Bi? B'y lül
?MSM*
IN VIJF BEDRIJVEN
IN HOLLANDSCHE VERZEN OVERGEBRAGT
F. H. GREB.
AMSTERDAM,
L. F. J. HASSELS. 1862.
bibliotheek der
rijksuniversiteit
i.l
Het tooneel verbeeldt eene groote zaal in den Alcazar te Sévilië. Tuin op den achtergrond.
KERSTK VOOSTKREi.
BON LBis, BON LOPEZ, BON CARLOS, BON BiÉGO. Groepen van Edellieden, Dames en Fagies.
BON LUIS.
De vrede is dan ’t eind tot aller heil gesloten!
DON. CARLOS.
De burgerkrijg gebluscht, de tweedragt uitgestooten!
DON LUIS.
Weer zijn wij te Sévielje, in eT Alcazar. Wat vreugd,
Nu ’k dit paleis herzie, zoo dierbaar aan mijn jeugd!
DON LOPEZ, naderende.
Don Sancbe’s kroon mag thans in vollen luister gloren.
DON CARLOS.
Léon, Kastielje moet zijn rijk weer toebehooren.
Wat onverhoopt geluk!
DON LUIS.
Dat hij te regt ontving.
DON LOPEZ.
Toch heeft zijn vader hem onterfd, als oproerling.
Nu, wat verleden is, wordt wijsselijk vergeten,
En de eendragt neemt de plaats van lang verjaarde veten.
1
-ocr page 14-DON CARLOS.
Zelfs ’s Konings broeder, Don Juan, wiens stoute geest Zoo vaak het voorwerp van ontzetting is geweest,
Zelfs hij heeft, naar men zegt, weer Spanje trouw gezworen.
DON LOPEZ.
’t Kasteel van Burgos was ten kerker hem beschoren.
DON LUIS.
Thans, zegt men, is de Infant vergeven en bevrijd.
DON LOPEZ.
Ik ken hem al te goed, en ducht hem t’ allen tijd.
DON CARLOS.
De Koning had hem nooit in vrijheid moeten stellen.
DON LOPEZ.
DON LUIS.
Kan nog de vrees u kwellen? Don Sanche is magtig thans; heel Spanje buigt voor hem.nbsp;En de Infant staat alléén, ontbloot van steun en stem.
De muzelmannen, met vereenden moed bevochten.
Zien zich alöm verjaagd uit legerplaats en krochten.
En ’t laatste bolwerk van hun schandelijk gezag,
Tarifa, God zij lof! toont weer de Christenvlag.
(Mgemeene hewegïng. Don Diégo verbaat de groep ^ waar hij in gespreh was, en treedt nader.)
DON DIÉQO.
Tarifa?
DON CAELOS.
Schoon kleinood! Onschatbaar zegevieren!
DON LOPEZ.
Die sterkte mag op nieuw Kastielje's kroon versieren.
DON LUIS.
Een held herwon haar.
-ocr page 15-DON DIEGO.
Eu zijn naam?
DON LOPEZ.
Klonk onverwacht.
Die krijgsman toch werd door Don Sanche steeds veracht. Alonzo Pérez de Glusman.
DON DIÉGO.
Een waardig strijder,
Volleerd als opperhoofd!
DON CAELOS.
Een Cid! een landbevrijder!
DON LOPEZ.
Doch die voorzeker nooit de gunst deelt van den Vorst.
DON LUIS.
Waarom niet?
¦ DON LOPEZ.
Wijl zijn zwaard hem eens bekampen dorst.
DON LUIS.
Maar voor den Koning, voor Alfonsus en diens regten, Toen een oproer’ge zoon zijn’ vader dorst bevechten.
DON LOPEZ.
’tMoog’ zijn! Thans wordt Don Sanche, als hij nog wraakzuckb De schoonste kans geboón, dat hij dien lust voldoet,-(voedt.nbsp;En nooit zal Tarifa, wat Grusman moog’ verlangen,
Den winnaar van zijn’ wal tot gouverneur ontvangen.
vwekdk: vooiktsikij.
Be vorigen, jose.
JOSÉ, voorwaarts tredende^
En wien benoemt men dan?
-ocr page 16-PON LUIS.
Van waar die vreemdling hier?
JOSÉ.
Van Tarifa... ’k heet José, en Giusman is mij dier.
’t Beleg van Tarifa deed schoone lauwren rapen;
’fWas woelig in den storm, en heet in ’t oorlogswapen.
DON CAKLOS.
En thans behoort de stad den Koning?
Edle Heer!
Gelijk uw minnares n toebehoort... neen, meer!
De trouwste schoone toch verruilt zoo ligt van minnaar, Maar nooit kent Tarifa een’ andren overwinnaar!
DON LUIS.
Gij spreekt met ons, als waart ge een edelman als wij.
Uw rang, uw titels?., spreek!
JOSÉ.
Onnutte vraag aan mij!
Ik ben soldaat, niets meer! Voor u moog’ ’t weinig heeten. Voor mij is ’tveel. Geheel mijn leven werd gesletennbsp;In ’tkrijgspak, en ik kan u leeren, edle stoet!
Hoe men met de ijzren knods de hoofden plettren moet.
Of hoe men, juist ter tijd in ’t strijdperk opgekomen.
Met wissen slag of stoot het moorsche bloed doet stroomen.
PON LUIS.
Een held, nog onbekend!,.
JOSÉ.
Heen! ’kBen slechts, wat gij zijt, Eidalgos! nog scholier, nog leerling in den strijd.
Spreek mij van Gusman!.. Door zijn lessen onderwezen, Wat zijn wij, wij bij hem, in krijgskunst uitgelezen?
-ocr page 17-Voor hem verdwijnt uw roem, als de ijdle dwaallichtglans Op ’t laag moeras, wanneer de zon daagt aan den trans!..nbsp;Ik ben de schildknaap van die zon.
DON CAELOS.
’t Mogt dus gelukken ?
De Moor zag Tarifa door Gusman zich ontrukken?
JOSÉ.
Gelijk ik u verhaalde, en schielijk bovendien.
’tis, of mijn oog van hier den kampstrijd nog kan zien.
Een morenschedel gaat in hardheid ’tal te boven,
Maar ’k mogt er minstens voor mijn aandeel dertig kloven, Toen ik den wal beklom, met davrende’ oorlogskreet.
Mijn zwaard was zuiver staal, in Murda gesmeed;
quot;Wel nu! die kop bij kop, verbrijzeld onder ’t stormen,
Kon mijn gehard rapier als in een zaag vervormen!
Bit zwaard, zoo schoon van greep als deugdzaam evenzeer, Is nieuw, en ’t waard geschenk van Spanje's held, mijn heer.nbsp;En zou Don Sanche, zou de Koning ’t durven wagen,
’t Bevel een’ ander’ dan mijn’ meester op te dragen ?
Indien zulk onregt ooit gepleegd kon worden, dan,
Ik zweer het bij dit zwaard, werd Jose — muzelman! (aiiatae verschijnt.)
DON LUIS.
Dus werd er hevig voor Tarifa’s wal gestreden?
JOSÉ, op ALIATAR wijzeude.
Eidalgos! vraagt het hem, dien gij ziet nadertreden.
DON LUIS.
Een Moor?
JOSÉ.
Als afgezant verschenen aan dit Hof.
Schoon vijand, dwong zijn moed ons eerbied af en lof!
-ocr page 18-Spreek, edle Aliatar! Hoe werd de vest besprongen?
Hoe was de strijd, toen wij haar stormend binnendrongen?
nKRDK T O O W E KS Ki.
De vorigen, aliatak.
AlIATAE.
Marocco\ Opperheer sprak eens dit woord tot mij:
„ Ziet gij op gindsche rots die stad, aan de overzij’
„Van Afrika? AVel nu! Ik heb haar uitgelezen,
„ Om ons ten sleutel van Kastielje's Itijk te wezen.
„ Tarifa zij door u verdedigd en bewaard,
„Als eerste vestingmuur van Andalitsie’s gaard.”
’kHeb zijn bevel voldaan, maar moest in de uitkomst falen; Een Hooger Magt alléén kan zege of val bepalen!
Helaas! een nieuwe Cid verhief zich tegen mij...
De Heer alléén is groot!.. In Hem gelooven wij!
JOSÉ.
quot;Wat edel hart!.. Zijn taal doet mij den heiden minnen:
’t Omldeedsel van een’ moor, maar Christendeugd van binnen!
BON LUIS, den Infant ziende naderende.
’k Zie d’ Infant nadertreên.
BON CABIOS.
Laat ons zijn komst ontvhên.
BON LUIS.
G-aan wij in de eerste plaats den Koning hulde biên.
(De Infant llijft op den achtergrond staan, en ziet de hovelingen na, die zich verwijderen.)
JOSÉ.
Mijn meester toeft.
(Tegen aliatak.^
Vaarwel! Ik hoop, u weer te aanschouwen. (Hij vertrekt.)
-ocr page 19-VIKRnK VOOKEEli.
AMATAE, de Infant don ju an.
ALIATAK.
Op mijn belofte, Prins! kan men als vriend vertrouwen. De Vorst van Afrika aanvaardt uw krijgsverbond;
Verzuim geen tijd, vlieg heen, vereenig u terstond Met ’s Konings oorlogsmagt, en trek uw’ broeder tegen...
DE rNEANT.
o Neen!.. Onmooglijk!
ALIATAE.
Hoe! Er is niets vreemds gelegen
In ’t plan, u aangeboön.
DE INFANT,
’tKan zijn!
AlIATAB.
Ten allen tyd’
Verbond Mahomedaan en Christen zich ten stryd, Wanneer één groot gevaar voor beiden op kwam dagen.nbsp;Laat ons Don Sanche op nieuw uit zijn triomf verjagen.nbsp;En als het Spaansche Eijk mij weer verwinnaar ziet.nbsp;Schenk ik u ’t schoon Kastielje en Le'on’s erfgebied.
DE INFANT.
Gewis vergeet gij, dat zij reeds mij toebehooren.
ALIATAE.
Nog niet!
DE INFANT.
Mijn regt is meer dan alle hulp der Mooren.
Mijn vader liet mij twee gewesten, rijk en vrij,
Sévielje en Badajoz; Don Sanche ontnam ze mij;
Maar ’k blijf bedaard, wat ook door hem worde ondernomen; Ik wacht het uur 7nijns tijds — het is nog niet gekomen!
-ocr page 20-En schoon hij door geweld mij ’t erfdeel heeft ontroofd, Geweld herwint het eens, en plettert hem het hoofd!
ALÏATAK.
Mijn degen is aan u; gij knnt steeds op mij bouwen;
Maar, Prins! herwin vooral den bijstand en ’t vertrouwen Van Gusman, rijk in deugd, hoog van geboorte en naam...
DE INEANT.
Ik ken dien fieren held: wij streden eens te zaam.
ALIATAS.
Gij zult ook hem weldra Don Sanche zien vereeren.
DE INÏANT.
Eas zal hij op mijn stem tot de onzen wederkeeren.
AMATAB.
Uw hoop is ijdel!., niets verleidt dat hart van staal...
DE INFANT.
Nog slechts een enkel woord, en gij begrijpt mijn taal.
Toen ik te Burgos in de staatsgevangnis smachtte,
Joeg mij het hart van angst voor wat mijn dochter wachtte, Haar, parel van Lêon, Kastielje’s pronkjuweel!
Ik vreesde ’t ergst voor haar op ’t burgerkrijgstooneel,
En wist een kloosterdak ter schuilplaats haar te geven.
Thans kan ik weêr met haar, zij bij beur’ vader leven.
En heden, heden nog voert Gusman’s edle ga
Haar in mijn’ arm terug, ’k Bouw op heur schoonheid; ja,
Eeeds nu dient zij mijn plan, ook zonder ’t zelf te droomen.
AUATAB.
Verklaar u.
DE INFANT.
’k Hoor gerucht.
AI.IATAE.
Uw dochter ?..
DE INFANT.
VIjrE'JDK OrOOWKKEi.
De vorigen, donna sol, don ïédeo.
DONNA SOL.
Mijn vader!
DE INJANT.
Donna Sol!.. Nog schooner dan voorheen!.. Mijn dochter!.. Geen gevaar heeft u bedreigd ?
DONNA SOL, op Pédro wijzende.
O neen!
Don Pédro was steeds daar, om voor uw kind te waken.
Hij, Gusman’s zoon...
DE INEANT.
Mag op erkentnis aanspraak maken. De wakkre heidenzoon is aan ons huis verwant;
Zijne afkomst staat gelijk aan d’ adel van d’ Infant;
Telg van een’ vader, dien wij minnen en vereeren.
Ontvangt hij van mijn gunst al, wat hij kan begeeren.
DON PÉDSO.
Mijn Prins! nooit heeft een hart, door reiner dank verblijd. Zijn jeugd, zijn kracht, zijn bloed uw krijgsvaan toegewijd!
DE INEANT, ter zijde, tegen Aliatar.
De zoon is in mijn magt...
ALIATAE.
Uw plan is fijn gesponnen.
DE INÏANT.
Door hem...
ALIATAE.
quot;Wordt Gusman-zelf in uw belang gewonnen.
DE INFANT, tegen Donna Sol.
’k Verlaat u voor een wijl: de Koning liet me ontbiên.
U toeft de Koningin; zij wenscht, u weêr te zien.
iflij vertreU mei Aliatar.)
-ocr page 22-DONNA SOL, DON PEDRO.
(Donna Sol wil zich verwijderen^
DON PEDRO, haar tegenhoudende.
o blp!.. schenk mij de gunst, uw bijzijn nog te smaken; TJw aanblik deed mijn hart ter levensvreugde ontwaken,
En ach! de schoone droom, die mij met u verscheen, Verdwijnt, wanneer gij gaat, en laat me op nieuw alléén!nbsp;Eerst toen gevoelde ik, wat ons ’t leven kan bereiden,
Toen ’k op den reistogt u mogt volgen en geleiden,
En de avond, dien ’k met u en met mijn moeder sleet.
Mij meer dan aardsche lucht en geuren aamen deed.
Soldaat geboren, wilde ik eens het voetspoor drukken Dier Spaansche heldenschaar, wier moed mij kon verrukken;nbsp;Ik smachtte naar den roem, die mijn geslacht omstraalt.nbsp;Voor menschenlevens en in stroomen bloeds behaald;
Geheel mijn jeugd was in die dwaling als verloren —
Maar 6! bij u, bij u gevoel ik mij herboren;
Een nieuwe dageraad verkwikt mij met zijn gloed:
’t Geluk, de vreugd, de roem is Liefde voor ’t gemoed!
DONNA SOL.
Ik zag, twee jaren lang, verwijderd van de mijnen,
In zuchten en geween, mijn,droeve jeugd verkwijnen.
Steeds angstig luistrend aan den sombren kloosterwand Naar ’t dreunend krijgsgerucht, den vloek van ’t Vaderland!nbsp;Gij kwaamt, Don Pédro! en mijn kerker werd ontsloten;
Ik mogt het veld herzien, met zonglans overgoten.
Met bloemen digt bezaaid, en ’t was voor mijn bestaan.
Als ving voor ons, dat uur, een Wijder toekomst aan! t Was, of ik naast uw zij’ dien Engel neer zag dalen,
-ocr page 23-Dien God tot Leidsman zendt voor wie in ’t duister dwalen, En de eerste blik van dank, dien ik ten Hemel zond,nbsp;Ontmoette uw glinstrend oog, in dien zoo zaalgen stond!nbsp;Gevaarvol is de tijd, dien God ons doet beleven,
Maar toch, boe heerlijk schoon, hoe rijk zijn Spmjés dreven, Wanneer in bosch en gaard de purpren zonneschijnnbsp;’t Goud van de oranje huwt aan ’t sneeuwwit der jasmijn;nbsp;quot;Wanneer wij ’t bloemtapeet uit Azia’s landouwennbsp;Op AndcAmiés grond in kleurenpracht aanschouwen,
En ’tvooglenkoor weêrschalt, met onnavolgbren zwier.
Hoog in de acacia’s van mijn Omdalquivier.
Helaas! schier levend dood, voelde ik mij als herboren, Toen ik, op ’t onverwachtst, de zoete stem mogt hooren,
Die mij een wereld deed verrijzen, vol van licht,
Een hemel, lust voor ’thart en weelde voor ’tgezigtl IJ dank ik ’t Eden weer, waaruit ik was verstoeten,
U mijn geluk, den rang, aan ’thof voor mij gesloten,
De vreugd der moeder, die mijn droefheid nedersloeg... Spreek! is voor zoo veel schoons mijn liefde u loon genoeg?
DON PÉDKO.
Geliefde! by die taal gis ik het heü daar boven,
Dat de Eeuwge Goedheid aan de toekomst wou belooven Der uitverkoornen; ’kvoel, dat de aard’, waar ’kademhaal,nbsp;De trap is van gebloemt’ naar ’tHemelsch voorportaal!
Maar dat wij ons geheim diep in het hart bewaren:
Ligt wekte ’t de afgunst op, en wat toch zou zij Sparen ? Laat vrij de wereld woên, met al haar strijd en schijn —nbsp;Ons, ons-alléén ’tgevoel, dat wij gelukkig zijn!
DONNA SOL.
SEKVKlVnE: TOONTKKIi.
De vorigen^ jose.
JOSÉ.
Zoon mijns meesters! duld...
DON PÉDRO.
Mijn José! wil niet schroomen;
Kom in mijne armen!
JOSÉ.
Ja, ’kzag u ter wereld komen,
En als men van u zegt: „ geen, die hem evenaart „ In ’t zwaardhanteeren of ’t beheerschen van een paard,”nbsp;Voel ik een’ edlen trots in ’toud gemoed gerezen.
Want immers, reeds als kind woudt gij mijn leerling wezen. En ’k was als meester niet gemaklijk, inderdaad!
Ku ja, des krijgers werk is meestal duivelskwaad.
’t Eischt ijzren knokkels, om dat staal in ’t rond te zwieren; Maar hij verstaat de kimst ... ik mogt zijn’ arm bestieren.
(Zijne hand vattende.)
Zijn hand zoekt immer naar den degen, als de mijn’.
Wel nu! uw toekomst zal nog rijk aan lauwren zijn.
Wij zullen ons te zaam vaak in den strijd begeven.
Het Saraceensch gebroed voor ons geweer doen beven,
En, daar een kostbre buit den heeten kamp vergoedt,
Den vaderlandschen grond bemesten met zijn bloed!
DON PÉDBO.
Waar is mijn vader?,, spreek!
Hoe! op ’t paleis verschenen,
Zaagt gij uw’ vader niet?
DON PÉDKO.
Ja, ’k spoed mij naar hem henen.
-ocr page 25-Braaf!
DON PÉDEO, voor Donna Sol huigende.
Sta mij toe, mevrouw! dat ’ku een wijl verlaat. JOSÉ, ter zijde.
’k Begrijp... een vrouw, bij wie de vader achterstaat!.. Mijn kweekling is volleerd, en mag zich meester heeten.
DONNA SOL, tegen Don Pédro.
Ik ZOU bijna den wil der Koningin vergeten.
Vergeet gij nooit, wat u mijn vader heeft geboón!
DON PÉDEO, tegen Donna Sol, die zich verwijdert.
Niets, niets vergeet ik!
(Tegen Jose.^
O! wat is mij ’tleven schoon! (Af-)
ACHTSTK VOOWIDKli.
JOSÉ, alléén.
Wat lieflijk paar, die twee! Moog’ G-od ze in gunst bewaren! Hij reeds verliefd!.. zoo vroeg!.. ’t Is bijna vóór de jaren!..nbsp;’kBen louter vreugd, en toch — tot schreijens aangedaan,nbsp;Bij ’tzoet herdenken, hoe ook mij het hart mogt slaan,
In twalef honderd acht-en-zestig!... Sints die tijden Ben ’k veel veranderd, ja! en ’k moet gulweg b.elijden:
’k Herinner mij niet regt, hoe ’k van de Min genas —
Ze is zeker uitgedoofd door ’t stalen borstkuras.
Maar ’k zie het hof, en nog mijn meester niet genaken... Wat misstap!.;. Hoe van hem een hoveling te maken?
’k VHeg heen , en waarschuw hem...
(Hij vertrekt.)
-ocr page 26-KoKarnE toosteeei.
DON SANCHE, ALIATAR, DE INFANT, DON LUIS, DON LOPEZ, DON DIEGO, Hovelingen, Hofdames, Wachten.
DE KONING, tegen Aliatar.
Gij , Moorsche Bidder! hoor! Daar ’s Hemels Goedheid mij, Don Sanche, op nieuw verhoor,nbsp;Om over Tarifa als Koning te gebieden,
Schenk ik, op uw verlangst, rust aan onze oorlogslieden, Rust aan Kaüielje's vlag, rust aan de Halve Maan —
De wapenschorsing is van nu af toegestaan.
Dat we onze doon in ’t eind een veilge rustplaats geven! Gewis! de strijd was fel, een kamp op dood en leven;nbsp;Verbroken is het zwaard, versplinterd pijl en lans;
De vendels zijn verkleurd, hoe schittrend eens van glans.
’k Beken, voor beiden zal de rust weldadig wezen;
’t Bestand moog’ dienen tot versterken, tot genezen — Maar, daar uwe Emirs, mijn geheiligd regt ten hoon,nbsp;Grenada, bloem van ’t Rijk, Cordova, bloem der Kroon,nbsp;Halstarrig aan ’t gebied van Spanje's Vorst onttrekken,
Zal, na de rust, ons heir u weêr ten kampstrijd wekken!
ALIAIAK.
’k Neem uw geschenken aan: ’t bestand, en dan den strijd. Een vijftal eeuwen heeft ons Koningschap gewijd;
Die steden, om heur schoon en pracht te regt geprezen. Zijn eenmaal door de hand des Muzelmans verrezen.
En wij verweeren haar, wanneer uw leger naakt.
Gelijk een vader voor zijn dierbre dochters waakt.
Zelfs tegen Gusman, die, zoo dapper als bezonnen,
Schoon van uw hulp ontbloot, Tarifa heeft herwonnen DE KOUINO, ier zijde.
Altijd die Gusman!..
-ocr page 27-(Tegen Alialar.)
Zijt ge als afgezant voldaan?
ALIATAK.
Mijn zending is volbragt. ’k Heb u met vreugd verstaan. Wij koestren één gedachte, en die gedachte is: strijden!nbsp;Green uitzigt kan het hart eens krijgsmans méér verblijden.
’k Stam af van Mohammed, een kalif, hoog vereerd,
En steeds in zegepraal van ’t slagveld weêrgekeerd.
Cordova zag hem vaak als winnaar binnenkomen,
Met buit en vendelpracht, aan ’t Christenheir ontnomen.
En dan, dan werd het stof van rusting, schild en zwaard Door hem, met eigen hand, verzameld en bewaard.
Dat stof vermeêrde allengs bij ’t talloos lauwren-rapen,
En vulde in ’t eind het graf, waarin hij ligt te slapen!
(Hij verwijdert zich.)
DE KONING.
Die onbeschaamde! Maar zijn trotsche snoeverij Verkort het uur der rust... O! waar’ zij reeds voorbij!..nbsp;(Tegen. Don Juan.)
Infant! treed nader... ’k Heb den kerker u ontsloten. Opregt zij uw berouw, uit schuldbesef gesproten!
’k Hergeef mijn broeder dan zijn goedren, rang en eer. Maar ik, Don Sanche, blijf steeds Koning en — zijn Heer!
DE INPANT, buigende.
Ik zal ’t gedenken, Sire!
DE KONING.
U, die, als trouwe vrienden,
De zaak van ’t Vaderland met moed en geestkracht dienden, D viel het regt ten deel, naar nieuwe gunst te staan.nbsp;Eidalgos! naakt den troon: ik hoor uw wenschen aan!
-ocr page 28-TIEIVDK VOOWGKli»
De vorigen^ gusman.
GUSMAN, uit de menigte te voorschijn tredende.
Sire! ik ben Perez de Gusman.
DON LUIS, tot den Konitig.
Wat trotsch vermeten!
Hij acht zijn’ naam genoeg — bij mag zich Gusman heeten!
DE KONING ƒ ter zijde.
Wat hoogmoed I
GUSMAN.
Sire! ik kom...
DE KONING, Jcoel.
’t Is wel! Gij werdt verwacht.
DE INFANT, ter zijde.
Slaan wij hen gade!
DE KONING.
Ik weet, wat gij voor ons volbragt,
En zal ’t vergelden.
GUSMAN.
Hoe die taal mij moog’ vereeren,
U slechts te dienen, Sire! is al mijn zielsbegeeren.
Beveel! mijn degen blijft den Koning steeds gewijd.
DE KONING.
Men was mij niet zoo trouw in vroeger’ oorlogstijd.
GUSMAN.
Toen, Sire! was mijn woord aan andre zaak verbonden...
DB KONING.
O! uw gedrag laat zich gemakkelijk doorgronden:
Nu Gusman oordeelt, dat de krijgskans is voorbij.
Om zich, met goed geluk, te waap’nen tegen mij,
-ocr page 29-Komt hij mij vrede biên, maar met liet zwaard in handen En met den helm op ’t hoofd, als om mij aan te randen;nbsp;Zijn woeste bende volgt gewis den meester na,
Om weer te strijden...
Voor den Koning, Sire ! ja!
Wij zullen volgen, waar uw standaard wordt geheven.
’t Is waar, eens wijdde ik aan uw’ vader bloed en leven;
Ik diende opregt zijn zaak in voorspoed en in nood;
Maar die beproefde trouw werd, na Alfonsus’ dood,
Aan u, zijn erfgenaam, ondeelbaar toegezworen.
Twee mijner zonen, reeds bekend als schrik der Mooren En roem van Spanje, staan in ’t wapen, naar het uurnbsp;Van aanval hunkrend op Grenada!s ijzren muur;
Mijn derde is bij mij, hier, en, schoon nog jong van jaren, Ook voor ’t behoud des Troons te groot voor lijfsgevaren.nbsp;Dat drietal moog’ het pleit beslechten bij den Vorst,nbsp;Wanneer soms lage nijd den vader lastren dorst! —
Vergeef mij , Sire ! dat ik thans eerst ben gekomen:
’k Ontving twee wonden, vóór Tarifa was genomen.
Toch plantte ik Spanje’s vlag op d’ overwonnen trans;
De sleutels zijn mijn buit... dien buit breng ik u thans!
(Een Fagie van Gusman treedt voor, en biedt den Koning, op een kussen van fluweelt de sleutels aan.)
DE KONING.
Gfusman! aan mij de zorg, uw daden rijk te loonen.
Een Vorst kan zich voor u niet te edelmoedig toonen!
GUSMAN.
Och, Sire! ’t is de roem, die ’t edel hart behaagt.
Maar niet het goud! Wanneer mijn volk soldijgeld vraagt. En ’k niets kan vinden, om zijne eischen te bevredigen,
2
-ocr page 30-Dan eerst is ’t mij een lust, des vijands kas te ledigen.
’k Gun de Oosterschatten aan de ontzenuwden van ziel!
Het krygmansleven, dat mijn keus ten deele viel,
Kost bijna niets, en geld is mij dus overbodig.
Ik heb geen zijden of satijnen wambuis noodig;
Deze ijzren wapendos voegt beter aan mijn leen.
En schut mij in ’t gevecht voor pijl en spiets meteen.
Ik draag mijn’ zwaarsten tooi in ’t heetst der zomerdagen. En laat aan lafaards ’t vrij, hun zacht fluweel te dragen.
BON LUIS, op dreigenden toon.
Don Perez!
DON CARLOS.
Welk een hoon!
DE KONING.
Pidalgos! blijft bedaard!
DON LUIS, ter zijde.
Zulke onbeschaamdheid voegt aan lagen krijgsmansaard!
DE KONING.
Gusman! de koning weet, en zal het steeds gedenken.
Wat gunst hij, volgens regt, aan zijn’ vazal moet schenken.
GUSMAN.
Vazal!... ’kHerinner mij uw’ vader op dat woord.
Alfonsus, bijgenaamd de Wijze, werd verstoord,
Trad ik ooit met dien naam zijn’ Koningszetel nader:
Hij noemde mij zijn vriend.
DE KONING.
De vrienden van mijn’ vader!
Zij hielden ’t vaderhart gesloten voor zijn kind.
Helaas!.. ’t is al te waar... hij heeft mij nooit bemind!
GUSMAN.
Uw vader! Zegen op zijne assche! driewerf zegen!
-ocr page 31-19
Uw vader! Zalig hij! Op ’t doodsbed neêrgelegen,
Ontvangt de grijsaard door een bode ’t droef berigt,
Dat zijn oproer’ge zoon, Don Sanche, op sterven ligt.
Nog zie ik, daar hem-zelv’ de felle koorts doet gloeijen.
Zijn heeten tranenvloed den witten baard besproeijen.
„ Mijn zoon! mijn dierbre zoon!” zóó klaagt hij in zijn smart; „’tLicht mijner oogen en de lievling van mijn hart!
„ Moet gij, gij sterven , eer mijn stof in ’t graf zal 'dalen ?
„ Door slechten raad alleen geraakte uw jeugd aan ’t dwalen. „ Toen... maar het is voorbij, en wat gij ook misdreeft,
„Ik ben uw vader steeds, die vóór zijn’ dood — vergeeft!” Don Sanche leeft nog, maar Alfonsus is gestorven;
Doéh, éér hij ’t heil, reeds door zijn voorgeslacht verworven, Aanschouwen mogt, ontving zijn ziel ’t genadebrood,
Dat hem des Priesters hand in ’tuur van scheiden bood.
En heeft hij, door zijn hart en door Grods Woord gedreven, Aan allen — ook aan u! — als Christenmensch vergeven!
DE KONING, na een oogenllik van ontroering, op de laatste woorden zijn voorhoofd fronsende.
Don Grusman! in de kerk ontzie ik geen vermaan,
Maar hier, in mijn paleis, hoor ik geen lessen aan,
Wie mij ook, ongevraagd, zijn Christendeugd wil toonen.
Uw Koning echter kan den overmoed verschoonen,
En, wijl uw arm voortaan zijn’ vijand wil doen vliên,
Zult ge in Tolédoos muur als opperhoofd gebiên.
GUSMAN.
Toledo!.. Sire! ik eer zoo hooge gunstbetooning;
Maar toch, eene andre stad strekt mij méér tot belooning.
O! schenk mij Tarifa! — die rots, zoo steil en naakt, Verwon ik op den Moor, en — blijv’ door mij bewaakt!nbsp;Green vestingmuur alléén kan haar voor u bewaren,
2*
-ocr page 32-20
Maar wel een trouwe hand, beproefd in krijgsgevaren; O! schenk mij Tarifa\.. Ziedaar mijn wettig loon!
Wat Gusman eens verwon, behoudt hij voor uw’ troon!
DE KONINO.
Onmooglijk!
Hoe!
DE KONING.
’k Heb mijn belofte reeds gegeven:
Die stad...
Mijn zegepraal, gekocht schier met mijn leven! En wien, wien schenkt gij haar?
DE KONING.
Sant-Jago.
GUSMAN.
Hem!.. O neen!
Neen, Sire! ’t kan niet zijn!
DE KONING.
Gusman! betoom uw reen!
DON I.UIS.
Wat stoutheid!
GUSMAN.
Zulk een hoon voor al mijn strijdgenooten!..
DE KONING.
Ik zweer; ’kverander niets in wat ik heb besloten.
GUSMAN.
’kViel dus in ongena?
DE KONING.
Ja, ’k heb uw’ overmoed ,
Uw trots te lang geduid en straffeloos gevoed.
Thans zij ’tu luid verklaard — de waarheid dient beleden!
-ocr page 33-GUSMiiN.
Als Spaansche fuero dan zal ’kin mijn regten treden.
En, Sire! van dit uur verbreek ik eiken band,
Die mij, als uvsquot; vazal. ..
DE KONINS.
Doe vrij uw woord gestand!
(Zich tot de hem, omringenden Tceerende.)
Volgt mij!
(Rij vertreht; allen verwijderen zich van Gusman. Don Juan, die den loop van het gesprek met aandacht heeft nagegaan^ is de laatste^ ennbsp;gaat in de vertrekken der Koningin.)
VOOIVE: li: li.
GUSMAN, alléén,
o Koning! welk een smaad doet gij mij lijden! Wat baat ons rang en eer, wat baat ons moed in ’tstrijden.nbsp;Wanneer de Koning met een enkel woord ons hoofdnbsp;Met schande kan belaan, en ons de kroon ontrooft?nbsp;Wanneer zijn hand ons slaat, in strijd met regt en rede.
En toch ’t vergeldend zwaard moet rusten in de schede? Ach ja! de pligt wil ’t zóó... de Koning is het al;
Hij is de souverein, én ik — ik ben vazal!
Heer! als de storm verrijst, en weer de nacht zal komen, Waarin gij op uw’ troon voor ondergang moet schroomen,nbsp;Zoekt gij vergeefs de hulp, die ge als ontzind verstiet.
En ’twapen van den Cid behoedt uw rijkswrong niet!
En gij, o bloodaards, wie een enkel man doet siddren!
Grij , valsche vriendenschaar! gij, magtelooze riddren!
Stelt u gerust en juicht: ’k aanvaard mijn pelgrimstogt,,
En Wat mij restte, wordt op hoog bevel verkocht.
-ocr page 34-•;9
Eens, toen des Konings gunst zich zóó ver af liet dalen,
Dat ik, uit eigen kas, zijn krijgsvolk mogt betalen,
Verkocht ik, in ’t geheim, mijn erfgrond en kasteel.
Maar dacht aan geen édict, en bleef op ’t strijdtooneel, Gelukkig, dat mijn goud zijn schatten kon besparen!
Thans, thans weer ben ik rijk, gelijk in vroeger jaren,
Want ik behoor mij-zelv’! Alöm is ’t Vaderland;
Ons welig Spanje breidt zich uit van strand tot strand.
En waartoe zou het goud den balling nog verstrekken?
Ik zal gelijk de Cid Campéador vertrekken.
Niet willend, dat mijn voet, van d’ ondergrond verjaagd,
Een enkle korrel zands, een stofje met zich draagt.
’t Is, of de lucht van ’t hof mij d’ adem houdt besloten!
Op, Pédro! op, mijn kind! op, wakkre strijdgenooten!
Van hier!., dit wijd heelal heeft slechts een enkle poort.
En voere ons God naar Oost of West, naar Zuid of Noord, Zoo slechts Zijn Gunst gedoog’, dat wij een land ontdekken,nbsp;Waar deugd geen misdaad heet, en ons tot schand moet strekken!
XWA AliFUSl T O O mu K Ij.
GUSIIAN, DE INFANT, DONNA SOL, VCTVOlgens DON TEDRO 611 JOSÉ. DE INFANT.
Don Gusman! ’s Konings taal heeft u te regt bevreemd; Maar ilc hergeef u, wat zijn wraaklust u ontneemt.nbsp;Verliest ge een stad, ik kan een koningrijk u bieden...
GUSMAN.
O neen! behoud het vrij; laat mij dit hof ontvlieden.
De Hemel zij met u!
DON PÉDRO, die met José opkomt. nbsp;nbsp;nbsp;»¦
Hoe!.. wij Sévielje ontvliên !
-ocr page 35-JOSE.
Wat nieuwe dwaasheid moest dan nu weer hier geschiên?
DE INFANT, iegm Don Pédro.
De Koning, Pédro! heeft uw’ vader durven hoonen.
DON PÉDKO.
Is ’t mooglijk!
GUSMAN, tegen Don Pédro.
Ja; ik zag mijn trouw met smaad beloonen.
Gaan wij!
DON PEDEO.
Ik volg u...
DE INFANT.
Maar ... geeft aan mijn’ raad gehoor, En wreekt uw heldennaam, met 'bijstand van den Moor!nbsp;GUSMAN, tegen zijn' zoon.
Ik zeg u: ’t oproer kan alleen tot gruwlen leiden!
Ga met mij!
DON PÉDEO, ter zijde.
Ver van haar!
DONNA SOL, ter zijde.
O Hemel!
JOSÉ, ter zijde.
Zij gescheiden!
GUSMAN, tegen Don Pédro.
Don Pédro! dierbre zoon! uw hart is t’allen tijd,
Naast God, uit liefde en pligt, uw moeder toogewijd — Vlieg heen, in de armen van die edelste aller moeders,
En troost haar eenzaamheid voor ’t afzijn van uw broeders!
DON JUAN.
Don Gusman! ik-alléén bepaal uw volgend lot;
Ik kan u wreken...
-ocr page 36-GUSMAN.
Neen! mijne eer behoort aan Giod!
Ik doe mijn pligt — ons doel is vér van een gelegen.
DON PÉDRO, met vuur tegen Gusman.
Een Prins van koningsbloed!.. Door hem wordt hulp verkregen! O vader! volgen wij zijn krijgsbanier te zaam:
Hij wil den roem uws zoons, de toekomst van uw’ naam! Mijn hand, mijn bloed, mijn hart... hij heeft het al veroverd!..
JOSÉ, ter zijde.
’t Schijnt wel de duivel-zelf, die Pédro heeft betooverd!
GUSMAN, na een’ doordrincienden hlik op den Infant te kehhert geworpen, tegen Don Pédro.
Kniel neêr, mijn zoon! kniel neer!.. Grods Stem beveelt door mij! Kniel neêr!.. Ziet gij dit zwaard!.. Het is van smetten vrij,nbsp;En waar ook Spanje's zon dit lemmer zag verheffen,
Was ’t, om den onverlaat, den schuldige te treffen.
Ik zweer het, en mijn zoon geloove, wat ik zweer! —
Hij knieldet als soldaat — verrijs als ridder weer!
(Hij slaat hem tweemaal met zijn^ degen aan.)
DE INFANT, ter zijde.
Thans koom’ de liefde in ’t spel.
DONNA SOL, ter zijde.
Ach! alle hoop verloren!
GUSMAN, tegen zijnl zoon.
Gij kent de pHgten, die uw’ ridderstand behooren:
Als echte Spanjaard blijft ge uw’ Koning houw en trouw, Hoe diep zijn luim, zijn haat u ook verhoeren zou!
Voor ’tKoningschap sluit ik mijne oogen, draag het lijden, Want — ’k wil mijn Vaderland, mijn Godsdienst niet bestrijden!nbsp;Aan God zij de uitspraak, op den grooten oordeelsdag,
Hoe één, één mensch op aard zóó veel vermogen mag!
-ocr page 37- -ocr page 38-Te Tarifa. — Een zaal 'in de zconing van Donna Maria. Linies een raam; regls een iidstoel en een zetel.
KJSRSVK TOOlVEEXi.
JOSÉ, DON KAFAël, DON FABio, andere Pagies.
, nbsp;nbsp;nbsp;(Zij lagehen.J
DON RAEAëL.
In waarheid! uw verhaal is aardig!
Vindt gij dat?
Nu, ’k ken er nog genoeg... wei dertig... heel een schat! En ’t een nog grappiger dan ’t ander. Zoo die zakennbsp;De schoone pagies van Don Gusman vreugd doen smaken,nbsp;Zal ik des nachts in ’t kamp, vertrouwlijk zaamgeschaard,nbsp;Of voor de middagzon verscholen in ’t gehlaart’,
Hen vaak verheugen met die Moorsche krijgstafreeléu,
Die — ik beken het gul — mij ook niet ras vervelen...
’k Zie mij dan eindlijk weer terug in Tarifa,
En heb vooreerst genoeg van ’t heerlijke Afrika,
Dat wonderland van vreemd gedierte en zwarte menschen, Wier kennismaking gij volstrekt niet hoeft te wenschen.
DON B-AEAeL.
Maar zeg ons, waarom toch sloot Gusman een verbond Met Moor en Islamiet?
-ocr page 39-Niet tegen Spanje's grond!
Niet tegep Christnen!
DON ÏABIO.
Toch zou men het schier vermoeden.
Die zwarte heeren zijn, behoudens enkle goeden, Meest oproermakers.
DON rABIO.
Zoo?
Hun Vorst kreeg 't eens te kwaad, En smeekte Gusman’s hulp in zijn’ henarden staat:
Mijn meester zou het pleit des oproers gaauw beslechten.
Nu, ’t was ook ras gedaan! Men moet daar ginds wel vechten, Want anders is er geen verstrooijing, hoegenaamd.
’k Heb, uit verveling, daar wat gekheid uitgekraamd!
Maar Gusman zwoer een eed: „Schoon ’t Vaderland ontweken, ’k Blijf ’t Vaderland getrouw, en nooit zal ik mij wrekennbsp;Op Spanje'3 Honing, die in hoogmoed mij verstiet —
’k Verloochen, hoe ’took ga, den naam van Christen niet!”
DON lABIO.
Toch blijft hij bij den Moor.
JOSÉ.
Men laat hem niet vertrekken; Men eert zijn grootsche daan, die elks bewondring wekken.
DON KAEAel.
Kom, José! toe! verhaal ons nog iets van den held.
JOSÉ.
Volgaarne, en ’t allerfraaist, wat ik nog heb verteld.
-ocr page 40-BON RAFAëL.
Als uw historie ons bevalt, wil ’k u bedenken...
JOSÉ.
Bedenken ?.. mij ?.. Waarmee ?
DON EAFAël.
’k Zal u deez’ keten schenken. Hij is van staal, maar meer dan goud waard, op mijn woord!
JOSÉ.
’t Geschenk beduidt niet veel.
DON KAEAël.
Het heeft den Oid behoord!
JOSÉ.
Ja, zoo dat zeker waar!..
DON KAPAël.
Wel nu! wat kunt gij vreezen? Gij waagt er toch niets bij, wat uw verhaal moog’ wezen.
O neen! volstrekt niets.
DON RAPAëL.
Spreek!., wij zijn geheel gehoor.
JOSÉ.
’t Door mij bedoelde feit, omstraald van riddergloor,
Is geen verdichtsel, uit verbeelding voortgesproten.
Vrij moog’ men kracht en moed van anderen vergrooten. Wat ik van Gusman en zijn dapperheid vertel,
Is dood-eenvoudig waar, al schijnt het fabelspel; Onopgesmukt!.. Bij mij drijft steeds de waarheid boven;nbsp;’k Hou niet van snorkerij...
DON KAFAël.
In’t land van Fez, gebied van ’t Maugrabijnsche ras, Verscheen een ondier, dat de schrik der omstreek was,
Een slang, ontzettend groot. Haar gladde schubben waren Nog harder dan het staal van onze beukelaren.
En als zij op heur’ staart in volle lengte rees.
Geleek zij wel den mast eens brigantijns. De vrees Bekroop het hart van elk, die haar van verre aanschouwde.nbsp;Zij, wier bekrompenheid Don Gusman niet vertrouwde,
En hem benijdde, dat hij ’s Konings gunst genoot.
Zij riepen: „waarom wordt het monster niet gedood „Door dien onfeilbren held, dien onverwonnen Christen!”nbsp;Mijn meester hoorde ’t eens ; zijn bloed geraakte aan ’t gisten ;nbsp;Hij nam zijn vurigst paard, zijn lans, en — stap voor stap,nbsp;Iteed hij daar heen, gelijk de God der Eidderschap.
In een verruklijk woud, van zonnegoud doorvonkeld, Ontwaarde hij de slang , in bogten zaamgekronkeld,
Stil gluipende op een’ leeuw, die, in den strijd verwond. Zijn woedend wraakgebrul weêrgalmen deed in ’t rond.
Één sprong van ’t snuivend paard, en Gusman stond er neven! Één bliksem van zijn lans — en ’t wangedrogt moest sneven!nbsp;En de afgestreden leeuw, zoo onverwacht behoed.
Bewees den vreemdling dank, door ’t lekken van zijn’ voet. Op veilgen afstand zag een Moor het feit volbrengen;
Toen naakte hij met schroom, en sprak : „ wil mij gehengen , „ o Christenheld! dat ik u diene met mijn* raad :
„ Ontneem de slang haar tong, eer gij deez’ plek verlaat.” En Gusman deed alzoo, ofschoon hij niet vermoedde,nbsp;Waartoe. — Een kleinigheid gedijt somtijds ten goede!nbsp;Naauw was des andren daags het zonlicht opgegaan,
Of ziet — daar kwam in ’t kamp een Moorsche jager aan,
-ocr page 42-Bragt, driest en onbeschaamd, den blij-verrasten Koning Den kop der reuzenslang, en eisobte zijn belooniug.
Maar Gusman sprak: „ laat ons den muil van ’t ondier zien!” De jager scheen ontzet en als gereed, te ontvliên;
Mijn meester wenkte; men voldeed aan zijn verlangen — Geen tong meer in dien muil!.. De jager was gevangen!nbsp;„Ziehier!” riep Gusman uit; „regtmatig was uw schrik:
„ Gij bragt des monsters kop, maar die ’t versloeg — ben ik I” De dankbre leeuw, van ver zijn’ redder nagetogen,
quot;Was als getuige daar, wie waarheid sprak of logen. —
DON UArAël.
Goed zoo! Ontvang den prijs.
Uw keten is de mijn’!
’t Moet in dat Moorenland toch wel vermaaklijk zijn.
Och ja! wat mij betreft, ik ware er wel gebleven;
Maar toen Don Pédro zich weer huiswaarts moest begeven, Verzelde ik hem op reis. — Ach! ’k ben mijn toekomst kwijt...nbsp;De rust verlamt mijn’ arm — vaarwel, roemruchte strijd!
Hoe of de krankte toch van Pédro zij geheten?
JOSÉ.
Don Pédro’s lirankte?.. Ja, dat mag de duivel weten!
Hij werd steeds zwakker, en verteerde van verdriet,
Gelijk men in zijn hok een leeuw wegsterven ziet.
Toch zagen wij verbaasd — de roem is zoo verheven! — Dien half ontzenuwde in het strijdperk als herleven;
Hij vocht, als leende hem de wanhoop reuzenkracht.
-ocr page 43-^ 1 ol
„Misschien,quot; sprak Gusman, „dat het hart des jonglings smacht „Naar moeders teedren blik, naar Spanje’s lustwaranden;
„ Misschien, dat hier de lucht van koortsgloed hem doet branden. „ Ga, José! met mijn kind ; reis naar Tarifa’s wal,
„ Die wis aan. Gusman’s zoon zijn poort ontsluiten zal.
„ Snel heen: een vader durft de helft van ’t eigen leven,
„ Zijn’ grootsten schat op aard als vriend u overgeven.’’
{Hen oogenhlïk van algemeene ontroering.)
DON EAPAëL.
Sant-Jago is ’t bevel van onze vest vertrouwd,
Maar velen, die zijn’ post benijden. Hij is oud,
En zoo hij stierf... wie weet ?..
JOSÉ.
’k Begrijp u: na zijn sterven, Kon ligt mijns meesters zoon den hoofdrang hier verwerven.
DON FABTO.
De Hemel schenk’ hem eerèt gezondheid weêr en kracht!
DOK EAIAëL.
Zijne arme moeder!.. welk een liefde!.. Dag en nacht, Blijft zij in tranen en geknield zijn spond’ bewaken.
JOSÉ.
Haar gade blaakt van moed — zij mag van liefde blaken. quot;Wij blijven aan haar’ zoon, wat ook de toekomst zij,nbsp;Getrouw tot in den dood!
ALLEN,
O ja! dat zweren wij!
-ocr page 44-Igt;e vorigeriy donna maria.
DONNA MARIA.
Ik bid u, stil! Hij slaapt!
(Be Pagies huigen zich eerbiedig, en verwijderen zich in stilte.}
JOSÉ.
Voed steeds de hoop in ’t harte, Mijn edle meesteres! verban die wreede smarte.
God heeft zijn prille jeugd met zoo veel zorg behoed,
God heeft gewild, dat hij door u werd opgevoed —
Hoe zou Hij willen, dat uw zoon, in ’t jeugdig leven.
Zou sterven? —Neen, mevrouw! gij moogt u slaaprust geven.
DONNA MAMA.'
Hoe kan ik rusten, als de koortskou hem verbeert ?
Hoe kan ik leven, als de krankte hem verteert?
Mijn plaats is bij mijn zoon ; mijn zorg moet hem behoeden — Eerst dan zal ’k rusten, als ik waarlijk hoop mag voeden.nbsp;JOSÉ, op Don Pédro wijzende, die opkomt.
Hij komt.
Be vorigen, don pédko.
DONNA MAEIA.
Reeds nu ontwaakt!
(Tiaar hem toe gaande.)
Mijn dierbre Pédro ! spreek,
Gevoelt ge u beter?
JOSÉ, ter zijde.
'Hoe verzwakt! hoe doodlijk bleek!
-ocr page 45-DONNA MARIA.
Steun op mijn’ arm... laat mij u in den tuin geleiden,
Waar bloemen zonder tal haar geur in ’t rond verspreiden: De frissche lucht verkoelt, wanneer de bloedstroom brandt.nbsp;Of zoo gij ’t liever wilt, geleid ik u naar ’t strand:
’t G-ezigt der zee is schoon, en kon u steeds bekooren... Zeg, heeft dan ook de zee voor u haar schoon verloren?
DON PÉDVO, langzaam gaande zitten.
Neen... beter is ’t mij hier...
JOSÉ, ter zijde.
Hoe krachtloos klinkt zijn stem!
DONNA MARIA, ter zijde.
God! wat verborgen kwaal verteert en foltert hem?
DON PÉDBO, ter zijde.
Altijd, altijd haar beeld... bij waken of in droomen!
DONNA MARIA, hij haaT-zelve.
Niets, dat de vrouw bemint, of ’t doet haar tranen stroomen! Het moederlijk geluk!.. ’t is bittre spot en schijn!..
Zij sterven duizend doön, die waarlijk moeder zijn I...
Van de ure af aan, dat hij ontwaken mogt ten leven.
Was heel mijn aanzijn met het zijne zaamgeweven;
Als nog de voet van ’t kind de hand volgt, die ’t geleidt. Heb ’k al zijn schreên bewaakt, met moeder-teederheid,
En dikwerf heel den nacht, als aan zijn spond’ gekluisterd, Zijn’ ligten slaap bespied, zijn’ ademtogt beluisterd.
Hoe zwol mij ’t hart van vreugd, toen ’k later, dag aan dag, Zijn kloeke en fiere jeugd met kracht ontwikklen zag.
En 6! wat naamloos heil, toen, in zijn jonglingsjaren,
De lievling reeds, als held, zich lauwren mogt vergaren. Toen hij verwinnaar keerde op ’t Afrikaansch gebroed.
Te paard, aan ’s vaders zij’, als vader groot en goed!...
3
-ocr page 46-Ach, moeder! al die weelde is voor altijd vervlogen!
Niets rest u van dat al... niets!.. slechts de dood voor oogen!
DON PÉDEO,
Mijn moeder!...
donna maeia, tegen José.
Voor zijn jeugd heeft hij te veel doorstaan: De togt was lang en zwaar. Ach! waar’ hij nooit gegaan!nbsp;Ik stemde dwaaslijk toe. Mijn kind heeft Spanje's drevennbsp;Voor ’t zengend Afrika gewis te vroeg begeven.
JOSÉ.
o neen, mevrouw! (vergeef mijn al te vrije taal!)
Uw zoon bemint den krijg en ’t klettren van het staal.
Zijn kwaal verhief zich, als men rust nam van al ’t strijden; In de ure des gevechts scheen hij niet meer te lijden.
DONNA MAEIA.
Houd moed, mijn Pédro! moed!
- JOSÉ.
Wel zeker, moed gevat! Men sterft niet, nog zoo jong, bij ’topgaan van zijn pad;nbsp;Dan is het leven ligt, aan bloemen rijk en zangen.
Wanneer uw vader keert, moet gij hem blij ontvangen:
Het liefste welkomstfeest, dat gij hem aan kunt biên,
Is zeker, als hij n geheel hersteld mag zien.
DON PÉDEO.
Mijn krankte is zonder hoop! Zij eindigt... met het leven.
DONNA MARIA.
Wat zegt ge ?.. Afgrijslijk!...
(l^oor eerC bidsioel op de Jcnie'én vallende,)
God! wil mij mijn zoon hergeven, En ’k doe gelofte, o Heer! ik snel ter beevaart heen;
’k Zal, barrevoets, o ja! Calvarie’s top betreen,
-ocr page 47-En, knielende op de plek, die ’t God’lijk bloed zag vloeijen, De heilige aarde met mijn’ tranenvloed besproeijen!
DON PÉDKO, iegen xijne moeder.
Ach, moeder! wilt gij ’t wee verligten, dat ik lij’,
Ik bid u, ween zoo niet... uw tranen dooden mij!
Vermeer de kwelling niet mijns harten...
DONNA MAHiA, als bezield, tegen José.
Wil vertrekken.
Ik zie hem thans geneigd, mij zijn geheim te ontdekken.
Zijn kwaal ligt hier. De goede God, gewis,
Schonk mij uit medelij’ licht in de duisternis!...
Mijn zoon! gij lijdt, en in uw oog lees ik met smarte Den oorsprong van uw kwaal... Ze ontspruit hier, uit het harte!nbsp;Spreek... wat ontbreekt er aan uw leven ?.. ’t Is zoo schoon,nbsp;Als Lente’s uchtendrood... Wat wensclit gij ?.. spreek, mijn zoon!nbsp;Noem mij het voorwerp, welks gemis u zóó kan grieven.
En ik beklim ’t gebergte, of zal de zee doorklieven.
En spoor het rustloos op, opdat mijn kind herstell’.
Vraag, wat gij wilt... beveel... ’k Gehoorzaam uw bevel!
’k Heb nog twee zonen, en ik min ze als teedre moeder, Maar waarom hangt mijn ziel ’t meest aan hunn’jóngsten broeder ?nbsp;’t Is onregtvaardig! Toch is ’t waarheid, hoe ’t mij smart’nbsp;Voor beiden!.. God alléén doorgrondt het moederhart.
3*
-ocr page 48-Laat mij, voor zooveel liefde, u in den boezem lezen: Wanneer de smart zich uit, is ras de kwaal genezen.
DON PEDRO.
Neen, moeder! mij deert niets.
DONNA MARIA.
Niets ?.. en uw leven kwijnt; ’t Sterft langzaam weg... Welnu! ook’t mijne is ondermijnd:nbsp;’k G-evoel het, dierbaar kind! uw dood zal mij doen sneven.
VIJTPUK VOOHTKEIj.
De vorigen, jose.
JOSÉ.
Mevrouw! verschoon mijn komst: ik moet u kennis geven. Dat hier een Prins verscheen.
DONNA MARIA.
Een Prins ?.. bij mij ?..
JOSE.
De Infant.
DON PEDRO, schielijk het hoofd o^heffende,
De Infant!
DONNA MARIA.
Te Tarifa! quot;Wat voert hem naar dit strand?
Hoe hem te ontvangen met een hart, gestemd tot rouwen ?...
JOSE.
Hij nadert reeds.
KKISDG TOOHTEEIi.
De vorigen, DE INFANT DON JUAN, DONNA SOL, door EAFAëL binnengeleid, DON PEDRO, met vervoering.
Met haar!
-ocr page 49-BONNA MARIA, den Infant te gemoet gaande.
Wat eer, u hier te aanschouwen!
BE IKFANT.
Donna Maria! uw gastvrijheid van welëer...
DONNA MAHIA,
Wat ons uw broeder liet, behoort aan u, ó Heer!
BE INFANT, zijne, dochter hij de hand nemende.
Zij heeft geen moeder meer...
BONNA MARIA.
Arm kind! ’k moet u beklagen.
BE INFANT.
Het waar’ mij zoet, haar aan uw zorgen op te dragen.
BONNA MARIA.
Gij zijt ten uwent. Uw verlangen wordt voldaan.
BE INFANT.
Niet waar, wij vormen hier één huisgezin voortaan?
BONNA MARIA.
O ja!
JOSÉ, ter zijde.
Des te erger.
BE INFANT.
Reeds van vroeger toch dan heden Kent gij mijn dochter; gij geleiddet zaam haar schreden,nbsp;Toen zij den kloostermuur voor ’t hofpaleis verliet.
Wij spreken vaak daarvan; ons hart vergeet het niet.
DON PÉDRO, met toenemende opgewondenheid.
Helaas! wat droef verblijf, om ii naar eisch te ontvangen! De Alhambra met haar pracht, haar marmren zuilengangen,nbsp;Haar bloementuinen, als gehuld in tooverschijn,
Dat Moorsche kunstjuweel moest u ter woning zijn!
Ook ib herinner mij dien reistogt, zoo vol weelde,
-ocr page 50-Een pelgriinstogt gelijk, dien quot;k met uw dochter deelde, Toen ’t heerlijkst zonnelicht, rondspelende door ’t woud,
Het zilver der jasmijn huwde aan ’t oranje-goud!
De hemel scheen voor mij zijn’ schoonsten glans te spreiden, Toen ik mijn moeder en uw dochter mogt geleiden:
Twee teedre vrouwen, door twee mannen teer bemind;
Twee schatten, toevertrouwd aan ’t opzigt van een kind!
DONNA MARIA, ter Zijdey in vervoering.
Hij mint haar!
{Luid, tegen Donna Sol.)
Donna Sol! laat mij u welkom heeten ï ’k Heb evenmin als gij ons zamenzijn vergeten;
’k Heb u steeds lief gehad!.. En wie bemint haar niet, Haar, wier bevalligheid het stugste hart gebiedt?
Hoe schoon, dat keurjuweel van Andahtsiés dreven!
Gelukkig de echtgenoot, wien zij haar hart wil geven,
En die, elke’ uchtendstond, haar'als zijn Engel groet!
Hij moet ze waardig zijn in deugd en edel bloed En glorierijken naam; een van Kastielje's riddren.
Die voor hun heidenzwaard het Moorsch gebroed doen siddren, Of wel, opdat zijn rang hare afkomst nadren zal.
Als wij, vermaagschapt aan de kroon van Portugal.
DE INEAHT.
Ook gij, mevrouw! moogt u gewis gelukkig noemen,
Bij ’t staren op uw’ zoon.
DONNA MARIA.
’k Durf mij op hem beroemen.
Uw Hoogheid! Ik beken; hij is mijn trots, mijne eer!
DE INIANT.
Met regt! Don Pédro toch is de afgod van het heir,
De hoop van zijn geslacht, de pronk van Gusman’s looten,
-ocr page 51-Die, als zijn vader, steeds zijn’ krijgsroem ziet vergrooten. Wanneer Sant-Jago, die in Tarifa gebiedt.
Maar, grijs en afgeleefd, zijn sterfuur nadren ziet,
Tbans d’ adem uitblies, zou elk Spanjaard, zonder vreezen, Zijn’ eed doen aan den zoon, op wien gij trotsch moogt wezen.
DONNA SOL, hevig ontroerdy en steunende op den arm. kaars vaders.
Mijn vader!
DONNA MARIA, naar haar toe snellende.
Donna Sol!
DE INÏANT.
Wat deert u?
DONNA SOL.
Niets!...
DE INFANT.
Gij beeft?...
Och! slechts één uur van rust, en al haar kracht herleeft.
DONNA SOL.
Ga, Rafaël! en zeg mijn vrouwen, dat zij komen.
JOSÉ, ter rijde,
De helsche plannen van dien Prins zijn wel te schroomen.
(Doana Sol verwijdert zich, door haren, vader vergezeld,)
DONNA HAKIA, JOSÉ, DON PEDBO.
DONNA MARIA, haar^ zoon beschouwende, die Donna Sol tnet de oogen volgt.
Mijn Pédro is gered!
JOSE.
Maar de Infant zij gevloekt!
DONNA M.ARIA.
Hoe!., José!..
Ja, mevrouw! gij weet niet, wat hij zoekt; Mij is zijn doel bekend, en ’k zal het u verklaren.
Uw heer gemaal voorzag, wat zyne ontwerpen waren... quot;Waarom keerde ik terug uit Afrika?
BONNA MABIA.
Naar ’k meen,
Ten nutte van mijn’ zoon...
’t Was daarom niet alleen.
De ware reden...
BONNA MAKIA,
Spreek!
JOSÉ.
De ware!..
BON PEBRO.
Wil niet dralen!
’kDacht waarlijk, dat ik ze u reeds vroeger mogt verhalen.
Mijn meester wist, dat die Infant op Tarifa
Een aanslag smeden dorst; hij sprak tot José: „ga!
„ Zeg d’ ouden gouverneur, dat hij én poort én wallen „ Gestreng bewaken doe, en zorg’ voor ’t overvallen.” —nbsp;Maar ’t trouwloos helspook draagt den duivel in ’t gemoed.nbsp;En paart aan ’t tijgerhart gewis des luipaarda voet!
O ja! ’t kwam in den nacht, en sprong den walmuiu over.
BON FEBEO.
V ermeetle!
BONNA MAEIA.
Wees bedaard!
-ocr page 53-Hij is een lage roever!
Een snoode muiteling! Don Gusman kent zijn’ aard.
DONNA MARIA, iegen haar’ zoon.
Vrees niets voor haar, mijn zoon! zij wordt door mij bewaard. (Tegen Jose._^
Een muitling ?.. Tegen wien ? Ik vraag als gade en moeder : quot;Wien geldt zijn muitzucbt dan? Een’ hatelijken broeder!nbsp;Dien broeder, die me een’ vloed van tranen heeft gekost;nbsp;Die Gusman heeft gesmaad, verbannen van zijn’ post;
Die, zonder deernis zelfs voor zijn geslacht te toonen,
Al hunne goedren roofde aan ’s Bidders heidenzonen!
O! dat ik dien tiran zag storten van zijn’ troon!
Ik haat zijn Koningsnaam; 'k veracht zijn Koningskroon!
Vrij smoore mijn gemaal zijn’ vloek in ’t edel harte,
Mijn deugd gaat niet zoo ver: ’k eisch wraak voor al mijn smarte! Ik ben de vijandin diens dwinglands, en mijn haatnbsp;Wordt nimmer uitgedoofd, zoo lang mijn adem gaat.
D’ Infant van Spanje schenk ik voortaan hulde en eere — Zijn dochter is de prijs, dien ’k voor mijn zoon hegeere!
Hij heeft haar lief... wel nu! ik wil hem redding biên;
Ik wil haar aan zijn hart, en hem gelukkig zien!
(Zij gaat in het vertrek van, Donna Sol._^
ACHVSTS: VOOWEKIi.
JOSÉ, DON PÉDEO.
DON PÉDRO.
Gij hebt den eerbied voor uw meesteres vergeten; Giy hebt d’ Infant gehoond.
JOSE.
quot;VVil mij niet schuldig heeten;
’k Vereer Don Q-usman’s gade, als of ze een Heilig’ waar’; Doch goed te spreken van d’ Infant, is mij te zwaar;
Dat nooit, zelfs niet voor u! Ik ben reeds te oud van dagen, Dan dat mijne oogen hem door ’t oog der dochter zagen;nbsp;Zijn zwart en vuig verraad komt weldra aan het licht,
En ’k weet, dat Pédro’s min voor zulk een misdrijf zwicht.
DON rÉDBO,
Hoe! ik zou Donna Sol vergeten! Kunt gij ’t denken ?
Gij vindt eene andre maagd, die u haar hart wil schenken.
Geloof mij: gij zult zien, dat die gevloekte Infant
Mijn woorden waar maakt, en verderf brengt over ’t Land.
DON PÉDUO, een besluit nemende.
’k Wil onderzoeken!
Ja! moog’ gij ’t komplot ontdekken., DON rÉDRo, den lafant ziende opkomen.
Hij komt..
Laat ons alléén I,.
JOSÉ, heengaande, ter zijde.
Wat echte Judas-trekken!
(Hij vertrekt.)
üVEÏOKBirilC: VOOKKCIli.
DON PÉDEO, DE INEANT.
DON PÉDEO.
Mijn Prins! ’k smeek u als gunst: hoor mij een oogwenk aan, En wil rondborstig mij uw antwoord doen verstaan!
-ocr page 55-DE IXPANT.
Maar immer...
DON PÉDKO.
’k Weet het, en ’t is veel, wat ik durf wagen... Verschoon mijn vrije taal... het hart dwingt my tot vragen...nbsp;Wat dryfveêr, welk belang voert in ’t geheim de schreênnbsp;Van ’sKonings broeder naar Tarifa's sterkte heen?
DE INFANT.
Don Pédro! gij bezit mijn onbeperkt vertrouwen;
Hoe ik u hoogschat, zal myn antwoord u ontvouwen;
Gij zijt mijn jongste vriend, en ik geloof met regt.
Dat dra een naauwer band ons aan elkander hecht.
IJw hart heeft me ondervraagd... voldoen we aan uw begeeren ! Ik, die Alplions' den Wyze als vader mogt vereeren.
Ik kom in Tarifa, om, Kastieljaansche Infant,
Den sleutel van het Eijk te veil’gen in mijn hand.
• Men zegt, Sant-Jago sterft... zoodra hij is bezweken,
Ben ik gereed, om hier als Opperhoofd te spreken.
DON PÉDBO.
Is ’t op des Konings last?
DE INFANT, ttls of hij hem niet verstond.
Het leger hangt mij aan;
Ziedaar genoeg gezegd... Wel nu! zijt gij voldaan?
. nbsp;nbsp;nbsp;DON PÉDBO.
Is ’t op des Konings last?
DE INFANT.
. nbsp;nbsp;nbsp;De Koning heeft uw’ vader
Vernederd en gehoond, als waar’ hij landverrader;
De Infant beschouwt u als zijn’ zoon... wat wilt gij meer, Don Pédro? Weifel niet!.. Wien kiest gij u tot heer?
DON PÉDBO.
Maar, edle Prins! mijn pligt houdt me aan de kroon verbonden;
-ocr page 56-Nooit wordt door mij de wet der Eidderschap geschonden! O! spaar mijn hart een’ strijd, die mij tot wanhoop spoort,nbsp;En verg mij geen verraad aan ’t eens gegeven woord!
DE INFANT.
Regtvaardig is mijn zaak, en tal van oorlogslieden...
DON FÉDEO.
Don Sanche alléén heeft regt, in Spanje te gebieden!
DE INFANT.
Don Sanche’s magt heeft uit; hij is zijn val nabij;
Mijn gloriezon verrijst, en nog, nog aarzelt gij ?
Het oogenblik is dadr... uw trouw komt ligt te spade;
TJw tweede vader roept, en Donna Sol...
DON FÉDEO.
Genade!
Noem mij dien naam thans niet!.. Die naam , vol lieflijkheên, Verbijstert mij ’t verstand!
DE INFANT.
Wees dan de mijne!
DON FÉDEO.
Neen!
DE INFANT.
’k Schenk u mijn dochter!..
DON PÉDEO,
O! ik zou mijn bloed, mijn leven, Voor dien onschatbren prijs met vreugd ten offer geven —nbsp;Mijn Koning, nooit!.. Infant! schoon hem de smart verteer’.nbsp;Don Pédro wenscht geen heil-, ten koste van zijne eer!
DE INFANT.
Neen! mij ook is uwe eer te dier, om haar te schennen; Maar schort uw oordeel op, en leer mij beter kennen.nbsp;Ziehier, wat ik verlang: bewaar de onzijdigheid!
-ocr page 57-Zoodra het heir, dat mij als legerhoofd verbeidt, Op mijn bevelen volgt, laat ik mijn krijgsbanieren,nbsp;Aan iedre zij’ der stad, van wal en toren zwieren.nbsp;Grij zijt hier niet op last des Konings; gij zijt vrij..nbsp;Vertoon u niet... Mij is Tarifa!
GUSMAN, ophomende.
Neen! ’t is mij!
VIKIVUG VOOlVEEli»
De vorigen, gusman, jose.
DON PÉDEO,
Mijn vader! Hemel!
JOSE, ter zijde.
GUSMAN.
Infant! verlaat terstond deez’ wal!
DE INFANT.
Verklaar u nader:
Wie geeft dat stout bevel?
GUSMAN.
Ik!
DE INFANT.
Gij?!
GUSMAN.
Trouw aan zijn’ eed.
Stond mij Sant-Jago zijn gezag af. Ik bekleed
Thans hier den hoogsten rang, dien ’k mij zal waardig toonen,
DE INFANT.
Ik ben de Infant van Spanje!
-ocr page 58-GUSMAN.
En ik — wil mij versclioonen! — Vertegenwoordig hier den Koning!
DE IKFANT.
Inderdaad!
De scherts gaat al te ver... Een balling van den Staat!..
GÜSMAN.
De balling waagt het, u zijn regten meê te deelen...
DE INFANT.
Gij hebt het regt niet, in Tari/a te bevelen!
GÜSMAN.
Uw Hoogheid! ’t valt niet zwaar, dat regt te doen verstaan; Vijf woorden zijn genoeg : ik voer het leger aan.
JOSÉ.
DE INFANT.
Ik vraag ’t bewijs door — daden!
GÜSMAN.
En ’k heb de straf gereed voor die hunn’ pligt verraden.
JOSÉ.
DE INFANT, op Don Pédro wijzende.
quot;Wel nu! begin dan met uw’ zoon:
Hij, trouw aan mij verkleefd, heeft mij zijn dienst gehoon.
DON PÉDBO.
GÜSMAN.
Hoe!.. Kan ’t zijn?.. Eampzaalge! ook gij verloren! ’k Zie reeds des Hemels wraak in felle bliksems gloren;nbsp;Vindt zij ook u in hun geleedren? Nog is ’t tijd!
-ocr page 59-Keer, keer tot mij terug! De vijand daagt ten strijd;
De Infant is bondgenoot der Mooren. Duizendtallen Zijn reeds in aantogt, om deez’ sterkte te overvallen.
(Door het venster wijzende.)
Zie, zie dien zwarten stroom, die voortgolft op het strand! Hij volgt ons op den voet, ten ondergang van ’t Land;
Hij overweldigt ons, vóór wij den nood ontwaren,
Wanneer de vale nacht zich aan ’t verraad zal paren!
De Infant, de Infant alléén ontsloot de ketenprang Van ’s afgronds helgedrogt!.. Vijf honderd jaren lang ,nbsp;Besmette ’t Spanje's grond... thans durft het wederkeeren!nbsp;Nog wil de Halve Maan ons Kruis in ’t stof verneêren!
DE INPANT.
Hoe! gij beschuldigt mij..?
DON PÉDEO.
Neen, ’t kan niet mooglijk zijn!
GUSMAN.
’t Onlooohenbaarst bewijs van zijn verraad is mijn:
Bees zelf, mijn zoon!
DON PÉDEO, ter eijde.
Wat is uw antwoord thans ?
PE INFANT, ter zijdey in woede.
Ha! ’k zal mij bloedig wreken!
GUSMAN, tegen zijn' zoon.
Spreek! Kunt gij denken, dat uw ,hand, zich-zelv’,ontrouw, De hand eens Gusmans ooit zijn zwaard ontëeren zon? —nbsp;Infant! ik wil uw schuld, wat afkeer zij moet wekken,
Dit eerbied voor u-zelv’ en uw blazoen, bedekken,
-ocr page 60-Indien gij nog uw’ ann aan Land en Koning wijdt;
Maar zoo ge uw oproervaan weer wappren doet ten strijd, Ik zweer, ’t is tusschen ons een kamp op dood en leven.nbsp;En zoo ik sneuvlen moet, ook gij zult met mij sneven!
KliFDK VOOSiTEEIj.
Se vorigen, donna mama.
DONNA MARIA.
Ach, Gusman! zulk een slag valt onzen zoon te zwaar:
Gij doodt hem I
GUSMAN.
Neen, mevrouw! ik red hem van ’t gevaar!
DONNA MAUIA.
ft '
Kent gij de liefde dan, die hem het hart doet blaken?
,,GUSMAN.
Ik ken alleen zijn’ pligt... dien zal hij niet verzaken!
DONNA MARIA, tegen den. Infant.
Miji^ Prins! een enkel woord schenkt ons den vrede weer. {Tegen Gusman.)
Gij hebt hem lief, niet waar?.. Zijn lijden drukt u neer? Wel nu! elk woord uws monds vermeerdert nog zijnsmarte,nbsp;Is gifdrop in zijn wond, is dolksteek voor zijn harte.
Uw zoon mint Donna Sol, de dochter van d’Infant!
GUSMAN.
Ha! dit is dan de strik, dien men zijne onschuld spant! Bedrog en list, uit liefde en valschheid zaamgeweven!
’k Herken d’Infant geheel! Of goed, óf slecht, om ’t even. Elk middel dient, waardoor hij ’t doel bereiken kan.
Een jongling, ziende blind, vertrouwt zich aan dien man.
-ocr page 61-En hij , de Infant, begeert, — hoe Grod het kwaad gehenge! — Dat hem die jongeling zijne eer ten offer brenge!
Tot prijs van ’t snood verdrag, begoochelt hij hem ’t hart Door liefdedroomerij, en voedt zijn minnesmart!
(Tegen Don Pédro.)
Mijn zoon! een onderdaan heeft slechts één heer. Uw vader Beveelt: kies tusschen ons en Spanje's landverrader!
Kies tusschen ’t heilig Kruis en Mecca’s Halve Maan,
En volg des Korans leer, of bid den Bijbel aan!
Heeft alle riddertrouw uw eerloos hart verlaten.
Zweert gij uw’ Koning af, kunt gij uw’ vader haten,
Kog is hij sterk genoeg, als gij uw’ naam verguist.
Uw spooren en uw zwaard te brijzlen door zijn vuist!
DONNA MAMA.
Er zijn dan deugden, die als gruwlen zijn te tellen!
Don Gusman! in uw huis zult gij twee offers veilen:
Uw’ zoon en mij! Voor wien? Voor een ondankbaar’ Vorst...
DON PÉDKO.
Heen, moeder! ’k weifel niet, wie ’t ooit gelooven dorst:
De liefde zwijgt, waar zich de stem der eer doet hooren.
GDSMAN.
Goed, Pédro! goed, mijn zoon!
(Tegen den Infant.)
Ziedaar uw hoop verloren. Uertrek in aller ijl! ’t Gerucht van uw verraadnbsp;Verspreidt zich, en wie weet, wat u te wachten staat...
-ocr page 62-De vorigen, donna sol.
DONNA SOL, verschrikt opkomende.
Mija vader!.. ach! de schrik stolt mij het bloed in de adren! Uw leven wordt bedreigd!.. Ik zag de menigt’ nadren;
Het wild en tierend volk dringt voor de poort ‘te zaam... Don Pédro! sta ons bij, in aller Heilgen naam!
KEEETEN VAN BUITEN.
Dood aan d’ Infant! De Infant ter dood!
DE INFANT, zijn’ degen trekkende.
Men bedreigt mij I., Wat vermeten!
GUSMAN.
Neem krijgsbedekking, José! en vergezel d’ Infant,
Door Donna Sol gevolgd, den wal uit, naar het strand. Bedwing den woesten hoop, hoe ook zijn moordkreet rijze,nbsp;En zeg; „ ziedaar d’ Infant, zoon van Alpbons’ den Wijze 1nbsp;Trouw aan zijn’ broeder, aan den Koning en Diens regt,nbsp;Keert hij bier spoedig met de hulp, ons toegezegd!’’
DE INFANT.
Grootmoedigheid in schijn; in werklijkbeid verneêren! Welaan! ’k verdraag uw’ smaad; ja, ik zal wederkeeren!nbsp;Het uur der wrake komt! Tarifa is de rots,
Waarop gij zult vergaan in al uw’ riddertrots!
GUSMAN.
’k Begrijp u!.. Laat dan vrij, bij ’t eerste morgengloren, De Moorscbe krijgstrompet en ’t dreigend Allah! hooren,
-ocr page 63-Ik wackt uw boadgenoot; wijs hem den weg... ik zweer: Voor u, voor allen heeft die dag geen avond meer!
DE IXrANT.
Vaarwel, Don Gusman!
DONNA SOL.
O mijn vader!
DE INPANT.
Wij vertrekken.
GUSMAN.
Infant van Spanje! moge u G od tot leidsman strekken!
(De Infant -voert zijne dochter weg ^ en wordt door José gevolgd.)
DON PÉDUO.
Ach! alles is gedaan! Wat rest mij hier beneên?-
DONNA MAEIA.
Uw moeder, dierbaar kind! opdat zij met u ween’!
EtNDB TAN HET TWEEDE BEDEIJF.
-ocr page 64-Dezelfde decoratie.
BON EAïAëL, BON BABio, vervolgens jose.
EABIO.
lÜ'!
Er werd van weêrszij’ dus met echten moed gestreden?
EAEAëL.
Ik zag ’t voor de eerste maal; ik deed mijn’ proefstuk heden.
EABIO.
Hoe groot schat gij ’t verlies van d’ Emir, op deez’ dag ?
EAïAëL.
Hij telt twee duizend doón.
FABIO.
Hoe hieldt ge u in den slag?
KAFAëE.
O! ’k heb mijn deel gehad!.. Ziedaar twee duizend Mooren , Die nooit meer krank zijn, of een’ oorlogskreet doen hooren.nbsp;Wij velden ’t vloekgespuis in koelen bloede neer,
En ’k zie in ’t Paradijs niet één dier braven weêr.
Dat doet mij lagchen.
JOSE, sckielijJc opkomende.
Ha!., ik smeek u, jonge vrinden! Zegt mij, is Pédro hier ?
EAïAëL,
Neen.
ft
JOSE.
’k Kan hem niet hervinden!
ÏABIO.
Wat zegt gij?
Groote God!
JOSÉ.
Bij u...
Ik dacht, hem weer te zien
EAFAël.
Hier niet.
Zoo moet de laatste hoop me ontvliên!
EABIO.
Hij kan nog komen.
JOSÉ,
’k Zag al onze strijdgenooten Tarifa binnentreên... Toen werd dë poort gesloten,nbsp;En ook de hoop met haar!
Ik zag u fallen tijd
Toch aan zijn zij’...
’t Is waar, ’k bleef bij hem in den strijd ; Wij vochten zaam van dat het licht begon te dagen,
En menig vijand werd door onze hand verslagen.
In ’t eind woelde alles door elkander, ordloos, woest,
Tot ons een heuvel van gekwetsten scheiden moest.
Het feest steeg mij naar ’t hoofd, bedwelmde mij de zinnen ^ En ik herzag hem niet.
-ocr page 66-En met een enkel woord doorstoot ik haar het hart!..
’k Durf haar niet zien, en toch — zij kan geen twijfel voeden, Wanneer ’t mijn’ ijver geldt, om Pédro te behoeden,
Haar’ zoon, ook mij zoo dier!.. dat zal, dat mag zij niet... O wroeging, dat ik hem één oogenblik verliet I..
De schat, mij toevertrouwd, is weg, en ik kan leven.
Kan keeren zonder hem!.. God moge ’t mij vergeven!
ÏABIO.
Maar alles is nog niet verloren...
KAVAëL.
Jose! neen !
Ik zag Don Gusman; hij was zeer bedaard.
JOSÉ.
Alleen
Omdat zijn pligt het eiseht. Bedaard van wezenstrekken. Maar diep gewond van hart, doet hij die kalmte strekkennbsp;Tot masker van ’t gezigt, hoe hij ook ’t veinzen haat’,
Uit vrees, dat hij zich-zelv’, voor wie hem zien, verraadt. Want zoo de vadersmart, in deez’ bedreigde wallen.
Thans aan zijn heldenvuist den degen deed ontvallen,
’t Stortte al in puin met hem, tot reddeloos besluit.
En heel een Christenvolk viel ’t gapend graf ten buit.
FABIO.
’t Is waar! als Gusman komt, is ’t volk gerust, bevredigd; ’t Schijnt, of zijn hand alléén geheel een stad verdedigt.
-ocr page 67-O! is Don Pédro dood...
PABIO.
Misschien nog sléchts gewond...
Dat is een straal van hoop, dien ons de Hemel zond! Misschien gewond, o ja!.. en voor de zwaarste wonden,nbsp;Wanneer het staal ze sloeg, is heeling uitgevonden...
EAFAëi.
Gra meê naar ’t slagveld...
JOSÉ, hem. tegenhoudende.
Neen! blijf gij bij de edle Vrouw; Verleen ze hulp en troost in al beur’ angst en rouw.
Ik vind haar’ zoon terug; ik zal hem haar hergeven! Wanneer ik nog besta, kan dan mijn leerling sneven?..nbsp;Grewis! de dappersten van ’t leger volgen mij;
’k Zoek heel de vlakte in ’t rond, maar — snelt een uur voorbij, En ben ik niet gekeerd hier, in Tarifa's wallen,
Dan is Don Pédro dood, en José, als hij, gevallen!
(Hij vertreht.)
VWEEDE TOOlVEEli.
DON EAEAël,, DON EABIO, venolgem DONNA MARIA.
G) wreede onzekerheid, wat ons te wachten staat!
EABto, Donna Maria bemerkende.
Zwijg!
DONNA MARIA, met verwondering en-vreet, Rafaël!
-ocr page 68-Ob
FABio, ter zijde.
Wat angst spreekt uit haar droef gelaat!
BONNA MARIA.
Gry hier “t.. En ’k heb de komst van Giusman niet vernomen ?
EATAëL.
Neen, allen zijn nog niet van d’ uitval weêrgekomen.
BONNA MARIA.
Maar José ?.. maar mijn zoon ?
BAVAëL.
Mevrouw!.. ’t is me onbewust,
Of hij terug is.
It
PABIO.
Hij keert spoedig... wees gerust!
BAFAël.
Vertrouwen!..
BONiVA MARIA.
Ja, mijn hart is kalm en vol vertrouwen:
Ik heb gebeden!.. Ik zal Pédro weêr aanschouwen!..
(Zij ontveinst hare ongerustheid, - en gaat zitten, Eafaël /plaatst zich op een voetlankje vóór haar.)
EAPAëL.
Somtijds verlangt gij, dat ik zingen zal voor u:
’k Weet een romance, zacht en treffend... Wilt gij nu?..
BONNA MARIA.
De strijd heeft uit... maar, inv dit oogenblik te zingen...
Ik dank u, Eafaël!
VABio, ter zijde.
Zij tracht, haar folteringen Te omsluij’ren met een’ lach.
BONNA MARIA, ter zijde.
Gevloekt zij de oorlogsramp!
-ocr page 69-RAFAëL.
Schoon is de zegetogt des winnaars na den kamp!
DONNA MAMA.
En öi wat zoet geluk uw moeder ’t hart verrukte,
Toen zij, vol teederheid, u weer in de armen drukte!
Grij keerdet, niet gewond, in al den glans der jeugd!
O zaalge moeder! ik benijd uw zielevreugd!
De krijg, afschuwhre plaag!.. Versierd met de eêlste gaven, Jaagt men de glorie na, en vindt — den nacht der graven!nbsp;De roem is ijdel, is een leugen I..
(Sidderend.)
Hoort! .. ai hoort!..
Wat onbestemd gerucht!..
PABio, naar het venster snéllende.
Het leger trekt steeds voort..,
DONNA MARIA.
Het leger zonder hem!..
RAPAëL.
Laat mij uw vrees bezweeren:
Hij achtervolgt den Moor; deez’ avond zal hij keeren.
PABIO.
Houd moed, mevrouw!
EAPAël..
Houd moed, en hoop!
DONNA MARIA.
Bedriegbre hoop!
Zij ook, zij geeft den dood, is zij te traag van loop.
(Ter zijde, naar het venster gaande.)
O onverdraagbre smart! O angst, niet uit te spreken!
KAPAëL, zacht tegen fabio.
Zie, hoe zij lijden moet!
-ocr page 70-’tis, om het hart te breken.
DONNA MARIA, ierughomende,
God! zoo hij dood waar’!
BAFAël,.
Neen!
ÏABIO,
o Neen!
BAFAëL.
Hij triomfeert.
PABIO.
Hij komt weldra terug.
EArAeL.
Wacht slechts...
Tot de avond keert.
BAFABL.
Bedenk, hoe menigmaal men voor zijn’ vader beefde.
Hoe dikwerf dacht men niet, dat de edle Gusman sneefde?
BONNA MABIA.
’t Is waar!
En toch, gij mogt hem immer keeren zien,
DONNA JfAEIA.
’kZal wachten.
RAFAëL.
Jose’s komst zal ligt u uitkomst biên.
FABIO.
Hij is gelukkig in zijn togten, zeer ervaren...
-ocr page 71-KAPAel.
En hij bemint uw’ zoon: ik durf voor vast verklaren,
Hij brengt hem ons terug.
DOXNA MASiA, luistefende.
Hij komt... ik hoor zijn stem!
DKRDK VOONKEIi.
De vorigen, jose.
DONNA MAKIA.
Ach! Jose alléén!.. Mijn God! gij keerdet zonder hem!
JOSE.
Hij leeft, mevrouw!
DONNA MAEIA.
Hij leeft I.. God moge ’t mij vergeven, Dat ’k aan Hem twijflen dorst!.. Mijn Pédro is in leven!..nbsp;Maar waar, waar toeft hij nog?
JOSE.
Hij volgt mij op den voetj
Ik vond hem aan de poort.
DONNA MAEIA.
Mijn zoon in ’t eind behoed!
(Zy ijlt hem tegea.J
VIGRDS: VOOWKEr. .
DON KAÏAëL, DON EABIO , JOSE.
JOSE, in hevige aandoeningj tegen Rafaël.
Snel naar Don Gusman heen; laat niets uw’ spoed vertragen; Ik moet hem spreken.
-ocr page 72-Niets! ’t Is geen zegepraal... een wreede neerlaag is ’t!
Ik moet mijn’ last voldoen, wat wee ons moog’ verbeiden; ’kMoet Gusman’s hart op iets versebriklijks voorbereiden.
KArAël, heen willende gaan, maar terughomende.
FABIO.
Eafaël! Don Pédro dreigt gevaar,
EAFAëL, verirehkende.
o! dat deez’ droeve dag alreê ten einde waar’!
VIJFSSE T O O isr K E El.
DON ÏABIO, JOSÉ, DONNA MAMA, DON PÉDRO.
DONNA MAMA.
Hij is ’t!.. Het is mijn kind!.. Hoe doet de vreugd herleven, Na zooveel tranen!.. Als ten tweede maal gegeven,
Druk ik hem aan mijn hart!
-ocr page 73-61
JOSE, ter zijde,
Hoe die toon
Van vreugd mij ’thart verscheurt!
DONNA ïiAiiiA, haar^ zoon beschouwende.
Wat sombre wezenstrekken ! Wil hij zijn ligchaamswee welligt voor mij bedekken?
Spreek! lijdt ge, Pédro?
DON PÉDEO.
Neen.
DONNA MAEIA.
Gij zijt tocli niet gewond?
DON P3ÈDEO.
Neen, moeder?
DONNA MAEIA.
Geef me een’ kus!., IJw naam weêrgalmt in ’t rond Als overwinnaar! ’k Zie met roem u overladen!
Gij volgt uw’ vader na in grootsche heldendaden!
Ja, ik ben trotsch op u!.. De roem is schoon en zoet.
Al kost hij ’t moederhart een bittren tranenvloed!
Maar toch, stel u niet bloot aan al te veel gevaren,
En weet voorzigtigheid aan dapperheid te paren:
De jeugd vergeet zoo ligt, hoe ver haar kracht kan gaan. — Die goede José heeft u trouw weêr bijgestaan...
Maar hij ook schijnt bedrukt; de zorg omwolkt zijn slapen, En toch is zijn gelaat als voor de vreugd geschapen.
JOSÉ.
’t Is mijn gewoonte niet, bedrukt te zijn; dat ’s waar!
Doch, nu ’k uw’ zoon aanschouw... Ik dacht hem in gevaar, Ja, waande hem reeds dood. Nog beef ik bij ’t herdenken;nbsp;’t Was, of de ontzctbre vrees mij ’t gloeijend brein zou krenken.
-ocr page 74-Ö2
Nu, vreezen bleef mij vreemd, en daarom is ’t gelaat Nog treurig, schoon het hart van dankbre vreugde slaat.
DONNA MAEiA, glimlagchende,
’kBegrijp u, goede José!
{plegen Don Pédro.)
In d’ angst, die mij verteerde, Deed ik gelofte aan God, wanneer mijn Pédro keerde.
Mijn’ schat van kostbaarheên te schenken aan ’t altaar Der Heiige Moedermaagd. God lof! dat uur is daar!
Ik ga mijn schuld voldoen; wil mij de gunst geheugen. Mijne offerand met u ten Tempel heen te brengen.
DON PÉDEO, met verlegenheid.
Ik wacht mijn’ vader hier... verschoon me een luttel tijd... Ik volg u...
DONNA MARIA.
Zeker ?.
DON PÉDRO.
Ja!
DONNA MARIA.
Toef niet te lang. De strijd Heeft mij reeds heel den dag van uw gezigt verstoken:nbsp;Thans smake ik mijn geluk geheel, onafgebroken!
O! zoo des Hemels Gunst ons voortaan niet meer scheidt, Zie ik mij hier op aard reeds Englenvreugd bereid!
(Zij verlreht.)
SKGSDlS TOOM EE Ij.
JOSÉ, DON PÉDRO, GUSMAN.
DON PÉDRO.
Eampzaalge moeder!.. quot;Wie zal haar mijn lot verklaren ?..
-ocr page 75-Don Gusman komt.
GUSMAN, schielijk opkomende.
Mijn zoon!
IjCegen José.)
Wat moet gij me openbaren ?..
JOSÉ.
Hij is gevangen!
GUSMAN.
Hij, gevangen!.. IJdle vreugd!
DON PÈDKO.
’k Ben slechts een oogwenk vrij.
JOSBr
Men kent zijn Eidderdeugd.
DON PÉDEO.
Men slaat geloof aan ’t woord, door Gusman’s zoon gegeven; Men weet: hij keert terug, ten koste zelfs van ’t leven.
GUSMAN.
Maar neen! uw losprijs is gereed; voor uw behoud Geef ik kasteelen, geef ik land en schat van goud...
JOSÉ.
Helaas! naar ik vernam, heeft de Emir reeds gezworen,
Dat hij in Afrika ten slaaf zal zijn der Mooren.
GUSMAN.
Gezworen?., en aan wien?
JOSÉ.
Ann ’t graf van zijn’ profeet.
DON PÉDEO.
Dn ik keer in een uur... Mijn woord ook geldt een’ eed!
-ocr page 76-Gewis! wat gij beloofde, is heilig!,. Maar — o smarte!
De slag is al te zwaar, eji brijzelt mij het harte!
Mijn denkkracht is vergaan I.. Ik had uw’ dood beschreid...
BON PÉBEO.
Gevallen in ’t gedrang, dat mij van José scheidt.
Zie ’k twintig dolken mij bedreigen... ik moet sneven!
Op eens verschijnt een Moor, ter mijner hulp gedreven.
En dat ik nog besta, dank ik alleen zijn’ moed;
Hij redde mij.
GUSSIAN.
Zijn naamp
DON PÉDKO.
Aliatar.
GUSMAN.
Mijn bloed
Dien edlen vijand, waard, een Christenheld te wezen!
O kon hij in mijn hart mijn dankbre ontroering lezen!
O drukte ik hem de hand, dien krijgsman, grootsch van aard, Die, schoon Mahomedaan, een Christen heeft gespaard!
JOSÉ.
Aliatar is hier. Alléén en zonder schroomen.
Vormt hij ’t geleide uws zoons.
GUSMAN.
Ga, laat hem tot mij komen!
JOSÉ.
Hij wacht hem aan de poort... ik vlieg!..
fHij vertreJct.)
GUSMAN, tegen Don Pcdro.
En gij, mijn zoon !
-ocr page 77-Dat gij u tot het einde uwe afkomst waardig toon’; Wees kalm en onvervaard van hart en wezenstrekken!nbsp;Dw moeder moge niets van ’t droef geheim ontdekken.
KKVEnrnK TooiirKKri.
De vorigen, jose, aliatae.
ALIATAK, tegen gusman.
De Heer zij met n! Roem en magt komt van den Heer!
GUSMAN.
Degtschapen Muzelman! wat ook op aard verkeer’,
Mijn dankbaarheid is u voor immer toegezworen:
De Hemel hoort dien eed! — Doe mij de waarheid hooren...
AlIAIAE.
Opregt!
GUSMAN,
Wij danken ’t u, dat nog mijn Pédro leeft: h Hoop, dat gij, na die daad, hem aan mijn hart hergeeft.
AUATAK.
Don Gusman! hoor mij aan...
GUSMAN.
Spreek, wil me uw’ last verklaren!
AlIATAE.
Wel nu! gij kunt uw’ zoon herkoopen...
GUSMAN.
Niets zal ’k sparen,
Neen, niets, voor zijn rantsoen!.. O! eer gij verder gaat, Der gij den prijs mij meldt, waarin uw eisch bestaat,
Daat mij ’t bedwelmend zoet der zaalge hoop genieten.
Die ge als een balsem in mijn zielewond doet vlieten!
Zij is een geurge dauw, die uit den Hemel daalt,
En me een verfrissching schenkt, met goud noch^oed betaald!— Heem mij den losprijs thans, en hij zal de uwe wezen,
Vóór nog het licht der zon in ’t Oosten is herrezen.
Al, wat mij toebehoort, al, wat, in later tijd.
Door mij herwonnen wordt, als loon van bloed en strijd.
Ik sta u alles af, mijn schatten en mijn landen;
Ik geef u ’t heden, ’k wil de toekomst u verpanden!,.
AlIATAR.
Heen! de Emir stelt uw’ zoon in vrijheid, zonder dat;
Hij vraagt niet naar uw goud: hij eischt een’ andren schat.
GUSMAN.
En welken?
AUAIAR.
Tarifa.
GUSMAN.
’k Begrijp u niet.,. verschooning!..
AMATAB.
Gij levert ons deez’ stad...
JOSÉ, Kj üeh-zehen.
O schande!
AMATAB.
En tot belooning.
Ziet gij Don Pédro u hergeven. nbsp;nbsp;nbsp;»
GUSMAN.
God! wat smaad!
'k Begreep hem niet terstond!.. Hoe! Gusman en — verraad! Ik, ik zou Tarifa ?.. Hoe dorst men ’t voorstel wagen ?nbsp;Moest ooit een mensch op aard zoo lagen hoon verdragen?
AMATAB.
Bedenk...
-ocr page 79-GUSMAK.
Grg kent mijn’ naam, en — twijfelt aan mijne eer!
DON PÉDEO.
Yolo
mij;
Aliatar! ik keer naar de uwen weer.
ALIATAE.
Herinnert ge u, toen gij Tarifa liadt hernomen,
De ontvangst uws Konings nog ? Naauw aan het hof gekomen...
GUSMAN. nbsp;nbsp;nbsp;^
Hegtschapenheid wordt niet door woordentwist beslecht,
Dn niemand leert mij, wat mijn pligt is of mijn regt. Kanipzalig stervding, die, als hem gevaren naken,
Met zyn geweten eerst een vergelijk wil maken.
Men voelt, wat de eer beduidt — men overweegt ze niet!
’t Is in zijns Konings naam, dat Gusman hier gebiedt;
Aan hem alléén kan hij Tarifa wedergeven.
Of anders — moet het zijn — op gindsche waUen sneven. Aliatar! ’k geloof uw krijgsdeugd waarlijk groot:
Zeg mij, wat zoudt gij doen, als ge in mijn plaats geboodt?
ALTATAR, in, verlegenheid.
Ik!.. Maar waartoe die vraag?.. Mijne inspraak.,, mijn geweten...
GüSMAN.
Zie! uw verlegenheid doet mij uw’ hoon vergeten.
DON PÉDRO, Aliatar willende meeslepen.
Kom, gaan wij!..
ALIATAE.
Edle held! hoe grootsch uw 'pogen zij,
De stad, u toevertrouwd, is toch haar’ val nabg.
Hiet slechts geheel een volk van de Afrikaansche kusten Zal uw benarde vest bij dag en nacht ontrusten;
Heen! weldra daagt een heir van leeuwen, zonder tal,
Op
wier gebrul de grond zal siddren van uw’ wal.
De tijd is eindlijk daar, dat Spanje ons moet behooren;
De zaak der Christenheid gaat voor altijd verloren;
Dan ziet gij, zonder dat ge uw’ zoon van ’t noodlot spaart, Deez’ muren neêrgestormd...
ousMAN, hem schielijk in de rede vallende.
Maar toch ook, de eer bewaard!
Don Gusman! laat mij nog één woord tot afscheid spreken; Dw weigring zal gewis des Emirs woede ontsteken...
Dan vrees ik alles ... want een schrikkelijke raad...
Een hoogst te duchten Prins, die hem ter zijde staat...
De Infant van Spanje...
GUSMAN.
O ja! hij durft het heiligst schennen. Ik moest zijn duivlenlist in ’t vuig verdrag herkennen.
Uw Emir rijst weer in mijn oog: zijn fiere ziel Verfoeit gewis reeds nu den strik, waarin hij viel.
En ’t schandelijk ontwerp, nooit in zijn brein gerezen.
Ik schrijf uw’ Emir; ’k zal ’t den Muzelman doen lezen, Hoe ik, de Christen, ginds, op d’ Afrikaanschen grond,
Zijn’ eigen’ Koning in ’t gevaar ter zijde stond,
En hoe mijn trouw rapier zijn’ wanklen troon ontzetten,
En ’t woedend moordgeweld van ’t oproer kon verpletten. Indien de waarheid liegt, en ’t regt zich ziet veracht,
quot;Wel nu! dan helpt mij God; dan wordt de zwakheid kracht! In de eene hand het Kruis, in de andre hand den degen,
’t Oog naar omhoog gerigt, snel ik uw bergen tegen.
En, door verderf en dood gevolgd, waar ik verschijn. Ontruk ik u mijn’ zoon in ’t hart zelfs der woestijn!
(llij vertrekt.)
-ocr page 81-ALiATAE, na een oogenbhk van ovenveging.
’k Ontdek hem alles dan!
(Uy volgt Gusman.)
ACHVjSVK XOOWKKKi.
'JOSE, DON PÉDEO.
JOSÉ, tegen don pédeo.
En ik verzel uw schreden.
De Hemel heeft gewis niet zonder goede reden Beschikt, dat Afrika vlak over Spanje Ugt.
Nn han de Christen, daar gebogen onder ’t wigt Der gruwbre slavernij, al ras bevrijding vinden.
Ja, jonge meester! ’k zal mijn lot aan ’t uw’ verbinden;
Ik maak u ’t dwangjuk zacht, bij ’t rot aan de overzij’.
Wij allen wenschen iets, en zóó ook ging het mij:
Ik wil in Fez (die stad, zoo rijk aan schoone zaken!)
Mijn dagen enden en u ’t leven draaglijk maken.
Het zij de roeigalei, het zij de mijn ons wacht.
Ik zal voor u het werfc volbrengen: ik heb kracht;
’k Wed, dat mijne armen hun tot voordeel zullen strekken. Ja, ja! het blijft bepaald: ik zal met u vertrekken.
(Hij gaat.) don pédeo.
D! ’k ken mijn lot te goed!.. Het is geen slavernij,
D^een arbeid, die mij toeft... de dood, de dood wacht mij! Ach! dierbre Donna Sol!., ik kom nog eens haar nader!
treurt in ’s vijands heir bij haar’ ontrouwen vader,
Bd. ’k mag haar weêrzien, vóór mij ’t leven wordt ontroofd. Ziedaar dan ’t echtheil, aan twee minnenden beloofd!
Maar ja! wij zullen toch den huwlijksband voltrekken:
’t Schavot zal tot altaar, de beul tot priester strekken,
En ver, ver van deze aard, die liefde en trouw bespot, Wacht ik mijn gade in ’t Eijk der Eeuwigheid — bij God!nbsp;(Zijne moeder hemerhende.}
Mijn moeder!
DON PÉDEO, DONNA MARIA.
DONNA MARIA.
Iloe! mijn zoon ?.. ’k bleef u ter kerk verbeiden; Waarom verscheent gij niet?
DON PÉDEO.
Pe pligt hield ons gescheiden.
Mijn moeder!,.
DONNA MAEIA.
W elke pligt ?
DON PÉDEO.
Ontvang mijn afscheidsgroet!,.
DONNA MARIA,
Wat zegt gij, Pédro ? spreek!..
DON PEDKO.
Dat ik vertrekken moet,
DONNA MARIA.
Vertrekken ?.. gij ?.. o neen! ik zal het niet gehengen... Wie heeft dien pligt gehoon?.. Gij kunt hem niet volbrengen!nbsp;De vijand is alöm, en waakt voor elke poort;
Uit iedre hinderlaag loert de Islamiet op moord...
(Op het venster wijzende.)
Zie, waar ge uw blikken wendt, gij zult het staal ontdekken; Het blinkt omhoog, omlaag...
-ocr page 83-DON PEDKO.
En toch, ik moet vertrekken.
’t Behoud der stad gebiedt, en zou ik weiflen ?.. neen! Grij-zelf gevoelt, niet waar ?.. ’k Vlieg naar Sévielje heen.
DONKA MAKIA.
Ach, Pédro!
DOK PÉDEO.
’t Is, om hulp voor Tarifa te vragen.
DONNA MAEIA.
Maar waarom juist aan u dien reistogt opgedragen?
DOK PÉDEO.
Hij is van ’t hoogst gewlgfc.
DONNA MAEU.
Moet gij den Koning zien?
DON PEDRO.
O ja!
DONNA MAEIA.
Hoe velen zou die zending vreugde biên!
Hoe menig vroeg ze als gunst!.. waarom u niet te sparen ?
DON PEDRO,
De voorrang komt mij toe: men kiest mij om mijn jaren.
De jongste is steeds het best, waar ’t spoed en vlugheid geldt.
DONNA MAEIA.
Hij waant, dat op die reis u geen gevaar verzelt?
DON PÉDEO.
Heen, in die oorden van ons Spanje heerscht- er vrede.
DONNA MAEIA.
Wel nu dan!., niets kan u weêrhouden: ik ga mede.
DON PÉDEO.
Dnmooglijk, moeder!.. ’k zwoer een eed, alléén te gaan.
-ocr page 84-DONNA MAEIA.
Gqwis een ridder-eed ?
CBij zich-zehe.)
’k Zwijg stil... het is gedaan!
De foltring, die het hart der moeders 'moet verteeren, Verdiende een dubble kroon in ’t Paradijs des Heeren!nbsp;Geen deernis op deze aard... dkt God ons hulp betoon’ f
DON PEDEO.
O! kunt gij twijflen aan mijn liefde ?
DONNA MAEIA.
Neen, mijn zoon!
’k quot;Weet, dat gij mij bemint, maar kan ’t uw moeder baten? ’t Vermeerdert nog haar smart, wen gij haar moet verlaten.nbsp;Ons is de liefde wreed gelijk de haat, en nooitnbsp;Zien wij onze’ angst gesust, of onze hoop voltooid!..
Kent ge al de droefheid, in uw afzijn mij beschoren?
’t Is mij, of heel natuur haar’ luister heeft verloren;
Staar ik des ochtends rond, in smachtend ongeduld,
Ik zie den bloemengaard, de zon in rouw gehuld.
En ’k zeg, in bittre klagt en rustloos voortgedreven:
„ De ziel des zoons is die der moeder!.. hoe kan ’k leven, „Nu hij mijn zij’ verliet, en uit mijn oog verdween?
„ Het ligchaam is nog daar, maar ach ! de ziel toog heen Och! luister naar de taal mijns harten... ik moe^ spreken!...nbsp;Gij weet niet, wat ik lij’, zijt gij ons huis ontweken!
Naauw deedt ge uw eerste schreên, als kindje, zwak en teer, Of men voorspelde n reeds geen weinig levens meer.
En ’t was, of aller blik mij ’t vonnis moest ontdekken:
Zijn bloei verdort; de wieg zal hem tot graf verstrekken!
Dan klonk mijn antwoord zacht: hij is mijn liefde en vreugd! Ik waak met zoo veel zorg, zoo rustloos voor zijn jeugd,
Bat eens zijn bleek gelaat van vuur en kracht moet gloeijen, Bat in zijn stervend hart myn ziel zal overvloeijen!
En gij herleefdet, ja! ’t was logenprofecijI Voor moederliefde heeft de dood zelfs medelij’!
Ach! later moest uw aard mijn teederheid verraden;
Wat u het Ifert bezielt, zijn grootsche heldendaden,
En toen men n verhaalde al, wat uw voorgeslacht.
Met fleren riddermoed, tot Spanje’s heil volbragt,
Kon ik reeds in uw’ blik mijn sehrikbre toekomst lezen,
En ik voorspelde ’t mij, wat lot ik had te vreezen.
’t Was, of die kinderhand reeds naar den degen zocht,
Ten schrik der Halve Maan, die ’t Vaderland bevocht.
En ’k zeide tot mij-zelv’: ’k behield mijn kind het leven,
Om ’t ligt in later’ tijd op ’t slagveld te zien sneven; Misschien, dat ik juist dan mijn’ Pédro derven moet.
Als moeders ouderdom haar liefde stijgen doet!
DON PEDRO, zeer bewogen.
Wil mij de erinnering, hoe schoon en zoet ook, sparen!
’k Moet voor den langen togt mijn kracht en moed bewaren: Maak my het hart niet week* door droefheid en geween;nbsp;Verban dien foltrende’ angst, en ik vertrek tevreên.
DONNi MAMA.
Baat mij voor ’t minst de hoop, u spoedig weer te aanschouwen.’
BON PÉDEO.
Mijn reis duurt welligt lang... men kan niet vast vertrouwen... Kiet juist bepalen... Ach! op nieuw een tranenvloed 1nbsp;Bat is te veel!
DONNA MARIA.
O neen!.. ik ben getroost... het moet!..
Biet slechts een oogenblik mij door ’t gevoel verwinnen... Keen, ik weêrhoud u niet! Hoe teer ik u moög’ minnen,
Door mij ook wordt de roem van Gasmans naam vereerd.
Ik heb uw hart verstaan; ’k voldoe, wat gij begeert;
’k Wil met een’ grimlach van u scheiden... ’b Zal uw krachten Versterken, dierbre zoon! en ons vaarwel verzachten.
’k Wil meesteres zijn van mijn zwakheid... O! gij ziet,
Dat nog de stem der rede in ’t moederhart gebiedt.
’t Is zeker; vroeg of laat zie ik u wederkomen,
Want in Sévielje toch is geen gevaar te schroomen;
Men leeft aan ’t woelig hof steeds zorgloos en in vreugd, En de Alcazar is zoo bekoorlijk voor de jeugd!
O! ’k zie de schoonen reeds uit Andaluiiés streken,
En hoe ze op Donna Sol in minnenijd ontsteken!
Ziedaar de kans alléén, waaraan ge u blootstelt, maar Zij doet niet sterven, neen!.. ik min zelfs dat gevaar!nbsp;noN EBDRO, ier aijde,
O Hemel!
BONNA MAMA.
Heem dit kruis... Zij doet geluk erlangen,
De relikwie, die ’k van mijn moeder mogt ontvangen. Beschouw ze menig’ keer, van Godsdienstvuur doorblaakt...nbsp;Dit kruis heeft eens het Graf des Heilands aangeraakt...
BON PEDiio, ter zijde.
Ik moet van hier: haar taal zou al mijn kracht verwinnen.
DONNA MAMA.
O toef!
BON PÉDEO.
Ik keer nog, vóór den reistogt te beginnen;
Maar ’k ga, als eerste pligt, mijn vader afscheid biên.
DONNA MAEIA.
Keer slechts een oogenblik; ’k moet u nog eenmaal zien!
DON PÉDEO.
O ja! ’k beloof het u...
-ocr page 87-BOKNA MAEiA. Zij Schijnt getroffen door de treurigheid haars zoons, en volgt hem met de oogen.
Nooit kan een moeder dwalen! Uier schuilt een wreed geheim, en stikt mij ’t ademhalen.nbsp;Een duister voorgevoel verkondt me op sombren toon,nbsp;Dat mij iets schrikhjks dreigt in de afreis van mijn’ zoon.
EhM'iam: t o (» x mh k tj.
BONNA MAillA, JOSÉ.
DONNA MARIA.
Ah! José!.. hij gewis weet alles... hij moet spreken... Hoor, José 1.. ’k voel mij ’t hart van angst en twijfling breken...nbsp;JOSÉ, ter zijde.
Ik ben gevangen!
DONNA MARIA.
Spreek!.. Hij weet het al te goed, Waarheen mijn Pédro gaat...
JOSÉ, aarzelend.
Ik?..
DONNA MARIA.
JOSÉ.
Ik... ik weet niets, mevrouw!... waartoe zou ik ’t verheelen?.. Heloof mij, op myn woord!.. ’k weet niets u mee te deelen...
DONNA MARIA.
Hij weet niet ?.. gij misleidt me.. • Ik vraag u nogmaals; gaat Eon Pédro naar Sevielje?
JOSE, schielijk,
o zeker!.. inderdaad!..
(Ter zijde.)
Grod dank! nog weet zij niets!
(Luid.)
Gij liebt zeer juist vernomen.
DONNA MARIA.
Eu met wat oogmerk zal Sévielje hem zien komen?
JOSÉ.
Och! hij is jong... de reis voortreflijk... en daar ginds Toeft hem verstrooijing...
I nbsp;nbsp;nbsp;DONNA MARIA.
Gij misleidt me op nieuw.
JOSÉ.
Geenszins!
Heeft hij een ernstig doel — ’t is me onbekend gebleven.
DONNA MARIA.
Mijn zoon toch wilde u steeds zijn gansch vertrouwen geven. Hij gaat...
JOSË.
o ja, mevrouw!.. hij gaat... ’t is u bewust... Om ’s Konings hulp, niet waar ?.. Stel dus uw hart gerust!nbsp;’k Begreep wel, dat gij ’t wist... wat kon ik dus ontdekken ?
(Ter zijde.)
Ontsnappen wij!
(B.ij wil heengaan.)
DONNA MAEIA; Zij gaat naar' den bidstoel^ en opent het getijhoeh.
Vertoef!..
JOSÉ.
Mevrouw!.. ik moet vertrekken...
-ocr page 89-DONNA MAEIA.
Een oogenblik.
JOSÉ.
Men wacht me.
_ nbsp;nbsp;nbsp;(Ter zijde.)
Ik ben ten einde raad...
DONNA MASIA.
Kan ik gerust zijn?
Ja, mevrouw!
DONNA MAEIA.
Don Pédro gaat
Dus naar Sévielje?
Ja!
DONNA MAEIA, Op hel gefijhoei wijzende.
Zweer op dit boek des Heeren
Mij dan een eed...
JOSÉ.
Mevrouw!.. ’k zwoer, nooit een eed te zweeren!
DONNA MAEIA, in, wanhoop.
O heiige Patrones, die troost iu ’t lijden geeft
Schenk Grij me een lichtstraal in den nacht, die mij omzweeft!
XWAAIiFDE X O O W K K t/.
De vorigen, ALiATiB.
ALIATAR.
¦Ziedaar zijn moeder!
JOSÉ, zacht tegen Aliatar.
Bo5 des ongeluks! spoed henen; Heb eerbied voor de smart, die José zelfs doet weenen.
DONNA MARIA.
Een Afrikaan?
JOSÉ, tegen AUatar.
Vertrek!
DONNA MARIA.
Neen, blijf!.. De duistre togt Moet eindlijk opgeklaard.
JOSÉ, ter zijde.
OI dat hij zwijgen mogt I
ALIATAR.
Weet dan...
JoSE, ieffen Donna Maria.
In ’s Hemels naam! wil naar zijn taal niet hooren I Wacht nimmer waarheid uit den logenmond der Mooren!
Hij is als zijn profeet bedrieger, valsch en koud...
DONNA MARIA, he?gt;i met gezag in de rede vallende.
Zwijg I
ALIATAE.
Niets weêrhoudt me: ik wil, dat gij een’ zoon behoudt.
DONNA MARIA.
Mijn zoon is in gevaar?
alia'cak.
o ja!
DONNA MARIA.
Grij doet mij beven!
JOSE, sacht tegen Aliatar.
Ik bid u, ga niet voort!
aliatar.
Hij moet zich weer begeven In ’t kamp des Emirs: hij is krijgsgevangen.
-ocr page 91-JOSE, schielijk.
Maar
^ijn vrijheid is nabij ... denkbeeldig is ’t gevaar...
AlIATAE.
Hoe men ’t verbergen will’, Don Pédro is verloren: Indien hij wederkeert, is hem de dood beschoren.
BONNA MAMA, met eerC gil.
Ah!.-.
JOSÉ, tegen Aliatar.
Uw vervloekte tong heeft haar het hart doorboord I
BONNA MAKIA.
H^ie dwingt hem, om van hier te gaan ?
ALIATAE.
’t Q-egeven woord.
BONNA MAEU.
Hat is alleen een woord.
ALIATAE.
En dan, de wil zijns vaders.
BONNA MAEIA.
Alijn God I dat is te sterk I.. het bloed verstijft me in de aders... Hoe! Gusman zou zijn kind vrijwillig aan het staalnbsp;Hes beuls?.. O neen! gij liegt, en lastert mijn gemaal!
Hiaar de eer...
BONNA MAEIA, tegen zicli-zelve.
Ik ben bestemd, om duizend doón te sterven, Vóór mij het gif der smart het levenslicht doet derven!..nbsp;V''at zegt gij ?.. eer... Ze is vaak een deugd vol gruwzaamheên.nbsp;Helofte en eer en pligt, drie woorden, klank alleen,
Hrie hersenschimmen, meest in neveldamp vervloden!
-ocr page 92-Men durft in naam der eer én kind én moeder dooden!
Met die drie woorden, die de roemzucht maakt tot straf, Verandert men ’t heelal in één onmeetlijk graf.
AlIATAK.
Mevrouw! het uur genaakt.
DONNA MAMA,
Green helmagt zal ons scheiden! Zijt gij het, die mijn zoon ter slagtbank moet geleiden?
AMATAR.
Ik heb zijn woord, mevrouw! maar Grusman kan ’t verhoên.
DONNA MAMA.
Hoe! Glusman ?.. ’t Is dan waar ?.. O spreek! wat moet ik doen ? Ik word krankzinnig... Spreek!
ALIATAB.
Gij moet zijn’ wil doen buigen.
DONNA MAMA.
Schoon gij mijn vijand zijt, laat mij u dank betuigen!
Ik vraag u slechts één uur... Neen! hij weerstaat mij niet! Wie, die de tranen van een moeder weerstand biedt?
Ook Gusman zal gewis mijn smeekgebed verhoeren.,.
Of — gaan mijn tranen op zijn’ ijzren wil verloren,
’k Snel dan naar buiten heen... ’k roep heel de Christenschaar, ’k Roep alle moeders op voor Pédro’s doodsgevaar,
En met de hulp van God, Die ’t waagstuk doet gelukken, Zal ’k aan zijn’ vader zelfs mijn dierbaar kind ontrukken!
EITOE. TAH HET DEEDE BEDEIJE.
-ocr page 93-VIEEDE BEDE IJ F.
• Dezelfde zaal.
EKRSTK VOOIKTEKIit
ALIATAE, alléén.
Haar moederliefde, hoe wegslepend door haar’ gloed, Fermag niets op den held, al kost het ook zijn bloed.
Hon Gusman hoort naar niets, moest heel zijn huis bezwijken. En ’k zie den zoon te wel des vaders aard gelijken;
Eij zijn onwrikbaar, als een rots in d’ oceaan.
Eén hoop nog rest me, en dan... ik heb mijn’ pligt gedaan!
(José ziende.)
Ah! José!
AiiATAK, JOSÉ, venoïgens EArAëi. JOSÉ.
Een pagie zal haar heimlijk hier geleiden.
ALIATAE.
Eoortreflijk! Thans nog moet gij *t oogenblik verbeiden ^an die gewenschte komst.
Maar wat toch is uw plan?
^'^V'ordt u weldra ontdekt.
ALIATAE.
-ocr page 94-Nu! ik beu oorlogsman;
’k Heb ook het mijne... Zie! ’k herinner me een victorie, Met gouden letterschrift geboekt in ’s Lands historie :
Door d’ Emir Al-Manzour werd Compostella’s wal Terwonnen, en hij voerde, in luid triomfgeschal,
De klokken weg van al de kerken, vol verlangen.
Om ze in Cordova's muur als krijgsbuit op te hangen.
Toen in zijn hoofdmoskée de roof nu scheen bewaard. Geschiedde een ander feit van grootscher heldenaard:
De heiige Koning, die ons destijds mogt regeren,
En wiens gedachtnis zich onsterflijk ziet vereéren,
Do dappre Eerdinand zwoer, nimmer afgestreên.
Wraak voor dien bittren hoon, trok naar Cordova heen.
En deed weer ’s vijands drom, in ijzren boei geslagen,
Op eigen rug den schat naar Compostella dragen.
Zóó ging het goed!.. Wel nu! voer straks Don Pédro weer Naar ’t kamp des Muzelmans; ook hij zwoer op zijne eer...nbsp;Maar ik, ik wil niet, dat mijn meester gaat verloren;
Maar ik heb niets beloofd, maar ik heb niets gezworen;
Ik ken den weg alóm, en vrees de werkloosheid;
Mijn hand is steeds gereed, mijn slagtzwaard steeds bereid; ’k Heb vrienden, die nog nooit zich met een’ eed verbonden...nbsp;Wij allen volgen u, als door de -wraak gezonden;
Als tijgers in ’t kuras bespringen wij uw heir,
En tuchtigen d’ Infant, en vellen d’ Emir neer.
En dooden alles! Ja, het Moorenbloed zal stroomen!
Geen onzer keert terug, vóór Pédro weer mag komen;
En zoo de nazaat, ligt door twijfel aangespoord,
Zijn trouw verdenken mogt aan ’t eens gegeven woord,
Dan zal de Hemel-zelf voor ons getuignis geven:
-ocr page 95-Don Pedro hield zijn’ eed, en toch behield hij ’t leven!
ALIATAK.
Maar, Christen! zulk een daad deed alle hoop vergaan:
Uw meester lag ontzield, vóór gij hem bij mogt staan.
Een veilger middel zij ter redding uitverkoren.
JOSÉ.
Die middlen zijn het best, die Jose’s raad doet hooren.
Ik heb er nog een: men ontsluite, op staanden voet,
De hoofdpoort onzer stad voor heel uw’ krijgerstoet;
Men leevre Tarifa vrijwillig u in handen.
Dan ziet ge uw’ wensch voldaan, maar — ’k durf mijn hoofd
verpanden
Aan ’t graf van uw’ profeet, dat, na drie dagen tijd,
De stad herwonnen is, van ’s vijands juk bevrijd.
Ik denk, dat gij begrijpt, wat José wil bedoelen.
ALIATAE.
Dij kent Don Gusman slecht... ’kEerbiedig zijn gevoelen, En vormde een beter plan, waarvan ik uitkomst wacht...
DON RAFAëL, opjcomende.
Zij komt! In diep geheim heeft men haar hier gebragt.
ALIATAB.
Gelukkig heeft de Infant mijn voorstel aangenomen.
[Tegen. Eafaël.)
Geleid haar in deez’ zaal!
(Tegen Jose.J
En gij, doe Pédro komen!
JOSÉ,
’k Verzeker u, dat slechts mijn middel slagen kan;
Maar toch, ik eer uw doel: beproeven wij uw plan!
(llij vertrekt. Donna Sol komt langzaam opt en hlijft onbewegelijk, als een standbeeld; zij wordt binnengeleid door Don Rafaël,nbsp;die vervolgens in het vertrek van Gusman gaat.)
6^
-ocr page 96-IBKRnG XOOniKEXi.
ALIATAK, BONNA SOL.
ALIATAK.
Uw vader, Donna Sol! schonk dan mijn’ raad vertrouwen.
Ik dank hem voor die gunst, en mag met vreugd aanschouwen, Dat niets ook u weêrhoudt, waar ’t aller welzijn geldt.
DONNA SOL.
O ja! ik ben gereed.
ALIATAE.
Gewis werd u gemeld,
Wat lot Don Pédro toeft?
DONNA SOL.
Ik moest den gruwel hoeren.
ALIATAE.
Indien hij wederkeert, is hem de dood beschoren!
DONNA SOL.
Ik weet het.
ALIATAE.
Zijn behoud is in des jonglings hand:
Hij blijft tot in den dood zijn ridderwoord gestand;
Maar hij bemint u teêr — zijn hart kan niet weerstreven. Wanneer gij hem bezweert, voor uw bezit te leven...
Hij nadert...
(Hij vertrekt.)
TIE ROK VOO IV IC Eli.
DON PEDEO, DONNA SOL.
DON PEDRO.
Donna Sol!.. Mijn dank aan d’Opperheer, Want door Zijn Gunst alléén zie ik u nogmaals weer!
-ocr page 97-DONNA SOL. steeds als eeu leeld onlewegelijh.
’tis op myns vaders last.
DON PÉDEO.
Die naam doet mij ontzetten!
Uw vader, die zijne eer, zijne afkomst durft besmetten,
¦^Is ’s vijands bondgenoot!.. Yoedt bij in ’t eind berouw? Wat brengt gij, dierbre ?.. spreek!..
DONNA SOL.
Hij stemt in onze trouw.
DON PÉDBO.
Uod!.. Heb ik wél geboord ?
DONNA SOL.
.Hij wil ons zamenparen,
^og op deez’ eigen dag...
DON PÉDEO.
Kan’t zijn?.. Wil u verklaren...
DONNA SOL.
Weet gij, tot welken prijs?
DON PÉDEO.
Neen... noem bem mij !..
DONNA SOL.
Verraad!
DON PÉDEO.
Hl., ik verraden!
DONNA SOL, koud.
Ja!.. Men weet, Tarifa staat Ui Pédro’s magt, en ’t volk gehoorzaamt zijn bevelen.
Wijn’ vader zij de stad, en — ’t denkbeeld moet u streelen! — Wijn hand strekt u tot loon.
Don péoro, na haaf een oogenhlik stilzwijgend ie hehhen aangezien*
quot;Wat valstrik spant men mij!
-ocr page 98-Wie heeft gesproken, wat ik aan moest hooren ?.. Gij ?.. O Donna Sol, geen woord zij dan mij bijgebleven!
DONNA SOL, zich bezielende»
Ik, Pédro ?.. ’k Heb voor u het antwoord reeds gegeven.
Dat gij zijt gereed, uw sterflot te ondergaan!
BON PÉBKO.
Ja! gij bemint mij!.. Ja! gij hebt mijn hart verstaan!
Uw stem is de echo-zelf der heiige martelaren;
Ik zag steeds in uw borst mijn zielsgevoel verklaren!
DONNA SOL, met Himmende bezieling.
Één is ons beider hart, dat de eigen slag doorwondt.
Men dacht, dat gij om mij uw’ pligt als ridder schondt; Men waande, dat mijn raad met schande u zou beladen,
Dat ik u dwingen kon, uwe afkomst te verraden...
Neen, als uw ziel bezweek voor wat mijn mond u ried,
O Pédro! ’t waar’ mijn hand, die u de borst doorstiet!
De ontëering is de dood! De deugd alléén is leven!
Ik, ik gaf u den dood, zoo ’k u de schand kon geven!
DON PÉDRO, met vuur.
Gezegend zij de kracht, die ’k in een vrouw hervind!
Wie kan laaghartig zijn voor haar, die hij bemint?
Neen! ’k bied u geen verraar, die de afschuw is der braven — ’k Geef u een lijk, ontzien tot in den nacht der graven!
DONNA SOL.
De dood en de eer,.. o ja!.. Verkiezen wij die zaam...
En Donna Sol zal zien... Ook zij heeft eer en naam!..
DON PÉDBO.
Gij sterven door mijn’ dood!.. Neen! ’k zal het niet gehengen l
-ocr page 99-In u, geliefde! moet mijn leven zich verlengen!
Het laatste denkbeeld, waar de dood me in tegenzweeft, Moet rusten in uw hart, waar heel mijn hart in leeft;
Op dat zoo rein gelaat, door de aarde niet te schennen. Moet zij het eeuwig blijk van onze liefde erkennen!
Als erfdeel van omlioog, van uit der zaal’gen rij,
Slaat u Gods Goedheid ga, blijft u mijn ziel nabij!
DOKNA SOL.
o vader! gij-alléén veroorzaakt al ons lijden!
Uw trots heeft mij misleid. Gij weest in vroeger tijden Mij al de bloemen aan, ontloken voor mijn schreên,
En waartoe diende ik u ?.. ’k Was uw slavin alleen!
’k Liep lagchend naar den rand des afgronds, zonder vragen, Aan welke stervenspijn uwe eerzucht mij dorst wagen —
Uw hand verplet mij — nu! dat dan uw dochter sneev’!
Ik buig mij voor u neer... dat God uw schuld vergeev’!
BON PÉDEO.
Eu toch — het waar’ zoo schoon, te leven en te minnen,
In zulk een geur’ge lucht, beglansd door hemeltinnen,
Wier smetloos blaauw als met een’ goudstroom is doorweefd; Hier, in ons Spanje, waar de nacht geen duister heeft;
Hier, waar de zee, zoo grootsch, zoo statig in haar wieglen, Het sterrenfirmament zich in haar’ schoot laat spieglen!
O! elke levensaam was meer dan zaligheid! —
Ontvlugten wij dit oord en ’t lot, ons toebereid!
Laat ons de schatten, die zóó Hemelsch zijn, behouden:
De liefde!., en dan de jeugd!., zij wanklen noch verouden! God gaf heur zoo veel schoons, opdat men aan Zijn Magt,nbsp;En aan de toekomst van Zijn’ Heilgen Hemel dacht!
DONNA SOL.
^00 God u dus bezielt, wil ïly, dat gij zult leven!
-ocr page 100-De aard heeft haar bosschen, en de zee haar Geverdreven: Vlugt!.. overal vindt gij een schuilplaats voor uw schreên.nbsp;Niets houdt u hier terug; geen kluister prangt uw leen;nbsp;Vlugt!.. gaan wij!.. doe mijn taal u nieuwe kracht verwerven!nbsp;Verstaat gij? Donna Sol wil niet, dat gij zult sterven!
O! ’t leven is te schoon, gelijk gij-zelf verklaart;
Wie ook uw dood beveel’, ik zeg u; blijf gespaard!
DON PÉDKO, met droefgeestigheid.
Ach, Donna Sol! wanneer de zeeman door de golven,
Te midden van d’ orkaan, op ’t wrak zich ziet bedolven, Blikt hij nog eenmaal, vóór de dood hem overmant.
Naar ’t nimmer weer te zien, en toch zoo dierbaar strand. Ziedaar, wat Pédro deed in ’t uur der laatste smarte.
Doof, doof den moed niet uit in ’t fel geteisterd harte; Herroep veeleer ’t gevoel van ’t vorig oogenblik, ,
Opdat het me ondersteun’ tot bij mijn’ jongsten snik!
DONNA SOL, onderworpen.
Gehoorzaam de eer!.. Ik zal mij uwer waardig toonen;
Uw wil strekt mij tot wet; ik buig me, en smeek verschoonen... IVTaar, Gusman’s edlezoon! aanvaard mijn hand.... Schoon’t lotnbsp;Ons thans tot scheiden dwing’, ik ben uw ga voor God!
DON PÉDEO.
o! wees gezegend, wees gezegend, wat verdwijne,
Hand, door den Hemel-zelv’ vereenigd met de mijne!
O weduw vóór den echt! gedenk steeds ons verbond.
Ons huwlijk van het graf!
DONNA SOL.
Tot aan mijn’ laatsten stond!
-ocr page 101-VIJFDK TOOWKEFj.
De vorigen, don BAPAëL.
• DON EAÏAëL.
Uw moeder zoekt u; zij komt herwaarts...
DONNA SOL, tegen Don Pédro.
Hier beneden
Geen stem meer voor mijn hart, geensteunmeervoormijnschreden!
DON PBDKO.
De Hemel antwoordt u!
DONNA SOL.
Zie ’k u op aard niet meer,
Dan wachte uw ziel me omhoog, ginds, in der zaalgen sfeer 1
(Zij verwijdert zich, door Don Eafaël gevolgd.}
SBESDE VOOIFEEE.
DON PÉDEO, alléén; vervolgens donna maeia.
DON PÉDEO.
Vaarwel, mijn Donna Sol!.. O schriklijk, gruwzaam strijdenI Ik heb verwonnen, ja!.. maar ’t is te zwaar, dat lijden!
En nu mijn moeder I.. God! van U de deugd alléén...
Sterk, sterk mij!,. Ik ben moê: ik heb te lang gestreên.
donna maeia, ophomende.
Mijn zoon I mijn zoon!.. De vrees doet mij geheel vertsagen; Ik wanhoop aan mij-zelv’, aan alles!.. ’k Ben verslagen!
quot;k Kom van uw’ vader, dien ik nooit meer loader heet I Ue wreede man bleef doof voor al mijn zieleleed,
¦A-ls sprak mijn stem, mijn hart hem onverstaanbre klanken. I^iets rest u dus als mij... een moeder kan niet wanken L
-ocr page 102-Ik, ik zal u behoên, al staat mij niemand bij ,
Al blijve ik ook alléén: mijn zoon behoort aan mij!
Ik sluit u aan mijn borst, ik klem u in mijne armen...
De pligt zijt gij !.. gij de eer!.. gij ’t yaderland!.. Erbarmen! Ach, Pédro! zonder u niets edels meer, niets groots,
Niets levends!.. Heel deze aard een schrikverblijf des doods!
DON P]SDKO.
Maar toch, gij weet... onze eer... en ’t Woord, doormijgegeven...
DONNA MAEIA.
Neen! ’k wil niets weten... neen!.. mijn zoon, mijn zoon moet leven!
DON piDEO.
quot;Wat zou men zeggen?..
DONNA MAEIA.
Ha! ziedaar het schoone woord.
Dat alles zegt, en — niets, en elk gevoel versmoort!
Dij moet dus ster’ven, om Don Sanche te behagen? .
Dij moet dus sterven, omdat hij zich kan verlagen Tot snoode ondankbaarheid ?.. Wanneer ’t gevaar u naakt,nbsp;Is daar niet één, niet één! die voor uw leven waakt:nbsp;Waartoe zoudt gij uw hulp aan andren dan verleenen?
Zie, dierbaar kind! mijn oog is rood en dof van ’t weenen, En toch, der tranen bron is nog niet opgedroógd.
Mijn droefheid hijgt naar rust... Dat gij mij sparen moogt, En eindlijk ophoudt, mij vereenigd te bestrijden!..
Het is genoeg!.. Ik wil, ik kan niet meer zóó lijden!.. Lees in mijne oogen, hoe mijn hart is afgemat:
De dagen van geluk zijn zeldzaam op mijn pad;
De lach is even vreemd aan mijn versteende trekken.
Maar tranen... tranen, ja! die kunt ge er steeds ontdekken!
DON PÉDEO.
Wat ook de erinring biedt, een hoogverheven naam , Deeft onverwelkbren roem en diepe smart te zaam...
-ocr page 103-DONNA MAEIA.
Smart, roem en naam... gewis! drie giften, drie kleinooden, Wel schriklijk droef en zwaar I.. Kom! naam en roem ontvloden Inbsp;Ik weet een stil verblijf, een wijkplaats op deze aard.
Door water afgesneên, verscholen in geblaart’,
Dat zelfs geen enklen straal van ’t zonlicht door laat dringen; Een donkere vallei, nog maagd van stervelingen.
Geen uwer beulen kent den weg naar ’t eenzaam oord. Waar ’t kluiznaarsleven door geen'strijd meer wordt gestoord.nbsp;Daarheen geleid ik u, wanneer de nacht zal keeren;
Wij volgen ’t starrenlicht der ISToorder-hemelsfeeren,
En morgen ligt zij ver, de wereld, die ik Laat,
Die dan eerst vrede schenkt, wanneer men haar verlaat.
De menschen hebben u verbannen... laat ons vlieden! Verbannen wij ook ben, die ons den dood gebieden!
DON PEDRO.
Ikj’gaf mijn_woord...
DONNA MARIA.
O zwijg! Dat mij uw taal verschoon’!
'k Wacht antwoord van uw hart, niet van uw’trots, mijn zoon! In heel dit onderhoud, heb ik, om mij te wonden.
Niet'het gemoed mijns kinds, maar Gusman’s aard hervonden; Ja, ’t is z^n dwaze trots, die uit uw w'oprden spreekt.
Zij beiden zijn één rots, waar al mijn hoop op breekt;
Hun wreedheid groeit steeds aan, te temmen noch te keeren; Na al mijn tranen, is ’t mijn bloed, dat zij begeeren...
Gij zult het hebben!
DON PÉDEO.
O mijn moeder!
DONNA MAIIIA,
Geeft
Dien heilgen naam, zoo ryk aan liefde en melodij?
Ik, ik uw moeder ?.. neen! ik ben uw vreemd geworden.
Gra!.. dat uw hoogmoed aan barbaarsche rooverhorden Uw leven prijsgeev’; ik sterf door mijn eigen kind,
Dat ik te liefhad, en dat mij niet heeft bemind!
DON PÉDBO.
Ach! laat ons dit gesprek voleinden... Mededoogen!
Geen woord meer, smeek ik u!.. Ik voel mijn kracht vervlogen!
DONNA MAEIA.
Wat acht gij langer nog tot spreken mij bekwaam?
U wacht de dood daar ginds... en wij, wij sterven zaam! Gij heden nog in ’t graf, en morgen ik, uw moeder 1..nbsp;Vaarwel, mijn zoon!..
DON ÏÉDEO.
Neen! ’k blijf!., ik blijf!..
DONNA 3JAKIA.
Dank, Albehoeder!
Gezegend, groote God!
DON PÉDEO.
van hier, terstond!..
En nu,
(Ter zijde.)
Ik vrees het naberouw!
DONNA MAEIA, in vervoering.
De moeder, hoe gewond.
Herleeft weer mét haar’ zoon, en God zal ’t hem beloonen, Dat hij, mijn lievling! zich mijn redder wil betoenen!
Hij is de vreugde en ’t heil van mijn vernieuwd bestaan! Wat biedt de Hemel-zelf mij thans kiog schooners aan?
Ik, ik herwon mijn’ zoon, mijn’ Pédro, heel mijn leven;
En ’t moet ook u — niet waar ? — een Hemelweelde geven:
-ocr page 105-Be vorigen, gusman.
GUSMAN, tegen Don Pédro.
Hoor...
DONNA MARIA, den arm van haar' zoon grijpende.
Hij zal mij niet verlaten!
GUSMAN, tegen Donna Maria, halm en zachtaardig.
Hoor mij, Maria!.. ’k 'Wil, tot aan het einde toe,
Dat ik, mijn woord getrouw, aan eer en pligt voldoe.
Den Emir wordt met José een brief door mij gezonden;
Hij is een waardig mensch, regtvaardig steeds bevonden,
En wordt het hem bewust, wat Pédro, naast mijn zij’.
Voor Prins Al-Manzour, in der Mooren woestenij,
Als jeugdig legerhoofd heldhaftig mogt volbrengen.
Hij zal — ’k verzeker ’t u — geen lage wraak gehengen.
DONNA MARIA.
En op zoo dwaze hans zou mijn geluk gebouwd?
Neen! ’k heb reeds al te vaak de wankle hoop vertrouwd; Maar als ge aan moordnaars schrijft, vraag, of t hun kan gelukken,nbsp;Mij hier uw eigen kind van ’t moederhart te rukken!
-ocr page 106-GUSMAN.
Vrouw! door Kastielje’s wet en door de wet van God,
Ben ik hoofd van ’t gezin, ben ’k meester van uw lot,
Ben ’k opperheer, wiens magt door niemand is te schennen. Ja, wiens gezag zelfs gij, als gade, moet erkennen.
(Op zijn’ zoon wijzende.)
Zijne eer is ook mijne eer, en ik-alléén beslis.
Of hij mijn’ naam verguist, of hem steeds waardig is.
Hoe dikwerf heeft dat regt gezwegen in mijn harte.
Uit meelij’ voor ’t gekerm van uw geregte smarte!
Hoe dikwerf heeft mijn liefde uw tranen niet gespaard!
Maar daar zijn uren, wier gewigt de ziel bezwaart. Beslissende uren, die het teerst gevoel doen zwichten.
Opdat slechts eer en pligt ons duister pad verlichten!..
Laat ons een oogenblik alléén, mevrouw!
DONNA MAEI.U
Alléén?
Neen, ik moet waken voor mijn’ zoon... ik ga niet, neen!
GUSMAN.
Ik zweer u: ’s vaders hand zal hem tot u geleiden.
DONNA MAKIA.
Ik zal dus, op uw woord, hem nogmaals zien, vóór ’t scheiden ?
GUSMAN.
Op ’t woord van Gusman!
DONNA MAKIA, ter zijde.
God bezielt mij met een plan! (Tegen Gusman.)
Ik ga: uw woord is de eed, dien men gelooven kan!
(Zij vertrekt.)
-ocr page 107-ACHTSXET003«rEEI,.
GUSIIAN, DON PÉDBO.
' GUSMAN, tegen zijn’ zoon.
Kom nader! Waarom toch zie ’k, in deze oogenhlikken, TJ van mij afgekeerd, en als voor mij verschrikken;nbsp;Thans, nu ge uw’ vader, nu ge uw moeder zóó verlaat,nbsp;En gij het meest uw oor moest leenen aan mijn’ raad?
DON PEDEO.
Mijn vader!..
GUSMAN.
Geef me uw hand... Mijn zoon I ik voel haar beven; ’k Zie uw gelaat verbleekt... ’k zie u den moed begeven!..nbsp;Waar, waar is de oorlogsdeugd, die ge eenmaal toonen dorst;nbsp;Waar is de stem der eer, die weêrklonk in uw borst?
Heeft dan mijn wapenschild geen krijgsroem meer te hopen? De vrees, de lage vrees is in mijn huis geslopen!
DON PÉDEO.
Een lafaard!.. ik!.. uw zoon!.. ’k Was slechts één oogwenk zwak, Maar ’t was mijn moeder, die in tranen tot mij sprak.
GUSMAN.
’k Begrijp. De moeder heeft, door al dat schreijend spreken, Haar’ zoon-verwonnen, om zijn’ riddereed te breken!
Een moeder is zoo sterk, en ja! haar taal klinkt schoon,
Als zij geheel heur liefde ontwikkelt aan haar’ zoon;
Ik w'eet dat... Maar één vraag: zou Gusman’s bloed niet duchten, In ’t woeden van ’t gevecht, des vijands staal te ontvlugten.nbsp;Wanneer de moeder, in het aanzigt van den dood.
Haar’ zoon tot lafaard doemde, en hem de vlugt gebood ? Gij zwijgt!.. Dat zwjgen doet me uw waardig antwoord kennen:nbsp;Want de inspraak van het bloed is door geen vrees te schennen.
-ocr page 108-De voet heeft wel gewankt, maar niet het hart. Gg moet Getrouw zijn aan uw’ pligt, gelijk de priesterstoetnbsp;Getrouw is aan ’t altaar; mijn zoon! gij moogt niet luistren,nbsp;Wat aardsche stemmen u verlokkend tegenfluistren.
De eer, ziet gij , de eer is God. Men zwijgt, wanneer zij spreekt; Men buigt voor haar bevel, zelfs als het hart ons breekt.
Ik lag in de eene schaal des evenaars mijn liefde Voor u — de ondraagbre smart, die reeds uw moeder griefde,nbsp;En wis haar dooden zal — uw bloed, mijn eigen bloed!nbsp;Kortom, dat alles, wat één dag mij kosten moet;
In de andre, ’t vaderland , die stem, door niets te dooven — De deugd uws voorgeslachts, een stralengloed van boven —nbsp;Het eens gegeven woord, het uwe aan s’ vijands heir —
’t Gevaar van ’tSpaansche Kijk, ’t gevaar der Christenleer — En meer nog dan dat al... de diepe smaadbetooning,
Den hoon, mij aangedaan door Sanche, Spanje’s Koning. Toen, toen heb ik niet meer geweifeld, neen, mijn zoon!nbsp;Gij ook, gij kent de spreuk, uw wapenschild ter kroon,
In de ure der geboort’, door God als voorgeschreven Aan elk van ons geslacht: de Konincj hoven 't leven I (f)
DON pioRO.
o spreek, mijn vader! Spreek! uw schoone en edle taal Ontgloeit op nieuw mijn ziel, ompantseft mij met staal!
GUSMAN.
En echter is de hoop nog niet geheel verloren.
Ja, ’k stel vertrouwen in het legerhoofd der Mooren;
(t) Méry heeft het Spaansche devies: mos pesa el rey gne la sangre lu het Fransch woordelijk kunnen overbrengen: Ie roi pese plus que Ie sang.nbsp;De Hollandsehe vertaler is niet zoo gelukkig geweest, maar hoopt toch,nbsp;de ware beteekenis te hebben weergegeven.
-ocr page 109-Ik wacht van ’s Emirs deugd de redding van uw’ dood, Omdat ik voor zijn zaak eenmaal mijn bloed vergoot.
Maar de allerschoonste hoop ziet men zoo ligt vervlogen, Wanneer men ’t goede wacht; wat misdaad is en logen,nbsp;Heeft meerder kans op aard, dat de uitkomst niet bedriegt.nbsp;Indien dus, wat ik hoop, als ijdle rook vervliegt.
Als gij moet sterven, zoon! behoud uw Eidderwaarde;
Uw roem zal, na uw’ dood, weêrklinken over de aarde; Sterf driemaal, tot ontzag, tot schrik van ’s vijands schaar,nbsp;Sterf, sterf als Christenzoon, als held, als martelaar!
. DON PEDEO, de hand van zijr^ vader drukkende^
o vader! thans zijt gij ’t, die siddert!..
StUgezwegen!..
Kent gij het denkbeeld wel, door ’t volk van ons verkregen? Geen menschelijk gevoel bezielt ons trotsch gemoed;
Wij offren aan den roem zelfs onzer kindren bloed! —
Toch, schoon ik Gusman heet, voel ik de hartaar trillen: De mensch spreekt in mijn borst, wat ook de held moog’ willen;nbsp;Ons hart'bloedt ook, mijn zoon! schoon ’t niemands aandacht wekt:nbsp;De wapenrusting houdt de wond voor ’t oog bedekt!...
Zelfs voor uw moeder, in het uur der wreedste smarten. Verberg ik, hoe ik lij’, de diepe wond mijns harten,
En als ze, in droeven waan, mijn ongevoel verfoeit.
Schreit heel mijn ziel, ofschoon geen traan mijn wang besproeit.
DON PÉDKO.
Hoe! uw geheimen, aan geen ander’ te openbaren,
Stort ge in inyn’ boezem uit, wilt gij aan mij verklaren!.. Wat streelende eer voor mij!
GUSMAN.
Spreek zacht, mijn zoon! spreek zacht!..
7
-ocr page 110-De moed, die in den strijd gevaar en dood veracht,
Is deugd van edel bloed, en velen ingeschapen;
Maar menig kamp genaakt, waarin geen oorlogswapen.
Geen stalen borstkuras, geen dapperheid behoedt —
En zulk een worstling is ’t, die ik thans l^den moet.
O! ’t ware ligt, mijn zoon! steeds in den strijd te leven, Met stof en gruis bedekt, van zonneglans omgeven.
Daar, waar de zegepraal den sterksten krijger loont.
En zelfs tot in den dood de glorie hem bekroont!
Maar ’t lot voldoet zoo schaars aan ’s menschen zielsverlangen: Wij hebben ’t levenslicht en de eer' van God ontvangen;nbsp;Het leven-zelf wordt vaak verkwist, ja, menig keernbsp;Als weggeworpen in ’t gewoel des strijds... maar de eer,nbsp;De eer wordt getrouw bewaard, met zorg in ’t hart gedragen,nbsp;Als de een’ge schat, dien God den mensch terug zal vragen,nbsp;En voor de strengheid van dien Eegter is ’t kleinood.nbsp;Slechts door één vlek ontsierd, van alle waarde ontbloot!nbsp;Wat dus het lot ons bied’ aan onverduurbre smarte,
De eer zegt u: ga!.. Ga heen! herhaalt uws vaders harte, Al zwijmt zijn laatste kracht, al vreest zijn teederheid,
U nog het pad te ontraan, dat u ter dood geleidt!
DON rÉDEO.
Ik ga, mijn vader! en uw stem zal mij verzeilen;
Voor u, voor Spanje’8 heil zal ik ten grave snellen.
Ja,' voor den Koning, hoe zijn sarrende overmoed Ons hoonen dorst... ik ga: de Koning hoven 't hloed!
GUSMAK, hem omarmende^
Kom, kom me aan ’t hart, mijn zoon!
DON PEDEO.
Wat Hemelzoet omarmen!
-ocr page 111-99
GUSMAN.
Ik zegen u!.. Dat God Zich onzer moge erbarmen!
DON PÊDRO.
quot;Wat zie ik?.. Hoe! gij weent!
GUSMAN.
Wij zijn alléén!
DON PÉDRO.
O pijn!
GUSMAN.
Laat mij één oogenblik nog Pédro’s vader zijn!
{Men hoort buiten verwarde hreeten.)
Yan waar dat vreemd gerucht?
Se vorigen, donna maeia.
DONNA MABIA.
Ik zie mij nog beminnen,
Al dringt mijn smeekgebed het vaderhart niet binnen! Geheel het leger, heel het volk is daar... Aanschouw!..nbsp;Men wil, dat gij u mensch betoon’ aan ’t hart der vrouw!nbsp;De moeders zijn voor mij. De gansche stad staat vaardig,nbsp;Het edle Tarifa, den dappren grensmuur waardig.
En keert zich tegen u, en eischt, irr drift gewekt,
Dat gij mijn’ Pédro aan der beulen zwaard onttrekt!
GUSMAN, iegen Donna Maria.
Gij stort ons allen in ’t verderf!.. Men zal gelooven,
Dat Gusman, om zijn’ zoon aan ’s vijands magt te ontrooven, Zelf ’t volk tot oproer heeft verleid en aangezet...
•7*
-ocr page 112-100
BONNA MAMA.
Wat gaat het mij aan, zoo mijn kind slechts word’ gered!
XIKIVDK VOOIVEKli.
De vorigen, jose, tolk, soldaten, aliatas.
DONNA MAEIA.
Zie, zie!
Don Pédro leev’ !
DE soldaten.
Hij mag, hij moet niet sneven!
ALiATAB, tegen Gusman.
’k Toef op uw’ zoon.
GUSMAN.
Hij wacht.
\
ALUTAE.
Het oorlof, hem gegeven.
Verliep.
DONNA MAMA, tegen de Soldaten.
Maar spreekt dan toch... spreek, Jose!
JOSE.
Heer! gij weet...
GUSMAN.
Stel d’ Emir-zelv’ deez’ brief ter hand. Zijt gij gereed?
Wat wederhoudt u? Voedt gij vrees?
JOSE.
Ik, vrees ? Wat vragen!
’k Meen, dat de vrees en Jose elkander niet verdragen.
-ocr page 113-BONNA MARIA.
Hij wil ’t behoud mijns zoons.
(Tegen de Soldaten.)
En gij?
BE SOLDATEN.
Ook wij ! ook wij!
GUSMAN.
Bij alle Heilgen! wie beveelt hier buiten mij?
JOSÉ.
Heer! laat ons...
GUSMAN.
Zwijg!.. De schuld, mij onbekend gebleven, Kan ik, goedwillig, nog ontkennen en vergeven;
Maar zeg mij niets meer... niets... geen enkel woord!.. Ga heen!
JOSÉ.
Wij buigen voor uw’ wil.
BONNA MABIA.
Lafhartigen!.. Maar neen!
Gij blijft, niet waar? gij houdt het woord, mij straks gezworen; Mijn vrienden! staat me bij!.. Gaaft gij mijn zaak verloren,nbsp;TJw moeder — ’k zeg het u — uw zuster of uw vrouwnbsp;Zou u vervloeken, zoo als ik u vloeken zou!
BE SOLDATEN, Op vasten toon.
Don Pédro zal niet gaan!
GUSMAN.
Men durft van mij begeeren,
Dat ik, voor ’s vijands oog, myn’ zoon zich laat ontëeren! Wel nu dan! ’k lever mij in zijne plaats.
(Tegen Aliatar.)
Ik geef
Mij u gevangen.
-ocr page 114- -ocr page 115-Het iooneel verbeeldt een gedeelte der vestingwerken van Tarifa. — Een trap geleidt naar den wal, van kanteelen voorzien; opnbsp;den voorgrond ter linkerzijde een ijzeren kruis op eennbsp;pilaar met ateenen trap. Het is nacJit.
EKRSTE ac O O JU 13 K Xi.
susMAN, op den wal.
Nog José niet terug!.. En hoe mijn oog blijv’ staren,
’k Mag in de duisternis geen schaduw zelfs ontwaren.
Mijn blikten dolen steeds in ’t vér verschiet, langs ’t strand, De legervuren rond, gezaaid op ’t oeverzand.
Daar is mijn zoon... mijn zoon!.. Des Emirs krijgsgevangen! En niets... geen flaauw gerucht!.. De zee slechts ruischt haar
zangen.
treedt den wal af,)
Wat hem weêrhouden mag?.. Het eischt zoo weinig tijd, Dat hij mij ’t antwoord breng’ en mij van d’ angst bevrijd’.
O! wat ontzetbre nacht... mij langer dan het leven!
En wie, die me_openbaart, wat de uchtendstond zal geven? Wat, wat zal de Emir doen? Verloochent hij zijn’ naam?nbsp;Toont hij zich tot zoo snood een gruweldaad bekwaam?
Neen, neen, onmooglijk!.. ’k Voel mijri denkenskracht bezweken. Mijn zoon zou sterven ?.. neen!.. De G-odheid-zelf zou spreken j.nbsp;De Grodheid-zelf zond wis Haar’ Engel, door wiens handnbsp;Eens Izak bleef gespaard voor Abram’s offerand! —
-ocr page 116-In ’t eind verrijst de dag in ak’lig schemerduister,
Nog droever dan de nacht, beglansd door starrenluister;
De horizont wordt rood als bloed... Het is me een beeld, Of de uchtend aan den dag iets ijslijks mededeelt.
O! ’k voel mijn zielevrees, mijn’ doodsangst wederkomen! Dan liever duisternis! dan liever wakend droomen!
Ik schuw het morgenlicht, uit siddring, wat mij wacht — De schrikbre nacht was kalm — de ontmenschte beul sliep zacht.nbsp;De zon... de zon verraadt de bleekheid mijner trekken.
Die ’k, als een bloodaard, door het nachtfloers wou bedekken, En ’fc huiver, dat elkeen, als ik mij-zelv’, herkenn’,
Als mij het masker breekt, en ik laaghartig ben.
(Men hoort achter de schermen, ringen.)
Het minst gerucht doet mij ontstellen... IJdel vreezen!
Het is een werkman, met den uchtendstond herrezen.
Hij gaat ten arbeid heen... hij zingt, verheugd, getroost, Want, als hg thuiswaarts keert, hervindt hij al zijn kroost.
Zang in de verte.
’t Zij, dat men Christen is of Moor,
Breekt de eerste straal van d’ uchtend door.
En zwijgt de nachtegaal.
Dan mengt de Spanjaard zijn gebeên In ’t Allah van den Sara9een,
En één is beider taal.
-ocr page 117-VWKKDE TOONTEEE,.
QUSïlAN, vervolgens José.
GUSMAN, Jose ziende komen.
Ja, nu, nu is hij ’t toch!.. Dat Giod mij onderschrage!
Dat ik mij Christen toon’, dat ik me aJs held gedrage? (Tegen José, die opleomt.)
Spreek... wat wil de Emir, wat de Infant ?.. Dw oog voorspelt Mij onheil... Spreek 1.. Ik eisch, dat gij mij d’ uitslag meldt.nbsp;JOSÉ, eerd brief te voorschijn halende.
Heer! deze brief zal... naar ik gis... u ’t antwoord geven.
GUSMAN, schielijk den brief nemende.
Dees brief!.. Hoe klopt mij ’t hart!., ’k Voel heel mijn
aanzijn beven!
Ziehier dan ’t lot mijns zoons: het leven of de dood!
Welk woord bevat dit schrift?..
{Tegen José.)
Spreek, oude krijgsgenoot! Zaagt gij d’ Infant ?.. zaagt gij zijn dochter ?..
JOSÉ.
’k Mogt hem spreken;
Hij-zelf gaf mij den brief.
GUSMAN.
Hij-zelf?.. Verschriklijk teeken!
En hebt gij niets ontdekt in ’t oog van den verraar?
JOSÉ.
Ik werd uit zijn gelaat zijn opzet niet ontwaar;
Maar toch, zoo lang men schrijft, geef ik geen hoop verloren.
GUSMAN.
Dat is zoo!.. Ik heraam... De Hemel zal verhoeren!
(Hij breekt het zegel open, leest, en geeft een’ gil.}
-ocr page 118-Wat deert u, Heer?
GUSMAN, verwilderd,
o neen! ik las verkeerd... ik kan,
Ik kan niet zien meer... God!..
JOSÉ.
Hoe luidt dat antwoord dan?
GUSMAN. nbsp;nbsp;nbsp;'
’t Komt uit de hel!.. Hoor toe! Wanneer des vijands scharen Zich aan den voet des wals ten aanval weêr vergaren,
Zal driemaal zijn trompet weêrschallen; zoo de stad Zich dan niet overgeeft, met al, wat zij bevat,
Zoo dan der Halve Maan mijn vest niet wordt geboden.
Zien wij, daar voor ons oog, mijn’ zoon, mijn’ Pédro dooden f Zijn bloed zal vloeijen vóór dien muur!..
JOSÉ.
O gruwelfeit!
GUSMAN.
Maar welk een middel zal ons redden?., wat beleid?..
Nog slaapt de stad... ik kan op eens haar doen ontwaken...
JOSÉ.
Ja, Heer! laat ons met spoed Don Pédro’s banden slaken. Ontsluit men, op uw’ last, de kleine vestingpoort,
Ik ijl met de eêlste keur van onze dappren voort;
Wij vallen met het zwaard in ’t legerkamp der Mooren...
GUSMAN.
Keen, José! neen... vergeefs!.. Dan waar’ mijn zoon verloren. Zoo de Emir wil, dat hij zal sterven, wordt die daadnbsp;Verhaasting van zijn’ dood, en gij, gij koomt te laat!
JOSÉ.
Dus zijn de handen ons gebonden?.. Wij verkrijgen
-ocr page 119-Zelfs van den vader niets... God spreekt: aan ons het zwijgen!
GÜSMAN.
Mijn zoon! mijn dierbaar kind!
303E, Donna Maria de verte ontdekkende.
O God! zijn moeder naakt.
GUSMAN, tegen José.
Vlieg, vlieg haar te gemoet! Geen zucht door u geslaakt, Geen woord door u verraan!., Niets, niets mag zij ontwaren;nbsp;Zeg haar, dat de Emir, schoon hij weigert, hem zal sparen...nbsp;Ga!
JOSÉ.
Ik gehoorzaam. Heer!
(Hij verwijdert zich schielijk.J
GUSMAN, alléén.
O! dat zij nimmer giss’,
quot;Wat voor Don Gusman’s huis dat sein des vyands is! Eampzaalge moeder!.. Heer! geef, in mijn laatste dagen.nbsp;Bij al, wat mij verplet, mij ook haar smart te dragen!nbsp;Daar komt zij!
GUSM.AN, DONNA MABIA.
DONNA MAMA.
De Emir heeft geweigerd...
GUSMAN.
Hoor naar
mij...
DONNA MARIA.
Ik weet het. Eest u thans een vonk van medelij’
In ’t harte, spreek dan: moet ik hopen, moet ik sneven?
Ik wacht mijn vonnis.
GOSMAN.
Nog kan hij... ons kind... hergeven. ..
DONNA MABIA.
Grij-zelf gelooft het niet; uw mond is niet opregt;
Uw weifelende tong verraadt meer, dan zij zegt.
’k Vraag u een enkel woord... ras is de tijd verstreken: -Wat, wat hebt gij beslist?
GUSMAN.
Maria! laat mij spreken.
Deez’ nacht heeft mij een boó uit ’sKonings naam gemeld Dat hij. Don Sanche, ons met zijn heir ter hulpe snelt.
Dus is de stad gered, in dien we, als landsgetrouwen,
Tarifa nog één dag, één dag slechts nog behouën,
Indien wij ’s vijands magt doen deinzen van deez’ wal,
Niet wikkende in den strijd, wat prijs hij kosten zal.
Ziedaar den kreet van Spanje, en ik, ik moet hem hooren! Eondöm mij zweert men d’eed: „ wat nood ons zij beschoren,nbsp;„ Wij weigren elk verdrag, en tarten d’ Islamiet 1”
De wakkre burgerij, die met ons weerstand biedt,
Voelt, als mijn krijgsvolk, ’t hart van de eigen aandrift blaken; Zij waken, strijden zaam, tot de uitkomst zal genaken;
Zij sneuvlen, zoo het moet, getroost in ’t stervenslot, Soldaten op den wal, en martlaars op ’t schavot!
DONNA MARIA.
Ziedaar dan uw besluit!.. Mijn moederstem moet zwijgen ; Zij kan zelfs voor uw’ zoon geen lijfsgena verkrijgen!
Thans, thans eerst ken ik u, nu gij u-zelv’ verraadt:
-ocr page 121-TJw leven en uw liefde is de eernaam van — soldaat!
Uw een’ge vrees is, dat de Moor uw’ roem doet dalen,
En voor zoo ijdlen trots kunt gij uw borst verstalen.
Gij, oorlogshelden! kent geen tranen, voelt geen smart:
’t Metaal van uw kuras ompantsert u het hart.
’t Is, of de menschlijkheid uw binnenst is ontvloden;
Uw zegepralen zijn gekocht met stapels dooden;
Gij leeft slechts in ’t verderf, en voelt eerst, dat gij leeft, Wanneer het moederoog geen traan meer over heeft!nbsp;fhlet bitteren spot.)
Gewis! gij moet Don Sanche uw kostbaarst bloed zelfs schenken, Als gij zijn’ bittren smaad van vroeger wilt herdenken;
En dan, wat nieuwe roem lacht in ’t verschiet u aan! Geheel het leger zingt, geknield, uw gloriedaan;
De Koning, door wiens gunst ge u ’t aanzijn voelt verrukken, Zal op het oorlogsveld u in zijne armen drukken;
Maar, zegevierend held! ’t gebloemte van uw kroon Zal rood zijn door het bloed van uw’ vermoorden zoon!
GUSMAN, bedaard.
Ik moet tot zelfs uw’ spot met deerenis verdragen:
De felle droefheid heeft met blindheid u geslagen;
Maar God, die alles leest in ’t diepgewond gemoed,
quot;Weet, wat uw klaaggeschrei mijn ziele lijden doet.
— Gij wilt dus, dat uw zoon tot eiken prijs zal leven? — Spreek, en ik zal de stad den Afrikaan hergeven;
Maar o! bedenk u wel, vóór u de keus berouwt!...
Zie al de tempels, door ’t Geloof hie'r opgebouwd:
Niet voor den Koning slechts blijf ik hunn’ grond bewaren, Maar voor der Vorsten Vorst, den God der Christenscharen!
(Op het hruis wijzende, dal op den steenen pilaar staat.)
Eens heeft Tarifa’a volk, door mij weêr opgestaan,
-ocr page 122-Dit heilig Kruis geplant Yoor Mecca’s Halve Maan...
Wel nu! ontsluit de poort van deez’ gewijde wallen,
Gelijk een stortvloed zal de Moor ons overvallen;
Wij zullen ’t toevlugtsoord der kloosters zien ontwijd,
De altaren neêrgestormd, gelijk in vroeger’ tijd,
Het Kruis omvergerukt, de graven zelfs geschonden,
Der relikwieën schat door ’t woedend vuur verslonden,
En, als tot overmaat van zoo veel gruwzaamheên,
De heiige Hostie in het slijk der straat vertreên!
DONNA MARIA.
fZij geeft een' gil, en valt op de knieën, zich het gelaat bedelcleende.)
Ah!
GÜSMAN.
Dan, niet waar? hebt gij uw’ zielewensch verkregen!
De eer, Spanje, Christus’ Kerk, ’t ligt al in ’t stof gezegen; Maar gij, uw zoon en ik, wij leven rustig voort,
Zelfs van de wroeging vrij, die ’t brein tot waanzin spoort!
DONNA MARIA.
Genoeg! Ik volg uw stem! God will’ mijn taal verschoonen! Doe, Gusman! doe uw’ pligt — ik zal mij sterk betoenen.
GUSMAN.
Ja, toon u uwer waard, en sta onwrikbaar pal,
Als hij, die aan uw huis een martlaar schenken zal!
VIJFDK TOOHTKEli.
GUSMAN, DONNA MARIA, JOSÉ, DON EAFAëL. 30SE, drift opkomende.
Hoopt! hoopt!
DONNA MARIA.
Wat zegt hij ?
-ocr page 123-Ill
GUSMAN.
Ik hoop steeds op ’t Alvermogen.
JOSE.
’t Is Donna Sol...
DONNA M.VEIA.
Heeft zij baars vaders hart bewogen?
Haars vaders hart F.. O neen l De Infant is wreed van aard, Meer nog dan de Emir-zelf; niets, dat hem deernis baart;nbsp;Maar ’t is zijn dochter, die Don Pédro zal behoeden,
Een Engel, die de schuld des snoodaards wil vergoeden! Ziethier het moedig plan, door de edle maagd bepaald:
Haar pagie, die mij volgt, heeft mij ’t in vuur verhaald, Toen ik hem op de brug het eerst, mogt tegensnellen:
Zij komt als gijzlares zich in uw handen stellen,
Zoodra zij onbemerkt den vijand kan ontvliên.
Wanneer wij dan zijn heir de vesting naadren zien,
En zijn klaroenen, vóór de gracht, ons tegenschallen, Vertoon ik Donna Sol van gindsche hooge wallennbsp;Aan ’t oog van den verraar, en roep hem luidkeels toe:
„ Aanschouw uw dochter! Dat gij thans uw wraak voldoe! „Hebt gij een gijzlaar, ons is ook een pand gegeven.
„ Kies: oog om oog, en tand om tand — de dood of ’t leven! „ Geef ons Don Pédro weer, of, zoo gij hem verslaat,
„ Valt Donna Sol met hem, als ’t olfer van uw’ haat!”
GUSMAN.
Geen zoo ontmenschte wraak!
Ik bid u, laat mij spreken: ’t Is een bedreiging slechts, om ’t snoode hart te breken.nbsp;De booze, of hij gering, of groot en magtig zij,
-ocr page 124-Denkt, dat heel ’t menschdom is geschapen zoo als hij:
De vrees zal ’s tijgers aard zich-zelven doen vergeten...
GUSJIAN.
Ja, als de Infant mijn hart naar ’t zijn’ waagde af te meten, Voorzeker, dat hem de angst voor ’t lot zijns kinds bekroop...
i!
DONNA MARIA.
Ze is de Engel van behoud!
JOSÉ.
Ik wacht haar vol van hoop.
GUSMAN.
De Hemel geve, dat wij spoedig haar zien komen!
DONNA MARIA.
Wat ’s dit ?.. ’k Heb wapenklank enkrijgsgeschreeuw vernomen...
RArAëL, op den ‘wed.
Een talloos leger naakt...
(Men hoort trompetgeschal.)
GUSMAN.
O God!
Het sein begint.
Afgrijslijk oogenblik!
KKSDK TOOmrKKIi.
De vorigen, soldaten, ridders, mannen en vrouwen dit iiei volk. DONNA MARIA, tegen Gusmau.
gt; Spreek! Geldt dat sein ons kind ?
Wat moet gebeuren ?.. ’k Voel van schrik mij als versteenen!..
-ocr page 125-GUSMAN, te(jen Donna Maria.
In naa.m des Hemels, ga!., bid ver van.hier... ga henen! Ik vlieg den vijand in ’t gemoet, door pligt bezield...nbsp;EAEAëL, schielijk den wal af dalende.
Mevrouw!.. uw zoon, omringd van d’ Afrikaan... geknield ...
DONNA MARIA, eeri gil gevende.
Ah!.. ’t Is zijn dood!
GUSMAN.
Mevrouw! ik bid u, vlied deez’ wallen.
DONNA MARIA.
Heen, neen! de stem van ’t bloed is stérker dan gij allen! Neen, ’k wil den gruwel niet!.. Soldaten! redt mijn zoon!nbsp;Snelt heen; ontsluit de poort!.. geen weêrstand meer gehoon!..nbsp;Geef, Gusman! hun ’t bevel, dat zij mijn smart verhoeren...nbsp;Ach! vruchtloos is mijn bede, en alle hoop verloren!
Geen enkel vaderhart bij heel die mannenschaar.
Bedaard, bewegingloos , gedrongen op elkaar,
Als in een circus, waar welhaast het bloed zal stroomen!
CRoepende.)
O Donna Sol! verschijn! wil mij ter redding komen!
In dit noodlottig uur, nu me alle hulp ontvliedt,
Is zij alléén de hoop, die mij nog overschiet!...
(Men hoort het tweede trompetgeschal. Algenieene iewsging van schrik.)
JOSÉ.
O! reeds ten tweeden maal!
DONNA MARIA, 7-oepende.
Kom, Donna Sol!
GUSMAN.
Algoede!
Dat mij Uw Liefde sterk’ en mijn geloof behoede!
8
-ocr page 126-Plaats!
liOKNA MAEiA, altijd naar den kant der stad uitmende.
INog verschijnt zij niet!
GUSMAN, Op den loal.
Kastielje's edle Infant!
De roem van mijn geslacht, de hoop van ’t Vaderland,
Mijn zoon valt op uw’ wenk door ’t staal van moordenaren. Aan u de schand’!.. aan hem de palm der martelaren!
Uw namen sterven niet, maar worden zaam gehoekt,
De zijne hoog in eer, en de uwe — diep gevloekt! Volbreng uw werk, o beul! in ’t aanzigt van den vader,!..nbsp;Zoo u een zwaard ontbreekt, ziehier mijn dolk, verrader!
DONNA MAEIA, Boiina Sol ziende.
Zij is ’t! Q-od lof! zij is ’t!
he vorir/e», DONNA SOL.
GUSMAN, schielijk den wal af klimmende.
Dat Zij gezegend zij!
DONNA SOL.
Één zelfde lot voor ons!.. De dood voor hem en mij !
Dat thans mijn vader ’t weet’; mijn lot is zaamgeweven Met dat uws zoons: hij sterft, en — Donna Sol zal sneven!nbsp;(Derde trompetgeschal.)
GUSMAN, Donna Sol naar den wal irelckende.
Kom!.. Kom!..
-ocr page 127-JOSÉ, o'p den wal, den Mooren toevoegende.
Houdtop!.. houdt op! — Te Iaat!.. te laat!.. Een lijk!
DONNA 3IAKIA.
Dood! dood!
(Zij zinkt op de knieen.)
GDSMAN, naar Donna Maria snellende.
Hij is bij God!
DONNA IIAKIA.
Almagtige ! ik bezwijk !..
(Donna Sol ieklimt langzaam den wal.)
JOSÉ.
De Hemel wilde ons dus geen medelij’ verleenen!
DONNA SOL.
Mijn vader! zie uw kind met haar’ gemaal vereenen!
(Zj stort zich van den wal.)
JOSÉ, die eene beweging heeft gedaan, om haar tegen te houden.
O Donna Sol! — Ook dood!.. Arm kind, vol liefde en trouw!.. Maar, God! kan ’t waarheid zijn, wat ’k in de verte aanschouw?nbsp;Kastielje's legervaan!.. Gij zijt te laat verrezen,
Maar toch ons welkom!
(Tegen Gnsman.)
Heer! ’t loon zal u waardig wezen! De Koning en zijn heir genaken onze stad.
GDSMAN, als plotselings ontwaakt, en zijn’ degen trekkende.
Ha! ’t is niet nutloos dan, dat ik mijn zoon vergat!
God zij in ootmoed dank! Ons Spanje blijft behouën!
Op, vrienden! voorwaarts! doet den Moor ons Kruis aanschouwen!
-ocr page 128-Laat neêr do brug! Verheft uw vanen'., ’t Is door bloed, Dat gij mijn tranen en haar wanhoop wreken moet!
(Op den wal Hhtimende.)
O Koning! schoon uw smaad Don Gusman eens verneêrde, Zie thans, tot welk een’ prijs hy Tarifa verweerde!
GASMAN snélty mei den degen in de handy naar de brug; . de vaandels en banieren zweven hoog in de lucht;nbsp;het leger volgt Gusman in geestdrift.
i: T N 1) V..
-ocr page 129- -ocr page 130- -ocr page 131- -ocr page 132- -ocr page 133- -ocr page 134-