-ocr page 1-

i-

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

BS


Verzameling tooneelstukken

uit 4e nalatenschap van

Prof. Dr. J. te WINKEL

No. 19

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

mm

DE INSPRAAK VAN HET BLOED,

^prettrs|i«(

IN VIJF BEDRIJVEN,

NAAR AANLKIDING

VAW nbsp;nbsp;nbsp;*

, LAüKET^CE ET OR^AMO

VAN

^cjQonvé,

Laten wij daar dien onthollandschten hoop van llchtzinnigen, die in ’t Schouwspel zoeken denbsp;verspilling van een deel van hun al tekort, maarnbsp;hen nutteloos drukkend, leven; geene oefeningnbsp;en ontwikkeling van de onschatbare zielsvermogens; geene zuivering van het hart; geene verheffing in eene hoogere wareM. Onze standaarts-lens zi]: Miki et Munis.

Bteubkouk.

bibliotheek der

RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.
-ocr page 6-

VERTOONERS.

lliNiERO ZiANi, Doge van Venetië.

Giacomo Giiadomgo, Voorzitter van het Tienmanschap. Lobenza^ dochter van Gradonigo.

Mauhitio Mootaso, 3Iedelid van het Tienmanschap, Hoeleo QüikinI; Venetiaansch Edelman van hoogen stam.nbsp;Obzano, een jeiigdig krijgsman, Bevelhebber der oorlogsmagt.nbsp;Lücilia Mobosini, Vriendin van Lorenza.

Een Gbijzaart.

Een Bode.

De Messiee Grand of de Gezagvoerder der Dienaren van het Tienmanschap. (1)

Een Dienaar van het Tienmanschap.

ZWIJGENDE:

Dienaren, Lijfwachten van den Raad, Soldaten.

Het Stuk speelt te Venetië.^ omtrent het midden van de Dertiende eeuw.

In het Eerste en Tweede Bedrijf verbeeldt het looneel het vóórplein van het paleis van Gra-BONigo , gelegen in het fraaiste gedeelte dernbsp;stad. Vóór het plein ziet men een prachtig vooruitspringend helt, waarnbsp;van de deuren binnenwaarts openstaan. Ter w'ederzijde is hetzelve,nbsp;almêde door hekwerk, met het paleis verbonden. Aan deszelfs eenenbsp;vleugel sluit zich een tweede, ten deele zichtbaar, gebouw aan. Langs denbsp;andere vleugel ziet men van verre de Plaats van St. Markus, Men moetnbsp;zich wijders voorstellen, dat, van ter zijde af, cia .Ömtfa zich vertoont.

Het Derde Bedrijf speelt in eene zaal van het gemelde paleis.

In het Vierde Bedrijf ziet men eene eenzame straat, in eene der vóórsteden.

Het Vijfde Bedrijf quot;wordt vertoond in eene zaal van het paleis van den Doge.

i

1

De Messibjs Grande is geheet in ’t rood. Hij draagt een hoogen hoed, met een langen veder.

-ocr page 7-

DE DOGE, GRADONIGO.

DE DOGE.

Wij zien Venedigs roem dan nu geheel herrezen.

’t Wangunstig Genua, zoo lang voor ons te vreezen ,

Dat tot den Archipel ons allen toegang sloot En ook in Azia zoo hitt’ren weerstand bood ,

Gevoelt zijn trots verneêrd, terwijl ’t zijn oorlogschepen Zag zinken, of als buit in onze havens slepen.

Den jongen krijgsheld, van ’t geluk de gunsteling,

Diê ’t nederige bloed, waaruit hg ’t licht ontving, Verheerlijkt heeft door daên, van elk om strgd gehuldigd;nbsp;Die alles is aan deugd , aan afkomst niets verschuldigd;

1

-ocr page 8-

DE INSPRAAK

Wiens heldenarm, door zucht voor ons geluk bezield,

Te land en oj) den plas den vijand heeft vernield;

Die ’t Middellandsche zout op nieuw ons heeft ontsloten , Dos handels bloei herstelt en onzen koopvaart-vlotennbsp;De vrije vaart hergeeft naar ’t schatrijk Morgenland,

Van waar een zee van goud terngvloeit naar ons strand;

Dien jongling doet de Raad, voor stad en stroomen beiden , Gelijk u is bewust, een kostbaar feest bereiden.

Opdat de Staat zijn dank hem openlijk betoon;

Doch , achtend voor zijn dienst dit veel te klein een loon, Heeft nader nog ’t Bewind de keus hem opgedragen.

Wat prijs hem bovendien het meeste kan behagen.

Hij sp reek’, en heeft men,’t geen hij vraagt, slechts in zijn mag I, ’t Woi’dt, wat zijn eisch ook zij, terstond door ons volbragi.nbsp;Nog wilde hij zijn wensch aan niemand openbaren,

Maar zal dien binnen ’t uur ons ongeveinsd verklaren :

Hij is geheel daartoe, op ons verzoek, bereid.

Doch anders niet, dan in uw tegenwoordigheid. wGradonigo vooral”, dus sprak hij , »moe1 mij hooren :


-ocr page 9-

' Doch als de zoon eens mans, die wist, door wijze wetten , Het Staatsgezag ten steun , der muitzucht perk te zetten ;nbsp;Wat meer is, zelf belaên met i’oem in ’t oorlogsveld ,

Wordt ge op den diersten prijs door elk van ons gesteld: Wil daarom door uw komst de glans des Raads vermeêrennbsp;En hooger zorgen voor die stonden van u keeren.

GRADONIGO.

’tis waar, Ziani! ’k heb, gehoorzaam aan mijn eed.

Mijn aanzijn toegewijd aan ’t ambt, door mij bekleed.

Mgn dochter bovendien, ten prooi aan droefenissen, Waarvan,daar zij ’t verheelt,geen mensch den grond kan gissen,nbsp;Vereischt mijn toespraak soms, en ’t is mijn vaderhartnbsp;Verkwikking, als mijn taal haar troost bij hare smart.

Doch ’k wil, hoe naauw beperkt in tijd, mij niet onttrekken

1 ^

-ocr page 10-

7:

i.


En aan Orzano , door mijn weig’ring , spijt verwekken.

’k Acht hem daartoe te hoog, ja voel mij zelfs gevleid,

DE DOGE.

Hoe streelt het me, ook door u, hem dus te hooren prijzen! Moet in mijn horst geen vreugd , geen zelfsvoldoening rijzen ,nbsp;Terwijl ik, schier alleen, hem ’t voetspoor oop’nen 2nogtnbsp;Tot zulk een glorie, als zijn dapp’re hand hevoclit?

’t Gedenken aan dat uur mag steeds mijn ziel verrukken , Toen in de landstreek, die daarna voor hem moest bukken,nbsp;Hij , onbekend aan elk, zoo fier te voorschijn kwamnbsp;En deel, met mijn verlof, aan ’t vinnig strijden nam.

Zijn vaardigheid en stand, zijn kracht en stoute treden , Verluisterd door gelaat en stem en fraaie leden ,

’ t Geheel, zoo weêrgaêloos, deed elk verwonderd staan ; Elk prees zijn koen beleid , bij ’t heetste van het slaan.nbsp;Manmoedig , toegerust met krachten onbezweken,

Steeds vurig, om op ’t digtst der drommen iu te breken, Kon niets zijn drift weerstaan : hij sloeg door alles heen ;

•Ta, de eer dier zegepraal behoorde hem alleen.

Hoe zagen wij daarna, bij latere gevechten ,

Door hem, in hooger rang, de kans des krijgs beslechten.

f'

-ocr page 11-

Tn spijt van wind en weer en ’t nadeel van den grond En de overmagt des heirs, dat hij slagvaardig vond?

Hoe lieeft hij , door ’t Bewind tot Hoofd der vloot verheven , Van ’t schranderst krijgsbeleid ons proef bij proef gegeven?nbsp;In ’t kort waar voerde hij of heir of zeemagt aan ,

En de uitkomst aan den Staat niet strekken mógt tot luister? Venedig bloeit door hem. Zijn arm verbrak de kluister,nbsp;Waarin de Genuees ons jaren hield bekneld :

Een onwaardeerb’re dienst bewezen aan den Staat.

DE DOGE.

Gij zult dan, nevens ons, in 1 plegtig feestwei'k deelen? GRADONIGO.

Ik geef mijn woord.

DE DOGE.

Hoe zal die maar Orzano streelen!

[Hij vertrekt. Montano verschijnt van eene andere zijde.)

-ocr page 12-

Zijt welkom, trouwe wacht van orde en wetten; gij ,

Die in het Tienmanschap geplaatst zijt nevens mij!

'tis u bewust, wat ons dit uur is voorgeschreven:

’t Plegtstatelijke feest, dat heden wordt gegeven,

Vereischt een scherpziend oog, gerigt op groot en kleen. Het ware alom dat oog en dring’ door alles heen.

De muitzucht neemt welligt de feestvermaaklijkheden Met listigheid te baat, om weder op te treden.

Tlyepolijs partij is niet geheel aan kant.

Gewis, dat veler borst nog steeds van wrevel brandt En heimelijke wrok ons smeedt verborgen lagen,

Vergrimd op ’t Hoog Gezag, gelijk in vroeger dagen.

Men waak’, inzonderheid, als’t duister valt; de nacht Is gunstig voor verraad, met loosheid uitgedacht.

’t Is raadzaam voor een Staat, waar twist en tweedragt woelen, Bij d’ eersten schijn van kwaad zijn kracht te doen gevoelen ,nbsp;Want heeft het oproerzaad ééns wortelen gezet,

Bezwaarlijk wordt daarna de verd’re groei belet.

-ocr page 13-

VAN HKT BJ,OED. nbsp;nbsp;nbsp;V

Datuwe dienaars dan beleid noch ijver sparen,

En overal, bedekt, onmerkbaar ominewaï’en.

De vreemd’ling, die doorgaands Venedigs staatsvorm haat, Zij onvermoeid gevolgd , beluisterd , waar hij gaat.nbsp;Onhoorha^.r moet men zien , onzichtbaar moet men hooren.nbsp;Nogthands moet ook geen vrees een gulle blydschap storen :nbsp;Men geev’ alleenlijk acht, waai’heen de vreugde strekt,nbsp;Doch’t wakend oog blijve, als de wrekende arm , bedekt.

MONTANO.

Mijn ijver zal geen stond , wees des gerust, vertragen.

Doch waar is grond van zoi'g ? Wie zal een aanslag wagen ?

’t Ellendig overschot des aanhangs , die voorheen,

Eerst door uw vader, straks door u , is afgestreên,

Zou die, zoo diep gefnuikt, bij dezen stand der zaken,

Het oproervuur op nieuw , van onder de asch, doen blaken? Tlyepoli bezweek, geveld door uw geweer;

Zijn medestanders sloeg het zwaard der wet ter neer;

Wat nog in wezen bleef, is ver van hier geweken.

Of, roerloos en bedeesd, in duisternis versteken ;

En deze wenschen slechts , dat, wijl van hun partij Geen enkel Hoofd meer leeft, ’t voorleên vergeten zij.nbsp;Waar, hid ik, zijn zij dan, van wie men kwaaflmag vreezen?

-ocr page 14-

8 nbsp;nbsp;nbsp;DE INSPRAAK

GRADONIGO.

Eeii ambtenaar van Staat kan schaars te omzichtig wezen. Te dikwijls was, vooral in dit onrustig land,

Een enk’le vonk de bron van een geduchten brand, Waardoor men orde en wet zag ’t onderst boven keeren.

In dit Gemeenebest moet achterdocht regeren.

De Wet, altijd in zorg voor wreev’le muiterij ,

Plaatst daarom arg vermoên het Staatsgezag op zij.

Dit is ’t, wat hier de rust, veel meer dan elders, vestte,

En weerde’t gif, hetgeen Itaaljes grond verpestte.

Te midden van een reeks van felgeschokte steen,

Ten pi-ooi aan vreemd geweld, of volksoproerigheên, Gelukte ’t ons, het hoofd in kalmte omhoog te houwen,

Als rotsen, die gerust der golven woede aanschouwen. Bewaar’ men dan een i’ust, die ’t heil der Staten maakt.

MONTANO.

Zet al uw zorg ter zij : ’k heb nooit mijn pligt verzaakt;

En zou ik thands, vereerd met zulk een hoog vertrouwen, Daar aan te kort doen?

GRADONIGO.

Neen! ’k durf op uw doorzicht bouwen

-ocr page 15-

Ik ga , en stel op pi’ijs uw altijd wijzen i’aad.

[Hij vertrekt.)

ÜRADONIGO.

Vaarwel!.... Mijn dochter komt----Alweer dat di'oel gelaat.

Alweer dat smartvol oog.

Ik zwijgjhoezwaar’t mij vair. Vertrouw me,ik wil niet dringen Door ’t dekkleed uwer ziel, om u ’t geheim te ontwringen;nbsp;Maar moge voor het minst mijn troost, mijn liefdetaalnbsp;Niet onvermogend zijn tot leniging der kwaal!

Bij de edelste afkomst voegt ge een reeks aanminnigheden: Uw treffend schoon, door elk geroemd, ja aangebeden.nbsp;Vertoont nog, daar het niets van uwe droelFnis lijdt,

-ocr page 16-

10

DE INSPRAAK

Waarom dus nutteloos verkwynd het jeugdig leven?

Gij ziet u van een rij van minnaars steeds omgeven. Vermogen, eer, ’t geluk des huwlijks lacht u aan:

Waartoe halstarrig uw bestemming wederstaal! ?

LORENZA.

’t Geluk des huwlijks ?... Nooit!

GRADONIGO.

Waarom kan ’t u mi.shagen ?____

Gij zucht, en steent, en zwijgt.., Vergun mij, u te vragen , Op welke gronden gij ’t onmooglijk acht te zijn,

Dat ge in dien band het eind kost vinden van uw pijn? .... Een egaê, minligk kroost; die schat had vaak ’t vermogen ,nbsp;Van ’t grievendst hartewee de tranen op te droogen.nbsp;EORENZA, weemoedig.

Een egaè!

GRADONIGO.

’k Zie , dat woord bedroeft u : ’k wil voortaan Daar niet van reppen; neem ingn troost alleenlijk aan.

Uw moeder mogt voorheen uw hartszeer soms verzachten; De dood ontnam haar ons; moogt ge anders van mij wachten,nbsp;Dan dat, in hare plaats , ik in uw weedom deel ?nbsp;b Kendet gij mijn hart! ’t Behoort aan u geheel.

-ocr page 17-

II

VAN HET BLOEH.

EORENZA.

Mijn vader!

GRADONIGO.

Mogt het me eens, door’s hemels gunst, gelukken , Den angel des verdriets u uit de horst te rukken!

Ach ! kende ik slechts de bron uws kommers van nabij ,

Ik vond misschien daarvoor een heilzame artsenij.

Mijn liefde.....

VIERDE TOONEEL.

DE VORIGEN, EEN BOUE.

DE BODE.

Orzano is ter raadzaal ingetreden :

Men toeft uw komst, Mijnheer!

GRADONIGO.

Ik volg terstond uw schreden. (De Bode vertrekt.)

Gij weet, Lorenza ! hoe Orzano weer verwon ?

LORENZA.

Wat krijgsman , die meer roem , dan hij, behalen kon?

GRADONIGO.

Hij moet zijn eereloon zelf kiezen. Na het scheiden

-ocr page 18-

12

DE INSPRAAK

Des Raads zal ik hem straks, vergunt gij ’t, liier geleiden. Tracht, dat ge een oogenblik uw treurigheid verzet:

Hij zie uw tranen niet.

LORENZA.

Uw wensch is mij een wet.

VIJFDE TOONEEL.

LORENZA.

Zoo is die jongling, weer verwinnaar op de stroomen ,

Met verschen roem helaên, tot ons terug gekomen.

Hoe of die weerkomst mij zoo diep ter harte gaat En tevens zoo geheel mijn moed ter nederslaat?

Zijn naam zelfs scheen mijn hart bij ’t afzijn troost te geven; Zijn keeren doet in mij de vorige angst herleven.

’k Verlang hem mijne hulde erkentlijk aan te hiên,

En ’t denkbeeld baart mij schrik, den held te moeten zien. Waar wordt die dubbing, waar die tweestrijd uit geboren?nbsp;Van waar deez’ wonders tem, die tweezins zich doet hooren?

Is ’t liefde of eerbied ?____ó Indien ’t eens liefde waar’!

Doch wat het wezen moog’, ontvlieden wij ’t gevaar.

Een and’re naam, een naam , mij dierbaar steeds voor dezen ,

-ocr page 19-

VAN HET BEOKI).

Mij nog zoo dierbaar, moeL altijd mij dierbaar wezen.

[Zij ziet Lucilia.)

Ti'ee toe, mijn hartvriendin!

ZESDE TOONEEL.

LORENZA, LUCILIA.

LUCILIA.

Gestaag die treurigheid ? Gestaag uw schoon gelaat met tranen overspreid?

Waarom uw kwelling, ook voor mij bedekt gehouwen/''

Voor mij ?

LORENZA.

Ach ! mogt ik u den grond mijns leeds ontvouwen ; Verklaren u opregt, wat innig mij zoo'prangt!

Ik zelv’, Lucilia! heb dikwijls dit verlangd.

Vaak dacht ik, ’k zou daardoor mijn droefenis verligten , Maar steeds moest dit gevoel voor dat van schaamte zwichten.

LUCILIA.

Gevoel van schaamte? Gij, vriendin?— Doch wat het zij, Gij kent me.... 6 om u zelv’, ontsluit uw hart voor mij.

Ik heb zoo dikwerf, doch vergeefs, daarom gebeden.

-ocr page 20-

14

DE INSPRAAK

T.ORENZA.

’k Verdien iiw deernis .... Ach! wat heb ik al geleden ! Mijn dierh’re moeder en de hemel zijn ’t alleen ,

Wien de oorzaak is bekend , waarom ik jaren ween.

Mijn moeder is niet meer; haar troost is mij ontnomen.

Van niemand kon ik raad, van niemand hulp bekomen.... De zaak blijve in uw borst in eeuwigheid gesmoord.

Wierd iets daarvan ontdekt, ook zelfs helminste woord,

’k Verborg mij voor altijd, ’k Mogt sidd’ren voor mijn vader. Lucilia! hij zou in toorn----

I.UCILIA.

Verklaar u nader;

Wat wederhoudt u? Dat die weifeling verdwijn’:

’k Wil van ’t geheim , alleen om u , bezitster zijn.

LORENZA.

Welaan!.. .Men zag mij steedsmijns vaders wensch weerstreven, In ’t weig’ren, om mijn hand, aan wie het waar’, te geven ,nbsp;Doch niemand heeft de bron dier weig’ring kunnen raên....

LUCILIA.

Ga voort.

LORENZA.

Ik had reeds een verbindt’nis aangegaan.

-ocr page 21-

15

VAN HET BEOEU.

LUCIEIA.

Wat hoorik?.... En metwien?

LORENZA.

’k Had naauwlijks veertien jaren Bereikt, als zich aan mij Quirini kwam verklaren.

Hij won mijn hart geheel. Mijn vader stond aan ’t hoofd Hfts heirs inistrië. Mijn moeder dorst, Beroofdnbsp;Van haren egaê, niets omtrent ons lot bepalen.

Zij meende niettemin, het kon gewis niet falen ,

Of hij ook, had hij slechts Quirinys wensch verstaan ,

Zou vaardig zijn , om die verbindt’nis aan te gaan En zulken edelman zijn dochters hand te geven.

Quirini minde mij , ik hem, veelmeer dan ’t leven,

En deugd bezielde ons; doch het loos , bedrieglijk hart.....

Een stond van zwakheid... straks een bron van angst en smart... Helaas!____

LUCILIA.

’k Heb u verstaan.

I.ORENZA.

’t Was juist in deze dagen, Dat, om het hoog gezag van ’t Staatsbewind te schragen,nbsp;Mgn vaders vader hier ter bane bragt die wet,

-ocr page 22-

10

UE INSPRAAK

Die heel de stad in vuur en vlammen heeft gezet.

De burgerij vloog t’ saam en liet deez’ kreten hooren :

etj met de dwin^landij! De vrijheid gaat verloren.

Het was Tlyepoli, die aan het hoofd verscheen.

Quirinijs vader deelde in die oploopendheên,

En hij, hij volgde straks , uit liefde en trouw, zijn vader. Men greep de wapens aan; van beider zij te gader

Werd met verbittering gestreden----Welk een stond !

Verbeeld u, in wat staat ik mg destijds bevond:

Ik zag mijn minnaar hier, en ginds mijn bloedverwanten, D’een op des anders val gespitst. Aan alle kantennbsp;Verhief zich ’t krijgsgeschrei. De strijd werd algemeen.

Hoe afgemaaid mijn schrik, mijn angsten , mijn geween ?

Ik mogt, voor deze of die, geen wensch, geen bede slaken, Of ’k moest mij, hier of daar, aan misdrijf schuldig maken.nbsp;Nu sprak de liefde in mg, en straks de stem van ’t bloed.nbsp;Wie voelde ooit zulk een strijd, als ik, in ’t bang gemoed ?nbsp;De felste woede dreef de wederzijdsche benden.

De krijgskans scheen zich naar de volkspartij te wenden, Wanneer Gradonigo , aan ’t hoofd van ’t oorlogsheirnbsp;Op ’t onverwachtst gekeerd van gene zg van 't meirnbsp;En onderrigt van ’ t geen op dezen grond gebeurde,

-ocr page 23-

17

VAN HET BLOED.

Den zgneu vloog Ier hulp , en haar de zege onl.sclieurde.

Hij sloeg Tlyepoli terneer met eigen hand.

Al wat voor vrijheid vocht, was nu weldra vermand.

Mijn minnaar nam de vlugt en, mogt het hem gelukken,

Het doodsgevaar te ontgaan,wat wanhoop moest hem drukken,

«

Hoe moest het edel hart des jong’lings zijn gesteld Bij ’t grievend narigt, dat zijn vader lag geveldnbsp;En, door het zwaard eens heuls, gerukt was uit het leven!nbsp;Hem dreigde een zelfde lot... Hoe ’t verdere u beschreven?nbsp;Mijn moeder, schoon vol angst, verborg met kunst haar rouw.nbsp;Opdat haar echtgenoot geen schijn zelfs vinden zounbsp;Van onze liefde. Ik moest, als zij , mijn wee verzaken.nbsp;iNukwamme, in’tholst dernachten onder’t smartvol waken.nbsp;Een brief ter hand, waarin Quirini vurig bad,

Dat mij de bode , dien hij afgezonden had,

Geleiden mogt ter plaats, alwaar hij zat versteken.

’k Besloot er toe en ging, al wagg’lend, schier bezweken.

Ik vond hem in een staat, die tuigde van zijn .smart. «Geliefde!” riep hij uit, en drukte me aan zijn hart,

«Wij zien de hlijdste hoop vernietigd voor ons heiden ;

»Ik vlugt,maar wensch te u nog te omhelzen, vóór ons scheiden. ” Hij zweeg. Vertwijfling stond geprent op zijn gelaat;

2

-ocr page 24-

18

DE INSPRAAK

De toon zelfe van zgn stem voorspelde niets, dan kwaad; Zijn afscheidsgroet doordrong mijn ziel met doodlijk Leven.nbsp;»Vaarwel!” dus klonk die groet, «ó leven van mijnleven!”nbsp;Hij ging , waarop ik hem uit mijn gezicht verloor.

Doch eensklaps trof ’t geklag eens stervende mijn oor.

Ik zocht, van waar die kreet tot mij was dóórgedrongen. Wat vond ik? Ach! hij had zich ’t staal in’t hart gewrongen.nbsp;Daar lag hij uitgestrekt, de ontbloote kling er hij.

Ik wierp mij, stom van schrik en trillende, aan zijn z^,

En sloot hem in mijn arm, verstikkende in mijn zuchten. En had den veegen geest, het ligchaam niet te ontvlugten;

Ja riep, met heeschen gil, om bijstand in dien nood.

))ó Treurniet,”sprakhij flaauw,))neen,treur nietom mijndood. »’kMoest, om’tschavot te ontgaan, Lorenza! u begeven,

« Doch kon (dit zei mijn hart) van u beroofd , niet leven.”

Zoo stierf hij. Ik ontving zijn allerlaatste zucht.

Straks hoorde ik een gewoel nabij me, en nam de vlugt. Opdat geen oog mij in dien toestand mogt ontdekken ,

En snelde huiswaarts heen, om daar ten prooi te strekken Aan hartewee, zoo groot, als iemand leed op aard,

Door ’t pijnlijkst zelfbedwang nog eindeloos verzwaard.

-ocr page 25-

19

VAN HET BLOED.

LÜCILIA.

Thands zie ik duidlyk in , hoe niets u troost kon schenken. Maar baarde ’t bloedig lyk aan niemand achterdenken?

Men heeft het toch herkend?

I.ORENZA.

’k Vernam daarvan geen woord, ’k Heb (denk eens, welk een pgn) daarna zelfs nooit gehoord,nbsp;Waar ’t dierbaar overschot in de aarde ligt geborgen;

Ook werd ik nu weldra geprangd door nieuwe zoi’gen.

LUCILIA.

Van u te teist’ren was het lot dan nog niet moê?

LORENZA.

Helaas! (’k vertrouw deez’stond mijn teerst geheim u toe)

Mg n teerst geheim....

LUCILIA.

Spreek vrg.

LORENZA.

Dat (denk, wat angs t mg griefde) Een levend onderpand mij nableef van zijn liefde;

Een pand, hoe schriklijk ook, toch voor mijn hart een schat. Maar werwaarts mij gewend? wat middel aangevat?nbsp;k Moest bovenal dien staat mijns vaders oog onttrekken.

2 ^

-ocr page 26-

20

DE INSPRAAK

Geen uitkomst zag ik, dan mgn moeder dien te ontdekken : Zoo deed ik, en ik viel haar schreiende te voet.

Haar zacht verwijt, haar blik, vol teêrheid, schonk mij moed. Ook dacht ze een middel uit, om ’t wreed geheim te smoren .nbsp;Zoo werd, door haar beleid, in stilte een zoon geboren.

Mijn zuig’ling (ach! ik had het wichtje naauw aanschouwd) Werd op het oogenhlik der zorg eens vriends betrouwd,

Die daadlijk hem van hier naar Istri'é vervoerde.

Dat pand, het éénig goed, wat nog me aan ’t leven snoerde, Bleef, nu schier achttien jaar, verborgen in dat oord.

Ik heb, slechts nu en dan, iets uit die streek gehoord.

Hoe brand ik, om mijn telg aan 't moederhart te drukken I Doch waartoe mij gevleid? Zal ’t immermeer gelukken.

Dat mij zijn oog aanschouw’, of dat zijn moeder hem Omhelze, of slechts ’t geluid moog’ hooren van zijn stem?nbsp;Gij weet niet, aan wat smart mijn ziel ten prooi moet strekken.nbsp;Nu voelt zij al haar zorg door kinderliefde wekken ,

Om ’t missen vanberigt, tot folt’ring toe vergroot 5 Straks is ’t Quirini zelf en ’t peinzen aan zijn dood.

Rn acht gij dan een ziel, wie zoo veel rampspoed griefde, Nog vatbaar voor ’t gevoel van nieuwe Imwlijksliefde

-ocr page 27-

21

VAN HKT Br,OKIJ.

LUCILIA.

Ik zie, hoe vroeger min uw hart voor nieuwe sluit,

Uit welk een reine bron uw schrik voor ’thuwlijk spruit, Wat u verhind’ren moest, uw hand ten echt te geven,

Eu steeds den diersten wensch uws vaders doet weêrsti-even.

LORENZA.

En echter.... ’k ben mij zelv’ een raadsel----Zal mijn mond

U melden , wat ik ducht?

LUCILIA.

’k Versta u niet.

LORENZA.

Doorgroud

Hetgeen ik zeggen wil: mijn mond kan ’t niet ontvouwen.

LUCILIA.

Wat ducht gij?.... ’k Peil het niet.... Hoe moetik u beschouwen? Ofis ’t nog ander leed, dan ’t geen u reeds zoo klemt ?

LORENZA.

Indien Loreuza thands eens anders was gestemd....

Mijn boezem stond wel voor Quirings beeld slechts open, Maar kan geen tweede beeld daar binnen zgn geslopen?

LUCILIA.

Hoe? weer beminnen?.... Gij ?.... b Dat het dus eens waar’!

-ocr page 28-

wmmm


22

DE INSPRAAK

Dan zagen wij liet eind van al uw zielsbezwaar.

LORENZA.

Besluit niet overhaast: ik zelv’ kan ’t niet gelooven.

Neen! nooit laat de eerste vlam zich van liaargloedherooven. Niets vaagt uit mijne borst het aangebeden beeld.

En toch gevoel ik iets (waarom het u verheeld ?)

Hetgeen ik vruchtloos poog mijn angstig hart te ontscheuren, ’k Wil, tot mijn jongsten snik, Quirinijs dood betreuren ,nbsp;En echter dringt, naast hem, zich iemand in mijn ziel.

EUCILIA.

En wie zou ’t wezen , die Lorenza dus geviel?

LORENZA.

Zijn naam is....

LUCILIA.

Nu, zijnnaam?... Vergunt ge mij teraden ?

Vergunt gij ’t ?

LORENZA.

Spreek vrij uit.

I.UCILIA.

-Die held, met lauwerbladen Opnieuw teruggekeerd. Orzano, wien , bekroondnbsp;.Met versche glorie. Raad en Volk zijn dank betoont.

-ocr page 29-

23

VAN HKT BLOED.

LORENZA.

Gij liebt. myiiharl gepeild.

LUCILIA.

Ik kail iiiiju vreugd iiiel Loomeii. Hy zelf bemint ook u. Ik het hem waargenomen,

Zoo vaak gg t’ samen waart. Zijn houding , stem en oog,

Dat alles staat mij borg, dat ik mij niet bedroog.

n need’rige af komst kan hier in het minst niet schaden : Vei’adeld heeft hij haar door grootsclie heldendaden.

Ik zie het wenschlijkst heil voor u in deze trouw.

LORENZA.

En waant gij , dat ik me ooit zoo ver vergeten zou ?

Bedenk , waar’ ’t anders niet, alleen ’t verschil van jaren.

LUCILIA.

Waar zoo de aanmimiigheèn der prille jeugd zich paren Aan ryper levenstijd , gelijk in u , daar zietnbsp;’t Angstvalligst oog hierin ’t geringst beletsel niet.

LORENZA.

Waartoe door zulk een taal mijn borst nogmeer te ontgloeien? ’k Voel iets inwendig, ’t geen die hartstogt doet verfoeien :nbsp;Orzano’s beeld trekt me aan, als met een tooverstaf.

En huiv’ring drijft het, als een nachtspook, van mij af.

-ocr page 30-

24 .

DE INSPRAAK

'k Moetnaar die huivering, als waar ze een Godssteni, hooren. Gewis stond me in die echt geluk noch rust beschoren.

De kinderliefde alleen verzachte mijne smart.

Geen ander, dan mijn zoon, heheersch’ Lorenza’s hart.

Hij hechte ’t meer en meer aan zijn verstorven vader.

’k Wil leven slechts voor hem.... Doch iemand komt ons nader.

ZEVENDE TOONEEL.

GRADONinO , LORENZA, LUCILIA.

LORENZA.

Een somb’re nevel ligt verspreid op uw gelaat:

Moest iets, mijn vader! u verdriet doen in den Raad?

GRADONIGO.

Ligt zou ’t verhaal daarvan uw zielrust nog meer storen.

LORENZA.

Mijn zielrust?

(JRADONIGO, na een wijl aarzelens.

Mint gij ’t land , waarin gij zijt geboren ? LORENZA.

Gewis!

-ocr page 31-

Verneem eerst kalm de zaak, daarna moogt ge ovei’wegen , Wat meer, ’t vei-zoek des Raads, of uwe neiging geldt.

LORENZA.

Ik hoor, mijn vader ! spreek.

-ocr page 32-

Maar wat gaat, meer dan elk’, dien held uw dochter aan?

GRADONIGO.

Gij weet, hoe we in den Raad aan zijn verkiezing stelden, Door welk een pi’ijs hij liefst zijn diensten zag vergelden:

Hij nu , verstendigd van dat eerevol besluit,

Borst dadelijk vol vuur in deze woorden uit:

,»Die keuze kan voor mij niet twgfelachtig Avezen j «Men mag ze uit mijn gelaat en vlammende oogen lezen.

«’k Bemin” (hier zag hij me aan) «Gradonigo ! ’k bemin «Lorenza.

LORENZA, ter zijde.

Hemel! {ooerluid). Hij ? wat komt hem in den zin? Mijn vader! hoe? hij mij.... Orzano mij beminnen ?

-ocr page 33-

27

VAN HET BLOED.

ÜRADONIGO.

))Die liefde”, ging hg voort, whelieerschte langmgn zinneti. «Ja ! van die stond , dat ik uw huis voor ’t eerst bezocht,nbsp;«Gevoelde ik mij aan haar voor de eeuwigheid verknocht,nbsp;«Verbonden door een snoer, niet minder vast, dan teeder.nbsp;«Vergeef het mij” (hier sloeg hij ’toog demoedigneder)nbsp;«Vergeef me! Ik weet te wel, hoe eindloos de afstand zijnbsp;«Van uw geboorte en rang, Gradonigo! tot mij;

«Ja ! ’k voel maar al te zeer, hoe diep het u moet treffen, «Dat ik tot haar het oog vermetel op durv’ heffen;

« Doch belg u, bid ik, niet, om zulk een driest bestaan, «En hoor, zoo ’t moog’lijk is, mijn beê goedgunstig aan.”nbsp;LOKENZA , verlegen.

Wat kreeg hij op deez’ taal tot andwoord van mijn vader?

GRADONIGO.

«Orzano! ’k eer uw deugd en dapperheid te gader;

)gt;’k Heb dit ook menigwerf getoond in ’t openbaar.

«’t Verschil van beider stam , waarvan gij spraakt, is waar; «Nogthands , blijf des gerust, kon mij uw beê niet grieven :nbsp;«Uw lauwren zijn voor mij de wenschbaarste adelbrieven.nbsp;«Door diensten aan den Staat, door roem , in ’t oorlogsveldnbsp;«En op den stroom behaald, zij t ge ons gelijk gesteld,

-ocr page 34-

28

DE INSPRAAK

)) Waarom dan zulk een edit mijn staniiiiüs nooit zou krenken. »Maar zal Lorenza zelv’ met mij eenstemmig denken ?

»Geenjeugdig edelman , die niet liaar liand verzocht, «Dochwiehet waar’, niet één, geen Prins zelfs, die ’t vermogt,nbsp;»Een oogenhlik haar slechts tot aarz’len te overreden,nbsp;«Ofschoon zijn aanzoek wierd gesterkt door mijne beden.nbsp;«Beproef het, of gij , meer dan and’ren, wordt gehoord.nbsp;«Wat mij betreft, ik schenk met vreugde aanu mijn woord.”nbsp;Door deze toespraak van verrukking opgetogen,

Bezwoer en bad hij mij, om toch zijn vurig pogen Bij u te schragen. Ook de Raad begunstigt hemnbsp;En geeft aan ’s jong’lings heê aldus te grooter klem.

Blijft echter ook voor hem en ’s Raads verzoek te gader Uw zin onbuigbaar, hoor dan ’t smeken van een vader.nbsp;Verwerp niet reukeloos de u aangeboden eer;

Verwin uw droefheid; ga dien somh’ren zin te keer. óLaat me u, vóór mijn dood, zoo naar mijn wensch, zien paren!nbsp;Versterk daardoor mijn kracht; verjong mijn grijze hairen.

LORENZA.

Mijn vader weet het zelf, hoe hem zijn dochter mint;

Hoe zeer ze in zyn geluk haar hoogste blijdschap vindt;

Doch ’t smoren van haar wee gaat boven haar vermogen.

-ocr page 35-

Af keerigheid van hem, wiens fraai gevormde leest,

Wiens liefelijke spraak , verstand en vlugge geest Het hart van elke vrouw onmisbaar mee moet voeren,

En, ik ontveins het niet, ook ’t mijne vaak kon roeren ? Wanneer ik dan den Raad en hem en u weerstreef,

't Is niet, dat ik voor hem, maar voor het huwlijk , heef.

’t Verschil van ouderdom vergroot daarbij mijn vreezen.

-ocr page 36-

30

DE INSPRAAK

’t Moge anders streelend voor mijn eigenliefde wezen,

Dat hij, wiens groote naam op alle lippen zweeft,

Die inderdaad alleen zijn wenschen te niten heeft,

En kiezen mag, wat maagd hem ’t meeste kan behagen,

Bij voorkeur hart en hand aan mij komt op te dragen; Doch hoe vereerend, hoe aanlok’lijk ’t wezen moog’,

Hoe fraai verbeeldingskracht het schild’re voor mijn oog, Ja , hoe misschien mijn hart tot hem moog’ overhellen,nbsp;Mijn schrik voor ’t huwlgk kan ik niet ter zijde stellen.nbsp;GRADONIGO.

Ik weet, Lorenza! ’k weet, hoe teer ge uw vader mint.... Bedenk mijn grijsheid. Denk, mijn lief, mijn éënig kind!nbsp;Hoe gij de vreugde van dien vader kunt volmaken ,nbsp;Wanneer gij een gevoel, zoo ijdel, wilt verzaken.

Indien gij af keer van Orzano hadt gevoed,

Ik zou niet vord’ren, dat ge, om mij, aan uw gemoed Geweld zoudt doen , in hem uw hand ten echt te geven;nbsp;Maar nu ge in dat gemoed hem niets voelt wederstreven,nbsp;En ik als voor mij zie, in ’t wenschelijkst verschiet,

Den aanvang uws geluks , het eind van uw verdriet,

En alles afhangt van een dwaasheid te overheeren,

Nu mag ik, om u zelv’ en mij, met regt begeeren ,

-ocr page 37-

LORENZA.

Wat gedaan ?

Ik zie Quirinijs schim mij dreigende genaken:

»Hoe” , spreekt zij, «kan het zijn? Lorenza mij verzaken? »I.s dit de trouw, waarmee mijn liefde wordt beloond.

-ocr page 38-

32

UE INSPRAAK

»Dat zy , haar eed ten spot, mijn nagedaclit’nis hoont?”

Neen, teergeliefde! nooit____

LUCILIA.

Hoe kunt ge u zelv’ dus plagen ? Heht ge u uit vrije keus een’ ander’ opgedragen?

Of schenkt ge integendeel Orzano uive hand Alleen uit kinderpligt, op eisch van ’t Vaderland?

Wat glans ook zal deez’ echt, Lorenza ! om u spreien !

{Zij trekt haar ter zijde en wijst haar in ’t verschiet op de Brenta en op eenige kaden, die echter voornbsp;den aanschouwer vliet zichtbaar zijri^.

Aanschouw^ dat feestgewoel; ei hoor die schelle reien.

De ontzagbare Overheen in luistervollen dosch ;

De Doge , pralend in zijn prachtige karos;

Venedigs jufferschap , de bloem der jonge heeren.

Elk wil Orzano’s deugd, zoo veel men kan, vereeren, Terwijl een talloos tal van gondels, rijk versierd ,

Op ’t zilv’ren vlak des meirs vast heen en weder zwiert,

En, hij het volksgejuich, zich midden in de choren,

’t Geroep, Orzano leef! elk oogenblik doet hooren.

De lauw’ren, door zijn moed als oorlogsman behaald,

Dit feest, hetwelk zijn dienst in verre niet betaalt,

-ocr page 39-

33

VAN HET BLOEI).

Die boogen langs den weg, die blinkende eereteek’nen ,

Gij moogt, bet staat aan u, het al voor ’t uwe reek’nen,

Zoo ge, als Orzano’s bruid , daar nevens hem in deelt.

’k Acht zelf“ Quirinys schim op ’t hoogst daardoor gestreeld, Draagt zij bewustheid van hetgeen geschiedt op aarde,

Het voorwerp van zijn min, zoo hoog bij hem in waarde, Zoo teer aan hem verknocht door reine liefde en trouw,

Zoo lang , om zijn verlies , ten prooi aan bitt’ren rouw, Door heel Dalmatië als om strijd te zien vereeren

En haar onlijdb’re smart aldus ten beste keeren.

S

LORENZA.

Ten beste keeren ?____Ach!

LUCILIA.

Waarom in zulk een toon,

Zoo moedloos dit gevraagd ?

LORENZA.

Hoe? Heb ik dan geen zoon? LUCILIA.

Gesteld , dat deze zoon , gelijk gij wenscht, moog’ leven, Wat zal hem grooter blijk van uwe liefde geven ,

Wanneer ge in diepen rouw , als droeve weduw, leeft,

Of als een hooge rang u magt en midd’len geeft,

3

-ocr page 40-

34

DE INSPRAAK

Om zulk een dierbaar pand te doen in aanzien stijgen ? Besluit, beraad niet meer. Gij moogt niet langer zwijgen.nbsp;Voldoe den eischdes Raads, bekroon Orzano’s min ,nbsp;Verblijd uw vader----

LORENZA.

Stort me, ó hemel! wijsheid in.

Einde van het Eerste Bedrijf.

-ocr page 41-

VAN HEÏ BLOED.

TWEEDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

DE DOGE, ORZANO.

DE DOGE.

Zoo wordt uw wensch bekroond. Wat heil ziet ge u bereiden! Nog heden zult ge uw bruid naar ’t echtaltaar geleiden.

Ik deel van gantscher hart, Orzano! in uw vreugd.

ORZANO.

ó Trouwe Schutsheer van mijn onervaren jeugd!

’k Ben uwer vriendschap ’t al, waarom deez’ Staat my huldigt, Geheel mijn oorlogsroem aan u alleen verschuldigd,

En nu nog bovendien mijn hoogste levensheil.

Hoe diep gevoelt mijn ziel uw weldaên zonder peil!

Maar echtei-....

-ocr page 42-

Otgt; nbsp;nbsp;nbsp;IJE INSl’RAA^Jv

DE DOGE.

Wat is dit?

ORZANO.

’k Mogt ingewijde clioreii Jjorenza’s eed nog niet als eclitgenoote liooi’en.

Wie weet het, of mijn hoop alvorens niet gedoofd ,

Niet nog , met hare hand , mij alles wordt, ontroofd ?

DE DOGE.

Ziedaar eens minnaars hart! zijn liefde doet hem vreezen, Dat, wat hij ziet of hoort, hem zal vijandig wezen.

Ei meld mij, waar gij grond tot die bezwaai-’nis vindt? (lij heht das vaders woord, dat n zijn dochter mint.

ORZANO.

’t Is waar.

DE DOGE.

Ook zag ik zelf, hoe liefdevol zij de oogen Op n gerigt hield , door nw glorie opgetogen.

ORZANO.

Die oogen vol van glans vei'doofden in mijn geest,

’k Erken het, al de glans van ’t luisterrijke feest.

In haar nabijheid trof geen ander schoon mijn zinnen:

’k Zag al mijn eer iii haar, in zulk een beeld te minnen.

-ocr page 43-

’k Weêrstreef die onrust wel, maar vruchtloos is mijn strijd. Een aak’lig voorgevoel voorspelt mij wee en smarte:nbsp;Misschien ’t gewrocht alleen der teederheid myns harte....nbsp;Ze is zelfs mij lief die angst, hoe scherp zij d’ angel wett’,nbsp;Wijl ze op de grootheid van mijn liefde ’t zegel zet.

Ja! ’t is een wondervuur , dat ’s minnaars hart doet hranden ; Het ketelt, streelt en vleit, of ’t pijnt hem de ingewanden;nbsp;Voor al, wat buiten is, maakt hem die vuurgloed blind;

Hij ziet in ’t wijd heelal slechts ’t voorwei'p , dat hij mint: Dat voorwerp doet alleen hem denken, aêmen, leven.nbsp;Orzano’s ziel was kalm en ongeschokt gebleven ,

Onwetend, welk een gloed in haar verborgen lag :

Zoo bleef zij , tot mijn oog voor ’t eerst Lorenza zag.

’k Had, in deez’ diepen slaap , bijkans door niets bewogen , Dan zucht naar oorlogsroem , zelfs voor natuur geen oogen.nbsp;Hoe ras keerde alles om ! Hoe brak op eens die band !

’k Gevoel mijn aanzijn thands en ken mijn waren stand. Thands voel ik van genot elk uur als overvloeiennbsp;En tint’lend levensvuur mijn aderen doorgloeien.

-ocr page 44-

DE INSPRAAK

'l Is al Lorenza’s wei'k ; haar hlik heeft dit gewrocht, Zoodra ik haar paleis voor de eerste maal bezocht;

Doch ’k smoorde dat gevoel; want of ik reeds mogtpi-alen Met lauwers, die uw gunst mij deed iu ’t veld behalen ,

Dit was te weinig, bij mijn nederigen stand ,

Dan dat ik ’t wagen mogt te dingen naar haar hand.

Tk moest, door grootscher daên , iets worden in haar oogeti. ’k Bekwamden vlootvoogds staf, door uw goedgunstig pogen,nbsp;En joeg den Genuees , in meer dan éénen slag,

Van ’t pekel, dat weleer den Gi’iek verwinnen zag.

’t Gezicht dier plas, beroemd door ’t tuigschrift der historie, Om tranen A'an de min en lauwerblaên der glorie ,nbsp;Ontvonkte in mij een drift, als minnaar en soldaat,

Die mij te boi'gen scheen ’t verwinnen voor den Staat.

Nu brandde ik van veria ngst, Loi'enza weer te ontmoeten En , met mijn nieuwe krans, te knielen aan haar voeten.nbsp;Mijn hart, geheel vervuld van ’t voorwerp mijner min,nbsp;Vloog ver mijn kiel vooruit en zwolg de stroomenin;

Ook scheen het, toen zij zelv’op nieuw mij blonk in de oogen. Als kon mijn zegepraal haar sclioonbeid zelfs verlioogen.nbsp;Mijn eerzucht voel’ zich door bet volksgejuich gevleid ;

’t Zij sireeleud , dus zijn naam met lof te zien verbreid ;

-ocr page 45-

39

VAN HET BLOED.

Deez’ feestdag strekke mij tot schitt’rende eerbetooning, Lorenza’s hand alleen is kostb’rer dienstbelooning.

Die hand, voor mij ten echt verworven door den Raad. Ziedaar wat me eindloos meer, me alleen ter harte gaat.

Ze is mij de dierste prgs , dien ’k immer kon behalen----

Maar ach ! zal inderdaad die heilzon mij bestralen ?

DE DOGE.

Op nieuw dat ongeloof? Kan’t mooglijk zgn? Nog beeft Orzano voor gevaar, dat zelfs geen schijngrond heeft.

Wie mag, zoo veel als gij , op 1 gunstig lot vertrouwen? Wil voor een oogenblik uw afkomst slechts beschouwen.nbsp;Wat waart ge, toen gij 1, eerst verscheent in 1 oorlogsveld?nbsp;En heeft van toen af niet de zege u steeds verzeld,nbsp;Waardoor ge een ti-ap van roem hebt in uw jeugd bestegen ,nbsp;Dien duizend helden in hun grijsheid niet verkregen?

Het levensheil ligg’ niet in oorlogsroem alleen ,

Bij u smelt liefde en roem tot levensheil in een.

Door ’t voorwerp van uw keus ziet ge u met weermin loonen, En heel een volk zijn vreugd in uw geluk betoonen.

’t Is waarheid, gg verdient den voorspoed, dien gij smaakt, Doch denk , dat twijflen soms fortuin afkeerig maakt.

Uw rede moet dien drom van nevelen verstrooien.

-ocr page 46-

40


DE INSPRAAK


ORZANO.


Daar komt ze.

DE DOGE.

Ik ga. Haar blik zal ’t best mijn werk voltooien.

TWEEDE TOONEEL.

ORZANO , EORENZA.

ORZANO.

Lorenza ! die mijn hart voor eeuwig hebt geboeid j Wier aanblik mij voor ’t eerst in liefde heeft ontgloeid ;

Gij, ’t éënig doelwit van myn hachlijkst onderwinden ,

Gij slaat mijn hand niet af, wilt u met mij verbinden,

Ja stemt er zelfs in toe , dat, eer deez’ dag verloopt,

Die band; mijn hoogste wenscli, plegtstatig word’ geknoopt? ’k Weet van Gradonigo , wat gunst mij is beschoren;

Maar zal uw minnaar ’t ook van uwe lippen hooren ?

LORENZA.

ó Ja, Orzano! ’k gaf daartoe mijn plegtig woord :

Beschouw mij als uw bruid , wier hand u toebehoori.

ORZANO.

Hoe eindloos stijgt dat woord voor mijn gevoel in waarde ,

-ocr page 47-

41

VAN HET BLOED.

Gesproken door haar zelv’, myn dierste scliat op aarde! Maar heeft gedweeheid , heeft gehoorzaamheid geen deelnbsp;Aan ’t geven van dat woord? Ik vrees , helaas! zeer veel.

Gij mogt uw vader, mogt den Raad niet wederstreven,

En hebt, uit pligt alleen , mijn wensch gehoor gegeven ?

Of stelt gij ’t hart op prijs, dat u myn liefde biedt ?

Uw afkomst duldde in ’t eerst mijn min verklaring niet, Doch ’k meende, zoo mijn arm den Staat van nut mogt wezen,nbsp;Dat ik uw adeldom dan minder had te vreezen.

Zoo dan besloot ik, om, door stoute daad hij daad.

Hielp mij ’t geluk daarbij , te vinden in den Raad Een steun voor mijnen wensch van ’t wigtigste vermogen.nbsp;Fortuin stond mij ten dienste; ik slaagde in al mijn pogennbsp;En hief mijn duist’ren naamdus op tot hooger peil.

Thands zij uw keuze alleen de bronwel van mijn heil!

En zou, terwijl uw gunst zoo troostrijk op mij daalde,

Uw hart het waarlijk zijn, dat uwe keus bepaalde?

LORENZA.

.Ia ! door mijn eigen keus zult gy mijn egaê zijn.

Zij hebbe voor het oog van volgzaamheid den schijn.

Doch wie haar uit die bron herkomstig waant te wezen , Bedriegt zich: myn besluit is uit mij zelv’ gerezen.

-ocr page 48-

42

[gt;E INSPRAAK

ORZANO.

Lorenza! is het waar? Ja, gij misleidt mij niet.

Wie maalt de blijdschap af, die ge in mijne aad’ren giet? Maar kunt ge , daar uw taal mijn onrust deed bedaren ,

Op éénen twijfel nog u even rond verklaren ?

LORENZA.

Wat meent ge? Spreek vrij uit.

ORZANO.

Men zegt, dat u een smart

In ’t heimlijk, jaren lang , geknaagd heeft aan het hart;

Dat gij zelfs gist’ren nog veel tranen hebt vergoten :

Waaruit toch mag een wee , zoo duurzaam, zijn ontsproten?

LORENZA.

Is ’t redelijk, dat gg , vooral te dezer tijd,

Een zielwond, naauw geheeld, aldus weer openrijt?

Wat bovendien de bron geweest zij van mijn zuchten ,

Wat zou zij , thands gedempt, Orzano nog doen duchten?

ORZANO.

Zou ik, ik de oorzaak zijn, waardoor zij niet meer vliet?

LORENZA.

In waarheid is die nacht van pijnelijk verdriet,

Door hoop op waar geluk, verdund, of opgeheven ,

-ocr page 49-

43

VAN HET BEOED.

Schoon gist’ren nog daarvan me een nevel hield oingeven.

Gg hadt ook, eer ik wist, wat omging in uw hart,

Reeds grooten invloed op Lorenza’s boezemsmart.

Nooit is van uw bedrijf me een narigt toegekomen ,

Dat niet geheel mijn ziel daaraan heeft deel genomen;

In waarheid meest om u. Het was, wanneer ik dacht Aan uwe jeugd en moed , als wierd mijn druk verzacht.

’t Verheugt mij nu te meer , dat ik, in vroeger dagen,

Wat hand mij wierd geboón , die hand heb afgeslagen.

Een donker voorgevoel van de echt, voor mij bestemd;

Iets heimlijks heeft mijn hart, als ’t ware, toegeklemd , Hetgeen mg ongemerkt voor liefde moest bewaren,

Opdat ik mijne hand aldus voor u zou sparen.

Ik hoorde, dacht mij , slechts naar de inspraak van mijn druk, En wrochtte onwetend aan ’t gebouw van uw geluk.

Wie weet, wat schoonen thands Lorenza's lot benijden?

’k Noem hem gemaal, wiens arm Venedig mogt bevrijden; Die , in zijn prille jeugd , met krans bij kransen prijkt;nbsp;Wien niemand in beleid en moed, waar ’t zij , gelijkt.nbsp;Spreek : nu mijn neiging u zoo duid’lijk is gebleken,

Wat zou nu’ verder nog aan uwe rust ontbreken ?

Ik huw den oorlogsheld, wien ieder eerbied toont;

-ocr page 50-

HE INSPRAAK

Mij 11 zellmin wordt gestreeld, rayu vrije keus liekfooad.

ORZANO.

ó Neen! geen toegang meer aan twijfelzucht gegeven.

Uw taal, zoo vol gevoels , heeft al mijn zorg verdreven.

Bij zulk een rein genot voorzeker past het niet.

Een schaduw zelfs, hoe kleen, te voeden van verdriet.

Men denke slechts aan ’t geen mijn heil ten top moet voeren , Den onwaardeerh’ren hand , die u aan my zal snoeren.

Gij zijt de prijs voor ’t geen mijn ijver heeft bestaan,

Maar eind’loos overtreft dat eereloon mijn daên.

Wat zegepraal kon ooit daarbij in waarde halen?

Maar heb ik, eer mij hoop op weermin mogt bestralen, Alleen om uwe gunst, zoo vaak den dood getart,

Wat zal ik nu niet doen, bezitter van uw hart?

Gij wenscht toch niet, dat ik , aan weelde en zinvermaken Gekluisterd, im voortaan mijn eerzucht zal verzaken.

Een zucht, die in mijn borst haar prikkel zelfs vergroot, Wijl zij den naam mij schenkt van uwen echtgenoot?

Mijn liefde en krijgsmans eer zijn naauw in een geweven: Leef ik voor de eene, ’k moet niet min voorde and’re leven jnbsp;Gij hecht ze heide t’ saam en zet ze beide in vuur.

Maar wanneer toch genaakt voor mij het zalig uur,

-ocr page 51-

VAN HET BEOED.

Dat mij uw mond den iiaam vaii echtgenoot doe liooi’eii ? Waartoe aan plegtigheên geheel een dag verloren ?

Wanneer zal mij ’t bezit van u geschonken zijn?

Elk tijdstip, dat verloopt, is mij een eeuw van pijn.

LORENZA.

Mijns vaders rang, mijn stand, welvoeglijkheid en wetten, 1, Gebruik , en meer nog, 1. geen zich moeilijk laat verzetten,nbsp;Verbieden grooter spoed. Vaarwel!

(ter zijde.)

6 Welk een dag !

Wat oorzaak of in mij die doodsangst voeden mag?

(Zij treedt het paleis binnen.)

DERDE TOONEEL.

ORZANO, MONTANO.

ORZANO.

O Gadelooze vreugd I De kommer, die mij griefde,

Is uit mijn ziel gevaagd; ’k bezit Lorenza’s liefde.

MONTANO, van buiten opkomende.

Wees hartelijk gegroet, Orzano! ’k Ben verrukt. Een krans zoo kostlijk u op 1 hoofd te zien gedrukt.

-ocr page 52-

Gij spraakthaar, dacht, mij, toenik herwaarts kwam getreden/

ORZANO.

Haar eigen mond heeft mij haar wedermin beleden.

Geen heil, Montano! dat mijn heil te hoven gaat.

Niet om haar vader , of ’t verlangen van den Raad,

Zij zal uit eigen keus haar lot aan ’t mijrie binden.

MONTANO.

Ik twijfel daar niet aan.

ORZANO.

Ik ga Ziani vinden,

.Ia, zonder uitstel hoor’ die trouwe vriend van mij,

Hoe onbesefbaar hoog mijn vreugd gestegen zij.

Vaai’wel! Nog heden zal in ’t choor de trouw geschieden.

{Hij vertrekt j

MONTANO.

Ik ga mijn heilwensch haar en haren vader bieden.

{Hij wil het paleis binnentredenj

VIERDE TOONEEL,

MONTANO, EEN DIENAAR VAN HET TIENMAN.SCHAP. DE DIENAAR.

Mijnheer!

-ocr page 53-

Zijn naam?

DE DIENAAR.

Nog onbekend.

MONTANO.

Zijn houding ?

DE DIENAAR.

Achtbaar, her,

-ocr page 54-

48

DE INSPRAAK

Gelijk ook zijn gelaat ; docli in zijn stoute trekken Laat duidlijk zicli een spoor van zielsverdriet ontdekken.

MONTANO.

Zijn oogen?

DE DIENAAR.

Zijn vol vuur.

MONTANO.

Zijn ouderdom? zijn toon?

DE DIENAAR.

Ikaclithem, naar zijn spraak en naar zijn manlijk sclioon, In ’slevens middelstand. — Men hoort hem dikwerf zuchten.

MONTANO.

Een banneling misschien, of een, die hier komt vlugten,

’t Zij uit Florence, ’t zij uit Genua verjaagd.

Wat meldt hij zelf daarvan?

DE dienaar.

Men heeft het hem gevraagd.

Hij gaf ons tot be.scheid — en noemt geen and’re zaken — Slechts naar een mondgesprek met u alleen te haken.

MONTANO.

Een mondgesprek met mij ?

-ocr page 55-

4y

VAN HET BLOED.

DE DfENAAR.

Met u alleen.... (ledoóg,

Dat ik, van waar hij toeft, hem leide voor uw oog.

Ginds staat hij, wel bewaakt.

MONTANO.

Hij nader’: ’k zal hem spreken. Verwijder gij u dan, doch blijf in de ommestreken.

{De Dienaar vertrekt, doch komt spoedig terug met den Onbekende, wien hij een teeken geeft, om hetnbsp;hek binnen te treden, waarna hij zich verwijdert.nbsp;Montanó heeft zich een weinig ter zijde begeven,nbsp;zoodat de Onbekende hem niet terstond zien kan.)

V IJ F I) E TOO N E E L. '

MONTANO, QUIRINI.

MONTANO, ter zijde.

Hij is mij onbekend.

QUIRINI, rondziende.

Hoe slaat mij ’t hart!____'k Ontwaar

Die plekken, mij weleer zoo zalig.... ó Ziedaar ’t Paleis haars vaders, waar mijn liefde ’t eerst ontwaakte.

4

-ocr page 56-

50

DE INSPRAA^K

o Gij, voor wie deez’ borst in zuiv’re vlammen blaakte,

En, na zoo lang een tijd , nog blaakt, gelijk voorheen,

Zult gij niet doof zijn voor uws minnaars smeekgebeên ?

Om hem uw vaderland, geslacht en erf begeven?

Hem volgen uit dit oord naar vergelegen dreven ?

’k Trotseer om u alleen hier kluisters, schande en dood.... Of is misschien die wensch onbillijk en te groot?

MONTANO, ter zijde.

Wat spreekt hij bij zich zelv’ ?.... Hoe treurig staat zijn wezen! Maar ’k zag toch, zoo mg dunkt, die trekken meer voor dezen.

QUIRINI.

Hier was het, dat ik ’t eerst mijn min haar kennen deed; Ginds, waar haar lieve mond mij wedermin beleed;

Daar sloeg zij haren arm vol teerheid om mij henen____

Misschien zit ze op deez’stond nog oinmijn dood te weenen. Wat omkeer, als zij straks mij levend voor zich ziet!

Een liefde, zoo gevormd, zoo rein, vermindert niet.

Al mag zij hier beneên op geen genot meer hopen.

Montano stelle mij tot haar den toegang open :

Hij , die, door ’teêlst gevoel van menschlijkheid bezield. Mij, zijn bestrijder, in het hachlijkst uur, behield.

-ocr page 57- -ocr page 58-

52

DE INSPRAAK

Mg niets____’k nam steeds opregt aan ’s naasten onheil d eel.

Spreek vrg!.... Uw naam ?

QUIRINI.

Staat hier niet gunstig aangeschreven. Mijn vader moest, helaas! alsoproei’maker, sneven.

’k Ben____die rampzalige , die, went’lend in zijn hloed ,

Voor ’t zelfde lot door u grootmoedig is behoed.

MONTANO.

Qiiirini?

QUIRINI.

Ja 1 ik zelf, en die hier zonder vreezen.

Ofschoon ter doodstraf door het Hoog Geregt verwezen, Zich voor Montano’s oog vertrouwlijk op durf doen.

Zou ’k van mijn redder, van Montano , kwaad vermoên ?

MONTANO.

’k Waardeer op hoogen prijs, Quirini ! uw vertrouwen.

Het strenge Tienmanschap moog’ mij voor schuldig houwen. Te meer nog, wijl ik zelf daar naauw aan hen verknocht,nbsp;Nooit, nooit verraad ik hem, dien 'k eenmaal redden mogt.nbsp;’k Heb mij met gunsten door uw vader zien bestralen,

Die weldaên wilde ik hem in u, zijn zoon , betalen ,

-ocr page 59-

53

VAN HET BLOED.

En ’k wil dit nog.... Maar spreek : wat bragt u iii den zin Te tarten reukeloos het doodsgevaar?

QUIRINI.

De min.

MONTANO.

De min?

QUIRINI.

Gy vondt me, als dood ter aarde neêrgezegen ,

En dacht, dat itiij het staal eens viiaiids had doorregen , Doch ’t was mijn eigen hand, die deze horst doorstiet.

MONTANO.

Wat dreef u tot die daad ? nbsp;nbsp;nbsp;,

QUIRINI.

De liefde en zielsverdriet. MONTANO.

En 't voorwei’p van uw min ?

QUIRINI.

Lorenza.

MONTANO.

Zij ? Kan ’t wezen ?

QUIRINI.

’k Moest vlugten , of mij stond eens muiter.? dood te vreezen.

-ocr page 60-

UK INSPRAAK

Ik mogt haar, op mijnbeê, nog drukken aan mijn hart, Doch na die samenkomst verheerde mij de smart:

In wanhoop ti’okik’t staal____Zoo hebt ge mij gevonden,

Mij van die plaats vervoerd, verzorgd , verpleegd, verbonden, En, toen ik was hersteld , mij heimlijk van de reênbsp;Een veil’gen weg gebaand naar de overzij der zee,

Alwaar gij (’t was uw woord) mij ras zoudt komen vinden, En ik van onze min ’t geheim u dacht te ontwinden,nbsp;Hetgeen ik toen en hier nog niet geraden vond.

’k Zag met verlangen uit naar u , van stond tot stond,

Doch ’t viel mij niet ten deel, u immer daar te aanschouwen.

MONTANO.

'k Heb u dit toegezegd, en ook mijn woord gehouwen,

En opgezocht de hut, waar ge u door brave liên,

Op mijn verzoek, van hulp en schuilplaats vondt voorzien; Doch ’k hoorde bij mijn komst hen schreiende verhalen,

Hoe dat gij, daar ge aan ’t strand als mij m’rend om Kept dwalen, Door roovers overmand en straks verdwenen waart.

QUIRINI.

6 Ja! mij was een lot, zoo jammerlijk, gespaard.

Ik werd dier schelmen buit, gekneld in harde banden,

Als slaaf geveild, verkocht en weggevoerd naar landen,

-ocr page 61-

Die hoop,schoon zonder grond,naar’tscheen,behieldmgn leven En stevigde mijn moed en schonk mgn arm de kracht.nbsp;Waardoor ik dag aan dag mgn zure taak volbragt.

Een roofbende overviel verwoed ons huis. De schrik Vermeesterde aller hart; elk nam de vlugt; maar iknbsp;Bestond het, schoon alleen, den roov’ren weer te bieden,

En greep de wapens aan. Men zag dit, staakte ’t vlieden

En keerde moedig weer. Geheel de slavenrij

Werd door mijn voorbeeld sterk, vereende zich om mij ,

En , door de min ontvlamd, verdubbelde ik mgn slagen, Zoodat geen vijand meer zich aan mijn arm dorst wagen jnbsp;Waarop het mij, getrouw door de onzen bijgestaan,

Gehikte , ’t Opperhoofd der bende neêr te slaan,

-ocr page 62-

56

DE INSPRAAK.

Ter eigen stond , dat hij, den dolk omhoog geheven,

Mijn meester onverhoeds den doodsteek dacht te geven. ))Ik dank u !” was de taal mijns meesters. «Gij zijt vrij.nbsp;«Geen onderscheid besta meer tasschen n en mij.

«Dat ieder voortaan passe op uwe, als mijne, wenken.”

Ik echter bad hem , mij ’t verlof alleen te schenken,

Om met den meesten spoed te keeren naar Euroop.

Hij stemde in mijne heê. Hoe groeide nu mijn hoop!

Ik zag Lorenza , zelfs noch schooner, dan te voren;

Ook daclit mij, uit haar mond deez’zoete taal te hooren; «Keer weder ! Snel in d’ arm van die voor u slechts leeft.nbsp;«Ik volg u overal, waar gij u heen begeeft.

«Geen onspoed zal op nieuw ons van elkander scheiden.quot; Zoo zeide ik ’t Oost vaarwel. Mijn heer deed mij geleiden.nbsp;Van goud en geld voorzien, naar Ptolemaïs ree.

’k Begaf mij spoedig scheep, en landde naauw uit zee,

Of kreeg berigt van uw en van Lorenza’s leven.

Maar hoe toch van het mijne aanhaar berigt gegeven?

Te treden in ’t paleis waar’ al te veel bestaan.

Montano! kondig gij, kan ’t zijn, mijn weerkomst aan.

MONTANO.

Ach! moest u 't lot aldus voor nieuwe droefheid sparen?

-ocr page 63-

57

VAN HKT BLOED.

QUIRIM.

Hoe? Nieuwe droef heid ?... ’k Beef... Wil nader u vei’klaren.

MONTANO.

Gedenk niet meer aan haar.

QÜIRINI.

Montano , welk een taal!

Zij leeft toch ?

MONTANO.

Ja! maar heeft....

QUIRINI.

Wat heeft zij ?

MONTANO.

Een gemaal.

QUIRINI, langzaam met verkropte woede.

Lorenza een gemaal?.... Stond mij die slag te vreezen?

De folt’ring van de hel moet min afgrijslijk wezen.

MONTANO.

’k Gevoel, wat zielepijn u deze tijding haart.

QUIRINI.

^ Verraden... • niij?

MONTANO.

Gij zijt een heter noodlot waard.

-ocr page 64-

58

])E INSPRAAK

Hei’vat uw moed. Verhan Lorenza uit uw ziunen.

QTJmiNl.

Ik haar vergeten? Ik Lorenza niet meer minnen?

Nooit ruk ik uit mgn hart, hoe jammerlik gegriefd,

’t Aanminnig beeld van haar, zoo teêr door mg geliefd.

Zoo iemand, ik mag mij van ’t wreev’le lot beklagen.

Het hoopte op mijne kruin een reeks der felste plagen. Verbannen uit mijn land, gekneld in slavenjuk,

Schenkt mij de liefde moed en kracht bij zulk een druk. Nogmaals tart ik den dood, om haar, mijn zielsbeminde.

Ik worstel, in de hoop, dat ik haar wedervinde, Kloekmoedig door een drang van lijfsgevaren heen.

Ik vlei mij ’t eind te zien van beider bang geween,

Doch vind, in plaats van ’t geen mijn ziel zoo zoet bekom-de. Een ander in ’t bezit der hand, die mij belioorde.

Wat raad, wat uitkomst mij rampzalige te biên?

Ik kan haar haten, haar ontvlieden, noch haar zien.

De dood, het graf alleen stelt perk aan mijne smarte.

MONTANO.

Geoorloofd is geklag aan ’t wreed verscheurde harte;

Doch hoor mij , bid ik, hoor me een oogenblik bedaard. Wordt niet Eorenza door uw drift te veel bezwaard?

-ocr page 65-

59

VAN HET BI.OED.

Zij heeft tocli, zoo ik meen, weleer nw bloed zien stroomen; Geen narigt heeft zij ooit daarna van u bekomen;

Zij achtte u (zegt gij zelf) voor dood: zij was dus vrij.

QUmiNI.

Ik heb haar al te veel, helaas! geschat naar mij.

Wanneer (vertrouw mijn woord, Montano!) in die dagen , Toen wij ’t onschatbaarst heil in blijde toekomst zagen,

De dood haar had geveld, gewis geen and’re vrouw Hadde immer in mijn hart haar plaats vervuld. Mijn rouwnbsp;Kon door geen tijdsverloop of afstand zijn gelenigd.

Ik achtte mij met haar voor de eeuwigheid vereenigd.

En toen ik zat gekromd in harde slaverng ,

Was toen Loreiiza zelv’ ook niet als dood voor mij ?

Is des mgn min verkoeld, en heeft een reeks van jaren ,

Vol wederspoeds, daarin verand’ring kunnen haren ?

Dus schatte ik hare min ook zonder peil of maat:

Doch waar vindt ge ooit een hart, dat, als het mijne, slaat? Zoo hen ik door dien waan te jammerlijk bedrogen.

Thands is mijn droom voorbij en al mijn hoop vervlogen. Wie is hij , die zich ziet inbaar bezit gesteld?

MONTANO.

Orzano is zijn naam. Het is die oorlogsheld,

-ocr page 66-

Gij zijtmijn troost. Mijn hoop berust op u alleen.

Ga , zeg haar, dat ik leef; zoo vurig, als voorheen,

Haar min, en dat mijn trouw is ongekrenkt gebleven.

Zeg, dat de liefde alleen mij herwaarts heeft gedreven,

En dat, in weerwil van haar voorgenomen trouw,

Ik nog te dezer stond op hare weermin bouw ,

-ocr page 67-

61

VAN HET BLOED.

En slechts een oogenblik haar heimlyk wensch te spreken. Haar teederh^id voor mij is niet geheel geweken.

Een liefde, zoo gevormd, als de onze was, houdt stand. Wat ook gebeuren moog’, of zich daar tegenkant:

Zij blaakt op nieuw , zoodra we elkander weêr aanschouwen. Of mogt ik deze hoop te los op zandgrond bouwennbsp;En in Lorenza’s hart geheel verstorven zijn ,

Dat heden dan voor ’t laatst mij ’t zonnelicht beschijn’.

MONTANO.

Ik wil uw wensch voldoen , doch durf u niet verlaten:

Uw vrijheid liep gevaar; wat zou mijn zorg dan baten?

’k Bezit een huis; het staat bijna geheel alleen;

Ook is ’t een stille wijk : begeven we ons daar heen.

Gij zult er veilig zijn. Ik ga dan van uw leven Lorenza , naar uw wensch, ’t geheime narigt geven.

Volg mij, Quirini!____Moge uw beê zijn toegestaan!

QUIRINI.

Zoo niet, wat gaat mij dan of dood of leven aan?

Einiie van het Tweede Bedrijf.

-ocr page 68-

02

DE INSPRAAK

DERDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

LORENZA, prachtig uitgedoscht.

Het plegtig uur spoedt aan , en hoe ik ’t meer zie naken, Hoe minder ik dien schroom , die huiv’ring kan verzaken,nbsp;Die door mijn aad’ren jaagt op ieder oogenhlik,

Zoodra ik aan deez’ echt gedenk. Van waar die schrik ,

Die stugge af keerigheid, die wederstand van binnen ?

Mijn rede suft____Zou ik Orzanoniet beminnen?

Maar wat dan zou het zijn dat vuur, waarvan ik blaak, En ieder stond al meer naar ’s jong’lings bijzijn haak?nbsp;Neen! zetten wij dien schroom, als ongegrond, ter zijde.nbsp;En dat ik hem mijn hand en hart blijmoedig wijde....

Zijn aanblik stortte mij de teerste neiging in____

Maar toch iets anders was voor mij Quirinijs min ....

-ocr page 69-

03

VAN HET BLOED.

Quirini!.... Welk eennaam!____ó Bron van weelde en smarte!

Niet minder dan voorheen, vervult uw beeld mijn harte. Met u stierf al mijn vreugd.... Lorenza, welk een taal!

Straks noemt gy voor ’t altaar Orzano uw gemaal____

Orzano myn gemaal ?---- Het denkbeeld doet my heven____

En echter, ’k heb mijn woord uit vrijen keur gegeven;

Ja ’t is, als of mij ’t bloed met grooter snelheid vliet,

Zoodra ik aan hem denk.... ’k Doorgrond mij zelve niet. Hoe diep ik peinzen moog’, het blijft mij alles duister.

Nu lacht deze echt mij toe , straks schijnt hij my een kluister; Nu eens een rozengaard en straks een treurig dal,

Een last, waarvan het wigt mijn hoofd verpletten zal.

(Lucilia is inmiddels opgekomen en beschouwt haar opmerkzaam.)

Maar ’t is gedaan. Hoe ’t zij , geen aarz’len kan meer baten: Ik moet de ontwikk’ling aan de toekomst overlaten.

TWEEDE TOONEEL.

LORENZA, LUCILIA. LORENZA, Lucilia bemerkende.

Wat wilt ge?

-ocr page 70-

64 nbsp;nbsp;nbsp;DE INSl’RAAK.

LUCILIA.

Een grijzaart vraagt van u gehoor en.... LORENZA.

Nu?

Waartoe?

LUCILIA.

Hij mag zulks niet ontdekken, dan aan u.

Op ’t noemen van uw naam zag ik zijn tranen stroomen. Hij is, zoo als hij zegt, uit Istrië gekomen.

LORENZA.

Hij komt uit Istrië ? ..... Een sidd’ring grijpt mij aan.

Ligt tyding van mgn zoon----Wat zal hij doen verstaan ?

Hij koom!

{Lucilia vertrekt.'^

Wat staat mij hier te hopen of te vreezen ?

DEhöE TOONEEL.

LORENZA, LUCILIA, DE GRIJZAART.

LORENZA, tegen den Grijzaart.

Wat brengt gij? ’k Zie de smart geteekend op uw wezen.

-ocr page 71-

VAN HET BEOED.

DE GRIJZAART.

Het is op Zeno’s last, dat ik mij hier vertoon.

I.ORENZA.

En Zeno....

DE GRIJZAART.

Is niet meer.

LORENZA.

Wat hoorik?(fera^*ylt;/e)Acli!mijn zoon.. DE GRIJZAART.

Hg treurde, wijl zijn telg, hem liever, dan het leven,

Het vaderlijke dak sints maanden heeft begeven.

LORENZA, ter zijde.

’k Bezwijk van angst.

LUCILIA.

Helaas!

• DE GRIJZAART.

Hij koesterde nog hoop Op 'sjong’lings wederkomst, doch eindigde zijn loop.

»Ik zal weldra tot stof,” dus sprak hij, «wederkeeren. »Zoodra ik ben geweest, volg dan mijn jongst begeeren;nbsp;»Trek naar Venedigs vest en reik deez’ lett’ren uitnbsp;»In stilte aan de eigen hand, waar aan het opschrift luidt.”

-ocr page 72-

66

DE INSPRAAK

Zyn kwaal nam zichtbaar toe: helaas ! nog weinig stonden, En ’tplegtig uur was daar; mijn halsvriend was ontbonden.nbsp;{Hij stelt Lorenza een brief ter hand.)

LORENZA.

Is de inbond van deez’ brief aan u bekend?

DE GRIJZAART.

ó Neen!

LORENZA.

Ga dan een wijl van hier en laat mij thands alleen.

Ik zal voor uwe dienst niet onerkentlijk wezen.

{De Grijzaart vertrekt.)

YIERDE TOONEEL.

LORENZA, LUOILIA. . r.ORENZA , den brief openende.

Men leez’.

LUCILIA.

Bezit u zelv’.


lorenza.

Ik moet bet ergste vreezen.

-ocr page 73-

TAM HET BLOED. nbsp;nbsp;nbsp;67

[Zij leent.)

Van rang en afkomst onbewust,

Verlangde uw zoon naar krijgsgevaren.

’k Heb wel dien trek een poos gesust,

Doch bragt hem nimmer tot bedaren.

Op eens is hij van hier gesneld.

Niets is mij van zyn lot gemeld.

Ik zie alvast den dood voor oogen. ó Mogt uw telg u zijn gespaard!

Hij is zijn edele afkomst waard,

En zal, zoo ’k hoop, uw tranen droogen.

Mijn levenseinde nadert snel.

Orzano is zijn naam — Vaai’wel!

[Zij laat den brief uit de harid vallen en zijgt neder in een stoel.)

Orzano— hij mijn zoon?— ’k Moet van mij zelve gruwen.

Ik ben zijn moeder____ik____ en stond met hem te huwen.

Mijn zoon mijn echtgenoot____ ó Top van ijslijkheid !

LUeiLIA.

Is ’t uwe schuld, of heeft het toe val u misleid ?

LORENZA, opstaande.

Algoede Hemel, hoor, ei hoor mijn dankgebeden!

r, T

-ocr page 74-

08

1)|; IlNiSPRA/VK

Uw deernis wederliield in tijds nog mijne' schreden.

Die brief.... een enk’len dag slechts later, ’t was gedaan ,

En wanhoop was mijn deel en scliande kleefde me aan.

Het hloote denkbeeld zelfs doet al mijn leden trillen.

Maar Gij , Algoedheid ! znlt Lorenza’s angsten stillen :

Mijn misslag was uw werk, mijn doling uw beleid.

Of zondigde ik, vergeef me uit goedertierenheid.

Het was geen laakh’re vlam, die in mijn boezem woedde, Geen lage hartstogt, die ik voor Orzano voedde;

’t Was de inspraak van het bloed, de teerste en zoetste drift, In ’t moederlijke hart door uwe hand gegrift.

Orzano , nevens mij , onwetend voortgedreven,

Heeft aan die zelfde drift, als ik, gehoor gegeven.

Die neiging, van nature in onze horst ontstaan ,

Trok, door haar too verkracht, en zoon en moeder aan. Geen wonder, dat ze mij zoo hlindling niet verheerde,nbsp;Terwijl ik lang voorheen de liefde kennen leerde ;

Maar hij , wiens edel hart nooit liefde heeft gevoed, Beschouwde als liefde , ’t geen de stem was van het bloed ;nbsp;Doch eenmaal onderrigt van d’ oorsprong van zijn leven,nbsp;Zal hij , niet min dan ik, voor ’t geen ons dreigde, beven ;nbsp;En mogt hem al in ’t eerst deez’ wiss’ling neder.slaau ,

-ocr page 75-

Weldra biedt liij zijn dank daarvoor den Hemel aan, Wanneer hij door den naam, waarmee hij mij mag eeren,nbsp;In zachte teedei-heid zijn hartstogt voelt verkeeren,

Wat vraag? Orzano.

LUCILIA.

Hem? Gij zult weldra hem zien. LORENZA.

Hem hier zien? Om wat reen?

LUCILIA.

Zal ’t uur niet ras genaken.

Waar in de huwlijksband....

LORENZA.

Wat reden durft gij slaken? Vermijd voortaan een woord , zoo gruwzaam in mijn oor.nbsp;Men komt. Is hij ’t?

-ocr page 76-

70

DE INSPRAAK.

VIJFDE TOONEEL.

MONTANO, LORENZA, LUCILIA.

MONTANO.

Vergun me een oogenblik gehoor. LORENZA.

Montano!... Gij ?... Dit uur?...Watmagweldeoorzaakwezen? Verlegenheid of schrik staat in uw oog te lezen.

MONTANO.

Een zaak yan groot gewigt, waarover ik met spoed In ’t allerdiepst geheim u onderhouden moet.

LORENZA.

Lucilia ! ik bid----

¦ nbsp;nbsp;nbsp;{^Lucilia vertrekt.)

ZESDE TOONEEL.

LORENZA, MONTANO.

LORENZA.

Wat deed u herwaai-ts treden?. ... Waartoe dit marren 1.... Spreek 1

-ocr page 77-

Maar toen hij in dat uur alleen zijn wanhoop hoorde En met zijn eigen hand zich wreed de horst doorboorde,nbsp;Verliet, terwijl mijn arm hem angstvol hield omvat,

He voege geest het lijf, door jammer afgemat.

-ocr page 78-

72

DE INSPRAAK

Door welk een wonder dan hebt gij ’t geval vernomen?

MONTANO.

Nog eens: ’kheb van hem zelv’ geheel h verhaal bekomen.

LORENZA.

Maar hoe toch en wanneer?

MONTANO.

Nadat gij waart gevlugt. EORENZA.

Voorzeker gaf hij straks daarna de laatste zucht ?

MONTANO.

En zoo hij op deez’ stond nog ’t leven mogt genieten ?

LORENZA.

Wat zegt gij ? Welk een taal ?

MONTANO.

Gij hebt zijn bloed zien vlieten: Is ’t daarom zeker, dat zijn geest van de aard verdween?

LORENZA.

Hoe brengt mijn duiz’lend hoofd al 't strijdige tot een? Misleid mij niet. ó Vreugd! waar vind zij wedergade?

Maar hoe? ’kBegrijp nog niet....

MONTANO.

Mijn hulp kwam hem teslade.

-ocr page 79-

ó Wil mij toch verklaren, Hoe ’t is? Bevindt zich dan Quirini in deez’ muur?

MONTANO.

6 Ja, Mevrouw!

LORBNZA.

Elk woord zet mij de ziel in vuur.

Wat hiydschap!...Maar zij wordt vergald door angstig vreezen. Quirini is toch hier weleer ter dood verwezen—nbsp;Misschien.... o zeg het mijis hij in boei gekneld.

-ocr page 80-

/4

»E INSPRAAK

MONTANO.

Die vrees zij voor het minst door u ter zg gesteld!

LORENZA.

Waarom van zijne komst geen woord mij te openbaren? Wat had me een enkel woord al weedom kunnen sparen inbsp;Maar zeker heeft de tijd zijn min tot mij verkoeld?

MONTANO.

Nooit heeft hij sterker drift, dan thands, voor u gevoeld. Hij was het, die mij zond.

LORENZA.

Wil, bid ik , mij geleiden.

MONTANO.

Tot hem?

LORENZA.

Tot hem.

MONTANO.

Van wien ge u eeuwig hebt gescheiden? Geheel uw hart behoort Orzano toch alleen.

I.ORENZA.

Zwijg van dat huwlijk.


-ocr page 81-

/o

VAN HET BEOED.

LORENZA.

Neen!

MONTANO.

Hoe nu? Gy zoudtu nog dien huwlijksband onttrekken?

LORENZA.

Gewis; wyl mij die band met gruw’len zou bevlekken.

MONTANO.

Hoe meer ik boor, boe meer ’t mij onverstaanlijk wordt.

LORENZA.

Gij weet niet, in wat poel ik scbier waar’ neêrgestort,

En welk een jammer mij voor eeuwig stond beschoren.

’k Wil bij Quirini zelv’ u beel de zaak doen booren,

En , als de ontweken ramp door mij wordt voorgesteld,

U beide sidd’ren zien bij ’t geen myn mond u meldt.

Maar ’k brand, om bem te zien: laat ons niet langer beiden. Kom , gaan wij I

MONTANO.

Zal ik u in deez’ kleedij geleiden,

Die door baar weidsche praal elks oogen tot zicb ti’ekt ?

LORENZA.

d Hemel! ’k ben nog met dit scbandgewaad bedekt.

Een oogenblik, en ’k ben van een gewaad ontslagen

-ocr page 82-

70

DE lUSPRAAK

Zoo eereloos, als nooit galeislaaf heeft gedragen,

{Zij wil vertrekken; nbsp;nbsp;nbsp;verschijnt met snelle schreden.')

ZEVENDE TOONEEL.

EUCILIA, LORENZA, MONTAMO.

LUCILIA.

Orzano komt.

LOREKZA.

6 Ramp ! ’k Mag nu van hier niet gaan.

, nbsp;nbsp;nbsp;{tegen Montano.)

Keer, hid ik, straks terug.

MOKTANü.

Laat alles op mij staan.

{Hij vertrekt met Lucilia.)

LORENZA.

Wat zal ik zeggen? Hoe de zaak te kennen geven?

Mijn zinnen zijn verward.... Wat angst!..., Mijn leden heven.

Hij komt____Mijn vader met Ziani volgt zijn schreèn.

Ik ben ten einde raads____Ach! waar’ hij slechts alleen.

-ocr page 83-

VA^' III'.T ULOlil). nbsp;nbsp;nbsp;77

ACHTSTE TOONEEL.

ORZANO, I.ORENZA, GRADONIGO, DE DOGE, alle in pleeggewaad.

ORZANO, prachtig gekleed.

ö Dierbaar voorwerp van mijn innigst zielsverlangen!

En choor en outer zijn gereed, om ons te ontvangen.

Het toortslicht blaakt in ’t rond, het geurrijk wierook brandt, De vanen wapperen , veroverd door mijn hand.

Alreeds is de achtb’re Raad het heiligdom genaderd En al de Priesterschap in pleeggewaad vergaderd.

De menigte dringt t’saam en wacht met ongeduld ,

Dat ge u aan ’t starend oog al,'? bruid vertoonen zult.

Gij ziet uw vader met den Doge mij verzeilen,

Tot staving van een echt, die zoo veel heils mag spellen. Welaan; dat zich die band voor ’t heilig outer sluit,

Waar heen het hrandend hart uws minnaars .snelt vooruit. {Hij biedt haar de hand.)

Gedoog----

EORENZA, terugtredende en ter zijde.

Ik siddei'.

-ocr page 84-

78

DE INSPRAAK

ORZANO.

Hoe? Gij schrikt... Wat zal dit wezen? EORENZA.

Ach ! kost ge, Orzano ! in Lorenza’s boezem lezen ....

Helaas!

ORZANO.

Helaas?

EORENZA.

Gij weet, wat nukken soms ’t geval.... ORZANO.

Verklaar u nader.

LORENZA, meer en meer verlegen.

Weet....

ORZANO, in klimmende drift.

Wat weet ik?... Spreek! I.ORENZA.

Ik zal....

Een voorval, dat, noch ik, noch iemand , kon voorspellen , Gedoogt niet, dat ik u naar’t outer zal verzeilen.

ORZANO.

Wat voorval is ’t, hetgeen mijn wensch zoo wreed bestrijdt? Hoe lang zal’t uitstel zijn?... Voorheden?

-ocr page 85-

79

TAN HET BEOEÜ.

LORENZA.

Voor altijd.

gradonigo.

Mgn dochter!

ORZANO.

’k Ben verplet.

LORENZA-

Ik moet deez’ plaats ontvlieden, Wijl eer en kieschheid mij het spreken thands verbieden.

ORZANO.

Hoe? Eer en kieschheid?

GRADONIGO.

Wat?

ORZANO.

Beroering grqpt mij aan. EORENZA.

Ik kan het aanzien van uw mart’ling niet weêrstaan. Vaarwel!

{Zij vertrekt met overhaasting.)

gradonigo, tegen Orzano.

’k Ben schaamrood om den hoon, u toegedreven. Haar zij ontgaat mg niet; ik volg haar; zij moog’ beven.

-ocr page 86-

NEGENDE TOONEEL.

t)E DOGE , ORZANO.

DE DOGE.

Kon wispeltui’igheid wel ooit nog booger stijgen?

i

Wat plotslinge ommekeer!.... En gij, gij zelf blijft zwijgen? Gij spreekt niet?

ORZANO, als uit eene mijmering ontwakende.

Ik? Wat wilt ge? Ikbeb verstand, noch stem. Ik voel van dezen slag maar al te diep den klem.

Is ’t waken ? Is ’t een droom , die mij liet brein beguichelt ? Versmaadt ze mij , waarom dan wedermin gehuicheld?

Zou ’t waarheid kunnen zijn, hetgeen ik hoorde en zag?

DE DOGE.

.Ia, of ’t een droombeeld ware, een nachtgezicht; maar ach! Gij hoordet zelf haar ’t woord , aan u gegeven, breken.

En echter dorst zij nog van eer en kieschheid spreken.

Ook ik sta nevensu verbaasd, verplet als gij.

-ocr page 87-

81

VAN HET BLOED.

Ik pgnig mij vergeefs, wat hiervan de oorzaak zy.

ORZANO.

’t Is vruchteloos getracht, dat zwart geheim te ontwinden. Kan in eensmenschen ziel die boosheid toegang vinden?

Zij ziet mijn liefdevlam, vleit mij met wedermin,

Ja stort mij door haar taal nog vuur’ger hartstogt in,

En dit slechts, om den dolk te feller aan te zetten;

Om met te zwaarder slag Ofzano’s'hoofd te pletten.

Zulk een boosaartigheid bij die aantreklijkheên !

Is ooit een sterveling zoo wreed mishandeld? Neen! Onmeet’lijk was de gloed, waarvan mijn boezem blaakte.

De grond scheen mij te koud, wanneer haar voet hem raakte. Hoe vurig mij het hart voor die geveinsde sloeg,

Nooit was, naar dat mij dacht, mijn liefde sterk genoeg.

En ach I verguizing, smaad is ’t loon van zulk een liefde.

DE DOGE.

Afschuwlijk is de hoon , ’k erken het, die u griefde.

Het is me eeji raadsel.

ORZANO.

Neen! ' ik houd het voor gewis ,

Dat de oorzaak van mijn ramp een medeminnaar is.

Ziani! schenk voor’t laatst meuw hulp, om hem teontdekken.

6

-ocr page 88-

Hoe meer ik peins, hoe meer mijn toorn zich op voelt wekken. Hij moet het offer zijn der drift, waarvan ik hlaak.nbsp;Verschriklijk woelt in mij de heetste lust naar wraak.

De felste minnenijd, dien ooit Itaalje voedde,

Verspreidt door al mijn bloed zijn teugellooze woede.

Ik wil hem kennen, die deez’ hoon mij lijden doet.

Ik vlam op zyn verderf, mijn kling dorst naar zyn bloed.

Ik sleur ’t ontzielde lijk voor ’t oog van zijn beminde.

Dat zoo mijn wanhoop troost, mijn hart voldoening vinde. Maar hoe, rampzalige! wordt ooit uw wraak gestild ?

Waar is ’t gevloekte bloed, hetgeen gij plengen wilt? Wordt niet mijn razerng , zelfs in mijn eigen oogen.

Een dwaasheid? laf gezwets?.... Ik ben gehoond, bedrogen. En mis tot zelfs de hoop op ’t wreken van mijn schand.

DE DOGE.

Gij dwaalt: een and’ren grond heeft deze wederstand.

Geen tweede liefde kon haar drift voor u verwinnen.

Nog blijft, vertrouw mijn woord, Lorenza u beminnen.

Ga, volg haar, smeek en—

ORZANO.

Ik verschijnen voor haar oog ? Opdat zich met mijn smart haar hoogmoed kitt’len moog’ ?

-ocr page 89-

83

VAN HET BI.OED.

Ora nieuwen smaad en koon te beed’len aan kaar 'sraeten? Reeds moest ik al te zuur mijn ligt vertrouwen boeten.

Dat eeuwig uit mijn ziel haar naam verbannen zij!

Ik moet van kier. Vaarwel! Gedenk niet meer aan mij.

DE DOGE.

Wat zegt ge?

ORZANO.

Ik heb Ie dwaas, door gloriezucht gedi’even, Al wat mij dierbaar was, in Istrie begeven.

Ik luisterde naar raad, noch beden; en welligt Ontving men van mijn lot aldaar geen onderrigt.

’k Ga der waar ts. ’kMag alsdan voor’t minst de troost verwerven, Om aan mijns vaders borst van hartewee te sterven.

Dank gij den Raad voor mij; ’k ben daai’toe onbekwaam;

En noem, dit smeek ik, bij Lorenza nooit mijn naam.

DE DOGE.

Ga heen: ik prijs het, dat ge nws vaders angst bevredigt, Doch keer dan tot ons weer , hoe grievend ook Leleedigd,nbsp;Zoodra gij deze schuld uw vader hebt betaald,

Rn .smaak de vrucht des roems , door uwen arm behaald .

ORZANO.

Spreek van geen lauwren, die mij de oorlogskans vergaèrde,

(5 ¥

-ocr page 90-

84

DE INSPRAAK

Wat is de glorie hem , die ’t aanzijn vloekt, van waarde? Eens was zij al mijn lust, mijn heil, mijn zielespijs,

Thands heeft zij voor mijn hart niet d’ allerminsten prijs. Aan zulken, wien ’t geluk bestraalt, gun ik die palmen;

Mij deert het, dat mijn naam uit veler mond mogt galmen. Dat ui t mijn levensloop wierd’ uitgewischt die dag,

Waarop ik mij voor ’t eerst met lauwren sieren zag !

’t Heeft alles om mij heen zijn tooverkracht verloren.

Ja ! moog’ weldra de tijd mijn naam voor eeuwig smooren! ’k Ga sterven ver van hiei', verwijderd van een oord ,

Waar ieder voorwerp mij de matte ziel doorhoort.

Haar vlied ik bovenal, wier hoon zoo wreed mij griefde ,

En vloek voor eeuwig roem- en gloriezucht, en liefde. Vaarwel, Ziani!

{.Hij verwijdert zich.)

DE DOGE.

Blijf, {ter zijde) Ik volg, waarheen hij streev’, Opdat ik hem aan ons en aan hem zelv’ hergeev’.

Einde van het Derde Bedrijf.

-ocr page 91-

86

VAN HET BLOED.

VIERDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

QülRiNi, uit een huis te voorschijn komende. Montano keert nog niet: wat mag zyn komst vert ragen ?nbsp;Elk oogenblik verwijls verdubbelt mijne plagen.nbsp;Genieten wij voor ’t minst een wijl de vrige lucht.

{rondziende.)

Hoe treurig is het hier!.... Maar hoor ik geen gerucht?... o Neen! ’tis alles stil.... Wat andwoord zal ikhooren?nbsp;Een weigering, ’t berigt, dat alles is verloren?nbsp;-Misschien (het denkbeeld zelfs verbijstert mijn verstand)nbsp;Vei-smaadt ze mij en gaf Orzano hare hand.

Eorenza, hemel! zij Quirini van zich stooten....

Maar gij, Orzano! beef, zoo de echtmogt zijn gesloten.

-ocr page 92-

86

DE INSPRAAK

’fc Heb niet een jarenreeks verdragen zou veel smart,

En in deez’ muur op nieuw het doodsgevaar getart,

Opdat, in myne plaats, ik u gelukkig vinde En late in ’t vrij bezit van myne zielsbeminde.

Neen! daartoe is voor haar mijn liefdedrift te groot.

Lorenza blijve aan mij, of’k zweer aan u de dood.

’k Wil dan haar tranen zien, ik wil haar jamm’ren hooien.

De ontrouwe!____Maar wat lot is aan mij zelv’ beschoren?

’t Schavot, herkent men mij.... Doch ’t ergste grimm’ mij aan, Wie alles derven moet, zoekt die den dood te ontgaan?

.Tal ’k tart het wreedste lot. Geen mart’ling doet mij schroomen. Mag ik slechts vóór mijn eind haars minnaars hloed doen stroomen.nbsp;Men komt: verwijd’ren we ons.

[Hij wijkt ter zijde af.)

TWEEDE TOONEEL.

DE DOOE, ORZANO.

[Orzano is fjekleed, als in hel Tweede Bedrijf.)

DE DOGE.

Nogeens: verlaat ons niet.

-ocr page 93- -ocr page 94-

88

DE INSPRAAK

DE DOGE.

Een dwaling deed misschien haar zulk een daad begaan.

ORZANO.

Hoe nu , Ziani? Hebt gi] zelf het niet verstaan ,

Dat zij in eeuwigheid haar hand mij niet kon schenken?

Zou ’tmij dan troosten , of nog meer mijn eerzucht krenken, Als tot gelatenheid haar eigen mond mij wekt?

DE DOGE.

Gewis een groot geheim dat deze zaak bedekt.

’k Wil weten, wat bet zij. Ik ga Lorenza vinden.

ORZANO.

Ziani! Gij? Draag zorg....

DE DOGE.

Mij zal zij niet verblinden.

Ik zal’t ontdekken. .Ia! zij zelve geev’ mij licht.

Ik word er toe genoopt door vriendschap en door pligt.

Ik ga.

ORZANO,

Hoe voel ik mij door zulk een ijver streelen,

Om dit gebroken hart, zoo ’t mooglijk waar’, te heelen!

DE DOGE.

Bezit u zelv’, tot dat ik hier u wedervind’.

-ocr page 95-

89

VAN HET BLOED.

ORZANO.

Gij acht het moog’lijk , dat ze Orzario nog bemint?

DE DOGE.

ó Ja!

ORZANO.

Zij heeft toch van een hinderpaal gesproken ;

Van iets, dattusschen ons de banden had verbroken :

Haar woord was : voo?- altijd.... Neen! doe geen poging meer. ó Vlei haar hoogmoed niet. Ontzie en spaar mijn eer.

Zij zal op nieuwen hoon haar sluwe fierheid spitsen.

DE DOGE.

Ik deuk dat niet.

ORZANO.

Tracht eer mijn wraaklust aan te hitsen. He wraaklust is ’t alleen, die nog mijn krachten stijft.

En gij , wien in deez’ stad geen ding verholen blijft,

Weet ongetwijfeld door uw staatkunst op te sporen.

Wie ’t zij , om wien al ’t heil mijns levens gaat veiToren.

’t Is dan eerst, als deez’ Amist geverwd is met zijn bloed, Dat ik, benevens u , de trotsche naad’ren moet.

DE DOGE.

Bedaar, Orzano! Spil geen nuttelooze klagten.

-ocr page 96-

90

DE INSPRAAK

Iiidien ze uw teerheid om een ander kon verachten Eu waarlijk liefde voor een tweeden minnaar voên,

Ik zal u, houw hierop ! hem spoedig kennen doen.

(Quirini vertoont zich op eenigen afstand.) ORZANO.

WaL geeft gg me, opdeez’dag, van vriendschap sterke proeven! Mijn dank....

DB DOGE.

(leen woord daarvan.. .Wil hier mijn weerkomst toeven. ORZANO.

Waartoe, Ziani! hier?____Zou uw paleis niet meer

Geschikt zijn ?

DE DOGE.

’k Zeg 't om reen: blijf hier, tot dat ik keer. Men moet u in de stad, geloof mij , niet bemerken.

On twijk’t nieuwsgierig oog.

ORZANO.

Ach! kost ge iets goeds bewerken.

-ocr page 97-

Van haar?____ó Razernij !____Zij zelve ’t hem gezegd !

-ocr page 98-

Te vroeg uwnaam?...Gij dreigt... Vermeet’le! durft gij ’t wagen?

QUIRINl.

Een woord van haar nog.

ORZANO.

Wat?

QUIRINl.

Geefandwoord op mijn vragen: Heeft, onder ’t zoet gekoos , Lorenza uw beleen,

-ocr page 99-

Die nooit voor iemand week; ’t gevoel van vrees nooit kende.

ORZANO.

’t Kan wezen. Doch hoe ’t zij, geef andwoord in het ende. En noem hem, tegen wien mijn toorn zoo heftig ziedt....

Uw houding, oog en taal____ Gij immers zijt het niet?

QUIRINI.

Omioüz’le! denkt ge mij outzetiing aan te jagen?

-ocr page 100-

{Hij onthloot zijn kling, wam'opookQnirixn. den zijnen trekt.'j Ontziel mij door uw staal, of stort door ’t mijne neer.nbsp;{Tweegevecht.)

Maar welk een stil verwijt mag in mijn binnenst spreken? Wat drijft mij tot hem?— Nooit greep mij een sidd’ring aan,nbsp;Zoo onverhoeds, zoo fel, zoo pijnlijk.... Laat ons gaan.nbsp;Ontvlieden wg deez’ plaats, ons zei ven, ja het leven.

QIIIRINI, zich oprigtende op den linker arm.

’k Herkom.... Lorenza heeft mijn liefde prijs gegeven. Lorenza mij ontrukt!.... Ach! dat ik in deez’ wondnbsp;Het eind van mijn bestaan en van mijn lijden vond!

-ocr page 101- -ocr page 102-

96

DE INSPRA AK

Quirini!.... Welk een angst!.... Wie zal ons bijstand biên? ' {Zij teil wegijlen.)

QUIRINI.

Blijf hier!.. .Wat zegt die wond?.. .Gij zelv’ hebt mij doorstoken. Uw ontrouw....

LORENZA.

Ik ontrouw?

QUIRINI.

Uw huwlijk.

LORENZA.

Is verbroken.

QUIRINI.

Verbroken?

(Montano maakt den gordel van Quirini los en knoopt hem denzelven iets hooger om het lijf, waarnanbsp;hij hem opheft en voorts, met hulp van Lorenza,nbsp;plaatst tegen den pylaar van een lantaarn.)

LORENZA.

Ik ben vrij. ’k Bemin u. Deez’ uw vrind Bragt u een gade weer, die u alleen bemint.

QUIRINI.

Is ’t waarheid, wat gij zegt? Gij niet voor mij verloren?

-ocr page 103-

97

VAN. HET BI,OED.

LORENZ A.

Montano, spreek!

MONTANO.

Zij deed u niets, dan waarheid, hooren. Naanw had ze uw leven en uw komst van mij verstaan,

Of niets, Quirini! kon haar vreugd te hoven gaan.

Indien ons uwe wond geen vrees geeft voor uw leven,

Dan zie ik voor altijd u aan elkaêr hergeven.

QtriRINI. nbsp;nbsp;nbsp;•

Lorenza, welk een heil! Kom, dierbare! aan mgn hart. {omhelzing.)

Dit oogenhlik vergoedt al de uitgestane smart.

LORENZA.

Maar ach! uw wond... Ik heef... Kan zij niet doodlijk wezen?

QUIRINI.

Ik viel slechts van den schok: die wond is ras genezen.

LORENZA.

Maar welk een wreede hand....

QUIRINI.

Ik scheld hem alles kwijt.

’k Beklaag hem zelfs, nu gij voor hem verloren zgt.

-ocr page 104-

98

DE INSPRAAK

LORENZA.

Wat zegt ge?.... Orzano?


QUIRIM.

Ja!

LORENZA.

Hij zelf.,

QUIRINI.

Was mijn verwinnaar.


LORENZA.

ó GruwelI Hij?

QUIRINI.

Maar schoon het lot mgn medeminnaar Begunstigd en voor hem de zege heeft gespaard,

Mijn zege, in u behaald, is duizendvoud meer waard.

LORENZA.

Orzano plengde uw bloed : ó top van ijslijkheden I

QUIRINI.

Hoe treft u dit zoo zeer? Had niet mijn vijand reden, Gespitst, niet min dan ik, op ’t wreken van een hoon?

LORENZA.

Uw vijand? Hemel! Hij?

-ocr page 105-

Ö9

VAN HET BI.OED.

QUIRINI.

Wie is liij dan ? EORENZA.

ÜW zoon.


MONTANO.

Ontzettend!

QUIRINI.

Hg mgiizoon? Ik ben des jong’lings vader?

’k Bezwijk.... Zijn moeder gij?.... Ach! onderrigt mij nader.

LORBNZA.

Verneem dan, dat uw zoon, van zijn geboortestond Af aan, mijn hart outscheurd, vervoerd naar vreemden grondnbsp;En toevertrouwd werd aan des braven Zeno’s zorgen,nbsp;Waardoor zijn aanzijn voor mijn vader bleef verborgen.

Hij kwam hier, onbewust van vaderland en bloed,

En onbekend bij elk, behalve door zijn moed.

Iets heimlijks scheen terstond ons tot elkaèr te trekken.

Tot loon voor grootsche daênzouhem mijn hand verstrekken. U achtte ik dood en leende ’t oor aan zijn gebed:

De Hemel heeft in tijds dat gruwelstuk belet.

’kBen daad’lijk, door ’t berigt uws aanzijns opgetogen , Metonbeschrijfb’re vreugd naar deze plaats gevlogen;

7 ^

-ocr page 106-

JOU OE INSPRAAK

Maar nu ik ’l. einde wacht te aanschouwen van mijn smart, Een dierb’ren echtgenoot te storten aan het hart,

Van onderlinge min de zoetste vrucht te plukken En zoon en vader t’saam aan deze horst te drukken,

Wat vind ik? Uitgestrekt den vader op den grond,

Door de eigen hand zijns zoons, misschien ter dood, gewond.

QUIRINI.

ó Mogt ik hem terstond mijn teederheid doen blijken !

Ik zag hem na ’t gevecht mistroostig van mij wijken.

Een onverhoedschen schrik ontwaarde ik in zijn oog.

Geef, Hemel! dat ik ras mijn telg omhelzen moog’.

Hij was ’t, die in den strijd de zege op mg behaalde: Gelukkig, dat niet hij , maar ik den prijs betaalde.

’k Verheug me, dat hij de eer der zegepraal genoot.

’k Verheug me, dat mijn bloed, en niet het zijne, vloot.

LORENZA.

Dat vaderlijk gevoel, in uwe horst gerezen,

Verblijdtmij, maar uw wond, uw zwakheid doen mij vreezen. Montano! waardste vriend , wien we alles zijn verpligt.

Dat onze hand hem steun’, zijn wank’le schreden rigt’. Verlaten wij een plaats, noodlottig voor otis allen :

-ocr page 107-

101

VAN HET BI.OED.

MONTANO.

Verplegen wij hem ginds.

{Zij hejjen Quirini op en geleiden hem naar het bovengemelde huü.)

QUIRINI, onder hel voortgaan.

’k Verhaal mijn lotgevallen U daar in kalmte, en wat van u Quirini wacht:

’t Beamen van ’t ontwerp , tot ons geluk bedacht.

LORENZA.

Wal dit ontwerp ook zij, ’k voldoe aan uw verlangen.

ZESDE TOOVEEL.

iE DIENAARS VAN ]

DE GEZAGVOERDER, tegen Quirini.

In naam van ’t Tienmanschap.

QUIRINI.

Wel nu ?

DE GEZAGVOERDER.

Zijl gij gevangen.

Gij volgt ons.

QIURINJ.

’k Ben gereed.

-ocr page 108-

102

DE INSERA4R

LOREI«iZA.

’k Voelnaauwlijksmeei- den gi’ond. (tegen Montano.)

Montano! duldt gij dit ?

MONTAMO, tegen den Gezagvoerder.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Gij ziet, hij is gewond.

Gij wilt, vertrouw ik, van zijn dood niet de oorzaak wezen? ’t Gezag van ’t Tienmanschap , ik weet het, is te vreezen :nbsp;Gij moet gestreng zijn, maar bedenk ook: er bestaatnbsp;Een wet, die dat gezag in klem te boven gaat;

De menseb lijkheid.... Die wet verbiedt, hem weg te sleuren, DB GEZAGVOERDER.

Ik ducht.

MONTANO.

Gij zult het door geen sterv’ling af zien keuren; Of mogt u al iets kwaads daarvan te wachten staan,

Durf dan uw lot voor de eer der menschheid ondergaan.

DE GEZAGVOERDER.

Wat eischt gy ?

MONTANO.

Laat hem hier. Bewaakt door uwe lieden, In ’t huis, dat mij behoort, zal hij van daar niet vlieden.

-ocr page 109-

Hoe vriendschap klimt in kracht, hoe meer het onheil drukt.


-ocr page 110-

104

PE INSPRAAK

VIJFDE BEDRIJF.

EEltS'i'E TÜÜNEEL.

r.ORENZA, DB DOGE.

BORENZA.

Zoo heb ik dan op nieuw met janiinei’wee te kampen^

DE DOGE.

’kBeklaag uw ongeluk; ik deel in uwe i’ampen;

.la , ’t is geheel de stad, die met u treurt en weent.

BORENZA.

Mijn vader heelt wel mij vergiffenis verleend,

Gevoelig voor natuur, gehoorzaam aan haar wetten,

Maar laat, als lid des Raads, zich door geen beê verzetten. Quirini ligt geboeid, hem toeft misschien 't schavot.nbsp;Montano , al zijn steun, deelt in hetzelfde lol.

-ocr page 111-

105

VAN HET BLOED.

t Ontzinkt hem alles: slechts Orzano’shulp kan baten, Maar deze heeft in drift de stad welligt verlaten.

Men zoekt hem overal, doch niemand, die hem ziet.

Een vader eischt zijn hulp , doch hij vertoont zich niet.

DE DOGE.

Ik mag voor u, Mevrouw! mijn meening niet verhloemen. Ik moet Orzano’s hulp, als gij , uoodzaaklijk noemen.nbsp;Quirinijs doodstraf wordt gevorderd hij den Raad ,

Als Staatspligt. Doch aleer Oz’zano ons verlaat,

Verwacht ik hem nog hier.

LORENZA.

En mij zou hij begeven;

Zijn moeder? Hij natuur en hare stem weerstreven?

Hij smooren haar geroep , haar weigeren gehoor ?

Die stem klonk vroeger reeds tot in zijn binnenst door. Vergun mij , daar de zoon zijn moeder is ontweken,

Den vader hier een wijl te mogen zien en spreken.

DE DOGE.

Vergeef mij , dat ik dit u niet vergunnen moog’:

Een staatsgevangen blijft bedekt voor ieders oog.

Ikzelf, schoon Doge, ben niet aan die wet ontheven.

-ocr page 112-

106

DE INSPRAAK

LORENZA.

'k Moet dan, vergunt gy ’t, mg een wgl van hier begeven.

Ik hijg naar lucht, geprangd door ’t folt’rendst ongeduld.

DE DOGE.

Vertrouw mij , komt uw zoon, dat gij ’tvernemen zult. LORENZA, vertrouwelijk.

’t Geheim zijns oorsprongs hlijv’ hij u voor hem verborgen.

DB DOGE.

Hij hoor’t uit uwen mond :... ’k versta u. Wil niet zorgen:

Ik meld hem niets. nbsp;nbsp;nbsp;rrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t ¦

(Lorenza vertrekt.)

TWEEDE TOONEEL.

DE DOGE.

Zou hij verlaten dit gebied,

En zonder mij vaarwel te zeggen?.... ’k Wacht dit niet.

Zijn vriendschap____Zie ! 6 vreugd! ik heb mij niet bedrogen:

Daar kómt hij.

DERDE TOONEEL.

ORZANO, DE DOGE.

ORZANO.

Welk een smart!

-ocr page 113-

107

VAN HKT BI.OKD.

DE DOGE.

Wat schrik straalt uit uw oogen ?

Of weet gy----

ORZANO.

Alles____’k Ben afschuwelyk gehoond.

Zij heeft haar ralschheid door de laagste list bekroond.

’k Weet nu, watoorzaakhaarmijnhandheeftdoen versmaden.

DE DOGE.

Veel eed’ler drijfveer heeft die weig’ring aangeraden.

Zij moest zoo handden.

ORZANO.

Hoe? Wat hoor ik uit uw mond? DE DOGE.

Het afslaan van uw hand berust op prijsb’ren grond.

U huwen kon zij niet.

ORZANO.

Wat raadsel!.... Wil mij zeggen— DE DOGE.

Een mond, u veel meer waard, staat u dit uit te leggen.

Uw tweegevecht.... Helaas! wat heeft uw hand bestaan?

ORZANO.

Wraak verschaft.

-ocr page 114-

108 DK INSPRAAK

DE DOGE.

Neen!.... beef!.... een gruweldaad begaan. ORZANO.

Een gruweldaad ? Hoe dus ?

J)E DOGE.

. Laat af mi] meer te vragen. ORZANO.

Waar dan, waar is bij , die deez’ nevel weg moet vagen?

DE DOGE.

Verwacht, Orzano! straks dat vreeslijk onderrigt.

En als de blinddoek u gerukt wordt van ’t gezicht,

Wanneer ge uw oogen door de waarheid voelt verlichten, Vergaêr dan al uw moed voor smartelijke pligten.

Misschien wordt, zoo ge uw taak met kloeken zin verrigt, Waar ze u het hevigst drukt, op ’t onvoorzienst verligt.

Gij weet ook, hoe ge op mij, uw hartvriend, staat moogt maken.

ORZANO.

In naam dier vriendschap, wil in ’t eind die mar t’ling staken... Een enkel woord slechts, tot verzachting van deez’ pijn.

DE DOGE.

Een wijl geduld nog; straks zal alles helder zijn.

[De Doye vertrekt.)

-ocr page 115-

109

VAN RET BEOEU.

VIERBE TOONEEL.

OB.ZANO.

Geduld ?____En ’k zal voor smart en pligten moed vergaad’ren.

Geduld?.. .En weet hij niet,wat bloed mij bruist door de aad’ren? Geduld?.... Terwijl dedrift, die ’t hart mij bonzen doet,nbsp;Gelijk een heete koorts, zich mengelt in dat bloed.

Geduld?____Maar ja! ik zal____Mogt slechts die drift bedaren j

Ik zal mij toch weldra die raadsels op zien klaren,

En kennen ’t wreed geheim, dat, zoo Ziani zegt,

Een schriklijk wanbedrijf mij op het harte legt,

En zelfs mijn liefde voor Lorenza zou doen wraken.

Gij zuiv’re liefde! die Orzano’s borst deed blaken,

Gij , gij misdadig?.... Nooit!.... En toch haar weigering;

Die trilling, die mij in haar bijzijn soms beving;

Het bloed, door mij geplengd.... Wat doet mij plotslings beven, Bij ’t denken aan dat bloed?.... Maar wat daarin misdreven?nbsp;Mijn medeminnaar tart mijn woede; ’k wreek mijn smaad....nbsp;En echter is er iets, dat mij met sidd’ring slaat....

’k Voel mij door minnenijd en wroeging t’ saam verscheuren. Men komt.


-ocr page 116- -ocr page 117-

Ill

VAN HET BLOED.

Herinner u vooreerst, hoe ’t bijzijn van mijn vader,

Bg ’t breken van mgn woord, mijn mond tot zwijgen dwong, Doch u mijn oog verried, wat smoorde op mijne tong.

Een wigtig zielsbezwaar, een diep en innig vreezen Stond, hadt gij opgemerkt, in mijn gelaat te lezen :

Het sprak u zwijgend toe. «Verwissel”, was die taal,

»Den naam, doorn begeerd, den naam van .mijn gemaal »Voor een van teerder zin.”

' nbsp;nbsp;nbsp;ORZANO.

Wat naam heeft hooger waarde? LORENZA.

De naam van. zoon.

ORZANO.

Hoe, zoon?

LORENZA.

Ik ben het, die u baarde, ORZANO.

Ónmogelijk.

LORENZA.

Uit mij ontvingtgg ’t levenslicht.

ORZANO.

En Zeno’s gade?

-ocr page 118-

LORENZA.

Een echt, verheeld uit, schaamte en pligt, Schonk u het aanzijn, doch gij hleeft, door Zeno’s zorgen,

Als eigen telg van hem, in Istrië verborgen.

(¦Ztj geeft hem Zeno’s brief.)

Lees dit geschrift, en straks zult ge alles klaar verstaan.

ORZANO.

(Na den brief gelezen te hebben, wringt hij dien, als stuiptrekkend, in een.)

Afschuwelijk!

(Hij keert zich woest van haar af en bedekt zijn gelaat met beide handen j

LORENZA, hem volgende.

Mijn zoon ! zie uwe moeder aan.

(Met roerende teederheid.)

Gevoelt gg niet een nieuw, een zielverrukkend leven?____

Gij andwoordtniet?.... Mgn zoon!

ORZANO, na een poos zwijgens.

’kMoet mij van hier begeven. LORENZA.

Hoe?.... Mij verlaten?.... Mij ?.... Weerstreeft gij dus uw hart? Uw moeder vlieden?

-ocr page 119-

J13

VAN HET BLOEU.

ORZANÜ.

’k Woi’d bestüZ'md dooi'angst en smart. LORENZA.

Myn zoon!

ORZANO.

Ik schaamteloos het hoofd weer opwaarts heffen? Moet ’sHemels wraakgerigt, Gods donder my niet treffen?nbsp;Elk voorwerp , dat ik zie, de sprakelooze wand,

Getuige van mijn vlam, verwijt mij mijne schand’.

’t Geboomt’, de bladers, die mijn minneklagten hooi’den , Weêrgalmen in mijn oor die eeuwig vloekb’re woorden— ,nbsp;’k Heb met begeerig oog myn moeder aangezien,

Voor haar een vlam gevoed.... Neen! ’k moet uwbijzijn vliêii. Vaarwel!

LORENZA.

6 Blijf, mijn zoon! Gij moet mij verder hooien, ORZANO.

’k Ben ieders af keer waard ; elks vloek is mij beschoren.

Gy ook veracht een mensch, zoo schandelijk bevlekt,

Wiens aanzijn haatlijk is, al de aard ten gruwel strekt.

Ik heb der vuilste drift ontzind gehoor gegeven.

%

Een monster, als ik ben, behoort niet meer te leven,

8


-ocr page 120-

LORENZA , hem weèrhoudende en hem. den ponjaard ontwrinfiende.

Hou op!

ORZANO.

VVeêrhoud mij niet.

I.ORENZA.

Nog eenmaal: hoor mij nader.

Vervul een diere pligt.

ORZANO.

Een pligt?

LORENZA.

.Ta ! red uw vader.

ORZANO.

Mijn vader ? Welk een n aam!.... Hij tinteltmij door ’t bloed.

Waar vind ik hem?

I.ORENZA.

Gij hebt hem .schier te vroeg ontmoet. ORZANO, verschrikt.

Watlichtstraal!...Hemel!...’kbeef... moetgij, te regt verbolgen, Om and’re misdaênnog, uw wraak mij doen vervolgen?


-ocr page 121-

Gij zijt zijn zoon.

Een duhb’le gruweldaad stelt my natuur ten hoon. ö Hadd’ die vader mij zijn kling door ’t hart gestooten !nbsp;ó Gruwel! vaderbloed door deze vui.st vei’goten !

-ocr page 122-

Ifi

UE INSPRAAK

De Wet, die op dat liooid weleer een prijs deed stellen,

Staat vaardig, om door’tzwaard desRegts, hemneêr te vellen. Gij , giinst’ling van den Raad, slechts gij kunt bijstand biên...nbsp;Wilt gij , Orzano! tbands nog sterven, of'mij vliên?

ORZANO.

’k Wil leven, om van liem bet dreigend lot te keeren.

Niets is er, wat zijn zoon voor bem niet durf braveren ;

En doe ik aan deez nood zijn dierbaar boofd ontgaan,

’k Zie dan mij zelv’ welligt met minder afscbuw aan.

Vergeet een minnevlam, zoo eindloos diep te doemen.

Daar ’k meer beklagenswaard, dan scbuldig , ben te noemen, ’t Misdadige dier vlam valt minder mij ten deel,

Dan n , ó toeval!____Ja! gij draagt de scbuld gebeel.

Gij waart bet, die voor mij deez’ afgrond toebereidde.

Mijn stam verborg en zoo mijn vuidg bart misleidde.

Vloeit billijkbeid , vloeit x-egtnit u, ó Hemel! voort.

En wordt gij nooit door ’t leed eens stervelings bekoord, Dan smeek ik u, niet, dat gij ’t mijne wilt doen enden,

Maar dat ik ’t van bet boofd mijns vaders af moog’ wenden.

LORENZA.

Hoe lenigt, dierb're zoon! die taal nw moeders smart.

'k Hervind mijn telg.

-ocr page 123-

VAN HET BLOEI).

ORZANO.

Uw oog tlooi’zag Ovjano’s liarl.

’k Waardeer de lauwren thands, die om mijn schedel kraken: Zij schenken mij de hoop, mijns vaders boei te slaken.

’k Vlieg naar den Raad; ik wil daar smeken op mijn kniên; Men kent er mijne schuld, men moet mijn weedom zien.nbsp;Mijn bidden doet de Wet zich ons ter gunst verklaren.nbsp;Wenschtnietde Raad mijn dood , hij moet mijn vader sparen-Mag mijirer oud’ren heil bevestigd zijn door mij ,

’k Schroom dan noch leed, noch ramp, wat mij beschoren zij Laat, moeder! laat uw zoon u klemmen in zijn armen,nbsp;{Teedere omhelzing.Orzano vertrekt.)

ZESDE TOONEEL.

LORENZA.

W il over ons in gunst, Algoedheid! u erbarmen,

Jk weet te wel, hoe van een onverbidb’ren Raad Ons, zonder uwe hulp , niets goeds te wachten staal.

Men zal zich aan geenbeè, zelfs van mijn zoon, niel keereri Maar, ’t strenge regt ten zoen, Quirhiijs val begeieii,

Al lag Orzano voor die wreedaarts neêrgeknield ,

-ocr page 124-

118

DE INSPRAAK

Tenzij uw invloed, bij het pleiten, hem bezielt. Welsprekendheid en klem in zijne taal vereenigt,

En, door deez’ tooverkracht, die ijz'ren harten lenigt.

Sta dus ons gunstrijk bij en spaar Quirinigs bloed.

Zijn schuld is dubbel, door de dienst zijns zoons, vergoed. Of mag ik niet en gade en moeder tevens wezen,

’k Moet dan voor beide t’ saam, voor zoon en egaè , vreezen.

ZEVENDE TOONEEL.

MONTANO,EORENZA.

MONTANO.

Lorenza!

LORENZA.

Hoe? Gij hier?

MONTANO.

’k Ben vrij.

LORENZA.

Wat blijde straal

Van hoop, dieop mij daalt !...Wat weetgij?... Spreek! verhaal ?

MONTANO.

Uw zoon is, zoo ik hoor, ter raadzaal ingetredeii.


-ocr page 125-

LORENZA.

Wat denkt, wat wacht gg van den uitslag zijner heden?

MONTANO.

Hing van het Tienmanschap Quirinijs vonnis al',

En Sforza, vol van tvaan en hoogmoed , haat uw zoon.

In ’s jonglings krijgsroem vindt hij voor zichzelv’ een hoon. Het Opperscheepshevel, Orzano opgedragen,

Geeft, zoo hij meent, aan hem geregte stof tot klagen , Vermits de waterstaf, door hem gevoerd voorheen ,

In niemands handen past, dan in de zijne alleen.

Gradonigo zal zelf, voor ’t minst ik moet dit vreezen ,

Uw zoon, in dit geval, almee niet gunstig wezen.

En ik, ter naauwernood in vrijheid, ik, Mevrouw!

Ben magtloos. Doch hoe zwart ik in de toekomst sclioiiw,

’t Kan echter wezen, dat de meerderheid der Leden

-ocr page 126-

120

«E INSPRAAK

Des breeden Raads de beê iiws zoons op zy wil Lredeii.

LORENZA.

ó Smart! ik zie, hoe flaauw de hoop op redding is.

Maar gy , hoe kwaamt gij zelf’ uit uw gevangenis?

Op wiens bevel?

MONÏANO.

Mij is de vryheid weergegeven Op last des Raads; doch ’k ben nog niet geheel ontheven

Van de aanklagt, om hetgeen ik voor Quirini deed----

Maar zie, Igt;ucilia.

ACHTSTE TOOJVEEL.

DE VORIGEN, LUCILIA.

LORENZA.

Verhaal ons, wat gij weet.

LUCILIA.

Waarschynlijk zult ge uw zoon weldra voorspoedig slagen Eji op het strenge regt de zege weg zien dragen.

Een rij van burgers drong zich y v’i'ig om hem heen En voegt bij zijn gesmeek de vurigste gebeên.

Soldaat en zeeman zijn tot vóór de zaal genaderd,

-ocr page 127-

VAN HET BLOED. nbsp;nbsp;nbsp;121

Ja schier geheel de slad is om ’t paleis vergaderd.

Zoo veel daar binnen zijn, ’t valt al den Raad te voet.

Het is, of elk van hen een vader redden moet.

’k Vernam, hetgeen ik meld, in een der voorportalen.

MONTANO.

Schep moed, Mevrouw!

LORBNZA.

ó Moog deez’ blijde hoop niet ialen! Vlieg heen! Gij zijt bemind bij heel de burgerij :

Wie weet, van welk een nut daar nog uw invloed zij.

MONTANO.

Bedenk mijn toestand.... Doch ’k voldoe aan uw verlangen.

(Montano vertrekt^

LORENZA.

ó Wreede onzekerheid! Hoe voel ik ’t hart mij prangen !

Hoe vleiend uw berigt, Lucilia 1 ook schijn’,

Ik vrees, dat de uitkomst toch ons doodelijk zal zijn.

Het regt, de Raad....

LÜCILIA.

De Raad verhoorde uws zoons gebeden, ’k Zie, aan uws vaders hand, Quirini herwaarts treden.

-ocr page 128-

122

DE INSPRAAK

NEGENDE TOONEEL.

GRADONIGO, LORENZA, QUIRINÏ, LUCILIA. GRADOMGO.

Zijn schuld is uitgewischt, ’k geef uw gemaal u wéér.

LORENZA.

Verrukt van blijdschap , valt uw dochter voor u neêj'.

(Zïj kuscht haren vader de hand, waarna zij Quirini omarmt j (leliefde wederhelft!

QUIRINI.

De rampspoed is geweken.

Ik mogt Orzano, ’k mogt mijn telg ook zien en spreken.

Wat zeg ik, spreken? Neen! dat woord is veel te koel:

De tong was roerloos, door ons wederzijdsch gevoel.

Geen onzer kon een woord, een enk’len klank slechts, uilen. Terwijl ik hem, hij mij mogt aan den boezem sluiten.

LORENZA, tegen Gradonigo.

U danken we al het heil, dat ons zoo mild bestraalt. GRADONIGO.

Niet ik; Orzano heeft de zegepraal behaald.

QUIRINI.

Ook gij.... Hoe moet uw gunst geheel mijn ziel ontvonken!

-ocr page 129-

123

VAN HET BLOED.

GRADONIGO, Quirifii hartelijk de hand drukkende.

Ik zie me een kleinzoon en een zoon op eens geschonken.

LORENZA, tegen Gradonigo.

Uw vreugd moet onze vreugd ten allen dage zgn.

Dat van ’t doorworsteld leed ’t geheugen zelfs verdwijn’! Maar komt Orzano niet ?

GRADONIGO.

’k Weet niet, wat hem doet toeven.

TIENDE TOOIEEL.

DE VORIGEN , DE DOGE.

DE DOGE.

Mijn komst zal u gewis.... verblijden.... en.... bedroeven. {Tegen Quirini, hem een bezegeld papier ter hand stellende.)nbsp;Verblijden; daar ik u deez’ vrijspraak aan mag bièn.

{Tegen Quirini en Lorenza gezamenlijk.) Bedroeven; wijl ge uw zoon niet spoedig hier zult zien.

LORENZA.

Niet hier zien?

QUIRINI.

Welk belang...

-ocr page 130-

124

DE IMSPBAAK

DE DOGE.

’k Had mauw den Raad onLhondeu , Wanneer een bode , van de baven-waclit gezonden,

Mij aanbragt, dat een vloot, noord-west van bier, in zee , Met Genueesche vlag, ontdekt was van de reê.

Orzano bad zoodra die tijding niet vernomen.

Of brandde, om weer ’t bevel te voeren op de stroomen, En daar ik, om ’t belang der stad, niet marren mogt.nbsp;Bewilligde ik terstond in ’t geen uw zoon verzocbt.

Hij beeft ook onverwijld zijn krijgsgalei bestegen.

Montano ging meè scbeep. Reeds zijn van allerwegen De kielen t’saam gesneld, om, onder zulk een Hoofd ,

Weer lauwren te oogsten, aan de dapperheid beloofd. GRADONIGO.

Dat ’sHemels gunst bem scbraag’!

LORENZA.

Helaas! weer stof tot vreezen. DE DOGE.

Wat vreest gij ?

LORENZA.

Kan die togt mijn zoonniet doodlijk wezen

-ocr page 131-

12 5

VAN HET BLOED.

DE DOGE.

’r. Geluk, dat iamner hem verzeld heeft, is niet moê Van gunstbewyzen j neen, ’t legt hem weer nieuwe toe.nbsp;Aleer hij ’t sein gaf, dat men de ankers op moest winden ,nbsp;Verzocht me, in zijnen naam, Hypato, ’k zou u vindennbsp;Gn bieden zijn vaarwel, zoo als ik doe, u aan.

QUIRINI.

Gewis zal hem ook nu de zege niet ontgaan j En moog’ hij, door zijn moed, in ’t eervol zegepralen ,nbsp;Zijns vaders vrijspraak met een dubh’len prijs betalen !

Ja zie eens Genua, door zijn krijgshafte hand.

Op trans en torenspits Venedigs vaan geplant!

Einde van het f^ijfde en laatute Bedrijf.

-ocr page 132- -ocr page 133-



'V.

gt;• nbsp;nbsp;nbsp;«.^ï'




'.lt;gt;x'::.



¦;.: V;.-'

-ocr page 134- -ocr page 135-


.i'- â– 


' m-i..



.af!â€Â»


'S*';



s?-’‘ nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■'

,.v^ nbsp;nbsp;nbsp;•■^V-


â– #-r


'êe“~-


â–  *''


' 'é'gt;



gt;






•' ^ nbsp;nbsp;nbsp;.4:


â– â– 'rsX'.''

i^-yi


â–  i! ^

’ nbsp;nbsp;nbsp;'gt;''%■ ..?r


-'-fe-' nbsp;nbsp;nbsp;,/'v

,'.'X '

- nbsp;nbsp;nbsp;â–  â– â– lt;Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'iquot;' gt;


■ lt; * nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JÖ*-;/


. nbsp;nbsp;nbsp;,--.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,-'V.

,.i,


,-éf ' T



J;






^14 f,i,x '»■■



;'ï


;amp;«..{?'

:' 'iiSk-








'X»;


- j^,

- '■!» ■





y ■'■■ï y nbsp;nbsp;nbsp;'y^


-ocr page 136-

f'


Vi is#®''

-â– â– *;.

m... nbsp;nbsp;nbsp;.

■ nbsp;nbsp;nbsp;V'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. f ■ »w iHgi ii»-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--■•■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-.

-jr quot; ;â–  v nbsp;nbsp;nbsp;- â–  v'.,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'â– ^^'

vi.......

■ Ti • nbsp;nbsp;nbsp;’:- gt;•


% •'■ . .*■•' .

'.■'■^’f ■ ■,quot;,■■■ nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

•■ ' ■ Vvquot; quot;

'• nbsp;nbsp;nbsp;' ^^^l^ .i? ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-,


' ''‘Mï


.r4'


ii*' ,■ nbsp;nbsp;nbsp;.1. ••gt;*'■ •■? ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. *f’. V '■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•lt;'A •* /. '*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'’■■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»,v

' --F.

' n quot; „.■■.%-;i-.'‘' Fquot;' ' nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ■,*


â– v^quot; nbsp;nbsp;nbsp;V'rfV


•..' nbsp;nbsp;nbsp;vér

■''' nbsp;nbsp;nbsp;.--’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j*-/ïÉ \.'.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '■

'“'-- ■ -■• nbsp;nbsp;nbsp;'■■^'-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.:■ -M-éi

F5' nbsp;nbsp;nbsp;amp; -•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vii' -•^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' 'Ffnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' •■^'i.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

-t,.' r ■ '■'''^•


' nbsp;nbsp;nbsp;â– â–  .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,., , .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..,

V,.4‘'t: ■■ ■ V'- i Jv'.--;»--^ V-- I


â– v'V-

VA-'.’ nbsp;nbsp;nbsp;--'5'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■v^F.’'’.. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

I •.4.. nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ -


•S^gt; '2i

'W