-ocr page 1-

kJS o ct—






PETER DE GROOTE.








Tooneelstukken

Te WINKEL

no.1.2..................

-----——--






,s*f


-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-




E ‘



- «


â– 


i




-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

:d ® ®ia

4. B.WOl/n’Jl^.

1Ö.^6

-ocr page 10- -ocr page 11-

AAN MIJNE TWEEDE MOEDER.

ü, die voor ons op pad van ’t aardsclie leven Een zachte steun, een dierb’re leidsvrouw zijt,nbsp;Zij de eerste klank, dien mijne lier mogt geven,nbsp;Uit dankgevoel en liefde toegewijd!

Och, dat mijn dichtgalm U behagen konde,

Die ons ten gids verstrekt op ’s levens zee,

Die bij bet kroost, dat weende aan de oudersponde, De plaats bekleedt dier nooit volprezen twee Inbsp;Zij, die steeds deugd en liefde in ’t harte voedde,nbsp;En hij , die ons ten heilig voorbeeld bleef,

Zij zijn niet meer, de twee, die vroeg de Algoede In h gouden boek der Hemellingen schreef.

-ocr page 12-

Maar Hy, die Ycel ontnam, bleef veel ook sparen,

En beider min heeft Hij in U yereend:

En als ons oog op oudergraf mag staren,

E-olt ook een traan der yreugde oj) ’t lijkgesteent’. Blijf, dierbre 'vrouw, op ^t aardsche pad ons schragen,nbsp;Dat u'we liefde ons 'volge te allen tijd’:

En ieder lied is aan ü opgedragen.

En elke klank U dankbaar toegewijd!

GrOKINGEN , nbsp;nbsp;nbsp;J. DE WAL.

Augustus 1836.

jt »

-ocr page 13-

VOORREDE.

Er behoort gewis moeds genoeg, ik zou bijna zeggen vermetelheid, toe, om in onze dagen op twintigjarig en leeftijd met Gedichten op te treden, en dagelijks hoort men de klagtnbsp;hernieuwen, dat het lezend Publiek door nieuwe voortbrengselen der Vaderlandsche Muze als het ware overstelpt wordt.nbsp;Deze klagt zij allezins gegrond met betrekking tot sommigenbsp;dichtsoorten, dezelve is voorzeker van geene toepassing opnbsp;de Teoneelpo'ézij, en het zijn alleen een quot;vv’iSELitis, een VATfnbsp;HALMAEL, een KLiJN, niet nog een paar hunner kunstbroeders,nbsp;die de eer der Nederlandsche Melpomeen roemrijk handhaven.nbsp;Een wedstrijd, als die vóór eenige jaren door het Koninklijknbsp;Instituut geopend werd, Ofschoon dezelve zonder gewenschtnbsp;gevolg bleef, deed eensklaps verscheidene voortreffelijkenbsp;Treurspelen in het licht verschijnen , en het waren dezenbsp;dichters zelven, die nog later op gelijke wijze de Kaderland-sche Tooneelpoëzij verrijkten. Toen vatte men het voornemen op, om op nieuw een Nationaal Tooneel op te i'igten:nbsp;eene beroemde Maatschappij deed de eerste poging, en eennbsp;geacht Schrijver, wien ik het geluk heb, onder mijne Leermeesters te mogen tellen, leende er zijne pen toe om op denbsp;hiertoe aan te icendene middelen te wijzen. En nog-tans schijnt het aan aanmoediging te blijven ontbreken',nbsp;nog onlangs beklaagde zich een onzer bovengemelde Treurspeldichters, dat men zich te weinig beijvert, om oorspronkelijke Nederlandsche stukken ten tooneele te voeren, en denbsp;harde kritiek, welke sommige der nieuwste stukken onder-

-ocr page 14-

VIII

gingen, is weinig in staat om anderen en jongeren tot de uitgave van hunnen veel minder volmaakten arbeid op tenbsp;wekken. Maar het beschaafde, welwillende Publiek zal ooknbsp;de zwakkere jjoging niet miskennen, en, overtuigd van hetnbsp;moeijelijke dezer dichtsoort ^ mijner jeugd deszelfs toegevendheid niet ontzeggen.

PFat het onderwerp van dit Treurspel betreft^ reeds was het geheele stuk afgewerkt, en aan velen ter lezingnbsp;gegeven, toen de Heer vaii hamael zijnen gelijknamigennbsp;arbeid in het licht gaf: en het is alleen de onderscheidenenbsp;wijze der bewerking, welke wij gevolgd zipn, die mij insgelijks tot de uitgave van mijn werk kon doen besluiten.nbsp;PFie toch zal het kunnen wraken, dat tenzelfden tijdenbsp;dezelfde stof aan heiden voor het Treurspel hoogst uitmuntend is voorgekomen, hetwelk alleen voor deszelfs geschiktheid zou kunnen pleiten ? De voortreffelijke Dichter zelf isnbsp;welwillend genoeg, mijne eerste pogingen in de Po'ézij aannbsp;te moedigen , en ik heb de eer, eenigermate in zijne toegenegenheid te deelen; welk een en ander ik hoop, dat mij nognbsp;lang te beurt valle, daar zulks voor tnij zeloen niet dannbsp;aangenaam en leerrijk kan zijn.

Hoor het overige moet ik nog aan velen mijner raadslieden en vrienden, en in het bijzonder aan verscheidene Iloogleeraren onzer Hoogeschool, mijnen opregten danknbsp;betuigen voor menigen nuttigen wenk, mij bij het herzien ennbsp;ter perse leggen van dit Treurspel gegeven.

En hiermede zij mijn eersteling aan het Nederlandsche Publiek aanbevolen, op welks toegevendheid ik hoop bij denbsp;uitgave niet te vergeefs te hebben gerekend.'

-ocr page 15-

PERS

PETER DE GROOTE , CZUUT OOtl Ruslafld.

CA.THARIRA, deszelfs tweede gemalin.

ALEXEI, zoon van Peter en deszelfs verstootene gemalin Eudoxia.

SIEamp;'GZIKOFF , nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, r.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; •

' nbsp;nbsp;nbsp;Russischenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;btaatsdienaren.

¦ TOLSTOI , nbsp;nbsp;nbsp;j

. ATALiA, nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kinderennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alexei.

PETER , nbsp;nbsp;nbsp;j

GRAVIS KÖSIGSMARK.

ABRAHAM EEDROWiTSGH LAPGCHis, hroeder Van Eudoxia, Hoofd der Zaamgezworenen.

JAGOB pusTisoi, Biechtvader van Alexei DOBROWSKY, Hofcavalier ....

WEiNOW, Hofmeester......V Zaamgezworenen.

IWAS AFONASSIEW......

SCHERBATOW........

BLEiJER, Oostenrijksch Gezant bij het Russische Hof.

ADAM WEIDE, Russisch Generaal.

OTSGHAKOW, Russisch Majoor. areskin, Lijfarts van Alexei.

Peters bieghtvader.

Een MOWSiK.

Staatsdienaars, Soldaten, Zaamgezworenen enz.

Het stuk speelt te Moskou, den 26 Junij 1718.

-ocr page 16- -ocr page 17-

PETER DE GROOTE.

EERSTE BEDRIJF.

Jlet tooneel verbeeldt een vertrek in het huis van een der Zaamgezworenen.

EERSTE TOONEEL.

PTISTIKOI. nbsp;nbsp;nbsp;-WEINOW.

(Weinow zit hij eene tafel, in eenige papieren bladerende. PusTESOi gaat aan de andere zijde het vertrek op en neder.')

WEIIfOW.

Het is met hem gedaan. Zijn vonnis is geveld,

En de onschuld bukt, helaas! voor snoodheid en geweld.

Zijn sterfuur is bepaald: de jongling is verloren.

PTISTIKOt.

’t Waar’ beter hem geweest, loo hij nooit was geboren.

1

-ocr page 18-

¦WEiwow, in drift opstaande. ’t Waar’ beter hem geweest, zoo niet de Vorst, rerleid,

Een nietige slavin zijn hart had toegeieid,

En eervergeten -

PtrSTINOI.

Ach! vergeet die daad: ’t herdenken Kan elk welmeenend hart slechts bitt’re droefnis schenken.

WEINOW.

En dan Eudoxia -

PÜSTIHOr.

Verdiende een beter lot.

Zij leefde in haar gemaal; ja, toen haar ’t magtgebod Des Keizers kwijnen deed in ’t ak’lig kloosterleven,

W^as ’t eenigst w'at zij sprak: nbsp;nbsp;nbsp;» God moge ’t hem vergeven! ”

WEITfOW.

JVeen, God vergeeft hem ’t niet!

PUSTIIXOI.

Zij was nog onbeschaafd

En ruw in ’s Vorsten oog —

weuxow.

Aan een slavin verslaafd!

Haar goedertierenheid blonk Ruslands volk in de oogen.

En toen zij viel was elk met haar op ’t zeerst bewogen:

-ocr page 19-

Haar ongelukkig lot heeft aller hart doorhoord,

En sterft zij eenmaal daar —

PUSTITTOI.

Zoo is haar beê verhoord.

’k Weet hoe zij menigmaal, door bitt’re smart gedreven,

Den hemel bad om ’t eind van haar rampzalig leven,

Een leven, dat slechts smart en grievend leed haar gaf.

Rust eens, van kwelling vrg , haar Igk in ’t stille graf,

Is eens de ziel ontvloón naar hooger, zaalger spheren,

Het volk van Rusland zal haar nagedachtnis eeren.

Zij drinkt haar’ hitt’ren kelk gelaten, met geduld :

Dan ach! ééne enk’le zorg heeft steeds haar hart vervuld En blijft lot ’s levens eind haar bij in ’t ak’lig lijden:

Niets kan ooit van die zorg het moederhart bevrijden.

’kGing eenmaal naar haar cel, in vroegen morgenstond.

En sprak haar troostend toe: geen zucht ontvlood haar’ mond. Geen klagt haar bange ziel; maar tranen in hare oogennbsp;Verkondden ’t smartgevoel. Wie, dien niet mededoogen,

Bij ’t zien dier lijderes, een beter noodlot waard,

Den boezem had vervuld ? ’t Was, of een vlijmend zwaard Mijn borst doorboorde, ik zag hoe slechts de moederliefde,nbsp;Bij al haar eigen leed, haar ’t ouderhart doorkliefde!

’k Riep, door gevoel vermand: »Eudoxia, wat smart

L-

-ocr page 20-

wDeklemt thans zoo gestaag uw zwaar gefolterd hart?

» Spreek, en verberg mij ’t niet! ” Toen zweeg de vrouw niet langer. »Ach! Catharina’s horst, van list en snoodheid zwanger,nbsp;«Ontrust (dus riep zij uit) mijn zwaar bekneld gemoed,

))En jaagt mijn bange ziel; was het alleen mijn bloed,

))Dat zij ten ofl’er vergde, ik gaf het haar volgaren,

«Mits zij mijn^ een’gcn zoon in ’t leven wilde sparen!

«Helaas! een voorgevoel, dat ak’lig ’t hart doorwroet,

«Zegt, dat voor ^svijands list de jongling zwichten moet;

«Zegt, dat zijn rang en stand hem naar ’t schavot zal voeren, «Daar tijgers op deez’ prooi reeds met hun klaauwen loeren:nbsp;«Zegt, dat hij sneven zal, w'ant hij is Peters zoonnbsp;«En wettig erfgenaam van Ruslands staf en kroon.

-ocr page 21-

Mel wangen door verdriet en lijden uitgeleerd,

Te aanschouwen, ’k Had voorheen haar deugden steeds vereerd, En wist hoe 7.ij niet slechts haar’ pligt als Christen kende,

Maar ook dien pligt volhragt. Geen rampen noch ellende Verkeeren ’t hart, dat eens voor God en Godsdienst gloeit;

Wat kluisters de arm ook draag’, de ziel wordt nooit geboeid. Zij werkt door eigen kracht, geen trotsche dwingelandennbsp;Beheerschen haar besluit of leggen haar aan banden.

Dit zag ik aan de vrouw, wier al te gruwzaam leed Ook myn verouderd oog een’ traan ontschieten deed:

Dit leed weerhield mijn’ mond een enkel w'oord te spreken, Hoewel mijn harte zwoer, haar ongeluk te wreken,

Te waken voor haar’ zoon, haar ongelukkig pand,

Wen eens haar geest ontvlood naar beter Vaderland!

Nog leeft de lijderes en zal welligt nog leven,

Als ’k reeds mijn tol betaald, mijn offer heb gegeven Aan d’ onverzoenbren dood. Die dag wordt de eerste dag,

Die mij gelukkig ziet, sints ik het leven zag.

En naauw weerhoude ik mij van naar het uur te haken,

Dat mij tot burger van het hemelrijk zal maken!

Maar ’k zweer, zoo lang het nog den Eeuwigen behaagt,

Dat de afgeleefde man den last des levens draagt.

Te waken voor een’ vriend, reeds half in ’t stof gezonken,

-ocr page 22-

En thans, welHgt voor kort, in kluisters vastgeklonken! . . .

WEINOW.

Maar hoe den jongen Vorst beschermd? Zijn laatste stónd Is reeds nabij: nog slechts één woord uit ’s Keizers mofld,nbsp;En ’t zegel is gedrukt op ’t woord der Regterscharen I '

pusTiiroi.

De Hemel moog den Czaar voor zulk een’ stap bewaren!

¦WEiTfOW, driftig.

Helaas, een gdle wensch! De list der Keizerin Bestuurt en dwingt zijn hart geheel naar haren zin jnbsp;Haar helsche staatkunde eischt, dat hij het leven derve, *nbsp;En dat, voor haar geluk, de hoop van Rusland sterve!

PUSTIIVOI.

Helaas! gij gaat te ver: gansch schuldloos is hij niet,

Daar hg zijn Vaderland naar eigen’ wil verliet.

En ’t Keizerlijk bevel verachtend -

WEITfOW.

Wilde ontwijken

De lagen der Vorstin; zij gaf hem vele blijken Van haat en kwade trouw!

PUSTIIVOI.

Hij heeft zich aangekant Zelfs tegen ’s Keizers wil. Heeft niet de Vaderhand

-ocr page 23-

Hem menigmaal bestraft, ook menigmaal vergeven,

Als hy beloofde in trouw en deugd te zullen leven?

En heeft tot dezen stond de zachte Vaderraad Ooit bg den woesten knaap in minste nog gebaat?

Werd ooit als Peter hem, met tranen in zijne oogen.

Om bet’ren wandel bad, des jong’lings hart bewogen?

WEI^OW.

Hij is, der tucht ontwend, in woestheid opgevoed,

Maar in zyiie adren bruist toch ^t edel Vorstenbloed:

Hij heeft zijn voorgeslacht en afkomst niet vergeten!

PUSTINOI.

Ach! had hij ’t nooit gedaan! ^k Had hem dan nooit verweten. Nooit onder ’t oog gebragt, hoe zeer hij die vergat.

En Peters levenskelk te vaak verbitterd had!

Maar ijdel was elk woord, vergeefsch elk zacht vermanen, Geen toespraak, geen geklag, geen blik, geen vloed van tranennbsp;Bewogen ’t roerloos hart. Losbandigheid der jeugd.

Gij smoordet elk gevoel van menschenwaarde en deugd!

WEINOW.

Hoe, Pustinoi, zal iets die vriendschap hem ontwringen.

Die gij hem eenmaal schorikt? die ^s werelds dwarrelingen Trotseerde en steeds uw hart voor hem slechts kloppen deed,nbsp;Wiens hart zich ook aan U voor eeuwig voelt gesmeed?

ii


-ocr page 24-

Ach! wenscht gij, nu de stond yan steryen hem komt dagen, Van ’t geen hij ooit misdeed, hem rekenschap te yragen,

Of yvrijft gij, ’t geen de knaap in drift ooit heeft bestaan,

In oogenblik des doods hem nog als schandylek aan?

(Ifij vat hem lij de hand.)

O neen, zulks wilt gy niet: uw ziel is yeel te teeder,

En werpt in ^t scheidensuur geen stugge blikken neder Op ’t geen yoorby is. — Neen, zoo hij ook zwaar misdreef.nbsp;Vergeet, bij God, yergeet; zwijg, Vader, en yergeef!

PüSTisoi, ermtiq.

Is ’t dan der yrienden pligt steeds ’t kwade te yerbloemen. Dat op den hartyrind rust? Moet hij dan edel noemen,

’t Geen elk slechts laken kan? Of is een slechte daad. Wanneer een yriend misdeed, ooit daarom minder kwaad?nbsp;Bekleed ik dan bij hem ook niet de plaats yan Vader?

Is op heel ^t wereldrond één steryeling hem nader.

Naast haar, die eenmaal hem ^t rampzalig leyen gaf?

Och, neem mij niet dien naam, dien naam yan Vader af: Ontzeg mij niet de yreugd yoor zijn behoud te waken.nbsp;Ontruk ^t geluk mij niet, gelukkig hem te maken!

WEINOW.

Gelukkig wilt gij hem, wien reeds het sterfuur beidt?

Hem, dien nog deze dag yan ’t aardsch gewemel scheidt ?

-ocr page 25-

'f'

'f'

¦¦


Hem, die reeds d’ eindpaal ziet Tan zijn rampzalig leven?

{onder het heengaan, Pustinoi de hand drukkende') Neen, Vader, geen geluk, slechts zwijgen en vergeven!

TTTEEDE TOONEEL.

PTiSTiNOi, alleen.

Hij vraagt, dat ik vergeev’! Mij heeft hij niets misdaan,

En ’k voel mijn harte diep, diep met zijn lot begaan.

Helaas! moet dan de jeugd door ^t zwaard het leven derven. En mag ik, oude man, reeds afgeleefd, niet sterven?

Wordt dan de droeve vrouw, die ^t leven met heur kroost Schier niet meer dragen kan, verstoken van dien troost,

Het eenigst wat op aard haar ov’rig is gebleven?

Wat vreess’lijk drukkend juk, wat ramp is haar het leven, Wat gruwel zonder eind, wat smarten zonder tal! —nbsp;Gezegend driewerf wij, zoo ^t ons gelukken zal,

Om met vereende kracht, haar banden te verbreken!

{Hij zet zich wederom neder, en doorhladert de geschriften).

DERDE TOOSEEL.

PUSTIIfOI. nbsp;nbsp;nbsp;AFONASSIEW.

AFONASSIEW.

Duld, vader, dat ik thans een- woord tot u kom spreken,

-ocr page 26-

10

U troosten in den ramp, die u en allen dreigt.

Zoo naar der Regt’ren stem de Vorst zijne ooren neigt,

Is ¦’t pleit Leslecht.

PUSTIKOI.

Beslecht? Waartoe dan al ons streven?

Is niet Eudoxia’s, is niet Alexei’s leven

Het voorwerp onzer zorg? Heeft, eer aan ’s Keizers mond

Nog ’t vonnis is ontglipt, niet door ons eedverbond

De jongeling welligt zijn’ kerker reeds verlaten?

APOIfASSIEW.

Hoe, Vader, denkt gij dan, dat iets ons meer zal baten ? Dat, wat de vriendschapspligt ons oplegt, ook gelukt,

En ooit de jonge Vorst wordt aan den boei ontrukt,

Dien om zijne armen eens de staatslist heeft geslagen?

Dat ooit een morgenstraal van vrijheid hem zal dagen,

Dien straks de nacht des doods verlost van ’t aardsche leed ? Dat iets den band verbreekt, door wreedheid vastgesmeednbsp;En om zijn hand geklemd? Neen, laat dat droombeeld varen,nbsp;'Geen list noch stoute moed kan meer den Vorst bewaren !

PDSTIHOI.

Waar is uw heldengeest, waar uw standvastigheid?

Hebt gij niet steeds getoond, door moed en kloek beleid. Dat door uwe ad’ren ook echt Russisch bloed mag vloeijen ?

-ocr page 27-

11

Zag ik niet menigmaal uw borst in -vuur ontgloeijen,

Als gij van Peter spraakt en van Alexei’s lot?

En wordt gij dan bevreesd, nu ’t gruwzaam moordschavot Reeds wacht, dat hij verschijne, en hem door beulenhandennbsp;Het leven worde ontroofd? Verschrikken de ijzren bandennbsp;Ook hem, wiens fiere moed elk fegenblonk? — Maar neen!

Ik denk zulks niet van u: er is gewis niet een,

Die, nu het sterfuur naakt, zijn hartvriend zal begeven En niet voor zijn behoud zal wagen lijf en leven!

Ik ben reeds oud en grijs. Aanschouw mijn stramme leên: Reeds meer dan zestig maal ging my een jaarkring heen,

In kommer en verdriet, in smart en bitter lijden.

En schaars verzachtte mij een teug van zoet verblijden Den wrangen levenskelk. Aan ’s Hemels dienst verknocht.nbsp;Heeft nooit voor Ruslands eer mjn hart het zwaard gezocht,nbsp;Heeft nooit mijn arm de speer in eenig hart gestoken.

En zag ik nooit het staal van ’t bloed eens vijands rooken ; Maar nu mijn’ voedsterzoon, dien ’k als mij zelven min.

Een gruwzaam lot bedreigt, blaast God mj geestdrift in,

En geeft ook mijne hand, gelijk aan man en knapen.

Tot fnuiking van ’t geweld het lang geschuwde wapen.

’k Hoor reeds Lapuchins stem. Straks scharen we ons in ’t rond, En ’t zegel wordt gedrukt op ’t heilig eedverbond.

-ocr page 28-

12

TIERDE TOOSEEL.

De Voriyen ^ laptjchin, scherbatow, AVEiifow en meer andere Eedgenooten.

LAPUCHIIV.

Hebt gij, mijn vrienden, reeds de droeve maar vernomen?

AFONASSIEW.

Ja, ze is vóór korten tijd ook hier tot ons gekomen. Lapuchin! ach, ’k gevoel ^t, geen middel haat ons meer!

Geen moedig pogen geeft ons ooit den jongling weer.

Ik vrees voor geen gevaar: ’k zal elk geweld trotseren,

En zal, wanneer het moet, zulks voor u allen zweren,

Bij al wat heilig is. Dan ach! wat baat onze eed:

Het vonnis is geveld, de moordbijl ligt gereed!

LAPUCHIN.

Nog heeft de Keizer niet zijn oordeel uitgesproken.

Het laatste dan beproefd: den kerker ingehroken:

Door overrompeling wordt ligt het feit volbragt.

Gij, Weinow, neemt het geld, en koopt geheel de wacht Door milde giften om. Gij weet wat groot vermogennbsp;En tooverkracht het goud, te schoon voor menschenoogen,nbsp;Op ’t gretig krijgsvolk heeft. Gij, Scherbatow, gij gaatnbsp;Met d’ ouden Pustinoi, wien T hart nog jeugdig slaat.

-ocr page 29-

13

Naar ’t huis van den cipier, zoekt hem door goud te nopen, Dat hij de sleutels geve, en sluit de poort ons open.

Hij weigert u zulks niet: ’k weet dat reeds menigmaal Zijn naauwgezetheid week voor ’t schitterend metaal.

Gelukt zulks echter niet, zoo zult gij de eerste wezen.

Die ’t blanke zwaard beproeft. Gij hebt genoeg voor dezen Uw dapperheid getoond. Wen gij de poort ontsluit,

En alles hebt volvoerd, geef door een zacht geluid

Ons kennis van uw daad. ^k Val met onze andre vrienden

Die ’t land in elk gevaar, als gij, getrouw steeds dienden,

De binnenwacht dan aan, die, in een zoete rust Verzonken, niets bevroedt, van alles onbewust.

Gewis zal de overmagt en moed ook daar verwinnen.

Wij slaan de deur van een en gaan den kerker binnen. Waar onze Alexei rust, wiens ziel het vreess’lijk W'oordnbsp;Der Regtren heeft geschokt, en ’t jeugdig hart doorboord,nbsp;Het jeugdig hart te zwak voor ’s noodlots harde slagen.

Zijn krachten zijn gewis gering: welaan, wij dragen Van uit het kerkerhol hem op onze armen voort!

Wanneer ons ’t feit gelukt, en niets ons pogen stoort,

Zoo leggen wij den vriend aan d’ ouderhoezem neder;

De moeder kust haar’ zoon, de zoon zijn moeder weder! {Allen trekken de zwaarden.')

-ocr page 30-

14

SCHERBATOW.

’k Zweer trouw aan uw gebod, en als ik ’t niet betracbt, Zoo storte ’s Hemels wraak me in d’ eindeloozen nachtnbsp;Van rampen en ellend. Met schande en vloek beladen,nbsp;Verwijte elks aanblik mij: ))Gij hebt uw’ vriend verraden!”nbsp;Ja, wat ons ook verbeide, en wat ook de uitkomst zig,

Wij zweren eeuwge hulp en trouw!

(^Allen te zamen.)

tAPUGHiN, de handen omhoog heffende. Zoo moge ’s Hemels gunst ons pogen dan bekroonennbsp;En de uitslag ’t reine doel, het heil van Rusland, loonen!nbsp;Hij, die ons streven ziet, hij spare ’t jeugdig bloed.

En voor der oudren schuld zij door geen’ zoon geboet:

Hem, dien thans de eed verbindt, en die hem durft verzaken, Moog ’s Hemels eeuwge wraak ten vloek der menschheid maken!nbsp;{Allen stehen hunne zwaarden weder in de scheede en gorden

zich aan.)

SCHERBATOW.

Welaan, ik ben gereed en spoed met vlugge schreên My thans weer naar het huis mijns vriends Dobrowsky heen,nbsp;Die ijvrig kondschap wint van ’t geen is voorgevallen.

Alexei’s ak’lig lot vervult hem boven allen

-ocr page 31-

15

Met Yuur; en staart hij ’t leed der droeve moeder aan,

Zoo rolt van uit zijn oog een onhedwingbre traan.

PUSTINOI.

Die traan zal nooit tot schande en oneer hem verstrekken; Wien zou niet zulk een leed tot mededoogen wekken,

Als hij de smart aanschouwt, die ’t moederharte drukt,

Wen zij haar eenigst pand, haar kroon zich ziet ontrukt?

LA.PUCHIK, op den voorgrond van het tooneel tredende.

Wat klaagtoon breekt, met droef geluid,

Ladoga, van uw klooster uit.

En klinkt mij langs deez’ wanden henen?

Van waar die klagt, die jammertoon? ....

Ach! ^k hoor een moeder om den zoon,

Die naar ’t schavot gesleept wordt, weenen!

De moeder weent, de moeder treurt,

De moeder wordt het hart verscheurd

Om ’t pand, dat zij met smarten baarde;

’t Is ’t eenigst, wat zij nog bezit,

Wat zij nog ^t hare noemt, en dit

Neemt thans de wreedheid weg van de aarde!

-ocr page 32-

16

»Neem,” roept ze, »inij mijn leven af,

»En sleur mij vreg in ’t somber graf:

»Wat kan op aard mij vreugd nog geven? »Heeft hij misdaan, schenk mij dan ^t loon,nbsp;»Maar spaar, bij God, maar spaar mijn’ zoon,nbsp;»Myn’ een’gen dierbren zoon in ’t leven!

»Ja, spaar mijn’ zoon: ’t is ook uw kind5 »Eens hebt gij feeder hem bemindnbsp;»En op den Vaderarm gedragen:

»Gij mindet hem, gij mindet mij:

»Dan ach! die dagen zijn voorbij,

«Voorbij die vaak berwenschte dagen” ....

Zoo breekt haar klagt, met droef geluid,

Ladoga, van uw klooster uitj

Maar ’t lied smoort in ’t geloei der winden. De Vader hoort uw smeeken niet:

Slechts Hij, die ook uw tranen ziet,

Zal eenmaal u hem weer doen vinden!

Hoe gij ook weent, hoe gij ook zucht.

Uw lied vervliegt in ’t ruim der lucht j

-ocr page 33-

17

De wind gaat ras uw’ klaagtoon smoren: Maar ik, ik hoor dien noodkreet wel,

Ik kan, van uit uw kloostercel,

De stem, die my tot wraak roept, hooren.

.Ta, ’k zweer, zoolang myn borst nog gloeit,

En ’t bloed mgne ad’ren rein doorvloeit.

Dat ik uw grievend leed zal wreken:

Dat ik, in ’t barnen van ’t gevaar,

Met bijstand van deze ed’Ie schaar,

Den band, die thans u knelt, zal breken!

EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF.

-ocr page 34-

TWEEDE BEDRIJF.

Het tooneel verbeeldt eene binnenkamer in het paleis van PETER , eenvoudig gemeubileerd; aan de eene zijdenbsp;is eene tafel geplaatst , waarbij de Keizer gezeten is,nbsp;leunende op zijnen arm; op dezelve ligt schrijfgereedschap, benevens eenige geschrifien: aan de andere zijdenbsp;is een tafeltje en een kleine ingang; achter in hetnbsp;vertrek eene groote deur.

EERSTE TOONEEL.

PETER, alleen.

'Leo is dan, Peter, thans het uur Tan smarten daar,

Dat gij beslissen moet. Een zware taak yoorwaar!

De vader moet den zoon een billijk regter wezen,

In ’t vreess’lijk doodsgerigt! de vader, die voordozen Den teerbeminden knaap op de armen heeft getorscht.

En zwoer: »Zoo groot een heil geniet geen ander Vorst!’' De vader, die met hem de kindervreugde deelde,

En in verrukking vaak met 't lieve jongske speelde 5 De vader die den knaap zijn’ liev’ling heeft genoemd,

Maar die door drift vervoerd den jong’ling heeft gedoemd I

-ocr page 35-

En luik een vader moet regtvaardig vonnis vellen? —

Alexei! hoor mgn stem: kunt gg de tranen tellen,

Die rollen langs mgn wang, door kommer en verdriet Verbleekt en uitgeteerd! - Helaas! gg kunt het niet!

{Hij wiêcht zijne tranen af.)

Heb ik niet menigmaal, door oudermin gedreven,

Hoewel gij zwaar misdeedt, die misdaan u vergeven ?

Heb ik niet menigmaal door vaderlijken raad ü tot uw’ pligt vermaand? Heeft ooit mijn taal gebaat?nbsp;Zaagt gij niet menigmaal, mijn zoon, uw’ vader knielen,

En bidden uit het hart, dat God u mogt bezielen Met bet’rea geest, die eens uw diep gevallen jeugdnbsp;Weer leiden mogt op ’t pad van eer en pligt en deugd?

Hebt gij niet menigmaal uw schuld aan mij beleden,

En nog denzelfden stond denzelfden pligt vertreden?

Hebt gij niet menigmaal mij beterschap beloofd,

En aanstonds ’t vaderhart weer van de hoop beroofd,

Om eenmaal weer uw ziel. voor pligtgevoel te winnen En u te leeren God en Godsdienst te beminnen?

Ach! hadt ge naar mgn stem en zachten raad gehoord En niet zoo menigwerf het ouderhart doorboord,

Door schande en wangedrag. Geen moordpriem is zoo grievend

Als deze afschuwbre dolk, de vaderborst doorklievend !

2^^

-ocr page 36-

20

Ach! wist ge hoe mgn hart het denkbeeld kloppen doet,

Dat ik uw vader ben en gp mijn kroost, mijn bloed:

Mijn bloed, maar heel ontaard j mijn kroost, maar diep vernederd ! Dit denkbeeld, dit gevoel maakt ieder hart verteederd,

Hoe roerloos en verstokt, hoe doof ook voor geklag! -Verderflijk uur, toen ik voor ’t eerst uw moeder zag.

Haar helder fonk’lend oog, dat ras mijn ziel verleidde,

En ’t welk mp wanen deed, dat mij een hemel beidde!

Nog vreesselijker uur, toen ze u ter wereld bragt,

En met u d’ avondstond dier onafzienbre nacht Van rampen en ellende en eindelooze plagen!

Wat schouder kan dit juk, welk hart dit leed verdragen?

' {^Hij gaat een «ogenblik het vertrek op en neer.)

Mijn zoon, hoort gij den zucht, die thans mijn borst ontvliedt ? Helaas, het is vergeefs! Gij hoort mijn klagen niet?

Ziet gij mijn wangen niet van wreede smart verbleeken.

En is uw oor dan doof voor mijn gezucht en smeeken? -(ƒ« vertwijfeling.)

Gij zijt mijn zoon niet meer ! Neen, ’k heb een ander kroost. Die zal op d’ ouden dag mijn lieveling zijn en troost;

Die zal mij helpen, ’t leed geduldig te verdragen j Die zal met mij voor u van God vergeving vragen!

{Hij zinkt wederom in tranen neder.)

-ocr page 37-

21

TWEEDE TOONEEL.

PETER. nbsp;nbsp;nbsp;CATHARINA.

GATHARiNA, na Peter eenige oogen-hlikken te hebben aanschouwd.

’k Gevoel wat grievend leed uw hart thans kloppen doet,

En n dien traan ontwringt. Geef lucht aan ’t vol gemoed! Ook mg drong reeds de maar, de droeve maar, in de ooren,nbsp;Dat door der Regt’ren woord de dood hem is beschoren,

Die eens u vader noemde; en, schoon hg u verliet.

Doofde in uw teeder hart natuur hare inspraak niet.

De kroon der geestlijkheid, daartoe door u gemagligd,

Heeft met vereende stem der Regt’ren taal bekrachtigd:

Zij eischt, dat voor de wet de Vorstenzoon ook bukk’.

En vraagt dat op heur stem de Keizer ’t zegel drukk’,'

PETER, ontroerd.

\ Is niet de Keizer slechts, die ’t zegel hier moet drukken;

’t Valt zwaar aan ’t vaderhart zich zelf den zoon te ontrukken; Gg hebt zulks nooit gevoeld!

GATHARiNA, met een gedwongen zucht. Ja, Peter, ja: ’t is waar:

Het sterven van den zoon valt iedVen vader zwaar!

-ocr page 38-

22

PETER.

Neen, ’t sterven is het niet; maar dat hy zóó moet vallen, Dit, Gatharina, dit grieft mig het meest van allen.

CiTHARITfA.

üv\' oordeel, Peter , wankt, het vaderhart gebiedt.

Gg hoort de zware stem van regt en pligten niet!

PETER.

Helaas! wat noopt gij mij zijn vonnis uit te spreken ?

Kon ooit een vader nog zich op zijn kind’ren wreken?

CATHARIIÏA.

Gij wreekt u zelven niet: gij wreekt heel Ruslands eer:

Gg geeft uw volk de rust, u zelv’ de kalmte weer.

Wil nooit uw grootsche magt tot Ruslands ramp misbruiken. Of zal hij daarom dan ’t geregte loon ontduiken.

Dat hij uw zoon zich noemt, hoewel dien naam onwaard ? Hij, die weerspannigheid met pligtverzaken paart,

Die eed en wet vergeet, - wat zeg ik! - die zijn’ vader Miskent, zijn’ Vorst belaagt! En zulk een landverrader,

Die elk gevoel van pligt vergeet, verguist en hoont,

Wordt, tegen orde en wet, als Vorstenspruit verschoond! Helaas! Regtvaardigheid, waar zijn uw tempeltinnen ?

Ach! leid den zwakken Vorst in uw gewelven binnen,

Dat daar langs zuil en wand uw heil’ge roepstem dring’,

-ocr page 39-

23

l)en Vorst in de ooren klinke en ’s Vorsten hart bedwing’. Maar neen, daar is geen plaats, waar men uw taal wil hooren:nbsp;Een laffe week’lgkheid weet elk gevoel te smoren,

Dat gij in ’t harte drukt, maar niet gedijen mag Tot heil van ’t algemeen. - Waartoe toch dit beklag?nbsp;Waartoe die taal geuit? - ’t Is ydel, al ons pogen.

Ons spreken is vergeefs!

( Peter sterk aanziende.)

Niets neemt van voor uwe oogen Dien blinddoek weg: maar eens, wanneer het uur genaakt,nbsp;Dat u uw teederheid tot slaaf of balling maakt,

Dat burger en soldaat vereend hun wapen wetten Om hem, dien gij bemint, aan ’t roer des Staats te iellen,

En men uw’ troon vergruist j denk dan, op ’t zinkend wrak Dier grootheid, aan dit uur en ’t geen uwe ega sprak!

[Zij wil heengaan, doch Peter houdt haar terug en zij keert zich vervolgens weder om.)

PETER.

Mijn God! ik kan zulks niet: mij zelf mijn’ zoon te onlrooven, ’t Gevoel van vadermin komt telkens bij mij boven!

CATHARINA.

Is u de zoon zoo waard, eens met uw’ vloek belaau?

-ocr page 40-

¦24

PETE»,

Hij moei mij dierbaar zijn. Ik zag het eerst hem aan;

Ik ben ’t, die hem het eerst op de armen heb gedragen,

En op ’t onschuldig -wicht Gods zegen af ging vragen:

En schoon thans de onschuld reeds des jong’lings zonk in ’t niet, ’t Is ’t vaderlijk gevoel, dat nog mijn hart gebiedt !

GATHARIKA..

Dal vaderlijk gevoel moog wel uw tranen • wekken,

Maar ’t zp toch nooit in staat u aan uw’ pllgt te onttrekken: Geen deugd wege u zoo zwaar, als die het welzijn geldtnbsp;Van ’t volk, dat steeds in u heel zijn vertrouwen stelt:

Wil voor ’t bestendig heil van land en burgers waken.

En niet door week gevoel, hen ongelukkig maken;

Weet dat ge ook vader zgt van heel uw land en volk!

PETER.

Helaas I hoe dwingt gij mij! Wat scherpgepunte dolk

Stoot gij mij thans in ^t hart! Zou God mij ’t ooit vergeven,

Zoo ik mijn’ eigen’ zoon beroofde van het leven?

GATHARISA.

Vraagt gij vergeving dan, wanneer ge uw’ pligt volbrengt? Of is ’t geen schuldig bloed, dat gij regtvaardig plengt!

PETER.

Kegtvaardig?-GrooteGod! .... Neen! Neen!’tis niet regtvaardig;

-ocr page 41-

25

Hg is nog zgn bestaan, xgn leven niet onwaardig!

Mij drukt een deel der schuld, die aan den jong’ling kleeft, Wanneer de vader spreekt, die hem verwaarloosd heeft.

(/u de uiterste vertwijfeling.)

Doch .... zoo hij sterven moet .... als booswicht en verrader ....

De vader ook heeft schuld,____hij sterve met zijn’ vader!!!

(ffij zinkt schier in onmagt neder.)

CATHARINA.

Wat vreemde razerng grijpt u thans aan? Uw hart Is meester van uw’ geest, verwonnen door de smart jnbsp;Uw ziel is met het lot des jong’lings diep bewogen;

Het heeft u brein en moed en denkenskracht onttogen;

Gij kent de zwarte ziel van hem die u verliet,

Die huichelend zijn’ Vorst, zijn Vaderland verried:

En wilt nog niet alleen geen billijk vonnis vellen,

Maar zelfs ’t geen hg misdeed als eigen misdaad tellen! Rampzalig Vorst! gij zwijgt? gij siddert? ja, gij raast!

Een knaap, die, tuk op magt, op ’s Keizers schepter aast, Die u ontrooven wil en diadeem en leven.

Zult gij, omdat gg raast, zijn gruweldaan vergeven! Rampzaalge razernij, die aan heel Rusland schaadt,nbsp;Waardoor de Vorst zijn volk met eeuw’ge schand belaadt! -Ge aanschouwt me en zwijgt. Helaas! wat moet gij niet gevoelen,

-ocr page 42-

26

Wat ongekende drift niet in mijn binnenst woelen,

Nu gij uwe oogen vest op my, uwe echtgenoot,

Mij, die u andermaal wil redden van den dood;

Die andermaal ’t gevaar zpn moordtuig zie verheffen,

En u te redden zoek, eer u deez’ dolk moog treffen!

Denk, Peter, denk terug aan de oevers van den Pruth!

Ook toen weidt gij gered door vrouwenlist en moed!

De Turk had u omringd, en liet geen’ uitgang open,

En dreigde ’t gruwzaam zwaard in ’t Russisch bloed te doopeii; Gij stondt verstomd; geen uilzigt bleef u ov’rig: ’t heirnbsp;Zag in dit vreess’lijk uur geen hoop, geen redding meer:nbsp;Maar, ’t eigen oogenblik dat allen sterven zouden.

Heb ik het goud veracht, en Peter was behouden!

PETER, opstaande en haar de hand drukkende.

Toen, dierbre, hebt ge aan u voor eeuwig mij verjiligt;

Toen heeft uw kloeke list eene eerzuil u geslicht.

Die nooit de tijd vernielt! ’k Was aan ’t gevaar onttogen; Een traan van dankbaarheid schoot neder uit ingne oogen;

Ik minde u, en gij werdt me een dierbre gemalin,

Die ’k tot mijn’ laatsten stond met de eigen liefde min!

CATHARINA.

Hoor dan nog eens mijn’ raad: wil toch, uw hart bedwingend.

-ocr page 43-

27

ü zelv’ ontzien. Helaas! ’t gevaar is even dringend,

Ofschoon gij ’t niet bevroedt. Toon, Peter, wie gij zijtj Wil ook verwinnaar zijn, wanneer ge u zelv’ bestrijdt!

Blijf toch naar regt en eer en pligtsbelrachting streven;

Zorg voor uw Vaderland; - bewaak uw eigen leven.

Ik smeek t u als uw ga; ’k bezweer ’t by onze min;

Ik vraag ’t als onderdaan; ik eisch het als Vorstin!

{Zij gaat af.)

PETER, aangedaan

Gij smeekt mij, en bezweert me, en vraagt me, etj eischt te gader! Uw eisch moet billijk zijn, - maar ik - ik blijf toch vader!nbsp;{Hij gaat de zijdeur in.)

r nbsp;nbsp;nbsp;DERDE TOONEEL.

MENGziKOFF , TOESTOi, komeu te zanten, TOLSTOI, in ’t opkomen.

Ja, Menczikoff, ’t is waar, ’t is in ^t belang van ’t rijk,

Dat in dit zware pleit de Czaar het oordeel strijk’,

’t Welk instemt met zijn’ pligt. Het moge een voorbeeld wezen. Wat onafwendb’re straf de booswicht heeft te vreezen,

Die door het snoodst bedrog en Vorst en volk verraadt.

Elk hart, dat als mijn hart, voor ’t erf der Vad’ren slaat. Gevoelt gewis hezelfde.

-ocr page 44-

28

MEWCaiKOFF.

Er -worde -wraak genomen,

Of Ruslands welvaart kwgnt, schoon ook in volle stroomen De bron van voorspoed vliete, en zeg’nend haar besproei,

En elke tak van kunst en nijverheid er bloei.

Waar niet de wet gebiedt, moet ras lands grootheid tanen, En nooit zal Menczikoff deez’ grond gelukkig wanen.

Zoo niet de Czaar de wetten handhave, en de roem Van ’t heilig Vaderland zijne eigen glorie noem’!

En toch kan, vrees ik, hier ’t gebod der wetten falen,

Kan vadermin den Vorst van ’t spoor des regts doen dwalen j Schoon ’t ook noodzak’lijk zij, dat hier de stem van pligtnbsp;Gebiede, is ’t mog’lijk toch dat zg voor liefde zwicht!

TonsTor.

Ik vrees als gij: - maar toch — daar ’s Vorsten groote gade Ons oordeel gunstig is, daar ze inziet, dat genadenbsp;Eén’ enklen ’t leven spaar, maar aller ramp kan zijn.

En ducht dat zachtheid hier ’s rijks welvaart ondermgn’, Verdwgnt mijn vrees alras. Zij kluistert ’s Vorsten hartenbsp;Door hare aanvalligheên j en zelfs de zwaarste smartenbsp;Wordt draaglijk voor den Czaar, wanneer zijn ga hem troost;nbsp;Ook thans, wanneer hij draalt in ’t vonnis van zijn kroost,nbsp;Kan zij hem door haar taal tot wettig oordeel nopen j

-ocr page 45-

29

Het is door haar alleen, dat wij een’ uitslag hopen,

Die nuttig is voor ’t rijk. ’k Begeef mij dus tot haar.

En vraag dat zij den Vorst de wenschen openbaar Van allen, die opregt der Vad’ren grond beminnen,

En meer op ’s lands geluk, dan dat eens een’gen zinnen!

VIERDE TOOICEEL.

MENGziKOFF, alleen.

Zoo moet een enkel woord deez’ nieuwen slaat doen zinken, En in zijn eersten bloei verdwijnen als het kafjnbsp;Of met vernieuwden glans zijn’ luister uit doen blinken,

En redden van den rand van ’t opgedolven graf!

Zoo moet dan Peter ons het wis verderf verkonden Eens rijks, ’t welk hij vergeet, uit liefde tot zijn kind,

Of ’t galmt weldra in ’t rond uit duizend dankb’re monden: »Hy heeft zijn Vaderland meer dan zijn kroost bemind! ”

O Brutus, laat uw geest hem in den droom verschijnen !

Hij voele wie gij waart voor Rome, en wie hij is:

Dan zal geen vreemde drift ’s lands welvaart ondermijnen j Dan waakt hij, op uw spoor, voor ’s lands behoudenis;

Dan denkt hg , loo als gij , slechts aan ’t belang van allen 5 Dan blijft hij , ’t geen hij was, een steun van orde en regt j

-ocr page 46-

30

Dan 7,al de oprof^r’ge ïoon door t zwaard der wellen vallen, Terwijl om ’s vaders hoofd heel Rusland lauw'ren vlecht!

O Peter, laat die geest van Brutus u bezielen!

Hij gaf een’ dubb’len schat voor ’t heil van ’t Vaderland;

Hij gaf hen en bleef kalm , toen beider hoofden vielen :

Hij had, als gij , zich zelv’ aan ’t heilig erf verpand;

Hij kende, als gij, zijn’ pligt, en wist dien te volbrengen, Volg, Peter, volg hem na, breng ’t offer aan den dood;nbsp;Houd moed en weiger niet strafwaardig bloed te plengen:

Die waarlijk groot wil zijn, zij ook in rampen groot!

{Hij gaat op den achtergrond van het tooneel.)

VIJFDE TOONEEL.

MENGziKOFF. PETEK, komt, hevig aangedaan, de zijdeur in, bemerkt Menc-zikoff niet, gaat een oogenbliknbsp;met neergeslagen oogen doornbsp;het vertrek, knielt dan nédernbsp;en heft zijne handen gevouwen omhoog.

PETER.

O God, die ’t al gebiedt als Heer van dood en leven,

-ocr page 47-

31

\an wien ik van dit uur ook rekenschap moet geven,

Sterk Gij mijn zwakke ziel, en geef me een oordeel in ,

Dat strookt met Vorstenpligt - dat strookt met vadermin !

Wil Gg mgn zwak gemoed de taal des pligts gebieden,

’t Zij dat hij leve of sterve, Uw vonnis zal geschieden:

Wen Gij zijn leven eischt, zoo stroome ’s jong’lings bloed,

En zij door hem voor ’t kwaad, ^t welk hij bedreef, geboet: Maar wilt Gij zijn behoud, ^k zal hem zijn schuld vergeven;nbsp;Hij moog tot zijn geluk, en U tot eere leven!

{Hij rigt zich op en zet zich, in gepeins verzonken, bij het tafeltje neer, het hoofd op den arm geleund. Na eetiigenbsp;oogenblikken treedt Menczikoff nader, waarop Peter omzietnbsp;en hem toespreekt.)

Komt gij, o Menczikoff, hier in een oogenblik,

Hetwelk mijn ziel vervult met wreede smart en schrik?

Zult gg mijn raadsman zijn in ’t moeilijk overwegen?

In de uitkomst van dit uur is mijn geluk gelegen!

MENCZIKOFF.

Heel Ruslands heil, mijn Vorst, staat in het naauwst verband Met ^t vonnis, dat gij velt. Uw volk, uw Vaderland,

Uwe eer -

FETER, hem in de rede vallende. Wat eer? wat volk? wat vaderland?’t Geweten

-ocr page 48-

32

Zal hier de regtcr liJn ! Gij hcbl toch niet vergelen,

Dat elk godvreeiend mensch —

MEWGZIKOFF.

De stem der wetten hoort, Hoe zwaar die dan ook klinke en hem het hart doorboort!nbsp;Volbreng, o Czaar, uw’ pligt, en draag uw leed gelaten.

i'ETER, in drift opstaande.

Hoe, wreedaard, wilt ook gij, dat ik mijn’ zoon zal haten, De moordbijl scherpen doe, die hem de hartaar drukk’,

Zijn’ laatsten adem roove, en ’t leven hem ontrukk’?

Spreek, of mijn toorn......spreek uit! ....

MENCZïKOFF, bedaard.

Het voegt geen’ onderdanen,

Om in een pleit zoo zwaar, zoo moeyeligk, te wanen,

Dat ooit zoo groot een Czaar hun heil vergelen zou!

En echter schoolt het volk, dat hechte burgertrouw Aan u verbindt, alom reeds zaam: het schignt te vreezen,nbsp;Dat ons deez’ dag een bron van ramp en leed kan wezen:nbsp;Dat hg, die menigmaal naar oproer heeft gestreefd.

En tegen Vorst en wet weerspannig heeft geleefd,

De wet verwinnen kan: ook schijnt het te vermoeden,

[met meer nadruk.)

Dat ligt, zoo gij vergeeft, de jong’ling hoop zal voeden,

-ocr page 49-

33

Bal Ruslands diadeem nog eens lyn slapen sier’,

En hij, als wettig Vorst, het Vaderland bestier’!!

PETER.

Heeft hij dan niet vóórlang mij plegtig moeten zweren,

Lat hij de hoop ontzegt van immer te regeren ?

MENGZIKOFF.

Helaas! doorluchte Vorst, gij kent Alexei’s eed,

En zaagt hoe menigmaal hij u beloften deed En weer zijn woord verbrak!

PF,TER, met nadruk.

Hij moet op nieuw beloven

En zweren wat ik eisch, bij God den Heer daar hoven!

MENGZIKOFF.

Bij God, dien hy niet kent! Die meineed valt hem ligt, Maar weegt hem eenmaal zwaar voor ’t allerjongst gerigt.

PETER, in vertwijfeling.

Kent hy de Godheid niet, zoo is ’t mijn schuld te noemen; De Hemel moog niet hem, maar zijnen vader doemen!nbsp;Veroordeelt gij een hart, dat nog naar zachtheid zoektnbsp;Met d’ afgedwaalden zoon -

MENGZIKOFF.

Voorheen door u gevloekt!

3

-ocr page 50-

34

PETEK, nog meer opgewonden.

Zwijg, wreedaard, ï-wijg! — Neen, spreek, spreek, sla nog dieper III hart, dat door natuur rampzalig is verbonden (wondennbsp;Met hem, wiens dood gij eischt. Spreek, giet nog meerder giftnbsp;Daar, Avaar de Godheid eens de liefde heeft gegrift! . .

Spreek uit.... maar ducht mijn Avraak.. Gij zult zijn bloed zien Maar ’t zal geen heil u zijn, dat gij mij zaagt yergieten: (vlieten,nbsp;’k Zal u naar ^t eind der aard....

MENCziKOEF, heengaande.

Mijn lot is in uw hand;

Niet ik ei.sch zijne straf, maar heel het Vaderland!

ZESDE TOOHEEE.

PETER, alleen, na eenigzins hedaard te zijn.

Zou het dan waarheid zijn, dat Ruslands burgers vragen.

Dat ik Alexei ’t loon der euveldaan doe dragen,

En dat hij sterv’ ? Helaas! ik heb nog nooit gevoeld,

Wat ’t zegt, dat vaderangst en liefde in ’t binnenst woelt!

De staatkunde eischt zijn’ dood - de liefde vraagt zijn leven,

De Keizer wil het regt - de vader wil ’t vergeven!

EITIDE VAK HET TWEEHE BEHKIIP.

-ocr page 51-

derde bedrijf.

Het tooneel verbeeldt eene groote zaal in het paleis van Peter, prachtig gemeubileerd.

EERSTE TOOÜEEL.

Peters biechtvader, alleen, de zijdeur inkomende. De Keker nog niet hier? Hij is gestaag bewogen,

En weifelt in zijn taak. Dan voert hem mededoogen En vaderliefde weg, op nieuw in ’t hart ontwaakt:

Dan heeft weer pliglbesef een smartvol eind gemaakt Aan ’t ouderlijk gevoel, dat hem tot zachtheid leidde.

En vaak, doch ijdel steeds, hem met verhet’ring vleide. Nooit heeft de ontzinde knaap den vaderraad gehoord.nbsp;Maar altijd elk gevoel van deugd en pligt versmoord.nbsp;Rampzalig jongeling! Rampzalig vader tevens!

Hoe hitter is, helaas! voor u de kelk des levens!

Hadt ge in zijn prille jeugd zijn dolle vaart gestuit.

Zoo vlood die diepe zucht thans niet uw’ boezem uit 5 Hadt gij in vroeg’ren tijd den jongen tak gebogen.

Men zag dit oogenblik geen tranen in uwe oogen:

3*

-ocr page 52-

36

Hadt ge ooit den woesteling beteugeld in zijn drift,

Thans waar die scherpe dolk u niet in ’t hart gegrift!

Neen! ’t brengt geen -vreugde u aan der volken heer te weien, Als men in ^t Vorstlijk oog de vadersmart kan lezen jnbsp;Neen! Vorstengroofheid biedt slechts ijd’len waan en schijn;nbsp;Wien deugdzaam kroost omringt, die kan gelukliig zijn!

TWEEDE TOONEEL.

De BIECHTVADER. Een MOiwiK, de zijdeur inkomende. ¦ BIECHTVADER.

Wees welkom. Zaagt gij ook den Keizer ?

MorntiK.

Achtb’re vader,

Hij ging op ’l oogenblik, dat ik hier tot u nader,

Met zgne gemalin in ’l naast vertrek.

BrECHTVADER.

T Is wel.

MOKHIK.

Het leven van zijn’ zoon staat heden op het spel !

BIECHTVADER.

Zoo naar der goeden raad de groote Vorst wil hooren,

Zal in zijne edTe ziel de taal van ^t hart niet smoren!

Hoe driftig hij ook zij, hoe wreed hij soms ook schijn’,

-ocr page 53-

37

Hij wil genadig steeds en goedertieren zijn.

MONIfIK.

Maar CatUarina?

BIECHTVADER.

.Ia, die wil den Vorst verderven!

MONNIK-.

Eer zij gerust zal zijn, moet de arme jong’ling sterven;

Z,ij wil, na Peters dood, voor haren een’gen zoon ’t Gewis bezit des Rijks!

BIECHTVADER.

Nooit moge op Ruslands troon Het kroost van een slavin den weidschen schepter dragen!

MONNIK.

’k Vrees, dat de Vorst bezwgk’ voor Catbarina’s lagen.

En ’t eerstgeboren kind door ^t moordtuig sneven doe!

BIECHTVADER.

Hij sluit zyne oogen nooit voor vaderliefde toe !

MONNIK.

Maar dan, wanneer haar dwang bem prest, wanneer ’t geweten Wil, dat de wet de stem der liefde doe vergeten.

En ’t vaderhart versmoor, wen ^t pligtgevoel hem zegt:

»Alexei heeft misdaan; voltrek zijn straf,’t is regt?”

-ocr page 54-

BrECHTVADER.

Nog zal eene ed’ler drift zijn’ boezem niet ontwijken.

Zijn ziel is veel te groot, dan dat hij zou bezwijken Voor Catharina’s drang. Zijn hart is nooit geneigdnbsp;Tot zulk een wreed besluit.

M03VNIK,

Hij heeft hem vaak bedreigd, Dat hij bij elk vergrgp de stem der wet zou vragen:

Ook thans zal de Vorstin in hare ontwerpen slagen,

En ’k vrees dat heden nog zijn bloed het zwaard bevlekk’, En Ruslands grond weldra ’t ontzielde ligchaam dekk’

Van hem, die eens deez’ grond als Keizer moest regeren, Die door zijn deugd den roem van Peter moest vermeêrennbsp;En hem gelijk moest zijn in grootheid en in trouw.

DERDE TOONEEL.

De horigen. Gravin kömgsmark.

GRAVIH,

Zijt gij hier nog alleen, mijn vrienden?

biechtvader.

Ja, Mevrouw!

quot;Wij wachten op den Czaar: hij heeft mij hier ontboden.

-ocr page 55-

39

GRAVIN.

Welligt heeft hij uit’ raad iu ’t overleg van nooden,

Dat hem thans gruwzaam kwelt, met ongekende smart.

BIECHTVADER.

Ik hoop, dat hij de stem thans volge van zijn hart.

GRAVIN.

Ook daarom kom ik hier,- ’k wil om gena hem smeeken, Door tranen en geheên hier van Alexei spreken.

BIECHTVADER.

Gij smeeken voor den Vorst, Mevrouw! gij, die hem haat?

GRAVIN.

’k Wil knielen voor den Czaar, opdat aan d’ onverlaat Gena geschonken worde. Ik haat hem heel mijn levennbsp;En smeek noglans den Czaar, dat hij hem wil vergeven.nbsp;Christine, de eêlsle vrouw, zijn teedre gemalin,

Was, van de vroegste jeugd, mijn dierbre hartvriendin.

Als kind’ren speelden wij te zaam aan de Elve-boorden,

En kenden geen verdriet in die volzalige oorden;

De Czaar vroeg later haar tot gade voor zijn’ zoon,

Die eens hem volgen moest op gloriebaan en troon.

Zij volgde, zij beminde - en vond geen liefde weder!

De Vorst was dad’lijk koel, zij daarentegen teeder:

Hij koeler dag aan dag: zij daaglijks meerder zacht.


-ocr page 56-

40

t\'

Hij hield zich Tan haar af: haar’ mond ontylood geen klagt^ Maar eind’lijk ging hij heen naar Duitschlands schoone streken,nbsp;Vanwaar ze om zijnentwil zoo vroeg reeds was geweken.nbsp;Wellustig sleet hij daar tien maanden. Eindelijknbsp;Verliet hij weer dat land en keerde naar dit Rijk.

Zijn ga was midd’lerwijl een teeder pand geboren.

»Nu,” sprak ze, ))is mij gewis een beter lot beschoren.”

Zij ijlt hem te gemoet en juichte. Aan hare borst Hield zij haar zuigeling geklemd. De ontaarde Vorstnbsp;Zag naauwelijks haar aan, vroeg naauwlijks naar haar leven,nbsp;En haar gezondheid. Ach! wat antwoord moest zij geven?

Zij bleef bedaard en kalm: zij zag hem vriend’lijk aan.

En aan haar helder oog ontrolde een stille traan.

Toen staarde ze op het kind, dat, aan haar borst gehangen,

De lachjes van ’t gelaat der moeder zocht te ontvangen;

Het zag haar aan en weende, alsof ook moeders leed De ziel van ’t lieve wicht heur rouw' gevoelen deed!

Zoo bleef zij, overstelpt van smart, op de engel staren.

Terwijl hare oogen meê van tranen vochtig waren.

))Zie,” riep zij uit, «ziedaar, Alexei! ’t eerste pand,

«Dat ik u breng, ’t Versterk’ den eens gesloten band:

«Laat u Natalia mij weder doen beminnen;

«Dat zij haars vaders hart voor moeder moog herwinnen!”

-ocr page 57-

41

Zij sprak en kuste ’t kind: het schreide en snikte luid,

En zag hen beiden aan, en strekte de armpjes uit En koosde moeders wang met t’ een, en wendde t’ andernbsp;Ter zij naar vader heen, als wilde ’t met elkandernbsp;Hen weer vereeuen. Hij bleef roereloos en koud.

Terwijl zijn oog een poos ’t onschuldig wichtje aanschouwt, Maar zonder ’t minst gevoel! Hij trad niet eenmaal nader.nbsp;En gaf niet éénen kus aan ’t eerste pand! . . . . Welk vader!nbsp;Hij vroeg zijn gemalin, of welligt haar penseelnbsp;lets nieuws ook had gewrocht. Zij bragt hem een taf’reel,nbsp;Waarop haar eigen lot naar ^t leven stond geschilderd:nbsp;Alleen was daar zijn oog zoo'wreed niet en verwilderd.

Als ’t wel in waarheid was: de liefde maalde ’t zacht! -Spreekt, toen de schoone vrouw hem dit haar kunstwerk bragt En, nog van weenen rood, hem ’t vriend’lijk lei voor oogen,nbsp;Moest haar niet heur gemaal in de armen zijn gevlogen.nbsp;Haar om vergiffenis geboden hebben? Ach !

’t Beeld werkte hier niet meer dan ’t wezen. Deze dag Bleef tot haar’ laatsten stond de droefste van haar leven jnbsp;Die stond alleen mogt haar van ’t leed verlossing geven!

Gij weet het hoe vóór kort de Grootvorstin bezweek.

Haar Peter, de een’ge zoon, die vader nooit geleek.

En (God verhoor mijn beê 1) nooit vader raoog gelijken, -

-ocr page 58-

42

fT

Zag in dat ak’lig uur de braTe vrouw bezwijken.

Hem en Natalia, haar eerstgeboren pand,

Liet zij als erfnis na aan beider Vaderland!

Zij zijn mij alles waard : ik kan in beider trekken Het moederlijke beeld zoo levendig ontdekken!

Voor dezen is ’t, dat ik den Keizer smeeken zal.

Dat niet door ’t zwaard der wet hun snoode vader vall’; Hoezeer hij hen vergeet, ik bid dat hij niet sterve.

Opdat het jeugdig paar niet beide de oud’ren derve!

BIECHTVADER.

Gelukkig gij. Gravin, die deugd met liefde paart!

Groot was de brave vrouw, en gij haar vriendschap waard.

’k Herken uw’ ed’len geest in dit uw onderwinden.

Mogt slechts uw taal in ’t hart des Keizers ingang vinden !

Wij zullen ons met u vereenen, en te zaam

Hem smeeken voor zijn’ zoon, bij ’s Heeren heilgen naam!

GRAVIN.

Wanneer gij met mij smeekt, zal niet de Czaar verbolgen En wreed de gruwb’re stem der straffe Regt’ren volgen.

Gij kent hem: en zijn ziel, hoe hard zij soms ook schijn’. Kan aan eene ed’ler drift nooit ongehoorzaam zijn.

Hij volgt deze ed’le drift: zijn strengheid is geweken Voor vaderliefde, en ’t hart, vaak doof voor klagt en smeeken,

-ocr page 59-

43

Wordt door de taal vermurwd, die hem de min gebiedt.

MOKNIK.

Sprak hij al ’t vonnis uit, zijn hart beval zulks niet.

BIECHTVADER.

Hoe dikwijls was hij niet onvatbaar voor gebeden,

En was zijn oordeel streng voor allen die misdeden!

Gij weet, hoe menigmaal tot wreedheid aangezet.

Door foli’ren zonder perk, hij allen heeft verplet:

Dat zachtere gevoel heeft hem Le Fort gegeven 1

MONNIK.

Zijn nagedachtenis blijft steeds in Rusland leven Zoolang die naam bestaat en klinkt door ’t wereldrond ;

Zij zweeft op ieders long en leeft in eiken mond!

GRAVIN.

’t Is niet Le Fort alleen, die hem het hart vereêlde.

Naast wetenschap en kunst met zachtheid hem bedeelde;

Maar Holland heeft den grond voor Ruslands heil gelegd.

Haar zij tot Ruslands einde onz’ dank ook toegezegd. BIECHTVADER.

Ja, dat door Ruslands volk beschaving wordt gehuldigd.

Zijn wij voor ’t grootste deel aan Hollands volk verschuldigd. Elk handwerk, elke kunst, die nuttig is en schoon.

Spreidt zich bij Neêrlands volk op ’t luislerrgkst ten toon:

-ocr page 60-

44

Daar wordt de deugd vereerd, en volk en overheden Zyn van één ligchaam daar steeds de onafscheidbre leden.

Zoo ooit dat kleine volk door vreemden wordt getergd En men zijn’ ondergang voor schande en'muitzucht vergt,nbsp;Denk, Rusland! dan terug aan ’t geen ^t u heeft geschonken.nbsp;Toen nog uw grootheid lag in duisternis verzonken jnbsp;Hoor nooit dan naar de stem van staatkunde en geweld,

Maar toon dat gij belang in eigen grootheid stelt.

Bewaak, wie ’t wagen durft ze roekloos aan te randen,

De regten van het volk der zeven vrije landen!

GRAVm,

Ja, Holland, Holland, heilig land!

Waar de eerste zaden zijn geplant Van Ruslands welvaart, roem en zegen:

Wij juichen u, met blij gemoed.

Met dankgevoel, met zwellend bloed, ü, voedster aller kunsten, tegen!

Waar zag elke ed’le wetenschap

Zoo schoon een’ bloei, zoo hoog een’ trap,

Als daar in die gezegende oorden?

Waar werd ooit kunst en nijverheid Zoo tot volmaking opgeleid.

-ocr page 61-

45

Als dtór aan Rijn- en Amstelboorden?

Wat Tolk, zoo klein, maar groot in moed, Heeft ooit, als Neêrlands volk, zijn bloednbsp;En have aan ’t Vaderland gegeven?

Wat volk, dat zoo de vrijheid mint En dat geen vreugde in ’t leven vindtnbsp;Wanneer 't in slavernij moet leven?

Wat volk, dat zoo door zeevaart groot,

Door handel rijk, zijn trotsche vloot Door golven voert en krijgsgevaren;

Den zeestaf klemt met vaste hand,

Door vlijt en kunst het Vaderland Ontwoekert aan ^t geweld der baren ?

Ja, heilig zijt ge ons, Nederland!

Daar gij de zaden hebt geplant

Van Ruslands welvaart, roem en zegen:

Wij juichen u, met hlij gemoed.

Met dankgevoel, met bruisend bloed,

U, voedster van al ’t ed’Ie, tegen!

-ocr page 62-

46

TIERDE TOONEEL.

De F'origen. peter.

PETER.

Hoe, vader, gij reeds hier? - En gij, Mevrouw -

GRAVIW.

Mijn Czaar,

Vergeef dat men mij hier in uw paleis ontwaar;

’k Gevoelde mij -

PETER.

Waarom u zelve verontschuldigd?

Heb ik niet te allen tijde uw hartvriendin gehuldigd En met haar u, Gravin! Was niet de vrouw mij waard.nbsp;Die thans een weldoend God onttogen heeft aan de aard ?

’k Had eerbied voor haar deugd, ’k bewonderde haar liefde. En gruwzaam was mij ’t leed, dat haar zoo vreess’lijk griefde.nbsp;Gij boodt haar tot heur einde uw trouwe hulp en troost,

En nu zy niet meer leeft verzorgt gij nog haar kroost 1

GRAVIR.

Spaar, Keizer, spaar dien lof: ik deed niet meer dan velen 5 ^k Had in haar lief gedeeld, ’k wilde in haar leed ook deelen;nbsp;Gelukkig mg, die gij de hartvriendinne noemtnbsp;Van haar, wier reine deugd en godsvrucht gij steeds roemtl

-ocr page 63-

47

En dat ik lorgen mag voor ’t tweetal lievelingen,

Die ’t moederlijk vaarwel maar al te vroeg ontvingen, -Dat is de grootste vreugd, die ik op aard geniet.

BIECHTVADER.

’t Is schoon, Gravin, ^t is schoon, dat gij hun hulpe biedt. En moederlijke zorg aan weezen wilt betoonen;

De hemel ziet uw deugd en zal uw weldaan loonen!

Geen vrouw acht ik zoo hoog als die haar levenstijd Aan onbekrompen hulp en zorg voor kind’ren wijdt,

Die, vroeg reeds aan de zorg van ’t ouderhart onttogen,

In haar een’ hechten steun, een moeder vinden mogen.

GRAVIN.

Noem hen geen weezen, Czaar! hun eigen vader toch Is nog in leven, en -

PETER, ontroerd.

Kent hij zijn kind’ren nog? gravin.

Voorzeker zal hij dat: nu zijne brave gade

Het leven derft, zal hij gewis____

PETER, langzaam en ernstig. Het komt te spade:

Zijn leven spoedt ten eind.

-ocr page 64-

48

ALLEN.

Hoe, Ciaar, om Gods wil, hoe?

Wat moet -

PETER, bewogen en even langzaam. Het is mijn pligt, dat ik hem sterven doe:

Hij heeft den dood verdiend.

BIECHTVADER.

Myn Keizer, kunt gij immer Besluiten tot een daad zoo wreed en vreess’lijk? Nimmer!

PETER.

Ik moet, al is het wreed! - De stem der wetten vraagt Hem, die het Vaderland en Rijksbestuur belaagt,

In ’t voortgaan van die reeks van gruw’len perk te zetten;

De beê van allen voegt zich bij de stem der wetten.

En ik - ik ben verpligt!

BIECHTVADER.

Neen, Keizer, geen gerigt

Van menschen maakt een’ mensch tot kindermoord verpligt. Zegt niet de wet, dat nooit een doodstraf mag geschiedennbsp;Bij Ruslands volk, wanneer de Keizer ’t wil verbieden ?

Heeft niet uw eigen wil zulks plegtig uilgedrukt?

En wordt door deze uw magt dan niet uw zoon ontrukt Aan ’t vreess’lijk moordschavot ? ’t Is u alleen gegeven,

-ocr page 65-

49

Uw’ loon, hoe schuldig ook, Ie sparen in het leven:

Wees dankbaar voor deei’ magt, waardoor gij redden kunt,

En redden wilt -

PETER.

Helaas! het is mij niet vergund;

Geheel de burgerg zal deez’ mijn’ stap misprijzen En -

BIECHTVADER.

Elk weldenkend mensch van ’t gruwzaam vonnis ijzen I

PETER.

Zelfs de ed’le Menczikolf en heel ’t bestuur des raads Gevoelen ’t, dat zijn dood voor ’t waar belang des staatsnbsp;Noodwendig is I En ik, wat moet ik, vader, spreken,

Wen ieder burger eischt, dat ik ’s lands eer zal wreken 1 {Middelerwijl is de Gravin vertrokken.)

BIECHTVADER.

Wat burger eischt hier? Gij, en gg alleen regeert;

Hetzij ge hem vergeeft, hetzij ge hem verneêrt.

Uw wil is bier de wet: die wil kent slechts genade!

PETER, ernstig nadenkend.

Niet slechts het rijksbestuur, maar ook mijne ed’le gade Eischt dat voor 't heil des rijks de jong’ling sterv’ - Mijn God \nbsp;Ben ik dan meester nog van zgn rampzalig lol I

-ocr page 66-

50

Heb lang gepeinsd j ’k heb lang gestreden met mijn harte, Maar ’t pligtgevoel verwon in ’t eind de vadersmarte:

’k Zal nooit hem wederzien op aard: — mijn hart vergeeft

Hem, ’t geen hij mij misdeed - ik zwijg - en hij - hij sneeft.....

(meer ontroerd.')

Ja, Vader, ’k wil - ik moet - de teerling is gevallen -Ik heb mijn’ pligt volhragt - ’t was voor ’t belang van allen! (Hij wil heengaan, maar zich omkeerende ziet hij de Gravinnbsp;met Alexei's kinderen.^ die voor hem knielen.)

VIJFDE TOOVEEL.

PETER. HATAEIA. PETER (AlexeÜS ZOOn). Gravin KÖNIGSMARK.

BIECHTVADER.

HATAEIA en PETER, geknield.

Grootvader!

PETER, reikt hun de hand. Kind’ren! - God! ’t zijn kind’ren van mijn’ zoon!

. nbsp;nbsp;nbsp;GRAVIH.

Ja, Czaar, Christine’s kïoost!

HATAEIA.

Wy knielen voor uw’ troon. Om zaam van u gen4 voor vader af te smeeken.

-ocr page 67-

51

PETER, ontroerd.

Ach, kind’ren, wist gg, hoe gij ’t hart mij komt verbreken! Weet dan ook gij reeds ^t lot, ’t welk de ondeugd volgen moet,nbsp;En kent gij niet den worm, die thans mijn hart doorwroet!nbsp;Gaat, kind’ren, gaat, laat af, dat ik u niet aanschouwe:nbsp;Want elke blik, elk woord verdubbelt mijne rouwe:

Gaat been, opdat deei’ dag my niet nog feller griev’!.......

If AT ALIA.

Wilt gij genadig z.ijn? Gij hebt ons toch zoo lief.

En wilt niet van ’t bezit eens vaders ons berooven?

PETER.

Natalia!

NATALIA.

Wij gaan .... wil ons toch eerst beloven,

Dat ge onze beê verhoort!

PETER, zich van hen losrukkende. Laat, dierb’ren, van mij af:nbsp;Onschuld’gen, bidt voor hem, die u het aanzijn gaf!

(Hij gaat af.)

EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF.

4*

-ocr page 68-

VIERDE BEDRIJF.

Het tooneel gelijk in het eerste Bedrijf.

EERSTE TOOTÏEEL.

PUSTIHOI. nbsp;nbsp;nbsp;SCHERBATOW.

SCHERBATOW, den grijsaard een zwaard overhandigende.

Ziedaar, mijn grijze vriend, het ridderlijke zwaard,

’t Welk steeds mijn voorgeslacht als tecken heeft bewaard Van d’ onbevlekten roem des ouden stams. Dit wapennbsp;Was ook mijns vaders steun, om wiens doorluchle slapennbsp;De krijg zoo schoon een’ krans van eerlaurieren vlocht.

Helaas, hij heeft dien krans voor edel bloed gekocht,

Toen hij bij Pultawa van vrijheidsliefde blaakte ,

En Zweed op Zweed verwoed den dood ten offer maakte.

En, telkens meerder stout, een’ pad met bloed bevlekt Gebaand had, langs een’ weg met stervenden bedektnbsp;Toen over heel het veld, zoo ver zich ’t oog kon wenden,nbsp;Men lijken stap’len zag, en ’t puik van Ruslands benden

-ocr page 69-

53

Vooruit drong met een vuur, dat nooit in ’t harte dooft:

Toen trof ook hem het staal, toen -viel ook ’t roemrijk hoofd, Dat in zoo menig’ strijd met lauwren was om wonden;

Toen heeft hij d’ eêlsten dood op ’t reld van eer gevonden, Nooit zag ’k mijn’ vader wcêr, noch iets van hem: alleennbsp;Dit zwaard, waarmee hij vaak den vijand had bestreen.nbsp;Hetwelk zgn kloeke vuist tot heil van Rusland zwaaide,nbsp;Waarmeê hij wonden sloeg, en kampte, en levens maaide.

Dit bragt me een Rus terug, die in den heeten strijd Het moedig uit de hand eens Zweden had bevrijd.

Thans breng ik het aan u, opdat en list en snoodheid Gefnuikt zij, en de roem verhoogd van Ruslands groolhèid jnbsp;Opdat het dienen moog tot redding van een’ vriend.

En van een moeder, die der braven hulp verdient.

PUSTINOI.

Heb dank, welligt zal nooit mijn hand u ’t wedergeven.

Ik ben weldra genaakt aan d’ eindpaal van mijn leven,

Maar ’k zweer, dat nooit deei’ hand uw staal onleeren zal:

Ik keer met u, of gij - betreurt des grijsaards val!

{Scherbatow hangt hem het zwaard om.)

SGHEKBATOW.

Welaan dan, laat ons gaan____maar hoe?... ik hoor iets nad’ren,

^t Zijn wapenen; mijn God! Zijn ’t vrienden of verrad’ren?

-ocr page 70-

54

TWEEDE TOOJTEEL.

De Vorigen. lapuchiit. •weikow. dobrowskt. afonassiew en meer andere Zaamgezworenen.

LAPUCHiif, Scherh a toto's laatste woorden hoorende.

’t Zijn Trienden, maar helaas! Terraden TriendenI Voort! Zoo spoedig gij maar kunt. De keizer heeft gehoord,

Wat ons bedoelen is, heel d’ aanslag reeds Ternomen,

En zTToer dat nog deez’ dag ons aller bloed zou stroomen.

PUSTIKOI.

Geregte hemel!

RAPUCHIïr.

’t Volk schoolt hier en daar reeds zaam,

En Traagt naar al ’t gebeurde, en mompelt meuig’ naam Der eedgenooten. Voort! of Treldra zal men nakennbsp;En ons ter wisse prooi Toor beulenhanden maken 5nbsp;Verlaten wij een stad, waar alles ons Terliet.

SGHEREATOTT.

En wie is de aterling, die ons trouwloos Terried?

Ik rust niet Tóór mijn zwaard zijn’ boezem heeft doorstooten!

AFONASSIEW.

’t Is me onbekend: maar ’t bloed, waaruit hij is gesproten.

-ocr page 71-

55

Dekt hij met eeuwge schand!

LAPTJCHIIf.

Volgt, vrienden, volgt mijn schreêu; Wat ooit ons lot ook zij, wij hebben ^t lot gemeen!

De tijd is kostbaar. Komt, naar veil’ger oord ontweken j Ons pogen is te laat, - maar God zal de onschuld wreken!nbsp;{Hij wil met de overigen vertrekken, maar Tolstoi treedtnbsp;met fTeide en eene sterke wacht binnen.)

DERDE TOOIfEEL,

De Vorigen. tolstoi. weide. Soldaten.

TOLSTOI.

’t Is ’t Keizerlijk bevel, dat mij hier tot u leidt:

Men beeft, en naar het blijkt niet zonder grond, verspreid. Dat gij, met heel deez’ schaar in’t eedgespan verbonden,

Het rijksbestuur belaagt en u hebt onderwonden Om weer den Vorstenzoon te ontheffen aan den band.

Die thans teregt hem knelt, nu hij zijn vaderland En Vorst verraden wilde. Ook gij zijt thans verraden,

En hebt u zelf met schuld en eeuwge schand’ beladen.

SCHERBATOW.

Zwijg, Graaf, opdat ik niet verwoed ......

-ocr page 72-

56

LAPrcHiK, hem wenkende te zwijyen, tot Tolstoi.

Waar is ’t beyel,

Hetwelk u tot ons voert, en wat uw doel ?

{Tolstoi overhandigt hem het bevelschrift. Lapuchin, hetzelve gelezen hebbende., vervolgt tot Tolstoi:)

^t Is wel.

{Tot de Zaamgezworenen)

Wij zijn op 's Keizers last in hechtenis genomen:

Te volgen is ons pligt. Welaan! waartoe te schromen! Waartoe te ontkennen: neen, wij vreezen geen schavot:

Als broeders deelen wij getrouw in ^t zelfde lot!

{Allen, behalve Tolstoi, gaan af. JVeide gaat met een gedeelte der Eedgenooten voor, een ander gedeelte volgt hem.)

TIERDE TOOAEEL.

TOLSTOI, alleen, na een oogenblik overpeinsd te hebben, treedtnbsp;op den voorgrond van hetnbsp;tooneel.

O pas geboren staat! wat hebt gij niet te duchten,

Wat is uw glans bewolkt, bij de eerste morgenzon!

^t Geluk behoudt geen waarde, als eendragt u blijft vlugten:

-ocr page 73-

57

Trouw tusschen Vorst en volk is de eêlste voorspoedsbron!

Waar eendragt harten bindt, kan nooit ’s lands welvaart kwijnen; Wat storm den staat bedreige en hem bestook’, geen nood!nbsp;Het volk beschermt den Vorst, de Vorst behoedt de zijnen.

En beiden zaam vereend zijn voor ’t geweld te groot!

Doch waar het volk, verdeeld, tot oproer aangedreven,

Zijn waar belang vergeet, en ’s Vorsten troon belaagt.

Daar kan geen waar geluk, geen bloei, geen voorspoed leven, Terwijl een eeuw’ge worm steeds aan ’s lands welzijn knaagt.

Wat baat het of de Zweed onz’ erfgrond blijft ontvlieden? Wat of de halve maan niet meer ons tegenblikt?

Als de onderdaan den Vorst vermetel ’t hoofd durft bieden,

De zoon de zuilen van den vadertroon verwrikt!

Heil ons! het vuig verraad is weer zijn kracht ontnomen.

En Peter is behoed voor ’t dreigende gevaar.

Niets moog van Iwans kroost de fiere magt betoomen:

Dat God deez’ ed’len stam voor onheil steeds bewaar!

-ocr page 74-

58 yiJFDE TOOSEEL.

TOLSTOI.

CA.THARINA.

GATHARIIfA.

Vind ik u hier nog, Graaf, terwijl en Vorst en grooten Volijvrig bezig zijn de rerd’re deelgenootennbsp;Des gruwb’ren aanslags na te yorschen, en reeds veelnbsp;Ontdekt is?

TOLSTOI.

Hoe! Vorstin, na mijn vertrek!

GATHARIHA.

Een deel

Was reeds bekend van ’t geen hun boezem dorst beramen. Toen w'e eensklaps door deez’ brief het snood berigt vernamen.nbsp;Dat Oostenrijks gezant hun pogen gunstig wasnbsp;En, namens zgnen Vorst, uit de algemeene kasnbsp;Des staats hun onderstand verstrekte. Welk een snoodheid!nbsp;Hoe ondermijnt de nijd wangunstig reeds de grootheidnbsp;Van Ruslands bloeijend rijk! Kom, Tolstoi, laat ons gaan.

En al wat men ontdekk’ naauwkeurig gadeslaan.

TOLSTOI.

Vergeef mij, o Vorstin, ik moet den Gzaar verbeiden,

En toeven tot hij koom. Hij heeft mij hier bescheiden

-ocr page 75-

59

Om zamen na te gaan, wat verder strekken kan Tot redding van den staat.

CATHARIKA.

Verbeid hem, ed’le man ,

Opdat uw kloeke geest hem helpe. Ik ga weêr henen En roep den raad hyeen. Thans is het uur verschenen,

Dat Peter leeren kan, hoezeer toegevendheid.

Wanneer ’t den staat betreft, tot bitt’re grieven leidt!

Hij voel’ wat dolksteek hij heel Rusland toe zal brengen, Indien hij weig’ren durft het schuldig bloed te plengen!

{Zij gaat af.)

ZESDE TOOWEEL.

TOLSTOI.

O groote Keizerin! Welk een verheven geest Schuilt in die vrouw! Het oog, de schoon gevormde leestnbsp;Behaagt den Vorst: ’t verstand is heel het rijk tot voordeel,nbsp;Haar onvertsaagde moed, haar list, gepaard met oordeel,

Zijn in deez’ zaak gewis van ’t uiterste gewigt,

Daar zij steeds ’t vaderland op ’t zeerst aan zich verpligt. ZEVENDE TOONEEL.

TOLSTOI. PETER.

TOLSTOI.

Het snood verraad gaat ver.

-ocr page 76-

60

PETER.

Ja, verder dan gg denken

Of gissen kunt.

TOLSTOI.

Den roem van Ruslands staat te krenken, Dit is hun hoogste doel. Uwe ed’le gemalinnbsp;Heeft mee van Bleijer’s daad mij onderrigt. ^t Beginnbsp;Had ligt tot erger kwaad gehragt en duiiend rampen.

PETER.

Nog hebben wij alleen met moordenaars te kampen.

TOLSTOI.

^t Is noodig, dat gij hun deez’ daad op strengst vergeldt.

PETER.

Door ^t wrekend zwaard der wet zij ’t muit’renrot geveld.

TOLSTOI.

En Bleijer -

PETER.

Heb ik hier in dit paleis bescheiden.

TOLSTOI.

Ook hem moog ’t waardig loon der euveldaden beiden.

PETER.

^k Verban hem uit het rijk. Der Staten afgezant,

De Bie, staat in deez’ zaak met Bleijer in verband,

-ocr page 77-

61

Hij heeft op hooger last den and’ren voorgeschoten Tot dekking van de schuld der menigte eedgenooten,

Maar wacht - ik hoor, hij komt.

TOLSTOI.

Ook 7.00 hij niet bekent,

Is ’t noodig dat gij hem weer naar zijn staten zendt. ACHTSTE TOOÜEEL.

TOLSTOI. PETER. BLEIJER.

BLEIJEH.

Geachte Vorst —

PETER.

Helaas? hoe kunt gij dus mij noemen, Daar toch uw hart begeert mij eeuwiglijk te doemen.

BLEIJER.

Ik doemen u — ?

PETER.

Gij zelf.

BLEIJER.

Neen, nooit -

PETER.

Vraag ’t aan uw hart.

BLEIJER.

Ik ben u veel verpligt —

-ocr page 78-

62

PETER.

’t Is des te grooler smart!

BEE13ER.

’k Zie tranen in uw oog: ik kan het leed er leien,

Dat thans u kwelt. Helaas, wat kan de reden weien,

Dat gij -

TOLSTOI, ter zijde.

Welk Tcinsaard!

PETER.

Hoe! vraagt gij de reden nog? TOLSTOI, ter zijde.

Welk schandelijk verraad!

* nbsp;nbsp;nbsp;BLEIJER.

Is ’t waan of linbedrog.

Dat dus u spreken doet?

PETER.

Bg God! veins toch niet langer; Gaat dan uw boezem niet van booie ontwerpen iwanger?

BLEIJER.

Ontwerpen tegen u ? Neen, nooit!

PETER.

Geeft gg uw woord?

-ocr page 79-

63

BLEijER, hern de hand reikende.

Mijn woord van eer!

PETER, hem een hrief overhandigende.

Zoo gij niet elk gevoel versmoort,

Lees wat deez’ brief behelst, en zeg wie ^t heeft geschreven!

I

BLEIJER , leest.

Alexei op den troon , . . Lapuchin.....’s vorsten leven...

En Bleijer aan den voet! ...... Goddank! tot zulk een daad,

Tot zulk een gruwelstuk was Bleijer nooit in staat!

[den hrief teruggevende.)

Ik dank u, Gzaar.

TOLSTOI.

En gij----

PETER.

Gij weet van niets?

BLEIJER.

Ik vraag.

Dat gij me ontslaat.

TOLSTOI.

En dan, wanneer ik u beklaag, Dat gij, als afgezant naar Ruslands Vorst gezonden,

U tegen orde en wet met muiters hebt verbonden ......

-ocr page 80-

64

BLEiJER, mei waardigheid.

Ik zwijg, maar Tind u weer: ik duld geen’ hoon of spot, Maar draag als onderdaan het mij beschoren lot.

{Peter wenkt Tolstoi te vertrekken, waarop deze heengaat.)

PETER.

En dan de Bie.....

BLEIJER.

De Bie, gezant van Hollands Staten? Nooit zal deze ed’Ie man het heilig spoor Terlaten:

Hij is een Batavier: dit is genoeg.

PETER.

Welaan!

Laat, Bleijer, ons van hier als vrienden henengaan!

BLEIJER, hem de hand drukkende. Uw vriendschap is mij waard, ’k Wist niet, dat gij kost wanen.nbsp;Dat ik mij door verraad een spoor zou willen banen,

Tot hoog’ren rang en magt. - Wat aangaat mijn ontslag,

Gij willigt mij zulks in?

PETER.

Hoe?

BLEIJER.

Nog deez’ eigen dag.

’k Ben tot mijn eind bereid mgne onschuld te verdedigen:

-ocr page 81-

65

’k Benmensch , en zwak alsmensch, maar I^at mij nooit beleedigen. ¦’k Was altijd, wel is waar, bewogen met het lot.

Dat thans uw’ zoon verbeidt. Hij was niet voor ’t schavot Geboren. Thans ook nog is ’t vurig mijn verlangen,

Dat hij uit ’s vaders mond vergeving moge ontvangen :

Nog hoop ik dat ge ook thans den Prins genade schenkt ,

Maar nooit wordt om zijn heil mijn pligt tot u gekrenkt!

PETER.

Helaas, hoe gaarne ik ook uw wenschen zou volbrengen,

Ik mag zulks niet: ik moet het bloed des jong’lings plengen.... Mijn hart wil zijn behoud 5 maar ’t harte spreekt hier niet:nbsp;Het is de stem des pligts, die in dit pleit gebiedt.

Het zwaard des regts zal heel het eedgespan verpletten,

En hij, om wien het sneeft, is onderdaan der wetten,

Zoo wel als zij: ’k berust in ’t schier te gruwzaam leed: Zijn vonnis is geveld: hij sterv’, want hy misdeed!

{Peter gaat af.)

NEGENDE TOONEEt.

BLEXJER, alleen.

Neen, vader, neen, het hart gebiedt,

En ’t regt versmoort die roepstem niet;

Een vader zou zijn kind doen sneven ?

-ocr page 82-

66

Hij Toert den jong’ling niet in ’t graf, Wien eens hy ’t aaniyn heeft gegeven;

Hij rukt zijn kroon niet af!

De vader lacht, de moeder staart Dat, wat zij ^t edelst heeft op aard ,nbsp;Met teeder welgevallen tegen;

Zij kust de traantjes van zijn koon , En hidt om ^s hemels milden zegennbsp;Voor d’ eersten, dierh’ren zoon.

Zij bidden, dat tot beider vreugd Hij grooler worde in pligt en deugd,

En tranen paarlen in hunne oogen.

Zij juichen om hun dierbaar kind; —

Dan ach! hun uitzigt is bedrogen.

Daar ’t pand de boosheid mint !

Maar heeft zyne onbedwongen hand Ook vaders regten aangerand,

Zal hij dan op zijn’ zoon zich wreken?

Zich wreken, met het moordend zwaard ? T^een! niets vermag dien band te breken ^

-ocr page 83- -ocr page 84-

V IJ F D E B E D R IJ F.

Het tooneel verbeeldt eeve groote gevangenis : aan de achterzijde is eene groote toegegrendelde deur; aannbsp;derzelver eene zijde eene tafel en eene rustbank , waaropnbsp;Alexei leunende en zwaar hijgende sluimert; aan denbsp;andere zijde eene kleine deur: de zaal is zeer flaauwnbsp;verlicht: achter, in het midden, hangt eene kleinenbsp;lamp. De treurmuzijk duurt eenige oogenbUkken nanbsp;het ophalen van de gordijn voort, waarna Areskin

inkomt.

EERSTE TOOIVEEL.

ALEXEI. nbsp;nbsp;nbsp;ARESKIN.

ARESKIN.

Hij slaapt: helaas! xoor ’t laatst — onrustig hijgend. God! Hoe grieft mij diep in ’t hart zijn onTerbidd’lijk lot,

Schoon ’k ^yeet hoe hij misdeed , schoon zelfs zijn yricnden voelen, Hoe slecht zijn pogen was, hoe schand’lijk zijn bedoelen.

Ach, mogt deez’ doffe slaap, die thans u krachten biedt,

Uw zck’re doodslaap zijn: gij zaagt de moordbijl niet I

-ocr page 85-

69

Uw hoofd Z.OU op ’t schavot niet aan de volk’ren toonen,

Dat trouw aan orde en wet de pijler is der troonen,

Dat slechts regtvaardighcid den vorst tot schild verstrekt,

Ook dan, wen vorst’lijk bloed het w'reede zwaard bevlekt.

O, onbezonnen jeugd, die bloot staat aan verleiden.

Wend daar uw schreden af, waar huich’laars strikken spreiden; Waar pij of monnikskap verbergt de bron van ’t kwaad.nbsp;Waar list met snoodheid schuilt in ’t geestelijk gewaad!nbsp;Ontvlied waar boosheid u de vriendschapshand wil drukken.nbsp;Opdat gij eenmaal niet de wrange vrucht moet plukken.

TWEEDE TOOIEEL.

AXEXEI. A]JESKIN. OTSCHAKOW.

OTSCHAKOW, hinnentredende.

Hoe is het met den Vorst?

ARESKIN.

Hij hijgt aanhoudend zwaar.

Zijn vreess’lijk stervensuur schijnt reeds nabij, ’k Ontwaar Reeds teek’nen op ’t gelaat, die hem den dood voorspellen,nbsp;Eer op ’t schavot het zwaard zijn’ schedel neer moet vellen.nbsp;Schoon van het gruwzaam lot, hetwelk hem beidt, bewust.nbsp;Geniet hij nog voor ’t laatst, zoo ’t schgnt, een zoete rust!

-ocr page 86-

70

Maar, edele Otschakow, is ’t Afvaar 't geen men Terhaalde, Dat de onderneming tot des Vorsten redding faalde?

Is ’t waarheid, dat het puik van Kuslands adeldom,

Aan ’s Prinsen zaak verkleefd, vereenigd met een’ drom Van de edelsten des volks, die elk gevaar versmaden,

Op ’t middernacht’lijk uur -

OTSCHAKOW.

Ellendig zijn verraden! AKESK.IN.

Verraden? Hemel! Hoe?

OTSCHAKOW.

Lapuchin stond aan 't hoofd,

En de oude Pustinoi, ofschoon van kracht beroofd,

Had zich hij hen gevoegd: men wilde een’ aanslag wagen,

In ’t holste van den nacht hem uit den kerker dragen En voeren naar het slot aan cl’ oever van het meir.

Vorst Scherbalow moest eerst hen brengen in ’t geweer.

En zou door ’t schitt’rcnd goud der wachten oog verblinden: Zij zwoeren allen moed en eeuw’ge trouw I Ontzinden Inbsp;De boosheid was hun vreemd: Zij waanden, dat niet éénnbsp;Zijn woord vergeten kon, veelmin verbreken. Neen Inbsp;Zij dachten dat een eed, dien allen heilig zwoeren,

Ook allen naar ’t geluk - of naar ’t schavot zou voeren.

ib

-ocr page 87-

Maar naauvT was ’t plan beraamd, of ’t wordt den Czaar gemeld. De Vorst is op zijn hoede en neemt, eer nog ’t geweldnbsp;Hem noodig was, geheel de schaar gevangen. Allennbsp;Beidt nu welligt het lot van door het zwaard te vallen.

ARESKIN.

O ongelukkigen, mijn harte bloedt van rouw:

Gij diendet te allen tijd’ der vad’ren grond getrouw;

Nu zwelgt die grond uw bloed. Ach, uw benevelde oogen Zijn door het vuig verraad eens éénigen bedrogen.

OTSGHAKOW.

Lapuchin heeft gevraagd of ’t hem veroorloofd waar Nog eens den Prins te zien, te omhelzen.

ARESK.IIÏ.

En de Czaar

Heeft zulks geweigerd ? God! hoe wreed!

OTSGHAKOW.

Wil niet gelooven,

Dat van dit laatst geluk de Czaar hem zou berooven:

Hij stemde dad’lijk toe. Regtvaardig, maar niet wreed, Gestreng, maar niet ontaard, toont hij dat hem het leednbsp;Des jong’Iings vreess’lijk drukt. Nog weinige oogenblikkennbsp;Kan over zijn bestaan de Vorstenzoon* beschikken. -Vaarwel! ik spoed me en leid tot hem zyn’ besten vrind,

lb


-ocr page 88-

72

Die d’ afgedwaalden knaap meer dan het leven mint.

[OUchakow treedt af.)

DERDE TOONEEL.

AKESKIIf. ALEXEI , OlïtWaakt.

ARESKiif, tot hem tredende en hem de hand drukkende.

Ge ontwaakt, mijn vriend? Mogt u de zoete rust verkwikken ?

ALEXEI, verwilderd en bewogen opstaande.

De rust? Ik rustte niet. De dood met al zijn schrikken Waart om mij heen, en wie, die dan nog sluim’ren mag?nbsp;Mij is de slaap ontzegd, de rust ontvloden. Ach!

Gelukkig zal ik zijn, als ’t graf mij heeft geborgen:

Daar drukt geen leed mij meer, daar kwellen mij geen zorgen____

Tlians voel ik wie ik was, en wie ik wezen moest.

{Tlij drukt Areskin de hatid.)

Maar ’t is te spade: ik heb mijn eigen heil verwoest.

Laat mij alleen, mijn vriend; den korten tijd van ’t leven, Die mij door Gods gena nog ov’rig is gebleven,

Wil ik met Hem alleen vertoeven. Ja I tot Hem,

-ocr page 89-

73

Dien ik te lang vergat, roept mij een zware stem!

(Hij wijst op zijn kart)

ARESKIN.

’k Voldoe aan uw bevel. Maar een van uwe vrinden,

Die u het meest bemint, hoopt straks u hier te vinden,

Eu wil nog voor het laatst u groeten.

ALEXEI.

Dat hij koom!

Doch, wien is het vergund tot mij te gaan ?

ARESKIH.

Uw oom,

Lapuchin, het sieraad van Ruslands edellieden;

Hij wil, zelfs aan het graf, zijn’ hartvriend niet ontvlieden, Vaarwel, en wees bedaard!

ALEXEI.

Hoe zoet is ’t voor mijn hart. Dat ’k hem aanschouwen mag in ’t bitter uur van smart.

TIERDE TOOKEEL.

LAPUCHIK, treedt binnen, alexei, springt ijlings hem te gemoet,

ALEXEI.

Ook gg, mijn vriend, geboeid ? Hebt gij met mij geleden ? {Zij omhelzen elkander.)

-ocr page 90-

74

LAPUCmic, ernstig.

Ik heb weldra met u den zwaren strgd volslreden.

ALEXEI.

En is het dan om my, dat gy deez’ kluisters draagt ?

LAPUCHiN, als te voren ernstig.

God, die van u en mij slechts onderwerping xraagt,

Weet wat ons goed kan zijn. Vertrouw, Hij zorgt Toor allen.

ALEXEI.

\

Zal ook uw achtbaar hoofd voor mijne misdaan vallen? Onschuldig, edel vriend! Welke al te zware straf!

Uw sterven grieft mij meer dan de ijss’lijkheid van ^t graf:

Ik klaag, niet dat het staal mij ’t leven moet ontrukken, Maar dat ook gij de vrucht van mijn bestaan moet plukken.nbsp;Ach! zoo ’t nog mooglijk is, red nog uw leven, red,

Hoed u om mijnentwil voor ’t vreess’lijk zwaard der wet!

LAPUCHIK.

Mijn vriend, weet gij dan niet, dat lijden ons veredelt? Heeft een uws voorgeslachts om ’t leven ooit gebedeld?

Alexei, wees getroost: het sterven valt niet zwaar;

He wereld rigt ons hier, de Groote Regter - daar!

Alexei , ontroerd.

Zoo ik onschuldig ware, als gij, ’k zou moedig sterven; Maar nu, wat kan bij God mij uog gena verwerven ?

-ocr page 91-

i

75

Ik Toel ’t in ’t scheidensuur: ik heb den dood verdiend, -En voor Gods regterstoel - (hij barst in tranen los.)

LAPUCHIH.

Ach, ongelukkig vriend ,

Zoo ’t hart berouw gevoelt, treed dan bemoedigd nader; Hier oordeelt u een aardsch, en ginds een hemelsch Vader:nbsp;Verzoen u eerst met hem, die u het leven gaf,

En dan, treed dan getroost in ’t reeds gedolven graf.

ALEXEI,

Verzoenen met den Czaar? Hij kan mij niet vergeven*.

Ik hem niet smeeken ! Neen, ’t waar vruchteloos te streven Naar liefde bij den Vorst. Hij kent zijn’ zoon niet meer!

LAPnCHIN.

Zijn zoon belijde en smeeke - en hij herkent hem weer.

ALEXEI.

Mijn vader, die ook u in boeijen heeft geklonken,

Zou dan van liefde nog één sprankje in ’t hart ontvonken? Gij, die onschuldig zijt, gevoelt z'jn woede en ik,

Ik, die misdeed ? - Neen, hij verwenscht het oogenblik, Dat ik het leven zag: neen, hij vervloekt de dagen,

Toen mij mijn moeder onder ’t harte heeft gedragen,

Mijn moeder, die hij haat, die hij verfoeit, als mg :

Het hooren van haar’ naam brengt hem tot razernij:

-ocr page 92-

76

Neen , nimmer, zal ’k, mgn Trieud, Tan hem Tergeving winnen: Die de echtvriendin versloot, kan niet den zoon beminnen!

LAPÜCHIN.

Uw vader is niet wreed 5 zgn hart is niet versteend; Hardvochtig is hij niet: hij deukt aan u, en weent;

Geloof me, ’t zal gewis zijn’ levenstijd verkorten,

Dat hem zijn pligt gebiedt u in ’t verderf te storten.

Alexei, kniel voor hem: toon, dat u ’t kwaad berouwt,

En ’t vaderhart blijft nooit bij ^t kindersmeeken koud:

Geloof mij als uw vriend: hebt gij uw schuld beleden,

Zijn zegen kroont u weêr, en ’k sterf met u tevreden.

ALEXEI.

Ik zal - ik kan niet meer: mijn boezem hijgt; de dood Bfikt mg reeds aan. O neen! die smart is al te groot!nbsp;Vergeef me, ik kan het niet. Bij God! gij zijt haar broeder:nbsp;Neen, knielen kan ik voor geen’ vijand van mijn moeder!....

LAPTJGHIIf.

üw moeder, ja, hij heeft haar veel en zwaar misdaan.

En elk, die edel denkt, is met haar lot begaan.

Maar, zoo gij haar bemint en dit toch doet gij zeker Stort dan een zoele teug in haren levensbeker:

Ach, zoo zij eens nog hoort, dat Peter u vergaf.

Zij neemt gewis een smart te minder mede in ’t graf!

-ocr page 93-

//

. nbsp;nbsp;nbsp;ALEXEI 5 weifelende.

Maar hij vergeeft mij niet; hij kan mij niet vergeven:

Hij heeft mij eens gevloekt!

LAPUCHIN.

Door oudermin gedreven,

Sluit hij u in zijn’ arm, en zegent u, en kust Den afgedwpalden zoon. Geen liefde is uifgebluscht,

Die eens in ’t hart ontvlamde, en niets kan h vuur verdooven. Dat eens natuur hem gaf: die liefde komt van boven 1

ALEXEI.

’k Gevoel mijn zware schuld: ^k belijd voor u - voor God -Voor elk - maar niet voor hem, die met zijn gade spot ....

LAPUCHITf.

Die met zjjn gade spot! Welk woord ontvloeit uw lippen; Kan dit uw hart, mijn zoon, kan dit uw^ mond ontglippen.? ....nbsp;Zoo ge uit het zaal’genkoor nog blikt op uw’ gemaal,nbsp;Christine, ik smeek voor hem, vergeef die logentaai!

ALEXEI, hevig ontroerd.

Christine! welk een naam ! O, hemel, heb genade!

Die taal doorboordt mij ’t hart: Christina was mijn gade! Neen, ’t was geen logenlaal, die aan mijn’ mond ontvlood:nbsp;Christine, Alexei knielt, vereert u na uw’ dood!

Hij heeft uw’ levenskelk verbitterd door zijn snoodheid.

-ocr page 94-

78

Maar gy quot;verdroegl uw leed met ware Trouwengrootheid.

Christine, zoo ge op hem uit hooger spheren ziet,

/

Vergeet wat hij misdeed; vergeef, en vloek hem niet!

LAPUGHIN.

O, welk een zaligheid, dat ^k u deez’ taal hoor spreken; Neen ^k wensch niet aan uw zij deez’ kluisters te verbreken:nbsp;Christine ziet op u en knielt voor ’s Eeuw’gen troon,

En smeekt, met ’t Englenkoor, gena voor Peters zoon.

Keer tot uw’ vader: kniel berouwvol voor hem neder;

Hij vinde in u zyn’ zoon, en gij uw’ vader weder!

ALEXEI, hem hij Je hand vattende. Ik moet - ik zal - ik voel ’t: het is een pligt voor mij.

Dat mij het stervensuur de stond des vredes zij ;

Ik wil - ik zal - maar hoe , hoe zal ik tot hem naken,

Daar, waar ik de oogen wend, mijn beulen my bewaken ?

LAPUCHIN.

Vrees niet: bid God om sterkte: uw vader is niet wreed; Hij hoort en weigert nooit der kindren jongsten kreet.nbsp;Vaarwel, ’t moet eenmaal zijn: vaarwel, mijn vriend, voor immer!nbsp;Schoon ’t oog u niet ontmoet, het hart vergeet u nimmer.nbsp;{Lapuchin omhelst Alexei en vertrekt.^

-ocr page 95-

7il

TIJFDE TOOIEEL.

ALEXEI, knielt neder.

O God, die xan de hemelbogen

Op ’t schuldig menschdom nederziel,

Sla ook op mij ontfermende oogen,

Vergeld mij naar mijn misdaan niet. Schenk gij den jongeling genade,

Die voor U knielt, al knielt hij spade,

Die al ïijne euveldaan beseft:

Schenk sterkte en moed in ’t bitter lijden, Opdat ik tot mijn eind leer strijden

Met d’ onspoed, die me op aarde treft.

Gij, die de Vader lijt der vad’ren,

Vergeef hem, die vergeving zoekt!

Doe mij met moed den vader nad’ren,

Die mij , strafwaarde, heeft gevloekt: Doe in zijn hart die drift ontwaken,

Die eens van liefde hem deed blaken

Voor mij, wien thans zijn hart verfoeit; Help, Vader, zegen mijne moeder!

-ocr page 96-

80

Het is ¦voor haar, o Albehoeder,

Dat ’t laatst gebed mijn’ mond ontvloeit.

ZESDE TOONEEL.

ALEXEI. nbsp;nbsp;nbsp;ARESKIN.

ARESKIH.

Uw vader komt, mijn vriend: hij wil nog eens u spreken, Hoewel hij licli en moed en kracht schier voelt ontbreken;nbsp;Hij wil nog eens u lien; en gij, gij wenscht, dat hijnbsp;Voor u in ’t scheidensuur een zeg’nend vader zij?

ALEXEI.

Dat wensch ik, ja mijn vriend; dat is mijn laatste bede, Die ik op aard nog uit, en dan — ik sterf in vrede.nbsp;Areskin, zoo gij kunt, zoo ge ooit de vrouw aanschouwt.nbsp;Die mij het leven gaf, zeg dat mij ’t kwaad berouwt.

Dat ik thans gruwzaam boet voor ’t geen ik heb misdreven ; Dat slechts de hoop mij troost, dat zij mij wil vergeven;nbsp;Dat, kort vóórdat mijn ziel ontvlood naar ’t geestendom,nbsp;Mijn allerjongst gebed voor haar ten hemel klom!


-ocr page 97-

81

ZEVENDE TOONEEL.

ALEXEI. ARESKIX. PETER. BIECHTVADER. MEHCZIKOPF. TOLSTOI. OTSCHAKOW, en verder Gevolg.

I

(^Alexei treedt eenige schreden achteruit, op het eerste gezigt van zijnen vader.)

PETER, inkomende.

Mijn God! ja, ’t is mijn zoon ! [hij wendt zijne oogen van

hem af en droogt zijne ti’anen.) ALEXEI, met halfgebroken stem, voornbsp;Peter nederknielende.

Mijn Keizer en mijn Vader, Duld dat uw onderdaan, uw zoon thans tot u nader;

Uw onderdaan, die zwaar en menigmaal misdeed,

Uw zoon, die de oorzaak was van al uw smart en leed;

Uw zoon, die reeds gevoelt, dat hem de dood komt beiden, Maar die met uwen vloek van ’t leven niet kan scheiden.

Ach, vader, hoor gij hem, die nooit u heeft gehoord.

Maar die zich thans het hart door wroeging voelt doorboord. O, laat die scherpe dolk hem niet voor. eeuwig drukken:

Gij, vader, kunt alleen dien uit de ziel hem rukken.

Hij, die steeds uw bevel en wetten heeft gehoond.

Smeekt niet, dat gij het kwaad , ’t welk hij bedreef, verschoont,


-ocr page 98-

82

Of gij hem waardig keurt om Ruslands kroon te dragen ,

Die niet zgn leven, maar uw’ zegen u komt vragen!

Och, laat deez’ laatste beê niet vruchtloos wezen : neen,

Neem uwen vloek terug; die vloek grieft my alleen;

Dan zal ik voor geen’ schrik van dood en graf meer vreezen, Dan slaap ik zalig in: ’k zal meer gelaten wezen,

Als ik ter vierschaar treed, waar God als Regter zit, Wanneer ik weet, dat gij, mijn vader, Toor mij bidt!

[Al de aanwezigen zijn zigthaar bewogen.)

PETER, hevig ontroerd.

Mijn zoon--Alexei--zoon, meer dierbaar mij dan ’t leven,

Meer waard dan eer en roem: gij, eerst’ling mij gegeven,

Die eens als zorgloos kind, in ’t prilste van de jeugd,

Mijn geest en adem waart, mijn leven en mijn vreugd;

Die, toen op ’s Vorsten hoofd de strijd zijn’ lauwer drukte, Den vader schooner krans, den vredepalm, ontrukte!

Is ’t mog’lijk, dat uw hart deez’ taal u spreken doet,

’t Welk nooit van schuldgevoel de erkent’nis heeft gevoed? Heeft, als na ’t snoodst bedryf gij mij vergeving vraagde.

En ’k schreide om mijne smart, maar meer nog u beklaagde. En de oudermin op nieuw vermeesterde myn ziel,

En ’t opgeheven zwaard de vaderhand ontviel,

En ik na menig’ eed en menig zacht vermanen.

-ocr page 99-

83

De toekomst onbewolkt en glorievol dorst wanen, -Heeft ooit uw hart gevoeld, wat dan uw vader leed.

Of hleeft ge te allen tgde ondankbaar steeds en wreed?

Zocht gij door pliglbesef ooit waar berouw te toonen.

Of telkens de oudermin door nieuwe schuld te honen?

En nu ik meer dan ooit mij ’t harte voel doorboord.

En ’t is of reeds mijn oor de schrikbre doodsklok hoort.

Die tot den Regler roept van alle stervelingen.

Die ’t leven en de hoop op ’t eeuwig heil ontvingen,

Moet ik nog eenmaal u vergeven en verblind Gelooven, dat gij mij, uw’ vader, nog bemint?

ALEXEI, steeds meer met afgebroken stem.

Hoor, vader, mij voor ’t laatst: ik voel mijn einde nad’ren, En spoedig wordt mijne asch vergaard Lij de asch der vad’ren.nbsp;Ik smeek u bij die asch, weer aan den rand van ’t grafnbsp;Uw ongelukkig kroost niet van uw’ boezem af:

Geef mij mijn’ vader weer: ja, Czaar, hergeef u zelven Een’ diep gevallen zoon! Hij, die op deez’ gewelvennbsp;Uit hooger spheren ziet, me ontheft aan ’t aardsch gewoelnbsp;En voor zijn’ zetel roept. Hij weet, wat ik gevoel:

Hij kent de harten: Hij, de Heer van dood en leven,

Hij, die slechts liefde kent, zal liefderijk vergeven!

6^

-ocr page 100-

84

PETER, de handen omhoog heffende, langzaam en ernstig. Ja, Vaderj ’t is üw wil: U zij de lof en de eer:

Zie thans ook in genade op zoon en vader neer!

(tot zijnen zoon.)

Alexei, kom aan ’t hart, u eeuwig toegenegen,

Omhels mij en ontvang den vaderlijken zegen!

Hij, die de reine bron van licht en leven is,

Hij schenkt me ook thans ’t genot der schuldvergiffenis; Door niets komt ooit de mensch het beeld der Godheid nader:nbsp;Klem, jong’ling, u aan ’t hart van een’ gezegend vader!

ALEXEI, stervende.

Dank, vader, voor die taal; dank, God, voor die gena!

Ik voel ’t: mijn kracht bezwijkt: mijn sterfuur nadert: ja, Het is met mij gedaan! Christine, ik zal u volgen;

Gij, die zachtmoedig waart, zijt thans ook niet verbolgen____

O God .... ontvang mijn’ geest .... vaarwel .... o aardsche

smart ....

Mijn eind mag zalig zijn, .... ik sterf aan’t vaderhart!....

(Hij geeft den geest.)

BIECHTVADER.

Zgn eind raogt zalig zijn: aan ’s vaders borst gehangen,

-ocr page 101-

85

Mogt hij uit 's vaders mond den laatsten groet ontvangen; Gelukkige, als hij dien met waar berouw ontving,

Die londaar was op aard en nu een hemelling!

EIHDE VAN HET VIJFDE EN LAATSTE BEDHIJF.

-ocr page 102- -ocr page 103- -ocr page 104- -ocr page 105-

AANTEEKENINGEN.

Bladz. 2.

toen haar ’t magtyehod Des Keizers kwijnen deed in’t ak’lig kloosterleven

Peter had na het vreesselijk oproer der Strelilzen, vraartoe hij meende, dat zijne gemalin Ëudoxia de behulpzame hand zou geboden hebben, haar naar Soesdal in hetnbsp;Prokowskoi-klooster verbannen, waar zij onder den naamnbsp;van Helena het nonnenkleed moest aannemen.

Bladz. 7,

Hij is, der tucht ontwend, enz.

Dat de opvoeding van Alexei ten allen tijde door Peter was verwaarloosd geworden, getuigen alle geschiedschrijvers,nbsp;en ook de heer van Halmael doet, in zijn Treurspel, dennbsp;Keizer zelven dit erkennen. In de laatste jaren van Alexei’snbsp;leven ging de afkeer des Czaars zoo ver, dat hij nooit eenennbsp;vriendelijkeii blik op zijnen zoon wierp, en hem geen’anderen omgang vergunde, dan met onbeschaafde geestelijken ennbsp;lieden van weinige vorming, die hem tot allerlei slechte handelingen overhaalden, en den onoverwinnelijken haat in hemnbsp;versterkten tegen zijnen vader en al deszeifs nieuwe inrig-tingen, terwijl zij het ongelukkige lot zijner moeder geheelnbsp;aan de inblazingen der vreemden toeschreven. Zie Guthrie

-ocr page 106-

90

II. Gray, Allgemeine Weltgeschichte, Th, XVI; Russische Geschichte , iibers. von Wagner, Abth, YlII, p.601. v. Halem,nbsp;Leben Peter des Groszen, Th. 11, p. 75.

Bladz 11.

Ann 's Hemels dienst verknocht^ Heeft nooit voor Ruslands eer mijn hart het zwaard

gezocht, enz.

Jacob Pustinoi was de Biechtvader van Eudoxia of van Alexei, want hieromtrent loopen de getuigenissen uiteen.nbsp;Zie Weber, bij Wagner, t. a. p. bl. 689.

Bladz. 14.

- en spoed met vlugge schreên Mij thans weer naar het huis mijns vriends Dohrowshy

heen, enz.

Van Dobrowsky vind ik vermeld, dat hij Hofcavalier van Alexei geweest is. Om niet van leen’ anachronismusnbsp;beschuldigd te worden, (welken echter deskundigen in hetnbsp;onderhavige geval welligt niet zouden af keuren), heb ik denbsp;geheele Soesdalsche zamenzwering, als vroeger voorgevallennbsp;zijnde, daargelaten. Hierin moeten, buiten Eudoxia en Pustinoi, ook gedeeld hebben de Bisschep van Eastoff, Dosithei,nbsp;en de Generaal Stephanus Glebow. De Bisschep werd beschuldigd, openbaringen en verschijningen voorgegeven tenbsp;hebben, waaruit het bleek, dat de Czaar binnen kort zoudenbsp;sterven, Alexei den troon bestijgen en zijne verstootenenbsp;moeder uit haren kerker terugroepen, om met haar zijnenbsp;zege te deelen. In het vertrouwen op de zekerheid der vervulling, zou Eudoxia haar nonnenkleed afgelegd, den naamnbsp;van Catharina in de kerkelijke gebeden haars kloostersnbsp;doorgestreken, en er den haren voor in de plaats gesteldnbsp;hebben. Glebow zou zij tot werktuig barer plannen, ja zelfsnbsp;tot het voorwerp harer liefde verkozen hebben. Hetgerigt

-ocr page 107-

91

verklaarde hen schu'dig aan de hun ten laste gelegde misdaden, en verscheidene onderschepte brieven werden met de bekentenissen der beschuldigden openlijk uitgegeven. Glebow,nbsp;Dosithei en meer anderen leden eenen smadelijken dood, ennbsp;£udoxia werd tot kloostertuchtiging veroordeeld en naar eennbsp;ander klooster te Nieuw-Ladoga gevoerd; terwijl de Prinsesnbsp;Maria in de vesting Sleutelberg werd gevangen gezet, die,nbsp;later weder in vrijheid gesteld, den 23 Maart 1723 overleed.nbsp;Ter zelfder gelegenheid werd ook de doodstraf voltrokkennbsp;aan den doorslepenen Kikin, die Alexei’s vlugt had helpen bevorderen. Men zegt, dat de Czaar, de gelukwenschingen dernbsp;zijnen omtrent het verijdelde verraad ontvangende, met dennbsp;lof, dat zijne sterkte ’s lands glorie gered had, ten antwoordnbsp;zou gegeven hebben. jWel was hier sterkte noodig! Treftnbsp;het vuur op ijzer en steen, het wordt van zelf gebluscht;nbsp;maar vindt het slechts stroo voor zich, wie zal de vlammennbsp;stuiten?” Zie G. v. Halem, Leben Peter des Groszen, Th, II.nbsp;p. 239.

Bladz. 20.

- iVeen, ’k heb een ander kroost, eni.

Alexei was deeenige zoon, welken Peter bij Eudoxia verwekt had; Catharina schonk hem, behalve verscheidene dochters, éénen zoon. Peter genaamd, dien hij dan ook bij een besluit van den 7Febr. 1718 tot zijn’opvolger benoemde. Mennbsp;zie het geheele besluit bij Iwan Nestesuranoi (I. Rousset),nbsp;Mémoires du Règne de Pierre Ie Grand, t, IV, pag. 37-60.nbsp;Alexei zelf had gezworen alle aanspraak op Iluslands troonnbsp;aan dezen zijnen halfbroeder over te laten.

Bladz. 22,

Gij wreekt u zelven niet: gij wreekt heel Rusland»

eer, enz.

Er zijn vele geschiedschrijvers, die getracht hebben Catharina, in de geheele zaak van Alexei, met de schoonste

-ocr page 108-

92

kleurentedoenuitkomen, en die het er voor houden, dat zij vooral op zijn behoud hebbe aangedrongen. De heerschzuch-tigeaard echterder Vorstin, hare natuurlijkeliefdeen zorg voornbsp;het toekomstig geluk haars zoons schijnen dit genoegzaamnbsp;aan twijfeling te doen onderhevig zijn, en de geheele geschiedenis van haar leven spreekt dit getuigenis omtrent dezenbsp;anders in vele opzigten groote vrouw tegen.

Bladz. 26.

Denk, Peter, denk terug aan de oevers van den

Pruth, enz

Over dezen nacht, aan den Pruth doorgebragt voor het sluiten des vredes, zie men v, Halem, t. a. p. bl. 51 en volg.

Bladz. 31.

Kunt gij, o Menczikojf, enz.

Naast Catharina, was het voorzeker Menczikoff, die op Peters daden en handelingen het meeste gezag uitoefende.nbsp;Van geringen afkomst zijnde, had hij zich bij leFort wetennbsp;in te dringen, en door het goedkeuren en prijzen van des-zelfs menigvuldige verbeteringen in het bestuur des rijksnbsp;had hij spoedig beider onbepaald vertrouwen gewonnen. Ooknbsp;op de verhelfing van Catharina had hij grooten invloed uit-geoeferid: maar de middelen, die hij aanwendde om zich totnbsp;eer en magt te verheffen, kunnen niet vergoelijkt wordennbsp;door de groote diensten, die hij Vorst en Vaderland heeftnbsp;bewezen.

Bladz. 39.

Christine, de eêlste vrouw , enz.

Dit verhaal is zoo getrouw mogelijk genomen uit de beste geschiedkundige bronnen. De Czaar, die te laat begonnbsp;in te zien, hoezeer de vorming van zijnen zoon door hemnbsp;verwaarloosd was, meende in devoltrekking van een huwelijknbsp;met eene edele Prinses het eenige middel tot herstel gevon-

-ocr page 109-

93

den te hebben. In den beginne schijnt Alexei dit plan volstrekt te hebben afgekeurd, doch spoedig maakten de zijnen hem diets, dat de aanraking, -waaain hij hierdoor met bui-landsche Vorsten en hoven kwam, in staat zou kunnen zijnnbsp;om hem het bezit van Riislands troon te verzekeren. Denbsp;keuze des Keizers viel op Charlotte Christina Sophia,nbsp;tweede dochter van Lodewijk Rudolf van Bronswijk, zoonnbsp;des regenenden Hertogs Anton Ulrich van Brunswijk.Wol-fenbuttel, welk huwelijk, dan ook den 14 (25) October 1713nbsp;te Torgau voltrokken werd. Uien zie het uitvoerige berigtnbsp;hierover bij Wagner, t. a. p. bl. 636 en volg. Elkeen kentnbsp;Zschokke’s fraaije Novelle, die Princessia von Wolfenbullel,nbsp;waar hij het lijden dezer Vorstin meesterlijk afmaalt. Zienbsp;Zschokke’s Novellen u, l‘.rzahlungen, Th. II, p, 1. flg.

Bladz. 40.

Maar emd’lijk ging hij heen naar Duilschlands

schoone streken, enz.

Alexei bemoeide zich gedurende het geheelé huwelijk weinig met zijne voortreffelijke gade. Bijna een jaar bragtnbsp;hij in Duilschland door, en teruggekeerd zijnde, zag hijnbsp;naanwelijks eenmaal in iedere week zijne echtgenoot , dienbsp;het lijden langzaam verteerde. Bekendis ook de omgang vannbsp;den Czarewitsch met eene Russische vrijgelatene, Euphro-sina genaamd. Zie Wagner, t a. p. bl. 642.

Bladz. 40.

Zijn ga was middelerwijl^ een teeder pand geboren.

Op den 12den Julij 1714 kwam Natalia te Petersburg ter wereld, die de lieveling van den Czaar was. Peter, haarnbsp;broeder, werd den 12den October 1713 geboren.*'. Deze laatste heeft naderhand onder den naam van Peter II. de kroonnbsp;van Rusland gedragen.

-ocr page 110-

94

Bladz. 43.

Dat zachtere gevoel heeft hem Ie Fort gegeven.

Aan niemand voorzeker heeft Ruslands opkomende Staat meer te danken gehad, dan aan dezen Ie Fort, een koopmansnbsp;zoon van Génève, die zijn geluk in Rusland beproelde, ennbsp;wiens voortreffelijke talenten hem in slaat stelden, hierin volkomen te slagen. Hij was het, aan wien Peter de overmagtnbsp;te danken had boven zijne halfzuster Sophia, en die laternbsp;de geheele hervorming van het Russische krijgswezen bewerkte. Door hem werd Menczikoff tot hoog aanzien verheven, die dan ook na deszelfs dood, in veie opzigten zijnenbsp;plaats innam,

Bladz. 44.

/a, Holland, Holland, heilig land, enz.

Deze regelen kunnen naar gelang der tijdsomstandigheden gereciteerd of weggelaten worden: de tijd, waarin dit Trenr-spel vervaardigd werd, deed menig Nederlandsch hart hulpnbsp;verwachten bij eenenatie, wierverpliglingen aan ons vaderlandnbsp;het niet welvoegelijk is hier op te halen , doch waaromtrentnbsp;ook buitenlandsche schrijvers met warmte getuigd hebben.

Bladz. 52.

Toen hij hij Pultawa van vrijheidsliefde Maakte, enz.

Het zal niet noodig zijn hier een omstandig verhaal in te vlechten omtrent den veldslag bij Pultawa, op den IGJunijnbsp;1709, in welken het leger der Zweden door de Russischenbsp;benden geheel verslagen en op de vlugt gejaagd werd.

Bladz. 58.

Dat Oostenrijks gezant, enz.

Het zij aan den geschiedkenner overgelaten te onderzoeken, in hoeverre Bleijer en de Bie zich in deze zaak tegen den Czaar hebben vergrepen; de gevoelens hieromtrentnbsp;loopen te zeer uiteen, dan dat men zou kunnen vorderen, dat

-ocr page 111-

95

ik hier dezelve zou aanvoeren, hetgeen alleen de slotsom van eene critische nasporing zou kunnen zijn.

Bladz. 69.

Zijn vreess’lijk stervensuur schijnt reeds nahij, enz,.

Met zekerheid op te geven, op welk eene wijze Aiexei om het leven zij gekomen, is meer dan hoogst moeijelijk, ennbsp;deszelfs dood zal wel ten allen tijde raadselachtig blijven.nbsp;Sommigen houden het er voor,dat hem vergif is toegediendnbsp;en wel door den Czaar zelven; anderen willen, dat deze hemnbsp;eigenhandig doorstoken hebbe, of door een’ zijner eerstenbsp;Staatsdienaars hebbe doen ombrengen. Ik ben in dezen getrouwnbsp;het getuigenis van vele beroemde geschiedschrijvers gevolgd,nbsp;die van meening zijn,dat hij aan eene hem door veelvuldigenbsp;ontroering op den hals gehaalde krankheid overleden zij;nbsp;alleen heb ik mij vergund, hem dadelijk na het ontvangen vannbsp;den vaderlijken zegen te laten sterven, terwijl hij volgens denbsp;historische berigten, kort na het afscheid zijns vaders bezweken is. Ik wil hier de eigene woorden van v. Halem bijvoegen, fals die overal zijne bronnen opgeeft, en mij lotnbsp;leiddraad verstrekt heeft) bij wien het (Dl. II. bl. 233) dusnbsp;luidt:

»Das Übel, so ihn ergriffen hatte, ariete bald in kon-vulsivische Zulaile aus, die dem Kranken den Gebrauch seiner Sinne raublen. Doch erhohlte er sich am folgendennbsp;Morgen in so weit, dass er die Sakramente empfing, undnbsp;den Wunsch ausserte, seinen Vatersprechen zu dürfen. Dernbsp;Zar hatte indess auf die Machrichl, dass der Prinz durch dienbsp;heftige Gemüthsbewegung, in welche das Todesurtheil ihnnbsp;gesetzet habe, vom Schlage geruhret sey, und sich in Le-bensgefahr behnde, um die Miltagszeit alle Geheimrathe undnbsp;Senatoren versammelt. Noch wahrend sie versammelt warennbsp;kam die Botschaft, die Gefahr nehme so zu, dass der Krankenbsp;vielleicht nicht den Xag überlebe. Der Zar verfügte sich

-ocr page 112-

96

sofort in Beglei(ung der Versamtnelten zu dem unglücklichen Sohne. Mit ihranendem Auge und die Hande gefaltet, be-kannte der Kranke wiederhohit, gt;dass er sich sch-wer annbsp;Gott und seinem Va(er versündiget babe: Er sey unwerthnbsp;des Lebens, und bofTe nicht, von dieser Krankheit zn genesen. Nur fiehe er den Zaten an, dass er vor seinem Endenbsp;den Fluch, so er auf ibn geleget, von ibm nehmen, ihmnbsp;seine Verbrecben verzeibcn, ihm den Vater-Segen erlheilennbsp;und für seine Seele beten lassen moge.”

Keiner der Anwesenden blieb ungerührt von der herz-zerreissende Szene. Auch der Zar ward machtig ercrifTen. Doch bald sich sammelnd , redele er mit Miirde und tiefernbsp;Empfindung über das Vergangene, verzieh dem Sohne dienbsp;Schuld, gab ihm seinen Segen, und schied.

Des Klanken Biiingsligungen nahmen indess überhand, und noch vor Abend aiisserte er das heiligste Verlangen,nbsp;noch einmal mil seinem Valer zu reden. Der Major Olscha-kow ward mil der Nachiicht an den Zaren gesandl, und dienbsp;Bitte der Anwesenden, dass er dem Sterbenden im Kamptenbsp;mit seinem Gewissen, diesen letzten Trost nicht versagennbsp;moge, überwand seine nalürliche Abneigung, sich der Marternbsp;einer zweiier Abschieds-Szene auszusetzen. Schon war dernbsp;Zar in das Boot gesliegen , das ibn zu dem Leidenden brin-gen sollte, als die Nachricht kam, er sey verscbieden.

Hiermede komt allezins overeen het getuigenis van Rous-set, wiens werk in hetzelfde jaar, waarin Peter overleed, is uitgegeven, t. IV. p 231. Zijne woorden luiden aldus:

gt;Sa Majpsté Czarienne informée du conlenu de ceite Sentence ne jugea pas a propos de declarer Ie parli qu’elle vou-loit prendre, de la clemence ou de la sévérité, amp; elle ordonna que la sentence seroit prononcée au coupable. Mais Ie Cza-rewitz naturellement d’une imagination foible ne put s’entendre condamner a mort sans s’abandonner a toutes les impressions que 1’horreur d’un pareil sort put faire sur lui. Ainsi

-ocr page 113-

97

une horrible revolution dans tous ses seas le jetta dans le moment même dans une espèce de letargie convulsive dontnbsp;on eut bien de la peine it le faire revenir, même en lui fai-sant entendre qu’il pouvoit encore tout attendre de la cle»nbsp;mence de son père, h laquelle le Tribunal avoit soumis sanbsp;sentence.

Enfin ce malheureux Prince reprit ses Esprits et assez de force pour témoigner le repentir le plus vif des crimesnbsp;qu’il avoit commis, amp; en demander pardon au Czar son Perenbsp;4- son Souverain en presence de plusieurs Senateurs, Ecclé-siastiques, amp; Grands de 1’Empire; mais 1’impression quenbsp;1’ idéé d’ une mort tragique avoit fait sur lui éloit si fortenbsp;que quelque remede que 1’on mit en oeuvre on ne put lenbsp;mettre dans un état a espérer le retablissement de sa santé;nbsp;ainsi après avoir regu les Sacremens, il mourut le 6. denbsp;Juillet.”

Men zal hiermede nog kunnen vergelijken de beschrijvingen bij Wagner, en den Auteur van den Ouden en Nieuwen Staat van ’t Russische of Moskovische Rijk, Utr. 1747, dl.nbsp;III. bl. 323 en volg.

Wat overigens het lot der Zaamgezworenen betreft, Lapuchin, Pustinoi, Afonassiew, Dobrowsky, Weinow ennbsp;nog vier anderen werden geradbraakt en vele anderen gegee-seld; terwijl Scherbatow met afsnijding van tong en neusnbsp;genade ontving. De gade van Lapuchin trok zich het doodvonnis baars mans zoo zeer aan, dat zij zich zelve het levennbsp;benam. Zie Wagner, t. a. p. bl. 689-

-ocr page 114- -ocr page 115- -ocr page 116- -ocr page 117- -ocr page 118- -ocr page 119- -ocr page 120-