nalatenschap van
Prof. Dr. J. te WINKEL
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-lizextEj KatncniGi van Eugcnta^ i-CiCEwijK, KnechtvanWerther.
I
-ocr page 7-VAN
SEBALDUS;
B L IJ S P E L.
eerste b e d r ij F.
^ eerstetooneel.
I nbsp;nbsp;nbsp;{Het Tooneel verbeeidt een Bosch')
W E E T H E 8 , L O D E W IJ K.
_ nbsp;nbsp;nbsp;L O D E W IJ K-
I TT aar zwerft gij iieen, Mijnheer?
I nbsp;nbsp;nbsp;w E R T H E R , deckmeerende.
Waar hlot mij heen doet zwervec iBier wil’k verwinnen, of, hier wil ik’t leven derven 1nbsp;ÏHier, daar mij’tgodlijk beeld, Eugenia! verfcbeen;nbsp;t^aarik, ontroerd, verrukt, vol zuivre tederheên,
|llij aan haar voeten wierp, mij fpieglencle in haare oogen;
¦-J;
-ocr page 8-2e8 DE HEMELVAART VAN SEEALDUS.
Waar zij mijn zucht verhoorde, en, met mijn fmsrt bewogen, [j Haar minlijk hart mij fchonk, toen ik....
L o igt; E w IJ K » 'naarhootzende-
Toen ik mijn min ;
Lizette ontdekte, en, die geliefde vijandin Door zucht op zucht verwon 1
w E K T n E tl.
Lizett’kon ubehaagen?
L o D E W IJ K.
Zij cleed uw trou wen knecht, fluweeleketens draagen. w E R T H E R.
AlTftetvelijk geflacht, o liefde! is in uw magt —
Eugenia!
L o D E w IJ K.
Lizett’!
W E R T H E R.
Heeft zi] uw leed verzacht?
1, o D E W IJ K.
Door tedre kusjes 1 door - door - door verliefde lonkjes _ Door nooit gehoorde taal - door - fchitterende vonkjes....,
W E R T H E R.
Ach! mijneEugenia! wanneergenaaktde dag,
Dat eens uw boezemvriend! uwWeriher', roemen mag
Op dat voUaligjoti ik mag mi) flechts vermaaken ,
Jllet duizend euizendraaal, ondanksmijn hevig blaaken ,
Het pana van uwe min, deez onvvaatdeerbren ring.
-ocr page 9-209
ïekusCchen — Zielsvrindin! alsnaare twijfeling Mijn zinnen overwon, heb ik dit lint genomen,
En ’t op mijn hart gedrukt; dit deed mij ftraks bekomen i Ach ! dat de giften van uw goddelijke handnbsp;Mij nooit begee ven! (Hij doet den ring aan het lint, en fl riktnbsp;het vervolgends op zijn bont.)
L o D E W IJ K.
Ach! als mijn verliefde brand
Mij bijna Hikken deed, dan, vreezende voor’t fterven,
Kuschte ik dit waard’ gefebenk! (Htj haalt een ouden Jchocn
van Lizette uit zijn' zaki)
’t geen mij uw gunst deed ervtn,
O mijn vriendin ! enftraksverlietde vrees mijn hart;
Als ik, wachoopigblaakte , in’thevigst van mijnfmar^» Behield dees koufeband, gelukkig, mij bij’eleven:
Datnoüit die panden van uw min deez plaats begee''^” •
(Hijbindt den fckoenaan den koufeband, en haUa d
zeiven om zijn' hals.j WERTHER, den ring befchomrende.
Behaaglijk voorbeeld van de oneindige eeuwigheid.
Gij fcheutmij’tharte var, Eugenia, bereid Om Werthers zaligheid te vestigen op Aarde;
Al 't des werelds is mij mindan gij van waarde,
L o D E w IJ K , den fchoen befchoun’ende. Onfehatbaar pronkkleinood l dat mij, zo juist, veibedds
O
-ocr page 10-Het properst voetje dat natuur ooit beeft geteeld,
Wanneer ik u betracht, ontzinkt, metairhaarfchatten,
De wereld aan mijn oog! wie kan de gunst bevatten Die gij genieten mogt! — zo ge ooit mijne engeliunbsp;Haar teentjes hebt gekneld ; zo ge ooit mijn zielsvriendinnbsp;Deed ilruikclen , zo zijn verdoemenis, enplaagennbsp;Die nimmer eindigen , uw deel!
W E R T H E R.
o welbehaagen
Van Werthers ziel! hoe pronkte, aan uw fneeuwwitten hals, Die throon der liefde! zo volmaakt! zo trotsch! zomals!nbsp;Deez roozeroode flrik!
O hart- en ziels- voogdesfe
Van Lodewijk! hoe pronkte, aanbidlijke meestresfe!
Deez vaak benijde band aan uw yvoiren knie !
Wie onder’tmensehdomis eens zo gelukkig ; wie....
O zwijg!
) naarhooifende.
L o n E W IJ IC ,
Zwijg!
VV E R T H E R , met drift.
Zwijg! — mijn vriend! help mij mijn fmar t verligten, Maar fpot niet met mijn min!
( nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L o D E W IJ K.
Wat moet ik dan verrichten ?
-ocr page 11-au
W E R T H E R.
Hebt gij mijn’ vriend gezegd dat ik hem hier verwacht?
L o P E W IJ K.
O ja Mijnheer.
w E R T H E R.
Wel nu ?
L o D E W IJ K.
Welnu, het is volbragt.
W E R T II E R.
Watantwoord gafhij u?
L o D E W IJ K.
’k Heb u dat reeds doen hooren.
W E R T H E R.
Hooi lacht gij met mijn’druk? {_Zijn' degen trekkende.quot;)
Spreek, of glt;j 8®^' verloren.
Wat fprak mijn vriend tot u?
L o D E W IJ K.
Dat hij zal komen, Heer.
W E R T H E R*
Hij zal mij redden ! ja, hij geeft mij't leven vveêr
Wat heil! Eugenia!--’k zal al mijn kracht vergadren
Om hem te hooren.
L o U E W IJ K.
212 DE hemelvaart van SEBALDUS: TWEEDE TOONEEL.
voorigen , w r L L e m , nbsp;nbsp;nbsp;lt;//lt;? bij het opkomen
Jlaanblijft, stn Werther te befduuweti.
W E E T H E a.
Ja, waarde vriend! gij ziet lioe mij de min verteert;
Die godheid! die mijn hart, naar haarea wil, regeert,
Is wreed ! ’k heb haar op mij volkomen magt gegesven,
En, voordcezeoflèrand, rooft zij mij langzaam’t leven;
Zij moordt mijn hart, door ’t gift van alverwiimend fchoon, Dat zij, doordeoogeii van Eugenia, wat hoonnbsp;Voor de almagt der Natuur! mij lachend in doet zwelgen,nbsp;Ommij dus eindelijk, alftreelend, te verdelgen.
WILLEM, de Jchouders ophaaiende.
’k Beklaag uw lot.
L o D E W IJ K.
Helaas!
W E R T H EK.
Beklaagen'. wees mijn vriend,• Verlos mij— ’k ben met geen beklaagen thans gediend.
Ik moet vergaan , ja ’k wil door eigen handen fterven,
Zeifs voor Uwe oogen, zo ’k geen’ bijftand kan verwerven.
Wat moet ik doen?
WILLEM
glimlachende.
2f3
W E R T H E B.
Maak mijne Eugenia, maak mij gt;
Van all de kw .Hingen die men oas aandoet vrij!
Sebaldus, dien ik haat, dien’knogthans hoog moet achten Om mijne Eugenia, fpot, ftrafloos, raetmi n klagten;
Oie dweper predikt mijn vriendimie (leed sde deugd,
Terwijl hij’t werktuig is tot flooping van haar jeugd---
Mogtikhem, met mijn fchoone in mijnen arm, doenbeevea Voor mijn gerechte toorn!
WILLEM.
Gij moet uw drift weêrftreeven,
En waaken voor’t belang van zulk een tedre min.
IV E R T H E R,
¦k Werd door mijn drift vervoerd; beeld echter u niet in,
Dat ik Eugenia daarom ooit zal vergeeten;
Ik zal ,nog deezen dag, haar en ’t heelal doen weeten,
Dat Werther fterven wil, of overwinnen; ja.
Dat eer Sebaldus.......
WILLEM.
Zwijg; zo ’k u niet tegen ga,
Zult gij, door drift op drift ten uiterften verbolgen,
Tot nadeel van uw liefde een fcbandlijk opzet volgen _
Hebt ge alles aangewend wat u van dienst kan zijn?
Reeds alles onderzocht, tot flilling van uw pijn?
Men moet, na lijp beraad , als wij niet komien Qaagen In ’t geen wij wenfehen, en niet eer, het uiterst vvaagen.
XV E B T H F. R.
Ik lieb ge kan wat mij de min. mijne eer gebiedt;
Uw vriend kan fmeeken, Ja, maar veinzen kan hij niet: k Heb, (leunende op de min, en ’t onbegrensd vermogennbsp;Van mijne Eugenia, en haare aanbidlijke oogen,
Sebaldus overtuigd dat ik zijn dochter min; k Heb hem, in ’c bijzij'n zelfs dier lieve zielsvriendin,nbsp;Een onverzetlijke, een onkwetsbre trouw gezwoorennbsp;Voor haar; de huichelaar wil mij nogthans niet hooren*
Hij voedt zijn dochter, zegt hij, op, voor zulk een vreugd, Die onyerganglijk is; haare ongerepte jeugd,
Moet, volgends zijn ontwerp, bij duizend heraelüngen, Ter eere van de deugd, eenmaal een lofzang zingen-,
De mensch,hoogst deugdzaam,zon,naar zijn begrip,deezeAard’ Veriaaten konnen, en, in zijnen hemelvaart.
Het kostlijk lichaam, dat hem hier tot last verrtrelite,
Zelfs met zig voeren; fchoon dit nooit zij'n kind verwekte Tot eenig dwaas beftaan, fuft echter haar verdand:
Ik haat haar’ vader: ’k wil, door mijne drift vermand,
Hem, die mijn heil benijdt, voortaan noch zien noch hooren s Het ongeluk, mijn fchoone en mij, daardoor, befchooren.nbsp;Wordt ligt’ verzoet, als wij... ,
WILLEM.
Elkaér nooit weder zien.. nbsp;nbsp;nbsp;lt;
W E R T n E R.
Zwijg, wreede.’
-ocr page 15-21$.
L O D E W IJ K-Zwijg 1
WILLEM.
Op welk een wijs zou datgefcliiên , Als gij Sebaldus, om zijn dwaasheid niet wilt fpreeken?
W E R T H E R.
De min, mijn vriend, de min, blijft nimmer in gebreken*, Zij fchenkt haar kinderen, ondanks hun deerlijk lot,
In zalige uurtjes, het onfchatbaar zielgenot Der vrijheid; ja, om haar vermogen te verftcrken,
Is ’t haar zelfs mogelijk om wondien uit te werken»
WILLEM,
'k Heb ook bemind, mijn vriend, maar zulk een oogenblik,.».»
w E R T H E R.
Gij mindetnooit zo teêr, zoongeveinsd, alsikl
Indien gij twijfelt.....
WILLEM.
Nu, ik wil u dan gelooven.
Ligt’heeft Eugenia.....
W E R T H E R.
Zij gaat Natuur te boven ~— vriend, Natuurbad vast’ bellooteii, al haar krachtnbsp;Te toonen , toen ze Eugenia heeft voortgebragt;
En nooit heeft ze in haar werk zo gimftig mogen flagen • Blonk het gevoel, een gift, die ieder kan behaagennbsp;Ooit uit twee oogen vol van maiefleit en glans,
't Was nit het tedere oog van mijne fchoone! thans Door tegenfpoed bewolkt! Zo'de onfchuldooit,befprongeanbsp;Door fnoodaarts, die verwoed naar haaren glorie dongen,nbsp;Haar’ zetel vestigde op de koontjes van een maagd ,
’t Was op de bloozende , en, daar Werther roem op draagt,
Met kuiltjes prijkende en hoogst aangenaaine wangen Van mijne Eugenia ! de bron van mijn verlangen :
Haar liefde is als een rots , waarop mijn hoop zig vest —
Wal zij voor mij verricht, mijnvriend, weet ik het best;
Ik die haar hier verwacht; denk wat ze om mij durft waagen! O ja, Eugenia, neemt deel in mijne plaagen!
Zij zal haar’ Werther niet doen flikken in zijn fmart —
Ach! datzijkome! ik fcheuk haar duizendmaal mijnhart —
L o D E W IJ K.
WILLEM.
W B R T H E R.
WILLEM,
M.iar, zou uw tederheid voor geeu gevaaren fchroomen, W.anneer liiigenia tot haarent werd gemist ?
Haar vader,.,,..
WERTHER.
Zwijg vanhsm; dat hij zijn’ tijd verkwisti’-
-ocr page 17-SI7
¦B L ly s P E
WILLEM
Maar zo hij had beflooten
Om u van alle hoop..
w E B T H E X.
WILLEM.
Gewis, als hij zijn kind voor altoos u ontrukt.
w E R T n E R.
Wat zegt gij.’ — dat hij beeve indien hem dit gelukt!
Ik zal, de ontmenschte! een prooi van woede en gramfchap Ten kosten van mijn bloed Eugenia ontfchaaken. (maakenlnbsp;w I L L E M.
L o D E W IJ K,
w E R r H E R.
Daar na, met mijne zielsvriendin Al ’t zoet genieten van een lang vervolgde min.
w l L L E M.
Eugenia zou dan haar’ vaders moorder huwen,.,,,
w E R T H E R. nbsp;nbsp;nbsp;(gruwen'
ai8 DE HEMELVAART VAN SEBALDUS:
Willem.
Wel san, ik ben op ’c hoogst bewogen met uw’Haat;
Ik zal u mijn befluit doen openhartig hooren;
Vooreerst dan, raad ik u, die woede drift te finooten.
Die u, het ga hoe ’t ga, altijd verraaden zal.
Sebaldus is mijn vriend, ik zal hem uw geval Te vooren leggen , en hem van uw liefde fpreeken;
Wacht mij bier weder.
w E R T H E R.
O uw trouw is mij gebleeken,
Mijn vriend, toenik.... weet gij wat ik bedoel? WILLEM,
O ja:
Dat niets ons beider trouw in kracht te boven ga!
W E R T H E R.
Denk echter niet dat dit mij thans van nut zal weezen; Sebaldus is een zot; hij zal u flraks beleezen,
Om toe te demmen, dat de mensch rampzalig is;
Urasch verveelen: als hij zijn gefchiedenis Van d’ eerden mensch, bevrijd van fuoode wanbedrijven.nbsp;Ja zelfs ontbloot van vleeich en heendren gaat befchrijven.nbsp;Als hij, uit Jacob Beem u, fidrend , maakt bekend,
Het wrang-,
’t vuur, poorten van de ellend, De quaal des liekts, en meer dan duizend ipooiJoosheden.
-ocr page 19-SI9
WILLEM, lachende.
Wel nu, ik zal vpor’tminst, mijn’tijd met vrucht befteedengt; ’k Zal met hem zuchten, met hem weenen, maar met eennbsp;Hem overhaaien om te luiflren naar mijn reên.
Als ’t mij vergund wordt uwe banden eens te flaaken,
Dan zullen wij oos met dien zotskap hoogst vermaaken. Vaarwel!
W S R T H E E.
Vaarwel mijn vriend! zo gij mijn Schoone ziet. Zeg, dat gij mij hier vondt, ten prooie aan het verdriet.
LODEwijE, hem 'wederhoudende. Als gij Lizette ziet. Mijnheer! ach! doe haar weeten.
Dat ik, gelijk gij ziet, haar nimmer kan vergeeten.
{flij loont hem den fchoen,)
L o D E w I j K, den fchoen omhoog deekende. Helaas! gij ziet dit, hemel! wreek een daad.
Die ftrijdt met uw gezach —~ Voorkomen wij dit ktvaatj. (.Htj fleekt fchoen en band in zijn' zak.')
-ocr page 20-werthee,lodewijk.
W E R T H E R.
t~^t 1.1 genia! o nantn zo dierbaar ! u te noemen 2ij Wertber maaralleen vergund! hij durft zig roemennbsp;Alleen de man te zijn, in ’t gantsch heelal, die ’t zoet,
Hetwelk gij ademt, fmaakt-Eugenia! hoe moet
Niet de echo duizendmaal dien lieven naam herhaaien!
Gij, vogeltjes van ’t woud; gij fchelle naclitegaalei]j Gij, fephirus, doe hulde, eerbiedigt, al te zaam,
De fchoone Eugenia I want zij, zij is beltwaam U allen, door den gloed van haareaanbid!ijke oogen.
Te moorden j zijt voor ’t minst dan met u zelv’ bevvoogeii! I. o D E W IJ K.
Het al vernielend vuur, dat als een blikzemftraal
TJit haar bruine oogen fcliiet, doorboort het hard metaal.
Waar’mijn Lizette hier, dit bosch geraakte in kooien.
W E K T H E R.
Zwilg domoor, hoor naar mij; uw zinnen zijn aan ’t dooien* Hoe lieiFeiijk verzelt me alom uw becldenis,
O mijne Eugenia! mijn vreugd! en waar toch is Het oogenblik, dat mij uw denkbeeld heeft begeeven ?nbsp;Verfchijnt de guide zon, om de Aard’ te dosn herleeven,
-ocr page 21-221
B L IJ S P E L,
Het kalm gelaat, waarmeê Natuur zig dan vertoont,
Schetst mij Eugenia, die mijn geluk bekroont;
Het kronkelende beekje, aan mijne zijde fpeelend ,
Dat murmelt zachtkens, vaak de tedregrasjes ftreelend.
Uw heilgen naam, o zon van mijn verliefde ziel!
Het ftervend westewindje, als hetgeen vreugd geviel, Baauwdeechter uwen naam, met onnavolgbre toonen,
Al zuchtend na, om dus u dankbaar’ te beloonen,
Voor duizend geuren , die ge alom , waar gij verfchijnt,
Zo mild’ten toon fpreidt, dat, rondfom u alles kwijnt.
De middag vindt mij op een barre heide aan ’t dvvaaleii gt;
Of worstlende, om, in’teind, de zege te behaalen ,
Op rots bij rots; dan, o mijn onwaardeerbaar goed!
Verkwikt me uw denkbeeld, alsdedaauw, die vaak den gloed Des hemels koelt, het veld —De dikke duifternisfen,
Deftille nacht, die mij Natuurhaarfchoon doen misfen,
Verrasfchen me, als ik bij een honderdjaargen eik,
Of aan de helling van een’ fteen , uit blijk op blijk,
Uwmin bepeins; en als in’teind, mijn flaaprige oogen Zig fluiten, met den ftaat van mijn gemoed bewoogei),
Dan flaat mijn minziek hart, Eugenia!_doonvond ,
Bedwelmd , herhaalt mijn ziel den wenfchelijkften ftond,
Toen de eerfte zaalge kusch, een heilig merk verflrekte Vaneeuwge tederheid, en wat mijn hart ontdekte—
Thans, aangegreepen door een hoogten invloed, is Het diep bedroefd, eu treurt, in zijn gevangenis;
-ocr page 22-152 DE HEMELVAART VAN S EB ALDUS*
Het beeft 'i-anneer ’t ontwaakt, van liefde en wellust tevens; Het lot, Eugenia! kort’vrij den draad mijns levens;
Maar’t lot, noch tijd, ja zelfs geene eeuwigheid, kan mij
Uw beeldnis derven doen; de ziel is daarvoor vrij--
Eugenia 1-met haar verlaat 'k mijn legerftede!
Zij, zij is de inhoud van mijn droomen; van mijn rede.
Gelijk de nachtuil, die’t verlaaten Slot bewoont, (fchoont. Streelt mij fteeds de eenzaamheid, daar niets mijn zucht ver.nbsp;Het huilend bosch, als ik Eugenia moet derven,
Is mij een Eden; gantsch vertederd wil ik Ilerven.
(^Hij zet zig tegen een' boom.)
Ik zijge hooploos neer op den geborften grond;
Ik ftaar den hemel aan , en, na een langen Hond Vind ik mij zelven weêr; maar van mijn liefgefcheiden 5nbsp;Mijn traanen, die tot nu haar vruchteloos verbeidden,nbsp;Bedekken mijne kaak; bekaden met mijn kruis,
Begeef ik mij, met een vertederd hart.......
L o D E w IJ K, terwijl iVerther opjlaat.
Naar huis!
Jioor zulk een liefde treurt J)e tortelduif, gefcheurdnbsp;Van haat' beminden tortel,....
Zij jammert op de dorre tank
Van tenen boom, verdroogd van wortel,
Haar leven lank.
-ocr page 23-i23
n L IJ S P E L, VIERDE TOONEEL.
De voorigett , eugenia»
Zi,
W R T H E R.
gij ’t, Eugenia?
EUGENIA, nijgendel Oja Mijnheer.
WERT HE R, haar hand kmfchende. Wat goedheid 1
Wat fmaakt thans Werthers ziel eene overmaat van zoetheid!
E U G E M 1 A.
Ik had het u beloofd.
w E R T a E R.
Hier heb ik u gewacht;
Hier, bij deeze elzenhaag, gevoelde ik al de kracht Van uw bekoorlijk oog; dat oog, dat mi] doet hoopen.nbsp;Om eens de haven van mijn wenfchen in te loopen.
E u G E r» I A , Ttijgende.'
’k Bedank u zeer.
¦W E R T H E E.
Hier zat uw minnaar angftigneêr;
Hier klaagde hij ’t geboomt, toen de echo, keer om keer Zijn klagt terug zond om hem dieper nog te treffen. *nbsp;Geen fterveling, mijn Lief! kan mijne finart befeffen.
-ocr page 24-454 DE HEMELVAART VAN SEBALDHSj
Als ik in eenzaamheid om uwe liefde kwijn;
Als ik hec inkarnaat, bec Iiemelsch ambrozijn Van uwe lippen drenk, enheigend moet verfinachten,nbsp;Eugenia,
Dat is mijn fchuld niet......
W E R T H E B.
Neen; gij zoudt mijn druk verzachten, Iiidien hec nijdig lot u daarvan niet weêrhield.
Hier zat ik neder, door verlangen fchier ontzitid.
En, wijdende aan cie maan, de taal van ’t bloedend harte Borst ik dus uit, tot troost in mijne oiilijdbrefmarte.....lt;i
E U G E N 1 A,
Hoe Iaat is ’t Werther?
W E R T H E fi,
’t Is het uur der liefde.
E u o E M I A.
Gij nbsp;nbsp;nbsp;maan.
Neen,
WERTHER.
O ja; dus fprak ik als zij fcheen.
(Hfj zef 2ig op zijn''oortge plaats neder; Eugenia jlelt zig recht tegtnover hem en ziethem onbeweegelijknbsp;aan, terv/lji todetvijk met zijn' fcheen en bandnbsp;verfeheiden verüefde grillen maakti)
-ocr page 25-3SSf
O tedre maan l worde ik door ijdle Waan bedroegen,
Of rtraalt uw Ilaatig licht veel bleeker in mijne odgeii Als ik Eugenia, die goddelijke maagd Inbsp;Herinneraan mijn’geest? ja zij, die mij behaagt,
Is fchooner dan de glans van uw bedorven kaaken:
Ach! dat zij kome om all’ mijn wenfehen te volmaakenl £ u c s K I
Ik ben hier immers!
W E R T H E n.
Kom, rijk me uw vergoode hand.
Z V o S N 1 A.
2eergaarene.
w Ê R T H E R, opflaande, drukt haar hand aan zijn hart, na dezelve ‘verscheidenenbsp;maaien gékuscht te hebben,
O hoe dicht deez gift een nieuwen brand In mijn verliefd gemoed! — moest ’k u zo lang ontbeeren f
E ü G E I A, nbsp;nbsp;nbsp;(leeren
Ik kon niet eer, mijn vriend! *k moest nög een hoofdduji \}\\.yacob Beem, en wel dat van de/awgvrawif» c**»nbsp;ydn Adam , met de paart des leevens, als 'k dit ken,
Heeft vader mij beloofd, dat hij me ook zal verklaaren,
Hoe vroome menfehen naar den hemel konnen vaaren. w X R T H E
Uw vader is een zot.
P
-ocr page 26-EUGENIA.
Denk echter wie hij is,
W E n T H E K
Hij is de bron van al mijn wreede droefenis.
EUGENIA.
Hij is mijn vader; ’k zal hem daarom nooft weêrftreeven;
Zo lang ik bij hem ben hem fteeds genoegen geeven ;
Zulks is mijn pligt; volbreng ik dus een dwaaze daad,
Dieisverfchoonbaar, en, naar mijn begrip, geen kwaad.
’k Beken, mijn vader heeft een denkbeeld ingezoogen Dat onbegrijplijk is, althans voor mijn vermogennbsp;Van denken ; maar mijn vriend, wie dwaalt nietnu of dan ?nbsp;IM ijn vader, fchoon hij dwaalt, is een deugdzaam man jnbsp;Ik ben te wel bewust van zijn genegenhedennbsp;Te mijwaards, dan dat hi j zig ooit zou zien beftreedennbsp;Door de ongehoorzaamheid van zijp geliefde kind;
’k Voldoe des aan zijn’ wensch. Wat u belangt, mijn vrind , Mijn Werther! als de band des huwlijks onze hartennbsp;Vetëenigd heeft, zal ik voor u de wereld tanen;
Uw vvelbehaagen, meer dan mijn begeerte en wensch Voldoen.
W E R T H E B, ay»* handen ten he-ml heffende.
Zwijg engel!
-ocr page 27-1127
EUGENIA,
Dit maakt mij flechts een mensch.
Toen ik mijn hart u fchonk, heb ik mij voorgenomen Mijn woord te houden, en voor geen gevaar te fchroomen;
ziet hoe ik voor u mij daaraan overgeef:
Maar dat mijn liefde nooit mijns vaders heil weêrftreev’;
Ik ben zijn dochter, fchoon uw minnaares; ’k zal trachten Hem te behaagen, en u naar verdienften te achten.
W E R T H E R.
Balftuuriglot! waarom vervolgt gij zulk een min!
Doemeêr, Eugenia! volmaakte zielsvriendin I Bekroon de liefde van een’ minnaar, die zijn levennbsp;Voor uw bezitting wil, getroost, ten besten geeven.
E u c E n I A.
Dan waart gij immers dood!
W E R T H E R.
Thans fterf ik van verdriet.
E ü o E N I A.
Waarom verlost ge u zei v’ van uwe kwelling niet ?
W E R T n E R.
Dat wonder kan alleen uw waarde hand verrichten,
£ u o B N 1 A,
Doe flechts’t vooroordeel,’! welk uw oogmerk dwarsboomt, Maak u voortaau den vriend mijns vaders,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zwichten;
W £ R T U E B.
Ik zijn vriend 1 P 2
-ocr page 28-EUGENIA.
Hoor Wertlier, ’k weet dat gij mijn wedermin verdient;
’k Bemin u ala mij zclv, maar ’t kan mij hoogst mishaagen,
Dat gij zo zot zi/l van uw eigen hart te plaagen;
• Dat zonderlinge, dat uw liefde fteeds verzeil;
Dat onvoorzichtige,' dat vreezelijk geweld ,
Het welk mij aanzet om u dikwijls te mistrouwen,
Mishaagt mij j kan ik met geen gunftig oogbefchouweii.
Dit is de wijs niet daar een eerlijk man op mint.
w E R T H E R , ierwijl Lodewijk zijn' fchoen in zijn borst verbergt.
Gij wantrouwt mijne min! heb ik mijn’ boezemvrind,
N iet een volkomen fchets van mijn verdriet gegeeven ? Jafchoone! hij heeft, door zijn vriendfehap aangedreeven,nbsp;Bewoogen met ons leed, beloofd, dat hij zijn* dienstnbsp;By uwen vader. • • • _
K U G £ N i A.
Hoe! dit treft me op ’tonvoorzienst!
^shij,. • • •
W E R T H K K.
Hij is reeds heen, om ’t all’ voor ons te waagen;
U, voor uw’minnaar, van uws vaders hand te vraagen;
1 k wacht hem hier weerom.
K ü G * ® 1 A.
Gij doet mij fchrikken!
Dat hij voor ons geluk een fterke pooging doe.....
B U C £ N I A,
Hij zal ons ongeluk, en niet ons heil bewerken -
’k Vlieg heen; mijn vader mogt mijn afzijn ligt’bemerken s üit waar’ genoeg om ons voor altoos van elkaêrnbsp;Te fcheiden.
W E R T H E R.
Laat gij mij dan over aan ’t gevaar,
Van in uw afzijn door de fchicht der min te derven?
EUGENIA.
•k Zal, zo ’t mij mooglijkis, u biiftand doen verwerven. Vaarwel!
w E R T II E R,
)
Dat ik u kuscb* — vaarwel, Eugenia !
O ziel van Werthers ziel! mijn leven .volgt u na.
(Hij blijft onbeweegelijk Jlaan, houdende de oogen gevestigd op den u’eg langs volken Eugenia vertrokken is.')
-ocr page 30-^aar gaat zij heen 1
w E R T H E R, nazwaar gezucht te hebben. Zij gaat! en laat mijn teder hartenbsp;Ten prooie aan onrust, vrees, en dooielijke faiartelnbsp;I, o D E w IJ K.
O wreede! moet gij dus, hem die u vuurig mint, Vermoorden! zo uw wraak in bloed behaagen vindt.....
W E R T H E R.
Gij hebt mij dan aan mijn geluk ontrooven kunnen!
Aan dat onfchuldigel o ! zoudtgij het mij misgunnen!
U flechts te aanfehouwen was mijn eenigst heil op Aard’! Geen zaligheid was meer dan dit geluk mij waard’!
Aan uwe zijde zoog mijn ziel geheele (Iroomen Van zuivren wellust in, van uw gelaat genomen 1nbsp;Als miin vertederd oog u zag, vriendin! als iknbsp;Met mijne lippen, in dat zalig oogenblik.
Aan het genoegen vast gekluifterd was; mijn zinnen hragten al den fchat van uwe deugd te binnen.
Riep mijn gevoelig hart, in vollen nadruk, uit,
^en fchildert engien fchoanlt^wi gij alleen, befluic
-ocr page 31-asi
B L ly S ? E L.
In u, algt;’ nbsp;nbsp;nbsp;fchoons op Aarde werd gepreezeu;
In n is zuiverheid en waarheid j boven deezen,
Eene eeuwge vreugde en onveranderiijke mitij En nu — Eugeniaï nu kwam ’t u in den zinnbsp;Om een’ elendeling dit paradijs te ontzeggen !
Uw wil is hem een wet, d'C niemand durft weêrlsggen; Hij dwaalt een wereld door, gancsch ledig, waar zijn voetnbsp;Ei; iedre ireê, niets dan een fcherpe doorn ontmoet..,,.nbsp;Jk zie Sebaldus met mijn’ vriend I wat zal dat weezenlnbsp;Verbergen we ons om niets van zijnen haatte vreezen.
ZESDE TOONEEL.
De voorigen , sebaldus, willem.
SEBALDUS.
el nu, ik zal dan, aan het geen hij wenscht voldoen 5 Mits dat de esjentia van ’t geen hij durft vermoên,
In den geftrengen quaal der pligteu zig befluite,
En hij, volmondig, mij, zijn hartsgeheimen uite.
WILLEM.
’k Verzeker u dat hij uw dochter teêr bemint.
SEBALDUS.
Beminnen! ach mijn vriend! het ftoflijk deel bevindt 2ig in de vleefchelijke elendigheid; de poortenbsp;Der duifternisfe, en der wanftakige geboorte!
Dit bindt ons aan deeze Aarde, en maakt, dat ons gemoed, Met helfclie pijn, en angst, en kwelling wordt gevoed;
Daar We, in de esjeniia van ons begin nog ftaande,
En in de poorte van de heiige lelij gaande,
Den quaol van 't regioen der ftrenghcid ondergaan,
En, met de ftof, die ons oog onderdrukt, belaên,
In de eerde matrix van ons wezen nederzinkeii.
WILLEM.
Mijnheer, daar ’k uw vernuft zo heerlijk uit zie blinken. Moet ik 11 vraagen......
SEBALDUS.
Of de mensch niet van deeze Aard’-, Als hij hoogst deugdzaam is, voort naar den hemel vaart?nbsp;Dit was ’t principium van Adam; deeze, ftaandenbsp;In ’t eigen centra van de esfentia, en gaandenbsp;In ^elementischrijkt had vleesch noch beendren; neen.
Dit was den jnensch niet, maar den dieren flechts gemeen: Des bad hij, als een damp, ten hemel konnen vaaren;nbsp;Maar appelbeet, mijn vriend! onmooglijkteverklaaren.nbsp;Verwekte ftraksden geest Aex flrengheid, en, o fmart!nbsp;lie mensckkreeg darmen, gal, een maag, een blaas, een hart;nbsp;De geest des werelds heeft hem in bezit genomen.
WILLEM.
Die zwaarjgheid zal men niet ligt' te boven komen. sebalpus.
De deugd, mijn vriend! de deugd, verdrijft de wereldgeest,
-ocr page 33-233
B L IJ S P E L.
En fluit hera in het rijk der duifternis, men leest Bij den geleerden Beem......
WILLEM.
Maar daar, bij al de deugden Die ooit uw vroom gemoed, uw zuiver hart verheugden,nbsp;Menschlievendheid vooral, zo ’k meen, een plaats verdient»nbsp;Duld dan, dat ik nog eens u fpreeke van mijn’vriend,nbsp;Den braaven Werthsr.
SBBALDTIS.
’k Heb mijn meening u beleeden;
’k Ben met zijn liefde voor mijn dochter hoogst te vreden.
W 1 1. L E M.
Is ’t waar Mijnheer?
SEBALODS.
O ja; doch mits dat ik, vooraf,
Mijns dochters centra^ haare esfentia, ’t zij draf Of lieflijk, in die zaak genoegzaam raad gavraagen;
Dat ik eerst weete of zij elkander wel behaagen.
WILLEM.
Of zij elkander wel behaagen 1 och Mijnheer!
Spaar deeze moeite, zij beminnen even teêr.
SEBA LDUS.
Hoe, heeft Eugepia zig reeds aan hera verbonden?
WILLEM,
-ocr page 34-S34 DE HEMELVAART VAN SËBALDUS:
SEBALDUS.
Zij heeft haat’ pligt gefchonden!
Zi] leev’ dus in de ^uaa/ der ongehoorzaamheid —•
Vaarwel, mijn gramfchap zij haar eindeloos bereid.
WILLEM.
Maar’k bid u... . nbsp;nbsp;nbsp;'
SEBALDUS.
Zwijg; ik zal mij billijk wraak verfchafFen.
WILLEM.
Mijnheer.)..
SEBALDUS.
Mijn pligt gebiedt mij, haar op ’t ftrengst te ftraffen.
WILLEM.
Laat Werther....
SEBALDUS.
Dat hij beeve; Eugenia verlaat’.
Of in d^ matrix vall’ van zijne ontmenschte daad.
ZEVENDE TOONEEL,
WILLEM, WERTHER, Ï-ODEWIJK.
werther, nbsp;nbsp;nbsp;degen in de handt
en door Lodevgt;ijh stvolgd,
ervloekte dweper! vlucht, of ik zal u doen fneeven;
U aan de matrix van den afgrond overgeeven;
-ocr page 35-235
Verdelger van mijn heil, en moorder van uw kind! . En gij, onzalige l gij valfche en fnoode vrind tnbsp;Moest uw geveinsde tong mijn ongeluk volmaaken!
Moest
I, o n E W IJ K.
gi)!
WILLEM,
Hoe Werther!,...
W E R T H E B.
Zwijg, ’k zal u de ziel doen braaken 2o gij mij niet ontvlugt — Eugenia! ’t is uitinbsp;L o D E W IJ K.
’t Is Uit!
W E R T H E B.
Het is gedaan ! ik zegen het befluit Des hemels! want het zal mijn droevig lot bepaalenjnbsp;Wij zullen eindlijk eens gelukkig zegepraalen.
Als mijne ziel, uw ziel, omarmende, in een rust Die ongeftoord blijft, naar haar welgevallen kuscht —nbsp;Vaarwel!
( Hij wil zig doorfteeken , doch wordt diiarin door Lode, wijk wederhoudm.j
I. o o E W I] K.
Bedaar Mijnheer!
w I LEEM.
Wat wilt gij doen?
W a R T H E R.
Ja’k waar’ reeds dood had g'j geen hulp mij doen verwerven-iZijn'degen opfleekende, vervolgt hij tegen Lodewijk.)
Wat beu ik u verpligt.' —-
-ocr page 36-asö DE HEMELVAART VAN SEBALDUS;
{Tegen Willem.') Vergeef de oploopendheid Van mijne zinnen, want de fmart die mij beflrijdtnbsp;Is onbegrijplijk zeg, doet ze u mijn’ dood niet vreezen'nbsp;WILLEM.
Gewis} doch mooglijk zal die nog te fluiten weezen. ’klieken, het is mijn fchuld; ik heb u, te onbedacht.
En niet met opzet, in deez droeven ftaat gebragt:
’k Ging waarlijk om u dienst te doen, Sebaldus fpreeken gt; ’k Ontmoette hem, en ’t is,gevallig, u gebleekennbsp;Dat ik 't reeds zo ver bragt, dat hij Eugenianbsp;U toeftond; maar mijn vriend......
W E R T H E R.
Het oogenblik daarna.
Zag ik, medogeuloos, haar uit mijne armen fcheuren!
Nu hoop ik niets, dan fteeds mijn noodlot te betreuren ;
’t Rampzalig overfchoi mijns levens , door den dood Te ontrukken aan geweld der liefde!
W.l L L E M.
Uw fmart is groot;
Het fpijt me, om dat ik zelf, in plaats van die teheelen, U, als met eigen hand doe in de rampen deelen:
Schep echter moed, mijn vriend 1 ik ben thans meer gezind Dan ooit, Eugenia, die gij zó teêr bemint,
U aantebieden, om dus mijnen fchuld te boeten.
-ocr page 37-B L IJ S ? E L.
W E R T H E Rgt;
O edelmoedig vnend! ik werp mij aan uw voeten»,i..
WILLEM,
Sta op j ik zie Lizette.
O
W E R T H E R,
In’shemelsnaam! daar het u duidlljk bleek; Hoe llijt Eugenia, nu zij mij derft, het leven?
LIZETTE, hem naarhootfende. Ze is hoogst rampzalig; ik, ik zag haar leden beevenj *
Zij zuchtte, weende, en zeeg op mijnen boezem neêr;
Ik bragt haar op een* ftoel, terwijl zij, keer op keer,
Haar dervende oogen dan ten hoogen hemel wendde,
Dan weder floeg naar de Aard’; niets kon in haare elende Haar trooften; „ Achl Lizette! ik bid ul” riep zij uit,
„ Eugenia wordt haast den wreeden dood ten buit:
438 DE HEMELVAART VAN SEBALDUSs werThbk, wet tederheid.
Aan mij 1
LlZ ETTE, hem een' brief geevendt, Zijfchreef deez’brief.
WILLEM, terwijl IVerther den brief opent.
Wat kan de min bedrijven! Vol biiitenfpoorigheid, zet ze edle harten aannbsp;Tot daadeiijdie met deugd noch met verftand beftaantnbsp;W E E T H E E.
Ik bid u hoor, mijn vriend!
(ffrV leest, na den brief verfcheidene maaien gekmcht te hebben,')
„ Mijn Werther! ” — zielsvriendinne! — „ ’k Zend ii deezlettren”— ach! heb dank mijne engeiinne!
,, Opdatgijkennenzoudt” — Eugenia! uwhart?
Ik ken dat deugdzaam hart — „in welk een wreede l'marc Ik mij bevind ” — helaas! uw Werther voelt uw plaagen —nbsp;*, Mijn vader vindt in’t eind.....” (Met drift,)
wat vind hij ? — „ zijn behaagen In meopteflniten” — hoe! — vervloektedwingeland!nbsp;Gijfluithaarop! —kom, Wilm! kom, fteeken wij den brandnbsp;In het gehaat verblijf, het welk haarhoudt gevangen,
Die mijne ziel gebiedt; doe mij uw hulp erlangen! -
Kom, meisje! ga ons voor; wijs mij het ftrijdperk aan, Waarin k verwinnen wil, of vechtend wil vergaan.
-ocr page 39-a;?
L I Z B T T E.
O edelmoedig held! een beter noodlot waardig; (vaardig; Uw dorst naar wraak, naarbloed, naarvuur, is hoogst recht-
’k Zal u geleiden, ja -maar lees den brief eerst uit.
w E R T H E R , kezende.
}gt; Het tuinhuis is de plaats ” — daar Werther het befluit,
Dat hem het dierbaarst heil was door uw min befchooren;
Dat gij hem mindet, raogt van uwe lippen hooren —. n Daar ik gevangen ben! daar ik uw hulp verwacht’
Mijn hulp! —Eugenia! hij die den dood veracht Oin uw bezitting, zal het uiterst voor u waagen—
In ’t kort kom ik , verwoed en grimmig, op te daagen ,, Post fcriptum—vader heeft den fleutel van de poort,
„ Ik blijf uw dienares.” — (Jegen fVillem.')
Wel nu, gij hebt gehoord....
WILLEM.
Met veel gedulds mijn vriend; ’k durf u bijna belooven.
werther.
Watgeluk 1—0 meisje! ik bid u! ga, Dat ik haar redden zal; dat zij mi] afmoet wachten.
-ocr page 40-24® DEHEMELVAARTVANSEBALDUS;
L 1 Z E T T B.
Dat u de hemel hoede» ik zal mijn’piigt betrachten.
L o D E w IJ K, tegen Lizeite.
Verberg u!
L I Z E T T E.
I Inditbosch?
w E a T II E R, tegen fFillem.
Dat men het uiterst waag’ •
Dat vrij Sebaldiis mijn geliefde bruid belaag’,
Zo gij mij helpen wilt, heb ik mij voorgenomen Haareeer te redden, of mijn bloed telaaten ftroomen,
W I L t E M,
Wat zullen wij beftaan?
W E R T H E B.
Den muur die haar omvangt
Ter neder werpen.
W 1 L i E M.
O, wat dat ontwerp belangt Raade ik u af te zien, want dan waar’ ‘t al verloorennbsp;Maar zacht. (Jlij fiaet eenigen tijd in gedachten:^nbsp;w I R T H E R.
Mijn vriend! ik bid....
w ï L L E M.
Wel aan j wil mij eens hooren} Beloof mij dat uw moed voor niemand zwichten zal.
-ocr page 41-24r
D L IJ S ? E l:
w E R T H E R, d^handaan zijn'degenJlaandem ik zweer ’t.
L o D E W IJ Kquot; nbsp;nbsp;nbsp;,
En ik.
WILLEM.
Nu dan: terwijl een laagen wal Sebaldiis tuin omringt, zo moeten wij het waagen,
Dien te beklimmen.
W E R T H E R.
’k Zat mij naar uw’ zin gedraagen.
wit. L E M.
Voords ’t dak bekloutren van het tuinhuis i daar ik dan,
U, door den fchoorfteen , in een’ mand, zo ’t weezen kan, Zal nederlaaten, om Eugenia te aanfchouwen.
W E R T H E R.
Wat hemelfche inval!
WILLEM.
’k Wil u alles toebetrouwea.
De duillemis zal ons ten hoogilen gunftigzijn;
Ik zal het noodige bezorgen.
W E R T H E R.
Maar, o pijn!
Zal mijne Eugenia niet tot den dood vcrfchrikken,
Als ik dus bij haar kom? hoe zullen wij het fchiklen?
-ocr page 42-24tDEHEMELVAARTVANSEBALDUS:
Sebaldus, weet gij, heeft den fleutelvan de poort:
Wat raad mijn vriend, watraad, zo hij geritfel hoort?
.WILLE M.
’k Zal mijn gedachten u, daarover, nader zeggen;
Vaar wel; ik ga het een ea ander overleggen.
NEGENDE TOONEEL. werther, lodewijk; lizette, aU vooren.
W E R T H E B.
elaan, gij ziet mijn vriend, dat ik mijn deerlijk lot Wil onder de oogen zien; dat ik, geenzins, ten fpotnbsp;Verflrekken wil van hem, die mijne min durft hoonen;
Zoudt gij genegen zijn uw’ bijfland mij te toonen?
Zoudt ge een rarapzaalgeu, in zijn’ tegenfpoed en fmart. Wel willen helpen? of, zou zijn rampfpoedig hartnbsp;Nu vruchtloos klaagen?
' nbsp;nbsp;nbsp;L o D E W IJ K.
Neen; wat gij ook hebt te fchroomen, Mijn trouw, mijn moed, mijn arm, doen u het heil bekomennbsp;Waar uw verliefde ziel bij dag en nacht om klaagt.
Spreek, ongelukkige! en het uiterst wordt gewaagd —¦ Moet ik de fterren gaan beflrijden ? of de baaiennbsp;Doorkruisfen?..,
-ocr page 43-243
W E K T H E R.
Neen, mijn vriend! het grootfte der gevaaren Is ongetwijfeld het beklomren van het dak,
’t Welk mijne Eugenia......
L o D E W IJ K.
’K zal zulks op mijn geraak
Verrichten — maar Mijnheer, wat ook mijn lot moog’ weezen gt;
Dit hart, dat teder mint......
\V B R T H E R.
' ’k Begrijp u, wil niet vreezen : Zo ’t lot ons gun (lig is, ontvangt gij van mijn hand ,
Lizette, die u mint.
I, o I) E w U K.
Mogt ik een onderpand,
Meer ftoflijk, wigtiger, van uwen trouw ontvangen,
Gij weet Mijnheer.«. • • •
w E R T H E R.
Ja, ’k zal voldoen aan uw verlangen, ( Hij geeft hem een' goudbeurs.)
Daar, trouwe lotgenoot! dit hinde u aan uw’ pligt.
LODEWijK, den beurs aanneemende.
Al wat gij vordren kunt wordt ftraks door mij verricht.
W E R T H E R.
L o D E W IJ K.
Rampzalige! vaarwel! mogt u geen heil ontbreekenl
14 DË HEMELVAART VAN SüIJALDUS:
lobbwijk; LlZETTE,a/i vooren.
I. o D E w 1] K, tia z^,g op de plaats vanwaar Li‘ zette ket tooneel verlaaten heeft, gefield te hebben.
]3t’ftraal, o godi'jk licht! o niverkwikbre zon!
Jloitraal dit lomrig woud, 20 ziet mijn oog de bron Waarnaar mijn zuchtend hart, met uitgerekt verlangen,
Den tijd vooruit fnelt om zijn wenfcheueenste ontvangen; Lizette! o levenszon van mijn verliefde ztaiJnbsp;Aanbidlijk pronkaltaar waarvoor ik nederkniel,
(H;/ valt op beide zijne kniSn.'j Verdrijf de nevels, die, door duizend bange zorgen,nbsp;Ontftaan, mij foltren; ach! blijf niet voor mij verborgen!
Liz ETTE, uit het bosch.
Wie klaagt zijn minnefmart?
ï. o D E W IJ K.
Een die u vuurig mint. lizette.
Wie zijt gij ?
L o D E W IJ K.
Lodewijk.
lizette.
Ik ken u niet, mijn vrind.
-ocr page 45-S4S
L o D E W IJ K.
Helans! g'j'kent he'» niet, die voormaa's u bekoorde!
Gij' kent hem niet, die vaak van uwe lippen hoorde,
Dat hij uw oog beviel! gij' kent hem niet! welaan,
Dan zal ik op deez plaats en voor uw oog, vergaan. Vaarwel, o fluurfche maagd I gij zult uw' minnaar derven 5nbsp;’K zal, uederftortende.....
L I Z E T T E.
O ik lach wat met dat derven.
L o D E W IJ K.
Gij lacht er meê! welaan; (/ƒ/gt;' hanU een groot knipmes
uit zijn' zak.)
dit ftaal!— (dat zij maar kwam’!) Dit blinkend daal — ('t wordt ernst) — zal eindelijk den vlamnbsp;Die mij het harte blaakt, doorftroomend bloed verdooven:nbsp;Vaar wel! ik derf.
L I Z E T T E.
Vaar wel 1 L o D E W IJ K.
’t Gaat mijn begrip te boven! Zij komt riet. ( Hij valt voorover, maakt eenig getiernbsp;en roept met een flaawwe jïemi')
’Kben gewondl — mijn bloed,helaas! mijn bloed,
’T welk gij vergooten hebt......
LiZETTE, te voorfchijn komende. Mijn Damon I ach! dit doetnbsp;Q3
-ocr page 46-Mij niet meer twijflen aan de oprechtheid uwer liefde: Rijk mij uw waarde hand.
L o D E w IJ K, zijn hand opfleekende. O gij, wier fchoon mij griefde,nbsp;Watzijtgij wreed!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
L I Z E T T E.
Rijs op. Denk aan uw’ wond. Lodewijk, opfiaande.
Mijn wond
L 1 Z E T T B.
Ik!
t o D E W IJ K.
Eén kuschje van uw’ mond,
1 1 Z E T T E.
Voldoe uw hartsbegeerte, ik zal u niet weêrftreeven,
L o D B W IJ K.
Bemint gij mij ?
L I z E T T E.
O ja.
LODE WIJK, hij omhelst haar; vleit zig langzaam in haat’ arm, en bezwijkt,
ik voel mijn leden beeven!
L I z E T T E.
Hij fterfti mijn Lodewijk!
-ocr page 47-347
B L U S ? E L,
L o D E w IJ K, Tnet een flaauwe flem.
Lizette! {^Lachende ')
Is dacniet fchoon?
Zo vrij't men naar den fmaak.
L l Z E T T E.
Op dat men duidlij'k toon’
Van welke neigingen ons harte wordt bellreeden.
L o D E W IJ K.
Kom zwijgen wij daarvan; ftel uw gemoed te vreeden; k Wilde u doen zien hoe thans een man van groot verftand ,nbsp;Van zijne liefde fpreekt.
I. I Z E T T E.
Zeg van zijn fnoodenbrand,
L o D E W IJ K,
Ea dan mijn Heer?
L 1 z E T T E.
U w Heer is mede een van die gekken.
L o D E W IJ K.
O zeg dat niet, vriendin! hoor, 'k zal u iets ontdekken j Hij leen het uit een boek.
I. I Z E T T E.
Hoe heet het?
Een boek? ei zeg mij toch,
I, o D E W IJ JC.
- laat zien ¦— zo aanftoiids wist ik ’t no?
’t Heet ¦
Maar’t is dan eensrecht fraai; het is zofchoon gefchreeveu, Dat het mij, toen ik ’t las, van puurefclirik deed beeven ;
’t Is droevig, angftig} naar, vol nooit g:,hoorde taal;
Q 4
-ocr page 48-248 DE hemelvaart VAN SEBALDUS:
De minnaar brengt zijn meisje in ’t graf, als in een zaal $
Daar, zittende op een kist......
L I z E T T E,
Dat moet behaaglijk weezen! Maar zeg eens, Lodevvijk, magikhetnieteensleezen?
o D E W IJ IC.
Wel neen jij! — maar zie daar; daar is een ftuk er van ; Mijnheer heeft het berij'md; o 't is een fchrander man!
Doch eerge aan’tleezen gaat, moet ik u iets ontdekken,
Dat, zo ’k mij niet bedriege, u tot meer vreugds zal ftrekken,
L I Z E T T E.
Wat dan?
L o D E W IJ K.
Ziet gij dit geld?
L I Z E T T E.
Wat is daaraan (ezien?
L o D E W IJ B.
Meer dan gij denkt: ik kom’t u vriendlijk uan tebiên.
En tevens met mijn hand: deez beurs zal ons verbinden,
¦Wijl ik mijn Heer daar voor zal zijn geluk doen vinden.
Wij zullen uw meeilres uit haaren boei ontdaan,
Haar huwen aan mijn’ Heer, of ftrijdende vergaan,
LI ZETTE.
ik
’k Begrijp u niet.
L o D E W Y Ft.
Ik zal u alles openleggen.
-ocr page 49-249
B L ly S P E L.
Kom fchoone, rijk me uw hand; ’k zal, wandelende, u zeggen Watrolikfpeelen ga; hoe gengedraagenmoet.
Ter krooning van mijn’ wensch en blusfching van mijn’ gloed,
L i Z E T T E.
Ontvang deez hand mijn vriend.
L o D E W IJ K.
Niets kan mij meer behaageti Dan fteeds den waarden naam van uwen vriend te dtaagen.
Einde van het eerfte Bedrijf,
S50 DE HEMELVAART VANSÉBALDÜS; TWEEDE bedrijf.nbsp;EERSTE TOONEEL.
Hei tooneel verbeeldt een kamer.
EU G E N I A, aan een tafel zittende,
daar Je tederheid eens vaders voor zijn hind —
Ik opgïflooten! — ach! de ftaat waarin ’k mij vindt Is onverdraaglijk wreed! mijn hart, het welk de liefdenbsp;Eer ik ’t vermoeden konde, on wederrtaanbaar griefde,nbsp;Weet, tusfehen kinderpligt, en ongeveinsde min,
Geen middenweg i vergeefsch beeld ik mij fomtijds in Dat men het alles, ja, desnoods, ook zelfs het levennbsp;Moet waagen, voor den geen dien het ons heeft gegesven jnbsp;Eene andere infpraak, die al mijne reên verdooft!
Zegt, gij hebt Werther eens uw wedermin beloofd;
Hem ongetrouw te zijn zou u van fmart doen derven:
2SI
tweede tooneel.
Eugenia, Frouw snaps, lizette,
Vroww SNAPS,
’k ISen razend; och mijn kind! mijn lieve Eugenia l Uw vader is een gek ; een droeve kniezer, janbsp;Een druiloor in zijn hart; een preêker van elendejnbsp;Een fimelaar, die als men hem niet beter kende.
Elk zou gelooven doen , dat hij zijn gantfchen tijd,
In het beoefenen van waare deugden flijtj Daar hij, in tegendeel, de meefte van zijn dagen.
Met centra, matrix, en esfentia, wat plaagen!
Elendig doorbrengt; en, denk, denk wat groot verdriet. Wat droefheid voor Vrouw Snaps! zo rascli ais hij mij ziet,nbsp;üitbarst in zuchten, in verwenfchingeu, en vloeken —-Schep moed, mijn kind! fchep moed! wij zullen middel zoeken.
Om u te redden : eer drie dagen zijn voor bij,
Ben ik Vrouw Snaps niet meer, of gij zijt weder vrij. EUGENIA.
Ik heb beflooten om mijns vaders zin te volgen; Iletftrengelot, opraij, gantsch buiten fchuld, verbolgennbsp;Geduldig door te (laan, om dat mijn vader't isnbsp;Van wien ik het ontvang.
-ocr page 52-f^rouyf SNAP?.
( nbsp;nbsp;nbsp;Wtl ja mijn kind, wel wis;
Uw vader heeft gelijk; gij moest hem niet weCrftreeven;
Hij zou u andets aan de matrix overgeeven Van duizend kwellingen, met naberouw gepaard .•
Hoor, volg mijn' zin, en blijf aan Werther alles waard’.
Toen ik Sebaldus hart deed luiftren naar de liefde;
Toen hem mijn oog, ja zelfs tot ftervens toe, doorgriefde, Was hij een ander man; toen was de esfentia,
van zijn hoop, ’k geef dit ter eer hem na, Gegrond op het bezit van mij, zijne uitverkoren;
Mijn moeder wilde ook naar zijn aanbod geenzir s hooren; Wat was hermensch bedroefd! hij huilde dagen lang,nbsp;Wanneer hij bij mij was; maar ik, ondanks den dv.'angnbsp;Mijns moeders, liet hem in het ongeluk niet (leeken; ( ken;nbsp;Wel neen mijn kind, wel neen; ’k befloot me op haar te wreenbsp;’K bewerkte dat ik met Sebaldus mij bevondnbsp;In een prieel; op een bevalgen avondllond;nbsp;liij ’t fchijnen van de maan — wat was mijn minnaar teder!nbsp;Hijzettezachtkensmij, naast hem, in’tgras ternederinbsp;Zijne armen om mijn’ hals i zijn hart floeg op mijn hart;
Hij maakte rasch een einde aan mijne en zijne fmart.
(In lachen uithardende.)
Zo moet men doen mijii kind; zo moet men liefde draagen.
L 1 z E T T E.
Ik denk dat Werther dit ook hooglijk zou behaagen.
-ocr page 53-253
Frouw SNAPS.
Zwijg —Denkt gii niet, mijn kind, dat ik gelukkig was?
Wel neen, Eugenia, wel neen; mijn moeder, rasch Bemerkende dat ik haar voorzorg had bedroogen,
Was woedende; eens was ze in haar gramfchap opgevloogen. En gaf me een’klap, een’klap, daar nog mijn hoofd van beeft;nbsp;Maar wat deed ik, hoewel een weinig onbeleefd, (ten,nbsp;’k Gaf haar een’ klapw'eêrom; ’kwas, volgends mijn gedach.nbsp;Toen vrouw, zowel als zij.
EUGENIA,
Zou dan mijn moeder achten.....
FrouW SNAPS.
Wel neen mijn kind, wel neen! ik prijs het niet; maarhoor; Mijn vader floot mij op; dit kwam mij baarlijk voor;
Ik kon Sebaldus niet verbannen uit mijn zinnen;
Ik hield mij ftil, doch dacht een ftukje te beginnen,
Daar men van hboren zou : in 't midden van den nacht,
Toen alles (lil was, fchreeuwde ik, woedende, uit mijn magt, Voor ’tvengder, brand! moord I brand! men floeg de glazennbsp;En drong in huis; in deeze ontfteltnis ging ik loopen; ( open ,nbsp;Ik vond Sebaldus, voort met hem op’thazepad;
Wel ja mijn kind, wel wis! de buurea zeiden dat Ik recht had; dat geen mensch zijn kindren op mogt fluiten.
L I 2 E T T B,
Dat denk ik ook......
-ocr page 54-S54 DE hemelvaart VANSEBALDUS: Vrouw SNAPS.
Zwijg ftil — ’k Ging me echter niet te buiten Ii:mijne vrijheid j neen! Sebaldus bood zig aan,nbsp;Nadathijmijverftak, om eens naar huis te gaan;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t
Of hij toen van ’t prieel, of wat hij toen vertelde, nbsp;nbsp;nbsp;'
’c Gelukte hem althans dat hij de zaak herftelde;
Hij kvvam te rug , ik lachte, en trouwde kort daar na;
Zo moet men doen: ’k zeg dit juist niet, Eugenia,
Om dat gij even eens uwe ouders zoudt ontvluchten ¦,
O neen mijn kind, wees maar gerust, en liaak dat zuchten^ liet helpt tog niet j heb flechts een korten tijd geduld;
Ontzie uw’ vaderj hij is thans geheel vervuld Met zijn gevoelen van lichaamlijk optevaaren;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Straks komt hij bij u, om zijn meening te verklaarén Omtrent uw’minnaar; Iaat hempraaten; fpreek geen woord»nbsp;Geefhem volmaakt gelijk; ik weet, als hij dit hoort,
Dat hij u meer dan ooit zal trachten te behaagen,
En maaken zelf een einde aan uw verdriet en plaagen.
E D G E H I A.
'k Zal nooit vergeeten wat ik hem verlchuldigd ben ;
Dat hij mijn vader is — dat ik mij voords geweim’
Aan een gevangenis, die me ieder uur doet beeven.
Vrouw SNAPS.
Mijn lieve Eugenia! ’k zal u genoegen geevenj ( 7,ij weent.)
Och ja 1 — och ja mijn kind! — kom, kusch uw moeder — och!
-ocr page 55-255
Ji L ly S P E L.
Wees maargerust; gij zijt mijn waarde dochter tog —
Lizecte blijft bij u; /ij zal geen moeite fpaaren t Ora, door baar vrolijkheid uw droefheid opteklaaren,
'k Ga bij uw’ vader, nu, zijt welgemoed mijn kind;
’t Gaat vatt dat ge u in ’t kort volmaakt gelukjiig vindt;
Vrouw Snaps weet raad daartoe.
L I Z E T T E.
Moet ik.«....
Frouw SNAPS.
Mijn dochter immer om haar onheil te verachten,
Ofvreesraiju gramfchap — Nu Eugenia, gij weet—^
£ U G S N I A.
Fraun' swaps.
EUGENIA, LIZETTE. EUGENIA.
w. troost in mijn verdriet en leed?
L r Z E T T E.
' ^
-ocr page 56-E U o E N I A.
O zwijg Lizette ! ikbenafkeerigvaneendaad, (Tmaadt.
Die, fchoon uit nood gefchied, mijn harf op ’thoogstver-lizette.
Verfmaadt! —welnu, dit isoprechteliefdetergen;
Doch Werther zal u tot dat uiterfte niet vergen;
’t Zal ook niet noodig zijn; want zelfs nog deezcn nacht, Wordt gij, behaagt het ii, in zijnen arm gebragt,nbsp;EUGENIA.
LIZETTE.
Door mij — door voor deglazen Te fchreeuwen moord en brand; door fchrikkelijk te raazeii,nbsp;Z6 dat......
EUGENIA.
Ik bid u zwijg-hebt gij den brief befleld ?
LI ZETTE.
Ja wel.
E U G E H I A, nbsp;nbsp;nbsp;,
LIZETTE, Werther naarbootfende. Nog naauwlijks had de heldnbsp;Hem uitgeleezen, of, door woede en min gedreeven,
Sprak hij, opeenen toon die nog mijn hart doet beeven,
Met een verwarde item: Vervloekte dwingeland!
-ocr page 57-257
4 Gij' fluit haar op! — kom, Wilm! kom, (leeken wij den brand ,, In het gehaat verblijf, het welk haar houdt gevangen
,, Die mijne ziel gebiedt; doe mij uw hulp erlangen 1 -
„ Kom, meisje! ga onsvoor, wijs mij het ftrijdperk aan,
5, Waarin ’k verwinnen wil, of vechtend wil vergaan.
£ u G E N I A.
Zijn dtlft is meeller van zijn hart; wat zal hij waagen.. • • ?
L 1 Z È T T E.
», In’t kort kom ik, verwoed en grimmig , op te daagenj’'
Zo Tprak uw minnaar , en vervólgde: „ O meisje! ga,
,, Zeg aan de goddelijke , aan mijne Eugenia!
,, Dat ik haar redden zai; datzijmij af lüoet wachten”;
Voor zulk een’ minnaar kan men zelfs den dood verachten. EUGENIA.
Maar flaat gij dan geloof aan zulk een zotte taal ?
L 1 Z E T T È.
Gewis; uw Werther oogt op grooter zegepraal Dan ooiteen minnaar uit een roman heeft verkreegen jnbsp;En dit is geenzins vreemd j de min heeftduizend wegennbsp;Waarlangs ze een’ onderdaan van haar geduchte magt,nbsp;Verlosfen kan •— ftei eens, begunftigd door den nacht,
Door vrienden, door ’t geval, door geen gevaar te fchroomen; Een teder minnaar kan bij zijn beminde komennbsp;Door deuren van metaal; door ijzren venders, jnnbsp;Door ftaalen muuren, dak en fchoorfteen; niets weêrfla,
R
-ocr page 58-sS8 DE HEMELVAART VAN SEBALDüS:
(Zo roept hij' flechts) mijn min! en alles (iaat reeds open : Wat is ’er dan dat gij van Werther niet kunt hoopen ?
• nbsp;nbsp;nbsp;• E ü G £ N 1 A.
Gij doe: mij lachen.
L I z E T T E.
Dit is juist het geen ’k bedoel:
De vreugd, mijn waarde, is best bekwaam oin het gevoel Van (mart te dooven , als wij tog niet anders kunnen:
De hemel, ditgaatvast, kan u geen heil misgunnen,
’t Welk voortvloeit uit een daad, door hem zelv^ngelleld j En wie weèrdaat zijn’ wil ? wat magt, of wat geweld,nbsp;Maakt zijn befluit onnut? des kunt gij vrij verwachten ,
Dat hij u helpen zal, na ’t fchuldig pligtbetraclnen.
EUGENIA.
Gij geeft mij moed Lizecte, en Helt mijn hart gerust.
L l Z E T T E.
Ditisgenoeg; zigzelv’geen kwaads te zijn bewust,
Noem ik gelukkig zijn j en zulks hangt van ons poogen.....
Marr’k zieuw’vader! ach! de dood ziet door zijne oogen! ’t Schijnt een geraamte, zo is ’t lichaam uitgeteerd;nbsp;k Geloof dat hij te veel het Ctntrum beftudeert.
259
De voorifen ; s e b a i n u s ,¦ in een zwarte nachtjapon ^met een zwarte bonet op zijn hoofd, dat met een' doekbewonden is : hij heeft een gantfche dragtnbsp;boeken onder den arm-, gaat wankelende, en houdt
zig aan alles vast.
IL
sebaldüs.
L et hoofd is mij zó ligt, dat ik fchier durf verklaaren,
Dat een on zich ibre magtmij fchiktom optevaaren :
Mijn beenen wanklen zó , dat het fchier zeker is Dat ik verlost word van de quaal der duitlernis :
Het elementisch rijk groeit in mijn ledemaaten.
Mijn dochter, haast is ’t tijd dat ik u moet verlaaten 5 Doch, eerik overga in \ittprincipi roh, (*j jnbsp;Door 't jierren regioen, verklaar ik u als nog,
Dat ge u niet inqualeert met hem , die, tot mijn fchandeit, Mijn vaderlijk gezach ftoutmoedig aan durft randen;
De fyderisfche geest VL'vswzAtrs, zou dit kwaad Verfchriklijk wreeken, ja tot in den hoogden graad.
LI z E T T E , hem een' jioel aanbiedende. Mijnheer ga zitten, eer uw beenen u begeeven.
E a G E N I A.
Mijn waarde vader! och! gij doet mij waarlijk beeven;
(•) Men zie over deeze, en meer andere mdmtfche woorden, in dit blijfpel voorkomende , de nederduitfche verlaaling van de ’werkennbsp;des deorlvtliiigen fchrijvers, Jacob Beem.
L 1 z E T T E.
Ja, dat was niet zonder réén.
sebaldüs.
Hetluchtlichaain, waarin ik eindlijk zal verwandlen , Verandert Hechts van plaats.» i.. maar laat ons liever haiidlennbsp;Van ’t geene u Haat te doen, geduurende den tijdnbsp;Dat ge in de matrix nog van uwe zonden zijt:
Deez boeken, o mijn kind 1 deez boeken te ftudeeren,
Zal u verlichten, u uw waaren toeliand leeren;
U in depoorte van de Mijeens doen Haan,
En hoop dóen vatten, om, als ik, van hier te gaan.
Dit deel, ’tvrelk Jacob Beem met ftoflooze eer bepereld, Van de eeuwig duifire, lichte en lijdelijke wereld.
Leert u den duivel, hel, dezonde, als ook den dood;
Hoe alles is geweest, thans is, en, dit is groot,
Hoe ’t worden zal.
L I Z E T T E.
Dat is dan dienftig voor de vrouwen,
Om dat zij ,vZO men zegt, veel van’t verborgne houên, sebaldus.
Gij zijt in de angstlijkheid van 't vuur.
£ u o s n I A.
B L IJ S P E L.
Leert u van d'Antichrist; van Adam en zijn Zade.
De Eabylonfche hoer.
L I Z E T T E.
Maar hoe komt dit te (iade?
SEBALDUS.
Dit is een open poort van al deheimlijkheid
Des levens j maarvoorall’ heeft dit een licht verfpreid
Op al de weetenfchap van menfchelijke zaaken--
Dit leert de wording van den inensch.
L iz ETTE, ter zijde tegen Eugenia, Dit kan uraaken,
Zo ge ooit in een prieel.....
EUGENIA.
¦ Maar’k bid u zwijg tog (lil!
SEBALDÜS,
Een catalogus van de ziel en van den wil —-
Eefchouw dees prent mijn kindjwas’tniet een fchrandre vogel?
T/nhiict Het wonder oog, of, Pbilofoophfche kogel.
L I Z E T T E.
De gekken worden aan hun kuuren tog gekend.
SEBALDÜS, tegen Lizette.
Gij (iaat nogtnidden in de poort e van de etend--
Dit boek, mijn dochter, zal u veel genoegen geeven; Doorlees het met veel vlijts, \ \s het drievoudig levennbsp;Des menjehen — O mijn hoofd 1 het doet mij waarlijk zeer;nbsp;Het draait gelijk een tol.
EUGENIA.
Leg toch die boeken néér! k Beloof u dat ik ze zorgvuldig door zal leezen;
Zelfs meer dan gij verwacht.
I 1 Z E T T E.
Daar durf ik borg voor weezen.
SËBALDUS.
Nu dan; de Hemel doe u zien wat u betaamt.
L I Z E T T E.
Maar zou dan Werther....
SËBALDUS.
Zwijg van hem , die, onbefchaamd , •t Gezond verfiand, mijne eer en achting poogt te fchenJe.n;nbsp;Zo hij zijn voeten ooit naar deeze plaats durft wenden,
Zal ik, dat zweer ik u..., {[lij flaat driftig op, doch vtilt,_ plntslitig, op den grond neder.)nbsp;Och i help mij op, Lizett’!
De fjderifchegeest — och breng mij rasch te bed!---
'k Val uit de matrix van de wereld — lat ik leunen Vaar wel Eugenia!
L I z E T T B,
Kom ’k zal u onderfteuncii.
(Zij geleidt hem tot aan de deur, die door hens % van hutten, gefooten wordt.)
-ocr page 63-It L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;203
V IJ F D E T O O N .E E L.
EUGENIA, LIZETTE. ,
’tTs ongelukkig dat men in zijn’ouderdom Nog in een Juchthoi moet veranderen.
EUGENIA.
Ei kom.
LIZETTE.
’k Denk dat toen Monigolficr het centrum belludeerde Der dwaasheid, hij van Beem zijn luchtmachine leerde.nbsp;Dat nu OvicHus nog leefde!
EUGENIA.
Maar vriendin.
Zaagt gij den toeftand van mijn’ vader wel eens in?
Hij ziet er aklig uit! — wat zal mi] overkomen!
Ik vrees ziju’ dood.
L I Z E T T E.
Ik ook; haast wordt hij opgenomen : Zijn toefland doet mij niet veel goeds van hem vermoên •nbsp;Doch, eer hij fterft, zai ik u nog eens lachen doen.
E ü G E N J A.
Waar om? gij hebt wel meer meeeuhartin’tlijfgefproken,
LIZETTE.
Ik zal van Uonfieur Becm een martijnsviiurrje ftooken;
Die boeken dienen flechts tot fchande voor ’t verftond; Kom, offVen wi), terftond, hen allen aan den brand.nbsp;legt de boeken ah turven aan den haart?)nbsp;EUGENIA.
Bedenk , mijn vader.....
I, I Z E T T E.
Ja het is een fchrandre vogel, EUGENIA.
Wat wilt gij doen?
L I Z E T T E.
Wacht wacht: dees Philojoophfche kogel Dien* voor een’ blok — hoe zal dees lijvige Antichristnbsp;Niet leeven in het vuur!
EUGENIA.
Waartoe toch tijd verkwist?
Ik bid.Lizette, Ipreek mij thans van aiidre zaaken,
LI ZETTE-
Gij hebt gelijk, het diende om u wat te vermaaken*,
Mij is d- gantfche Beem zo veel niet waard’ , dat ik Mij aan hem warmen zou; maar, in dit oogenblik....
EUGENIA.
Moet gij mij trooften-, ach! ik wil het niet ontveinzen,
’k ileb Wenher teder lief; maar wat ik moog’ bepeinzen,' Ik zie geen’ kans om hem dc n toeftaiid van mijn hartnbsp;Te doen verdaan; kan ik, in deezen droeven finart,nbsp;lu dees gevangenis wel hulp of uiikomst wachten?
-ocr page 65-L I Z E T T E.
Uw minnaar zal niet flechts een deel onnutte klagten Verfpiilen; neen, hij weet wat lot u onderdrukt;
Hij zal u redden, en, indien hem dit mislukt.
Geef dan den moed nogniet geheel en ai verlooren;
Uw moeder heeft u*wat zij heeft gedaan doen hooren;
Zij overweldigt ligt’ den fleutel, als haarman,
Door ’t elementisch vuur bezield , niet loopen kan:
Vlucht dan in een prieel, dan zal ik Werther haaien,
En hij is mans genoeg om voords te zegepraalen.
EUGENIA.
Hoor eens Lizett’, die taal mishaagt mij; ’t voegt u niet Dat gij den fpot drijft met mijn onheil; mijn verdrietnbsp;Is zwaar genoeg, al doet gij mij niet telkens weeten
Dat mijne moeder.....
L 1 z E T T E.
O, dit moet gij weêr vergeeten;
Ik fpot ermede om dat het fpottemij verdient -Maar fpreeken w'ij voortaan van uw beminden vriend ,
Den braaven Werther. (^Zijziet een' brief , aan een teuyf geboeiden , door den fchoorfteen nederlaaten,^ Maar hoe nu! watzalditweezenlnbsp;, EUGENIA.
Wat is’t, Lizette?
I, I Z E T T E.
Een brief!
DE HEMELVAART VAN SEBALDUS:
EUGENIA.
Een brief!
L 1 z E T T E.
Kom, Iaat ons leezen. EUGENIA.
Ik beef! ligt’is’teenfpook.
LI ZETTE.
Misfchien is ’t we! de geest
Van Jacol Beem! ik zal. •...
EUGENIA.
Blijf hier, ik ben bevreesd.
L 1 Z E T T E.
Kom kom, Iaat mij begaan. {Zij doet den brief van het touw af, en maakt denzelven vervolgend! open.)
EUGENIA, van verre Jlaan blijvende. Is ’t wel een brief?
I. : z E T T E.
Mijn leven
Zag ik geen fchooner grap.
EUGENIA.
Heeft Werther hem gefchreeven ?
I, I Z E T T E.
Voorzeker! luifter: {Zij leest.) „ Zo ge oprechte liefde draagt» „ Mijn waarde Eugenia ! en het u niet mishaagt,
„ Dat Werther, die voor u wil leeven of wii derven,
„ Ü zien komt; doe hem flechts een enkeld ja verwerven ,
-ocr page 67-B L ly S P £ ,, Dat, langs den zelfden weg van deezen brief, zijn hart,
,, Gelukkigmaaken zal, ondanks defelftefinart.”
W E R T H E R.
E D O E N 1
Ik fta verftomd Lizett’!
L ï Z E T T E.
Dat noem ik eerst beminnen!
EUGENIA,
Hij heeft mij zeker lief — maar wat zal ’k nu beginmsi ?
L I Z E T T E.
Isdatnogvraqgens waard’? —Kom, laat mij eens begaan, {Zij fchrijft met potloot op tie andere ztjde van den brieftnbsp;EUGENIA.
Zou hij in waarheid zulk een moeilijk (luk beftaan ?
!k ben beducht om langs dien kant hem aftewachten —
Maar waagt hij ’t aÜ’ voor mij,laat ’k ook mijn'pligt betrachten, L 1 z E T T E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(bekoort.
Nu hoor dan eens. (Zt/ /eest) „ Mijnheer! daar mij uw trouw „ Verwacht ik u; doch niet voor gii urogpen hoort.”
EUGENIA, hlaar als mijn vader,....
L I Z E T T E.
O Iaat die het werk niet breeken;
Al kwam hij, kan men dan uw’ minnaar niet veifleeken ?
E u Q £ N I A
In ’s hemels naam.
-ocr page 68-L I z E T T e: zij maakt dm brief aan
het touw vast; die vervolgende wordt ojgt;getrokken.
Hijs op! daar gaat de pos: al heen»
E u G E H 1 A.
Tl'at onderneemt men niet als men zig ziet beftreên
Door fnpoden dwang!
LI ZETTE.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Ja, wat een minnaar niet kan droomeu 1
Die heeren weeten raad om door den muur te komen; 'tZijn rechte helden, en verdienen onze gunst -Maar door den fchoorfteen! dat ’s eenftukje van de kunst;nbsp;Dat is eerst fterk!
E ü G E H 1 A.
Ik beef dat men ’t geval zal hooren.
L I Z E T T E.
Denk hoe men lachen zal! — ’k wil echter van te vooren Het vuur doen van den haard; want als uw minnaar kwam,nbsp;'Geraakte ’t gantfche huis welligt’ in vollen vlam.
EUGENIA: zij gaat onder den fchoorfteen ft aan, terwijl Lizette de boeken in een' hoek fmijt. Hoe angftig is mijn hart!
LIZETTE.
Dat wil ik wel gelooven.
(^Zij geeft Eugenia een kaars in de hand)
Hooreens, du ftiUe uw pijn; zie vast maar eens naar boven » Terwijl ik zien zal of uw vader ook nog waart
-ocr page 69-!li0
B L IJ 'S P E Li
Voor ’t tuinhuis, wachtende op zijn wisfen hemelvaart. {Zij zet twee jlooven voor de deur', gaat op'jezelvenjiaan,nbsp;om door een reet te zien.)
’tis alles au, en des zijn wij than? buiten fchroomen : Courage', doen wij nu den dapren Werther komen.-
EUGENIA.
Ik hoop en vrees.
L I Z E T T E.
Wat vrees! {^Zij neemt mede een kaars in de hand', plaatst zig, tegenover Eugenia, onderdennbsp;fchoorjleen , en roept:)
Daal neder,braaveheld!
Zo worde uw noodlot door uw’ moed een perk geBeld — {Tegen Eugenia.)
Hoort gij ’t geUornmel wel?
EUGENIA.
Ik ben er meê verlegen, li I z E T T E : sij roept.
Breek toch den nek niet 1 — ’k Heb iets in mijn ooggekreegen ; Laat ons watnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaanieder eenigetreeden acht er uit.)
WERTHER, in den fchoorjleen, ’k Tart den dood, den duivel,, janbsp;De hel beUormde ik ligt’ om mijne Eugenia.
EUGENIA, met tederheid.
Mijn Werther l
WERTHEE, ills vooten.
Edle maagd l
-ocr page 70-LI ZETTE.
Bedwing, o held! uw zinnen,
Eu fchreeuw zo niet.
WERTher, /lis Voor en,
’ nbsp;nbsp;nbsp;Ik ral den tegenftand verwitnen —
(/ƒ(ƒ roept tegen die boven zijn, ')
Laat fchieten!
L I z E T ï E, onder den jckoorfleen. Strijk dsar wat! _ ik zie hem in een’ mand!nbsp;WERTHER, ah voorcn-
Laat fchieten!
I. I Z E T T E.
Strijk dan toch!
WERTHER, beneden komende,
O overdierbaar pand!
Beminde Eugenia! uw Werther heeft geflreeden Met de angften van den dood; hij heeft om u geleeden,nbsp;Tot zelfs de wanhoop toe; ’t mishaage u des ook nietnbsp;Dat hij zig vol van min thans aan uw voeten ziet.nbsp;\^lijfpringtuit den mand en y/erpt zig aan Eugenia's voeten.^
E U G E H I A.
Mijn Werther!
L 1 Z E T T E.
Dierbaar heid! wie kunt gij niet bekooren I
2ijt welkom i
27f
n L IJ s P E L.
EUGENIA, hem haar handgeevende. ’k Bid fta op.
W E R T H E R : hij flaat op; geleidt Eugenia naar de tafel, en gaat nevens haar zitten.
Doe mij uw antwoord hooreij.
weet, Eugenia! dat mijne oprechte min,
S'eunt op de vvaare deugd; dat ik mijn zielsvriendin,
^Joe Ook het nijdig lot ons beider heil moog’ haaten, lang ik ademhaal, noch zal, noch kan verhaten;
^3t ik ’t gevaar trotfeer; dat ik den dood veracht....
LiZETTE, tegen Eugenia.
I3at tuig’ de fchoorlleen....
W E R T H E R.
Ja, daar, in een donkren nacht, Vol angst, vol vrees en fchrik v daar waren het de lichtennbsp;Van uwfchooneoogen, die gewijde vlammen ftichttennbsp;111 Werthers gloeiend hart; die hem vertroostten, meernbsp;tan duizend englen....
ï, I Z E T T E.
Maar, gij zijt vergist, Mijnheer;
V/ij Honden leder met een kaars.
EUGENIA.
Wiltgij wel zwijgen ?
w E- R T H E R : hij jlaat driftig op', valt voor Eugenia's voeten, terwijl Lizette ep de Jtooven voornbsp;de deur gaat Jtaan,
-ocr page 72-Zal ik, aanWdlijk beeld! de zege in't eind verkrijgen?
Zal ik verwinnen, of, zalWerther, door den dood.
Zijn lijden zien voleiud ? — zijn fiuart is veel te groot Dan dat hij....
L I Z E T T E.
St!
W E R T H E R.
Zijn min....
L I Z E T T E.
St fl!
W £ E T H 2 R.
Zoude overleevén.
L t z E T T E : zy komt vliegend van de fiooveft. ik hoor uw'vader.
E U c E M IA, tegen IVerther, hem dwingende op te (laan. Vlucht!
W E R T H E R.
Niets kan mijn ziel doen beeven.
E U G £ n I jl.
ï. I Z E T T E.
W £ R T H E R.
Umij verbergen? neen, (Hij vah weder op zijn knUn,_ terwijl Lizetteopdeftoovengaat ftaani)
-ocr page 73-Mijn min, zoftoutalsteêr, GebieJtmij op deez plaats het levenslicht te derven*
Of, zonder morren, voor Eugenia te fterveii.
ï. 1 Z E T T E.
't Gevaar is over-
eugehiAi»
Nu, Ha op dan.
W E R T H E E.
’t Is uw wil ?
Wel aan, ’k gehoorzaam ; (Jtaar handkusfchende, fchreeuw
hij luidkeels uit,)
Ach ! ....
L,i z E T T E , naar de deur vliegendtt In ’s hemels naam wees ftil l
IV E ft T H E R.
Ach mijne Eugenia! laat ik u overhaaien Om, nevensWetther, op uwlottezegepraalen!
EUGENIA.
Wat wilt gij?
L I Z E T T E.
In den mand....
W E R T H E R.
Jameisje' ja, dees mand.
Een vinding van mijn’ vriend; van zijn beroemd verftand; Dees mand, dien ’k hoog waardeer, ftrekke ons ten zegewage.n.
S
-ocr page 74-S74 DE HEMELVAART VA NS EB AL D US;
LI ZETTE, naar den mand gaande. Kom, ’l(zal ubelpen.
WErtheh, haar wederhoudende Neen, gij zoudt u zulks beklaagen;nbsp;Want raakte gij hem flechts zo zoudt gij opwaards gaan,
En Werthermec zijn lief wanhoopig laaten liaan.
L 1 Z E T T £.
De duivel neen, dat niet.
W E R T H E R.
Ik ben dus afgefproken
Met mijnen vriend, die ’t nooit aan vinding heeft ontbroken. hoort Sebaldus hoejien; waarop Lizette weder op denbsp;1 fiooven gaat jlaan.')
EUGENIA.
Wij zijn verlcoren! ’k hoor mijn’ vader I
W E R T H E B.
’k Vrees hem niet.
tl z E T T I : srj/ komt van de jlooven, neemt een boek, en vliegt met hetzelve naar haaf poit,nbsp;zeggende:)
Ik vrees! ik vrees! — Laat mij begaan.
E u o E » 1 A.
Och wat verdriet!
W E R T II E ».
.1 Kom, geefuin mijn’arm; Iaat ons versenigd derven:
Dv dood, Eugenia l doe ons in ’t eind verwerven.....
-ocr page 75-27S
L I z E T T E , kezende.
,, Maar terwijl aldaar geene ruste en is, ende dat het dral-„ jende rad alzo gezwint gaat gelijk eene {helle gedachte, 19 (want den prickel drijft het foo gezwint,) foo ontfteekcnbsp;gt;» den prickel zich zelfs alzo hart, dat den blixera (die tus-»gt; fchen de ampêrheid ende de bitterheid geboren word,)fchrik'nbsp;X kelijk vijerigh word, ende opgaat gelijk een fchiikkelijlcnbsp;gt;gt; vijer , daarvan de gantfche materia verfchrikt ende tenbsp;» rugge valt als dood ofte overwonnen”.
W £ R T H E R.
Ja mijne Eugenia, verwinnen of de dood. nbsp;nbsp;nbsp;'•
i! Ü G B M I A.
Verberg u toch!
L I z E T T E ; zij komt, zonder gerucht te maa' ken, van de ftoèven ; doch fpringt fchielijk wedernbsp;dezelven, na getegd te hebben:
Ik bkl zwijg flil I 't gevaar is groot.
{Zij leest.j
9) Ende en trekt niet meer Zo gefireng aan zich , maar’t gt;9 geeft zich uit malkander ende wert dun! want den vijer-gt;9 blixem is nu primas gneworden, ende dezelvige mate-99 ria, fdie in de oorfpronekelijkheid foo zeer herbe endenbsp;,, gefireng Was,) is nu .ais verflurven ende onuiagtich; en-„ de den vijetblixein haalt nu voortaan fijne fterkte daaruit,
672 DE HEMELVAART VAN SEBALDüSs
W B B T H E R.
Uw moeder, Selioone! zou ons onheil niet gedoogea. EUGENIA.
Zij isonsgunftig.
W B R T II E R.
Ja, zij is met mij bewoogen.
gt; iizETTE, weder, vliegend ^ van de floovcn
kamende.
Uw vader!
£ u e E N I A,
rtemel!
W £ R T H E R.
Hoe!
L I Z E T T E.
Hij ftaat pal voor de deur. {Zij gaat weder ep haar' post.j
W E R T H E R.
Gaan wij hem.
EUGENIA*
Zwijg, en vlucht! gij hebt geen andre keur.'
L I z £ T T B , kezende.
„ Ende de bitterigheid vaart in den blixem, uit de her-»» bigheid, mede op, ende ontfteekt den blixem; want zij »» is des blixems ofte des vijers vader, ende het draijendenbsp;„ rad ftaat nu voortaan in den vijerblixem, ende de herbig-*, beid blijft overwonnen ende oijitiachtig; ’t zelvige is nn
-ocr page 77-577
B L IJ S P E L.
9) den watergeest; ende de wateria van de herbigheijd, I, vergeliikt haar nu voortaan met den fwavelgeest, geheelnbsp;9, dun, ruijgh, anghllelijk overwonnen, eiide den prickelnbsp;9, daar in tzitterende.
{JZij komt nogmaals fchielijk van de Jiooven, werpt het beek op den grond, en roept:)
Vlucht! vlucht!'
De voorigen, sebaldüs. SEDALDus, tnet drift inkomende'
!M[ijn dochter 1 {HijJlruikelt over deflooven, en valt in den mand, die tejjlor.4 opgehaald wordt.)
Help! ’k wil niet ten hemel vaaren! Help! moord! moord! help!
w E R T H E r; Eugenia bij de hand vattende.
Het lot wil zig in ’c eind verkiaaren I ï^oni vluchten wij mijn lief!
S E B A L D U S,
Och wie verlost mij toch ]
Wie helpt, wie helpt mij wéér uit het/ir/«f/f/;e,i/
He!p4 help!
'.i
DE HEMEL VAART V AN SEBALDUS:
W E R T H E R.
I j.
Kom vluchten wij! hier baat geen overweegen; De Iieme! is in ’t eind ons vvaarelijh genegen.
ZEVENDE TOONEEL. Devoorigen, yroti’.V snaps.
Frouv SNAPS.
at is er toch gebeurd! _ wat is er een gerucht! —
Hoe! gij Mijnheer? — wat’sdit?
L I z E T T E , lachende.
Een wonderlijke kltxht! Frouw SN APS, tegen Wert'ier.nbsp;Hoe komt gij hier ? — Lizett’! — welk buiteufpoorig tieren!
L 1 Z B T T E.
Wij zijn thans bezig om den liemelvaarc te vieren Van uwen man.
FrOUW SNAPS.
Mijn man! — waar is hij'? fpreek.
SÏBALDUS.
Och och!
Vroii'w SNAPS-SebalJusje! mijnfehati waarzljtgij?
L I Z E ï T E.
In het roh.
-ocr page 79-{Zij neemt een kaars in de hand, en^elt Vrouw Sr.a^'S onder den fc'noonfieen.jnbsp;tiaar hangt hij, in dien mand.
SKBALDUS.
Zij t gij ’t vrouw Snaps ? mijn leven! Vrouw s M A P St
Ja vaderlief! wilt gij mij en uw kindbegeeven?
Wijn Baldusje! mijn fchat! zo gij ten hemel vaart.
SEBALOUS.
LI ZETTE.
Verkiest gij dan deeze Aard’.... sebaldus.
Och fa, och ja! deeze Aard’wil ik zo niet verlaaten,
Zijt gij daar moeder?
Vrouw SNAPS.
sebaldus.
Kunt gij geen mensch bepraaten mij te helpen? och ik fterfin’t kort van finart.nbsp;Ochmenfchen! menfchen! help!
Vrouw SNAPS.
{Jegen TVerthtr )
NaarikbemerKenkan, hebtglj ditfpelgebrouwen; gij niet ontdekt.. • • •
s8o DE hemelvaart VAN SEBALDUg:
W Jï R T H E R.
’k ?al alles u ontvouwen;
De min die mij bezielt, voor mijne Eugenia,
Gedoogde niet dat zij werd epgeflooten ; ja,
Eer’k zou.....
S E B A L D u s.
Acb help mij toch !
yrouw SNAPS.
Kom kind.
W E R T a E il.
Eer’k zougedoogen Pat zij mij werde ontrukt, zoude ik, zelfs voor uw oogen.nbsp;Mij ’thart doorbooren; ’k nam des raad met mijnen vriend,nbsp;Die mij jn dit geval naar^zijn vermogen dient;
Hij liet mij in een'mand door deezen fchoordpen daalen, Bij mijne Eugenia, om zo te zegepraalennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Op’s vaders wreeden dwang j met d't beding, dat ik, Den-'ma.nd Ilechis roerende, wierd opgehaald : ik fdiriknbsp;Als Ü? bedenk hoe ’t lot Sebaldus heeft doen vallen;
SEBALDUS,
• * ¦
Her niemand van u allen
Die mij verlosfen kan ? ik fchenk hem al mijn goed,
Help 1 menfehen! help l nbsp;nbsp;nbsp;_ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Kom man. .u -.
-ocr page 81-28r
Wat wilt gij?
. L I z E T T E , onder den JcnoorJ^eed. Als gij mijn’ wil voldoet.nbsp;sebaldus.
L I Z E T T E.
Da^t ge inv kind niet langer zult weêrftreeven, Maar haar aan Werthcr, nogdeez’dag, ter bruid zult geeven»
S E b'a L D U S.
Met ai mijn Ijarti
frouw SWAPS.
’t Is fraai!
Liz ETTE, legen fFerther, Heb: gij’t gehoord Mijnheer I
W E R T H E R. o ja, (Jiij gaat onder den Jchoorfteen.')
Men laat den mand op mijn bevelen neSr. nbsp;nbsp;nbsp;t
SEEALDUS, in het nederiomen. Ik bid, voorzichtig toch! — hoe! gij ? — durft ge u verraeeten..,nbsp;w ebther: Eugenia bij de hand vattende tnbsp;valt met haar voorSebaldus, die nog inden mandnbsp;zit, op de kniën,
ik bid, Mijnheer, dat gij ’t gebeurde wilt vergeeten!
Gij ziet'dat waare min geen’tegenftand verdraagt.
Maar zig ter dood verweÊrtj indien dit uw inishaagt, Peneem mij ’t leven; want ik zal haar nooit verlasten,
aSa DE HEMELVAART VAN SEBALDUS:
.ii
Oa wie ik dit beftond,
Frou’.» SNAPS,
Kom kind, laat u bepraaten;
Het heugt u immers nog.....
SEBALDUS.
Men help’ mij uit den mand. fchieten toe om hem te helpen : daarna vervolgtnbsp;hij tegen Werther.')
•k Verzoek u dat gij zwijgt — Kom dochter, geefmeuwhand; (JHij legt de hand wan Eugenia in die van IVerther.jnbsp;Leef met uw' echtgenoot in ’t centrum van de weelde:nbsp;Dat haare esfentia, die vaak uw’zinnen flreelde,
U nooit doe vallen in de matrix, van den nood.
Leeft fteeds elkandren waard’, en derft eensmenfchcn dood.
WERTHER, hem omhelzende.
Mijn vader!
EUGENIA, hem mede omhelzende. Ach! vergeef.....
Frouw SNAPS.
Mijn kiudren!— wat genoegen.'
Li ZETTE.
Ikwensch u veel geluks.
werther,
Eom laaten we ons vervoegen
Bij mijnen vriend.
-ocr page 83-SBBALDUS.
Uw vriend! waar is die?
Op het dak;
Gaan wij hem helpen, en, daarna, op ons gemak Elkander miinen list en ’t gantsch geval verhaaien.
Kom fchoone Eugenia! nu mag ik zegepraalen Op ’t nijdig lot; mijn lief reik me uwe albaste hand.
Mijn Werther!
yacoh Beem, de liefde, en deeze mand, 3ijn oorzaak van uw heil: dat het u nooit begeeve,
(Z:y h' rvat den gewoonen toon van Wertherd)
Dat Wetihcr voor zijn lief, zij voor haar’ minnaar Iccve! Dat matrix, centi o roh; dat hemel, zon en maan ,nbsp;Getuigen van deez liefde en van dit grootsch bellaan.
’tis ons gelukt, mijn vriend: nu zal ik u beloonen,
Eu mijne erkentnis u naar mijn beloften toonen.
i,ODEwijK, van het dak,
Lizette, o al mijn vreugd 1
-ocr page 84-Vrmv SNAPS, driftig.
Hoe! wat is dit?
V.' E H T H E R.
Bedaar, men loone zijne deugd :
Hij mint haar, laaten wij hem ook het heil doen fmaaken, Hat mijne ziel vervult. (Tegen Lizelte.')
Bekroon zijn teder blaaken Met uwe wedermin; ontvang hem van mijn hand.
Als echtgenoot en vriend.
L o D E W IJ K.
Is ’t mij vergund den mand Uw zegewagen, Heer, op nieuw weêr optehaalen,
Om ook, als in triumph, gelukkig neêrtedaalen?
Frauw snaps.
Weg met die malligheid, kom maar gerust in huis:
’k Gefef u Lizett’ tot vrouw.
SEBAtDUS, oji den Jchouder van zijn Vrouiv leunende.
’k Vrees dat de esfentia van dit geval zal maaken,
Dat ik ia korten tijd den vegen geest zal braaken.
Frouw SNAPS.
Kom gaan wij, Baldusje; kom Vader; Werther, kom;
Gij wordt, reeds morgen vroeg, gewis de bruidegom.
gt;Efnde van het tweede en laatfte Bedrijf.
'¦'K: quot;gt;-
.¦¦b
¦pv'w
V
;*•gt;'
V'i i- '-,. 'Q '
gt;v
- gt; 4*'
' -1 nbsp;nbsp;nbsp;,:r.
M
'•5
-ocr page 88-