-ocr page 1-

BIBLIOTHEEK DER RUKS UNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzameling tooneelstukken

uit de nalatenschap van

Prof. Dr. J. te WINKEL

No.M


-ocr page 2-


.J--



^ ’■ ^


-r* ‘



-ocr page 3-

M. B. MENDES DA COSTA

ZIJN MODEL


TOONEELSPEL


AMSTERDAM — A. RÜSSING — ISüö


-ocr page 4-

-ocr page 5- -ocr page 6-

m:,


«‘i ¦ V


Het reolit van vertooning door den schrijver voorbehouden volgens de wet van 28 Juli J881 (Staatsblad No. 124).

Rederijkerskamers en familiekringen is het recht van vertooning vergund.


émééMééMIÉÉL


-ocr page 7-

M. B. MENDES DA COSTA

ZIJN MODEL

TOONEELSPEL

IN VIER BEDRIT VEN

AMSTERDAM — A. RÓSSING — 1888

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.

-ocr page 8-

m


' \ # •




-ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-

PERSONEN.

Louise, weduwe van Renenstein.....29 nbsp;nbsp;nbsp;jaar.

Frank van Klaerdonck, Meester in de Rechten 35 nbsp;nbsp;nbsp;»

Charlotte, zyn zuster.........37 nbsp;nbsp;nbsp;yy

Herman Wieland......... . nbsp;nbsp;nbsp;2.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Anna Berner, zyn nicht........23 nbsp;nbsp;nbsp;»

HENRiëT OoSTBURG..........25 nbsp;nbsp;nbsp;»

Gteorge, huisknecht hij de van Klaerdoncks.

Dirk, huisknecht hij Louise.

Met stuk speelt te Amsterdam, in den tegenwoordig en tijd.

-ocr page 12-




' nbsp;nbsp;nbsp;¦”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y:£nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i -

•f 4gt;; 'lt;h ''quot;


-ocr page 13-

EERSTE B E D R I J F.

Tooneel: een elegant vertrek hij de van Klaerdoncks. Deuren rechts, links en in het midden. De kachel brandt;nbsp;het gaslicht is aangestoken. Theetafel.

TOONEEL.

Charlotte, Frank,

Charlotte, in elegant toilet, zit op een canseuse bij den haard te lezen.

Frank, in fantaisie-costuum zonder hoed of overjas, op midden.

Navond, Charlotte!

Charlotte, verwonderd.

Jij al thuis. Frank? . . . Dat gebeurt ook niet veel . . . Heb je niet op de club gedineerd?

Frank.

Ja, zeker.

1

-ocr page 14-

ClUliLOTTE.

Is dat dan nu al afgeloopen ? . . , ’t Is half zeven.

Frank.

Oeh, zusje-lief, wat zal ik je zeggen ? ... Ik won eens wat variatie hebben . . . ’t Begint me daar aan tafel erg te vervelen . . . Altijd dezelfde praatjes van dezelfde lui aaft tenbsp;hoeren wordt zoo eentonig ... En dan wilde ’t toeval datnbsp;me twee plaatsen werden aangeboden voor de opera van vannbsp;avond ... Ik had er eerst nog al lust in, en bestelde dusnbsp;mijn diner een uur vroeger dan gewoonlijk . . . ’t Was goddelijk, goddelijk ! . . . Doodeenvoudig, zie je, . . . maar zoonbsp;kalm alleen in die groote zaal, . . . zoo niemand die je hindert . . . Maar toen ik, gehuld in de wolken van mijn cigarette, mijn café-noir leegslurpte, bedacht ik, dat ik me tochnbsp;eigenlijk bij dien Lohengrin wel niet zou amuseeren . . .nbsp;Geen gezelschap, zie je . . . Niemand op de club had lustnbsp;om mee te gaan.

Charlotte, schertsend.

Maar, Frank, als je mij dan eens meenam !

F RANK.

Och, kom! Met jou naar de opera ?! . . . Broer en zuster ?!.. . De menschen zouden ons uitlachen . . . {Charlotte buigt ironisch het hoofd als dankte zij voor het compliment.') Innbsp;hoeveel jaar is dat wel niet gebeurd, dat wij samen zijn uitgegaan?

Charlotte.

Om de waarheid te zeggen : ik ben den tel kwijt.

Frank, zuchtend.

Och, God, ja ! ... ’t Is me een leven wat ik heb !

Charlotte, spottend.

Arm broertje! ... Ik beklaag je van harte.

-ocr page 15-

Frank.

Spot jij nog met me ! ... Ik begrijp je niet . . . Voel jij je dan niet ongelukkig als oude-jongejuffrouw ? [CharloUenbsp;ichudl ontkennend het hoofd.) Nu ik als oude-jongeuheer dannbsp;wel! . . . Partijen, concerten, komedies, bals, reizen, alles,nbsp;alles verveelt me ... In één woord : ik ben «geblaseerd”! . ..nbsp;En als ik thuis kom, wat vind ik dan ? . . . Jou! . . . Nu ja,nbsp;je bent heel goed, maar . . . maar we blijven altijd zusternbsp;en broer tegenover elkaar . . . En, zie je,. . . ’t eenige, watnbsp;me nog een beetje aantrekt, zijn pikante, geestige gesprekken . . . Maar wat zullen wij mekaar nu vertellen ? . . . O,nbsp;van praten gesproken : . . . niet jonge meisjes, neen, daarnbsp;moet ik niets van hebben^ . . . maar getrouwde vrouwen ...nbsp;dat is mijn ideaal . . . Altijd in eer en deugd, weet je ? . . .nbsp;O, dat is soms zoo allemachtig aardig . . . Daar heb je geennbsp;idee, geen idee van ! ... Ik zal je eens wat vertellen . . .nbsp;Laatst, ik weet niet precies meer wanneer, ben ik tot denbsp;overtuiging gekomen, tot de vaste overtuiging, dat voor oude-jongeneeren »la femme de trente ans” alles is, alles ... Iknbsp;zeg nog eens : in alle eer en deugd . . . Want die jongenbsp;meisjes, och, die fladderen liever om van die spring-in-’t-veldjes van twintig, vijfentwintig jaar.

Charlotte.

Hoor eens. Frank, ik heb ontzettend veel eerbied voor je menschenkennis, maar daarin vergis je je . . . Juist als iemand van jouw jaren zich met een jong meisje occupeert, voeltnbsp;ze zich daardoor heel erg gevleid en vereerd; . . . alfjd mitsnbsp;je ’t met ernstige bedoelingen doet.

Frank,

Nu heel goed, maar ik kan toch niet gaan trouwen.

-ocr page 16-

Charlotte.

En waarom niet? ... Je bent rijk,. . . niet onknap;. . . en al practiseer je niet, je bent toch in elk geval meester innbsp;de rechten . . . Kom, menig meisje zou zich graag de aanstaande vrouw willen noemen van Mr. Frank van Klaer-donck.

Frank.

Daar begin je alweer met je meisjes . . . Van die moetik ’t niet hebben . . . Die zijn me te poëtisch . . . Die ziennbsp;alles nog zoo blauw.

Charlotte, staat ongeduldig op.

Och, met jou valt ook niet te praten.

Frank.

Neen, maar neem me nu niet kwalijk ! . . . We waren nu eens zoo aardig op gang . . . Toe, laten we voortgaan!. . .nbsp;Er is werkelijk wel iemand, die ik zou willen hebben.

Charlotte, belangstellend.

Ja?

Wie dan ?

Frank.

Raad je ’t niet ? . . femme de trente ans’nbsp;dan : . . . Louise !

Ik heb immers gesproken van »la . . Weet je ’t nóg niet? . . . Nu

Charlotte, verbaasd, langzaam.

Louise? . . . Louise van Renenstein? . . . {Na een oogen-blikje nadenkens.) Och, waarom die niet evengoed als ieder ander ? . . . Nu ja, ze is rijk, heel rijk, een begeerlijke partij ; . . . maar zoo erg hard loopen ze niet om haar. . . Niet iedereen wil een weduwe hebben.

Frank.

-ocr page 17-

geen poëtisch genot meer van ’t huwelijk ... Je begrijpt: ik ben ook niet zoo piepjong, niet zoo heel frisch meer.

Charlotte.

Maar als je haar hebben wilt, vraag haar dan !

Frank.

Om een blauwtje te loopen? . . . Dank je ! ... Ze is veel te geëmancipeerd om zich met mij tevreden te stellen . . .nbsp;Ze dweept met al wat kunst is.

Charlotte.

Och, dat is maar tijdverdrijf!

Frank.

Goed, maar ze zal natuurlijk willen dat ik daaraan meedoe, en mij verveelt tegenwoordig wat ook maar in de verste verte naar kunst lijkt . . . Bovendien is ze dol op litteratuur . . . Vooral op de nieuwe richting.

Charlotte.

Frank, op half-vragenden toon.

En dan die jonge schilder, waar ze ’t altijd zoo druk over heeft ?

Charlotte.

Frank.

Ja, maar dat is een tijdverdrijf, dat niet door den tjjd wordt verdreven.

Charlotte, licht ironisch.

Zou je denken ?.. . Ei, is meneer werkelijk al jaloersch? ... Komaan, ’t zit dieper bij je dan ik dacht . . . {Een oogenbliknbsp;pause.) Maar, badinage a part, zou je heusch willen ?

Frank.

Je vraagt me dat zoo op den man af . . . Maar hoe meer

-ocr page 18-

()

ik erover nadenk, des te meer lacht ’t me toe . . . Voor haar zou ik wel geneigd wezen mijn vrijheid aan banden tenbsp;leggen.

Charlotte.

Nu wat wil je dan nog meer?. . . De jaren van hartstochtelijke liefde ben je toch al lang te boven ... In elk geval, door nu aan mij »ja” te zeggen ben je immers nog niet gebonden.

Frank.

Ik moet bekennen dat je eigenlijk gelijk hebt.

Charlotte.

Dus, ja? . . . Dan zullen we er geen gras over laten groèien.

Frank.

Maar, Charlotte-lief!

Charlotte.

Laat mij dat* zaakje nu eens over ! ... Ik beloof ’t je : ik zal je niet compromitteeren ... Ik zal handelen alsof je vannbsp;niets afweet.

Frank.

Je kunt die moeite gerust sparen ... De jonge schilder blijft ’t struikelblok.

Charlotte.

Hoe kom je toch zoo ongeloovig! ... Je weet immers dat ik me nooit, nooit in mijn leven bemoei met de zaken van anderen . . . Maar van de verhouding tussohen die twee moestnbsp;ik indertijd ’t mijne hebben ... Ik verzeker je dat ik vannbsp;A tot Z er alles van weet . . . En als ik ook maar nog zoo’nnbsp;flauw vermoeden had, dat daar wat achter stak, dan begrijpnbsp;je toch waarachtig wel dat ik te voorzichtig zou wezen omnbsp;mijn vingers te branden. {^Oaat over.)

-ocr page 19-

Frank, op vragenden toon om Charlotte te overtuigen.

En waarom heeft ze dan van al die protege’s van haar man alleen dien Wieland aangehouden ?

Charlotte.

Omdat die jongen door van Renenstein uit een heel goede betrekking was gehaald.

Frank.

Of omdat ze hem zoo mooi vindt.

Charlotte.

Nonsens! . . . Daarvoor is Louise veel te verstandig.

Frank.

Nu, dan omdat ze ’m aardig, omdat ze ’m geestig, omdat ze ’m lief vindt . . . Misschien wel omdat ze ’m lief hééft.

Charlotte, snel en eenigszins heftig.

En ik zeg je dat daar niets van aan is . . . ’t Zou dan ook een mooi soort van liefde wezen I . . . Platonisch in dennbsp;hoogsten graad! ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• Zij hier, en hij in Antwerpen ... Ze

zien elkaar op zjjn best twee, drie keer in het jaar.

F RANK.

Wat bewijst dat? . . . De liefde kent geen afstanden . . . En dan, wie weet hoe gauw hij daar weer van daan komt ?!nbsp;(JVil heengaanf

Charlotte.

O, als je daar iets naders van weten wilt, zal ik je wel helpen ... Je hebt immers niets bizonders te doen ? . . .nbsp;{Frank schudt ontkennend het hoofd.) Dan blijf je bij uitzonderingnbsp;van avond thuis theedrinken ... Ik zal dan in jouw bijzijnnbsp;juffrouw Berner eens naar de zaak vragen . . . Die is volkomen op de hoogte.

-ocr page 20-

gt;¦


8

Frank.

Laten we dat hebben ! . . . Zoo’n gesprek wil ik wel eens bij wonen . . . Dat is nog al pikant . . . Daar houd ik van.

2e TOONEEL.

Charlotte, Frank, Anna.

Anna, ojb links, met een boek, met een hoofdbuiging tegen Frank.

Meneer! {Plaatst zich aan de theetafel, houdt zich onder het volgend gesprek bezig met theeschenken en bedient af en toe Charlotte en Frank?)

Frank, tegen Anna.

Een streepje aan den balk, juffrouw! . . . Ik zal van avond thee-drinken en familie.

Anna.

Wel, wel! . . . Maar hoe is ’t ook weer ?. . . U gebruikt, geloof ik, weinig melk en geen suiker, niet waar ?

Frank.

Kijk, kijk ! Goed onthouden ! . . . Een uitnemend geheugen ! . . . Een uitnemend geheugen ! {Lacht tevreden en bladert dan in een illustratie.)

Charlotte, tegen Anna.

Indertijd toen u nog bij uw tante Wieland aan huis was, zult u toch ook wel gemerkt hebben dat ongetrouwde hee-ren in den regel niet erg gesteld zijn op thuis-zitten . . .nbsp;Uw neef, meneer Wieland, zal er, dunkt me, wel ook nognbsp;al eens uitgeloopen zijn . . . {Na een oogenblik.) Enfin, datnbsp;brengt zijn vak als artist dan ook dubbel mee . . . Ofschoonnbsp;neen, ik ben in de war . . . Toen hij zich op schilderen be-

-ocr page 21-

9

gon toe te leggen, is hij dadelijk aan de akademie te Antwerpen gaan studeeren, niet waar?

Anna.

Juist, juffrouw!

Charlotte.

Waar was hij ook weer op kantoor, toen meneer yan Renenstein dat artistieke talent in hem ontdekte ?

Anna.

Bij Assendelft en Compagnie.

Charlotte.

En hoeveel jaar is dat nu al geleden ?

Anna.

Vier en een half . . . Twee jaar voor den dood van mijnheer.

Frank.

Die goede van Renenstein! . . . Zoo jong nog ! . . . Aan hem heeft de wereld heel wat verloren ... Vooral al dienbsp;jongelui, die hij als kunst-Meoeen protegeerde.

Charlotte.

Maar Louise zeker wel ’t meest . . . Gelukkig heeft ze afleiding gevonden.

Frank, zonder de minste bedoeling om Anna te hinderen.

Ja, dat is waar . . VVieland.

Hoe bedoelt u dat ?

En in de eerste plaats met meneer

Anna, argwanend.^ maar niet te snel.

Frank, als bocen.

Wel, is ’t u dan niet opgevallen, dat zij al die andere jongelui met een paar duizend gulden hun congé heeft ge-

-ocr page 22-

10

geven, en alleen uw neef aanhield ? {Anna fronst de wenkbrauwen.')

Charlotte, snel.

Hm \'{Geeft een teeken aan Irank^ We weten immers allen waarom ze dat deed . . . Meneer Wieland was, voor hij artist werd, gedeeltelijk de kostwinner van zijn moeder.

Frank.

Waarom is hij dat dan toen niet wéér geworden? . . . Dat schilderen levert tegenwoordig toch niemendal op . . .nbsp;Maar ’t spreekt van zelf: meneer dweepte met zijn kunst . . .nbsp;Altijd dat dwepen! . . . Dat doen de jongelui allemaal, allemaal ! . . . Hij had wijs moeten zijn en weer naar Assendelft en Compagnie terug gaan.

Anna.

Neen, meneer, dat kon niet; want zijn plaats was daar natuurlijk al lang bezet ... En dan wilde zijn moeder dat ook volstrekt niet hebben . . . Liever behielp ze zich met mij opnbsp;een klein kamertje, dan hem, die nu al zoo ver gevorderdnbsp;was, zijn loopbaan te laten afbreken . . . {Met veel gevoel.)nbsp;Die arme tante ! . . . Wat had ze zich er een genot vannbsp;voorgesteld haar zoon beroemd en gelukkig te zien ! . .nbsp;in plaats daarvan is zé gestorven zonder haar eenig kind bijnbsp;zich te hebben . . . Niemand was er om haar de oogen tenbsp;sluiten dan ik , . . {Na een oogenblik zich herstellend.) O, vergeef me, dat ik tegen u daarover spreek ... ’t Kan u natuurlijk niet schelen . . . Maar zij is voor mij een tweedenbsp;moeder geweest ... En zoo iets vergeet men niet.

Charlotte, na een oogenblik.

Correspondeert u nog altijd met uw neef?

-ocr page 23-

11

Anna.

Een enkelen keer in het jaar . . . Vroeger deden we ’t geregeld.

Frank, zonder bedoeling om Anna te hinderen.

En aan wie ligt wel de schuld? . . . Aan u? Aan hem? Of aan een derde ?

Anna, ter zijde.

Hooren ze me nu uit, of niet ?

Charlotte, schertsend.

Je wordt indiscreet. Frank! ... Op mijn woord! . . . {Tegen Anna.) Maar a propos, blijft uw neef nog lang in Antwerpen ?

Anna, kortaf.

Dat zou ik u niet kunnen zeggen.

Charlotte.

Ik dacht toch dat men in den regel niet langer dan vier, vijf jaar daar aan de akademie bleef . . .

Anna, als boven.

U is daarvan zeker beter op de hoogte dan ik.

Frank.

Mijn opinie is dat we hem spoedig hier zullen hebben; Louise zal daar wel gesteld op wezen.

Charlotte, heeft inmiddels haar boek geopend, snel tegen Trank.

Zeg, Frank, begrijp jij die woordspeling ? {Reikt Trunk haar boek toe.)

Anna, ter zijde.

Wat willen ze toch met dat praten over mevrouw van Re-nenstein ? {Peinst en opent haar boek.)

II

-ocr page 24-

i2

Charlotte, nac/té tegen I’rank.

Pas toch wat op ! . . , Ik weet niet of juffrouw Berner zelf niet een goed oogje op dien schilder heeft.

Frank, half luid, tevreden.

O, maar dat was ’t beste wat er gebeuren kon ... Verreweg ’t beste, ’t beste ! {pharlolle wendt zich ontevreden van Frank af.)

3e TOONEEL.

Charlotte, Frank, Anna, Qeorge.

George, op midden, dient aan.

Mevrouw van Renenstein ! . . . Moet ik mevrouw maar hier inlaten ?

Charlotte.

Natuurlijk ! (Oeorge af.)

Frank.

Quand on parle du loup . . .

Charlotte, valt in de rede.

St! nbsp;nbsp;nbsp;_

V

4e TOONEEL.

Charlotte, Frank, Anna, Louise.

Louise op midden; Oeorge heeft voor haar de deur geopend en verdwijnt.

Charlotte, gaat Louise te gemoet. Beste Louise, moet jij je nu laten aandienen ?

Louise. nbsp;nbsp;nbsp;•

In dit geval ja; want ik kom niet voor jou, maar voor juffrouw Berner. {Anna is opgestaan en buigt beleefd.)

-ocr page 25-

13

F RANK.

Och, dat is een misrekening ! . . . Ik dacht dat je bezoek óns gold . , . Maar neem plaats, ga zitten! (JBiedt Louise eennbsp;stoel aan. Allen gaan zitten.')

Louise, tegen Anna.

Ik zal u maar dadelijk zeggen dat ’t een goede tijding is, die ik u kom brengen . . . {Tegen Charlotte.) Je permitteertnbsp;immers ?

Charlotte.

Kun je dat nog vragen ? . . . Zeg jij integendeel liever of je de juffrouw soms onder vier oogen wilt spreken.

Louise.

O neen, jelui moogt ’t gerust hooren . . . {Tegen Anna.) Aan de akademie heeft Wieland op ’t eind-concours dennbsp;prix d’excellence behaald.

Anna, ontroerd.^ maar overgelukkig.

Is ’t waar, mevrouw ? . . . Herman ? . . . Herman den prix d’excellence 1 . . . O, maar dat is een buitengewoon geluknbsp;voor hem !

Louise.

Neen, meer dan dat: ... ’t zet de kroon op zijn werk.

Frank.

Dat is te zeggen ; . . . op zijn werk in Antwerpen, niet waar ? . . . Want natuurlijk is zijn carrière daar nu afgesloten ... en begint dus heel gauw ’t tweede bedrijf , . .nbsp;Speelt te Amsterdam . . . Tooneel: een woning in de nieuwenbsp;buurt . . . Drie trappen hoog . . . Een jong vrouwtje ! . . .nbsp;{Let vooral op Louise.) Kom, bloos maar niet, juffrouw Berner ! {Lacht vergenoegd totdat Charlotte tegen Louise spreekt.)

-ocr page 26-

14

Louise, verrast maar volstrekt niet ontsteld, ter zijde.

Zij?!

Anna, let op Louise, ter zijde, met argwaan.

Ah ! . . . Treft haar dat ? ! . . . Waarom ?

Charlotte, ter zijde.

Hij had meer gelijk dan ik ! {Luid tegen Louise.) Vertel ons nu eens wat nader van die bekroning.

Louise.

Alles, wat ik ervan weet, is dat zijn schilderij Penélopé voorstelt ... en dat de jury hem met algemeene stemmennbsp;den prix d’excellence heeft toegekend . . . Meer schrijft hijnbsp;niet. . . {Tegen Anna.) ’t Was weer echt op zijn manier . . .nbsp;Een briefkaart van vier, vijf regels . . . Toen die bezorgdnbsp;werd zat ik juist aan tafel, en nu vond ik ’t aardig om unbsp;dat heuglijke nieuws zelf te komen meedeelen.

Anna, eenigszins stijf.

O, ik vind ’t allerhartelijkst van u, mevrouw, ... en ik dank er u ook zeer voor.

Louise.

Eigenlijk verdien ik dat maar half ... Ik moest tóch uit, . . . want ik ga met juffrouw Oostburg naar den Lohengrin ... Zij is nu even met ’t rijtuig een paar commissiesnbsp;gaan doen en komt me aanstonds hier afhalen.

Charlotte.

Wel dat treft alleraardigst! ... Jij gaat naar den Lohengrin : ... en Frank en ik ook. nbsp;nbsp;nbsp;^

Frank, half verschrikt, half verbaasd.

Maar Charlotte! . . . {Heeft alle moeite om van zijn verbazing te bekomen^

Uk

-ocr page 27-

15

Charlotte, valt zeer snel in de rede.

Wat is ’t Frank ? . . . O, je bedoelt dat ’t tijd wordt toilet te gaan maken ? . . . Wees gerust : dat hoeft tegenwoordig niet meer ... Je begrijpt, Louise, hoe blij ik was...nbsp;Zoo even is Frank me met zijn uitnoodiging komen verrassen . . . Intusschen . . . {Ziet naar de pendule.)

Loüise.

Laat ik jelui vooral niet ophouden ... Ga gerust je gang ! . . . Als je mij maar zoolang gastvrijheid verleent totnbsp;mijn rijtuig komt . . . Misschien wil jelui zelf wel meerijden ?

Frank.

Maar dat is immers te veel, Louise, te veel!

Charlotte.

Nu, ik accepteer, heel graag ! {Praat zacht wet Louise.)

Frank, ter zijde.

Ai, dat is leelijk! Anders had ik nog wel kans gezien te ontglippen.

Charlotte.

Kom, Frank, ga je nu gauw kleeden ! . . . {Tegen Louise.) Ik ben in een ommezien terug. {Duwt Frank voort; zacht tegen Frank.) Ja, broertje, je moet eraan gelooven. '

Frank, zuchtend., ter zijde.

En ’t lieve leven begint pas! {Af rechts met Charlotte.)

5e TOONEEL,

Anna, Louise.

Louise.

’t Is wel een alleen te spreken


uitzondering, dat ik eens het genoegen heb u

-ocr page 28-

16

Anna, is dit geheele gesprek zeer gereserveerd^ maar vooralnbsp;niet stuwrsch.

U zult toch wel geen reden hebben om daarnaar te -verlangen .

Louise.

Waarom ? Denkt u soms, dat ik geen belang in u stel ? ... O, dan vergist u je . . . Geloof me ; ik heb u bewonderd zoonbsp;dikwijls als ik u hier ontmoette ... Of meende u dat iknbsp;juffrouw van Klaerdonck niet kende ? . . . dat ik niet wist hoenbsp;nukkig, hoe heerschzuchtig, hoe wispelturig ze is ? . . . Ennbsp;tóch verstaat u de kunst met haar om te gaan, ja, wat meernbsp;zegt; u bevalt haar . . . Want ik verzeker ’t u: zij laatnbsp;zich meer dan eens in dien geest over u uit . . . En als iknbsp;dan denk dat u vóór den dood van de moeder van Wielandnbsp;nooit in een ondergeschikte betrekking is geweest, dan is ernbsp;reden te over om uw gedrag te prijzen, om u te achten.

Anna.

Ik doe mijn plicht; meer wordt van mij niet verlangd . . . Dat is alles.

Louise.

'Als ieder handelde zooals u, zou ’t menigeen beter gaan in de wereld. (Na een oogenblik.) Las u daar straks iets moois,nbsp;toen ik binnenkwam ?

Anna.

Tennyson, mevrouw!

Louise.

Een van mijn lievelingsdichters . . . Bevalt hij u ook zoo

goed ? nbsp;nbsp;nbsp;^

Anna.

Ik heb nog te weinig van hem gelezen om er een oordeel over te durven vellen.

-ocr page 29-

17

Loüise.

Ga er dan vooral mee door !. . . U zult ’t zien : hoe meer je van hem leest, des te sterker grijpt hij je aan. (Na eennbsp;oogenblik.) Scheelt er iets aan ? . . . U is zoo stil.

Anna.

Dat bericht, dat u me daareven bracht, geeft te denken.

Loüise, schertsend, vooral niet scherp.

Wanneer ten minste meneer van Klaerdonck straks goed geraden heeft . . .

Anna, geërgerd.

Maar . . .

Loüise, snel, zeer vriendelijk.

Ik wist werkelijk niet dat ik u met

Kijk, dat spijt me! . die woorden hinderde.

Anna.

Weet u wat me hindert? . . . Dat een verstandige vrouw, als u, luisteren kan naar iets, wat een man, als meneer vannbsp;Klaerdonck, zegt.

Loüise.

Kom, nu maakt u hem zwarter dan hij is. . . Heusch I Hij heteekent niet veel, maar kwaad is hij niet . . . Als hij watnbsp;minder geld en wat meer te doen had, zou hij niet erger zijnnbsp;dan ’t gros van de menschen . . . U zult je toch over hemnbsp;iiiet te beklagen hebben ?

Anna.

In ’t minst niet . , . Maar al was dat wel, dan zou dat Dog niemand van mij hooren.

Louise.

Toch doet u daar verkeerd aan . . . Waarom zoo terughoudend?... Ziet u mij ook aan voor een van die schepsels, die wat ze vandaag in vertrouwen vernemen, morgen aan de

‘2

-ocr page 30-

groote klok hangen? ... Of gelooft u soms dat ik ’t niet goed met u meen ?

Anna.

’t Tegenovergestelde heb ik nooit ondervonden.

Louise.

Dan hebt u ook geen recht eraan te twijfelen ... Wat meer zegt: ik hoop nog eens in de gelegenheid te zijn ’t unbsp;te bewijzen ; want dikwijls heb ik me er een verwijt van gemaakt, dat mijn man en ik, door Wieland te protegeeren, innbsp;zekere mate oorzaak zijn geworden van dat u niet uw eigennbsp;meester is . . . O, ik begrijp wat u mist: . . . een vriendin .. . Ik zal niet tegen u zeggen dat u die in mij zultnbsp;vinden ; want u zou me toch niet gelooven; . . . maar onthoud dit eene: als u ooit behoefte hebt aan raad, aan hulp,nbsp;aan steun, . . . altijd zult u mij bereid vinden u die te ver-leenen. {Reikt Anna de hand.)

Anna, heeft langzamerhand haar koelheid laten varen, neemtnbsp;Louises hand aan; met gevoel.

Ik dank u voor die woorden, mevrouw ! . . . U kunt erop aan, dat ik ze ter harte zal nemen.

6e TOONEEL.

Anna, Louise, Charlotte.

Charlotte, met hoed 'en mantel, op rechts.

Kijk, nu vergeet ik mijn handschoenen ! {Tegen Anna.) Och, juffrouw, wees zoo goed ze even te gaan halen ! ... Ze lig-

-ocr page 31-

gen op tafel ... En doe er dan meteen wat poeder in! {Anna af rechts. Tegen Louise.) Aardig van Frank om me mee te nemen,nbsp;niet waar ? . . . Och, ’t is zoo’n goede jongen! ... Je hadnbsp;’t moeten bij wonen met hoeveel voldoening hij me kwam vertellen, dat hij twee plaatsen voor van avond had kunnennbsp;machtig worden! . . . Zoo oppervlakkig zou men ’t niet zeggen, maar hij voelt diep, heel diep . . . Och, ’t was maarnbsp;te wenschen, dat hij . . . St! . . . Geen woord meer !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

7*^ TOONEEL.

Louise, Charlotte, Frank.

Frank, op rechts.^ met gekleede jas en hoogen Jtoed, en met paletotnbsp;over den arm.

Tot jelui orders, dames!

Charlotte, tegen Trank.

Zoo gauw, als nu, heb je nog nooit in je leven toilet gemaakt. Dat is zeker ter Aville van Louise.

Louise, vriéndelijk.

Ik voel me dan ook ten hoogste erdoor vereerd. {Praat zacht tegen Frank.)

Louise, Charlotte, Frank, Anna.

Anna op rechts, brengt Charlotte de handschoenen. Frank en Louise praten samen.

Charlotte, haar handschoenen aantrekkend, zacht tegen Anna.

Wees zoo goed, juffrouw, te zorgen dat we, als we thuis

-ocr page 32-

20

komen, wat te soupeeren vinden! . . . Vier personen behalve u . . . Of neen, beter nog: . . . zeg aan den knecht dat unbsp;hoofdpijn hebt, en liever op uw kamer blijft! ... Ik stuurnbsp;dan wel juffrouw Oostburg naar u toe . . . En u houdt haarnbsp;daar wat aan den praat . . . Enfin, u begrjjpt me, nietnbsp;waar ?

Anna, droog.

Zeker ! ... En wat wenscht u te hebben ?

Charlotte.

Anna.

O, vooral geen omhaal! . . . Eenvoudig! Heel eenvoudig ! . . . ’t Moet vooral niet lijken of ik er vooruit op had gerekend.

Ik zal ervoor zorgen.

9e TOONEEL.

Louise, Charlotte, Frank, Anna, George.

George, op midden.

’t Rijtuig van mevrouw van Renenstein is voor. (4/ 'midden. Frank hiedt Louise den arm aan.)

Louise, tegen Frank,

Pardon, een oogenblik ! (Gaal naar Anna en praat zacht tegen haard)

Charlotte, ziet Louise en Anna aan, ter zijde.

Zóó intiem met juffrouw Berner! . . . Dan denkt ze zelf ook niét om den schilder ... En dus had ik'toch gelijk.

Louise, tegen Anna, luid.

Denk om onze afspraak ! . . . U weet waar ik woon . . . (Reikt Anna de hand.) Adieu !

-ocr page 33-

Frank, schijnhanr vol ijver.

Kom, Louise, laten we gaan! Ik zou niet graag een enkele noot van dien Lohengrin missen ; want ik ben dol, dol op de opera (Praat onder het heengaan zacht tegen Louise. Lotd-se, Frank en Charlotte af midden^

Zij heeft de vertrekkenden nagestaard, loopt onder de volgende woorden nu en dan in heftige beweging op en neder.

»Denk om onze afspraak! U weet waar ik woon.”. . . Dus er schijnt haast bij de zaak te zijn . . . Wat ter wereld kannbsp;die vrouw hebben bewogen zóó tegen mij te spreken? . . .nbsp;Wil ze misschien ? ... Ja, dat is ’t . . . Ze wil hooren hoenbsp;ik over Herman denk, ... of ik Herman lief heb . . . God,nbsp;God ! ... Of ik Herman lief heb ?! ... Ze moest eens wetennbsp;hóé lief ik hem heb I . . . En dat zou ik haar vertellen ?nbsp;(Zich bedenkend.) En waarom niet? ... Ze stelt immers zooveel belang in Herman ... Ja, maar wat voor belang ?. . .nbsp;Zelfs meneer van Klaerdonck vond die protectie in ’t oog loo-pend! . . . Als hij eens gelijk had ! . . . Als ze eens ... Zenbsp;is mooi, rijk . . . En ik ? . . . Ah, dat geld, dat geld I . . .nbsp;(Na een oogenblik.) W^aarom moest alles ook zóó loopen, alsnbsp;’1 geloopen is ? . . . Als meneer van Renenstein hem nietnbsp;had ontmoet, was hij geen schilder geworden; dat is waar ;nbsp;maar wie weet of hij dan niet veel gelukkiger was geweest ? ... Hij ... én ik ... En nu, ... nu zijn zij doornbsp;hun geld, door hun goedheid oorzaak dat wij gescheiden wer-*ien, ... en misschien wel voor goed . . . Daar in Antwer-

-ocr page 34-

pen zal hij wel andere meisjes hebben leeren kennen . . . En als hij hier terugkomt, vindt hij haar . . . haar, die zichnbsp;tusschen hem en mij heeft ingedrongen, . . . haar, die zichnbsp;aan mij wil opdwingen als vertrouweling ... En die zou iknbsp;alles toevertrouwen ? . . . Dat nooit! {Herstelt zich na eennbsp;oogenhlik.) Och, vooruit maar ! . . . Aan ’t werk ! . . . Aannbsp;’t eentonige, dagelijksche slavenwerk! Dat is toch de eenigenbsp;manier om je verdriet te verdooven. {Begint het theegoed omnbsp;te spoelen.') O ja, ik mag er wel om denken, dat ik straks opnbsp;hoog hevel hoofdpijn moet hebben.

ite TOONEEL.

Anna, George.

George, op midden.

Juffrouw, daar is een heer om u te spreken.

Anna, verbaasd.

Een heer? . . . Om mij te spreken?

George.

Hij

Hij zei dat hij zooveel als famielje van u was . heet Wieland.

Anna, opgetogen.

Wat zeg je ? . . . Herman ?!

George.

Zijn voornaam heeft hij niet gezegd . . . {Op defügen, niet vrijpostigen toon.) Maar als ik er u pleizier mee'doe, wil ik 'tnbsp;wel eens gaan vragen.

Anna.

Neen, neen, dat hoeft niet . . . Verzoek meneer maar hier


-ocr page 35-

23

te komen ! {George aj tnidden.) Ah, Goddank ! Dan denkt hij toch nog om me ! . . . Wel heeft hij haar geschreven ennbsp;mj niet; . . . maar mij zoekt hij toch ’t eerst op !

t2e TOONEEL,

Anna, Herman.

Herman op midden^ eenigszins artistiek gekleed, zeer korte winterjas.

Anna, gaat Herman te gemoet,

Herman, Herman, wat een verrassing! . . . {Geeft Herman heide tuinden.') Hoe gaat ’t? . . , Goed? Ja, dat spreekt vannbsp;zelf ... Je bent natuurljk gelukkig . . . overgelukkig.

Herman.

En j j ? . . . Hoe is ’t met jou ? . . .

Anna.

Best . . . Maar ga toch zitten .' . . . Hier, bj den haard. {Geeft Herman een stoel bij den haard.) Je zult wel moe zijnnbsp;van de reis . . . Hoe laat ben je aangekomen? -

Herman.

Even over zevenen.

Anna, is telkens op het punt haar groote vreugde te verraden,nbsp;maar houdt zich dan nog juistnbsp;hij tijds in. Herman moet dusnbsp;niet bemerken, hoe gelukkignbsp;zij zich gevoelt, maar het publiek wel.

En dan dadeljk om mij gedacht ? . . . Om je oude vrien-


-ocr page 36-

24

din? ! . . . Dat is aardig van je ... En weet je waarom me dat nu dubbel pleizier doet? . . . Omdat ik daar straks,nbsp;even voor dat jij hier kwam, eigenlijk zonder bepaalde reden zoo angstig, zoo beklemd was; . . . net alsof me een ongeluk boven ’t hoofd hing . . . Dwaas, niet waar ? . . . ’tnbsp;Is eigenlijk om van te lachen . . . {Barst in een zenuwachtignbsp;lachen uit en heeft de grootste moeite om haar tranen in bedwangnbsp;te houden.)

Herman, schertsend.

Weet je wat ik geloof? . . . Dat ik je gestoord heb in je middagdutje ... Je had bepaald een benauwden droom.

Anna, gaat onder de rolgende woorden zitten.

Ja, dat was ’t wel, een heel benauwden droom . . . Maar dat daargelaten ... Je moet nu aan ’t vertellen . . . Bennbsp;je voor goed hier in stad gekomen ? . . . Of moet je nognbsp;weer naar Antwerpen terug?

Herman.

Neen, dat Goddank niet'

Anna.

O, hoe heerlijk! Dan zal ik eindelijk weer eens een goeden vriend hier in Amsterdam hebben, dien ik af en toe kan spreken,... dien ik vertellen kan wat ik op ’t hart heb . . .nbsp;Want, ik zeg ’t niet om te klagen, dat weet je wel beter ;nbsp;maar zoo altijd onder menschon te moeten zijn wien je volkomen onverschillig bent, dat is verschrikkelijk!

Herman.

Dat weet ik maar al te goed. nbsp;nbsp;nbsp;'

Anna.

Dus jij kent dat gevoel van verlatenheid ook? . . . ,Tij, die net kunt doen en laten wat je wilt ? !

-ocr page 37-

25

Herman.

Waarschijnlijk nog wel meer dan jij. {Zucht.)

Anna, gaat met belangstellitig naar Herman.

Wat is er, Herman ? ... Je bent zoo somber ... En dat op een dag als van daag! (VrooUjk.) Maar kom, ’t is eigenlijk mijn schuld; ik ben begonnen erover te praten . . .nbsp;Laat me je liever eens van harte gelukwenschen met je bekroning ! {Reikt hem de hand?} Daar ! . . . Nog een heele boelnbsp;dito-dito na deze ! {Langzaam.) Wat zou je moeder gelukkignbsp;geweest zijn, als ze dat had mogen beleven!

Herman, half in gedachten. .

Moeder! . . . {Dof.) ’t Is misschien maar beter zoo.

Anna.

Wat zeg je? ... Je goede moeder . . .

Herman, valt in de rede, eerst hitter, daarna opgewonden.

Heeft nu ten minste haar illusies niet in rook zien verdwijnen ... Zij had me gelukkig willen zien, ... en jij houdt me voor gelukkig... {ImcM.) Hahaha! Gelukkig! . . .nbsp;Gelukkig ? I ... Je weet niet wat je zegt.

Anna, bezorgd.

Herman, ik begrijp je niet, op mijn woord! . . . Spreek je zóó defa dag na je bekroning ?!

Herman, ironisch.

Ah, die bekroning! Dat maakt voor jou ’t geluk uit! . . . Natuurlijk, ... als echte vrouw hecht jij aan zoo’n onderscheiding, die eigenlijk niets beteekent . . . En ik, . . . weetnbsp;je hoe ik erover denk ? . . . Ik gaf graag al wat ik bezit,nbsp;als die zoogenaamde eer een ander was ten deel gevallen.nbsp;{Staat op.) Of meende je soms dat ’t me wat waard was om

-ocr page 38-

26

de beste te heeten onder twintig krukken? . . . Denk je soms dat ik die schilderij mooi vind ? . . . Geen mensch weetnbsp;beter dan ik, dan ik zelf, hoe slecht ze is ! . . . En toch tenbsp;moeten hooren van Jan-en-alleman : »0, ’t is zóó mooi, ’t isnbsp;zóó superber !” {Loopt opgewonden heen en weer.)

Anna, eenigazins beschroomd.

Ik dacht toch . . .

Herman.

Ja, wat jij nu dacht, geeft me niemendal! . . . {Ironisch.) Overal spreken ze nu van me ... De kranten zijn vol vannbsp;’t eerste werk van dat veelbelovende jongemensch . . .nbsp;Heerlijk, niet waar? ... Ja, maar als dat veelbelovendenbsp;jongemensch zijn belofte nu eens niet nakomt, wat dan?

Anna.

En waarom zul je dat niet? ... Je kunt immers blijven werken.

Herman.

Blijven werken?! {Lacht.) Hahaha I . . . Blijven werken?! ’t Is om te lachen! . . . Maar ’t is waar: van iemand, als jijnbsp;bent, kon ik moeilijk anders verwachten. {Anna is zichtbaarnbsp;pijnlijk aangedaan!) Blijven werken! Net als een slaaf of eennbsp;paard in den tredmolen, niet waar ? . . . Op die manier stelnbsp;jij ’t je voor . . . ’s Morgens vroeg op . . . Klokke-zoo-laatnbsp;ontbijten, en dan aan ’t werk tot koffietijd ... ’t Mochtnbsp;wat! . . . Je zou nog wel anders opkijken, als je me eensnbsp;dagen lang niets zag doen ... Ja, niets . . . Ten minste,nbsp;niets wat jij zien kunt . . . Maar ’t zijn juist die dagen vannbsp;niets-doen, die den artist ’t meest verslijten.

Anna, aarzelend.

Maar is ’t dan waar, ... dat alle artisten ... en dus jij ook , . .?

-ocr page 39-

Hermax, valt in de rede.

Och, je verstaat me verkeerd ... Je denkt aan dagen van uitspattingen . . . Daar heb ik ’t niet over ... Ik spreeknbsp;van dagen van strijd . . . Van dagen, waarin je tot de overtuiging komt, dat je niet kiint wat je wénscht, en dat nietnbsp;déügt wat je gisteren heel mooi dacht gedaan te hebben . . .nbsp;O, jij kent dat gevoel niet . . . Voor je te zien wat op datnbsp;oogenblik je ideaal is, . . . alle lijnen, . . . alle kleuren, .. .nbsp;alle schakeeringen, ... en toch niet in staat te zijn om tenbsp;geven wat je geven wilt . . . Probeer ’t maar! . . . Elk afzonderlijk beantwoorden de verwen van je palet aan wat jenbsp;je voorstelt: . . . zoodra je ze op ’t doek bij elkaar brengt,nbsp;is ’t alsof ze je spottend toeroepen : »Je bent toch niets meernbsp;dan een machteloos schepsel!” . . . Ja, wél een machteloosnbsp;schepsel ... En de overtuiging van die machteloosheid is denbsp;marteling . . . neen, ’t is meer dan dat: ... ’t is de ondergang van den kunstenaar {Valt op een stoel neer, met hetnbsp;hoofd in de handen^

Anna, is langzamerhand meer en meer ontsteld. Ter zijde.

Wat te doen ? . . . Wat te beginnen ? . . . {Nadert Herman. Luid.) Beste Herman, luister even naar me! . . . Ik weet wel dat ik van dat alles geen verstand heb, dat ik jenbsp;niet helpen kan . . . Maar je hebt immers vrienden . . .nbsp;Spreek met die !

Herman.

Vrienden? ... Ik? . . . W'aar? ... In Antwerpen misschien ? . . . O ja, mooie vrienden ! ... De een nog al ja-loerscher dan de ander, . . . alleen om die ongelukkige bekroning . . . Juist om hén ben ik zoo onverwachts vertrokken ... Je weet niet wat ik daar heb uitgestaan in die

-ocr page 40-

28

laatste dagen voor de uitspraak van de jury ... .Ie hoort dan zooveel verschillende opinies en voorspellingen van zoogenaamde vrienden evengoed als van vijanden, dat je je duizend mijlen ver wenscht . . . Gisteren na de uitspraak hadden we een diner ... Ik was toen abnormaal, dat spreekt vannbsp;zelf . . . Maar van morgen had ik opnieuw zoo’n onbeschrijfelijk gevoel van verlatenheid en ellende, dat ik niet beternbsp;wist te doen dan dadelijk naar hier te sporen. . . Hier dachtnbsp;ik harten te vinden, die me verstaan ; ... en ik vind ; . . .nbsp;ik vind jou, die me niet begrijpt . . , en mevrouw was uit.

Anna, ontzet, langzaam.

Mevrouw . . . was ... uit?

Herman.

Verwondert je dat zoo ?

Anna, tracht haar ontroering te verier gen.

Dus je bent eerst naar mevrouw geweest ?

Herman.

Dat spreekt immers van zelf.

Anna, ter zijde.

Dus niet ’t eerst bij mij!

Herman, is inmiddels veel kalmer geworden.

Achteraf ben ik blij dat ik haar niet gevonden heb . . . Want zij . . . zij is de eenige, die me verstaan, die me begrijpen kan ... Ik had nu eenmaal behoefte mijn hart luchtnbsp;te geven ... En als ik haar had thuis getroffen . . . zounbsp;ik haar ’tzelfde hebben gezegd, wat jij nu van me gehoordnbsp;hebt ... En dat zou ik me nooit hebben, vergeven.

Anna, met een schemering tan hoog.

Waarom? . . . Omdat je haar niet zoo vertrouwt als mij?

-ocr page 41-

29

Herman.

Ne

Ah !

omdat ik haar geen verdriet wil aandoen !

Anna, gesmoord, ter zijde.

Herman.

Ik heb ’t je straks al gezegd ; zij is de eenige, die me verstaan, die me raden, die me helpen kan ... En toch, al ben ik daar nog zoo zeker van: ... ik kan, ik mag, ik wil haarnbsp;niet zeggen hoe ongelukkig ik me voel . . . Want ik bennbsp;dat geworden door haar toedoen ... Zij had niet anders dannbsp;mijn geluk op ’t oog. . . Ze denkt dat ik gelukkig ben . . .nbsp;Laat ze in dien waan blijven! {Wendt zich van Anna af.)

Anna, ter zijde, met hijgenden boezem.

Dus zij moet gespaard worden ... en ik niet!

Herman, geheel kalm geworden, keert zich plotseling, onwillekeurig,nbsp;naar Anna en blijft, getroffen door de schoonheid vannbsp;haar vormen, staan.

Blijf eens een oogenblik zoo staan, Anna!

Anna, maakt een onwillekeurige beweging met den eenen arm ; op ontevreden toon.

Waartoe ?

Herman.

Neen, niet bewegen I {Gaat naar Anna en vat haar arm beet.) Ik mag wel even, niet waar? {Brengt den arm weder in denbsp;Vroegere houding terug, en doet dan een paar passen achterwaarts,nbsp;steeds naar Anna ziende.) Prachtig ! Prachtig !

, nbsp;nbsp;nbsp;Anna.

i Wat bedoel je toch ?

-ocr page 42-

Herman.

Dat ik, juist in dién stand, zoo dolgraag eens je portret zou willen schilderen . . . Wat een verschil bij die ellendigenbsp;modellen, waarmee wij ons moeten behelpen ! . . . Uren langnbsp;zit je er alleen mee ... Je bent gedwongen allerlei vuilenbsp;praatjes aan te hooren ... en ’t zijn toch niets meer dannbsp;stukken hout . . . God, wat zou dat heerlijk wezen, als iemand als jij zich eens getroostte voor ons te poseeren!

Anna, heeft met moeite zich ingehouden., eerü hitterdan meer en meer heftig.

Ah ! . . . Dat was ’t dus, waarom je me zoo belangstellend aanzag ! Een model! . . . Ben ik daar goed voor ? . . . Stanbsp;ik daar laag genoeg voor ? Dank je, Herman! . . . Dank jenbsp;hartelijk voor je aanbod; . . . maar ik ben gelukkig nog nietnbsp;diep genoeg gevallen om dat aan te nemen. {Wendt zich verontwaardigd van Herman af.)

Herman.

Daar heb je ’t nu al weer . . . Voor de zooveelste maal versta je me verkeerd ... Ik deed je geen verzoek . . .nbsp;{Ironisch.) Ik nam alleen den moed een invallende gedachte

uit te spreken . . nog rechtvaardig .

’t al lang gedacht; laat je koud . . .nbsp;overweg konden, . ,

Maar ik ben eigenlijk dwaas dat ik me . {Langzamerhand met meer gevoel.) Ik hebnbsp;. . . mijn kunst is jou onverschillig ennbsp;Wij, die vroeger zoo goed met elkaarnbsp;. verstaan elkaar niet meer . . . Onzenbsp;wegen loopen voortaan uiteen . . . God geve, dat ’t jounbsp;verder goed gaat! . . . Wat er van mij komt mag de hemelnbsp;weten ! {Oaat naar de deur.)

Anna, met gevoel,

Herman I

-ocr page 43- -ocr page 44-

TWEEDE B E D RIJ F.

Tooneel; een zeer ruim en zeer elegant vertrek bij Louise van Renenstein. Twee deuren rechts, twee links ennbsp;één in het midden. Zeer elegante meubelen. Hiernbsp;en daar kunstvoorwerpen, albums, bustes, enz. Eennbsp;tafel met boekwerken.

ie TOONEEL.

HENRiëT, daarna Louise.

Bij het opgaan van het scherm komt Henriet, in vrij elegante klee-ding op, eerste deur rechts, loopt terstond naar de eerste deur links en klopt aan.

Louise, achter de schermen.

Binnen!

* nbsp;nbsp;nbsp;HENRiëT, naar buiten sprekend.

Mevrouw, Dirk is terug van de boodschappen . , , Wil ik hem bij u sturen ?

-ocr page 45-

33

Louise, achter de schermen.

Neen, ik kom bij je ... {Op, in elegant morgentoilet, eerste deur links.) Roep hem maar even hier, als je wilt. {Hen-Het belt.) Ik ben nieuws^jierig naar ’t antwoord.

2e TOONEEL. HENRiër, Louise, Dirk.nbsp;Igt;irk op tweede deur rechts.

Wel?

Louise, tegen Dirk.

Dirk.

Aan den schouwburg is niets gevonden dan één waaier en eén tooneelkijker, maar heel anders dan die van mevrouw ...nbsp;t Was er een heelemaal van ivoor met . . .

Louise, valt in de rede.

Nu ja, die beschrijving schenk ik je . . . En ’t briefje voor meneer Wieland ?

Dirk.

Heb ik bezorgd ... En de portier van ’t hotel kwam terug met de boodschap dat ’t goed was.

Louise.

Mooi! . . . Maar zeg eens! ... Je weet immers zeker dat ®Ün tooneelkijker niet in ’t rijtuig ligt?

Dirk.

Ja, mevrouw! Ik heb zelf de kussens van de banken genoden, maar niets gevonden.

Louise.

Hoed, dan kun je gaan. {Dirk af tweede deur rechts.)

-ocr page 46-

Louise.

Ik begrijp er niets van . . . .Jij herinnert je toch ook dat ik den kijker meegenomen heb ?

HENRiëT.

Zelf heb ik hem u aangegeven toen u de loge uitging .. . En ik herinner me ook stellig dat u hem van uw linkerhandnbsp;in uw rechter genomen hebt, toen meneer en juffrouw vannbsp;Klaerdonck u in de vestibule te gemoet kwamen om naarnbsp;huis te rijden.

Louise.

’t Eenige, wat mogelijk is, is dat ik hem met in of uit ’t rijtuig stappen heb laten vallen,

HENRiër.

Dan zal ik van avond in de krant er de politieberichten eens op na lezen.

Louise.

En als dat niets geeft, Henriët, zullen we mijn fonds voor onvoorziene uitgaven moeten aanspreken.

4^ TOONEEL.

HhNRiëT, Louise, Dirk.

Dirk, op midden, met een visitekaartje op een blad.

Een dame om mevrouw te spreken. {Biedt Louise het kaartje

aan.)

-ocr page 47-

35

LotiiSE, neemt het kaartje aan, leed.

Anna Berner . . . {Tegeji Dirk.) Verzoek de juffrouw hier te komen! {Dirk af midden.) Wat voor belangrijks zou dienbsp;hebben ?

HfiNRlëT, onder het heengaan.

Als u gisteren avond de uitnoodiging voor ’t souper bij de van Klaerdoncks hal aangenomen, zou ik zeggen dat zenbsp;uw kijker kwam terugbrengen. {Af eerde deur rechts.)

Louise, in gedachten.

Zou ’t over hém zijn ? . . .

5e TOONEEL.

Louise, Anna.

Anna, in wandeltoilet, op midden ; Dirk heeft voor haar de deur geopend en verdwijnt.

Louise, gaat Anna te gemoet en reikt haar de hand.

Kom binnen, juffrouw! . . . {Biedt Anna een stoel aan.) t Doet me recht veel genoegen, dat u zoo gauw eens aankomt. {Oaat zitten.)

Anna, gezeten.

Ik mocht gerust bij u aankloppen, zei u me gisteren avond, als ik ooit behoefte had aan uw raad of aan uw hulp.

Louise.

En nu komt u dat dus doen ? . . . Uitstekend! . . . Zeg gerust wat ’t is, en, als ’t eenigszins in mjn vermogen ligt,nbsp;zal ik u gaarne van dienst wezen.

Anna.

’t Is niet voor mij, mevrouw, maar voor een ander, . . . voor mjn neef.


-ocr page 48-

36

Louise, verwonderd.

Voor Wieland ?! . . . Hé ! . . . Heeft die dan bij mij een tusschenpersoon noodig ?

Anna.

In dit geval ja, mevrouw ! . . . Maar hij zelf weet niet dat ik hier ben, en wat meer zegt: hy mag dat niet eensnbsp;weten. Ik zou dus zeer gaarne van u de verzekering ontvangen, dat ons gesprek een geheim blijft tusschen u en mij.

Louise.

’t Spijt nbsp;nbsp;nbsp;me,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik mag u die niet geven;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . . want éénmaal innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leven is ’t me gebeurd, datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik een ongeluk

had kunnen voorkomen, als ik niet door ’t onvoorzichtig afleggennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zulknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een belofte gedwongennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;was geweest te

zwijgen. Sedert heb nbsp;nbsp;nbsp;ik me vast voorgenomennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nooit meer een

geheim aan te hooren, wanneer een dergelijke verzekering van me gevergd werd ... Nu moet u zelf weten wat unbsp;doen wilt: . . . rekenen op mijn discretie, of voor u houdennbsp;wat u van plan was me mee te deelen.

Anna.

Wat u me daar zegt, is me meer waard dan de plechtig-ste belofte van geheimhouding.

Louise.

En wat is er dan voor gewichtig nieuws ? . . . Want, eer-l'jk gezegd, na die inleiding verwacht ik niet veel goeds.

Anna.

Hebt ti Herman al gesproken ?

Louise,

Neen !

Anna.

Nu, ik wel ... Mij heeft hij dingen meegedeeld, die hij u niet zeggen durft, niet zeggen mag, niét zeggen zal .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

-ocr page 49-

37

Voor mij heeft hij zijn hart uitgestort ... En daaruit is mij gebleken, dat ’t best, wat u voor hem doen kunt, is: . . .nbsp;hem te verbieden . . . voort te gaan met schilderen.

Louise.

Wat vertelt u me daar? {Zeer geaccentueerd^ Ik moet Wie-land verbieden voort te gaan met schilderen?!

Anna.

Ja, dat moet u ... En hoe eer hoe beter ... Ik verzeker ’t u . . . ’t Is hoog noodig . . . Daarvan ben ik heilig overtuigd.

Louise, maakt een beweging als van iemand die er niets van begrijpt. Daarna zeer kalm.

Als ik u niet kende . . . verklaar ik u dat ik . . .

Anna, valt snel in de rede.

Zou twijfelen of ik wel bij mijn verstand ben! . . . O, dat kan ik me best voorstellen . . . Mijn eigen ooren kon ik nietnbsp;gelooven bij wat ik van Herman hoorde . . . Evenals ü, dachtnbsp;Ik hem gelukkig, en hij is . . . hij is diep te beklagen.

Louise, angstig.

Maar wat is er dan toch ? . . . Heeft hij misschien schulden ? . . . Of . . .

Anna,

O neen, erger dan dat.

Louise, angstig.

Nog erger?! . . . Maar wat dan? . . . Wat? ... Ik wil t Weten . . . Wat heeft hij u gezegd ?

Anna.

Al was ik in staat u een voor een al zijn woorden van gisteren avond over te brengen, dan zou dat nog niet baten . . .nbsp;De indruk zou een geheel andere wezen . . . U had ’t

-ocr page 50-

38

hem zelf moeten hooren zeggen . , . Maar dit eene weet ik,

de slotsom van alles: en aan zich zelf.

, Herman wanhoopt aan zijn kunst

Louise, is door de laatste woorden van. Anna blijkbaar gerustgesteld en spreekt zeer flegmatiek.

Is ’t anders niet!


Anna, verbaasd, bijkans verontwaardigd.

Maar, mevrouw I

Louise, op overtuigenden, zeer liarte-lijken toon.

’t Verbaast u, dat ik zoo spreken kan, niet waar? ... O, u zult u nog we] meer verbazen . . . Want wat u me daarnbsp;als zoo iets verschriklijks verteld hebt, doet mij integendeelnbsp;heel veel genoegen . . . {Anna wil in de rede vallen.) Neen,nbsp;laat me uitspreken! ... Ik weet wat artisten zijn. Juist der-gelijke aanvallen van moedeloosheid, van gebrek aan zelfvertrouwen zijn ’t kenmerk van den waren kunstenaar . . .nbsp;Daaruit blijkt dat hij zijn ideaal hoog heeft gesteld,. . . misschien wat te hoog voor zijn krachten en dus voor ’t oogen-blik onbereikbaar; . . . maar ’t geeft tevens een waarborgnbsp;dat hij iets leveren wil, en dus ook leveren zal, dat verheven is boven ’t alledaagsche en banale . . . Geloof me :nbsp;zijn wanhopige stemming van gisteren avond is de natuurlijkenbsp;reactie na de opwinding van de laatste dagen . . . Waarschijnlijk heeft die stemming nu alweer plaats gemaakt voornbsp;een^, die meer rooskleurig is; en mocht dat niet zoo zijn,nbsp;dan zal in elk geval na zijn bezoek bij«mij er geen spoornbsp;meer van te vinden wezen.

-ocr page 51-

39

Anna.

U hebt misschien gelijk, mevrouw; maar overtuigen kunt u mij niet: want ü redeneert, en ik gevoel . . . Alleen alsnbsp;u hem gisteren avond had gezien en gehoord, zou ’t u nietnbsp;verwonderen, dat ik ’t nog waag u tegen te spreken . . ^nbsp;Ik kan ’t niet helpen, maar dat tooneel zal ik nooit vergeten ; en daarom verzoek ik, neen, smeek ik u: tracht unbsp;zelf hem te begrijpen . . . ü kunt dat ... Ja . . . {Metnbsp;benige aandoening, als kostte het haar moeite het volgende uit tenbsp;brengen.) Hij beweerde zelfs dat u alleen daartoe in staatnbsp;IS ... En als u dat gedaan hebt, . . . dan . . . dan laatnbsp;ik aan u over te handelen zooals u ’t beste acht. {Staat op.)

Louise, staat op.

Je bent een braaf meisje, juffrouw! ... Ik apprecieer zeer Wat u op dit oogenblik voor Herman gedaan hebt . . .nbsp;Gaarne zal ik dus doen wat u mij vraagt ... Ik zal metnbsp;hem spreken . . . Maar ik zeg ’t u vooruit: U zult zien datnbsp;hij er niet aan denkt zijn kunst vaarwel te zeggen . . .nbsp;Neen, hij zal die blijven beoefenen en met en door die kunstnbsp;gelukkig worden ... Ik verzeker ’t u . . . Ik geef er unbsp;®ijn woord op!

Anna.

Als u dat gebukt, mevrouw . . .

Louise.

Gat zal ’t . . . Wees gerust I

Anna.

Dan verdient u mijn dank voor eeuwig! {Reikt Louise de hand, dan met een buiging af midden. Louise belt en staat dannbsp;oogenblik in gedachten^

-ocr page 52-

40

6^ TOONEEL.

Louise.

Was ’t niet maar ’t beste, als die twee een paar werden? Zoo’n kalme omgeving zou voor Wieland zeker goed wezen.nbsp;Zij verlangt niets liever; dat blijkt uit alles . . . En hij . . .nbsp;zal in baar een vrouwtje vinden, zoo goed als er een zijnnbsp;kan . . . {In gedachten^ Zou ’t? . . . (ZicMhaar inwendig bewogen, maar niet te sterk. Onbewust gevoel van opkomende jaloezie.')nbsp;Waarom hindert me die gedachte zoo? . . . Ik . . . {Zenuw-achtig spel met haar zakdoek. Ban zich herstellend^ Kom, watnbsp;scheelt me toch? ... Ik sta te droomen! {Lacht zenuwachtig.)nbsp;Hahaha! Wat dwaze inval! {Snel af tweede deur links.)

7e TOONEEL.

Charlotte, Henrict.

Charlotte in wandeltoilet met mof, op midden, gevolgd door

Henriet.

Henriot, ziet rond bij het binnentreden.

Is mevrouw niet meer hier ? . . . Dan kleedt ze zich zeker.

Charlotte, verwonderd.

Nog geen toilet gemaakt ? . . . Hé !

HuNRlëT.

Neemt u asjeblieft plaats! {Biedt Charlotte een stoel aan.) Ik zal mevrouw waarschuwen. {Wil heengaan.)

Charlotte, gaat KÜten.

O neen, doe dat vooral niet! ... Ze moet zich om mij

ik


-ocr page 53-

niet haasten ... Ik heb al den tijd . . . Maar wat ik zeggen wou ? . . . Zeker onverwachts bezoek gehad, hè ?

HENRiëT.

Juffrouw Berner was hier.

Charlotte.

Juffrouw Berner?! . . . Wat kwam dié doen?

HENRiëT, eenigszins scherp.

Ik zou ’t u niet kunnen zeggen; want ik ben niet gewoon te vragen naar wat men mij niet meedeelt. {Wendt zich afnbsp;en schikt een en ander in orde.)

Charlotte, gemaakt vriendelijk.

Kijk, nu zou ’t haast lijken, als of u dacht dat ik dat wél deed I . . . Maar u weet wel beter, niet waar ? . . . Dat zounbsp;net iets voor mij zijn . . . Foei! . . . Vertel me eens . . .nbsp;Maar toe, doe me ’t plezier te gaan zitten ! . . . ’t Hindert menbsp;altijd zoo met iemand te praten die staat . . . {Henriet gaatnbsp;zitten.) Hebt u er niet van opgekeken, dat meneer Wielandnbsp;in de stad was ? ... Of wist mevrouw vooraf dat hij komennbsp;zou ?

Henriöt.

Pardon! . . . Bij onze thuiskomst, gisteren avond, vond mevrouw zijn kaartje.

Charlotte, na een oogenhlïk.

Men zal ’t hem wel kunnen aanzien, niet waar?

HENRiëT

Wat bedoelt u ?

Charlotte.

Pat hy in den laatsten tyd zoo hard gewerkt heeft.

HENRiëT.

Maar wien meent u dan?

-ocr page 54-

42

Charlotte.

Meneer Wieland natuurlijk.

Henriöt, eenigszins ongeduldig.

Daar kan ik u niet van op de hoogte helpen ... Ik heb nog niet ’t genoegen gehad hem te ontmoeten.

Charlotte.

Och kom ?! . . . Was u niet thuis toen hij hier was ?

HENRlëT, als hoven.

Dat meen ik u straks al te hebben gezegd.

Charlotte.

Toen spraken we over gisteren avond . . . Maar van morgen?

HENRlëT, kortaf.

Van morgen is meneer Wieland niet hier geweest.

Charlotte, ter zijde.

Zie zoo, dat weten we.

HENRlëT.

Als u ’t goed vindt, zal ik mevrouw toch maar even gaan waarschuwen. {Staat op.)

Charlotte.

Maar zeg haar, asjeblieft, dat als ze soms plan heeft uit te gaan . . .

Henriöt, valt in de rede.

Pardon! Mevrouw verwacht visite Charlotte.

O ja, natuurlijk meneer Wieland. {Doet als of ze wil heengaan. Geveinsd.) Maar dan wil ik haar niet hinderen.

HENRlëT.

U hebt nog wel even den tijd . . . Meneer komt pas om drie uur. {Af tweede deur links Charlotte staat op.)

-ocr page 55-

43

8e TOONEEL.

Charlotte.

Nu even recapituleeren en combineeren ... Ze wist niet dat Wieland uit Antwerpen zou overkómen . . . Dat kannbsp;goed en dat kan slecht zijn voor mijn plan . . . Neen,nbsp;neen! ... ’t Is goed, heel goed . . . Want, als hij ’tin eennbsp;vlaag van verliefdheid had gedaan, zou hij van morgen alnbsp;hier zijn geweest . . . Maar waarom heeft ze dan gisterennbsp;avond geweigerd bij ons te soupeeren ? . . . Dat blijft me eennbsp;raadsel . . . Enfin, daardoor heb ik gelegenheid gehad haarnbsp;binocle mee te nemen; een superber voorwendsel voor mijnnbsp;bezoek ! . . . Superber! {Na een oogenblik.) Maar wat moest juffrouw Berner hier doen ? . . . Wacht eens! . . . Gisterennbsp;avond na de visite van ' Wieland is ze dadelijk naar haarnbsp;kamer gegaan en niet weer voor den dag gekomen . . .nbsp;Daar moet dus tusschen die twee heel wat belangrijks zijnnbsp;verhandeld . . . Misschien wel een declaratie . . . Juist, juist»nbsp;juist, juist ! . . . ’t Komt alles uit, ’t komt alles uit . . . Zenbsp;zal nu met Louise over hun engagement hebben gesproken,nbsp;en om drie uur verschijnt Wieland en dan wordt de zaak beklonken . . . Dat sluit als een bus . . . ’t Kan niet mooier!nbsp;Louise a prendre, en dus veel kans voor Frank . . . Zoonbsp;komt dat zaakje best in orde ... En daarna, {Ziet tevredennbsp;in den spiegel.) ... als ik dan geen jongeren broer meer naastnbsp;me heb, zie ik er licht een jaar of acht jeugdiger uit. {Komtnbsp;naar voren.) In ieder geval blijf ik nu hier tot drie uur. Iknbsp;wil die eerste ontmoeting met Wieland wel bijwonen. Gaatnbsp;die in de puntjes, dan ben ik heelemaal zeker van mijnnbsp;zaak. . . Kom I Vóór alles mag ik nu wel zorgen dat ze menbsp;niet beschuldigen van diefstal in een rijtuig. {Gaat naar haar

-ocr page 56-

44

mof^ die ze ergens heeft neergelegd.) ’t Is bijkans zakkenrollen! {Neemt een tooneetkijker in étui uit de mof en houdt dien in denbsp;linkerhandt) Charlotte van Klaerdonck een pickpocket! {Lacht.)nbsp;Hahaha!

9e TOONEEL.

Charlotte, Louise

Louise., in elegant toilet, op tweede deur links.

Charlotte, gaat Louise te gemoet en reikt haar de hand.

Dag, lieve Louise! Schaamrood sta ik voor je, schaamrood! ... Zie eens wat ik hier heb! {Houdt haar den tooneelkijker voor.)nbsp;Bij ongeluk heb ik hem meegenomen.

Louise.

Wel dat doet me genoegen. {Neemt den tooneelkijker aan.) Ik dacht heusch dat ik hem verloren had. Mijn bediende isnbsp;zelfs al naar den schouwburg ervoor geweest.

Charlotte.

Och kom! Dat spijt me! . . . Als ik dat geweten had, had ik je hem bepaald van morgen vroeg teruggestuurd . . .nbsp;Maar zie je; ’t had er dan veel van gehad of je een cadeautje kreeg. Daarom wou ik je ’m liever zelf terugbrengennbsp;en meteen mijn excuses maken ... Ik hoop nu maar datnbsp;je me mijn vergissing niet kwalijk neemt. {Zucht.) Ik wasnbsp;gisteren avond wat verstrooid, en dat is waarlijk geennbsp;wonder . . .

Louise.

Kom! Een half woord is nog te veel . . . Maar ga toch zitten! {Wijst haar een stoel aan.)

-ocr page 57-

45

Charlotte.

Als ik je niet derangeer . . . Maar anders . . . {Oaat zitten.)

Louise.

Integendeel. {Gaat zitten^ ’t Was pracktig gisteren avond ! Zoon helden-tenor hebben we in jaren niet gehad. Ik hebnbsp;I*epaald genoten.

Charlotte.

Ja . . . 't Was mooi . . . (Zucht.) Maar mijn genot werd Vergald.

Louise, deelnemend.

Hoe zoo? ... Je was toch niet ongesteld? ... Ik heb er ten minste niets van gemerkt.

Charlotte.

Neen, ongesteld niet! . . . Erger dan dat . . . En ik mocht Diets laten blijken . . . Om Frank, weet je?

Louise, volstrekt niet begrijpend.

Om Frank ?!

Charlotte.

Ja, helaas! ... Ik moest me natuurlijk in zijn bijzijn houden alsof ik heel opgewekt en vroolijk was ... En intus-sehen ben ik maar al te goed van zijn toestand op de hoogte. • ¦ . Men hoefde hem maar een oogenblik gisteren avondnbsp;aan te zien om te merken hoe lusteloos hij was ... En datnbsp;hij, . . . onder den Lohengrin ... O, ik zou wel kunnennbsp;Schreien als ik bedenk hoe ongelukkig die arme jongen is!nbsp;(Wisclit zich de oogen af, maar vooral zonder overdrijving.)

Louise, deelnemend.

Kom, Charlotte, laat ’t hoofd niet zoo hangen!. . . Zóó erg zal ’t toch wel niet met hem gesteld wezen.

-ocr page 58-

46

Charlotte, schijnbaar omgewonden.

Niet zoo erg?! . . . Och ja, natuurlijk! ... Jij kunt je niet in zijn toestand verplaatsen ... Ik had ook maar beternbsp;gedaan met er niet eens over te spreken ... Jij beoordeeltnbsp;hem ook al even oppervlakkig als al de anderen.

Louise, vrij koel., maar met een tintje van deelneming.

Fr:

Dat is te zeggen ...

Charlotte, opgetogen.

Meen je dat, Louise ? . . . O, dat doet me genoegen . . . Kijk I Ik houd zoo dolnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van hem ... En als iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dien

jongen dan zoo zie nbsp;nbsp;nbsp;lijden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is ’tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;me een ware troost te weten

dat er, behalve ik, nog een ander is, die hem begrijpt . . . Niet waar ?

Loüise.

Maar, Charlotte, bedenk toch dat je daar een heel intieme zaak behandelt! ... Je kunt je licht iets laten ontvallen,nbsp;waar je later spijt van had.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Charlotte,

Geen nood, Louise-lief, geen nood I . . . Jóii mag ik ’t gerust zeggen . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Franknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voeltnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zich ongelukkig omdatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men

hem miskent, . . . nbsp;nbsp;nbsp;omdatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iets ontbreekt ... Ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weet

je wat dat iets is? . . . Een levensdoel.

Loüise.

Nu, ik dacht toch dat iemand met zijn middelen niet lang zou hoeven te zoeken . . .

Charlotte, ah of ze Louise verkeerd begreep., schijnbaar verontwaardigd, snel.

Donk je dan dat hij zich met de eerste de beste tevreden zou stellen ?

-ocr page 59-

47

Louise, lachend,

Neen, neen, neen ! . . . Zóó meen ik ’t niet ... Ik heb ’t over een ander soort van liefde . . . over de philanthropie.

Charlotte.

Och, dat geeft hem ook al niet genoeg afleiding . . . Want hij doet daar al zooveel aan,. . . heel veel . * . Altijd in denbsp;stilte, weet je ? . . . En nooit anders dan anoniem.

Louise.

Dat is juist verkeerd . . . Laat hij er rond voor uitkomen, en een of andere liefdadige instelling op touw zetten . . .nbsp;Dat geeft te doen, te_ schrijven, te loopen ...

Charlotte, geveinsd.

Daar heb je gelijk in, . . . volkomen gelijk . . . Maar alléén kan hij zoo iets toch niet doen . . .

Louise.

Dat hoeft ook niet . . .

Charlotte.

En wie zou dan wel de meest geschikte persoon zijn om hem daarin bij te staan 1 ... 't Moet niet iemand zijn, diennbsp;hij dagelijks spreekt . . . {Ter zijde.) Zou ze nog al niet bijlen? {Luid.) Me dunkt een persoon van ondervindiiig in dergelijke zaken was ’t meest gewenscht . . . Iemand als . . .nbsp;^Is jij bijvoorbeeld.

Louise, eenigszins geërgerd.

Als ik ?! . . . Hm!

Ze ziet den haak ! .

Charlotte, ter zijde. .

. Opgepast! {Luid.) Ik begrijp niet dat je daar zoo van ophoort.

Louise, eenigszins scherp.

Ik dacht toch dat t gepaster was, wanneer je broer zich m dergelijke zaken niet liet leiden door een vrouw.

-ocr page 60-

'48

Charlottr, geveinsd,.

Ah, nu vat ik je verbazing ... Ik bedoelde niet jou persoonlijk . . . Hoe kom je eraan ? . . . Ik zou alleen willen dat we een man konden vinden, die aan jouw vermogen, aannbsp;jouw doorzicht, aan jouw ondervinding ook jouw doorzettingskracht, jouw geduld, jouw warm hart paarde.

Louise, vriéndelijk.

Ik moet zeggen, je noemt daar zes eigenschappen . . .

Charlotte, snel.

Die je ten volle bezit ... Ik verzeker ’t je. (Ter zijde.) Zóó, nu is ’t vischje weer tevreden. {Luid.) Maar hoe dat ooknbsp;zij, ik beloof je dat ik Frank je raad zal meedeelen ; en iknbsp;sta je er borg voor, dat hij dien zal opvolgeu ; . . . want hijnbsp;acht je hoog . . . heel hoog En ik ben ervan overtuigd,nbsp;dat ’t hem innig veel genoegen zal doen te hooren dat jenbsp;voor hem zooveel sympathie hebt. {Na een oogeublik.) A pro

pos, van wat anders lens opgemerkt ?

Heb je gisteren avond de van Stra-

Loüise, heeft reeds eenige malen naar de pendule gezien; droog.

Neen.

Charlotte.

Dat is wonder . . . Emilie had een erg opzichtig toilet aan.

Louise, onverschillig.

Zóó ?! {Ziel naar de pendule.)

Charlotte.

Ja . . . Bleu-soldat . . . Verbeeld je: satin-broché met massa’s gitten ! {Ter zijde.) Ze wil me weg hebben ; een redennbsp;te meer om te blijven. {Jjuid.) Ik weet niet waar ze dat cos-tuum heeft laten maken . . . Naar mijn idee komt ’t kantnbsp;en klaar uit Parijs; . . . want bleu-soldat-gitten is een hooge

-ocr page 61-

49

Zeldzaamheid . . . Een poosje geleden won ik voor mijnciel-et-noir-japon blauwe gitten hebben . . . Alle winkels heb ik ®rvoor afgeloopen en alle doozen laten omhalen eer ik ietsnbsp;^ond, wat er een beetje bij kwam; maar nergens heb ik toennbsp;bleu-soldat-gitten ontmoet. (Aa een oogenblik.) ’t Zal een aardig duitje gekost hebben dat toilet; . . . maar voor een feeks,nbsp;als zij, is bleu-soldat net een geschikte kleur! {Lacht.) Haha-I . . . {Ziet naar de rniddendeitr, die geopend wordt. Ter zij-Eindelijk I

lOe TOONEEL.

Charlotte, Louise, Herman. bierman op midden.

Louise, staat snel op, ter zijde, ver. heugd.

Herman ! {Luid tegen Charlotte!) Excuseer je even ? {Qaat Herman te gemoet.) Welkom in de stad, Wieland, en van hartenbsp;geluk gewenscht met je succes ! {Reikt Herman de hand ennbsp;^omt met hem naar voren.)

Charlotte, is inmiddels opgestaan, tegen Herman.

Ik mag zeker wel mijn felicitaties voegen bij die van mijn lieve vriendin, niet waar? ... En dan meteen zeggen datnbsp;I me recht aangenaam is u weer eens te ontmoeten, vooralnbsp;öa ik gisteren avond niet thuis was.

Herman, tegen Charlotte,

Al te vriendelijk, juffrouw !

4

-ocr page 62-

50

Charlotte, tegen Herman.

’t Moet een heele voldoening voor u wezen, dat de zaken zóó zijn geloopen ?

Herman, tegen Charlotte.

Dat kan wel niet anders , . . {Wendt zich naar Louise.) En als ik niet wist, mevrouw, dat u daar zooveel tegen had, zounbsp;ik u zoo graag willen zeggen hoe erkentelijk ik ben . . .

Louise, valt iu de rede., ernstig.

Geen woord daarover, asjeblieft! ... Ik heb je niet verzocht hier te nbsp;nbsp;nbsp;komen omnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;menbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;laten bedanken, alsof ik

bang was, dat nbsp;nbsp;nbsp;je daar morgennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;meer om zou denken. . .

Ik houd niets van dergelijke plichtplegingen, dat weet je . . . En, ben jij mij dankbaar, . . . geloof me vrij: ... ik ben ’tnbsp;jóu niet minder.

Herman, verwonderd.

U mij ?!

Louise.

Ja, ik jou nbsp;nbsp;nbsp;. . . Wantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jounbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alleen onder de protégé’s

van mijn man nbsp;nbsp;nbsp;heb ik eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in ’tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oog loopende uitzondering

gemaakt ... Al die andere jongelui waren toen ter tijd vreeslijk jaloersch, en zijn ’t nóg . . . Geen wonder! . . .nbsp;Zij kenden je huislijke omstandigheden niet, zooals ik . . .nbsp;Zij begrepen niet dat ik juist voor jouw vak zoo’n groote voorliefde had . . . omdat ... nu ja ... al was ’t alleen maarnbsp;omdat mijn lieve man, bij zijn leven, zélf met zooveel hart ennbsp;ziel schilderde ... En als ’t nu eens door de een of andere oorzaak met jou misgeloopen was, zouden zij, en misschien nog wel anderen ook, daar innig blij over geweestnbsp;zijn . . . Je ziet dus dat ik reden genoeg heb erkentelijk tenbsp;wezen, omdat je hun geen gelegenheid hebt gegeven zichnbsp;over mij vroolijk te maken. {Praat zacht- met Herman.)

-ocr page 63-

51

Charlotte, ter zijde.

Ik weet genoeg ... Ze ontvangt hem veel te koel om Verliefd te wezen . . . {Luid.) Lieve Louise, je hebt natuurlijk ’t noodige met meneer te bepraten ... Ik zal je dusnbsp;öiet langer ophouden. {Tegen Herman.) Adieu, meneer! {Herman buigt.) Dag, Louise! . . . Je kunt erop aan: . . . ik zalnbsp;Frank je raad overbrengen ... Hij zal in de wolken we-^6n., in de wolken . . . {Onder het heengaan tegen Louise., dienbsp;^a.ar naar de deur begeleidt.) Nu, adieu, hoor, adieu ! . . . Nog-öiaals bedankt, ook uit naam van Frank! {Drukt Louise denbsp;^and; dan af midden^

lie TOONEEL.

Louise, Herman.

Louise, naar voren komend, ter zijde. Goddank, ze is weg! {Lnid.) Kom, Wieland, ga zitten!nbsp;{^eemt zelf plaats.) En nu, biecht op !

Herman, is gaan zitten, verwonderd.

Opbiechten ?!

Louise.

Natuurlijk ! Rond en eerlijk alles opbiechten.

Herman.

Ik begrijp niet waar u heen wilt.

Louise.

Oan zal ik trachten duidelijker te zijn . . . Stel eens dat I® ten behoeve van je gezondheid naar een badplaats was ge-v^oest en nu met je geneesheer moest overleggen welke le-Vonsvvijs je voortaan behoorde te volgen, dan zou je hem tot

-ocr page 64-

52

in de fijnste puntjes alle verschijnselen meedeelen, die zich ten opzichte van je gezondheid hadden voorgedaan, niet waar?

Herman.

Zeker, mevrouw !

Louise.

Nu, op dit oogenblik kom je niet van een badplaats, maar van de akademie . . . We moeten ’t niet hebben over jenbsp;gezondheid, maar, wat bijkans even belangrijk is, over jenbsp;vooruitzichten, over je toekomst ... En in deze vervul ik,nbsp;althans eenigermate, de rol van geneesheer . . . Vertrouw dusnbsp;in dit geval mij, zooals je den dokter in ’t andere gedaannbsp;zou hebben, ... en zeg me ronduit al wat je op ’t hart ligt,nbsp;wat je verlangt, wat je noodig hebt !

Herman.

Mijn beste mevrouw, u hebt me de zaak zóó mooi uitgelegd, dat ’t me waarlijk spijt u ’t antwoord te moeten schuldig blijven . . . Wel zal ik in den eerstvolgenden tijd nog behoefte hebben aan uw steun . . .

Louise, valt in de rede.

Natuurlijk; . . . maar is dat nu alles ? . . . Vergeet je niets ?

Herman.

Zoover ik weet, niet.

Louise, dringend.

Dus ook geen gewetensbezwaren ? . . . Denk erom dat je op een keerpunt van je leven staat! . . . Dus je hebt nietsnbsp;op ’t hart? . . . Niets? . . . Volstrekt niets?

Herman, heeft onder de laaide woorden van Louise de wenhhrau-wen gefronst; zeer krachtig-

Neen, niets !

-ocr page 65-

Louise.

Mooi! . . . Dat doet me recht veel genoegen . . . Maar moet je me nog eens wat vertellen ... En vooral denbsp;Waarheid, hoor! . . . Ben je van plan te trouwen ?

Herman, glimlachend.

Hoe komt u daar zoo op ?

Louise.

Zoo heel dwaas is die vraag toch niet ... Er staat im-öiers geschreven : »het is niet goed dat de mensch alleen

I”

zij!

En dan . . . dat lieve nichtje van je . . .

Herman, eenigszins verwonderd.

Anna ?!

Louise, slaakt onwillekeurig ter zijde een kreet van tevredenheid.

Ah ! (Laat onder de volgende woorden van Herman het publiek berken dat diens meedeeling haar aangenaam aandoet, maar vooralnbsp;’'iet te sterk.)

Herman, na een oogenblik, langzaam.

Neen, mevrouw! ’t Is waar: Anna is een goed en hartelijk ®^6isje, ... en ik heb haar altijd graag mogen lijden ; (Minder langzaam.) maar op ’t punt van trouwen hebben mijnnbsp;Mealen ’t veld geruimd voor de nuchtere theorie.

Louise, komisch bedenkelijk...

Dat is een lastig geval! ... De nuchtere theorie ... en

^ Euwlijk ...

Herman, vult in de rede.

Gaan voor iemand, als ik ben, slecht samen. Immers, een ^Hist moet vóór alles kunstenaar zijn en pas daarna mensch.

hij ¦ trouwt, is hij verplicht zich met allerlei hoogst alle-daagsche zaken te bemoeien ... En is hij daarbij arm, dan quot;quot;örkt hij niet meer voor de kunst,‘maar voor zijn brood. . .


-ocr page 66-

54

In één woord : wie trouwt verliest zijn individualiteit. . . Wee den kunstenaar, die dat doet! . . . Met zijn kunst is ’t gedaan ! {Staat op.)

Louise.

Nu, ik heb wel eens dwazer theorieën met minder overtuiging hooren verdedigen . . . {Staat op.) Bijgevolg, je blijft jonggezel ? . . . Goed! . . . Dan zoek je in de eerste plaatsnbsp;een atelier ... En denk er om I . . . Een, dat aan allever-eischten voldoet.

Herman.

Pas op, mevrouw ! Als u mij zoo de teugels viert, kon ik nog wel eens op hol gaan.

Louise.

Geen nood, mannetje 1 ... Ik heb een forsche hand.

Herman.

Maar die u me nog nooit hebt laten voelen.

Louise.

Wacht je dus voor den eersten keer! . . . Maar . . . heb je nu al plannen voor een nieuwe schilderij ?

Herman, slaat bij de tafel met boeken. Met toenemend gevoel.

Ja . . . Dat is te zeggen : . . . ik was voornemens een Medea te schilderen, . . . maar geen ijzingwekkend wezen,nbsp;dat om zich te wreken haar eigen kinderen vermoordt . . .nbsp;Neen; ’t moet een Medea worden nog in de volle kracht vannbsp;haar schoonheid, als ze voor ’t eerst den twijfel bij zichnbsp;voelt oprijzen of ze Jason’s liefde nog wel.onverdeeld bezit .. . Zij is alleen ... en ziet uit naar Jason, die nognbsp;maar altijd niet komt ... Op haar gelaat moet te gelijk liefde te lezen zijn en angst ... En uit de krampachtige hou-

-ocr page 67-

55

ding van haar hand moet men knnnen opmaken waartoe die vrouw eenmaal in staat zal zijn.

Louise, meegesleept door Herman's woorden.

Een buitengemeen, een grootsch plan ! (Loopt langzamerhand naar de tafel waar de boetten liggen^

Herman.

’t Is maar jammer, dat van al dat moois niets komen kan.

Louise.

AVaarom ? (Staat achter de tafel.)

Herman.

Juist omdat ’t zulk een heroïsche figuur moet worden, zijn er ontzaglijke bezwaren aan verbonden.

Louise.

Bezwaren? . . . AVelke?

Herman.

Vraag dat maar niet, mevrouw ! . . . Ze zijn toch onoverkomelijk. (Wendt het gelaat van Louise af.)

Louise, hrijgt een ingeving., ter zijde.

Ah ! Ik weet ’t! (Neemt een boek op en laat het Herman zien Luid.) Ken je dat boek ? (Staat tegenover Herman met de tafelnbsp;tusschen beiden.)

Herman, beziet den titel van het boek.

De Amazone van Vosmaer? . . . Zeker.

Louise.

Bevalt ’t je ?

Herman.

Ik houd ’t voor een van de beste boeken, die in de laatste jaren geschreven zijn.

Louise.

Wat de kunstwaarde betreft, zal iedereen je dat natunr-

-ocr page 68-

56

lijk toegeven. {Gaat zitten bij de tafel.) Maar nu de steen des aanstoots: dat die Marciana zich aan Askol aanbiedt om alsnbsp;model te dienen . . .

Herman, valt in de rede.

Vindt u dat soms niet prachtig ? {Gaat zitten tegenover Lotdse.)

Louise.

In theorie wel, . . . maar in de praktijk toch wat gewaagd.

Herman.

Waarom? . . . Denkt u dat een artist, als Askol, zich tegenover een zoo nobele vrouw zou hebben vergeten ? . . . Neen ! Ik verzeker ’t u; wij zijn op dat punt in de wolnbsp;geverfd ... En dan, ik heb ’t u straks al gezegd : elk waarachtig artist ... is in de eerste plaats kunstenaar ... ennbsp;daarna pas mensch.

Louise, na een oogenblik.

Maar nog iets: . . . is ’t beweren van Vosmaer waar, dat de meisjes van den stand, waaruit men gewoonlijk zijn modellen krijgt, niet fijn . . . niet edel genoeg gevormd zijn ?

Herman.

Zeker is dat zoo; maar ze hebben bovendien nóg een ander gebrek ... Ze zijn niet gedistingeerd, niet gracieus. . . Je moogt honderdmaal tegen zoo’n meisje zeggen dat zenbsp;haar arm ongedwongen moet houden, . . . altijd zal de houding stijf en onbevallig zijn ... En verander daaraan zooveel als je wilt; . . . ’t mag gracieus schijnen... ’tisnbsp;’t nooit.

Louise.

En dunkt ’t je van Marciana dan niet ijdel, . . . dat ze zich heeft aangeboden als een vrouw van klassieke vormen ?

-ocr page 69-

57

Herman.

Kom, mevrouw ! Mils er werkelijk reden voor bestaat, is een beetje ijdelheid in een vrouw best op haar plaats . . .nbsp;Een vrouw,, die oog heeft voor ’t schoone, weet zeer goednbsp;te zien of zij zelf mooi gevormd is of niet... En een vrouw,nbsp;als Marciana, tast daarin zeker niet mis ... Er moesten innbsp;de werkelijkheid zulke vrouwen bestaan . . . ’t Zou in ’t voordeel zijn van de kunst.

Louise, half peinzend.

Van de kunst . . . Juist . . . Zoo denk ik er ook over. . . En daarom . . . {Houdt op; dan plotseling^ Heb je voor je Medea al een geschikt model?

Herman, ironisch.

Een geschikt model? {Lacht.) Hahaha. . . Waar zou ik dat vinden ? . . . Door ze met een dievenlantaarn te gaannbsp;zoeken in de goot, niet waar ?• . . . Mooie modellen, die mennbsp;daar vindt! . . . Uitstekend als men een Messalina wil schilderen, maar niet voor mijn Medea.

Louise.

En als zich nu eens voor jou een Marciana opdeed ?

Herman.

Dwaasheid! . . . Die komen alleen voor in romans.

Louise.

Louise, met eenigszins trillende stem.

Hoor eens, Herman! Je hebt in Antwerpen met je Pené-lopé naam gemaakt ... Je Medea, 't eerste werk, dat je geheel op je zelf zonder iemands leiding of raad zult voltooien, moet je naam voor goed vestigen ... ’t Móét een meester-

-ocr page 70-

58

stuk worden . . . We mogen niets verzuimen wat daartoe kan bijdragen ... En daarom . . . {Met gevoel^ maar zeer sober.)nbsp;wat Marciana deed voor Askol ... zal ik doen voor jou.

Herman, opgetogen.

Mevrouw! . . . Zou u dat willen ?

Louise.

Ja, dat wil ik . . . {Plechtig ) Ik zal je model zijn.

Herman, na een oogenblik.

Ik' zeg niets ... Ik kan niet . . . AVat u doet is boven allen lof, boven allen dank verheven. {Staat op.)

Loüi.se', staat op.

Een oogenblik nog ! . . . Wat ik doe, doe ik voor jouw naam en voor de kunst ... De wereld hoeft daar voorloo-pig niets van te weten ... We zullen ’t dus hier aan huisnbsp;doen op ’t atelier van mijn man . . . Heb je daar niet tegen ?

Herman,

Hoe kunt u dat vragen, mevrouw! . . . Ik heb ’t altijd gezegd, maar van daag zeg ik ’t meer dan ooit . . .

Louise, valt in de rede., schertsend.

Dat ik nog al slim ben uitgevallen, niet waar ?

Öerman.

Neen, dat n een edel, dat u een grootsch karakter hebt. {Louise maakt een gebaar om hem te doen zwijgen.) O, laat menbsp;uitspreken! ... Er is weldoen en weldoen ; . . . maar geennbsp;ander kan dat zooals u. {Louise tracht hem te doen zwijgen.)nbsp;Neen, mevrouw, u zult me aanhooren. Ik moet, ik wil mijnnbsp;gevoel ten minste eenmaal lucht geven ... Innig blij bennbsp;ik dat ik u pas nu heb gesproken, en niet gisteren avond. . .nbsp;Want u kunt niet weten in wat voor gemoedsstemming iknbsp;toen hier kwam . . . Waarom, moet u me niet vragen ; ik

-ocr page 71-

59

zou niet in staat zijn ’t u te zeggen; maar mijn toekomst scheen me in alles even grauw en even somber . . . Eennbsp;onbeschrijflijk gevoel van onmacht had zich van mjj meesternbsp;gemaakt ... Ik wanhoopte aan mijn talent ... En nu, nunbsp;is ’t me, alsof ik een nieuw leven ga beginnen . . . aan üwnbsp;hand . . . met u als genius ... O, mevrouw, wat u tot nognbsp;toe voor me hebt gedaan, is niet te vergelden, dat weet iknbsp;... En wat u nu voor me gaat doen, is nog veel, veelmeernbsp;waard . . . Maar u zult ’t doen voor iemand, die ’t verdient . . . Nooit, nooit zal ’t u berouwen! . . . Ik zM slagen ... Ik zweer ’t u ! {Heeft met beide banden Louise’s handnbsp;gegrepen en drukt eerbiedig een kus erop, gaat dan in ontroeringnbsp;naar jte middendeur, keert zich halverwege om en blijft staan.)

Louise, met den rug naar Herman, ter zijde.

Mijn God! Was ik onvoorzichtig ? . , . Neen, ’t is voor de kunst! {Keert zich om, werpt Herman een groet toe, die het midden houdt tusschen koele beleefdheid en innig gevoel. Dan metnbsp;trillende stem?) Adieu! {Herman af midden.)

Scherm valt.

-ocr page 72-

DERDE BEDRIJF.

Tooneel: een schildersatelier ten huize van Louise.

Beuren: één in het midden en één rechts^ tweede plan. Rechts, eerste plan, een tafeltje, waarop een haraj metnbsp;nog al groote, vooral witte glazen.

Links, tweede plan, een venster, zoo breed mogelijk, voorzien van een ophaalgordijn, dat het licht alleennbsp;van boven doorlaat; links, derde plan, een hooge kast.nbsp;Op de hoogte van de deur rechts, maar meer naarnbsp;het midden, op een platform een grieksche zetel metnbsp;voetbank. Daarachter, evenwijdig met het voetlicht, eennbsp;soort van balustrade. Schuins daarachter, om dennbsp;griekschen zetel heen, een zeer donker kamerschut.nbsp;Schuins voor het venster links, maar meer naar hetnbsp;midden, een schildersezel, daarnevens een kleine tafel, waarop een handspiegeltje, een verfkist, palet ennbsp;kwasten. Tegen den ezel geleund een schildersstok.nbsp;Hier en daar doeken en paneelen.

-ocr page 73-

61

le TOONEEL,

FfiANK, Dirk.

-Bj; hel opgaan van het scherm opent Birk van buiten af de deur

op den achtergrond, laat Frank, die zijn overjas aan en zijn

hoed op heeft, binnen en komt dan zelf op.

Frank.

Mooi! Ik ben waar ik wezen wilde . . . Maar nu jij vooral mondje dicht, denk er om!

Dirk.

Daar kan meneer op rekenen ... Ik was zelfs al van plan meneer ’t zelfde te verzoeken . . . Want als mevrouw erachter kwam, dat ik meneer hier gelaten heb, zou ik er heelnbsp;Wat over moeten hooren.

Frank, neemt een rijksdaalder uit het zijzakje van zijn overjasnbsp;en geeft dien aan Dirk.

Koop dan voor alle zekerheid daar wat watten voor, en stop die in je ooren!

Dirk, neemt den rijksdaalder aan en buigt.

Zou meneer ook zoo vriendelijk willen zijn vooral niet te lang te blijven ?

Frank.

Denk je dan dat mevrouw zoo vroeg terug zal zijn ?

Dirk,

Daar weet ik niets van . . . Maar meneer Wieland komt togen half twee . . . Dat doet meneer nu al geregeld bijnanbsp;drie weken lans.

-ocr page 74-

62

FaANK.

Wees gerust! Ik zal zorgen dat ik in tijds weg ben . . . Maar wat ik zeggen wou :. . . heb jij dat portret al eens gezien, wat meneer Wieland van mevrouw schildert ?

Dirk.

Neen, meneer !

Frank.

En kom jij wel eens hier op ’t atelier als meneer aan ’t schilderen is ?

Dirk.

Neen ! Mevrouw heeft absoluut verboden dat er dan iemand van ons, dienstboden, boven komt . . . Alleen juffrouw Oost-burg mag dat.

Frank, ter zijde. .

Hm, hm! {Luid.) Nu, ’t is goed. Ga jij je gang maar!. .. Den weg naar beneden zal ik alleen wel vinden. {Üirk buigend af midden.)

2'gt; TOONEEL.

Frank.

Dus alleen juffrouw Oostburg heeft hier vrij entrée . . . Dan gebeuren er ook dingen, die ’t daglicht niet mogennbsp;zien . . . Enfin, ’t is een geluk, dat ik Louise met de juffrouw heb zien uitrijden . . . Want Charlotte is nu al drienbsp;weken aan ’t werk en komt met al haar slimheid geen stapnbsp;verder . . . En ik . . . nauwelijks zet ik me aan ’t werk, ofnbsp;ik weet 'door te dringen tot in ’t heilige der heiligen . . .nbsp;Vooruit nu ! . . . Dadelijk een onderzoek in loco ingesteld !. . .

-ocr page 75-

¦»

¦»

¦.'1


63

{Gaat naar den schildersezel.) Daar staat ’t al niet . . . Maar Waar dan wel ? {Z'jekt in de hoeken en achter het ophaalgordijn,nbsp;en hekijkt de doeken en paneelen.) Hier niet . . . Daar niet. . .nbsp;Nergens niet . . . Wacht, in die kast ! {Gaat naar de kast.)nbsp;Ai! Die is afgesloten. {Zet zijn hoed af., hukt onder de kast ennbsp;zoekt erachter; zet dan een stoel voor de kast, klimt erop ennbsp;ziet op de kast.) ’t Lijkt wel of hier verstoppertje wordt gespeeld ! . . . Alles moeite voor niet ... Ze hebben dat sa-tansche portret zeker achter slot gezet . . . {Zet den stoelnbsp;‘gt;'^eg en haalt een sleutelbos uit zijn zak) Misschien past er eennbsp;Van mijn sleutels op . . . {Beproeft met verschillende sleutels denbsp;bast te openen, wat niet gelukt.) Ook al vergeefsche moeite! . . .nbsp;’t Is om dol te worden . . . om dol te worden ! {Steekt denbsp;eleutels weer bij zich. Komt naar voren.) Maar waarom zoek iknbsp;eigenlijk nog naar dat portret ? . . . ’t Spreekt immers vannbsp;zelf dat er geen bestaat . . . ’t Is enkel een voorwendsel voornbsp;ze om hier ongestoord bij elkaar te zijn . . . Om me daarvan te overtuigen kom ik hier ; . . . en nu ik geen portretnbsp;vind, word ik ongeduldig . . . Dat is dom . . . heel dom . . •nbsp;heel dom. {Wendt zich naar den grieksclien zetel.) Kjjk, watnbsp;zullen ze daar lief zitten te vrijen! ... Hij op ’t bankje aannbsp;haar mollige voetjes . . . {Gaat op het bankje zitten.') Zóó ! . . .nbsp;Wat zou hij zeggen ? Louise of mevrouw ? {Luistert en springtnbsp;°P, verschrikt.) Ze komen de trap op ! ... ’t Is toch nog geennbsp;half twee ? {Snel op zijn horloge ziende.) Neen, even over eenen.nbsp;{Luistert.) De hemel beware me, daar is iemand. {Snelt naarnbsp;^ jn hoed.) Te laat! Wat nu te doen ? {Neemt als de deur geopend wordt een onverschillige houding aan en komt naar voren.)

-ocr page 76-

Frank, Herman.

Herman, op midden, zonder overjae of hoed, bemerkt Fi-ank.

Frank, glimlachend.

Niet gedacht me hier te vinden, hè? . . . Als die onverwachte ontmoeting u nu maar niet onaangenaam is?

Herman, ziet Frank aan, luid.

Daarom wilde dus de knecht met mij mee naar boven . . . Hij moest u natuurlijk waarschuwen . . .

Frank.

Mij waarschuwen ?! ... In welk opzicht ? . . . Maar ’t is waar; ik mag u wel uitleggen wat me hier bracht ... Iknbsp;wilde mijn vriendin Louise een bezoek brengen ... En nunbsp;zij uit is, heb ik de vrijheid genomen op haar te wachten.

Herman, stijf.

Ik meen dat voor de gewone bezoekers de benedenkamers zijn aangewezen.

Frank.

En ik meen dat ik voor Louise nog iets meer ben dan een gewone bezoeker.

Herman, als boven.

Dan had men u ook in de buitengewone ontvangkamer moeten laten, maar niet hier.

-ocr page 77-

65

F RANK.

Aardig, heel aardig, op mijn woord! . . . Maar, beste meneer Wieland, vertel me nu eens hoe ’t u tegenwoordig gaat! . . . Goed ?

Herman.

Dank u voor uw belangstelling . . . Alleen vat ik met dat al nog niet ...

Frank, valt in de rede.

Kom, vat u ’t nog al niet ? . . . Dan is u ook niet vlug van begrip! {Lacht.) Hahaha !

Herman.

Best mogelijk! ... En daarom zult u me des te meer genoegen doen met me duidelijk uit te leggen wat u juist hiér heeft doen wachten.

Frank, ter zijde.

Ah, een idee! {Luid.) Als u ’t dan met alle geweld weten wilt: ... ik had ’t plan Louise te vragen me een kijkje tenbsp;gunnen op haar portret.

Herman.

Op haar portret?

‘ nbsp;nbsp;nbsp;Frank.

Juist, op haar portret,

Herman.

’t Spijt me voor u, meneer, maar u zult ongetroost moeten heengaan.

Frank,

Och, Louise zal mij zoo iets niet weigeren.

Herman.

U vergeet dat mevrouw hierin niet alleen te beslissen heeft. Wij zijn samen overeengekomen ’t niemand te latennbsp;zien voor ’t geheel af is.

-ocr page 78-

üü

Frank.

Kom, meneer ! Een enkel kijkje aan mij alleen . . .

HtRMAN.

Noch aan u, noch aan iemand anders.

Frank.

Niet alleen voor En weet u waar-

Dat is jammer ! . . . Erg jammer! . mij, maar waarschijnlijk ook voor u .nbsp;om ? . . . Ik ben óók van plan mijn portret te laten schilderen ... en had ’t voornemen ii te verzoeken dat te doen . . .nbsp;Hebt u daar iets tegen ?

Herman, bdeejd, maar ietwat stijf.

Elke bestelling is me natuurlijk hoogst aangenaam.

Fr.\nk.

Uitstekend, uitstekend ! . . . Maar zie je, mijn waarde, er is één lastig ding ... en ik ben bijkans bang je ermee tenbsp;beleedigen . . . Mag ik ronduit spreken ?

Herman.

Zeker, meneer.

Frank.

Waar ’t bij mij vooral op aankomt, is dat ’t frappant moet lijken, frappant .... En natuurlijk heb ik allen eerbied voornbsp;uw talent . . . Nog nooit heb ik een portret van uw handnbsp;gezien, dat niet sprekend lijkt; . . . maar ook geen dat datnbsp;wél doet ... Ik was dus hier gekomen met ’t plan ongemerkt l.ouise’s portret eens te bekijken . . . Daaraan kon iknbsp;natuurlijk best zien of u sterk is in ’t attrapeeren van denbsp;gelijkenis ... En omdat ik ’t portret nu niet vond, wachttenbsp;ik op haar thuiskomst.

Herman, ter zijde.

Hij liegt als of ’t geschreven stond.

-ocr page 79-

67

Frank.

Nu u dat weet, zult u er toch wel niet langer tegen hebben me ’t even te ïaten zien.

Herman, luid.

Neem me niet kwalijk, meneer, ik ben niet gewoon uit eigen belang een eenmaal gemaakte afspraak te breken.

¦ / nbsp;nbsp;nbsp;Frank.

’t Spijt me, maar dan durf ik u ’t schilderen van mijn portret niet opdragen. {Gaat naar zijn kond en wil keenyaan.)

Herman, ter zijde, achter Frank's rug.

Er inloopen zul je ! {Luid.) Is dat nu alleen uit vrees dat uw portret niet lijken zal ? . . . Daar hoeft u niet bang voornbsp;te zijn ; dat zal ik u bewijzen . . . Hebt u vijf minuten voornbsp;me ?

Frank, terugkomend.

Zeker.

Herman.

Wees dan zoo goed hier even te gaan zitten. {Plaatst voor Frank een stoel bij den griekschen zetel.)

Frank.

Waartoe ?

Herman, neemt uit zijn zak een schetsboekje, een potlood en een zakmes, zweedsch model.

In een oogenblik schets ik uw portret; dan kunt u 't best over de gelijkenis oordeelen. {Slijpt een punt aan zijn potlood en 'legt het mes geopend op de kleine tafel naast den schildersezel.)

Frank.

Charmant! Charmant! , . . Maar vertel me eens, amice ; ^u ik mijn overjas niet uittrekken ?

-ocr page 80-

Herman.

Neen, ga asjeblieft maar zóó zitten! (Plaatd een stoellegen-ovtr dien van Frank en gaat zitten.')

F RANK.

Een oogenblik nog! (Gaat naar de kleine tafel., neemt het hnndepiegeltje op en verzet een lok van zijn haar.)

Herman, ter zijde.

Hoe moet ik ’t hoofd houdeli ?

Herman.

Precies zooals u wilt.

Frank, neemi een geaffecteerde houding aan met hel gelaat van Herman afgewend,

Is ’t zóó goed? {Blijft voortdurend onbewegelijk zitten.) Herman.

Uitstekend ! {Begint te teekenen.)

Frank, na een oogenblik.

U zegt wel ais u begint, ho ?

Herman.

Ik ben al lang bezig.

F rank.

Ademhalen mag toch ?

Herman.

Ihi praten ook, hoe meer hoè beter.

Frank.

Ah, dat is goed ! . . . Want daar valt me net iets in, dat ik u vragen wou . . . Waarom zien we u toch nooit bij

-ocr page 81-

69

ons ? . . . Vroeger kwam u nog wel eens ... Uw nichtje trekt ’t zich erg aan.

Herman, half verbaasd, kalf op een toon van zelfverwijt.

Anna ?! {Peinst en teehent niet door.)

Frank.

Ja, die vernegligeer je een beetje . . . {Ter zijde.) Dat vuurtje kan ik meteen wat aanstoken ! {Luid.) Zoo af en toenbsp;tracht ik haar te troosten.

Herman, eenigszim bits.

U?

Frank.

Ja . . . Ik schiet immers niet onder je duiven ? . . . Je bobijnt je ten minste niet veel aan haar te laten gelegennbsp;%gen.

Herman.

Al was dat zoo, dan gaf ’t u nog ’t recht niet haar lastig *¦6 vallen.

Frank.

Hoe weet je dat ze dat lastig vindt?

Herm.an.

Een meisje van haar karakter is er volstrekt niet mee ge-'^tend, als iemand, aan wien zij ondergeschikt is, haar ’t hof

•naakt.

Frank.

Dg ik bepaald een stijven nek.

^Yie spreekt er van ’t hof maken ? . . . Ik niet ... Ik niet van zoo’n verliefde complexie als jelui, artisten ! . . .nbsp;maar ; sedert ik over haar begon te spreken, hoor ik ’tnbsp;potlood niet meer over ’t papier gaan . . . En, zie je, iknbsp;vvou wel dat u wat voortmaakte . . . Als ’t nog lang duurt,nbsp;kr

-ocr page 82-

70

Hermak.

Nog een paar minuten. (Teelcent verder.)

Frank;

Als u mijn portret schildert, sluit u dan ook de deur af?

Herman, houdt op met ieekenen.

Wat blieft ?

Frank.

Ik wil zeggen : mag er dan ook niemand bij ?

Herman.

Hoe bedoelt n dat?

Frank.

Wel, als ik mijn vriendin Louise om dezen tijd van den dag kom bezoeken, krijg ik altijd de boodschap dat men haarnbsp;niet mag storen.

Herman, fronst de wenkbrauwen.

Met mevrouw is dat een bgzonder geval . . . {Zoekt naar zijn woorden.) Zij is nog al zenuwachtig ... Ze heeft altijdnbsp;veel moeite de pose aan te nemen . . . Daarom wil ze dannbsp;ook niet gestoord worden. {Teekent verderf

Frank, grinnikend.

Waarin? {Wendt het hoofd naar Herman^ In die pose of in iets anders ?

Herman, houdt op met teekenen.

In wat anders ?

F rank.

Kom, houd je nu maar niet zoo onnoozel!

Herman, legt zijn schetsboek uit de hand.

Wees zoo goed, meneer, duidelijker te spreken !

Frank, tracht zijn verlegenheid onder lachen te verbergen.

Hahaha ! ’t Is om te lachen!

I

-ocr page 83-

71

Herjian, daat op.

Verstaat u mij niet? ... Ik verlang uitlegging van die ¦Woorden !

Frank.

Och kom! . . . Moet u daar nu zoo ’t harnas om aantrekken ? . . . Een doodonschuldige plaisanterie! {Gaal naar hd scheUhoek en wil dal opnemen., maar wordt daarin door Herman snbsp;Woorden verhinderd.)

Herman, ietwat' scherp.

Ik versta op dat punt geen gek-

Als ’t enkel een plaisanterie is,. . . en nog wel een doodonschuldige, kunt u ook gerust zeggen wat u ermee bedoelt . . . {Na een oogenblik, meer opgewonden.) Komaan, meneer ! . . . Asjeblieft! . scheren.

Frank.

Dat merk ik.

Herman.

Dus u weigert me te zeggen wat die woorden beteeke-nen? . . . Ja? . . . Dan moet er ook meer achter steken dan een banale flauwiteit.

Frank.

Papperlapa, mannetje! ... Je bent hier niet onder je kornuitjes aan de akademie !

Herman.

Nu is ’t genoeg, meneer! . . . ü beweert dat u een vriend is van mevrouw van Renenstein . . . Dat komt me vreemdnbsp;¦'^oor . . . Maar zoolang ik niet zeker ben van ’t tegendeel. . .nbsp;wil ik althans tegenover u niet grof zijn . . . Noodzaak menbsp;dus niet dat te worden, ... of ik zou u moeten verzoekennbsp;heen te gaan.


-ocr page 84-

72

Frank,

Met welk recht?. . . Hebt ü hier te zeggen, of mevrouw?

Herman.

Zoo lang mevrouw er niet is, ik.

Frank.

In welke qualiteit? . . . Als haar portretschilder? ... Of als haar favoriet?

Herman.

Ah, dat is een laffe aantijging, . . . (Mei ingehouden woede^ die u dadelijk zult terugnemen!. . . Dadelijk !. . . Verstaat u ?

Frank, smadelijk lachend.

Hahaha! De waarheid te hooren is dikwijls niet aangenaam.

Herman, woedend.

Trek die woorden in, meneer! ... Of anders . . .

Frank, valt in de rede.

Halt wat! (Haalt onder de volgende woorden zijn hoed., zeer halm.) Ik zou me in uw plaats zoo boos niet maken! . . .nbsp;U moest me integendeel dankbaar wezen dat ik u heb gewaarschuwd . . . Want ik ben de eenige niet, die uw bezoeken hier compromitteerend vindt ... (Met klem.) Men praatnbsp;erover.

Herman, blijft getro-ffen staan, half stem, langzaam.

Men praat erover!

Frank, ouder het heengaan.

Adieu, meneer! . . . Denk nog eens na over mijn woorden, ... en wees in ’t vervolg wat voorzichtiger! (Met een sarkastisühe buiging af midden^


-ocr page 85-

73 4e TOONEEL,

Hkrman.

Compromitteerend, heeft hij gezegd . . . Compromitteerend voor mevrouw, dat ik hier kom . . . Dus, met andere woorden : ze verdenken ons van . . . Bah ! Dat kan alleen in ’tnbsp;brein opkomen van zoo’n min wezen als die van Klaer-donck . . . Hier binnen te sluipen om stof te zoeken voor denbsp;praatjes, die hij blieft rond te strooien . . . Hè, hoe laag ! . . .nbsp;¦Ta . . . maar meteen gevaarlijk . . . Nu hij eenmaal begonnen is, houdt hij niet licht op ... en mevrouw wordt er denbsp;dupe van . . . Maar dat mag niet gebeuren . . . Dan lievernbsp;nooit die schilderij afmaken . . . (Na een oogenhlïk, met gevoel.) Wat had ik me een succes met die Medea voorgesteld ! . . . Zeker zou ik dat ermee gehad hebben ... Ennbsp;nu, weg is dat alles! (Meer opgewonden^ En dan te denkennbsp;dat hij zich misschien op . dit oogenblik over mij vroolijknbsp;maakt! . . . Maar wat wil die man dan toch van me ? . . .nbsp;Met welke bedoeling begon hij over Anna te praten ? . . .nbsp;Die goede Anna bij zoo iemand aan huis . . . Wie weet watnbsp;hij tegen haar in den zin heeft ? . . . O, daar moet verandering in komen ... Ik zal haar voor dien va'n Klaerdoncknbsp;Waarschuwen . . . (Plotseling.) Ik kan ’t me haast niet voorstellen en toch is ’t zoo; . . . in al die drie weken ben iknbsp;niet bij haar geweest . . . heb ik haar niets van me latennbsp;hooren ... Ze heeft me toen in een vlaag van wanhoopnbsp;zien weggaan en stelt zich misschien voor dat ik me nog altijd even ongelukkig voel . . . Arm kind ! . . . Hè, ’t isnbsp;slecht van me, dat ik in die gelukkige dagen zoo weinig omnbsp;haar heb gedacht . . . (Peinzend.) Wat is dat tusschen onsnbsp;anders geworden dan vroeger!


-ocr page 86-

74 5e TOONEEL,

Herman, Louise.

Louise, op midden, met langen peis (of wintermantel) en hoed.

Ik vernam beneden dat je er al een poosje bent, Herman . . . Neem me dus niet kwalijk dat ik je zoolang heb laten wachten !

Herman.

O, dat is niets, mevrouw! Ik ben vroeger gekomen dan anders, omdat ik de tuniek wat wilde retoucheeren.

Louise, rondziende.

En toch heb je blijkbaar nog niet veel uitgevoerd . . . Enfin, ik zal ten minste mijn schade inhalen door me gauwnbsp;te verkleeden. (Oaat naar rechts.)

Herman.

Die moeite kunt u je besparen ... Er is een kink in den kabel gekomen.

Louise.

En welke kink dan ?

Herman.

Deze. (Reikt Louise het schetsboek geopend over.)

Louise, zeer verwonderd.

Van Klaerdonck?! ... Is die hier geweest?

Herman.

Ja; en tengevolge van wat ik van hem gehoord heb, ben ik tot de overtuiging gekomen, dat ’t beter zal zijn voor unbsp;en voor mij, onze plannen op te geven.

Louise.

Onze plannen ? ... Je bedoelt toch niet ’t schilderen van je Medea

-ocr page 87-

75

Herman.

Juist 'dat.

Loüise.

En waarom ?

Herman.

Ik vond straks meneer van Klaerdonck hier ... Hij was blijkbaar aan ’t snuffelen geweest, en zocht allerlei uitvluchten om zijn tegenwoordigheid op te helderen ... Ik twijfelnbsp;geen oogenblik of ’t was er hem om te doen erachter tenbsp;komen of werkelijk uw portret werd geschilderd en waaromnbsp;u op dit uur altijd belet geeft ... Ik eischte natuurlijk datnbsp;hij ronduit zou spreken . . . En, toen hij zich er niet meernbsp;wist uit te redden, heeft hij zich hatelijke toespelingen veroorloofd ... op ... op .. . {Blijft steken.)

Louise.

Nu? ... Op?

Herman.

Op iets, dat ik niet eens waag in uw bijzijn te herhalen.

Louise, eenigszins bitter.

Ah, ik hegrijp ’t al . . . Op je verhouding tegenover mij, niet waar?

Herman.

Dat is ’t ... En daarom ben ik vast besloten mijn Medea niet af te maken.

Louise.

Maar dacht je dan dat ik me storen zou aan iets, wat een onnoozele hals, als die van Klaerdonck, zich uit angst laatnbsp;ontvallen om zijn figuur te redden ?

Herman.

Hij is de eenige niet, die zich ermee bemoeit ... Er zijn er meer.


-ocr page 88-

Louise.

O, je 'hoeft me niets te zeggen ... Ik weet heel goed waartoe die vriéndelijke bezoeken tusschen tweeën en drieënnbsp;dienen . . . Vooral die van zijn zuster . . . Maar wat kan iknbsp;eraan doen? ... De menschen in mijn tuniek te ontvangen,nbsp;gaat niet, en evenmin ze een half uur te laten wachten totnbsp;ik me heb verkleed.

Herman.

Dat is zoo ; maar we zijn nu eenmaal begonnen hun een onwaarheid te vertellen ... Ze zijn er dicht aan toe dat tenbsp;merken ... En als we dat hebben moeten toegeven, hoenbsp;wilt u dan bewijzen dat ze niet ook gelijk hebben in wat zenbsp;verder believen rond te strooien?

Louise.

Ik wil niets van dien aard bewijzen . . . Als je schilderij af is, mag mijnentwege de heele wereld weten dat ik je model ben geweest ... Ze zullen dan uit mijn eigen mondnbsp;hooren dat ik er trotsch op ben, dat te hebben gedaan.

Herman.

De meésten zullen uw opinie niet deelen.

Louise.

Dat is hun zaak.

Herman.

Toch hebt u niet altijd zoo gesproken.

Louise.

Omdat ik toen nog niet wist of je schilderij goed zou uitvallen . . . Nu ben ik daar zeker van. Nog een korte poos, en ’t is af . . ; ’t Zou te dwaas zijn als we ons op ’t laatstenbsp;oogenblik door een paar bemoeiallen lieten dwarsboomen.nbsp;(Wil naar rechts gaan.)

-ocr page 89-

77

Herman.

Met dat al kunnen we tegenover dergelijke lui niet voorzichtig genoeg zijn ... Ik wil niet dat u om mij er u aan blootstelt, dat men weet ik wat over u rondstrooit . . . Watnbsp;u voor mij doet uit liefde voor de kunst, zullen zij toesclirij-ven aan een dwaze gril . . . {^enigszins aarzelend.) of misschien wel aan iets ergers.

Louise.

Laat ze dat doen als ze er genoegen in vinden! . . . Kort en goed: ik voor mij ben bereid kleingeestige praatjes tenbsp;nemen voor wat ze zijn . . , Wie mj ként en góéd kent,nbsp;weet dat ik mijn achting niet wegschenk aan iemand, die datnbsp;niet verdient; voor iemand, dien men niet acht, doet mennbsp;niet wat ik voor jou doe. Verneemt men dus eenmaal watnbsp;ik voor jou gedaan heb, dan begrijpt men ook dat jij mijnnbsp;achtinsT waard bent . . . We bereiken zóó dus een dubbelnbsp;doel : je naam al? kunstenaar wordt gebaat door dat je eennbsp;goed model hebt gehad, en je naam als mensch door dat iknbsp;je model heb willen z’jn. (iVa een oogenhlik.) Dat geef jenbsp;toe ? . . . Ja ? . . . Dan wil ik er nu ook geen woord meernbsp;over hooren ! . . . Haal jij nu je verven voor den dag! Iknbsp;ben dadelijk terug. {Af rechts.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Qo TOONEEL.

Herman.

En , zoo n nobele vrouw durft die van Klacrdonck belasteren ! . . . Hoe is ’t mogelijk? Hoe is ’t raogelijk? {Trillend van woede.) O, als ik hem nu eens hier had, dan zou ik in

-ocr page 90-

78

staat zijn hem te wurgen ! . . . {Blijft een oogenblik in heftige zenuwacMige beweging. Ban iets kalmer'.) Foei, wat scheelt menbsp;toch ? . . . Ik ben zoo opgewonden ... Is dat alleen doornbsp;die scène van daar straks? . . . Wacht! Een glas water zalnbsp;me goed doen. {Gaat naar het tafeltje rechts, wil zich een glasnbsp;water inschenken, heeft daarbij geweldig, zoadat de karaf telkensnbsp;tegen hel glas stoot en hij een gedeelte van het water voorbij hetnbsp;glas schenkt.) Ik kan niet eens behoorlijk inschenken. {Drinktnbsp;het glas halverwege leeg, maar houdt het in de hand.) Zóó ! Datnbsp;helpt. {Na een oogenblik, terwijl ¦ hij het water aanstaart, dat zichnbsp;in het glas bevindt) ’t Is gek ; een enkele druppel inkt is voldoende om dat heldere water troebel te maken, troebel voornbsp;altijd . . . Doe er dan aan wat je wilt, . . . nooit krijgt ’tnbsp;zijn vroegere helderheid terug . . . Net als met iemandsnbsp;goeden naam . . . Een enkele smet uit den mond van eennbsp;van Klaerdonck ... en uit is ’t ermee . . . Dat weet mevrouw evengoed als ik . , . en toch wil ze er niet van hoeren . . . Toch aarzelt ze geen oogenblik om voor me te blijven doen wat ze deed. {Heeft onder de laatste woorden als innbsp;gedachten het glas op het tafeltje gezet, en spreekt de volgendenbsp;woorden als in een droom voor zich uitsiarend.) O, die vrouw isnbsp;te bewonderen . . . meer dan ik zeggen kan. {Komt na eennbsp;oogenblik geheel tol zich zelf.) Vooruit ! . . ,. Ik vergeet heele-maal waar ik hen. (Qaat naar de kast, opent die met een sleutel, dien hij uit zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;neemt, en krijgtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;er een vrijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;groot doek

uit, dal hij op den nbsp;nbsp;nbsp;schildersezel plaatst,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zóó dat denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;achterkant

naar het publiek is gekeerd; blijft dan staan met de oogen op het doek gevestigd en doet onwillekeurig een paar schreden naar achteren) ’t Wordt goed ... ’t Kan goed worden! . . . Maarnbsp;’t is geen wondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men zoo’n model heeft .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . Wat

prachtige vormen ! . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Neen, meer dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat: . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ze is be-

-ocr page 91-

79

tooverend ! . . . {Brengt zijn hand naar het voorhoofd.) Bij God, t schemert me ! . . . {Opgewondenlacht sarkastisch.) Hahaha !nbsp;{Met stemverheffing.) Je dacht, van Klaerdonck, dat ik tegenover zooveel schoonheid mijn plicht zou vergeten . . . Maarnbsp;dat zal niet gebeuren ... Je zult zien dat ik sterk ben.nbsp;{Opent zijn verjkisj en doet uit eenige tubes verf op zijn paletf

ÏOONEEL.

Herman, Louise.

Louise, op rechts, in Medea-cosluum, terwijl zij nog 'een armbandnbsp;vastmaakt.

Wat ben je van plan van daag te doen ?

Herman.

Om te beginnen, zal ik ’t haar en de rechterhand afmaken. {Houdt zich nog bezig met de verven.)

Louise.

Vertel me nu eens hoe je ertoe gekomen bent die carica-tuur van van Klaerdonck te teekenen.

Herman, steeds met de verven bezig. O, dat is een curieuse historie . . . U moet begrijpen . . .nbsp;{Er leordt geklopt.)

Louise, roept.

Binnen !

-ocr page 92-

80 8e TOONEEL.

Hehma.n, Louise, Henriöt.

Henriet op midden. Herman houdt zich tijdens dit tooneel bezig

met een stoel bj den ezel te zetterij gaat daarop zitten., neemt

schildersüok en palet in de linkerhand en doet af en toe een

streekje aan de schilderij.

' nbsp;nbsp;nbsp;Louise.

Wat is er, Henriet ?

HENRiëT.

Juffrouw van Klaerdonok is beneden.

Louise, geërgerd.

Neen maar! . . . We zijn nog niet eens begonnen en daar is ze waaraohtig al weer ... Ik begrijp niet hoe jenbsp;nog de moeite neemt van naar boven te komen ... Je weetnbsp;immers dat ik, als meneer Wieland hier is, niemand wil ennbsp;niemand kan ontvangen.

HENRiëT.

Zeker, mevrouw I En ik heb dat ook al aan juffrouw van Klaerdonok gezegd; . . . maar ze heeft me letterlijk gedwongen u te gaan zeggen dat ze er is . . . Ze moet u absoluutnbsp;spreken over een erg dringende zaak.

Louise.

Compliment terug dat ik geen dokter ben ! {Gaat naar den griekschen zetel en neemt daar plaatsd)

HENRiëT, lachend.

Dat kan ik haar toch moeilijk overbrengen, mevrouw !

Louise.

Zeg dan wat je hart je ingeeft; maar beneden komen doe ik niet.

-ocr page 93-

81

HENRiëT.

’t Zal te bezien staan of ze met dat antwoord tevreden is. Loüise.

En anders geef ik haar volkomen vrijheid ontevreden te zijn,

HENRiër.

Maar als ze nu vraagt of ze mag blijven wachten tot 't poseeren is afgeloopen ?

Louise.

Dan zeg je dat ik dadelijk daarna uit moet.

HENRiëT.

Best, mevrouw ! {Af midden.')

9® TOONEEL.

Herman, Louise.

Louise.

Ben jij gereed, Herman? Dan neem ik de pose aan. Herman.

Ja, mevrouw!

Louise, neemt haar pose aan met den rechterelleboog geleund op denbsp;balustrade en met het hoofdnbsp;op de rechterhand steunende,

Is ’t zoo goed?

Herman.

’t Hoofd iets meer achterover.

Louise, het hoofd verzettend.

Zóó dan ?

6

-ocr page 94-

82

Herman.

Nu is ’t weer iets te yeel. {Louise verzet het hoofd.) Zoo is ’t uitstekend . . . Neen, nu valt uw haar weer niet goed.

Louise.

Arrangeer jij dat dan maar even !

Herman komt naar Louise toe, en blijft, ah getroffen door haar schoonheid, achter de balustrade staan, zoodat Louise hem nietnbsp;zien kan. üan sluit hij een oogenbÜk de oogen, schudt zenuw-¦ achtig het hoofd,^ maar wordt zich zelf meester en zet dan eennbsp;lok van Louise s haar recht.

Louise, zonder naar Herman om te

*

zien.

Je beeft, geloof ik . . . Scheelt er iets aan ?

Herman, doet zich geweld aan en glimlacht.

Mij ? . . . Niets. {Gaat achter den ezel staan, neemt het hand-spiegeltje en vangt daarin de beeltenis op van het schilderij en van Louise zelf. Gaat daarna zitten en begint te schilderen.)

Louise, na eenige oogenblikken stilte. Je bent erg stil van daag ... Is dat alles om ... ? {Ernbsp;wordt geklopt.) God beware me, alweer ! {Roept ongeduldig.)nbsp;Binnen !

lOe TOONEEL

Herman, Louise, Henri0t.

HENRiër, op midden.

’t Spijt me vreeslijk, dat ik u weer moet storen, maar juffrouw van Klaerdonck is niet weg te krijgen.

-ocr page 95-

83

Louise, komt uit de pose, toornig.

Dat wordt op mijn woord al te erg ... En heeft ze je nu weer gevraagd naar mij toe te gaan ?

Henriöt.

Ja, mevrouw ; en zoo als van zelf spreekt, weigerde ik . . . Maar ze bleef aanhouden en verzocht me eindelijk u te zeggen dat ze niet heengaat eer ze u uit naam van haar broernbsp;de excuses heeft aangeboden voor zeker iets dat van daagnbsp;gebeurd moet zijn.

Louise, smadelijk lachend.

Hahaha! De excuses van zoo iemand! . . . Weet je wat ? . . . Zeg haar dat ik voor dergelijke beuzelingen geennbsp;tijd heb !

HpRMAN.

Zou ’t niet beter zijn, mevrouw, als we voor van daag de zitting ophieven ... en u aanstonds even naar benedennbsp;ging ?

Naar beneden gaan zoo'n intrigante ?!

JjOüise, verwondei'd, dan toornig. en me de wet laten stellen door

HENRlër, tracht haar te doen bedaren.

Maar, mevrouw!

Louise.

O, je moogt gerust hooren hoe ik over haar denk . . . en Wieland ook . . . Weet jelui wat ’t is ? . . . Dat schepsel heeft niets anders op ’t oog dan dat ik de vrouw zalnbsp;worden van haar broer ... Ik had al lang ’t vermoeden, datnbsp;er zoo iets gaande was . . . Maar, na zijn bezoek hier ennbsp;haar aanhouden op dit oogenblik, twjjfel ik niet langer. Deelnbsp;haar dus uit mijn naam mee dat ik voor haar niet te spre-

-ocr page 96-

84

ken ben! {Staat op en loopt opgewonden een paar passen heen en weder. Na een oogenblik, als ze ziet dat Henriet staan blijft?)nbsp;Heb je niet verstaan? {Met een gebiedend gebaar?) Ga! {Henriet af midden?)

lle TOONEEL.

Herman, Louise.

Herman.

U doet verkeerd, mevrouw! . . . U maakt u om mijnentwil vijanden ... En is de broer misschien minder gevaarlijk, de zuster is dat des te meer.

Louise.

Mij zijn die twee menschen met al hun intrigeeren volkomen onverschillig . . . Maar de kunst is me dat niet . . . en jij niet.

Herman.

En als ik er u nu om verzoek, mevrouw ? . . . Bedenk toch, wat ik u bidden mag, waartoe dergelijke personen innbsp;staat zijn ! . . . Ze zullen uit boosaardigheid de hemel weetnbsp;wat over u vertellen ... En de wereld, zoo tuk op schandalen, zal daar al licht iets van gelooven . . . Door hier tenbsp;blijven geeft u voet aan die praatjes . . .

Wat

Herman! ging.

Louise, valt in de rede, heftig. je daar zegt is bijkans een beleedi-

Liever noquot;

beleedig

Herman, meer en -meer opgewonden. ik u op die manier, dan dat ik toe

geef.

-ocr page 97-

85

Louise, heftig

Wat wil je daarmee zeggen ?

Herman.

Dat ik weiger verder te schilderen. {Werpt zijn palet en pen-seelen neer.)

Louise.

Dat zul je niet! . . . Mijn zaken raken jou niet ... Ik ga niet naar beneden ... Ik wil niet, ... Ik blijf . . .nbsp;{Met een gebiedend gebaar^ Schilder ! {Gaat zitten op den griek-schen zetel en neemt haar pose weer aan.)

Herman, neemt onder de volgende woorden het geopende zakmes op.

En als ü dan niet verstandig genoeg is om te waken over uw goeden naam, dan zal ik dat doen . . . Daar! {Vernieltnbsp;het schilderij door bliksemsnel hel mes eenige malen in het doek tenbsp;stooten. Houdt dan het mes in de hand.)

Louise, uit een kreet van ontzetting.

Ah! {Na een oogenblik', met trillende stem en innig gevoel.) Wat je daar doet is slecht I . . . Dat had ik niet aan je verdiend ! . . . Want ik heb je model willen zijn, niet alleennbsp;uit liefde voor de kunst, . . . maar ook om je naam als kunstenaar ... Ja, meer nog : ... ik deed ’t voor jou. {Laat bijnbsp;de laatste woorden den arm vallen, en neemt daardoor een beloo-oerende houding aan, zonder Herman aan te zien met het gelaatnbsp;naar het publiek, recht voor zich uit starend.)

Herman, heeft Louise in verrukking aangehoord, laat het mes vallen, onder den invloed vannbsp;haar betoovering.

Mevrouw ! . . . Als dat waar is . . . dan . . . {Loopt in ^on vlaag van hartstocht naar Ijouise, blijft na een paar passen

-ocr page 98-

86

een oogwenk siaan, dan loopt hij door, sluit Louise in zijn armen en drukt een kus op haar mond.)

Louise, als het ware verlijsierd van schrik, heejt Herman niet afgeweerd, maar komt door dennbsp;kus tot zich zelj en rukt zichnbsp;los met een kreet.

Meneer !

Herman doet een paar passen achterwaarts tot vlak hij de middendeur. Louise strekt den rechterarm verontwaardigd tiaar Herman uit, als wees zij hem de deur. Herman brengt de hand naar het hoofd en ijlt af midden.

Louise, staart Herman met ontzetting na; na een oogenblik allengsnbsp;meer opgewonden.

Dus is ’t nu uit! Wat zeg ik? Uit? .nbsp;zal niet gebeuren ! .

. Alles tusschen hem en mij uit! . . . Neen, niet uit! Nooit uit! . . . Datnbsp;Ik wil ’t niet ... En waarom ?. . ,nbsp;Waarom ? . . . Ah, ik weet ’t . . . Wat ik voor hem voelde,nbsp;was niet enkel vriendschap . . . Dat was ... O ! (Bedektnbsp;zich het gelaat met de handen en valt neer op den griekschen zetel met het gelaat op de balustrade.)

Scherm valt.

ï..


-ocr page 99-

VIERDE B E D R LI F.

Tooneel: hetzelfde aü dat van het tweede bedrijf. Be lichten zijn aangestoken.

le tooneel.

Loüise, Anna.

Louise en Anna zijn gezeten. Anna met hced_ én mantel, Anna luistert met merkbaar ingehouden verontwaardiging.

Loüise, als het ware een verhaal vervolgend.

Nu weet u ’t! . . . Nu weet u alles ... Ik heb u uiets verzwegen van wat er tusschen Herman en mij is voorgevallen ... Ik ben dus door mijn hardnekkigheid de oorzaaknbsp;van alles . . . Om u dat te vertellen verzocht' ik u hier tenbsp;komen, maar ook met nog een andere bedoeling ... Iknbsp;vreet zeer goed dat Herman van daag of morgen zal terugkomen ; . . . maar ik wil hem dat gemaklijk maken . . .nbsp;en daartoe verwacht ik van u raad.

-ocr page 100-

Anna, heeft met Mimmende verontwaardiging geluiëterd, staat op. U -verwacht van my raad ... En ik ik verwacht vannbsp;u rekenschap.

Louise, verwonderd.

Rekenschap ? (Staat op.)

Anna.

Ja, mevrouw! Rekenschap van uw gedrag tegenover Herman.

Louise, langzaam., met Mem.

. . Van mijn gedrag tegenover Her-

Ja; want, drie weken geleden, hier, in deze zelfde kamer, hebt u me plechtig beloofd dat u voor Herman’s geluk zounbsp;zorg dragen ... en u hebt uw woord gebroken.

Louise.

Anna.

Neen, niet zacht wat! . . . ü zult ’t hooren . . . Want d is de éénige oorzaak dat Herman heeft kunnen doen watnbsp;hij gedaan heeft! . . . O, ik ken hem genoeg om te wetennbsp;dat hij zich op dit öogenblik diep rampzalig voelt . . . Metnbsp;zijn karakter is hjj tot alles in staat ... En doet hij eennbsp;wanhopigen stap, . . . dan hebt u dien op uw geweten . . .nbsp;Ja ü, mevrouw, door uw gedrag . . . En dat gedrag noemnbsp;ik laag, omdat u den schijn aanneemt van Herman te hebbennbsp;willen voorthelpen.

Louise, mei nauwUjks ingehouden woede.

Op mijn woord, u vergeet wie u voor hebt.

-ocr page 101-

i :•

89

Anna.

O neen; ik weet maar al te goed dat ik een vrouw voor lieb, die zich zelf Weinig genoeg respecteerde om als modelnbsp;te dienen.

Louise, aü hoven.

En geeft dat u dan ’t recht zulk een toon aan te slaan tegenover mij, die nooit iets anders op ’t oog heb gehad dannbsp;zijn geluk ?

Anna.

In uw woorden, wel! ... In uw daden, niet!

L'odise.

En wat hebt ü dan voor hem gedaan?

Anna.

Ik ? ... Ik heb hem lief.

Louise, met vuur.

Ah ! Dacht je dan soms dat ik hem niét lief had?

Anna, half stem.

U hem lief?

Louise.

Zeker had u niet vermoed, die bekentenis uit mijn mond te zullen hooren.

Anna.

Nog veel minder had ik vermoed, dat u, wat u voor hem gevoelt, den naam zou durven geven van liefde.

Louise.

Bij God! ü gaat te ver! . . . Wat beteekent dat ?

Anna.

Dat beteekent, dat, als men iemand oprecht lief heeft, men zich niet verlaagt om zijn model te zijn. {Smadelijk.) Maarnbsp;’t was voor u natuurlijk een uitstekend middel om ’t voorwerp van uw hartstocht aan u te boeien.

-ocr page 102-

90

Louise, harst uit.

Ah, dat is een beleediging zooals men er mij nog nooit een heeft aangedaan! . . . En als ’t me niet op dit oogen-blik erom te doen was u te overtuigen van de reinheid vannbsp;mijn liefde, zou u al lang niet meer hier zijn . . . Maar ’tnbsp;is goed: . . . gesteld dat wij beiden hem even lief hebben, . . . dat wij beiden gelijke rechten op hem hebben, . . .nbsp;en dat ik dus u rekenschap verschuldigd ben van mijn gedrag tegenover hem : . . . wanneer ik, toen ik aanbood voornbsp;hem te poseeren, ook maar in de verste verte had vermoed,nbsp;dat wat ik voor hem gevoelde, meer was dan vriendschap,. . .nbsp;dan zou je gelijk hebben; . . . met andere woorden ; dan wasnbsp;mijn gedrag laag geweest en gemeen . . . Maar ik zweer ’tnbsp;je: eerst op ’t oogenblik, toen ik straks alleen achterbleef,nbsp;ben ik tot ’t besef gekomen, dat ik hem lief heb ... Ennbsp;toch zul je zeggen dat ik zijn model niet had mogen zijn . . .nbsp;Waarom niet ? . . . Misschien omdat ik had moeten vooronderstellen, dat hij zwak genoeg zou kunnen zijn om zich tenbsp;vergeten ? . . . Als jij dat dan wél voorondersteld had, en iknbsp;niét, dan schatte ik hem sterker dan jij ; . . . dan kende jijnbsp;hem misschien beter dan ik; . . . maar dan achtte ik hemnbsp;toch hooger . . . dan had ik hem toch meer lief dan jij ! . . .nbsp;Ik had voor zijn naam als kunstenaar over om te breken metnbsp;een dwaze etiquette, die niet toestaat dat men ter wille vannbsp;de kunst voor een artist poseert in een klassieke tuniek . . .nbsp;maar wel voorschrijft dat men zich op een soirée in de hoogste kringen schaamteloos decolleteert ... Ik begrijp, ik begrijp levendig, dat een eenvoudig meisje, als u, enthousiasmenbsp;voor de kunst mist ... en dat u je dus niet kunt voorstellen hoe iemand, als ik, tot zoo iets kon overgaan . . . Maarnbsp;u hebt daarom ’t recht niet me te beleedigen . , . U moest

Iquot;

-ocr page 103-

91

integendeel mij prijzen, omdat ik zooveel over heb gehad voor hem, dien ook u beweert lief te hebben.

Anna.

Dien ik bewéér lief te hebben ? . . . Bewéér ? . . . Dus u is nog niet overtuigd dat ik hem innig, innig lief heb ? . . .nbsp;O, maar ik weet waarom . . . Uw liefde is van een heel ander soort als de mijne ... En al ben ik eenvoudiger in mijnnbsp;woorden dan u . . . dit ééne kan ik u zeggen : ’t grootstenbsp;geluk dat ik me kan denken, zou zijn : Herman’s vrouw tenbsp;worden . . . U wenscht dat niet.

Louise.

Wie zegt dat?

Anna.

Ik . . . Want een mevrouw van Renenstein verlaagt zich niet tot een mésalliance met haar protégé.

Louise.

Mésalliance! . . . Wie heeft dat woord uitgedacht ? . . . Altijd weer de etiquette, niet waar ? . . . Maar heb ik u dannbsp;nog niet genoeg bewezen dat die etiquette mij volkomen onverschillig is ? . . . Wat ü als uw grootste geluk beschouwt, ... beschouw ik ook als ’t mijne . . . Gelooft unbsp;me nu ?

U zegt ’t; . kan gebeuren.

Waarom? . . jóu lief heeft?

Anna, eenigszins aarzelend. maar u weet zeer goed dat zoo iets nooit

Louise, mei aandrang.

Waarom ? {Gesmoord.) Weet je dan dat hij Anna.

Neen ; maar ik weet wel dat Herman nooit uw hand kan, nooit uw hand zal vragen.

-ocr page 104-

92

Je hebt gelijk!

En ik, die

Louise, hitter. Dat is onmogelijk!

hem al zoo lang lief had zonder ’t ^elf te weten, maar die sedert een hur weet dat ik hem zóó lief heb, zoo innig lief,nbsp;dat ik in staat ben hém te vergeven, wat ik geen ander ooitnbsp;zou kunnen vergeven, ... ik mag niet tegen hem zeggen :nbsp;«Wees gelukkig ! . . . Maak mij gelukkig! . . . Laten we samen gelukkig zijn!” . . . want de etiquette verbiedt ’t . . .nbsp;De van Klaerdonks verdenken me van ’tzelfde waarvan jijnbsp;me verdacht, en uit liefde voor hem maakte ik geen eindnbsp;aan wat die verdenking opwekte . . . .lij hebt me belee-digd, ... en om je te toonen hoe lief ik hem heb, jaag iknbsp;je niet mijn huis uit . . . En toch denk je misschien nognbsp;dat dat alles maar woorden zijn . . . God gave dat hij mijnnbsp;hand vroeg! ... Je zou zien dat die woorden daden werden.

Anna, heeft met klimmende onrust geluisterd, ontroerd.

Is u dat ernst, mevrouw?

Louise.

Anna.

mijn liefde grooter is dan de uwe! Louise.

Ja, heilige ernst!

Dan zult u zien dat {Wil heengaan.)

Wat wil je doen ?

Anna, blijft staan.

Ik ga naar Herman ! {Qaat naar de middendeur, maar b'ijft staan als deze geopend wordt.)

Louise, met gevoel, ter zijde.

Is ze daartoe in staat ?

-ocr page 105-

2e TOONEEL.

Louisk, Anna, Frank, Herman.’

Jfrank^ gevolgd door Herman, op midden.

Herman, bemerkt Anna, tegen Anna,

Jij hier ?

Ja, zj hier

Louise, tegen Herman.

En zij was op weg naar jou.

Anna, ziet Herman aan, ter zijde.

H j waagt ’t nog hier te komen ! (Buigt voor Louise, luid.) Mevrouw !

Louise, tegen Anna.

Zei u niet dat u Wieland wilde spreken ?

Anna ,

Ja, mevrouw!

Louise.

Ga dan niet heen ! . . . U kunt dat immers aanstonds hier doen. (Anna buigt en houdt zich tot het eindt!' van dit tooneelnbsp;eenigszins op den achtergrond^

Herman, tegen Louise, eerst aarzelend, daarna vaster.

Mjn komst, mevrouw, moet u op zjn minst vreemd voorkomen, . . . vooral nu die geschiedt in gezelschap van meneer. (TV'tjst naar Frank.) Sta me dus toe u dat uit te leggen ! (Louise geeft Herman een teeken om voort te gaan.) Zoo-even kreeg ik van meneer een bezoek. Meneer scheen ’t nöo-dig te achten, — waarom is zijn zaak, — mj zjn verontschuldigingen aan te bieden voor zjn woorden van van middag. Hj beweert die in drift te hebben geuit ... en is bereid zenbsp;in te trekken. Maar die woorden waren beleedigender voor

-ocr page 106-

94

u dan voor mij . . . Ik weigerde dus daarmee genoegen te nemen ... en verzocht meneer terstond met mij naar u tenbsp;gaan om in uw bijzijn dat zelfde te herhalen . . . Maar meneer weigerde . . .

Frank.

Dat is te zeggen ...

Louise, valt in de rede, op eenigs-zins verachtelijken toon.

Eerst moest je zeker Charlotte vragen of ze dat wel goed vond, niet waar?

Frank,

Denk je me dan zoo weinig zelfstandig?. . . Neen, Louise ! Ik weigerde omdat ik vreesde je te zullen storen . . . En,nbsp;zooals je ziet, . . . {Wijst naar Anna!) ik had gelijk.

Herman, tegen Trank.

U hebt dan sedert van middag heel wat bescheidenheid geleerd . . . {Wendt zkU naar Louise.) Maar hoe dat ook zij,nbsp;mevrouw, ... ’t is me met veel moeite gelukt meneer ertoenbsp;te overreden . . . Aan hem is ’t nu om zijn verklaring tenbsp;herhalen.

Frank, tegen Louise.

Met je welnemen, Louise! ... Ik wil natuurlijk gaarne amende honorable doen . . . Maar vooraf zou ik je wel eennbsp;oogenblik onder vier oogen willen spreken ...

Herman, eenigszins heftig.

Meneer zoekt weer uitvluchten !

Louise, tegen Herman.

Dan zullen we hem daartoe geen gelegenheid laten. {Tegen Trank.) Je wilt me dus eerst alleen spreken ? . . . Goed, ik ben tot je orders. {Met Frank af eerste deur links.)

-ocr page 107-

95

3« TOONEEL.

Anna, Herman.

Anna en Herman zien elkander een oogenblik sprakeloos aan; dan

slaat Herman oogen neer.

Anna, komt naar voren., ter zijde.

Die stap valt zwaarder dan ik dacht! . . . Als ik me eens vergiste . . . Als zij eens komedie speelde . . . Neen, dat isnbsp;onmogelijk . . . Komaan ! . . . Moed! . . . {Luid.) Herman !nbsp;Ik weet alles ... Ja, alles . . . Mevrouw heeft ’t mij verteld ... Ze is diep getroffen door wat je gedaan hebt . . .nbsp;En ik begrijp maar half ...

Herman, heeft met neergeslagen oogen Anna aangehoord, valt in denbsp;rede.

O, je hoeft me niets te zeggen . . . Mij zelf is ’t een raadsel, hoe ik den moed heb gehad haar onder de oogen te komen ... en dat nog wel, nu ik me in ’t bijzijn van dien ander houden moest alsof er niets was voorgevallen ... Ennbsp;toch is ze edelmoedig genoeg geweest om me niet de deurnbsp;te wijzen ... Innig dankbaar ben ik, dat ze mij die grievende vernedering heeft bespaard . . . Zeg jij haar dat! . . .nbsp;Uit mijn naam ... Ik ben nu niet in staat met haar te spreken. {Wil heengaan.)

Anna, verontwaardigd.

Dus je wilt zóó heengaan? . . . Zonder iets te doen om t gebeurde goed te maken !

Herman.

Daartoe bestaat immers geen mogelijkheid . . .

-ocr page 108-

Anna, valt in de rede.

Die bestaat er wel ... Er is één enkel middel.

Herman, mei.

O, noem dat ! . . . Wat ’t ook is, ik zal ’t met beide handen aanvatten.

Anna.

Je moet . . . Je . . . moet . . . {Blijft steken.)

Herman.

Wat? . . . Wat moet ik? . . . Zeg ’t maar ... Ik wil alles.

Anna.

Nu, als je dan aJles wilt . . . alles . . . {Half stem, met moeite de woorden uitbrengend.) Vraag dan haar hand !

Herman.

Haar hand ?! Haar hand ?! . . . Ik haar hand vragen ? Je weet niet wat je zegt ... Je hebt er niet over nagedacht, . . . want anders had je begrepen dat ik haar daardoor voor de tweede maal zou beleedigen.

Anna.

En waarom zou dat een beleediging zijn ?

Herman.

Waarom? . . . Omdat, als je dan Hollandsch wilt hooren, hier geen sprake is van een verleiding. . . Dat zounbsp;door een huwlijk worden goed gemaakt . . . Niet wat ik gedaan heb.

Anna.

En toch is ’t je plicht te doen wat ik zeg . . . {Met een nauwlijks merkbaar sarkastisch tintje.) Of ben je soms bangnbsp;dat ze weigeren zou?

Herman.

Weigeren'? . . . Neen, dat zou ze niet ... Ze zou me als een hond wegjagen ... en met recht.

-ocr page 109-

97

Anna,

Noch’t een, noch ’t ander.

Herman.

Ik begrijp je niet, Anna . . . Hoe kom je, in Godsnaam, op dat denkbeeld?

Anna, iets minder vast,

Hoe? . . . Door dat ik, evenals zij, vrouw ben ... Ik voel dat zij »ja” zal zeggen.

Herman.

Ónmogelijk! . . . Onzin! . . . Maar al was ’t dat niet; wat zou je dan willen dat ik haar zeide ? . . . Of verbeeldnbsp;jij je misschien dat ik haar lief heb, . . . omdat ik van daag •nbsp;betooverd door haar schoonheid, in een vlaag van opwinding,nbsp;van hartstocht, van razernij als je wilt, toegegeven heb aannbsp;mijn zinnen in plaats van te luisteren naar mijn verstand!. . .nbsp;Mijn hart bleef daar geheel buiten . Eén oogenblik wasnbsp;ik haar meerdere, toen ik door mijn eigen werk te vernielennbsp;een eind maakte aan wat haar goeden naam kon schaden ... En dadelijk daarop zonk ik zóó laag, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. dat ik

voor goed, voor altijd haar mindere werd . . . Niets is in staat me daaruit op te heffen, niets . . . En toch verlang jijnbsp;een huwlijk tusschen haar en mij! . . . M.aar dat is immersnbsp;een krankzinnig plan! ... Of kan er volgens jou sprake zijnnbsp;van geluk, ... als de man in één woord alles aan denbsp;vrouw te danken heeft en bovendien gebukt gaat onder ’t bewustzijn van een schuld als de mijne ?

Anna, met toenemend sarcasme.

En waarom zou je niet gelukkig zijn? ... Ze is mooi, rijk, jong. . . Wat kun je meer verlangen? ... Je komt innbsp;de groote wereld ... Je zult daar gevierd worden; . . .nbsp;want je bent dan immers de man van mevrouw van Renenstein !

7

-ocr page 110-

Alsof dat genoeg was ...

Anna, valt in de rede.

Niet genoeg ! . . . Ah, je bent berekenend als een egoïst! . . . Dat is schande! ... Je moest niet vragen of jij gelukkig wordt, maar of zij ’t zal zijn.

Herman.

. . Dat kan niet.

Anna.

Anna, slaakt een kreet.

Ah I {Zinkt met het gelaat in de handelt neer op stoel.)

Herman, staat een oogenblik als versteend, snelt dan op Anna toe en knielt bij haar neer.

Vergeving, Anna, vergeving! Ik was hard tegen je zonder ’t te willen ... O, zeg me niets I . . . ’t Staat me maar alnbsp;voor den geest, hoe ik op dien avond van mijnnbsp;terugkomst even hard tegen je was als nu . . . En dat tegen jou, tegen jou die altijd voor mij een trouwe vriendinnbsp;bent geweest, neen, meer dan dat, die . . . {Plotseling.) Maarnbsp;was ik dan blind, dat ik dat vroeger nooit heb gemerkt ?. . .nbsp;Ja, dat is ’t: . . . vijf jaar lang heb ik geleefd als in eennbsp;roes . . . Daar in Antwerpen . . . weet je wat ik daar geleerd heb ? . . . Schilderen, ja natuurlijk, en mijn kunst liefnbsp;hebben . . . Maar overigens niets dan opgeschroefden onzin .. . Ik heb er gespot met huislijk geluk, met al watnbsp;me vroeger lief was. {Ironisch.) ’t Huwlijk ? . . . Ah bah!

-ocr page 111-

99

Dat beschouwden we daar als een ouderwetsche versleten instelling, allerminst passend voor zulke geniale artisten als

WIJ

Ver verheven boven de alledaagsche menschen met

hun kleingeestige beslommeringen, moesten wij heel anders leven dan zij ... ’t Mocht wat! . . . Die bespottelijke theorieën hebben me ongelukkig gemaakt! . . . Om jou, dienbsp;vroeger lief en leed met me deelde, dacht ik niet meer, ennbsp;er moest gebeuren wat er van daag is gebeurd om me denbsp;oogen te openen ... Ik moest een andere vrouw belee-digen om tot ’t besef te komen van wat ik voor jou gevoel.

Anna, heeft met ontroering geluü-terd^ zich geweld aandoende.

Zwijg, Herman !

Herman.

O, hoor me aan ! En denk je terug vijf, zes jaar geleden, toen we nog onder ’tzelfde dak woonden ... In die dagennbsp;heb ik je leeren waardeeren, Anna! ... Ik heb je opoife-rende liefde voor mijn oude moeder bewonderd ... en menigmaal stelde ik me voor hoe gelukkig ik zijn zou als mjnbsp;zulk een vrouw ten deel viel . . . Maar ik was toen nognbsp;jong ... De omstandigheden lieten mij niet toe dergeljjkenbsp;illusies te koesteren ... En later, . . . later geraakten dienbsp;door mijn studies, door mijn woelig leven meer en meer opnbsp;den achtergrond; . . . totdat drie weken geleden mevrouwnbsp;mij weer voor ’t eerst om jou deed denken.

Anna, getro_ffen.

Mevrouw !

Herman.

Ja, zij . . . Zij vroeg me waarom ik jou niet tot vrouw nam ... En weet je wat ik toen antwoordde ? . . . Dat eennbsp;waarachtig artist nooit trouwen mocht, omdat zijn kunst er-

-ocr page 112-

iOO

onder zou lijden, en dat hij in de eerste plaats kunstenaar moest zijn en daarna mensch . . . Die theorie is valsch . . .nbsp;Dat heb ik van daag geleerd : . . . de kunstenaar ging onder in den mensch ... O, de indruk van dat vreeslijkenbsp;oogenblik is niet te beschrijven ... ’t Heeft me tot nadenken gebracht ... en ik weet nu, ik weet dat een natuur alsnbsp;de mijne vóór alles behoefte heeft aan liefde . . . aan liefdenbsp;zooals die alleen kan worden gegeven door een vrouw als jij.

Anna, hitter.

Door een vrouw als ik?! . . . En dat zeg je tegen mij ?. . . Tegen mij, die je drie weken geleden hebt verweten dat iknbsp;je niet begrijp, je niet versta, niets voor je kunst voel.

Herman.

Heb ik die woorden gesproken ? . . . Ik ? . . . Maar dan wist ik toen niet wat ik zei . . . Jij zou niets voor mijnnbsp;kunst voelen? Jij, die zooveel voelt voor mij ! . . . En al ware dat niet: . . . wat zou me een vrouw baten, die me alleennbsp;lief had om mijn kunst? ... Jij hebt me lief om mij zelf. . .nbsp;Dat weet ik . . . Dat merk ik aan alles ... En dat is menbsp;genoeg . . . Anna, kun je me vergeven wat er is voorgevallen? . . . Wil je me gelukkig maken? . . . Wil je mijnnbsp;vrouw worden?

Anna, zich geweld aandoende.

Neen!

Herman.

Neen ?! . . . En waarom niet ? . . . Denk je dat mijn berouw niet oprecht is ?

Anna, wijst naar de eerste deur links.

En zij dan ?

Herman.

Zij ?! . . . Zij ?! . . . Maar geloof je dan nog niet dat die

ii


-ocr page 113-

iOi

verschrikkelijke gebeurtenis van van daag me tot een heel ander mensch heeft gemaakt 1 . . . O, ik zweer 't je! . . .nbsp;’t Is geen overijling die me zoo doet spreken, maar de grondige overtuiging dat ik al die jaren blind ben geweest . . .nbsp;Dank zij jouw tusschenkomst heb ik mijn gezond verstand teruggekregen . . . Beschouw jij die vijf jaar dan ook als eennbsp;afgesloten geheel, dat behoort tot ’t verledene ! ... De Her-,nbsp;man van vroeger staat voor je . . . eö smeekt je: zeg sja”!nbsp;{Na een oogenblik.) Of zeg ten minste waarom je «neen”zegt!

Anna, dof.

Vraag me dat niet I

Herman, half stem.

Vraag me dat niet ?! {Ziet Anna scherp aan. Ter zijde.) Ah, ze vermoedt dat mevrouw mij lief heeft I . . . Ik zal haarnbsp;overtuigen van ’t tegendeel. {Gaat naar de eerste deur linies,nbsp;opent die en roept.) Mevrouw !

4e TOONEEL.

Anna, Herman, Loüise.

Louise op eerste deur links, gaat naar het midden, staat inwendig ontroerd tusschen Herman en Anna; Anna met neergeslagen oogen nog al ter van Louise naar rechts.

Herman.

Vooraf, mevrouw, twee woorden over wat er van daag is voorgevallen.

Louise, streng.

Daarover geen woord! . . . Nu niet ... en nooit! {Spant zich in om haar ontroering te verbergen. Na een oogenblik, zenuw-aelitig.) En verder ? . . .

-ocr page 114-

102

Herman, heeft de oogen neergedagen.

Verder . . . {Ziet op dit oogenblik Louise aan, bemerkt haar ontroering, houdt plotseling op, wendt zieh af, ter zijde, angstig!)nbsp;Zou Anna gelijk kebben ?

Louise, in spanning.

Nu verder?. . . {Na een oogenblik, ter zijde.))A\j aarzelt. . . Waarom? {Ziet Herman en Anna aan, ter zijde.) Zou ’t waarnbsp;zijn? {Strijdt met reuzenkracht tegen haar ontroering. Ziet Hermannbsp;en Anna nogmaals aan. Ter zijde.) Ja, ’t is waar . . . Hij beeftnbsp;baar lief. {Vat moed. Luid. op bijna onmerkbaar gedwongen toon.)nbsp;Als jij dan niet wilt, zal ik ’t jóu wel zeggen ... Je geeftnbsp;je voornemen van niet te trouwen op ... Je hebt gevondennbsp;wie je zocht ... En wie je zocht. . . staat dikkr. {Wijst naarnbsp;Anna.) Heb ik ’t geraden ?

Herman, wit volle borst.

Ja, mevrouw! {Ter zijde.) Goddank, ze heeft me niét lief!

Louise, tegen Herman.

En wat zegt Anna?

Herman.

Ze heeft geweigerd . . . Maar als u mijn verzoek ondersteunt, vertrouw ik dat ze zal toestemmen.

Anna.

En denk je dan dat ik daarom heb toegelaten dat je mevrouw hier riep ? . . . Neen, Herman, ik blijf weigeren.

Louise, tegen Anna, met klem.

Dat zul je niet! {Neemt Anna mee naar den voorgrond rechts, zacht tegen Anna.) Je hebt mij straks gezegd dat je Hermannbsp;lief hebt . . . Toon nu dat je toen de waarheid sprak . . .nbsp;en zeg »ja”!

Anna, zacht tegen Louise.

En u dan?

-ocr page 115-

Iü3

Louise, zacht tegen Anna^ met gevoél.

Ik? . . . Als twee vrouwen één man waarachtig lief hebben, moet een van beiden ongelukkig zijn ... ’t Is misschien maar beter dat ik dat ben ... Ik kan ten minste nog troostnbsp;vinden in anderen wel te doen ... ’t Eenige wat ik jounbsp;vraag is je achting. {StreM de hand naar Anna uit.)

Anna, half stem, bewogen.

Mevrouw ! {Vat met beide handen Louise's hand en drukt er een kus op.)

Louise, doet zich geweld aan om, vroo-lijk te schijnen.

Kom, nu je antwoord aan hem ! {Leidt Anna naar lierman.)

Herman, opgetogen.

Anna ! {Omhelst Anna )

Louise, gaat naar de eerste deur links, roept.

Van Klaerdonck, kom even hier 1

50 TOONEEL.

Anna, Herman, Louise, Frank.

Frank op, eerste deur links.

Louise, tegen Frank.

Je kunt de W'ereld, die zooveel belang stelt in de verhouding tusschen meneer Wieland en mij, een nieuwtje meedee-len ; zijn engagement met juffrouw Berner.

F RANK.

Charmant^! . . . Als voor elkaar geknipt! . . . Geknipt!. . . Mag ik jelui dus wel . . . {Wil naar Herman en Anna gaan.)

-ocr page 116-

Louise, valt snel in de rede.

Pardon! Zeg mij eerst of jij nu nog iets van die praatjes gelooft ?

Frank.

Ik ?! . . . Maar lieve Louise, ik heb je immers gezegd dat ik daar nooit of nimmer een woord van heb geloofd ... Ennbsp;wil je ’t bewijs? ... Ik inviteer je om morgen avond metnbsp;Charlotte en mij naar ’t Wagner-concert te gaan . . . Alsnbsp;de wereld jou in óns gezelschap ziet, is ’t voor goed met ’tnbsp;gebabbel uit.

Louise, ironisch,

Buitengemeen aardig vind ik ’t, dat je zoo bezorgd bent voor mijn goeden naam ... Ik ben je er zeer dankbaarnbsp;voor . . . Maar nog dankbaarder zal ik je zijn voor een anderen dienst.

Frank, vol ijver.

' A

-ocr page 117- -ocr page 118-

Uitgave van A. RÓSSING te Amateiuiam. nbsp;nbsp;nbsp;^

LEO GRAAF TOLSTOÏ, De macht der Duisternis, Tooneelspel in vijf bedrijven, vertaling van A.

Ising Jr................ƒ L —

(In Rusland zijn van dit stuk binnen 14 dagen 100.000 exemplaren verkocht).

H. Th. BOELEN, Ter Elfder ure. Oorspronkelijk blijspel in vijf bedrijven...........» 0.90

D. M. MAALDRINK. Jan Masseur. Oorspronkelijk

Tooneelspel in vijf bedrijven........» 1.—

D. nbsp;nbsp;nbsp;M. MAALDRINK. Herodes. Hist, drama in viernbsp;bedrijven met een voor- en naspel . / 1.40; geb. » 1.90

HENRIK IBSEN, Nora. Uit het Noorsch door Henrica, met een voorrede van Dr. S. J. Warren, Rector aannbsp;het Gymnasium te Dordrecht........» 1.—

HENRIK IBSEN, Een vijand des volks. Tooneelspel

in vijf bedrijven, uit het Noorsch, door Ida Donker . » 1.50

ALEXANDER L. KIELAND, Op de terugreis, uit het

Noorsch, door Irma............» 0.40

LESSING, Minna von Barnhelm, Blijspel in vijf be

drijven, uit het Duitsch vertaald door C. M. Huguenin » 1.—

EÜGÈNE LABICHE. De moord in de Plantage.

Blijspel in een bedrijf. Vrij bewerkt naar het Fransch. » O.CO

.lEAN DE NÉTHY. Een Autodafé. Blijspel in een bedrijf. Naar het Fransch door Amrod.....» 0.40

A. DUMAS FILS, Prancillon, Tooneelspel in drie bedrijven, vertaling van ,lan van Arkel.....» 1.—

.lACOBUS CALISCH. Elise. Oorspronkelijk Tooneelspel in éen bedrijf. ... nbsp;nbsp;nbsp;........» 0.40

EMILE AUGIER. Het post-scriptum. Blijspel in een bedrijf, vertaling van Dr. J. de Jong ......» 0.40

N. FREDERIKS, Een lief Weeuwtje, Blijspel in drie

bedrijven...............»1.—

E. nbsp;nbsp;nbsp;LABICHE, Liefde voor de kunst. Blijspel in één

bcdrijt, vertaald door Jean Valjean......» 0.40

De gelegenheid maakt den dief. Blijspel in één bedrijf, naar het Fransch door Jean Valjean ...» 0.40

LABICHE-JÜLLY, Taalfouten, Blijspel in één hedrijf,

vrij vertaald door Jean Valjean.......» 0.00

Snelpersdruk van D. Los, Anistordam.

-ocr page 119- -ocr page 120-