-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

m


mm


mmamsm







D, M. MAAt.DHINK




JAN MASSEUR

TOONEELSPEL IN VIJF BEDRIJVEN


AMSTERDAM — A. RÓSSING - 1887.

-


%gt;


Vquot;^. â– â– 



/-â– 






-ocr page 4-

Uitgave van A. Róssing te Amsterdam.

Derde Jaargang.

In de Jaargangen van 7885186 leverden bijdragen: H. J, SCHIMMEL, Prof. Dr. JAN TEN BRINK, Cd. BUSKEN HUET,nbsp;ENGELBERT DE CHATELEUX, A. W. STELWAGEN, JANC.nbsp;DE VOS, H. L BERKENHOFF. J. A. BIENTJES, F. SMITnbsp;KLEINE, F. ROSENSTEIN, J. VAN RENNES, W. G. VANnbsp;NOUHUYS. WILLEM HOLLANDER, J. H. RÓSSING,

G. WAALNER, M. COENS, enz.

DB LANTAARN veroverde zich reeds in het eerste jaar van haar bestaan eene niet te miskennen plaats, door frischheidnbsp;van inhoud, strijdvaardigheid tegen den Hollandschen Jannbsp;Saliegeest in kunst en' letteren en vooral door het bestedennbsp;van zorg aan den vorm.

Ook vonden de geestige krijtteekeningen, waarmede J. Hols* WILDER ieder No. opluistert, zeer veel waardeering.

Alle maandschriften, dag- en weekbladen beweren eenstem-mig, dat DB LANTAARN eene eigen en eenige onder onze Tijdschriften inneemt.

Proefnummers worden op aanvraag gratis toegezonden.

Van den Isten en 2den Jaargang zijn nog enkele exemplaren verkrijgbaar ^ /'S.—

-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

JAN MASSEUR.

-ocr page 10-

PERSONEN.

Hertog van Méricourt.

Markies van Méricourt, zijn zoon.

Todrnichon, rentmeester van den Hertog.

Maximiliaan Robespierre, lid der Nationale Conventie en voorzitter van het Comité tot Openbaar Welzijn.

Jan Masseur, smid; later lid der Nationale Conventie en aanhanger van Robespierre.

Jeanne, zijne dochter.

Anne-Marie , zijne zuster.

JomT’ 1 sroiJsgezellen, knechten van Masseur.

J™LÉGURmR, I landlieden te Boulainvilliers.

Marianne, eene arme vrouw.

Tabouret , schilder, nbsp;nbsp;nbsp;.

vTulNTiwfhun'zoon: nbsp;nbsp;nbsp;(

Chevrion , schrijnwerker, I Markies van St. Cyr,

Latreiixe, een student,

Louison, eene naaister, , nbsp;nbsp;nbsp;______

Cécile Renault, nbsp;nbsp;nbsp;^ gevangenen.

Eene Markiezin,

Een Priester,

Een Sergeant der Nationale Garde. 1)

Een Dokter.

Een Gerechtsdienaar.

Dorpelingen van Boulainvilliers. Nationale Garden en Burgers en Burgeressen van Parijs. Gevangenen.

Het eerste bedrijf speelt in den herfst van 1788; de vólgende bedrijven in het laatst van Mei 1794.

T o 0 n e el; in het eerste bedrijf Boulainvilliers, een dorp in Bourgondië; t^ervólgens Parijs.

1

Namelijk de Sergeant, die in het Tweede en Derde Bedrijf voorkomt.

-ocr page 11-

EERSTE BEDRIJF.

j^AAR j-^ARIJS!

De smederij van Masseur; links een binnen- en op den achtergrond een buitendeur.

Masseur met een courant, Frans, Jozef.

Frans. En dat staat alles in de courant, baas? Masseur. Ja, jongen.

Frans. En wij krijgen dus de Staten-Generaal ?

Masseur. Ja, Frans.

Jozef. Wat wil dat eigenlijk zeggen, baas, Staten-Generaal ?

Masseur. Dat wil zeggen, Jozef, dat wij eindelijk ook wat te zeggen krijgen.

Frans. Dat w ij ook onze afgevaardigden zullen hebben, niet waar, baas?

Masseur. Ja, jongen.

Jozef. En wanneer komen al die Generaals bij elkaar?

-ocr page 12-

Frans. Hij met zijn Generaals! — ’t Volgend jaar Mei, niet waar, baas?

Masseur. Op zijn laatst. Het werd tijd, meer dan tijd, dat eindelijk de bijeenkomst der Generale Staten voor goednbsp;werd vastgesteld, althans —

Frans. Althans ?

Masseur. Althans als men wilde, dat er van de vijfentwintig millioen hongerlijders, waaruit het Fransche volk bestaat, nog eenigen overbleven om hun vertegenwoordigersnbsp;te kiezen. — Maar kom, jongens, nu weer aan het werk!nbsp;Wij zouden den heelen middag verbabbelen. — Bergt denbsp;courant in een kastje aa7i den muur. Met zulke smokkelwaar kan men niet te voorzichtig zijn. Als de Hertog ernbsp;de lucht van kreeg, wou hij mij wel dood laten ranselen !

Frans. ’tMoet toch pleizierig zijn alles te kunnen lezen, wat op zoo’n papier staat!

Masseur, ’t Heeft mij vrij wat inspanning gekost, vóór ik het zoover had gebracht; want ik ben mijn eigen leermeester geweest.

Frans. Hoe heb je dat aangelegd, baas?

Masseur. Als ik in Autun kwam, en op de markt een koninklijk bevelschrift zag aangeplakt, dan, verzocht ik aannbsp;de omstanders het mij voor te lezen. Ik onthield er dannbsp;eenige woorden van, en de figuren, waardoor die woordennbsp;werden voorgesteld, teekende ik zorgvuldig na. Op dienbsp;manier kwam ik er achter welke letter door elk teekennbsp;werd aangeduid. Zóó leerde ik het gedrukte schrift lezen.

Jozef. Is er dan nog ander schrift, baas?

Masseur. Ja, stoffel. Maar neen, jij kunt niet helpen, dat je zoo onwetend bent; want je bent nooit in de gelegenheid geweest om wat te leeren. — Ik haalde vroeger dikwijls de brieven voor den Hertog van den postmeester tenbsp;Autun; daar ik nu wist, dat op de adressen steeds moest

-ocr page 13-

staan: „Hertog van Méricourt te Boulainvil-1 i e r s” — zoo paste ik door onderlinge vergelijking der schrijfteekens daar dezelfde methode op toe. En zoo las iknbsp;mett rtijd ook alle geschreven schrift. — Marianne komtnbsp;door de buitendeur. — Kijk, daar is Marianne! — Hoenbsp;gaat het, oudje ?

Marianne. Zoo’n gangetje, Jan, zoo’n gangetje.

Masseur. Wat heb je in dien zak? Beuknoten?

Marianne. Och, hij is nog niet half vol. Ik moest er op het laatst uitscheiden, want mijn rug deed mij zeer vannbsp;al dat bukken. Ik word al een dagje ouder. Jan.

Masseur. Dus je was bezig met hej opdoen van je winterprovisie I ’t Is waar! De Israëlieten in de woestijn hadden manna en kwakkelen, en jij hebt beuknoten I

Marianne. Laten wij niet klagen. Jan, zoolang wij ddt nog hebben!

Masseur. Je hebt gelijk. En bovendien, men 1) heeft immers gezegd, dat het volk wel gras kon vreten! Ha, ha!nbsp;Beuknoten en gras! Gelukkig Frankrijk!

Marianne. Soms wou ik, dat ik maar dood was; dan weer hoop ik op een beteren tijd, al is het niet voor mij,nbsp;dan toch voor anderen.

Masseur. Een betere tijd! Erger ten minste kan het niet. Reeds eenige jaren achtereen hongersnood door hetnbsp;gansche land; ook dit jaar de oogst geheel vernield doornbsp;den hagel; wat er van koren nog aangevoerd werd, opgekocht door speculanten, die thans de markt zoo hoog mo-gelijk opdrijven; daarbij de reeds ondragelijke belastingennbsp;nog telkens verzwaard; ja, komen moet hij, die betere tijd!nbsp;En als hij niet komt —

Jozef. Wat dan, baas?

die later dit gezegde met een gru-


1

Foulon, een koninklyk iiitenclant, welijken dood moest boeten.

-ocr page 14-

10

Masseur doet een slag op hei aanbeeld. Dan zullen wij hem maken, zoo waarachtig als ik Jan Masseur heet! ¦—¦

Kom, oudje!____ Wel, mensch, wat zit je bedroefd in de

kleeren! Heb je ’t niet koud met dit gure herfstweer? Marianne. Zoo’n beetje rillerig. Jan, zoo’n beetje rillerig.nbsp;Masseur. Zoo’n beetje! Weet je wat, ga naar mijn zuster;nbsp;zeg maar, dat ik je gestuurd heb ! Licht heeft zij nog een oudnbsp;jak voor je en in elk geval wel wat beters te eten dan beuknoten.

Marianne. Duizendmaal dank, Jan. Wat zou er van de arme Marianne worden, als jij en nog een paar oudenbsp;vrienden niet zoo goed voor haar waren!

Masseur. Daarover een ander keer. —¦ Hier maar heen! — Dringt haar de bmnendeur in. Zoo !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marianne af,

Frans. Hoe oud mag zij toch zijn, baas?

Masseur. Zij is geen jaar ouder dan ik.

Jozef. Dan begrijp ik er niets meer van, heelemaal niets! De baas is nog geen vijftig, en zij lijkt wel zeventig.

Masseur. Zij heeft veel geleden. En wanneer men lijdt zooals zij. Jozef, dan is men gauw oud, stokoud, zelfs alsnbsp;men naar de jaren nog in de volle kracht van het levennbsp;moest zijn.

Frans. Zij heeft dan veel rampen ondervonden? Masseur. Veel? Och neen. Eén ramp, een dubbelenbsp;ramp desnoods; ziedaar alles! Haar geschiedenis is zoonbsp;alledaagsch mogelijk. Zoo oud en vervallen als zij er thansnbsp;uitziet, was zij toch eens het mooiste meisje van Boulain-villiers. Natuurlijk had zij een vrijer ; dat die op zijn beurtnbsp;de mooiste jongen van het dorp was, is ook zoo verwonderlijk niet. Ontegenzeggelijk waren zij het knapste paar uitnbsp;den omtrek, ja, misschien uit heel Bourgondië. Welnu!nbsp;Zij zouden trouwen. De trouwwagen stond al klaar; maarnbsp;een derde bemoeit er zich mee, steekt een spaak in hetnbsp;wiel.... ha! — Balt de vuist in verbeten woede.

-ocr page 15-

II

Frans. Je hebt ons nieuwsgierig gemaakt, baas!

Masseur. Op den ochtend van den trouwdag verdween de bruid; dien eigen avond verdween de bruigom, en —

Frans. En?

Masseur. Och, ’t is heel alledaagsch. Een paar dagen later vischte men den bruigom uit den dorpsvijver op: denbsp;stakker was er zeker ’s avonds door de duisternis misleidnbsp;ingeraakt! Hm! Ook de bruid kwam weer te voorschijn,nbsp;maar dat duurde een maand of vier. Men vond haar halfnbsp;bewusteloos en bijna heel bevroren in het bosch; hoewelnbsp;wij in het hartje van December waren, was zij slechts metnbsp;eenige lompen bedekt, en dat, terwijl haar rug eenenalnbsp;striemen en wonden was! Toen zij weer bijkwam, was zijnbsp;dezelfde Marianne niet meer. Haar gulle lach was verdwenen , haar blozende kleur verbleekt, haar vurige oogopslag verdoofd; kortom, zij was een oude vrouw geworden,nbsp;en dat is zij gebleven tot op den huidigen dag.

Jozef. En hoe heette haar bruigom?

Masseur. Wat doet er zijn naam toe! Maar wil je weten wie hij was? Hij was de beste vriend van —

Frans. Nu?

Masseur. Van Jan Masseur. — Bedekt zich het gelaat 7net de handen.

Jozef. En de ander?

Masseur. De ellendeling, die de oorzaak was van den zelfmoord van mijn besten vriend; die de schendende handnbsp;aan Marianne sloeg; die, na zijn lusten aan haar geboet tenbsp;hebben, haar door zijn knechten met zweepslagen uit zijnnbsp;kasteel liet jagen; die eerlooze, die lafaard was —

Frans. Was ?

Masseur. De Hertog van Méricourt. — Doet een geweldigen slag op het aanbeeld.

Buiten een steeds naderend geschreeuw, waarvan weldra

-ocr page 16-

12

duidelijk verstaanbaar: Naar Jan Masseur! Naar Jan Masseur ! Spoedig daarop komen door de buitendeur Corm , Légurier en Dorpelingen.

Masseur. Hola, vrienden! wat is er aan de hand?

Dorpelingen. Jan Masseur zal het uitmaken!

Masseur. Wat moet ik uitmaken ?

CoRiN. Sapristi! Het geschil tusschen mij en Jaap Légurier.

Masseur. Laat hooren je geschil. Jij, Piet Corin, bent de oudste; dus jij begint.

Corin. Nou, Jan, het geval is dan zoo. Ik had een bovenste best schaap op stal en dat wou ik wel verkoopen,nbsp;want ik kwam geld voor de pacht te kort. En zoo hadnbsp;ik al met mijn wijf overlegd, dat ik er op den eerstennbsp;marktdag mee naar Autun zou, toen Jaap Légurier bij mijnbsp;komt binnenvallen. — ,,Jij hebt een schaap te veel ?” vraagtnbsp;hij. — Te veel en te veel is twee, zeg ik. — Hij weer:nbsp;„Wil je ’t kwijt. Piet?” — Toen ik weer: ’t Kan er naarnbsp;zijn. Jaap. — „Mag ik het eens zien. Piet?” — Aan ziennbsp;is niks verbeurd, Jaap. Kom. dan maar mee naar dennbsp;stal! — Nou, Jaap ziet het schaap. „Niet veel bizonders!”nbsp;zegt hij. —Sapristi, zeg ik, zooals den deze vind je ze niet opnbsp;de markt! — ,,En hoeveel moet dat kosten. Piet?” — Alsnbsp;je eens twintig livres gaf, Jaap! —¦ ,,Wil je der ook dertig.nbsp;Piet?” — Als ik ze maar krijgen kon. Jaap! — Nou, datnbsp;draineerde zoo’n beetje, maar eindelijk werden dan ik ennbsp;Jaap het eens voor achttien. Hij zou zijn schaap den volgenden morgen komen halen. — „Ajuus, Piet!” — Vannbsp;’t zelfde. Jaap! — Zoodat ik maar zeggen wil, dat Jaapnbsp;het beest deugdelijk en wel van mij gekocht heeft.

Eerste Helft der Dorpelingen. Jaap had het van hem gekocht! Daar valt niks tegen te zeggen!

Légurier. Maar ik had het nog niet ontvangen, zou ik denken!

-ocr page 17-

13

Tweede Helet der Dorpelingen. Hij had het nog niet ontvangen! Daar zit het hem!

Masseur. Stilte! Laat Piet Corin verder vertellen!

CoRiiv. Sapristi! wat zal ik er nog meer van vertellen! ’t Is een ongeluk, Jan, waar de beste niet voor kan. Nou,nbsp;het geval is dan zoo. Dien eigensten nacht is mijn wolfshond losgebroken — anders zoo’n zachtzinnig dier voor denbsp;karn — en hij heeft het schaap van Jaap doodgebeten.

Légurier. Het was mijn schaap nog niet! Je hadt het mij nog niet afgeleverd! Jij was er dus verantwoordelijknbsp;voor!

CoRiN. Jij hadt het diej;^ gekocht, dus het ging mij niet meer aan!

Eerste Helft der Dorpelingen. Nee hoor! ’t Ging Piet niet meer aan!

Légurier. ’t Is zijn schuld. Hij had beter voor het schaap moeten zorgen; dan was het ongeluk niet gebeurd!

Tweede Helft der Dorpelingen. Ja zeker! Piet had er beter voor moeten zorgen!

Corin. Sapristi! Ik kon toch niet weten, dat mijn hond los zou breken ? Dat is nog nooit eerder gebeurd!

Légurier. Ik heb hem toch niet van de ketting losgemaakt, zou ik denken?

Eerste Helft der Dorpelingen. Piet Corin heeft gelijk!

Tweede Helft der Dorpelingen. Jaap Légurier is in zijn recht!

Masseur. Bedaard, vrienden! als je tenminste wilt, dat ik mijn gevoelen uitspreek?

Alle Dorpelingen. Ja, ja! laat Jan Masseur beslissen!

Jozef tot trans, ’t Zal mij benieuwen wat de baas daarvan maakt, want ik ben het half eens met Piet en halfnbsp;met Jaap.

Masseur tot Corin en Légurier, Ik moet je twee vragen

-ocr page 18-

14

doen. Vooreerst, neem je mijn uitspraak aan? Anders bemoei ik mij liever niet met de heele kwestie.

CoRiN. Zooals jij liet zegt, is het ons goed. Niet waar, Jaap?

Légurier. Ja, Piet.

Masseur. Dan mijn tweede vraag. Was er bij den koop bedongen, dat Piet het schaap nog een dag moest houden?

CoRiN. Wel nee! Dat deed ik alleen voor Jaap zijn pleizier.

Légurier. Dat is zoo.

Masseur. Dan kom ik tot dit besluit. Jij, Piet Corin , hadt moeten oppassen, dat je hond niet bij het schaap konnbsp;komen; dat ’s een. Wat jou betreft. Jaap Légurier, vannbsp;het oogenblik dat jij het schaap gekocht hadt, ging hetnbsp;jou ook aan, en als jij het voor een dag aan Piet Corinnbsp;toevertrouwdet, dan was dat voor je eigen risico; want Pietnbsp;had eenvoudig kunnen zeggen: „Ik dank je; neem jij jenbsp;schaap maar mee!” Dat ’s twee.

Alle Dorpelingen. Zeker! Dat had Piet kunnen zeggen !

Masseur. Je bent daarom beiden aansprakelijk voor den dood jVan het schaap; niets billijker dus dan dat je beidennbsp;evenveel scha lijdt. Het was verkocht voor achttien livres,nbsp;waarvan jij, Jaap, er negen aan Piet moet geven. Hetnbsp;vleesch hoort je beiden toe; het vel met de wol daarentegennbsp;moet volgens onze gezegende wetten worden afgestaan aannbsp;den beul te Autun, want het dier is niet op de slachtbanknbsp;gestorven.

Jozef tot Frans. Daar heeft zich de baas knapjes uitgered; dat had ik hem niet nagedaan.

Corin. Ik stem er in toe, Jan.

Légurier. Ik ook. Ziedaar mijn hand, Piet,

Masseur. Zoo mag ik het zien.

Alle Dorpelingen. Leve Jan Masseur de Rechtvaardige!

-ocr page 19-

Masseur. Rechtvaardig noemt gij mij ? Misschien verdien ik dien eerenaam, misschien niet. Maar a 1 s ik hem eennbsp;weinig verdien, weet ge waaraan ik dat te danken heb ?nbsp;Hieraan: dat ik gezworen heb om, als ik mij ooit mochtnbsp;betrappen op een onrechtvaardigheid, alsdan tegen mij zelfnbsp;tienmaal strenger te werk te gaan dan ik het ooit zounbsp;doen tegen anderen. —¦ Maar nu van wat anders, vrienden! Ik heb groot nieuws. Onze goede Koning heeft thansnbsp;vast bepaald tegen Mei de Staten-Generaal bij elkaar tenbsp;roepen.

Allen , behalve l^rans en fozef. Leve de Koning!

Masseur. De adel en de geestelijkheid zullen elk driehonderd der hunnen kiezen, terwijl wij, de derde stand, zooals men ons noemt, door zeshonderd afgevaardigden vertegenwoordigd zullen worden. Wij zullen dus volkomen metnbsp;de beide andere standen gelijk staan. Wij zullen mannennbsp;onzer keuze naar Versailles zenden, om voor ons te eischennbsp;wat onze groote wijsgeer Rousseau genoemd heeft: de rechten van den mensch! De rechten van den mensch,nbsp;van elk menschelijk wezen, dat hier ademt, dat hier werkt,nbsp;dat hier duldt, dat hier lijdt! De rechten van den mensch,nbsp;dat zijn: de rechten van u en van mij, van uw ziekelijkenbsp;vrouw, van uw tenger kind! Leven de rechten van dennbsp;mensch! Leve de derde stand!

Allen. Zij leven! En leve Jait Masseur!

Anne-Marie komt door de binnendeur.

Anne-Marie. Hemelsche goedheid! wat een lawaai! Het lijkt wel dat wij hier vergadering houden! Beste menschen,nbsp;je moet mijn broêr Jan maar goed het hoofd warm maken,nbsp;hoor! Hij is nü al half dol met zijn redenaties over allerleinbsp;dingen, waar geen hond of kat uit wijs kan worden; maarnbsp;dhn komt hij zeker in het gekkenhuis! — De Dorpelingennbsp;sluipen de een na den ander weg. — Je doet hem eea

-ocr page 20-

i6

grooten dienst met hem zoo van zijn werk af te houden, verstaan?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kunnennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bestnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zonder de smederij stellen!

Och, lieve deugd, ja I nbsp;nbsp;nbsp;Ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jeluinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schijnt er ook warmpjesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in

te zitten, dat je hier je tijd zoek brengt met te luisteren naar de dolhuispraatjes van mijn broêr! — En daar heb jenbsp;Pieter Corin ook! Wel, wel! Hoe is het, man? Is jou hetnbsp;hoofd ook al in de war ? — Corin af. — En jij, Jakobnbsp;Légurier,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;al nieuwerwetschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denkbeelden in je bol ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

Légurier nbsp;nbsp;nbsp;af.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— Alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;baasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nu eenmaal niet wijzernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is,

kunnen jelui, knechts, hem dan die gekheden niet uit het hoofd praten ?

Masseur. Waarlijk, Anne-Marie, je hebt de menschen door je kijven op de vlucht gejaagd; je moest voor vandaag tevreden zijn!

Anne-Marie. Tevreden! Daar is wel reden voor ! In de smederij loopt alles verkeerd; dat zie ik met mijn eigennbsp;oogen I En in huis is- er heelemaal niets met je aan te vangen ! Men kan je tienmaal hetzelfde vragen, zonder dat jenbsp;blijken geeft er iets van verstaan te hebben; zóó zit je verdiept in allerlei paperassen.

Masseur. Hoor eens, zuster , je weet, dat wij het daar toch nooit over eens worden! Bemoei jij je liever met jenbsp;huishouding______

Anne-Marie. En jij je met je smederij ! Afgepraat! — Is Jeanne hier ook geweest?

Masseur. Is zij dan niet tehuis?

Anne-Marie. Zij zal nog niet van haar boodschap terug wezen. -— Voor zich onder het heengaan. Zij blijft mijnbsp;tegenwoordig te lang uit. En telkens boodschappen I Daarnbsp;steekt bepaald wat achter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af door de binnendeur.

Masseur. Zonderlinge vrouw 1 Wie haar hoort kijven en razen als 'daar even, zou niet denken dat het gezicht vannbsp;een kind voldoende is om haar weekhartig te maken! Soms

-ocr page 21-

17

is zij voor mij een duivel in huis, maar----voor Jeanne

is zij altijd een engel.

Frans. Is je zu:ter nooit getrouwd geweest, baas?

MasoEur. Neen.

Jozef. Daar zullen misschien niet veel vrijers op los gekomen zijn, wanneer zij vroeger ook al zoo goed haar snavel kon roeren!

Masseur wrevelig. Zij kon wel viermaal getrouwd zijn!

Jozef. Dan begrijp ik er niets meer van, heelemaal niets!

Masseur norsch. Zwijg maar I ’t Is volstrekt niet noodig dat jij het begrijpt. ¦—¦ Tournichon komt door de buitendeur. — Wien hebben wij daar? Tournichon! Alle duivels!

Frans tot Jozef. Die zal ook welkom zijn!

Tournichon. Wel, vriend Masseur, hoe gaat het?

Masseur. Ik ben je vriend niet.

Tournichon. Altijd even juist in je woordenkeuze! Maar laat ons niet op woorden vitten. Ik ben bepaald blij, datnbsp;ik je tref!

Masseur. Ik ben zoo moeilijk niet te treffen.

Tournichon. Je hebt gelijk , al weer volkomen gelijk. — Weet je, ik had een boodschap van Meneer.

Masseur. Van den Hertog? Zoo.

Tournichon. Jawel. Meneer is niet best over je te spreken.

Masseur. Kom!

Tournichon. Die tien jonge kippen van laatst waren lang niet vet genoeg.

Masseur. Zoo.

Tournichon. En met die vijftien schepel haver was het maar krap aan.

Masseur. Zoo.

Tournichon. En je weet, dat Meneer toch al boos op je is, omdat jouw eier altijd zoo klein zijn!

Masseur. Zoo.

2

-ocr page 22-

i8

Tournichon. Meneer meent ook, dat je hem niet al de vruchten hebt gebracht van den boomgaard, die op jenbsp;weiland staat. Pas een ander jaar beter op!

Masseur. Nog iets ?

Tournichon. Er zijn drie appelboomeh dood of zoo goed als dood; zorg dus, dat je ze uitroeit en er nieuwenbsp;inpoot! Het doode hout moet je op het kasteel bezorgen!

Masseur. Waarlijk?

Tournichon. Dat is dat. Maar ik heb nog meer voor je in ’t zout.

Masseur. Ei!

Tournichon. Een der hooischuren van Meneer wordt aan den achterkant erg bouwvallig; daar moet eens eennbsp;flinke reparatie aan gebeuren. Je komt dus Maandag metnbsp;een kar steenen en best timmerhout op het kasteel. Maarnbsp;van het doode hout in je boomgaard afgebleven, begrepen ?

Masseur ziet Tournichon strak aan, maar zwijgt.

Tournichon. Dat vooreerst. Laat ons nu eens aan het rekenen gaan. Jij bent de baas, dat ’s één; dan heb jenbsp;twee knechten, dat ’s drie. Is het niet zoo ?

Masseur blijft zwijgen.

Tournichon. Derhalve met je drieën. Elk van jelui is Meneer drie dagen werk schuldig; driemaal drie is negen,nbsp;dat maakt samen negen dagen lang één man. Of heb iknbsp;het mis?

Masseur blijft zwijgen.

Tournichon. Te beginnen dus met Dinsdag — want Maandag moet je hout en steenen aanvaren; dat ben jenbsp;reeds uit je zelf verplicht en die dag telt dus niet mee —nbsp;aanstaanden Dinsdag dan en acht volgende werkdagen moetnbsp;telkens een van jelui ter beschikking van Meneer staan,nbsp;begrepen ?

Masseur blijft zwijgen.

-ocr page 23-

19

Tournichon. Natuurlijk heeft Meneer je die dagen in den kost.

Frans. Dat wil zeggen, dat wij een korst haverbrood en wat spiertjes knoflook krijgen voor den heelen dag! Wijnbsp;kennen dat, je kost!

Masseur wenkt Frans te zwijgen.

Tournichon. Daar zou ik warempel wat vergeten! Je neemt het mij toch niet kwalijk? Je hebt een paard, isnbsp;niet? Voor dat paard ben je ook drie dagen werk schuldig;nbsp;dat wordt dus twaalf dagen in plaats van negen. Jammernbsp;dat je geen wagen hebt ook! Dat was er weer drie dagennbsp;bij! Want jelui bent stevige klanten; dat moet ik je ternbsp;eere nageven.

Masseur jluit een wijsje binnensmonds.

Tournichon. Nu heb ik, geloof ik, mijn boodschap overgebracht. Neen, nog iets! Men heeft Meneer verteld,nbsp;dat je van plati was je bouwakker tot weiland te maken.nbsp;Je weet, dat mag volstrekt niet; want je zoudt daardoor dennbsp;Pastoor en de beide kloosters in hun tienden te kort doen.

Masseur blijft fluiten.

Tournichon. Ook verbiedt Meneer je in het vervolg zijn duiven van je land te jagen. Als je zoo bang bent, dat zijnbsp;je scha zullen doen, dan moet je maar eens zoo dik zaaien.

Masseur blijft fluiten.

Tournichon. Dat ’s nu alles. Denk er dus aan, dat een van jelui Dinsdag op het eerste klokgelui present is;nbsp;anders verval je in de boete, begrepen?

Masseur doet een heftigen slag op het aanbeeld. Ja, voor den Satan! En ik heb ook begrepen, dat het voor jou,nbsp;verachtelijk werktuig der tirannie, gevaarlijk is hier nog eennbsp;minuut langer te blijven!

Tournichon. Nu, nu! maak je niet boos! Ik gaal, ik ga al. ¦— In de buitendeur staande. Tot Dinsdag dus, vriend

-ocr page 24-

20

MasseurEn Maandag hout en steenen aanvaren! — Haastig af, daar Masseur op hem dreigt los te vliegen.

Masseur, ’t Is voor vandaag genoeg, meer dan genoeg! Laat ons naar binnen gaan!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Allen af.

Jeanne, op den voet gevolgd door den Markies van Méri-court, komt door de huitendeur.

Jeanne. Foei, hoe onvoorzichtig! Als vader eens hier was geweest I

Markies. Dan had ik hem verzocht mijn jachtpaard te beslaan, dat van morgen een zijner ijzers verloren heeft.nbsp;Dat is immers ook de reden van mijn komst I

Jeanne. Zeker, want de Markies kon natuurlijk geen zijner knechten naar de smederij sturen!

Markies haar hand kussende. Zou dit een mijner knechten even goed zijn toevertrouwd als mij?

Jeanne. Misschien beter.

Markies. Jeanne! nbsp;nbsp;nbsp;'

Jeanne. Zie, Markies____

Markies. Ik wil geen woord verder hooren, als Mejuffrouw Jeanne Masseur den Markies zijn afscheid niet geeft.

Jeanne. Nu dan, laat ons eens openhartig met elkaar praten. — Zij zetten zich op een bank. — ’t Is vandaagnbsp;juist een week, dat gij op de eerste onzer korte wandelingen mij zoo dringend vroegt of ik u liefhad. Ik beken, datnbsp;ik toen mij zelve niet langer kon bedwingen, maar aannbsp;uw borst zonk en u toefluisterde, dat ik u altijd bemindnbsp;had, altijd!

Markies. Welk een hemelsche melodie! Zing mij dat schoone lied nog eenmaal voor!

Jeanne. Wat ik u zei, was de volle waarheid. Ik heb u altijd liefgehad....

Markies haar willende omhelzen. Mijnengel! Mijneenige

Jeanne 1

-ocr page 25-

Jeanne hem af werende. Neen, laat mij ! — Toen ge, nu.- vier jaar geleden, op reis gingt om buitenslands uwenbsp;opvoeding te voltooien, zooals uw vader zei — toen wasnbsp;het mij, of ik een deel van mij zelf had verloren, ofnbsp;voortaan alles eenzaam, alle geluk voor mij vervlogen was.nbsp;En ik was nog maar vijftien jaar! En na vier lange, langenbsp;jaren zijt ge nauwelijks terug, of ik laat mij ontvallen, datnbsp;ge mij liever dan mij zelve, dat ge mijn alles zijt!

Markies. O onuitsprekelijk geluk! — Wil haar hand kusseu.

Jeanne trekt haar hand terug. Zoo^ staan de zaken. Wat moet daar nu van worden? Van een eerlijke vrijage kannbsp;op den duur geen sprake zijn ....

Markies. Hoe? Wat hoor ik?

Jeanne. Uwe vrouw kan ik nimmer worden....

Markies. Je kunt mijn vrouw niet worden ?

Jeanite. De smidsdochter zou zich niet op haar plaats gevoelen als Markiezin. Bovendien zou uw vader nooit zijnnbsp;toestemming verleenen, ook al ineendet g ij het oprechtnbsp;met mij ....

Markies. Jeanne ! Je beleedigt mij!

Jeanne. Ik zou slechts uwe minnares kunnen zijn, om later, als uw blik door schooner oogen geketend werd,nbsp;plaats te maken voor eene, die u wettig zou toebe-hooren....

Markies. Houd op. Mejuffrouw!

Jeanne. De dochter van Jan Masseur gevoelt echter te fier om zich te verlagen tot uwe minnares; want zijnbsp;heeft van het opbruisende bloed haars vaders in zich. Ennbsp;toch —

Markies. En toch? Zeg nu maar alles.

Jeanne. En toch zou er een tijd kunnen komen, waarin zij zich vergat, waarin zij u smeekte uw minnares en niets

-ocr page 26-

meer te zijn; want zij heeft u lief, zooals zij nog nooit iemand heeft liefgehad, zelfs haar vader, zelfs haar tweedenbsp;moeder niet. Maar juist omdat zij voor zich zelve vreest,nbsp;juist daarom acht zij het goed bijtijds met u te breken

Markies. Gij krenkt mij eerst en wilt mij dan diep rampzalig maken ? ' Weet gij dan niet, hoe ook ik u bemind heb al die jaren door met al den gloed, met al hetnbsp;vuur, dat in mij is? Weet gij dan niet, hoe in het verrenbsp;land mijn hart opsprong van vreugde , als door de stiltenbsp;des avonds een zacht koeltje mij toeruischte; „Zij bemintnbsp;u ! Zij zal de uwe zijn voor altijd ! Geduld slechts, geduld !”nbsp;AVeet gij dan niet....

Jeanne. De dochter van Jan Masseur weet dat alles pn juist daarom kan en mag zij niet anders, indien zij denbsp;achting voor zich zelve wil behouden. Vaarwel, Markies!nbsp;Vergeet haar , die zal trachten u te vergeten. — Wil zichnbsp;verwijderen in de richting van de binnendeur.

Markies houdt haar tegen. Jeanne! Jeanne! Zoo wreed te twijfelen aan de zuiverheid mijner bedoelingen! Bijnbsp;al wat mij heilig en dierbaar is, bij het graf mijnernbsp;moeder —¦

Hertog van Méricoiirt en Masseur komen gelijktijdig, de een door de buiten-, de ander door de binnendeur.

Hertog. Bravo I bravissimo! Ik zocht je, waarde Markies , en men zei mij, dat je hierheen was gegaan. Nu, je besteedt je tijd beter dan ik dacht! Je profiteert fermnbsp;van je opvoeding in het buitenland! Verduiveld, mijnnbsp;jongen, je hebt flink uit je oogen gekeken! Een mooienbsp;meid! Zij is de zonde waard! Ik geef je bij voorbaat denbsp;absolutie!

Masseur. Zie mij in de oogen, kind !. ... Zoo! Goed zoo!.. .. Kust Jeanne op het voorhoofd. Ga nu naarnbsp;binnen! — Jeanne af. — Ik wist niet, Hertog, dat het ook

-ocr page 27-

23

tot de heerendiensten behoorde om mijn dochter door uw zoon te laten verleiden!

Hertog. Wanneer de Markies zich met je dochter ge-' lieft ie amuseeren, mag je dat wel op hoogen prijs stellen.nbsp;Wij begrijpen echter, dat jij je die eer totaal onwaardignbsp;acht.

Masseur. Volkomen juist, Meneer! Ik acht mij die eer totaal onwaardig. En daarom verbied ik u, Markies, ooitnbsp;weer mijn huis binnen te dringen.

Hertog. Ha, ha, ha 1 Monseigneur Jan Masseur ontzegt ons zijn paleis I Zijn Hoogheid verbant ons van zijn hof! —nbsp;Je zult dadelijk je dochter terugroepen!

Majeur. Neen.

Markies. Vader! bedenk' toch.....

Hertog. Ik bedenk, dat er in deze smederij een geest van oproer heerscht, dien ik niet spoedig genoeg den kopnbsp;kan indrukken. — Heb je mijn bevel gehoord? Roep jenbsp;dochter hier! Zij. zal met ons naar het kasteel gaan.

Masseur. Dat in der eeuwigheid niet!

Hertog. Kerel, ik waarschuw je! Gehoorzaam of ik laat je honderd zweepslagen geven!

Masseur. Probeer het!

Markies. Genoeg, Meneer! laat deze zaak aan mij over! Zij gaat mij en mij alleen aan.

Anne-Marie en J'eanne komen door de binnendeur.

Hertog. Ha, daar is het duiJje terug! —¦ Het geluk dient je, rekel; anders had je rug er voor moeten boeten.—nbsp;Kom, lief kind, niet zoo preutsch!

Masseur. Jeanne! wat er ook gebeure, je gaat niet van hier!

Anne-Marie. Och, lieve deugd, wat valt hier toch voor! — Ja, kind, je hebt goed gedaan met je tante tenbsp;roepen, want je vader is tegenwoordig de kluts heelemaal

-ocr page 28-

24

kwijt. — Meneer de Hertog! Meneer de Markies! uw onderdanige dienaresse!

Hertog op Jeanne ioetredende. lieve meid, geef den Markies gerust je mooien arm! En dan op marsch!

Masseur stelt zich tusschen den Hertog en Jeanne; tot den Hertog. Geen stap verder!

Markies. Laat het thans uit zijn, Meneer! Ik wil mijn eigen zaak beslechten.

Hertog. Je vergist je, Markies, ’t Is u w zaak niet meer. Die kerel heeft ze door zijn onbeschofte houding totnbsp;de mijne gemaakt. — Tot Masseur. Terug!

Anne-Marie. Ik bid je. Meneer de Hertog, als mijn broêr wat tegen u misdaan heeft, vergeef het hem dan!nbsp;Hij is al een dag of wat niet goed in orde! Hij heeftnbsp;altijd den mond vol van Generale Staatsies en dergelijknbsp;ontuig. Hij weet heusch niet recht wat hij doet; andersnbsp;zou hij zijn meester wel eeren. Jeanne zal Meneer dennbsp;Markies wel een arm geven, als u daar zoo bizonder opnbsp;gesteld bent. Een arm is de heele wereld niet, niet waar,nbsp;liefje? Geef Meneer den Markies een arm en kom dannbsp;maar weer hier!

Masseur. Zwijg toch, zottin!

Hertog. Oho ! ik begin te begrijpen wat er aan hapert. — Treedt eenige stappen terug en werpt Massetcr een beursnbsp;voor de voeten. Ziedaar! Nog eens zooveel, als zij weernbsp;tehuis komt! — Thans niet langer gedraald, Markies 1 Paknbsp;de meid mee en pleizierige bruiloft!

Markies raapt de beurs op en werpt ze de buitendeur uit. Ik zal niet langer dulden, dat in mijn bijzijn een eerlijknbsp;man en een fatsoenlijk meisje zoo beleedigd worden.

Hertog. Je speelt voor zedemeester, Markies? Hel en duivel, als j ij dan te laf bent, dan zal de meid met mijnbsp;gaan! — Treedt opnieuw op Jeanne toe.

-ocr page 29-

25

Masseur grijpt zijn smidshamer. Nog één stap en ik sla je de hersens in!

Anne-Mar ie en Jeanne schieten toe om Masseur tegen te ' lioudcf!,, terwijl de Markies' den Hertog tot bedaren trachtnbsp;te brengen.

Jeanne tot den Markies. Help! Help !

Markies tot den Hertog. Meneer, vergeet u zelf niet!

Hertog. Je hebt gelijk. Ik zou mij vergeten door dat canaille aan te raken.

Anne-Marie. Om Godswil, Jan, je weet toch, dat er de galg op staat, als je een moord begaat.. . .

Masseur. Wat scheelt mij de galg, als ik dien ellendeling zijn verdiende loon heb gegeven!

Anne-Marje. Maar ons kind dan! Wat moet er dan van ons kind worden ?

Masseur. Zij heeft immers haar Markies, om haar te helpen!

Jeanne. Vader, vader! Kunt gij zóó van mij denken? — Barst in snikken uit.

Masseur laat den hamer vallen. Mijn kind! — Omhelst Jeanne.

Hertog. Hoe aandoénlijk! — Wat zeg je er van, Markies ? Worden je Amerikaansche vrijheidsideeën goednbsp;toegepast ?

Masseur. Hertog, ga in vrede! Ik schenk u het leven. Maar onthoud dit: nooit zijt gij nader aan uw dood geweest !

Hertog. Waarlijk? En ik geloof, dat jij, onbeschaamde vlegel, nooit nader aan een duchtig pak slaag bent geweest, dat je van avond nog zal worden toegediend en jenbsp;lang zal heugen!

Masseur. Nog dezen avond vertrek ik naar Parijs. Ik erken u niet langer als mijn meester; ik verbreek de kluis-

-ocr page 30-

/ 20

ters der slavernij; ik wil vrij, ik wil mensch zijn. Ik wil datgene wezen, waartoe de goede God mij heeft verheven,nbsp;en schud datgene van mij, waartoe menschelijke willekeurnbsp;mij heeft verlaagd. En bovenal, Hertog, ik wil mijn dochter behoeden voor het lot der arme Marianne!

Hertog. Wij zullen je de moeite der reis bijtijds besparen' Wees daaromtrent gerust!

Markies. Neen! hem zal geen stroobreed in den weg worden gelegd. Het is m ij n wil, dat hij ongehinderd ga!

Hertog. Hoe, Meneer ? Gij verzet u ... .

Markies. Vergeef mij, als ik tekort doe aan den u ver-schuldigden eerbied. Maar leven om leven 1 Hij heeft het uwe in zijn macht gehad en gespaard; wees niet mindernbsp;dan hij en spaar hem op uw beurt!

Hertog. Alsof honderd levens van dergelijke kerels opwegen tegen het mijne! Maar ik wil je niet in je gril tegenhouden, Markies. Je kunt je dan hier als smid vestigen, want je hebt immers een ambacht geleerd? Of isnbsp;smeden bij geval het rechte niet? Nu, dat zal de toekomst uitwijzen. Maar als ik je een raad mag geven,nbsp;houd dan de meid hier! Waarachtig! zij ziet er nietnbsp;kwaad uit!

Anne-Marie. Naar Parijs! Och, lieve deugd, wie had gedacht, dat ik op mijn jaren nog naar Parijs zou gaan !nbsp;Want wat moest er anders van ons kind worden, als hetnbsp;in die groote stad alleen was met zoo’n vader! Naar Parijs!nbsp;Wel , wel!

Masseur. Hertog van Méricourt! Gij hebt eens mijn besten vriend vermoord, toen gij zijn bruid liet sleurennbsp;naar uw ontuchtig kasteel. Ik heb dat geduld, tandenknarsend, maar ik heb het geduld: ik heb mijn vriendnbsp;niet gewroken; misschien was ik er te laf toe. Daar straksnbsp;hebt gij mijn dochter, mijn eenig kind, willen ten offer

-ocr page 31-

27

brengen aan de lusten van uw zoon. Dat heb ik niet geduld. Ik heb mijn hamer opgeheven en ik zou u verpletterd hebben, als mijn kind mijn arm niet had weerhouden. Thans wacht u voor de derde maal!

En wat u betreft, Markies, laten onze wegen elkander nimmer kruisen ! Want, zoo waarlijk ik dit mijn kindnbsp;liefheb als den appel mijner oogen, zoo waarlijk zou ernbsp;dan één van ons beiden te veel zijn !

-ocr page 32-

TWEEDE BEDRIJF.

pE Huiszoeking.

De woning van Masseur te Parijs; rechts een deur riaar de kamer van Chevrion, Ihiks een deur naar denbsp;kamer van Jeanne.

Jeannk, bezig met eenig naaiwerk, Anne-Marie, Tabouret, die jtiist met een schilderstuk onder den armnbsp;de achterdeur inkomt.

Tabouret. Goeden morgen, burgeressen, goeden morgen! Jeanne. Ha! ziedaar vader Tabouret!

Anne-Marie. Lieve deugd, wat heeft die kwastelorum daar ?

. Tabouret houdt het schilderstuk achter zijn rug. Sstt, sstt, buurvrouwtjes! niet al te nieuwsgierig!

Jeanne. Mooi zoo, tante! men heeft geheimen voor ons! Tabouret. Geen geheimen, liefje, maar een verrassing,nbsp;een groote verrassing!

-ocr page 33-

29

Anne-Marie. Kom er dan mee voor den dag, man, en sta daar niet langer zulke malle gezichten te trekken als eennbsp;aap in een beestenspel!

Tabouret tot Anne-Marie. Raad eens wat ik hier heb?

Anne-Marie. Dat hoef ik niet te raden; dat heb ik al gezien, toen je de deur inkwam: een schilderij.

Tabouret. Die vrouwtjes, die vrouwtjes! zij zien dadelijk alles! — Maar wat stelt zij nu voor, die schilderij ? ... Ha,nbsp;ha ! daar heb ik je! wat blief?

Anne-Marie. ’t Is zeker een kunststuk van je zoon Valentijn ?

Tabouret deftig. Een waar kunststuk, buurvrouw, zoo-als je het terecht noemt. — Nu, liefje, kun jij het overige niet gissen?

Jeanne. Wat moet ik gissen, Papa Tabouret?

Tabouret. Toe nou! houd je eens onnoozel I Maar ik wil mijn vriendinnetje niet langer laten smachten. —nbsp;Houdt feanne het schilderstuk voor, hetwelk een vrouwenportret voorstelt. Kijk eens !

Anne-Marie. Groote goedheid , wat heeft dat .schepsel fletse oogen!

Tabouret. Niet waar? zoo kwijnend, zoo sentimenteel!

Jeanne. En wat heeft ze soiled haar! Je kunt er wel kleerborstels van maken!

Tabouret. Je kunt zoo zien; elk haartje is op zich zelf met zorg afgewerkt.

Anne-Marie. En wat een tanden ! Och, och! wat een tanden!

Tabouret. Daar kun je eerst recht het genie uit proeven! Mijn zoon heeft opzettelijk zijn schoone de bovenlip latennbsp;optrekken, om de tanden beter te doen uitkomen.

Jeanne. En wat een armen! Zij zou er een os mee kunnen wurgen!

-ocr page 34-

3°

Tabouret tegen Jeanne knipoogend. Niet waar, schalkje? Echte prachtexemplaren! Ja, Valentijn heeft een goedennbsp;smaak

Anne-Marie. ’t Is jammer, dat ze wat lange vingers heeft!

Tabouret. Dat schijnt maar zoo, buurvrouw. En bovendien , zij is op den groei geschilderd.

Jeanne. Nu, papa Tabouret, u kan trotsch zijn op zoo’n meesterstuk!

Tabouret. Trotsch; daar noem je ’t kind bij zijnnaam! Wat ben ik, ik Theodoor Anselmus Tabouret, een armzalig kladschilder van vensters en deuren, ik die het nooitnbsp;verder gebracht heb dan op de openbare gebouwen „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap” te penseelen —nbsp;wat ben ik, vergeleken met zoo’n talentvol genie ongeniaalnbsp;talent als de kunstenaar, die deze schepping heeft voortgebracht ! Als niemand meer het graf zal weten van Theodoornbsp;Anselmus, zal het nageslacht elkander nog de meesterstukkennbsp;betwisten van den onsterfelijken Desiderius Valentijn ! —nbsp;Vergeeft mij, buurvrouwtjes, dat ik even toegaf aan mijnnbsp;vaderlijk gevoel. Nog ééne vraag: vind je niet, dat hetnbsp;uitnemend lijkt?

Anne-Marie. Op wie moet het lijken ?

Tabouret. Jou, ondeugd ! Alsof j o u dat ontgaan was! Die vrouwtjes zitten toch altijd vol streken! Mijn zoonnbsp;heeft eenvoudig zijn buurmeisje Jeanne Masseur op het paneelnbsp;gebracht. Ik beken,, dat het moeilijk was.

Jeanne. Hoe? Is dat mijn portret? Maar ik heb er niet voor gezeten , papa Tabouret!

Tabouret. Dat is wel het sterkste bewijs voor Valentijn’s Ondoorgrondelijk genie.

Anne-Marie. Dat schepsel met die wolfstanden ons kind? ,Wat ter wereld scheelt jouw jongen......

-ocr page 35-

Jeanne. Beste tante ! ’t is een groote eer voor mij. En het lijkt ook' wel; zie zelf maar. Hier zijn twee oogen;nbsp;accoord, ik heb er ook twee. Eén neus; ik heb er ooknbsp;maar ééu. Tien vingers; ’t komt precies uit: zooveel hebnbsp;ik er ook. En zoo is alles naar rato. Zeker, ’t lijkt best,nbsp;heel best, als je er eerst maar wat aan gewend bent.

Tabouret. Welnu, liefje, doe dan Valentijn het pleizier en neem dit onschatbaar kunstgewrocht, je sprekend evenbeeld, als een bewijs van zijn hartelijke.....hm! vriend

schap. Hm, hm !.... Neen, bloos nu maar niet I

Jeanne. Ik bloos niet, vader Tabouret. Maar ik mag u waarlijk niet berooven van zoo’n kunstprodukt.....

Tabouret zich wegspoedende. Tut, tut, tut 1 Ik heb mijn boodschap gedaan. — Voor zich. De kans staat mooinbsp;voor mijn jongen, heel mooi! — Ajuus, buurvrouwtjes,nbsp;ajuus!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

Jeanne in lachen uitbarstende. Die malle papa Tabouret!

Anne-Marie. ’t Is geen wonder, kind, dat hèt zoo’n sukkel in de hersens is geslagen. Om in dezen schrikkelijkennbsp;tijd ze alle vijf goed bij elkaar te houden, daar behoortnbsp;heel wat toe. Hu! Men hoort bijna nergens anders overnbsp;praten als over aristokraten, verraders, Robespierre en denbsp;guillotine! En dan is zoo’n klucht als van daar even eennbsp;gezegende afwisseling!

Jeanne het portret beschouwende. Die goede Valentijn! Hij heeft mij niet gevleid!

Anne-Marie. Gekheid, kind! Geef mij die plank! Ik 2al er in de keuken het vuur mee opstoken.

Jeanne. Foei, tante! wil u zoo barbaarsch te werk gaan met de onsterfelijke schatten der kunst? Ik weet beter. Omnbsp;mij voor ijdelheid te bewaren, zal ik mijn sprekend evenbeeld een plaats geven in onze woonkamer. Kijk, er zitnbsp;al een lis aan! Wij hebben het maar aan den eersten den

-ocr page 36-

besten spijker op te hangen. — Hangt het portret op. Wat zegt u er nu van?

Anne-Marie. Ik zeg , zottinnetje, dat ik mooi bezig ben mijn tijd te verdoen met naar je gebabbel te luisteren, innbsp;plaats van te zien hoe het in de keuken gesteld is. Daaromnbsp;laat ik je alleen met je evenbeeld. Maar ’t spijt mij toch;nbsp;’t was zulk best brandhout, en ’t hout is, gelijk alles tegenwoordig , peperduur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

Jeanne. Ik ben benieuwd wat George er van zeggen zal. Wat zal hij kluchtig opkijken! Hoor ik hem daar al opnbsp;het portaal? — Op de Mok ziende. Neen, ’t is nog veelnbsp;te vroeg ! Hij kan onmogelijk van. zijn werk terug wezen. —nbsp;Valentijn komt. — Nu nog mooier! het is Valentijn!

Valentijn. Ik.... ik stoor u immers niet, buurvrouw Jeanne?

Jeanne. Volstrekt niet, buurman.

Valentijn. Ik dacht____ ik zou.... ik moest____ ik

kom maar eens eventjes hier, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Daar doe je heel goed aan. — Ik mag wel beginnen met je mijn dank te betuigen voor je lieve verrassing. — Wijst op het portret.

Valentijn. U is al te vriendelijk, buurvrouw Jeanne. En----en vindt u dat het lijkt ?

Jeanne. Daaromtrent kan men geen oogenblik in het onzekere verkeeren! Ik weet weinig van de schilderkunst,nbsp;maar zooveel kan ik wel zien, dat jij behoort tot de beroemde school van baas Klaas.

Valentijn. Met____met uw verlof, buurvrouw Jeanne,

ik heb de eer niet baas Klaas te kennen.

Jeanne. Wat je zegt! En ’t is toch net zijn manier van schilderen 1 Je kent toch zijn methode? Niet? Zij was doodeenvoudig en je weet: eenvoud is het kenmerk van het ware.nbsp;Als baas Klaas figuren op het doek bracht, zette hij er

-ocr page 37-

altijd letters bij, en, opdat niemand zich zou vergissen in hetgeen die figuren voorstelden, schreef hij later onder aannbsp;de schilderij een rijmpje als explicatie. Bij voorbeeld:

Dit is geschilderd door baas Klaas;

A is de hond en B is de haas.

Maar, ’t is waar, jij hebt er niets onder gezet, anders zoo mooi gekund:

Dit is geschilderd door Valentijn;

Die juffer moet buurvrouw Jeanne zijn.

Valentijn. Als u er op gesteld is, buurvrouw Jeanne____

Jeanne. Toch niet, buurman. Behoud liever je oorspronkelijkheid door er niets onder te zetten. — Beschouwt het portret. Zonderling! Als je dan baas Klaas de kunstnbsp;niet hebt afgezien, verdenk ik je stellig, dat je een leerlingnbsp;bent van meester Schilder-maar-toe!

Valentijn. Bij mijn schilderseer, buurvrouw Jeanne, dien heb ik al evenmin hooren noemen.

Jeanne. Hoe is ’t mogelijk? Baas Jan Pieter Schilder-maar-toe was gewoon er frisch weg op los te schilderen. Als dan zijn vrienden hem vroegen: ,,Wat moet dat worden,nbsp;Jan?” — was zijn steevast antwoord: „Wat er van komennbsp;wil!” En ’t vreemdste was, er kwam bijna altijd wat van!

Valentijn. Ach, buurvrouw Jeanne, als ik wist, dat u den tijd had!....

Jeanne. Den tijd? Waartoe?

Valentijn. Om mij aan te hooren ten einde toe, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Heb je mij dan zóó iets gewichtigs te zeggen?

Valentijn. Iets buitengewoon, iets— iets bovennatuurlijk gewichtigs, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Toch niet iets ernstigs, iets verontrustends?

Valentijn. Wat zal ik u daarop antwoorden, buurvrouw

-ocr page 38-

34

Jeanne? Verontrustend wel niet voor u, maar toch voor.... anderen.

Jeanne. Goed dan. Ik luister.

Valentijn zijn keel schrapend. Ehem !

Jeanne. Nu ?

Valentijn. Ehem, ehem!

Jeanne, ’t Begin is wat eentonig, buurman.

Valentijn. Ehem, ehem, ehem! — Haalt een papier rol ie 'voorschijn, ontvouwt die en begint te lezen. ,,Parijs.nbsp;Jaar II der Republiek, den 11'*®quot; P r a i r i a 1.nbsp;Vr ij heid. Gel ij k heid. Broederschap.

Burger Desiderius Valent ij n Tabouret, kunstschilder, aan burgeres Jeanne Masseur, zonder beroep, hulde en broedergroet.nbsp;Saluut!”

Jeanne. Saluut!

Valentijn. Saluut!

Jeanne lachende. Maar, buurman Valentijn, wat moet dat alles beduiden?

Valentijn. Met uw verlof, buurvrouw Jeanne, het is een aanspraak, die ik om het hooge belang der zaak alsnbsp;een staatsstuk heb opgesteld. —nbsp;„Ingevolge besluit van den 30®'nbsp;dezes jaars, zijnde dit besluit gedecreteerdnbsp;en uitgevaardigd door den burger Theo-door Anselmus Tabouret, schilder —nbsp;welk besluit ter laatste instantie is goedgekeurd en bekrachtigd door de burgeresnbsp;Lisette Anastasia Tabouret, geboren Lar-got, zonder beroep, maar echtgenoote vannbsp;genoemden burger schilder —

In naam der ééne ondeelbare Fransche Republiek: Saluut!”

-ocr page 39-

35

Jeanne. Saluut!

Valentijn. Saluut! — „Zoo besluiten w ij en decreteeren bij dezen:

Artikel i. Het is niet goed, dat de burger Desiderius Valent ij n Tabouret, kunstschilder, langer alleen zij.

Artikel 2. Het is evenmin goed, dat de burgeres Jeanne Masseur, zonder beroep,nbsp;langer alleen zij.

Artikel....”

Jeanne. Wel verplicht, buurman, maar ....

Valentijn. „Artikel 3. Daarom zal opgemelde burger Desiderius Valent ij n Tabouret, kunstschilder, op de wijze der oude Ridders en Romeinen de knieën buigennbsp;voor opgemelde burgeres Jeanne Masseur,nbsp;zonder beroep. — Valt bonzend op beide knieën neer.nbsp;Daarna zal hij met luider stemme'....” — Auw,nbsp;auw!

Jeanne. Wat deert u, dappere Ridder?

Valentijn. Een speld! Neen, een naald, buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Sta op, heer Ridder — vergeef mij, burger Ridder! Laat eerst uw wapenrusting herzien, opdat u geennbsp;verdwaalde vijandelijke dolken meer kwetsen! En dan —nbsp;Het portret van den wand nemende en hem onder den armnbsp;duwende. Zweer deze uwe dame hulde, uwe burgeresnbsp;bedoel ik.

Valentijn opstaande. En ik was nog niet halfweg met niijn aanspraak! Het mooiste moest nog komen! En vadernbsp;die mij nog zooveel moed insprak 1 Och, buurvrouw Jeanne,nbsp;u had mij toch wel ten einde toe kunnen aanhooren! Ik,nbsp;heb er zoo’n werk op gedaan !

-ocr page 40-

36

Jeanne. Troost u,' burger Ridder van de Droevige JFiguur! Het noodlot en vijandige toovenaars hebben hetnbsp;anders gewild, toen zij boosaardig uw harnas met de puntnbsp;hunner lans doorboorden. — Maar, buurman Valentijn,nbsp;toch even goede vrienden er om? — Reikt hem de hand.

Valentijn haar hand drukkende. Altijd, buurvrouw Jeanne, altijd! — Maar wat zal moeder zeggen, die metnbsp;alle geweld wou, dat ik met u trouwen zou! •— Als hijnbsp;met het portret onder den artyi de achterdeur genaderd is,nbsp;wordt deze opengerukt door Lisette.

Lisette met een breikous in de hand. Wat je moeder zeggen zal, lummel? Dat jij ook al zoo’n stumper bentnbsp;als je vader, van wien niets terecht zou zijn gekomen, alsnbsp;ik hem niet tot man had genomen! Sta mij maar niet zoonbsp;belabberd aan te gapen met je apenbakkes! Dat had jenbsp;niet verwacht, hè, dat ik achter de deur stond te luisteren ?nbsp;Ezelsoor, dat je bent! — En nu jouw beurt, juffertje! Watnbsp;heb jij op .n'tij n jongen aan te merken? Wat geeft jou,nbsp;feeks, het recht om hem voor den gek te houden? Watnbsp;moet jij hem uitschelden voor aristokraat? Want dat hebnbsp;je gedaan: je hebt hem Ridder genoemd! Nu, krijg iknbsp;haast antwoord? Zoo even had je praats genoeg!

Jeanne. Ik heb niet veel te antwoorden, buurvrouw Lisette, nu ge ons gesprek hebt.... gevolgd. Ik heb hetnbsp;aanzoek van uw zoon afgewezen om de eenvoudige reden,nbsp;dat ik hem niet tot mijn man verkies. Overigens blijvennbsp;wij de beste vrienden, niet waar, Valentijn ?

Valentijn, Ja, moeder, dat is zoo. Buurvrouw Jeanne heeft mij zelfs de hand....

Lisette. Als ik spreek, zwijg jij, uilskuiken 1 Je bent haar, God betere ’t, nog dankbaar en geeft haar nog pootjesnbsp;toe! Marsch naar je vader 1 — Valentijn haastig af. —nbsp;En wat wou jij me voor leugens op de mouw spelden? Je

-ocr page 41-

ii

37

bent beste vrienden en verkiest hem niet tot je man! Och kom! Maar ik begrijp wel waar je de schoen knelt. Jenbsp;houdt meer van je mooien schrijnwerker, hè? Van jenbsp;buurman Chevrion ? Dat mooiweerspelen met dien valschennbsp;Judas moet uit wezen, versta je ? Anders klaag ik hem bijnbsp;mijn sectie aan als een verkapt aristokraat. Hoor je? bijnbsp;m ij n sectie, bij de sectie van de voorstad Antoine ! Ha,nbsp;ha! je wordt bleek om den neus? Hoe smaakt je dat?

Anne-Marie ko7nt.

Anne-Marie. Wie praat hier van valsche Judassen en van aanklagen? Dat wou ik wel eens weten!

Lisette. Zoo , wou j ij dat ? Neem dan een spiegel en zet je vensters goed open, dan kun je je eigen schijnheiligenbsp;tronie begluren; want ik vertrouw jou ook niet, al ben jenbsp;de zuster van Jan Masseur. Zie je mijn breikous? Daarnbsp;heb ik al drie dozijn namen van verraders in gebreid; pasnbsp;op, dat jouw naam er niet in komt en laat je vriendnbsp;Chevrion ook oppassen!

Anne-Marie. En wat heeft buurman Chevrion je gedaan?

Lisette. Hij is er de schuld van, dat die nuf een aanzoek van mijn jongen heeft afgewezen. Maar ik laat mij zoo gauw niet afschepen. Als zij mij niet belooft heel aanhalig te zijn tegen Valentijn, dan geef ik nog vandaag haarnbsp;kwasterigen schrijnwerker aan. Ha, ha! Wij laten onsnbsp;niet zoo ringelooren. Wij behooren tot de breisters vannbsp;Robespierre! Wij zijn de furiën der revolutie! Wij zijnnbsp;de eerewacht voor het roode venster, waar de aristokratennbsp;door kijken! Wij zijn de Vestaalsche Maagden, die dennbsp;tempel der Heilige Jonkvrouw Guillotine bewaken! Wijnbsp;zeepen de klanten in voor den barbier Samson, die hetnbsp;groote nationale scheermes zwaait! Rits, rits! En wij pre-senteeren hun snuif op den koop toe, om hun koppen in dennbsp;zak te hooren niezen! Hatsji, hatsji! Wel bekome ’t hun!

-ocr page 42-

38

Jeanne. O tante!

Anne-Marie. Als je meent mij met je guillotinepraat bang te maken , dan ben je heelemaal verkeerd, mensch!nbsp;Ik vertrek er geen gezicht om, nog voor geen tien hellevegen, zooals jij. En als jij met je eeuwige kous zooveelnbsp;menschen naar het schavot hebt gebreid, dan zal jouw beurtnbsp;ook wel eens komen, om door den beul Samson geschorennbsp;te worden. Maar in het bijzijn van ons kind zul je overnbsp;al die akeligheden zwijgen. Als zij niet met jouw zoonnbsp;wil trouwen, omdat zij een ander liever heeft, dan gaatnbsp;dat geen schepsel aan. Niet dat zij daarom je Valentijnnbsp;veracht, daar ken ik haar te goed voor, en daarvoor is hijnbsp;naet al zijn onnoozelheid een veel te best kalf van eennbsp;jongen; want hij heeft geen kwaad hart, en ’t eenige, datnbsp;men hem verwijten kan, is dat jij zijn moeder bent.

Lisette. Als Marat nog leefde, zou ik je die grootspraak wel verkeren! Die goddelijke Marat! Ik hoor hem nognbsp;zeggen: „Eerst moeten 260.000 aristokraten-koppen vallen, vóór wijvrijzijn!” — Helaas!nbsp;de groote man is niet meer! Wij hebben nog slechts Robespierre , ook een verdienstelijk burger, maar wat lauw.nbsp;Niet meer dan één baksel per dag ! En elk baksel nietnbsp;grooter dan hoogstens zestig en, schande genoeg, somsnbsp;maar in de twintig! Door elkaar per dag maar veertignbsp;koppen onder de guillotine! Het loont nauwelijks de moeitenbsp;om te gaan kijken! Marat! Marat! Waarom heb jij je zoonbsp;stom door die aristokratenslet Charlotte Corday laten nekken, en dat wel in het bad!

Anne-Marie. Dat jouw smerige Marat een bad nam, was anders niet vóór zijn tijd; de vent was te vies om hemnbsp;aan te zien.

Lisette. O, als jouw broêr niet zoo groot stond bij Robespierre! — Maar ik heb toch een middeltje om één

-ocr page 43-

39

van je beiden onder den duim te houden! —¦ Chevrion komt door de achterdeur. — Spel ik het zoo goed, juffertje?

C. h. e____Che.... v. r. i. ... vri, Chevri... o. n— on,

Chevrioij.

Chevrion. Heel goed gespeld, buurvrouw! Er mankeert niets aan.

Jeanne. Goddank!

Anne-Marie. Je komt als geroepen, Chevrion! Onze buurvrouw Lisette....

Lisette. Is verzot op de juiste namen van haar bizondere vrienden; anders niet, burger. Tot weerziens!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A/.

Chevrion ojrent de achterdeur en sluit haar na nauwlettend te hebben rondgezien. Wat is hier gebeurd?

Anne-Marie. Dat is in twee woorden verteld. Die halfwijze Valentijn heeft Jeanne gevraagd. Verbeeld je, hoe bespottelijk!

Chevrion. Integendeel! Ik vind het hoog ernstig. Verder ?

Anne-Marie. Zij heeft hem natuuriijk afgewezen.

Chevrion. Vervolgens ?

Anne-Marie. Vervolgens is zijn moeder met een kwaden kop hier gekomen. Dat is alles.

Chevrion. Neen, dat is niet alles. Zij heeft gedreigd mijn naam in haar kous te breien, niet waar, Jeanne?

Jeanne. Helaas!

Chevrion. Waarom mij ¦ dat verzwegen ?

Anne-Marie. Waarom, waarom? Je zoudt een mensch bang maken met je waarom! Wat een ernstig gezicht!nbsp;Alsof hier heel wat bizonders is voorgevallen! De liefdesverklaring van een gek! ’t Is ook wat! — Zacht, hem eennbsp;duw gevende. Houd je dan toch voor Jeanne, of je ’t alsnbsp;een grap opneemt!

Chevrion. Weet je wat je tante mij toefluistert?

-ocr page 44-

40

Anne-Marie legt hem haar hand op den mo?id. ’t Is om razend te worden! Zul je zwijgen?

Chevrion haar hand af werende. Neen, de tijd der geheimen moet thans voorbij zijn. Laat ons eens ernstig en vertrouwelijk met elkander praten.

Jeanne. Ik was in zoo’n prettige stemming, maar die vreeselijke I.isette heeft mij zoo’n angst aangejaagd 1

Chevrion. Wees gerust, lieve! Zoolang ik zoo hoog bij je vader in de gunst sta, heb ik weinig of niets te vreezen.nbsp;Maar wij moeten voortaan alle gevaar trachten te voorkomen en je in elk geval vrijwaren voor gebeurtenissen alsnbsp;daar straks. Daarom houd ik het voor het beste om jenbsp;vader met alles bekend te maken.

Jeanne. Hoe? Je wilt....

Chevrion. Hem alles zeggen.

Jeanne. Maar dat zou verschrikkelijk zijn!

Chevrion. Vroeg of laat moet hij toch alles ontdekken; je verstaat me, niet waar, Jeanne? Is het dan niet beter hem alles mee te deelen, nu wij ons geheim nognbsp;kunnen bewaren ? In dat geval doen wij een beroep opnbsp;zijn edelmoedigheid; later zouden wij ons op genade ofnbsp;ongenade moeten overgeven.

Jeanne. Als ik maar dorst! Maar ik durf niet!

Anne-Marie. Ik geloof bij kalm nadenken, dat je gelijk hebt, George; want als jou ooit eenig gevaar dreigde en mijn broêr kwam op zijn eigen houtje achter onsnbsp;geheim, dan zou hij in zijn drift de handen van je aftrekken en je was onherroepelijk verloren. Jelui weet,nbsp;kinder, hoe ik er eerst tegen geweest ben, dat je dien stapnbsp;zoudt doen; maar de jeugd stoort zich weinig aan zulkenbsp;oudjes als ik ....

Jeanne. I.ieve tante ! had ik maar naar uw goeden raad geluisterd! Maar — Met een blik op Chevrmi. Wie kon

-ocr page 45-

41'

ook denken, dat de tijden nog erger zouden worden in plaats van beter!

Annk-Marie. Gebeurd is gebeurd, kind! ’t Is nu de kwestie om de kwade gevolgen zoo goed mogelijk te voorkomen. En nü is mijn raad zoo. Als je vader je weernbsp;met George plaagt, moet je hem ronduit verklaren, dat hijnbsp;het bij het rechte eind heeft; en jij, George, moet hem,nbsp;als hij maar een half woord van aanmoediging zegt, terstond om Jeanne’s hand vragen. Wanneer hij dan met zijnnbsp;gewone voortvarendheid op een spoedig huwelijk aandringt,nbsp;dan laat je hem in zijn eigen sop gaar koken. Als dan denbsp;trouwdag daar is, ze^ hem dan alles. Hij moet dan welnbsp;erkennen, dat hij zelf zijn uiterste best gedaan heeft, omnbsp;je tot elkander te brengen.

Chevrion. Dat is een voortreffelijke raad.

Anne-Marie. Omdat hij ditmaal in je kraam te pas komt, maatje! Wij kennen dat. Eerst was tante Anne-Marie een zeurkous, maar nu de nood aan den man komt,nbsp;doet zij opgeld.

-s

Chevrion. Meent u, dat ik zoo weinig achting heb voor Jeanne’s tweede moeder?

Anne-Marie. Malligheid, jongen. — Maar hoe denkt ons kind er over? Nog altijd in de contremine?

Jeanne. Ik geloof niet, dat vader alles zoo zoetsappig zal opnemen; hij zal allerheftigst te keer gaan I

Anne-Marie. Dat zal hij ook; daar ken ik Jan Masseur wel voor. Je vader heeft nog nooit iets kalm opgenomen,nbsp;of het moest zijn groote smidshamer zijn, dien een gewoonnbsp;mensch nauwelijks beuren kan. Och ja I dat waren tochnbsp;wel genoegelijke dagen in dat stille Boulainvilliers; hoewelnbsp;ik je vader tot zijn eer moet nageven, dat hij er op ’t laatstnbsp;mooi den slag van had, om daar ook al den boel op steltennbsp;te zetten! Maar dat ligt nu eenmaal in zijn aard 1 Een

-ocr page 46-

42

hart van goud, maar overigens een dolle stier, die al wat hem in den weg komt, onder zijn hoeven verbrijzelt. —nbsp;Maak je echter niet zoo bezorgd, hartje; want, als het ernbsp;terdege mocht spannen, dan is tante Anne-Marie er ooknbsp;nog, hoor, kinder!

Jeanne haar otnhelzende. Beste, beste tante! —• Chevrioti om den hals vallende. Beste, beste George!

Masseur komt.

Masseur. Ferm zoo ! Een verzoening! Och, of het in onze vergadering ook zoo toeging!

Chevrion. Burger Masseur! ik vraag u om de hand van uw dochter.

Jeanne. Vergeef mij, vader!.. ..

Masseur. Wat moet ik je vergeven, malle meid? Dat je mij, als ik je met dien knaap plaagde, woudt wijs makennbsp;dat je niets van hem hebben moest? Kom, kom! hoe onverschilliger een meisje zich over haar liefste uitlaat, hoenbsp;gekker zij op hem is. Ik had al veel eerder zoo’n roerendnbsp;tafereeltje verwacht. Welnu! je vader is er niet rouwig om,nbsp;kind ! — Kust haar. Beter de vrouw van een eerlijk werkman dan de minnares van een Markies. Je begrijpt welnbsp;waar ik op doel. — En wat jou betreft, Chevrion, daarnbsp;heb je ze I Maak haar gelukkig; zij verdient het.

Anne-Marie. Zie zoo, Jan, heb je eindelijk je zin ? Nu, je hebt moeite genoeg gedaan, om ons kind aan diennbsp;snuiter te koppelen!

Masseur. Wou j ij soms je handen wasschen in onschuld ?

Anne-Marie. Dat niet. Ik wou alleen door jou erkend hebben, dat je Jeanne zoo sterk mogelijk hebt aangespoordnbsp;om hem te nemen.

Masseur. Dat erken ik graag en nog veel meer. — Hoor eens, jongelui, nu je het toch met elkander klaar

-ocr page 47-

hebt, zullen wij het ijzer niet koud laten worden, daag nog word je bruid en bruigom !

Jeanne. Vandaag nog ?

Masseur. Schrik maar niet, liefje! ’t Is geen zaak om van te schrikken. Waarom zouden wij tot morgen uitstellen, wat vandaag kan gebeuren? ’tBlijft erbij: vanmiddagnbsp;je verlovingsfeest en dan zoo gauw mogelijk getrouwd ! Iknbsp;houd van afgedane zaken.

Gedruis buUen.

Chevrion door het venster ziende. De karren der guillotine 1

Jeanne. Ach I juist nü !

Masseur. Waarom nü niet even goed als anders? Geen medelijden met verraders! De Republiek kan eerst vrijnbsp;haar wieken uitslaan, wanneer zij van alle onzuivere be-standdeelen gereinigd is. Robespierre heeft het rechte woordnbsp;gesproken en de Conventie heeft het aanvaard: „Denbsp;schrik moet aan de ordevandendagzijn!”nbsp;Alleen door een blinden angst te verwekken, is het verraadnbsp;te overwinnen.

Anne-Marie. I k zeg maar, wij hadden Boulainvilliers niet hoeven te verlaten, om hier in Parijs zulke verschrikkelijke dingen te beleven. En wat zal er nog het eind van zijn ?

Masseur. Zwijg toch over zaken, waar je geen verstand van hebt! Voor den duivel! is dat ook een gezeur in huis!

Anne-Marie. Ja, nu word je weer boos. Je bent veranderd, Jan! Vroeger was het: ,,Hoor eens, Anne-Marie! wij worden het toch niet eens; laat ons er het zwijgen toenbsp;doen!” Maar boos werd je nooit. — Wil ik je eens watnbsp;zeggen ? Je voelt heel goed, dat je zaak niet rechtvaardignbsp;meer is, sints je de guillotine in dienst hebt genomen; maarnbsp;je bent nog niet zoo ver om het je zelf eerlijk te bekennen!

Masseur. Genoeg! Laat mij met rust!

Anne-Marie. En wat heb je nu met al je revolutie

-ocr page 48-

44

maken gewonnen? Dat de levensmiddelen nog duurder zijn dan vóór de revolutie! De menschen, staan dikwijls eennbsp;heelen dag en een halven nacht er bij op wacht voornbsp;de bakkerswinkels — zoo groot is de ellende — en als hetnbsp;dan eindelijk hun beurt is, wat krijgen ze dan nog ? Anderhalf ons brood per hoofd 1 Meer is er niet I

Masseur. Zwijg! Ik wil er geen woord meer van hooren!

Anne-Marie. Nu, Jan! Ik meen het zoo kwaad niet; dat weet je wel! — Maar ’t wordt tijd om aan de toebereidselen voor ons feest te denken. Kinder! je moet mijnbsp;een handje helpen; anders kom ik nooit klaar! —¦ Wapengekletter buiten. —¦ Goede hemel! wat is dat nu weer? Eennbsp;mensch schiet het tegenwoordig al in de beenen, als hijnbsp;maar een geweer hoort rammelen !

Een Sergeant en Nationale Garden komen; achter he?i Tabouret, Lisette met haar breikous en Valentijnnbsp;met zijn portret onder den arrn.

Sergeant. In naam der Republiek ! — Zet de deur af, mannen ! — Woont hier de burger Chevrion ?

Jeanne zacht. Ach tante! dat is het werk van Lisette!

Anne-Marie. 'Stil maar, kind! 't Zal wel losloopen, nu jé vader er bij is!

Chevrion. Wat wil je van mij ?

Sergeant. Ben jij burger Chevrion?

Chevrion. Ja.

Sergeant. Ik heb bevel een huiszoeking bij je te doen.

Ma.sseur. Wie gaf daar order toe, sergeant?

Sergeant. De sectie van de voorstad Antoine.

Masseur. Op wiens voorstel werd dat bevel uitgevaardigd ?

Sergeant. Je weet, burger, dat dit strikt geheim moet blijven.

Masseur. Je hebt gelijk. Ken je mij, sergeant ?

Sergeant. Aan je sjerp herken ik je als een onzer volksvertegenwoordigers.

-ocr page 49-

45

Masseur. Ik ben Jan Masseur.

Sergeant. Jan Masseur! De vriend van Robespierre!

Nationale Garden. Leve Robespierre! Leve Jan Masseur!

Masseur. Leve de Republiek! — Welnu! Ik, Jan Masseur , blijf borg voor de goede gezindheid van dezen jongen man. Gaat en zegt dat aan hen, die je gezonden hebben!

Sergeant. Als u voor hem instaat, hebben wij hier niets meer te doen.

Lisette onder het heengaan met Tabouret en Valentijn. De eerste slag is verloren; wij zullen zien, hoe een tweedenbsp;uitvalt!

Jeanne Massetir omhelzende. Beste, allerbeste vader!

Chevrion. En wat moet i k dan wel zeggen ?

Masseur. Niets, vriend, niets. Wat ik voor jou deed, ben ik steeds bereid te doen voor elk rechtschapen burger,nbsp;die de Republiek oprecht bemint.

Sergeant. Afgemarcheerd, mannen! Burgeressen, burgers , tot weerziens !

Anne-Marie onder het afmarcheeren der Nationale Garden. Heb ik ooit! Alsof wij zoo op je gezelschap gesteld zijn! Niet tot weerziens, maar vaarwel voor goed, versta je?

-ocr page 50-

DERDE BEDRIJF.

I

pE y^ANKLACHT.

Tooneel als m het vorige Bedrijf.

Anne-Marie, Masseur, Jeanne.

Anne-Marie valt zuchtend op een stoel neer. Och, lieve deugd! Het hoofd loopt mij om! Ik weet nauwelijks watnbsp;ik het eerst zal aanvatten! Is dat een mensch af jakkeren I ¦—¦nbsp;Waar drommel kan toch die rijst zijn gebleven? Zoo pasnbsp;lag ze daar nog. —¦ Masseur ziende, die de kamer op ennbsp;neer drentelt en van tijd tot tijd stilstaat, om iets op eennbsp;grauw papieren zak. te schrijven. Heb ik ooit I Daarnbsp;loopt hij met mijn rijst! — Wil hem den zak ontnemen.

Masseur. Zacht wat! Je scheurt mijn lijst!

Anne-Marie. Wat 1 ij s t ? De r ij s t heb je, waar ik mij gek naar gezocht heb!

Masseur. Maal mij niet aan de ooren; anders kom ik in de war en ik wou niet graag een onzer vrienden vergeten .... Waar was ik? O ja! Poussin met zijn vrouwtje.

-ocr page 51-

47

dat ’s vijf; dan de dikke Courbois met zijn dochter, dat ’s zeven.... Zeven....

Jeanne. Waar George toch blijft? Hij heeft mij zóó beloofd in een wip terug te zijn met de rozen en nu is ’t alnbsp;over het halfuur en hij is er nog niet! — Loopt driftignbsp;heen en weer en blijft dan voor 't venster staan uitkijken.

Anne-Marie. Hoor eens, Jan, dat je Tabouret vraagt, is best, en Valentijn ook; maar Lisette moet je doorschrappen !

Masseur. Je kunt haar toch niet alleen tehuis laten!

Anne-Marie. Ben je die ellendige huiszoeking al vergeten , die zij ons op het dak wou sturen ? Zoo’n valsche spion, zoo’n schurftig schaap1), zoo’n. ... zoo’n Judassin!

Masseur. Zeur toch niet langer over die huiszoeking! Als zij meende, dat zich hier een aristokraat schuilhield,nbsp;dan volbracht zij eenvoudig haar burgerplicht. Ik zou innbsp;haar geval hetzelfde gedaan hebben I

Anne-Marie. En ik zou het je willen zien doen I En dan —

Masseur. En dan ?

Anne-Marie. Dan zou ik mij voor de eerste keer in mijn leven schamen, dat ik de zuster van Jan Masseur was.

Masseur. Die vrouwen, die vrouwen I Niet het minste begrip van beginselen! Altijd dezelfden! Steeds de neigingnbsp;van het oogenblik, die haar drijft in heur liefde en innbsp;heur haat!

Jeanne stampvoetende. Als hij nog langer uitblijft, kom ik nooit klaar ! Een bruid zonder bloemen , ’t is wat moois! —

Driftig af in haar kamer.

Masseur. Bonnet met zijn beide zusters, dat ’s tien; en Jacquerot niet te vergeten ....

Anne-Marie ontrukt hem den zak en stort de rijst in haar boezelaar. Ieder het zijne! Ik mijn rijst en jij je

1

Zoo noemdi; men de spionnen, door Robespierre naar de gevangenissen gezonden om vermeende complotten ^te ontdekken.

-ocr page 52-

48

lijst. —• Corm komt. —¦ Genadige goedheid! wien hebben wij daar? Piet Corin! Wel, man, jij in Parijs?

CoRiN. Dat vraag je goed ! Wat doet Piet Corin hier in Parijs ? Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulainvil-liers ? . . ..

Anne-Marie. Die moest er noodig bijkomen! — Neem een stoel, Piet, en ga zitten ! Hoe is het tehuis ?

Haastig af.

Corin. Nou , nou! Die doet ook raar! Zij vraagt me hoe het tehuis is en snijdt er meteen uit!.... Legt Masseur de hand op den schouder. Hoe is Jan? Ken jenbsp;mij niet meer?

Masseur. En Fouquetard, dat ’s de laatste. — Opziende. Hè, wat, Corin, ben jij het? —¦ Schrijvende. En Pieternbsp;Corin, dat ’s dertien. — Je komt immers ook?

Corin. Sapristi! Ik geloof dat ’k êr al ben! — Voor zich. Maar ik kan niet klagen, dat zij te veel notitie vannbsp;mij nemen.

feanne komt terug.

Jeanne. Ik dacht al, ’t is z ij n stem niet. — Zie ik goed ? Is u het, vader Corin ?

Corin. En is dat Jeanne? Meid, meid, wat ben je gegroeid ! Ik zou je haast niet herkend hebben!

Jeanne. En is u zoo te Parijs?

Corin. Ja, dat vraag je goed! Wat doet Piet Corin hier in Parijs ? Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulain-villiers? Nou, het geval is dan zoo. Ik kwam hier gisternbsp;met een koppel schapen. — Zacht. Prijzig, erg prijzig,nbsp;hoor! — En ....

Jeanne trekt Corin mee naar V venster. Nu moest u eens heel lief wezen en hier de straat uitloopen tot de derdenbsp;straat links, dan die inslaan tot de vierde straat rechts, dannbsp;de straat oversteken en voortgaan tot u komt aan de tweede

-ocr page 53-

49

}

zijstraat, dan al maar rechtuit tot u stuit op een klein plein met een fontein in het midden....

CoRiN. Staan daar ook schapen aan de lijn ?

Jeanne. Neen, bloemen. En dan moest u voor mij een paar mooie rozen uitzoeken, liefst heel donker bij zwart af,nbsp;want ik ben nog al blond. Maar asjeblief een beetje gauw,nbsp;want ik heb een schrikkelijke haast. Haastig links af.

CoRiN. Dat zie ik. — Heel aardig! Die stuurt mij op een fatsoenlijke manier de deur uit 1 Een straat uit en dannbsp;zooveel rechts en zooveel links, dan zijstraten om over tenbsp;steken, en dan al rechttoe, en op ’t laatst een fontein metnbsp;bloemen.... en dan moet je voor ’t eerst in Parijs wezen!.... Sapristi! ’t is hier warm, hoor! Pff! Pff!

Masseur, ’t Is niet anders. Fouquetard moet er af; anders moet ik Lerat ook vragen. — Loopt tegen Corin aan.nbsp;Vriend Corin, jij daar? Altijd wel geweest? En zoo opnbsp;je eentje in Parijs?

Corin. Kom, hij wordt toch toeschietelijker! — Dat vraag je goed, Jan! Wat doet Piet Corin hier in Parijs?nbsp;Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulainvilliers ? Nou,nbsp;het geval is dan zoo. Ik kwam hier gister met een koppelnbsp;schapen. — Zacht. Prijzig, erg prijzig, hoor! ¦— En zoonbsp;loop ik gisteravond met mijn ziel onder den arm en denknbsp;bij mijn eigen; Ik ga eens....

Masseur. Eventjes naar Chevrion, of hij met het lijstje genoegen neemt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haastig af in Chevrion's kamer.

Corin. Naar Chevrion, zegt hij! Wel neen, naar de Jakobijnenclub, — Een gezellige stad, dat Parijs, allemachtig gezellig, de menschen vooral! —Anne-Marie komtnbsp;terug. — Daar heb je die ook weer met haar: „Hoe isnbsp;het tehuis?”

Anne-Marie. Sta je daar nog te drentelen, man? Ga toch in vredes naam zitten ! Je zoudt een mensch draaierig

4

-ocr page 54-

maken! — Zoo! Nu loop je ons tenminste niet langer in den weg. ¦— Wel, wel, Piet! jij in Parijs!

CoRiN. Zij is toch belangstellend genoeg. ¦—¦ Dat zeg je goed, Anne-Marie I Wat doet Piet Corin hier in Parijs ?nbsp;Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulainvilliers? Nou, hetnbsp;geval is dan zoo. Ik kwam hier gister met een koppelnbsp;schapen. — Zacht. Prijzig, erg prijzig, hoor! — En zoonbsp;loop ik gisteravond met mijn ziel onder den arm en denknbsp;bij mijn eigen: Ik ga eens naar de Jakobijnénclub. —nbsp;Goed! ik ga er heen. Zóó als ik er kom, zie ik eerstnbsp;niks als ....

Anne-Marie. Groentesoep, schapenbout, rijst; dat’s ook voldoende.

Corin. Wat blief je ?

Anne-Marie. Man! denk je, dat ik niets anders te doen heb dan naar jouw praatjes te luisteren? Als jij Jan Masseur beter gekend hadt, moest je weten, dat hij met zijnnbsp;voortvarendheid een mensch de koorts op het lijf kan jagen!

Haastig af.

Corin. Dat is hier: zóó zie je me en zóó zie je me niet! ’t Beste is, dat ik ook de beenen maar oppak.

Masseur komt terug.

Masseur. Waar duivel zit die jongen toch ? —¦ Heidaar, vriend Corin! waar zal dat heen ? Niet gaan loopen, hoornbsp;je? Je staat op de lijst. — Maar hoe kom jij hierin Parijs?

Corin. Dat vraag je goed. Jan! Wat doet Piet Corin hier in Parijs? Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulainvilliers? Nou, het geval is dan zoo. Ik kwam hier gisternbsp;met een koppel schapen. —¦ Zacht. Prijzig, erg prijzig,nbsp;hoor! — En zoo loop ik gisteravond met mijn ziel ondernbsp;den arm en denk bij mijn eigen: Ik ga eens naar de Ja-kobijnenclub. — Goed! ik ga er heen. Zóó als ik er kom,nbsp;zie ik eerst niks als wolken tabaksrook en gedaanten daar

-ocr page 55-

SI

flauw doorheen. Maar toen mijn oogen wat aan den tabaksdamp gewend waren en ik eens goed toekijk, zie ik daar... raad eens?.... Nou dan, ik zie jou daar; want ik herkende je dadelijk. Toen zeg ik tegen zoo’n vrouw, dienbsp;met een breikous in de hand naast mij stond, een wijf,nbsp;dat niet op haar mondje gevallen was; ik zeg dan: „Kennbsp;je dien man daar?” ....

Masseur. Ik kan het best zonder hem stellen. Ik moet mij toch al haasten om ze allemaal bijtijds te verzoeken.

Grijpt haastig CorMs hoed en snelt de achterdeur uit.

CoRiN. Daar neemt hij warempel mijn hoed mee! Nou is het zoo niet te zeggen! En al mijn boodschappen! Karvrachten heb ik ze tehuis beloofd mee te brengen! En dannbsp;sta ’k hier nog op een lijst ook! — jeanne komt terug. —nbsp;Kijk! daar is dat lieve kind, dat mij op straat wou sturen!nbsp;Die zal dan ook wel een hoed voor mij hebben!

Jeanne. O, dat is lief van u, papa Corin! Zoo gauw terug? En waar heeft u de rozen?

Corin. Zij wou mij terug hebben; dus zij meende het zoo kwaad niet! —- Terug, poesje? Sapristi! hoe kon ik uitnbsp;je gebabbel wijs worden? Links, rechts, rechtuit, fonteinennbsp;oversteken, weet ik het! En dat voor iemand, die zelfnbsp;loopt dwalen in dit onmetelijk Parijs!

Jeanne. Maar wat komt u hier eigenlijk doen?

Corin. Dat vraag je goed! Wat doet Piet Corin hier in Parijs? Waarom blijft hij niet stilletjes te Boulainvilliers?nbsp;Nou, het geval is dan zoo. Ik kwam hier gister met eennbsp;koppel schapen, — Zacht. Prijzig, erg prijzig, hoor! —¦nbsp;En zoo loop ik gisteravond met mijn ziel onder den armnbsp;en denk bij mijn eigen: Ik ga eens naar de Jakobijnen-club. — Goed! ik ga er heen. Zóó als ik er kom, zie iknbsp;eerst niks als wolken tabaksrook en gedaanten daar flauwnbsp;doorheen. Maar toen mijn oogen wat aan den tabaksdamp

-ocr page 56-

52

gewend waren en ik eens goed toekijk, zie ik daar----

raad eens ? .... Nou dan , ik zie daar je vader; want ik herkende hem dadelijk. Toen zeg ik tegen zoo’n vrouw,nbsp;die met een breikous in de hand naast mij stond, een wijf,nbsp;dat niet op haar mondje gevallen was; ik zeg dan: „Kennbsp;je dien man daar?” — „Dat zal waar wezen!” bromt ze.nbsp;„Ben jij nog niet droog achter de ooren, dat je Jan Masseur niet kent?” Dat zei ze met een gezicht als een oorworm; maar ik liet mij niet afschrikken. „Jou moet iknbsp;hebben!” zeg ik. „En waar woont die Jan Masseur ?” —nbsp;Zij weer: „Raakt dat jou wat, lummel? Maar als je ’tvolstrekt weten wilt, wacht dan....”

Jeanne stampvoetend. Neen! ik wacht niet langer 1 Mijn geduld is op!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haastig af in haar kamer.

CoRiN. Zouden zij hier zoo’n beetje van Lotje getikt zijn? De een heeft nog meer haast dan de ander; en alsnbsp;je meent er eindelijk een te pakken te hebben, fftt.... geblazen is hij I En dan blijf je nog een dag langer omnbsp;oude vrienden op te zoeken ! Als ik nou mijn hoed maarnbsp;had! — Tabouret, met groen en bloemen beladen en meteennbsp;verfpot in de hand, alsmede Valentijn, met onder eikennbsp;arm een schilderstuk, komen. — Komaan! ik krijg gezelschap. ’t Is te hopen, dat die menschen wat kalmer zijnnbsp;uitgevallen.

Tabouret. Burger!

CoRiN. Burger!

Valentijn. Burger!

CoRiN. Burger! — Ter zijde. Ons gesprek begint al aardig te vlotten.

Tabouret. Hier niet bekend, burger?

CoRiN. Nou, dat zij mij niet willen kennen, kan ik niet zeggen; maar zij springen toch raar om met zulke oudenbsp;bekenden als ik. Eerst zetten zij mij op een lijst, daarop

-ocr page 57-

S3

willen zij mij de deur uitsturen, en eindelijk pakken zij mijn hoed mee.

Tabouret. Ha! je hebt geen hoed ?

CoRiN. Neen, of je moest zoo vriendelijk zijn er mij een te leenen ?....

Tabouret. Kortzichtig sterveling! Je weet niet wat je vraagt I Je beseft niet welk een eer je is beschoren, nunbsp;het noodlot je aan deze plaats heeft ge... gevernist I —nbsp;Wijsi op Valentijn, die de heide paneelen tegen den wandnbsp;houdt. , O onvergetelijk verzuim I O onuitroeibare schande!nbsp;Je kent dien grooten burger niet?

CoRiN. Noem je dat groot? Dan moest je bij ons Jaap Sec eens zien I Dan zou je wel anders praten!

Tabouret haalt meewarig de schouders op. Hoe bekrompen! — Hoor en beef! Je bevindt je in tegenwoordigheid van den glorierijken kunstschilder Desiderius Valentijn Tabouret. Aanschouw, bewonder en buig je neder!

Valentijn. De kunstenaarsblik is geworpen, vader! Wij kunnen beginnen.

Tabouret. Tot uw dienst, burger zoon! — Zou u dezen rekruut onder uwe vanen willen opnemen?

Valentijn. Hij trede in de gelederen der kunst!

CoRiN. Dat mag Joost weten, waar die twee het over hebben! Een pleizierige stad, dat Parijs! — Het mansportretnbsp;ziende , dat Valentijn hem voor houdt. Sapristi! Dat lijktnbsp;wel Cartouche! Als dat geen rooverkapitein is met al datnbsp;haar onder den neus, dan heet ik geen Piet Corin!

Tabouret, die, steeds op aanwijzing van Valentijn, den wand met groen versiert. Lijkt het niet sprekendnbsp;je neef?

Corin. Mijn neef?

Valentijn. Buurman Chevrion?

Tabouret. Je bent immers van de familie?

-ocr page 58-

54

CoRiN. Familie, buurman, neef, en weer die Chevrion van straks! Ik begrijp er geen lor van!

Tabouret. Wij dachten, dat je een oom van den bruigom was ?

CoRiN. En wie is dan je bruigom ?

Valentijn wijst op het mansportret. Wie anders dan hij ? — Vader! Daar links nog wat groen!

Tabouret. Ja , burger zoon.

CoRiN tot Valentijn. Och, goede vriend! knijp mij eens eventjes!

Valentijn. Knijpen?

CoRiN. In den arm of in de kuit, waar je maar wilt!

Valentijn. Knijpen ? Waarom ?

CoRiN. Om te weten of ik goed wakker ben. Alles wat in dit betooverde kasteel gebeurt, is mij één grootnbsp;raadsel.

Tabouret. Wat blief je? Wij vinden je bij Jan Masseur en je zoudt niet weten, dat zijn dochter de bruid is ? — Is ’t zoo goed, burger zoon?

Valentijn. De boog iets ronder I.... Juist.

CoRiN. Gaat zijn dochter trouwen? Zoo. — Op het mansportret wijzend. Met dien ka... . kapitein daar?nbsp;Hm I Dan liepen zij malkaar daarom als gekken tegen ’t lijf?nbsp;Nu begin ik er licht in te zien. Maar die lijst dan?

Valentijn. Een lijst kon ik er zoo gauw niet bijmaken. — Plaatst het mansportret in een krans van groen; tot Corm.nbsp;Houd dit nu eens voorzichtig vast I ’t Is hier en daar nognbsp;nat. Ik had geen tijd om een portret van den bruigomnbsp;naar het leven te nemen; toen heb ik mij gered met eennbsp;oud stuk, dat Marat in de badkuip voorstelde vermoordnbsp;door Charlotte Corday. Marat’s kop heb ik van baard ennbsp;knevels voorzien, Charlotte Corday geheel verdonkeremaand,nbsp;de badkuip herschapen in een stoel, verder alles zoo’n

-ocr page 59-

SS

beetje bij getint en het geheel behandeld in den trant van baas Klaas.

Tabouret. Alleen een talentvol genie of een geniaal talent kon op zoo’n schitterend denkbeeld komen.

CoRiN. Is dat de vader van den bruigom, die baas Klaas ?

Vat.entijn bloemen in V groen stekend. Welk een verregaande onwetendheid! Maar men heeft aanleg en begrip of men heeft het niet. — Dit gedicht in den rechter benedenhoek verklaart alles:

Dit beeld, daar ’t moeilijk anders kon,

Stelt voor den bruigom Chevrion.

Tabouret op Valentijnwijzende, tot Corin. Zelfgemaakt!

Valentijn slaat een spijker in en hangt daar het portret aan. Laat mij dat Meester Jan Pieter Schilder-maar-toe eensnbsp;verbeteren! — Denk er om, vader, dat de tweede boognbsp;even groot wordt!

Tabouret. Ja, burger zoon.

Valentijn. En het groen vooral niet te dun!

Tabouret. Neen, burger zoon.

Corin , die ondertusschen het andere portret heeft beschouwd. En is dat.. . ?

Valentijn. Buurvrouw Jeanne. Die komt daar te hangen. ¦— ’t Spijt me, dat bruid en bruigom ieder een verschillenden kant uitkijken; maar het volmaakte is onbereikbaar , zelfs in de kunst. — Steekt bloemen in het groen.

Corin. Nou, als dat Jeanne Masseur moet verbeelden ...! Maar ’t is waar, ik heb ze nooit zoo blootjes gezien.

Tabouret , die met het aanbrengeii van groen gereed is gekomen en boven de guirlandes een plank heeft bevestigd,nbsp;waarop hij de woorden schildert: Vrijheid. Gelijkheid. Broederschap. Zeg eens, vriend, als je niet wist, wat er van-

-ocr page 60-

S6

daag bij Jan Masseur te koop was, wat doe je dan hier?

CoRiN, wien door Valentijn het vrouwenportret in handen wordt geduwd om het tegen den wand ie houden. Dat vraag je goed! Wat doet Piet Corin hier in Parijs? Waaromnbsp;blijft hij niet stilletjes te Boulainvilliers? Nou, het gevalnbsp;is dan zoo. Ik kwam hier gister met een koppel schapen,nbsp;erg minnetjes van prijs, hoor, erg minnetjes!nbsp;En zoo loop ik gisteravond met mijn ziel onder den armnbsp;en denk bij mijn eigen: Ik ga eens naar de Jakobijnen-club. —¦ Goed! ik ga er heen. Zóó als ik er kom, zie iknbsp;eerst niks als wolken tabaksrook en gedaanten daar flauwnbsp;doorheen. Maar toen mijn oogen wat aah den tabaksdampnbsp;gewend waren en ik eens goed toekijk, zie ik daar....nbsp;raad eens ? .... Nou dan, ik zie daar mijn vroegerennbsp;dorpsgenoot Jan Masseur; want ik herkende hem dadelijk.nbsp;Toen zeg ik tegen zoo’n vrouw, die met een breikous innbsp;de hand naast mij stond, een wijf, dat niet op haar mondjenbsp;gevallen was ....

Tabouret. Dat moet je moeder geweest zijn, burger zoon! Die zit eeuwig en altijd bij de Jakobijnen!

Corin. Sapristi!.... Pff! ’t Is hier warmpjes. — Ik zeg dan tegen die vrouw, die heel aardig praten kon: „Kennbsp;je dien man daar?” —¦ „Dat zal waar wezen!” zeit ze.nbsp;„Ben jij nog niet droog achter de ooren, dat je Jan Masseur niet kent?” Dat vroeg ze mij heel lief, heel belangstellend. Ik liet mij dan ook niet afschrikken. „Jou moetnbsp;ik hebben!” zeg ik. ,,En waar woont die Jan Masseur?” —nbsp;,,Raakt dat jou wat, lummel?” zeit ze erg vriendelijk... .

Tabouret. Als zij zich zoo erg vriendelijk voordeed, zou men toch zeggen, dat zij het niet was, burger zoon!

Corin. Zij liet er op volgen: als ik wou weten waar Jan Masseur woonde, dan moest ik maar wachten tot denbsp;vergadering uit was. — Goed! ik wachtte zoolang; toen

I'

-ocr page 61-

57

bracht ze mij aan dit huis toe. Maar het was me wat laat geworden en ik was bekaf; daarom nam ik alles terdegenbsp;op en stelde mijn bezoek uit tot den volgenden morgen.nbsp;En zoo ben ik dan vandaag hier voor mijn pleizier bij Jannbsp;Masseur!

Va’’ENTijN, die ondertusschen ook het vrouwenportret heef t opgetiangen. ’t Is toch jammer, dat zij malkaar niet aankijken ! Anders was ’t onberispelijk,

CoRiN. Hang ze dan anders om ! — Neemt beide portretten af om ze te verwisselen. Onderwijl komt Chevrion door de achterdeur.

Chevrion klopt aan feanne's kamerdeur en geeft eenige rozen af. Zij waren slechts met veel moeite zoo donker tenbsp;krijgen, bruidje! — Onder het gaan naar zijn kamer.nbsp;Buurman Valentijn! Je steekt den Griek Apelles, den be-roemdsten schilder der oudheid, naar de kroon! Maar jenbsp;bent in je recht; want dat was een van je eerste aristokra-ten .... in de kunst.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

Valentijn. Heb je gehoord, vader, dat ik niet hoef onder te doen voor de ouwe Rika Bellis?

Tabouret. Ja, burger zoon. — Hij heeft toch smaak, die schrijnwerker! Dat moet men hem ter eere nageven!

CoRiN. Waar heb ik dien jongen man meer gezien? Hij komt mij zoo bekend voor! —¦ Wel, kijken zij malkaar nunbsp;aan of niet ?

Valentijn. Ja, zóó!.... Maar nu hangt de bruid onder de ,,Broederschap” en de bruigom onder de „Vrijheid” !nbsp;Hadden wij ze dan maar liever beiden onder de „Gelijkheid” gebracht!

CoRiN. Ook zijn stem klonk mij niet vreemd! — Tot Valentijn. Vriendlief! die man, die jou zoo even aansprak,nbsp;was dat.... ?

Valentijn. De tweelingbroeder van dit portret ? Jawel.

-ocr page 62-

S8

CoRiN. Wat blief je? Was dat de bruigom? Een knappe jongen! Knapper dan op het por,... Pffl ’t Is hiernbsp;warmpjes! — Lisette met haar breikous komt. — Sapristi!nbsp;Daar heb je mijn buurvrouw uit de Jakobijnenclub!

Lisette. Hoe is ’t? Heb jelui haast gedaan met die snorrepijperijen? — Tot Tabouret, die nog hier en daarnbsp;groen en bloemen aanbrengt. Sta toch niet zoo op diennbsp;stoel te wibbelen, ouwe ezel! Je lijkt allebei wel gek metnbsp;je bloemen en al die fratsen! — Daar heb je hem waarachtig ook met zijn gezanik over Jan Masseur!

CoRiN. Lieve vriendin....

Lisette. Wie zegt jou, dat ik je vriendin ben, prengel? Wou je mij soms tot je liefje?

CoRiN. God bewaar’ me! — Ehem! Dat juist niet, burgeres !.... Die eer .... hm .... zou te groot.... hm, hm____ veel te groot.... Pff! Pff! ’t Is hier dan verba

zend warm, bepaald drukkend!

Tabouret. De eer kon hij er voor mijn part bij krijgen!

Lisette tot Tabouret. Wat murmel jij ? Hou liever je snater en sta daar niet zoo om te zeuren, houten pias!nbsp;Maak dat je weg komt en pas tehuis op de kleine!

Tabouret. Is Sophietje nog niet in slaap?

Lisette. Weet ik het ?

Tabouret. Maar.... als zij schreeuwt?

Lisette. Dan geef j ij ze maar de borst! Ik heb wel wat anders te doen.

Tabouret. Dat heb je er van, als je op je ouden dag opgescheept zit met een klein kind! En als je dan nietnbsp;eens recht weet of het wel je eigen....

Lisette. Zie ik je nog?

Tabouret haastig af.

CoRiN. ’t Is verwonderlijk zooveel als die jonge man heeft van .... Maar dat kan toch niet!

-ocr page 63-

59

Lisette. Wat kan niet? Waar zit jij over te suffen, zemel-knooper ?

Valentijn , die ondertusschen de laatste hand heeft gelegd aan de versiering. De badkuip komt er nog te veel doorheen. — Krijgt den verfpot en werkt aan het mansportret.

Lisette. Nou, dikzak, wat heb jij te vertellen?

CoRiN. Niets van belang, burgeres. Ik maakte een opmerking, anders niet.

Lisette. Laat hooren je opmerking! Wij houden hier niet van lui, die ze achter de mouw hebben, begrepen?nbsp;Ha, ha! Die sturen wij met de volksequipage uit rijdennbsp;naar het Grèveplein!

Valentijn. Charlotte Corday laat zich ook weer zien.

CoRiN. Ik zag den bruigom zoo terloops en nu meende ik, dat hij op iemand leek, dien ik vroeger had gekend.nbsp;Dat is alles.

Lisette. Op wien moest hij dan lijken?

CoRiN. Daar zit hem de knoop. Zoover ben ik nog niet; maar ik zal er wel komen.

Lisette. Zij willen wel zeggen, dat hij een vermomde aristokraat is?

CoRiN. Daar weet ik niet van. Maar dat men hem best

kon aanzien voor____ Sapristi! dan zou toch Jan Masseur

hem zijn dochter niet geven!

Valentijn. Nu zal zij wel voor goed wegblijven! Thans den achtergrond nog wat aangedikt!

Lisette. Je kondt mij ook best een bezoek brengen, dikzak!

Corin. Met verbazend veel pleizier, lieve vrien .... burgeres, bedoel ik. — Zij schijnen hier in Parijs eerst watnbsp;nukkig, maar later draaien zij bij!

Lisette. Ik woon ook hier in huis, maar een verdieping hooger. Als het je dus schikt....

-ocr page 64-

6o

CoRiN. Natuurlijk schikt het mij, vooral als je —

Lisette. Als ik?

CoRiN. Als je een hoed voor mij hadt, want ik heb een macht van boodschappen te doen.

Lisette. Je kunt alles van mij gedaan krijgen , ouwe snoeper! Hartje, wat lust je? Mondje, wat begeer je?nbsp;Tabouret moet zoolang maar met zijn blooten kop loopen;nbsp;dat frischt hem meteen eens op. Kom maar, lobbes! dannbsp;kunnen wij eens praten over koetjes en kalfjes, heel gezellig, hoor! En dan kun je mij eens vertellen, wat jenbsp;hier in Parijs komt doen.

CoRiN. Dat vraag je goed I Wat doet Piet Corin hier in Parijs? Waarom blijft hij niet stilletjes teBoulainvilliers?nbsp;Nou, het geval is dan zoo. Ik kwam hier gister met eennbsp;koppel schapen, erg minnetjes van prijs, hoor, erg minnetjes ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af mei Lisette.

Valentijn. Hè, dat lucht op! Als moeder gemerkt had, dat ik haar lieven Marat in buurman Chevrion hadnbsp;omgeschilderd, • dan had er voor mij ook wat opgezeten! —nbsp;Wat was zij vriendelijk tegen dien schapenkoopman! Zijnbsp;was heelemaal — hoe zal ik het noemen? ¦—¦ heelemaalnbsp;buitenmodel.

Jeanne, mei rozen in ’i haar, komt uit haar kamer.

Jeanne. Buurman Valentijn! Wat een lieve verrassing!

Valentijn, vol bewondering. O buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Dat is zeker mijn bruigom? Sprekend!

Valentijn. O buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Wat hangt dat groen keurig in bogen! En die bloemen er in, hoe netjes!

Valentijn. O buurvrouw Jeanne!

Jeanne. O buurman Valentijn !

Valentijn. Wat ziet u er lief uit, buurvrouw Jeanne!...

Jeanne. Wat heb je een goed hart, buurman Valentijn!...

-ocr page 65-

6i

Valentijn. Om te stelen, buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Om te benijden, buurman Valentijn!

Valentijn. Ik heb u nog nooit zoo mooi gevonden, buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Ik heb nog nooit zooveel van je gehouden, buurman Valentijn!

Valentijn. Buurvrouw Jeanne!....

Jeanne. Jluurman Valentijn?

Valentijn. Ik.... ik hoop dat.... dat u altijd heel gelukkig mag zijn met.... met buurman Chevrion.

Jeanne. Buurman Valentijn ! . . ..

Valentijn. Buurvrouw Jeanne?

Jeanne. Je hebt mij onder de „Broederschap” gehangen ; welnu! je zult mij altijd een heel lieve broêr en ik zal je een heel lieve zuster zijn.

Valentijn. Buurvrouw Jeanne !....

Jeanne. Buurman Valentijn ?

Valentijn. Mag .... mag ik ....? Ik durf niet, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Durf gerust, buurman Valentijn I

Valentijn. Mag.... mag ik u dan één.... één kus geven, buurvrouw Jeanne?

Jeanne Aem haar wang biedend. Kus mij, buurman Valentijn!

Valentijn haar kussend. O buurvrouw Jeanne! nu wil ik voor u door het vuur en alles loopen, al was het doornbsp;mijn eigen moeder!....

Jeanne. Buurman Valentijn! ....

Valentijn. Buurvrouw Jeanne?

Jeanne. Je hebt toch geen oogenblik geloofd, beste buurman Valentijn, dat.... dat ik.... je een beetje dennbsp;gek aanstak, zooals je moeder in haar drift zei?

Valentijn. Volstrekt niet, buurvrouw Jeanne.

-ocr page 66-

62

we,

we

Jeanne. Zie je .... je begrijpt wel.. maakten maar een beetje gekheid samen....

Valentijn. Zeker, buurvrouw Jeanne, anders niet.

Jeanne. En jij.... jij denkt toch ook niet, dat.... dat buurman Chevrion een vermomde aristokraat is, nietnbsp;waar, beste Valentijn?

Valentijn. Stellig niet, buurvrouw Jeanne; want hij heeft straks nog gezegd, dat ik beter schilder dan de ouwenbsp;Rika Bellis, en dat is een van je eerste aristokraten!

Jeanne. Wanneer heb je buurman Chevrion dan gesproken ?

Valentijn. Toen ik met vader en dien ander hier aan ’t versieren was, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Die ander?

Valentijn. Die schapenkoopman, die u kwam opzoeken, buurvrouw Jeanne,

Jeanne. Corin ?

Valentijn. Juist, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Groote God! wat een angstige gedachte komt

.? — En.

daar bij mij op! Corin zal toch niet. en heeft Corin met.... met buurman Chevrion gesproken ?

Valentijn. Dat'juist niet, buurvrouw Jeanne, maar —

Jeanne. Maar?

Valentijn. Hij scheen buurman Chevrion toch te kennen , want....

Jeanne. Want?

Valentijn. Hij zei maar niet anders dan dat hem dat gezicht en die stem zoo bekend voorkwamen ....

Jeanne. En waar is Corin thans?

Valentijn. Hij is met moeder meegegaan, buurvrouw Jeanne.

Jeanne. Met je moeder? Met je moeder, zeg je?

Valentijn. Ja. Ziet u, buurvrouw Jeanne.... U knijpt

-ocr page 67-

mij zoo in den arm!.... neen, ’t is niets! ’t is heel prettig zelfs! heel prettig.... Moeder en hij hadden gister kennisnbsp;gemaakt bij de Jakobijnen en zij had hem hier den weg heennbsp;gewezen. Toen zij hem nu hoorde mompelen, dat hij buurman Chevrion eerder scheen ontmoet te hebben, raakten zijnbsp;daarover aan de praat en zoo kwam het van ’t een op hetnbsp;ander. Zij was bizonder lief tegen hem, buitenmodel lief,nbsp;en toen heeft zij hem met zich naar.... Maar wat scheeltnbsp;er aan, buurvrouw Jeanne? Wordt u niet wel?

Jeanne, ’t Is niets.... ’t Is al haast over.... Een lichte duizeling .... Ik denk dat.... Ruik ik geen verflucht?

ValentijN. O buurvrouw Jeanne, dan zeker de terpentijn ! Als dat het is, wil ik dan het portret van buurman Chevrion afnemen? Want het is nog erg nat; u moetnbsp;weten, ik had ....

Jeanne. Beste Valentijn !.... neen , niet afnemen! ’t Is al voorbij.... Maar laat mij thans alleen, wil je ?

Valentijn. Zal u dan niet weer zoo raar doen, buurvrouw Jeanne ?

Jeanne. Zeker niet, buurman Valentijn.

Valentijn. Belooft u mij dat, buurvrouw Jeanne?

Jeanne. Mijn hand er op, buurman Valentijn.

Valentijn. O buurvrouw Jeanne! — Verwijdert zich met den verfjot, maar komt sjoedig terug. Als het tochnbsp;de terpentijn mocht zijn, buurvrouw Jeanne, u heeft maarnbsp;één woord te spreken en ik neem het portret weer mee!

Jeanne. Neen, buurman Valentijn, laat gerust hangen! Het was de terpentijn niet. — Vakntijn af. —Hij is weg!nbsp;Eindelijk! — Anne-Marie komt. — O beste tante, als unbsp;wist....

Anne-Marie. Ik weet alles, kind! Ik heb alles gehoord...

Chevrion uit zijn kamer komende. En ik!

Anne-Marie. Des te beter.

-ocr page 68-

04

Jeanne. Ach, George, ik ben zoo angstig!

Chevrion. Niet schreien, lieve! Daar is immers nog geen dadelijk gevaar; en als het komt, dan....

Jeanne. Dan?

Chevrion. Dan zullen wij het moedig tegentreden. Een vijand, dien men aandurft, is reeds half overwonnen.

Anne-Marie. Dat ik zoo’n uilskuikenachtige stoffel moest zijn, om niet eerder aan dien zeurPiet Corin te denken,nbsp;zie, kinder, dat vergeef ik mij nooit, zoo oud als iknbsp;word! — Maar wij moeten ons ook niet aanstonds hetnbsp;ergste voorstellen, ’t Zou al heel toevallig wezen, als hijnbsp;George in dat korte oogenblik herkend had, terwijl je eigennbsp;vader, kindlief....

Jeanne. Maar vader heeft George vroeger haast niet gekend , terwijl Corin daarentegen ....

Chevrion. Laten wij onzen tijd niet verbabbelen met nuttelooze • praatjes. Elk oogenblik kunnen wij overvallennbsp;worden door je vader of door onze gasten. Vooreerst mogennbsp;wij niemand'iets van onze'ongerustheid laten blijken; hoenbsp;opgeruimder wij ons toonen, hoe beter. Dan moeten wijnbsp;Piet Corin hier vandaan zien te houden....

Anne-Marie. Daar zal i k wel voor zorgen; als ik hem ten minste nog bijtijds te spreken kan krijgen.

Chevrion. Verder .... — Masseur komt door de achterdeur. — Sstt!

Masseur. Zie zoo, jongelui, dat is afgedaan! — Neemt zijn hoed af. Kijk ! dat is mijn hoed niet!

Anne-Marie. Nu nog mooier! Je hebt den hoed van Piet Corin opgezet!

ge-

Masseur. Van Piet Corin? En waar is de man zelf dan gebleven ? Ik heb hem ook voor ons feestnbsp;noodigd.

Anne-Marie. ’t Speet hem erg, maar hij moest al over

-ocr page 69-

65

een uur vertrekken. Hij heeft nog wel de komplimenten aan je verzocht.

Masseur. Hoe kon hij weg zonder hoed?

Anne-Marie. Dat heb ik hem niet gevraagd, want toen wist ik nog niet, dat jij zijn hoed hadt. Maar je zegt daarnbsp;zoo wat: hij kon er eens naar laten vragen. Daarom zalnbsp;ik zijn hoed bij den portier brengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af, na aan

Jeanne en Chevrion een wenk te hebben gegeven.

Masseur. Je tante maakt het zich altijd even druk ! Kon Corin zelf niet hier komen, als hij nog denkt om zijn hoed,nbsp;dien hij zoo mal was te vergeten? Hoe kon ik zijn hoednbsp;anders opzetten ? Toch een goede kerel die Piet Corin ! Maarnbsp;de duivel mag weten wat hij hier in Parijs komt doen! —nbsp;Wel, bruigom, hoe voel jij je vandaag? — En jij, bruidje? —nbsp;Vat Jeanne's hand. Wat nu ? Heb je geschreid ? Je oogennbsp;zien zoo rood!

Chevrion. Kom, papa I ’t Is zoo’n wonder niet, dat een meisje wat zenuwachtig is op een dag als deze !

Jeanne. U heeft nog niets van al dat moois gezegd!

Masseur. Verduiveld! dat is zeker een aardigheidje van je vriend Valentijn ?

Jeanne. En hoe vindt u ons beiden?

Masseur. Precies voor malkaar geknipt.

Chevrion. Dank je, papa ! Maar Jeanne bedoelt onze konterfeitsels ?

Masseur. Hm! wat de bruid betreft, hij heeft niet aan ’t hof verkeerd, die Valentijn !

Jeanne. En toch heeft die goede jongen zijn best gedaan om mij daarmee het hof te maken !

Masseur. Je lijkt wel op een troon te zitten, bruigom! — Dreigt hem schertsend met den vinger. Pas op, aristokraat!

Chevrion lachende. U zal toch den bruigom niet willen aanklagen ?

5

-ocr page 70-

66

Masseur lachende. Waarom niet ? Men noemt mij nu eenmaal een aristokratenvraat!

Chevrion lachende. En als ik nu eens werkelijk een aristokraat was. . . wel te verstaan alleen van afkomst ?

Masseur ernstig. Laat ons daar niet mee gekscheren , vriend ! Op dat punt versta ik geen scherts. — Tabouret,nbsp;Lisette met haar breikous., en Valentijn komen. —- Ziedaarnbsp;reeds onze buren ! Welkom, welkom !

Lisette. Bruidje ! Mijn hartelijke gelukwensch ! — Kust Jeanne, die niet geheel haar tegenzin kan overwinnen. Iknbsp;had je weliswaar liever gezien als de bruid van mijnnbsp;jongen — wanneer ik het anders liet voorkomen, zou iknbsp;liegen — maar de vrijheid boven I — Bruigom ! — Grijbtnbsp;ChevriorCs hand. Hartelijk, hoor! — Ik moet je nog éénnbsp;kus geven , bruidjelief I

Chevrion. Sakkerloot, buurvrouw, je doet iemand de oogen tranen !

Tabouret. Wat overkomt je moeder toch, burger zoon ? Is zij niet recht fiksch ?

Anne-Marie komt terug.

Lisette. Beste vriend Masseur 1 Niet dat ik mijn Valentijn wil verdeklineeren, maar wat doet je dochter een goede partij, bizonder goed I

Masseur. Niet waar, buurvrouw ?

Jeanne tot Chevrion. Van morgen leek zij een tijgerin en nu is zij een lam! Misschien meende zij ’t zoonbsp;kwaad niet I

Chevrion. Zij zal van morgen wat heel driftig geweest zijn. — Voor zich. Ik zie haar liever als tijgerin.

Lisette tot Anne-Marie. Lieve vriendin! je zult op zoo’n dag de handen vol hebben. Als ik je ergens meenbsp;van dienst kan zijn, je hebt maar te spreken. Zij zeggennbsp;soms van Lisette, dat zij voor haar vijanden een helsche

-ocr page 71-

67

furie is — en daar is misschien wat van aan ¦—¦ maar voor haar vrienden.....

Anne-Marie droogjes. Dank je, buurvrouw. — Lisette terzijde nemende. Maar je kunt ons toch een dienst bewijzen. Weet je ook waar Corin gebleven is, die boer, dienbsp;ons kwam bezoeken? Hij is ook genoodigd, maar nergensnbsp;te ontdekken.

Lisette. Och, heb je hem ook gevraagd? Dat zal hij aardig vinden ! Jammer dat hij er geen gebruik van kannbsp;maken! Hij was straks eventjes bij mij , uit oude kennis,nbsp;weet je; maar hij stapte al heel gauw op , want hij zaniktenbsp;al over boodschappen, die hij doen moest. Misschien komtnbsp;hij toch nog, maar wat later! Ik help het je wenschen,nbsp;beste vriendin!

£en aantal Burgers en Burgeressen als gasten komen.

Masseur. Courbois I daar doe je goed aan, brave dik-kert I — Louise, lief kind, je doet de bruid bepaald pleizier met je komst! — Jeanne 1 Daar is Louise Courbois! —nbsp;En mijn dappere Poussin met zijn jong wijfje! Zoo’n alias!nbsp;Op zijn ouden dag nog met een jonge meid te trouwen! —nbsp;Jacquerot! Je moet vandaag je zelf overtreffen ! Jan Masseur heeft maar één kind en op het feest van zijn eenignbsp;ooilam moet het vroolijk toegaan I

Lisette. Als wij dan eens begonnen met de Carmagnole te dansen ?

Alle gasten. Ja , ja, de Carmagnole I

Masseur. Dans, eet, spring, zing, drink, doe wat je wilt, maar wees vroolijk! — Vooruit met de Carmagnole !

Onder het dansen der Carmagnole wordt door Anne-Marie de tafel toebereid. Of voorgang van Lisette, waarmee echternbsp;Anne-Marie en Jeanne niet instemmen, wordt onder den dansnbsp;gezongen, wijze: (ja ira:

-ocr page 72-

68

’t Zal wel gaan , wel gaan , wel gaaia !

De aristokraten aan lantarens,

Hangt ze maar boven, boven aan !

’t Zal wel gaan , wel gaan , wel gaan!

Masseur. Genoeg gesprongen ! Thans aan tafel, vrienden ! En straks met frissche krachten er weer op los!

Men zet zich in bonte rij aan tafel; Jeanne tusschen Che-vrion en Valentijn; Masseur met Lisette naast zich.

Valentijn. Ach, buurvrouw Jeanne !

Jeanne. Wat scheelt er aan, buurman Valentijn?

Valentijn. Ik vrees, dat ik niet veel zal kunnen eten, buurvrouw Jeanne!

Jeanne. Waarom niet, buurman Valentijn ?

Valentijn. Ik kan de oogen niet van u afhouden. U ziet er zoo buitenmodel lief uit, buurvrouw Jeanne !

Jeanne. Welnu, buurman Valentijn, verslind dan mij... met je oogen !

Masseur. Tast toe, vrienden! En den wijn niet gespaard!

Lisette. Bruigom! je gezondheid! Wel moge je dat grapje bekomen!

Chevrion. Burgeres! ik stel dien dronk op den rechten prijs !

Lisette. Een allerliefste jongen die schoonzoon van je!

Masseur. En zoo’n flink werkman! Hij zal het nog ver brengen ; laat hem maar loopen 1

Lisetite. Loopen, zeg je? Hij verdient te r ij d e n — met equipage! — Jeanne zal recht in haar nopjes zijn!

Masseur. Dat hoop ik van ganscher harte.

Valentijn tot Tabouret, die in diep gepeins zit. Vader! Je eet of drinkt niet !

Tabouret. Stil, burger zoon ! Zie je niet, dat ik versteend ben in een zoutpilaar ? Sints de komst van dien schapenkoopman heb ik nog geen onvertogen woord van

-ocr page 73-

69

je moeder gehoord ! Zij of ik, met een van ons beiden is het niet recht pluis!

Masseur. Vrienden! Gunt mij een oogenblik uwe aandacht!

’t Is zoo vreemd niet, dat een vader een paar woorden te zeggen heeft op den dag, waarop zijn eenig kind denbsp;bruid is geworden! Laat mij daarom een korte poos mijnnbsp;hart uitstorten I

Gij allen zijt, als ik mij niet bedrieg, geboren Parijzenaars. Wij , mijn gezin en ik, zijn dat niet. Wij komen uit denbsp;Provincie, uit het heerlijke Bourgondie met zijn vurigenbsp;wijnen en ook met zijn vurige harten. Men zegt wel eens,nbsp;dat ons, Bourgondiërs, de landwijn naar het hoofd is gestegen. ’t Kan zijn , want ons bloed raakt gauw in gisting...

Alle gasten. Leve de Provincie 1

Anne-Marie. Och, lieve deugd, menschen! als mijn broêr eenmaal zijn stokpaardje berijdt, dan hoef je hemnbsp;wezenlijk niet aan te moedigen !

Masseur. Maar ik dwaal af. Ik wilde u verhalen waarom ik naar Parijs ben gekomen en waarom deze dag zoo’n feestdag voor mij is; want het een staat in nauw verbandnbsp;met het ander....

Jeanne. Beste vader! Zou het-niet beter zijn....

Masseur. Een oogenblik, kindlief! ’t Is mij een behoefte om uit te spreken wat er in mijn hart omgaat....

Anne-Marie. Ik denk, dat het den vrienden weinig schelen kan, waarom ....

Lisette en eenige der gasten. Stilte ! Laat Jan Masseur vervolgen!

Masseur. Dank u, vrienden ! En jij, zuster, laat mij! —

’t Is nu vijf en een half jaar geleden, toen ik op een herfstdag in mijn smidse twee jongelieden te midden vannbsp;hun gesprek verraste. De eene was mijn dochter, de andernbsp;was een aristokraat....

-ocr page 74-

70

Jeanne. Alleen van afkomst, vader! En dat kon hij niet helpen!

Masseur. De ander was een edelman, de Markies van Méricourt. Hij smeekte Jeanne om wederliefde; ik haastnbsp;mij ter harer eer te zeggen, dat zij hem verontwaardigdnbsp;afwees....

Alle gasten. Leve de bruid!

Masseur. Maar nog een derde was tëgenwoordig. Het was een man, die een dubbele misdaad had bedreven : hijnbsp;had de bruid van mijn besten vriend verkracht en mijnnbsp;vriend daardoor tot zelfmoord gebracht. Die man was denbsp;vader van den Markies: het was de Hertog van Méricourt,nbsp;wellicht de grootste tiran, die ooit in Frankrijk heeft geleefd ...

Lisette en de gasten. Dood en verderf aan de tirannen !

Masseur. O! zijn beide slachtoffers zijn voldoende gewroken ! De aloude burcht der Méricourts is in vlammen opgegaan , in puinhoopen neergestort, en de trotsche Hertognbsp;heeft met zijn bloed de ruïnen van zijn kasteel geverfd..,

Jeanne. Vader I Vader !.,..

Chevrion. Nu, papa, je vertelt ons geen vroolijkehistorie ! — Fhiisterend tot Jeanne. Om Gods wil, houd je goed !

Masseur. Begrijpt gij thans waarom ik het oord verliet, waar mijn wieg eenmaal stond; de plek, waar mijn vaderennbsp;hadden geleefd en geleden om slechts rust en vrede te vinden in hun graf? Ik wilde mijn dochter behoeden voornbsp;het lot van de bruid mijns vriends. Ik wilde haar nietnbsp;verlaagd zien tot minnares van een Markies, om straks metnbsp;schande te worden weggejaagd; ik wilde haar eenmaal verheffen tot vrouw van een eerlijk werkman ....

Alle gasten. Leve Jan Masseur!

Corin ko7nt.

Masseur. Gij hebt de reden van mijn vertrek naar Parijs vernomen; gij kent thans de reden mijner blijdschap op

-ocr page 75-

71

heden. Den werkman Chevrion sta ik willig af wat ik den Markies van Méricourt ontrukte....

CoRiN. Sapristi! Ik begrijp er weer geen lor van....

Vele gasten. Sstt! Sstt!

Masseur. En daarom, vrienden, brengt met mij een heildronk aan dit jonge paar, aan de dochter van Jannbsp;Masseur en aan ...

Lisette. Haar bruidegom, den aristokraat en Markies van Méricourt!

Hevige opschudding.

Tabouret. Ha, burger zoon! nu herken ik je moeder weer!

Masseur. Hoe ? Wat ? — Jeanne ! Mijn kind ! — Tot Lisette. Dat is laaghartig gelogen ! Dat is een helsche streeknbsp;een duivel als jij waardig ! — Grijpt Corin aan. Corin,nbsp;hier ! jij kunt mij rechtvaardigen ! Ik heb den Markies ternauwernood gekend; als knaap verliet hij het ouderlijkenbsp;huis en sedert zag ik hem slechts eenmaal, op dien herfstavond in de smidse. Maar jij bleeft te Boulainvilliers; jijnbsp;moet hem beter kennen. Spreek! Wie is die man ?

Jeanne legt haar hand op den mond van Chevrion, die spreken wil.Ondertusschen verwijdert zich Lisette.

Corin. Sapristi, Jan! je hoeft mij zoo niet te knijpen! — Zij zouden je hier waarachtig nog wurgen ook !

Masseur. Spreek dan toch, of ik sta niet langer voor mij zelf in !

Corin. Nou, het geval is dan zoo. Ik zag dien jongen man voor een paar uur zoo terloops en toen kwam hij mijnbsp;al bekend voor. Maar om hem zoo dadelijk tehuis tenbsp;brengen....

Masseur. Is het de Markies, ja of neen?

Corin. Wel wis en zeker is hij het! Wie zou het anders zijn ? Zijn baard en knevels hielpen mij eerst van de wijs,nbsp;maar....

-ocr page 76-

mm


ie


72

Masseur. Bedrogen ! Bedrogen ! O, maar dat is onmogelijk ! Jij heult met Lisette, jij !

Chevrion. Corin spreekt waarheid. Ik ben George Méricourt.

Masseur. Ellendeling! Je wildet mijn dochter tot je slachtoffer maken door haar te trouwen onder een valschennbsp;naam I Een schijnhuwelijk dus I Een echtverbindtenis, dienbsp;duurde zoolang je minnares, je speelpop, je niet verveelde!nbsp;O die adel!

Chevrion. U krenkt mij in wat mij het heiligst is, in mijn eer en in mijn liefde! Maar ü vergeef ik dat. Hoornbsp;mij slechts aan ....

Masseur in een geweldigen lach uitharsiende. Ha, ha ! Markies. Je bent wel goed! Je schenkt mij vergiffenis!....

Chevrion. Hoor mij aan , zeg ik u ....

Masseur. Je hoor en? Je v e r t r e d e n zal ik, gelijk men het ongedierte vertreedt, dat men op zijn weg ontmoet....

Jeanne. Vader ! ik smeek u, hoor toch ....

Masseur stoot haar van zich. Je bent mijn kind niet meer ! Mij dus te bedriegen O, nog liever weer de oudenbsp;slaaf dan een speelbal in de hand van het eigen kind!

Jeanne stort bewusteloos neer en wordt door Chevrion opgevangen.

Corin. Je moet dien jongen man niet te hard vallen. Jan! Hij is heel anders dan zijn vader. Dat heeft hijnbsp;bij ons genoeg getoond! Die twee verschilden als dag ennbsp;nacht....

Masseur. Zwijg! Bemoei je niet met een andermans zaken.

Lisette 7net haar breikous komt terug.

Anne-Marie. Jan, wees bedaard! Alles zal je opgehel-derd worden! Er is geen sprake van bedrog! Zij zijn eigenlijk al man en vrouw....

ii


-ocr page 77-

73

Masseur. Ga weg van mij! Ik ben gevaarlijk te genaken. Ga weg, zeg ik ! Laat mij mijn handen vrijhouden van vrouwenbloed ! — O, ik raad thans alles ! Gij wistnbsp;er van en verzweegt het mij!

Lisette geeft een wenk, waarop een Sergeant met Nationale Garden komen.

IMasseur tot Lisette. Burgeres, ik dank u! Je wijst mij aan wat mijn plicht is, wat de Republiek het recht heeftnbsp;van Jan Masseur te verwachten. — Tot Chevrion, die zijnenbsp;zorgen aan Jeanne wijdt. Markies ! Je hebt gewaagd tennbsp;tweeden male op mijn pad te komen ! Je hebt de gevolgennbsp;je zelf te wijten! ¦— Sergeant! Jij was het immers, dienbsp;een huiszoeking kwam doen bij burger Chevrion?

Sergeant. Ja, burger.

George, Markies van Méricourt. Neem Jan, ben je razend? De man van je

Masseur. Welnu, luister dan goed toe! Ik, Jan Masseur, lid der Nationale Conventie en vriend van Robespierre, iknbsp;klaag dien man aan als hevig verdacht, als aristokraat ennbsp;zich noemendenbsp;hem gevangen !

Anne-Marie. eigen kind!

Masseur. Al van mijn been,

I

was het vleesch van mijn vleesch, been bloed van mijn bloed, ik zou het nietnbsp;sparen I De Romein Lucius Brutus liet zijn eigen zonennbsp;onthoofden, omdat zij verraad pleegden tegen de Republiek !

Lisette en de gasten. Leve Jan Masseur de Rechtvaardige !

CoRiN. Och, och ! was ik maar stilletjes te Boulainvilliers gebleven !

Onderivijl heeft de wacht Chevrion in haar midden genomen, die feanne, na haar gekust te hebben, aan Anne-Marie heeft toevertrouwd.

-ocr page 78-

Anne-Marie tot Chevrion. Alles is nog niet verloren ! Tante Anne-Marie is er ook nog !

Chevrion. Vaarwel 1 Wees opnieuw haar tweede moeder 1 Jeanne , uit haar bezwijming ontwakende. George!nbsp;George! — Valt opnieuw bewusteloos, thans in de armennbsp;van Anne-Marie.

Masseur tot de Nationale Garden. Voorwaarts marsch I Lisette. ’t Zal wel gaan, wel gaan, wel gaan!

De aristokraten aan lantarens,

Hangt ze maar boven, boven aan!

’t Zal wel gaan, wel gaan, wel gaan!

-ocr page 79-

VIERDE BEDRIJF.

JIobespierre.

Tooneel als in het vorige Bedrijf; de portretten zijn echter

Verdwenen, terwijl de versiering slordig is af gerukt en gedeeltelijk op den grond verspreid ligt.

Masseur, luisterend aan de deur van feanne's kamer.

Masseur, ’t Is alles stil.... Slechts nu en dan meen ik Anne-Marie of den Dokter te hooren, maar van haar verneem ik niets .... Zou zij daar nog even roerloos liggen alsnbsp;zij er heen werd gedragen ? Nog even bleek met dichtgeslotennbsp;oogen ? ... O Markies van Méricourt! waarom moest gij mijnbsp;ten tweeden male in den weg komen ? Dag des onheils, waaropnbsp;uw wellustige blik zich voor het eerst vestigde op het schuldeloos oog van mijn kind !... Hoor ik beweging ? ... Helaas!nbsp;Alles blijft stil!...

Had ik anders moeten, had ik anders kunnen handelen, ik. Jan Masseur de Rechtvaardige? Voorheen te Boulainvilliers, hoe zwol mij daar het hart van trots,nbsp;.als men mij met dien eerenaam begroette! En thans tenbsp;Parijs? Thans beklemt mij een nameloos wee!

-ocr page 80-

Mijn arme Jeanne ! ... Ik, ellendige, die u in mijn razernij van mij stiet, ja, die reeds een vloek op de lippen had 1 .. .nbsp;Robespierre ! Robespierre ! waartoe hebt ge mij gebracht ?nbsp;Geef mij mijn kind terug!

Anne-Marie en een Dokter komen uit Jeanne's kamer;

Masseur begeeft zich ter zijde.

Dokter. Zooals ik zeg, rust en nog eens rust! Daar hangt veel, zoo niet alles van af. En vooral geen niéuwe schokken!nbsp;Elke verdere ontroering zou hoogst gevaarlijk zijn.

Anne-Marie. En als zij wakker wordt, Dokter, zal ik haar dan een schepje rijst met een wijnsausje klaarmaken?nbsp;Dat is nog al een zacht kostje.

Dokter. Een vorkje vol, als zij er trek in heeft. Maar voorzichtig aan, kalmpjes! Ik kom in elk geval van avondnbsp;nog eens kijken. Als het niet beter mocht zijn, zullennbsp;wij een tweede aderlating probeeren; ik denk echter niet,nbsp;dat het daaraan toekomt. Overigens, zoodra zij haar slaapjenbsp;uitheeft, met de medicijnen doorgaan; de poeders, de pillen, het drankje en het stroopje vooral geregeld ingeven 1 —nbsp;Tot Masseur, die angstvallig geluisterd heeft en thans opnbsp;zijn toonen Jeanne's kamer binnensluipt. Heidaar, vriend!nbsp;Niet bij de patiënt! — Wie is die man ?

Anne-Marie. I^aat hem! ’t Is haar vader.

Dokter. Maar hij zal haar wakker maken en hoe minder beweging om haar heen, hoe beter.

, Anne-Marie. Geen nood, geloof mij.

Dokter. Maar....

Anne-Marié. Laat hem, zeg ik u. Het is zoo beter— voor vader en dochter beiden.

Dokter. Op uw verantwoording dan. Bovendien als het haar vader is ... . Zeker pas tehuis gekomen, omdat ik hemnbsp;niet eerder gezien heb? — Nu tot van avond!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

Anne-Marie luistert aan de deur van Jeanne's kamer. Ik

-ocr page 81-

77

hoor hem niet.... Wat zou er bij hem omgaan?... Hij dorst mij niet recht aanzien.... Jan, Jan! Moesten wijnbsp;daarom naar Parijs?... Als hij eens berouw, een beginnbsp;van berouw had ? En wat dan nog ? Gebeurd is gebeurd;nbsp;dat wascht al het water van de Seine niet af! . . . Maarnbsp;die arme George! En ons arm kind! Wat zal ik haar straksnbsp;antwoorden, als zij naar hem vraagt?

Als ik eens naar Robespierre ging en tot hem zei; „Burger Robespierre! Wat kan het jou eigenlijk schelen of zij een oudenbsp;vrouw naar de guillotine rijden of een jongen man? Je moetnbsp;er een zien bloeden; welnu, daar zal mijn bloed nog welnbsp;goed genoeg voor zijn!” — Als ik dat eens flink brutaalnbsp;zei, zoo op de manier van Lisette, met de handen in denbsp;zij; ik kon een breikous meenemen, om bij hem in denbsp;gratie te komen. Ik heb thans lang genoeg geleefd en dienbsp;beide kinderen zijn nog zoo jong !...

Och , lieve deugd , dat is heelemaal achterop! Robespierre wijst alle vrouwen zonder onderscheid af. Ik zou nietnbsp;eens bij hem worden toegelaten. Als er één iets op hemnbsp;vermag, dan is h ij het, hij die George heeft aangeklaagd,nbsp;Jeanne in het ongeluk gestort en mij voor hem doen beven!....nbsp;En toch, hij m o e t, hij zal er heen, zoo waarlijk als iknbsp;beloofd heb een moeder voor zijn kind te zijn ! Maar hoenbsp;hem zoover te krijgen ?

Valentijn komt met onder eiken arm een portret.

Valentijn. Buurvrouw....

Anne-Marie. Wat moet jij ?

Valentijn. Ik.... ik heb hier de portretten van buurvrouw Jeanne en van den Mar.... ik zal maar blijven zeggen van buurman Chevrion, als u er niets tegen heeft?

Anne-Marie. En wat moeten die portretten?

Valentijn. Ik ... ik kan niet zeggen, dat ik er bizon-der gelukkig mee ben, buurvrouw Anne-Marie.

-ocr page 82-

Anne-Marie. Wat scheelt mij dat! Hak ze voor mijn part tot brandhout!

ValentijN. Och, buurvrouw Anne-Marie, dat zou altijd nog kunnen, niet waar ? — Ik .... ik had zoo gedacht,. .

Anne-Marie. Zeg dan wat je gedacht hebt! Mijn tijd is te kostbaar om lang naar je geleuter te luisteren.

Valentijn. Nu dan , ik dacht.... ik meende .... ik wou... Ik kan het er eigenlijk niet goed uitkrijgen, buurvrouw Anne-Marie. — Op zijn keel wijzende, ’t Zit mijnbsp;hier.... Maar als er eens iets heel.... heel verschrikkelijks gebeuren mocht, en als buurvrouw Jeanne zich datnbsp;dan erg.... heel erg aantrok, maar toch later.... veelnbsp;later weer heelemaal bijkwam — dan.... dan zou zij misschien graag, al was het niet voor haar pleizier, een portret van hem hebben, en.... en als u dat dan zoolangnbsp;stilletjes voor haar wou bewaren ....

Anne-Marie. Zeg eens , jongenlief, kom je ook in troebel water visschen? Neem je soms je kans waar, nu de andernbsp;van den vloer is ?

Valentijn. Ik begrijp u niet al te best, buurvrouw Anne-Marie. Maar als u meent, dat ik blij ben om hetnbsp;ongeluk, dat buurman Chevrion heeft getroffen.... ziet u,nbsp;ik.... ik kan wel schreien , omdat buurvrouw Jeanne nunbsp;ook zoo ongelukkig zal zijn ... . Barst in snikken uit.

Anne-Marie legt bewogen hem haar hand op den schouder. Vergeef het een oude vrouw, die zich diep rampzalig gevoelt .... Geef mij die portretten ! Ik zal ze zelf opbergen. —nbsp;Bergt ze in een kabinetsla. Zie zoo.... Je bent een bravenbsp;jongen ! Het spijt mij, dat ik je ook maar één oogenbliknbsp;verdacht heb.

Valentijn. Och, dat heeft niets te beduiden, buurvrouw Anne-Marie, wezenlijk niet. Maar als u mij eens wou zeggen, hoe het met buurvrouw Jeanne is... ?

-ocr page 83-

79

en de Dokter zei, dat dit

Anne-Marie. Zij slaapt nu haar heel goed zou doen.

Valentijn. En heeft de Dokter haar sekuur onderzocht ? Ik heb hem nog zoo gezegd, dat haar van morgen misschien de terpentijn ....

Anne-Marie. Heb j ij den Dokter gehaald ?

Vali MTijN. Ja, buurvrouw Anne-Marie. Hoe zoo?

Anne-Marie. En ik, die je zulke slechte bedoelingen toeschreef! Hoor eens, beste jongen, ik heb nu geen tijd,nbsp;want ik heb om ernstiger dingen te denken : het leven vannbsp;een mensch staat op het spel. Maar onthoud, dat 'je aannbsp;buurvrouw Anne-Marie altijd een trouwe vriendin zult hebben ! Ga nu !

quot;Valentijn. Mag ik dan van tijd tot tijd eens hooren, hoe het met buurvrouw Jeanne gaat?

Anne-Marie. Zeker mag je. Maar nu moet je mij niet langer ophouden!

“Valentijn. Geen minuut langer, buurvrouw Anne-Marie. Als hij zich door de achterdeur wil verwijderen, wordt dezenbsp;opengerukt door Lisette.

Lisette met haar breikous. Wat doe jij hier? Marsch naar huis I — Valentijn af. — Is burger Masseur tenbsp;spreken ?

Anne-Marie. Neen.

Lisette. Waarom niet?

Anne-Marie. Ik geef geen reden.

Lisette. Is hij niet in huis ?

Anne-Marie. Misschien wel, misschien niet.

Lisette. Neem je in acht!

Anne-Marie. Waarvoor ?

Lisette. Voor mij.

Anne-Marie schouderophalend. Wat zou j ij mij kunnen doen ?

-ocr page 84-

8o

Lisette. Wat ik den vrijer van je nicht gedaan heb.

Anne-Marie. Anders niet ?

Lisette. Anders niet ? — Krijgt buurman Chevrion van avond ook bezoek van zijn liefje? Je weet toch, dat hijnbsp;tegenwoordig in de Abdij logeert? En morgen gaat denkelijk de bruiloft aan, niet met het blondje, dat hij hiernbsp;had, maar met de rooie freule, met de smachtendenbsp;bruid Guillotine! Ha, ha, ha! Je komt toch zeker ooknbsp;op de partij? Ik zal een goede plaats voor je bewaren,nbsp;dicht bij den priester Samson, die het huwelijk zal inzegenen ! — Maar ik dien eerst wel Mevrouw de Markiezinnbsp;uit te noodigen!

Anne-Marie plaatst zich voor Jeanne's kamerdeur. Hier kom je niet door.

Lisette. Op zij !

Anne-Marie. Nooit.

Lisette. Op zij, zeg ik!

Anne-Marie. Geen duimbreed.

Lisette haalt een mes te voorschijn. Zie je dit?

Anne-Marie. ’t Is tuig, dat je past!

Lisette. Voor ’t laatst, op zij, of ik stoot je dit mes in de ribben !

Anne-Marie. Mensch, breng mij niet tot razernij ! Zie mij eens goed aan ! ... Ik ben niet jong meer, ik heb mijnnbsp;beste dagen gehad; maar ik ben nog niet versleten. Iknbsp;ben op het land geboren en getogen; daar heb ik doornbsp;werken en zwoegen van den vroegen ochtend tot den latennbsp;avond mijn spieren gestaald. En ik voel het, ik heb nognbsp;de kracht in mij van tien zulke wijven als jij ! Daarom innbsp;je eigen belang, breng mij niet tot het uiterste ! Ik zounbsp;dat staal in je handen verbreken, alsof het een strootje was.nbsp;Ga heen en kom mij nooit weer onder de oogen, of, zoonbsp;waarachtig als God, ik sta niet langer voor je in!

-ocr page 85-

8i

Lisette bergt haar mes. Zeg mij dan of ik je broêr kan spreken ?

Anne-Marie. Wat moet je van hem ?

Lisette. Ik niets, maar de Republiek. Hij heeft den bruigom van zijn dochter doen oppakken; dat was nietnbsp;meer dan zijn plicht. Thans moet hij het goede werk voltooien : hij moet zelf zijn dochter aangeven.

Anne-Marie. Monster! ik sidder voor je, niet voor je lichaam, maar voor je ziel!

Lisette fluitende. Fftt, lïtt, fftt I Geen flauwe kletspraatjes! Als Jan Masseur de Rechtvaardige wil blijven, mag hij de minnares van den aristokraat Méricourt nietnbsp;ontzien!

Anne-Marie. Laffe, ellendige lasteraarster! Is het je niet genoeg ons kind in het ongeluk te hebben gestort? Moetnbsp;je haar ook nog met slijk werpen ? O , jouw uur zal ook eenmaal slaan! En dan, neem dan den vloek met je in ’tgrafnbsp;van een schuldeloos schepsel, dat jou nooit eenig kwaadnbsp;heeft gedaan; van een oude vrouw, wie je het liefste hebtnbsp;ontscheurd, wat zij had: het geluk van haar aangenomennbsp;kind; van een vader, die, door jou opgezweept tot dollenbsp;razernij, het heiligste, wat hier op aarde is, met voetennbsp;heeft getreden!

Lisette. Hou je zedepreeken maar voor je! Wel ja, hang nu eens de schijnheilige uit! Heb ik zelf je niet in onsnbsp;aller bijzijn tot je broêr hooren zeggen, dat Méricourt ennbsp;jouw Jeanne eigenlijk al man en vrouw waren?

Anne-Marie. Alleen een diep verdorven hart als het jouwe kan daar zulke schandelijke gevolgtrekkingen uit afleiden! —nbsp;Mensch! ga heen! Laat ik mij niet aan je bezondigen!

Masseur komt uit Jeanne's kamer en tegelijk Tabouret door de achterdeur.

Masseur met een gebiedend gebaar tot Lisette. Vertrek!

6

-ocr page 86-

82

Tabot^t, die op den achtergrond Mij ft. Wat voor spektakel zou zij nou weer uitgehaald hebben?

Lisette. Burger Masseur! Je hebt je verdienstelijk gemaakt voor de Republiek, maar....

Masseur. Vertrek of ik verscheur je !

Tabouret. Hè, hè I dat is er dan toch één, die haar aandurft I

Lisette dreigend af, terwijl zij Tahouret voor zich uit stompt.

Masseur. Wat wou zij ?

Anne-Marie. Heb je niets van ons gesprek gehoord?

Masseur. Gehoord wel, maar niet verstaan. Ik was bang —

Anne-Marie. Bang? Waarvoor?

Masseur. Dat.... z ij wakker zou worden.

Anne-Marie. Zoo. Heel gehoorig is het anders in haar kamer niet, ten minste als de deur goed gesloten is .... Jan !

Masseur. Nu ?

Anne-Marie. AVaarom ontwijk je telkens mijn blik?

Masseur. Ik ontwijk je blik niet.

Anne-Marie. Dat doe je wèl. —• Je bent mij een groot raadsel, Jan. Uit bezorgdheid voor Jeanne kom je hier,nbsp;en een paar uur geleden heb je haar weggestooten, ben jenbsp;haar beul, haar moordenaar geweest!

Masseur. Anne-Marie!

Anne-Marie. Dat zij nog leeft, is jouw schuld niet, Jan!

Masseur. Zwijg! Geen woord meer daarover! Ik vroeg je wat Lisette hier deed, en je hebt mij nog niet geantwoord.

Anne-Marie. Lisette wou — Voor zich. Wat een zonderlinge gedachte komt daar bij mij op!

Masseur. Welnu ?

Anne-Marie. Och, je weet, dat wij elkander nooit recht mochten lijden. Zij kwam hier een beetje ruzie met mijnbsp;zoeken; nu, dat is haar gelukt.


-ocr page 87-

83

Masseur. Was dat alles?

Anne-Marie. Wat zou zij anders bij mij doen?

Masseur. Heeft zij nergens op gezinspeeld?

Anne-Marie. Waar moest zij op zinspelen?

Masseur. Weet ik het? — Maakt zich gereed om weer naar Jeanne's kamer te gaan.

Anne-Marie. ’t Is alles gewaagd om alles te winnen! In Gods naam I — Jan! Nog een oogenblik asjeblief!

Masseur. Wat nu weer?

Anne-Marie. Ik was daareven misschien wat hard tegen je; maar ik ben zoo aan ons kind gehecht, ik heb haar zoonbsp;zien lijden, toen je.....

Masseur. Voor den duivel! Sla dat over, zeg ik!

Anne-Marie. Goed dan. — Vijftig jaar, Jan, hebben wij van kindsbeen af met elkander omgegaan, elkander verdragen , lief en leed met elkander gedeeld. Vijftig jaar langnbsp;zijn wij broêr en zuster voor elkander geweest, niet slechtsnbsp;in naam, maar metterdaad, in weerwil van al onze kleinenbsp;kibbelarijen. Vijftig jaar ben ik trotsch op je geweest, Jan,nbsp;misschien al te trotsch. En zou ik nu na die vijftig jaarnbsp;laag op je moeten neerzien, je moeten verachten, ja metnbsp;afgrijzen je den rug keeren? Dat wil er niet recht bij mijnbsp;in. Jan. Iets zegt mij, dat ik je gedrag verkeerd beoordeel,nbsp;dat je een geheimen, maar een degelijken grond hebt voornbsp;je haat tegen den Markies van Méricourt.....

Masseur. Je vergist je! Ik haat dien man niet, althans niet persoonlijk. Alleen in zoover hij Jeanne.....

Anne-Marie. Hoe nu? Je haat hem niet? Ach, Jan, nu wordt het mij nog veel raadselachtiger!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Masseur. Zoo zijn de vrouwen. — Besef je dan niet, dat ik geenszins uit persoonlijke redenen, maar alleen uitnbsp;beginsel zoo gehandeld heb?

Anne-Marie. Och, Jan, je weet wel, dat wij, vrouwen,

-ocr page 88-

84

van beginselen zoo geen verstand hebben. Dat laten wij liefst aan jelui, mannen , over; w ij hebben daar nu eenmaalnbsp;het rechte gevoel niet voor. Maar als —

Masseur. Als ?

Anne-Marie. Als je ’t mij voor deze eene keer eens goed woudt uitleggen, misschien dat ik er dan achter kwam.nbsp;En, Jan, ik zou zoo graag weer trotsch op je willen zijnnbsp;als vroeger !

Masseur. Luister. Op zeker eiland woonde een gezin, dat uit vader, moeder en drie zonen bestond. Samen bebouwden zij den grond, die hun gemeenschappelijk eigendom was en hun overvloedig opbracht. Zoo leefden zij rechtnbsp;gelukkig, tot de vader stierf en spoedig daarop ook de moeder. Een tijd lang leefden hunne drie zonen in de bestenbsp;verstandhouding, maar langzamerhand begonnen de beidenbsp;oudsten steeds meer saam te spannen tegen hun jongstennbsp;broeder. Zij ontnamen hem eerst zijn huisraad, toen zijnnbsp;gereedschappen, daarna zijn land, eindelijk zijn voorraadnbsp;veldvruchten. Daarop zeiden zij, dat hij voortaan voor hennbsp;moest werken; dan zouden zij van hun kant steeds ruimschoots in zijn onderhoud voorzien, zoodat hij nooit bezorgdnbsp;hoefde te zijn, als de oogst eens slecht uitviel. Wat zounbsp;de jongste broeder doen ? Hij moest zich als de zwakste datnbsp;alles laten welgevallen; kortom, hij werd de slaaf van zijnnbsp;broeders, die tegen hun belofte hem nauwelijks genoeg gavennbsp;om zijn armzalig bestaan te rekken.....

Anne-Marie. Dat was onrechtvaardig, dat was slecht!

Masseur. Dat was Frankrijks toestand vóór de revolutie. De beide oudste broeders, de adel en de geestelijkheid,nbsp;spanden sedert onheuglijke tijden samen tegen den jongstennbsp;broeder, het volk. Dien jongsten broeder vrij te maken,nbsp;ziedaar het doel der omwenteling. Dat doel is bijna bereikt,nbsp;bijna, want nog steeds zijn er, die den vroegerenstaat van


-ocr page 89-

8S

zaken terugwenschen en daarvoor op allerlei wijze kuipen. Die aristokraten, gelijk men ze noemt, te vernietigen of althans onschadelijk te maken, is de plicht van ieder, die hetnbsp;wel meent met de Republiek.

Anne-Marie. Nu begin ik er licht in te zien. Je hebt dus Méricourfniet uit persoonlijken haat aangeklaagd, maarnbsp;omdat hij ....

Masseur. Een aristokraat was. Ik heb gehandeld, gelijk mijn plicht als burger der Republiek, als vertegenwoordigernbsp;van het volk mij voorschreef. Ik heb het voorbeeld gevolgdnbsp;dier oude fiere Romeinen, die het vaderland stelden bovennbsp;alles, boven huis en hof, boven vriend en bloedverwant!....

Anne-Marie. Hoe edel, hoe verheven, als men het eerst maar goed begrijpt!

Masseur. Verheven, ja, in waarheid! Is er iets ver-heveners dan eigen goed en bloed te wijden aan het heil van het dierbaar vaderland? Al krimpt u de ziel ineennbsp;van vlijmend leed, het is goddelijk te mogen, te kunnennbsp;zeggen: „Ziehier vleesch van mijn vleesch en bloed vannbsp;mijn bloed , dat ik ten offer breng op het altaar des vaderlands !....”

Anne-Marie. ^ O Jan, hoe groot sta je daar voor mij!

Masseur. Met bevende lippen te kunnen stamelen: „Mijn vaderland! ik heb u het liefste gegeven, wat ik had! Iknbsp;heb, onmeedoogend voor mij zelf, het eigen hart tot bloedensnbsp;toe vaneengereten! Maar ik heb niet geaarzeld, geen seconde !nbsp;Ik heb slechts aan u gedacht! Ik heb gedaan , wat ik kon;nbsp;ik heb gedaan, wat ik moest!....”

Anne-Marie. Te hebben gedaan, wat men kon, wat men moest! O onuitsprekelijk zoete gedachte!

Masseur. „En nu! Verwoest is mijn levensgeluk, verduisterd mijn levenspad, omdat ik blijmoedig mij zelf getroffen heb in wat mij het dierbaarst was! Maar dit weet

-ocr page 90-

86

ik: de Roem is onsterfelijk en mijn daad zal anderen ter navolging eeuwig voortleven onder het verste nageslacht!...

Anne-Marie. Groote , onovertroffen vaderlander ! Je hebt een ander mensch van mij gemaakt door uw bezielend woord !nbsp;Broeder, burger! ik dank u. — Maakt zich gereed om uitnbsp;te gaan.

Masseur. Waar ga je heen?

Anne-Marie. Vraag mij niets. Ik weet thans wat mij te doen staat.

Masseur. Zeg het mij!

Anne-Marie. Waartoe ? Ook ik wil toonen , dat ik tot iets groots ben geroepen, dat de bezieling, door jouw woordnbsp;in mij gewekt, ook mij tot edele daden drijft!

Masseur. Maar waarheen dan toch ? nbsp;nbsp;nbsp;'~X

Anne-Marie. Je verlangt het te weten ? — Naar de sectie van de voorstad Antoine.

Masseur. Hoe ? ,...

Anne-Marie. Het dankbaar vaderland zal niet slechts gewagen van Jan Masseur den Rechtvaardige; het zal ernbsp;in één adem zijn zuster bij vermelden!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Masseur. Maar wat ben je dan toch van zins?

Anne-Marie. J ij hebt George Méricourt aangeklaagd; terecht, want je deedt slechts je plicht. Ook ik ganbsp;mijn plicht volbrengen; ik klaag nog heden Jeanne Masseur aan.

Masseur. Mijn kind ! Zuster, dat is je immers geen ernst ? O, ik besef het maar al te wel: Jeanne’s smart heeft jounbsp;te zeer geschokt!

Anne-Marie. Neen, burger. Maar het gevoel moet thans wijken voor de rede, het hart voor het hoofd! Geen vijandnbsp;der Republiek blijve gespaard! Frankrijk moet niet bijna,nbsp;het moet geheel vrij zijn! De aristokraat Méricourt rijdenbsp;naar de guillotine, maar.... aan de zijde zijner vrouw!

-ocr page 91-

87

Masseur. Zijner vrouw ! Ongelukkige ! zij was zijn vrouw nog niet! Ik heb bijtijds ....

Anne-Marie. Je bedriegt je. Hij was reeds vier maand geleden met haar getrouwd.

Masseur. Getrouwd ! Getrouwd ! — O , maar onder een valschen naam ! Onder den naam van Chevrion!....

Anne-Marie. Je bedriegt je wederom. Hij heeft haar getrouwd als George Méricourt. Ik zelf was getuige bij hunnbsp;huwelijk.

Masseur. Dan werd het voltrokken door een onwettig priester! Dat huwelijk is dus van nul en geener waarde!

Anne-Marie. Je bedriegt je nogmaals. Het werd ingezegend. door een priester, die den eed op de constitutie had afgelegd. — Welaan, burger Jan Masseur de Rechtvaardige,nbsp;zal de wettige vrouw van een aristokraat ongestraft blijven?nbsp;Dat nooit I Men moet vernietigen of onschadelijknbsp;maken!

Masseur. De wettige vrouw! O, als ik dat geweten had!.... Maar jij, zuster, jij zult haar toch niet in het verderf storten, haar, je kind, dat je van haar wiegje af hebtnbsp;gekoesterd; dat je zooveel jaren hebt bewaakt met angstvallige zorg; dat je hebt bemind, zooals alleen een moedernbsp;beminnen kan!

Anne-Marie. „Al was het vleesch van mijn vleesch, been van mijn been, bloed van mijnnbsp;bloed, ik zou het niet sparen! De Romeinnbsp;Lucius Brutus liet zijn eigen zonen onthoofden, omdat zij verraad pleegden tegen denbsp;Republiek!”

Masseur. Dat juist vreesde ik van Lisette; maar van jou!.... Maar je schertst immers, niet waar? Zeg toch, datnbsp;het maar scherts is, dat je met mij speelt, wreedaardig met mijnbsp;speelt! Spreek dan toch! Folter mij niet langer door je zwijgen!


-ocr page 92-

88

Anne-Marie. Wie het wel meent met de Republiek, schertst niet, waar het zulk een roemrijke zaak betreft.nbsp;Morgen draagt mij het volk in triomf door de straten vannbsp;Parijs! Morgen kun je trotsch zijn op je zuster, gelijknbsp;je zuster jaren lang trotsch was op jou!

Masseur. Dat is de taal der razernij! Je bent krankzinnig! Of----bij jou vergeleken is Lisette een Heilige!

Anne-Marie. Nooit gaf ik meer gehoor aan de rede. Anders handelen ware misdaad, ware verraad tegen de Republiek ! Een vuurgloed van goddelijke bezieling verteert mij!nbsp;Hoe zal mijn hart opspringen van vreugde, als ik morgen opnbsp;het altaar des vaderlands het liefste offer wat ik bezit; alsnbsp;ik de bijl der guillotine, dat heilige werktuig der vaderlandsliefde , zie neervallen op het hoofd van ons kind! —nbsp;Vaarwel!

Masseur stort zich voor haar op de knieën. Genade!

Anne-Marie. Eindelijk! — Richt hem op en valt hem dan schreiende om den hals. — Jan, Jan ! Dan heeft je dienbsp;akelige lucht van Parijs toch nog niet heelemaal bedorven! —nbsp;Masseur weent evenzeer. Pauze.

Masseur. Het was dus alles maar spel, een ijselijk spel?

Anne-Marie. Jan! ’t is nu vierentwintig jaar geleden, dat je vrouw op haar sterfbed lag en mij tot zich riep —nbsp;’t waren haar laatste woorden: „Ann e-Marie! Weesnbsp;een moeder voor mijn kind!” — Ik heb dat jenbsp;stervende vrouw beloofd. Ik heb daarna meermalen aanzoek gehad om mijn hand; maar ik heb elk aanzoek afgeslagen. Want om waarlijk een moeder voor je kind tenbsp;kunnen wezen, heb ik nooit zelf moeder willen zijn.

Masseur. En mijn Jeanne heeft nooit haar moeder gemist! O zuster, nooit kan ik je vergelden al wat je aan mijn kind hebt gedaan!....

-ocr page 93-

89

Anne-Marie. Ik volbracht slechts mijn belofte. Al die jaren, Jan, heb ik mij daar nooit op beroemd, en er opnbsp;roemen doe ik nog niet. Maar begrijp je waarom ik hetnbsp;thans heb opgehaald?

Masseur. Ik begrijp het. Je hebt mij willen leeren, dat er nog iets heiligers is ....

Anne-Marie. Dan wat jelui, mannen , dikwijls beginselen noemt en inderdaad niets anders is dan zelfzucht tot in haarnbsp;uiterste gevolgen doorgetrokken.

MASSExm. Ik beken het. Ik verklaar mij overwonnen.... overwonnen door de zelfverloochening der vrouw!

Anne-Marie. Begrijp je ook wat je thans te doen staat, Jan?

Masseur. Ja, zuster. Ik zal het kwaad herstellen door mijne noodlottige zelfverblinding teiveeggebracht. Ik zal vannbsp;Robespierre de invrijheidstelling eischen van den man mijnernbsp;dochter. Of —

Anne-Marie. Welnu ?

Masseur. Wat je straks zei van een huwelijk, was dat....

Anne-Marie. De volle waarheid. Voor ruim twee jaar, toen het kasteel van zijn vader verwoest was, ging de jongenbsp;Méricourt arm, maar vol moed naar Parijs; hij wou ernbsp;werk zoeken, want hij had vroeger uit liefhebberij een ambacht geleerd, 1) ’t geen hem thans goed te pas kwam. Hijnbsp;en Jeanne waren het dadelijk eens; hoe die twee malkaarnbsp;zoo gauw vonden, is mij nog een raadsel. Toen hij innbsp;’t begin hier schuins tegenover woonde, bezocht hij onsnbsp;geregeld in zijn vrije uren, als jij naar de Conventienbsp;of naar de Jakobijnen was. Op mijn raad echter hieldennbsp;wij alles voor je geheim, want —

1

Méricourt hafl daarin Rousseau’s raad aan jonge edellieden opgevolgd.

-ocr page 94-

90

Masseur. Spreek gerust!

Anne-Marie. Nu dan: wij waren bang voor je opvliegendheid. ^^at liep alles goed tot vóór een maand of vier. Toen wilden en zouden zij met alle geweld trouwen, in hetnbsp;geheim natuurlijk. De rest is je bekend. Maar ik moetnbsp;er nog bijvoegen, dat George van den beginne af opennbsp;kaart met je wou spelen; dat dit niet gebeurd is, komtnbsp;alleen, omdat ik het heb tegengehouden.

Masseur. En ik die hem zoo miskend heb! Maar ik zal hem redden, zoo waarlijk ik Jan Masseur de Rechtvaardigenbsp;heet I

Anne-Marie. Stil! ik hoor gerucht. — Jeanne komt, de7t arm met een doek ontwikkeld. — Foei, lie^e, hoe gewaagd!

Masseur met gebogen hoofd. Jeanne! ik heb zwaar tegen

je misdaan; heb deernis met je ouden vader!

Jeanne. U mijn vader? — Burger Masseur! waar heb je mijn George gebracht?

Masseur. Vergiffenis!

Jeanne. Vergiffenis? Misschien. Geef mij eerst mijn man terug, meer dan mijn man —

Anne-Marie. Hoe ?

Jeanne. Den vader van mijn kind.

Masseur. Driewerf verwenscht de dag, waarop ik uw bodem betrad , gevloekt Parijs!

Anne-Marie. Heb medelijden met je vader, kind! Hij heeft bitter berouw.

Jeanne. Hij geve mij eerst mijn George terug!

Masseur. Ik ga Robespierre op mijn knieën smeeken om de vrijheid van uw man!

Jeanne koel. ’t Is goed.

Masseur. Heb je mij niets anders te zeggen ?

Jeanne. Neen.

Masseur. Helaas ! — Wil zich verwijderen.

-ocr page 95-

Anne-Marie. Blijf, broeder! Er zou vloek in plaats van zegen op je onderneming rusten! — Kind, verzoen jenbsp;eerst met je vader; zonder dat gebeurt er niets I

Jeanne. Hij heeft mij van zich gestooten; hij heeft gezegd , dat ik zijn kind niet meer was!

Masseur. Erbarming I

Jeanne. U kende geen erbarming met hem, die niets misdaan had I U kende geen erbarming met mij!

Anne-Marie. Wij mogen geen kwaad met kwaad vergelden. En dan: als jij niet goed bent voor je vader, hoe wil je dan, dat je kind eens goed zal zijn voor jou?

Jeanne. Dat kind zal nooit verstooten worden I

Anne-Marie, Bedenk, dat je vader niet minder lijdt dan jij !

Jeanne schamper. Waarom zegt u niet: meer? Heeft hij het liefste van zijn zijde zien sleuren door vriendenhand ?nbsp;Heeft hij met één slag zijn levensgeluk zien vallen onder denbsp;moordbijl der guillotine ? Gevoelt hij wat het zeggen wilnbsp;straks op den smartkreet van het pasgeboren wicht te moetennbsp;antwoorden: „Een moeder heb je, maar tot hoelang ? Jenbsp;vader stierf op het schavot ?” — Heeft hij dat gezien , heeftnbsp;hij dat gevoeld?

Masseur. Neen, maar ik heb mijn kind gezien, mijn afgod, voor wie ik duizendmaal mijn leven wil geven — iknbsp;heb mijn kind gezien koud als ijs, en ik heb mijn kind mijnbsp;hoorei! vloeken , en , het wreedst van alles , ik heb gevoeld,nbsp;dat dit rechtvaardig was!

Jeanne schreiend hem om den hals vallend. Vader ! Ach, waarom was u zoo hard tegen uw kind ?

Masseur. Mijn Jeanne! Mijn kind! Ik heb mijn kind weer ! — Kiisi haar herhaaldelijk. Zuster ! Jij moogt hiernbsp;niet ontbreken ! — Grijpt de hand van Anne-Marie, dienbsp;zich de tranen afwischt. Zoo. Nu gevoel ik mij weer

-ocr page 96-

92

sterk. Nu weet ik, dat ik slagen zal! Thans naar Robespierre !

Jeanne. En, niet waar, vader, als hij gered is, verlaten wij dit afschuwelijk Parijs?

Masseur. Dat beloof ik je, lie^e. Wees gerust! Alles zal terecht komen! En dan gaan wij weer naar het stillenbsp;Boulainvilliers, waar wij zoo gelukkig waren, ja, als hetnbsp;moet, nog verder; wij zullen Frankrijk den rug keeren ,nbsp;als het noodig is om hem. Maar droog nu je tranen! Totnbsp;straks ! Ik kom spoedig terug.... met George !

Anne-Marie. Dat geve God!

Jeanne. O, thans ben ik er zeker van!

Masseur, zich bij de deur omkeerende. Zul je wat rust nemen, kind, terwijl ik weg ben?

Jeanne. Och, vader! bekommer u toch niet om mij!

Anne-Marie. En ben ik er dan niet meer?

Masseur. Alsof ik dat één oogenblik vergeten kon ! — Als hij zich wil verwijderen, gaat de achterdeur open doornbsp;de komst van Robespierre. — Ha, vriend Robespierre!nbsp;Kom jij tot mij ? Dat is ter goeder ure! — Geeft aan denbsp;vrouwen een wenk. Laat ons alleen. — Anne-Marie ennbsp;Jeanne links af; tot Robespierre, die van de beide vrouwennbsp;niet de minste notitie genomen heeft. Ik wilde juist jounbsp;opzoeken.

Robespierre , 35 jaar , klein en schraal van gestalte, ta^nelijk fatterig gekleed, met een bril; van tijd tot tijdnbsp;bij scherpe accentuatie met iets snijdends in zijn stem;nbsp;overigens dit geheele tooneel door schijnbaar even kalm ennbsp;bedaard. Het Comité tot Openbaar Welzijn heeft je hedennbsp;op mijn voorstel tot een zijner leden benoemd.

Masseur buigt.

Robespierre. Het Comité heeft besloten alle goede krachten aan zich te trekken, sints zijn Voorzitter niet veilig

-ocr page 97-

93

meer is voor de aanslagen van de vijanden der Republiek.

Masseur. Een aanslag op jou?

Robespierre. Nauwelijks eenige uren geleden bij mij aan huis.

Masseur. En wie waren de vermetelen, die den leeuw dorsten aantasten in zijn eigen hol?

Robespierre. Een kind, een jong meisje , de dochter van een papierhandelaar.

Masseur. Wederom een vrouw! Wees gewaarschuwd, vriend! Je hebt de vrouw miskend en zij wreekt zich!

Robespierre. Ba ! de vrouw !

Masseur. Denk aan Marat! Die jou aanrandde, was zeker ook zoo’n forsche gestalte als Charlotte Corday?

Robespierre. Integendeel. Zij is uitermate tenger.

Masseur. Haar naam ?

Robespierre. Cécile Rénault.

Masseur. En je bent niet gewond?

Robespierre. Mijn lijfwacht greep haar , alvorens zij haar plan ten uitvoer kon brengen. Zij bevindt ?ich reeds metnbsp;haar vader en haar gansche maagschap in hechtenis. Morgen of overmorgen zend ik ze allen naar de guillotine.

Masseur. Waarom haar vader, waarom haar heele familie doen boeten voor de misdaad dier eene?

Robespierre. Om het gansche komplot op het spoor te komen en uit te roeien. Frankrijk zal vrij zijn, al moetennbsp;de stroomen bloeds zwellen tot oceanen! — Haalt een paliernbsp;uit zijn borstzak. Ziehier een nieuwe lijst van verdachten.

Masseur. Bloed en altijd weder bloed ! O Robespierre ! Je revolutie gelijkt Bengalens tijger, die te moordlustigernbsp;wordt, naarmate hij meer bloed heeft geproefd!

Robespierre he7n scherp aanglurende. M ij n Revolutie ?

Masseur de lijst doorziende. Nogmaals twintig leden der Conventie!

-ocr page 98-

94

Robespierre. Negentien.

Masseur. Het zij zoo! Wat wil je van mij ?

Robespierre. Je zult die lijst morgen in de vergadering ter goedkeuring voordragen.

Masseur. Ik zal het doen. Is dat alles?

Robespierre. Ja.

Masseur. Dan is de beurt aan mij.

Robespierre hem scherp aanghirende. Zoo ?

Masseur, na zich overtuigd te hebben, dat Jeanne's kamerdeur goed gesloten is. Burger Robespierre ! Ik stond steeds in de voorste gelederen der revolutie; ik behoor tot hen,nbsp;die de Bastille hebben bestormd....

Robespierre kucht. Met de gansche bevolking der voorsteden Antoine en Marceau.

Masseur. Ik stemde uit volle overtuiging voor de onmiddellijke terdoodbrenging van Bodewijk Capet....

Robespierre. Met vierhonderd anderen.

Masseur. Ik verhief in de Conventie mijn stem met kracht tegen de Girondijnen....

Robespierre. Met onze gansche Bergpartij.

Masseur. Ik koos je zijde tegen Danton....

Robespierre. Met al mijne sansculotten.

Masseur. Ik stond altijd trouw met je pal; ik was steeds je vriend , je rechterhand ....

Robespierre. Met nog drie anderen. 1)

Masseur. Thans kom ik tot je met een verzoek....

Robespierre kucht. Je noemt je mijn vriend?

Masseur. Ja.

Robespierre. Masseur. Ja.nbsp;Robespierre.

Je wilt het blijven ?

Ga dan niet voort met je verzoek, maar zwijg!

1

Nameljj!: Couthon , St. Just en Lebas.

-ocr page 99-

95

. Masseur. Zwijgen ? Waarom ?

Robespierre. Omdat ik je verzoek zou afslaan.

Masseur. Afslaan, zonder het nog te kennen?

Robespierre. Juist.... Kucht. Omdat ik je vriend ben.

Masseur. Maar dat is onzinnig! Je zult, je moet mijn verzoek hooren !

Robespierre. Vervolg dan.

Masseur. Ik vraag je het leven van een mensch.

Robespierre. Dat is veel, zeer veel.

Masseur. Veel! Jij die er dagelijks bij dozijnen laat guillotineeren!

Robespierre. Ik zeg niet, dat het veel is ter dood te zenden, maar het is veel het leven terug te geven.

Masseur. Hij is onschuldig.

Robespierre. Dat zijn zij allen.

Masseur. Hoe ?

Robespierre. Vraag het hun vrienden of betrekkingen !

Masseur. Je meent dus, dat van den eersten dag af tot nu toe geen enkele onschuldig is ter dood gebracht ?

Robespierre. Wie anders meent, onteert de guillotine.

Masseur. Hoor mij aan. De man, wiens leven ik je vraag, is door mij zelf aangeklaagd. Welnu ! die aanklachtnbsp;was valsch.

Robespierre. Hoe weet je dat ?

Masseur. Voor den Satan! ik heb toch het vermogen om te onderscheiden tusschen waar en valsch !

Robespierre. Ben je daar zeker van ? Gesteld, dat je werkelijk dat vermogen hadt, staat het zoo vast, dat jenbsp;het nóg hebt ?

Masseur. Ik zal je alles zeggen. Door een noodlottig misverstand heb ik in roekelooze drift mijn eigen schoonzoonnbsp;beschuldigd, den man van mijn Jeanne, van mijn eenignbsp;kind. Onverwachts werd mij namelijk bekend, dat hij van

-ocr page 100-

96

adellijke afkomst was, en ik hield hem daarom voor een vermomd aristokraat. Maar ik heb zwaar tegen hem misdreven , want hij is een oprecht republikein, een vurignbsp;patriot. Ziedaar de gansche waarheid. Wat antwoordtnbsp;je mij ?

Robespierre. Niets.

Masseur. Niets ? Je staat dus mijn verzoek toe ?

Robespierre opstaande. Integendeel. Ik weiger.

Masseur. Je weigert ? Je schenkt dus geen geloof aan mijn woorden ? Je blijft doof voor de bede van een vader,nbsp;die je smeekt om het geluk, om het leven van zijn onschuldig kind ? Het eenige verzoek, dat ik je ooit gedaan heb,nbsp;ik, Jan Masseur, die je trouwer ben gevolgd dan een hondnbsp;zijn meester — je luistert er nauwelijks naar, je acht hetnbsp;beneden je aandacht! Is dat mijn loon ?

Robespierre. Je eischt belooning ? Welaan! geef mij pen en inkt! — Gaat weder zitten.

Masseur hem schrijfgereedschap voor zettende. Vergeef het een wanhopigen vader, als hij in zijn drift je beleedigdnbsp;mocht hebben!

Robespierre onder het schrijven. Je dochter heet.... ?

Masseur. Jeanne.

Robespierre. En de gevangene?

Masseur. George Méricourt.

Robespierre. Waar is hij ?

Masseur. In de Abdij.

Robespierre schrijft en overhandigt hem ?iei beschreven papier. Ziedaar! Maar onthoud dit; thans zijn wij quitte!

Masseur. O, je redt niet slechts één, je redt drie levens 1 — Leest. „Aan burger en burgeres Jannbsp;en Jeanne Masseur wordt verlof verleendnbsp;tot het bezoe....” — Hoe? — „tot het bezoeken

-ocr page 101-

97

van George Méricourt, gevangene in de Abdij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Robespierre.”

Werpt het papier op tafel. Tijger! Te spotten met de smart van een vader! Beul! wees vervloekt!

Robespierre, die intusschen is opgestaan. Ik heb voor u gedaan, wat ik nog voor niemand deed.

Masseur. Inderdaad! Je hebt je zelf overtroffen in barmhartigheid! Zij de hemel hun genadig, die jij met je gunsten overlaadt!

Robespierre. Niet ten onrechte noemt mij het volk Onomkoopbaar. Ik wil dien eerenaam waardig blijven.

Masseur. Onomkoopbaar! Namen , louter namen! Mij heeft men wel den Rechtvaardige geheeten ! Rechtvaardig hij,nbsp;die allen in alles recht deed, behalve alleen. ., aan hetnbsp;eigen kind! — En jij Onomkoopbaar! En je eerzucht dan?nbsp;Is het zoo verdienstelijk het goud af te slaan, als mennbsp;zwelgt in den roem? Geen vrouw heeft eenige macht op jou!nbsp;Neen, want je bent verliefd op je zelf! Den kus der vrouwnbsp;weiger je , omdat je slechts den kus van den spiegel bemint! Ijdele fat! Pracht en weelde bezitten voor jou geen aantrekkelijks ! Neen, want je reikhalst naar den lof van hetnbsp;armzaligst gepeupel! Je woont in geen paleis! Neen, wantnbsp;je bent daar te laf toe, jij die niemand je vertrouwen durftnbsp;schenken, zelfs je eigen lijfwacht van vrijwilligers niet!nbsp;Je wilt alleen zijn, gelijk jij alleen Frankrijk wilt beheer-schen , gelijk jij er naar streeft Frankrijks dictator, Frankrijks koning, Frankrijks keizer te zijn! Ha, ha! Gegroet,nbsp;keizer van Frankrijk! Uwe Majesteit ga zitten en schrijve!nbsp;Ik , Jan Masseur, gebied het u!

Robespierre. Wat moet ik schrijven? Uw afscheid van de Republiek?

Masseur. Schrijf een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling van George Méricourt!

7

-ocr page 102-

98

Robespierre. Ten dage wanneer ik keizer van Frankrijk ben.

Masseur. O, als ik mij niet moest inbonden om mijn Jeanne, die zoo licht een te luid gesproken woord kon opvangen ! — Nog eenmaal schrijf, zeg ik je, of, bij God ,nbsp;je komt niet levend van hier!

Robespierre. Ha ! Je dreigt?

Masseur grijpt Robespierre aan. Welaan! moge het dan Jan Masseur tot eeuwigen roem verstrekken Frankrijk tenbsp;hebben verlost van zijn bloeddorstigsten tiran! — Je zultnbsp;sterven.

Robespierre. Maar niet door uwe handen. Mannen als ik sterven slechts op het schavot.

Masseur laat Robespierre los, die zorgvuldig zijn toilet weer in orde brengt. Het geschiede , gelijk je zegt! Welnunbsp;dan, burger Frans Jozef Maximiliaan Isidore Robespierre!nbsp;tot weerziens! tot weerziens op het schavot! — Robespierrenbsp;af. — Morgen zal ik op zijn lijst de ontbrekende twintigstenbsp;zijn! Om het even, hij zal te laat komen! — Steekt het doornbsp;Robespierre beschreven papier bij zich.

Anne-Marie komt.

Anne-Marie. Is hij weg?

Masseur. Hij vertrekt daar juist.

Anne-Marie. En ?

Masseur. Alles heeft zich ten beste geschikt. Ik heb, hoewel eerst na heel veel moeite, George’s invrijheidstellingnbsp;verkregen.

Anne-Marie. Laat zien !

Masseur. Ik heb het stuk niet. Ik.... zou het bij Robespierre afhalen. Je begrijpt, zoo iets moet geschrevennbsp;worden op staatspapier.

Anne-Marie , op het schrijfgereedschap wijzende. En waarom staat dit hier dan op tafel ?

-ocr page 103-

99

Masseur. Robespierre wou den juisten naam van George opschrijven, om alle vergissing te voorkomen. De gevangenissen zijn overvol; er kon zoo licht iemand zijn met eennbsp;bijna gelijkluidenden naam.

Anne-Marie. Jan ?

Masseur. Zuster ?

Anne-Marie. ’t Is toch wel waar wat je zegt?

Masseur. Zou ik in zoo’n ernstige zaak liegen?

Anne-Marie. Misschien. Zweer mij, dat je de waarheid spreekt!

Masseur. Waartoe te zweren?

Anne-Marie. Omdat i k het wil; omdat ik je anders niet geloof.

Masseur. Waar moet ik dan bij zweren?

Anne-Marie. Bij de nagedachtenis der moeder van je kind!

Masseur. Goed. Ik zweer het.

Anne-Marie. Nu geloof ik je. — Snelt naar Jeanne's kamerdeur. Kom gauw, hartje 1 George is gered I

Jeanne komt en valt schreiend Masseur om den hals.

Masseur. Kind! Je zoudt mij waarachtig ook aan het schreien maken I — Foei I Kijk nu weer vroolijk. Nog vannbsp;avond komt je man uit de gevangenis!

Jeanne. Nog van avond! O beste vader!

Masseur. En om geen tijd te verliezen, moet jij met je tante alles klaarmaken voor onze vlucht....

Anne-Marie, Voor onze vlucht?

Masseur. Je vat wel, als wij hier bleven en Lisette alles hoorde, dan zou zij woedend zijn. Zij zou 'niet rusten vóórnbsp;zij ons een tweeden leelijken streek had gespeeld----

Jeanne. Maar al te waar!

Masseur. Ook is het voor George gewenscht hoe eer hoe beter Parijs te verlaten. Daarom het noodigste en hetnbsp;kostbaarste ingepakt; de rest blijft hier. En wacht ons dan

-ocr page 104-

loo

van avond om negen uur, als het donker is, in een rijtuig op het Bastilleplein.

Anne-Marie. En waar gaan wij dan heen?

Masseur. Parijs uit; dat is het voornaamste. Daarna zullen wij verder zien. — Maar nu moet ik George gaan bevrijden. — Geeft Anne-Marie de hand. Zuster! tot straks! —nbsp;Kust Jeanne. Vaarwel, kind! — Verwijdert zich, maarnbsp;komt terstond terug. Laat vooral onze buren niets merken! —nbsp;Kust Anne-Marie en daarna nogmaals Jeanne. Vaarwel ! —gt; Gaat de achterdeur uit, maar komt opnieuw terug.

Het stond mij voor, dat ik iets vergeten had!.....Maar

wat zou ik vergeten hebben? — Geeft Jeanne een derden kus. Vaarwel, mijn kind! — Zacht. Wees altijd gelukkig ....nbsp;gelukkig met hem !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haastig af.

Anne-Marie hem nastarende. Als hij mij niet gezworen had____!

-ocr page 105-

VIJFDE BEDRIJF.

J^resent!

Een kerker in de gevangenis der Ah dij.

George Méricourt en Louison afzonderlijk in een nis. Markies van St. Cyr, Latreille, de Markiezin en de Priester

spelen kaart. Cécile Renault slapende. Gevangenen van beiderlei sekse, van verschillenden leeftijdnbsp;en stand; onder hen een verliefd paar.

Eenigen zitten hij de wijnflesch; anderen loopen op en neer, enz. Op den achtergrond drie Nationalenbsp;Garden als schildwachten.

Markiezin. Het geluk is u vandaag bizonder gunstig, mijn waarde St. Cyr!

St. Cyr. Markiezin! Kan mij grooter geluk ten deel vallen dan uw vis-S,-vis te zijn?

Markiezin. Altijd galant! Men zegt echter: gelukkig in het spel, ongelukkig ....

-ocr page 106-

Latreille. In de liefde. Tot den Priester. Uw Eerwaarde moet in het spel wel zeer gelukkig zijn!

Priester, Omdat ik liever trouw blijf aan de geboden der Kerk, dan mij te onderwerpen aan de constitutie dernbsp;Roodmutsen en met de eene of andere afvallige non tenbsp;leven? Juist zoo, Meneer Latreille. Maar is het hier eennbsp;geschikte plaats om van liefde te spreken?

St. Cyr. Waarom niet, Eerwaarde ? De liefde is overal tehuis. — Op het verliefde paar wijzende. Zie maar!

Markiezin. Wie had dat verwacht van onzen onkwets-baren Louange? Freule van Montmorency heeft ons allen de loef afgestoken !

St. Cyr. Laat ons de kaarten opbergen. Ik heb een ander spelletje voor te stellen.

Latreille. En dat is?

St. Cyr. Wij zullen guillotinetje spelen.

Markiezin. O Markies! Dat is dol, dat is verrukkelijk!

Lat'reille. Bravo , Meneer St. Cyr ! Ik ben van de partij.

St. Cyr. Ik neem de rol op mij van rechter en bulhond.

Latreille. En ik zal als aanklager optreden.

Markiezin. Daar zal u eer mee inleggen, Meneer Latreille! Maar wie is de beschuldigde?

St. Cyr. Zijn Eerwaarde zal zich daar wel toe leenen?

Priester. Ik ? Een zonderling spel I Maar ik wil de spelbreker niet zijn.

St. Cyr. Dan zijn wij klaar. Denken wij thans eerst om onze costumes I —¦ St. Cyr en Latreille takelen zichnbsp;allerbespottelijkst toe met handdoeken en heddelakens.

Louison tot Méricourtdie in diep gepeins zit. Wat zij daar toch uitvoeren?

Méricourt opziende. Zeker een vastenavondklucht! Zij hebben gelijk. Wat is het leven anders dan een klucht,nbsp;die soms wat onverwachts eindigt ?

-ocr page 107-

103

Louison. Och! ik wil niet klagen, maar ik kan toch niet zeggen, dat mijn leven zoo heel kluchtig is geweest.

Méricourt. Des te beter; dan zal het u lichter vallen er afscheid van te nemen. — Verdiept zich opnieuw innbsp;gepeins.

St. Cyr. Dames en Heeren! — Spottend. Burgeressen en burgers, bedoel ik. — Attentie voor het nieuw vermakelijk guillotinespel!

Onderscheidene gevangenen komen nader, behalve Méricourt, Louison , Cécile Rénault en het verliefde paar.

St. Cyr zich op een stoel zettende, die op een tafel geplaatst is; met statig gebaar. Men voere den beschuldigde voor onzen onpartijdigen rechterstoel! — De Priester wordtnbsp;voorgebracht. — Wie is de aanklager?

Latréille stotterend. D ... dat ben ik ... kik , b ... burger voorzitter!

St. Cyr. Treed nader, burger aanklager! Dien uw aanklacht in op uw gewone welsprekende wijze en ... zwijg dan!

Latreille. D ... die man is dr... driemaal sch... schuldig!

St. Cyr. Dat is tweemaal te veel I Het is in dezen duren tijd niet gepermitteerd zich zoo’n buitengewone weelde tenbsp;veroorloven. Maar ga voort, burger aanklager!

Latreille. Ik ... kik ... heb hem h... hooren zeggen, d .. dat hij in den PI... Plantentuin den B ... Bengaal-schen k... koningstijger zoo mooi vond.

St. Cyr. Ellendige aristokraat! K o n i n g s tijger heb je gezegd? De Bengaalsche Koningstijger is bij wettignbsp;besluit der Republiek afgeschaft; hij is een volks tijgernbsp;geworden! Spreek op , verrader, wat heb je tegen die zwarenbsp;beschuldiging in te brengen?

Priester. Alleen dit: ik wist niet eens, dat er in den Plantentuin een Bengaalsche tijger was.

-ocr page 108-

104

St. Cyr. Anders niet ? — Burger aanklager, ga voort!

Latreille. Ik . .. kik .. . heb hem h . . hooren zeggen, t.. . toen men op het Gr... Grèveplein het h . .. hemd vannbsp;den ex-Heiligen L.. Lodewijk verbr... brandde, dat mennbsp;b... beter gedaan had het een verd.. dediger van hetnbsp;V... vaderland aan te tr.. trekken.

St. Cyr. Vermetele! Je durft den spot drijven met onze brave sansculotten? Je wilt hun hemden geven, om hennbsp;in hun vrijheid van beweging te belemmeren! Je wilt hunnbsp;het oude slavenjuk opleggen, misschien met bretels ennbsp;souspieds er bij! Je smeedt een aanslag tegen de Republiek!____

Priester. Ik heb mij met de beste bedoelingen zóó uitgelaten ....

St. Cyr. Men laat zich niet uit over onze sansculotten; zij zijn zelf uitgelaten genoeg! — Burger aanklager, ganbsp;voort!

Latreille. Ik ... kik ... heb hem gevr ... vraagd, w .. wat hij gedaan had om opg . . . gehangen te worden ,nbsp;als de aristokr ... kraten weer b .. baas werden; en h .. hijnbsp;heeft gezegd: „N.. Niets”!

St. Cyr. Schurk! Je hebt niets gedaan om opgehangen te worden? Welk een verregaande verstoktheid! Op zoo’nnbsp;verpletterende aanklacht is zelfs geen verdediging denkbaar!nbsp;Weg met dien aristokraat! Naar de guillotine!

Priester. Maar, burger rechter____

St. Cyr. Geen woord meer! Laat hem door het roode venster kijken! ¦—¦ De Priester wordt op twee stoelen gelegd;nbsp;daarop slaat men hem met een natten handdoek in den neknbsp;en werpt hem met de stoelen om. — Zoo verga het ieder, dienbsp;niets gedaan heeft om de galg te verdienen!

Louison zuchtende. Wat een akelig spel was dat!

Méricourt. Gun ieder zijn vermaak op zijn manier!

-ocr page 109-

105

Voor de deelnemers aan dat spel is het misschien morgen reeds schrikkelijke ernst!

Louison. Ach ja! Over een uur komt men hen misschien halen, om van nacht in de Conciergerie te slapen en morgen .... Huivert. Hu I

Méricourt. Arme meid! — Ben je hier al lang?

Louison. Drie avonden.

Méricourt. Avonden?

Louison. Driemaal zag ik den gerechtsdienaar met zijn verschrikkelijke lijst binnenkomen; driemaal hoorde ik hemnbsp;namen afroepen en driemaal bleef ik gespaard ... tot hoelang ?

Méricourt. Hoe heet je?

Louison. Louison, burger.... ?

Méricourt. George. — En wat heb je tegen de Republiek misdaan?

Louison. Och, burger George....

Méricourt. Zeg maar alleen George!

Louison. Hoe vriendelijk van u! —¦ Wat ik misdaan heb ? Ik weet het zelf eigenlijk niet. Zeker iets heel ergs,nbsp;maar dan toch niet met opzet.

Méricourt. Je vermoedt toch wel, waarom zij je ge-, vangen hebben genomen?

Louison. Ach neen! of het moest zijn om mijn bloemen! Maar dan is het mij nog niet helder.

Méricourt. Om je bloemen?

Louison. Ja , ziet u, ik houd vreeselijk veel van bloemen ; daarom heb ik altijd bloempotjes voor mijn venster, ’t Isnbsp;mijn eenige afleiding, want ik kom er zelden of nooit uit,nbsp;omdat ik het niet wachten kan. Ik heb toch al moeite genoeg om met hard werken aan den kost te komen; ik bennbsp;naaister, weet u. Nu dan, zoo had ik pen prachtige lelienbsp;in den vollen bloei; en daar treden opeens ’s morgensnbsp;Nationale Garden bij mij binnen en een Sergeant. vraagt of

-ocr page 110-

io6

die lelie van mij is? Ik was ijselijk geschrokken, maar ik zei toch „Ja!” en ik vroeg hem, of hij ze niet mooi vond?nbsp;En toen hebben zij mij meegenomen en hier gebracht.

Méricourt. Een lelie , beste Louison I Wist je dan niet wat een lelie beteekent?

Louison. Beteekent die wat ? Och, ik ben zoo dom, weet u. — Maar u had de mijne eens moeten zien! Zijnbsp;had zoo’n prachtigen kelk I

Méricourt. De leliën zijn het wapen der Bourbons, het wapen van koning Bodewijk XVI, die onthoofd is, en vannbsp;de aanhangers zijner dynastie. Men heeft je dus aangeziennbsp;voor een koningsgezinde, voor een die het koningschapnbsp;herstellen wou I Ik erken, dat het belachelijk is, als hetnbsp;niet zoo diep treurig was. — Maar had je dan geen vader,nbsp;geen moeder, niemand om je voorspraak te zijn?

Louison. Mijn ouders heb ik vroeg verloren; broêrs of zusters heb ik nooit gehad. Als zich geen buurvrouw overnbsp;mij ontfermd had, dan ... dan weet ik heelemaal niet watnbsp;er van mij terecht was gekomen. Helaas! zij is ook alnbsp;jaren dood, die beste buurvrouw Georgette!

Markiezin , op en neer hopende met St. Cyr. De Republiek kon ons wat gunstiger zijn en in ons gezelschap wat meernbsp;dames introduceeren!

St. Cyr. Ditmaal moet ik de Republiek excuseeren. — Met een buiging. De schuld ligt aan de sterren zelf,nbsp;die het niet wagen te verschijnen, waar de zon in al haarnbsp;schoonheid schittert.

Markiezin. Mijn beste St. Cyr! Als ik ijdel word, heb ik zelf daar geen part of deel aan!

Priester , gearmd met Latreille. En wat is uw hoofdvak. Meneer de student?

Latreille. De entomologie, Eerwaarde.

Priester. De insekten! Een belangrijk studieveld!

-ocr page 111-

107

Latreille. Waarop nog zeer veel te ontginnen valt.

Louison. Ben je ook alleen op de wereld, George?

Méricourt schudt droevig het hoofd.

Louison. Je hebt nog een vader? Een moeder?

Méricourt schudt ontkennend.

Louison. Ach! ik raad het. Je hebt een vrouw?

Méricourt knikt bevestigend.

Louison. En misschien —

Méricourt. Misschien ?

Louison. Misschien een kind?

Méricourt. Misschien.

Louison. Wat ben ik dan toch gelukkig! Om mij bekreunt zich niemand! Ik ben alleen, geheel alleen!

Méricourt haar de hand reikend. Als ik er niet was 1

Louison. Vergeef mij I Ik ben ondankbaar. Dat is slecht van mij , heel slecht. Maar alles is mij hier nog zoo vreemd 1nbsp;Masseur komt.

Masseur zonder sjerp ; overhandigt zijn verlofpas aan den Eersten Schildwacht.

Eerste Schildwacht. Je bent alleen?

Masseur. De andere heeft zich bedacht.

Eerste Schildwacht hem den pas teruggevende. Nu , men komt hier gewoonlijk niet voor zijn pleizier! — Laat passeeren!

Tweede Schildwacht. Passeer!

Derde Schildwacht. Passeer!

Méricourt. Hij! Wat moet hij hier?

Markiezin krijgt haar reukfleschje. Men laat hier maar allerlei gemeen volk toe! Men heeft alle respekt voor dennbsp;adel verloren! De wereld loopt op haar einde, Markies! —nbsp;Zal u ook gediend zijn?

St. Cyr. Een verrukkelijke odeur! — Wat zal ik u zeggen , Markiezin! Onze dag zal ook wel weer aanbreken; en dan zullen wij dat canaille wat zorgvuldiger op zijn plaats zetten.

-ocr page 112-

io8

Masseur blijft, na overal gezocht te hebben, staan voor Méricourt; tot Louison. Ga een beetje op zijde, lief kind!nbsp;Ik heb dezen burger iets te zeggen. — Nadat Louison aannbsp;zijn verzoek voldaan heeft, tot Méricourt. Ik kom hiernbsp;om u.

Méricourt haalt minachtend de schouders op eti keert hem den rug toe.

Masseur. Ik heb een door Robespierre eigenhandig geschreven verlofpas om u te bezoeken.

Méricourt. Ga heen I Ik ken je niet.

Masseur. Je kent mij niet? Geen wonder! ’t Is nog slechts kort geleden, dat ik mij zelf niet kende!

Méricourt. Ga heen! Je verveelt mij.

Masseur. Stoot mij af; je hebt er het recht toe. Maar je zult mij niet van mijn voornemen af brengen : ik komnbsp;u redden.

Méricourt. Bespaar je die moeite! Ik wil door jou niet gered zijn. Ik haat, ik veracht je.

Masseur. Bedek vrij mijn schuldig hoofd met uw schimp en smaad; ik buig het berouwvol neder. Maar, bij uwnbsp;liefde voor Jeanne, hoor mij aan!

Méricourt. Je durft haar naam nog op je lippen nemen ?

Masseur. Ja, want zij schonk mij vergiffenis.

Méricourt. Zij schonk je vergiffenis ? Zij is duizendmaal te goed! — Maar neen! dat kan niet zijn! Je liegt!

Masseur. Al heb ik heden mijn eersten meineed afgelegd , toch was liegen nooit mijn gewoonte.

Méricourt. Gij een meineed! En je schaamt je niet dat te bekennen! Maar waarom ook geen meineed? Je hebtnbsp;wel je kind vermoord !

Masseur. En toch verwondert je dat, in weerwil van al uw haat, van al uw verachting! Daartoe toch had je Jannbsp;Masseur niet in staat geacht! Hoe zul je mij nog meer

-ocr page 113-

log

verfoeien, als ik u zeg, dat ik niet de minste wroeging gevoel , maar veeleer mijn meineed als de beste daad van mijn leven beschouw!

M:éricourt. Ik heb geen tijd om raadsels op te lossen.

Masseur. Dat zeg je terecht. De oogenblikken zijn kostbaar. Ik zal kort zijn. Ik heb Robespierre gebeden omnbsp;uw vrijheid; hij heeft ze mij geweigerd. Maar aan Jeannenbsp;zei ik, aan mijn zuster zwoer ik, dat hij ze mij had toegestaan : zij hadden mij anders niet laten gaan. En zoo bennbsp;ik hier. De zaak is eenvoudig. Je gaat met mijn pas alsnbsp;Jan Masseur den kerker uit; niemand zal u tegenhouden.nbsp;Je hebt slechts te wachten tot de schildwachten, die mijnbsp;hebben zien binnenkomen, zijn afgelost. Ik blijf hier alsnbsp;George Méricourt. Ziedaar alles.

Méricourt. Zonderling mensch! Je gedrag is mij onverklaarbaar. Heden middag ben je mijn ergste vijand en heden avond wil je meer dan_mijn vriend zijn! O, maarnbsp;ik vertrouw je niet! Je wilt een dwaze hoop bij mij opwekken , om mij des te vreeselijker te doen ontwaken uitnbsp;dien bedriegelijken droom! Wie doof kan zijn voor de smeekbede van het tot wanhoop gebrachte eigen kind, kan ooknbsp;wel de laaghartige beul van een onschuldige zijn! Lafaard,nbsp;ga heen! Laat ik je gehate trekken niet meer zien!

Masseur. Je gelooft mij niet? Maar als ik u dan zweer____

Méricourt. Een fraaie waarborg! Heb je zoo even je niet met stalen voorhoofd er op beroemd, dat je zonder denbsp;minste wroeging een meineed hadt gedaan?

Masseur, ’t Is waar! na alles wat tusschen ons is voorgevallen , kan ik u geen vertrouwen meer inboezemen. Toch blijft mij nog ééne kans. Ziehier mijn pas; als men u vragennbsp;doet, geef je dan stoutweg uit voor mijn zoon. Ik leg hetnbsp;stuk onder uw bereik. Handel thans naar goedvinden!nbsp;Maar hoe je ook beslist, ik blijf hier.

-ocr page 114-

no

Een Korporaal en drie Nationale Garden komen.

Korporaal. Peloton, halt! — De nieuwe schildwachten plaatsen zich naast de oude. ¦— Presenteer ’t geweer! — Hetnbsp;consigne wordt fluisterend gegeven , waarna zich de Korporaal met de afgeloste schildwachten Verwijdert.

Priester. Een voorbode van ernstiger guillotinespel dan het uwe, Markies.

St. Cyr. Ba! Wij zullen zien of de Heeren Jakobijnen het ons zoo aardig nadoen!

Markiezin. Inderdaad! u was onbetaalbaar, St. Cyr! En die Meneer Latreille met zijn stotteren! Apropos, waarnbsp;is onze student?

Priester. Ginds in dien hoek. Hij verdiept zich zeker in vrome overpeinzingen.

St. Cyr. Kom, Eerwaarde, daar is het nog tijd-genoeg voor, als de Republiek ons op haar soirées in de concier-gerie inviteert.

Masseur. De schildwachten zijn afgelost. Bedenk, dat je niets te verliezen hebt, maar wèl alles kunt winnen!nbsp;De tijd dringt steeds meer. Om negen uur precies moet jenbsp;op het Bastilleplein zijn; uw vrouw en mijn zuster bevindennbsp;zich daar in een rijtuig.

Méricourt. Hoe ?

Masseur. Reeds is alles voorbereid tot uw vlucht Men wacht slechts op u en ... op mij, maar op mij tevergeefs.nbsp;Haast u vóór de Gerechtsdienaar met zijn lijst komt; wantnbsp;onder het afroepen der namen mag niemand den kerkernbsp;verlaten, zelfs niet met een verlofpas.

Méricourt. Zou je mij werkelijk willen redden? Maar hoe komt het dan, dat je mij heden middag aanklaagtnbsp;en mij heden avond wilt bevrijden ten koste van jenbsp;leven ?

Masseur. Omdat ik heden middag Jan Masseur de

-ocr page 115-

Ill

Rechtvaardige heette en heden avond Jan Masseur de Rechtvaardige ben.

Méricourt. Ik versta u. —' Geeft hem de hand. Ik deed u onrecht.

Massi fjR met blijdschap zijn hand drukkende. Uw onrecht jegens mij was slechts een flauwe schaduw bij het mijne jegens u. Maar genoeg daarvan! De tijd snelt voort.nbsp;Maak je gereed tot je vertrek 1

Méricourt. Zeg mij eerst, hoe het met Jeanne is?

Masseur. Stel je gerust I Zij is haar... schrik geheel te boven. Maar ga nu !

Méricourt. Neen, ik kan uw edelmoedig aanbod niet aannemen.

Masseur. Wat nu? Je weigert te vertrekken?

Méricourt. Ja.

Masseur. Daar heb je geen recht toe! Mag je Jeanne zoo onmenschelijk teleurstellen, haar die je met sidderendnbsp;ongeduld verwacht?

Méricourt. Zij verwacht ü niet minder.

Masseur. Ditmaal zou het haar dood zijn!

Méricourt. Spreek zoo niet! U breekt mij het hart! Ik kan niet anders! Het .noodlot heeft nu eenmaal mijnnbsp;ondergang besloten. Onschuldig zal ik het schavot bestijgen;nbsp;maar geen onschuldige zal in mijn plaats gaan.

Masseur. Maar ik ben niet onschuldig; ik ben veroordeeld, dubbel veroordeeld.

Méricourt. Uw zelfopofferende poging heeft u volkomen gezuiverd.

Masseur. Je verstaat mij niet. Luister. Ik heb op dezen éénen dag meer geleerd dan vroeger in jaren. Jou wilnbsp;ik het bekennen: de revolutie loopt ten einde; zij heeftnbsp;zich zelve gevonnisd. Wij zijn te ver gegaan, wij hebbennbsp;pnze macht misbruikt, wij hebben ons schuldig gemaakt

-ocr page 116-

II2

aan dezelfde misdaden, die wij onzen vroegeren meesters verweten; ja, wij zijn erger tirannen geworden dan zij ooitnbsp;geweest zijn. Wij hebben bloed, stroomen bloed vergoten ;nbsp;niet slechts het bloed onzer vijanden, maar ook en vooralnbsp;dat onzer eigen broeders, republikeinen als wij! Dat bloednbsp;komt over ons, misschien nog niet vandaag, maar dannbsp;zeker morgen. Vroeg of laat is dus ook mijn val gewis;nbsp;want ik ben niet de man om lafhartig den storm te ontwijken. Ik heb altijd den moed mijner overtuiging gehad;nbsp;dien wil ik bewaren ten einde toe. Je ziet: ik ben veroordeeld ____

Méricourt. Maar....

Masseur. Laat mij. Ik zei, dat ik dubbel veroordeeld was. Dit is zóó waar, dat ik morgen met geweld zounbsp;gebracht worden, waar ik thans vrijwillig gekomen ben.nbsp;Toen Robespierre mij je invrijheidstelling bleef weigeren,nbsp;heeft het slechts weinig gescheeld, of ik had hem innbsp;mijn toorn gewurgd. Daarom word ik morgen in de Conventie voorgelezen als hevig verdacht en rijp voor denbsp;guillotine.

Méricourt. Wat. hoor ik! Robespierre bijna gewurgd door u!

Masseur. Genoeg van hem! — En moet ik thans nog verder gaan? Als jij niet gered wordt, blijft Jeanne zondernbsp;mannelijke bescherming; zij zal dan voortaan alleen zijnnbsp;met mijn zuster, een oude vrouw. I k heb slechts eennbsp;dochter; jij hebt meer: een vrouw en... straks een kind.

Méricourt. U weet____?

Masseur. Alles. J ij bent dus aangewezen tot beschermer der beide vrouwen. Weiger jij, dan moeten quot;wij beidennbsp;sterven, en zij blijven alleen.

Latrëille. Zie! een Meikever, die mij den tijd komt verdrijven I — Vangt den kever. Hier, vriend I Laten

-ocr page 117-

”3

wij eens nader kennis maken, want je komt mij wat vreemd voor!

Mèricourt. Welk een schrikkelijke keuze! — In Gods naam! ik zal gaan, maar met een bloedend hart. Tennbsp;minste — -

Masseur. Nog altijd bedenkingen?

Méricourt. Ten minste als uw grootmoedige ziel uit gelijken beweeggrond, die u tot een valschen eed bracht,nbsp;u niet thans drijft tot onwaarheid spreken?

Masseur. Waarom, als ik zelf niet het minste gevaar liep, zou ik niet trachten ons beiden te redden ? Denk je,nbsp;dat een vader zoo licht afscheid neemt van zijn kind? Maar,nbsp;als ik met jou vluchtte, zou men mij vervolgen, inhalen, ennbsp;ook jij was dan verloren. Misschien komt men mij reedsnbsp;in dit uur arresteeren in mijn woning. Robespierre is snelnbsp;van handelen. — Thans genoeg getalmd! Steek mijn pasnbsp;bij je! Verwisseling van kleêren is onnoodig. Je bent hiernbsp;nog zoo kort; niemand kent je. Hoogstens ziet men je aannbsp;voor een van Robespierre’s gevangenisspionnen.

Louison, die in de laatste oogenblikken Méricourt en Masseur genaderd is. O.....!

Masseur , haar de hand voor den mond houdend. Zwijg! Om Gods wil, zwijg!

Louison, O sterke held! Als wij samen worden afgeroepen en als u dan antwoordt op z ij n naam, mag ik dan hand aan hand met u naar het schavot gaan? Ik gevoelnbsp;mij zoo alleen!

Louison.

Masseur.

Triester.

diosus?

Latreille,

Masseur. Ik beloof het je, kindlief. — Hoe oud ben je? Vijfentwintig.

Juist als zij!

Zoo in gedachten verdiept,. Meneer de Stu-

dien

Een bizonder soort kever. Eerwaarde,

8


-ocr page 118-

II4

ik maar niet tehuis kan brengen. Hij liep daar juist tegen den muur op.

Priester. Is het thans een uur om aan wereldsche studiën te denken? Zoo aanstonds worden er van ons opgeroepen, om welhaast voor den Oppersten Rechter te verschijnen! Is het dan niet beter zich over te geven aan vrome gepeinzen en zijne ziel Gode en der Heilige Maagdnbsp;te bevelen ?

Latreille. Ik ben bereid te sterven, maar ik acht het nooit te laat om te leeren. Wie weet van hoe groot belangnbsp;deze kever mij zal zijn!

MéRicourt , die gereed staat tot zijn vertrek en thans den verlofpas inkijkt. Wat zie ik? Louison! maak je klaar omnbsp;met mij te gaan !

Louison. Ach, George! Spot niet met mij!

Méricourt. Zou ik zoo onmenschelijk kunnen zijn? Ik verzeker je: je bent gered! Je hoeft mij maar een arm tenbsp;geven; dat is alles !

Louison. Gered! Niet mogelijk!

Méricourt. Lees dan toch! Deze pas geldt voor burger en burgeres Jan en Jeanne Masseur. Welnu! jij zult voornbsp;Jeanne doorgaan!

Masseur. Inderdaad! de pas was ook voor haar. Dat was dus de bizondere genade van Robespierre! — Ga, mijnnbsp;kind! — En jij, George, haast je! Het is meer dan tijd!

Louison. Mijn God! Zal ik dan toch nog gered zijn ? — Een Gerechtsdienaar met roode muts; een Sergeant metnbsp;Nationale Garden, onder wie een Tamboer, komen. — Tenbsp;laat! Nu mag er niemand uit!

Méricourt. Alles is nog niet verloren ! Laat ons hopen, dat je van avond, evenmin als vroeger, wordt afgeroepen!

Louison. Zal het lot mij een vierde maal gunstig zijn ? Is driemaal niet reeds al te veel ?

-ocr page 119-

IIS

Masseur. Moed, mijn kind! En anders.... dan zal i k dien man verzoeken om met je te mogen gaan 1

Louison. Dank, dank! U geeft mij mijn kracht terug!

Gerechtsdienaar wenkt den Tamhoer, die een korten roffel slaat, waarop onder de gevangenen een doodschestiltenbsp;heerscht. Stilte!

Sergeant ')• Een groot baksel?

Gerechtsdienaar. Maar veertig. Zij schijnen zuinig te worden en een beetje opruiming is toch zoo hoog noodig!nbsp;Ik heb er al vierendertig naar de Conciergerie gestuurd,nbsp;om daar van nacht pret te maken en morgen naar hetnbsp;zomerbal te gaan; de rest kom ik hier halen.

Louison. Hij komt er zes te kort!

Latreille, zijn kever beschouwende. Wat een verschil met de Melolontha vulgaris! Een variëteit vannbsp;den gewonen Meikever is het in geen geval....

Gerechtsdienaar haalt een lijst voor den dag. Goed geluisterd, kindertjes! En wie zijn naam hoort afroepen,nbsp;komt als de weerga bij mij ! — Tamboer! Sla er nog eensnbsp;op ! ¦—¦ De Tamboer roffelt. — Opgepast! Ik begin. —nbsp;Cécile Rénault!

Louison. Nog vijf!

Cécile, die door het tromgeroffel ontwaakt is. Hier ben ik.

Gerechtsdienaar. Zoo. Ben jij het katje, dat de klauwen wou zetten in Robespierre?

Cécile. En die het gedaan zou hebben, als ik den tiran had kunnen bereiken!

Gerechtsdienaar. Maar nu zul je zelf gekrauwd worden, poesje!

Cécile. Anderen zullen komen na mij en zij zullen volbrengen, wat mij niet vergund was.

Deze Sergeant is een ander dan die van het Tweede en Derde Bedryf,

-ocr page 120-

ii6

Gerechtsdienaar. Kordaat genoeg!

Cécile. O, ik beklaag mij niet. Alleen, dat men mij van mijn familie heeft gescheiden en mij daardoor belet hunnbsp;een laatst vaarwel te zeggen, dat is noodelooze wreedheid.nbsp;Maar het zij zoo! Leve de Republiek!

Gerechtsdienaar. Adriana Montmorency ! nbsp;nbsp;nbsp;,

Louison. Nog vier!

Het verliefde paar , elkander onder tranen omhelzende. Ach!

Gerechtsdienaar. Wacht, ik zal er nog maar een bij pakken. —- Lodewijk Louange!

Louison. Nog drie!

Het verliefde paar , elkander getroost de hand drukkende. Samen!

Gerechtsdienaar. Benedictus Bourdelon!

Louison. Nog twee !

Priester , na afscheid genomen te hehhen van St. Cyr en de Markiezin. Vaarwel, Meneer de student!

Latreille. Waar hoor je toch tehuis, sinjeur? Je bent op zijn hoogst zes streep lang ! Veel te klein voor een Meikever ! En dan donkerblauw, waar men bruin zou verwachten ! Je borststuk aan beide zijden, evenals de wortelnbsp;van je dekschilden rood ....

Gerechtsdienaar. Eulalia Beauséjour!

Louison. Nog één! Nog maar één! Maar wie zal die laatste zijn ?

Markiezin. Adieu, Markies !

St. Cyr. Markiezin! ik zou ’t mij een voorrecht rekenen u te mogen volgen !

Markiezin hem haar hand ten kus reikende. Altijd galant!

Gerechtsdienaar. Pieter Andreas Latreille!

Louison. De zesde! Ik herleef... helaas! door den dood van anderen!

-ocr page 121-

117

Latreille. Gevonden! ’t Is de n e c r o b i a r u f i c o 11 i s, die zoo weinig voorkomt! ’t Meest geparenteerd aan het geslacht Clerus; ook verwant met de glimwormen en de rit-naalden....

Gerechtsdienaar. Latreille!

Latreille. Slechts weinig verwant aan de Meikevers; aast op beenderen en afval van dieren; vertoont zich ooknbsp;in huizen en lijmkokerijen; de larven leven in bijennesten----

Gerechtsdienaar. Wat duivel! is die Latreille nergens ? — Klopt Latreille op den schouder. Wil Meneer mij zijnnbsp;naam wel eens zeggen ?

Latreille. Necrobia ruficollis.

Gerechtsdienaar. Die staat heelemaal niet op mijn lijst. Zeker een buitenlander met zijn Engelschen naam! — Iknbsp;zal dien Latreille maar doorstrijken; hij is zeker vroeger alnbsp;bij vergissing in den oven gestoken.

Louison zucht hoorbaar.

Gerechtsdienaar. Maar ik moet er toch zes hebben. — Tot St. Cyr, die in zijne nabijheid staat. Wie ben jij,nbsp;vriendje ?

St. Cvr. De Markies van St. Cyr.

Gerechtsdienaar. Een lieve jongen! De Markiezen hebben wij afgeschaft, versta je ?

St. Cyr. Van St. Cyr.

Gerechtsdienaar. Dat „van” mag je ook opslikken I Je adel is naar de maan, hoor!

St. Cyr spottende. St. Cyr, als je er niet tegen hebt 1

Gerechtsdienaar. Waarachtig heb ik daar tegen! Wij hebben de heele Santenkraam opgedoekt! Wij erkennen geennbsp;ander Heilige als St. Guillotine!

St. Cyr. Cyr dan !

Gerechtsdienaar. Wat? Wij hebben Lodewijk Capet een kop kleiner gemaakt en nu zouden wij tegen jou „Sire”

-ocr page 122-

ii8

moeten spelen ? Neen , vriendje , die gekheid is voor goed uit!

St. Cyr. Dan heb ik geen naam!

Gerechtsdienaar. Wat weerga doe je dan hier? Dan kan ik je immers ook niet afroepen! — In zijn lijst ziende.nbsp;Louison... neen! ik wil voor de grap eens van onderopnbsp;eindigen....

Louison , die dreigde jlauw te vallen, zich herstellende.

Hè!....

Gerechtsdienaar. George Méricourt!

MkRicouRT. Helaas!

Louison tot Masseur. Ach, is u het ?

Masseur. Iets vroeger of later, wat doet er dat toe ? Vaarwel, beste meid! Vaarwel, George! Wees gelukkig metnbsp;Jeanne! Druk mijn zuster, die brave vrouw, nog eens voornbsp;mij de hand! Geef mijn kind een laatsten kus van haarnbsp;ouden vader ! En dan . .. denkt beiden somtijds nog eensnbsp;aan mij! Vaarwel!

Méricourt, O, u toont zich in waarheid een edelman, meer dan velen, die het slechts van geboorte zijn! —nbsp;Wreed noodlot! Dat alles zóó moet eindigen! En dat iknbsp;er in moet berusten!

Gerechtsdienaar. George Méricourt!

Masseur , zich losmakende van Méricourt en Louison. Present!

Markiezin krijgt haar reukfleschje; tot Masseur. Man, ga asjeblief wat van mij vandaan!

Gerechtsdienaar. Al klaar! — Als er hier mochten zijn, die met een verlofpas gevangenen hebben bezocht, dannbsp;moeten zij nu uitrukken; want wij doen de kast dicht!

Méricourt, Louison den arm gevende. Kom, zuster 1 — Zendt een laatsten blik naar Masseur, die zijn gelaat metnbsp;de handen bedekt en zich omwendt; laat daarop den Gerechtsdienaar den verlofpas zien.

-ocr page 123-

II9

Gerechtsdienaar. Jij bent toch Jan Masseur niet, het lid der Nationale Conventie?

Méricourt. Neen, ik ben zijn zoon en dit is mijn zuster Jeanne.

Masseur. Jan Masseur! Geen zwakheid!

Gerechtsdienaar , den pas teruggevende. Laat passeeren!

Eerste Schildwacht. Passeer!

Tweede Schildwacht. Passeer!

Derde Schildwacht. Passeer!

Méricourt en Louison af.

Gerechtsdienaar. Tamboer! Een roffel geslagen ! En dan voorwaarts marsch!

Tromgeroffel.

-ocr page 124-




I i


m:

- S;S;\ ;



ï- ►


f,


.!'■ '■vï.'T''' '■•quot; ,


5





-ocr page 125-

Bij A. RöS^llIG te Amsterdam is reeds vroeger verschenen:

HERODBS,

HISTORISCH DRAMA IN VIER BEDRIJVEN MET EEN VOOR- EN NASPEL.

DOOR D. M. M A A L D R I N K.

Prijs: ingrea. f 1.40; nbsp;nbsp;nbsp;f 1.00.

OORDEEL DER PERS, voor zoover den uitgever bekend.

......Er treden in dit stuk geen hedendaagsche heertjes en

dametjes op, wien water en melk in plaats van bloed door de fijne adertjes schijnt te sluipen, wier liefde zich in een maanzieken oogopslag , wier haat zich in een fietsen grimlach uit; — de schrijvernbsp;heeft hier te doen met Oostersch bloed, bij liefdevuur als gloeiendenbsp;lava bruisend door het hart, en bij het toornen de voorhoofdsaderennbsp;tot berstens toe doende zwellen! Zij kunnen nog h a t e n die Oosterlingen .....

Nu zou ik gevoeglijk zoo kunnen voortgaan en op dezelfde wijze u aantoonen hoe ook gevoel en verbeelding dezen dichter in rijkenbsp;mate zijn toebedeeld. Doch lees het stuk zelf, en gij zult de bewijzen daarvan op bijna elke bladzij kunnen vinden Menschen vannbsp;vleesch en been treden hier op, geen werktuigelijk beweegbarenbsp;ledepoppen......

De Lantaarn, 1885. No. 20. — G. Waalner.

......Deze lange analyse zal doen zien, dat het drama Herodes

met grootsche grepen in elkaar gezet is, dat zoowel treffende karakters als op bekwame wijs aangebrachte tooneelen er niet in ontbreken. De dichter Maaldrink heeft vooral de groepen met talentvolle hand verdeeld......

Het treurspel van Maaldrink is, hoever ook van litteraire volmaaktheid verwijderd, ongetwijfeld een merkwaardig verschijnsel in onze letterkunde, en toont, dat deze het recht heeft van dén bardnbsp;uit Twello iets te verwachten.

De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland.

8 Nov. ’85. — ScARAMOUCHE.

-ocr page 126-

......De Schriiver, die den hem, jammer genoeg te veel, vergunden tijd aan letterkundige bezigheid weet te wijden, en die daar een eigenaardig talent voor bezit, ondernam bij dezen arbeid eennbsp;grootsche taak. Herodes is een echt tragische figuur en leentnbsp;zich zeker voor de hooge kunst. Maaldrink behandelde enkele too-neelen uit het sombere, verschrikkelijke leven van den man, die

zoo sterk, en zoo lage hartstochten heeft gevoed..... Voor den

lezer heeft het dramatische gedicht hooge verdiensten.

Kerlcdijke Courant. 14 Nov. ’85.

...... In de eerste plaats moeten wij nadrukkelijk de kennismaking aanbevelen met D. M. Maaldrink’s Herodes. flalf in proza, half in vijfvoetige jamben geschreven, dunkt ons deze eersteling eennbsp;hoogst opmerkelijk stuk, dat wel verdient door particuliere gezelschappen vertoond en ook, na ettelijke besnoeiingen en retouches,nbsp;door het „Nederlandsch Tooneel” in studie genomen te worden....

De Leeswijsier, 15 Nov. ’85.

......Wij wenschen den schrijver geluk met de voltooiing van

zijn arbeid, waaraan hij veel talent en vlijt heeft ten koste gelegd en die in meer dan een opzicht uitnemend geslaagd mag heeten.nbsp;Het stuk is vol leven en handeling in een snel verloop; op de hoofdpersonen valt het volle licht, en, blijft de achtergrond in den

schemer, toch komt hij zooveel uit als noodig is.....

De Hervorming, 28 Nov, ’85.

......Men leze het drama zelf en overtuige zich van zijne vele

schoonheden..... Op talentvolle wijze heeft de heer Maaldrink

de overrijke stof bewerkt; de bijpersonen zijn met zorg gegroepeerd om de hóofdpersonen; in één woord hij heeft onze letterkunde verrijkt met een drama, dat met eere verdient genoemd te Worden ....

Deventer Courant, 4 Deo. ’85,

...... In de verdeeling der stof, het meer of minder op den

voorgrond plaatsen en uitwerken der personen, die de handeling beheerschen, toont de heer Maaldrink zich nog wel niet een dramatist van ervaring,.....maar hij bezit andere gaven, die niet te

leeren zijn door ondervinding en studie. Zijn personen bezitten een vrij sterke individualiteit; hij weet hen te doen gevoelen en sprekennbsp;voor zichzelf; zij hebben hun aard en hun stijl......

Uit de proeven, die ik van Maaldrinks dichtergaaf heb medegedeeld, kan men zien, dat gloed en hartstocht aan dit tooneelwerk lang niet vreemd zijn. Dikwijls is hij er gelukkig in geslaagd denbsp;dichterlijke, bloemrijke taal des bijbels óp zijn Nederlandsch te enten.nbsp;De beelden zijn menigmaal zeer fraai en in harmonie met de plaatselijke kleur .'.....

Het Vaderland, 10 Dec. ’S5. — A. C. L(oFrEi,T.)

.......Herodes geeft blijken zoowel van veel voorbereidende

studiën als van schoone gaven op het gebied der dichtkunst. De stijl en inkleeding, als ook de teekening van verschillende karakters,nbsp;zijn in menig opzicht te prijzen.

Het Nieuws van den Dag, 2 Jan. ’86.

-ocr page 127-

......Het drama van den heer Maaldrink geeft personen, meer

werkelijk dan de alledaagsche figuren waaraan het tooneel ons gewent, met groote hartstochten en in vormen daaraan geëvenredigd; het doet ons de kleinheid van ons heden vergeten; het ontrukt onsnbsp;aan de platheid der door de platheid alleen waargenomen werkelijkheid en werpt over het woelen en wrijten der hartstochten, dernbsp;ineest onedele, der meest lage zelfs, een doorzichtigen maar tochnbsp;alle hoeken en bochten verfijnenden sluier van het ideale, van denbsp;poëzij.

Zeker, ik ben niet blind voor de gebrekkige techniek, vvaarvan ieder tooneel bijna van het drama Herodes blijk geeft, maar ik waagnbsp;toch te beweren, dat de fijne charakterschildèring, de krachtige uitdrukking van den zuiver menschelijken hartstocht al de gebrekennbsp;der tooneelhandeling in de schaduw stellen

Nederland, Ie afl. ’86. — S(chimmel),

......Het drama heeft aanspraak op onderscheiding en op

warme aanbeveling aan allen die lectuur zoeken, niet met het doel om zich voor eenige oogenblikken te verstrooien, maar om letterkundig genot te smaken, hart en geest te verheffen......

Het boek is met een flinke letter op fraai papier gedrukt, en geheel de uitvoering is van dien aard, dat deze uitgave aan de pers van den heer Róssing alle eer aandoet.

De Huisvrouw, 16 Jan. ’86.

......Over bet algemeen komen de karakters der personen

scherper uit dan hun handelingen; alleen de gloed en hartstocht, waarmee ze spreken, blaast het drama leven in. Met tact weet denbsp;dichter de Rabbijnen op te voeren en historische gezegden in hunnbsp;mond te leggen. Menigmaal is de beeldspraak allergelukkigst en volnbsp;Oosterschen gloed. Met de werken der jongere poëten vergeleken,

moet „Herodes” wegens metrum en taal onderdoen......maar

wat duidelijkheid van zin, helderheid van gedachte en gloed van uitdrukking betreft, verheft zich dit dichtstuk boven de gekunsteldenbsp;kunstvaardigheid der jongste school. Wij moeten „Herodes” welkom heeten......

De Nederlandsche Spectator, 23 Jan. ’86. — Wolfsang,

......Hoe welgelukt is de navolging niet van het onvergelijkelijk schoone lied van Gretchen in de Faust: „meine Ruhe ist hin” enz. in de woorden der Koningin:

„Daar klinkt een stemme Zoo droevig mij.

Een stem die fluistert:

Voorbij! Voorbij! — enz. enz.

Zutphensche Courant, 1 Febr. ’86.

......een stuk, dat tintelt van gloed en leven. Overal zijn

met vaste hand de deelen in elkaar gezet en de karakters der bijfiguren volgehouden...... Ook in den vorm van het stuk is

zeer veel verdienstelijks; over ’t algemeen vloeit het vers gemakkelijk, al schaadt dit de gespierdheid van uitdrukking geenszins. De toon geeft den indruk der tijden, waarin de handeling speelt, een

niet geringe triomf voor den schrijver, bij zoo moeielijke taak.....

Europa, Februari ’86. — Krino.


-ocr page 128-

......Het is mogelijk, dat in den heer Maaldrink.....een

dramatisch dichter schuilt. In deze proeve echter heb ik dien dra-matischen dichter niet kunnen ontdekken, noch in den bouw van het stuk, noch in de karakterteekening, noch in de taal.

de Gids, April ’86. — J. N. van Hall.

......Niet alleen zorg en nauwkeurigheid van bewerking moeten

van den schrijver van Herodes vermeld worden, maar ook de wezenlijke dramatische kracht, in de voornaamste tooneelen te vinden .... De waardige, echt vorstelijke wijze, waarop Mariamne de achterdocht van liaar echtgenoot weet weg te nemen, is menschkundig ennbsp;verrassend en zal haar effect op het tooneel niet missen. Hetzelfdenbsp;getuig ik van de groote scène in het tweede bedrijf, waarin de geheel onschuldige vorstin door het driest optreden en de schaamte-looze leugentaal van al hare vijanden toch het vertrouwen van haarnbsp;gemaal verliest. Ook daar is de karakterschildering van Mariamne

treffend en waar, hare houding en taal edel......

de Tijdspiegel. Juni ’86. — Lucius.

He heer Maaldrink heeft, der overlevering van onze gouden Eeuw getrouw, in zijn eersteling gedaan aan groote kunst; hij heeftnbsp;ons niet-alledaagsche personen geteekend, geplaatst in niet-gewonenbsp;omstandigheden; menschen met sterk sprekende hartstochten, welkenbsp;hun gewaarwordingen uitdrukken in rythmisch golvende taal, verlevendigd door beeldspraak, de bloemen der fantaisie. Hij heeftnbsp;bewezen, dat hij buiten zichzelven kan treden, en menschen scheppennbsp;van vleesch en bloed; dat hij reeds eene niet geringe macht bezitnbsp;over het werktuig des dichters: de taal.

Mij dunkt: een eersteling, die zulk een getuigenis aflegt van den voortbrenger, kan voor het overige vi’ij wat gebreken torsen, zonder

i 11'

de schaal'te doen overslaan......

de Portefeuille, 14 Aug. ’86. L. Simons Mz.

-ocr page 129-

Uitgaven van A. Róssing te Amsterdam.

D. M, MAALDRINK.

HERO BES

HIST. DEAMA IN 4 BEDRIJVEN,

HET EEN

Voor- en Naspel. t 1,40 geb. t 1,00.

Zooeven verscheen.

M. HORN.

t ¦ ,

AA


MET PORTRET


-ocr page 130-

-Él


Uitgaven van A. RÖSSING Ie Amsterdam.

W. Shakespeare, Hamlet, Treurspel in 5 bedrijven, vertaald door Dri L. A'. J. B u r g e r s d ij k ƒ1,— geb.

W. Shakespeare, Macheth, Treurspel in o bedrijven, vertaald door Dr.L.A. J. Burgei-s-diji f 1.— geb.

SóCHOKLES, Fhilóktetes, Treurspel naar het Grieksch, Metrisch overgebracht door Mr. S. J.'E: R a u , , .

Ernest Legouvé, Medea, Treurspel in 3 bedrijven, Metrisch overgebracht door Jan G. d e V 6 amp;¦ In, geïlL omslag met een.afbeelding van ,Medea’’ . ,

Lo.uis Couperus , Orchideeën , Een bundel po.ëzie .en proza, opgedragen aan Prof. Dr. Jan ten Brink ƒ 1,90 géb.

Lduis Couperus , Een Lecet van Vaersen, in geill. ornsl.

Mr, H. Cosman, Nosea, Een gedicht in 7 zangen met een LjTisch intermezzo . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . . . ƒ 1,90 geb.

Mr. H. Cosman, Wdde Halmen, Een bundel vaerzen. .

geb.

AIbeht Vep.wey. Persephone enanda'egedic]itenfi,'ib geb.

M A. Perk. De Tooneelarheid eêner non uit de tiende


ƒ1.50

-1.50

-0,70

-Ó.90

-2,50 -1,60

¦ 2,50 -1.40nbsp;-.1,95nbsp;• 1,90

- i^io^


Ml'. Wv G. F.. A. VAN SoRGEN, De Tooneèlspidkunst in,. '= Htrecht en de Utrechféehe Schouidburg, met ill. van A.

G. A. van Rappard en L. W. R. Wenckebach, 4o in , géill. omslag'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'. ... . .

J, H. Rö'Ssevg , Oeschiedénis der stichting en feesté^jjce . opening van den SchotiKhurg op het Leidscheplein tenbsp;¦ Amsterdaip .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ......nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .- . .

J, H. RöseïN0,.23c vernieiitvde AnisterdafnscheSchmiwhurg. Een herinnering aan het verlecjen t . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Mï. m.V., In en »m den Sehouivburg. , ......

MiU J.-N. VAN Halu en'fk N. WijBRASDS, Het ikowd, mét bijdragen van Dr, X Piepspn, Dr. A. H. G. P. vannbsp;¦ dêiï Es., Dr. J. H. Gallée, Aem. W. Wijbrands, Dr. H.nbsp;Kern', A. C. Loffelt, M..A. Perk, Dr. J. yan VIpten,nbsp;etc.,' 1,.deel roy. 8o. ƒ7,60, tijdelijk verkrijgbaar Voor


2,50


1-

0,20

3,-


¦5,00


Snelpersdruk van P. Beitsma -t Deventer.



-ocr page 131- -ocr page 132-