-ocr page 1-

BIBLIOI'HEBK DER RUKS UNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzameling tooneelstukken nalatenschap van

Prof. Dr. J. te WINKEL

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

1

MANUS, DE SNORDER

TOONEELSPEL IN EEN BEDRIJF.

ROSIER FA ASSEN.

SNEEK,

H. PIJTTERSEN Tz. 1882.

Kecht van opvoering en van vertaling voorbehouden. Art. 12, wet V. d. 28 Juni 1881, Stbl. no. 124.

BIBLIOTHEEK DER

RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.

-ocr page 6- -ocr page 7-

Een eenvoudige kamer ^ arm maar zindelijk. Witte gepleisterde muren. Links een binnenkamertje. Rechts een raam. dVItdden-deur; aan de muur 2 lijsten met prenten: Genoveva of denbsp;verloren Zoon; aan 't raam onieggordijnen. De deurnbsp;met boven- en on Ier deur. — V Geheel heeft het voorkomen van een arbeiderswoning op ’t Korten-Boschnbsp;te ’s Hage.

EERSTE TOONEEL.

Bij het opgaan van gordijn hoort 7tien buiten een mannenstem eenige woorden bronmen. Lotje staat aan de deur., alsof ze iemand had uitgelaten.

Lotje (aan de deur').

Ja, mjnhear, ik zal het zeggen ... zoodra vader thais komt, ik beloof het u... Hij gaat heen; goddank; als hijnbsp;moeder maar niet wakker heeft gemaakt (gaat naar denbsp;deur linksl] Neen, ze slaapt nog; zooveel te b.eter... armenbsp;ziel! Wat is ze bleek!... Komaan, laat ik mijn werk gauvvnbsp;afraaken... maar wat geeft het... ’t zal toch nooit genoegnbsp;zjn om de huur te betalen... en we zijn nu al zeven wekennbsp;schuldig (Er wordt gekloptl) Lieve God , zou de huisbaas daarnbsp;weer terug zijn (gaat naar de deurl) Wie is daar?

Hendrik (buiten!)

Ik ben het Lotje, doe maar open.

Lotje.

O ben jij het! (doet open.)

-ocr page 8-

TWEEDE TOONEEL.

Lotje, Hendrik.

Hendrik.

Morgen, Lotje.

Lotje.

Mensch, wat- heb je me daar doen schrikken.

Hendrik.

Waarom? Zie ik er dan zoo bar uit?

Lotje.

Neen, dat niet! maar daar even was de huisbaas hier... hij heeft een hevig standje gemaakt... en toen jij klopte, dachtnbsp;ik dat hij weerom kwam.

Hendrik.

Zoo! was die ellendige huisjesmelker weer hier... en heeft hij zoo op zijn poot gespeeld ... en dat tegen jou .. . ’k hadnbsp;er bij moeten wezen!

Lotje.

En wat had je dan gedaan ?

Hendrik.

Wel, ’k had hem zijn eigen deur uitgegooid.

Lotje.

Dan had je ’t nog erger gemaakt. Ik heb hem met een zoet lijntje zien weg te krijgen.. . maar hij komt straks terug,nbsp;tegen half twee.

Hendrik.

En wat wou hij dan?

Lotje.

Wel, zijn geld wou hij hebben! zeven weken huur!

Hendrik.

Ben jelui zooveel ten achteren?

Lotje.

Kan het anders! Moeder is al vijf weken ziek en kan niets verdienen ... en ’t naaiwerk dat ik heb, wordt zoo slechtnbsp;betaald...

-ocr page 9-

5

Hendrik.

En je vader dan ?

Lotje.

Brengt ook bijna niets tbuis. Met die tramways is ’t Scheve-ningsche veer heelemaal verloopen ... en dan is 't zoon regenac’ntige zomer, dat er niets te verdienen valt.

H e n d r ik.

En als hij een gulden verdient, moet er nog lo stuivers af

niet waar ?

voor jenever,

Lotje.

Hendrik!

Hendrik.

Nu, wat is ’t?... denk je dan dat ik hetniet weet ?. . eens meid, je moeder is een best mensch, waar ik me voornbsp;zou laten villen. .. maar je vader . . .

Lotje.

Och, zeg toch zulke dingen niet Hendrik, je weet, dat je me daar zeer meê doet.

Hendrik.

Dat begrijp ik wel, arme meid, maar ik kan ’t niet helpen; de gal loopt me over, wanneer ik bedenk dat hij een gezetennbsp;man was, met een stalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tien paarden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een huurkoetsier

die klonk als een klok; nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hij er denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;boelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft door

gelapt... en zijne arme, ziekelijke vrouw en jij dien dronkaard nu nog aan de kost moeten helpen... Neen, hoor eens, ik ben ook geen afschaffer,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik drinknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;slokje op

m’n tijd, maar ’k mag nbsp;nbsp;nbsp;lijden dat iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;steiger val

en den hals breek, als ’t ooit zoover met me komen moet.

Lotje.

Och, je weet toch wel dat het meest de schuld van zijn vriend Willeman is geweest, die vroeger met hem zamen deednbsp;en den boel op de flesch heeft geholpen.

Hendrik.

Ja! met recht op de flesch... en toen is hij met de Noorderzon verdwenen en heeft nooit meer van zich laten hooren. Dut was ook een lief heertje! Maar dat neemt toch niet weg

-ocr page 10-

dat dit geen reden voor je vader was, om een dronkaard te worden. Maar zoo gaat het met die lui... Ze hebben altoosnbsp;een reden om er een borrel cp te zetten; dan uit verdriet,nbsp;dan uit pleizier, dan voor ’t opdroogen van ’t zweet en dannbsp;weer voor de koude voeten. Dronkenmans praatjes, anders niet.

Lotje.

En toch is vader somtijds zoo goed!

Hendrik.

Als hij niet gedronken heeft.. . maar waarom drinkt hij dan.? Praatjes hoor! ik wil je niet tegen je vader opzetten,nbsp;maar ik voor mij heb er ’t land aan, als ik denk dat hij eensnbsp;mijn schoonvader zal worden.

Lotje.

Och, wanneer zal dat wezen!

Hendrik.

Ja, wanneer ?.. . Als ik eens een beetje vooruit ben ge komen. Ik heb nu al een sommetje bij elkaar, maar nietnbsp;genoeg om te trouwen . .. Hè, verleden week had ik zoo’nnbsp;mooie gelegenheid... .

Lotje.

Om te trouwen ?

Hendrik.

Neen, ik bedoel om een zaakje over te nemen. De broer van mijn baas heeft een komenijswinkel op den Visschersdijk,nbsp;maar zijne vrouw is ziekelijk en hij heeft centen genoeg,nbsp;daarom wil hij den boel overdoen . .. maar hij is er zoonbsp;duur meê.

Lotje.

Hoeveel vraagt hij dan wel?

Hendrik.

Wel, twaalf honderd gulden!., . in tweeën te betalen.

Lotje.

Dus 600 gulden in e'éns... mensch! wie heeft er nu zooveel geld. Dat is goed voor een heer uit ’t Voorhout.

- Hendrik.

Nu, die zal wel geen komenijswinkel overnemen. Maar je

-ocr page 11-

hebt gelijk, ’t is veel... ik heb maar 280 gulden in den Spaarbank.

Lotje.

Dat is al mooi voor een verwersknecht... en je zoudt misschien wel meer hebben als... als je niet zooveel weg gaaft. ..

Hendrik.

Ik, weggeven? Geen cent hoor!

Lotje.

Houd je nu maar zoo niet!

Hendrik.

Wel, ik verzeker je ...

Lotje.

Nu, als dat waar is, dan is mijn werkmandje zeker betooverd.

Hendrik.

Hoe zoo?

Lotje.

verscheidene malen geld in heb ge-

Wel, Omdat ik er al vonden.

Hendrik.

Geld! in je werkmandje!... dat zal je er in vergeten hebben.

Lotje {hem in ’t gelaat ziende.)

Denk je dat?

Hendrik.

Wel... ik!.. .

Lotje {hem hij de hand nemende.)

Ik geloof eerder dat het van een braven jongen komt, dien ik innig lief heb, van een flink werkman, die weet dat mijnnbsp;arme moeder ziek en zwak is en versterking ifóodig heeft...nbsp;en daarom heb ik het aangenomen, even gul als het gegeven werd. En zoo je dien braven vriend kent, zeg hemnbsp;dan uit mijn naam, dat ik hem met hart en ziel bedank ennbsp;onzen lieven Heer dagelijks voor hem bid.

Hendrik.

Als hij ’t geeft, kan hij ’t zeker missen... En dan die dokters zijn goed en wel, maar ze zeggen altoos maar:nbsp;* versterkende middelen gebruiken,” maar vragen niet hoe

-ocr page 12-

een mensch er aan komt; en toen dacht ik... dacht die jongen meen ik ...

Lotje.

Dus je wilt hem de boodschap doen?

Hendrik.

Ja, zeker, ik .. .

Lotje {hem kussende^

Geef hem dan dien zoen uit mijn naam!

Mina {buiten.)

Lotje!

Hendrik.

Pas op, daar is je moeder.

Lotje.

Nu, wat doet er dat toe!... Zij mag ’t gerust weten en ik ben er trots op, dat ik zooveel van je houd.

Hendrik.

En ik zeker niet!

Mina {buiten.)

Lotje!

DERDE TOONEEL.

Mina, Lotje, Hendrik.

Mina.

Ben je daar kind?

Lotje i^aat haar te gemoeti)

Ja, moeder! waarom bent u nu opgestaan? de dokter heeft ’t u immers verboden.

Mina.

Neen, kind! van morgen heeft hij me juist toegestaan een paar uurtjes op te blijven.

Lotje.

O, ja? ’k was er niet bij... ’k was naar den winkel om werk! Mina.

Juist, kind! hé, ben jij daar Hendrik!

Hendrik.

Ja, vrouw Bekker, ik moest hier voorbij, ziet u. . . en toen

-ocr page 13-

dacht ik zoo in ’t voorbij gaan .. . daar ik nu toch voorbij kom .. .

Mina.

Ja, beste jongen, lieg maar toe.

Hendrik.

Wat zegt u daar.?

Lotje.

Moeder!

Mina.

Och, denk je dan dat ik niet bemerkt heb, waarom je hier komt ? H e nd r i k.

Wel uit belangstelling ... in uwe gezondheid.

Mina.

En om Lotje ook wel een beetje, niet waar?

Hendrik.

Wel, vrouw Bekker, ik .. .

Mina.

Mijn oogen zijn wel erg verzwakt, maar ik ben toch nog niet blind.

Hendrik.

En bent u daarom kwaad op me?

Mina.

Volstrekt niet, mijn jongen! Hoe kan ik kwaad op je wezen, omdat je veel van Lotje houdt! Wie zou er dan nietnbsp;van haar houden ?

Hendrik.

Dabs waar!

Lotje.

Moeder!

Mina.

Ik ben ziekelijk en zwak, maar ik hoop dat onze lieve Heer me nog zoolang zal sparen, tot ik jelui zamen een paarnbsp;zal zien worden... dan kan ik gerust heengaan en zal iknbsp;tevreden mijn hoofd neerleggen.

L o t j e.

Kom, moeder, zeg toch zulke dingen niet.

-ocr page 14-

Hendrik.

Foei menschlief, doe toch geen zonde. Als de zomer komt, zul je wel weêr opknappen.

Mina.

Ja, maar we krijgen nog eerst den winter en als die geele bladeren afvallen, heb ik het hier altoos zoo benauwd.nbsp;Hendrik.

Gekheid!

Lotje.

Wat zei de dokter van morgen?

Mina {na eene kleine stilte.')

Hij vond me een beetje beter.

Lotje.

Zie je wel! u ziet er ook sedert een paar dagen veel beter uit... Was vader er bij ?

Mina.

Ja, hij was juist opgestaan!

Lotje.

Van morgen om half tien ?

Mina.

Ja, hij was gisteren avond laat thuis gekomen ... hij had iemand naar Delft gebracht, die den laatsten trein had gemist.

L o tj e.

Zoo...

Hendrik.

Lieg maar niet, vrouw Bekker! ik weet er toch alles van. Mina.

Hendrik !

Hendrik.

Ja, of u kwaad op me wordt of niet, ik weet toch dat hij van nacht laat stomdronken thuis is gekomen.

Mina.

Dat is niet waar, hoor!

Hendrik.

Nu, goed! dan zal ik me vergist hebben.

-ocr page 15-

Lotje.

Dacht je dan, dat je hem gezien hadt?

Hendrik.

Ja. Ik kon van nacht niet slapen . .. die komenijsaffaire zat me in ’t hoofd, 'k Had den geheelen avond er met mijnnbsp;moeder over gesproken, zie je . . . en om een uur of drie hebnbsp;ik een pijp opgestoken en ben op de bank voor de deur gaannbsp;zitten . .. Toen kwam er iemand voorbij, die erg veel van jenbsp;vader weg had en die erg ios ter been was ook — en toennbsp;dacht ik natuurnjk .. .

Mina {ópstaande^

Maar ’t is toch zoo niet, hoor!

Hendrik.

Nu, word maar niet driftig, lieve mensch! Men kan zich vergissen.

Mina.

Zeker, dat kan men ook! Maar, zie je, als je het tegen de buren zeidet, zouden ze het misschien gelooven.

Hendrik.

Ik 1 ... Stom als een visch I Ik heb er zelfs m’n moeder niet over gesproken.

Mina (gaai weer zitten^

Dan is 't goed 1

VIERDE TOONEEL.

De vorigen^ vrouw van Eijk met een gedekt .schaaltje.

Vr. van E ij k.

Kan ik binnenkomen?

Lotje en Mina.

Vrouw van Eijk!

Hendrik.

U hier, moeder!

Vr. van E ij k.

En waarom niet, jij bent er ook wel! Morgen, buurvrouw, dag Lotje, dag kind . .. hoe gaat het er meê... nog

-ocr page 16-

zwakjes, hè ? Ja, lieve ziel, dat kan ook zoo in eens niet komen ... Kijk ereis wat ik hier voor je heb ... een heerlijk soepje! ...nbsp;dat zal je heelemaal opknappen... maar ’t is al een beetjenbsp;koud geworden . .. Lotje, je moet het eerst een beetje warmennbsp;hoor, kind.

Mina.

Ik dank u voor uwe vriendelijkheid, buurvrouw. Maar ik heb geen eetlust.

Vr. van E ij k.

Dat komt van zelf, als je maar aan den gang bent. ’t Is gekookt van best rundvleesch; geen beenensoep . . . juistnbsp;goed voor een zieke . . . bouillon, zoo als de Franschmannbsp;zeit.

Mina. maar ik heb

niets noodig... ik

Ik dank je, zeg ik heb al gegeten.

Vr.


van E ij k. Mina.

Heb je al gegeten?

Ja, en heel goed.

Vr. van E ij k.

ik het maar weer misschien heeft Lotjenbsp;of heeft Manus geen

Zoo, nu, dat verandert. . . dan zal meenemen . .. Maar ik dacht soms . .,nbsp;geen tijd gehad om eten te koken. .nbsp;geld thuis gelaten. ..

Mina.

O, zeker wel!... Niet waar. Lotje?

Lotje.

Ja . . . ja. moeder.

Vr. van E ij k.

Ale bonneure , zoo als de Franschman zeit... Zooveel te meer voor ons, jongen. Kom, Hendrik, je moet eten, andersnbsp;kom je te laat op je werk... Of heb je hier ook misschiennbsp;gedineerd, zoo als de Franschman zeit.

Hendrik.

Moeder!

-ocr page 17-

13

Vr. van E ij k.

Nu, wat is ’t?

Lotje.

Bent u boos, juivrouw van Eijk?

Vr. van E ij k.

Op jou , kind . .. neen

maar wel op je

Ik , boos!. moeder.

M i n a.


Op mij?

Vr. van E ij k.

Zeker! ik hou niet van siekeneurderigheid, zoo als de Franschman zeit.

Mina.

Wat bedoel je daarmee.

Vr. van E ij k.

Daar bedoel ik meê, dat ik het niet mooi van je vind, om m’n goede hart en mijn soep te versmaden.

Mina.

Dat doe ik niet.

Vr. van E ij k.

Dat doe je wel! ... je houdt je groot! Dat’s kinderachtig!... en dat doe je alleen, omdat ik je lieve man maar niet hardnbsp;zal vallen. Je kunt mij geen knollen voor citroenen verkoopen.

M i u a.

Maar .. .

Vr. van Eij k.

Je trekt partij voor je man . . . voor je man die je honger laat lijden en de boel met zijn kameraden in de kroegnbsp;zit te verdrinken, zoodat je al lang van gebrek zoudt gestorven zijn, als die lieve engel ddir, haar oogjes niet nacht ennbsp;dag zat blind te pikken.

Mina.

Maar.. .

Vr. V a n E ij k.

En dat vind ik mooi van je, al heb ik het land er om! Dat vind ik heel mooi van je .. . maar daarom moet je toch

-ocr page 18-

14

het goede hart van een mensch niet vershagrineeren, zoo als de Franschman zeit.

Mina.

Je bent een best mensch, vrouw van Eijk en juist omdat je mij begrijpt, moest je mij niet hard er over vallen.

Vr. van E ij k.

Dat doe ik wel! Je hebt me beleedigd in mijn soep en dat neem ik je kwalijk.

Mina.

Welnu, geef dan hier!

Vr. van E ij k.

Neen! als je al gegeten hebt. . .

Lotje (zacht.)

Moeder heeft niet gegeten.

Vr. van E ij k.

Warm dan gauw op, hoor! ’t Zal haar heelemaal opknappen.

(Lotje «ƒ, links.)

Mina.

Zijn we nu verzoend ?

Vr. van E ij k.

Verzoend? Welzeker. Zie je kindlief, ik mag jou en je Lotje heel graag lijden en ’t zou me spijten, als je mij verkeerd begreept. Ik val je niet hard, omdat je veel van jenbsp;man houdt, al verdient hij ’t niet... maar ’k zou willennbsp;dat jij je niet zoo groot hieldt tegenover mijn 'Hein en mij,nbsp;die ’t zoo goed met je meenen. ’k Weet wel dat je ’t nietnbsp;helpen kunt... je bent niet geboren om de vrouw van eennbsp;snorder te wezen. Tien jaren geleden was je nog een mevrouw .. . eene madam, zoo als de Franschman zeit...nbsp;dat is jou schuld niet en wiens schuld het is wil ik nietnbsp;zeggen, anders doe ’k je maar weêr verdriet.

Mina.

Ja, ’t is waar,'mijn man heeft zich niet goed gedragen, maar h'j is zoo zwak en toen die ellendige Willeman plotseling verdween en wij na zijn vertrek bemerkten, dat de zaak

-ocr page 19-

15

met schulden was belast en de kas leeg, heeft mijn man alles verkocht,- om de schuldeischers te betalen.

Vr. van E ij k.

En in plaats van als een ferme vent ’t hoofd boven water te houden, heeft hij het heelemaal in den jenever latennbsp;zakken.

Mina.

Vrouw van Eijk!

Vr. van E ij k.

’t Is waar ook! Nu ’k zal ’t niet meer zeggen...

Hendrik.

En hebt u nooit meer van dien kerel, van dien Willeman hooren spreken ?

M i n a.

Nooit meer. Men zei dat hij buitenslands was gegaan en in Belgie goede zaken deed als paardenkooper.

(Lotje komt terug.')

Vr. van E ij k.

Enfin, zoo als de Franschman zeit, ’t geval leit er nu eenmaal toe en als jij nu maar weer opgeknapt bent, buurvrouw, kan je met Lotje je kostje weer ophalen, want nu werkt het kind te veel.

Hendrik.

Als ik maar 600 gulden had .. .

Vr. van E ij k.

Maar je hebt ze niet, dat is ’t gekste! En toch zijn er nog andere menschen die ook belang in jelui stellen, buurvrouw.

M i n a.

Wat meen je?

Vr. van E ij k.

Wel, dat had ik je al lang gezeid, als die agetasie van die soep er niet tusschen was gekomen.

Lotje.

Wat is er dan gebeurd?

Vr. van Eij k.

Daar meteen, zoo wat een half uur geleden, stond ik aan

-ocr page 20-

i6

m’n deur en zag een mijnheer, nétjes in de kleeren, die de straat op en neer liep en overal naar binnen keek.

Hendrik

Wat steekt daar nu voor bijzonders in?

Vr. van E ij k.

Wacht nu, jongen; de man zocht iemand, dat kon ’k merken aan zijn draaien. Toen hij voor de derde maal voorbij kwam, zeg ik zoo: szoekt mijnheer iemand?” »Ja,” zeitnbsp;hij. sWoont hier ook een zekere Herman Bekker?”

Lotje.

Vader!

Mina.

Mijn man!

Vr. van E ij k.

Daarop zeg ik: sneen mijnheer, hier niet, maar wel op ’t seinde van de straat.. naast die water-en-vuurvrouw... maarnbsp;shij is niet thuis.” sEn hoe gaat het hem... kent u hem?”nbsp;sDat zal uitkomen,” zei ik: smijn Hein is zoo wat vercnga-sgeerd met zijn dochter, zooals de Franschman keit. . .” ennbsp;toen vroeg hij me zooveel en zooveel, dat ik op ’t laatstnbsp;hem niet meer wist te antwoorden, omdat ik hem alles gezeidnbsp;had, wat ik wist. . maar daarvan (niet een gebaar van drinken)nbsp;heb ik niet gesproken, want ik houd er niet van, als ’t niet noodignbsp;is, een mensch te schandeliseren, zoo als de Franschman zeit.

Mina.

En wie was die heer?

Vr. van E ij k.

Dat heeft hij niet gezeid! Hij zei alleen: sik dank u., sbeste juffrouw; ik zal later wel eens terug komen” . .. ’tnbsp;was een nette heer, met handschoenen aan en een goudennbsp;ketting aan zijn horloge.

Hendrik.

Misschien wel. iemand van de politie!

Mina.

Van de politie, te maken hebben?

zeg je? En wat zou mijn man daarmeê

-ocr page 21-

17

Vr. van E ij k.

Neen, daar zag hij er niet naar uit?... (Spreekt zacht met Mina.)

Lotje (zacht tot Hendrik.)

Hoe kom jij zoo in eens aan de politie?

Hendrik (evenzoot)

’k Weet het zelf niet. ’t Viel me zoo uit mijn mond. Lotje.

Is er iets gebeurd? Spreek.

Hendrik.

Och, niets!... Acht dagen geleden een vechtpartij aan ’t veer...

Lotje.

En was m’n vader daarbij ?

Hendrik.

Ik heb het hooren zeggen.

Mina.

Dus denk je niet, dat die mijnheer van de politie was... Vr. van E ij k.

Volstrekt niet!... maak je maar niet ongerust.

Mina.

O, dat ben ik niet!... mijn man is dood eerlijk... daar ben ik van overtuigd, maar wie weet, een twist misschien...nbsp;Vr. van E ij k.

Neen, daar behoef je niet bang voor te zijn.. . ’k moet het eene zoowel als ’t andere zeggen . .. een ruziemaker is hijnbsp;niet! Hij doet niemand kwaad, als zijne vrouw en zijn kindnbsp;en zijn eigen corpus, zoo als de Franschman zeit.

Mina. nbsp;nbsp;nbsp;'

En als ik u nu eens zeide dat hij niet meer. drinkt.

Vr. van E ij k.

Sedert wanneer?

Mina.

Sedert van morgen.

Hendrik {poor zich heeni)

Sedert van morgen!... dat is mogelijk!

-ocr page 22-

i8

Vr. van E ij k.

Menschlief, ’k wou dat je waarheid sprak!

L o t j e.

Maar ik begrijp u niet...

Mina.

Toen de dokter van morgen kwam, was je vader nog thuis... De dokter bleef lang bij mijn bed zitten en keek me strak innbsp;’t gezicht... ik maakte me angstig, maar hij stelde me gerustnbsp;en zei dat ik goed vooruitging.

Hendrik, {terzijde^

Dat zeggen ze altoos.

Mina.

Daarop riep hij je vader en ging met hem de kamér uit. Ze praatten wel een kwartier zamen en toen je vader weernbsp;binnenkwam zag hij erg bleek.

Lotje.

God!

Mina.

Je schrikt er van kind ?... Ik was ook erg ontsteld, toen je vader bij mijn bed kwam zitten, m’n hand nam en begonnbsp;te huilen.

Lotje.

Wat had de dokter hem dan gezegd?

Mina.

Dat ’k naar was! heel naar ... maar dat mijn ziel meer leed dan mijn lichaam en dat ik zou sterven als hij me nognbsp;meer verdriet aandeed.

Lotje.

Arme, lieve moeder!

Mina.

’t Zit me hier, zei hij, (cj) 't hart wijzende) en dat voel ik ook wel... hij heeft gelijk ... want soms denk ik dat iknbsp;stikken zal.

Vr. van E ij k.

En dat door zijn schuld! Die...

-ocr page 23-

19

Mina.

Stil! Hij heeft me vergiffenis gevraagd; ik heb hem die geschonken ... en hij heeft mij gezworen zich te beteren ...nbsp;Vr. van E ij k.

’k Moet het zien, om het te gelooven!

Mina.

Maar ik geloof hem, want hij heeft het gezworen.

VIJFDE TOONEEL.

De vorigen, Herman met een flesch en een pakje. Herman.

Goede morgen! (tot Vr. van Eijk die heen wil gaan.) Ga maar niet heen! ik ben niet dronken ... zooals anders!

Vr. van E ij k.

Neen, Goddank!

Herman.

Daar Mina, daar heb je een flesch wijn, dat zal je goed doen... en hier vleesch en brood... je hebt het noodig,nbsp;mijn arme lieveling! Gauw Lot, maak wat klaar voor jenbsp;moeder en voor jou.

Lotje.

En voor u dan?

Herman.

Voor mij niet! Mijn keel is dicht... ik kan er niets doorkrijgen. ..

Vr. van Eijk, (ter zij del)

Dat moest waar zijn!

Mina.

Wijn, vleesch! ... maar hoe kom je daaraan ?

Herman.

Wel, gekocht... voor mijn geld!... Hoe anders?

Mina.

Voor je geld!

Herman.

Natuurlijk ... denk je dan, dat ze me dat present gegeven

-ocr page 24-

hebben. Neen, ik heb het betaald ... {zuchtend) duur betaald ... en hier is geld voor den huisbaas.

Mina.

Maar ik begrijp niet...

Herman.

Eet en drink gerust, Minalief!... ’t geld is eerlijk van mij!...

Mina.

Eerlijk ?...

Herman.

Ja, zeker!

Vr. van E ij k {tot Hendrik zacht.)

Van morgen, die mijnheer ... zou dat ook ...

Hendrik {zacht)

Stil, moeder!

Herman.

Maar wat scheelt jelui nu ? ... de eerste keer dat ik m’n geld thuis breng is ’t ook niet goed.

Vr. van E ij k.

Och, de ongewoonte, buurman!

Herman.

’k Heb gisteren avond een goede vracht gehad... en van

morgen ook___en niet gedronken, neen, niet gedronken ...

alleen water ... ’t Is flauw, maar je went er aan ... met den tijd... Ik wil er aan wennen {zacht) en toch zou ’k nu welnbsp;een borrel lusten! Maar ik wil niet... neen, ik wil nietnbsp;{tot L o t j e.) Maar waarom blijf je daar staan en waaromnbsp;neem je m’n geld niet?

Mina.

Herman.

Lotje.

Herman.

Omdat ze niet durft! Durft ze niet?

Neen, vader!

En waarom niet?

-ocr page 25-

Lotje.

Omdat.,.

Herman.

Omdat... nu waarom dan.?... Wat scheelt jelui toch! Denk jelui misschien dat.. . dat ik ’t gestolen heb?

Mina.

Herman!

Lotje.

Vader!

Herman.

Jelui denkt het...

Mina.

Neen, maar . ..

Herman.

Jelui denkt het, zeg ik je!... O!... {bedekt zijn gezicht met de handeni)

Lotje.

Vader!

Mina.

Bedaar, Herman!...

Vr. van E ij k.

Ze denken ’t niet, buurman ... maar zie je, ’t komt ze vreemd voor... en juist, omdat er daar straks een heer bij me isnbsp;geweest, die naar je kwam vragen. .. en toen m’n Hein datnbsp;hoorde, sprak hij van politie en daarom...

Herman {ontsteldj

Politie!

Hendrik {ter zij del)

Daar schrikt hij van ...

Mina.

Maar wij dachten toch niet..

Herman.

Jelui dacht het wel!... Maar ’t is zoo niet, dat zweer ik je; dat geld is ’t mijne.... ik heb mijn paard verkocht.

Mina.

Wat zeg je daar, je paard verkocht?

-ocr page 26-

Lotje.

Onze arme Bruin ... verkocht ?

Herman.

Ja, verkocht!... Van morgen aan een huurkoetsier ... IVLii vigilante wou hij niet hebben, die was te oud.

Mina.

Maar, waarom ?


Vr. van E ij k.


Ja, waarom ?


Herman.

Waarom ?... Omdat de dokter me van morgen onder handen heeft genomen, ’t Is een braaf man, die dokter... maar wel een beetje ruw. Hij zei maar niet meer. of minder,,nbsp;dan dat ik mijne vrouw en mijn kind vermoord.

Mina (omhelst hem.)

Jij!

Lotje.

Vader!

Herman.

En hij had gelijk!... Ik ben een slechte kerel.. een dronkaard, kortom en die is tot alles in staat.

Mina.

Dat is niet waar.

Herman.

En jij zelf dacht, dat ik gestolen had!. .. Een dronkaard' wordt een dief... Je hadt ook gelijk.

Vr. van E ij k.

Maar dat alles is nog geen reden, om je arme Bruin te verkoopen.

Herman.

Zoo, vind je dat... en waarmeê zou ik dan mijn huishuur betalen; waarmeê moest ik dan mijn arme Mien versterkende middelen bezorgen; waarmeê kon ik dan genoeg verdienen, om mijn lieve kind te beletten, zich blind te werken^nbsp;’t Ging me aan mijn hart... o, erg hoor ... maar ’k hebnbsp;mijn Bruin verkocht, voor 45 gulden, ’t Arme dier was niet

-ocr page 27-

23

meer waard... voor een vreemde die hem niet kent, zoo-als ik !

Lotje.

Arme Bruin!

Herman.

Zwijg er nu maar van! ’t Is nu eenmaal zoo en ’k heb er geen spijt van.

Mina (Jiem strak aanziendet)

Niet!

Herman {slaat de oogen neer.)

Neen!... Neen, zeg ik je.

Mina.

En wat zal je nu beginnen?

Herman.

Wat bedoel je?...

Mina.

Hoe zal je nu verder aan de kost komen... want dat geld zal niet lang duren en .. .

Her man.

Dat moet het ook niet... We moeten er van betalen wat we kunnen en wat warme kleêren voor jelui koopen, want denbsp;winter staat voor de deur; en dan moet je goed eten, vrouw,nbsp;dan zal je kleur terugkomen en je zult weer sterk worden. Iknbsp;zal werken, zoo hard ik kan ... en niet meer drinken, nooitnbsp;meer.

Vr. van E ij k {zacht tot H e n d r i k.)

Je zoudt zeggen, dat hij meent, wat hij zeit.

Hendrik {evenzool)

Dat doet hij zeker.

Mina.

Maar je spreekt van werken! Wat zul je dan gaan doen?

Herman.

Wel, koetsier blijven.

Lotje.

En Bruin is weg!

-ocr page 28-

24

Herman.

Ik word knecht! Ik ben al bij een baas geweest... ’t Is al zoo goed als in orde... ’k moet morgen terugkomen.

Mina.

Knecht, jij!

Herman.

En waarom niet, als ik mijn brood maar verdien... Mijn wagen is toch zoo oud en nu mijn paard weg is... {zucht)nbsp;Mijn arme Bruin! De andere koetsiers van ’t veer noemdennbsp;mij altoos nog Baas Manus, van vroeger zie je... nu zullennbsp;ze me enkel maar Manus noemen. Er waren er zelfs die menbsp;somtijds 5 dronken Manus” noemden, maar dat is nu uit.. .nbsp;voor goed uit!

Vr. van E ij k.

Eigenlijk heb je gelijk; beter een goede knecht, dan een slechte baas ... Komaan, buurvrouw, alles komt nu immersnbsp;in orde... Wees nu niet zoo mancoliek ... zooals de Fransch-man zeit.

Herman.

Wel zeker! En ga nu wat eten, vrouw en jij Lotje, zorg voor je moeder.

Mina.

En jij dan?

Herman.

Ik heb geen honger... en ik moet Hendrik ook eens spreken.

Hendrik.

Mij?

Herman.

Ja, jou, onder vier oogen.

Vr. van E ij k.

Dan ga ik ook maar heen... ik wacht je met eten, Hein.

Hendrik.

Dat loopt niet weg!

Vr. van E ij k.

En mijn heerlijke soep dan! God in den Hemel, Lotje, dat schaaltje voor je moeder zal wel aangebrand zijn...

-ocr page 29-

25

Lotje.

Stel u gerust!

Vr. van E ij k.

Dag, buren!... ik kom morgen nog eens hooren, of je man onder dak is, hoor. .. Alles zal wel terecht komen.nbsp;Courage maar, courage, zooals de Franschman zeit.

(Mina en Lotje «ƒ, links. Vr. van Eijk door de achterdeur l)

ZESDE TOONEEL.

Herman, Hendrik.

(H e r ra a n is onder de laatste regels der voorgaande scene aa7i de tafel gaan zitten.^ met het hoofd in de handen.)nbsp;Hendrik {klopt hem op de schoudersl)

Waar denk je aan, buurman ?

Herman.

Ik! Aan niets... ik soesde zoo’n beetje!

Hendrik.

Dat’s niet waar. Je dacht aan je paard!

Herman.

Je hebt het begrepen! Welnu, ja, ik dacht aan mijn ouden Bruin... Och, God! wat zal hij vreemd opzien, als hij vannbsp;een vreemde zijn voer krijgt... hij kende me zoo goed, dienbsp;oude deugniet... Als ze hem maar niet slaan-.. . ik sloegnbsp;hem nooit.

Hendrik.

Aan wien heb je hem verkocht?

Herman.

Aan van Dijk.

Hendrik.

Voor 45 gulden, niet waar?

Herman.

Hij wou er niet meer voor geven. Die mij er morgen 50 voor biedt, zei hij, kan hem weer van me overnemen.nbsp;Hendrik.

Zóó, zei hij dat?

-ocr page 30-

20

Herman.

Ja, dat zei hij! ’t Arme dier was oud, heel oud... maar toch nog flink en krachtig . .. voor zijn jaren. Arme Bruin,nbsp;toen ik hem in dien vreemden stal bracht, die er veel netternbsp;uitziet dan de zijne, keek hij me met zijne groote oogen aan,nbsp;alsof hij zeggen wilde: »Waar gaan we heen, baas, hiernbsp;woon ik toch niet?” — en toen ik ’t geld in mijn hand hadnbsp;en hem voor ’t laatst goeien dag had gezegd, draaide hijnbsp;zijn nek heelemaal om en keek me na tot aan de deur;,nbsp;als ik niet wist, dat een beest niet huilen kan, zou iknbsp;gezworen hebben, dat hij tranen in zijn groote bruine oogennbsp;had...

Hendrik.

En je vigilante!

Herman.

Staat bij baas van Dijk voor de deur, maar die is oud en zou heelemaal opgeknapt moeten worden; zoo is ze nietsnbsp;waard. Toch hechtte ik er ook aan; ’k zat op m’n eigennbsp;bok, zie je! Maar dat is nu hier de zaak niet; — zou jij menbsp;een pleizier willen doen?

Hendrik.

Wel zeker, waarom niet? Als ik kan, ten minste.

Herman.

Luister dan eerst. Gisteren avond heb ik een jongmensch naar Delft gereden, een heer, die de laatste trein had gemist ...

Hendrik.

Ja, dat wist ik al...

Herman.

Zoo, wist je dat? Toen ik van morgen m’n kast opruimde, vond ik dit ding tusschen de kussens liggen.

Hendrik.

Een portefeuille!

Herman.

Ja, en met bankbiljetten!

-ocr page 31-

27

Hendrik.

Van die mijnheer?

Herman.

Van wie anders!

Hendrik.

En waar woont hij ?

Herman.

Dat weet ik niet.

Hendrik.

En zijn naam?

Herman.

Ken ik ook niet.

Hendrik.

Staat die niet in de portefeuille.

Herman.

Neen! ’t Is eigenlijk geen portefeuille, ’t is maar zoo’n ding om bankbiljetten te bergen.

Hendrik.

En wat zit er in?

Herman.

Een bankje van duizend en zes van 25 gulden.

Hendrik.

Dus elfhonderd vijftig gulden.

Herman.

Juist!

Hendrik.

En wat wil je nu doen ?

Herman.

'Vat ik doen wil ? 'Vel, het terugbrengen, natuurlijk ... aan ’t bureau van politie. Maar ik kom daar niet graag ...nbsp;zou jij het er niet willen brengen?

Hendrik.

'Velzeker; maar waarom kom je er niet graag ?

Herman.

Dat zeg ik liever niet.

-ocr page 32-

28

Hendrik.

Heb je dan iets gedaan?

Herman.

Gedaan, neen, maar... je zult het niet aan mijn vrouw zeggen ?

Hen d r i k.

Dat beloof ik je!

Herman.

Toen ik van Delft kwam van nacht, was ik... je begrijpt me wel...

Hendrik.

Ja, ga maar door!

Herman.

’k Was op mijn bok in slaap gevallen. Op het Zieken kreeg ik in eens een schok en viel naar beneden ... mijnnbsp;arme Bruin was tegen een kar aangereden... ze raapten menbsp;op en brachten me naar ’t politie-bureau.

Hendrik.

Ben je daarom zoo laat thuis gekomen?

Herman.

Juist! Ze hebben me maar een paar uren gehouden... 't Was de eerste keer dat ik er kwam, maar ’t is er ellendig,nbsp;hoor... en toen ik wegging, kreeg ik van den Commissarisnbsp;een standje ... niet zuinig, dat verzeker ik je!

Hendrik.

En dat je verdiende.

Herman.

Zeker wel!... en daarom wou ik er nu zoo direkt niet weer heengaan, want er is hier iemand van de politie naarnbsp;me komen vragen, hè ?

Hendrik.

Dat is niet zeker, ’t was wel een heer?

Herman.

Zoo! Nu doe je ’t voor me ?

Hendrik.

Best, geef maar hier! maar zeg eens...

-ocr page 33-

Wat?

Hendrik.

Toen je ’t paard verkocht, had je toen dat geld al gevonden ?

Herman.

Zoodra ik op stal kwam ... ja!

Hendrik.

En je hebt toch je lieveling verkocht ?

Herman.

Natuurlijk, dat geld was toch van mij nietl Hendrik {geeft hem de hand?)

Je bent een brave kerel, baas Herman... ’t Buitenste deugt niet, maar ’t binnenste is goed. Ik ga je boodschapnbsp;doen.

Herman.

Op de Groenmarkt!

Hendrik.

Ja, ’k weet het wel. .. tot straks! {af?)

ZEVENDE TOONEEL.

Herman {alleen?)

’t Buitenste deugt niet... zei hij!.. . Er is veel van aan, maar ’t zal wel beter worden, als ik mijn woord maar kannbsp;houden... Ik zal er ten minste mijn best voor doen {Gaatnbsp;naar de deur links en ziet naar binnen?) Kijk ze daar smakelijk zitten te eten! Arme zielen, ze hebben het hoog noodig!nbsp;Ga je gang maar; ze eten mijn arm paard op... Toen iknbsp;van morgen dat geld vond, had ik al plan Bruin te verkoo-pen en toch kwam er een oogenblik de gedachte bij mijnbsp;op, om wat van die som af te nemen; een oogenblik maar.. .nbsp;want ’t was net of er eene stem in mijn oor riep: dief!...nbsp;blijf af! En ik dacht aan mijn brave Mien, want ’t was netnbsp;of het hare stem was, die ’k hoorde ... en ’k heb maar ineens den knoop doorgehakt en 't beest naar van Dijk ge-

-ocr page 34-

30

bracht. Arme Bruin, wat zal hij vreemd opzien, als een ander hem rost; ’k had hem al zoo lang! Ik kocht hemnbsp;toen Lotje net vijf jaar oud was, dat is nu al veertiennbsp;jaar geleden, zij noemde hem toen haar paardje en hij hieldnbsp;zooveel van haar. Toen zij nog zoo’n dreumis was, kroopnbsp;zij altoos bij hem; dan zei m’n vrouw, laat het kind tochnbsp;niet zoo in den stal komen, maar Bruin kende haar; hijnbsp;raakte haar nooit aan, hij hield zooveel van ons ... En nunbsp;is hij weg; ja weg!... Maar ’t moest; ik moest geld hebbennbsp;voor mijn vrouw en mijn kind ...

Kijk ze ereis eten! Ze hadden zeker honger en ze zeiden ’t me niet. Ik heb geen honger!... /t Is net of er een stuknbsp;in m’n keel zit, maar dorst heb ik wel... Is er geen waternbsp;hier? ’k Lust het wel niet, maar ’k moet er toch aan wennen ... (ziet rondt) Neen, niets ... misschien in de kast (zietnbsp;in ^een kastje op den achtergrond.) In die kruik is gewoon-lijk ... neen, leeg ... (yindt een halve flesch.) O, hier is watnbsp;in ... maar ’t is geen water ... ’t is jenever . . . hoe komtnbsp;die hier ?... O ja ... ’k herinner me, ’k heb haar gisterenavond meegebracht... voor van morgen; maar ik drink nunbsp;niet meer... neen, ik drink niet meer... ’t Is wel jammer,nbsp;dat ik er zoo aan verslaafd was, want een enkel glaasje vannbsp;tijd tot tijd kan geen kwaad, vooral als je veel in de kounbsp;moet zitten, zooals de koêtsiers ... Dan knapt het je heele-maal op... en met mist of vochtig weer, kan je er haastnbsp;niet buiten, dan is het net zoo goed als medicijnen. .. ’t Moetnbsp;zelfs heel gezond wezen, als je er niet te veel van drinkt.. .nbsp;daarom zou een enkel glaasje me niet hinderen ... en tweenbsp;zelfs ook niet... als ik er maar niet meer drink dan drie,nbsp;want die kan ik best verdragen... De lucht van dat warmenbsp;eten hindert me (sluit de deur.) Mijn maag is heelemaal vannbsp;streek; dat komt omdat ik nog niets gehad heb ... je moetnbsp;er ook niet zoo in eens meê uitscheiden, daar zou je vannbsp;kunnen doodgaan ... Zou ik een mondjevol nemen ?... M’nnbsp;vrouw hoeft het niet te weten ... en voor die eene keer...nbsp;(ontkurkt de flesch.)

-ocr page 35-

* nbsp;nbsp;nbsp;31

Daar^heb je de oude lucht weer! ... Komaan, wacht, eerst zien of ze nog eten (opent de zijdeur en kijkt naar binneni)nbsp;Ze hebben gedaan; ze gaan bidden (doet de kurk Theer op denbsp;Jlesch.) Wat bidden ze toch ... Lotje spreekt zoo zacht...nbsp;’t Is het Onze Vader niet (luisterend herhalende') beschermnbsp;mijne goede moeder!... Ze bidt voor haar moeder (luisterende)nbsp;en geef vader de kracht om op den ingeslagen weg door tenbsp;gaan ... Voor mij! Ze bidden voor mij en ik ... ik stond opnbsp;het punt om alles te vergeten... ik zocht uitvluchten!... O,nbsp;schurk! (slaat de Jlesch stuk op de kant van een stoel!) Daar!nbsp;Ziezoo, nu is het goed!... Nu ben ik tevreden.

ACHTSTE TOONEEL.

Herman, Mina, Lotje.

Mina.

Wat gebeurt hier toch?

Lotje.

Wat was dat voor een slag?

Herman.

Dat heb ik gedaan!

Mina.

Jij!

Herman (ivijst op de scherven!)

Zie maar!

Mina.

O, je hebt weer gedronken?

Herman.

Neen!

Lotje.

Och, vader!

Herman.

Ik bezweer je van neen; ik heb de flesch stukgeslagen .. . Zie maar (toont zijn hand!)

Mina.

Maar je hand bloedt?

-ocr page 36-

32

Herman.

Dat is minder... ik heb jelui hart zoo dikwijls doen bloeden.

Lotje.

U hebt zich bezeerd!

Herman.

Ik heb jelui veel meer zeer gedaan!

Mina.

Wat is er dan toch gebeurd?

Herman {tusschen vrouw en kind.)

Wat er gebeurd is, vrouw ?___Ik was alleen hier 1... Hen

drik was heengegaan; ik dacht aan mijn paard en ’k werd treurig en somber; toen is hier iemand binnengeslopen.

Mina.

Wat zeg je?

Herman.

Ja, een booze geest!... De duivel misschien, want ik voelde al mijn goede voornemens langzamerhand verdwijnen en ’knbsp;zocht allerlei uitvluchten, om mijn hart tot zwijgen te brengen...nbsp;Want die kwelduivel was nu in mijn hersens gekropen; daaropnbsp;bracht hij mij hier, naar die kast... Ik zocht, wat ik wel wistnbsp;er niet te zullen vinden... en hij gaf mij die flesch in denbsp;hand en kroop er in; ja, dat deed hij zeker, want ik kon denbsp;flesch met moeite van mijn mond houden ... ’k was op hetnbsp;punt die te leegen ... de kurk was er af! ... De duivel zounbsp;’t winnen, maar daar hoorde ik ineens twee engelen voor mijnbsp;bidden en Onze Lieve Heer gaf mij de kracht om den boozenbsp;te verslaan ... daar ligt hij {wijst op de flesch.)

Mina.

Mijn goede Herman!

Lotje.

O vader! lieve vader!

Herman.

Och, arme lievelingen, wat zal jelui nog lang voor me moeten bidden, eer ’k genoeg met me zelf verzoend zal wezen, om het ook te durven doen.

-ocr page 37-

33

* nbsp;nbsp;nbsp;Lotje.

Ik zal het u leeren, vader!

Mina.

En nu geen treurigheid meer. Wij hebben vader weer teruggevonden. Ik gevoel me veel beter, sedert mijn hart gerust is. Herman.

Goede, lieve vrouw.

Mina.

Kom, Lotje, nu gauw naar den huisheer; morgen gaat vader een baas zoeken ... en dan ...

Herman.

En dan van voren af aan beginnen.. . Wees gerust, ik zal me goed houden.

NEGENDE TOONEEL.

De vorigen : Vr. van E ij k;

I nbsp;nbsp;nbsp;Vr. V a n E ij k.

Baas Manus! Baas Manus! ben je nog thuis?

Herman.

Zeker, hier ben ik, wat is er?

Vr. van E ij k.

Daar is die mijnheer weêr, van van morgen; je weet wel, die mijn zoon dacht, dat van de politie was.

Mina. nbsp;nbsp;nbsp;..

Hoe!

Herman.

Wees maar niet ongerust! Al hoort hij er bij, hij mag gerust komen... En wat wil die mijnheer dan van me?

Vr. van E ij k.

Spreken wil hij je.

Herman.

Waar is hij ?

Vr. van E ij k.

Hij loopt daar, voor de deur... kijk maar.

Herman, aan V raam.

Is het die mijnheer... daar ?

3

-ocr page 38-

34

Vr, V a n E ij k.

Juist, .met dien snor! Een knappe jongen en een fludc-boesje ... zoo als de franschman . ..

Herman.

’tis goed! ’tis goed! Vraag hem, of hij alsjeblieft binnen wil komen, buurvrouw.

Vr. V a n E ij k.

Best! {een oogenblik af.)

Mina.

Ken je dieö mijnheer?

Herman.

’k Weet het niet! ’t Is net of ik hem meer gezien heb. Lotje.

Daar is hij!

TIENDE TOONEEL.

De vorigen, L o d e w ij k , Vr. van E ij k. Herman.

U verlangt me te spreken, mijnheer!

L o d e w ij k.

Ja! Bent u mijnheer Herman Bekker?

Herman.

Laat u ’t woord mijnheer maar weg! Dat ben ik niet meer ... ik ben nu eenvoudig Herman Bekker.

L o d e w ij k {die hem aandachtig aanziet.).

Maar, dat is zonderling.

Herman.

Wat blieft u?

L o d e w ij k.

U bent me niet vreemd! ’kHeb u, dunkt me, meer gezien 1 Herman.

Dat dacht ik daar meteen ook, toen ik u zag.

L o d e w ij k.

En ’t is toch bijna onmogelijk! Ik ben eerst sedert gisteren

-ocr page 39-

35

hier... en heb nog niemand bezocht, als gisteren avond een vriend te Delft.

H e r in a n.

Te Delft?

L o d e w ij k.

Maar wacht eens! U bent de man, die mij gisteren met zijn rijtuig naar Delft hebt gebracht!

H e r m a n.

En u die mijnheer die me in de Wagenstraat hebt aangeroepen !

L o d e w ij k.

En u heet Herman Bekker?

Herman.

Ja, mijnheer.

Bodewijk.

Welk een zonderling toeval. •

Mina.

Wat bedoelt hij toch?

Herman.

Maar ik begrijp niet...

L o d e w ij k.

Gisteren hier in stad gekomen, heb ik te vergeefs naar u gezocht, zoodat ik mij eindelijk tot de politie heb moetennbsp;wenden, daar niemand mij uw adres wist op te geven,nbsp;En nu bent u dezelfde man ...

Herman.

U hadt me dan wel iets van belang te vertellen?

L o d e w ij k.

Juist, van zeer groot belang en zonder eene onaangename omstandigheid ...

Herman.

Hoe!

L o d e w ij k 'ziet. hem aan {langzaam.)

Ja, ’t verlies van eene portefeuille, met eene belangrijke som geld ...

-ocr page 40-

36

Herman {ongerust.)

Geld?

L o d e w ij k {haastig^

Dat mij zoo even is teruggebracht... Zonder dit oponthoud zeg ik, was ik reeds vroeger hier geweest om u de hand te-drukken.

Herman.

Mij?

L o d e w ij k.

Ja, u! Is dat uw’ vrouw?

Herman.

M’n vrouw en mijn dochter.

L o d e w ij k.

Charlotte, niet waar?

Mina.

Hoe weet u dat?

Vr. van E ij k {tot Lotje.)

Charlotte, dat is Lotje op zijn fransch ... hij kent je. Lotje.

Dat begrijp ik niet!

L o d e w ij k._

’t Verwondert u, dat ik den naam van uwe dochter ken . ... Mijne vrouw heeft mij die zoo dikwijls genoemd.

Herman.

Uwe vrouw I Maar wie is u dan, dat u ons zoo goed kent. L o d e w ij k.

Mijn naam is u onbekend .,.

Herman.

Mijnheer, er is me sedert gisteren zooveel gebeurd, dat het mij een beetje begint te duizelen en uw bezoek brengt menbsp;heelemaal in de war.

L o d e w ij k.

Maar zoo u mijn naam onbekend is, zult u zich dien van Willeman wel herinneren.

Mina.

Wat zegt u daar?

-ocr page 41-

37

Herman.

Willeman!... Maar al te goed, mijnheer! Hij is de oorzaak van al wat mij overkomen is ...

L o d e w ij k

Dat weet ik!...

Herman.

Zoo ik een ellendige dronkaard ben geworden, is dat gedeeltelijk zijn schuld.... Ik zeg gedeeltelijk, want ik had mij ferm tegen ’t ongeluk moeten inzetten, maar ik wasnbsp;een zwak mensch en heb mijn troost gezocht in ’t geen mijnbsp;al lager en lager heeft doen zinken.

Mina.

Herman!

Herman.

Maar nu is ’t gedaan!.... Wat hfm aangaat, die de oorzaak van alles is... als de goede God rechtvaardig is, zal hij dien man...nbsp;L o d e w ij k , {met eene beweging^

Hij is dood!

Mina.

Wat zegt u?

Herman.

Dood! nbsp;nbsp;nbsp;•

Mina.

En zijne vrouw en dochter ?

L o d e w ij k.

Zijne vrouw overleed 3 jaren geleden. — Zijne dochter is mijn vrouw.

Mina.

Uwe vrouw!

L o d e w ij k.

Ja!.. En zoo ik hier bij u kom, is het om eene groote fout te herstellen en om den laatsten wensch van een stervende te vervullen. Herman.

Hoe?

L o d e w ij k.

Ik weet wat u door ’t vertrek van dien man geleden hebt;

-ocr page 42-

38

door een slepende ziekte aangetast en in ’t gezicht van den dood, beeft hij mij alles verhaald.

Herman.

U weet dan ?

^ nbsp;nbsp;nbsp;L o d e w ij k.

Alles!.. . In ’t bezit gekomen van een klein vermogen, heeft hij de wroeging van zijn geweten geen weerstand kunnennbsp;bieden en op mijn raad getracht alles zooveel mogelijk tenbsp;herstellen.

Herman.

Herstellen, dat hij mij en mijn vrouw bijna aan den bedelstaf gebracht heeft!

L o d e w ij k.

Ziehier de copie van het testament, hetwelk ik belast ben u te overhandigen... De som welke er u als legaat in wordtnbsp;toegewezen, is bij mijn vader, notaris te Gent, gedeponeerd.

Herman.

Een legaat aan mij. .. van hem ...

Lodewijk, {geeft hem een papier^

Lees.

Herman.

Wat zie ik. .. eene som van 5000 gulden!

Mina.

Is ’t mogelijk I

L o t j e.

Vijf duizend gulden!

Herman.

Maar kan ik dat geld aannemen zonder zijne familie te kort te doen.

L o d e w ij k.

Zijne dochter, thans mijne vrouw, is zijne eenige erfgename en alleen onder voorwaarde dezer restitutie mag zij de erfènisnbsp;aanvaarden.

Herman.

Mijnheer, wat u gedaan hebt is braaf en edel... ik dank u voor mijne vrouw en mijn kind.

-ocr page 43-

39

Vr. V a n E ij k.

Wat een uitkomst!

Mina.

O mijnheer, hoe zullen wij u danken ?

L o d e w ij k.

Door den zondaar vergiffenis tè schenken en den vader niet te vloeken, ter wille van de dochter.

Hendrik, {buiten^

Ho! Bruintje, ho!

Herman.

Wat is dat?

Vr. V a n E ij k.

Dat is de stem van mijn Hein!

Lotje, (aan ’t raam.)

En een rijtuig voor de deur.

Herman.

Een rijtuig!

Lotje.

Maar 'k vergis me niet... ’t is het uwe, vader... Herman.

Het mijne!

Lotje.

En dat paard ... maar dat is onze Bruin ...

Herman.

Mijn Bruin ... maar dat is onmogelijk! Dat kan. niet.. (naar 't raam gaande) Ja, hij is het wel!... die goede oudenbsp;vriend!

Mina.

Maar hoe komt dat dan?

ELFDE TOONEEL.

De vorigen. Hendrik.

Hendrik (naar buiten sprekende.)

Och, je behoeft hem zoo vast niet te houden, jongen; hij zal niet wegloopen... zijn baas woont hier.

-ocr page 44-

40

Herman.

Hendrik! Jongen, wat beteekent dat...

Hendrik.

Dat beteekent, dat ik den verloren zoon terug breng. Herman.

Mijn paard terug?

Herman.

Maar, hoe is dat mogelijk?

Hendrik.

Ik zal het je zeggen... Toen ’k hier van daan kwam, ging ik naar de spaarbank.

Herman.

Naar de spaarbank?

Hendrik.

Hendrik.

Ja!

li' !

Ja, ’k wou wat geld losmaken ... om ... om ... maar dat gaat jelui niet aan.

Lotje.

Ik begrijp hem.

H e r m a 11.

Ik misschien ook!

Hendrik.

Nu, dat vraag ik jelui niet... Maar ik kon het niet krijgen voor morgen... ’k Had erg het land ... toen dacht ik, dannbsp;ga ik maar naar ’t bureau, om de portefeuille terug te brengen.

Lotje.

Een portefeuille!

Hendrik.

Ja, met bankbiljetten ... een som van belang, die je vader in zijn vigilante heeft gevonden.

Mina.

Daar wisten we niets van!

Hendrik.

Vrouwen moeten ook niet alles weten. Ik kom aan ’t bureau en of’t spel sprak, daar was net de mijnheer, die’t geld ver-. loren had.

-ocr page 45-

41

Vr. van E ij k.

Een heer met een snor?

Hendrik.

Juist! Kent u hem?

Vr. van E ij k.

Misschien wel 1

Hendrik.

De man was erg in zijn schik en wou mij volstrekt eene belooning geven, die ik niet wilde aannemen. Maar ’k werdnbsp;er toe gedwongen, bijna... De menschen schijnen ’t vreemdnbsp;te vinden, dat men eerlijk kan wezen zonder er voor betaaldnbsp;te worden. Hij lei twee bankjes van 25 voor me neêr...nbsp;ik zei dat het in alle geval mijn geld niet was, want datnbsp;dronken Manus... o neem me niet kwalijk, ’t valt me zoonbsp;uit mijn mond ...

Herman.

’k Heb het niet gehoord.

Hendrik.

Nu, ’k zei dan, dat het Manus de Snorder eigenlijk toekwam... Toen zei de commissaris: nu, neem.het dan voor hem; hij kan het best gebruiken I Toen kreeg ik in eens eenenbsp;ingeving... ik nam de papiertjes, bedankte dien mijnheernbsp;met den snor... en vloog naar baas van Dijk. Daar vondnbsp;ik onzen ouden Bruin... ik kocht hem vrij... en nu staat,hijnbsp;voor de deur ... Daar heb je nu de heele geschiedenis ...nbsp;ik ben er warm van!

Herman.

Jongen, jongen! hoe kan ik je dat vergelden ?

Hendrik.

Vraag dat maar eens-aan je vrouw.

Vr. v a n E ij k.

Hein! Ik ben blij dat ik je moeder ben.

L o d e w ij k, {vooruitkomende)

Braaf gehandeld!

-ocr page 46-

42

Hendrik.

De mijnheer van de portefeuille ... hoe komt die hier f moeder spreekt zacht met hem.)

L o d e w ij k.

Ben je nu tevreden, Herman ?

Herman.

Over iedereen, behalve over mezelven!

L o d e w ij k.

Hoe?

Herman.

Ik heb zooveel geluk niet verdiend.

Mina.

O, zwijg, zwijg!

Lotje.

Alles is vergeten... en vergeven.

Hendrik {tot zijne moederi)

5000- gulden ... och, nu is ze veel te rijk voor me!

Vr. V a n E ij k.

Ben je mal, jongen.

Herman.

Nu, wat scheelt jou nu... Wij zijn allen zoo tevreden en jij zet zoo’n treurig gezicht...

Hendrik.

Ik heb van de erfenis gehoord, baas .... nu is Lotje weer ’t kind van een heer ... en ik ...

* nbsp;nbsp;nbsp;Herman.

Spijt het je, dat ik geld heb?

Hendrik.

Spijten, neen, maar.^.

Herman.

Nu kan m’n dochter den man trouwen, dien ze wil, want nu kan ik haar een paar centen meêgeven.

Hendrik.

Hoe ?

Herman.

Welzeker! En nu kunnen we ra’n oude kast laten opverwen... Want zoo kan ik jelui toch niet naar ’t Stadhuis rijden.

-ocr page 47-

L o t j e.


Naar ’t Stadhuis ... Vader!

Herman.

En mijn oude Bruin krijgt een nieuw tuig, met mooie witte leidsels, om jelui er heen te brengen.

Mina.

Mijn goede Herman!

Hendrik.

Vader! ... Je bent een brave kerel!

Herman.

Nog niet! Maar ’k zal er mijn best voor doen, om het te worden.

Vr. van E ij k.

Je bent al een eind weg ... want je hart is goed... en je hebt point d’onneur, zooals de franschman zeit.

Herman.

Laat me nu een oogenblik gaan ...

Mina.

Waarom ?

Herman.

Ik zou zoo graag mijn ouden Bruin eens goeden dag wiUen zeggen.

EINDE.

-ocr page 48-


,r -x'-



¦ . ïaJ;.

lt;•' vjil'



1^

-ocr page 49-

DE WERKSTAKING.

TOONEELSPEl IN EEN BEDRIJI,

-ocr page 50-

PERSONEN.

Herman Bakker. Marie, zijne vrouw.nbsp;Jan Verhaag.

D oortje, zijne vrouw.

Handeling te Amsterdam in 1871

-ocr page 51-

Een zolderkamertje. In ’t midden eene tafel met stoelen; op den achtergrondachter de tafef een kast. Zijdeur links.

Buitendeur in V fond.^ rechts. Raam links. Schoorsteen le plan rechts. Kandelaars enz.

EERSTE TOONEEL.

Bij het opgaan der gordijn zit Marie te slapen aan de middentafel; een keukenlamp brandt op de tafel waaraan zijnbsp;zit. Het borduurwerk is van hare schoot gevallen. Door Vnbsp;venster ziet men., dat het reeds dag is. Kleine stilte: men kloptnbsp;aan de buitendeur; het kloppen wordt herhaald., jvaarna mennbsp;Doortje buiten hoort roepen.

D o o r t j e {buiten.)

Buurvrouw ... buurvrouw! ben je nog niet bij de hand?

Marie {ontwakende.)

He!... wat is ’t ?... nbsp;nbsp;nbsp;^

Doortje {opkomende.)

O zoo! ... ben je thuis? — ik dacht, dat je dood waart.

Marie {verlegen.)

Ik ... ik hoorde je niet... ik ...

Doortje.

•Ik ging naar de markt en daar ik licht op de kamer zag, wilde ik je waarschuwen... want ’t is klaar dag.

Marie, {verlegen.)

Ik... ik...! nbsp;nbsp;nbsp;.

-ocr page 52-

48

Boortje.

Kom, verzin nu maar geen praatjes; ik weet er alles van;, je bent van nacht weêr niet naar bed geweest... je hebt weêrnbsp;zitten werken.

Marie (de lamp uitblazendel)

Ik ... integendeel... ik ...

Boortje.

Ja, lieg maar toe!... ’t Is de eerste keer niet, dat ik in ’t voorbijgaan ’s morgens licht bij je zie, hoewel ’t dag is.nbsp;Je zult je arme oogen heelemaal bederven en daar is niet veelnbsp;toe noodig; je engel van een man heeft er het zijne al aannbsp;toegebracht.

Marie.

Wat bedoel je daarmee ?

Boortje.

Ik bedoel, dat hij je al zooveel heeft doen huilen, dat ’t me verwondert, dat je oogen nog helder genoeg zijn, om dennbsp;heelen nacht te zitten borduren.

Marie.

Ik heb niet gewerkt.

Boortje.

Neen, je hebt geslapen, zeker; daarom vind ik je hier ’s. morgens ten negen ure slapend aan je tafel zitten .. bij eennbsp;brandende lamp!

Marie.

En al was dat nu zoo, ik ben vrij in mijn eigen huis.

B o o r t j e.

Begrepen! En ik niet, wil je zeggen! Een goede verstaander heeft maar een half woord noodig! Ik groet je !... (gaat totnbsp;aan de deur.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;neen, ik blijf... of je moest mij de

deur uitzetten ... (komt bij haar) en dat doe je toch niet„ niet waar?

Marie.

Ach, mijn goede Boortje!. .. (galt haar om den hals,)

-ocr page 53-

49

D o o r t j e (bewogen^

Zoo is ’t beter. Huil maar, mijn arme Marie, huil maar, dat lucht op!

Marie.

Och, ik ben zoo ongelukkig!

Boortje.

Denk je dan, dat ik dat niet gemerkt heb; denk je dan, dat ik blind ben.? Ach, mijn goede meid, waar zijn je fris-sche wangen, waar is je vrolijk humeur gebleven?

Marie.

O zwijg, zwijg!

Boortje.

Neen, voor den drommel! ik zal niet zwijgen. Al ben jij nu zoo’n geduldig lam, dat alles maar verdraagt, iknbsp;niet en als mijn man de helft had gedaan van de jouwe, iknbsp;geloof, dat ik hem ’t licht uit zijn oogen zou gehaald hebben!nbsp;Gelukkig heb ik een model-exemplaar getroffen; en toch zit hijnbsp;niet onder de pantoffel... Om je de volle waarheid te zeggen , maar hij mag het niet weten, dan ben ik bang voor hem.

Marie.

Jij, goede Boortje!

Boortje.

Ja, ik, met al m’n bluf!... Maar zoo hoort het ook! Ik moet er bijvoegen, dat hij er geen misbruik van maakt; alleen hebben we dikwijls standjes, omdat hij de lamp zoo lang laatnbsp;branden en dat kost olie, zie je en dan zit hij te suffen innbsp;boeken, waar ik geen woord van begrijp... Maar ik ben eennbsp;babbelaarster; ik wil jou troosten en spreek alleen over mij-zelve!... Waar is je man nu ?

Marie {op de zijdeur links wijze?idel)

Daar, hij slaapt!

Boortje.

Slaapt hij nog? — die luiaard! Terwijl mijn arme Jan altwee Uren op de fabriek is... Maar ’t is geen wonder, wanneernbsp;Kien ’s nachts laat thuis komt en dan zoo bestoven als hijnbsp;gisteren avoncl was....

-ocr page 54-

5°

Marie.

’t Is waar... maar och, je moet ’t hem niet alleen wijten; zijn vrienden zijn er de schuld van; hij kan zoo weinig verdragen.

Boortje.

Dan moet hij ook maar weinig drinken; wat weêrga, ’t is toch geen kind meer. Vroeger was hij zoo niet!...

Marie,

Je hebt gelijk! Sedert een jaar is hij zoo veranderd; naden dood van mijn kleine Louise.

Boortje.

Die lieve engel!

Marie,

Arme kleine, zij heeft mijn geluk met zich genomen! ’k Herinner me, dat wanneer Hendrik vroeger meer gedronken hadnbsp;dan hij verdragen kon, het lieve wichtje hem daarvoor strafte,nbsp;met hem geen kusje te geven, als ze slapen ging! En, zie je,nbsp;buurvrouw, dat hinderde hem dan zóó, dat hij soms maandennbsp;achtereen geen drank gebruikte, want in den grond van zijnnbsp;hart is ’t geen slecht mensch.

Boortje.

’t Is je man, Marie en daarom trek je partij voor hem; ik keur dat niet af, integendeel, maar toch vind ik^ je al te toegevend.

Marie (ópstaande!)

En wat moet ik dan doen?

Boortje.

Watje doen moet.? Je niet doodwerken en nietje arme oogen bederven, om mijnheer den banjert te laten uithangen en metnbsp;jou zuurverdiende centjes den kastelein van ’t hoekje rijk tenbsp;helpen maken, ’t Is een gezonde, sterke kerel, laat hij werken!

Marie.

Je weet wel^ dat de patroon hem bedankt heeft.

Boortje.

Juist daarover kwam ik je spreken. Mijn man heeft een goed woordje voor hem gedaan en daar de patroon mijn Jan graagnbsp;mag lijden, zal het misschien wel weêr in orde komen.

-ocr page 55-

51

‘ Marie (verheugd.)

Wat zeg je daar?

Boortje.

Ik zeg, dat de patroon er eerst geen ooren naar had, maar •dat hij geëindigd is met mijn man te zeggen: «stuur me zijnnbsp;vrouw morgen ochtend op 't kantoor; ik zal eenszien, waternbsp;aan te doen is.” En dat kwam ik je zeggen.

Marie (haar omhelzende^

Och, wat ben je toch goed en waarmeê heb ik dat aan je verdiend!

Boortje.

Hoe kun je dat nog vragen? Zijn we geen vriendinnen, jaren lang ? En toen mijn man en ik, verleden jaar, die vreese-lijke ziekte kregen, die iedereen van ons verwijderd hield,nbsp;heb jij ons toen niet verpleegd en voor mijn kinderen gezorgd, alsof je hun moeder waart!. .. Zie je, Marie, ik bennbsp;een babbelaarster, maar mijn hart is goed en wat daarin op-geteekend staat, kan niets er uitwisschen.

Marie.

Buren moeten elkaar helpen.

Boortje.

Bat is zoo en wie ’t niet gelooft, bezoeke de woningen van de armen; daar kan menig philantroop een lesje nemen....nbsp;Kom, nu hebben we lang genoeg gebabbeld; sla je doek nunbsp;Om en ga naar de fabriek; je moet het ijzer smeden als hetnbsp;heet is, zegt mijn man en daar heeft een smid verstand van.

Marie.

Maar dat borduurwerk dat ik thuis moet brengen ?...

Boortje.

Bat kan je in ’t voorbijgaan doen.

Marie.

En ’t ontbijt van Hendrik?

Boortje.

O, moet mijnheer je man nog ontbijten.. ..

Marie.

Ja, en daar ik aan den winkel geld moet ontvangen, zoo heb ik daarop gerekend om ...

-ocr page 56-

52

D o o rt j egt;

Om hem eens te doen smullen! Is het anders niet, een kom koffij en een stuk brood kan hij van mij ook wel krijgen.

Marie.

Maar je gingt naar de markt.

Boortje.

Dat heeft geen haast! Ik heb den tijd en de kinderen zijn naar school!... Ga maar, als je later komt, is de baas nietnbsp;meer op ’tkantoor en dan ga je voor niets!

M a r i é.

Welaan, dan ga ik en als Hendrik naar me vraagt...

Boortje {haar den doek omhangende.)

Dan zal ik hem wel te woord staan; wees maar niet bang, — ik zal hem niet opeten en. hij mij ook niet; ik zou hem,nbsp;te zwaar in de maag zitten.

Marie {heengaande^

Behandel hem niet te hard.

Boortje.

Stel je gerust, ik zal handschoenen aantrekken.

(Marie «ƒ, door V fond^

TWEEDE TOONEEL.

Boortje {alleen^)

Wat zijn wij vrouwen toch rare schepsels! Ziedaar een braaf wijfje, dat haar gezondheid opoffert om haar schobbejak vannbsp;een man den kost te geven en ze zit nog voor hem in dennbsp;brand als een schooljongen voor den meester. O, ik moest

zijne vrouw zijn!... Maar neen, dat zou ik niet willen!____

ik zou een te slechte ruil doen... vooral als ’t waar is, wat ik meen ontdekt te hebben. Acht dagen geleden heb ik Hendrik, tusschen licht en donker, met eene vrouw aan den armnbsp;ontmoet; ik dacht dat het Marie was en wilde haar aanspreken, maar toen ze mij in ’t oog kregen, sloegen ze eennbsp;donkere straat in, waar ik ze uit het oog heb verloren.nbsp;Misschien heb ik me vergist! Ik hoop het... misschien was

-ocr page 57-

53

liet Marie zelve... Omdat ik bang was de waarheid te hoo-ren, heb ik er haar niet naar durven vragen! Komaan, daar ik nu toch hier ben, zal ik den boel maar wat opruimen; iknbsp;zal haar werkdoosje in de kast zetten . .. {wil het doen) Watnbsp;is dat, een portretje?... dat van de kleine Louise... Armenbsp;moeder! ze had het naast zich neêrgelegd, om het onder ’t werknbsp;eens te bekijken!,.. Ach God I wat een lief snoetje I Ze zounbsp;nu net zoo oud zijn geweest als mijn kleine Willem ... ennbsp;nu is er niets meer van over , dan dat stukje papier... Janbsp;toch ... een Engel misschien, daarboven . .. {zij weent.) Kom,nbsp;kom! laat ik het in de kast leggen, op dat pakje, in diennbsp;zwarten doek.. . daar hoort het bij {zij doet het en sluit denbsp;kast weer.) En nu de lamp... waar moet die staan?... o.nbsp;ja, hier {plaatst die op de kast.)

{Men hoort Hendrik buiten geeuwen.)

D o o rt j e.

Aha! mijnheer wordt wakker! . .. frisschen morgen!

DERDE TOONEEL.

(Hendrik u,it de zijdeur links ... Doortje in ’t fond.)

(Hendrik in zijn boezeroen, over den arm zijn buis, hetwelk hij even als zijn pet op een stoel legt.)

Hendrik.

Bah!... water... {neemt een karaf die op den schoorsteenmantel staat en drinkt.)

D o o r t j e (f« Vfond.)

Hij heeft nadorst! — ’t is best te begrijpen.

Hendrik, {met heesche stem.)

Hé, ’k wist niet dat het water zoo lekker smaakte.

{Gaat op een stoel zitten, 'die bij den schoorsteenmantel staat ^n kijkt wezenloos vóór zich uiti)

Doortje.

Wie zou nu zeggen, dat die kerel nog twee jaren jonger IS dan mijn man!. ..

-ocr page 58-

54

Hendrik {zonder om te zien.)

Ben je daar, Marie!... m’n koffie ...

D o o r t j e.

Neen, ’tis je vrouw niet, buurman; ik ben het!

Hendrik {norsch.)

O, ben jij het vrouw Verhaag!... Wat moet je hier?

D o o rt j e.

Wat ik moet? Je vrouw heeft me gevraagd een oogje op den boel te houden.

Hendrik.

Zool — is ze dan al weer uit!... Dat wijf is nooit thuis... .^ D o o r t j e.

Welzeker, dat ontbrak er nog aan! Beschuldig haar maar! Schuif jou schuld maar op haar hals.

Hendrik.

Waarom is ze er niet, om me drinken te geven! Er is weer niets klaar, zooals altoos.

Boortje,

Maak je daarover maar niet druk! Een kom koffij kun je van mij ook krijgen.

Hendrik.

Ik heb niets van je noódig! ... Daar heb ik een vrouw voor, — maar die is altoos op den loop.

Boortje.

Ze is haar werk weg gaan brengen!

Hendrik.

Haar werk, welk werk?

Boortje.

Haar borduurwerk! En dan is ze naar de fabriek gegaan, om den patroon te spreken.

Hendrik.

Dat had ze wel kunnen laten! Ik zet er toch geen voet meer. Boortje.

Zoo! En waar zul je dan van leven?

Hendrik.

Dat is mijn zaak!

-ocr page 59-

55

D o o r t j e.

Je vrouw is er goed voor, denk je! Maar, man, heb je dan geen hart in je lijf, om die arme ziel zich zoo te laten afsloven Inbsp;Hendrik.

Bemoei jij je niet met mijn huishouden; ik bemoei me immers niet met het jouwe,

D o o r t j e.

God beware me; als dat gebeurde, zou het gauw in de

war zijn

Hendrik [staat oj).)

Zeg eens, heeft m’n vrouw je belast mij een standje te maken ?

D o o r t j e.

Neen, dat doe ik voor mijn eigen pleizier.

Hendrik.

Dan zou ik je maar raden op te krassen, want ik neem geen lessen aan van een .vrouw... Ik zal leven zooals ik wilnbsp;en als mijn vrouw er niet meê tevreden is, dan kan ze voornbsp;mijn part...

D o o r t j e.

Ja, scheld maar op haar! ’t Is wel knap van je, eene arme vrouw zóó te behandelen, die je den mond moet openhouden.

Hendrik.

Dat hoeft niet, ik heb niets van haar noodig; — Ik heb nog meubelen, nog linnen...

D o o r t j e.

En als dat verteerd is ?...

Hendrik.

Dan . .. dan ... Maar waar bemoei jij je meê!... ’t Gaat je niet aan! ... Laat me met rust... [gaat over, links.)

D o o r t j e.

Je hebt gelijk, maar je vrouw is mijn vriendin en ik kan het niet met drooge oogen aanzien, dat zij zich doodwerkt ennbsp;jij tot negen uur op je bed licht,

Hendrik.

Is dat mijn schuld?


-ocr page 60-

56

Boortje.

Van wien anders?

Hendrik.

’t Is de schuld van die lafaards van de fabriek ! ... En van een zeker iemand... dien ik niet noemen wil.

Boortje (zeer bedaard en spottend^

Meen je mijn man?

Hendrik (hevig.)

Welnu, ja, dien meen ik! —We hadden sedert veertien dagen het werk gestaakt... wij wilden verhooging van loon, en vermindering van werkuren en de oude zou wel hebben moetennbsp;toehappen, als er niet een paar stroopsmeerders, waarvan jenbsp;man de eerste was, den boel in de war hadden gestuurd!.

Ze hebben allemaal den kop in. den schoot gelegd; — ik en vier andere ferme jongens hebben ’t lootje moeten leggen.nbsp;Baarom verhonger ik liever, dan weer naar de fabriek terugnbsp;te keeren... en nu kun jij je man vertellen, hoe ik over hemnbsp;denk (gaat zitten links.')

Boortje.

Baar zal ik wel zalig op passen, want hij zou anders in staat zijn, je hier door je eigen glazen te gooien. Wat je van hemnbsp;denkt of zegt, is me tamelijk onverschillig-, ik ken hem voornbsp;een braaf man en een goed huisvader en ben overtuigd, dat hijnbsp;nooit anders dan zijn plicht gedaan heeft. Wat de patroon betreft, die heeft als een verstandig man gehandeld en toen hijnbsp;zag, dat de werklieden op de fabriek terug kwamen, heeft hijnbsp;hun vrijwillig de verhooging van loon toegestaan en hun toegevoegd: saan ijver en billijkheid zal ik altoos toegeven, maarnbsp;»aan geweld en dwang nooit!”...

Hendrik.

En meteen kreeg jou Jan hooger weekgeld, omdat bijvoor verklikker had gespeeld! ...

Boortje (toornig.)

Bat lieg je.... versta je dat! — Je liegt het en het staat je gemeen, een man te beleedigen, die je nooit iets in den

-ocr page 61-

57

weg heeft gelegd... Integendeel, zoo je ooit weêr op de fabriek terug keert, zul je ’t aan hem fh danken hebben.

Hendrik (staat opt)

Ik wil niemand wat te danken hebben! ... Ik heb niemand noodig!...

D o o r t j e (bedaard.)

Zooveel te beter voor je!... Maar ’k groet je, — ik ga m’n boodschappen doen en dan m’n kinderen uit school halennbsp;(^aat naar 't fondt)

Hendrik (weer rechts.)

Je kinderen... Ja, je hebt kinderen ook! — Er zijn men-schen, die alle gelukken hebben.

D o o r t j e (neemt haar mand op.)

En als je drinken wilt, de koffij staat op m’n tafel en’t brood er bij... en de deur is niet gesloten!... Je ziet dat ik nietnbsp;haatdragend ben.

Hendrik.

Ja, je hebt gelijk, — je bent een goed wijf... en ik . .. (van toon veranderende) Kom, laat me nu maar met rust. ..nbsp;(gaat weer zitten met ’t hoofd in de hand.)

D o o r t j e.

Ik beklaag je!... Vaarwel!... («ƒ, door het fond.)

VIERDE TOONEEL.

Hendrik (alleen; na eene pauset)

Ze beklaagt me!... waarom ? Ik ben niet te beklagen ... ik wil niet beklaagd worden... vooral door geen vrouw. Alsnbsp;ik» werken wilde, zou ik het kunnen doen, maar ik wil diennbsp;ouden duitendief van een patroon niet helpen vetmesten!. ..nbsp;De kameraden hebben me de oogen geopend! ... Ik wil mijnnbsp;rechten doen gelden ... en me niet afsloven om er op zijnnbsp;best meê rond te komen!... Is dat een leven 5 den heelen dagnbsp;aan ’t werk en ’s middags geen brokje vleesch op schotel!.. .nbsp;’t Is waar, dat als het zóó doorgaat, ik op ’t laatst zelfsnbsp;geen schotel meer zal overhouden! ... En mijn vrouw, —

-ocr page 62-

58

och, die komt er toch ... Ze verdient meer dan ik... Bah ? ik heb dorst! {hij drinkt.) En te zeggen, dat er menschen zijn,nbsp;die nooit anders drinken dan water!... Als je dorst hebt,nbsp;gaat het er nog meê door, — maar anders... En bovendien,nbsp;wie drinkt er nu alleen voor den dorst? Vroeger deed ik hetnbsp;ook .. . maar toen was ik een eend . . . een ware eend, wantnbsp;’t water was mijn element! — Eén ding is maar jammer, datnbsp;het jenever drinken je zoo^ lam maakt.... Ik heb nu in geennbsp;drie maanden een voorhamer in de handen gehad en fermnbsp;ingenomen... en ’t is me net, alsof me nu de kracht er toenbsp;zou ontbreken.... En dan, voor wie zou ik werken; vooreenenbsp;vrouw, die me toch niet lijden mag ?... Ik zou je danken...nbsp;en kinderen heb ik niet!... Ja, als ik die had! Maar ik hebnbsp;ze niet meer (hi/ zucht.) Mijne kleine Louise ... waarom bennbsp;jij ook heengegaan!... Misschien had onze lieve Heer eennbsp;Engeltje noodig .... (hij weenti) Kijk, nou huil ik! ’k Wou nietnbsp;graag, dat mijn vriend Lambert het zag; hij zou me uitlachen!nbsp;Hij zegt, dat we vrouw en kinderen moeten vergeten, om onsnbsp;doel te bereiken en hij weet het wel!... Hij is zoo geleerd,—nbsp;hij kan praten als een advocaat... en je soms uren bezignbsp;houden met te vertellen, wat hij in Parijs heeft uitgevoerd!nbsp;Daar zijn de werklui op de hoogte, maar hier... Slaapmutsen !... ’k Heb dorst.... Maar ’k wil geen ganzen-bouillon meernbsp;drinken ... ik zal een sterk bittertje gaan pakken (hij wil gaan j

VIJFDE TOONEEL.

Hendrik, Jan (door de buitendeur; komt haastig binnen.)

Jan.

Is m’n vrouw er niet ?

Hendrik (kort af.)

Neen! (ter zijde) Ik kan dien kerel niet uitstaan!

Jan.

De buren zeiden me toch, dat ze hier was.

Hendrik.

Zou je denken, dat ik ze opgegeten heb!

-ocr page 63-

59

Jan {jjrolijk.)

Neen! Dan zou je er beter uitzien!...

Hendrik.

Ze is naar de markt... of ergens anders naar toe; — wat gaat mij ’t eigenlijk aan.

Jan {vrolijk).

Nu, nu, zoek maar geen ruzie met me! Dat krijg je nu toch niet van me gedaan, ik ben veel te veel in mijn schik.nbsp;Hendrik.

Zooveel te beter voor jou!

Jan.

Ik heb een onverwacht buitenkansje gekregen.

Hendrik.

Heb je uit de loterij getrokken?

Jan.

Neen. ’t Is veel beter!

Hendrik.

’t Zou me anders niet verwonderen! De gekken krijgen de kaart.

Jan.

Praat maar toe, je zult me toch niet uit 'mijn humeur brengen!...

Hendrik.

Wat is je dan gebeurd?...

Jan.

Dat kan ik je zoo in ééns niet vertellen...

Hendrik.

Nu, doe het dan in tweeën.

Jan.

Luister! toen ik van morgen vroeg op de fabriek kwam, staken de jongens de koppen bij mekaar en de oude Jaap,nbsp;de bankwerker, schudde me zóó de hand, dat ik dacht, datnbsp;hij mij den arm uit ’t lid wou draaien.

Hendrik {ter zijde.)

Had hij ’t maar gedaan!

-ocr page 64-

6o

. nbsp;nbsp;nbsp;Jan.

zeide echter niets tegen

Ik vroeg hem, wat hij meende; hij me, dan: »Jan, ’t doet me pleisier van je, omdat ik jenbsp;vader zoo goed gekend heb.” Toen kwam de oude Kees naarnbsp;me toe, gaf me een klap op den schouder, alsof hij op zijnnbsp;aanbeeld sloeg en presenteerde me zijn tabaksdoos; iets datnbsp;me erg verwonderde, want dat had hij nog nooit gedaan!,..nbsp;Ik keek hen beiden verwonderd aan en dacht, dat ze me voornbsp;den gek hielden, maar bom! daar gaat de deur open en denbsp;patroon komt binnen, met al de heeren van ’t kantoor.

Hendrik.

Wat moest dat beduiden ?

Jan.

Dat dacht ik ook en ik weet niet hoe ’t kwam, maar ik begon me ongerust te maken.

Hendrik.

Je hadt zeker je spatje nog niet gehad.

Jan.

De werklieden schaarden zich in een kring en toen riep de patroon me in ’t midden en zei tot me.... O, zie je, al zounbsp;ik honderd jaar oud worden, zou ik ’t niet vergeten... hijnbsp;zei: Jan Verhaag, zei hij, je weet dat we acht dagen geleden onzen ouden meesterknecht verloren hebben; ’t was eennbsp;braaf, kundig werkman, die bij u allen gcfed gezien was....

Hendrik {ter zijde')

Een oude brompot!

Jan.

Ik heb gemeend, voegde hij er bij, u allen bijeen te doen komen, om zijn opvolger aan te wijzen en heb daarbij nietnbsp;alleen mijn belang, maar dat van al de werklui der fabriek innbsp;’t oog gehouden en jij bent het, jij. Jan Verhaag, die van afnbsp;heden, de plaats van meesterknecht zult vervullen.

Hendrik.

.Tij!

Jan.

Toen de oude dat gezegd had, werd mij alles geel en groen

-ocr page 65-

6i

voor de oogen en de vlammen sloegen me ’t gezicht uit, als uit den grooten smeltoven; ik wou hem wat zeggen ... maarnbsp;ik begon te huilen als een kind.

Hendrik {ter zijde)

Hoe flauw!...

Jan.

De patroon drukte me de hand, de werklui riepen; leve baas Jan! en droegen me in triomf naar ’tkantoor, waar Mevrouwnbsp;me op een lekkere kom koffij met suiker trakteerde.

Hen d r i k {ter zijde)

Dat malle wijf!

Jan.

Daarop zei me de patroon nog ’t een en ander; dat ik gedurende de ziekte van den ouden onderbaas zijn plaats zoonbsp;goed had waargenomen; dat ik de beste werkman van denbsp;fabriek was en dat iedereen me in de fabriek graag mochtnbsp;lijden, kortom een heele boel komplimenten, waar ik opzijnnbsp;best naar luisterde, want mijn gedachten waren bij mijnenbsp;vrouw en ik riep zonder het te willen, uit: swat zal Doortjenbsp;daarvan zeggen!”

Weet je wat, zei de patroon toen, ga het je vrouw vertellen, ik geef je een vrijen dag.... Dat mag je'er wel van nemen.... Morgen ochtend begint je nieuwe betrekking!...nbsp;Daarop heb ik den patroon wdllen bedanken, maar ’t gingnbsp;niet en toen heb ik me door de werklui heengeworsteld, dienbsp;me aUen de hand wilden drukken en ben als een pijl uiteennbsp;boog hierheen gevlogen en hier ben ik nu!... {hij gaatnbsp;fichts zitten)

Hendrik.

Meesterknecht, jij!

Jan.

Ja, wat zeg je er van?

Hendrik.

Ik zeg niets. Er zijn menschen die alles meeloopt.

Jan.

Wat zal mijne vrouw er van opzien!

-ocr page 66-

02

Hendrik.

Nou kan ze een hoed met een voile dragen; — ze is nu de vrouw van mijnheer den onderbaas.

Jan.

Wat zeg je dat pikant.

Hendrik.

Ik ?... Och God, neen! Ik zeg het zoo maar, als ’t me in den mond komt; — ik kan niet met den strooppot loopen,nbsp;zooals andere menschen.

Jan {ópstaande^ ernstig^

Zeg je dat op mij.?

Hendrik.

Neen!... op den Koning van Pruisen!

Jan.

Maar ik neem het niet kwalijk, dat je er nijdig om bent. Hendrik.

Dat is wel gelukkig.

Jan.

Je hebt het land, dat ik vooruit kom in de wereld, omdat jij zoo- achteruit gaat.

Hendrik.

Ik vraag jou toch niets, mijnheer de onderbaas.

Jan.

Daar doe je wel aan, ook, want ik gaf m’n zuurverdiende geld nog liever aan de armen, dan aan een leêglooper.nbsp;Hendrik.

Zoo ik een leêglooper ben, dan is ’t jou schuld!

Jan.

Mijn schuld?

Hendrik.

Ja, jou schuld en van al die lafaards van de fabriek!

'• nbsp;nbsp;nbsp;T

Jan.

Pas op, zeg niet te veel!

Hendrik.

Als jelui niet als lammetjes je kop in den schoot hadt gelegd, dan had de oude indertijd wel toegegeven en hadden we met

-ocr page 67-

63

ons vijven niet het lootje moeten leggen! Maar enfin, je weet ook wel waarom je ’t gedaan hebt; je bent er nou voor beloond, mijnheer de onderbaas!

Jan {hevig.)

Hendrik! Houd je mond! Bederf me mijn geluk niet!. ..

Hendrik.

Ik zal spreken, zoo als ik wil! Over mij heb je niets te kommanderen.

Jan {woedend.)

Dat is je geluk, want anders... Maar ik wil me van daag niet kwaad maken over jou... Je bent me de moeite nietnbsp;waard.

Hendrik.

Natuurlijk, ik ben nou te min voor jou. ..

Jan.

Dat ben je ook; want er bestaat tusschen ons den afstand, die een eerlijk werkman van een ellendigen dagdief scheidt.

Hendrik.

Wat gebruik je mooie woorden; die zijn je zeker met je nieuwe betrekking aangewaaid.

Jan.

Zoo ik mooie woorden gebruik, zooais je belieft te zeggen, dan is het, omdat ik begrepen heb, dat ik döor ijver ennbsp;studie meer kon worden, dan jij en je gelijken; terwijl jij jenbsp;geld in de kroeg verteerde!, heb ik met m’n spaarduitjesnbsp;boeken gekocht, die me in ’t begin even onbegrijpelijk voorkwamen , alsof ’t Chineesch was; terwijl jij in den herbergnbsp;’snachts zat te vloeken en te drinken, zat ik te lezen en tenbsp;studeeren, om datgeen te begrijpen, wat ik noodig had, om innbsp;de wereld vooruit te komen en ra’n kinderen een fatsoenlijkenbsp;opvoeding te geven.

Hendrik {neemt buis en pet.)

Nou ga ’k heen! Als ik een preek wil hooren, ga ik naar de kerk!

Jan.

Ja, maar daar kom je ook niet, want je gaat liever naar de

-ocr page 68-

64

kroeg. En toch zou het niet kwaad van je zijn, als je er eens heen gingt, want daar hoort men betere dingen, dan in de gezelschappen, die jij bezoekt.

Hendrik.

Zemelknooper!

Jan. .

Ik weet wel, dat ik in jou oogen belachelijk ben, maar aan je meening is me weinig gelegen en m’n gezond verstand zegtnbsp;me, dat het beter is tusschenbeide naar den dominé te hooren,nbsp;dan naar die vreemde raddraaiers en die zoogenaamde volksvrienden, die laatst geprobeerd hebben om de fabriek in denbsp;war te brengen; die altoos ’t hardst schreeuwen, maar bij hetnbsp;gevaar nooit te vinden zijn en de kat de kastanjes uit het vuurnbsp;laten halen. Vrijheidsmannen in equipage, die ’t volk overrijden, onder ’t preken van Gelijkheid en Broederschap! —nbsp;Mooie woorden, maar die nooit iemand bevoordeeld hebben,nbsp;dan de mannen die ze verknopen! ...

Hendrik.

Ik kan tegen jou niet spreken, — jij haalt je verstand uit de boeken!

Hendrik.

En jij uit de jeneverflesch! We zullen zien, wie er het verste meê komt!

Hendrik.

Ik groet je! Ik heb al een preek van je vrouw moeten aan-hooren — en al te veel is ongezond! Blijf nog een beetje;, meteen komt m’n vrouw thuis en jou gekwezel is koorn opnbsp;haar molen ... Ik ga even naar van der Helm, op ’t hoekje ...nbsp;ik heb nog niets gehad en je hebt me wee gemaakt.

Jan.

Ga maar niet, de mooie Sophie is toch niet thuis!

Hendrik, {blijft staan.)

De mooie Sophie! Wat weet je van de mooie Sophie ?

Jan.

Niets! Maar ik zeg maar, dat het jammer van een brave vrouw is, als ze zoo’n heertje, als jij, den kost moet geven.

-ocr page 69-

65

Hendrik {dreigend.)

Bemoei je niet met m’n huishouding, of anders....

Jan {kalm.)

Niet dreigen! Herinner je, dat ik mijn voorhamer kan hanteren als een zwavelstok, en dat mijn vuisten gewoon zijn op ’t ijzer te beuken.

Hendrik.

Bluffer!...

D o o r t j e {buiten)

Is mijn man boven?

Hendrik.

Daar is je deugdzame vrouw!... Bij zoo’n gelukkig familietafereel schiet ik over... Ik groet je, mijnheer de onderbaas! (^/, door het fond)

ZESDE TOONEEL.

Jan, later D o o r t j e.

Jan.

Komaan, er is niets meer aan hem te doen I Al weer een man over boord!

D o o r t j e {of komende.)

Zoo, moet ik je hier komen opzoeken, om je geluk te wenschen ?

Jan.

Hoe, je weet dan ?...

D o o r t j e.

Alles, mijn goede Jan! De buurt is er vol van; al de buurvrouwen spreken er over; ik heb het al zesmaal op verschillende manieren hooren vertellen. Maar geef me dan toch een zoen, of ben ik je nu te min geworden ?

Jan {haar kussende)

Goed wijfje!. .. Spot er maar niet meê; buurman Hendrik heeft me er al genoeg over doen hooren.

D o o r t j e.

Zoo, waarlijk! Had hij misschien gedacht, dat de patroon hem

5

-ocr page 70-

zou genomen hebben ? — Zeker omdat hij geprobeerd heeft den boel in het honderd te sturen,...

J a n.

Hij is jaloersch en benijdt mij mijn geluk.

D o o r t j e.

Beter benijd, dan beklaagd! — Liet ik het niet om Marie, die een door en door goed vrouwtje is, dan zette ik hier geennbsp;voet meer over den drempel, want hij heeft mij dingennbsp;van je gezegd....

Jan.

Laat hem maar praten! Zijn de kinderen thuis?

D o o r t j e.

Ik heb ze uit school gehaald.

Jan.

Goed, dan moet ik ze eens ferm pakken! Ik zal ze alles vertellen; zij zullen ’t misschien nog wel niet begrijpen, maarnbsp;dat komt er niet op aan; — ’t is zoo pleizierig om zijn hartnbsp;lucht te geven voor wezens, die men lief heeft.... Kom! ...

-ocr page 71-

67

D o o r t j e.

Ben je aan de fabriek geweest?

Jan.

Aan de fabriek?

Marie.

Ja, ik ben er geweest!

Boortje.

Heb je mijnheer gesproken?

Marie.

Ja!

Boortje.

En ... ?

Marie.

Hij stemt er in toe, dat Hendrik weêr op ’t werk komt. Boortje.

Zoo, dus goed nieuws!

Jan {ter zijde)

Meer dan hij waard is.

Boortje.

Maar je bent zoo ernstig, zoo afgetrokken, men zou zeggen dat je gehuild hebt____

Marie.

Ik ?... Waar denk je aan ?... Waarom ? Alles is nu immers weêr geschikt....

Boortje.

O! dan heb je te veel gelachen, dat doet soms dezelfde uitwerking.. ..

Marie.

Gelachen! Ja!... Ik heb gelachen.

Jan {ter zijde)

Baar steekt iets achter.

Boortje.

Zooveel te beter; ’t gebeurt je tegenwoordig zoo weinig. Maar je ziet er zoo ernstig uit, dat ik je zelfs niet durf zeggennbsp;welk geluk ons overkomt.

-ocr page 72-

68

Marie.

Ik weet het, goede Doortje! Men heeft het mij daar ginds, gezegd! Iedereen verheugde er zich over, even als ik, wantnbsp;uw man verdient het 1

Doortje.

Arme Marie!... Als je man nu maar wilde oppassen, dan zou hij....

Marie (schielijk^

Spreek me niet van hem!... Ik wacht hem hier; —ik moet hem spreken. ...

Jan {ter zijde.)

Zou ze iets ontdekt hebben van de mooie Sophie!

Doortje.

Hij is zeker naar de herberg; neem je voor hem in acht,, als hij zoo opgewonden is, dan....

¦ Marie.

Ik vrees hem niet! Bovendien heb ik al zoo veel moeten verdragen, dat hij me niet meer kan doen lijden dan ik gedaannbsp;heb. ... Stel je dus gerust, en laat me alleen.

Doortje.

Je wilt het, goed... we gaan heen.. .. Kom Vader, ga de kinderen omhelzen!

Jan {ter zijde.)

Ik vertrouw ’t hier niet!... Er is hier een omweêr ophanden ... Ik zal er bij zijn, als ’t mocht willen inslaan. {Beiden af.)gt;

ACHTSTE TOONEEL.

Marie {alleenj

Kinderen! Ja, zij kunnen troost zoeken bij, hunne kinderen,. wanneer ze lijden , en hoewel die kleine schepseltjes ons verdriet niet kunnen begrijpen, is het der moeder een troost hennbsp;tegen ’t hart te kunnen drukken, als het dreigt te breken.nbsp;Maar ik, arme vrouw, ik sta alleen... zonder steun, —nbsp;zonder hulp.... Mijn kind, — mijn troost heeft me verlaten 1nbsp;Zij was onze goede engel!... Hare liefde was de band die hem

-ocr page 73-

6g

aan mij hechtte. .. en nu, niets meer !... Het zij zoo!... En daar hij mij alle vernederingen heeft doen ondergaan, zoonbsp;moet er een einde aan komen, heden nog. .. op het oogen-blik!... Hij kan op de fabriek terugkeeren, hij heeft mijnenbsp;hulp niet meer noodig ... Ik verlaat dit huis — om er nooit innbsp;terug te keeren; 't is vast besloten! {Men hoort Hendriknbsp;hutten zingent)

NEGENDE TOONEEL.

Marie, Hendrik.

Marie.

Daar is hij... en in welk een toestand!... En ik zou nog aarzelen?... Neen, ’t is besloten! {Gaat aan de middentafelnbsp;¦zittent)

(Hendrik half beschonken, komt zingende binnen en houdt op , als hij Marie ziett)

Zoo, ben je daar?

Marie {koelt)

Ja!

Hendrik.

’t Is een mooie boel hier... jij loopt maar weg en laat me aan mijn lot over. Ik heb niet eens kofïij gedronken.

Marie (koelt)

Maar wel wat anders, naar ’t me voorkomt!

Hendrik.

Dat is jou schuld! Zoo zijn de vrouwen, ze beklagen zich als de mannen naar de herberg gaan en zijn er zelve de oorzaak van....

Marie.

Ja, beschuldig me maar... je hebt er wel reden voor.

Hendrik.

Waar heb je nu weer gezeten? Waar ben je heen geweest ?.. Ik vertrouw dat gedurig uitloopen niet.

Marie.

Dat ontbrak er nog aan____Hij verdenkt mij....


-ocr page 74-

70

Hendrik.

Zeker doe ik dat!... Eene vrouw hoort thuis en niet deigt; heelen dag op straat.

Marie.

Ik heb werk gezocht! Want terwijl jij zit te drinken, lijd ik honger en kou....

Hendrik.

Ik doe wat ik wil, ’t gaat niemand aan I Marie.

Zoo zal ik er in ’t vervolg ook over denken.

Hendrik.

Ik moet me wel ergens anders gaan verstrooien, want thuis vind ik niets anders dan een lang gezicht en verwijtingen.

Marie.

Je hebt gelijk! Maar ’t is mijn schuld niet! Ik heb geen reden om' vrolijk en vriendelijk tegen je te zijn. .. . zooals dénbsp;mooie Sophie!

Hendrik (onthutst?)

De mooie Sophie ... wat meen je daarmee ?

Marie.

Dat zul je zelf wel begrijpen....

Hendrik.

Ik ... neen!

Marie.

Dan zal ik het je uitleggen.... (opstaande?) Ik ben naar de fabriek geweest....

Hendrik.

Jij?

Marie.

Jal... Buurman Verhaag heeft een goed woord voor je gedaan bij den patroon!

Hendrik.

Waar bemoeit hij zich meê?

Marie.

Ik ben naar ’t kantoor gegaan; — de patroon vroeg me wie ik was; — ik zeide ’t hem ... maar hij geloofde me niet... .

-ocr page 75-

71

Hendrik {ongerust^

Waarom niet?

Marie {met nadruk.)

Omdat verscheidene malen eene andere vrouw aan de fabriek zich voor je vrouw had voorgedaan.... Men duidde mij haarnbsp;uit... {somber) en ik begreep alles!.. .

Hendrik.

En wat begreep je?

Marie.

Dat je niet meer van me houdt, — daar jij je niet schaamt zoo’n schepsel voor je vrouw te doen doorgaan.

Hendrik {hevig.)

Zwijg!

Marie {kalm.)

Nog niet!. .. Ik was zóó ontsteld van ’t geen ik hoorde, dat ik bijna geen woorden wist te vinden , om den patroon vannbsp;zijn dwaling te overtuigen... en toch was er iets in mijnenbsp;stem, in mijne tranen, dat hem bewoog, want hij vatte mij bijnbsp;de hand en zei: bedaar, arme vrouw! ik geloof je.... en iknbsp;beklaag je!...

Hendrik.

Zoo!

Marie.

Je man, voegde hij er .bij, heeft zich door vreemde raddraaiers laten opruien en zal langzamerhand van ’t eene kwaad in het andere vervallen, totdat hij niet dieper zinken kan ennbsp;zich als laatste redmiddel in de armen van die gevaarvolle ennbsp;verderfelijke Vereeniging zal werpen, voor wie niets heilig is;nbsp;die godsdienst, vrouw en kinderen wil zien verloochenen, omnbsp;misdadige droomen te verwezenlijken.

Hendrik.

Oude zotskap!

Marie.

Neen, ’t is een braaf en goedhartig man, want niet tegenstaande alles, heeft hij naar me geluisterd, toenik hem smeekte je toe te staan terug te keeren ... en er eindelijk in toegestemd!

-ocr page 76-

72

Hendrik.

Heb je dat gedaan?... En wie heeft je daarom gevraagd?... Ik ga niet!___

Marie.

Zoo als je wilt... maar ik hield het voor mijn plicht je te redden, — als ’t nog tijd is.

Hendrik.

Ja, natuurlijk in jou belang.

Marie.

Neen, want ik kan hier niet langer blijven.

Hendrik {langzamerhand wordt hij nuchteri)

Zóó en waar wil je dan heen?

Marie.

Naar mijne ouders!

Hendrik.

Naar je ouders!... Eene scheiding dus Marie {koet.)

Ja!

Hendrik {hevig.)

Een scheiding ? {bedaard) Daar zal je zeker wel goede reden voor hebben....

Marie.

Die ken je zoo goed als ik....

Hendrik.

Jawel, ik zal de zondenbok wezen!... Enfin, goed, ga heen.... Er zijn nog vrouwen genoeg in de wereld!...

Marie.

Ja ... de mooie Sophie....

Hendrik.

Die huilt ten minste den heelen dag niet, zoo als jij .. Zij of eene andere. ’t doet er niet toe; er moet een eindenbsp;aan komen, je hebt gelijk! — lederen dag ruzie, alle dagennbsp;geschreeuw ... Ik ben maar blij, als ik de deur uit ben ,.. ¦ ennbsp;daarom hoe eerder hoe beter maar.

Marie {kaim.)

Zoo denk ik er ook over.

-ocr page 77-

73

Hendrik {gemaakt vrolijkt)

X)us de eerste keer dat we ’t ééns zijn!

Marie {bitter)

Zoo’n leven is geen leven!

Hendrik.

’t Is een ware hel.... Maar ge kunt hier blijven, in plaats ¦van naar je ouders te gaan, die het ook niet te breed hebben.nbsp;Stel je gerust, ik zal ’t je niet meer lastig maken.

Marie.

’t Zij zoo! Ga dan, ga! Want ik heb genoeg uitgestaan sedert een jaar. Neem je vrijheid terug, ik herneem de mijne.

Hendrik.

Je vrijheid! Ja, daar is het je misschien om te doen; maar als ik dat wist....

Marie.

Welnu?

Hendrik.

Niets — ik ga! Maar zou je misschien denken, dat ik jou den boel zal laten en met m’n pet en m’n buis de wijde wereldnbsp;an zal gaan; neen juffertje, zoo mal niet! — De helft van dennbsp;heelen rommel is mijn!

Marie.

Dat moet ’t Gerecht maar uitmaken!

Hendrik.

Wel zeker, we zullen mevrouw een advocaat bezorgen . . . Neen, zoo dom niet, dan blijft de helft aan de maat en aannbsp;¦den strijkstok hangen; — dat kunnen we zelf wel verdienen!nbsp;Elk de helft en daarmeê uit!

Marie.

Ik stem er in toe, hoewel ’t onrechtvaardig is; want zoo ik mijne nachten niet met werken had doorgebracht, terwijl jijnbsp;in de herberg zat, was er geen stuk meer van overgebleven!...nbsp;Maar ik wil je niets te danken hebben, je niets verschuldigdnbsp;zijn; je bent me nu geheel vreemd geworden!

Hendrik.

En jij mij ook!... Zie zoo, dat is een pak van m’n hart...


-ocr page 78-

74

{zingende) Laten we den boel maar deelen!... {Hij breekt zijn lied kort af.)

Marie {na eene stilte, ter zijde.)

Hij zingt!... {luidj Je bent vrolijk!

Hendrik.

Ben jij dan niet blij, dat het uit is ?... Hé, wat heb ik een dorst! {Gaat naar den schoorsteemnantel en drinkt.)

Marie.

Zeker, een slavernij zonder einde!

Hendrik.

We waren mekaar tot last!

Marie.

We hebben nooit van elkaar gehouden!

Hendrik {schielijk.)

Niet?... Neen, nooit!... Kom, dan den boel maar uit de hoeken gehaald! Weet je wat, neem jij deze tafel, daar bennbsp;je aan gewoon te werken, ik zal me met die van ’t binnenkamertje wel behelpen.

• nbsp;nbsp;nbsp;Marie.

En jij deze stoelen... ik de anderen diar... {wijst naar binnen.') Hendrik.

Jij de ééne kandelaar, — ik de andere.. ..

Marie.

Ja!

Hendrik.

Laten we beginnen met het linnen.

Marie.

Goed! — ’t Is niet veel!

Hendrik.

Zooveel te gauwer is ’t gedeeld! — Geef mij mijn goed maar en neem ’t jouwe!...'

Marie {geeft hem een pakjei)

Dadr. ...

Hendrik.

Is er alles ?... Ja ... mijn Engelsch hemd ... mijn Zondag-sche broek, m’n jas! ... O, neen, die is uit logeren. ...

-ocr page 79-

75

Marie.

Dit zijn mijn kleeren, — als je ze wilt nazien... . Hendrik.

Neen! . . . (haalt een zwart pakje uit de past). ¦. Maar wat is dat ?... (gooit het op tafell)

Marie.

Hendrik.


Marie.


Dat is.... O God!.. Nu, spreek dan! . ..nbsp;Open het maar zelf!

Hendrik.

Een zwart pakje ... hoe komt dat hier ?... Een portret van... Maar dan... (opent het) Een kinderjurkje!... Denbsp;kleertjes van . .. (ziet Marie aan)

Marie (met halve stem)

Ja!

(Stilte)

Hendrik (met kracht)

Dat moet ik hebben!

Marie.

Neen, ’t behoort mij!

Hendrik (weenende\

Ik wil het hebben, zeg ik je....

Marie.

Neem alles, — maar laat mij dit kleedje; bovendien ik heb er meer recht op dan jij, ’t is mijn werk... ’t Was haarnbsp;laatste jurkje....

Hendrik.

En och God! het stond haar zoo lief!

Marie (smeekend en zacht)

Toe, laat ’t mij houden en je kunt alles meênemen, wat je verkiest... Wat heb jij daar nu aan !... ’s Nachts als je sliept,nbsp;opende ik dat pakje en dan was het, of ze bij me was ... Ochnbsp;toe Hendrik, neem het me niet af. .. ik bid er om!

-ocr page 80-

76

(Hendrik heeft bij H begin dezer woorden, het pakje losgelaten en is bij de tafel gaan zittenl)

Marie {vervolgt.)

Mijn arme kleine, waarom ben je zoo vroeg heengegaan ? Sedert dien tijd is alles veranderd ... en ... nu is het te laat!

Hendrik {opstaandel)

Te laat? En waarom te laat? En daar ons kind ons als ’t ware toespreekt en ons verbiedt haar aandenken te ontheiligen; — daar hare ziel zich aan de onze vasthecht, om onsnbsp;toe te roepen; Vader, moeder! hebt elkaar lief, zoo als ik unbsp;liefhad! Waarom zou het dan te laat zijn, om me vergiffenisnbsp;te schenken!... Je zwijgt?... Welnu, jaag me dan weg.. ..nbsp;want vrijwillig ga ik nu niet meer!

Marie.

Je weent... je hand beeft....

Hendrik.

Ik weet niet, wat er met me gebeurt, maar ’t is net alsof ik ’t lieve stemmetje van Louise me hoor toeroepen: vader,nbsp;moeder heeft' u nog altoos lief!...

Marie {hem bij beide handen nemendel)

Maar heb je dat dan niet gezien ... heb je dat dan niet begrepen, ongelukkige?...

Hendrik {met een gil.)

O Marie!... Mijn goede Marie!... Vergiffenis!...

Marie.

Geen scheiding meer! {omhelzingl)

TIENDE TOONEEL.

De vorigen, Doortje, Jan. Jan.

Wat is dat?

Wat zie ik daar?

Doortje.

-ocr page 81-

77

Hendrik.

Komt binnen vrienden, komt binnen! Och ik ben zoo gelukkig !...

Jan.

Zooveel te beter, want ik kwam je een onpleizierige tijding meêdeelen.

Marie en Hendrik.

Wat bedoel je ?

Jan.

Die vreemde snoeshaan, je vriend Lambert, is door de politie over de grenzen gezet.

Hendrik.

Goede reis!

D o o r t j e (tot Marie^

Maar verklaar me dan toch----

Marie.

Ik heb mijn man teruggevonden.

Hendrik (zacht en verlegen?!

En wat u betreft, baas Verhaag, je zoudt me een grooteh-dienst kunnen bewijzen.... nbsp;nbsp;nbsp;,

Jan.

En dat is?

Hendrik.

Je moest me tusschenbeide je mooie boeken eens leenen

Jan.

Voor die woorden moet ik je de hand drukken.

Boortje (tot Marie?)

Maar hoe is alles in eens nier zoo veranderd; wie heeft dat- wonder gedaan?

Marie (^t portretje^ toonencie dat in 't pakje ligt?)

Een Engel!

Hendrik.

Ja, een Engel, vrouw!

-ocr page 82- -ocr page 83- -ocr page 84-

PERSONEN,

Eduard van Wellingen.

Hendrik van Wellingen, zijn neej\ De Markies Pianelli.

D e M a j o o r.

De graaf de Tourville.

Mylord Hastings.

Baron Richter.'

Pieter, bediende van Eduard.

Een Ke liner.

De lakei van de Tourville.

ï » nbsp;nbsp;nbsp;ï Richter.

Sophia, vrouw van Eduard.

Mevr. van der Stappen, hare moeder. A n t j e, dienstmeid.

Het en bedrijf spelen te's Gravenhage^ het 2'^ speelt te Baden-Badenin 1869.

-ocr page 85- -ocr page 86-

Dc uitgave der DRAMATISCHIC WERKI^^iNT van ROSIER FAASSEN zal geschieden in afleveringen vannbsp;ongeveer 4 vel; de eerste serie, omvattende alle totnbsp;heden opgevoerde tooneelwerken, waaronder het nieuwenbsp;tooneelstuk Zonder Naam, uitgezonderd Annemie ennbsp;De ledige Wieg, wordt geraamd op 40 vel; de prijsnbsp;daarvan zal in geen geval meer bedragen dan ƒ 6.—

De Inteekenaren ontvangen gratis een fraai Portret van den geliefden Tooneelspeler en Schrijver.

De eerste Serie, uitmakende twee fraaie boekdeelen, zal waarschijnlijk in den loop van dit jaar compleet zijn.nbsp;Stempelbanden zijn op aanvrage verkrijgbaar.

H. PIJTTERSEN Tz.,

Uitfrever.

Sneek, 1882.

-ocr page 87- -ocr page 88-