-ocr page 1-

SS

BIBUOTHBBK DER RUKSUNlVERSmaTT TB UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzamelins: tooneelstukken

uit de nalatenschap van

Prof, Dr. J, te WINKEL

NoJ9-

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-


DE DOOD VAN KAREL,


-ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8-

VERTOONERS.

FLIPS DE TWEEDE, Koning van Spanje.

ELIZABETH VAN VALOIS, Gemalin Van FLIPS. KAREL, Kroonprins van Spanje.

DE KARDINAAL SPINOLA, Groot-itikwifiteur.

GUY GOMES DE SILVA, Prins van Ebolij.

JOAN VAN OLIMES, Markgraaf van Bergen.

FLoRis VAN MONTMORENCij, Heer van Montignij, EEN KAMERLING.

EEN S OLDAAT.

Hovelingen, Staat - jonkvrouwen, Geestelijken, Krijgslieden, Paadjen.

Het Tooneel verbeeld, in het Eerde en Vierde Bedrijf, eene Hofzaal; in het Tweede en Derde, eene Gaanderij, en,nbsp;in het Vijfde, een Vertrek van Karei. ,

Het Stuk speelt op het Esluriaal, aanvangende tegen den middag en eindigende den volgenden dag in dennbsp;ochtend.

-ocr page 9-

DE. DOOD VAN KAREL,

KROONPRINS VAN SPANJE;

TREURSPEL.

EERSTE BEDRIJF.

Het Tooneel verbeeldt eene Hofzaal, EERSTE TOONEEL.

(Flipt zit aan eene tafel, in peinzende houding,'^

Gf LIP s, alken.

een narigC van den Moör en Kartagenaas ftranden.

Geen woord van Ebolij. Ook uit de Nederlanden Geen enkle letter fchrifts, nadat bij Margareetnbsp;Toledo zijn gezag als Heirvoogd kennen deed.

Weêrdreefd, getergd, gehoond door eigen onderdanen, Befprongen onverhoeds door ’t rot der Mauritanen,nbsp;Beflormen angst en druk mijn neêrgeflagen geest;

Doch ’t muitend Nederland bekommert mij het meest.

Wie weet, wat vvederiknd mijn leger moest ervaren.

Het flaw en listig Hoofd dier opgeruide fcharen.

Oranje, meer geducht, dan vloot, of legermagt.

Heeft ligt mijn doel ontdekt en ’t al in roer gebragr.

Wat vreugd, gelukte ’t ons door loos en kundig vleien, Des Adels fchuchter oog zoo lang van ’t fpoor te leien,

A nbsp;nbsp;nbsp;Tot

-ocr page 10-

S nbsp;nbsp;nbsp;DE DOOD VAN KAREL, •

Tot Mamix, Brederode, en Nasfau bovenal.

Bij Hoome en Egmonta Graaf, gelokt zijn in den val. Doch ’k zie Elizabeth : wat mag haar herwaart fporen ?

(^Htj rijst op uit den ftoel.') TWEEDE TOON EE L.

FLIPS, ELIZABETH.

ELIZABETH.

Wat fchrikmaar heeft men mij dit oogenblik doen hooren?

FLIPS.

Een fchrikmaar?

ELIZABETH.

Alva zou, (zoo werd mij ftraks gemeld,) In Nederland....

FLIPS.

Ik beef.... Voor ’s muitelings geweld

Bezweken zijn?

ELIZABETH.

6 Neen; maar derwaart zijn gezonden. Alleen om, onder ’t mom van ’t ftaven der verbondennbsp;En ’t lang gewenscht herftel van regt en orde en vreê,nbsp;Dat jammervol gewest te domplen in een zeenbsp;Van tranen en van bloed; en wie van handvest, wetten.nbsp;Of voorregt heeft gerept, dit dimf betaald te zetten.nbsp;Men heeft mij zelfs een reeks van oifers opgenoemd.nbsp;Reeds heimlijk door uw Raad of u ter dood gedoemd.nbsp;Ach, laat geen zucht naar wraak uw fchrander oog misleiden.nbsp;Uw waar belang, uwe eer....

FLIPS.

-ocr page 11-

treurspel. nbsp;nbsp;nbsp;3

FLIPS.

Wie mogt die maar verfpreiden? Ligt bragt u Moiitignij of Bergen in dien waan ?

’k Heb van Toledo zelv’ geen enkel woord verdaan, Sints, nu een maand geleên, zijn fchrift mij heeft doen weten,nbsp;Dat hij, als Legerhoofd in Brusfels muur gezeten,

Aan Parmaas Hertogin zijn volmagt had vertoond.

En zij van ’t Landsbewind zich wenscht te zien verfchoond. Maar moest ik zulk een pleit dit uur voor Neêrland hooren ,nbsp;Terwijl dat Spanje zelv’ beftookt wordt van de Mooren,

En ik mijn eigen ziel door vreeze voel benard?

Zoo gaat u dan het lot der Belgen meer aan ’t hart. Dan ’t heil der Christenheid en ’t Rijksbelang te gader?nbsp;Ook denkt gij niet, naar ’t fchijnt, aan hem, die mij als vadernbsp;En u als moeder eert. Wie weet, aan wat gevaarnbsp;Zich de erfgenaam der kroon ziet blootgefteld ?

ELIZAEET.H.

Ook daar

Vergat Elizabeth noch u, noch ’s Rijks belangen.

Ik voel mij zelfs het hart van doodlijke anglten prangen, Op ’t denkbeeld, dat de Moor uw heirmagt kon verdaan.nbsp;Doch hoe het voor een wijl uw leger daar moog’ gaan.nbsp;Het einde van dien krijg moet Spanjes roem vergrooten.nbsp;Maar was met Nederland dit uur iets kwaads befloten.nbsp;Terwijl het niets dan vreê en ’t eind van tweefpalt zoekt,nbsp;De Kastieljaanfche naara wierd overal gevloekt.

Zie daar, ó Vorst, den grond van mijne angstvalligheden!

flips, Spinola ziende binnen komen.

De Kardinaal! Dit uur....

DÉR-

-ocr page 12-

FLIPS, ELIZABETH, SPINOLA. SPINOLA.

Verfchoon mijn binnentreden. De groote zaak, die mij deez vrijheid nemen doet.nbsp;Betreft ons aller heil en eischt den meesten fpoed.

De Mooren, die op nieuw de Christenheid ontrusten. En met een groote magt geland zijn aan de kusten,nbsp;Bedreigen Kerk en Staat met plondring en geweld.

Ik weet het, hoe uw zorg een léger bragt ih ’t veld, Met ’s Hemels hulp misfchien in ftaat, dat rot te toornen:nbsp;Ook zou de Priesterfchap der Mooren magt niet fchroomen;nbsp;Maar ’t jeugdig Legerhoofd, dat Spanjcs heir gebiedt.nbsp;Bezit des Kastieljaans of ons vertrouwen niet;

Want wie de Geestlijkhéid en ’t outer durf verachten.

SPINOLA.

’t Valt grievend, zulk een taal te voeren tot een vader; Doch, Vorst! gij kent uw zoon.... Men onderftelt wel niet.nbsp;Dat hij iets euvels fmeedde, of Spanjes zaak verried.

Noch


-ocr page 13-

TREURSPEL.

Noch ook, dat hij ’t geloof verzaakte van zijn vaadren: Maar plaatst men hem nog niet bij ketters of verraadrenjnbsp;Men vraagt u niettemin met reden zijn ontflag.

Zijn taal, zijn wrevelmoed, zijn zonderling gedrag.

Zijn pleiten voor ’t belang van fnoode kerkbefmetters, Zijn vriendfchap met Oranje, ’t hoofd van Neêrlands ketters,nbsp;Zijn wrok op Al va, (de eer, het fleunfel van uw Staat,)nbsp;Zijn afkeer bovenal van d’ Inkwifitie - raad:

Zie daar het geen uw zoon ook van geloofverzaken Bij h naauwgezet gemoed te regt verdacht kan maken.nbsp;Ook zier men zonneklaar, dat wie hechts u niet mint,nbsp;Gereedlijk bij den. Prins een vrijen toegang vindt.

Gij zelf onteert tiw ftand en fchendt uw dierfle pligten.'

In ’t afzijn van den Prins hem ontrouw op te tichten. Gewetenloos te ilaan naar ’t fcheuren van een band,nbsp;Geheiligd door Natuur, geknoopt door ’s Hemels hand.nbsp;Voegt dit een Hoofd der Kerk? Zijn dit uw liefdewerken?nbsp;Neen ; liet zich ooit hier weêr een blijk van twist bemerken,nbsp;Gij moest het zijn, tot wien, ter doving van die vlam.nbsp;Mijn hart het allereerst vertrouwlijk toevlugt nam.

En ’k moet u hier de rol eens ftokebrands zien fpelen. Van vader en van zoon de harten zien verdeelcn.

Zien blazen in een vuur, door mij beroofd van gloed, Opdat het weêr ontbrande in ’t vaderlijk gemoed.

Mogt Flips, (dat God verhoede!) uw la'Stertaal gelooven. Gelukte ’t u de ilem des bloeds geheel te dovennbsp;Door feilenden , loos vernist met zucht voor ’s Piemels eer ,nbsp;Geeft gij hem dan een telg, een troonsopvolger weer?

-ocr page 14-

6 nbsp;nbsp;nbsp;DE DOOD VAN KAREL,

SPINOLA.

Hij zag welligt zich meer, dan zulken zoon, hergeven. Een Koning moet voor God, als andre menfchen, beven.nbsp;Het outer, dat ik dien, ¦’t geloof, waarvoor ik blaak,nbsp;Verbieden, dat mijn mond dé waarheid ooit verzaak’.

Ik mag den Vorst, zoo min als d’ onderdaan, verfchoonen: Dit is de wil van Hem, die zetels fchenkt en kronen.nbsp;Ook pleegt een Spaansch Monarch, tot welzijn van den Staat,nbsp;Het eerst en bovenal met ’s Hemels Dienaars raad.

In ’t wufte Frankrijk moog’ men andre ilelfels leercn, Maar Flips moet Spanjes Rijk als Spaansch Monarch regeren.nbsp;De leer, die ’s Priesters hand in ’t ketterftrafFen fnoert,nbsp;Is reeds te veel. Mevrouw! door u hier ingeveerd.

ELIZABETH.

Een Franfehe Koning zou een Priester, zoo vermetel. Trof hem geen zwaarder ftraf, 'verbannen van zijn zetel.

FLIPS, ugM Spinola.

Ik eer , 6 Kardinaal, in u dien ijvergloed.

Doch oordeel, dat gij thands den Kroonprins onregt doet. En bleef al niet zijn naam van vlek en fmet ontheven ,nbsp;Ik heb hem Ebolij tot gids op z}j gegeven.

Mijn vaderhart ontkent dus Kareis feilen niet.

Ik weet het, waar zijn drift zich toe vervoeren liet:

Ik zag hem, aangevuurd door loze hovelingen,

Naar Napels fiaf en kroon met onbefuisdheid dingen;

En wie , zoo zeer als hij, de idem der heerschzucht hoort , Wordt niet dan al te vaak tot ilrafbre daên gefpoord.nbsp;Nogthands....

FIER.

-ocr page 15-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;7

VIERDE T o o N E E L.

FLIPS, ELIZABETH, SPINOLA,

DE PRINS VAN EBOLIJ.

FLIPS, tegen EboliJ.

Hoe, Ebolij? Gij hier? En wat berigten...,

EBOLIJ.

De blijde maar, 6 Vorst! dat de Afrikanen zwichten.

FLIPS.

Maar was niet ICarels jeugd aan uwe zorg vertrouwd? Waarom dan wordt gij hier en zonder hem aanfchouwd?

E B o nj.

Ec bleef, naar uw gebod, den Prins getrouw verzeilen. Doch ben hem, op zijn beê, een wijl vooruit gaan fnellen.nbsp;Opdat gij ’t heuglijk nieuws te vroeger hooren zoudt.nbsp;Daar hem het volksgejuich op ieder tred weêrhoiidt.

ELIZABETH.

Zoo moet de laster deeds voor ’t licht der waarheid zwichten. (Tegen Spinola.')

Herhaal nu, waar gij llraks den prins meê dorst betichten. Staaf, ftaaf nu, zoo gij kunt, de heillooze achterdocht,'nbsp;Die ge in des Konings hart zoó loos te zaaien zocht.nbsp;Of zwicht uw helfche wrok voor Kareis gloriepalmen ?nbsp;(Spinola werpt op haar een grimmigen blik,')

E B o L IJ.

Men hoort, waarheen hij trekt, den dank hem tegengalmen. De naam van Tweede Cid klinkt overal in ’t rond.

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ge-

-ocr page 16-

DE DOOD VAN KAREL,

Geheel zijn weg verfierde een bloemtapeet den grond.

De markten, waar flamb ouw en vreugdevuren blaken, Zijn keurig opgefierd. De venders, ja de dakennbsp;Zijn zwart van juichend volk, om hem te zien, vergaêrd;nbsp;Men dringt rondom hem heen en kuscht tot zelfs zijn paard.nbsp;Ook hoort men hier en ginds deez’ lofgalm aangeheven;nbsp;„ Zie Vijfden Karei in zijn kleinzoon ons hergeven!”

FLIPS, met opgekropten •wrevel.

Waarom begeert dat volk niet even luid den zoon,

In ’s vaders plaats, terftond te heffen op den troon ?

ELIZABETH.

Zou niet een volk, op eens van angst en fchrik ontheven, Den redder van het Land zijn vreugd te kennen geven ?

FLIPS , tegen Ebolij,

En toont hij nog gedaag dat heimelijk verdriet.

Hetgeen zijn fomber oog zoo lang bemerken liet?

Of kon dat volksgejuich zijn hart daarvan ontheffen?

EBOLIJ.

Die glorie fchijnt in ’t minst zijn boezem niet te treffen.

FLIPS.

En heeft uw fchanderheid tot hiertoe niet ontdekt,

Wat zulk een treurigheid in Kareis ziel verwekt?

E B o L IJ.

’t Is me alles tot dit uur een diep geheim gebleven, Geen enkel woord heeft me ooit het minde licht gegeven,nbsp;Offchoon hij deeds voor mij de teêrde vriendfchap voedt.

SPIN o LA.

Misfchien een liefdedrift, die in zijn boezem woedt?

ELI-

-ocr page 17-

treurspel.'

ELIZABETH, ter Zijde,

6 Hemel!

E B o L IJ,

’k Denk dit niet, en mag gerust vertrouwen , Dat dan ’t geheim voor mij niet waar’ bedekt gehouwen.

ELIZABETH.

Door vuilen haat en nijd zich fteeds te zien belaagd,

Is mogelijk de worm, die aan zijn zielrust knaagt.

Doch ’t fchijnt, dat, om ’t geheim van Kareis hart te weten.

Men reeds zijn krijgsbedrijf en glorie heeft vergeten.

E B o L IJ.

Daar is hij zelf

ELIZABETH, ter zijde,

Moog’ niets mijn zielsgeheim verraön! V IJ F D E T O O N E E L.

FLIPS, ELIZABETH, KAREL, SPINOLA,

DE PRINS VAN EBOLIJ, HOVELINGEN EN KRIJGSLIEDEN.

(Sommigen der Krijgslieden dragen Moorfche vaandels en flandaarden. Karei houdt een prachtigen Moor-fchen fabel in de hand,')

KAREL, voor Flips op eene knie vallende.

Ootmoedig bied ik u, 5 Vorst! de lauwren aan. Bevochten door uw heir op de Afrikaanfché roovren:nbsp;Trofeên, die uwe gunst ons roemrijk deed veroovreu;

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Tro-

-ocr page 18-

lO

DE DOOD VAN KAREL,

Trofeên, voor ’t hart van Flips te grooter van waardij . Als met geen bloed befmet van Spanjes heidenrij.

{Hij heft den Moorfchen fabel met beide handen op en legt hem vervolgende voor Flips neder.')

Het mogt mij bovendien op ’t veld der eer gelukken, Een Mauritaanfchen Vorst dit wapentuig te ontrukken;nbsp;En Karei legt met vreugd dat prachtig krijgsgeweer.

Als eerfteling zijns roems, voor ’s Konings voeten néér.

FLIPS.

Rijs op, rijs op, mijn zoon! Ik moet uw ijver prijzen. Blijf immer mij door daên die zelfde trouw bewijzen.nbsp;Betoon u dus geftaag, door zichtbre blijk bij blijk.

Een fteun der Christenkerk, een pijler van het Rijk. Herneem dan ook deez’ kling: hij fier’ voortaan uw zijde.

ELIZABETH, tegen Karei.

Vergun mij, dat ook ik aan u mijn hulde wijde!

Uw krijgsdeugd ftaaft de hoop, die Spanje van u voedt.

KAREL, met veel levendigheid.

Een hemelsch vuur. Mevrouw! ontvonkte mijn ‘gemoed.

FLIPS, met inwendigen wrevel.

Moge eens dat zelfde vuur, dat hier uw moed deed blaken, Dien moed voor ’t kettrenrot niet min ontzaglijk maken 1

KA REL.

Mijn leven zij gewijd aan ’t geen ik heilig acht.

ELIZABETH, tegen Karei.

Men kende uw klein getal en ’s vijands groote magt. En echter lag zoo ras de Mauritaan verflagen?

‘VVij hoorden Ebolij geen woord daarvan gewagen.

Deel

-ocr page 19-

treurspel. li

Deel gij ons alles meê. — Ik weet, de Kardinaal Is, even zeer als ik, begeerig naar ’t verhaal.

S PINOL A.

Een zegepraal, zoo groots behaald door Christen-benden , Op hen, die ’t heilgeloof en de eer der Christnen fchenden.nbsp;Wordt door de Kerk gewis op hoogen prijs gefield,nbsp;ELIZABETH, tegen Karei.

Ik bid dan, dat gij ons den loop des krijgs vermeldt.

KAREL.

Men we. t, dat op die flond, toen de Afrikanen landden, Geen ftaande legermagt in Spanje was voorhanden.

Ik trok een krijgshoop t’ faam en toog in allen fpoed Daarmede, op ’s Konings last, den vijand in ’t gemoet;nbsp;Ook merkten wij weldra, van Kartagenaas murennbsp;Tot Anqueterre toe, de Moorfche legervuren. ¦

Grenade, in vroeger tijd hun Rijks- en Zetelftad,

Scheen ’t punt, waar op men ’t eerst het oog geflagen had. Ik zocht, (en ’t kostte veel, de drift mijns volks te toornen,)nbsp;Hen onverhoeds, kon ’t zijn, bij ’t duister op te komen.nbsp;Geen vaan of veldftandaard ontplooide ik bij mijn drom.nbsp;Maar trok ftilzwijgend voort met ongeroerden trom.

’k Had weinig krijgers, die mijn fpitfche togt verzelden. Maar alle vol van moed, vergrijzd in de oorlogsvelden;nbsp;Ook kende in ons weldra het Afrikaanfclie rotnbsp;De teelt des Heldenilams, die hun de wiek geknotnbsp;En van Europaas grond hun vaadren heeft verdreven.

Bij Montemaior deed ik ’t fein ten aanval geven.

Zoo ftroomden wij op eens en welgemoedigd voort.

En reeds bereikten wij hun eerfte legerpoort,

Waar vóór wij ons op nieuw in digte rijen febaarden.

Eer

-ocr page 20-

12

DE DOOD VAN KAREL,

Eer zij van onze komst den minften blijk ontwaarden. Nu bragt ons krijgsgefchreeuvv den vijand op de been.nbsp;Doch tevens zag hij zich van allen kant beftreên.

En fchoon hij hier met kracht den aanval zocht te fluiten, En ginds door ’t grooter tal mijn benden in te fluiten,nbsp;De fiere Kastieljaan, bezield door d’ eêlften moed,nbsp;Drong, als een blikfem, in op ’t Moorfche roofgebroed,nbsp;Zoodat zij overal voor onzen arm bezweken,

En in hun legerplaats, die wel verfchanst was, weken, tiaar ftonden zij een wijl nog onverwrikbaar pal,

Tot dat, na feilen flrijd, en torenfchans en w’al Door ons vermeesterd werd. — Toen liet de Moor zijn vanen.nbsp;Zijn oorlogtuig en goud, ten buit der Kastieljanen,

Én zocht met angsigefchrei een toevlugt op zijn vloot; Doch daar ook wachtte hem gevangenfchap of dood.

Zoo ligt dan ’t grootfle deel des heirs, waarmed zij landden , Door ons geweer geveld, of draagt Kastieljes banden.

Ja van hun fcheepsmagt zelv’ bleef naauw een enkle kiel, Die niet, met volk en fchat, in onze handen viel.

’s Seguraas breede vloed, van lijken opgezwollen,

Schijnt met meer flatigheid langs Murcia te rollen.

En ’t fchuimend pekelnat van Alikantes ree Voert van ’t getaand gefpuis het overfchot naar zee.

ELIZABETH.

Te regt, dat, u ter eer, de lofgezangen klonken.

FLIPS.

Maar Hem, wiens hooge gunst de zege ons heeft gefehonken, En zonder wien de held daar vruchteloos naar tracht,nbsp;Zij ’t eerst en bovenal ons loflied toegebragt!

(^Alk vertrekken, behalve Spinola en Ebohj.')

ZES-

-ocr page 21-

treurspel; nbsp;nbsp;nbsp;13

ZESDE T O O N E E L.

SPINOLA, EBOLIJ.

E B O L IJ.

Hetgeen Elizabeth ii ftraks heeft toegedreven ,

Kan van haar gunst voor u geen vleiend denkbeeld geven. Niet tegen mij alleen is dan haar haat gefigt?

SPINOLA.

Zij hoont mij , waar zij kan, voor ieders aangezicht.

Ze is tegen mij niet min, dan tegen u, ontfteken:

Dit tuigt haar bitfché taal; ook laat zij ’t niet bij fpreken. Niet lang geleden deed CarafFa mij verdaan,

Hoe rusteloos zij tracht, tot zelfs in ’t Vatikaan,

• Mij ’t opperde bewind van Spanjes Kerk te ontrooven. Hij echter kwam in tijds die woelingen te boven.nbsp;Verbindend mijn belang met Romes eigen zaak.

Mijn dand, zoo fel gehoond, eischt wraak, gedrenge wraak. Doch wat haar af keer mij al euvels zocht te brouwen,nbsp;Den Kroonprins moet ik voor nog grooter vijand houwen.nbsp;Ook toont hij zich daarbij den vriend van Neêrlands Staat,nbsp;En Nasfau pleegt met hem door zendelingen raad.

Wij moeten, Ebolij! ons, meer dan ooit, vereenen. Schenk mij uw hulp, ik wil de mijne aan u verkenen.

E B o L ^J.

Ik zou Elizabeth met vréugd vernederd zien,

En bid u zelfs, om mij daartoe de hand te biên.

Mijn Wraak heeft duizendwerf haar ondergang gezworen, ’k Had, hing het af van haar, en daat en rang verloren.nbsp;Zij gaf mij ieder dag van af keer blijk op blijk,*

Van

-ocr page 22-

14

DE DOOD VAN KARÉL,

Van dat ze als Koningin verfcheen in ’t Spaanfche Rijk: Maar ik... zou ik...

SPINOLA.

Ga voort.

E B o L IJ.

Des PrinfeU hoofd belagen? Ik, die veeleer mijn hoofd voor zijn behoud moest wagen?nbsp;Vergeet gij, wat hij is ? ,... Mijn kweekeling, mijn vriend.

SPINOLA.

Heeft daarom zijn bedrijf te minder ftraf verdiend? Beitaat hij ’t niet, den voet Toledo dwars te zetten?nbsp;Verminkt hij niet den klem der Inkwifitie - wetten ?nbsp;Weêrftreeft hij niet gellaag ’t gezag der Geestlijkheid?nbsp;Bezint ge u wel naar eisch, voor wiens belang gij pleit?nbsp;Of meent gij, zoo de Prins ten zetel wordt verheven.nbsp;Dat niemand uvv gedrag hem zal te kennen geven.

Noch melden, hoe gij fteeds zijn gangen hebt befpied, En, wat hij deed of fprak, aan Koning Flips verriedt?

EBOUJ.

\ Mag zeker dat gevaar niet voor mij zelv’ bedekken.

SPINOLA.

In de eerfte plaats zoudt gij zijn wraak ten offer ftrekken.. Of maakt ge in dat geval nog op zijn vriendfchap ftaat?

E B o L IJ.

Die vriendfchap werd veeleer de. bron van feller haat.

SPINOLA.

Bedenk daar tevens bij, wat Rome ftond te wachten; Hoe ’t kettrendom weldra vermeerderen, wat krachten

Het

-ocr page 23-

T REURSPE 15

Het dwaalgeloof ook hier verkrijgen zou, zoo hij Zijn vader volgen mogt in de opperheerfchappij.

Verbeeld u, Ebolij! verbeeld u ’t magtig Spanje Met Saxen naauw vereend, eenftemmig met Britanje ;nbsp;Wat meer is, toegedaan ’t Smalkaldisch vloekverbond,nbsp;En ’t Roomsch Altaar verfchopt ook zelfs van onzen grond....nbsp;Het is uw zelfsbelang, het is ’t belang van allen,

Dat, met Elizabeth, men Karei ook doe vallen.

EBOLIJ.

Zijn krijgsbedrijf, zijn roem....

SPINOLA.

’t Verhaal, door u gedaan.

Blies de achterdocht van Flips op ’t allerhevigst aan,

En moet tot Kareis val het zekerst voetlpoor banen.

Ook is de veldheersftaf bij ’t heir der Kastieljanen,

Naar mijn geheim befcel, door Flips hem toebetrouwd. Hoor flechts, hoe ik de zaak van voren had befchouvvd!nbsp;Het zij hij, door ’t geweld der Mooren wierd verflagen.nbsp;Of op des vijands heir de zege weg mogt dragen.

Hij kon in geen geval den valftrik ooit ontgaan....

Zijn neêrlaag bood terftond het zekerst middel aan, (Geheld ook, dat hij niet op flagveld kwam te fneven,)nbsp;Om bij het volk zijn naam een zwaren krak te geven.nbsp;En bij de Priesterfchap hem in nog feller haatnbsp;Te brengen, door ’t vermoên van ontrouw en verraad,nbsp;Waarvoor ook reeds bij haar een aantal gronden lagen,nbsp;Zoo (Jat zij. heden nog zijn opontbod deed vragen.

Doch viel het anders uit en mogt de Kastieljaan,

Door krijgsbeleid en moed, des vijands heir verflaan.

Die zegepraal moest Flips, door argwaan fteeds gedreven,

Voor

-ocr page 24-

i6 DE DOOD VAN KAREE,

Voor Kareis ftoutcn geest, nog meer dan ooitj doen beven» Waar de afgunst bovendien haar rol bij fpelen kon.nbsp;Vooral in zulk een Vorst, die nooit een lauwer won.

EBOLIJ.

’t Ontwerp is loos beraamd; doch zult gij niet U' zelven, Indien het falen mogt, een wisfen afgrond delven ?

SPINOLA.

Gij denkt niet, welk een haat des Konings oog verblindt.

E B o L IJ.

Maar ’t Kastieljaanfche volk, dat Karei teêr bemint?

SPINOLA.

Die liefde voor den Prins, zal mij geen palen zetten. De Kerkban is een knots, die alles/ kan verpletten.

E B o L IJ.

Neen, Spinola! hoe groot uw magt en invloed zij,

Dit tijdftip dient u niet. Men kavel’ liever tij En toeve voor het minst, tot andre omftandighedennbsp;Den geest des volks, ...

SPINOLA.

Ik blijf ’t gekozen pad betreden. Geen weiff’len bij een doel, als dat, waar ik naar tracht:nbsp;Ellendig, wie daar bij op tijd of toeval wacht.

De Kerk moet van een pest, als Karei, zijn ontheven: Zijn ondergang fta vast! Kan iets mij nog weêrftreven.nbsp;Het is Elizabeth. Om haar bekoorlijkheênnbsp;Wordt zij liiaar al te veel door Flips nog aangebeên.

E B o L IJ.

Elizabeth is niet, gelijk voorheen, te vreezen.

Des


-ocr page 25-

*7

TREURSPEL.

Des Konings minnedrift, hoe vurig ook voor dezen,

Is fcdert lang bekoeld. Ja, ftond het in zijn hand.

Hij floot misfchien weldra een nieuwen huwlijksband.

SPINOLA.

Wat zegt gij ? Flips gezind tot nieuwe minnarije?

En wie....

E c o L g.

De Rijks vorstin....

SPINOLA.

Ga voort EBOLQ.

Van Hongargc,

Hij heeft mij tot dit uur wel niets daarvan vertrouwd . Hoezeer hij anders nooit voor mij verholen houdt,

Hetgeen zijn zinlijkheid of wellust moog’ belezen;

Doch ’k zie zijn boezem door. Ja; ’t waar’ hem dienst bewezen. Bood iemand hem een raad of gunflig middel aan.

Om van zijn Gemalin zich wettelijk te ontflaan.

Ik fterk hem bovendien behendig in ’t vermoeden,

Dat zij nog in ’t geheim voor Karei min bleef voeden:

Dit tergt zijn jalouzij, zoodat Elizabeth,

Of vroeg of fpade, loopt in ’t haar gefpannen net.

Maar de Erfgenaam der kroon, de blijde hoop van Spanje,. ...

SPINOLA.

De fteun van ’t wangeloof, de halsvriend van Oranje,

De vijand van ’t altaar....

EBOLg.

Ach, Spinola! bezin,

Hoe Kareis jeugd...;

-ocr page 26-

i8

PE DOOD VAN KAREL,

SPINOLA.

Ik zelf verweer de Koningin , Indien gij van den zoon uw hart niet af wilt trekken.nbsp;Hij zal zich evenwel voor onze roê niet dekken.nbsp;Beproef dan, hoe gij ’t best den u bekenden haatnbsp;Der Moeder, zonder hulp der Geestlijkheid, ontgaat.nbsp;{tlij yery/ijdert zich met drift; Bbolij volgt hem.')

Einde van het Eerjlc Bedrijf,

TWEE-

-ocr page 27-

TREURSPEL. 19

TWEEDE B E D R IJ F., Het Tooneel verheelt eene Gaanderij.nbsp;EERSTE TOONEEL.

DE GRAAF VAN BERGEN, DE HEER VAN M O N T IG N

MONTIGN^f.

ij hebt de maar verdaan van Kareis triomferen?

BERGEN.

Die jongling fchijnt bedemd, om Koning Flips te keren,

Is niet die wreede ziel ten eenemaal verblind,

Hoe ’t best een Oppervorst de harten aan zich bindt.

MONTIGNg.

Gij weet toch uit hetgeen mij Hoorne heeft gefchreven,

Hoe Flips het knellendst wee alreeds heeft opgeheven.

BERGEN.

Zoo gunffig wordt door mij dat fchrijven niet befchouwd. Neen; vlei u niet zoo ras.

MONTIGNIJ.

‘ nbsp;nbsp;nbsp;’t Gedrag, dat Alva houdt.

Bevestigt, wat ons hier des Konings Raad deed hooren.

Hij heeft geen andre last, dan ’t oproervuur te fmooren. Niet de allerminite fchijn van ftrengheid merkt zijn daên.

B a nbsp;nbsp;nbsp;BEX-

-ocr page 28-

*0

DE DOOD VA N KAREL,

bergen.

En zou mij dit terftond van alle vrees ontflaan? monticnij.

Het waar belang van Flips is vrede en rust te ftichten.

bergen.

Men ziet de Vorsten vaak het tegendeel verrigten Van dat, waar ’s volks geluk en hun belang voor pleit.nbsp;Wie wèet, wat jammerwee die zoete zang bereidt?

Mij dunkt, ik zie den Vorst, zoodra hij flechts hoort fpreken Voor ’s Nederlanders zaak, van grimmigheid verbleeken,nbsp;En, met een valfchcn lach op ’t anders ftuursch gelaat.nbsp;Een doel vermommen, waar zijn ziel van zwanger gaat.nbsp;En zeg mij bovendien, waarom ons tot op hedennbsp;Geen pleeggehoor vergund, hoe dringend ook gebeden,nbsp;En ’t hooren van ons pleit hardnekkig fteeds ontgaan?

MONTIGNIJ.

Men heeft ons dat gehoor dit uur toch toegeflaan. Geloof mij, Alva moet alleen het beeldenbreken,

De fchennis van ’t altaar, en ’t leed der Priestren wrekenj Doch wat nog bovendien bij ons misdreven is.

Daarvoor fchenkt hij, in naam van Flips, vergiffenis.

BERGEN.

Vergiffenis?.... Gij uit dat fchandwoord zonder beven? Wat kan hij bovendien aan Nederland vergeven?nbsp;Vergiffenis ? Waarvoor ? Omdat men , warsch van dwang ,nbsp;Bedaard zich hooren liet voor ’t algemeen belang?

Een'adder, Montignij! ligt onder ’t gras verfcholen.

Ach , dat ik in mijn vrees, bij de uitkomst bleek te dolen! Doch alles, wat ik zie, verkondigt nieuw verraad.

MON-

-ocr page 29-

21

t R E U R S P E L.

M O N T I G N IJ.

Wat baat hem onze ramp ? En Ls niet Neêrlands Staat De beste fteun en flut voor Spanjes alvermogen?

Wat doelwit zou de Vorst met zulk een list beoogen?

BERGEN.

Vraag nooit, wat zulk een Vorst, als Koning Flips, bedoelt. Hij houdt zijn oogmerk (leeds met duisterheid omwoeld.nbsp;Geen Staatsman, hoe gefpitst, kon immer uit zijn trekken,nbsp;Hetgeen zijn ziel verlangt, met zekerheid ontdekken.

Zoek vrij, hem jaren lang met aandacht gaó te (laan,

Hij weet, in list volleerd, den Icherpften blik te ontgaan. Een driftenheir beheerscht het hart der fterveüngen,nbsp;Waardoor ’t, nu hier, dan daar, zich buiten ’t fpoor laat dringen;nbsp;En weet men, wat het meest Ir.in zielsverlangen wekt,

De lleutel tot hun hart is mede ras ontdekt;

Maar nimmer nog heeft Flips zijn doel door drift verraden. Wat ried hem in het bloed zijns onderdaans te baden?

Zou ’t godsdienstijver zijn? Geloof dat fprookje nooit:

De godsdienst is het mom, waar zich zijn list meê tooit; Want wierd hij inderdaad door godsvrucht aangedreven.

Hij zou zich niet zoo blind der wellust overgeven.

Of zet hem willekeur en loutre dwangUist aan,

Waarom verdrukt hij dan den (laaffchen Kastieljaan,

Gedwee in ’t hardde juk; die, zonder fchijn van klagen, 1 In alles willig buigt voor ’t vorstlijk welbehagen?

Neen, hoe gematigd thands Toledoos lastbrief fchijn’.

Een hart, als dat van Flips, moet-ons vijandig zijn.

Tv wensch hierom te meer naar ’t vaderland te keeren.

Laat ons nog dezen dag een vrijgelei begeeren;

En gunt men ons dien wensch, ik zet, zoo veel als gij,

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Het

-ocr page 30-

22

DE DOOD VAN KAREL,

Het denkbeeld van bedrog dit oogenblik ter zij;

Maar hoop geen wederzien van vaderland en magen , Indien ons door den Vorst die beê wordt afgeflagen.

TWEEDE T O O N E E L.

DE PRINS VAN EBOLIJ, DE GRAAF VAN BERGEN, DE HEER VAN MONTIGNIJ.

MONTIGNIJ, tegen EboUj.

Zijt' welkom!

BERGEN.

Karei heeft der Mooren heir vernield ?

EBOLIJ.

Met Vijfden Kareis moed en koenen raad bezield.

Heeft hen mijn voedfterzoon gevangen of verflagen.

Men hoort, heel Spanje door, van ’sPrinfen lof gewagen.

BERGEN.

Geloof mij , Ebolij ! in Spanje niet alleen Wordt Spanjes Erfgenaam gevierd en aangebeön.

EBOLIJ.

Men zou ligt Nederland weldra in rust aanfchouwen,

Mogt Flips’t beheer diens Lands den Kroonprins toevertrouwen?

BERGEN.

Gewis! Doch zonder hem wordt ook de rust herfleld: Men blijv’ zijn eed getrouw, betoom’ het driest geweld.nbsp;En doe de veiligheid met vrijheid wederkeeren:

Men hoorde ons van den Vorst niets meer, dan regt,begeeren.

E BO'

-ocr page 31-

23

T R E U R S F E L.

E 13 0 LU-

Toledoos zacht beftiuir, zijn minnelijk gedrag

Legt ’sKonings goeden wil voor Neérland aan den dag.

BERGEN.

Het fchijnt zoo inderdaad. Maar zeg mij, zoo de Koning Met Neêrland niets bedoelt, dan vrede en gunstbetooning,nbsp;Waartoe dan ’t magtig heir, dat Alva vergezelt ?

EBOLU*

Wat vraag!.... Wijl Margareet het doemenswaard geweld. Gepleegd aan Priesterfchap en choorfieraad en kerken,

Door haar gezag alleen kon ftralFen, noch beperken ,

En ieder dag op nieuw het onbefuisd gemeen,

Zoo ’t niet geteugeld wierd, kon brengen op de been.

Dat heir is dus beftemd, om ’t fchuim des volks te toornen: Of kent gij iets, dat, meer dan oproer', is te fchrooraen?

BERGEN.

Maar heerschzucht wil te vaak voor oproer door doen gaan, Wat wettelijk voor regt en vrijheid werd beftaan.

Zij zal in ’t edelst doel, in ’t loflijkst onderwinden j Weêrftreeft het flechts haar zin, terdond een misdaad vinden;nbsp;De kleinfte tegenfpraak befchouwt zij als een hoon.

Zij wil, dat alles bukke en buig’ voor haar geboón;

Ja, dat een volk gedwee ten fpel der bloeddorst ftrekken En, als het weerloos lam, hem zelfs de hand zal lekken,nbsp;Die bijl en moordpriem flijpt, waar ftraks die wreede handnbsp;’t Onnoozle dier meê wroet in ftrot en ingewand.

EBOLIJ.

Befchouwt ge ook even zoo het gruwzaanl beeldenftormen?

-ocr page 32-

DE D O O 0 VAN KAREI»

BERGEN.

Geen ftervling mag van mij dat honend denkbeeld vormen. Maar zon het oproer zijn, wanneer men driest geweld,nbsp;Door koen beleid en moed, krachtdadig palen fielt ?nbsp;Wanneer een volk, gezweept door dwangziichts ijzren roede»nbsp;Het martlen om ’t geloof en vreemde plondraars moede,

Het weeren van dat leed den Vorst eerbiedig vraagt ? Wanneer het door den trots eens vuigcn hoops geplaagd,nbsp;(Een hoop, in wederwil van ’t geen men had bedongen,

In flaats- en krijgsbeftuiir meinedig ingedrongen,)

Dier fchennis weêrfland biedt, des landzaats vegt verweert. En, voor zoo fchoon een doel, gevaar en dood braveert?nbsp;Wil Flips, (cn ’t is zijn zaak,) ’t gebeurde doen vergeten.nbsp;Hij boor’ de Item des regts en boei niet meer ’t geweten.nbsp;Of leent hij langer nog aan kwaden raad het oor.

Men graaft, aleer men zwicht, en dijk en dammen door. En geeft geheel het land op nieuw ten buit der baren.

Zoo zal hij in het eind, doch dan te fpade, ontwaren,

Dat geen geweld, hoe groot, een volk in boeien knelt.

Zoo 't eens zijn regten kent en prijs op vrijheid ftelt.

E B O L If.

’k Beken, dat edel vuur, waarvan ik ii zie blaken,

Doet ook in mijne borst de vrijheidsmin ontwaken;

Gij overtuigt gewis den Vorst door zulk een taal.

Hou moed; bedwing u niet: hij nadert reeds de zaal.

-ocr page 33-

TRCüRSPE 25

DERDE T O O N E E L.

'i’

FLIPS, SPINOLA, DE PRINS VAN EBOLIJ, ÖE GRAAF VAN BERGEN, DE HEER VAN MON-TIGNIJ , HOVELINGEN, GEESTELIJKEN,nbsp;PAADJES, LIJFWACHTEN.

FLIPS, zich in eeneti armflotlplaatfetide.

Wat reden fpoorde u aan, dit plceggehoor te vragen ?

Wat wenscht gij van mijn gunst ? Wat hebt gij voor te dragen , Terwijl alreeds de beê, der Landvoogdes gedaan,

Voor verre ’t grootfte deel door mij is toegeftaan?

BERGEN.

We ontvingen wel berigt, dat gij ’t verzoek der Eedlen, Aan vrouw Margreet gedaan, en met den naam van beedlennbsp;Beftempeld door uw Raad, goedgiinftig hebt verhoord;nbsp;Maar de oorzaak , die ons t’ faam naar Spanje heeft gefpoord.nbsp;Het fchrift, bij onze komst u plegtig aangeboden,

Die ware fchilderij van ’s Nederlanders nooden.

Behelst, gelijk gij weet, 6 Vorst! oneindig meer.

Ik fmeek dus, als Gezant, aleer ik wederkeer’,

Te hooren, wat door u daarop mag zijn befloten.

FLIPS.

Indien het Neêrlandsch volk, vooral indien uw Grooten, zucht naaf riieër gezags, op loos beleid gefpitst,

Den wrevelmoed gekweekt, de muitzucht aangehitst.

En Keizer Kareis gunst met ondank heeft vergolden,

De welverdiende ftraf wierd vrij- en kvvijtgefcholden,

ZaVL dan nog niet genoeg , naar dat gij beide meent,

Bs nbsp;nbsp;nbsp;Of

-ocr page 34-

af)

DE DOOD VAN KAREL.

Of itie-er, daa ’t geen men ooit dorst hopen, zijn verleend ? Of houdt men mij misfchien naar regt daartoe verbonden ?

BERGEN.

Herftel van regt en wet, verbroken en gefchonden,

Is alles, wat door ons eerbiedig wordt gevraagd:

Niet van vergiffenis wordt bij ’t verzoek gewaagd.

’t Is billijkheid, ’t is trouw aan eden , aan bedingen....

FLIPS.

Dit was van ouds de leus van Neêrlands muitelingen.

BERGEN.

De Nederlander, Vorst! (verfchoon mijn vrije taal!) Verdiende nooit van u een birsch en Itraf onthaal.

Zijn klagten, waar uw Hof het oor voor hield gefloten, Zijn niet uit bandloosheid of wrevelmoed gefproten.

Zoo zacht en koel van aart, als fchrander van beleid. Verliet hij zelden ’t fpoor van rede en billijkheid;

En taaij geduld is een van ’s volks karaktertrekken.

Doch wil men hem den dwang ten fpeelbal doen verftrekken, Of waar het, hoe dan ook , zijn driebre vrijheid geldt ,nbsp;Daar heeft hij ’t leven veil ter fnuiking van ’t geweld.

Dit is door menig Vorst te deerlijk ondervonden.

Uw Groote Vader zelfs heeft nooit zich onderwonden.

Het Nederlandfche volk te trappen met den voet.

Men zag integendeel hem vaak den overmoed En onverdraagbren trots van Spaanfche Hovelingen,

Te regt bij ons gehaat, met kracht en klem bedwingen; Ja, doelde hij misfchien op onbepaalde magt.

Zijn wijsheid had er nooit in Neêrland naar getracht.

Om willekeur aldaar als kroonregt in te voeren.

Hij wist te wel, wat kracht dat Land heeft in zijn moeren.

En

-ocr page 35-

TREÜRSPEL.

En hoe de Batavier, tot wederftand gefard ,

Met onbezweken moed, de doodsgevaren tart.

Waar zijn de Belgen toen van eed en pligt geweken ?

Waar is toen niet hun trouw dien fchrandren Vorst gebleken ? Waar Ichoorden zij in nood zijn troon niet met hun geld?nbsp;Waar niet door heldendeugd zijn glorie in het veld?

FLIPS.

Staak vrij dien woordenpraal! Of meent gij Flips te leeren, Hoe hij, als Opperheer, zijn volken moet regeeren?nbsp;Verlieten perkament, den Vorsten afgeperst,

Zie daar den ijdlen waan, waarop ge uw eifchen vest!

Of wilt gij Kareis Zoon den onderdaan doen vragen.

Wat wijzen van beftuur hem al dan niet behagen?

Uw Adel , ’t muitend volk , gij zelf verwacht dit niet Van Spanjes Rijksmonarch, in wien ge uw Meester ziet.

BERGEN.

De Batavier erkent een Opperhoofd, geen Meester.

De prachtige eik befchut en fceunt den lagen heester.

En deze vlecht gerust zijn fpruitfels om hem heen;

Maar neigt een tak des eiks te verre naar beneên,

Zoodat de plant zich voelt in fchot en bloei bedwingen.

Zij weet door ’t digte loof behendig heen te dringen , Totdat de vrije lucht haar toppen weêr verkwikt.nbsp;Waardoor, van lucht beroofd, die tak weldra verftikt.

Deez leenfpreuk.....

FLIPS.

Strekt, om mij met wederftand te dreigen. montignij.

Geenszins; maar om uw hart, kan ’t zijn, daartoe te neigen,

Waar

-ocr page 36-

28

DE DOOD TAN KAREI/,

Waar handvest, waar verdrag ons billijk regt op geeft,

En geen uw eigen mond weleer bezworen heeft.

FLIPS.

Geen handvest of verdrag kan ooit aan ketters baten.

Ik kies veeleer ’t gemis der Nederlandfche Staten,

Ja ’t derven van mijn kroon en gantfche heerfchappij,

Dan ’t heerfchen over Land, befmet door ketterij.

BERGEN.

Het grootfte deel des volks, zoo boos bij u belasterd,

Is van der vaadren deugd noch ’t waar geloof verbasterd. Maar heeft een feilen fchrik van de Inkwifitie-roê,

En fteekt, (gewetensdwang, nog meer, dan immer, moê,). Wordt niet die vlam gedoofd, weldra de kam naar boven,

’t Zij ’t Luther, of Kalvijn, of Rome moog’ gelooven.

Ik- fpreek voor uw belang. Ik bid u, hoor mijn raad ;

De raad eens fchepelings komt foms den loods te baat.

FLIPS.

Hij fneev’, wie van ’t geloof der Kerk is afgeweken!

Indien het ooit mijn Rijk aan beulen kon ontbreken.

Met wellust nam ik zelf en zwaard en ftrop ter hand.

En maakte, God ter eer, dat helsch gebroed van kant.

Ja, liever moge Euroop het onderst boven keeren.

Dan dat in eenig Land de ketters triomferen.

Wie pleit voor ketters, is befmet met hun venijn:

Ik duld geen wangeloof, en ’k zal gehoorzaamd zijn.

BERGEN.

Men moog’ mijn trouwen raad met fpot en fclhmp belooncn, ’t Gefchiedblad kan , voor mij, ,u overtuigend toonen,

Wat vaak den Vorst verwacht, die toomeloos geweld

Ea

-ocr page 37-

triurspel. nbsp;nbsp;nbsp;29

En loutre willekeur tot wet en regelt ftelt.

Befchouw den oceaan , dien Koningen bevaren;

Befchouw hem uit gewijde en ongewijde blaêren; Befchouw dien breeden plas, met wrakken overfpreid,

En oordeel, waar in ’t eind de dwinglandij toe leidt.

SPINOLA.

Is ijver voor ’t geloof dan dwinglandij te heeten?

BERGEN.

*t Geloovea is een zaak van ieders vrij geweten.

Hoe doenienswaard een zaak geloofverzaken zij, Gemoedsdwang blijft altijd de vvreedile tyrannij.

FLIPS.

Al ’t kwaad uws vaderlands fproot uit geloofverzaken.

BERGEN.

Ik onderzoek liefst niet, waar ’tvuur door floeg aan’tblaken; Doch ’t averegtsch beleid van Perenot heeft veelnbsp;Daaraan te weeg gebragt: misfchien het grootfte deel,

SP IN o LA.

Hoe nu?.... Dien Kardinaal de gruweldaên te wijten. Waardoor zich Nederland zoo lang van een zag rijten ?nbsp;Doch ja , hij draagt misfchien gedeeltelijk de fchuld:

Hij oefende te lang een uitgerekt geduld Met Eedlen, tuk op magt, met ketters en hun vrienden jnbsp;Die, zonder onderfcheid, de ftrengfbe ftraf verdienden.nbsp;Had hij zich regt verfchaft bij d’ eerften fchijn van hoon.nbsp;Uw volk had nooit den Vorst geftoken naar de kroon.nbsp;Ceftrengheid kan alleen bij wreevle muiters baten.

ker.

-ocr page 38-

Hi

30

DE DOOD VAN KAREL,

BERGEN.

Wat hoor ik ? Hij geduld ? Die Kerkvoogd zoo verwaten, Die huichelaar, wiens list, wiens eeuwig vloekbre raad.nbsp;Wiens boos, wraakgierig hart zoo duur aan Neórland ftaat?nbsp;Wiens weeldrig hofgezin bij ieder aanftoot wekte?

Wiens pralerij te regt ten doel der fpotzucht ftrekte?

Zeg liever, nevens mij, dat Perenot alleen De bronwel is geweest van buitensporigheên.

Beledigd door zijn trots, inhaligheid, en tergen.

Kon de aangefchonnen haat zich langer niet verbergen, Klaar vroeg, geprikkeld door de ruwheid zijns onthaals.nbsp;Met reden *t opontbod diens trotfehen Kardinaals.

Hierdoor, nog meer dan ooit, tot wrevelmoed gedreven, Heeft ileeds zijn logenpen ens misdaón aangewreven ,

En zoekt, uit Rome zelfs, nog even loos als valsch, Den Adel al ’t gemor te fchuiven op den hals.

FLIPS.

Wat ftoutheid! Zal men dus een Dienaar Gods onteeren , Ja, in mijn bijzijn zelfs, de muiterij verweeren?

BERGEN.

Ik leerde mijn gevoel door opgefmukte reón.

Waarbij de waarheid lijdt, vernisfen noch bekleên.

Wie vvaren zij, die u het meest, als trouwe vrienden, Tot Frankrijks breideling, met goed en leven dienden?nbsp;Waar heeft de wereld ooit een heldendrom gezien.nbsp;Getrouwer aan zijn Vorst, dan Neêrlands Edelliên ?

SPINOLA.

Nog


Wier ketterij ’t geloof naar ’t harte heeft gedoken En, muitend tegen God, altaar en beeld verbroken.

ê

-ocr page 39-

TREURSPEL.

BERGEN.

Nog eens: dit was ’t gevolg der Inkwifitie-vlam,

Die ’s Keizers wijs beleid haar grootfte kracht ontnam. Wie haar weêr barnen deed, is ’t meest aan ’t onheilfchuldig.nbsp;Ik bleef der Kerk getrouw; ’k geloof, belijde, en huldig’nbsp;Haar reine leer, en volg de dienst van ’t Roomsch Altaar;nbsp;(De Godheid hoort mijn taak)* •• • Ik eer de Priestrenfchaar,nbsp;Zoover zij, onbefmet en vrij van vuile zeden,

Hetgeen zij andren leert, volftandig na blijft treden. ’k.Heb tegen Luther,en Kalvijn mij aangekant.

Mijn Godsdienst voorgeflaan, waar die werd aangerand;

Doch evenzeer gewraakt, door boei of martelingen,

Wat ik voor waarheid hield, aan andren op te dringen. Ook is , naar mijn begrip, veeleer die zielendwangnbsp;Nadeelig voor de Kerk, dan goed voor haar belang.

Wat baat het, met den mond een dwaalgeloof te fmooren. Wanneer het in de ziel blijft wortlen als te voren?

Wat baat het, dat de tong met woorden iets belijdt. Zoo lang nog in ’t geheim het hart daartegen ftrijdt?nbsp;Ook deed, (dit moest, helaas! ons de ondervindingleeren ,)nbsp;Het kettermoorden zelfs der kettren tal venneeren.

MONTiGNtj, tegen Bergen.

Wij hebben aan de pligt, ons opgelegd, voldaan,

En duidelijk genoeg des Konings wil verftaan,

Zoodat wij hier niets meer met nut verrigten kunnen. '''V’elaan dan, weérgekeerd, wil Flips het ons vergunnen!

bidden dus, h Vorst! dat ge ons uit Spanjes Staat, Van vrij gelei voorzien, naar Neêrland keeren' laat.

FLU'S.

Indien ik Bergens taal naar eisch wilde overwegen,'

Door

-ocr page 40-

3*

DE DPOD VAN KAREL,

Dcor hem wierd zeker nooit een vrijgelei verkregen;

Een taal, die al te zeer naar oproerkraaien zweemt.

SPINOLA.

Al wie, als hij, de Kerk haar fleutelmagt beneemt.

Haar ftrijden voor ’t geloof zoo openlijk durf doemen. Hem mag men kettervriend, w^~ méTr-jis ,' ketter noemen.nbsp;Gij hoordet ook, ó Vorst! wat kwaads hij u voorfpelt.

FLIPS.

Mijn heerfchappij ftaat vast: ik ducht geen muitgeweld, De Hemel zal de kroon befchermen op mijn hairen.

(Tegen Bergen en Montigntj.')

Gij kent mijn wil, gaat dien aan Neérlands volk verklaren.

(Tegen EhoUj.')

Men fteir hun, Ebolij! het vrijgelel ter hand.

BERGEN, onder het heengaan.

Verleen uw gunst, ó God, aan ’t lijdend Nederland!

(Bergen en Montignij vertrekken; ook verv/ijderen zich, op eenen wenk van Flips, de Lijfwachten ennbsp;het verdere gevolg,')

VIERDE TOO NE EL.

FLIPS, SPINOIA, EBOLg.

SPINOLA.

Die Bergen voert een taal, zoo ftout, zoo overdreven;

En Flips wil hem verlof tot wederkeeren geven?

FLIPS.

Gelooft ge mij zoo dwaas ? i Ik dus mij zelv’ verraên ?

Hua

-ocr page 41-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;33

Hun beider dood ftaat vast: zij zullen hier vergaan, iir moéstquot;lïög''voorquot;mijn Tiartsgeheim verzaken.nbsp;Om ’t niet aan ’t muitrenrot te vroeg bekend te maken.nbsp;Mijn wraak, mij zelv’ ten fpijt, uit noodzaak uitgefteld,nbsp;TrefFe eens, om ’t lang verwijl, met dies te meer geweld!nbsp;‘Ik wil, bij de eer der Kerk, mijn kroon ook bloedig wreken.nbsp;Gij ziet weldra ’t verbond diens wreevlen hoops verbreken ,nbsp;Wiens haatlijk bedelfchrift, geleverd aan Margreet.

Het meest den moedwil ftookte en ’t volk ontvlammen deed. Toledo houdr hiertoe, met. onvermoeide zorgen.

Zijn heimelijke last, ook voor Margreet, verborgen,

. Opdat hij al ’t gebroed te wisfer flag bereid’.

Eén aantal ziet zich nog met .mijne gunst gevleid.

Hij blijft ook nog die gunst aan Hoorne en Egmond toonen, Om Nasfau, nevens hen, naar Brusfêls mutir te tronen,nbsp;. Waar allen, zoo ik hoop, het ftraffchavot verwacht,nbsp;i Doch ’t misfen van berigt ontrust mij dag en nacht!

Ik zie verlangend uit, of’ii^oBéltjk'-^p moog’ dagen. gt;¦ Ook voel ik mij gedrukt door Alvaas vroeger klagen.nbsp;Dat hij zich in ’t geheim van hier gedwarsboomd ziet;nbsp;Ja, dat mijn eigen Hof den muitling bijland biedt:

Doch zulk een gruweliluk gaat mijn begrip te boven.

spinola.

Bcvreemt u dit zoo zeer?

FLIPS.

Ik kan het niet gelooven.

Wie Van mijn hofgezin, of eer, wat Kastieljaan Kan ooit genegen zijn, om ketters bij te ftaan?

spinola.

Zij zijn er; doch wie durf....

C nbsp;nbsp;nbsp;flips.

-ocr page 42-

mm


34

DE DOOD VAN KAREL,

FLIPS.

Wie zou zich zoo vergeten ? Spreek, Spinoli! Gij fchijnt iets meer daarvan te weten.

SPINOLA.

!Wie pleitte voor dat volk hier va^ op hoogen toon?

FLIPS.

Hoe nu? Verdenkt gij dan den Erfgenaam der kroon?

SPINOLA.

De muiter vest op hem een onbepaald vertrouwen.

EBOLg.

Mogt Nederland flechts niet op grooter bigftand bouwen!

FLIPS.

Op grooter bijitand?

BBOLQ.

’k Sprak misfchien alreeds te veel; Het zwijgen voegt hier best.

FLIPS.

EBOLIJ.

Ik ben welligt bedrogen. Ook mint gij, die ’k bedoel, als d’ appel uwer oogen.

FLIPS.

’k. Verfia UW meening. Ja, ’k erken, dat menigmaal Elizabeth mij heeft geërgerd door haar taal;

Maar nooit is mij een fchijn of fchaduw voorgekomen. Dat aan een ftaatsverraad door haar was deel genomen.

EB o-

-ocr page 43-

TREURSPEL.’ nbsp;nbsp;nbsp;35

EBOLIJ.

Ik hoorde ook niets daarvan, dan bij gerucht alleen,

En tel het nevens u bij de onwaarfchijnlijkheên.

spinola.

De vriendfchap, die haar hart voor Karei blijkt te voeden, Is ligt geheel de bron, de grondflag van ’t vermoeden,nbsp;Alsof zij Neêrlands zaak misdadig voor zou ftaan,

Alleen omdat de Prins dat Land is toegedaan.

FLIPS, nadenkend.

En echter .’t bon wel zijn. Een vroegere betrekking Geeft aan haar hart misfchicn maar al te veel die ftrekking.

EBOLIJ.

Wat ze ooit als minnares voor Karei heeft gevoeld,

Is door ’t befèf van pligt, naar allen fchijn, bekoeld.

Ik hoop, zij heeft die drift ontworteld in haar harte.

FLIPS.

Maar Kareis fomber oog, zijne opgekropte fmarte.

Zijn diepe treurigheid.... Wie weet, wat fnoode gloed Tot op dit oogenblik nog heerscht in zijn gemoed ?

EBOLIJ.

Ik acht hem niet zoo ver verdoold van ’t fpoor der reden... • Zijns Vaders Gemalin....

FLIPS.

Befpie nogtUands hun fchreden. En fpaar mij geen berigt, hoe droef het wezen mag,

Maar meld mij ongeveinsd hun onderling gedrag.

’k Wil ook, dat Montignij zich hier van Bergen fclieide;

C 2 nbsp;nbsp;nbsp;Men

-ocr page 44-

3^ DE DOO® VAN KAREL,

Men geev’ daartoe terftond den eerften vrijgeleide.

Doch ftopp’ hem op den weg, indien hij heen mogt gaan. En nimmermeer moet de een des anders lot verftaan.

y IJ F D E T O O N E E L,

SPINOLA, EBOLy.

S PINOLA.

Zoo zijn wij ’t groote doel alreeds nabij gekomen.

Ik zag, hoe de ijverzucht zijn ziel heeft ingenomen;

Men gunn’ hem flechts geen tijd!

EBOLtJ.

Ach, Spinola I ’k gevoel, Op ’t denkbeeld, dat de Prins....

SPINOLA.

In naam van Romes Stoel Bezweer ik Ebolij zich zelven te overwinnen.

Zoudt gij een kettrenvriend, een Priestrenplaag beminnen? De pligc, die op ons rust, blijft eeuwig onvoldaan ,

Indien wij Spanje niet ook van den Prins ontflaan.

Eindfi van het Tv/öede Bedrijf»

DER-

-ocr page 45-

tre.urspel; 37

DERDE B E D R IJ F.

EERSTE TQ O N E EL.

KAREL, EBOL^.

E BOL IJ.

In ’t midden van de vreugd der blijde Kastieljanen,

Verkiest gij de eenzaamheid, het oog vervuld met tranen?

f

KAREL.

De lauwerkrans, waarmeê de Kastieljaan mij vleit.

Verbergt welligt de fpaê, die ’x. graf mij toebereidt.

En ach!, ik zag haar weêr.... ó Bitterfte aller flagen!

EBOLIJ.

Wat meent gij ? Welk een taal! Van wie....

KA REL.

Moet gij dit vragen?

Gij weet het al te wel, wat onverdoofbren gloed Voor Frankrijks fchoone Telg het hart van Karei voedt.

Gij hebt mijn angst aanfchouwd, gij zaagt mijn tranen ftroomen , Tóen Flips meêdogenloos mijn bruid mij heeft ontnomen.

EBOLIJ.

Ik meende, fints gij haar als uwe moeder eert,

Die drift, zoo ongepast, pligtmatig overheerd.

KAREL.

Hoe weinig kent uw ziel de tooverkracht der liefde!

Cs nbsp;nbsp;nbsp;ó Slag,

-ocr page 46-

38 DE DOOD VANKAREL,

6 Slag, die Kareis borst met duizend priemen griefde 1 Indien zij, zoo ik hoop, door deze zaal mogt treên,

Laat, bid ik, laat me alsdan een wijl met haar alleen.

E BOL IJ.

Bedenk!... Uw Vader, Prins!Gij zijt gewis verloren. Wat hoopt gij ?

KA REX.

Haar te zien; haar zoete ftera te hooren;

Te melden, welk een wee mij ónze fcheiding baart....

Dat oogenblik, hoe kort, is meer, dan ’t leven, waard.

Ga heen, mijn vriend 1 Zij komt... Mijn kracht is fehier bezweken.

(^Ebol(/ vertrekt»quot;^

TWEEDE TO O N E E L,

ELIZABETH, KAREL.

• nbsp;nbsp;nbsp;KAREL.

Vergun.... Waarom, Mevrouw! waarom mijn oog ontweken?

ELIZABETH,

Gij hier in eenzaamheid, terwijl de Kastieljaan Zijn hulde u wenscht te bidn ?.... Onttrek- u daar niet aan.nbsp;Vertoon u. Doe de vreugd des volks ten toppunt iteigren.nbsp;Oogst daar eene eer, die ge u door ’t nijdig Hof ziet weigren.

kar EL.

Ik weet, hoe huichlarij, die ’t kleed der vroomheid draagt, Mijne eer, mijn roem bezwalkt, mij van rondom belaagt.

Ik ken en Spinola en Esquevedo beiden;

Het was mij lang bewust, wat lagen zij mij leiden;

Ook ken ik Alvaas haat....

ELI.

-ocr page 47-

Treurspel. nbsp;nbsp;nbsp;39

ELIZABETH.

Voeg daar nog eeneti bij. rare L.

Nog eenen? Wie zou ’t zijn?

ELIZABETH.

’t Is Eboiij.

R AREL.

Hoe? Hij,

Die van mijn vroegfte jeugd, na *t fterven mijner moeder. Mij ftrekken mogt tot vriend, tot raadsman, tot behoeder?

ELIZABETH,

Die vriend, die raadsman is een veinzaart in mijn oog. Wiens eigenbaat, wiens list u jaren lang bedroog.

Zoo zeer vervreemd van deugd, als doorgeleerd in fnoodheid, Is goud zijn hoogde goed, en weelde en pracht zijn grootheid.nbsp;Hij houdt, in vriendfchapsfchijn, gedaag bij u de wacht.nbsp;Opdat hij..., Doch genoeg: wat nijd of laster tracht,

De boosheid zal gewis uw glorie niet beperken.

RARE L.

Een zwarte nacht bedekt die glorie met haar vlerken.

ELIZABETH.

Moet fmart het erfdeel zijn der luisterrijkfle daên.

En hartszeer hand aan hand met eerlaurieren gaan?

KAREL.

ö Ja, Mevrouw! en meer, dan iemand kan befeffen.

Geen Almagt is in daat den flagboom op te heffen,

Die mij voor eeuwig ’t fpoor tot aardfche vreugde floot. Mijn toevlugt is het graf, mijn uitzicht is de dood.

C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Het

-ocr page 48-

40 DE DOOD VAN KARE.L,

Het fnerpendst wee verzelt me op al mijn levenspaden;

En gij, Vorftin! behoeft naar de oorzaak niet te raden.

*

ELIZABETH.

Heeft dan voor Kareis hart de vriendfchap geen waardij ?

KAREL.

Ik weet, wat dierre-fchat opregte vriendfchap zij. Trouwhartige Ebolij... . 6 Kendet gij hem nader!

ELIZABETH.

Helaas!.... En hij alleen ? Vergeet gij dan een vader ?

KAKEL.

Heb ik een vader ?

ELIZABETH.

Prins!

KAREL.

Gevoelloos voor mijn fmart, . Betoonde Flips mij nooit een minnend vaderhart,

Maar wrevel, af keer, haat, van ’t krieken mijner dagen.

En moet ik. nog bij u van grooter ramp gewagen ?

Hadd’ liever mij zijn hand, zijn wreede hand gedood!

ELIZABETH.

Bedenk, van wien gij fpreekt : de Vorst.... mijn Echtgenoot...,

KAKEL.

Die naam, Mevrouw ! die naam , zoo dierbaar aan uw harte, Die naam is mij een bron van onverduurbre fmarte.

ELIZABE T H.

Hij zij u heilig!

KA»

-ocr page 49-

TREUR S P E Ta.

KAREL.

Ach! was niet die naam weleer

Een ander toegezegd?

ELIZABETH.

Gedenk die tijd niet meer:

Een ftrenge pligt beval 't vergeten van die dagen.

KAREL.

Ter liefde van de kroon, door Flips u opgedragen.

Dat lokaas is een vrouw te aantrekkelijk, en ras Vergeet zij tot dien prijs, wat.eens haar dierbaar was.

Maar neen; gij kendet nooit de liefde en haar vermogen: Die drift, waardoor de ziel, verrukt en opgetogen,

In ’t voorwerp, dat zij mint, geheel de fchepping ziet,

En duizend zaligheCn zich fchildert in ’t verfchiet.

Die tinteling, die vlam, dat onbefchrijfbaar gloeien ,

Wiens zoete tooverkracht twee harten t’ faam doet vloeien, Terwijl zij dcugdmin kweekt in ’t wederzijdsch gemoed.

Ja, ieder zenuw zelfs eenftemmig trillen doet.

Ik zag aan ’t weeldrig Hof, verflaafd aan zinvermaken , Rondom mij, dag aan dag, en deugd en eer verzaken.

Een juffrenR'oet, gevierd, geprezen om haar fchoon.

Dong ijvrig naar de gunst van d’Erfgenaam der kroon.

En maakte fchaamteloos, vervreemd van kuifche zeden,

Een koop- en wisfelprijs van haar bekoorlijkheden;

Maar Karei, die een heil van hooger waarde zocht, Verfmaadde een wuft genot, zoo fchandelijk gekocht.

En liet zich door geen glans van klatergoud verblinden.

Hij moest, (dit was zijn beê,).,een eenig voorwerp vinden. Waaraan zich zijne ziel voor de eeuwigheid verbond;

Gij waart het, gij, Mevrouw! waarin hij alles vond;

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Het

-ocr page 50-

4a

DE DOOD VAN KAREL,

Het rustpunt van zijn hoop en vurigst wenfchen tevens. Elizabeth te zien befliste ’t lot mijns levens.

Gelijk de morgenzon aan ’shemels blaauwe trans,

Verfcheent gij voor mijn oog in ongelijkbre glans.

Hoe zou ik ’t ooit beftaan naar waarheid uittedrukken Dat kloppen van mijn borst, dat innig zielsverrukken ,

Die fmart, gemengd met vreugd, dien zagten zwijmelgloed , Die uit uw eerden blik zich drong in mijn gemoed ?

Gij zaagt mij tot u treên , ontroerd, bedeesd, verlegen , Doch kwaamt met minzaamheid mijn minnend harte tegen.

De Spaanfche Rijksmonarch verzocht voor mij uw hand;

Uw Broeder gaf zijn ftem tot onzen huwlijksband;

De lang gewenschte dag mijns hoogflen heils kwam nader. Ja was alreeds bepaald, toen door een wreeden vader,

Van afgunst jegens mij, of drift voor u bezield,

’t Gebouw van al mijn hoop boosaartig werd vernield.

Zijn wenken was een wet, zijn vragen was bevelen.

Ik had, ik had, helaas! geen troon met u te deelen;

En Frankrijks Koning, door de magt van Flips bekoord, Schonk nu den vader ’t pand en brak den zoon zijn woord.

ELIZABETH.

Waartoe van dat voorleên ’t geheugen op te wekken? Tracht liever dat tafreel uw oog en hart te onttrekken.nbsp;Verwin u zelv’ en fmaak, wat nog ’t geluk u fpaart.

karel.

Niets, niets, dan eindloos wee, is mij beftemd op aard.

ELIZABETH.

Gij hoort in ’t lofgezang, ter uwer eer verheven,

Den naam van Tweeden Cid u dankbaar tegenzweven. Geheel het Spaanfche volk, het leger bidt u aan.

En

-ocr page 51-

T R E U R S P E 43

En liefde zonder hoop verbittert uw beftaan 1

Gij wilt dan ’t juichend Rijk door uwe droefheid dwingen,

Om, voor een zegelied, een treurgezang te zingen.

KAREL.

Wat baat een gloriekrans, wat baat de naam van held, Waar ’t harte door een wee, als ’t mijne, wordt bekneld?nbsp;Geen wereldfche eer of roem kan zulk een fmart verwinnen.nbsp;Ik min Elizabeth, en blijf haar eindloos minnen.

Doch rein is deze min; ze is vrij van fmet en fchand:

De gloed, waarvan ik blaak, is een gewijde brand.

Ook heb ik al mijn roem, die luide zegeklanken Des blijden Kastieljaans dien zelfden goed te danken.

Mijn teedre drift alleen voor fchoone Elizabeth,

Haar naam, mijn oorlogsleus, heeft ’svijands heir verplet. Die naam Rond voor mijn oog verbonden met de glorie ,

En dreef mijn benden voort in ’t ftreven naar viktorie. Terwijl ik me in den (lag, aömechtig en gewond.

Van ftapels doón omringd, een poos verlaten vond. Gevoelde ik, hoe die naam voor mijn behoudnis waakte.

Ja, ’t was Elizabeth, die me onverwinlijk maakte!

Zij is het, die mijn arm beftuurd heeft in den ftrijd;

Voor haar ftortte ik mijn bloed; dat bloed was haar gewijd.

ELIZABETH.

De hemelinagt, wier gunst gewaakt heeft vpor uw leven, Wilde u aan ’t vaderland, aan mijn gebeên hergeven.

Ik zag met vreugd u hulde als overwinnaar biên;

6 Mogt ik u daarbij nog een^gelukkig zien!

Waardeer voor ’t minst naar eisch de min der Kastieljanen, Wat mensch gevoelt geen fmart ? Wat ftervling ftort geen tranen ?nbsp;Bedenk daarbij, wat band u vastfnoert aan den'Staat;

En

-ocr page 52-

44

DE DOOD VAN KAREL,

En vindt uw treurigheid bij mijne vriendfchap baat.

Gij kent geheel mijn hart; fchier weet gij mijn gedachten: Gij moogt alzoo van mij onkreukbre vriendfchap wachten....nbsp;Een dikwerf wederzien vermeerder’ echter nietnbsp;Eens vaders toorn, uw wee,... misfehien.... ook mijn verdriet.nbsp;(^Zij gaat in haar vertrek, terv/ijl Flips, Spinola ennbsp;EboUj zich op den achtergrond vertoonen.')

DERDE T 0 O N E E L.

FLIPS, KAREL, SPINOLA, EBOLU*

K A B. £ X,, bij zich zelvcn.

Ook uw verdriet?.... Zoudtgij om Karei weedom duchten? Neen, neen! Laat ons van hier aan ’t eind der aarde vlugten!nbsp;Het lot, dat mij vervolgt, treffe u, ó dierbre! nooit.

FLIPS, ter zijde tegen Spinola»

En nog bemint hij haar?

. nbsp;nbsp;nbsp;SPINOLA, ter zijde tegen Flips.

Veel vuriger, dan ooit.

FLIPS.

Zij ging daar heen.... Hij fchreir....Wat heb ik meer te vragen?

KAREL, Flips ontwarende, eenigzins onthutst.

Mijn’ vader!

FLIPS.

Waarop dus onthutfeld en verflagen?

Wat fporen van verdriet geprent op uw gelaat ?

Wat reden, dat ge uw oog zoo treurig nederflaat ?

De

-ocr page 53-

TREURSPEI/. 45

De zorgen zijn het deel alleen van grijze hairen.

Doch waar met prille jeugd geluk en roem zich paren. Bij ’t uitzicht op een troon, moet zekerlijk het hart,

Is ’t vrij van zelfsverwijt, beveiligd zijn voor fmart.

KAREL.

Een zuiver hart is teêr, en alle levensilaten Zijn blootgefteld aan leed.

FLIPS.

Wie heeft u ftraks verlaten? Mij dacht uw moeder.... Hoe? Waarom’dié..zuCht geloosd?nbsp;Een moeder geeft doorgaands een zoon de beste troost.

KAREL.

Haar echt met koning Flips, bragt haar mijn hart niet nader; Ik heb geen moeder meer. •

FLIPS.

Draag zorge, dat ge een Vader Behouden moogt en fteeds dien vader waardig leeft;nbsp;Vooral hem door uw fchuld geen ftof tot gramfchap geeft.

KAREL.

Mijn vader kon zich nooit te regt van mij beklagen: Met grooter regt mogt ik....

FLIPS.

Hoe nu? Gij zoudt het wagen.... Wat ftoutheid! Doch genoeg! Vertrek, en denk voortaan ,nbsp;Dat Flips, waar hij beveelt, nooit ftrafloos wordt weêrftaan.nbsp;{Kard vertrekt,')

Zijn houding, zijn gedrag, ’t ftijft al het wreedst vermoeden. Indien ik federt lang nog twijfeling kon voeden.

V I E

-ocr page 54-

DE DOOD VAN KAREL,

VIERDE T 0 O N E E L.

DE VORIGEN, EEN KAMERLING.

de kamerling.

Een bö, dien Alva zond, ó Vorst! uit Nederland, Stelde, in des Heirvoogds naara, mij dezen brief ter hand.nbsp;(Be Kamerling vertrekt.')

V IJ F D E T O O N E E L.

FLIPS, SPINOI-A, EBOLU* (.-Flipt Opent

den brief en leest.

SPINOLA, tegen Ebolij.

Die tijding moet gewis den Koning welkom wezen. EBOLg, tegen Spinola.

Zijn oog fchiet vlammen uit en tintelt onder ’t lezen. Misfchien is Alvaas list naar onzen wensch gelukt.nbsp;FLIPS, den brief weder digt vouwende.

Toledo heeft in tijds het masker afgerukt.

En Hoome en Egmond zijn met andre vloekgenooten Gevallen in den . ftrik en ftreng in boei gefloten.

Terwijl zij zich, geftreeld door ’s Heirvoogds milden lof. Niet duchtend voor gevaar, bevonden aan het Hof,nbsp;Was Egmond met beleid gelokt in een der gangen,

Waar hem op ’t onverhoeds d’ Avila nam gevangen;

En Hoorne, nog gevleid door ’sHertógs heusch onthaal. Werd door Salinas vuist gegrepen in de zaal.

Men

-ocr page 55-

TREURSPEL. 47

Men hoorde hen van dienst, aan mij betoond, gewagen, En beide al even luid en even bitter klagen,

Dat, op Toledoos woord, door hen Oranjes raad,

Om Neêrlands grond te ontgaan, onzinnig was verfmaad. Wat niet geweken is, kan thands niet meer ontvlieden.

• Men deed het hoflchavot, door zestien Edellieden En Burgers zonder tal, in Brusfels vest betreên.

En ’t lot van ’t fchuldigst paar wacht mijn bevel alleen. Ook is ter zelfder tijd van Stralen, die verrader.

Die, voerend, mij ten trots, den naam van Burgervader, De Schelde ’t allereerst in rep en roere bragt,

Met Ihooden Bakkerzeel, op Alvaas last, geQagt.

SPINOLA.

Zoo is de Zwüger niet in Alvaas ftrik gevallen?

FLIPS.

heeft mijn doel geraamd.

SPINOLA.

Dan won men niet met allen. Ik achtte integendeel de zaak ten eind gebragt,

Indien Oranje alleen geraakt was in uw magt;

Doch vruchtloos doet men nu het bloed der muiters ftroomen , Terwijl die loze Prins uw wraakzwaard is ontkomen.nbsp;Geloof niet, dat gij ooit het eind des oproers ziet.

Zoo lang Oranje nog het levenslicht geniet.

FLIPS. ^

Toledo zocht vergeefs dat fcherpziend oog te blinden; En, zou men door verwijl niet vele muitgezinden,nbsp;Gelokt in Brusfels muur, den valftrik zien ontgaan,

’t Was

-ocr page 56-

48

DE DOOD VAN KAREL,

’t Was tijd, ja meer dan tijd, om ijlings toe' te flaan: Voorzichtigheid beval geen enkle ftond te dralen.

SPINOLA.

’t Is vruchtloos ’t bloed geftoft van Bakkerzeel, van Stralen, En wat men Adel noem’: Oranje is grooter Ichat,

Dan al de muiters t’faam, die Nederland bevat.

E B o L IJ.

Hoe Spinola? Waarom zoo fchichtig voor Oranje?

Een Prins, van magt ontbloot, gevaarlijk zijn voor Spanje? Wat heeft hij tot zijn fteun? Een diep verachtbren hoop.nbsp;Van goed en geld beroofd. Zou hij, die half Euroop,nbsp;Met Indiaan en Moor, naar zijne wet doet leveil,

Voor ’t radeloos beftaan eens enklen muiters beven ?

FLIPS.

Daarbij heeft Mandeslo mij woord en eer verpand..

En Schomberg biedt dien Graaf hierin getrouw de hand Om Nasfau, deed zijn list hem ’t beulcnzwaard ontfnellen,nbsp;In ftilte en heimelijk door gif of dolk te vellen;

Of, liever nog, kon ’t zijn, te ftellen in mijn magt. Zoo treft hem dan mijn wraak, van waar hij’t minst die wacht:nbsp;Van handen, die hij waant zijn muiterij te fclioren.

Men zoek’ hier midlerwijl den fluier door te boren,

Die ’t fchendig ftaatsverraad nog voor ons oog bedcla.

’k Wil weten, wie van hier^ian Neêrland hulp verftrekt. Wie tegen ’t Rijksbelang zoo fchendig laraenfpaudcu.nbsp;/’t'Hebbe ai'hrèf oog en oor, fot huisgeraad ^n wandeni.nbsp;Men geve op alles acht, wat om mij. leeft, én flanbsp;Voornamelijk mijn Zoon en Echtgenoóte ga!

Einde van het Berde Bedrijf,

VIER-

-ocr page 57-

TREU RSPEL. 49

VIERDE BEDRIJF.

(Jiet Tooneel is als in het Eerfle Bedrijf, doch nu, door kronen en faande lampen, verlicht, j

EERSTE TOONEEL.

DE GRAAF VAN BERGEN, DE HEER VAN MONTIGNIJ.

MONTIGNIJ.

W aarom toch bid ik u, met opzet mij ontweken?

Wat fluit voor mij uw mond? Wat hindert u te fpreken? Ach, Bergen! meldt het mij, wat u zoo onverwacht,

Zoo heimlijk door een bó ter kennis is gebragt!

Indien ik op uw oog, uw houding ftaat moet maken,

Dan ducht ik zwaren ramp. ó. Wil mij niet verzaken. Waarom ’t ontvangen fchrift u angstvol zuchten doet.

Al trof, (dat God verhoe die maar mijn eigen bloed.

•BERGEN.

Wat eischt gij, Montignij? Helaas, wat moogt gij vergen? En echter, ’k mag het niet mijn Ambtgenoot verbergen,nbsp;OfTchoon mij ’t ingewand van jammerwee verfmelt.

JI o N T I G N IJ.

Wat is het?

D nbsp;nbsp;nbsp;BER%

-ocr page 58-

Wat ik u deez dag nog heb voorfpeld.

De hüichlende Aka, (’k voel mij ’t hart van een gereten,) Ten fpijt der Landvoogdes in Brusfels muur gezeten.nbsp;Heeft Neêrland tot een hol van moord en roof gemaakt.

En daarom nu zoo lang zijn helfchen aart verzaakt,

Om beter ’t bloedig wit, door Flips beoogd, te raken.

Hij rigt fchavotten op, hernieuwt de ftrafplakaten,

En fielt een Bloedraad in, die blindling alles doemt.

Wat hij dat nioordgefpan als oproerffichters noemt.

W ie fleclits voor kelgegoed of rijk bekend moog’ wezen, Heeft ’g wreedaarts ftrop, of zwaard, of martelvuur te vreezen,nbsp;Waarna hij van hun goed, offchoon ’s Lands wet het wraakt,nbsp;(Zoo ’t heet, voor’s Konings kas,) zich ijlings meester maakt.nbsp;Veel burgers kostte ’t reeds op ’t moordfehavot het leven;nbsp;Een aantal Eedlen moest niet min beklaaglijk fneven;

De bloem des vegen Staats, de fteunlèls van het Land, Maakt Alva met zijn rot als weerloos vee van kant....

Ook zuchten in zijn boei.... Hoe zal ik ’t u verklaren? Zegt nog uw hart u niets ?

J ¦ nbsp;nbsp;nbsp;MONTIGNIJ.

Wi^i, wil mij ’t verdrc fparen! 6 Hemel!..'. Woede, wraak, vertwijfeling en fchriknbsp;Verwisf’Ien in deez borst op ieder'oogenblik.

Doch neen; verheel mij niets! Verban een ijdel fchroomen! Wat kan mij uit uw mond nog leeds ter oore komen.

Dat meer, dan ’t geen ik gis, mijn ziel verpletten zou ?

Ik voel mij voorbereid tot d’allerzwaarften rouw.

Zou Hoorne?... Spreek!

BEU-

-ocr page 59-

En Egmond?...

BERGEN.

’k Acht hen t’ faam voor ons en ’t Land verloren. Wat Nasfau heeft gefpeld aan ’t edel Graven-paar.

Heeft de uitkomst reeds gedaafd, is niet dan al te waar. Men deed nogthands hen niet benevens andren Aagten,

Maar fchijnt daartoe ’t bevel des Konings in te wachten; Doch wie op dezen grond de minfte hoop nog voedt...,

MONTIGNIJ.

Heeft nimmer Flips gekend. Zijn heete dorst naar bloed. Zoo dikwerf aan al de aard, en nu op nieuw, gebleken.nbsp;Zoekt Neêrlands Volk in eens de hartaêr af te (leken.

6 Dierbaar Vaderland! Erbarm U, Groote God!

Schenke ons uw Almagt fteun en uitkomst in ons lot. Mogt, mogt ik Hechts mijn hoofd tot Araf des Bloedhonds wagen!nbsp;Ja, mogt ik hem het ftaal door ’t nokkend harte jagen!

Ik ZOU, waar ’t mij gegund, het monfler neer te (laan,

De zwaarfte foltering met wellust ondergaan.

BERGEN.

Men toomt geen fnooden Flips door ’t neêrflaan van dien eencn; Hij heeft een duizendtal van Alvaas om zich henen.

Doch hoe dit wezen moog’, fnel gij naar ’t vaderland:

Men Helde toch aan u een vrijgelel ter hand.

Uw koen beleid, uw moed koom’ ’t zuchtend volk te ftade!

M o N TIG N IJ.

Ik u verlaten? u ten prooi der ongenade Des wreedften Dwinglands .

D a nbsp;nbsp;nbsp;BBR.,

-ocr page 60-

5a DE DOOD VAN KAREL,

BERGEN.

Spreek, wat mij uw bijzijn baat.... Schenk Nederland uw arm en dien het met uw raad.

(Jïij toont eenen brief.')

Deez volmagt geeft ons last, Prins Karei voor te flellcn , Om onverwijld ter hulp van Nederland te fnellen.

’t Ontbreekt flechts aan een hoofd, zoo veel als hij bemind. Om met geduchten klem...,

MONTIGNIJ.

En Nasfaii dan, mijn vrind! Nog meer tot zulk een taak , dan Spanjes Prins , berekend

BERGEN.

Den lastbrief, als gij ziet, heeft Nasfau zelf geteekend.

En bovendien, (gij kent zijn trouw en heldenmoed,)

En huis en erf verpand, om ftraks, met goed en bloed. Te vliegen tot behoud der droeve Nederlanden.

Men wil zelfs, dat hij reeds den Dwingland aan dorst randen En ras op Brabands grond gewapend wordt verwacht.

Zijn broeder Lodewijk verzamelt mede een magt.

Waar deEems haar waatren ftort in ’t zout derNoorder plasfen. Daarbij moet langs de Maas zich /dva zien verrasfennbsp;Door ballingen, waarmeê, ter fnuiking van ’t geweld,nbsp;Hoogftratens fiere Graaf manmoedig trok te veld.

Ik bid tl, is ’t mijn lot op Spaanfehen grond te fneven. Spaar gij, nu ’t nog kan zijn, voor ’tVaderland uw leven!nbsp;Begeef u ftraks van hier; zoek Nasfau op , on ftelnbsp;Dien Prins dit fchrift ter hand.. .Vaarwel, mijn vriend! Vaarwel!

geeft aan Montignij een gefchrift oyer.)

MON-

-ocr page 61-

T Ë. E U R S t» E r-7 53

M o N T I G N IJ.

Laat me u, misfchien voor ’t laatst, nog eens aan ’t harte drukken! {Zij omhelzen elkander.')nbsp;bergen.

Maak fpoed!.... De Hemel doe uw togtnaarwensch gelukken! {Montigmj vertrekt.)

Algoedheid blijf zijn fchuts en eindig Neörlands rouw!

Maar *k zie de Konbgin.

T W E E D R T O O N E E L.

ELIZABETH, DE GRAAF VAN BERGEN.

BERGEN.

Is ’t u bekend, Mevrouw!

Hoe Alvaas dwinglandij, in ’s Konings Nederlanden,

Het moord' en martelvuur op nieuw heeft doen ontbranden?

ELIZABETH.

Wat zegt gij?.... Al va zou des Konings wil verfraaên?

BERGEN.

Zou, zonder ’s Konings last, een Alva ’t ooit beftaan,

Om Hoorne en Egmonds Graaf trouwloos in boei te knellen. Ja zelfs, Margreet ten trots, een Bloedraad in te ftellen,nbsp;Die, vliegend van zijn wenk, voor regt en wetten doof.nbsp;Het fchreiend Land vervult met plpndering en roof.

En ieder uur den grond, in vlekken, fteên, en dorpen, Het bloed van Burgerij en Adel in doet llorpen?

De moord giert overal fchuimbekkend in het remd,

En wat nog wjjken kan, ontvliedt der Vaadren grond,

P 3 nbsp;nbsp;nbsp;Be-

-ocr page 62-

5

DE POOD VAN KAREL,

Beroofd, berooid, en naakt, en geeft het al ten próoie, Niet anders, dan weleer het overfchot van Troje,

Met losgereten hair en oogen uitgefchreid.

ELIZABETH.

’k Heb heden nog den Vorst....

BERGEN.

Men heeft ook u misleid. Er leeft nogthauds een held , die zoo hij wil....

ELIZABETH.

Oranje?

Ik ken zijn deugd en trouw.

BERGEN.

*t Is de Erfgenaam van Spanje; ’t Is Karei, die zoo vaak de Belgen voor dorst ftaan,

Hij is het, waar wij ’t oog, het hopend oog op flaan.

Daar komt hij. Hoe bedrukt, met tranen zelfs in de oogen!

DERDE T O O N E E L.

ELIZABETH, KAREL, DE GRAAF VAN BERGEN.

KAREL.

Ik voel mij met uw Land, 6 Graaf! op ’t diepst bewogen. Ik wist van Alvaas wrok en haat en bitterheid.

Doch dacht u echter niet zoo wreed een lot bereid.

bergen.

Zijn bloed- en plonderzucht wordt uur aan uur verwoeder. Men treitrt om vriend, om kroost, om vader, of om broeder.

Ge.

-ocr page 63-

¦\

¦\

55

TREURSPKE.

Gemarteld en ontzield door houtmijt, zwaard, of koord,

Ot levend onder de aard, of in den vloed gefmoord;

En wie het wreed verlies dier panden durf befchreien,

Hij ziet zich dadelijk een zelfde lot bereien-

Het Hof van Alva leent verfpieders flechts het oor.

Maar geen gebed, of zucht, of weeklagt vindt gehoor;

Ja ’t fpreekwoord is den Gier als in den mond bedorven. Wanneer een man van (laat de halsaór wordt doorkorven,nbsp;pat dit aan Spanjes Vorst het grootfte voordeel geeft.

Wijl ’t lioofd eens zalms meer wigt, dan lionderd vorfchen, heeft»

KAREL.

Mijn ziel betreurt uw leed.

berg e n.

Wie zou u niet waarderen?

Niet Vijfden Kareis beeld in u, zijn kleinzoon, eeren?

Men kent alom uw deugd, vooral in Nederland.

KAREL.

Wat baat het ? Neêrlands lot Haat niet in Kareis hand.

BERGEN.

En echter gij alleen zijt ons ten fteun gebleven,

KA REL.

Hoe ik, die zelf mij zie van haat en nijd omgeven ?

BERGEN.

Deez weeklagt moog' te regt op ’t Hof uws vaders flaan. Maar Spanje zingt uw roem, en Neêrland bidt u aan.

Des Grooten Kareis mond voorfpelde reeds uw glorie.

Ik doel op oorlogsdaên , lauwrieren, noch viktorie,

(\yaut menig booswicht, wien die glans ten deele viel;)

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 64-

DE DOOD VAN KAREL,

Ik heb het oog alleen op uw verheven ziel.

Vol deernis met den ramp van uw natuurgenooten.

KAREL.

De hofpraal heeft die ziel voor deernis niet gefloten. (Elizabeth aanziende.')

Ik weet, wat lijden is. Misfchien zelfs geeft de fmart, Die Kareis erfdeel is, meer weekheid aan zijn hart;

En Neêrlands bloedig wee perst tranen uit zijn oogen.

BERGEN.

Het ftaat, fl Prins! aan u, die tranen op te droogen.

KA RKX..

Aan my?

BERGEN.

Geheel aan u.

KAREL.

Tc Verfla die reden niet.

BERGEN.

Gij redt ons, zoo gij wilt, en eindigt ons verdriet.

Ijl heen naar Nederland! Gij zult van alle kanten Uw poging zien gefchraagd, en Al vaas Lijftrauwantennbsp;Verdrijven van dien grond, ter ftraf der tyrannij.

Er mangelt Hechts een hoofd:... dat hoofd, óPrins! zijtgij;

(Tegen Elizabeth.)

Achj dat uw raad, Vorstin! mijn aanzoek wilde frhoren.

ELIZABETH.

Bedenk, hoe alles hier en oogen heeft en ooren.

Zoo iets van dit gefprek aan Flips ’t vermoeden gaf.

Uw lot zou....

BER..

-ocr page 65-

57

TREURSPEL.

BE RGE N.

’k Wacht, Mevrouw! hier evenwel mijn graf; Ik acht mij van mijn Land voor eeuwig afgefcheiden.

ELIZABETH.

Het dreigt niet u alleen, maar u en Karei beiden.

BERGEN.

Hij vloekt,, niet min dan ik, die wreede dwinglandij.

ELIZABETH.

Maar Karei vraag’ vooraf, wie hier de dwingland zij. (Tegen Karei.)

Het is uw vader. Prins! Natuur heeft ook haar regten. Laat hen, wien ’t beter voegt, dat hachlijk pleit beflechten,nbsp;Maar waag u zelven niet, beneveld door die glans,

Aan ’t eindeloos gevaar van zulk een wisfelkans.

KAREL.

Hoe ftreelend voor mijn ziel, hoe troostrijk voor mijn fmarte. Dat u mijn lijfsbehoud zoo teeder gaat ter harte!

ELIZABETH.

Ik zie maar al te veel, waartoe gij overhelt.

bergen.

Men vraagt zijn hulp, alleen ter ftuiting van ’t geweld;

Om ’t neêrgeflagen Land tot hoofd en troost te ftrekken; Geenszins om tegen Flips gewapend op te trekken;nbsp;Integendeel behoudt hij Nederland voor hem.

Indien hij de ijzren vuist berooft van kracht en klem.

KAREL.

VVie geeft daartoe mij ’t regt ?

Dg nbsp;nbsp;nbsp;BER«

-ocr page 66-

58

DE DOOD VAST KAREL,

BERGEN.

Het leed, waarmeê wij kampen,

De bcê van Nederland, de nood, uw eigen rampen.

KAREL.

En Nasfaus Prins?

BERGEN.

Ook hij wenseht u tot Hoofd van’t Land. Begeert ge een klaar bewijs ? Zie hier zijn eigen hand!nbsp;geeft Karei den hierhoyen gemelden brief over.')

KAREL, gelezen hebbende.

Oranje zelf- • . - Welaan !

ELIZABETH.

ó God'!

(Tegen Karei.)

Gij zijt verloren.

(Tegen Bergend)

Bedenk....

BERGEN.

Bedenk veeleer, wat lot hem is bcfchoren.

Het is ook u bekend, hoe zeer hem Alva haat,

En lang met Spinola naar ’sPrinfen leven ftaat.

(Tegen Karei.)

Laat geen bedenking meer uw ijvcrgloed betoomen.

Indien het nüj gelukt, hier ’t wakend oog te ontkomen,

En Flips onbuigbaar blijft, welligt, bij ’t wederziien.

Zal dan mijn mond u hulde als Graaf en Hertog biên.

ELIZABETH.

ó Doodlijk overleg! Doorzie het voordel nader.

Nog eens: bedenk, wien k geldt! Het is uw eigen vaderï

Ik

-ocr page 67-

T R E ü R S P R I,. 59

Ik bid u, is mijn rust, is u mijn leven lief.

Ontdoe u bovenal, 6 Karei! van dien brief.

KAREL, Aet ^efchrift op nieuw doorloopenden Men leez’ hem nogmaals.

ELIZABETH.

Ach!

KAREL.

Wiens boezem zou niet branden? Genoodigd door de bloem van ’t Volk der Nederlanden ,nbsp;Door Nasfau , Brederode en Marnix. Ja, Mevrouw!

Ik moet hun wensch voldoen.

ELIZABETH.

Waar eindigt ooit mijn rouw?

BERGEN.

De ftem der menschlijkheid is boven alles heilig.

ELIZABETH.

De Vorst...,

' nbsp;nbsp;nbsp;KAREL.

Ik deer hem niet; integendeel, ’k beveilig Een land, dat, zonder mij, voor hem verloren gaat.

En dwing hem, tot zijn heil, te luistren naar mijn raad,

ELIZABETH.

De Koning ziet dit in met gants verfchillende öogen.

Men neem’ nog eens een proef, of niet zijn mededogen....

KAREL.

Heeft immer dat gevoel zijn boezem aangedaan?

Dit tuig’ ons Azia! Dit tuig’ de Amerikaan I

Ken,

-ocr page 68-

6o

DÊ DOOD VAN KAREL,

Ken, ken hem, als hij is; ja , ken zijn inborst nader!

Of weet gij, wat hij deed omtrent zijn eigen vader?

Ja, weet gij, hoe die Vorst, door de aarde als aangebeên. En armoede en gebrek in ’t klooster heeft geleên,

En, door ’t beleid zijns zoons, (wiens harte moet niet beven Naar allen fchijn, met gif beroofd is van het leven?

Is hij mijn vader? Neen!

ELIZABETH.

Maar toch uw Opperheer.

Wie gaat er, zonder fchuld, zijn wettig Vorst te keer?

KAREL.

Ik hoor de ftem des regts, de roepftem van ’t geweten.

Ik hoor den hollen klank, het ramm’len van de keten, pie ’t ejelst volk der aard onniagtig na zich fleept,

En ’t fnerpen van de roê, waarmee Toledo ’t zweept.

Zijn bede dringtmein’thart,zijn noodkreet klinkt me in deooren. Plet is des Hemels wil: ik moet die beê verhooren.

De orkaan giert huilend rond; de ftroom dringt feller aan j Ik zie, verhoed ik ’t niet, een bloeiend land vergaap.

Ja, kon de Batavier, ook zonder mij, zich weren;

Gelukte ’t hem een wijl, het driest geweld te keeren,

Dat dan voor ’t minst mijn moed, tot ftraf der tyrannij, Den dijk, door hem gelegd, ten barm en fteunfel zij!

Of moest ik in het eind dien keerdam zien verdelgen,

Dan moog’ de wieling mij, met Nederland, verzwelgen!

Ja, vlieden wij dit Hof, gewijd aan moord en fchrik.

En ftrijden wij voor ’t regt tot onzen jongften fhik!

ELIZABETH.

Ach, overweeg nog eens, wat overheilge handen En u en mij aan Flips....

-ocr page 69-

6l

TREURSPE

KAREL.

Ik ga den Nederlanden j

Waarheen de pljgt mij roept, volvaardig bijftand biên. (Tegen Bergen, terwijl -hij het gefchrift in zijnenbsp;borst verbergiT)

Vermom u in ’t gewaad eens kloosterlings. — Misfchien Gelukt het ons, met mij, ook u deez grond te ontvoeren.nbsp;(Tegen Elizabeth.')

Laat geen verkeerde zorg om mij uw ziel ontroeren!

(Hij kuscht haar de handl)

Vaarwel!

ELIZABETH.

Gij hoort mij niet?

karkl.

Het is mijn pligt te gaan.

(Zoo., als Karei en de Graaf van Bergen zich willen verwijderenfort Flips, met Ebolij en ettelijkenbsp;Hovelingen, door eene zijdeur in het vertrek, terwijlnbsp;tegelijk van achteren , door de groote deur, denbsp;Lijfwacht zich vertoont.')

H I E R D E T O O N E E L.

FLIPS, ELIZABETH, KAREL, BERGEN, EBOLIJ, HOVELINGEN EN LIJFWACHTEN.

ELIZABETH, in eenen foei nederzinkende.

t Hemel!

FLIPS, Op Bergen wjzende,

Grijp, mijn wacht! dien oproerllichter aan. (Bergen wordt door twee krijgslieden aangegrepen.)

(Tc.

-ocr page 70-

ëo.

BE POOD VAN KAREL,

(Tegen Elizabeth.')

Onttrek u aan mijn oog!

(Elizabeth gaat waggelende van het TooneelT)

ELIZABETH, onder het heengaan.

Wat jammer zien wij naadren! FLIPS, tegen Karei.

Geef hier, geef hier dien brief, gijfchuim der ftaatsverraadren! Men vrete, wie zij zijn.

KAREL, terwijl hij langzaam het gefchrift uit zijne borst haalt.

Dit wordt u ftraks gegund.

Indien gij nog, uit de asch, de namen lezen kunt.

(Zoodra hij dit zegt, ontjleekt en verbrandt hij den brief aan een der Jlandaardlampen.)

FLIPS, toefchietende.

6 Woede!. i.. ’t Is te laat.

BERGEN, tegen Karei.

De dank des Nederlanders

Zij u, 6 Prins! gewijd.

FLIPS, tegen Bergen.

Wie zijn uw medeftanders ?

(Tegen Ebolij.)

Ontbied hier Spinola!

(Ebolij geeft dit bevel van Flips over aan eenen der Hovelingen , die daarop vertrekt.)

(Weder tegen Bergen.)

Wie nam aan ’t vloekrot deel?

BER-»

-ocr page 71-

FLIPS*

Men wring’ ’t hem uit de keel! Een langzaam martelvuur, de fclierpfte foltertuigen....

BERGEN.

Zijn magteloos, om mij den fieren nek te buigen.

De vrije Batavier ontziet geen beulenrot.

Aan eed en pligt getrouw, braveert hij ’t hardfte lot. • Geens dwinglands dreigend oog kan mij verfchriklijk wezen.nbsp;Ik leerde van dej jeugd, mijn God alleen te vreezen.

Ook weet ik, als mijn geest zijn leemen hut verlaat.

Dat, zelfs in ’t dal des doods, die God mij gadeflaat. Verzadig dan uw wrok; ontneem, ontruk mij ’t leven,

Een leven, aan mijn Land voorlang ten prijs gegeven! Waar ’t Neêrlands heil betreft, is mij geen leed te groot,nbsp;Befchouw mij echter ni^t, als haakte ik naar de dood;

Ik ben daartoe re teér gehecht aan kroost en gade;

Doch ’k geef hen in de fchuts van Hem, die, vroeg enfpade, Zich vader van den wees en man der weduw toont,

En, zelfs in ’t nageflacht, der vaadren deugd beloont.

Die moed, waarva.n ik blaak, die nood en dood durf tarten , Bezielt heel Nederland en gloeit in aller harten;

Ja, elke druppel bloeds, die op uw wenken vloeit, -Is ’t zaad, waaruit weldra een ftrenge wreker groeit.

Gij moogt ,door trots verblind,dat heerlijk bloed doen ftroomen, Nooit zult gij ’t vrijheidsvuur in Neêrlands Volk betoomen»nbsp;Haast rukt het, u ten fchrik, het lemmer uit de fcheè.

En fnuikt uw oorlogsmagt te veld en op de zee,

Met dien aêlouden moed, die voormaals ’s Tijbers heiren

Ver-

-ocr page 72-

64 DE DOOD VAN KAREL,

Vernielde of fmooren deed in flijkmoeras en meireii.

Zoo ook zal daar uw roagt en Spanjes glans vergaan.

Een ftralFende Engel ftaat gereed, om toe te flaan.

En geeft u, met den moord van duizenden beladen,

Nog bij uw leven .zelfs, ten prooi en fpijs der maden;

En ftelt op ’t laatst de dood een eindpaal aan dat wee,

Dan voert gij ’s aardrijks vloek in ’t grafgefteente meê.

FLIPS.

Men Heep’ den muiter weg!

BERGEN.

Ja, doe uw vyaak voltrekken. (^Bergen quot;wordt weggevoerd, doeh vervolgtnbsp;onder het heengaan.')

Ach, Karei! mogt mijn dood aan u tot redding ftrekkcn!

. KAREL.

Vaarwel, vaar eeuwig wel! Ik ook voorzie mijn lot. Doch hoe het ga, ik weet, ik weet, die zelfde God,

Die Bergens toevlugt is, zal mij ook niet begeven.

{Tegen Flips,')

Wat toeft gij nog? Beneem, met hem , uw zoon het leven! {Tegen Ebolij.)

Maar gij, mijn Ebolij I... Ach!.... Zoo ik denken moet, Dat gij met Spinola....

E B o L IJ.

’ nbsp;nbsp;nbsp;Helaas! Ik had mijn bloed

Voor u, mijn kweekling! veil;... maar Koning Flips, uw vader. Gebood:... als onderdaan....

karel.

Verklaar u flechts niet nader.

Waar-

-ocr page 73-

treurspel;

Waartoe met eigen mond uwe eiiveldafin ontdekt ?

Doch ’t grieft me uw grijze kruin met fchand te zien bevlekt.

E B o L IJ.

Ach, Prins! mijn naberouw.... ó Kon me uw gunst vergeven...

KAREL.

Gij fchreit?... Het is genoeg.

FLIPS, tegen Ebolif,

'Wat hebt ge aan hem misdreven?

Een vadermoorder....

KAREL, tegen Flips.

Ik?.... Dat ’s Keizers fchim beflisf’. Op wien van ons die naam het meest toepasbaar is....nbsp;Op wien... Doch wenscht ge u zelv’nogmeer verwijts te fparen,

Zoo fpreek mijn vonnis uit!

FLIPS, tegen de wacht

Men doe hem ftreng bewaren! Dat niemand, wie het zij, den aterling genaak’!

(^Karel wordt weggevoerd, door Ebohj en alle de overige, behalve Flips, gevolgd.')

V IJ F D E T O O N E E L.

FLIPS, alleen, en een oogenblik daarna Spinola,

Beef, beef, Elizabeth! voor ’t zieden van mijn wraak:

Gij hebt haar op uw hoofd bloedfchendig aangefchonnen. Maar Karei.... Hoe de zaak het zekerst afgefponnen ?

Ja! nemen wij ’t beleid van Spinola te baat:

Dat die het Rijk ontfla van zulk een onverlaat;

Want Wordt hij door den Raad der Geestlijkheid verwezen, Wat heb ik dan verwijt, of wederffand te vreezen?nbsp;Bedwingen we ons een wijl: ik zie den Kardinaal.

E nbsp;nbsp;nbsp;ZES*

-ocr page 74-

(?(5 nbsp;nbsp;nbsp;DE DOOD VAN K^RED,

ZESDE T o o N E E L.

FLIPS, SPINOLA.

SPINOLA.

’k Begaf mij op uw last, 6 Vorst! naar deze zaal..

Wat voorval doet u dus van fchrik of gramfchap beven?

FLIPS.

Men heeft het ftaatsverraad ten hoogden top gedreven,

SPINOLA.

Ik weet, dat Montignij uw wraakzwaard is ontgaan.

FLIPS-

Dit is het niet. Men rent hem fpoorilags achteraan;

. Vergeefs beproeft hij ’t lot van Bergens Graaf te ontvlugten; Veel zwaarder is de ramp, die mij dit uur doet zuchten.nbsp;Wie kon ’t gelooven?

SPINOLA.

Wat?

FLIPS.

Mijn Gemalin en Zoon

Beraamden Alvaas val en mg den felften hoon.

SPINOLA.

Gij hebt dat harteleed u zelv’ alleen te wijten.

Waarom zoo lang gedraald? Waarom de tijd te flijten Met angftig overleg? Waarom niet doorgetast?

FLIPS.

Helaas! ik vreesde wel, of liever, ’k ftelde vast,

-ocr page 75-

TREURSPEL. ^7

Dat Karei ’s muiters zaak ter harte had genomen.

Doch voedde nog de hoop, hij zou tot inkeer komen,

En leenen in het eind het,oor aan onzen raad.

S PIN o L A.

Wat breidelt hem, die dus de Priesterfchap verfmaadt.

En zoo weêrfpannig is aan Kerk- en Godsdienstwetten,

Om voor een kettersch volk zich in de bres te zetten ?

FLIPS.

Ik vraag ii raad.... Dan ach! een raad, waarvoor ik beef. spinola.

Gij kent de fchuld uws zoons ?

FLIPS,

Wat zal men doen? SPINOLA. '

Hij fiiecv’!

FLIPS.

Hij fneev’?.... Hoe Spinola? Zal ik mijn zoon verwijzen? Hoe zou geheel Euroop mij laken?

SPINOLA.

Neen, u prijzen.

Ja zingen tot uw lof, als ’t overtuigend ziet.

Dat Spanjes Rijksmonarch, waar Godsdienstpligt gebiedt, Zijn eigen bloed niet fpaart, maar zelfs natuur doet zwichten.nbsp;Hoe kunt ge uw vroomheid ooit een fchooner eerzuil dichten?nbsp;Zoo houdt met alle regt in u ook de eernaam ftand,

Door Romes gunst weleer verleend aan Ferdinand.

FLIPS.

Mijn eigen zoon....

E a SPI.

-ocr page 76-

d8

DE ÖOOD VAN KAREL,

SPINOLA.

Die zoon begunftigde den ketter, En wie met ketters heult, verga, als kerkbefmetter!

Ook kent gij niet genoeg het harte van dien zoon:

Niet veilig zijn voor hem uw leven en uw kroon.

FLIPS.

Welaan, vèrgaêr üVv Raad: ik ftel hem u in handen. Bellis, wat oirbaar zij voor mij en voor mijn landen;nbsp;En wat dan ook het lot van Spanjes Kroonprins zij,nbsp;Voorzeker blijft mijn hand van ’t bloed des jonglings vrij.

Einde yan het Vierde Bedryf.

V IJ F-

-ocr page 77-

T R E U R S i' K L. 69

V IJ F D E B E D R IJ F.

(^Het Tooneel verbeeldt een vertrek van Kareiy dat niet dan flaauwlijk verlicht «.?.)

EERSTE T O O N E E E.

KA REE, SPINOLA.

S P I N OL A.

Tot boete noch berouw liet zich uw ziel bewegen;

£}ij hebt op ons vermaan hardnekkig ftil gezwegen,

Of door uw andwoord zelfs uw fchuld al meer verzwaard; Ja ieder ftond gaf blijk van uw onbuigbrpii aart.

Men moog’ aan ’s Konings Zoon dat onbefcheid vergeven, Hij wordt van grooter fchuld niet even ligt ontheven,nbsp;Waar ’t pleiten voor den Geus zijn hoofd meê heeft belaên.nbsp;Nog meer: hij ftond gereed de hand aan ’t zwaard te flaannbsp;En, tegen Rome en Flips, voor ’t wangeloof te ftrijden;nbsp;Wie zoo ftraffchuldig is, verdient geen medelijden.

KAREL.

Ik medelijden ? .... Hoe ?____ Is ’t u door mij gevraagd

Voor daden, waar mijn hart den grootften roem op draagt? Ik wederftreefde uw trots, gewetensdwang, en woeden Jnbsp;Ik poogde , kon het zijn, het Spaanfche Rijk te hoedennbsp;Voor onherftelbren ramp - die zeker, vroeg of laat,

Es, nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 78-

70 DE DOOD VAN KAREL,

De wrange vrucht moet zijn van uw verkeerden raad.

Ook zoclit ik ’t hart van Flips door menschlijkheid te treffen En hem van bijgeloof en priesterdwang te ontheffen.

Ik deed mijn af keer zien van ’t Inkwifitie - vuur,

IN’iet min dan van ’t Gedrocht, zoo zeer ter kwader uur,

In fcheunis van de trouw, van eden, van verbonden,

En onder fchijn van gunst, naar Neerland afgezonden.

Ik had mij bovendien, waar’ niet mijn togt belet, Gewapend tegen ’t woên diens Aarts - tyrans verzet,nbsp;Opdat zijn dwinglandij, door plondren , moorden, blaken.nbsp;Van ’t bloeiend Nederland geen woestenij mogt makennbsp;En rukken ’t pronkfieraad van Keizer Kareis troon,

Die parel, Spanjes Vorst dolzinnig van de kroon.

Zie daar al ’t geen uw Prins zich moedig dorst vermeten! Zie daar mijn wanbedrijf!.... Welaan dan, doe mij weten.nbsp;Wat over mij dit uur uw Klooster - raad befloot.

SPINOLA.

Gij zyt gedoemd.


KAREL.

Waartoe?.... Ter dood?

SPINOLA.

ó Ja! ter dood.


K A R EL.

Ter dood gedoemd ?,. Ter dood!.. Maar boet uw zielsverlangen; Het offer ftaat gereed den jongften flag te ontvangen.

Die grond, waar .’kgistren nog mij hulde en dank zag biên, Moog’ ftraks mij, voor den troon, ’t fchavot beltijgen zien.nbsp;En hooren ’t vreugdelied der blijde burgerfcharennbsp;Vervangen door geween en luide lijkmisbaren,

Terwijl de lauwerkrans, bevochten door mijn moed.

Door

-ocr page 79-

TREURSPEL. 7ï

Door ’t fchandzwaard van een beul befproeid wordt van m ijn bloed! Doch ’t is des Hemels wil: ik eer dat welbehagen,

En, als ’t een Christen past, zal ik mijn noodlot dragen. , Geen fchuld bezwaart mijn ziel. Ik heb mijn pligt gedaan,

In raeuschlijkheid en regt trouwhartig voor te ftaan.

Oók klaag ik niet van Flips. Ik moest, in vroeger tijden. Oneindig meer, dan dit, van 's Konings wreedheén lijden.'nbsp;Mishandeld van der jeugd, zoolang mij heugen mag,nbsp;Trof, in Elizabeth, mijn hart de zwaarfte flag.

Wat kon mij, na dien ramp, het aanzijn waardig wezen ? Geen aanblik van het graf, geen toekomst doet mij vreezen;nbsp;Ik zie daarin veeleer het eind van mijn geween,

En zal den dood als vriend, als redder tegentreên.... Verklaar u, op wat plaats men ’t vonnis wil voltrekken.

SPINOLA.

Gij zult niet openlijk het volk ten fchoiiwfpel ftrekkeii; Uit gunst heeft u de Raad den gifkelk toegeftaan.

KAREL.

Uit gunst ?.... En hecht de Vorst daar meC- zijn zegel aan ?

SPINOLA.

’t Is noodloos, dat door hem dat vonnis word’ bekrachtigd* De Hemel is ’t, niet hij, die ons tot ftralfen magtigt.

KAREL.

De Hemel? Zeg de Hel, en laat van moorderij, Geweld, vn zielendwang, voor ’'t minst den Hemel vrij.nbsp;(^Ecfi Kamerling brengt den gifkelk en zet diennbsp;fchrtiendc nederd)

Gij ftaat in dienst van Flips, en echter diirft gij fchrcien? (Dc Kamerling keert zich fnikkende om en ¦vertrekt.')

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;SPi«

-ocr page 80-

7a DE DOOD VAN KAREL,

SPINOL A.

Ik vraag niet, of ge u nog ter dood wilt voorbereien: Gij waart reeds jaren lang voor ons vermanen doof.

KAREL.

’k Beveel mijn ziel aan God en Iterf in ’t waar geloof. Ik bleef der Moeder-kerk getrouw mijn eerbied toonen;nbsp;’k Behoor, (en ’tfteunt mijn moed ,) tot haar regtaarte zonen,nbsp;’k Heb wel mij tegen ’t woên des kloosterlings verzet.nbsp;Maar nimmer was mijn hart met ketterij befmet.

S PINOLA.

Wat zal ik uit uw naam den Vorst te kennen geven?

KAREL.

Dat Karei ftierf, van vrees en naberouw ontheven,

Het gif, als ’t jongst gefchenk, van hem ontvangen heeft. En aan zijn Vader ’t leed, hem toegcbragt, vergeeft.nbsp;(Spinola vertrekt.')

TWEEDE r O O N E E L.

KAREL, alken, na een wtjl gepeinsd te hebben.

Zoo zal ik dan weldra dit aardsch tooneel verlaten.

Niets, niets ontrust mijn ziel, dan ’t lot van Neêrlands Staten. Ach; dat ik door mijn-dood die landen redden kon.

En deernis in het eind het hart van Flips verwon! ö Karei! Groote Vorst! indien gij in den Hemelnbsp;Nog kondfchap dragen moogt van ’t ondermaansch gevvemel,nbsp;Zie op uw kleinzoon neêr, die u heeft nageftreefdnbsp;En, priesterhaaP ten prooi, als fchuldloos offer, fneeft!nbsp;Dit ’s dan de glans, waarmeC iiw hoop in mij zich ftreelde,

Ter-

-ocr page 81-

TREURSPEL. 73

Terwijl ik aan uw kniên als dartiend knaapje fpcelde,... Uw Rijk, een twintigtal van kronen lachte me aan.

En zie, een weinig vochts doet al die glans vergaan! Wat eindloos groot verfchil: nog gistten hoog verheven,nbsp;En heden döor vergif als onverlaat te fneven!

Ik zie nog ’t rijzend licht, maar voor den laatften keer; De dag breekt aan en heeft voor mij geen avond meer.nbsp;Hoe zal dr Kastieljaan, hoe ’t kermend Neérland treuren!nbsp;Hoe voelt ge, Elizabeth! om mij uw hart verfcheuren.nbsp;Maar toon uw weedom niet, verheel uw boezempijn:nbsp;Eén enkle traan, om mij, kon ligt u doodlijk zijn.

Doch langer niet gedraald; Iaat ons het werk volenden! Grijp moed, mijn ziel! Waartoe hier de oogen aftewenden?

(i/y neemt den kelk in de hand.')

’[ Is flechts een oogenblik; daarna komt vrede en rust. (/fy drinkt het gif.)

Dg ftorm heeft uitgewoed; ik nader reeds de kust.

(_HiJ legt zich voorover op de tafef met het aangezicht op de handen.)

DERDE 7' O O N E E L.

KAREL, ELIZABETH, gcjluierdy EEN SOLDAAT.

ELIZABETH.

Waar is hij ? Nu; fpreek op!

DE soldaat, rondziende,

In een van deez’ vertrekken,

ELIZABETH.

Waar dan? Of zou hij reeds der wraak ten olFer (bekken? Ik fidder,

E 5 nbsp;nbsp;nbsp;de

-ocr page 82-

74 DE DOOD VAN KARÉL,

DE SOLDAAT.

Zie hem daar!

KAREL, w’if zijne liggende bonding oprijzende.

Wat ’s dit? Wie nadert mij?

Een vrouw 1 Wat zal dit zijn?

ELIZABETH, den Jluicr af werpende en hem naderende.

Ik ben het.

KAREL.

Hemel! Gij?

Elizabeth!... Vorstin!... Mij in dit uur genaken?... Mijn dood aanfehouwen ?...

ELIZABETH.

Neen! Ik kom uw boeien flaken. Uw wachten zijn misleid.... Ducht nergens wederfland»-Dccz oude krijger bood volvaardig mij de hand:

Hij toonde zich om u tot in de ziel bewogen.

En is tot uw behoud met mij hierheen gevlogen.

K AR E L.

En Bergen?

ELIZABETH.

Vraagt gij ’t nog? Gij kent uws Vaders aart; Hij ftierf, maar met een moed, den Nederlander waard,

KAREL.

Ik volg dien held.

ELIZABETH.

Ontwijk deez plaats vol ijslijkheden; Verlaat u op deez’ vriend en volg gerust zijn fchreden!

Hij

-ocr page 83-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;75

Hij kent in dit Paleis, dien zetel van den dwang.

Een heimelijken weg, een onderaardfchen gang.

Die uitloopt op den Taag: daar blijft ge een wijl verfcholen. Uw verdre vlugt zij mij en ’s Hemels gunst bevolen!

karel.

Te fpaC!

^ nbsp;nbsp;nbsp;ELIZABETH.

Waarom te fpaê? Uw banden zijn geflaakt.

'RAREL.

Mijn leven fiielt ten eind en de eeuwigheid genaakt. ELIZABETH.

Wat meent gü ? Welk een taal!

KAREL.

Ik voel mijn einde naadren. ^Hij toont haar den ledigen gif kelk.')

Zie hier!

ELIZABETH.

Geregte God! Het bloed verftijft me in de aadren» karel.

Dat vonnis fprak de Raad. nbsp;nbsp;nbsp;--

ELIZABETH.

Mijn wanhoop klimt ten top. (^Zij inziet den kelk met ycrwilderde blikken.')

En fpaarde uw wreedheid mij niet flechts een enjklen drop? (^Zij vat den kelk met de beide handen €n brengtnbsp;hem in verivlijfelwg aan den mond.

i. A»

-ocr page 84-

7^ nbsp;nbsp;nbsp;de dood van ka rel,

KAREL, haar den kelk ontrukkende.

Laat af! Wat wilt gij doen? Spaar, fpaar uw dierbaar leven! Uw komst heeft aan mijn hart de beste troost gegeven jnbsp;Onfchatbaar is mijn heil.

VIERDE T O O N E E L.

FLIPS, ELIZABETH, KAREL, SPINOLA, HOVELINGEN, S T A A T-J Q N K VR O U WE N ,nbsp;PAADjEN met fakkels^ wachten.

FLIPS, tegen Spinola.

De Koningin?. . . Zij ZOU. ,

ELIZABETH.

Men heeft u niet misleid: ik ben het.

* nbsp;nbsp;nbsp;FLIPS,

Hoe, Mevrouw ?

ELIZ ABE TH. nbsp;nbsp;nbsp;L .

Ik wilde, kon het zijn, dit fchuldloos offer fparen, uw verftoktc ziel voor kindermoord bewaren.

FLIPS, Op het gezicht yan Karei achteruit dehizende. Mijn zoon!

KAREE-

Gij uitte nooit dien naam op zulk een toon, Hoe ftreelt mij thands die naam! ó Ja, ik ben uw zoon!nbsp;Laat hem dan, die dit uur nog wenscht uw zoon te wezen.nbsp;Uw grimmig hart, ter gunst van Nederland, belezen.nbsp;Ach, dat mijn vege tong die troost van ii vcrwerv’!nbsp;Spaar ’tfchuldelooze volk!... Mijn kracht bezwijkt... Ilt ftcrf,

EU-

-ocr page 85-

TREURSPETi. 77

ELIZABETH.

ó Karel, moge uw geest een oogenblik nog beiden! Verneem mijn zielsgeheim, verneem het, vóór ons fcheiden!nbsp;Nooit heb ik Flips bemind: ’k bedwong mijn felle fmart:nbsp;Gij, Karei! gij bezat voor de eeuwigheid mijn hart.

KAREL.

ó Woorden voor mijn ziel van onbefefbre waarde!

Hoe zoet is mij de dood! Zink weg, ó nietige aarde! Wij zien elkander weór.... Elizabeth!... Mijn geestnbsp;Ontvlugt zijn kerker.... Va!ir, vaarwel!

(Hij fierft.')

FLIPS, bij zich zelven.')

Hij is geweest.

ELIZABETH, bij het lijk nederflortende.

Mijn Karei!

(Twee Staat-jonkvrouwen heffen haar op en plaatfen haar in een fioel.j

FLIPS, tegen Spinola en op Elizabeth wijzende.

Spinola!... Hoe is het?... Wil me ontdekken..,

SPINaLA.

Men heeft haar ongemerkt den gifdrank doen verftrekken: Haar dagen zijn bepaald.

FLIPS.

Gij fpreekt liet uit, dat vvoord ?... (Bij zich zelven.j

Ik monfter!.... Vader, Zoon, en Gemalin vermoord!

SPINOLA. nbsp;nbsp;nbsp;¦gt;

Bedenk haar ontrouw, Vorst! Haar kettermin....

FLIPS.

-ocr page 86-

Ik keer

Naar ’t Heiligdom: weldra wenscht gij mijn bijzijn wcör;

vertrekt^

FLIPS, hij zich zehcn.

Gewetensangst en fchrik en wanhoop doen mij beven, ELIZABETH, vcnvildcrd opfpringende.

Hou ftand! Verlaat mij niet! Waar wilt ge u heen begeven? ’t Is alles ftil in ’t Hof. De Dwingland flaapt. Tree zacht!nbsp;Op ’t allerminst gerucht ontwaakte ligt uw wacht.

Wij zijn welhaast aan ’t eind. Zie daar den Taag reeds ftroomcn! De Hemel zij gedankt, gij zijt den dood ontkomen!nbsp;Begeef u fcheep, mijn Prins!... Vaarwel!... Ducht geen gevaar.nbsp;(/« deze mijmering voortloopende, is zij het lijk van Kareinbsp;genaderd en komt door fchrik weder tot zich zelve.jnbsp;Afgrijslijk!.... Groote God!.... Wat voorwerp zie ik daar ?nbsp;fZij grijpt Kareis hand, doch laat haarnbsp;met ijzing weder los.j

t Schrikkelijk gevoel!.... 6 Top van ijslijkheden!

De loden hand des doods verftijfde reeds zijn leden.

Ziet,

-ocr page 87-

TREURSPE 79

Ziet, Kastieljaneii! ziet een monfter op inv troon;

Den geesfel van zijn Rijk, den moorder van zijn zoon.

EEN KAMERLING.

Bedenk, van wien gij fpreekt; Mevrouw! wien durft gij honen? Als Gade en Koningin....

ELIZABETH.

Ik nog dien beul verfchoonen?

Ik Koningin?.... Wie heeft dien vloekbren naam genoemd? Ik Gade ?.... Een huwlijksband, door heel mijn ziel gedoemd ?nbsp;Een band, door dwang gefmeed, de bronwel van mijn treuren ,nbsp;Waardoor ik mij zoo wreed van Karei af zag fcheuren?nbsp;Ik breek, verniel dien boei, ik ruk die kluisters af.

Mijn ziel hijgt Karei na. Ik volg hem in het graf.

FLIPS.

Elizabeth!

ELIZABETH.

Wilt gij, Tyran l me in ’t leven houwen ? Het is me een marteling uw helsch gelaat te aanfehouwen.nbsp;Ik zie het zwart tafreel van al uwe cuveldaên,

In gloênden trek bij trek, daarop getcekend ftaan.

Ik zie daarop geprent den moord der Mexikanen,

Het wee van Nederland, het bloed der Sicieljanen.

Wie telt de gruwlen op, waarmeê gij zijt befmet?

Maar eens genaakt uw ftraf, zij naakt met rasfehen tred. De Hemelmagt, in ’t eind uw dwang- én moordlust moede,nbsp;Verbreekt der volken juk, vernielt uw ijzren roede.

Dan voert u, door den fchrik vervolgd en fchuw voor ’t licht, De ftilte van de nacht uwe offers voor ’t gezicht.

De helfche vuurkolk blaakt rondom uw legerftede.

Gij bidt, maar God verbergt het aanfehijn voor uw bede.

Dus

-ocr page 88-

'/i


80

DE DOOD VAN

KAREL,

Dus naadvend tot de poort der dreigende eeuwigheid. Van volk bij volk gevloekt, door vriend noch maag bcfchrcid.nbsp;Terwijl berouw en fmart u ’t krimpend lijf doorkerven,nbsp;Verwenscht gij ’t levenslicht en fiddert voor het fterven.nbsp;Tot eindelijk de dood uw fchendig leven kort.

En u des afgronds poel in de open kaken ftort.

FLIPS, bij zich zelven.

Ontwijken wij deez plaats!

(^Htj vertrekt, door de Paadjen en een gedeelte der Wacht gevolgd, j

ELIZABETH.

Wat klaagtoon treft mijne ooren? Ja, Karei, ’t is uw flem: gij roept me, uit ’s hemels choren inbsp;Ik volg u, waar ik, vrij van zelfsverwijt en pijn,

Voor eeuwig, naar mijn weiisch, met u vereend mag zijn,

(JZij zijgt neder ^ de Staat-jonkvromv en onder [leunen

haar

de verdere aanwezigen geven teekenen van

diepe droefenis,')

Pinde van hcl Vijfde en Laatfle Bedrijf,

-ocr page 89-

-ocr page 90-