•dy~.
lt;y- 4/3 ^
M O L I E R E.
(„J.vES PRÉCÏEUSES RIDICULES”).
f'
j-
• ¦?
BLIJSPEL IN EEN BEDEIJF
VERTAALD DOOR
AMSTERDAM,
A. E Ö Ö S r N ü. 1889.
*-‘i.' nbsp;nbsp;nbsp;’• ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
■r'v',' '•■.•'••;r^ nbsp;nbsp;nbsp;. ,. ''f;
i-'-'; V.:
. .'/â– A '
â– â– â–
f'
f-
t â– â– 1
- SNELPERSDRUK VAN H. C. A. THIEME TE NIJMEGEN.
Toen gt;De Tooneelvereeniging,” vóór eenige maanden te Amsterdam opgericht^ voor hare eerste voorstellingnbsp;de keus o. a. liet vallen op de iPrécieuses ridicules”,nbsp;werd mij de eervolle taak opgedragen dit blijspel vannbsp;Molière in onze taal over te zetten.
Ik deed alzoo, en zend bij dezen mijn arbeid in ’t licht. Niet., dat ik de uitgaaf ervan zoo bijzonder noodig vindnbsp;— ik verrichtte 7nijn werk toch alleen voor het practischnbsp;doel; — maar er waren er, die meenden dat ze haarnbsp;nut kon hebben, vooral voor hen die de voorstelling zoudennbsp;bijwonen.
Is dit zoo, dacht ik, dan dient de tekst ook zoo volledig mogelijk te worden toegelicht, om de satire binnen het bereik van ieder te brengen. Vandaar, dat ik er eenenbsp;algemeene inleiding en eene reeks aanteekeningen aan toevoegde. Beide zijn hoofdzakelijk geput uit de bekendenbsp;edities van Vapereau en Dr. Schefiler, terwijl Despoisnbsp;(Les grands e'crivains de la France: Oeuvres de Molière,nbsp;Tome II) mij mede goede diensten bewees. De tekst zelf
-i
4/
-ocr page 8-IV
moest bewerkt worden naar dien, welke door het Théatre frangais gebridkt wordt.
De vertaling is mij, begrijplijkerwijs, niet mt de pen gevloeid. De ongewone, précieuse manier van sprekennbsp;diende in aequivaleerend Hollandsch overgebracht te worden. Dat mij dit niet altijd naar eisch zal gelukt zijn,nbsp;ik ben mij daarvan volkomen bewust. Toch hoop ik welnbsp;den toon te hebben weergegeven.
Ten slotte breng ik hier openlijk mijn welgemeenden dank aan Mr. J. N. Van Hall, die mij welwillend metnbsp;raad en daad menigmaal terzij stond.
Amst., 10 Maart 1889.
S. J. BOUBERG WILSON.
-ocr page 9-Eenige weinige woorden ter inleiding en algemeene verklaring van het stuk, ’t welk hierbij in Nederlandschenbsp;vertaling Volgt, zullen allicht niet misplaatst zijn.
De ïPrécieuses ridicules” is het eerste blijspel van Molière, waarin hij meer zelfstandig optrad door zichnbsp;vrij te maken van de navolging der Italianen, en zichnbsp;met den geesel der satire aan de bestrijding waagdenbsp;van een maatschappelijk en letterkundig kwaad, dat innbsp;zijn tijd een grooten omvang had verkregen : den val-schen smaak.
Reeds gedurende de regeering van Lodewijk XIII (róio —1643), vooral sedert rt 1630, was hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der
markiezin de Rambouillet (Catherine de Vivonne) het middelpunt geworden van een door geboorte en talentnbsp;uitmuntenden kring, welke, naast zuivering en veredeling van de maatschappelijke vormen, ten doel hadnbsp;personen, in wetenschap of poëzie zich onderscheidende,nbsp;de voor hen noodige gelegenheid ter ontwikkeling tenbsp;verschaffen. Tot in de dagen van Molière bleef dezenbsp;kring bloeien. Toen echter was hij veel van aard ver-
-ocr page 10-VI
INLEIDING.
anderd. De mannen en vrouwen, die het Hótel de Rambouillet in achtin'g en aanzien gebracht hadden :nbsp;de kardinaal de Richelieu, de hertog de Montausier,nbsp;Racan, Voiture, Balzac, Sarrasin, Vaugelas, Conrart,nbsp;Julie d’Angennes, enz. — waren oud of gestorven.nbsp;Dezen, die de vroegere sprécieuse” richting vertegenwoordigden, hadden ongetwijfeld een gunstigen invloednbsp;op de zedelijke en geestelijke beschaving, op taal ennbsp;letterkunde. Maar het valt niet te ontkennen, dat denbsp;jongere generatie, metBenserade, Chapelain, Cotin, Mquot;®nbsp;de Scudéry en de hertogin de Longueville, door gemaniëreerdheid en geaffecteerdheid ongunstig bij hare voorgangster afstak en er verre van af was voortbrenselen dernbsp;letterkunde op grondige en degelijke wijs te beoordeelen.
Déze kring begunstigde veeleer een genre van literatuur, ’twelk zich door overdreven gevoeligheid in ’t weêrgeven der aandoeningen, evenzeer als door ietsnbsp;gezochts en opgesmukts in de wijze, waarop zij werdennbsp;uitgedrukt, kenmerkte. Men noemde deze soort vannbsp;letterkunde Ie genre précieux, en de heeren en dames,nbsp;die dezen smaak huldigden, en den style précieux in ennbsp;door hunne salons ingang zochten te doen vinden rnbsp;précieux en précieuses. Aanvankelijk stonden deze benamingen niet in een kwaden reuk; integendëEl, ze werdennbsp;lang als eeretitels gebezigd. Eerst toen Molière na zijnenbsp;reis door de provinciën (1646—1658) te Parijs terugkeerde, was men op de verkeerde richting, welke denbsp;letteren aanvingen in te slaan, opmerkzaam geworden,nbsp;en begon men tusschen valsche en echte précieusesnbsp;onderscheid te maken.
-ocr page 11-VII
INLEIDING.
Ook Molière nam — althans voorzichtigheidshalve — dit verschil aan, 1) toen hij de frkieuses op de hemnbsp;oorspronkelijke manier tot onderwerp van behandelingnbsp;koos. gt;Voorzichtigheidshalve”, want het blijft de vraagnbsp;of hij de zoogenoemde échte précieuses niet in menignbsp;opzicht even belachlijk vond, als die hij zegt, dat »haarnbsp;kwalijk nabootsen.” De coterie toch, tegen welke hij denbsp;stoutheid had op te komen, was zéér machtig. Om dusnbsp;niet te veel aanstoot te geven, treden Madelon ennbsp;Cathos bij hem als fausses précieuses op; zijn ze overspannen kleinsteedsche burgermeisjes. Dat zich denbsp;véritables précieuses niettemin getroffen voelden, blijktnbsp;duidelijk hieruit, dat zij na de eerste vertooning, dennbsp;igden November 1659, welke zij in grooten getale bijwoonden, de verdere voorstellingen tot aan den 2^®“nbsp;December wisten tegen te houden.
Als altijd, prikkelde het verbod de nieuwsgierigheid van het publiek des te meer, zoodat dit stuk, dat geheel in den geest des tijds viel, na de opheffing vannbsp;het verbod der vertooning, binnen een jaar niet mindernbsp;dan 44 voorstellingen beleefde.
Toen eindelijk ook de koning en de hovelingen het voor zich lieten spelen en met bijval ontvingen, haddennbsp;de tegenstanders geen ander wapen ter bestrijdingnbsp;meer dan eene boosaardige en oneerlijke critiek, dienbsp;echter spoedig voor de macht der publieke opinie ernbsp;het zwijgen toe doen moest. Men beschuldigde den
Men vergelijke het slot zijner „Voorrede.”
-ocr page 12-VIII INLEIDING.
schrijver van plagiaat, doch bleef het bewijs daarvoor schuldig. Als bestrijder van Molière, en daarmee indirectnbsp;als voorvechter der frécieuses, trad Antoine. Baudeau,nbsp;sieur de Somaize met eene menigte geschriften op.nbsp;Maar deze trokken bij het groote publiek slechts innbsp;geringe mate de opmerkzaamheid, en bevestigden overnbsp;’t algemeen de zienswijze van Molière, die zich vannbsp;den eenmaal met gunstigen uitslag betreden weg nietnbsp;meer liet afbrengen. Weliswaar kon hij het genre'précieux,nbsp;dat door invloedrijke personen als La Rochefoucauld ennbsp;Madame de Sévignê nog verder begunstigd werd, nietnbsp;opeens vernietigen ; maar de zegepraal van den dichternbsp;was toch volledig, toen Molière nog ééns met iiDe geleerde Vrouwenquot; slag leverde tegen de hem vijandignbsp;gezinde coterieën en de »letterkundige en maatschappelijke bezondigingen van de précieuse kringen, hunnenbsp;miskenning van den natuurlijken aanleg der vrouw, hunnbsp;streven om de grondslagen van familie en maatschappijnbsp;te ondermijnen, voor altijd en voor goed aan zijn vernietigenden spot prijs gaf.”
-ocr page 13-Het is zonder twijfel iets ongewoons, iemands werk, buiten zijn medeweten, in druk uit te geven. Ik kennbsp;ten minste geen grooter onbillijkheid; ja, ik zou iederenbsp;andere willekeurige daad eerder dan zulk eene kunnennbsp;vergeven.
Niet dat ik mij hier als schrijver met valsche bescheidenheid wil tooien en de waarde van mijn blijspel, uit een zeker eergevoel, miskennen : ik zou, zondernbsp;eenigen grond, gansch Parijs beleedigen, indien ik hetnbsp;beschuldigde een onding te hebben kunnen toejuichen.nbsp;Daar het publiek de eenige bevoegde rechter is innbsp;zulk soort van werk, moest ik wel erg onbeschaamdnbsp;zijn als ik zijn oordeel tegensprak; en al had ik dennbsp;slechtst mogelijken dunk van mijne Belachlijke Hoofschenbsp;Juffers gehad vóór zij vertoond werden, dien ik tochnbsp;nu wel aan te nemen dat ze eenige waarde bezitten,nbsp;daar een zóó groot aantal personen er eenstemmig metnbsp;lof over gesproken heeft. Maar, omdat de bekoringnbsp;welke van mijn stuk is uitgegaan, grootendeels afhangtnbsp;van het spel en de manier van zeggen, had ik er belangnbsp;bij dat het niet van deze sieraden beroofd werd; ennbsp;ik hield het er voor dat de bijval, dien het gevondennbsp;heeft bij de vertooning, mooi genoeg was om het daarbijnbsp;te laten. Met andere woorden: ik had besloten het
-ocr page 14-VOOKREDE.
ti
alleen voor ’t voetYichi te brengen, en het niet in ’t licht te geven; ik wilde het niet van de fooneelplaxikennbsp;naar de boeken\)\a,nVQn doen verhuizen. Toch heb iknbsp;dit niet kunnen verhinderen en tot mijn spijt moetennbsp;bemerken, dat de boekverkoopers in ’t bezit zijnnbsp;geraakt van een mij ontfutseld afschrift van mijn stuk,nbsp;waarop zij nog wel door bedrog een privilege *) verkregennbsp;hebben. Tevergeefs riep ik uit; O tijden, o zeden !nbsp;men heeft mij de noodzaaklijkheid doen inzien mijnnbsp;werk zelf te laten drukken, of mij in een proces tenbsp;wikkelen. En het laatste kwaad is nog erger dan hetnbsp;eerste. Ik moet mij dus wel in mijn noodlot schikkennbsp;en in iets toestemmen, dat men zonder mij toch reedsnbsp;gedaan had.
Mijn hemel! wat een beslommeringen brengt het meê als men een boek de wereld wil inzenden ; en wat isnbsp;een schrijver nog onervaren de eerste maal, dat hij ietsnbsp;laat drukken 1 Had men mij ten minste nog maarnbsp;den tijd gelaten, dan zou ik meer aan mij zelven hebben kunnen denken en al de voorzorgen nemen, welkenbsp;Heeren schrijvers, nu mijne collega’s, bij zulke gelegenheden gewoon zijn te treffen. Behalve dat ik dennbsp;een of anderen hoogen personage, zijns ondanks, totnbsp;beschermheer van mijn werk zou hebben gemaakt ennbsp;diens vrijgevigheid op de proef gesteld door eene innbsp;bloemrijken stijl vervatte opdracht, zou ik getracht
Uitsluitend recht van uitgave. nbsp;nbsp;nbsp;'
Deze verzuchting bewijst voldoende, dat, niettegenstaande allen geopperden twijfel, de Belachlijke Hoofsche ytiffers hetnbsp;eerste stuk was van Molière, dat gedrukt werd, althans metnbsp;zijne medewerking,
3) Klaarblijkelijk eene ondeugende zinspeling op de „toe-eigening” van Cinna, door het gezelschap van Molière gespeeld op denzelfden dag, dat de Belachlijke Hoofsche Jufers voor
-ocr page 15-XI
VOORREDE,
hebben eene fraaie en geleerde voorrede te schrijven; en ik heb genoeg boeken, die mij alles aan de handnbsp;gedaan hadden, wat men maar wetenschappelijks kannbsp;zeggen over de tragedie en de comedie, de afleidingnbsp;van beide namen, hun oorsprong, verklaring, en watnbsp;dies meer zij. i) Ik zou ook het woord gericht hebbennbsp;tot mijne vrienden, die mij, ter aanbeveling van mijnnbsp;stuk, noch Fransche, noch Latijnsche gedichten haddennbsp;geweigerd. Ik heb er zelfs, die mij in ’t Griekschnbsp;lof zouden toegezwaaid hebben, en ’t is van algemeenenbsp;bekendheid, dat eene loftuiting in ’t Grieksch, aan ’tnbsp;hoofd van een boek, eene wonderdadige uitwerkingnbsp;heeft. Maar men geeft mij uit zonder mij de gelegenheid te gunnen mij te bezinnen; en ik kan zelfs denbsp;vrijheid niet krijgen twee woorden te spreken om mijnenbsp;bedoelingen met het onderwerp van dit blijspel vannbsp;allen blaam te zuiveren. Ik had willen aantoonen dat
het eerst vertoond werden. Corneille, die Horace aan kardinaal de Richelieu had opgedragen, wijdde CiNNA aan den bankiernbsp;Montoron, die de overdreven vleierij, waarmeê hij bij keizernbsp;Augustus vergeleken werd, volgens sommigen met 200, naarnbsp;anderen beweren met 1000 pistolen betaalde (eene pistool “ 12.—nbsp;ong.) Of Molière er goed aan gedaan heeft deze herinnering opnbsp;te wekken, blijve hier in ’t midden.
’) Molière geeselt hier de ijdele gewoonte om in hoogdravende „vóórwoorden” of achteraangevoegde ,,examens” het opvolgennbsp;van de vastgestelde „regelen” voor een drama aan te toonen.
Dit slaat op de bestelde, overdreven prijzende critieken, welke, naar het gebruik dit toen meêbracht, in verzen — liefstnbsp;in verschillende talen •— gefabriekt werden. Corneille bijv. lietnbsp;26 poëtische huldebetuigingen afdrukken vóór de uitgaaf vannbsp;zijn zoogenaamd meesterstuk La Veuve, van ’t jaar 1633.
Men denke hierbij aan den uitroep in de Geleerde Vroti wen (III, 5):
„Du greci O ciel, du grec! II sait du grec, ma soeur l”
VOORREDE.
het zich overal binnen de grenzen houdt van de eerlijke en geoorloofde satire; dat de meest uitstekende dingen blootgesteld zijn aan ’t gevaar bespottelijk gemaakt te worden door slechte naapers, die verdienennbsp;aan de kaak te worden gesteld; dat die slechte navolgingen van wat er méést volmaakt is, ten allen tijde denbsp;stof hebben geleverd voor het blijspel; en dat wegensnbsp;dezelfde reden, waarom het bij de echte geleerden ennbsp;de ware helden nog niet is opgekomen zich beleedigdnbsp;te voelen over den dokter in ’t blijspel en den »capitan”,nbsp;noch ook bij de rechters, de vorsten en de koningen,nbsp;wanneer ze Trivelin, i) of een ander, op het tooneelnbsp;den rechter, den vorst of den koning belachlijk ziennbsp;maken: evenzoo de echte hoofsche juffers ongelijknbsp;zouden hebben zich te ergeren, wanneer men denbsp;belachlijke op de planken brengt, die haar kwalijknbsp;nabootsen. Maar om kort te gaan, gelijk ik reeds hebnbsp;opgemerkt, men laat mij geen tijd adem te scheppen,nbsp;en meneer de Luvnes wil me op staanden voetnbsp;(doen) inbinden.
Nu, mijne zorg, daar de Voorzienigheid het schijnt te willen.
*) De dokter in blijspel, de ca^iitan en Trivelin: staande figuren van de ^^comniedia delV arte’quot;' (het geïmproviseerde Itali-aansche blijspel), welke in de Fransche blijspelen overgenomennbsp;werden, De Capitan komt overeen met den snoevenden soldaatnbsp;(miles gloriosus^ van Plautus — bij ons: Hopman Roemer innbsp;Het Moortje van Bredero — ; TrivelinYünbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Arlekijn^
die met deftigheid van zijn ambt als koning, vorst of rechter te spreken placht en dan steeds een duchtig pak slaag kreeg.
Guillaume de Luynes is de drukker, aan wien het privilege is toegekend, de Belachlijke Floofsche Juffers te doen drukken en verkoopen, en die dit recht afgestaan heeft aan dnbsp;boekhandelaars Ch. de Sercy en Cl. Barbin.
-ocr page 17-LA GRANGE, 1 nbsp;nbsp;nbsp;( de Hr
DU CROISY, j nbsp;nbsp;nbsp;.....
GORGIBUS, een welgesteld burger.....
MADELON, dochter van Gorgibus, 1 belachl. hoof- ( Mej. CATHOS, nicht van Gorgibus, ) sche juffers.nbsp;MAROTTE, dienstmeid van de belachlijke hoofsche
juffers................
ALMANZOR, lakei van de belachl. hoofsche juffers . de Hr Markies de MASCARILLE, lijfknecht van La Grange. „nbsp;Burggraaf de JODELET, lijfknecht van Du Croisy ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
Twee Dragers...........
Speellui..............de Hrn
Het stuk speelt te Parijs, in ’t huis van Gorgibus. — De vertooning had plaats i8 November 1659. De rollen van La Grange, Du Croisy ennbsp;JODELET werden vervuld door acteurs, die bij het gezelschap van Molièrenbsp;onder dezelfde namen bekend stonden. Molière zelf speelde Mascarille.nbsp;De verdeeling der andere rollen is onzeker.
-ocr page 18- -ocr page 19- -ocr page 20-Du C r o i s y.
Niet bepaald, om u de waarheid te zeggen.
La Grange.
Wat mij betreft, wil ik u wel bekennen, dat ik er zeer verontwaardigd over ben. Zeg, heeft u ooit kleinsteed-sche zottinnen zich aanmatigender zien gedragen dannbsp;die twee, en twee mannen met méér minachting zien behandelen dan ons ? *) En moet u me óók niet toestemmen, dat ze ons niet érger hadden kunnen beleedigen,nbsp;al waren we de verachtelijkste wezens ter wereld?
Du C r o is y.
Het schijnt, dat u het gebeurde nogal hoog opneemt.
La Grange.
-Si.
Natuurlijk doe ik dat; maar ik beloof u, dat ik me over die onhebbelijkheid zal wreken. *)
Du C r o i s y.
En hoe, als ik vragen mag ?
La Grange.
Ik heb ’n knecht, ’n zekeren Mascarille, die in de oogen van veel menschen voor iemand van kennis ennbsp;smaak doorgaat. *) ’t Is ’n soort van zonderling, die zichnbsp;nu eenmaal in ’t hoofd gezet heeft den man van aanzien uit te hangen. Hij geeft in den regel hoog op vannbsp;z’n goeie manieren en van de verzen die hij maakt, ennbsp;ziet op de andere knechts zóó uit de hoogte neer, datnbsp;hij ze allemaal voor lomperds uitscheldt.
*) Hier zijn bekortingen aangebracht, overeenkomstig den tekst bij het „Théatre francais” in gebruik. Ze komen ook voor innbsp;de tooneelen XII—XVIII, waarin bovendien sommige gedeeltennbsp;zijn omgezet.
-ocr page 21-Du Croisy.
En wat denkt u met hem uit te richten?
La Grange.
Wat voor plannetje ik met ’m heb ? We moeten,.. Maar laten we eerst vanhier gaan! 1)
TWEEDE TOONEEL.
Gorgibus, Du Croisy, La Grange. Gorgibus.
Wel, u hebt m’n nicht en m’n dochter gezien ? Gaan de zaakjes naar wensch? Wat is de uitslag van uwnbsp;bezoek ?
La Grange.
Dat kan u beter van haar-zelven vernemen, dan van ons. Al wat we u kunnen zéggen, is onze dank voornbsp;de eer, die u ons bewezen heeft, en dat we uw zéér-onderdanige dienaars blijven.
Du Croisy.
Uw zéér-onderdanige dienaars ! t)
I-
Gorgibus, alleen.
Ail gt;t Lijkt wel of ze niet bar in hun schik weg-
I.'/
La Grange wil eene verklaring met Gorgibus vermijden ; daarom verzoekt hij Du Croisy met hem te vertrekken.
t) De herhaling dezer beleefdheidsformule tot afscheidnemen komt in den oorspronkelijken tekst niet voor; zij is in de laterenbsp;uitgaven bijgevoegd naar de overlevering en de praktijk van hetnbsp;tooneel.
-ocr page 22-gaan. Waar zouwen ze zoo ontevreden over zijn? Dat moet ik zien te weten te komen. Heidaar!
DERDE TOONEEL.
Gorgibus, Marottk.
M a r o 11 e.
Wat is er , meneer ?
G or gibus.
Waar zijn je meesteressen?
M a r o 11 e.
Op haar kamer.
G o r g i b u s.
Wat voeren ze daar uit?
M a r o 11 e.
Ze maken lippenzalf.
Gorgibus.
Dat zal nou wel lang genoeg geduurd hebben! Zeg dat ze beneden komen.
VIERDE TOONEEL.
Gorgibus.
Gorgibus.
Dat vrouwentuig! Ik geloof waarachtig, dat ze lust hebben me met al hun zalfjes te ruïneeren. Ik zienbsp;overal niet anders dan eiwit, venusmelk, 1) en hoe al die
Eene soort van blanketsel voor de handen en ’t gelaat.
-ocr page 23-poespas méér heeten mag, die ik niet ken. Sinds we hier in Parijs zijn, hebben ze zeker het vet van op z’nnbsp;minst wel twaalf varkens vermorst; en je zou viernbsp;knechts dagelijks den kost kunnen geven met de schaaps-pootjes, *) die zij noodig hebben.
VIJFDE TOONEEL.
Madelon, Cathos, Gorgibus.
G o r g i b u s.
’t Is waarachtig wel noodzakelijk zooveel geld uit te geven om jullie tronie in te smeren! Zegt me lievernbsp;’ns, wat je met die heeren hebt aangevangen, dat iknbsp;ze zoo koel heb zien heengaan? Had ik je niet bevolennbsp;ze te ontvangen als personen, die ik voor je echtge-nooten bestemde ?
Madelon.
Maar, mijn vader, u kan toch niet willen dat we eenige aandacht zouden schenken aan de regelloozenbsp;gedragingen van deze lieden?
Cathos.
Mijn oom, hoe zou een toch waarlijk niet onverstandig meisje het met zulke individuën voor lief kunnen nemen ?
Gorgibus.
Maar wat heb jullie dan op ze te zeggen ?
*) Varkensvet en schaapspootjes waren, naar het schijnt, zeer gewone benoodigdheden voor de schoonheidsmiddeltjes der dames.
-ocr page 24-M a d el o n.
Wat weinig hoofschheid spreiden ze ten toon ! Wel hoe ? Zoo maar klakkeloos een huwelijksvoorstel!
G or gibus.
Hadt jij dan soms liever gewild, dat ze de vrije liefde hadden voorgesteld ? Heb jullie niet, evenals ik, veeleernbsp;reden je alle twee te verheugen over hun optreden ? Kan je je iets streelenders bedenken ? En isnbsp;hun wensch naar het sluiten van dien heiligen bandnbsp;niet het beste bewijs van de eerlijkheid hunner bedoelingen ?
M a d e 1 o n.
Mijn goede vader, wat u dMr zegt is nu ergerlijk plebeisch! U jaagt mij ’t bloed naar ’t hoofd, als iknbsp;u dergelijke taal hoor spreken! Zou u zich niet eenignbsp;onderricht doen verstrekken in ’t aanslaan van dennbsp;goeden toon ?
Gorgibu s.
Ik wil met den toon en de liedjes, die jullie zingen, niet te maken hebben. Ik blijf er bij, dat het huwelijknbsp;’n gewijde, heilige zaak is, en dat men als fatsoenlijkenbsp;menschen handelt, wanneer men daarmêe begint.
M a d e 1 o n.
De hemel moog’ mij bewaren, dat een iegelijk naar u aardde; een roman zou dan spoedig uit zijn. ’t Gafnbsp;wat fraais, als Cyrus voetstaans met MandSne de hu-welijksboot beklom, en Arruntius zonder plichtplegingen met Clelia in den echt verbonden werd! 1)
Twee niinneparen uit de romans van MHe de Scudéry: „Artamène ou Ie grand Cyrus” en „Clélie, histoire romaine”,
-ocr page 25-— 7 -
Gorgibus.
Wat vertelt die me daar nou voor dingen?
M ad e 1 on.
Welnu, vader, evengoed als ik zou mijne nicht u beduiden, dat men nooit tot het huwelijk moet geraken,nbsp;dan nè. het doorleven van de andere wederwaardigheden. Wil een ridder zijn hulde zien aangenomen, dannbsp;dient hij noodzaaklijkerwijs in staat te zijn de edelenbsp;zielsaandoeningen om te zetten, te ontboezemen watnbsp;lief luidt, teeder klinkt en gloed verraadt; en zijn aanzoek drage hij altijd voor in de vormen. Eerstelijk moetnbsp;hij aanschouwen in het godshuis, of op de wandeldreef,nbsp;of bij eenige plechtstatige handeling de jonkvrouw,nbsp;die zijn liefdevlam aanblaast; óf wel door een onvermijdelijke lotsbeschikking tót haar gevoerd wordennbsp;door een zijner magen óf door een vriend, en van haarnbsp;scheiden, al droomend en in droeven geest. Hij verheelt eene spanne tijds het vuur, waarvan hij blaaktnbsp;voor ’t voorwerp zijner stille aanbidding, en legt intus-schen verscheiden bezoeken bij haar af, waarbij mennbsp;nooit nalate op ’t tapijt te brengen een dier treffendenbsp;ieder in lO dikke deelen. Door den omvang dezer verhalen wordtnbsp;de noodzaaklijke ontknooping aanmerkelijk verschoven en tevensnbsp;duidelijk aangetoond, hoe de lange engagementen in de précieusenbsp;1—ingen, vooral die van het „Hotel de Rambouillet”, mode waren.nbsp;Zoo wordt bijv. bericht, , dat een der gemeenzaamste vriendennbsp;\ n d 1 huize, Montausier en Mll« de Rambouillet-zelve,nbsp;de schoone Julie d’Angennes, vijftien jaar gewijd haddennbsp;aan de ingewikkelde en geleerde inachtneming van alle „regelen”,nbsp;voor zij besloten met elkander in ’t huwelijk te treden. Julie wasnbsp;inmiddels 38 jaar geworden.
-ocr page 26-gevallen van min, aan welke de geestverwanten worden getoetst. Nü licht dan de dag der liefdesverklaring, die gewoonlijk moet worden toegefluisterd in een lommerrijk laantje van ’n lustwarande, terwijl het gezelschap zich wat verwijderd heeft; en deze bekentenisnbsp;zij onmiddellijk gevolgd door ’n zenuwachtig toornen,nbsp;dat onze koonen tint en den aanstaande uit onze nabijheid bant. Vervolgens vindt hij middel ons tot kalmtenbsp;te stemmen, ons ongevoelig te gewennen aan zijn minnekout en ons de mededeeling te doen lispen, welkernbsp;ontlokking zooveel zorg baarde. Daarna duiken denbsp;avonturen op; de medeminnaars, die het veld eenernbsp;gevestigde genegenheid zoeken te doorkruisen ; de vervolgingen van verwoede vaders; de opborrelingen vannbsp;jaloezie, door valschen schijn ontstoken ; de verzuchtingen, de wanhoopsklachten ; de ontvoeringen, 1) en alnbsp;het jammer dat daaruit voortspruit. Ziedaar hoe hetnbsp;toegaat, wanneer men de goede manieren in acht neemt;nbsp;en dat zijn régelen, waaraan men zich niet mag onttrekken bij de ware hoofschheid. Maar, zoo zondernbsp;mikken op de echtverbintenis los te schieten; dennbsp;minnehandel édn te vangen bij ’t sluiten van het hu-, welijkscontract, en den roman averechts, bij de ont-knooping te beginnen : nóg eens, mijn waarde vader,nbsp;dat is goed voor elleridders ; en mij bekruipt al h .rte-wee, jals maar zoo’n spooksel voor mij opdoemt.
Gorgibus.
Wat duivel is dat voor ’n koeterwaalsch, dat ik hier hoor ? Is dit nu soms wat ze »verheven stijl” noemen ?
In den „Grand Cyrus” wordt M a n d a n e acht maal geschaakt : vier keer, ten minste, werkelijk en vier malen wordt het bovendien nog beproefd.
-ocr page 27-C a t h o s.
Inderdaad, beste oom, mijne nicht proeft het geval tot in de nieren. Hoe kan men lieden, die in zakenbsp;hoofsche vormen volkomen onbevoegd zijn, naar dennbsp;eisch behandelen ? Ik wil er wat diers onder verpanden, dat zij de Kaart van de Teedere Gevoelens nooitnbsp;hebben aanschouwd, en dat Minnevlek, Dienstenburg,nbsp;Liefdesheim en Verzendael onbekende oorden voor hennbsp;zijn. 1) Ziet u niet in dat hun geheele persoonlijkheid ditnbsp;baarblijkelijk te kennen geeft, en zij geenszins dat »icknbsp;en weet niet wat” bezitten, ’twelk aanstonds een goedennbsp;dunk van de lieden geeft ? — Op bezoek bij z’n uitverkorene te komen in ongekante kniebroek, met pluim-onttakelden hoed op ’t eigenharig hoofd, en een rok
quot;la
De „Kaart van de Teedere Gevoelens’^ komt voor in ’t iste deel van den roman „Clélie”. De Teedere Gevoelensnbsp;is de naam van het land, welks drie hoofdsteden gelegen zijnnbsp;aan de rivieren Erkentelijkheid, Achting en Toegenegenheid. De laatste is de voornaamste rivier. Er komt vérdernbsp;op voor een meer Onverschilligheid, eene zee V ij a n rise h a p. Wat de „onbekende oorden” betreft, Minn evlek.nbsp;Dienstenburg, enz., dat zijn kleine plaatsjes, halten aannbsp;den weg, die van Nieuw e-V riendschap naar belangrijkernbsp;steden voert, o. a. naar die aan de T'^egenegenheid; mennbsp;kon er slechts rust houden, na ze Ie hebben belegerd en ingenomen.nbsp;Overigens stond er eehe streek van O n b e k e n.d e Oordennbsp;op, aan de overzij van de genoemde zee, waarin zich de riviernbsp;Toegenegenheid uitstortte, na de wateren van de Achting en de Erkentelijkhe.id ontvangen te hebben. Dezenbsp;door Mile Scudéry vervaardigde kaart vonden hare tijdgenootennbsp;zóó geestig uitgedacht, dat er tal van navolgingen van verschenen 5 zelfs nu nog leeft de „carte de Tendre’^ spreekwoordelijkvoort.
-ocr page 28-aan, van lintennooddruft schreiend 1 Bah, wat zijn dat voor minnaars! Welk ’n schriel te in toiletsvoltooiing ; *)nbsp;en, wat ’n gespreksdorheid! ’t Is niet om meê om tenbsp;gaan, ’t is niet om uit te houden ! ’t Viel me óók nognbsp;op, dat hun overslagskragen niet uit de goede school t)nbsp;en hun gezegde broeken méér dan een heelen halvennbsp;voet te nauw zijn!
Gorgibus.
Ik geloof, dat ze allebei gek zijn ; ik versta ten minste geen lor van dat bargoensch, Cathos, en jij, Madelon...
M a d e 1 o n.
Ach, vader! Maak u toch los van die zonderlinge namen, en noem ons anders.
Gorgibus.
Wat? Zonderlinge namen? Zijn het niet jullie doopnamen !
Madelon.
Mijn hemel, wat is u toch ordinair! Een van m’n stage verwonderingsredenen is, dat ü de vader kan zijnnbsp;van ’n dochter zoo vol geest als ik ben. Wie heeft nunbsp;ooit in den verheven stijl gesproken van Cathos ofnbsp;Madelon; en moet u mij niet toegeven, dat een vannbsp;die twee namen voldoende is om den heerlijksten romannbsp;ter wereld kwaadreuks te maken?
’) Onder de „toiletsvoltooiing” versta men het geheel van kanten, strikken, pluimen, enz., welke de kleeding eerst recht è,f-maakten.
t) d. i. gemaakt door de persoon, die daarvoor alleen in de mode was. Deze kragen hingen soms tot op de ellebogen af.
Mquot;'
-ocr page 29-C a t h o s.
Heusch, oom, het teergevormde oor lijdt duldelooze pijnen, hoort het zulke woorden de lippen ontsnappen;nbsp;dèn verwekken de namen Polyxëna, welken mijn nichtnbsp;zich gekozen heeft, en Aminta, 1) aan mij zelve gegeven,nbsp;eene zinstreeling, die u niet kan afwijzen.
G o r g i b u s.
Neen, neen; het blijft er nu eenmaal bij. Ik wil niet dat jullie andere namen draagt dan die je gegeven zijnnbsp;door je peters en meters ; en wat de heeren in quaestienbsp;aangaat, ik ken hun families en weet wat ze bezitten;nbsp;ik stè, er op, dat jelui je voorbereidt ze te trouwen.nbsp;Ik heb er genoeg van je langer tot mijn last te hebben,nbsp;en het toezicht over twee jonge meisjes is ’n taak, voornbsp;iemand van mijn leeftijd te zwaar.
’t Was eene der bijzondere gewoonten van de précieuse dames en heeren hunne namen te veranderen in zulke die meernbsp;geleerd of poëtisch klonken. Geschiedde het door letteromzetting,nbsp;dan gold dit voor het kunstigst. Zoo werd Catherine de Vivonnenbsp;herdoopt in Arthénice, waaraan Malherbe en zijn leerlingnbsp;Racan hunne krachten beproefd hadden; Julie d'Angennes heettenbsp;Mélanide, en Mélanides was de andere naam van Mon-tausier, Mlte de Scudéry werd Sappho genoemd, Voiturenbsp;V a 1 è r e, Balzac B é 1 i s a n d r e, Chapelain C h r y s a n t h e,nbsp;Conrart Cléoxène, Sarrasin Sésostris, enz. — Blijkt hieruit,nbsp;en uit de zinspeling op de lange verloving van Mhe de Ram-bouillet (in ditzelfde tooneel) niet duidelijk dat Molière eigenlijknbsp;geene échte précieux en précieuses kende en ze alle gelijkelijknbsp;belachlijk vond? Hij durft de lieden van rang en naam welnbsp;aan, gelijk men ziet.
-ocr page 30-- 12 —
C a t ho s.
’t Eenige wat Ik u te zeggen heb, oom, is dat ik het huwelijk heel aanstootelijk vind. Het denkbeeld alleennbsp;is me ondragelijk te bed te moeten liggen naast ’nnbsp;man, die niets aanheeft. 1)
M a d e 1 o n.
Sta ons toe wat adem te gaan scheppen bij de goede kringen van Parijs, waar we ons pas bij aangeslotennbsp;hebben. I^aat ons op ons gemak onzen roman afweven,nbsp;en overhaast de ontknooping niet zoozeer I
G o r g i b u s, ter zijde.
Er valt niet meer aan te twijfelen, ze zijn stapelgek. {Luid.) Nog eens, ik houd me met die praatjes nietnbsp;op; ik wil zonder tegenstribbelen gehoorzaamd worden, en om kort en goed aan al dat gezeur ’n eind tenbsp;maken: óf je trouwt allebei hoe eer hoe beter, óf jenbsp;gaat in ’n klooster; waarachtig, dat zweer ik je 1
ZESDE TOONEEL.
Cathos, Madelon.
C a t h o s.
Lieve hemel, dierste, wat is je vaders geest nog diep in de materie verzonken ! ’n traagheid van begrip die gade-
Molière spreekt eigenlijk van „coucher contre un homme vrairaent nu”. Verbeelding en woorden zijn aanstootelijk genoegnbsp;voor meisjes, die zich zoo preutsch aanstellen !
-ocr page 31-— 13 —
loos is ! 't Ziet er treurig uit met z’n zielsgesteldheid! *) M a d e 1 o D.
Wat zal ik je zeggen, beste lieve? Ik voel er me om hem verlegen meê. Ik heb werkelijk moeite om aan tenbsp;nemen, dat ik z’n lijflijke dochter ben. Ik geloof zekernbsp;dat een of ander toeval me nog op ’n goeden dagnbsp;zal aantoonen, dat ik van aanzienlijker geboorte ben. j-)nbsp;C a t h o s.
Nu, dat geloof ik gaarne; ja, alle baarblijkelijkheid is ervóór. Èn, als ik dan ook aan mij-zelf mag denken ...
ZEVENDE TOONEEL.
Cathos, Madelon, Marotte.
M a r o 11 e.
Daar is ’n lakei, die vraagt of u thuis bent en zegt, dat z’n meester u wil komen zien.
Madelon.
Leer je mededeelingen toch eens wat minder plomp uiteenzetten, meid ! Zeg : daar is ’n dienstbare geest,nbsp;dames, die vraagt of het voor uwe gerieflijkheid nietnbsp;te lastig is bezoek af te wachten? §)
’“) De „précieuses’^ zijn zoo verwaand van te' meenen. dat spiritualisme haar bijzonder eigendom is. Hun strijd tegen ’t gezond verstand heeft zoo iets weg van een tweegevecht tusschennbsp;den „geest*’ en de „materie” (de stof).
f) Al weder een bewijs dat bij Molière de pedante preutsch., heid zich vermeit in onbetamelijke en dwaze inbeeldingen.
§) Dit IS geene overdrijving van onzen dichter. Deze en dergelijke malle uitdrukkingen zijn ècht-précieuse taal.
-ocr page 32-— 14 —
M a r o 11 e.
Wat drommel, ik versta ook geen Latijn, en heb ook niet, als u, philophie 1) uit het boek van den igrootennbsp;Cyrus” geleerd.
M a d e 1 o n.
Wat ’n onbeschaamdheid 1 Hoe is ’t immer mogelijk zoo iets te dulden! — Wie is de heer van dien lakei ?
M a r o 11 e.
Hij zei me, dat ie markies de Mascarille heet.
M a d e 1 o n.
Ah, beste lieve, een markies! — Ja, ga zeggen dat we in staat zijn bezoek af te wachten. — ’t Is zekernbsp;’n man van vernuft en smaak, die van ons heeft hoorennbsp;spreken.
C a t h o s.
Zonder twijfel, dierste!
M a d e 1 o n.
We moeten hem in deze benedenzaal ontvangen, liever dan op onze kamer. Laten we ten minste aan de voltooiing van onze kapsels de laatste hand leggen, ennbsp;zorgen dat we onzen goeden naam ophouden. — Kom,nbsp;voer den raadgever van zwier en bevalligheid t) spoedignbsp;in gindsch vertrek.
Al meende de zetter aanvankelijk ook, dat hier eene schrijffout schuilde, toch maakt werkelijk de meid zich aan ’t gebruik dezer verhaspeling van het — hdar trouwens onbekende — gewone woord schuldig. Men denke hierbij aan II, 6 van denbsp;„Geleerde Vrouwen1’, waar de meid Martine wordt weggejaagdnbsp;om hare radbraking van het Fransch.
f) De „précieuses'’ noemen den spiegel ook : den schilder, die de meestmooglij kegel ij kenis waarborgt;nbsp;den naSper der'hatuur; den kameleon.
-ocr page 33-— 15 —
M a r o 11 e.
Ik weet warempel niet, wat dat voor ’n beest is; als u wil dat ik u begrijpen zal, moet u als ’n gewoonnbsp;christenmensch spreken.
C a t h o s.
Breng ons den spiegel, domoor die je bent, en pas wel op dat je ’t glas er niet van bezoedelt, door jenbsp;beeltenis erin te laten vallen.
ACHTSTE TOONEEL.
Mascarille, twee dragers. Mascarille. 1)
Hola, kerels! ai, ai, ai. Ik geloof dat die schurken van plan zijn me te radbraken, zoo stooten ze tegen denbsp;keien en nu weer tegen de muren.
le Drager.
Wat drommel, heb je ook ooit zoo’n smalle deur gezien. U wou ook dat we u tot hier binnen de kamer brachten.
De rol van Mascarille, door Molière zelf vervuld, was de scherpstgeteekende van ’t stuk en kon, op ’t eersté' gezicht, vannbsp;overdrijving niet vrij te pleiten zijn. De schrijver speelde haarnbsp;aanvankelijk met een masker aan, later zonder dit middel, en,nbsp;hoe ook, in allen gevalle met een bijval, die aan zijne vijandennbsp;deed zeggen dat zijn aanleg hem uitsluitend voor het bas-comiquenbsp;emplooi aanwees. Van zijn costuuin heeft een document uit den tijdnbsp;zelf de beschrijving bewaard. Bij de vertooning alhier is dit getrouwnbsp;gevolgd. — Desbelust raadplege men het „R écit en prosenbsp;eten vers de la farce des Précieuses, Paris, 1660.”
-ocr page 34-— i6 —
M a s c a r i 11 e.
Natuurlijk. Zou-je dan willen, slungels, dat ik de zwellende ronding van mijn vederbos aan de onbarmhartigheid van dit vochtige weêr blootstelde, en dat iknbsp;m’n schoenen in den modder zou zetten ? Gauw, brengtnbsp;dien draagstoel weg!
ze Drager.
Betaal ons dan asjeblieft eerst, meneer!
M a s c a r i 11 e.
Hèr
ze Drager.
Ik zeg, meneer, dat u ons dan maar asjeblieft geld moet geven.
Mascarille, /lem een oorveeg gevende.
Wat, schavuit! geld vragen aan iemand van mijn rang?
ze Drager.
Is dat ’n manier oïn arme drommels te betalen ? Geeft uw rang ons soms te eten ?
Mascarille.
Tut, tut, tut! ik zal je leeren meer ontzag voor me te hebben ! Dat kanalje-pak duift den gek met menbsp;scheren 1
le Drager, een der draagstokken van den stoel nemende.
Zeg ereis 1 betaal ons nu gauw.
Mascarille.
Wilt?
le Drager.
Ik zeg, dat ik dadelijk m’n geld wil hebben.
-ocr page 35-— 17 —
Mascarille.
Die is ten minste handelbaar.
le Drager.
Nee maar, gauw hoor!
Mascarille.
Zóó 1 jij spreekt ten minste fatsoenlijk; maar die ander is ’n schavuit, die niet weet wat hij zegt. Dair, ben-je nu tevreden ?
le Drager.
Nee, waarachtig niet; u heeft ’n klap aan m’n kameraad gegeven, en .. . (z^'n stok opheffend^
Mascarille.
Zacht wat! Dd^r, dat is voor dien klap. Men kan alles van mij gedaan krijgen, als ’t op ’n behoorlijkenbsp;manier gevraagd wordt. — Komt me zoo straks weêrnbsp;halen om naar het Louvre te gaan, voor de kleine bed-gangs-receptie bij Z. M. den Koning. 1)
NEGENDE TOONEEL.
Marotte, Mascarille.
M a r o 11 e.
Meneer, m’n meesteressen zullen dadelijk komen. Mascarille.
O, dat zij zich niet haasten ; ik ben hier gerieflijk geplaatst tot wachten.
Hiermede wordt bedoeld de tijd van ’t oogenbllk af aan, waarop de koning aan de aanwezigen goeden nacht gezegd heeft,nbsp;tot op ’t naar bedgaan toe.
-ocr page 36-Daar zijn ze al.
TIENDE TOONEEL.
Madelon, Cathos, Mascarille, Almanzor.
Mascarille, na gegroet te hebben.
Dames, u zult wel verbaasd zijn over de vermetelheid van mijn bezoek; maar de roep, die van u uitgaat, berokkent u dit leelijk ongeval, en iedere gavenkeur 1) heeft voor mij zóóveel aanlokkelijks, dat ik die overal naloop.'
Madelon.
%
Als u de gavenkeuren vervolgt, moet u niet op onze terreinen komen jagen.
Cathos.
Om bij ons garenkeur te vinden, moet u ze bepaald meêgebracht hebben !
Mascarille.
Ooh! tegen ’tgeen u daar zegt moet ik heusch verzet aanteekenen. De faam betittelt niet tè veel, wanneer ze van uwe waarde hoog opgeeft. Ieder die te Parijs op hoofschheid zich laat voorstaan, geeft u innbsp;één zet mat.
Vertaling van ’t Fransche „mérite”, dat méér beteekent dan de gewone overzetting in „verdienste” aangeeft. Het geeft eenenbsp;„keur” van „gaven” te -kennen van verstand, hart en uiterlijk.
-ocr page 37-— i9~
Ma d e 1 on.
In uwe welwillendheid gaat u wel wat ver met de vrijgevigheid van uwe loftuitingen; maar, mijne nichtnbsp;en ik, wij zijn er vèr van, voor ernst op te vatten watnbsp;slechts de honig van uwe vleierij is.
C a t h o s.
Beste lieve, zouden we geen zetels doen aanbieden ?'
M a d e 1 o n.
Hé, Alraanzor 1
A1 m a n z o r. nbsp;nbsp;nbsp;'¦
Mevrouw ?
Ma del on.
Rijd ons spoedig hierheen de gerieflijkheden der conversatie. 1)
M a s c a r i 11 e.
Maar ... ik ben hier immers wel veilig ? (Almanxor af) C a t h o s.
Wat vreest u ?
M a s c a r i 11 e.
Een diefstal van mijn hart, een aanslag op m’n vrijheid. Ik merk hier oogen op, die er uitzien als héél ondeugende guiten; oogen, die den spot .drijven metnbsp;ieders onafhankelijkheid en die met mijn zielsrust zullen omspringen als Turken met Mooren. j) Te duivelsch Inbsp;zoodra men ze dichterbij komt, stellen ze zich in hun
3
Beteekent' in de taal der précieuses : geef ons stoelen, f) d. w. z. zonder medelijden, op de wijze waarop de Turkennbsp;de Mooren in Afrika behandelden.
-ocr page 38-uitdagend postuur. Op m’n eer^ ik vertrouw ze niet, en betaal liever hielengeld; f) óf ik moet gezeten borg 1 2 3 4)nbsp;hebben, dat ze me geen letsel zullen berokkenen.
M a d e 1 o n.
Beste lieve, is dat niet de toon van den waren levenslust?
C a t h o s.
Ja, ja! ik merk wel dat hij ’n echte Hamilcar is.§)
Ma d e 1 o n.
Vrees niets; onze oogen hebben geen booze bedoelingen, en uw hart kan gerust insluimeren op hun rechtschapenheid.
C a t h o s.
Maar, ik smeek u, meneer, wees niet onverbiddelijk tegen dezen fauteuil, die al ’n kwartier lang z’n armennbsp;naar u uitstrekt; bevredig zijn begeerte u te omvatten.
M a s c a r i 11 e.
Wel, dames, wat zegt u van Parijs ?
M a d e 1 o n.
, ïf-.
Helaas! wat zouden wij er van kunnen zeggen ? Men zou ’n tegenvoeter van ’t gezond verstand moeten zijn,nbsp;om niet te bekennen, dat Parijs het groot magazijn is
d. i. wil liever vluchten, weggaan.
f) wil eigenlijk zeggen: borg van een welgesteld burger; dus
zooveel als: vaste waarborg.
Deze persoon, een Karthager uit den roman „C 1 é 1 i e”, gold voor een vroolijk, opgeruimd karakter — zonder het werkelijk te zijn — en tevens voor het type van den „innemendennbsp;minnaar”. De dichter’Ë a r r a s i n had voor model gediend.
-ocr page 39-21
van alle wonderen, het middelpunt van den goeden smaak, den fijnen geest en de ridderlijke hoofschheid.
M a s c a r i 11 e.
Ik voor mij houd vol, dat er buiten Parijs geen heil voor fatsoenlijke menschen te vinden is.
C a t h o s.
Dat is ’n onweêrlegbare waarheid.
Mascarille.
’t Is er wel wat morsig op straat, maar daarvoor hebben we de draagstoelen, t)
M a de I o n.
Zeker ! de draagstoel geeft ’n wonderdadige beschutting tegen de vrijpostigheden van het slijk en ’t slechte weêr,
Mascarille.
U ontvangt vele bezoeken ? Wie onder de fraaie vernuften behoort tot uwen kring ?
M a d e I o n.
Helaas I we zijn nog niet bekend, ofschoon onze kansen wèl gunstig staan om het te worden. We hebben ooknbsp;’n trouwe vriendin, die ons beloofd heeft al de heerennbsp;van de „Bloemlezing voor Verstand en Hart” §) hiernbsp;te brengen.
*) Denk hierbij aan den orthodoxen stelregel: „buiten de kerk, geen heil”.
t) Eene in dezen tijd nog vrij nieuwe uitvinding, uit Engeland overgebracht.
§) Zinspeling op eene in 1653 in eerste uitgaaf verschenen Verzameling van Gedichten van verschillende auteurs uit den tijd.
-ocr page 40-— 22 —
C a t h O s.
En sommige anderen óók nog, die men ons genoemd heeft als opperste scheidsrechters in zaken van smaaknbsp;en vernuft.
M a s c a r i 11 e.
Ik kan u hierin beter van dienst zijn dan iemand anders ; ze bezoeken mij allen, en ik mag gerust zeggen,nbsp;dat ik mijn legerstede nooit verlaat, dan in tegenwoordigheid van ’n half dozijn fraaie vernuften.
M a d e lo n.
O, mijn hemel, wij zullen ons met de hechtste banden van dankbaarheid aan u verknocht gevoelen, als u zoo vriendelijk voor ons wil wezen. Want men moetnbsp;wel al die heeren kennen, als men wil behooren totnbsp;de gezelschappen van den goeden toon. Zij geven dennbsp;eersten stoot tot den naam, dien men te Parijs heeft.nbsp;En u weet, dat er zijn, wier bezóeken alleen van iemandnbsp;doen spreken als kenster, om van iets anders niet tenbsp;gewagen. Maar wat ik voor mij bijzonder op prijs stelnbsp;is, dat men dóór die gekruide gesprekken, welke gevoerd worden, honderd dingen leert, die men noodzakelijk moet weten en die van den fraaigeest den geest 1 2)nbsp;vormen. Men verneemt op die wijs dagelijks de galantenbsp;nieuwtjes, den puntigen gedachtenruil in proza of innbsp;verzen. Men weet juist ter snee: menéér die heeft ’nnbsp;geestig dichtje gemaakt over dat en dat onderwerp;nbsp;mevróüw die de woorden bij dit en dat lied; deze
waarin een groot aantal dichtstukken was opgenomen in soorten, bij den kring vair het hótel de Rambouillet zeer geliefd.
d. i. de quintessens, kern, het edelste.
-ocr page 41-— 23 —
heeft ’n madrigal geschreven op ’n „herdersuurtje”; gene stancen vervaardigd op z’n „ontrouwe uitverkorene”; 1) meneer zóó heeft gisterenavond’n zesregeligenbsp;strophe gericht aan mejuffrouw zus, waarop ze hem hetnbsp;antwoord gezonden heeft van ochtend om acht uurnbsp;ongeveer; die en die schrijver heeft dat en dat ontworpen, die weer is aan het derde deel van zijn roman,nbsp;en deze andere legt zijn werk ter perse. Dat brengt unbsp;in aanzien bij de gezelschappen ; en als men die dingennbsp;niet weet, gaf ik niet zóóveel om al den geest, diennbsp;men ten toon kan spreiden.
C a t h o s.
.r
Inderdaad, ik vind dat het de belachlijkheid overtreffen is, wanneer iemand van zijn vernuft hoog opgeeft en zelfs niet het eenvoudigste versje van vier regels kent, zooals er daaglijks gemaakt worden. Iknbsp;ten minste zou mij doodschamen als ik, wanneer mennbsp;mij bij geval naar deze of gene nieuwigheid vroeg,nbsp;moest bekennen, dat ik ze nog niet onder de oogennbsp;had gehad.
M a r c a r i 11 e.
Volkomen waar 1 ’t Is ’n schande niet uit de eerste hand te hebben, al wat er nieuws verschijnt. Maarnbsp;weest niet bezorgd: ik heb het vóórnemen bij u ’nnbsp;academie te stichten van fraaigeesten, t) en ik beloof u,nbsp;dat in Parijs niet het kleinste gedichtje zal gerijmd
„Op een herdersuurtje”, „'o]i mijne ontrouwe uitverkorene”. Zóó luidden inderdaad de titels van de gedichtjes der heerennbsp;van de Bloemlezing.
f) In de „Geleerde Vrouwen” (III, 2) kan men zulk eene aan den arbeid zien.
-ocr page 42-^ I
— 24 —
worden, dat u niet van buiten zult kennen vóór ieder ander. Ook ik, zooals u me hier ziet, ik schermutsel daarnbsp;zoowat in, als ik lust heb ; en weldra doen in de meest-bezochte letterkringen 1) van Parijs van mij de rondte :nbsp;tweehonderd /,liedekens,” even zooveel ,.tuiters,” vierhonderd „quicken,” en meer dan duizend „herdersdichten” ; de ,,raadselen” en de „karaktertjes” niet eensnbsp;meegerekend, f)
M a d e 1 o n.
Ik wil u gaarne bekennen, dat ik woedend dol ben op karaktertjes, ik geloof niet dat er iets smaakvollersnbsp;bestaat.
M a s c a r i 11 e.
Zulke karaktertjes zijn moeilijk en vereischen ’n
Het onvertaalbare Fransclie „ruelles’', wat tegenwoordig ten naastebij de „salons” zijn. Men gaf dien naam aan de zonderlinge recepties, waarbij de alkoof voor ontvangkamer dienst deednbsp;en de bezoekers zich om het verhoogde ledikant der précieusenbsp;vereenigden. Zij zelf lag te bed, sierlijk gekleed, en het vertrekjenbsp;was zeer smaakvol ingericht. De heeren, die de,,honneurs” waarnamen, droegen den naam van „alcovistes” of „grands introduc-teurs des ruelles”.
f) T u i t e r s zijn sonnetten of klinkdichten, quicken punt- of sneldichten. Deze benamingen zijn ontleend aan de onderafdeelingennbsp;van Roemer Visscher’s „Brabbelingh”.— Herdersdieht isnbsp;de vertaling van „madrigal”. — Met karaktertjes (Fr. „portraits”) worden de korte karakterteekeningen bedoeld, welke innbsp;alle genres van letterkunde werden ingelascht. Men beschreef ernbsp;zichzelf in of zijne vrienden, en spaarde geene vleierij. Ze warennbsp;vooral in de mode gekomen door de romans van MUe'de Scudéry,nbsp;en gaven ongetwijfeld den oorsprong aan de voortreflijke karakterschilderingen van La Bruyère en Saint-Simon.
-ocr page 43-— 25 —
scherpziend vernuft; u zult er van mij ontmoeten, die u zeker niet zullen mishagen.
C a t h o s.
En ik ben ijslijk verzot op raadselen.
Masca rille.
Die oefenen het verstand! Van ochtend heb ik er vier gemaakt, die ik u ter oplossing zal zenden.
M a d e 1 o n.
Ja maar, ’n herdersdicht is ook niet te versmaden, als het puntig uitgedrukt is.
M a s c a r i 11 e.
Dat is juist m ’n bijzondere kracht; ik ben op ’t oogenblik zelfs bezig de heele Romeinsche historie innbsp;herdersdichten te bewerken. *)
M a d e Ion.
O, dè,t zal ongetwijfeld eerst erg mooi zijn. Ik neem er bepaald ’n exemplaar van, als u ’t laat drukken.
Mascarille.
¦u
Ik beloof er u ieder één, fraai gebonden! ’t Is wel beneden m’n waardigheid, maar ik doe ’I alleen omnbsp;de boekverkoopers, die me letterlijk vervolgen, iets tenbsp;laten verdienen.
M a d e 1 o n.
Ik kan me zoo voorstellen, wat ’n groot genot het moet zijn, z’n eigen werk gedrukt te zien!
Men zal het ondeugende van dit dwaze gezegde te beter inzien, als men zich herinnert, dat de zoetgalante „Clélie” vannbsp;Mllö de Scudéry tot ondertitel had: histoire romaine.
-ocr page 44-— z6 —
M a s c a r i 11 e.
Of het! Maar, nu we er toch over spreken, moet ik u eens ’n improvisatie voordragen, die ik gisteren maaktenbsp;tijdens ’n bezoek bij ’n hertogin van mijne kennis. Wantnbsp;ik ben duivelsch sterk in zulke dingetjes. 1)
C a t h o s.
’n Improvisatie is de echte toetssteen van het vernuft. M a s c a r i 11 e.
Luistert dan!
M a d e 1 o n.
We zijn geheel en al oor. f)
M a s c a r i 11 e.
Oho 1 ik kan het niet gelooven;
’k Bekijk u zonder erg, — en ’t is of ik u grief. Hoe anders kan uw oog ter-sluiks mijn hart me rooven !nbsp;Houdt den dief! houdt den dief! houdt den dief 1 houdt
(den diefl
C a t h o s.
Lieve hemel, dat noem ik eerst tot het allerbevallig-ste gedreven.
Mascarille.
Alles wat ik maak is nu eenmaal zoo zwierig; er is nooit ’n schoolmeesterachtig luchtje aan.
Is er één van de door Mascarille genoemde dichtsoorten, waarin hij niet beweert uit te munten ?
f) Ook hier wederom overeenkomst met de „Geleerde Vrouwen” (III, 2), iq^ar ónze scène staat tot deze als eene schets tot eene teekening. .
-ocr page 45-— 27 —
M a d e 1 o n.
Wel, ’t is er meer dan twee duizend mijlen van af.
Mascarille.
Heeft u wel goed op dien aanhef gelet: oho! Dè.t is pas iets buitengewoons, oho! als van iemand die eensklaps ’n inval krijgt, oho! Hoe verrassend: oho!
M a d e 1 o n.
Ja, ja, ik vind dat oho! aanbiddelijk.
Mascarille.
Het s c h ij n t onbeduidend.
C a t h o s.
Hoe kan u dat zeggen! Het is juist een van die dingen, die onbetaalbaar zijn.
M a de 1 o n.
Natuurlijk! en ik zou veel liever dat oho! gemaakt hebben, dan een gansch heldendicht.
Mascarille.
Te drommel, u heeft ’n goeden smaak 1 M a d e 1 o n.
Nu ja, zoo erg slecht is hij niet.
Mascarille.
Maar bewondert u ook niet dat: Ik kan het niet ge-looven i Ik kan het niet geloqven, ’t is me onmogelijk mij in den toestand te denken ; zoo vloeiend gezegd; iknbsp;kèn het niet gelooven. 'k Bekijk u zonder erg, dat is :nbsp;onschuldiglijk, argeloos, als ’n lammetje ; 'k bekijk u,nbsp;dat wil zeggen: ik vind er ’n genoegen in u aan te
-ocr page 46-— 28
zien, gade te slaan, te .beschouwen ; hoe anders kan uw oog tersluiks... Wat dunkt u wel van dat woordjenbsp;tersluiks f Is dè,t niet goed gekozen ?
C a t h o s.
’t Kon niet uitstekender.
M a s c a r i 11 e.
Tersluiks, heimelijk; 't lijkt welof ’n kat zit te loeren, om ’n muis te vangen: tersluiks.
Ma d e 1 o n.
’t Is onmooglijk juist.
Mascarille.
Mijn hart me rooven, het mij afnemen, ’t me ontstelen. Houdt den dief! houdt den dief! houdt den dief! houdt den dief! Klinkt het niet als toegeroepen aannbsp;iemand die ’n dief achternazet, om hem te doen grijpen ? Houdt den dief! houdt den dief! houdt den dief!nbsp;houdt den dief!
M a d e 1 o n.
Ik moet erkennen, dat het bijzonder geestig en bevallig is uitgedrukt.
Mascarille.
Ik zal u ook nog de wijs voordragen, die 'k op mijn woorden gemaakt heb.
i nbsp;nbsp;nbsp;C a t h o s.
Heeft u muziek geleerd ?
Mascarille.
Ik? Neen, volstrekt niet.
C a t h o s.
En hoe kan dat dan ?
-ocr page 47-.-T'
Skr;
— 29 —
M a s c a r i 11 e.
Mannen van aanzien kennen alles, zonder ooit iets geleerd te hebben ! 1)
M a d e 1 o n.
Wist je dat niet, wellieve?
Mascarille.
Nee, maar luistert nu of de wijs in uw smaak valt: hem, hem, la, la, la, la, la. De ongemanierde ruwheidnbsp;van ’t weêr heeft het weeke in m’n stem allerverschrikkelijkst verwoest. Maar ’t doet er niet toe: ’t wijsje isnbsp;toch lief en aardig. {Hij zingti) Oho! ik khn het nietnbsp;gelooven, enz.
C a t h o s.
Ah, wat ligt er ’n hartstocht in dit liedje!’t Is om het te besterven!
M a d e 1 o n.
En wat ’n wecken, smachtenden toon!
Mascarille.
Vindt u niet, dat de gedachte door mijn zang goed wordt weergegeven ? »Wat is er, meneer ? Waarom die
oploop?” »Hoe..... weet u niet?” »Neen 1” »Maar,
' '-/Vl
men heeft ’n hart gestolen.” »Een hart; is ’t mooglijk meneer ? Maar dan moet men gaan zoeken; den diefnbsp;nazettenf) Houdt den dief! houdt den dief! houdtnbsp;den dief! En dan, alsof men heel erg uithaalde : houdt.
'gt;A\
Spreekwoordelijk gebleven gezegde. Jean Baptiste Rousseau laat in zijne „Aïeux chimériques” iemand beweren : Un grandnbsp;seigneur sait tout sans avoir rien appris.
f) Wat tusschen aanhalingsteekens staat is inlaasching van het „Théitre francais. ”
-ocr page 48-y-i:. v; ¦ ••!
— 30 —
houdt, houdt, houdt, houdt den dief! En plotseling als iemand die buiten adem is ; houdt den dief!
M a d e 1 o n.
Dè,t noem ik het fijne van de zaak verstaan, ja, ’t fijnste, ’t allerfijnste. Alles is hier bewonderenswaardig,nbsp;ik verzeker ’t u; ’k ben één verrukking over de wijsnbsp;en de woorden.
C a t h o s.
Ik heb nog nooit iets van dié kracht gezien.
M a s c ar i 11 e.
Alles wat ik maak, gaat zoo van-zelf, zonder inspanning of studie.
M a d e 1 o n.
De natuur heeft voor u gezorgd als ’n hartstochtelijk liefhebbende moeder; ze maakte van u een echt bedorven kindje.
Mascarille.
En waarmeê brengt ü den tijd door, lieve dames ?
C at hos.
Met niets!
M a d e 1 o n.
Tot dusver zijn we alleraakligst nuchter gebleven van alle ontspanningen.
Mascarille.
Ik bied mij u, zoo u wilt, tot geleide aan, wanneer u soms één dezer dagen den schouwburg mocht bezoeken ; temeét wijl er iets nieuws moet gespeeld worden, ’t welk ik gaarne wilde dat wij samen zagen.
-ocr page 49-31 —
M a d e 1 o n.
O, dat mogen we niet weigeren.
M a s c a r i 11 e.
Alleen moet ik u verzoeken behoorlijk te applaudis-seeren, als wij er zijn ; want ik heb me verbonden het stuk succès te bezorgen : de schrijver is er mij vannbsp;ochtend nog om komen vragen, ’t Is hier ook de gewoonte, dat de schrijvers aan ons, mannen van betee-kenis, hun nieuwe stukken voorlezen en ons uitnoodigennbsp;die goed te keuren, om ze daardoor naam te verschaffen. Als wij er dan iets goeds van zeggen, kunt u begrijpen dat het parterre ons niet durft tegenspreken. Iknbsp;voor mij houd me altijd stipt aan m’n woord ; heb iknbsp;dèt aan ’n dichter gegeven, dan schreeuw ik al; „watnbsp;is dat mooi!” nog vóór de lichten zijn aangestoken.
M a d e 1 o n.
Spreek er me niet van ; Parijs is toch maar ’n verrukkelijk oord. Er gebeuren alle dagen honderd gingen, waarvan men in kleine steden geen begrip heeft, hoe schrander men er ook moge zijn.
C a t h o s.
Al genoeg, meneer! Nu we op de hoogte zijn gebracht, zullen we onzen plicht doen, en behoorlijk onze bewondering uitgalmen over al wat men zegt.
M a s c a r i 11 e.
Ik weet niet of ik me bedrieg, maar u ziet er juist zoo uit om ook wel eens een tooneelstuk gemaakt tenbsp;hebben.
M a d e 1 o n.
Nu, zoo heel onmogelijk zou dat nog niet zijn.
-ocr page 50-— 32 —
M a s c a r i 11 e.
Wel, op m’n woord, dan moet u ’t laten spelen. Onder ons gezegd, ik heb er ook een gemaakt, dat ik wil doen vertonnen.
C a t h o s.
Zoo! En aan welk gezelschap geeft u het ?
M a s c a r i 11 e.
Wat ’n vraag 1 Natuurlijk aan de «Comedianten des Konings”; *) zij zijn de eenige acteurs, in staat’n stuknbsp;tot z’n recht te laten komen; de andere zijn maarnbsp;stumperds, die verzen zeggen zooals men spreekt, innbsp;plaats van ze uit te brullen en op het rechte oogenbliknbsp;halt te maken. Hoe wil je anders weten wat eennbsp;mooie regel is, als de acteur ér niet bij ophoudt ennbsp;ons daardoor waarschuwt, dat er leven gemaakt moetnbsp;worden ?
C a t h o s.
Er bestaat wel degelijk ’n middel aan de toehoorders de schoonheden van ’n werk te doen gevoelen ; en de dingen blijken ten slotte, wat men ze doet schijnen.nbsp;Mascarille.
Wat dunkt u van m’n strikken? f) Vindt u dat ze stemmen met m’n kleeding ?
Deze waren de concurrenten van Molière. De „stumperds” zijn ^ hijzelf en zijne medespelers. Uit den satirieken lof blijktnbsp;Molière’s weinige ingenomenheid met de wijze, waarop zijnenbsp;mededingers verzen voordroegen.
t) Mascarilles kleeding is er meê overladen. Er waren in dezen tijd fatten, die 250 k 300 el lint, van verschillende kleuren,nbsp;droegen en er tot 500 francs voor uitgaven, waarbij dan nog opnbsp;’t waardeverschil van ’t geld dient gelet te worden.
-ocr page 51-— 33 —
C a t h o s.
Geheel en al.
Mascarille.
De kleur van ’t lint is, geloof ik, best gekozen.
M a d e 1 o n.
Uitstekend, dol! Men kan wel zien dat het van Per-drigeon 1) komt; zuiver zijn smaak.
Mascarille,
En wat zegt u van mijn broekspijpen ?
M a d e 1 o n.
Dat ze waarlijk weidsch gemaakt zijn!
Mascarille.
Ik kan er mij ten minste op beroemen, dat ze ’n groot verrel wijder zijn dan alle andere.
M a d e 1 o n.
Ik moet eerlijk bekennen, dat ik nog nooit iemand met méér zwier z’n linten en strikken heb zien dragen.
Mascarille.
Vestig ook nog ’ns even de aandacht van uw reukorgaan op deze handschoenen.
Mandelen.
Ze rieken ijslijk lekker.
C a t h o s.
Ik heb nog nooit ’n reuk van fijner geur geroken.
Hij was de specialiteit in linten, kanten, pluimen en dergelijke artikelen.
-ocr page 52-— 34 —
Mas c a r i 11 e.
En deze dan ? {Hij laat de haren van zijn pruik ruiken).
M a d e 1 o n.
Hij is echt-voorntóm ; de schedelkruin wordt er overheerlijk door bestreken.
Mascarille,
Maar u heeft nog niets van m’n pluimen gezegd ! hoe vindt u dte wel ?
C a t h o s.
Verschrikkelijk mooi.
Mascarille.
Wilt u wel gelooven, dat het kleinste veertje me al ’n louis 1) kost ? Ja, ik heb nu eenmaal het doorgaandenbsp;zwak, verzot te zijn op ’t fraaiste dat maar te krijgen is.
M a d e 1 o n,
Ik geef u de verzekering, dat wij beiden in smaak eensdenkend zijn. Ik ben woedend kieskeurig op al watnbsp;ik aanheb. Ik zou ’t zelfs niet kunnen velen als m’nnbsp;kuitbekleedsels niet uit goede handen kwamen.
Mascarille, plotseling opschreeu-wende'.
Ai, ai! zacht wat 1 God bewaar’ me, lieve dames, u maakt ’n schromelijk misbruik van uw macht; iknbsp;heb wèl recht me over uw manier van doen te beklagen ; dat is niet eerlijk.
Toen lo, tegenwoordig 2i francs waard.
-ocr page 53-— 35 —
C a t h o s.
Maar wè,t dan toch ? Wat Is er ?
ELFDE TOONEEL.
Cathos, Madelon, Mascarille, Marotte. M a r o 11 e.
Mevrouw, daar is iemand, die u verlangt te bezoeken.
Madelon.
Wie?
4
-ocr page 54-— 36 —
M a r o 11 e.
Burggraaf de Jodelet.
Mascarille.
Burggraaf de Jodelet?
M a r o 11 e.
Ja, meneer.
C a t h o s.
Kent u hem?
Mascarille.
’t Is m’n beste vriend.
M a d e 1 o n.
Laat den burggraaf allerdadelijkst binnenkomen. Mascarille.
’t Is al ’n pooze geleden, sinds wij elkander gezien hebben, en ik ben verrukt over deze toevallige ontmoeting.
C a t h o s.
Daar is hij.
TWAALFDE TOONEEL,
Cathos, Madelon, Mascarille, Jodelet, Almanzor. Mascarille.
Ah, m’n waarde burggraaf!
Jodelet, elkaar omarmend. 1) Ah, m’n beste markies!
Deze omhelzingen, telkens herhaald, die vertoonmaking van hartelijkheid bij Jedere ontmoeting, waren eene mode, eene manie
-ocr page 55-— 37 ~
Mascarille,
Wat ben ik in tn’n schik je weêr ’ns te ontmoeten.
J o d e 1 e t.
Wat doet het me ’n genoegen je hier te zien. Mascarille.
Kus me nog ’ns, als ’t je blieft.
M a d e 1 o n, tot Cathos.
M’n wellieve 1 we beginnen bekend te worden ; de groote heeren richten hun schreden ten bezoek tót ons.nbsp;Mascarille.
Dames, wilt gedoogen, u dezen edelman-hier voor te stellen; op m’n woord, hij is waard door ugekendnbsp;te worden.
J o d e 1 e t.
’t Is billijk, dat men u de eer geeft die u toekomt, en uwe bekoringen oefenen haar héérlijke rechten opnbsp;alle soort van menschen uit.
M a d e 1 o D.
U drijft uwe hoffelijkheden tot de uiterste grenspalen van de vleierij.
Cathos.
Dezen dag moeten we in onzen .kalender als welgelukzalig aanteekenen!
M a d e 1 o n, tot Almanzor.
Kom, m’n kleine jongen, moet men je de dingen
van de hovelingen uit dien tijd. Molière maakt ze hier alleen bespottelijk door ze „en scène” te brengen; later doet hij in dennbsp;„Misanthrope” Alceste er zijn weerzin over uiten, I, i.
-ocr page 56-_ 38 -
altijd tweemaal zeggen? Zie je niet dat dé fauteuils nog met één dienen aan te wassen ?
Mas c a r i 11 e.
Verwondert u er niet over, dat de burggraaf er dusdanig uitziet; hij is nog maar pas ontkomen aan ’n ziekte, die hem het gelaat zoo bleek deed worden. 1)nbsp;Jodelet.
’t Is de wrange vrucht van m’n nachtwaken aan ’t hof en van m’n krijgsvermoeienissen.
Mascarille.
Weet u wel, dames, dat u in dezen burggraaf een der dapperste mannen van onze eeuw voor u ziet ? ’t Isnbsp;’n held van wat-ben-je-me I
Jodelet.
U geeft me in niets toe, markies! en ieder weet waartoe ü ook in staat is. 2)
Mascarille.
Ik raag niet ontkennen, dat wij beiden elkaar te velde nog al eens ontmoet hebben.
De acteur Jodelet, die de r o 1 van Jodelet speelde, was van nature zoo bleek en had den naam van dapperheid, dienbsp;Molière hier aan dezen personage toekent. Onze dichter hield ernbsp;van aan zijne spelers in hunne rollen karaktertrekken en hetnbsp;uiterlijk te geven, dat zij hadden. Het publiek begréép zoodoendenbsp;beter, en de acteurs hadden 't gemaklijker en speelden meernbsp;con amore en natuurlijker,
quot;) Nog eens zij hier gewezen op eene analogie met de „Geleerde Vrouwen”, nl. d» onderlinge bewonderingsbetuigingen v.an Vadiusnbsp;en Trissotin (lil, 5).
-ocr page 57-39
J o d e Ie t.
En juist op plaatsen, waar ’t het heetst toeging.
Mascarille, Cathos en Madelon aanziende.
Dat is zoo; ofschoon toch niet zoo heet als hier. Ha, ha, ha!
J o d e 1 e t.
We hebben elkander in ’t leger leeren kennen; en den eersten keer dat we elkaar zagen, voerde hij ’tnbsp;bevel over ’n regiment cavallerie op de galeien vannbsp;Malta. 1)
Mascarille.
’t Is waar ook; mé.é.r, u was in dienst nog vóór mij, en ik herinner me heel goed dat ik nog maar 'n jongnbsp;luitenantje was, toen u al twee duizend man ruiterijnbsp;aanvoerde.
Jodelet.
De oorlog is ’n heerlijk ding; maar, op m’n eer, het hof beloont tegenwoordig al heel slecht de mannen metnbsp;’n staat van dienst, als wij hebben.
Mascarille.
Dat is juist de reden, waarom ik mijn degen aan ’t wapenrek f) wil hangen.
Cathos.
Ik voor mij heb 'n razend zwak voor de mannen van ’t zwaard.
Zijn ooit troepen op vreemder terrein geweest dan deze ruiters op de Maltézer galei-schepen ? De heeren (?) pochen ernbsp;maar op los ; ze storen zich in ’t minst niet aan hunne hoorderessen.nbsp;f) Mascarille denkt hierbij natuurlijk aan eene wandversiering.
-ocr page 58-— 40 —
M a d e 1 o n.
Ik houd óók veel van ze ; mtór, ik eisch dat geest de dapperheid kruide.
M a s c a r i 11 e.
Herinner je je, m’n waarde burggraaf, dat halve-maansfort 1 2 3 4) nog wel, dat we bij 't beleg van f) Atrecht op den vijand veroverden.
J o d e 1 e t.
Wat bedoel je met dat shalvemaans ?” ’t Was wel degelijk héél-maans. §)
M a s c a r i 11 e.
Als ik me wèl bezin, geloofik dat je toch gelijk hebt.
Jodel et.
Waarachtig! ik moet het me wel herinneren. Ik werd er door ’n bom aan ’t been gewond, en daarvan draagnbsp;ik nog de blijkmerken. Voel maar eens, als ’tu blieft;nbsp;hier! u zal dan kunnen, begrijpen hoe raak’t aankwam.
Fransch ; d e m i.-1 u n e, tgw. lunette: klein ravelijn, brilschans (bij de vestingbouwkunde).
f) Of dat van 1640, toen de stad door de Franschen werd
ingenomen, óf dat van 1654 door de Spanjaarden onder aanvoering van Condé, maar ’t welk hij door Turenne gedwongen werd op te breken.
Molière put deze aardigheid, door het „jeu de scène” wat grof geworden, uit de „Historiettes” van des Réaux, die vannbsp;den markies de N e s 1 e bericht, dat hij op het voorstel eenenbsp;„demi-lune’^ (lunette) te doen bouwen, zou hebben geantwoord:nbsp;„Messieurs, ne faisons rien é. demi pour Ie service du Roi,nbsp;faisons-en une toute entière.”
-ocr page 59-41
C a t h o s, na de plek aangeraakt ie hebben.
Ja, zeker, ’t is ’n groot litteeken.
Mascarille.
Geef mij eens even uw hand, en betast me: déAr, achter aan ’t hoofd. Is u er?
M a d e 1 o n.
Ja, ja! ik voel zoo iets.
Mascarille.
Dat komt van ’n musketkogel, waardoor ’k in mijn laatsten veldtocht gewond werd.
J o d e 1 e t, zijn borst toonend.
Hier heb ik ’n ander litteeken, van ’n houw die dóór en dóór ging, toen we bij Grevelingen 1) vochten.
Mascarille, met de hand aan de knoop van zijn broek.
Ik zal u óók een gapende wond laten zien.
Ma d e 1 o n.
Heusch, dat is niet noodig; we gelooven ’t wel zóó, zonder te zien. f)
Het vorig jaar, 1658; de stad was toen op de Spanjaarden veroverd en bleef voorgoed in 't bezit dttf Franschen. ’t Kannbsp;ook zijn, dat Molière het beleg van 1644 bedoelt, waardoor denbsp;Franschen slechts voor korten tijd Grevelingen in hunne machtnbsp;kregen.
t) Waarom worden de preutsche schoonen, die een huwelijk aanstootelijk vinden, nu niet werkelijk bóós ? Molière zal welnbsp;geweten hebben wat voor vleesch hij in de kuip had I ’t Geldtnbsp;thans immers de ónbehoorlijkheden van mannen, die bij haarnbsp;voor edellieden doorgaan !
-ocr page 60-— 42 ~
Mascarille.
Ja maar, ’t zijn eereblijken, waaraan men kan zien, wat iemand beteekent.
C a t h o s.
O, we twijfelen geenszins aan uwe beteekenis.
Mascarille.
Burggraaf, staat je karos te wachten ?
J o d e 1 e t.
Hoezoo ?
Mascarille.
Ik zou je wel willen voorstellen de dames op ’n rijtoer buiten de stad te begeleiden en haar tevens op ’n collation te onthalen.
M a d e 1 o n.
O, vandaag kunnen we ongelukkig niet uitgaan.
Mascarille.
Laat dan wat speellui ontbieden; dan kunnen we ’n dansje doen.
J o d e 1 e t.
Dat ’s ’n lumineuse inval.
M a d e 1 o n.
Nu, daarin stemmen we gaarne toe.
Mascarille.
Hé daar! Champagne, Picard, Bourguignon, Casca-ret, Basque, la Verdure, Lorrain, Provengal, la Violette! De duivel haal’ al die lakeien! Ik geloof niet, dat éénnbsp;edelman in Frankrijk slechter bediend wordt dan ik.nbsp;Dat kanaljepak laat me altijd in den steek.
-ocr page 61-— 43 —
M a d e 1 o n.
Almanzor ! zeg aan de knechts van meneer den markies, dat ze eenige speellui gaan halen. {Almanzor af.)
Mascarille.
Waarde burggraaf, wat zeg je van die oogen ?
\
J o d e 1 e t.
Wel, wat dunkt je er zelf van, markies ?
Mascarille.
Ik ? Ik geloof dat onze hartsvrijheid moeite zal hebben hier zonder kleerscheuren vandaan te komen. Ik voelnbsp;ten minste vreemde schokken en m’n hart hangt maarnbsp;aan één draadje.
M a d e 1 o n.
Wat is alles natuurlijk wat hij zegt! Hij weet zijn woorden altijd zoo aangenaam mogelijk in te kleeden.
Ca t h o s.
Dè,t is ten minste zeker, dat hij razend kwistig is met z’n vernuftige invallen.
Mascarille.
Om u te toonen, dat ik alles méén wat ik zeg, zal ik er ’n gedichtje op improviseeren, {Hij peinstj
C a t h o s.
O, ik smeek u met al de innigheid van m’n hart, laat ons ook iets hébben, dat u voor óns gemaakt heeft.
J o d e 1 e t.
Ik zou óók wel lust hebben dat te doen; maar m’n dichtader vloeit niet rijkelijk ten gevolge van de vele latingen, die ik haar in de laatste dagen heb doen ondergaan.
-ocr page 62-— 44 —
Mascarille.
Wat drommel is damp;,t ? Den eersten regel kan ik altijd wel s^oed krijgen ; alleen de anderen kosten mij moeite.nbsp;Nee, maar dit is ook wel ’n beetje al te overhaast; iknbsp;zal liever op m’n gemak ’n improvisatie maken, 1) en iknbsp;twijfel niet of u zal die de mooiste vinden, die u ooitnbsp;gehoord heeft,
J o d e 1 e t.
Hij is toch maar duivelsch geestig!
M a d e 1 o n.
En altijd even galant en gevat!
Mascarille.
Zeg eens, burggraaf, is ’t al lang geleden dat je de gravin gezien hebt ?
J ode let.
’t Is al meer dan drie weken geleden, sinds ik haar m’n laatste bezoek bracht.
Mascarille.
Jr .
Weet u al dat de hertog van morgen bij me geweest is ? Hij wou me met alle geweld meê naar z’n goederennbsp;nemen om er op de hertenjacht te gaan. Ah! daar zijnnbsp;de speellui.
Eigenlijk onzin, maar waardoor Molière op niet onaardige wijze die zoogenaamde improvisaties-in-verzen hekelt, welke vannbsp;te voren waren verzonnen, ja zelfs opgeschreven, In de salonsnbsp;van dezen tijd noemde men ze wel „zakimprovisaties”. Aan iemandnbsp;het handschrift zijner improvisatie te vragen was misschien eenenbsp;ondeugende, maar toch niet heel ongewone aardigheid.
-ocr page 63-- 45 -
DERTIENDE TOONEEL.
Cathos, Madelon, Mascarille, Jodelet, Almanzor, Speellui.
M a s c a r i 11 e.
M’n vrijmoedigheid zal even goed den loopdans 1) maken als m’n voeten. In de maat, violen, in de maat.
VEERTIENDE TOONEEL.
Du Croisy, La Grange, C.\thos, Madelon, Jodelet, Mascarille, Speellui.
La Grange, een stok in de hand.
Zoo schavuiten! Wat doe jullie hier ? We zoeken je al drie uur!
Mascarille, terwijl hij geslagen wordt.
Ai, ai, ai 1 U had me niet gezegd, dat die slagen er ook bij hoorden.
Jodelet.
Ai, ai, ai 1
LaGrange.
’t Gaat je goed af, ellendeling, den man van gewicht te willen uithangen !
D u C r o i s y.
Dè.t zal je zelfkennis leeren !
Zeker eene soort van polonaise. De fransche tekst heeft „courante’.
-ocr page 64-V
— 46 —
/
VIJFTIENDETOONEEL,
Cathos, Madelon, Mascarille, Jodelet, Speellui.
M a d e 1 o n.
Wat heeft dit alles te beteekenen?
Jodelet.
’t Is ’n weddingschap.
Mascarille.
Juist; en wij hebben die gewonnen.
Cathos.
Wat ? U zóó te laten slaan ? 1)
Mascarille.
Wel nee! Ik heb niets willen laten merken, want ik ben heftig en zou me driftig gemaakt hebben.
Madelon.
Zulk 'n beleediging te verdragen, in onze tegenwoor-heid!
Mascarille.
Och wat I ’t is de moeite niet waard. — Komt, laten we voortgaan met dansen. —We kennen elkiar al lang,
De V e rwondering van Cathos is wel natuurlijk na hare b e wondering van den moed van haar held en 't genoegen datnbsp;ze erin gehad had hem zijne dappere daden te hooren vertellen.nbsp;Het contrast van dat tooneel van grootspraak met deze scène,nbsp;. waarin hij zich laat afranselen, moet de verlegenheid der précieusesnbsp;op onaangename wijze vermeerderen: eensklaps toch zien zij allenbsp;illusiën verdwijnen, die zij zich gebouwd hadden op de titels,nbsp;de hoofsche vormen en het fraai vernuft van hare zoogenaamdenbsp;aanbidders.
-ocr page 65-— 47 —
en^ onder vrienden, wordt men niet boos om zulke beuzelingen. — In de maat, violen, in de maat!
ZE 0 TIENDE TOONEEL.
Du Croisy, La Grange, Madelon, Cathos,Mascarille, JoDELET, Speellui.
La Grange.
Nee, schurken, je zult ons op den koop niet nog uitlachen, dat beloof ik jullie! Hé daar, komt binnen!
Madelon.
Wat is dat voor ’n brutaliteit, ons op die manier in ons eigen huis te komen overvallen ?
Du Croisy.
Maar, dames, we kunnen toch niet dulden dat onze lakeien beter ontvangen worden dan wij zelf, dat ze unbsp;te onzen koste het hof komen maken en met u dansen.
Madelon.
Uw lakeien ?
La Grange
Ja, onze lakeien!. En ik vind het alles behalve mooi of fatsoenlijk van u, ze tot allerlei buitensporighedennbsp;te verleiden, zooals u gedaan hebt.
Madelon.
Hemel, wat ’n onbeschaamdheid.
La Grange.
Ja, maar ze zullen er zich geen voordeel meê doen onze kleeren te hebben aangetrokken om bij u 'n wit
-ocr page 66--48- nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
voetje te krijgen. Als u je door hen ’t hof wilt laten maken, dan moet het om hen zelf zijn. — Gauw,nbsp;trekt ze hun kleeren uit!
Du C r o i s y.
Zeker, alles moet ze van ’t lijf genomen worden, tot de kleinste kleinigheid toe. 1)
J o d e 1 e t.
't Is uit met ons mooi weêr.
M a s c a r i 11 e.
Daar ligt nu ’t markiezaat, daar gaat de burggraaf-schap.
La Grange.
En nu, dames, in den staat waarin ze zijn, kunt u uw liefdespel met hen naar hartelust voortzetten; wijnbsp;laten u daartoe de volle vrijheid, en, meneer en ik,nbsp;we geven u bij voorbaat de verzekering, dat we ernbsp;volstrekt niet jaloersch om zullen zijn!
Du C r o i s y.
Volstrekt niet jaloersch 1
ZEVENTIENDE TOONEEL. Madelon, Cathos, Jooelet, Mascarille, Speellui.nbsp;C a t h o s.
O, wat ben ik beschaamd!
Dit ‘heeft natuurlijk alleen betrekking op de kleêren van hun meesters, welke Masc. en Jod. óver hun eigen Weeding hebben aangetrokken, zoodat zij nu ook er als knechts uitzien.
-ocr page 67-— 49 — '
M a d e 1 o n.
Ik berst van spijt.
le Muzikant, tot Mascarille.
Wat beteekent dat alles toch ? Wie zal ons na betalen ?
M as c a r i 1 1 e.
Vraag dat aan meneer den burggraaf.
le M u z i k a n t, tot Jodekt.
Wie zal ons nu ons geld geven?
J o d e 1 e t.
Vraag dat aan den markies.
le Muzikant, tot Gorgibus die binnenkomt.
Meneer, we staan erop dat ü ons, voor ons spel hier zal voldoen ; want die damp;éx willen niet.
Gorgibus, ken slaande.
Jawel, ik zal jullie voldoen ; en hier is ’t geld waarmeê ik je betaal.
ACHTTIENDE TOONEEL.
Gorgibus, Madelon, Cathos, Jodelet, Mascarille. Gorgibus.
O, deugnieten die je bent! Je hebt ons mooi in de luren laten leggen, naar ik zie; en ik hoor ook mooienbsp;dingen, waarachtig, van de heeren die daar weggaan 1nbsp;Madelon.
O, vader, we zijn op grievend-grove wijs beleedigd!
-ocr page 68-— 5° —
Gorgibus.
Ja, ’t is schandelijk genoeg ; maar de schuld van je eigen onbeschaamdheid, eerschendsters ! Gaat je schuilhouden, malloten 1 gauw, verbergt je.
M a d e 1 o n.
Neen maar, ik zweer dat wij gewroken zullen worden, of ik zou ’t nog besterven. En jullie, schurken! durft je nog hierblijven na je begane laagheid ?
M a s c a r i 11 e.
Kom, kameraad 1 laten we ons geluk ergens anders beproeven; ik merk wel dat deze menschen alleen vannbsp;den ijdelen schijn houden en de naakte waarheid hiernbsp;niets om ’t lijf heeft.
EINDE VAN HET STUK.
-ocr page 69- -ocr page 70-