-ocr page 1-

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzameling tooneelstiikken

utt de nalatenschap van

Prot Dr. J. te WINKEL

NO.JÜ.

-ocr page 2- -ocr page 3-

f: TER


ELFDER URE.


BLIJSPEL IN 5 BEDBLIYEN.


DOOK


H. Th. BOELEN.


Amsterdam. - A. PtOSSING. - 1887.


-ocr page 4- -ocr page 5-

TER ELFDER URE.

BLIJSPEL IN 5 BEDBIJVEN.

DOOK

H. Th. BOELEN.

Amsterdam. — A. RÓSSING. — 1887.

Mei recht van opvoering voorbehouden volgens de Wet van 28 Juli 'ISSl {Staatsblad No. 124.)

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.

-ocr page 6-

j^ERSONEN.

Van Toren, oud rentenier en tvednwnaar. Amalia,

zijne dochters.

Louize , \

Wouter van Toren, zijn neef, jong rechtsgeleerde. Baron Teuthen van Rozenberg , middelbare leeftijd.nbsp;Smit, Notaris.

Frans , zijn zoon, jong rechtsgeleerde.

Pieter Dolen, Student.

Everdina Emerentia Kolk, huishoudster bij van Toren, middelbare, niet jeugdige leeftijd.

Tusschen alle bedrijven is een tijdsverlcof van enkele tvekenl'

I

-ocr page 7-

EERSTE BEDRIJF.

Studeerkamer van Wouter.

I.

Wouter, Fra.ns, Pieter.

Fra.ns {komt met Pieter binnen, doch zegt eerst om de hoek van de deur.)

Is mijnheer te spreken 1

Wouter {die met de hand onder het hoofd zit):

Wie daar?.....O ja, kom binnen.

Piet. Sliep je?

Wouter. Neen.

Frans. We zijn gecommiteerd om je te vragen of jc nooit meer in o ize Letterkrans komt.?

Wouter. Waartoe.? Voeren we wat uit.? Zie je vruchten .? Ik niet.

Piet. Mijnheer is vrolijk geworden sinds zijn promotie.

Frans. We kwamen je een verzoek doen.

Piet. Maar konden gerust weêr heengaan.

P'RANS. Juist omdat er een heel anderen weg moet gevolgd worden, vragen we jou om je weer bij ons aan te

sluiten.....Je hebt het land Wouter, is het zoo niet.?

Dat heb ik met leedwezen bespeurd. Niets is verkeerder dan dat.

Wouter. Met evenveel grond kan men beweren, dat het dwaas is kreupel geboren te zijn.

Piet. Kan je dan niets daaraan doen.?

Frans, ’t Land hebben is gebrek aan werkzaamheid. Een auteur hoeft zich nooit te vervelen.

Piet. Hij schrijft maar.

-ocr page 8-

Wouter. Zoo, schrijven maar, zonder prikkel zelfs?

Piet. Geen prikkel.... en het succes dat je reeds hebt ?

Wouter. Ik heb geen sujet.

Piet. Een auteur moet zich zelf een onderwerp weten te scheppen.

Wouter. Zonder inspiratie.

Piet. Inspiratie! Blijf dan niet altijd op je kamer. Daarbuiten ziet men nog eens wat. Als je bijvoorbeeld gezien had wat ik heb ontmoet.. ., Ha, als ik schrijver was, aannbsp;inspiratie -zou het niet falen !

Frans, {lachende.) Hij is weer eens verliefd.

Piet Ja, en waarom niet? Alleen ik zeg niet op wie. Ik weet niet wat ik geven zou om zulk een beeld te bezitten. Verbeeld je.... maar jawel, begin eens met zoonbsp;iets te beschrijven! Wie zich daaraan waagt wordt eennbsp;Icarus, want zijn vleugelen zouden smelten.

Wouter. Je schijnt werkelijk vleugels aangebonden te hebben.

Frans. Aangebonden niet, aangeplakt; ze zullen smelten bij een tweede — liever een volgende zon, de achtste, tiende of dertiende misschien.

Piet. Zoo ik vleugelen heb, heeft zij ze me aangebonden en daarom smelten ze niet ligt. Zij zelve is de zon...

Wouter. Zij is dus de zon, die vleugelen aanbindt omdat de zon die niet zal smelten. Valsch vernutt zooalsnbsp;geen dichter ooit heeft verkocht en dat zegt veel.

Piet. Wat kan het me schelen, kritikus, wat je op mijn beelden aan te merken hebt, als het gevoel wat hiernbsp;woont (hij wijst op zijn hart) maar zuiver is. (Hij kijktnbsp;door het venster.)

Wouter. Als je zuiver voelt, druk je dan ook zuiver uit.

-ocr page 9-

Pieter. „Graue Theorieën” anders niet! Maar wat zie ik daar.... een tom-pouce! Daar zat ze juist in. Janbsp;zeker... Adieu! (af.)

II.

Wouter, Frans.

Frans. Een mooi commissielid dat mij alleen laat staan.... (^Uit Jict venster ziende)... Haar rijtuig is notanbsp;bene groen en dit is bruin.

Wouter. Moet je hem dan niet waarschuwen.^

Frans. Waarom.? ik mocht het eens mis hebben. Laat hij zijn gang gaan.

Wouter. Maar weet je dan op wie hij verliefd is.?

Fr.ans. Dat weet iedereen want hij loopt driemaal daags haar huis voorbij.

Wouter. Z jo, dat wist ik niet.?

Frans. Je zult toch niet beweren dat dat veel bewijst, kluizenaar.

Wouter. En wie is ze dan.?

Frans. Wel, je eigen nicht, Amalia van Toren.

Wouter. Hoe.? Amalia.? (Opstaandcd)

Frans. Ja, is dat zoo vreemd.?

Wouter. Neen, maar ze is ouder dan hij.

Fr.ans. Kan ik het helpen .?

Wouter, (p-ejaagd.) O maar.... Amalia.... dat’s te gek, dat kan niet. Louise meen je? Amalia dat zou toch...nbsp;twee jaar ouder dan hij en hoeveel jaar wijzer.? Louisenbsp;dat liet zich hooren.

Frans. Louise, dank je wel. Amalia! Is zij dan niet mooi genoeg om het gemoed van een jeugdigen springer

-ocr page 10-

als Piet te ontvonken, bij voorbeeld voor een etmaal acht, negen ? Intusschen geloof ik niet dat zij. . .

Wouter. Waarom zou Amalia hem niet lief kunnen hebben ? Is dat zoo onmogelijk ?

Frans. Ga zitten en houd je bedaard. Huichelachtige isegrim, nu weet ik wat je mankeert. Onverlaat, je bentnbsp;verliefd en je verzweegt dat voor mij!

Wouter. Nu ja, dat is zoo.

Frans. Verliefd en dat op je nicht.?

Wouter. Natuurlijk, op Amalia.

Frans. Ja, onnatuurlijks is er niets in. En heb je nu daarom het land.? Mij dunkt, niemand heeft beter gele- •nbsp;genheid, heeft witter voetje zelfs bij de oudste jufvrouwnbsp;van Toren dan jij.

Wouter. Ja, op school waren we al intiem. Ze mag me heel graag maar....

Frans. Maar?

Wouter. Noem het lafhartig, kinderachtig zelfs, maar ik put juist uit dien ouden, intimen omgang reden tot vreezen.

Frans. Een bewijs van oprechte liefde (satyriek) van een liefde, zooals alleen in een dichterhart wonen kan.nbsp;Zwarigheden zien is een soort van wellust, en men zietnbsp;ze dus zelfs in de meest voordeelige omstandigheden. Weetnbsp;ze dat je veel van haar houdt?

Wouter. Ja en neen, direct niet, indirect....

Frans. Wat beteckent nu dat direct en indirect? In goed I lollandsch, weet ze dat je haar man wil worden.?nbsp;Dat’s de eenige kwestie.

Wouter. Waarachtig niet.

Frans. Waarachtig niet! ’t Is net of ’t zonde zou wezen. Ben je al lang verliefd.?

-ocr page 11-

Wouter, ’t Is misschien een jaar nu, dat ik bespeurde dat de vriendschap, die ik haar toedroeg....

Frans. Van minder platonischen aard was, dan je dacht. En zij ?

Wouter. Zij, ja.... ze is goed, ze is vriendelijk tegen

Frans. Vriendelijker dan tegen allen toch, bij voorbeeld vriendelijker dan tegen mij.

Wouter. Ja, ze houdt nu eenmaal ijiet van jou...

Frans. A zoo, zit het hem daar ? ’t Is dus wel degelijk personaliteit, als ze mij zoo uit de hoogte. . . .

Wouter. Jij kunt nog al vrij in je mond zijn, zij daarentegen is hoogst ernstig. Dat juist waardeer ik in haar, de naïvieteit, de oprechtheid, waarmede zij met iedereennbsp;omgaat. Ze kan met jou niet sympathiseeren, dat spreektnbsp;van zelf.

Frans. Uit jou mond wordt dat haast een affront.

Wouter. Toch niet. Twee karakters kunnen hemelsbreed uit elkander loopen en toch beiden goed zijn. Een zoo ernstig, ja vroom meisje, heeft natuurlijk weinig Opnbsp;met iemand, die meer aan zijn aardschen dan aan zijnnbsp;hemelschen tabernakel denkt. En nu een vraag, als denbsp;menschen wat openhartiger met elkander omgingen, zouden wij daardoor slechter of ongelukkiger zijn.? Amalianbsp;is zóó vroom, dat ik er niet bij kan. Trouwens voor onsnbsp;mannen is het een deun om tegenwoordig nog vroomnbsp;te blijven. Hoe eenzijdig echter Amalia, in mijne oogennbsp;althans, op dat punt wezen moge, ik acht het in haar,nbsp;dat ze zich net geeft zooals ze is, en met de huichelarijnbsp;der wereld niet medegaat.

Frans. Over onze filosofiën, wat de wereld betreft.

-ocr page 12-

wil ik niet uitwijden. Dat punt hebben we meer behandeld. Jij meent dat men zich zelf bewust moet zijn, ja in zich zelven de kracht moet zoeken tegen de wereld —nbsp;ik zeg, men kan tegen den stroom niet oproeien, en mennbsp;moet toch de haven bereiken. Voor het overige hoeftnbsp;niet iedereen te wezen zoo als ik. Wat zou dat verduiveld eentoonig worden.

Wouter. Maar waarom maak je haar het hof.’

Frans. Om. ... menschenkennis op te doen. Om. . .. mijn geduld te oefenen, ’t Zit hem in mijn nuttigheids-principe.

Wouter. Ben je gek of denk je dat ik het ben .’ Als je me de ware reden niet zeggen wilt.....

Frans. Het hof maken nu juist, zoo slim is het niet... . Ik zal het je zeggen. Ik houd niet veel voor je verborgen.nbsp;Hier was er nog al reden voor. Je kw..amt veel bij vannbsp;Toren, meer dan ik natuurlijk, en ik wist nog nietnbsp;zeker....

Wouter {lachendé). Ge wordt toch geen concurrent.’

Frans. Neen, luister. Louise kwam van de school. Ik ontmoette haar eens in gezelschap. Ze was een vrolijke,nbsp;prettige meid. Toen vond ik haar niet mooi, nu wel. Zitnbsp;hem dat nu in de liefde, ik weet het niet. Ik ben gewoon bij elk meisje, dat ik wat nader leer kennen, tenbsp;overwegen of ze al of niet een goede partij voor me zounbsp;zijn; iets wat ik iedereen aan zou raden, die geen oudenbsp;vrijer worden wil. De oude van Toren dacht ik, ’eeftnbsp;op een goeden voet, hij zal wel niet onbemiddeld zijn. Iknbsp;nam informaties en ontdekte dat toch eigenlijk Louisenbsp;zelve niet rijk is — Amalia wel. Intusschen, het wasnbsp;misschien inconsequent van me, verkoos ik toch Louise,

-ocr page 13-

want ik houd van vrolijke prettige meisjes. Daarbij is het toch altijd een compensatie als men rijke fa’mieljenbsp;heeft, kwaad kan dat nooit. Enfin, ik vond haar nietnbsp;verwerpelijk en plaatste haar op mijn twaalftal.

Wouter {verbaasd). Op je twaalftal!

Frans Ja, dat deed ik, net als bij een dominé’sberoep, eerst een twaalftal, dan een drietal, en tot het beroepnbsp;de eenheid, heb ik eindelijk besloten. De dominé of liever de proponent, want ze heeft nog geen beroep gehad,nbsp;kan bedanken voor de plaats, dat spreekt. En nu kan jenbsp;met een begrijpen, waarom ik bij de zuster, of lievernbsp;bij het heele huishouden een wit voetje wil hebben.

Wouter. En als Amalia nu eens gedacht heeft dat het om haar.. .

Frans. Geen nood. Daarvoor sprak ik te veel met haar over jou. Altijd heb ik gedacht, die twee hooren bijnbsp;elkander.... Wat is dat voor een leven.?

Wouter. Dj luidruchtige stem van mijn oom.

III.

Dezelfden, Van Toren, Rozenberg.

Van Toren. Wouter, ik breng je hier baron Teuthen van Rozenberg, die je gaarne met een bezoek vvou ver-eeren. Mijnheer Smit, ken je den baron.? {Frans kmktnbsp;toestemmend.) Hoe vaar je.?

Wouter. Veel eer! U woont, als ik het wel heb.?...

Rozenb. In de Betuwe, althans als ik ergens woon, woon ik daar Mijn terres liggen in de Betuwe; ik bennbsp;meestal ambulant.

Frans. Veel buitenslands waarschijnlijk.?

-ocr page 14-

10

Rozenb. ’s Winters gewoonlijk. ’k Heb een veel te deli-kaaf gestel voor die noordelijke winters, ’tis hier niet uit te houden, 't Begint alweer koud te worden, ik denknbsp;er al weêr over....

Van Toren. Toch niet om ons te verlaten, baron.'*

Rozenb. Nu, nu, in de eerste weken nog niet. (G/zV«-lachende^ Ik heb hier nog een zaakje in orde te maken.

Van Toren {quasi fijn). Een zaakje van het hart, als ik het wel heb. Onder ons gezeid, dat zal wel gaan. Iknbsp;geloof dat de meid dol op je is.

Frans (ier zijde). Welke meid.?

Rozenb. Tut, tut, mijnheer Van Toren is een echte plaaggeest.... maar om op wat anders te komen, vertel me toch eens. Wouter, waarom kom je nooit eensnbsp;bij me logeeren.?

Wouter (ter zijde). Wouter, wat een familiariteit!

Van Toren (die het gehoord heeft., tot Wouter). Ja, ja, dat is aardig voor iemand, die toch baron voor zijnnbsp;naam schrijft.

Wouter. Ik wist niet dat mijnheer daarop gesteld was.

Rozenb. Nu, je zoudt het goed bij me hebben.

Wouter. Daaraan twijfel ik niet.

Rozenb. Beloof me vast van den zomer te zullen komen.

Wouter. Ik zal geen tijd hebben, mijnheer.

Van TorenWouter). Zeg toch geen mijnheer, baron, dat hoort zoo....

Rozenb. Daar moet een auteur tijd voor hebben. Het buitenleven, o, wat is er hartverheffender dan het buitenleven.? Is het niet alsof de bron van alles goeds daarnbsp;dichter bij ons is, dan in de stad.?

-ocr page 15-

11

Van Toren. Mooi gezegd, hè!

Wouter. Ik mag ook wel eens buiten zijn, ’t ver-frischt nog etns.

Rozenb. {tegen van Toren). Ja, oude heer, je moet me ook een.s komen opzoeken en breng de dochters mede.nbsp;Lieve meisjes I Al ben ik een bachelor, toch weet ik heelnbsp;goed hoe dames te recepiëeren.

Frans {glimlachende). Daar zal wel niemand aan twijfelen.

Van Toren. Ik zou er niet tegen hebben, maar Amalia, vrees ik, wel. {Fij^t laehendel) Ten minste voor als nog----

Frans {tegen Wouter). Hm, hm!

Wouter. Ze zou inderdaad geen ongelijk hebben.

Rozenb. Hé, waarom.!* Dat zie ’k niet in.

Wouter. Ziet u dat niet in.!* Vreemd! Maar ’t is alles maar scherts, niet waar.!*

VaN' Toren. Wat scherts.!*.... den baron.... ik....

Wouter {spoedig invallende). Welke papa gaat nu met zijne dochters bij een ongetrouwd heer logeeren, dienbsp;niet van de famielje is.!*

Van Toren. Neen, neen, neen. Ik zei ’took maar zoo, uit malligheid.

Rozenb. Ja wel, ja wel! En toch moest men zich minder storen aan de wereld, de bedorven wereld, die van vernis houdt, en de wezenlijke kleur niet opmerkt. Watnbsp;voor kwaad zou er in steken, als die meisjes bij mijnbsp;kwamen logeeren, en dat nog wel met haar vader.!* Bennbsp;ik dan geen eerlijk man, geen gentleman zelfs.!* Geloofnbsp;me, alles gaat goed als de ware beginselen maar niet

-ocr page 16-

12

ontbreken; goede, godvruchtige beginselen en dan.... vrijheid zooveel men maar wil!

Frans. Aardig gezegd!

Wouter. (Frans. satyriek^aanziende.) Heel aardig!

Rosenb. Houden uw dochters veel van Gelderland, mijnheer van Toren

Van Toren. Of ze!

Rosenb. Zouden ze er bij voorbeeld winter en zomer willen^ wonen

Van Toren, (glimlachende.) Amalia althans best. Maar ik ben er niet op gesteld. Mijn dochtertjes wil ik bij menbsp;houden. Jufvrouw Kolk is heel goed, maar ik wil nietnbsp;alleen met haar blijven zitten.

Frans. Altijd bij u houden.?

Van Toren. Dat’s te zeggen, niet ver van mij af. Ik kan de vliegen niet van de kaars houden. Komt er eeitnbsp;goede partij, dan sta ik ze af.

Frans (ter zijde). Gek!

Rozenb. Dus zou Gelderland te ver zijn.?

Van Toren. Och neen, u mijnheer kan ze wel krijgen.

Wouter. Kan mijnheer krijgen.? Beiden.? Dat’s een roijaalheid...

Van Toren (kregel.) Een van beiden , dat spreekt van zelf (Ojgt; zijn horloge kijketidei) En nu moet ik weg. Alsnbsp;ik nog later ga, kan ik op de markt niet meer terecht.

Rozenb. Mag ik met u meegaan?

Wouter (tegen van Toorn.) Weer emplètes doen. Kippen koopen of zoo wat.?

Van Toren. Neen, ik zal je zeggen wat het is. Mijn dochter Louise houdt dol van kanarievogeltjes en nu heb

-ocr page 17-

13

ik er verleden maandag een voor haar gekocht. Van het oogenblik dat ik het dier in huis heb, doet hij niets alsnbsp;tjilpen — zingt niets hoegenaamd niets! Wat heb je aannbsp;een kanarievogel die niet zingt!

Wouter. U zal een pop gekocht hebben, oom.

Van Toren. Dat komt niet te pas, een pop. Ik heb niet gevraagd om een pop. Ik wil hem een standje maken. Ik wil er ec-n hebben die zingt, hij kan zijn tjilpernbsp;weerom krijgen. Een pop !

Wouter. Tjilpster, pop is vrouwelijk , vooral in dien zin.

Frans, {ter zijde). Die renteniers hebben toch ampele besognes!

RosenB. Maar ik had nog zoo graag met mijn vriend Wouter wat over litteratuur gesproken.

Van Toren. Jongen neen, baron, geen tijd te verliezen. Ik ben slim weet je, als ik nog een week wacht dan heet de vent het me liegen. Dag mijnheer Smit,nbsp;bonjour Wouter! Kom van middag bij me eten.

Wouter. Met plesier oom!

Rozenb. Ja, doe dat. Ik zal ook van de partij zijn. Dag heeren, tot weerziens.

IV.

Wouter, Frans.

Frans {na Wouter een paar minuten te hebben aan-gestaard.) En nu.?

Wouter. En nu.... is het vrij duidelijk dat van daag mijn concurrenten als uit den grond opkomen. En....nbsp;deze concurrent is gevaarlijker dan de andere.

Frans. Een aardig mensch.... zeg de waarheid, hij is een aardige kerel.

-ocr page 18-

14

Wouter. Aardig?.... misschien.... Tien tegen een wil ik wedden dat hij niet deugt.

Frans. Jalousie de métier!

Wouter. Métier, geen onaardig woord in jou mond waar het de liefde geldt.

Frans. Foei... {verwijtend.) Louise is niet rijk!

Wouter. O, dat Amalia vermogend is, dat juist hindert mij, dat juist heeft mij teruggehouden. Wat ik haar aan kan aanbieden is nog zoo gering. .. Heb je ook nietnbsp;gemerkt dat...

Frans. Wel zeker, en hij heeft van Toren op zijn hand.

Wouter. En ze mag dien man niet hebben. Veel liever Piet, dan dien baron 1

Frans. Wat je nu zegt, begrijp ik niet. Waarom liever Piet?

Wouter. Die heeft ten minste een onbedorven hart.

Frans. Maar wat weet je nu van het hart van. . . .

Wouter. Weten? Niets! Maar ik voel, ik zie, ik merk het.... ik weet het zeker in een woord, althansnbsp;ik ben er van overtuigd.

Frans. Waarvan ?

Wouter. Hij deugt niet. Ik kan Amalia des noods afstaan, maar ik kan haar niet zien in de armen vannbsp;een.... van zoo iemand.

Frans. Van zoo iemand ?

Wouter {opgewonden). Maar heb je het dan niet opgemerkt? Vondt je hem werkelijk aardig.... of aardig, wat kan dat nu schelen, maar maakt hij op jou dennbsp;indruk van een man van eer?

Frans. Een man van eer, dat is zoo’n groot woord.

Wouter. Nu, van een eerlijk man dan als je wilt. Was dan die ongemotiveerde vriendschapstoon jegens mij

-ocr page 19-

niet eenvoudig walgelijk? Lag er in de vroomheid niet iets gemaakts en welke reden kon hij hebben om eennbsp;man als mijn oom zoo te vleien als een parasiet? Zelfsnbsp;begrijp ik niét eens wat hij bij mij uitvoerde.

Frans. Och, je oom is nog al erg met je ingenomen.

Wouter. Ja, ja, daar zal het hem liggen.... Een reden heeft hij stellig. Geloof me, op zijn minst genomennbsp;is hij een egoïst.

Frans. Ja, als je weer met die hoogdravende ideën van egoïsme aankomt.

Wouter. Versta mij goed. Wezenlijk, hoezeer wij ook van gevoelen met elkander verschillen, stel ik hem nietnbsp;gelijk met jou. Wat jou principes ook mogen wezen, jenbsp;komt er voor uit, ja, eigenlijk ben je beter dan je jenbsp;voordoet, en zoo mag je bij het zien van een meisje hetnbsp;eerst aan je zelf denken, zoodra je het geluk in haarnbsp;vindt zal je ook trachten haar gelukkig te maken.

Frans. Och, dat geeft iemands gezond verstand van zelf aan. Stuivertje wisselèn, geluk tegen geluk.

Wouter. Dat denk je, maar 't is niet waar, althans niet de volle waarheid. Om een zoodanig gezond verstand te hebben, moet het hart niet bedorven wezen, ennbsp;ik vrees.. ..

Frans. Ja, je vreest voor alles. Maar je moet niet altoos over dat eene punt denken, meer handelen ennbsp;minder denken, dat is alles wat ik je raden kan.

Wouter. Wel mogelijk, en toch heb je ongelijk, als je denkt dat alleen Amalia me in ’t hoofd maalt. Er isnbsp;meer wat mij hindert. Mijn broer in Wamel kost mijnbsp;weer veeL hoofdbrekens en vooral veel geld.

Frans. Maak je daar toch voor goed van af.

-ocr page 20-

16

Wouter. Dat mag ik niet, hij draagt mijn naam, den naam mijns vaders, dien moet ik in eere houden.

Frans. Kom, je moet je eens verzetten, ’t Is goed weer, laat ons gaan wandelen.

Wouter {de bureau sluitende). Perfect, ik ben klaar.

Frans. En dan weer aan het werk. Beproef e^ns wat voor ons.

WotJTER. Neen, werkzaamheid is wel de beste afleiding, maar ik ben nu niet in staat komediestukjes te maken. Gelukkig heb ik als advokaat wat meer te doen.nbsp;Ze hebben me een failliet te beredderen gegeven. Eennbsp;aardig geval is daarbij. Verbeeld je.... maar dat kunnen we onder de wandeling wel bepraten. Ik wil er tochnbsp;jou meening ook wel eens over kennen.

{Beiden af.)

TWEEDE BEDRIJF.

Huiskamer van van Torett.

I.

Amalia, Louise, later Jufvrouw Kolk.

{Louise zet koffie.)

Louise, ’t Wordt al zoo laat, ik zal het maar vast doen.

Amalia. En waarom ook niet.^ Ik maak de broodjes klaar. Als mijnheer Smit komt, dient het toch in ordenbsp;te zijn.

Jufvrouw Kolk {komt met een sleutelmandje .aan den arm binnen). Wel zoo, jufvrouw Louise, wie is hiernbsp;de huishoudster.^

-ocr page 21-

17

Louise. Waarom, Jufvrouw Kolk ?

JUFVR. Kolk. Wie hoort aan het koffieblad.^

Louise. Wie aan het koffieblad van mijn vader hoort, dat zou haast een raadseltje worden.

JUFVR. Kolk. Geen raadseltje. Ik zal het aan uw vader vragen, die moet dan maar weten, of hij het huishoudennbsp;aan mij heeft opgedragen of niet.

Louise {^glimlachende, terwijl zij opstaat). Ziedaar jufvrouw, ik ben immers al opgestaan. Laat papa maarnbsp;met rust.... Ziedaar, een plaats als een prinses.

JUFVR. Kolk. Prinses of niet, ik geniet sedert vijf jaar het vertrouwen van uw goeden vader en zoo langnbsp;hij me niet wegjaagt, zal ik mij weten te handhaven.

{ernstig. Ik geloof het wel, jufvrouw Kolk, maar dat’s jammer genoeg. Toen u in huis kwam, wasnbsp;ik eigenlijk al op den leeftijd een huishouden te kunnennbsp;waarnemen, maar papa vond mij te jong en ik moestnbsp;er in berusten. Nu zal ik toch waarlijk wel oudnbsp;genoeg daarvoor zijn, terwijl ik nog hulp aan Louise zounbsp;hebben. Maar ik zou zoo gaarne zien, dat u begreepnbsp;dat____

Louise. U hier te veel is. Dat wou je zeggen, Amalia.

Amalia. Foei, Louise. Och, jufvrouw Kolk, ik weet wel dat u goed voor het huishouden zorgt, maar moetnbsp;u ons daarom in den weg staan bij papa.?

JUFVR. Kolk. Heb ik van mijn leven! Wat een laster.

„^^Amalia. Laster.?

JUFVR. Kolk. Ik, die laatst zelf nog gezegd heb; stuur me maar weg, mijnheer.

.....^Amalia. Ja, u zegt dat dan wel, maar hoe zegt u het.?

2

-ocr page 22-

18

JUFVR. Kolk. Is''het soms mijn schuld, dat de man zich verbeeldt, dat zijn dochters, zoodra ze zich maarnbsp;vertoonen, worden weggekaapt.? ’t Is waar, met u Amalia,nbsp;is dat niet zoo vlug gegaan als hij dacht.

Louise. Alsof Amalia niet al lang een partij had kunnen doen, als ze gewild had!

^Amalia. Neen, Louise, antwoord niet op zulke dingen.

JUFVR. Kolk. En wat zou er van het huishouden komen, als ik er mij niet m’de bemoeide.? nbsp;nbsp;nbsp;.

^/Amalia. Misschien toch iets meer dan u -denkt.

Louise. Is dat zoo’n heksen.?

JUFFR. Kolk. Jij leert het nooit. Met liedjes zingen leert men geen huishouden besturen.

Louise. En met huishouden geen liedjes zingen. Wil u mijn laatste liedje eens hooren, jufvrouw Kolk.? Luister !

Op zolder, in de zaal,

In gang en in portaal En waar de keukenmeidnbsp;Het eten toebereidt,

'Dés middags aan den discli,

En waar de slaapstee is nbsp;nbsp;nbsp;-

En'buitenshuis en binnenshuis;

In gang op trap en wegen Kwam ik de tante tegennbsp;En' denk ik aan die oude tante, brr.

' . nbsp;nbsp;nbsp;-- ' N . ¦ i Sidder ik, huiver ik

Beef ik van schrik. ¦

Zij was een oude tante een, allerliefst figuur Mits eens per jaar genoten, niet ieder dag en uui»

•• - ' nbsp;nbsp;nbsp;Dan zéicieri al'de ^ilichtjés, „och tantelief gaat gijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦

-ocr page 23-

„--Amalia {lachende^ Louise schei toch uit!

Jufvrouw Kolk is inwendig boos maar tracht zich goed te houden.

Louise. Nog een couplet.

^/Amalia. Neen Louise, je bent waarlijk al te scherp.

JUFVR. Kolk. Ziet dat liedje dan op jou.? Ik althans trek het mij niet aan.

Louise {lachendei) Kijk niet zoo spinnig als mijnheer Smit komt, want dan neemt hij je stellig niet

JUFVR. Kolk. Kind, dat je bent!

Louise. Ik hoor hem reeds komen. Hij zou net portuur voor u zijn. Een wel geconserveerd oud man.^

II.

¦ i’./

De Vorigen, van Toren, Smit.

Van Toren. Wel zoo! en nu blijf je eten van daag?

Smit, Dag dames, hoe vaar je.? {Louise aanziendei) Ik kan zien dat ik in lang niet hier ben geweest. Heet^nbsp;je niet Louise.? Ja, ja Louise. Dezelfde guitige oogen,nbsp;tïiaar anders. een heele meid geworden, een heele mqid.

JUFVR. Kolk. Een kopje koffij, mijnheer! Smit. Als je blieft jufvrouw.?

'13;;

-ocr page 24-

20

Van Toren. En hoe lang blijf je in stad.^

Smit. Ja, wil je me ten eten hebben ?

Van Toren:. Wel dat heb ik zoo meteen al gezegd, maar je let er niet op. Dat komt omdat je alleen naarnbsp;mijn dochters kijkt. Ze mogen er wezen, he.?nbsp;^Amalia. Papa!

Smit. Rare man, verandert hij nooit!

Van Toren. Heb je je zoon al gezien.?

Smit. -Neen, die heb ik geschreven, dat ik hem hier wou ontmoeten, om tijd te sparen.

Van Toren. Als hij dan maar niet komt als wij uit zijn. {Tegen jufvrouw Kolk.) Wil u dan, juffertje, zorgennbsp;dat mijnheer Frans Smit wordt verzocht om hier te komen eten.?

JUFVR. Kolk. Met plezier, mijnheer.

Van Toren. En hoe staat het leven.? Man, je ziet er dan maar kapitaal uit, sinds je vrouws dood.

Smit. Wat blief je.?

^^.xlt;Amalia. Papa!

Van Toren. Ja, ik heb je ’t laatst gezien bij haar begrafenis en toen was je bleek, heel bleek.

Louise. Enfin, 't komt ten minste iets beter uit dan ik vreesde.

Smit {ernstig!) Als je anders van meening zoudt zijn, vriend van Toren, dat het weeuwenaarsleven mij beviel.?

Van Toren. Nu, mij ook niet. Vervelend hé, vervelend! Een vrouw is toch maar het ware. Huishoudsters, dochters, allemaal niks.

Louise {jegen Amalia!) Papa is weer op zijn dreef. Daar is geen woord fransch bij ’tgeen hij zegt.

Smit. Gezond ben ik Goddank wel, maar ik ben niet

-ocr page 25-

21

opgeruimd , ik voel me eenzaam. Ik kan mijn vrouw niet vergeten, en toch...

JUFVR. Kolk. Zou u wel willen hertrouwen, mijnheer Smit.

Smit. Willen en willen is twee. Ik bevind mij in de noodzakelijkheid....

Van Toren. Och kom!

Smit. Spreek zelf, wat schièt mij over.? Mijn twee jongste kinderen zijn juist meisjes en hebben de moederlijke zorg zoo noodig. Wie kan de moeder remplaceeren.?

^ Amalia {met gevoel!) Niemand mijnheer Smit, dat is maar al te waar. En toch.... ik heb een heele lievenbsp;tweede moeder gehad.

Smit. Intusschen willen trouwen is nog heel iets anders als kunnen trouwen. Wie wil mij op mijn leeftijd nognbsp;hebben.?

JUFVR. Kolk. Wel, mijnheer Smit!

Smit. Een oude dame zal men zeggen, zeer zeker niet onmogelijk, maar... zie je, daar zou ik voor bedanken;nbsp;zoover strekken zich de oprfferingen voor mijn kinderennbsp;niet uit.

Van Toren {lachende!) Je wilt je dus opofferen door een jonge vrouw te nemen.

Louise {schertsende en jufvr. Kolk spotachtig aansiende!) Ohe , mijnheer Smit een goed geconserveerd man als u.. .

Van Toren. Zie je wel, de meisjes maken al werk van je.

Louise. Papa, kan men niet eens gekscheren, zonder...

Van Toren {lachende, terwijl hij Louise ofider de de kin pakt, hetgeen deze slechts noode laat doen). Iknbsp;houd van rendement uit, zou je haar willen hebben,? Ze

-ocr page 26-

2'2'

is nog vrij; die' oudste maar zoo Wat, maar zij totaliter vrij.

' Smit. Ze kan wel wat beters krijgen.

JUFVR. Kolk {coquei). Dat zeg ik ook; een jonge vrouw zou gaan, maar zóó jong!

Smit. Als we nu nog naar die verkooping zullen gaan, dan wordt het tijd(, van Toren.

Van Toren. Ja, ja, dat’s waar ook. Jufvrouw help mij eens aan mijn overjas.

ni.

De vorig en,. Van Rozenberg, Piet.

Van Toren (die half in zijri overjas zit, tegen jtif-'vróu-w Kolk). Trek weer uit, trek weer uit, ik kan toch mijnheer den baron piet ontvangen....

Rozenb. Ga gerust uw gang, jufvrouw. Voor mij saus gêne. Ik zal wel* even wachten. Wel Amalia, hoe vaarnbsp;je? Geen migraine? Dag Louise.

Smit (ter zijde). Ttle man hier? (luid) Van Toren ’t is tijd.

Rozenb. (ter zijde). Notaris Smit hier ? Had ik dat geweten.

Van Toren. Wat kijk je bedremmeld. Dat ben ik niet van je gewoon, baronnetje!

Snit (ter zijde). Wat doet hij hier?

Van Toren. Nu, wij moeten weg. Gajemeê, baron? Of neen, hè; dat doe je liever niet. Hij houdt van dames,nbsp;vooral van één dame. Dag Amalia! 1

Smit (ter zijde). Ik moet er eerst méér van weten. (Luid.) Dames! (Hij gaat half in gedachte weg, maarnbsp;kijkt Kozenberg nog eens verbaasd aan voor zijn vertrekt)

-ocr page 27-

23

Rozenb. ( Van Toren vasthoudende, terwijl Smit ver-trekt). Ik zou waarlijk haast vergeten, u dien jongen mensch voor te stellen. Pieter Dolen, ^en student, aardige jongen, van goede famielje.

Van Toren. Jong mensch, wieh de baron meêbrengt is welkom. Ik moet uit, maar ik laat je in goed gezelschap , niet waar}

Piet. Dat zou ik gelooven, mijnheer!

IV.

Amalia, Louise, Jufvrouw Kolk, Van Rozenberg , Pieter.

Rozenb. Mijnheer Smit Heet Wouters intime ook niet Smit.^

/'Amai.IA. Vader en zoon.

Louise. Wat was die man raar.

Rozenb. Ik heb hem een paar maal van mijn leven meer ontmoet. Altijd een raar man geweest. Ik kon nietnbsp;met hem opschieten. Nooit heb ik geweten, dat die stijvenbsp;man de vader van Wouters vrind was. Ik dacht er zelfsnbsp;niet aan. Smit is ook zoo’n algemeene naam. Hij wasnbsp;altijd een respectabel notaris, althans.... ik weet nietnbsp;beter.... goede beginselen.... godsdienstig nog al,nbsp;voor zoover men daar dan op aan kan.

Pieter. Misschien dat de dames mij niet meer kennen. ...

Louise. Ik herinner mij.... ja ik heb u toch eens ontmoet.

^^^^MALIA. Ik weet niet.... was ik daarbij

PlETER {Amalia aanziende). En ik ken u toch al zoo lang-----

-ocr page 28-

24

JUFVR. Kolk {terwijl se de koffieboel opruimt). Heb ik niet gehoord, mijnheer, dat u Dolen heet?

PlETER {kortaf). Ja wel, jufvrouw.

'Amalia. Je bent in lang niet hier geweest, Van Rozenberg.

Rozenb On doit se faire désirer. tMALlA. Foei!

JUFVR. Kolk {tegen Pieter). Neen, het is maar, ik heb, laat het twintig jaar geleden wezen, want ik wasnbsp;toen zelve nog een heel jong ding.. ..

PlETER {kregel en altijd met aandacht Amalia en Rozenberg bespiedende). Is het dan ook nog langer geleden ?

JUFVR. Kolk. Wat blieft u?

PlETER. Och neen, niets jufvrouw, eene invallende gedachte.

JUFVR. Koi.K. Die had een groote stokvischwinkel op den Nieuwendijk. Als ik me wel herinner, was het geennbsp;Spaansche fruitwinkel zoo zeer, maar deed hij alleen innbsp;stokvisch.... en was die nu famielje van uwe ?

Piet {verstrooid). Wat meen je.... die stokvisch....

Rozenb. Ha, ha, alleraardigst, Piet!

Piet {kregel). Wat, aardig! Ik wil niet aardig zijn. Die man van den Nieuwendijk was.... zoo wat famielje....nbsp;een achterneef.

Louise {schertsend). O, mijnheer, mijnheer, is hij ook een achterneef omdat hij in stokvisch deed? {Jufvrouwnbsp;Kolk vertrekt.)

PlETER {blozende). Neen, neen.... daarom niet. {Jufvrouw Kolk nakijkendel) God dank, die is weg!

Rozenb. {die altijd met Amalia gesproken heeft), Amalia, geloof mij toch, dat voor mij een eenvoudig.

-ocr page 29-

25

schuldeloos hart boven alle wereldsche dingen gaat.

Piet {ter zijde). Lieve Amalia. God, God, lieve Amalia!

Louise. En dan durft jufvrouw Kolk nog te zeggen dat Amalia kans heeft om te blijven zitten! {iot Pieter)nbsp;Mijnheer Dolen, laat die twee maar samen keuvelen, ’t Isnbsp;nog wel niet publiek, maar....

Piet {geheel onthutsi). Wat blieft u jufvrouw?

Louise {ter zijde). Arme jongen. De positie wordt wat pijnlijk voor het ventje. Ik zal hem redden, {tot Amalia.)nbsp;Zusjelief, we moeten nu bepaald die visite maken.

Rozenb. Visite maken? Dames! Je wilt me toch niet berooven van je alleraangenaamst gezelschap?

Louise. Ja wezenlijk, u moet uw alleraangenaamst gezelschap missen.

LMALIA. Is het dan zoo laat?

Louise. Ja, ja, ja, en het is een verjaringsbezoek. Uitstellen kan niet.

Amalia {hartelijk tegen Rozenberg). Tot van middag dan, niet waar? ’t Spijt me ontzachlijk, maar ’tkan nietnbsp;anders, ’t Is niet beleefd van ons, mijnheer Dolen, maarnbsp;we zullen jufvrouw Kolk verzoeken....

Piet {verslagen). Och, dat kan u ook wel laten. ^^Amalia {Rozenb. hartelijk de hand drukkende). Totnbsp;straks, mijn betitel {Voor Piet buigende) Mijnheer!

Louise {ter zijde). Ik zou in geen van beiden zin hebben. {Lttid.) Nu, adieu, adieu, mijn heeren!

-ocr page 30-

.26

V.

Rozenberg, Pieter.

Piet. Neen, dat is gemeen. Ultra laag. Dat is iemand voor den gek houden!

¦Rozenb. (komt langzaam naar voren en ziet hem sa-tyriek aan). nbsp;nbsp;nbsp;scheelt er aan .^.... Geef je geen ant

woord 1 Heb ik het gedaan}

Piet. Heb ik het gedaan! En je doet alsof je mijn vriend bent. En je zult me helpen en wat doe je.^ Je laatnbsp;me een mal figuur slaan! O baron, baron, ik dacht datnbsp;een man van uw stand____

RoZENB. Wat bedoel je.?

Piet. Geen.... verrader kon zijn.'

Rozenb. (met gemaakte woedo). Niet zulke woorden, want, geloof me, ik laat ze me niet zeggen, zelfs nietnbsp;door mijn besten vriend, zelfs niet door u!

Piet (in tranen uitbarstende). Beste vriend! Heb je me niet vernietigd, mijn hart niet in de pan gehakt.... o,nbsp;ik kan geen woorden vinden.

Rozenb. Ik begrijp je waarachtig niet.

Piet. O schande! Mijn beste vriend is mijn medeminnaar, en dat moet ik op dié wijze ontdekken.?

Rozenb. Medeminnaar.., . mijn God, lieve jongen ! Ik dacht dat Louise.... arme vent, was het waarachtignbsp;Amalia.? hadt me alleen gesproken van de dochternbsp;van van Toren.

Piet. Maar wist je dan niet....

Rozenb. Hoe kon ik het weten ,?

Piet. Dus ben je... .

-ocr page 31-

¦21

Rozenb (hem harielijk ‘de hand sc7mddende.') He htstè vriend, die je op de wereld hebben kunt. Diep, diép beklaag ik je, arme jongen ! Maar hoe kon ik een oogenbliknbsp;denken... Ga toch eens na, moest ik, niét meenén datnbsp;het Louise was.? Is die niet veel meer van jou'leeftijd.?nbsp;En heb je dat meisje wel goed gezien i* Is ze minder mooinbsp;dan Amalia.? Is ze niet vrolijker, veel jeugdiger, veel meernbsp;voor jou geschikt, i. Neen, neen, béste jongen, laat rpijnbsp;uitspreken. De liefde is blind niet waar.? Jij kunt nietnbsp;helpen dat uw oog juist op de oudste, de érnstigste gevallen is. Jonge, levenslustige vriend, dank God dat hetnbsp;nog tijd is om een opkomende vlam bij je uit te doven,nbsp;die je toch niet gelukkig had kunnen maken. Neen, luister, schik je in het onvermijdelijke, want je hebt het zelfnbsp;gezien, Amalia, de wel is waar lieve rnaar stille Amalianbsp;heeft behoefte aan iemand van rijperen leeftijd in staatnbsp;om haar hoogere opvatting des levens te begrijpen....nbsp;Goede beste Piet, hoor eerst naar mijn raad, de raad vannbsp;iemand die vast besloten heeft tot je geluk mee te werken.nbsp;Heb ik je bij den heer van Toren geintroduceerd, dienbsp;introductie mag niet te vergeefs zijn. Is je illusie vernield,nbsp;o schep eenc andere. Is Amalia voor je verloren gegaan,nbsp;o wend het oog van haar af om het op Louise te Vestigen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Piet. Maar hoe kan u. . .

Rozenb. Ik weet wat je zeggen wil. Niet waar, nu kan je- daar nog niet aan denken. Eene andere de plaats innbsp;je hart te l^ten innemen, dat komt je onmogelijk voor,nbsp;maar denk aan dit onderhoud en zie haar aan met dennbsp;onbenevelden blik van den onbedorven jongeling. Haarnbsp;levendig oog, haar lieftallig gelaat, haar geest en dartel-

-ocr page 32-

28

heid, dat alles moet zijn invloed op je uitoefenen van het oogenblik dat je niet meer denkt aan iemand, die je tochnbsp;niet meer krijgen kunt.

Piet {wanhopig op een stoel nedervallende.) O Rozenberg ik ben zoo ongélukkig.

ROZENB {de hand op zijn schouder leggende.') Neen, brave jongen, bedroefd ben je wel, ongelukkig, de hemelnbsp;zij gedankt nog niet.... Zeg, hou je me nog voor eennbsp;verrader ?

Piet {snikkende j Neen, neen !

Rosenb. Toe dan, moed gevat. Waarachtig je wordt nog eenmaal gelukkig. Houd je maar aan mij. Niet iedereen heeft het voorrecht op zijn levensweg een waren vriendnbsp;van hoogcren leeftijd te ontmoeten. Ik een valschaard, iknbsp;een verrader, Pieter, geloof je dat nog.?

Piet. Ach, vergeef me wat ik in mijn wanhoop heb gezegd.

Rozenb. Ben ik dan weer dezelfde vriend van voorheen .?

Piet. Twijfel je daaraan.? Moet ik het je bewijzen.? spreek op!

Rozenb. Neen, het is uit, het is goed zoo. Een bewijs te vorderen zou een beleediging wezen. Het is dan ooknbsp;niet om die reden dat ik je een kleine dienst zou willennbsp;verzoeken.

Piet. Spreek op. Spreek op!

Rozenb. Ik heb dringend een paar honderd gulden noodig, dat’s alles.

Piet. Mijn God, die heb ik niet.

RoSENB. Niet voor veertien dagen ?

Piet, Neen.

-ocr page 33-

Rozenb. En 't is voor een eereschuld...

Piet (opgewonden). Maar dan mag ik je niet in den brand laten.. Kan ik er stellig van op aan dat over veertien dagen....

Rozewb. Heb ik nog ooit iemand bedrogen.^

Piet. Nu, dan moet mijn snijder maar wachten. Ik zal je helpen.

Rozenb. Beste, brave kerel!

VI.

De vorigen. jufvrouw Kolk.

Rozenb. (ter zijde!) Jufvrouw Kolk! Uitmuntend! Die moet ik op mijn hand hebben.

JUFVR. Kolk. ’k Vraag wel excuus mijnheeren, u zoo lang alleen gelaten te hebben.

Piet. O jufvrouw, ik was waarlijk hier niet alleen.

Rozenb. (ter zijde). Dat Smit hier is zit me dwars in de maag. Het is wat moois, Smit, de vader van Wouters^nbsp;intime, van dien Wouter waarvan ik ook al niet weet watnbsp;ik er aan heb.

JUFVR. Kolk. Willen de heeren ook eer. likeurtje.?

Rozenb. (ter zijde!) Ik moet die coquette op mijn hand hebben.

Piet. Dank u, ik heb er geen trek in.

Rozenb. (ter zijde!) Die tweehonderd pop moet ik van daag nog hebben. Die schuld althans moet afgedaan.

JUFVR. Kolk. Mijnheer van Rozenberg, u geen likeurtje.?

Rozenb. Met plezier jufvrouw, als u me gezelschap houdt. Beste Dolen, ga jij dat nu voor mij in order maken, breng je het meê in de sociëteit.? Ik ben er in eennbsp;hall uur.

-ocr page 34-

JUFVR. Kolk. Wat zal u gebruiken, mijnheer.^

Rozenb. ’t Zelfde, wat neemt u ?

Jufvr. Kolk. Een anisetje vind ik nog al lekker.

Rozenb. (Ur zijde^ Hm, dat lust ik niet. (luid.) Heel goed, heel goed, ofschoon.... dat citroentje is zeker eennbsp;eigen maakseltje, ^ ’t ziet er zoo goéd uit. Isnbsp;citroentje l

Jufvr. Kolk. Juist mijnheer. Dat kan ik ook wel meedoen als u dat gezelliger vindt.

RozfNB. Wel jufvrouw, u is van alle markten thuis. A propos, wil je wel gelooven dat die jongen mal verliefdnbsp;op Louise i§.^

Jufvr. Kolk. Kalverliefde, Louise is nog een kind.

Rozenb. En Dolen danIntusschen moet je het dien jongep man wat gemakkelijk maken. (Heelvertroiiwelijk.)nbsp;Och jufvrouw, u weet wat het zeggen wil, als men iemandnbsp;lief heeft en men kan het voorwerp van zijn liefde nooitnbsp;eens spreken.

j., Ju^VR. Kolk (verschrikt.) Weet ik dat mijnheer.?

Rqzenb. U.?... Neen, als ik mijne oogen niet in mijn za]^ ,heb, heeft u persoonlijk daar geen last vamnbsp;iKolk; Wat meent ü.?....

(Rozenb. De oude heer... kom... van Toren! Jufvr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^epiqueerd.) Hm, mijnheer, zoo oud ben

ik nog niet... Van Toren nu juist!

-ocr page 35-

31

Rozenb. Niet?... Zoo! Dat’s een pak van mijn hart.

JUFVR. Kolk. Een pak van zijn hart!

Rozenb. Ik dacht waarlijk dat u met dien ouden zeurkous. .. Neen, maar dat zou al te jammer zijn. nbsp;nbsp;nbsp;. gt;

JUFVR. Kolk. Al te jammer... hm... Hij heeft toch zin in Amalia geloof ik.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Rozenb. Hij moet anders heel rijk zijn.

JüFVR. Kolk. Niet meer dan een burgerlijk fortuin. Amalia is ook zoo rijk niet als ze Wél zeggen en Louisenbsp;heelt niets weet u 1 Op zijn best een uitzet. £ri een narenbsp;meid! Ik zou dien student ,vyel wat beters gunnen. Ik vindnbsp;haar niet mooi ook.

Rosenb. {tiaar nog eens inschenkende en zeer famil-jaar haar hand grijpendet) Och, lieve jufvrouw, wat gaat ons dat aan? De jongen heb ik lief alsof hij mijn zoonnbsp;was. Help hem voort. U doet er mij plezier mee, en datnbsp;zal u toch wel willen doen, niet waar?

JUFVR. Kolk. Hm, liever niet. Ik houd van die meisjes niet. O, u moest eens weten wat ik hier te lijden heb. {Ze wordt gevoelig.)

Rozenb. Beste jufvrouw ?... Ja,, ja, jonge meisjes kunnen wreed zijn! Ik heb meêlijden met m. {Hij gaat zeer digt bij haar zitten en neemt hare hand vertrouwelijknbsp;in de zijnet) Laat één ding u tot troost zijn:gt;.u is nognbsp;niet op den leeftijd om u daaraan langer te onderwerpen,nbsp;dan u zelf wil.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.

JUFVR. Kolk. .Wat meent u mijnheer. Och, spreek toch duidelijk.

Rozenb. Jufvrouw Kolk, begrijpt u me niet!

JUFVR. Kolk {de oogen neerslaande.) W\\n\\.Qer... wat kijkt hij mij aan!

-ocr page 36-

32

Rozenb. Doe met dien jongen wat u kan. Waarlijk het zal u geen windeieren leggen.

JUFVR. Kolk. Geen windeieren... dat heeft iets van een declaratie geloof ik.

Rozenb. Heel veel belang stel ik in u, heel veel.

JUFVR. Kolk {ter zijde.) Neen, maar hij^heeft bepaald zin in me.

Rozenb. Wil je het doen, lieve jufvrouw Kolk?

JUFVR Kolk. Uitsluitend om u plezier te doen.

Rosenb. o, je bent goddelijk, jufvrouw Kolk.

JUFVR. Kolk. Goddelijk.. . nu overdrijft u een beetje, mijnheer.

Rozenb. Toch maar heel weinig, jufvrouw Kolk. Help nu dien armen jongen voort, en je zult waarachtig eennbsp;goed werk doen. Zeg hem niet, dat ik u daarover gesproken heb, vooreerst niet althans. Adieu! Reken opnbsp;mijne innige vriendschap. {Haar hartelijk de hand kussende). Adieu, adieu!

VUL

Jufvrouw Kolk alleen.

Raar!.... Zou hij dan Amalia het hof maken om

mij.?___ Hij en ik, we zijn van een leeftijd {voor den

spiegel staande) en ik zie er nog jong uit als ik me wat aankleed.... wel, wel, wat zouden die kwade meidennbsp;raar op haar neus kijken als dat eens gebeurde! {Ze wilnbsp;heengaan maar ontmoet Smit en Frans.)

-ocr page 37-

33

IX.

Smit, Frans en Jufvrouw Kolk.

JUFVR. Kolk. Hé, mijnheeren, hier is de receptie niet. Mag ik u verzoeken in de zaal....

Smit. Mijn goede, lieve jufvrouw, de zaak is dat ik hier nog even iets met mijn zoon wou bepraten. We ontmoetten elkander daar juist op de stoep, en het regentnbsp;dat het giet, anders had ik eerst een grachtje omge-loopen.

JUFVR. Kolk. Ga gerust uw gang, mijnheer, tot straks.

X.

Smit, Frans.

Smit. Ja, beste Frans, ik verzeker je, dat die baron niet deugt.

Frans. Dan zou Wouter toch gelijk hebben.

Smit. Hij is de gevaarlijkste oplichter, dien ik ken. Frans. En is hij werkelijk baron.?

Smit. Ja, wat zou dat.?

Frans. Niet dat ik zooveel aan geboorte hecht, maar

toch....

Smit (rnet eenige deftigheid). Frans, ik heb in mijn betrekking van notaris net zooveel leelijke streken vannbsp;de grooten als van de minderen gezien. Deugd en eergevoel zijn niet aan stand of geboorte verbonden, leernbsp;dat van mij.

Frans. Ja, papa, dat heb ik op school al geleerd. Smit. Ja, daar praten we het den meester na, maar

-ocr page 38-

34

we ondervinden het pas in het dagelijksch leven. Alleen, wanneer men een grooten naam heeft is het nog veelnbsp;erger voor de famielje. Die tracht dan alles te doen omnbsp;den rotten appel te verbergen, zal ik maar eens zeggen, ennbsp;dat is veel erger dan dat ze hem openlijk uit wierpen. Maarnbsp;zie je wel, dat kunnen ze niet voor den naam. ’t Spijtnbsp;mij voor van Toren dat die man een voet in zijn huisnbsp;heeft gezet, die al heel wat menschen heeft ongelukkignbsp;gemaakt en geen weduwen en weezen zelfs ontziet.

Frans. Maar heeft u dan geen middel in handen om hem te verwijderen ?

Smit. Ik het middel in handen.?.... Dat gaat zoo gemakkelijk maar niet. Ja, als van Toren met gezond verstand was begaafd, kon men er nog aan denken, ’t Is ' moeielijk ploegen meteen hollend paard, Frans, moeielijknbsp;ploegen! Jongen, jongen, weet je dat ik de heele famieljenbsp;van Rozenberg als notaris bedien ? Chacun pour soi,nbsp;Dieu pour nous tous, zegt immers het spreekwoord terecht.nbsp;En.... afgescheiden daarvan heb ik nog een zeer bijzondere reden om voorzichtig te zijn en.... daar wounbsp;ik je meteen eens over onderhouden.

Frans {na eene korte patise). Welnu, papa!

Smit. Je bent op den leeftijd gekomen, waarop men door zijn vader als een vriend wordt beschouwd en, daarnbsp;ik gewoon ben om, wanneer ik iets gewichtigs entamerennbsp;wil, vooruit je advies te vragen, wil ik ook daar dannbsp;ook nu niet van afwijken,

Frans. Dat’s een lange introductie, papa.

Smit. Je weet wat ik geleden heb bij het overlijden van uwe onvergetelijke moeder; maar je zult misschiennbsp;even goed ingezien hebben als ik, dat op den duur ons

-ocr page 39-

35

huishouden niet goed zou gaan, zonder vrouwelijk opzicht , en dus....

Frans. Wil u trouwen, daar komt het op neêr. Dat kan ik u niet afraden, wat mij trouwens ook niet helpen zou,nbsp;want als men eenmaal zulke ideeën in het hoofd heeft....nbsp;Ik zag het liever niet, maar u hoeft u om mij niet tenbsp;geneeren. Was u mijn zoon en ik uw vader, dan deednbsp;ik het ook niet. Al een keus gedaan ? Zeker wel.

Smit. Ja en neen. Je komt nog al veel bij van Toren, niet waar.?

Frans. Maar zelden.

Smit. Vertel me eens, ken je die meisjes goed.?

Frans {glimlachendè). Tamelijk goed, papa, maar wat doet dat hier ter zake.?

Smit. Zou je het heel dwaas van me vinden, als ik een van die meisjes nam?

Frans {lachendé). Wat blieft u, papa.?

Smit {gcpiqueerd). Wat beteekent dat lachen nu.? Geef een cathegorisch antwoord. Van Toren zou er niet tegennbsp;hebben, ten minste....

Frans. Als ik openhartig moet spreken, papa, dan schijnen die weinige uren met van Toren u kwaad tenbsp;hebben gedaan. U wou een van die meisjes nenien^i Ernbsp;zijn wel meer, die dat zouden willen. En wie wou u dannbsp;nemen.? Ik zou maar zeggen: Louise, dat is de jongste,nbsp;dat maakt het contrast nog sterker.

Smit. Precies, je moogt er om lachen, maar juist daarover heb ik mijn gedachte laten gaan.

Frans {ter zijde). Op die concurrentie ben ik hoegenaamd niet verdacht geweest!

Smit. Welnu, sta je er verstomd van.?

-ocr page 40-

36

Frans. Ja, papa, compleet verstomd! Louise! Zij twee en twintig en u loopt naar de zestig toe. Ik ben zes ennbsp;twintig en dus zou uw zoon juist vier jaar ouder dan uwnbsp;vrouw zijn. Vreemde proporties!.... Goede morgen, mama,nbsp;hoe vaart u.L... Niet, dat ik mijn moedertje niet hartelijk zoenen zou!

Smit. Laat die oneerbiedige aardigheden thuis en luister. Je weet dat van Toren tweemaal is getrouwd geweest. Zijn eerste vrouw was schatrijk. Uit dat huwelijk is Amalia gesproten, die bijgevolg zeer vermogend is. Louisenbsp;daarentegen, dochter van zijn tweede vrouw, heeft weinignbsp;in de melk te brokken. Is het nu zoo onverstandig vannbsp;mij om het oog op de laatste te laten vallen.? Die kansnbsp;staat veel beter voor me. Wat de jaren betreft,nbsp;wel, dat ziet men immers wel meer. Ik heb me van mijnnbsp;jeugd af goed geconserveerd, ik zie er dunkt me nog vrijnbsp;goed uit. Ik kan toch zien of ze me hebben wil, dat’snbsp;haar zaak, en wat mij betreft, ik heb liever een j ongenbsp;vrouw dan een oude, die recepiëert beter, die....

Frans. Ja wel, papa, dat begrijpen we wel, dat hoeft u niet uit te leggen. We hebben nu geen tijd om denbsp;zaak ampel te bepraten. Alleen dit: we gaan aan tafel,nbsp;let eens op wie alzoo Louise het hof maken. Misschiennbsp;komt u daardoor van zelf tot andere gedachte, en daarnbsp;u dan toch schijnt te willen trouwen, raad ik u aan jufvrouw Kolk eens goed aan te kijken. Ze heeft wat mennbsp;noemt: restes van schoonheid, ze is een goede huishoudster, kan spraakzaam zijn, en zal even veertig jaar oudnbsp;zijn. Dat’s portuur! {Zij willen heengaan. Wouter komtnbsp;binnen.) Hé, Wouter, wat doe jij hier.? Ik meende dat

-ocr page 41-

je niet gevraagd was. Papa, gaat u maar naar binnen, ik moet Wouter even spreken.

Wouter, Frans.

Wouter. Waarom ben je zoo en gala?

Frans. Wel diner, groot diner.

Wouter. Vreemd, en ik ben niet gevraagd. Voor ’t eerst van mijn leven niet gevraagd bij zoo’n gelegenheid! Dat beteekent wat. Het wordt tijd mij zoo gauwnbsp;mogelijk aan Arnalia te déclareeren. En nu dadelijk mijnnbsp;biezen gepakt, anders maak ik nog een gek figuur. Frans,nbsp;wil je me een plezier doen.?

Frans, ’t Kan er naar wezen.

Wouter. Wil jij Amalia wat in het oog houden, haar soms wat bezig houden, dat niet alleen die baron...

Frans. Waarachtig Wouter, dat kan ik je voor van middag niet belooven. Dat wordt te moeielijk.

Wouter. Wat, wil je niet eens...

Frans. Je moet het niet van me vergen. Ik heb er te veel belang bij om...

Wouter. Loop naar den duivel met je belang!

XII.

De Vorigen, van Toren.

Van Toren. Maar mijnheer Smit, je laat iedereen wachten. Waar biijf je toch.?... He, Wouter, jij hier!nbsp;Hoe komt dat.?

Wouter. Ja, oom, ik ben altijd gewoon maar binnen te loopen en ik wist niet...

-ocr page 42-

38

Van Toren {kreget). Wel ik hoef jou toch geen rekenschap te geven.

Wouter. Maar oom, heb ik dat dan gezegd.?

Van Toren. Ik mag toch vragen wie ik wil. Wouter. U beschuldigt zich zelf, ik niet.

Van Toren. Ik zal je op een anderen tijd eens vragen. Ik heb nu geen plaats aan mijn tafel meer, anders....nbsp;Ga je mee, mijnheer Smit.?

Wouter. Best oom, smakelijk eten!

[Frans heeft gedurende dit tootteel gelachen.}

DERDE BEDRIJF.

Hziiskamer van van Toren.

I.

Jufvrouw Kolk, Rozenberg, Frans.

JUFVR. Kolk. Weest zoo goed mijnheeren om plaats Ce nemen. Mijnheer van Toren is gewoonlijk om dezennbsp;tijd uit, maar over een half uur verwacht ik hem.

Rozenb. Be.st jufvrouw! — Wel mijnheer Smit ik wilde juist eens met u alleen zijn.

JUFVR. Kolk {ter zijde.) Wat neemt hij weinig notitie van me. Zeker omdat die andere er bij is.

Rozenb. ’t Is misschien een maand geleden dat ik het genoegen had kennis met u te maken.

JUFVR. Kolk. (Van Rozenb. even aanstootende.) Mijnheer !...

Rozenb. nbsp;nbsp;nbsp;Wat is er dan toch jufvrouw.?

JUFVR. Kolk. Ik moet u absoluut even wat zeggen.

-ocr page 43-

39

Rozenb. (tot Frans!) Neem me niet kwalijk. {Hijgaat met jufvrouw Kolk zijwaarts!)

JUFVR. Kolk. Jufvrouw Louise wil niets weten van Piet Dolen.

• Rozenb. Nu, wat zou dat.L.. och, waar ook, dat was me door het hoofd gegaan.

JUFVR. Kolk. Ik heb waarlijk genoeg mijn best gedaan.

Rozenb. Dankje, laat ons nu maar eens alleen.

JUFVR. Kolk (meewarig!) Zoo koel, en laatst...

Rozenb. (ter zijde!) De hemel beware me, wat zou ze zich voor.stellen{luid!) Neen, juffertje, ik ben je zeer verplicht maar nu moet ik even mijnheer Smit spreken. {Hijnbsp;geleidt haar beleefd tot aan de deur, waar zij afscheidnbsp;neemt!) (ter zijde!) Ik geloof waarachtig dat ik met dienbsp;tante te ver ben gegaan. {Tegen Frans!) En nu, millenbsp;excuses mijnheer Smit. Men moet met de dames altijdnbsp;op een goeden voet blijven. — Wil ik u eens wat zeggen 1nbsp;Onder de personen, mannelijke altijd, die ik bij vannbsp;Toren heb ontmoet, is er geen die mij zoo bevalt als u.nbsp;U heeft indruk op me gemaakt... Parole d’honneur!

Frans. Veel-eer mijnheer! (ter zijde!) Waar wil hij heen

Rozenb . U komt hier misschien dikwijls, ik maar zel-den. Que dirai-je, mijn zaken in de Betuwe en elders... Ik begin u te doorzien, mijn waarde, een trekpleistertje...

Frans. En komt u dan hier om den ouden van Toren Zonder één woord te spreken hebben wij elkander al langnbsp;begrepen.

Rozenb. Ik zal u eene indiscrete vraag doen. Wint u veld ?

-ocr page 44-

40

Frans. Nog niet veel.

Rozenb. Mijn zaak staat best.

Frans. Bij jufvrouw Kolk.^

ROzENB. Hoe is het met je.^ Amalia houdt dol van me, meer zelfs dan ik bij mijn jaren had mogen verwachten.

Frans. Wat zal ik u zeggen 1 De liefde heet wel blind maar dat is maar gedeeltelijk waar. Bij ons zit de liefdenbsp;juist in de oogen, bij de vrouwen in de ooren.

Rozenb. Aardig! Vind je dan dat ik goed praten kan Intusschen ben ik nog niet gerust.

Frans. Welnu.?

Rozenb . Daar is een man, ook maar één, in de wereld, die mij kwaad kan doen.

Frans. En die is?

Rozenb. Juist uw vader. Heelt hij je nooit over mij gesproken ?

Frans. Bijna nooit.

Rozenb. Nu ik weet dat hij iets tegen me heeft. Zeg hem maar uit mijn naam dat die zaak van Hannovernbsp;geschikt is — totalement liquide ?

Frans. Ik weet van geen zaak.

Rozenb. Dat hoeft ook niet, maar hij wel.

Frans. Ja, ik ben juist geen bode. Ik wil niet iets overbrengen als ik er hoegenaamd niets van weet. U kentnbsp;de Gang naar de Ijzersmelterij ? Als Fridolijn de boodschap goed had overgebracht was hij ten naastenbij dennbsp;weg opgegaan van la Juive uit de opera.

Rozenb. Heel goed, maar wees gerust, mijn doel zou juist zijn om je, evenals Raoul uit de Hugenoten — we

-ocr page 45-

41

zijn toch aan de opera’s — blinddoeks te voeren naar het voorwerp van je genegenheid.

Frans. Speel open kaart of zeg niets.

Rozenb. {ter zijde.') Waarom niet.^ Hij hooft, of weet toch misschien nu reeds, alles van zijn vader (luid.)nbsp;Komaan, ik wil je een blijk van vertrouwen geven. Iknbsp;heb eens een dwaasheid gedaan, ’t Was niet mooi van me,nbsp;maar ik was nog jong. . . Een schaakpartij. ... Ik wasnbsp;natuurlijk verliefd van aard. . . De broer van het meisjenbsp;wou met mij vechten,... ik stiet hem overhoop. . . Eennbsp;duel, eene eerlijke zaak... ik vecht goed. Uw vader wasnbsp;toen reeds een ouderwetsche man. Hij heeft het mij heelnbsp;kwalijk genomen, al ging het hem persoonlijk niet aan.

Frans, {ter zijde.) Hij deugt niet!

Rozenb. Beduid nu uw vader, dat die heele zaak weer in order is, parole d’honneur!

Frans. Hoe kan zoo iets in order wezen.?

Rozenb. Zij, de meid is gestorven. Jammer was het! Een meid als melk en bloed! De famielje is uit hetnbsp;land en ook niet veel meer van over. De zaak is hiernbsp;niet bekend. Mijn eigen famielje zal waarachtig wel zwijgen!

Frans. En wat verlangt u van mijn vader?

Rozenb. In ons beider belang, niets anders dan stilzwijgendheid.

Frans. In ons beider belang.?

Rozenb. Heb je dan niet bespeurd dat van Toren mij erg genegen is.?

Frans. Van Toren is oprecht als de duiven en niet listig als de slangen, dat heb ik gemerkt.

Rozenb. ’t Was te begrijpen van je scherpzinnigheid.

-ocr page 46-

42

Welnu , wij kunnen elkander helpen. Terwijl ik naar de Betuwe terugkeer, houd jij me op de hoogte.

Frans. Op welke wijze.?

Rozenb. Wel, je schrijft me.

Frans. Dus verlangt u zwart op wit van mij. Wat u voor mij zal doen moet ik afwachten en kan ik nooitnbsp;controleeren. Zwart op wit, en dan voor spion spelen!nbsp;Zou u dat in mijn plaats doen.?

Itli

Rozenb. ’t Hangt immers alles maar van persoonlijk vertrouwen af. Geef ik dan niet op ditzelfde oogenbliknbsp;een groot blijk van vertrouwen.?

Frans {satvrieU). Ja wel.... onder vier oogen.

Rozenb. Schrandere kop I Neen, ik heb mij niet in je vergist. Juist daarom moeten wij samen werken. Denk ernbsp;om hoe ik je van dienst kan zijn. Mijn invloed op vannbsp;Toren is grenzeloos. Die domme kerel ziet een halve godheid in mij. Wezenlijk Smit, ik meen het goed met je.nbsp;Influenceer je vader dat hij zijn mond houdt en help mij.nbsp;Ik zal je meer vertellen. Je hebt een concurrent, een dienbsp;mij in den arm heeft genomen. Hij heeft nu al, doornbsp;mijn invloed een heel wit voetje bij van Toren. Zie je,nbsp;toen kon ik nog niet weten, dat jij....

Frans (ter zijde). Duivelsche kerel, wie hem tegen zich heeft!.... (luid) En wie is die concurrent.?

Rozenb. Hij komt daar juist binnen.

II.

De vorigen, Pieter.

Frans. Hoe, hij?.... {tot Piet) Zoo, kom je Amalia het hof maken.?

-ocr page 47-

4B

Piet, Ik, Amalia? Wat geef ik om Amalia?

Frans. Is de kaart gekeerd! En kom je tegenwoordig hier aan huis?

Piet. Dat heb ik aan mijn vriend van Rozenberg te danken.

Frans. Een raar heer ben je toch; hou je van Amalia of niet?

Piet. Houden van haar? Welzeker; als een zuster.

Rozenb. Kom, Piet, .spreek vrij uit. Bij ons kan je dat gerust doen.

Frans. Dus.... Louise!

Piet (in verrukking. Ja Louise!

Rozenb. Een lief meisje. Vrolijk, opgewekt....

Piet. Wat, een lief meisje ? Zeg liever een engel.

Frans. En voor een maand was Amalia een zon.

Rozenb. Dat gaat best; de eene een engel, de andere een zon. Engelen zijn verheven boven de zon, niet waarnbsp;Piet?

Piet. Voor een maand? Heb ik dat gezegd? Best mogelijk, maar toen kende ik Louise nog niet.

Frans. Dat laat zich hooren — maar ’t geeft geen waarborg voor de jongste jufvrouw van Toren.

Piet. Hoe zoo?

Frans. Daar zijn nog zooveel meisjes, die je niet kent, die kunnen dus haar weer... .

Piet (Jieel ernstig. Zeg eens, ken je Louise?

Frans (koet). Een beetje. Ik heb haar wel eens gezien.

Piet. Prozaïsch schepsel; doe je me dan zoo’n vraag?

Frans. Ja, waarom niet?

Piet. Heb je ooit heerlijker teint, magnifieker oogen, liefelijker mondje gezien ? Welke bevalligheid! Kan je je

-ocr page 48-

44

verbeelden, dat ze een aardsche vrouw is ? Engel, dat’s het ware woord.

Frans. Neen, ik vind haar een meisje, maar nu houd ik meer van meisjes dan van engelen.

Piet. Waarmeê zou jij zoo’n wezen dan vergelijken.^ Als je verliefd op haar was bij voorbeeld.

Frans. Nergens meê.

Piet. Die koelheid....

Rozenb. Is immers heel gelukkig voor je, vrindje. Ze bewijst dat je althans van mijnheer niets te vreezen hebt.

Piet. Heel gelukkig, 'tkan zijn, maar ik sta er versteld van, ik vind het onbegrijpelijk.... Dat hij niet alles in haar ziet, zooals ik, a la bonne heure, ik bennbsp;verliefd, maar toch....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Frans. Ja, nog eens, geloof me, ik denk er niet anders over. Zie je Piet, ik ben zoo’n enthousiast niet.nbsp;Ze is aardig, ja, maar dat’s de jonge meisjes eigen. Jijnbsp;bent nog al gauw opgewonden. Jij hebt er, geloof ik,nbsp;elke maand een, dat’s twaalf in een jaar. Ik heb nietsnbsp;tegen een twaalftal, maar dan te gelijk.... om uit tenbsp;kiezen altijd. Nu heeren, adieu! Ik ga maar eens naarnbsp;de sociëteit, misschien zie ik van Toren daar nog.

Rozenb. {trekt Frans ter zijde'). Je hebt je goed gehouden. Een knappe kerel! Spreek ik je nog.?

Frans. Misschien. {Ter zijde.) Die Dolen verklapte zich juist bij tijds, ik moet hem voor zijn.

Rozenb. {tegen Frans, terwijl hij hem de hand biedt). Mijn bondgenoot?

Frans {ter zijde). Toch zal het zaak zijn. {Tegen Rozenberg^) Welaan....

Piet. Komt Wouter van daag niet hier?

-ocr page 49-

45

Frans. Wouter.?.... neen. {In q^edachte.) Wouter.... waar ook, en die zou ik.... en dat voor zoo’n schelm....nbsp;’t mag niet.

Rozenb. {steeds met de hand vooruit hem naderende). Kom, ingeslagen!

Frans. Nog niet. Ik moet me er eerst op bedenken.... Adieu, mijnheeren!

III.

Van Rozenberg, Piet.

Rozenb. {ter zijde). Ei, ei! Toch zal ik hem wel verder krijgen. En één ding weet ik al. Wouter is mijn concurrent. Die moet er aan, de kerel moet klein gemaakt.nbsp;{Tegen Pieter.) Heb je vroeger dan zóóveel van Amalianbsp;gehouden.?

Piet. Ik dacht het ten minste, maar neen, waarachtige liefde gevoel ik alleen voor Louise, en dat moet ik zeggen , u heeft mij de oogen geopend. Nog ben ik er dankbaar voor. O, geloof me toch, ik ben niet de vlinder,nbsp;zooals Frans beweert. Neen, want ze zijn immers zusters,nbsp;die meisjes. Wat ik later in Louise heb ontdekt, namelijk toen ik haar leerde kennen, ja, dat bezat ook Amalia , alleen maar in geringer mate. Zie, dat begrijpt Fransnbsp;niet, want die is altijd een prozaïsch mensch geweest,'nbsp;maar u, die een man van gevoel is, u zal het voelen,nbsp;voelen dat’s het woord — begrijpen kan je die dingennbsp;niet — net als alles wat liefde is. Wie begrijpt liefde.?nbsp;Men gevoelt liefde, op gevoel komt het aan.

Rozenb. Ik waardeer je principes, waarachtig ze zijn nobel, en ik heb altijd een hart voor mannen van édelenbsp;I^eginselen.

-ocr page 50-

W f'


46

Piet. Ik ken u nog niet lang, mijnheer, maar wil u wel gelooven, dat u de intiemste vriend is, die ik heb.^

Rozenb. Dat doet me goed tot in de nieren!

Piet. Ik heb het u ook getoond, nietwaar?.... Maar, wat dat betreft.... och.... mijn kleermaker maakt hetnbsp;mij zoo lastig. Haast eiken dag....

Rozenb. Lastig, hoe zoo?

Piet. Ja.. .. neem me niet kwalijk.... ik moet waarachtig betalen.

Rozenb. Zoo?----en----

Piet. Ik kan het niet, omdat.... en—, weet u

wel..

zou me het geld weerom geven.... binnen

veertien dagen.

Rozenb. Haal het van mijn lijf---- ik kan het niet

doen. De snijder moet wachten.

Piet. Maar dat is toch te erg.

Rozenb. Te erg voor mij, niet waar, zulk een goed vriend als jij bent te moeten teleurstellen? Ik kan jenbsp;niet zeggen hoe me dat hindert.

Piet. Als hij aan mijn vader schrijft ben ik wanhopig.

Rozenb. Laat hem nog acht dagen wachten. Kleermakers zijn daaraan gewoon.

Piet. Maar kan ik hem vast belooven dat ik hem dan betalen zal?

Rozenb. Ja, ja, dan is mijn engagement er door en ¦dan spreek ik van Toren aan. Dat kan ik nu toch moeie-lijk doen. (Ter zijde?) Dat altijd durende geldgebrek zalnbsp;me nog knauwen! Ik moet van die meid te Woerden af 1nbsp;{Luid.) Binnen acht dagen ben ik je man, parole d’hon-neur. Maar a propos, zou jij niet, als het noodig was,nbsp;geld kunnen krijgen van een van je vrinden ?

-ocr page 51-

47

Piet. Ik zou niet weten van wien. Wouter van Toren heeft mij eens geleend, maar.... nog niet terug gekregen. Bij hem durf ik niet aan te komen.

Rozenb. Neen, neen, Wouter moet je het niet vragen.

Piet. Waarom is u daar zoo tegen.?

Rozenb. (Jiem ernstig aaiiziendè). Begrijp je dat niet.?

Piet. Neen.

Rozenb. Omdat je nooit anders geld moet leenen dan van een eerlijk man. Dat beginsel staat bij mij zoo paalvast, dat ik het eigenlijk een compliment noem als iknbsp;iemand geld te leen vraag.

Piet. Maar ik sta te kijken.... Wouter.?

Rozenb. Ha, ik begrijp. Je houdt Wouter voor een braaf mensch, net als ik vroeger. Ik las zijn werken ennbsp;vormde mij een soort ideaal van hem. Welnu, het behoort tot de treurigste ervaringen in ’t leven, dat nooitnbsp;de werkelijkheid het ideaal nabij komt. Ook die Wouternbsp;is niet wat hij lijkt. Hij heeft te Wamel een relatie....nbsp;enfin, hij loopt zelfs getrouwde vrouwen na!

Piet. Dat hij er dikwijls heengaat, weet ik, maar is dat daarom.?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Rozenb. Wat vertelt hij jou dan?

Piet. Dat hij daar een stukje land heeft liggen.

Rozenb. Met récht een stukje land! Ha; ik weet al de manoeuvres, die hij daar maken moet, om zijn schandalen in de doos te stoppen. Met dat al is hij toch genoeg bekend. Eilieve vraag daar eens naar mijnheer vannbsp;Toren.

Piet. Ik sta verstomd! Weet u het wel zeker.?

Rozenb. Piet, Piet, zou ik ’t anders gezegd hebben .?

-ocr page 52-

48

Ik vertel je dat nu in vertrouwen, niet waar? Niemand iets daarvan overbrengen!

Piet. Neen natuurlijk. Zou de oude van Toren daar niets van weten ?

ROZENB. Neen... toch diende die wel op de hoogte te wezen. Die oude heer mag niet langer bedrogen worden. Aan die kan je het misschien vertellen.

Piet. Ik juist?

Rosenb. Ik moet de stad weer uit. Doe overigens zoo-als je wijsheid het je ingeeft.

IV.

De VoRIGEn, van Toren, Frans.

Frans. Zie zoo, eindelijk heb ik den ouden heer opgepikt uit de Sociëteit, waar hij zich dol amuseerde. Wat denkt u dat hij deed?

RozeNB. Misschien biljardcn, misschien...

Frans. Hij zat te slapen!

Van Toren. Ja, ik heb een uiltje geknapt, ’t Was er ook warm. En hebben de heeren hier zoo alleen gezeten ?nbsp;Al lang?

RözENB. Nu het is mij althans lang genoeg gevallen.

Van Toren. Wacht ik zal even... {Hij opent de deur Jufvrouw Kolk, jufvrouw Kolk 11

{Stem van jufvrouw Kolk achter de schermen.')

Wat blieft u ?

Van Toren. Zeg aan mijn dochters dat ik thuis ben, en verzoek ze hier te komen.

{Stem van jufvrouw Kolk achter de schermen.)

Ja wel, mijnheer!

-ocr page 53-

49

Van Toren. Toen ik daar zoo verzeild lag in mijn fauteuil, waaruit je me wakker maakte, weet ik nog heelnbsp;goed wat ik droomde.

Rozenb . En wat danDat moet interessant geweest zijn!

Frans. Een brutaal heer!

Van Toren. Ik droomde dat ik ruzie had met mijn neef, och, je weet wel baron, met Wouter, en hij hadnbsp;Louise een zoen gegeven en daar was ik kwaad om geworden, en toen zei hij dat ik een gek was, en toennbsp;noemde ik hem een ezel, en toen kwam u daarbij ennbsp;toen zei u, u nota bene die altijd zoo op mijn hand isnbsp;en zoo’n hekel aan hem heeft, dat hij gelijk en ik ongelijk had. Wat kan een mensch toch raar droomen, hé.?

Piet. Ja, allermalst.

Van Toren. Hé, Dolen, ben jij daar ook.? Ik had je nog niet gezien.

Rozenb. Maar mijn goede mijnheer Van Toren, hoe kom je er aan dat ik een hekel aan je neef zou hebben .?nbsp;Heb ik dat ooit gezegd.?

Van Toren. Neen, maar ik heb het gemerkt. Ik ben slim. Ik merk wel eens wat op zonder dat het gezegdnbsp;wordt. Voor dat je iets zei heb ik ook gemerkt dat jenbsp;zin in Amalia hadt... Hé, daar komt ze juist met Louise.

V.

De Vorigen, Amalia, Louise.

ROzENB. Hoe varen de dames.? Amalia neem plaats. (Wn de gewone plichtplegingen gaan allen zitten.)

Van Toren., Is het niet zoo, Amalia, dat ik om mijn-

-ocr page 54-

1/4


50

heer den baron genoegen te doen Wouter niet meer zag?

Amal. Maar of u daar goed aan gedaan heeft, weet ik niet.

Van Toren, {gepiqueerd?} En dat waarom niet? 'Amal. Men moet zijne oude vrienden niet voor nieuwenbsp;laten loopen.

Rozenb. {tegen Amalia). Lieve Amalia, wat bedoel je daarmeê ?

?'A.MAL. Niet anders, van Rozenberg, als dat ik Wouter altijd als een oud vriend heb gewaardeerd en dat ook hoop te blijven doen.

Piet {zich achter den stoel van Louise plaatsendé). En hoe denkt u daarover, jufvrouw Louise?

Frans {ter zijde). Pas op, die laat een luchtballonnetje op.

Louise. Wat zou ik tegen Wouter hebben ? Niets hoegenaamd. Hij was altijd wat ernstig, maar anders....

Rozenb. Mijn goede mijnheer van Toren, u moet mij goed begrijpen; als er geen andere redenen bestaan, hoeftnbsp;u hem om mij niet te weren. Niets is treuriger als omnbsp;familieleden tegen elkander op te zetten. Er zouden welnbsp;grondige redenen voor moeten bestaan voor ik dat zounbsp;doen. Maar spreken wij er niet meer over. De heele aanleiding was toch niet anders als die ongelukkige droom.nbsp;Heb je de schilderijen in Arti al gezien, dames?

Piet {tegen van Toreii). Een nobel mensch! Zoodra het iets nadeeligs geldt van een ander, weet hij een wen •nbsp;ding aan het discours te geven.

Louise. Mooie stukken, dunkt mij.

Piet {tegen van Toren). Mag ik u een weinig apart spreken ?

-ocr page 55-

51

Van Toren {tegen Piet'). Over?....

_^^Amalia. Mij bevallen de tegenwoordige kunssttukken niet.

Piet {ter zijde gaa^ide met van Toren). Over. ... ja, over Wouter en.... over nog iets anders wat mij meernbsp;ter harte gaat.

Frans. Toch zijn er mannen onder van talent, heek veel talent.

Amae. o, daar twijfel ik niet.aan, maar ze spreken niet tot mijn gemoed. Ik meen nu niet die gewonenbsp;voorstellingen uit het dagelijksch leven....

Louise {sshertsend). Geen wonder; een paar koeien in de weide, of een rist uien zullen niet tot iemands gemoednbsp;spreken.

^^Amal. Ik bedoel de hoogere, bij voorbeeld de bijbel-sche stukken. Neen, daarin behoort geen realisme. Wat geven mij al die ordinaire gezichten? Ik althans vormnbsp;mij een geheel ander begrip van dergelijke verhevennbsp;onderwerpen; ’t is mij niet nobel genoeg.

Rozenb. Zal ik het eens onder vormeri trachten te brengen, Amalia? In types van het gewone volk, innbsp;tafereelen vol kracht en leven maar ook vol ellendigennbsp;hartstocht zoekt men zijn kracht en verdringt juist doornbsp;de realistische waarheid, die er in heerscht, het verheven ,nbsp;ja het goddelijke, laat ik liever zeggen, datgene wat goddelijk behoorde te zijn, en wat zich dan fletsch en opnbsp;den tweeden grond vertoont. Dat zal u stuiten; heb iknbsp;het mis?

¦^Amalia {nadenkend). Neen, dat kan het wel zijn, Rozenberg

Frans {die gedurende dit gesprek altijd Piet en vati

-ocr page 56-

Toren in het oog hondi). En toch is dat realistisch stuk prachtig in mijn oog.

Rozenb. Ongetwijfeld. Vol talent. Maar, niet waar Amalia, wij beschouwen de zaak van de meer geestelijke,nbsp;de idealistische zijde}

Frans (tot Louise'). Sedert Wouter er mij opmerkzaam op heeft gemaakt, vertrouw ik hem niet meer. Hij spreektnbsp;mooi, en toch is het net of hij altijd een woordje te veelnbsp;zegt en dat eene woordje....

Louise. Heb ik reeds lang opgemerkt. Mijn zuster evenwel....

Frans. Ja, die heeft hij heelemaal ingepakt. . . Louise, kon ik hetzelfde van u getuigen....

Louise. Wat bedoelt u .?

Frans (haar een brief gevende). Deze brief zal het u nader verklaren. (Louise steekt hem dadelijk zueg.) (Luid.)nbsp;En nu, mijnheeren, wordt het mijn tijd.

Piet. Goed, en ik ga meê.

Frans. Adieu dames! (Met innigheid zacht tol Louisel) Adieu, Louise!

Piet. Dag, jufvrouw Amalia! Dag baron! (Zacht en teeder tegen Louise.) Jufvrouw Louise, vaarwel. O, ik hoopnbsp;u spoedig weder te zien! (Frans en Piet af.)

Van Toren. Ga eens met mij mee, Louise. Piet Dolen heeft rnij daar iets gezegd, wat van veel belang voor jenbsp;is. O hé, je bloost al! Je begrijpt al zoo wat! Die meisjes, die meisjes!

Louise (in verwarring). Papa!

Van Toren (tegen van Rozenberg). Ik laat je expres alleen, sla nu je slag. Wel, wel, allebei mijn dochtersnbsp;kwijt, zoo in eens. En jufvrouw Kolk heeft me gespro-

-ocr page 57-

53

ken van heen te willen gaan. Wat zal ik het eenzaam krijgen !

VI.

Amalia, van Rozenberg.

Rozenb. Goddank, Ainalia, ik ben met u alleen, eindelijk alleen! Weet ge wel, dat ik mij onuitsprekelijk gelukkig zal gevoelen, als ik u eenmaal de mijne magnbsp;noemen ?

Ik hoop het, van Rozenberg.

Rozenb. Dan eerst zal mijn nederig landgoed een paradijs worden. Laat ons dan niet meer wachten om het heuchelijke tijdstip te bevorderen. Wat zou ons nog innbsp;den weg staan om ons engagement publiek te maken ?nbsp;Uw vader vindt het goed, zult gij nu nog dralen,nbsp;Amalia ?

^^^„^Amal. Neen zeker, als papa toestemt....

Rozenb. Staat ons natuurlijk niets meer in den weg.

Amal. En zal ik dan ook eens kennis maken met uw famielje ?

Rozenb. Ja, en toch.... zoo haastig zal dat moeielijk kunnen geschieden.... Je moet bedenken, mijn armenbsp;vader is zoo ziekelijk. . . .

^^..^Amal. Mij dunkt, des te meer reden dat de man kennis zal willen maken met zijne aanstaande schoondochter.

Rozenb. Ja en neen.... de dokter hoopt op beterschap. Is hij eenmaal reconvalescent, dan zou ook mijn mama meer tijd hebben.... een lieve vrouw, mijn moeder, ik houd zielsveel van haar. Je zal ook veel van haarnbsp;houden.... Een godvruchtige vrouw.

-ocr page 58-

54

'Amal. Laat mij dan kennis met haar maken.

RüZENB. Amalia.... ik moet u iets zeggen, wat mij verlegen maakt.

,x-^MAL. Jou verlegen! Nu, dat gebeurt niet dikwijls.

Rozenb. Ja maar.... de positie is zoo kiesch. Wat ik u zeggen moet, geneert me zoo.... Denk toch vooralnbsp;niet, dat ik aan grootheid hecht, aan nog eene anderenbsp;grootheid namelijk als aan de grootheid van ziel, la mag-naiiimité de l'dme, die ik zoo gaarne bij u heb ontdekt,nbsp;maar. .. . alle menschen zijn niet dezelfde.

^/Amal. (een weinhe gepiqueerdl). Wat bedoelt u ?

Rozenb. Ach, ik zou haast zeggen, ’t spijt mij zelf, maar.... ik ben.... van adel!.... o, laat mij uitspreken. Mijne ouders hechten zeer veel daaraan en ik vreesnbsp;dat....

,^Amal. Ik niet welkom zou zijn; dan Rozenberg zou

ik....

Rozenb. Neen, neen, niets in overhaasting. Laat alles aan mij over. Of liever, ik kan alles aan u overlaten.nbsp;Zien zij u, dan zijn ze reeds half, leeren zij u nadernbsp;kennen, dan zijn ze geheel overwonnen. Hoe intu.sschennbsp;zal mama u kunnen waardeeren, zoolang ze aan vadersnbsp;ziekbed gekluisterd is.? En dan, ach, vrouwen hebbennbsp;geen vooroordeelen, of liever ze worden meestal opgelostnbsp;in de innige liefde, die woont in haar gemoed. Mama isnbsp;licht te bekeeren, maar papa.? Mag ik die lastig vallennbsp;op zijn krankbed.? Mag ik zijn haast onduldbare pijnennbsp;nog verzwaren.? En dan, Amalia, ik ken u, fier dingnbsp;dat gij zijt; als soms mijn vader, humeurig door denbsp;vree.selijke pijn, die hij lijdt, u minder vriendelijk ontving, wel ik zou bang wezen u nog kwijt te raken.

-ocr page 59-

^Amalia {zeer ernstig.') Rozenberg hoe veel jij aan je quot;adelstand hecht, weet ik niet; een ding weet ik zeker, iknbsp;hecht er bepaald aan. De standen zijn ingesteld door Hoo-gerhand en zij mogen ons niet onverschillig zijn. En toch,nbsp;niettegenstaande de meer nederige stand waarin ik geplaatst ben, zal ik uit uwe hand mijn hoogeren rang aanvaarden zo0*^tie EEeer wil, zonder hoogmoed maar toch metnbsp;innige vreugde Ik mag dat ook doen, want de man moetnbsp;de vrouw verheffen, en te meer hij haar verheft, des tenbsp;beter huwelijk misschien, maar dan... en dat is mijnenbsp;innige overtuiging, dan moet die verheffing ook zoodanignbsp;in den vorm zijn, dat ze haar niet in eigen oogen vernederen kan. Neen, van Rozenberg, door de achterdeurnbsp;zou ik niet in uws vaders woning willen verschijnen.

Rozenb. o, maar dat is verrukkelijk, dat vereer ik in

u, dat mag ook niet, en juist daarom.....

.Amalia. Zou het dan, dit alles in aanmerking genomen, niet verstandiger zijn, met het publieke engagement te wachten.?

Rozenb {zeer ernstig.) Hoe zoo, meisjelief, vertrouwt ge mij niet.?

^ Amal. Er behoort in mijne oogen meer vertrouwen toe om in stilte dan in het openbaar geëngageerd tenbsp;wezen.

Rozenb. Neen allerliefste, dat kan ik niet met u eens zijn. Begrijp toch hoe dikwijls ik afwezig moet zijn. Dannbsp;zullen ze u het hof maken, en dat is ondragelijk. Waaromnbsp;zouden ze het niet doen.? Hebben ze er niet het recht toe.?nbsp;Oprechtheid in alles Amalia, dat is immers uw beginselnbsp;zoowel als het mijne.? Neen, gij moet voor de geheelenbsp;Wereld kunnen zeggen; ik ben geëngageerd, ik mag uwe



-ocr page 60-

56

beleefdheden niet aannemen. Als Wouter of een van uwe andere kennissen u nadert, dan moet je kunnen zeggen.. .

^-¦-^MALIA (eenigszins driftig'). Waarom juist Wouter?

RozenB. Omdat.... nu ja dan, omdat ik hem het meest vrees.

^x'Amal. En hij komt haast nooit meer hier. Door uw toedoen niet, geloof ik. .. . ja, werkelijk ik geloofnbsp;het. Maar zeg mij dan toch, van Rozenberg, beginnbsp;je nu al mijn goede vrienden van mij te verwijderen ?nbsp;Zoo jaloersch?

RozeNB. Goede vrienden!.... goede vrienden zegje? Reken je Wouter onder je goede vrienden? Sancta Sim-plicitas!

^ Amal. Waarom dan niet?

RozeNB. Hoor eens meisjelief, tot nu toe heb ik gezwegen, maar nu ik onder vier oogen met je ben, moet ik je zeggen dat het waar schijnt te zijn dat mijnheer vannbsp;Toren ergens in Gelderland, te Wamel meen ik, bekendnbsp;is als de bonte hond. Hij schijnt daar stukjes uit te voeren, waarvan het beter is uit kieschheid te zwijgen.

^..-^^MAL, Dus weet je het niet zeker?

RozenB. Ik meen het zeker te weten, maar ik ben altijd voorzichtig.

^^-^MAL. Als je ’t niet heel zeker weet, zwijg er dan van ter wille van mij. Van Rozenberg, daar zijn weinig luen-.schen waar ik zooveel mee heb omgegaan, die ik zoo hebnbsp;leeren achten als mijn neef Wouter. Zie je, ik weet, iknbsp;gevoel althans wel dat er meer omgaat in de wereld dannbsp;ons meisjes ter oore komt wat misschien ook maar heelnbsp;goed is, — naar veel dingen is het beter niet te vragen,nbsp;maar als Wouter, die zoo nobel schrijft, die jonge man.

-ocr page 61-

57

haast te ernstig voor zijn jaren, als dat voorbeeld van openhartigheid toch een losbol was, o, mijn God, dannbsp;zou ik haast moeten twijfelen aan de geheele wereld...nbsp;misschien ook aan u!

RozenB. Heb je hem dan zóó lief.\ ...

Liefhebben.... nu ja, als mijn btoeder, mijn oprechte vriend.

Rozenb. Je verdedigt hem wel met warmte! kMAL. Zeker, maar om je te toonen, dat je niets vannbsp;hem te vreezen hebt {opstaande en hem een kus gevende')nbsp;verzoek ik u nu vriendelijk mijn vader te vragen om het

engagement te laten doorgaan..... en laat mij nu een

oogenblik alleen.

Rozenb. Aanbiddelijke, goddelijke Amalia! Nu naar uw vader! {Hij kust haar hartstochtelijk en vertrekt doornbsp;een zijdeur.)

^_^,^MALIA. Foei, zeg zulke woorden toch niet.

VIL

Amalia, Jufvrouw Kolk, Wouter.

( Wouter en jufvrotiw Kolk hebben, binnenkomende, het slottooneel gezien).

JUFVR. Kolk. Wacht maar een oogenblik mijnheer. . . . Hemelsche goedheid... en hij deed net of ik... zoo’nnbsp;slang! {Ze vertrekt).

Wouter {die eerst op den achtergrond als genageld heeft gestaan. treedt langzaam naar voren, en ziet Amalia diep meewarig aan.) Is het dan zóó ver, zóó ver,nbsp;groote God, zóó ver reeds?

tMAL. Wat scheelt je. Wouter?

-ocr page 62-

58

Wouter , {stampvoetend). Maar dat mag en dat kan niet!

{hoog). Waarom niet? Als toch mijn vader... Wouter, {in zieh zelf, met diep gevoel). En toch magnbsp;het niet.

MAL. Maar Wouter, moet ik het u vragen?... Sinds wanneer?

Wouter. Rechten heb ik niet, maar ’tschreit voor God. Verblinde word toch zoo ongelukkig niet..; {Amalia ziet hem eerst met fierheid aan, en verwijdert zich.nbsp;vervolgens). Luister toch Amalia, luister in ’s hemelsnbsp;naam.... {Amalia is vertrokkeii). ’t Is waar, niets,nbsp;niets heb ik in te brengen. Ik ben een gek, eennbsp;groote dwaas! Maar men zou er ook krankzinnig vannbsp;worden.

VIERDE BEBRIJF.

Studeervertrek va7t Wouter.

Wouter, Frans.

{Er wordt getiki).

Wouter. Binnen!

Frans. Bonjour!

Wouter. Ga zitten. Louise wel?

Frans. Perfect. Heb je Piet Dolen ook in den laatsten tijd bij je gehad?

Wouter. Ik heb hem in lang niet gezien Frans. Neen, het is maar wees voorzichtig met datnbsp;heertje.

Wouter Voorzichtig? Met hem? Waarom?

Frans. Hij spreekt kwaad van je.

-ocr page 63-

59

Wouter. Van mij ?

Frans. Ja van je zedelijk gedrag.

Wouter, {vrij onverschillig). He.?... Zedelijk gedrag .? Als het anders niet is...

Frans. En weet je het groote nieuws al.?... Arme kerel, het engagement van Rozenberg met Amalia is er door.

Wouter. Zoo.?... Ik verwachtte dat. Dus heeft mijn briefje aan van Toren niets uitgericht, ’t Verwondert menbsp;niet. Het was een noodschot. Toch moest ik het doen.

Frans. Van Toren , wat zou je bij van Toren uitrichten.? En waarom hem niet liever spreken , in plaats van schrijven.?

Wouter. Daar valt immers niet met hem te spreken. Buitendien krijg ik gewoonlijk niet thuis of loop tegennbsp;dien baron aan.

Frans. Maar zeg mij toch een ding. Je beide nichten zijn lieve, degelijke meisjes, jij zelf bent een logische kop,nbsp;hoe komt in zoo’n famielje toch een man als je oom is.?

Wouter. Ik ben niet knap genoeg om in de geheimen der natuur door te dringen. Toch wil ik je een soort vannbsp;oplossing geven. Mijn vader en mijn oom kon men beiden parvenus noemen maar het onderscheid was groot.nbsp;De eene is er gekomen door hard en energiek werken,nbsp;de andere door een rijke vrouw, en wat de meisjes betreft, Amalia’s moeder heb ik eigenlijk niet gekend. Zenbsp;werd in de famielje het klompje goud genoemd en niemandnbsp;scheen iets meer van haar te weten dan dat. Louisesnbsp;moeder was eene allerliefste vrouw en die heeft de beidenbsp;meisjes opgevoed. Dat tweede huwelijk is voornamelijknbsp;door mijns vaders invloed tot stand gebracht.

Frans. Nu , dat heldert wel wat op, maar ter zake. Hoor eens Wouter, de kogel is nu door de kerk en er is niets

-ocr page 64-

60

meer aan te doen. Als vriend raad ik je nu, berust er in. Waarachtig je bent niet tegen van Rozenberg opgewassen. Zelfs ter wille van Amalia moet je je er nietnbsp;mee bemoeijen.

t'

Wouter. Neen, ik laat het er niet bij. Wat ik doen moet, weet ik nog niet. Al houdt Amalia niet van mij,nbsp;al heeft zij mij zelfs gekrenkt, toch is ze te goed om zoonbsp;diep ongelukkig te worden.

Frans. Enhn, doe dan wat je niet laten kunt. Jou zaak staat toch wanhopig. Alleen maar, bedenk dat iknbsp;nog een harden dobber kan hebben om Louise te krijgen. Voor ik zoover ben, moet je op mijn hulp niet rekenen.

Wouter. En op die van je vader.?

Frans. Ja, die zal je zien aankomen! Die is bang voor

Rozenberg, letterlijk bang !

Wouter. O, die ongelukkige vreesachtigheid!

Frans. En toch schijnt er hier wel reden voor te zijn. Aangespoord door Louise en door jou, ook door hetgeennbsp;ik zelf van hem weet, heb ik aan papa geschreven, ennbsp;luister welk antwoord ik ontving: „Verder mijn zoon,nbsp;raad ik u aan het gevaarlijk sujet, waarover gij schrijft,nbsp;met rust te laten. Kondet gij nog wachten tot na uwnbsp;trouwen, het ware te wagen, maar zooveel tijd zult gijnbsp;niet hebben, aangezien de man in kwestie, als vervolgdnbsp;wordende door zijn schuldeischers, alle belang heeft bijnbsp;een spoedig voltrekken zijns huwelijks en gij weet hoezeer hij den ouden man, gij weet wien ik bedoel, heeftnbsp;weten in te pakken, ’t Moge waar zijn dat ik als notarisnbsp;stukken onder mijne berusting heb, die een zeker iemandnbsp;sterk zouden compromitteeren, misschien zou het mij daar-

Mli


-ocr page 65-

61

mede gelukken hem te verwijderen zelfs, maar dat is bij de verblindheid van den ouden heer in kwestie, zeer twijfelachtig, terwijl ook dan zelfs de vraag altijd nog overblijft ot de jongere min in kwestie u in zijn val niet zounbsp;medeslepen. Gij weet dat ik u als mijn zoon, hartelijknbsp;liefheb, en er is geloof ik niemand, die mij noodzakennbsp;mag mijne eigene kinderen ongelukkig te maken. Enz.”nbsp;Ik moet nu maar alles aanwenden om heel gauw tenbsp;trouwen.

Wouter. Niet vlugger dan die panier percé. Die heeft honger en liefde tegelijk en is je nu reeds vooruit.

Frans, ’t Is waar, maar qu’y faire.

II.

Frans, Wouter, Van Toren.

Van Toren. Wouter, ik heb met jou een appeltje te schillen.

Wouter. Een appeltje te schillen ?

Van Toren. Jij hebt me dat briefje geschreven, niet waar ?

Wouter. Ja oom, mijn naam staat er onder.

Van Toren. Zoo, en schaam je je niet.?

Wouter. Neen oom, menschen die zich schamen schrijven anonyme brieven; ik heb er mijn naam onder gezet.

Van Toren. Zoo’n man te belasteren!

Wouter. Oom, daar staat niets in wat op laster gelijkt. Ik schreef alleen....

Van Toren. Ik wil niet hebben dat je schrijtt.

Wouter, (lachende tegen Frans.) Ah, par exemple, c’est trop fort!

-ocr page 66-

62

Van Toren. Een man van zulke beginselen.

Wouter. Maar laat ik u dan toch zeggen dat....

Van Toren. Zwijg!

Wouter. Best oom, spreekt u dan alleen , ik zal zwijgen. {Tegen Frans.) Daar is toch niet mee te praten.

Van Toren. Zwijgen.? Hadt je dat maar eerder gedaan. Om een eerlijk baron zoo zijn naam te bekladden, foei!nbsp;Van Rozenberg, baron van Rozenberg, baron Teuthennbsp;van Rozenberg — een man van eerste famielje, wat meernbsp;zegt van adel. Maar daar ligt wat voor je in’t zout, hoor!nbsp;Ik heb hem er over gesproken, ja, ja, ik heb....

Wouter, {wrevelig). Dat’s jammer, dat stond u niet vrij.

Van Toren. Ja, dat geloof ik wel, niet waar! Iemand belasteren en dan niet eens....

Wouter. Als u een oogenblik bedaard ken wezen, dan zou ik.. . .

Van Toren. Bedaard wezen.? Ik weet van geen bedaard wezen. Als ik niet bedaard wil wezen , dan zal jij toeluisteren, versta-je.? Daarom ben ik je oom en oudernbsp;dan jij, dat voegt je!

Wouter. Hé, oom, ik dacht dat men juist met de jaren bedaard werd.

Van Toren. Zwijg, als ik .spreek!

Wouter. Als je blieft.

Frans, {ter zijde.) Nu hij is langmoediger dan ik zou zijn.

Van Toren. Ik weet heel goed waar hem de schoen wringt. Ik ben lang zoo dom niet als je v'el denkt.

Frans, {ter zijde). Dat’s te wenschen!

-ocr page 67-

63

Wouter , (zeer bedaard). Wel oom, zeg mij dan eens bedaard, waar wdngt de schoen? Ik luister.

Van Toren. Je hebt zelf zin in Amalia, en dat komt bij iemand van zoo’n schandelijk gedrag niet te pas. Iknbsp;weet er alles van. Zoo’n huichelaar durft nog een andernbsp;betichten.

Wouter. Oom, ik ben heel geduldig geweest, maar dat gaat wel wat te ver, niet waar? Komaan wat heeftnbsp;Piet van me verteld ?

Van Toren Dat’s mijn zaak.

Wouter. Wil u ’t niet zeggen, ook goed, ik zal ’t wel te weten komen, maar nu verzoek ik u één ding;nbsp;kraam zulke gekheden niet tegen anderen uit. Intusschennbsp;van Rozenberg gesproken, met hem schijnt n dan al ergnbsp;ingenomen.

Van Toren, (schreeuwend). Ja, met baron van Rozenberg ben ik heel erg, versta je, heel erg ingenomen.

Wouter. Ja oom, dat versta ik! Maar iedereen denkt er niet zoo over.

Van Toren. Wat geef ik daarom ?

Wouter. Uw oude vriend Smit bij voorbeeld. Heeft u wel opgemerkt dat die minder op hem gesteld is? Ofnbsp;zou die ook zin in Amalia hebben ?

Van Toren. Best mogelijk, die is een oude gek!

Wouter. Bedaard oom, daar zit zijn zoon. U zegt ook maar alles wat u voor den mond komt.

Van Toren. O... neem mc niet kwalijk... ik zei het maar uit malligheid. .. ik... ik meende een meisjesgek.

Frans (schaterend). Ga uw gang maar mijnheer, u ziet wel dat ik het niet anders opneem, want ik kan menbsp;niet houden zoo aardig vind ik het.

-ocr page 68-

64

Wouter. Ja, ’tis ook waarlijk het beste, alles maar als gekheid op te nemen.

Van Toren. Neen, neen, ik weet van geen gekheid.

Wouter. Ernstig dan. U zegt dat ik den baron gelasterd heb, terwijl ik niet anders gedaan heb, als u vriendelijk te verzoeken, in het belang van uw eigennbsp;dochter.. .

Van Toren. In het belang van je zelf

Wouter. Goed. We kunnen dat belang zelfs laten rusten.... dat ik niets anders gedaan heb, dan u dringend te verzoeken het engagement nog wat te verschui

Van Toren. Ja, en waarom vraagje dat.? Om den baron te kunnen benadeelen, kwaad van hem te spreken.nbsp;De baro'n heeft het er dadelijk in gezien.

\l'

Wouter. Niet om kwaad van hem te spreken maar omdat ik niet gunstig over hem denk.

Van Toren. Dat zal hem wel spijten dat jij. .. .

Wouter, {gemoedelijk]. Oom! hoe komt het toch dat u zoo heel anders met mij is dan vroeger.? U houdt veelnbsp;van dien baron, niet waar.? maar is dat nu een redennbsp;om iedereen te verwijderen waaraan u vroeger gehechtnbsp;was.? Als ik, door mijn op zichzelf vrij onschuldig briefjenbsp;den man onrecht heb gedaan, dan zal ik dc eerste zijnnbsp;om mijn excuus te maken.

Van Toren. Wel zeker! dat’s gemakkelijk, eerst maar beleedigen en dan excuus vragen.

Wouter, (wrevelig.) Neen, dat is zoo gemakkelijk niet voor iedereen.

Van Toren. Kort en goed, wat heb je tegen hem.?

Frans (zacht tot Wouter). Zeg hem niets, nu niets.

-ocr page 69-

65

Wouter. Als ik dat nu zeggen kon, had ik immers niet behoeven te vragen om wat te wachten. Ik vrees alleen.

Van Toren. Juist, je vreest hem, dat ’s de zaak!

Wouter. Oom, ik zeg niet dat ik hem vrees, maar alleen dat ik bang ben dat. ..

Van Toren. Dan ben je toch bang I

Wouter {tegen Frans). Als de man driftig is, kan men niet met hem redeneeren.

Van Toren. Weet je wie je opstookt} Die mijnheer daar je tegen spreekt. Die heeft den ouden Smit ook opgestookt, en dat zit hem allemaal in Louise. Pieter Dolennbsp;is een goed vriend van van Rozenberg en zoo is die jongennbsp;bij mij aan huis gekomen, en hij is dol op Louise ennbsp;dat kan jou vrind niet velen, daar zit hem de knoop.

Frans, {ter zijde.) Daar word ik er waarachtig ook in gehaald, {luid). Mijnheer van Toren, ik die mijnheernbsp;den baron altijd voor zoo’n respectabel man heb gehouden.

Van Toren {tegen Wonterl) Zoo! Nu hoor je ’teens. {tegen Frans]. Dat doet me plezier dat je daar zoo ron-dement voor uit komt. {Tegen Wouter.] En nu heb je ’tnbsp;van je eigen vriend gehoord wat je voor een perceel bent.nbsp;Je zet geen voet meer bij me aan huis, versta je?

Wouter. Maar oom____

Van Toren. Ik wil van geen oom weten, je bent mijn neef niet meer.... Geen woord! Laat me met rust!

Wouter, Dan zal ik u maar niet uitlaten ook.

Van Toren. Ik wil niet dat je mij uitlaat!

III.

Frans, Wouter.

Wouter. Nu ben ik een banneling! Heb je ooit zoo’n nian ontmoet?

-ocr page 70-

66

Frans. Men wordt zelden overreden door een fatsoenlijk rijtuig.

Wouter. Jij verstaat de kunst perfect om de vuilnis karren te mijden.

Frans. Jij loopt ze tusschen de wielen.

Wouter. Och, laat ons niet twisten, het verveelt me zoo. {Hy neemt een boek in handen en leest.)

Frans. Ben je nu boos op mij

Wouter. Ik weet niet. De heele wereld verveelt me en jij ook.

Frans. Dat’s duidelijk.

Wouter. Beleefdheid komt tusschen ons niet te pas.

Frans. Dat merk ik.... Nu, adieu dan! [Hij wil gaan en blijft staan bij de deur.) En toch. neen, ik wilnbsp;nu eenmaal niet op die wijs vertrekken.... Wouter, jenbsp;bent onrechtvaardig.... Zou je je beste vrienden verstoeten alleen om de dolle handelwijze van den oudennbsp;Van Toren

Wouter. Dol, ja, dol.... Watervrees heeft nog niet zooveel kwaad gedaan als menschenvrees. Hoe kan jenbsp;zeggen dat je van Rozenberg voor respectabel houdt.?

Frans. Waarom niet! Met de wolven moet men huilen.

Wouter. Maar hoe komt het over je lippen. Ik begrijp het waarachtig niet. Ik sta voor die dingen.

Frans. [Wouter nadenkend aanziende). Raar, onpraktisch mensch! [Hij loopt als in tweestrijd door de kamer en neemt een opengeslagen boekje op, dat op een tafeltjenbsp;ligt. Lezendel)

Zwei Seelen und ein Gedanke Zwei Herzen und ein Schlag.

-ocr page 71-

67

tRaadsel is opgelost! Als je hersens opgevuld zijn van sentimenteele lectuur.

Wouter. Wat bedoelje.^ O, ’tdrama van Halm. Een heel interessant werk.

Frans. Voor de liefhebbers! Zwei Herzen und ein Schlag. Sentimenteel is het tenminste wel.

Wouter. Wat? die enkele regels, die er eenvoudig als lied inkomen of het geheele werk? Oordeel toch zoonbsp;Oppervlakkig niet.

Frans. Duitsche lektuur, hé! Je moest liever wat fransch lozen, dat zou je wat opfrisschen.

Wouter. Ik lees fransch zoowel als duitsch. Ik waardeer het goede zoowel in het een als in het andere. Ik oiag dat drama heel graag.

Frans. Zoo? Mag ik het dan eens meenemen? '

Wouter, och ja, maar ’t zal jou niet bevallen.

Frans. Wat bevalt er jou dan zoo in?

Wouter. Daar zijn weinig werken waarin de liefde, de toegenegenheid tusschen man en vrouw, zuiverder wordtnbsp;opgevat.

Frans. En daarom zal het mij niet bevallen! Laat Louise het niet hooren.

Wouter. De triomf der liefde zou men het drama kun-*^on noemen. De waarachtige liefde overwint alle voor-oordeelen, maar dan moet het ook een liefde zijn, die Ontstaat uit warme bewondering van elkanders hoedanigheden, zonder bijredenen.

Frans. En die liefde van rozengeur en maneschijn, quot;'aar leidt ze toe? Tot het onmannelijk neerknielen voornbsp;^bn meisje.

Fouter. Volgens Halm niet. Ze leidt tot de schoonste

-ocr page 72-

68

galanterie. Galanterie, woord van velerlei beteekenis; galanterie, gevaarlijk wapen voor eiken schurk; galanterie, ridderlijk gevoel van den man, ontstaan uit hoogachting voor da vrouw. Trouwens, dan eerst kan denbsp;achting, die het voedsel der ware liefde is, iets beteeke-nen, als men zelf achting verdient; geen hartstocht, geennbsp;vrouw, het minst van allen de omgang der wereld ont-rove den man zijn onafhankelijkheid van geest; laat hijnbsp;de galanterie zoo ver overdrijven van die onafhankelijkheid af te zweren en zijn vrouw zelve zal den eerstennbsp;steen op hem werpen.

Frans. Dat stuk speelt zeker niet in onzen tijd.

Wouter. Neen, zeker niet.

Frans, ’t Is te begrijpen. Laat ons dat poëtische woord van liefde eens op zij zetten, en zeg mij dan,nbsp;wat is in onzen tijd het huwelijk anders dan een maatschappelijke instelling, een contract dat men geteekendnbsp;heeft en waaraan men zich dus houden moet, maarnbsp;overigens....

Wouter. Men zou het bijna gelooven, al wordt die verbindtenis heilig genoemd, en al heeft men haar zelfsnbsp;tot sakrament verheven. Laat ons billijk zijn, zij dienbsp;zeggen; als de honger verschijnt, verdwijnt de liefde,nbsp;zijn wel is waar buiten de waarheid, want de voorbeelden zijn bij duizenden voorhanden, dat de vrouw blijftnbsp;liefhebben, waar de man den honger niet weren kan,nbsp;maar zij die een huwelijk zonder nagedachte, vernederend voor den man achten, hebben gelijk, want daaraannbsp;ontbreekt de waarborg tot duurzaamheid, het fondament,nbsp;dat is: degelijkheid. Ik keur wekelijke gevoeligheid hetnbsp;allerminst in den man goed, ik wil mij niet plaatsen

-ocr page 73-

69

tgt;uiten de maatschappij maar wel haar afvragen of het geen logen is, als ze van goede huwelijken revelt, omdatnbsp;van goede famielje is, omdat zij tonnen gouds medebrengt ? Zeg mij dan toch, wanneer bedoelt men metnbsp;Soed hmuelijk^ hunne karakters passen bij elkander, zijnbsp;hebben elkander oprecht lief?

Frans. Het tafereel is duister, Wouter, wat je schildert!

Wouter. Komaan, wanneer ge in de salons komt, 'vie zijn er niet zelden és enfants chéris des dames? Manden van geest, van routine althans, die door de ouders,nbsp;vooral door de moeders, worden gevierd. Die rojiés hebben van de wereld met volle togen genoten; zij wetennbsp;bunne meerdere jaren door aardige dartelheid te doennbsp;vergeten, dartelheid die te verrassender in het licht diernbsp;huisselijke kringen verschijnt naarmate ze in duisternisnbsp;verkregen is. Ze hebben geleerd de vrouw te minachten,nbsp;nu, vermoeid van de vele gesmaakte genoegens, willen ze uitrusten aan den boezem van een lief, schuldeloos kind! Zij doet een goed huwelijk, zij heeft nietsnbsp;Sn hij heeft geld, dus... alles, of wel; hij aast op haarnbsp;fortuin omdat hij een naam heeft, zoo vaak de vrijbriefnbsp;nni door de wereld te lanterfanten. O, het ware geluknbsp;Is zoo nimmer te vinden en meer dan tijd is het ernstignbsp;SIquot; op te wijzen, dat er nog iets hoogers is dan zoogenaamde goede huwelijken of brillante partijen; verbindte-^issen uit innige sympathie; dat er nog iets beters bestaat voor een meisje dan een schatrijk of hooggeborennbsp;Snlant, dit; een man die het vertrouwen waard is watnbsp;eischt; dat de beste gaven zijn: voor den man eennbsp;helder hoofd en onbedorven zeden, voor de vrouw lief-

-ocr page 74-

70

lijkheid van leest, goedhartige geestigheid, echt vrouwelijke zedigheid. O, geloof het toch hoe verder een natie zich van die gronddenkbeelden, die door alle eeuwennbsp;schoon blijven, verwijdert, hoe dieper ze zinken zal!

Frans {met gevoet). Wouter, onze karakters verschillen veel. Ziedaar, ik wou dat ik wat meer op je geleek ____Ik zag je zoo gaarne gelukkig!

Wouter. Ge zult althans gevoelen, Frans, dat watje dikwijls onverstand bij me noemt, ook een anderen naamnbsp;mag dragen — die van karakter.

IV.

De Vorigen. Van Rozenberg.

(Van Rozenb. komt brutaal op, zonder tikken.)

4

Wouter. Mijnheer!.... hoe komt u zoo....

Rozenb. ’k Verlang satisfactie.

Wouter. Waarom ?

Rozenb. Heb je den ouden Van Toren gesproken? Wouter. Ja wel.

Rozenb. Dan weet je genoeg.

Wouter. Ik weet niets.

Frans. Ik was er bij, maar ik kan u betuigen.... Wouter. Zwijg Frans, ik zal antwoorden.

Rozenb. Heb' je mijn huwlijksplannen in den weg willen staan?

Wouter. Het engagement heb ik willen vertragen, in zoo verre ja!

Rozenb. Op welke gronden?

-ocr page 75-

71

Wouter. Als u mijn oom gesproken heeft, kent u ze zeker.

Rozenb. Die beleediging zal je met je bloed betalen!

Wouter. Misschien.

Frans. Mijnheeren!

Rozenb. Zie hier mijn kaartje.

Wouter. Een duel! Dat neem ik niet aan.

Rozenb. Lafaard!

Wouter. Geen beleedigingen, hier althans niet.

Frans. O, die oom, die oom! Zoo’n ellendige babbelaar.

Rozenb. Waarom duelleer je niet en laster je wel.?

Wouter. Laster is een groot woord.

Rozenb. Is het zóó groot.? Vecht dan.

Wouter. Ik duelleer niet, zeg ik je. Zal de eerste de beste beleediger mij noodzaken iets te doen wat tegennbsp;mijn beginsel strijdt.? Denk je dat ik er trek in heb, omnbsp;eerst bloed te zien, en dan dat bloed weer af te drinkennbsp;met iemand als u?

Rozenb. Op leven en dood dan, mij om het even!

Wouter. Ik spot niet met een menschenleven.

Rozenb. O, wie in een duel iemand doodt....

Wouter. Kan ook een moordenaar zijn. Genoeg. Laat mij met rust.

Frans. Maar mijnheeren, kan deze twist niet bijgelegd....

Wouter. Neen, ik heb mij alleen te verantwoorden tegenover mijn oom, maar ook die zal zich verantwoorden voor mij. Ik heb niet gelasterd.

Rozenb. Mij niet benadeeld ook.?

Wouter. Dat kan zijn.

Rozenb. Maar ook dat duld ik niet. Schrijf een brief aan van Toren en trek je woorden in.

-ocr page 76-

72

Wouter. Daar ben ik nog niet aan toe.

RoZENB. Welnu, ik ga uit deze stad. Daarom geef ik je acht dagen den tijd, en zoo je dan de voldoening dienbsp;ik eisch, niet gegeven — je lasterlijke taal niet schriftelijk hebt ingetrokken, zal ik je op de eerste publiekenbsp;plaats zoodanig aan de kaak stellen, en dat ten overstaannbsp;van honderden, dat we dan zullen zien of je duelleertnbsp;of niet. Mijnheer Smit, u is getuige van wat ik zeg!nbsp;Vaartwel, mijnheeren!

V.

Wouter, Frans.

Wouter. De woorden intrekken, in eeuwigheid niet.

Frans [onrustig heen en weder loopende'). Ha, de ellendeling, hij zal het doen ook!

Wouter. Als hij er iets mee bereiken kan wel en anders niet.

Frans. En wat moet er dan van je worden. Je weet hoe men denkt over iemand, die in het openbaar beleedigdnbsp;is en niet duelleeren wil.

Wouter. Ik zal het afwachten. Tegen mijn principe handel ik niet, al zij het ten koste van mijn ter. Ik doenbsp;geen moord en ik laat niet moorden. Ook stoor ik mijnbsp;niet aan mooie namen om leelijke dingen te verbloemen.nbsp;O, ik weet al lang dat in elke maatschappij van beschaving, in elke maatschappij waar men zijn eigen rechternbsp;niet mag zijn, de doortrapte fielt niet zelden iets voornbsp;heeft bij een eerlijk man.

Frans. Maar, dat is nu God geklaagd.... zoo iets mag niet geschieden!.... Ik kan het niet helpen maar.... zie

-ocr page 77-

73

je, dan in ’s h'.mels naam, dan.... Ik wil niet dat je zijn slachtoffer wordt.. ,. Dan mijii beurt.... Baron, wenbsp;zullen zien!

Wouter, (verbaasd) Maar Frans!

Frans. Neen, laat mij begaan.... ik heb alle moeite gehad om mij in te houden. . .. Wouter, ik ben je vriendnbsp;en dat zal je zien.. .. Mijn vader kan helpen als hij wil. .nbsp;hij moet willen I Dadelijk zal ik hem schrijven. Ha, mijnheer de baron, met Wouter geen cartel, dat vleesch isnbsp;te goed voor je — wij zullen een lans zamen breken,nbsp;die partijen staan meer gelijk!

Wouter. En.... Louise,.... Frans, denk er aan.

Frans. Louise!____Waarom haar naam genoemd.? O,

ik heb. haar zoo lief.... en toch.... Laat er van komen wat wil, met voorzichtigheid zooveel mogelijk, maar voortgaan zullen wij! Ik bezit je vertrouwen Wouter, maarnbsp;ik wil het ook waard worden!

VIJFDE BEDRIJF.

Fraaie receptiezaal bij Van Toren.

I.

Louise, Amalia.

Louise. Zoo droefgeestig en dat op een feestdag, papa’s verjaardag ?

Amalia. Wat geeft zoo’n verjaardag als men heel andere dingen aan het hoofd heeft.

Louise. Maar.... heb je dan niet alles watje wenscht. Als ik nog droefgeestig was! Mij wordt door papa iemand

-ocr page 78-

74

opgedrongen, die ik niet hebben wil, een jongen die nog veel kinderachtiger is dan ik zelf. Maar ’t zal papa nietnbsp;helpen, dat’s een troost! Ik neem hem eenvoudig niet...nbsp;{gemoedelijk tegen Amalia) Amalia, waarom ben jc tochnbsp;zoo stil.? Zeg het mij eens, toe!.... Wees eens vertrouwelijk met je zuster.

Als ik het zelf maar wist! (Zij schreit)

Louise. Wil ik het dan eens weten ?...• Voel je je eigenlijk wel gelukkig met van Rozenberg.?

Amalia, (opschrikkende) Dat heb ik niet gezegd!... Ach, ik ben zoo geslingerd.... Is men er dan eindelijknbsp;in geslaagd, met u allen wantrouwen te zaaien in ditnbsp;ongelukkig hart!

Louise. Zusjelief, van daag is het een groote dag, een dag die voor goed moet beslissen of wij ongelijk hadden.nbsp;Laat ons begaan (haar een kus gevende) Toe, vertrouwnbsp;ons nu eens! Is hij uw liefde waard, waarom zou ik hemnbsp;dan ontrooven.? (Op vroolijken toon) Ik die mijn eigennbsp;galant heb.

^,..-lt;A,malia. o, als het waar kon zijn, als die man slecht was, die zoo innig godsdienstig spreken kan....

Louise. Kalm Amalia, bedaar!.... Heb eens hoofdpijn van daag.

Amalia. Ach, geloof mij dat ik het heb.

Louise. Des te beter, zou ik haast zeggen, vroom zusje, dan jok je niet. Heb hoofdpijn, en blijf op je kamernbsp;tot etenstijd, dan zal misschien alles afgeloopen zijn. Maaknbsp;nu maar dat je weg komt, gauw, want ik hoor iemandnbsp;aankomen.

'Amalia (aangedaan) En zal je me dan alles vertellen wat er omgaat, alles.? (Ernstig) Want voor alles komt

-ocr page 79-

75

het er op aan, niet hoe anderen, maar hoe ik zelf over hem oordeelen moet. Kan ik staat op je maken.?

Louise {als Amalia vertrokken is.) De goede meid heeft een mocielijken dag. Maar ’t is een crisis. Wienbsp;weet waar het goed voor is.

II.

Louise, Van Toren.

Louise {kaar papa tegemoet gaande.') Hartelijk geluk met uw verjaardag, papa.

Van Toren. Dank je, dank je wel.... Waar is Amalia ?

Louise. Erge hoofdpijn, papa, erge hoofdpijn. Ja daar souffreert ze veel aan tegenwoordig.

Van Toren. Dat’s jammer op mijn feest! Zal ik haar dan in het geheel niet zien.?

Louise. Vermoedelijk wel, ze neemt nu juist wat rust om aan tafel te kunnen komen.

Van Toren, ’t Zou al heel jammer wezen als ze niet kwam, want de baron komt ook. O meid, ik ben innbsp;zoo’n goed humeur vandaag, ik heb een aardige verjaardag!.___en nu moest het er bij jou ook maar doorgaan,

Louise.

Louise {lachend). Moet het er bij mij doorgaan, papa.?

Van Toren. Malle meid, ik meen met Piet.

Louise. Met Piet, papa, u meent met Frans.

Van Toren. Neen, neen, met Piet.

Louise. Neen papa, dat meent u niet, dat kan u niet meenen. Piet is nog een kwade jongen.

Van Toren. Een kwade jongen! Hm! omdat hij jong is.? Dat’s beter dan oud. En die zoogenaamde kwade

-ocr page 80-

76

jongen heeft een rijke papa; waarachtig geen kwade partij, hoor!

Louise. Frans bedoelt u, die heeft een goed hoofd, een goed hoofd, dat is eigenlijk het ware kapitaal, datnbsp;gaat niet weg, dat blijft, dat weet u wel.... Neen,nbsp;neen, papatje, laat mij nu praten. Frans, de zoon vannbsp;uw ouden vriend, de man die we al zoo lang kennen.. .nbsp;en wil ik u nu wat in vertrouwen zeggen? Piet neem iknbsp;niet, wezenlijk niet papa, ik doe het niet. Als u me ernbsp;toe forceerde, dan zei ik nog neen voor den wethouder....nbsp;toe, toe, toe, toe, zeg maar dat het goed is, ’k neemnbsp;toch geen ander als Frans, en ’t is zoo vervelend voornbsp;meisjes als ze eerst een halve tering moeten krijgen voornbsp;dat de ouders het goed vinden.

Van Toren. Arme Piet!

Louise. Arme Frans, dat staat er tegenover.

Van Toren. Als het dan niet anders kan... vandaag wil ik niets weigeren.... neen, vandaag niet.

III.

De Vorigen, Smit, Frans.

Louise {beiden ziende binnenkomen, vliegt naar hen toe). O Frans, o Frans, mijnheer Smit, mijnheer Smit,nbsp;het is er door, het is er door! Hij vindt het goed, hijnbsp;vindt het goed. Papa vindt het goed!

Frans. Wat is dat?

Van Toren {tegen Smit). Nu ja, mijn oude vriend, als je ’t ook goed vindt.

Smit. Ik? {Hij geeft Louise een kus) Ik heb altijd heel veel van de meid gehouden.

-ocr page 81-

77

Frans {ter zijde) Te veel zelfs.

Van Toren {tegen Frans, met eeni^ gevoel) Maak haar gelukkig!

Frans. Miji.heer van Toren, ik hoop het vertrouwen, dat u in mij stelt, te verdienen. Ik heb haar innig, oprecht lief.

Van Toren {ter zijde). Ja, ja---- en toch.... enfin

het is niet anders!----Louise, ga je met mij mee?

Frans. Nu reeds?....

Van Toren. Ja, ik heb haar wat mee te deelen onder vier oogen.

Smit. Laat dat nu maar zoo, want ik moet je absoluut spreken.

IV.

Smit, Frans.

Frans. Welnu, papa, wat heeft u me te zeggen?... Nu, papa?....

Smit. Frans, je herinnert je nog ons laatste gesprek over Louise?

Fra.ns. Ja papa, maar.... dat’s nu toch van zelf vervallen.

Smit. Goed, ik heb me immers geretireerd, maar dat neemt niet weg dat ik dringende behoefte heb aan vrouwelijke hulp.

Frans. Welnu, papa, neem een huishoudster.

Smit. Daar denk ik juist over, de huishoudster van van Toren.

Frans. Gaat ze dan hier van daan?

Smit. Dat zou dan wel dienen ... Begrijp je me niet ?

-ocr page 82-

78

Frans. Wel dienen.?... O, u wil haar trouwen misschien.?

Smit. Ja, waarom niet.?... Voor mij zoo kwaad niet... Restcs van schoonheid.... je hebt er me zelf op attentnbsp;gemaakt.

Frans {aarzelend). Ik.... ik ben er toch niet erg voor, papa.

Smit. Wat.?... en jij hebt me op het idee gebracht.

Frans, ’t Is waar, maar ik ken haar nu beter dan toen. Wacht u nog een beetje, dan doet u mij plesier.

Smit. Ik moet alweer voor jou plesier....

Frans. Och neen, papa, maar ik heb mijne oogen niét in mijn zak. Ik heb er mijn bepaalde reden voor.

Smit. Goed, ik kan nog wel wachten, maar als ik lang wacht, dan krijg ik de deksel op mijn neus.

Frans. Toch vooreerst nog niet wil ik hopen.

Smit. Zonder gekheid, ik begin pud te worden, en je weet, het spreekwoord zegt: de ouderdom komt met gebreken. Als ik het pootje krijg of zoo iets, past een vrouwnbsp;je altijd beter op dan een huishoudster.

Frans. Ideale opvatting van het huwelijk, zou Wouter zeggen.

Smit. Ideaal.? Wat geef ik om ideaal.? Ben ik dan zelf een ideaal.? Omdat je nu de dwaasheid begaat om eennbsp;meisje zonder geld te nemen.

Frans. Maar papa, is juffrouw Kolk dan zoo rijk.?

Smit. Zoo rijk neen, maar dat’s een ander ding. Ik heb mijn koetjes op het droog, dan kan men doen watnbsp;men wil.

Frans. Vreemde beginselen papa.... maar laat ons liever over wat anders spreken. Waarom heeft u in ’s hemelsnaam mijn twee laatste brieven niet beantwoord.

-ocr page 83-

79

Smit (boos). Omdat je nu eenmaal weet, dat ik mij met die zaak niet inlaat.

Frans. Niet inlaat papa, maar mijn God het welzijn van Amalia is er mee gemoeid.

Smit. Kan ik het helpen.? Wat heb ik met Amalia te maken.? Ben ik haar vader ? Heb ik haar gezegd dat zenbsp;dien baron vrijen moest.? ’tis bij die meisjes ook, als ’tnbsp;maar een baron is, wat voor een dat doet er niet toe.

Frans. He, papa, hoe egoistisch geredeneerd!

Smit. Egoisti-sch.? In geenen deele! Mijzelf heb ik niet op het oog, jou, niet anders dan jou; ik zou toch zeggennbsp;dat mijn eigen vleesch en bloed.... mijn zoon....

Frans {ter zijde?) Ja papa, u moet ik van den pro-zaischen kant aanpakken, toegeven moet u. {luid.) Ik geloof graag dat u het voor mij niet doen wilt, maar u ziet het niet goed in.

Smit. Beste jongen, ik begrijp heel goed dat je er tegen opziet om dien baron tot je zwager te hebben, maar weet je wel dat hij geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken.?

Frani. Gesteld eens papa, dat wij aan elkander geparenteerd worden en die baron maakt zijn geld op.

Smit. Dat kan hij niet, ’t is al meer dan op. Daarom moet hij zoo gauw mogelijk trouwen.

Frans. Dus gaat ook het geld van Amalia.

Smit. Dat’s te bewijzen door den regel van drieën.

Frans. Dat het geld van van Toren dan ook in de kroes gaat is te bewijzen door den kettingregel.

Smit. Waar wil je naar toe.?

Frans. De rest begrijpt zich van zelf. Het hecle huisgezin, met God weet hoeveel kinderen, komt dan met-

-ocr page 84-

80

dertijd ten laste der famielje, en dat leert de praktijkre-kening! Daar ik nu toch al dwaas genoeg ben om een vrouw te willen nemen, die niet rijk is....

Smit. Hm.. . .hm.... een gek geval. ... Ik zal zien wat ik doe, ik zal zien wat ik doe, maar ’t is zoo’n gevaarlijk heer. Zeker is het, dat ik papieren onder mijnnbsp;berusting heb, die, als ik ze onder de menschen bracht,nbsp;hem voor altijd zouden ontmaskeren.

Frans. Maar als u dat doen kan, waarom doet u ’t niet ?

Smit. Ik heb eens gelezen dat een gewonde, een stervende leeuw zelfs, nog allergevaarlijkst is, en zoodra men hem nadert, den aanvaller nog met zijn klauw een armnbsp;afscheurt. Ik wil het wel weten, ik ben bang voor hem.nbsp;Ik weet al te veel van dien man.

Frans. Ik zou hem nooit bij een leeuw vergelijken, dan liever bij een lion.

V.

De vorigen. Wouter.

Wouter. Wel?

Frans. Alles gaat goed.

Wouter. Ben je dan vooruit gekomen.

Frans. Neen.

Wouter. En je zegt----

Frans. Ik wanhoop niet en zoolang men nog hoop heeft gaat het goed. Ik heb nog genoeg pijlen op mijnnbsp;koker. Als papa maar wilde....

Smit. Wilde.... wilde.... maar ik durf niet, om jou niet.

-ocr page 85-

81

Wouter. Maar wat zou u dan kunnen doen, mijnheer Smit ?

Smit. Ik heb dokumenten onder mijne berusting, waarmede ik....

Wouter. Maar dan is u verplicht....

Smit. Als vader, mijnheer, ben ik verplicht de belangen mijner kinderen ten allen tijde voor oogen te houden.

Frans. Maar heb ik u dan niet overtuigd.^

Smit. Overtuigd niet, ik moet er over nadenken, bedaard nadenken.

Frans. Tot dat het te Iaat is. Goed, ik ga terwijl mijn weg. Pieter Dolen heb ik geschreven dat hij moetnbsp;overkomen en ik ben zeker dat hij komt.

Wouter. Wat zal die er aan doen ?

Frans. Dat zal je zien.

Wouter. En hoe weet je, dat hij overkomen moet.^

Frans. Louter door hem te schrijven, dat zijn bee-ren al brullend naar zijn vader gaan. Daar is hij vree-selijk bang voor. Een week geleden raadde ik hem, in zijn belang, dringend aan om zijn kleermaker te betalen.nbsp;Gisteren was dat nog niet gedaan, en daarop schreef iknbsp;hem dadelijk, dat de man van plan was zelf naar zijnnbsp;vader te gaan als hij het geld van daag niet had. Daarnbsp;van is geen syllabe waar, maar hij moei komen en datnbsp;zal hij ook.

VI.

De vorigen, Piet, Jufvr. Kolk.

JUFVR. Kolk. Kom maar binnen, mijnheer Dolen.

Frans, {tegen Wouter) Wat heb ik je gezegd {tegen Piet) Wel Amice, hoe gaat het.^


-ocr page 86-

82

Piet. Vrij wel. (Zacht tegen Frans). Ik ben bij je aan huis geweest. Ik had je zoo graag alleen gesproken.

Wouter. Piet, je hebt wonderlijke dingen van me verteld.

Piet. Ik.?... Hoe zoo 1

Wouter. Niet waar, Frans.?

Frans. Ja, je hebt leelijke dingen van Wouter aan van Toren verteld.

Piet. Waarachtig niet... ik.?

Frans. Vrindje, neem een raad aan. Als ge iets niet wil overgebracht hebben, zeg het dan niet aan van Toren. Ge hebt Wouter van onzedelijkheid beticht.

Piet. Dat is te zeggen.....

Wouter. Geen omwegen. Hoe kom je daaraan.?

Piet. Dat mag ik niet vertellen.

Frans. Dan verzoek ik voortaan van je bezoeken verschoond te blijven.

Piet. Nu dan, de baron heeft het me verteld.

Frans. Zoo.? en wat heeft hij verteld.?

Piet. Neen dat. . . .

Frans. Gauw, als je blieft! We zijn geen kwade jongens.

Piet. Nu dan. Dat Wouter een liefdesverklaring aan een getrouwde dame te Wamel heeft gedaan en dat hijnbsp;daar in een woord heel ongunstig bekend is. Hij spraknbsp;zoo ernstig, dat ik ’t wel gelooven moest.

JUFVR. Kolk (zuchtend). Dat hij ernstig spreken kan, ja, dat heb ook ik ondervonden.

Piet. Ook weet ik dat u nog al eens daarheen gaat.

Wouter. Uitstekend! Ik ga er heen, dat is zoo.

-ocr page 87-

83

Piet. Hij hcett ook gezegd dat ik daar gerust naar den heer van Toren onderzoek kan doen.

Wouter. En waarom ga ik er heen.^ Om te zorgen voor een half krankzinnigen broeder, die dat erken ik,nbsp;niettegenstaande al mijne pogingen, daar vele dwaasheden doet, veel van zich spreken laat.

JUFVR. Kolk. Ja, die baron van Rozenberg heeft hier al wat kwaads gewrocht!

Frans. Spreekt u zoo, ik dacht dat u hem graag lijden mocht. Jufvrouw Kolk.....

JUFVR. Kolk. Neen, niet meer! Hij bedriegt de harten van arglooze meisjes en dat is slecht!

Frans {lachend). Ja, ja! {tegen Piet) En waarom heb je de stad zoo gauw verlaten.

Piet. Wel, ik had afspraak met Rozenberg gemaakt.

Frans. Natuurlijk, anders kwamen de leugens te gauw uit.

Piet. Leugens.'* Wat meen je.^

Smit. Ja, leugens mijnheer. Die baron is de immoreelste, maar tevens de knapste, de vlug.ste mensch althans, die ik ken. Zijn middelen heeft hij reeds lang opgegeten. Toch is hij een Don Juan, en om dat te kunnen blijven is hij ook een Robert Macaire geworden. Hij vechtnbsp;goed, hij danst goed, hij praat goed, hij zingt goed —nbsp;dat’s te zeggen met een versleten stem, maar toch nietnbsp;kwaad, hij kent den bijbel even goed als Paul de Koek,nbsp;en zoo weet hij zich door alles heen te slaan. Hoeveelnbsp;duels hij al gehad heeft! En geen dame of ze is dol op hem!

JUFVR. Kolk {ter zijde). Geen wonder dat ik....

Smit. Thans heeft hij nog in Woerden een dame wonen, een vrouw die hem niet loslaat, en de eenige die

-ocr page 88-

84

hem schijnt aan te kunnen. Daar hij echter niets meer ter wereld bezit, moet Amalia zijn geruïneerd vermogennbsp;herstellen. En dat is de man van uw vertrouwen. Ik zegnbsp;dat omdat het mij toch warm maakt, als ik zooveelnbsp;slachtoffers om mij heen zie.

JUKVR. Kolk. Ach ja, mij ook!

Wouter {ter zijde). Die man kan dan toch warm worden 1

Piet. Maar.... daar gaat mij een licht op.... dan heeft hij mij ook bedrogen, maar dan begrijp ik alles...nbsp;dan.... maar wat duivel, dan heeft hij....

Frans. Wat bedoel je.?

Piet. Nadat ik uw brief had gekregen om den kleermaker te betalen, heb ik, hoewel ik vroeger al twee honderd gulden geleend had, het in vol vertrouwen aannbsp;hem meegegeven, omdat hij toch naar de stad ging.

Frans. Althans dat gezegd heeft. Vandaag komt hij pas in stad. Ik weet het van Louise.

Piet {verbaasd). Weet jij dat van Louise.?

Frans. Ja, waarom niet.?

Piet {ter zijde). Zoo familjaar met haar!

Wouter. Wil ik je eens wat zeggen.? Al dat geld is naar de planeten, vrindje!

Piet. Dat is nog niet gezegd----hij kan het gezon

den hebben.

Frans. Ik weet dat hij het niet heeft gedaan. {Zacht tot Wouter.) Ik weet er niets van, maar ik heb er denbsp;overtuiging van en wij moeten er nu doorheen. {Luid.)nbsp;Zoetjes aan winnen we toch. Ik hoor de luidruchtige stemnbsp;van mijnheer van Toren. Weest nu allen zoo goed omnbsp;mij een oogenblik alleen te laten. Papa, wil u in dien tijdnbsp;per telegraaf bij uw vriend in Woerden informeeren, of

-ocr page 89-

85

men Rozenberg daar gisteren ook heeft gezien ? {Satyriek.) Zet II maar de7i baron — geen naani — in uw telegram,nbsp;dat kan u minder compromiteeren. Wie weet of we geennbsp;rat in den val krijgen. {Zij gaan.) Welaan, hij kan alleennbsp;overwonnen worden door al ons geschut op eens op hemnbsp;af te schieten.

VII.

Frans, Van Toren, Rozenberg.

Van Toren. Wel, Frans, hoe gaat het.? (tot Rozenberg.) Baron, hij wordt je zwager, hij krijgt Louise.

Rozenb, Wel zoo, ik filiciteer u van harte. {Hij wil Frans de hand geven.)

Frans. Eerst zaken afdoen.

Rozenb. Zaken afdoen, wat bedoelt u.?

Van Toren. Frans, ben je gek geworden.?

Frans. Vertel mij eens kort en goed, mijnheer, wanneer is u van de Betuwe afgereisd.?

Rozenb. Dróle de question, mon ami. Waarom wou je dat weten.?

Frans. Ddt kan zeer nuttig zijn te weten, en natuurlijk zal u daar geen geheim van maken.

Rozenb. Zooals ik mijnheer van Toren al gezegd heb, van morgen per eersten trein.

Frans. En weet u ook waar Dolen thans zit.?

Van Toren. Wat wil hij toch.? ’tis indiscreet.

Rozenb. Die heb ik op mijn buiten gelaten. Een aardige jongen! Hij heeft daar een plesier! En compleet amoureus van mijn kalkoenen. Maar u vraagt mij zooveel,nbsp;mijnheer Smit, ik zal u ook eens wat vragen.

-ocr page 90-

86

Frans. Nu.?

Rozenb. Ik wou mij zoo graag met uw vriend verzoenen, is die in stad.?....

Frans, Zelfs hier in huis, hij kan dadelijk komen. Hij niet alleen, meer vrienden zal u zien. {Hij schelt.) Vannbsp;verzoening zal hier echter geen sprake zijn.

Rozenb. Er worden mij hier lagen gelegd. Vergun mij mijnheer van Toren, dat ik er mij niet aan onderwerp.

Van Toren. Wat beteekent dat allemaal.?

Frans. Niet anders, mijnheer van Toren, als dat u gereed is uw dochter aan een schelm te geven.

{Rozenberg wil heengaan, maar loopt juffrouw Kolk tegemoet, dte met gebiedenden vinger hem forceert te blijven.

VIII.

Df vorigek, Wouter, Smit, Pieter, jufvr. Kolk.

Rozenb. {terugdeinzende.) God bewaar me, dat moet er nog bij komen!

Frans. Luister, mijnheer van Toren. Hier staat mijn vader, die u sinds zoo vele jaren als uw vriend beschouwt,nbsp;hier Wouter uw neef, die voor korten tijd nog uw oogappel was, hier Pieter Dolen, een jongen, die niet willensnbsp;en wetens liegen kan, zelfs jufvrouw Kolk die u ook uwnbsp;vertrouwen schenkt, wanneer die allen beweren, dat vannbsp;Rozenberg een man is die uw achting niet verdient, zalnbsp;u hen gelooven.?

Van Toren. Neen, zeg ik je, neen. want het zijn zamenspanningen, anders niet.

Rozenb. Juist, Praatjes geven niets. Daar moet bewezen

worden.

-ocr page 91-

87

Frans, {zacht tot 5'w^V) Heeft u getelegrafeerd.^

Smit. Ja, maar nog geen antwoord.

Wouter, {tot v. nbsp;nbsp;nbsp;Wie wegloopt bewijst genoeg.

Van Toren. Neen,dat bewijst niets,hij wil met zulke men-schen niet te maken hebben. Hij is baron, hij heeft er gelijk in.

IX.

De vorigen, Louise.

Louise. Mijnheer Smit, ik heb juist een telegram voor u ontvangen. {Smit neemt haar aani) Papa! het eten isnbsp;al lang gereed. Wanneer komt u dan toch.?

Frans, {haar te gemoet gaande^ Meisjelief, een oogen-blik nog geduld, ik hoop dat we hier aan het nagerecht zijn. {Tot Smit). Papa, mag ik die telegram alsjeblieft.?nbsp;{Hij kijkt haar in). Mooi! Alles ia orde. {Tot Rozenberg).nbsp;Mijnheer de baron, onz eeuw is rijk aan uitvindingen.nbsp;De telegraaf, de electro-magnetische telegraaf behoortnbsp;daartoe.

Rozenb. Verbiage, wat gaat mij dat aan.?

Frans. Nog meer dan mij. U is heden van deBetuw vertrokken niet waar.... Dat heeft hij toch gezegd, nietnbsp;waar, mijnheer Van Toren.?

Van Toren. Ja wel, ja wel, maar wat zou dat.?

Frans. Volgens de telegram, door ons ontvangen, is mijnheer de baron heden moi'gen van Woerden vertrokken, welk stadje niet in de Betuw ligt.

Van Toren. Met die telegraven wordt geknoeid.

Rozenb. Neen, mijnheer van Toren, maar ik vraag iedereen, wat komt het er op aan? Dat kan men nauwelijks eene onwaarheid noemen ’t was eene onjuistheid.

Frans. Deze onjuistheid, die misschien toch iets betee^

-ocr page 92-

88

kent als men hier een meisje heeft, die men verteld heeft door zaken in de Betuwe te zijn opgehouden, wint aannbsp;gewicht als men weet, dat de baron te Woerden eennbsp;gansche familje onderhoudt.

Van Toren. Wie zegt....

Rozenb. Wel ’t moge wat overdreven zijn, onwaar is het niet. Ja, die ongelukkige familje ondersteun ik metnbsp;een paar mijner vrienden. Amalia zal de eerste zijn omnbsp;mij vrij te spreken. Maar ’t is ook zoo, ik had met mijnenbsp;weldaden dadelijk moeten te koop loopen.

Frans. Ik ga voort. Nog meer beteekenis mag men daar wellicht aan hechten, wanneer men beloofd heeftnbsp;een som gelds dadelijk naar het adres alhier over te brengen voor Piet Dolen, zonder daaraan te voldoen.

Smit. (zacht tot Frans.) Voorzichtig, ga toch niet te ver.

Frans. Ik ben er zeker van, en wil het in vijftien minuten bewijzen.

Rozenb. En wat zou dat nu, als door deernis bewogen, ik de zwakheid heb gehad....

Wouter, (eensklaps met fiksche stem invallende) Die som ter hand te stellen aan een verkwistende boeleerster,nbsp;en dat juist wanneer men den blik verlangend durft tenbsp;richten naar eene fatsoenlijke vrouw! Dat is de waarheid.

Rozenb. Bewijzen! Bewijzen.

(Frans wil naar voren kotnen, maar zvordt door Louise tegeft^ekoudeti)

I.OUISE. Neen Frans, wees toch voorzichtig!

P'rans. Er is hier iemand in ons midden, die meer bewijzen kan dan u lief is, mijnheer Rozenberg!

(Frans kijkt Smit aan, tvaarop Rozenberg S?nit ook met groote oogen aanstaart.)

-ocr page 93-

89

Wouter. Welnu, mijnheer Smit ? Le couronnement de 1’ddifice. Nu is het uw beurt.

(Smü wordt verlege7i en kijkt telkens Rozenberg aatt. Een oogenblik stilte en spatmitig.)

Wouter. Komaan, mijnheer Smit. Geen menschenvrees!

{Stilte en groote spanning.)

Van Toren. Zie je wel. Daar staan ze nu.

Smit. Ik kan.... ik kan niet spreken.... Hij kijkt me zoo aan. Hij bi-bi-bialogeert me....

Wouter, {ziek voor Smit plaatsende en Imn tnetbeide handen zoodanig aangrijpende dat Rozenberg Imn 7iietnbsp;7neer kan aanzien.) Maar één vraag, mijnheer, wil je mijnbsp;de papieren afstaan, die je over die zaak bezit.?

Smit, {haastig een pakket brieven overreikende). Niets niets liever, dan ben ik ze kwijt. Ze zijn mij door eennbsp;vriend, kort voor zijn sterven overhandigd. Ze hebbennbsp;me al lang genoeg op het hart gebrand.

Rozenb. Wat zouden hier papieren.? Wat heeft hij ? Over die oude geschiedenis, toen ik overhoop gestokennbsp;heb, die mij in den weg stond in mijn jeugdige liefde!nbsp;O! mijnheer Wouter van Toren, ik zou in staat zijn, ditnbsp;weer te doen. Maar ’t is waar, je bent te laf om te vechten, omdat je weet, dat niemand, niemand het met denbsp;wapens uithouden kan tegen mij.

Wouter. En hij voelt niet eens hoezeer hij zich zelf in het aangezicht slaat! Wie een ieder maar beleedigt ennbsp;klaar is te vechten met de voorwetenschap dat aan hemnbsp;de overwinning blijft, wat is hij beter dan een doortraptenbsp;fielt en moordenaar.?

Rozenb. {opstuivende). Mijnheer....

Smit. Maar mijnheeren, hoewel ik die geschiedenis ken, heb ik daar niets van op schrift.

-ocr page 94-

90

Rozenb. Ha zoo, en waarvan dan wel?

Smit. Van zijn directeurschap van het weduwenfonds.

{Rozenberg ontstelt^

Ja, mijnheeren, thans kan ik weder spreken. Van Rozenberg heeft zijn ontslag moeten nemen, omdat hij onder het masker van vroomheid, weduwen en wezen bestolennbsp;heeft. Mijn overleden vriend was zijn mededirecteur ennbsp;heeft zich half moeten ruineeren om....

Rozenb. {brutaal.) Geen praatjes, bewijzen.

Van Toren. Juist, bewijzen!

Smit. Die heeft de heer Wouter van Toren reeds in handen.

Piet. Hoe kan je nog om bewijzen vragen? Is het jou schuld niet dat ik Wouter belasterd heb? Heb je me nietnbsp;driehonderd gulden ontstolen ? Ben je niet een slechtenbsp;baron!

Van Toren. Kwade jongen, begin jij ook al?

Frans {tegen Louise). Kwade jongen? Wat dat blaadje in cens omgekeerd is.

Wouter. De toestand wordt pijnlijk. Mijnheer Van Rozenberg, vertrek en betreedt nimmermeer dit huis!

Rozenb. Neen, neen, ik zal volhouden,

{Allen staan in afwachting. Pauze.)

Van Toren. Hij blijft, de baron blijft. Dat’s een neus hé, dat hadt je niet gedacht?

Frans. Zooveel onbeschaamdheid had ik werkelijk niet verwacht.

Rozenb. Ik ben geen rekenschap verschuldigd dan aan mijnheer van Toren en die zal het van mij niet vergen.

Wouter. Neen, die heeft den moed niet het van den

-ocr page 95-

91

baron te vergen, al hangt er ook het lot van zijn eigen dochter aan.

Van Toren. Wat zeg je, geen moed.? Ik geen moed.? Dat laat ik me niet zeggen. Baron, nu vraag ik jenbsp;rekenschap.

Frans {tegen Wouter). Die treft doel.

Rozenb. (na korte aarzeling). Mijnheer Van Toren, ik versmaad de hand uwer dochter.

{Algemeene kreet van blijdschap.)

Rozenb {tegen Wouter) Op jou zal ik me wreken, want jij bent oorzaak van alles, .schoon je me zelf nietnbsp;hebt kunnen overwinnen.

Frans. En toch had ik het niet zonder hem kunnen doen.

Wouter (tegen Frans). Geen verdere praatjes met zoo iemand. {Hij gaat nog niet. Wouter stampvoet. Vertrek, zeg ik je, nu van hier en zoo spoedig mogelijknbsp;het land uit. Vertrek!

{Rozenberg blijft. Korte pauze.)

Frans. Kan je hier dat pak niet eens openen.

Rozenb. {Frans woedend aanziende.) Vervloekt! {Hij wil heengaan.)

Piet {hem in den weg tredende). Zoo niet! Eerst mijn geld!

Wouter. Laat hem gaan, dat zal zich vinden.

{Rozenberg haastig af.)

Frans. Dc lucht is gezuiverd, ’t Ruikt hier zoo adclijk niet meer.

Van Toren. Hij loopt waarachtig weg! {Hij vliegt naar de deur.) Bedrieger! Ellendeling!

Wouter. Bedaar toch, oom!

-ocr page 96-

92

V AN Torkn. En zich baron te noemen, dat’s het ergste.

WOUTER. Erger vond ik dat hij zich dorst uit te geven voor een man van eer.

Smit {tegen Van Torefi). Wees nog maar tevreden; bedenk als het eens tot een huwelijk gekomen was. Laatnbsp;ons niet meer aan den schobbejak denken en vrolijknbsp;uw jaarfeest vieren en dat van de verloving van mijnnbsp;zoon met uwe Louise.

Piet. Groote hemel, wat hoor ik!

Wouter {gaat naar Piet). Bedaard, jongen, bedaard.

Piet. O, wat ben ik ongelukkig! o Frans, en mij niets, niets daarvan te zeggen! {Hij valt ivanhopig opnbsp;een stoel neer.)

Wouter. Arme jongen!

Frans. Nu, nu, dat komt terecht.

Van Toren. Ja, mijnheeren, en nu heb ik nog een verrassing, nog een ander engagement.

Smit. Wel.?

Van Toren. Ik heb het gezelschap mee te deelen dat mejufvrouw Everdina Emerentia Kolk mij heden hetnbsp;jawoord heeft gegeven {lachend tegen Smit, die wat verbaasd staat te kijkeri). Ja, jufvrouw Kolk, mijn huishoudster. Heb ik hef je afgesnoept, vrindje.?

Smit {ter zijde.) Met recht.... wie had dat gedacht! Frans had al weer gelijk!

JUFVR. Kolk {ter zijde). Had hij zin in me!... . Hemelsche goedheid, had ik dat eerder geweten!

Frans {tegen Smit). Papa, nu een man als van Toren zijn derde vrouw krijgt, hoeft u niet te wanhopen.

Van Toren. Ja, mijn vrouw zaliger heeft me haar al op haar sterfbed....

-ocr page 97-

93

Smit. Aanbevolen, niet waar? Ja, dat hebben alle doode vrouwen gedaan, als je de weeuwenaars hoort.nbsp;Toch heb je wel wat lang gewacht, oude heer.

Louise [tegen Frans). O Frans, nu jufvrouw Kolk in ons huis verduurzaamd wordt, ben ik dubbel blij dat jenbsp;me er uithaalt. [Met gevoel) Och, daar komt Amalia.

X.

De Vorigen, Amalia.

V Amalia. Maar komt het gezelschap dan nooit! Al het eten wordt.... Waar is van Rozenberg?

Wouter. Lieve nicht, er heeft hier een groot onweer plaats gehad, maar de lucht is gezuiverd.

Amalia. Maar.... ik begrijp nog niet.. ..

Van Toren. En nu aan tafel, vrienden!

Wouter [tegen Amalia), 't Is een heel ding voor je, Amalia. Kom, geef mij den arm. Laat ik u naar dennbsp;disch geleiden.

[Men verwijdert zich, maar zoo, dat Wouter en Amalia wat achterblijven. Frans en Louise blijven alleen nog op den voorgrond.)

Louise. Kijk, als ze daar zoo wegloopen, zou men toch zeggen; juist een paar voor elkander.

Fran.S. Nu wij dien baron nog ter elfder ure kwijt zijn geraakt, zie ik den tijd nog komen, dat ze werkelijk met hem wegloopen zal in meer dan ééne beteekenis.

Louise. Ja, net als jij nu met mij, niet waar?

Frans. Snoes! [Flij geeft haar een ferme kns, terwijl het scherm valt.)

--^N/WW—

-ocr page 98- -ocr page 99-

Bij A. RÓSSING te Amsterdam giet het licht:

HEBODES,

HISTORISCH DRAMA IN VIER BEDRIJVEN MET EEN VOOR- EN NASPEL,nbsp;door D. M. M A A L D B I N K.

Prijs: ing-en. fl.AO; geB. fl.0O.

......Het drama van den heer Maaldrink geeft personen, meer werkelijk dan de alledaagsche figuren waaraan het tooneel ons gewent, met groote hartstochten en in vormen daarin geëvenredigd; het doet ons de kleinheidnbsp;van ons heden vergeten; het Oiitrukt ons aan de platheidnbsp;der door de platheid alleen waargenomen werkelijkheidnbsp;en werpt over het woelen en wrijten der hartstochten,nbsp;der meest onedele, der meest lage zelfs, een doorzichti-gen maar toch alle hoeken en bochten verfijnenden sluiernbsp;van het ideale, van de poëzij.

Zeker, ik ben niet blind voor de gebrekkige techniek, waarvan ieder tooneel bijna van het drama Herodes blijknbsp;geeft, maar ik waag toch te beweren, dat de fijne cha-rakterschildering, de krachtige uitdrukking van den zuivernbsp;menschelijken hartstocht al de gebreken der tooneelhan-

deling in de schaduw stellen......

Nedet'land, i® afl. ’86. — S(chimmel).

......Er treden in dit stuk geen hedendaagsche heertjes en dametjes op, wien water en melk in plaats van bloed door de fijne adertjes schijnt te sluipen, wier liefdenbsp;zich in een maanzieken oogopslag, wier haat zich in eennbsp;fietsen grimlach uit; — de schrijver heeft hier te doennbsp;met Oostersch bloed, bij liefdevuur als gloeiende lava bruisend door het hart, en bij het toornen de voorhoofds-aderen tot berstens toe doende zwellen! Zij kunnen hatennbsp;die Oosterlingen......

Nu zou ik gevoeglijk zoo kunnen voortgaan en op dezelfde wijze u aantoonen hce ook gevoel en verbeelding dezennbsp;dichter in rijke mate zijn toebedeeld. Doch lees het stuknbsp;zelf, en gij zult de bewijzen daarvan op bijna elke bladzijnbsp;kunnen vinden. Menschen van vleesch en been treden

hier op, geen werktuigelijk beweegbare ledepoppen.....

De Lantaarn, 1885. No. 20. — G. Waalner.

-ocr page 100-

Treurspel van W. SHAKESPEARE.

Vertaling van Dr. L. A. J. BURGERSDIJK.

- 2® druk. — Prijs f 1. —

„’s Heeren Burgerdijk’s vertolking van dit treurspel der treurspelen moet een hoogen rang toegekend wordennbsp;onder de bestaande overzettingen.”

Prov. Gron. Courant^ 14 Februari 1882.

„Wanneer de lezer BurgeRSDIJK’s vertaling van het beroemde „to be, or not to be” met den Engelschennbsp;tekst wil vergelijken, zal hij ongetwijfeld meer stof totnbsp;bewondering dan tot critiek vinden.”

A. C. Loffelt,

De Nederlandsche Spectator, 1882 No. 12.

„De heer Burgersdijk ondernam een reuzenwerk, waarmeê hij onze letterkunde en ons tooneel een grootennbsp;dienst bewijst; overtreffen de deugden de gebreken vannbsp;zijn werk, dan rekenen wij ons verplicht hem te steunennbsp;bij den arbeid door te eeren wat hij deed.

Nieuwe Rotterdamscke Courant, 9 Februari 1882.

„De bewerking is uitmuntend voor het tooneel geschikt.”

Portefeuille, 1882. No. 44.

„Dr. Burgersdijk heeft rnet zijn werk het vader-landsch tooneel een dienst bewezen.”

Het Tooneel, 1882. No. 7-


-ocr page 101- -ocr page 102-

Uitgaven van A. Róssing te Amsterdam'.

AUTODAFÉ (EEN), Blijspel in een bedrijf, naar

het Fransch van ;ean DE Nithy door Amrod / —.40.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heeren, 2 Dames.

BRUILOFT VAN KLORIS EN ROOSJE (DE), zooals die thans gespeeld wordt. In geill. omslagnbsp;naar een teekening van C. Troost (2^ duizend) „ —. 20.

4 Heeren, 4 Dames.

CRITIEK GEVAL (EEN), Blijspel in een bedrijf, naar het Fransch van Labiche en Cholar,nbsp;door Dr. J. DE JONG..................... „ —.50.

A ¦ H^ T

DINGEN DIE BLOED EISCHEN, Blijspel in

2 bedrijven door Claudius................ „ —.75.

4 Heeren, 2 Dames.

DOKTERES EN MODEMAKER, Blijspel in een bedrijf naar het Fransch van Berr denbsp;TurIQUE door Dr. J. DE JONG............. „ —.40.

I Heer, i Dame.

GEVAARLIJK SPEL, Drama in 4 bedrijven en

een voorspel van H. Th. Boelen..........¦„ —.75-

8 Heeren, 3 Dames.

GEWETENSZAAK (EEN), Comedie in een acte

van Octave Feuillet, door Dr. J. de Jong. „ —.40.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heeren, i Dame.

HUWELIJKSGELUK, Blijspel in een bedrijf

door L. Simons Mz...................... „ —.50.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heeren, i Dame.

Desnoods kan i heerenrol achterwege blijven..

MOORD IN DE PLANTAGE (DE), Blijspel in

een bedrijf bewerkt naar het Fransch V. Labiche „ —.60.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Heeren, i Dame.

JAN MASSEUR, Oorspronkelijk Tooneelspel in

vijf bedrijven door D. M. Maaldrink...... „ i —.

18 Heeren, 7 Dames.

KERSTBOOM (DE), Dramatische schets in een

bedrijf door J. E. Slingervoet Ramondt. „ —.40.

3 Heeren, 2 Dames, .2 kinderen.

LENTE’S EERSTELINGEN, Tooneelepel in een

bedrijf door J. E. SLINGERVOET RamONDT. . „ —.60.

I Heer, 3 Dames.

LIEF WEEUWTJE (EEN), Blijspel in 3 bedrijven door N Frederiks................„ nbsp;nbsp;nbsp;i.-

5 nbsp;nbsp;nbsp;Heeren, 4 Dames.

-ocr page 103- -ocr page 104-