor hem aan,

Bezweer hem, onverwijld naar t hofpaleis te ga

En daar de Koningin, uit beider naam, te smeeken,

-ocr page 113-

109

Dat zij niet uitga, vr drie dagen zijn verstreken;

Wat in dien tijd gebeur, of wat men bij haar tracht,

Zy moet geen voetstap zich van t hof verwijdren.

(De pagie buigt zich, en wil gaan. Hij roept hem terug.)

Wacht!

{Hij neemt uit een zakboekje een blad papier en een potlood.)

Doe hij der Koningin deez regel schrifts aanschouwen.

{Hij schryft schielijk op zijne knie.)

Blijf op Don Guritan en op zijn raad vertrouwen!

{Hij vouwt het papier digt, en geeft het aan den pagie.)

Zeg hem, wanneer hij nog een tweegevecht begeert,

Dat zich uw meester voor zijn dapperheid vernert.

Dat, zoo ik jegens hem me onzinnig heb gedragen,

Hij mij vergeven moog, en darmen dwaas beklagen.

Ja, dat in t openbaar mijn dwaling wordt hersteld,

Zoo hij der Koningin terstond mijn bede meldt

Dat mij een groot gevaar doet siddren voor haar leven ,

En ze in drie dagen haar paleis niet moet begeven.

Ga, volg mijn last getrouw: stilzwijgendheid en spoed!

DE PAGIE.

k Ben u verknocht, 6 Heer! Gij waart mij immer goed.

KU BIAS.

Zoo ga, mijn pagie! en vlug u van uw taak gekweten!

DE PAGIE.

Vertrouw geheel op mij: geen woord zelfs wordt vergeten. {Hij vertrekt.)

Rur BIAS, alln, in eetf armstoel neervallende.

Mijn geest wordt kalmer, en tot denken wer in staat Al is t mij nog, gelijk het vaak den waanzin gaat,

Of ik vergeten hadd, wat mij het meest kon baten.

-ocr page 114-

no

Toch kan ik mij gerust op Guritan verlaten!..

Zal ik Sallustns hier verwachten... of ontvlin ?

Mijn vlugt vertraagt zijn plan , verijdelt het misschien...

Ja, gaan wij kerkwaarts, om te bidden, om te knielen:

Ik heb behoefte aan hulp, en God zal mij bezielen!

{Hij neemt zijn' hoed van eene tafel, en schelt. Twee negers, gekleed ra lichi-groen fluweel met lt;joud borduursel, verschijnen, aan de deurnbsp;op do?i achtergrond.)

k Ga uit. Indien gij straks een man verschijnen ziet,

Vraagt niet, van waar hij komt; volvoert, wat hij gebiedt,

En zoo soms andren nog den toegang hier begeeren,

{Na een' oogenhlik aarzelciis.)

Het zij zoo!., t Is mijn wil, geen hunner af te weeren. {ITtj geeft den fiegers ce/i wenk, die zich buigen, en heengaan. Hijzelf vertrekt mede, en op het oogenhlik, dut de deur achter hem diginbsp;valt, hoort men een groot geraas in den schoorsteen, waaruit eensklaps een rnan, in ceit' gescheurden mantel gewikkeld, in de kamernbsp;stort. Het is Don Cesar.)

TIVEEDE TOONEEL.

DON cSAii, verschrikt, huilen adem, het haar in wanorde. Hij ziet er tegelijk vrolijk on ongerust uit.

Hier ben ik!., maar ik kwam wat al te vlug benen.

\Hij staat op, zich hot heen wrijvende , waarop hij gevallen is, en treedt do kamer in, met diepe buigingen en den hoed in de hand.)

Verschooning, Heeren ! ik ga dadelijk weer heen.

Ik bid u, laat mijn komst toch nw gesprek niet stooren.

-ocr page 115-

Ill

(//'// nbsp;nbsp;nbsp;hct midden van do kamer staan, en lemerkt, dat hi)

alln is.)

Hoe! niemand?., k Meende loch een mannestem te hooren , Toen k straks op t dak zat. Nu, zoo veel te beter!..k Zalnbsp;Mij dan en weinig hier herstellen van mijn val.

{Jlij gaat in eeii* armstoel zitten.)

Oef! welk een droeve reeks van woelige avonturen!

Don Csar! beste vriend! wat moest ge al niet verduren? Ten eerste, de alguazils, wier klaauw mij grijpen mogt;nbsp;Vervolgens ingescheept; toen als een hond verkocht;

En dan die vuile stad, waar k sohandlijk werd geslagen. Die geele schoonheid, die mijne onschuld dorst belagen ,nbsp;Mijn vlugt, mijn zwerven langs het Afrikaansche strand ,

In t eind, mijn wederkomst in t lieve vaderland.

Maar, nieuwe ramp! naauw mogt ik Spanje wer begroeten, Of k moest dien schurkentroep van alguazils ontmoeten;

Zij volgden mij verwoed , en ik, voor t ergst beducht, Zocht mijn behoud op nieuw in t kiezen van de vlugt,nbsp;Klom ijlings op een muur, en zag, door t loof der boomen ,nbsp;Een afgelegen huis. Ik vlieg er heen , ontkomennbsp;Aan ieders blik, en vlug beklouter ik een schuur,

En verder t grijze dak tot aan den schoorsteenmuur.

k Laat mij, zoo zacht ik kan, door t rookgat nederdalen, Maar ach! mijn mantel moet die luchtreis duur betalen. nbsp;Die Don Sallustus is een deugniet, op mijne eer!

{Zich heschouwonde in het Vcnetiaanschc spiegeltje, dat op den grootvn koffer met gcbeeldkouiode laden staat.)

Mijn wambuis deelt getrouw de rampen van zijn heer.

(/// doet zijtC mantel af, en ziet in den spiegel naar zijn wambuis van versleten rozenrood satijn, gescheurd en versteld; vervolgensnbsp;brengt hij schielijk de hand aan zijn heen, met een' blik op dennbsp;schoorsteen.)


-ocr page 116-

112

Mijn been heeft bij mijn val nog t allermeest geleden.

{flij opent de laden ran den kojfer. In ne derzelven vindt }iij een* mantel van licht-groen fluweel, met goud geborduurd^ den mantel,nbsp;door Don Sallustus aan Ruy Bias gegeven. Hij beschouwt hem, ennbsp;vergelijkt hem met den zijnen.)

Ki zie ! die mantel zou mij niet onaardig kleeden,

Oneindig beter dan de mijne, naar ik gis.

{Hij hangt zich den groenen mantel om, en legt den zijnen, na hem zorgvuldig ie hebben opgevouwd, in diens plaats in den koffer;nbsp;hij voegt er zijn^ hoed bij, dien hij met eerC vuistslag onder dennbsp;mantel duwt; vervolgens sluit hij do lade. Hij stapt fier in dennbsp;fraaijen, met goud gehorduurden mantel op en 7ier.)

Nu, ik ben toch wer hier, schoon t waarlijk wonder is! A ha! mijn waarde neef! gij wildet dan mijn levennbsp;In t brandend Afrika ter prooije eens tijgers geven?

Maar k zal mij wreken op uw schandelijk bestaan,

Zoodra ik slechts naar eisch mijn honger heb voldaan.

Eerst goed ontbeten; dan, aan t hoofd van al mijn vrinden, (Een uitgelezen stoet!) zal ik den guit hervinden,

En vr hij gissen kan, wie t eerlijk vonnis gaf,

Ontvangt de trotsche Don zijn welverdiende straf!

(ffi; bemerkt in een hoek een paar prachtige hulae 'laarzen, met kant bezet. Schielijk werpt hij zijne oude schoenen vit, en trektnbsp;zonder omslag de nievivc laarsjes aan.)

Thans eens gezien, waar mij zijn schelmstuk heen moest sleuren.

(Na de kamer van alle kanten te hebben onderzocht.)

Een raadselachtig huis, met digtgesloten deuren ,

Met tralievensters, br!.. een kerker, vochtig, koud,

Gelijk men dien somtijds in t treurspel wel aanschouwt.

Ik ben dit lief verblijf van boven ingekoraen,

Juist zoo als de edle wijn de flesch komt binnenstroomen. Van wijn gesproken!

-ocr page 117-

13

(Met een' xacht.)

Ach! dat heerlijk druivenbloed! Waar t thans in mijn bezit, het smaakte dubbel goed!

(lljj wordt de kleine deur ter regterzijde gewaar, opent die, gaat schielijk in het kabinet, en keert met ieekenen van verwondering terug.)

k Zie mijn verbazing hier bij eiken stap vergrooten !

Een kabinetje, waar ook alles is gesloten!

(Hij 'gaat naar de deur op den achtergrond, doet ze half open , en ziet naar huilen. Vervolgens laat hij ze weder digi vallen , en komt opnbsp;den voorgrond van het toonvel terug.)

Geen stervling! Voor den droes ! waar ben ik toch beland ? Kom! k fopte de algnazils, en redde me uit den brand ;nbsp;Wat gaat mij t ovrige aan, en waartoe zou ik vreozen,nbsp;Hoe vreemd , ja, hoe verdacht dit huis mij ook moog wezen ?nbsp;(Wij gaat weder in den armstoel zitten, geeuwt, en slaat bijna dadelijknbsp;weder op.)

Maar ik verveel mij hier verschriklijk !

(Ter linkerzijde een kastje in den muur bemerkende.)

Wat is dat ?

t Schijnt wel een boekenkast; laat zien, wat zij bevat.

(lij opent ze. Het is eenc welvoorziene spijskast)

Gelijk ik heb gedacht! Dat heet ik, juist geraden!

Pastei en wijn en vleesch, gezoden en gebraden;

Zes tleschjes, welk gezigt!..

(De eene na de andere flesch beschouwende.)

hhi van de beste soort!,.

De ontdekking van die kast verzoent mij met dit oord.

(Hij haalt hei ronde tafeltje uil den hoek, plaatst het op den voorgrond van het looneel, en zet verheugd er alles op , wat de spijskast bevat.nbsp;Hij voegt er een glas, een bord, een vork enz. bij, en neemt vervolgens eene flesch jnbsp;Met moed aan t lezen!

8

-ocr page 118-

114

{lij sehenM het glas in, en drinht hei in n* teug nii.)

H! dat zal mijn geest versterken.

t Is, dichterlijke zon! n van uw beste werken.

Geen glonde Xrs-zelf haalt bij zijn tintlend schoon.

(Bij gaat zitten, scTienht zich een tweede glas in, en drinkt.)

Welk boek spreidt zoo veel kracht of zoo veel geest ten toon ?

(Bij drinkt.)

Zie zoo!., nu t kostbaar maal in oogenschouw genomen ! (Bij begint met de pastei.)

Ik ben die alguazils al zonderling ontkomen.

De honden zijn gewis het spoor des vlugtlings kwijt.

(Hij eet.)

Voortreflijk!.. Zoon pastei mogt ik in langen tijd Niet proeven... Zoo nu eens haar meester op kwam dagen?nbsp;(Hij gaat naar de kast, en haalt er nog een glas en een lord uit, dienbsp;hij op de tafel zet.)

Wel, ik zou zeer beleefd den man ten eten vragen;

Ten minste, indien hij mij niet ras verjagen deed...

t Zal daarom goed zijn, dat ik niet te langzaam eet.

(Hij eet met dubbelen spoed.)

k Zal t huis doorzoeken, als mijn maal is afgelopen.

Wie of het wel bewoont? Ik wil het beste hopen.

Een losse knaap als ik... misschien een schoone vrouw... Want zeker, ja! er schuilt intrigue in dit gebouw...

Maar, laat het zijn, wie will, ik heb geen kwaad bedreven ; Men zal niet weigren, mij herbergzaamheid te geven ,nbsp;Wanneer ik ze inroep ,

(Hij knielt half, en slaat zijne armen om de tafel.)

met mijne armen om t altaar. {Ili] drinkt^

Geen ongevoelig mensch drinkt zulke fijne waar,

-ocr page 119-

115

En dus, wanneer men komt, zal ik mijn titels noemen. Waartoe ook langer nog mijne afkomst te verbloemen?

Geen bedelaar, geen boef, geen roover... wees gerust!

Don Csar de Bazan, een neef van Don Sallust!

Ha! dat zal in Madrid niet weinig opzien baren!

Ik hoor het reeds; Hij hier?.. erug na zoo veel jaren?.. Don Csar de Bazan.'.. aan wien geen mensch meer dacht!..nbsp;En wanneer kwam hij hier?., van morgen of van nacht?..nbsp; Hij was dus nog niet dood ?.. Wel neen, mijn waarde heeren!nbsp;Hij leeft , ten spijt van u en zijn drie honderd beeren.

Ja, menig vrouwtje lacht, en menig man verstomt.

Terwijl het beerental een lied van welkomst bromt.

O! heerlijk was de rol, die ik op nieuw zou spelen,

Zag ik mij door Fortuin slechts met wat geld bedoelen! (Gerucht aan de deur.)

Maar stil! ik hoor gerucht... Het eind der grap breekt aan. Don Csar! moed gevat, en niets ter helft gedaan!

(/7y wikJcelt zich tot over de oogen in zijnen mantel. De deur op den achtergrond gaai open. Een lakkei in Uverei treedt linnen, met een^nbsp;zioaren geldzak op zijrC rug.)

DERDE TOONEEL.

DON OSAIl, DEN LAKKEI.

DON CSAR, den Lahhei van het hoofd tot de voeten opnemende. Wien zoekt gij hier, mijn vriend?

(Ter sijde.)

Die knaap is niet te schroomen.

8*

-ocr page 120-

116

DE LAKKEI.

Don Csar Je Bazan.

DON cissAR, den mantel van zijn gezigl latende valletik

Don Csar?

(Ter zijde.)

Zon ik Jroomeii ?

(Luid.)

Die ben ik-zelf. Wel nu?

DE LAKKEI.

Dus zijt gij, edle Heer!

Don Csar de Bazan ?

DON CSAK.

O ja, ik heb die eer.

DE LAKKEI, den zak op een' armstoel leggende.

Heb dan de goedheid, Graaf! dit even na te tellen.

DON CSAE, ah verbijsterd, ter zijde.

Geld!., al dat geld voor mij!.. tIs waarlijk, om te ontstellen!

DE LAKKEI.

Het is de som , die k u moest brengen.

DON CSAR.

O! zeer goed!

{Ter zijde.')

De drommel haal mij , als ik weet, wat k zeggen moet! Maar t komt te juist van pas, omt niet in dank te ontvangen.

(Luid.)

Mijn vriend! gij zult gewis een klein bewijs verlangen?

DE LAKKEI.

Och neen, heer Graaf!

DON OSAR, op de tafel wijzende.

Leg dan dat geld op tafel... daar!


-ocr page 121-

117

(Be Lakkei gehoorzaami.)

t Komt van ?..

OE LAKKEI.

Gij weet wel wien.

DON OSAK.

O zonder twijfel, maar...

DE LAKKEI.

Men heeft mij niet gelast, u verder iets te ontdekken:

Gij weet, van wien het komt; gij weet, waartoe t moet strekken.

DON cSAii, oeer die verklaring voldaan.

Ah zoo!

DE LAKKEI.

Voor t ovrige is mij t zwijgen opgelegd.

DON CSAK.

St! mondje digt!.. Maar ja... hoe hebt gij ook gezegd?..

t Geld komt van , k weet wel wien...

DE LAKKEI.

En tevens zult gij weten ,

Waartoe het dienen moet.

DON CSAll,

Wie zou zoo iets vergeten ?

Voorts moet gij zwijgen?


DE LAKKEI.

Ja.

DON CS AR.

t Is duidlijk , beste man 1

liet moet een domoor zijn, die t niet begrijpen kan..

DE LAKKEI.

Nu, ik beken het graag, al ben ik vrij geslepen,

Ik vat de zaak niet. Gij ?

-ocr page 122-

118

DON CESAll.

Ik heb ze bost begrepen.

DE LAKKEI.

Dat is voldoende.

DON CSAK.

O ja! k begrijp en grijp meteen.

Wie stuurt het lieve geld, dat men hem toezendt, heen?

DU LAKKEI.

St!

DON CSAE.

St!!.. Ik zwijg!., laat ons er niet meer over spreken.

DE LAKKEI.

Maar tel het even na.

DON CSAE.

Uw trouw is mij gebleken.

{Ven geldaak op de tafel bewonderende.)

Wat schoono vorm!

DE LAKKEI, dringend.

, nbsp;nbsp;nbsp;Maar, Graaf!..

DON CSAE.

Voor wien ziet gij mij aan? Neen, neen! gij hebt te goed aan uw bevel voldaan.

DE LAKKEI.

t Is meestal gouden munt, quadrupels en dubloenen.

(Don Csar opent den sale, en haalt er verscheidene andere geldzakjes vol goud en zilver uit. Ook deze opent hij ^ en werpt ze, in bewondering,nbsp;op de tafel leeg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vervolgens haalt hij handen vol quadrupels en du

bloenen uit de goudzakken, en vult er zijn eigen zakken mee.)

DON CSAR, even ophoudende, ter zijde.

k Begin mij waarlijk met mijn noodlot te verzoenen.

Mijn gansche loven is oen tooverboek gelijk;

-ocr page 123-

119

Maur t einde kroont liet werk ,

{Hij begint op nieuw zijne zakken ie vullen.)

en maakt me op eens wr rijk! (Als hij den eenen zak vol heeft, begint hij met den anderen. Hij zoektnbsp;overal zakken in zijne kleedereu, en schijnt den lakkei te hebben vergeten.)

DE LAKKEI, die hem bedaard blijft beschouwen.

'k Wacht uw bevelen.

DON CSAK, zich omkeerende.

En waartoe?

DE LAKKEI.

Om, zonder dralen, Den last, dien ik niet ken, maar dien gij moet bepalen,nbsp;Slipt uit te voeren, t Zijn belangen , groot van aard...

DON ciisAR, hem in de rede vallende, met het voorkomen van hem zeer goed te begrijpen.

Van t allerhoogst gewigt, en heel mijne aandacht waard! I

DE LAKKEI.

En die noch weifeling noch uitstel meer gedongen.

'k Herhaal slechts , wat men mij gezegd heeft.

DON CSAK, hem op den schouder kloppende.

Ongelogen,

Ik houd van u: gij zijt zoo schrander als getrouw.

DE LAKKEI.

Mijn meester schenkt me aan n , dat ik u helpen zou.

DON CSAK.

Voldoen wij aan zijn wil, en laat ons overleggen.

( Ter zijde.)

Ik wil gehangen zijn, als k weet, wat hem te zeggen.

(Luid.)

Kom nader, boste vriend! en...

-ocr page 124-

120 {Bij vult hel andere glas met wijn.)

flrink vooreerst dit glas.

DE LAKKEI.

Hoe!., edle Heer!

DON CSAR.

Drink uit!

(De lakkei drinkt. Don. Gesar schenkt hem weder in.)

Het komt u best te pas.

t Is keur van wijn.

(Hij doei den lakkei nederzitten^ laat hem drinken^ en schenkt hem op nieuw in.)

Zie zoo!., nu kan ik met u praten. (Ter zijde.)

Zijne oogen vonklen reeds: hij zal zich vangen laten.

(Luid, en zich op zijn stoel uitstrekkende.)

De mensch, mijn waarde vriend! is slechts een rookzuil, zwart Opdwarlende uit het vuur der driften van ons hart.

(Hij schenkt hem in.)

Ligt denkt gij , dat dit beeld niet waardig is gekozen ;

Maar neen, t is nog te fraai, al moet het ons doen blozen: De rook keert uit de schouw ten blaauwen hemel wer;

Hij stijgt in wolkjes op, en wij, wij ploffen ner.

(Hij wrijft zich het leen.)

De mensch is log metaal.

(Hij vult de beide glazen^

Maar drinken wij, mijn waarde! Ecns dronkaards lied geldt meer dan al het goud der aarde.

(Geheimzinnig nader schuivende.)

Toch zij voorzigtigheid ons dierder dan het glas ;

Laadt men de kar te zwaar, dan buigt, dan breekt hare as;

-ocr page 125-

121

De muur stort ras omver , dien men te hoog wil maken... Och! help mij even, om mijn mantel vast te haken.

DE LAKKEI, IrOlsch.

Ik ben geen kamerknecht, heer Graaf!

(Vr Don Cesar het hem heletteu kan , grijpt hij de hel van de tafel, en schelt.)

DON OSAK, ter zijde, verschrikt.

Verdord! hij schelt!

De heer des huizes zal verschijnen... Weg is t geld ,

En uit de grap ! Hoe kom ik veilig wer naar buiten ?

(En der zwarten komt op. Don Csar, ten prooi aan den heoigsten angst, keert zich naar den anderen kant, als niet wetende, wat te doen.)

DE LAKKEI, tegen den neger.

De Graaf verlangt, dat gij zijn mantelhaak zult sluiten.

(De neger stapt deftig naar Don Csar , die hem verwezen aanziet. Hij maakt den haak van den mantel vast, buigt zich, en vertrekt.)

DON cSAK, onthutst van tafel opslaande, ter zijde.

k Ben bij Belzebub; daar is geen twijfel aan!

[Hij komt op den vcorgrond, en gaat met groote schreden heen en wr.) Maar kom, wat raakt het ook, laat hij ons stil begaan?

Ik neem gerust zijn goud, en zal t mij waardig toonen. Maar hoe ?

(Zich naar den lakkei keerende, die nog aan tafel zit ie drinken, en op zijn stoel begint te waggelen.)

Gij zult mij wel een oogenblik verschoonen. (Peinzende, ter zijde.)

Laat zien... als ik begon, mijn schulden af te doen?..

Wel foei! wat zotternij voor iemand van fatsoen!..

Maar toch , het beerental verbittert mij het leven:

t Waar mogelijk niet kwaad, in mindring iets te geven...

-ocr page 126-

122

Neen, neen, zij zijn onwaard, dat men liun brommen stuit. Hoe drommel komt mijn geest aan zulk een dwaas besluit ?nbsp;Wie kan den invloed van het geld toch werstand bieden ?nbsp;Al waart gij van t geslacht der zuiverste edellieden,

Dat laag, verachtlijk slijk maakt u tot burgerman.

Ik zou mijn schuld voldoen? Kom aan! wat zegt ge er van? t Is allerdwaast!

DE LAKKEI, zijn glas ledigende.

Heer Graaf! k wacht steeds op uw bevelen.

UON CSAll.

O ja, mijn vriend! ik zal ze u dadlijk mededeelen.

Maar ga intusschen voort, en drink!

{De lakkei schenkt amp;ich weder in. Don Cesar peinst op nieuio ^ en slaat zich eensklaps voor hei hoofd, als of hij iets heeft ^evondeni)

Z zal het gaan !

{Tegen den lakkei.)

Sta op , en hoor mijn last met beide uw ooren aan.

Steek al uw zakken vol met goud ; gij moet vertrekken.

(De lakkei slaat waggelende op , en vult de rokzakken met goud. iJuii Csar helpt hem, terwijl hij voortgaat-.)

In t straatje, aan t eind der markt, zult gij een huis ontdekken, Met nommer negen op den deurpost: treed er in!

Al telt het venster regts een enklc ruit te min.

Het is een fraai verblijf, wel waard te zijn geprezonj Maar toch , pas op den trap, want die kon beter wezen.

DE LAKKEI.

Een ladder mooglijk?

UON CSAIt.

Juist, een ladder, steil on smal. --Daar huist een sehoone , die ik u beschrijven zal:

-ocr page 127-

123

Niet groot, liclitblaauw van oog, een weinig ros van haren. En met een muts op t hoofd, om t kapsel te bewaren.

Zij heet Lucinda, en was vroeger danseres.

Betoon u zeer beleefd zij is mijn minnares

Pin geef haar uit mijn naam een honderd gouden krooncn. Daar allernaast vindt gij een ouden krijger wonen.

Zijn neus is purper, en zijn hoed, verkleurd en wijd,

Met n geknakte ver, getuigt van beter tijd;

Zijn lang, verroest rapier reikt hem tot aan de lenden.

Dien armen drommel wil ik zes piasters zenden.

Wat verder , op den hoek der afgelegen straat,

Ziet gij een donkre kroeg , en op den drempel staat,

Jaar in jaar uit, een klant te drinken en te rooken.

't Is een wellevend man, die nooit een vloek gesproken , Die nooit geweifeld heeft op t punt van eer en deugd ;

t Is Goulatromba, t is de huisvriend mijner jeugd, ilem dertig kroonen, met mijn broederlijk verlangen,

Dat hij ze ras verteer , om meerder nog te ontvangen.

Men zal verbaasd staan, maar bekreun u daarom niet.

DE LAKKEI.

En verder ?

DON CSAE.

Verder?.. Wat er dan nog overschiet. Kunt gij behouden, om eens duchtig feest te vieren.

Drink, drink zoo veel gij kunt, en laat de bekers zwieren ; Breek flesch en glazen stuk, en schreeuw, en maak gedruisch ,nbsp;Blaar keer eerst morgen nacht, en vroeger niet, naar huis.

DE LAKKEI.

t Is wel, mijn prins! t is wel... niets zal er aan ontbreken, (llij gaal awaaijendc naar de deur.)

-ocr page 128-

124

DON OSAB, hem naziende, ter zijde.

Verdord! wat lieeft die snaak diep in het glas gekeken!

{Hem terugroepende.)

Vriend! nog iets! Houd n goed, als gij dit huis verlaat, En wacht u voor t gemeen, dat legloopt op de straat.

Ligt volgt u ras een stoet van bedelaars en knapen: Ontvalt n eenig geld, traclit niet, het op te rapen,

En moet gij zien , dat zulks door andren wordt gedaan ,

Ga gij gerust uw weg, en laat hen stil begaan.

Ja, waagde een stoute hand zelfs in uw zak te dringen. Wees niet hardvochtig... och! t zijn arme stervelingen,

En t is onze aller pligt, op deez rampspoedige aard,

Dat men zijn naasten help aan wat hem vreugde baart.

(Wtemoedig.)

t Zijn lieden, die welligt eens aan den galgpaal sneven.

En t waar dus al te wreed, hun niet iets toe te geven.

Ga nu!

{De lakkei vertrekt. Don Csar gaat weder zitten, met zijne ellelogeu op de tafel, en schijnt in diep gepeins verzonken.)

Ja, t is de pligt van hem, die Grande heet. En daarbij geld bezit, dat hij het goed besteedt.

k Heb thans vooreerst genoeg, ten minste voor acht dagen , En ik zal leven, dat de stad er van moet wagen.

Van t overschot wordt een liefdadigheids-gesticht,

Tot nut der menschheid, door Don Csar opgerigt.

Maar k durf mij niet gerust op mijn fortuin vertrouwen;

t Is al te veel op eens; ik zal het niet behoun;

De boodschap was verkeerd, dat s zeker, en ik zou...

{.De deur op den achtergrond gaat weder open. Eene duenna treedt binnen-, oud, grijze haren, zwarte kleeding en mantitie, ivaaijer,

-ocr page 129-

VIERDE TOOiVEEL.

DON CESA.R, EENE DUENNA.

DE DUENNA, den drempel der detir,

)on Csar de Bazan!

(Don Csar, verzonken in zijn gepeins^ ligt driftig het hoofd op.)

DON CESAR.

Wat nu vvei?

{Ter zijde.)

Hoe! een vrouw!

{Terwijl de Duenna op den achtergrond cene diepe neiging maakt y komt hij geheel verbaasd op den voorgrond.)

De duivel of Sallust is in dit huis te schroomen;

k Durf wedden, dat mijn neef nu ook wel ras zal komen. Een best van de ergste soort!

(Luid.)

Ik ben Don Csar . .. Nu ?

DE DUENNA, Wederom neigende.

Ik groet u, edle Heer! De Hemel zij met u!

DON CSA.

Dank voor dien vromen wensch!

(Ter zijde.)

Schijnheilig daarenboven!

DE DUENNA, geheimzinnig.

Woudt gy voor dezen nacht een zamenkomst belooven Aan zeker iemand, die mij heimlijk tot u zend?

DON CSA.

k Ben best daartoe bekwaam, en wel er voor bekend.

-ocr page 130-

12G

DE DUENNA. (Zij httttU een toegevoiiwen hricfje uit haar' zalc, en vertoont het hem, maar zonder het hem ie laten nemenl)

Dus kunt gij, waarde Heer! me opregt verzekring geven, Dat gij, voor dezen nacht, dit briefje hebt geschrevennbsp;Aan iemand, die u mint? Gij weet natuurlijk wie.

DON OSAR.

Hot moet van mij zijn.

DE DUENNA.

Goed! Als ik het wl doorzie, Dan is die dame met een ouden dwaas verbonden;

Zij moet voorzigtig zijn, en heeft dus mij gezonden.

Om hier te zorgen, dat er niets aan de afspraak faal.

De kamenier deed mij ter loops een klein verhaal;

Maar k ken de dame niet, en t waar ook overbodig;

Gij kent haar, dat s genoeg. De namen zijn onnoodig.

DON OSAR.

Ei?.. Maar men heeft u toch den mijne niet verheeld.

DB DUENNA.

O zeer natuurlijk, dat mij dien werd megedeeld.

Al wil ook soms een vrouw haars minnaars be verhooren, Ligt viel zij in een strik; dan waar hare eer verloren.nbsp;Voorzigtigheid schaadt nooit, in wat men ook bestond.nbsp;Kortom, men zendt mij hier, om uit uvv eigen mond...

DON OSAR.

Houd op!.. Wat kostbre tijd met beuzelpraat versleten!

Ik ben het, zeg ik u!.. Gij weet, wat gij wilt weten!

DE DUENNA. (Zij legt het ioegevouwen'briefje, dat Don Csax met nieuwsgierigheid beschouwt, op de tafel.)

Schrijf dan op dezen brief het woordje: Kom! maar niet Met eigen hand, heer Graaf! Ligt werd uw schrift bespied.

1?

-ocr page 131-

127

DON cSAit, ter zijde.

k Dnrf zeggen, dat men haar een boodschap kan vertrouwen !

(/7y steekt de hand naar den brief uit, maar hij is ineder foegetakt ^ en de Duenna laat hem niet toe, dien op te nemen,')

DE DUENNA.

Waartoe hem te opnen? Zie, hoe hij is digtgevouwen,

En wis herkent ge uw brief.

DON CSAE, ter zijde.

O spijt!.. Maar k hod mijn rol , Al brand ik van vei-langst, tot aan de ontknooping vol!

(/Ay schelt, mn der zioarten karnt op.)

Kunt gij ook schrijven, vriend?..

(De zwarte knikt van ja. Verwondering van Don Csar. Ter zijde.)

Hoe nu!.. Wat wil dat teeken?

(Luid.)

Stom ?!

(De zwarte knikt weder. Nieuwe verbazing van Don .Csar. Ter zijde.)

t Gaat waarachtig fraai! Nu kan de droes niet spreken! (Tegen den stomme, hem den brief wijzende, dien de oude op de tafelnbsp;vasthoudt )

Schrijf hier eenvoudig: Kom!

(De stomme schrijft. Don Csar geeft een teeken aan de Duenna , om den brief weder op te nemen, en aan den stomme, om ie vertrekken.nbsp;De stomme vertrekt. Ter zijde!)

Gehoorzaam als een slaaf!

DE DUENNA, Jtet billet hij zicht stekende, en Don Cesar naderende.

Gij zult deez nacht haar zien. Ze is zeker lief, heer Graaf?

DON CESA.Il.

Bekoorlijk!

DE DUENNA.

t Kameniertje is waarlijk om te stelen.

-ocr page 132-

128

Behendig wist zij mij haar boodschap me te deelen ,

En moet, hoe jong ook, op die zaken zich verstaan.

DON oSAR, ter zijde.

k Was met de kamenier al opperbest voldaan!

DE DUENNA.

Wat schoon is, zal niet ligt wat leelijk is, beminnen;

Z heer, z dienstknecht; z sultane, z slavinnen. En bij gevolg is de uwe ook ongetwijfeld schoon.

DON CSAR,

Voorzeker!..

(Haar een handvol dubloenen gevende^

Maar zie hier iets voor uw dienstbetoon.

En ga nu heen.

DE DUENNA, het geld bij zich stelsende, en diep neigende.

De jeugd is vrolijk dezer dagen ! Zoo gij mij noodig hadt... men heeft alleen te vragen ,

In t klooster Isidro , naar Zuster Oliva.

(Zij verlreht; vervolgens steekt zij haar hoofd weder door de deur.)

k Zit in de kerk steeds regts , niet ver van dingang.

DON CSAR , zich ongeduldig omlteerende.

Ga!

(De deur valt digt, maar gaat weder open, en de oude verschijnt op nieuw.)

DE DUENNA,

Deez avond ziet gij haar. Gedenk me in uw gebeden, Heer Graaf!

DON CSAR, haar toornig wegjagende.

Voort, zeg ik, voort!

(De Duenna verdwijnt; de deur valt weder digi)

DON CSAE, alln.

Wat onbegrijplijkheden!

-ocr page 133-

129

k Woon in de maan!.. Maar neen! k verwonder mij niet meer. k Verkrijg hier ongezocht al wat ik slechts begeer ;

k Heb hier voor hongerpijn noch minnesmart te vreezen ;

{Peinzende.)

t Schijnt me alles wonderfraai, docht einde, .wat zalt wezen ?

{Be deur op den achtergrond gaat open. Don Guritan verschijnt, wet twee lange, ontbloote degeais onder den arm.)

VIJFDE TOONEEL.

UON GESAR , DON GURITAN.

DON GURITAN, op den achtergrond des tooneels.

Don Csar de Bazan!

DON CESAR, zich omkeercnde, en Don Guritan met zijne twee degens bemerkende.

Is t waarheid of bedrog? Het avontuur was goed; nu wordt het beter nog.

Goud, wijn, een minnarij, een tweegevecht].. Verloren Dacht ik mijn schoon verlen, en zie t in glans herboren!nbsp;(Met vele en diepe buigingen, gaat hij vrolijk Don Guritan te ge-moet, die hem met een' dreigenden blik aanziet, en mei eeu stijvennbsp;tred naar den voorgrond komt.)

Gij zijt bij wien gij vraagt. Treed binnen, waarde heer!

Ik bid u, doe, als of gij thuis waart; zet u ner.

Verrukt, u hier te zien! Laat ons een weinig praten.

Hoe gaat het in Madrid, sints ik het heb verlaten?

Wordt nog Matalobos bewonderd en gevreesd?

Is Lindamire nog, wat ze eertijds is geweest?

9

-ocr page 134-

130

Zij , die ons t hart ontsteelt, gij moogt mij vrij gelooven , Is erger dan de dief, die slechts ons geld wil roovcn.

Die vrouwen!., o mijnheer! Dat duivelscho geslacht Heeft mij al menigkeer het hoofd op hol gebragt.

Maar .spreek ; verhaal mij, hoe het thans hier is gelegen :

Ik ben een doode, die het leven heeft herkregen,

Een wonder wezen , een hidalgo van weleer ;

Ik kom van uit het land der wilden... .spreek, mijnheer!

DON GURITAN.

Wat wilt ge? Ik ben als gij zoo even aangekomen.

DON CSAI!, schertsend.

Uit wat verheven oord? Van welke trotsche zoomen?

DON GUBITAN.

Ver uit het Noorden.

DON CSAK.

Ei ? En ik ver uit het Zuid.

DON GUBITAN.

k Ben woedend!

DON CSAB.

Ja, niet waar? k Ben razend op den guit!

DON GUBITAN.

Twaalfhonderd mijlen!

DON CSAB.

Ik twee duizend! Wat al vrouwen, Geel, blaauw, en.zwart, en groen, moest niet mijnoogaan-k Zag schoone landen, door den Hemel rijk bedeeld; (schouwen!nbsp;Algiers, die lieve stad, Tunis, haar evenbeeld,

Waar men, naar Turkschewijs (voorbeeldig zacht!) de lijken, Goed vastgenageld , aan de deuren mag zien prijken.

Ja, k heb veel fraais aansehouwd op mijn gedwongen togt !

-ocr page 135-

131

TON GURITAN.

Ik ben misleid, Senoi!

DON CliSAK.

En ik, ik ben verkocht!

DON GUKITAN.

Men hield mij in den vreemde als balling schier gevangen.

DON CSAK.

En ik, een edelman, werd bijna opgehangen!

DON QUEIIAN.

Behendig droeg men mij een looze zending op;

Ik toog naar Neuhurg heen, in vliegenden galop,

En in de doos, die k bragt, stond slechts dit schrift te lezen: Houd douden dwaas bij u, zoo lang t zal mooglijk wezen.

DON CSA.R, schaterend van lagcken,

o h! wat fijne zet!.. En wie verzon dat plan?

DON GURITAN.

Maar t kost het leven aan dien Csar de Bazan!

DON CESAR, ernstig.

Hoe! Wat?

DON GURITAN.

Tot overmaat van stoutheid dorst hij t wagen, Me een knecht te zenden , mij ! Hij liet verschooning vragen,nbsp;Dat hij niet zelf verscheen, k Wofi dien lakkei niet zien.nbsp;Maar gaf mijn volk den last, dat hij niet mogt ontvlin.nbsp;Thans kom ik hier, om met zijn trotschen heer te spreken.nbsp;Waar is die Csar de Bazan? Ik moet mij wrekennbsp;Op dien verrader!., k moet hem dooden!.. Waar is hij?

DON CSAR, steeds ernstig.

Ik ben het.

DON GURITAN.

Gij? Hoe nu? Waartoe die scherts met mij?

9*

-ocr page 136-

132

DOM CESAK.

Ik bon Don Csa

DON CURITAN.

Durft gij t nogmaals mij verklaren?

DON CSAK.

Wel zeker!

DON GUBITAN.

Och, mijn vriend! laat toch die dwaasheid varen. Uwe aardigheid verveelt me.

DON CSAR.

En gij vermaakt mij zeer.

Het schijnt mij toe, dat gij jaloers zijt, waarde heer!

k Beklaag ii, want de smart, uit eigen kwaad geboren,

Is erger dan het leed , door andren ons beschoren.

Ik was nog liever arm dan gierig op mijn geld ,

Nog liever speelpop , dan door minnenijd gekweld.

Nu, gij zijt beiden, en ik zeg u zonder schroomen : Mevrouw uwe echtgenoot zal weldra bij mij komen.

DON GUBITAN.

Mijne echtgenoot!

DON OSAR.

o ja!

DON GUBITAN.

Loop heen! k ben niet getrouwd,

DON CSAK.

Maar dan begrijp ik niet, dat gij zoon leven houdt.

Gij hebt geen vrouw, zegt gij, en koomt hier razen, tieren, Als of ge uw edel hoofd met horens zaagt versieren,

Zoo dat ik , heel opregt, u raad gaf, hoe een man ,

In zulke fraaije zaak, zich t best gedragen kan.

-ocr page 137-

133

Maar zijt gij niet getrouwd, wat duivel! welke zaken,

Zijn dan in staat, u z bespotfelijk te maken ?

DON GUKITAN.

Mijnheer! dat gaat te ver!., t Is uit met mijn geduld!

DON CESAR,

Ei, ei!

DON GUKITAN .

k Wil, dat ge mij dien hoon betalen zult!

DON CESAU, met spottenden hlik de scliociien va7i Don Guritan beschouwende ^ die, volgens de nieuwe mode 9 met tal van linten zijn bedekt.

In vroeger dagen vlocht men linten door de haren;

De mode is afgedaald , gelijk ik mag ontwaren.

Thans plaatst men strikken op de schoenen nieuwe wet! Men kapt de voeten... ah! t is smaakvol!.. t is zeer net!

DON GUBITAN.

k Daag u ten tweegevecht!

DON OSAB, even bedaard.

Och kom? Wat boos verzinnen!

DON GUKITAN.

Al zijt gij Csar niet, ik zal met u beginnen.

DON CSAR.

^org dan, dat gij met mij ook eindigt.

DON GURITAN, hem n der twee degens aunhiodcnde.

Trotschc snaak!

Op staanden voet.

DON CSAR, den degen aannomende.

Terstond. Zoo iets is juist mijn zaak.

Waar ?

DON GURITAN.

DON CESAB.

Achter gindschen muur. De straat is afgelegen.

-ocr page 138-

134

DON GUBITAN , de puut van zijn^ degen op den vloer beproevende.

Wat Csar aangaat, hij sterft later door mijn degen.

DON CESAR.

In waarheid ?

DON GURITAN.

Zeker!

DON CSAR.

Bah! Zijn we n van beiden dood, Dan tart ik u, dat gij Don Csar nog doorstoot.

DON GURITAN.

Kom , gaan wij !

{Zij vertrekken, Bleu hoort hunne stappen zich ver%vyderen, Eene kleiney verborgen deur, regts in den muur, gaat open, en Duiinbsp;Sallustus treedt er door,)

ZESDE TOONEEL.

DON SALLUSrus, in een donkergroen, bijna zwart gewaad. Hij schijnt bekommerd en in gedachte?} i hij ziet in het rond, en luistert metnbsp;ongerustheid.

Niets gereed! k Moet voor den uitslag vreezen.

{De met spijzen voorziene tafel bcmerke?ide)

Wat dit beteeknen mag?

{Naar het gerucht der schreden van Cesar en Guritaa luisterende.)

Wat dat gerucht kan wezen?

{llij gaat in gepeins op den voor(jro?id op cn ner,)

Deez morgen ging de pagie in t huis van Guritan:

De looze Gudil gaf mij berigt er van,

-ocr page 139-

135

Ik zie Riiy Bias niet. En die pagie... Zout mislukken ? Zou hij door Guritan haar aan den strik ontrukken ?

k Kan door de stommen niets vernemen... Dood en hel!

k Vergat dien Guritan in t schier gewonnen spel!

(Don Csar ko?gt;it terug. Hij heeft eeri ontblooten deyen in de hand , dien hij ^ hij het inkomen ^ op cerf stoel werpt.)

ZEVENDE TOONEEL.

DON SALLSTUS. DON CSAK.

DON CSAii, nog in de deur

Ah! k was wel zeker, u te ontmoeten, oude guit!

DON SALLUSTUS, zich omkoerendo, als verMeend.

Don Csar!

DON CSAR, de armen kruisende^ en in lagchen uitbarstende,

Voert gij wer een listig schelmstuk uit? Maar ik, niet waar ? ik kom uw helsche plannen stooren;nbsp;Ik val er midden in.

DON SALLUSTUS, ter zijde.

O Woede! t is verloren !

DON CSAK, lugchcudc,

'k Heb heel den morgen, uw doorslepenheid ten spijt.

Het spinneweb verscheurd , waaraan gij werkzaam zijt.

Geen van de ontwerpen slaagt, zoo fijn door u gesponnen; Ik werp het al omver , wat Neef-lief heeft begonnen,

En dit vermaakt mij zeer.

-ocr page 140-

DON CSAE, nog harder lagchende,

Uw knecht, met geld beladn, voldeed vrij goed zijn pligt.

DON SALLUSTUS.

don csak.

Hij heeft iets meer, dan noodig was, gedronken...

DON SALLUSTUS.

DON CSAK , mei deftigheid.

Werd door uw neef grootmoedig weggeschonken. Men heeft zijn vrienden.

DON SALLUSTUS

Gij verdenkt mij buiten schuld...

Waartoe ?

don csar.

Om heimlijk, ter voorkoming van gevaar , Te vragen , of het wel Don Csar was, die haarnbsp;Deez avond hier verwacht.

-ocr page 141-

137

DON SALLUSTUS, Icr zijde,

o Hemel ! wal zal k liooren ? (Luid.)

En t antwoord ?

DON O3AB.

k Zel van ja.

DON SALLUSTUS, ter zijde.

Nog is het niet verloren !

DON CISSAR.

Ten slotte, uw vechtersbaas, uw onverwinbre man,

Die mij zoo pas zijn naam ontdekte Guritan,

(Beweging van Don Sallustus.)

Die dezen morgen maar volstrekt niet kon gehengen ,

Dat hem Don Csars knecht een boodschap durfde brengen, Zoodat hij hier kwam, om voldoening voor dien hoon.

DON SALLUSTUS.

En hoe was uw bescheid ?

DON CSAB.

De zotskap kreeg zijn loon :

Ik stak hem overhoop.

DON SALLUSTUS.

Hoe!.. Zoudt gij waarheid spreken ?

DON CSAB.

De zuivre waarheid. Hij is ridderlijk bezweken.

DON SALLUSTUS.

Zijt gij wel zeker, dat hij dood is?

DON CSAB,

k Vrees er voor.

DON SALLUSTUS, ter zijde.

Ila! ik heradem!.. Niets ging van mijn plan te loor!

-ocr page 142-

138

In tegendeel! Zijn komst mogt mij tot hulp verstrekken. Maar hoe mij thans van hem te ontslaan?.. Hij moet vertrekken,nbsp;t Verloren geld is niets.

{Luid.)

t Klinkt vreemd, wat gij verhaalt. En zaagt gij niemand meer?

DON OSAR.

t Heeft zich tot drie bepaald j Maar wees gerust, ik zal er meer zien. k Wil uw strekennbsp;Ten einde brengen. Heel de stad moet van mij spreken.

DON SALLUSTUS , ter zijde.

Vervloekt!

{Schielijk, en Don Csar naderende.)

Beho het geld, maar ga bedaard van hier!

DON CSAK.

En gij draagt zorg, niet waar? wij kennen uw manier Dat ik gevolgd word. k Zou op nieuw dan kunnen starennbsp;Op t hemelblaauwe vlak der Middellandsche baren.

Dat niet!

DON SALLUSTUS.

Geloof mij.

DON CSAR.

Neen! Dank voor de tweede reis! k Gevoel, dat in dit huis, half kerker, half paleis,

Een wezen is ter prooi aan uw geheime lagen,

En gij u-zelv de rol van beul hebt opgedragen.

Ik trek de ladder weg, en eensklaps, vr gij t weet...

DON SALtUSTUS.

Ik zweer u.

DON CESAR.

Zweer toch niet; k vertrouw niet op uw eed;

-ocr page 143-

139

Maar k blijf iii t avontuur, alleen om u... begrepen!

Mijn neef is sterk genoeg, en ook genoeg doorslepen ,

Om twee, drie dwazen aan n koord te hangen... Nu,

Ik ben er n van, en ik blijf... alleen om u !

DON SALLOSTS.

Maar luister dan...

DO.N CSAll.

De tijd van luisteren is over. Iloe! werd ik niet verkocht aan dAlgerijnscben roover?nbsp;Hoe! valsche Csars riept go in wezen , om mijn naaranbsp;Tot schand te maken!

DON SALLDSTUS.

Acht ge mij daartoe bekwaam ?

t Was toeval, anders niet!

DON CSAR.

Ei, toeval?.. Fraai gevonden! Dan heeft het toeval mij ook zeker hier gezonden,

En ik wil redding bin aan die gij brengt ten val ;

Ik wil, dat, wijd en zijd, mijn naam herklinken zal.

(Bij klimt op de vonsterhunk, en ziet naar luiten.)

Juist gaat de wacht voorbij... Hei! holla! wakkre mannen! (Hij steekt zijn arm door de spijlen, en zwaait hem rond, roepende-.)

Hei!

DON SALLUSTU8, Ontsteld, op den voorgrond van het too-neel, ter z-ijdo,

Zoo men hem herkent, vernielt hij al mijn plannen !

(Enne wacht -van alguazils, mot een alcade aan het hoofd, komt op. Don Sallustus schijnt in groote verlegenheid ie zijn. Don Cesarnbsp;gaat triomfnntclijk naar den alcade.)

-ocr page 144-

ACHTSTE TOONEEL.

DON CESAR, tegen den alcude.

Gij zult in uw verslag vermelding maken, dat...

DON SALLUSTDS, Op Uoii Csar wijzonde.

Do dief Matalobos in t eind hier werd gevat!

DON CSAB, verbaasd.

Wat zegt hij ?

DON SAiiLUSTDS, ter zijde.

Zoo ik nog n enklen dag kan winnen , Heb ik behouden spel.

(Tegen den alcude.)

Hij drong mijn woning binnen.

Verzeker u van hem.

[De ulguazils grijpen Don Csar aan.)

DON CSAR, tvocdend.

Terug!.. n oogenblik !

Die leugen gaat te ver!

DE ALOADE.

Wie riep ons dan ?

DON SALLUSTDS.

Wel ik.

DON OSAB.

t Is schaamtloos!.. ongehoord!

DE ALOADE.

Durft gij nog tegenspreken ?

DON OBSAK.

Maar k ben Don Csar de Bazan!

-ocr page 145-

141

DON SAil.DSTUS.

Och, dievenstreken !

Don Csar? Onderzoekt zijn mantel, goede lin !

Gij zult Sallustus naam er in geschreven zien.

De knaap ontstal mij t kleed.

{De alyuazils rukken Don Csar den mantel af; de aloude beziet hem.)

DE ALCADE.

t Is juist.

DON SAIDUSTUS.

Nog meer bewijzen?

Het wambuis , dat hij draagt...

DON CSAK, ter zijde.

De snoodaard doet mij ijzen !

DON SALLUSTUS , vervolgende.

Behoort Graaf Alva , wlen hij t vroeger ook ontstal.

(Hij wijst op het wapenschild, geborduurd op den opslag der linkermouw.) Zie hier diens wapen.

DON CSAR.

Ja , hij sleept me op nieuw ten val!

DE ALCADE, het wapen onderzoekende.

Kasteel en ketelpaar... Die zaak moet zich verklaren.

(Don Gesar wil zich losworstelen; er vallen eeniije dubloenen uit zijne zakken.)

DON SALLUSTUS, den alcade opmerkzaam makende, hoe die ijevuldzijn. El zie! Welk eerlijk mensch zal z zijn geld bewaren?

DE ALCADE, het hoofd schuddende.

Hnm!

DON CSAB, ter zijde.

k Ben geknipt!

(De alguazils doorzoeken zijne zakken, en ontnemen hem het geld.)

-ocr page 146-

142

EEN Ar.GUAZir..

Zie hier papieren.

ON CISAE, ter zijde.

lloofgebroecl!

De minnebrieven , die k in al mijn tegenspoed

Zoo trouw bewaard heb ! Al de troost, mij bijgebleven!

DE ALCADE, de papieren beziende,

t Zijn brieven, vrouwenschrift...

DON SALtuSTUs, licm opmerkzaam makende op de adressen.

Maar aan den Graaf geschreven.

DE ALOADE.

Ik zie het.

DE ALGDAZILS, hem dc handen bindende.

Welk geluk! Hij is in onze magt!

EEN ALGDAZIL, inkomende, tegen den alcade.

Heer! achter dit gebouw werd iemand omgebragt.

DE ALCADE.

Wie is de moordnaar?

DON SALLUSTUS, op Don Csar wijzende.

Hij I

DON CSAR, ter zijde.

t Lot schijnt op mij verbolgen.

DON SALLUSTUS.

Ginds ligt zijn degen nog.

DE ALCADE , den degen hcschouwcnde.

Bebloed.

(Tegen Don Csar.)

Gij moet ons volgen.

DON SALLUSTUS, tegen Don Csar, dien de alguazils wegvoeren.

Mijnheer Matalobos ! ik wensch u goeden dag.

DON CSAE, een stap naar hem toegaande, en hem strak aanziende.

Een meester in het kwaad, die t u verbeetren mag!

EINDE VAN HET VIERDE BEDRLIF.

-ocr page 147- -ocr page 148- -ocr page 149-

EERSTE TOONEEL.

t Is uit! De droom vervloog. Het visioen verdween.

k Zwierf tot den avond door de straten doelloos heen. Thans ben ik kalm, en hoop. Wen t nachtuur is gekomen,nbsp;Wordt voor het peinzend hoofd geen stoornis meer vernomen;nbsp;Dan is het denkenstijd. Niets jaagt hier huivring aan;

Ik zie de meublen op hun plaats gerangschikt staan;

De sleutels steeken in de deuren , en de slaven Zijn door den slaap vermand. Een stilte, als die der graven,nbsp;lleerscht heel den omtrek rond en in dit doodsch gebouw.nbsp;O ja ! t gaat alles goed. Mijn pagie is zeer getrouw.

Don Guritan blijft steeds vol ijver voor haar waken.

Niet waar, mijn God! nietwaar? Ik raag eenjuichtoon slaken? k Mag danken, dat Gij haar t berigt geworden liet;

Dat Gij, zoo goed als groot, me w sterken bijstand biedt, Om de engelin te hon voor de al te wreede plagen,

Die haar de wraakzucht van Sallustus wil doen dragen;

Dat zij geen vrees meer heeft te voeden voor dien man; Dat zij wel is gered , en dat ik sterven kan ?

(Hij haalt een fleschje vit zijne horst, en zet het op de tafel.)

da, stort in dafgrond ner , gedolven voor uw voeten! Sterf als een snoodaard, die een gruwelstuk moet boeten !nbsp;Sterf in dit droef verblijf, ellendig als voorheen!

(Hij slaat zijn zwart gewaad open, waaronder men de liverei ontwaart, die hij in het eerste bedrijf droeg.)

10


-ocr page 150-

146

Sterf, met uw liverei tot doodswa om de len!

God ! Dat die ddmon nog mijn lijk hier zal aanschouwen !

{Hij schuift een meubelstuk voor do geheime dein\ zoo dat zij niet open kan.)

Laat mij deez schrikbre deur voor t minst gesloten houn. {Hij gaat weder naar de tafel)

o ja! de pagie vond Don Guritan gewis:

t Was vroeg in ducbtend, toen hij reeds vertrokken is.

{Hij vestigt zijn blik op het flcschje.)

Voor mij, ik-zelf heb reeds mijn vonnis uitgesproken;

Ik maak mijn straf gereed ; Sallustus wordt gewroken ,

Nu ik op t eigen hoofd , van smart en peinzen mo , Weldra de zware zerk des grafkuils dalen doe.

k Smaak thans voor t minst de vreugd, te weten en te denken. Dat niemand meer op aard mij helpen kan of krenken.

Mijn ondergang staat vast!

{Hij gaat op den armstoel zitten.)

Maar toch, zij minde mij!

' Dat mij Hooger Magt tot hulp en bijstand zijl Mijn kracht, mijn moed zinkt weg voor de allerlaatste schrede!

(Hij woont.)

Ach! waarom liet men ons, rampzaalgen! niet met vrede ?

[Hij verbergt zijn hoofd in zijne handen ^ en barst uit in snikken.)

Mijn God! zij had mij lief!..

{fet hoofd als verbijsterd weder ophe^ffende^ en het fleschje beschouwende.)

De man, die mij dit vocht, (Zoo weinig voor het oog, en toch zoo veel!) verkocht.nbsp;Vroeg mij, hoe ver de maand reeds was ten eind gelopen.nbsp;Ik weet het niet. Mijn hoofd is krank van beurtlings hopennbsp;En vreezen. t Menschdom is gevoelloos en ontaard:

Gij sterft, maar niemand , wien uw sterven deernis baart.

-ocr page 151-

147

Ik lijd! Zij minde mij!O denkbeeld, om te ontroeren, Dat men van t geen vervloog nooit iets terug kan voeren!nbsp;Ik zal haar niet meer zien ! Haar hand, die k heb gedrukt,nbsp;Haar mond, wiens vuurkus mij zoo naamloos heeft verrukt...nbsp; Aangebeden vrouw! Ik moet in wanhoop sneven!

Het kleed, dat aan haar leest nog schooner vorm mogtgeven, Haar voet, wiens luchte tred mijn binnenst trillen deed.nbsp;Haar oog , mijn lichtzon in den nacht van schande en leed,nbsp;Haar glimlach, Hemelzoet... niets zal mij meer bekooren...nbsp;Tot zelfs heur zilvren stem ik zal ze nooit meer hooren !nbsp;Nooit! Kan het mooglijk zijn?..

{Tn angst strekt hij de hand naar het fleschje uit-, op het oogenblik , dut hij het krainpachiig aangrijpt^ gaat de deur op do)i achtergrondnbsp;open. De Koningin verschijnt, in het wit gekleed^ met cen^ mantel om van donkere kleur ^ wiens kap haar op de schouderen hangt.nbsp;Haar gelaat is bleek. Zij houdt eene dicven-lantaarn in de hand.,nbsp;zet haar op den grond, en gaat met haastige schreden naarnbsp;Ruy Bias.)

TWEEDE TOOi^EEL.

RUY BLAS, DE KONINGIN.

DE KONINGIN, OpIiOWC/ide.

Don Csar!

tiUY BLAS, zich niet schrik omkeerende, en ylings het gewaad digt trekkende , dat zijne Uverci verbergt.

God! Zij is t!

valt dan in den strik van echte duivlenlist!

(Luid.)

Mevrouw!

BE KONINGIN.

Wel nu! wat kreet van schrik heb ik vernomen? Wat angst toch grijpt u aan?

10*

-ocr page 152-

148

BUY BLAS.

Wie zeide u, hier te komen?

Gij-zelf.

Hoe! ik?

DE KONINGIN.

KDY BLAS.

DE KONINGIN.

k Ontving... hoe eensklaps zoo vermand ? Een brief van ii.

KDY BLAS, hijgende.

Van mij?

DE KONINGIN.

Geschreven door uw hand.

RDY BLAS.

O ! t is, om zich het hoofd te brijzlen op de steenen!

Bij God! ik schreef u niet!

DE KONINGIN.

k Waar anders niet verschenen.

{Z\j haalt een^ brief uit haren boezem, dien zij hem vertoont.)

Zie hier, Don Csar!., lees!

BUY' BLAS neemt overhaast den brief, buigt zich ?iaar de lamp, en leest.

,, Een vreesselijk gevaar

Bedreigt mij; vorder niet, dat ik het u verklaar;

Mijn Koningin alln vermag het af te keeren. ..

{Hij beschouwt den brief met verslagenheid, en als konde hij niet verder voortgaan.)

DE KONINGIN, vervolgende, en hem met den vinger aamvijzende, wat -zij leest.

Indien haar liefde t wil, kan zij den storm bezweeren , Door heden avond aan mijn huis te komen... Zijnbsp;Versma mijn bede niet, of t ia gedaan met mij!

RDY BLAS , met gesmoorde stem.

O Gruwelijk verraad! O loos verborgen keten!

-ocr page 153-

149

En ik , verblind van geest, ik kon dien brief vergeten !

PE KONtNOIN.

Zie verder...

{Voortgaande met lezen.)

Door de deur aan t uiterst eind der laan , Zult ge, in de duisternis, mijn woning binnengaan.

Vrees geen herkenning j laat mijn hart niet vruchtloos hopen Slechts een vertrouwd persoon sluit u den toegang open.

RUY BLAS, met ecne treesselljke stem, tegen de Koningin.

Ga heen! ga heen!

DE KONINGIN.

Bij God! Don Csar! gij zijt wreed! k Zal henengaan, ja!., maar zeg, wat ik misdeed.

RUY BLAS.

Wat gij misdeedt?.. Gij stort u-zelve, om mij te sparen, In t wis verderf!

DE KONINGIN.

Maar hoe?

RUY BLAS.

Ik kan t u niet verklaren. Vlugt ijlings!., vlugt van hier!

DE KONINGIN.

k Verzuimde niets , en zond Deez eigen morgen nog een duenna , die u vond...

RUY BLAS.

God!.. ieder oogenblik het bloed verstijft me in de adren! Zie ik u meer en meer den rand des afgronds nadren.nbsp;Vertrek!

DE KONINGIN, a/s doQV ceuo plotselinge ingeving yetrojff^en.

Ha! welk een licht! De liefde ontdekt het mij.''

O ja ! een ongeluk bedreigt uw hoofd, en gij ,

Gij vreest, dat ik met u vergaan zal of verwinnen.--

-ocr page 154-

150

Ik blijf!

BUY BLAS.

Wat denkbeeld... God!.. Verban liet ult uw zinnen! Gij blijven?., in dit huis!.. Gij blijven?., in deeznacht!..

DE KONINGIN.

De brief is wel van n.

BUY BLAS , in ontroering da handen ten Hemel heffende.

Algoedheid! schenk mij kracht!

DE KONINGIN.

Gij wildet mij van hier verwijdren. Ik zal blijven!

BUY BIAS, hare handen vattende.

Hoor , hoor mij aan!

DE KONINGIN.

k Begrijp : eerst wildet gij mij schrijven,

En toen...

BUY BLAS.

Mistrouw dien brief. Ik ben uw dmon !.. Vlied ! Men spant uw voet een strik, en gij ontwaart hem niet.nbsp;De hel woelt om u heen... Vlugt, of gij zijt verloren!

Ik smeek u, sla geloof aan wat ik u doe hooren.

Gij weet, ik heb u lief, en k gaf mijn hartebloed,

Kon ik u redden van de dwaling, die gij voedt;

Ik heb u lief, maar ga!

DE KONINGIN.

Don Csar!..

EUY BLAS.

Ga henen!

Doch ik bedenk me iets : toen gij straks hier zijt verschenen, Moest gij de deur u zien ontsluiten.

DB KONINGIN.

Ja.

BUY BLAS.

Door wien ?

-ocr page 155-

151

DB KONINGIN.

Ilij droeg een masker; zijn gelaat kon ik niet zien.

RUY BLAS.

Hij droeg een masker !.. Sprak hij niet ?,. Gaf hij geen teek en? Wie is, wie is die man?.. Ik bid u, wil toch spreken!

{Een vian in het zwart ^ en vict een viaskor voor, verschijnt in do achterdeur.)

DE GEMASKERDE.

Ik ben het I

{ffij neemt zijn masker af. liet is Don Sallustus. De Koningin en Kuy Bias herkennen hem met schrik.)

DERDE TOONEEL.

DE VOMGES, DON SALLDSTDS.

RUY BLAS.

Groote God! Vlugt, vlugt van hier, Mevrouw!

DON SALLUSTUS.

Het is te laat! Geen vlugt, die haar meer baten zou: Mevrouw van Neuhiirg viel als Spanjes Koninginne.

DE KONINGIN, met ofijrijzen.

t Is Don Sallustus!

DON SALLUSTUS, wijzende.

Nu zijt gij de gezellinne Diens mans voor eeuwig.

DE KONINGIN.

, nbsp;nbsp;nbsp;God! wat onheil grijnst mij aan?

Don Gesar! spreek!

KU BLAS, wanhopig.

Mevrouw!., ach! wat hebt gij gedaan!

-ocr page 156-

152

DON SAODUSTIJS, de Koningin met langzame schreden naderende.

Gij zijt in mijne magt. ^Maar wil me een oogwenk hooren: Gij ziet, ik ben bedaard ; mijn hart is vrij van tooren;nbsp;Wees kalm als ik, Mevrouw! en luister naar mijn ren. nbsp;k Vind u te middernacht hier met dien man alln.

Zoo t ruchtbaar werd, zou men dit feit voldoende vinden, Om d echt des Konings door den Paus te doen ontbinden ,nbsp;En ras werd Romes Stoel van alles onderrigt;

Maar zoo gij toestemt , komt uw schande niet aan t licht. Op mijn stilzwijgenheid kunt gij voor altoos reeknen ,

(Hij haalt een perkament uit zijn' zak, dat hij ontrolt, en dor Koningin aanbiedt.)

Wilt gij slechts dezen brief aan Spanjes Koning teeknen. kLaat hem bezorgen aan den oudste van den Raad nbsp;{Naar buiten wijzende.)

Het rijtuig, dat u in den tuin te wachten staat.

Heb ik van goud voorzien k Zal u er heen geleiden , Dat niemand u bespeur, en dan vertrekt gij beidennbsp;Op staanden voet. Vreest niet, dat men u deeren zal.nbsp;Weldra bereikt gij , door Toledo, Portugal

Gaat dan, waarheen gij wilt; het is ons onverschillig;

Wij sluiten de oogen maar, volbreng mijn last gewillig. Want zoo gij weigert, zweer ik u, met duren eed,

Dat morgen heel Madrid u laag en eerloos weet.

Gij zijt in mijne hand. Och ! tracht, bedaard te blijven.

{Op de tafel wij zonde ^ waar schrijfgereedschap staat.)

Zie hier. Mevrouw! al wat gij noodig hebt tot schrijven.

DE KONINGIN, verslagen , op een armstoel vallende.

Ik ben in zijne magt!

DON SALLUSTUS.

Doe afstand van den troon.

Dit s al, wat ik begeer... De Liefde schenkt u t loon.

-ocr page 157-

153

{Zucht tegen Ruy Bias, die onhewcgelyk en uls door den donder ge-troffen alles aanlioort.)

Laat mij begaan , mijn vriend! k Zal u gelukkig maken ! {Togen de Koningin.)

Wil teeknen.

DE KONINGIN , sidderende , ter zyde.

Wat te doen?

DON SALLDSTUS, aan haar oor spreketide, eit haar eene pen aunbiedenda.

Zou u de boezem blaken

Voor dijdlen glans der kroon?.. Dwaas, wie baar zwaarte kiest! Gij wint het zoetste heil, als gij uw troon verliest.

Geen sterveling zal ooit iets van dit voorval hooren;

Geen stervling buiten ons ...

{Trachtende y haar de pan tusschen de vingers te geven y zonder dut zy die aanneemt of terugstoot,)

Wel nu?

{De Koningin, hesluiteloos en luiten zich-zclvc, ziet hem angstvol aan.)

Gij zijt verloren ,

Zoo gij niet teeknen wilt... Gebruik toch uw verstand ; Gij-zelve straft u t meest: het klooster en de schand!

DE KONINGIN, Overstelpt.

O God!

DON SALLUSTUS, Op Euy Bias ivijzende.

Don Csar staat als uw geleider vaardig :

Hij mint u. Zijn geboorte is uwer niet onwaardig :

Ilij s Hertog en Bazan, een Grande, hoog in eer...

{Hij brengt de hand der Koningin op het perkament, die, buiten zich-zelve en sidderend, gereed schijnt, te teokenen.)

nuY ELAS, als eensklaps ontwakende.

Houd op!.. Ik heet Ruy Bias... Ik ben lakkei... niets meer! {De pen uit de ha?id der Koningin rukkende, on het perkament -oer-scheitrende.)

Laat af. Mevrouw !.. God dank !.. Ik kan wer ademhalen!

-ocr page 158-

154

UJS KONINalN.

Maar wat, wat zegt liij toch!.. Don Csar!

iiUY BLAS, zij/i kleed latende vallen ^ en ziek in Uverei vertoonende; zonder degen.

Duizend malen

Koep ik het luidkeels uit, nu ik t wer uiten kan :

Ik heet Riiy Bias; ik ben de dienstknecht van dien man !

[Zich naar Don Salliistus keerende.)

Roep ik het uit, dat gij genoeg verraad mogt plegen ,

En ik geen heil verlang, op zulk een wijs verkregen! Ik dank u, wat gij straks me ook fluisterde in het oor:

Aan zulk een slangenraad geeft nooit mijn hart gehoor! Ja , k roep het luidkeels uit, dat ik in t eind ontwaakte,nbsp;Dat ik van uw komplot de helsche banden slaakte ,

Dat ik den valstrik vloek , waarin ik argloos viel

Ik ben lakkei naar t kleed, gij zijt het naar de ziel!

DON SALLUSTUS, legen de Koningin, koel.

Die man is inderdaad mijn dienstknecht.

I.

(Met meesterschap tegen lluy Bias.)

Stil gezwegen!

DE KONINGIN, eindelijk een^ kreet van VHinhoop latende ontglippen, en de handen wringende,

Geregte God! nbsp;nbsp;nbsp;*

DON SALLUSTUS, vervolgende-^ hij kruist de armen, heft het hoofd omhoog , en spreekt tegen de Koningin, met donderende stem.

lif' 'ii

Wel nu! thans hebt gij licht gekregen ; Thans valt de blinddoek weg!.. Al sprak hij ook te vroeg,nbsp;t Is mij om t even, want mijn wraak is groot genoeg.nbsp;Wat denkt ge er van.? Madrid zal lagchen, puik der schoenen!nbsp;lla! gij verbraakt mijn magt; ik, ik kom u onttroonen.

Ila ! gij verhandet mij ; ik jaag u weg in sohand.

Gij boodt me uw kamermaagd tot echtvrouw.

-ocr page 159-

155

harst in Ifigcken uit)

en mijn hand

Schenkt u tot minnaar mijn lakkei... Wil hem behoun!

Gij kunt naar hartelust dien lagen dienstknecht trouwen;

(De Koning toch sterft weg.) Uw rijkdom is zijn min!

(Hij lacht.)

Gij schiept hem Hertog, en dus zijt gij Hertogin!

{Met de tanden knarsende.)

Ha! gij vertraadt mij als den minste van uw knapen,

En, dwaze, die gij waart! gij kondt nog rustig slapen!

(Terwijl hij sprak, is Ruy Bias naar de achterdeur gegaan, en heeft er den grendel opgeschove?i; vervolgens ts hij hem weder y vannbsp;achter^ langzaam genaderd, zonder dat on Sallustus het bemerkt.nbsp;Op het oogenhlik, dat deze eindigt, blikken vol hout en triomf opnbsp;do vernietigde Koningin werpende , grijpt Ruy Bias den degen vannbsp;den markies hij het gevest, en trekt hem schielijk uit)

RUY BLAS, verschrikkelijk, met den degen van Don Sdlhxsius in de hand. Gij durft uw Koningin beleedigen, naar k meen!

(Don Sallustus snelt naar de deur. Kuy Bias treedt hem in den weg.)

O spaar de moeite; zoek geen uitgang meer, neen!

k Heb lang reeds op de deur den grendel toegeschoven. Zoo Satan u dit uur aan mijn hand wil ontrooven,

Dat hij zich toon! Markies! thans is het mijne beurt! Wie, die geen slang vertreedt, waar t ondier wordt bespeurd ?nbsp;Geen van uw dienaarsstoet, geen hel kan u ontzetten ;

Mijn ijzren voet zal u gelijk een slang verpletten !

Die man. Mevrouw! die man sprak onbeschaamd ii aan;

Hij hoonde u... Thans zal ik t waarom u doen verstaan: Die man bezit geen ziel, en is geen mensch geboren ;

Hij ia een monster, dat de hel moet toebehooren.

Nog gistren heeft hij mij gefolterd, en mijn hart Schier toege.sehroefd, en hij, hij lachte met mijn smart.

-ocr page 160-

156

Hij schiep vermaak in mij een venster te doen sluiten.

Ik weende!.. Ik bad hem!.. O! ik kan het u niet uiten!

(Tegen den Markies.)

Gij telde uw grieven op; gij wreekt u van uw val.

Waan niet, dat ik uw taal nog wederleggen zal;

En ook, k begreep ze niet. Hoe zoudt gij u verschoonen, Ellendige ? Gij waagt uw Koningin te hoonen,

(Haar, zoo aanbiddenswaard!) en ik, ik was er bij! Maar voor een man van geest verbaast uw stoutheid mij.nbsp;Hebt gij u dan verbeeld, dat ik het aan zou hooren.

En niets zou zeggen? Zie! in welken kring geboren. Markies of bedelaar, van welken rang of staatnbsp;De lage booswicht zij, die zulk een feit begaat,

Hij geeft aan allen, die den vuigen schelm ontmoeten,

Het volle regt, om hem zijn gruwel te doen boeten,

Om hem te straffen als een vadermoordenaar!..

Bij God! ik was lakkei!., zoo ik uw beul eens waar?

DE KONINGIN.

Gij zult dien man toch hier niet dooden ?

RUY BLAS.

Wil geheugen,

Mevrouw! dat ik mijn pligt, hoe bloedig, moogvolbrengen, t Geheim moet hier gesmoord.

{Hij stoot Don Salliistus naar het kabinet.)

Markies! gij weet uw lot.

Ga thans daar binnen, en beveel uw ziel aan God!

DON SADLUSTS.

Maar t is een moord!

IIUY BLAS.

Zoudt gij t gelooven ?

DON SALLUSTUS, oiitwa})end, en een' blik vol woede om zich heen werpende,

Allerwegen

-ocr page 161-

157

Geen enkel wape?i!.. niets!.. Geef mij ten minste eendegen ! Een degen slechts!

IIUY BI,AS.

Markies! gij drijft den spot met mij. Waartoe een degen? Ben ik edelman als gij

Een tweegevecht!.. foei! Ik ben n van uw knechten,

Ik draag uw liverei en gij zoudt met mij vechten !

k Ben n van dat gespuis, van die verachte soort,

Die men met zweepen slaat, en tuchtigt en die moordt. Want ja, Senor! t is waar; geloof mijn laatste woorden :

k Zal u gelijk een schurk, gelijk een hond vermoorden I

DE KONINGIK.

Gena voor hem!

RDY Bi,AS, tegen ie Koningin, den markies aangrijpende.

Mevrouw! het strafzwaard is gewet.

Zelfs door geen engel wordt de dmon meer gered !

DE KONINGIN, op de knien.

Genade!

DON SALLUSTUS, roepende.

Moord! Ter hulp!

RUY BLAS, deji degen opheffende.

Gij zult geen hulp verwerven!

DON SALLUSTUS, zicli schreeuwende op hem werpende.

Ik word vermoord! Ik sterf!

BUY BLAS, hem in het kabinet stootende,

Regtvaardig is uw sterven!

{Zij verdwijnen in het kabinet, waarvan de deur achter hen digtvalt.) DE KONINGIN, alln gebleven, half dood op den armstoel vallende.

O Hemel!

{Een oogenhlik stilte. Ry Bias treedt in, bleek, zonder degen.)

-ocr page 162-

VIERDE TOONEEL.

I)E KONINGIN, UY BLAS.

(lliiy Bias doet tvankelend eenigc schreden naar de Koningin, die roerloos en verstijfd zit; vervolgens valt hij op de knien ^ denhlikop den grond gevestigd^ als durfde hij do oogen 7nei tot haar opslaan)nbsp;RUY BLAS, op ernstigen en diepen toon.

Thans, Mevrouw ! moet ik u doen verstaan ,

Wat mij op t harte ligt... Ik smeek u, hoor mij aan!

k Zal u niet nadren, neen!., laat angst en vrees verdwijnen. Ik ben zoo schuldig niet, als ik het u moet schijnen.

k Gevoel het, mijn bedrog, gelijk uw oog het ziet,

Moet u afschuwlijk zijn, en toch vervloek mij niet!

O t valt mij moeilijk, thans een juist verhaal te geven; Maar k ben niet laag van ziel, wat ik ook hebb misdreven,nbsp;k Ben geen bedrieger in mijn hart, geen snoodaard, neen!

k Veracht, wat ik bestond, maar t was uit liefde alln. Het was de liefde alln, die mij geheel verblindde

De grootheid van mijn schuld getuigt, hoe ik u minde!

DE KONINGIN.

Mijnheer!..

iiUY BLAS, steeds op de knien.

Wees niet bevreesd; ik nader niet; ik kniel Maar ! geloof mij toch: ik ben niet laag van ziel!

Dat ik Uw Majesteit slechts overtuigen konde!

k Liep als krankzinnig, heel den dag, Madrid in t ronde; Men zag, men wees mij na ik was mijn denkkracht kwijt.nbsp;Nabij het hospitaal, waarvan gij stichtster zijt.

Voelde ik, bewustloos schier en met een waas voor de oon'en. Een vrouw de drupplen zweet mij van het voorhoofd droogen ...nbsp;Heb medelij, 6 God! mijn hart verteert van rouw!

-ocr page 163-

159

DE KONINGTN.

Wat wilt ge?

Eur UEAS, de handen vouwende.

Dat gij mij vergifnis schenk, Mevrouw!

DE KONINGIN.

Nooit.

KUY BLAS.

Nooit?

(Hij staat op, en gaat langzaam naar de tafel.)

Weet gij dat wl?

* nbsp;nbsp;nbsp;DE KONINGIN.

Neen, nooit!

KU BIAS.

(Hij neemt het fleschje, dat op de tafel staat, brengt het aan de lippen, en drinkt hei in ne teug Icg.)

Ellendig leven !

Doof uit!

DE KONINGIN, opstaande, en naar hem toe snellende.

Wat doet hij?

KUY BLAS, het fleschje nerzettende.

Niets. Gij wilt mij nooit vergeven ; Ik werp mijn lijden af; ik breek mijn kluisters nu...

Gij vloekt mij , Koningin! en ik, ik zegen u!

DE KONINGIN, luiten zich-zelve.

Don Csar!

KUY BLAS.

Als ik denk, dat zij mij eens beminde!

DE KONINGIN.

Wat, wat hebt gij gedaan? Noem mij dien drank, ontzinde! Spreek! spreek toch! antwoord mij!.. Vergeving voort bedrog!nbsp;Ia, ik geloof uw taal!., ja, Csar! k min u nog!

KUY BLAS.

Ik heet Ruy Bias.

-ocr page 164-

160

BE KONINGIN, hare armen om he^n heen slaande.

Ruy Bias! vergeving op nw smeeken! Maar wat hebt gijgedaan? Spreek!., Ik beveel u t spreken!nbsp;t Was immers geen vergift, wat gij u hebt bereid?

Zeg?

RUY BLAS.

Ja!., het was vergift. Maar t schenkt mij zaligheid! (Do Koningin omarmd houdeyide, en de oogen ten Hemel slaande.)nbsp;Regtvaardige Opperheer! laat mij de gunst bejeegnen ,

Dat ik, een arm lakkei, deez Koningin moog zeegnen!

Zij heeft mijn kruis verligt; zij schonk , zoo goed als groot, Mijn leven reine min, en melij aan mijn dood!

DE KONINGIN.

Vergift!.. O! k heb u lief, en doe u t leven derven!

Zoo ik vergeven hadd ?..

uur BLAS, verzwakkende.

Vergeefs! Toch zou ik sterven.

(Zijne stem verflaauwt. He Koningin onderstennt hem in hare armen.) Het moest!,. Vaarwel 1

(Op de deur wjzeftde.)

Vlugt heen ! t G-eheim van boete en min Blijft hier... Ik sterf!

(Hj valt.)

BE KONINGIN, zich Op hem werpende.

Buy Bias!

BUY BLAS, op het punt ran sterven, komt nog even hij, nu de Koningin zjn^ noani noemt.

Heb dank, Koningin! EINDE.


-ocr page 165- -ocr page 166- -ocr page 167- -ocr page 168- -ocr page 169-

4:- nbsp;nbsp;nbsp;'




‘*V. nbsp;nbsp;nbsp;v/-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


* nbsp;nbsp;nbsp;*fgt;

^ ■ ■■




h ' ■ •»'




--V '■



^ nbsp;nbsp;nbsp;:; - V,


gt;., .■»-'' ' !''' ■’



Y -



•rr. nbsp;nbsp;nbsp;v--'





'■ Vï'


’ ' •



’quot;y* ■gt; '; ■ A


- nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'5-




^ •Jj.!

i' 'V' t


«i * .

•■!'r nbsp;nbsp;nbsp;'. ■


' V ' ' nbsp;nbsp;nbsp;-gt;S ^,-.»’



' tV :gt;■•


V'iV-,,



' nbsp;nbsp;nbsp;' ‘K - ■ ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ Ï ''i' ■'

•.- ■-, ^ ■ : ■'quot;

■ * ♦• nbsp;nbsp;nbsp;■ 'lt;•'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'*■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•*^‘^\ ,■quot;••'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- .^15knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Vu,'**nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•-

'-» ■ ' nbsp;nbsp;nbsp;,:v-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Y'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'-:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.l-' .;_fe-

;iL ' nbsp;nbsp;nbsp;■ j. ■-■■■■.^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^'t^. r*-

nbsp;nbsp;nbsp;'% 'ft-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i- .. •;

* ••-• ‘Vvgt; nbsp;nbsp;nbsp;i

■•• ■■,: nbsp;nbsp;nbsp;■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■. ' J ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• c ...

„V •,“ nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- -



rc-


- ^ ■■■:■ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• • ' f' lt;

’■ nbsp;nbsp;nbsp;. ï'»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, :M . ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;',■

‘ nbsp;nbsp;nbsp;,- gt; w *'

‘■‘' nbsp;nbsp;nbsp;♦'•i ■


\tfb

-■gt;/► nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J|^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■•; ‘



„j ^ m

'^4-, ...'i

. '•' 'Jy - , nbsp;nbsp;nbsp;■ '-V

cl.V gt; nbsp;nbsp;nbsp;...... -

''•’ Si-' -‘i-'- i nbsp;nbsp;nbsp;v.''*'*» -. ■ .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

■-. nbsp;nbsp;nbsp;.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;'■ .‘•..ifnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■ ■


^ r •'’


■'■*^».. nbsp;nbsp;nbsp;quot;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P--’*'-''V' J.quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-V ■

JV;4 nbsp;nbsp;nbsp;■-■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.^quot;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘I.nl


i •'* '■


’V' iV. '.



gt; X,'


-V 'r X nbsp;nbsp;nbsp;'^t

:-' nbsp;nbsp;nbsp;-i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-'V- .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘ ^ ^

■ '■■.'.? '/ nbsp;nbsp;nbsp;.'■ ■ iWè-' Y-. *^5quot;

4 ■■ nbsp;nbsp;nbsp;■^...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' • ■ /

i W/ nbsp;nbsp;nbsp;. ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.7^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. , f


-s' Vi,i- -. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ■;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

kSSt nbsp;nbsp;nbsp;K . i-Lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'t wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,lt; ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ,


' ■ nbsp;nbsp;nbsp;gt;v^-'-

' V' ■* nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

*■gt;■*: A quot;

^■yfA nbsp;nbsp;nbsp;-X' ''■'.

^ '.

7- v'

«V quot; -7 ■.

‘4 A ..

'•^'' ■' nbsp;nbsp;nbsp;it • ,

‘ nbsp;nbsp;nbsp;‘ *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L*.Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wquot; ,



gt;:'''\. ■ nbsp;nbsp;nbsp;X'..-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .z' •■■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ... •■ : 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\.m-


.yi V?


-ocr page 170-