-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

IT


ü^oöA-sS'ggs-issM,


s^y. c

- —'JSes^sCxQ ^ re'c


'8®

t?


'S

V


SEME ™ DRAMATISCHE MTEREEK,

TEN DIENSTE VAN

REDERIJKERSEN LETTERKUNDIGE GEZELSCHAPPEN.

1 ifi


Sp


TWEEDE J A .A R G A N G,


Aflevering

AMSTERDAM,

J. C. L O M A N Jb. 1857.

Zie Prospectus op de achterzijde van den Omslag.

kS'


--®j~33f(c


AitfH


-ocr page 4- -ocr page 5-

3'i


MAX PICCOLOMINI.


DRAMA IN ZES AFDEELINGEN.

bibliotheek oer

rijksuniversiteit (J T R R S H T.

-ocr page 6- -ocr page 7-

Belofte maakt schuld, en de daar de reden waarom ik den Heer lomak helpen moest, toen ik hem eenmaal beloofd had,nbsp;een stuk te componeren uit de Wallenstein van schiller. Onder het bewerken echter werd mij de taak zoo moeijelijk, datnbsp;ilc meer dan eens op het punt stond die te laten varen. Dit,nbsp;en tevens een zamenloop van omstandigheden, zijn de oorzakennbsp;dat mijn stuk wat laat komtde eerste regel daarvan strekkenbsp;verder tot verontschuldiging. Te weinig regels hebben de abon-nenten in deze laatste Serie (laatste, want de Uitgever denktnbsp;er niet mede voort ie gaan) althans niet ontvangen. Ofschoonnbsp;Max Piccolomini 'bijna geheel uit schiller’s Wallenstein

1 *

-ocr page 8- -ocr page 9-

MAX PICCOLOMINI.

Pevsouiu.

WALLENSTEIN, Hertog van Priedland, keizerlijke generalissimus in den 30 jarigen oorlog.

OCTAVIO PICCOLOMINI, Luitenant-Generaal.

MAX PICCOLOMINI, zijn zoon. Overste bij het regiment Pappenheimers.

Graaf terzkt, Wallensteins zwager, chef van verscheiden regimenten,

ILLO, Veldmaarschalk, Wallensteins vertrouwde,

ISOLANI, Generaal der Kroaten.

BUTTLER, Chef van een regiment dragonders.

Krijgsraad van questenberg, Gezant des Keizers,

WRANGEL, Zweedsch Overste.

In de tweede en derde afdeeling twee of drie Generalen, in de laatste afdeeling eenige manschappen. quot;

EERSTE AFDEELING.

I.

ILLO, BUTTLER en ISOLANI.

ILLO. ’t Is beter laat dan nooit, Graaf Isolani!

Gij bleeft lang uit, maar de afstand verontschuldigt,. ISOLANI. Ook komen wij niet hier met leêge hauden!

-ocr page 10-

Bij Donauwerth vernam ik, dat de Zweden,

Met zesmaal honderd wagens proviand,

Zich onderweg bevonden — mijn Kroaten Zond ik daarheen, ze vonden goede buitnbsp;Die wij u brengen.

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;Juist ter elfder uur

Om ’t heir, dat thans bijeen komt hier, te spijzen.

BUTTL. Mij dunkt er heerscht reeds leven.

ISOLANI. nbsp;nbsp;nbsp;Ja, gewis.

Tot zelfs de kerken maakt men tot kazernen.

En ook dit Raadhuis, zie ik, hebt gij reeds Doelmatig ingerigt — nu, nu, soldatennbsp;Behelpen, schikken zich gelijk zij kunnen!

ILLO. Van dertig regimenten vindt gij hier

Reeds de oversten te zamen — Terzky, Gotz,

Ook de oude en jonge Piccolomini,

Gij zult hier menig ouden vriend begroeten.

Op Gallas wacht men nog.

BUTTL. nbsp;nbsp;nbsp;Men wacht vergeefs.

ILLO. Hoe zoo? Weet gij —

ISOLANI. {in de reden vallend). Max Piccolom’ni hier?

Breng mij bij hem! Mij dunkt ik zie hem nog,

Hoe voor tien jaar, toen wij bij Dessau streden, llij op zijn ros sprong van de brug in de Elbe,

En door den feilen stroom een weg zich koos.

Om zijnen vader, die in nood verkeerde,

Te helpen. Toen was hij een vlasbaard nog.

Thans hoor ik, moet de krijgsheld klaar zijn. Waar...

ILLO. Gij zult hem heden zien. Hij voert uit Kaernthen De vorstin Friedland hier en de prinses.

BUTTL. Hoe! roept de vorst zijn vrouw en dochter ook hier ? Wel brengt hij alles op een punt.

ISOLANI. nbsp;nbsp;nbsp;Dat’s goed.

Ik vreesde reeds slechts trommels en geschut

Te hooren en ziedaar de Hertog zorgt

Dat ook wat lieflijks ’t oog verkwikt, dat’s goed!

-ocr page 11-

ILLO.

BUTTL.

ULO.

BUTTL.

ILLO.

(die in gedachte gestaan heeft, tot Buttkr),

Hoe weet gij dat Graaf Gallas buiten blijft?

Omdat hij ook getracht heeft mij te houden.

(warm). Toch zijt gij hier — dat's fiks gehandeld,

Buttler.

Ik die sinds kort hem zooveel ben verpligt.

Wel, Generaal-Majoor! ’t is waar (liem de hand rei-

ISOLANI. Van ’t regiment, niet waar? hem door den vorst Geschonken? Ja hetzelfde, hoor ’k, waarbijnbsp;Hij van gemeen allengs is opgeklommen?

Nu dat wordt voor het gansche corps een spoorslag, Een krachtig voorbeeld als een oude krijgernbsp;Zoo welverdiend zijn weg maakt.

BUTTL. nbsp;nbsp;nbsp;’k Ben verlegen

Of ik uw wensch nog wel ontvangen mag.

De keizer zond nog geen bekrachtiging.

ISOLANI. Grijp toe, grijp toe! De hand, die u beschonk Is sterk genoeg, trots Keizers en Ministers.

ILLO. O, als wij zoo orazigtig willen zijn!

Van Weenen komt ons niets — de Hertog slechts Geeft alles , wat wij hopen, wat wij hebben.nbsp;ISOLANI. (tot Ulo). Zeg vriend, heb ik u reeds verteld ? De vorstnbsp;Wil mijne krediteuren kontenteren.

Wil mijn kassier zelfs worden, ja mij tot Een man van orde maken, dat zegt veel!

Dat is de derde maal, bedenk het wel,

Dat reeds de waarlijk vorstelijke mij Eedt van ’t verderf, ja tot een man van eer maakt.nbsp;ILLO. Kon hij maar altijd wat hij gaarne wilde

Dan schonk hij land en stad aan zijn soldaten. Maar hoe verkorten zij hem ginds den arm.nbsp;Kortwieken, waar zij kunnen, hem de vleugels! —nbsp;Zie slechts die nieuwe, drieste vorderingennbsp;Die deze Quostenberger brengt!

BUTTL, nbsp;nbsp;nbsp;Men heeft mij

-ocr page 12-

Van deze keizerlijke vorderingen

Verteld, ik hoop slecht dat de Hertog nimmer

Een handbreed wijkt.

iLLO. nbsp;nbsp;nbsp;Van eenig regt gewis niet

Welligt wel — van zijn plaats!

BTJTTL. (verschrikt). nbsp;nbsp;nbsp;Spreek — weet gij iets ?

ISOLANI. Ik waar geruïneerd, wij allen!

1I.I.O. nbsp;nbsp;nbsp;Zwijgt.

Ik zie de kwade geest — hij komt tot ons Met Piccolomini den vader.

BUTTL.

'k Vrees

Dat wij niet gaan van hier, gelijk wij kwamen.

II.

Vorigen. octatio. qdestenbeeg.

OCT.

QUEST.

OCT.

QUEST.

(op den achtergrond).

Hoe? nog meer gasten! Vriend gij moet erkennen Dat deze krijg vol tranen noodig wasnbsp;Om zooveel helden, door den roem gekroond,

In d’ engen kring eens legers te verzaamlen.

Hij die van d’ oorlog slecht wil denken, moet Niet in het leger komen van den Hertog,

’k Zou haast de plagen van den krijg vergeten, Waar de invloed van den grooten geest mij boeitnbsp;Door welken hij de wereld omkeert — zelfnbsp;Bestaat. Die geest heerscht hier — heet Wallenstein.nbsp;En zie, heer Questenberg, een dapper paar,

Graaf Isolan’ en Buttler de overste.

Dit paar sluit waardiglijk den kring der helden — (Buttler en Isolani presenterende).

Hier vindt gij kracht en snelheid bij elkaar.

(tot Oct). En tusschen beiden kiest ervaring plaats.

-ocr page 13-

OCT.

ILLO.

QUEST.

ILLO.

QUEST.

ILLO.

ISOLANI.

QUEST.

ILLO.

QUEST.

ILLO.

QUEST.

{Questenherg voorstellend). Ho kamerheer en krijgsraad

Questenberg,

Hij brengt bevelen van den Keizer over,

Hij, onze voorspraak en patroon in Weenen.

{algemeen zwijgen).

{tot Q.uestenherg'). Het is niet de eerste keer, mijnheer

Minister

Dat gij ons de eer bewijst ons te bezoeken.

Nog eenmaal mogt ik uwe vanen zien.

En tveet gij nog waar dat geweest is? Ja?

Het was te Znaim in Maehren, waar gij toen Uit naam des Keizers, Friedland kwaamt verbiddennbsp;Om zich aan ’t hoofd des regiments te plaatsen.nbsp;Verbidden Generaal, zoo ver ging nochnbsp;Mijn order, naar ik meene, noch mijn ijver.

Nu! hem te dwingen als gij wilt. Wel, dat Herinner ik mij goed. — Met Werdenbergnbsp;Waart gij gezonden tot Vorst Wallenstein,

Om hem, zoowel door smeeken als door dreigen.

Te dwingen, om aan d’ algemeenen nood Een eind te maken — hij toch kon ’t alleen.

Maar dat herinnert zich de heer gezant.

Niet gaarn.

Waarom dan niet? Mijn last van heden Is niet in tegenspraak daarmeê. Toen gold hetnbsp;Bohemen uit des vijands hand te redden.

En.nu bevrijdt men ’t uit de hand des vriends.

Een heerlijk ambt! Nadat wij dit Bohemen Met bloed en zweet veroverden, wil mennbsp;Tot dank ons ’t land uitwerpen.

Jammer slechts,

Dat de eene plaag voor de and’re is geweken.

De vriend kwelt evenzeer als toen de vijand....

Wat ’s dat! het jaar was goed, dat blijkt, de boer Kan weder geven.

Ja, als gij van kudden

-ocr page 14-

10

En weiland spreekt, heer veldmaarschalk, maarmen-

schen.....

isoiani. o, de oorlog voedt zichzelf. Verliest men boeren, Wel daarbij wint de Keizer meer soldaten.

QUEST. Maar wordt ook zooveel onderdanen armer.

ISOLANI. En wij dan? allen zijn wij onderdanen.

QUEST. Met onderscheid, heer Graaf! De boeren vullen Met noeste vlijt en arbeid ons de kas.

En de andren weten slechts haar leêg te maken;

De dogen heeft den Keizer arm gemaakt —

De ploeg alleen brengt weder schatten aan.

BUTTL. De Keizer waar niet arm, als niet zoovele

Bloedzuigers zwelgden aan het hart des lands. ISOLANI. Zoo slim kan ’t ook niet wezen — want ik zienbsp;(terwijl hij voor hem staal en zijne hleeding heziet.)

Dat lang niet al het goud reeds is gemunt.

QUEST. Wij hebben nog wat over kunnen honden —

Nog iets gered uit der Kroaten vingers.

ILLO. Wij hooren thans hoe goed men ’t met ons voor heeft. QUEST. Des Keizers vaderzorg is algemeen.

Hij mag één stand niet aan den andren offren. ISOLANI. Hij drijft ons dus als wilde dieren voort.

Tot veiligheid der lam’ron, die hem dier zijn.

QUEST. (Met hoon) Heer Graaf! die vergelijking komt van u! ILLO. Ja, waren wij zoo als het Hof gelooft,

’t Waar dan gevaarlijk vrijheid ons te schenken. QUEST. (Ernstig) De vrijheid is genomen, niet gegeven,

’t Wordt dus noodzaaklijkheid als men u breidelt. ILLO.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Men zij voorzigtig, want het paard is woest.

QUEST. Een goed pikeur is daar om ’t te dresseren.

ILLO. Eén draagt het slechts, die heeft het reeds getemd. QUEST. Is het getemd, dan volgt bet ook een kind.

ILLO. Het kind, dat weet ik, heeft men reeds gevonden. QUEST. U gaat de pligt slechts aan en niet de naam.

BUTTL. (Die zich tot hiertoe met Piccolomini ter zigde heeft gehouden, doch niet zonder het gesprek te volgen, treedt nader.)

-ocr page 15-

11

Heer President! de Keizer heeft in Duitschland Een prachtig leger. In dit koningrijknbsp;Zijn dertig duizend man gekantonneerd,

In Slesië nog bij de zestien duizend,

Tien regimenten aan den Weserstroom,

Bij Rijn en Main; in Zwaben vindt de Zweed Zes, en in Beijeren twaalf op zijn weg.

Voeg daarbij de bezittingen, die aan De grenzen onze vestingen beschermen.

En al dat volk gehoorzaamt de officieren Van Wallenstein. Zij die bevelen, zijnnbsp;Van éene school; één melk heeft hen gevoed.

Een hart bezielt hen allen — klopt voor allen.

Als vreemdelingen staan zij op deez grond;

De dienst slechts is hun haardsteê, hun te huis; liet vaderland wekt niet hun ijver op.

Want duizenden — als ik •— zijn vreemden hier.

En wat geldt hen de Keizer? Wel de helft Zijn toch uit vreemde dienst tot ons gevlugt,nbsp;Gansch onverschillig of zij vechten ondernbsp;Den dubbeladelaar, of leeuw of lelie.

Aan eenen teugel, allen even sterk.

Zijn allen door een enkelen geleid,

Een die hen door gelijke liefde en vrees Tot een vereenigd, magtig volk verbindt.

En, — als de vonk des bliksems, zeker, snel Den weg volgt langs den bliksemleider, •— loopt,nbsp;Heerseht zijn bevel tot aan de verste post —

In ’t duin hetwelk de branding hoort des Beits,

In ’t dal, vraar de Etsch haar vruchtbare oevers ziet, Als tot de schildwacht, die zijn’ enge woningnbsp;Heeft neêrgezet bij ’t keizei’lijke slot.

QUEST.

liUTTL.

Wat is de korte zin van ’t lang verhaal?

Dat de eerbied, het vertrouwen, ja de liefde Die ons aan Friedland onderdanig maakt.

Zich niet zoo daadlijk overplanten laat

-ocr page 16-

12

Op d’ eersten die het hof uit Weenen zendt.

Wij, houw en trouw, vergeten nimmermeer Hoe het bevel in Friedlands handen kwam.

Of was ’t de keizerlijke majesteit Die een gevormde armee hem overgaf?

Ontbrak alleen het hoofd aan hare troepen?

Daar was geen leger — niets! Het werd geschapen Door Wallenstein. Hij kreeg het leger niet,

Hij schonh ’t den Keizer! Wij ontvingen Friedland Kiet uit des Keizers hand, zóó staat het niet —nbsp;Door Wallenstein ontvingen wij den Keizer,

OCT.

Hij bindt ons — hij alleen — aan dezen Keizer. (iussc/ien beiden tredende), ’t Strekke enkel tot erin-

nering, heer krijgsraad. Dat ge u in ’t leger ophoudt bij soldaten.

De koenheid, vrijheid maakt den krijger goed. Wanneer hij dapper handlen moet, zoo mag hijnbsp;Ook dapper spreken — ’t een volgt uit het ander,nbsp;De koenheid van dien braven officier {pp Buttler wijzend)

Die thans zich slechts vergist in uw bedoeling. Behield, waar niets dan koenheid redden kon.

Bij ’t vreeslijk oproer der bezetting, eens Den Keizer zijne lioofdstad Praag. {Men hoort hrijgs-

muzijh).

ILLO.

Daar zijn zij.

De wachten salueren. — Dit signaal Verkondigt ons dat de Vorstin hier is.

OGT.

{tot Qaestenherg). Dan is ook mijn zoon Max terug.

Hij heeft haar

Uit Ka’èrnten afgehaald en hier geleid.

ISOLANI. {tot Illo). Laat ons te zamen gaan hen te begroeten. ILLO. ’k Ben tot uw dienst. Kom Buttler, ga met ons.

-ocr page 17-

13

III.

OCTAVIO en qtjestenberg.

QUEST, Wat heb ’k vernomen, Generaal-Luitenant?

Als deze geest hen alien eigen is —

OCT. Drie vierden der armee hebt gij gehoord.

QUEST. Wee ons! wie geeft ons dan een tweede leger Om dit heir te bewaken, ’k Vrees die Ulonbsp;Is nog veel erger dan hij spreekt. Ook Buttlernbsp;Kan zijne booze meening niet verbergen.

OCT, Gekrenkte trots — geraaktheid, anders niet.

Deez Buttler geef ik nog niet op; ik weet Hoe deze kwade geest te bannen is.

QUEST, {onrustig heen en weder gaande). Neen dat is slimmer,

is veel erger vriend,

Dan wij in Weenen naauwlijks droomen konden;

Wij zagen ’t nog met hoov’lings oogen aan,

Met oogen door den glans der kroon verblind,

Den veldheer hadden wij nog niet gezien.

Hij, de alvermogende, hij. Keizer hier —

O wat ik zag slaat mijne hoop ter neêr.

OCT. Gij ziet nu zelf welk een gevaarlijk ambt

Gij me opdraagt, welk een zware rol ik speel,

Hoe ’t minste wat hun achterdocht verwelrt.

Mij vrijheid, ja het leven kosten kan.

En ’t geen de daad, die wij voorkomen willen, Verhaasten zou.

quest. nbsp;nbsp;nbsp;Wat zijn wij aangevangen

Toen wij die machtige arm het zwaard vertrouwden? Ik zeg u dat hij weigren zal aan de ordernbsp;Des Keizers te gehoorzamen. Hij kan,

Hij zal het, en zijn’ ongestrafte trots

Zal de onmagt van den Keizer luid beschimpen.

-ocr page 18-

14

OCT. Toch, wanhoop niet to vroeg, heer Questenberg,

De taal is altijd koener dan de daad,

En menig die tot alles schijnt besloten,

Vindt onverwachts in de eigen borst een hart.

Als men den waren naara der misdaad uitspreekt. Ook zijn wij niet geheel verlaten vriend!

Zelfs van de minste zaak ontvang ’k berigt.

En dikwijls uit zijn eigen mond.

QUEST. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe vreemd

Dat hij den vijand naast zich niet bespeurt.

OCT. Vermeen niet dat ik mij door leugen, kunst Of huichlarij in zijne gunst drong, neen..

Beveelt zoowel de wijsheid als de pligt.

Die ik het rijk, den Keizer schuldig ben.

Dat ik mijn waar gevoelen hem verberg.

Toch heb ik nooit een valsch gelaat vertoond.

QUEST, ’k Erken alleen daarin den vinger Gods.

OCT. ’k Weet waarlijk niet, wat zoo hem aan mij bindt, Aan mij en aan mijn zoon. Wij waren immernbsp;Als vrienden, wapenbroeders bij elkander.

Doch zijn vertrouwen schonk hij mij eerst later.

Het was de morgen van den slag bij Lutzen,

Mij dreef een booze droom hem op te zoeken,

En vóór den slag mijn paard hem aan te bieden. Ver van de tenten, onder ecnen boomnbsp;Vond ik hem ingeslapen. Toen ik hemnbsp;Gewekt had, en mijn dwaze vrees verhaalde,

Zag hij mij lang en starend aan, toen viel hij Mij om den hals en was zoo diep geroerd,

Veel meer dan zulk een kleine dienst verdiende. Sinds dien dag schenkt hij mij steeds meer vertrouwennbsp;Naarmate dat ik hem wantrouwen moet.

QUEST. Gij trekt uw zoon toch meê in ons geheim?

OCT. Neen!

QUEST. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe! gij waarschuwt niet voor de afgrond aan

Wiens rand hij zich bevindt?

-ocr page 19-

IB

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;’k Vertrouw mijn zoon

Gerust aan eigen onschuld, die hem redt,

Zijn ziel is te open om zich schuil te houden, Onwetendheid alleen schenkt hem die vrijheid,

Die hem beveiligt ook in ’s Hertogs bijzijn,

QDEST. Mijn vriend ik heb de beste meening van uw zoon, Maar toch —

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Dat moet ik wagen. — Stil, ik hoor hem.

IV.

MAX. OCTAYIO. QüESTENBEKG,

MAX.


OCX.


MAX.


QUEST.


MAX.


Daar is hij zelf, mijn vader. Welkom vader!

{JSiJ omarmt hem. Als hij zich omwendt, ziet hiJQtm-tenberg en treedt houd terug).

O gij zijt bezig zie ’k. Ik wil niet storen,

Hoe Max! zie dezen gast toch beter aan.

Een oude vriend verdient opmerkzaamheid,

En eerbied komt den bode uws Keizers toe.

{droog). Van Questenberg! Ik heet u welkom, zoo Iets goeds u hier voert.

{zijne hand grijpend). nbsp;nbsp;nbsp;Trek de hand niet weg,

Graaf Piccolomini, niet mijnentwege

Alleen, uw hand is meer, veel meer ons waard,

{Hij grijpt beider handen),

Octavio — Max Piccolomini I Heilbrengende, beteekenisvollo namen!

Nooit zal ’t geluk van Oostenrijk zich wenden.

Zoo lang twee zulke sterren, zegenrijk.

Behoedend, schijnen over zijne legers.

Gij speelt uw rol verkeerd. Minister, immers Ik weet dat gij niet hier zijt om te prijzen.

Uw zending is te straffen en te schimpen —

Ik wil niets meer zijn dan een ander — niets.


-ocr page 20-

16

OCT. {tot Max), Hij komt van ’t hof, daar is men met

den Hertog

Niet zoo geheel tevreden als men hier is.

MAX. Wat heeft men dan al weder aan te merken?

Dat hij voor zich alleen besluit, wat hij Alleen verstaat ? Hij heeft gelijk, hij kannbsp;Nu eenmaal niet naar iedereen zich voegen,

Hij is met eene heerscherziel begaafd,

En ook zijn plaats moet die eens heerschers zijn.

O ’t is een lust, hoe hij een elk bezielt En sterkt, uit alles om zich leven wekt,

Hoe elke kracht zich uitspreekt, elke gave In zijn nabijheid klaar zich openlegt.

QUEST. Wie zal hem menschenkennis ooit ontzeggen?

Hij weet ook menschen te gebruiken, slechts Vergeet de heersoher dat hij dienaar blijft.

Als waar hij met zijn waardigheid geboren.

MAX. Is hij ’t dan niet? Natuur gaf hem ’t genie Des heerschers toch — ’t veroveringstalent.

QUEST. Nu hangt het nog aan zijn grootmoedigheid,

Hoe veel wij overal nog gelden zullen!

MAX. Hij eischt een groot vertrouwen, wijl hij groot is, Geef hem slechts ruimte — hij vindt zelf het doel.nbsp;QUEST. Dat is bewezen.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;Ja! zoo zijt gijl Alles

Maakt u bevreesd, wat zeekre diepte heeft,

U is slechts goed, wat ge overzien kunt — vlak is. OCT. (tot Quest.). Met dien is ’t best een wapenstilstand

sluiten,

Mijn vriend, met hem toch komt ge nimmer klaar. MAX. Daar roepen ze eerst den geest aan in den noodnbsp;En sidderen zoodra hij zich vertoont.

Waarom? Omdat hij niet naar doode letters.

Naar vunze boeken en papieren vraagt.

OCT. Mijn zoon laat ons die wetten niet verachten!

0 zij zijn kostbaar — elke willekeur

-ocr page 21-

17

Is vreeslijk — ja de weg van orde en regel Moog soms met bogten gaan, hij is geen omweg.nbsp;De bliksem, als de kogel, vliegt regt uit,

Maar ter vernieling wat zich voor hen plaatst.

Mijn zoon! der mensehen weg, die tot geluk Ons voeren moet, hij volgt den loop der vloeden.nbsp;Die zich door dalen krommen, weldoend vlietennbsp;Langs korenvelden, en den wijnberg drenken,

Ja ieder eigendom verhoogen — sparen!

QUEST. O hoor toch naar den vader —¦ hoor hem.

Hij is een held, maar te gelijk een mensch.

OCX. Uit u spreekt slechts de zoon des legers, Max,

En gij zijt opgevoed in ’t krijgsgewoel.

Den vrede hebt gij nooit gekend , en toch Is in den oorlog niet de krijg het doel.

MAX. O! laat den Keizer vrede maken, vader!

Ik geef den blocdgen lauwer gaarne prijs Voor ’t eerste bloempje dat de lente ons brengt.

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe! wat beweegt op eenmaal u zoo sterk?

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;Ik heb den vrede niet gezien? — Ik heb hem

Gezien mijn grijze vader, juist kom ik Zoo even daar van daan, mij voerde tochnbsp;De weg door landen, die de krijg niet heeftnbsp;Bereikt, mijn vader, o dat leven heeftnbsp;Genietingen, die ’k nooit te voren kende.

Die steeds voor onze woestheid zich verborgen.

OCT. (die opmerkzamer wordt). En heeft u dat die korte reis

geloerd.

MAX. ’t Was de eerste rusttijd van mijn leven. Zeg mij

Wat was het doel toch, wat het loon mijns arbeids. Dien zwaren, wilden, rusteloozen arbeid,

Die mij ’t genot der jeugd vergalde, ’t hart Mij ledig liet, mij geen beschaving schonk?

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Gij leerdet veel in zulk een korten tijd.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;O schoone dag, als eindlijk de soldaat

In ’t leven wederkeert, en weder mensch wordt

-ocr page 22-

QUEST.

MAX.

18

De vanen feestlijk zich ontrollen — vrolijk De vredemarsch ons naar de haardsteê leidt, —

Als hoeden, alle helmen zijn getooid

Met groene twijgen, laatste roof der velden!

De steden oopnen zelven hare poorten.

En vrolijk speelt de kerkklok ’t welkom toe,

Zoowel nit dorp als stad stroomt heel het volk — Ons hindrend slechts door ’t vrolijke gejoel —

Het leger in zijn doortogt te gemoet.

Daar schudt, verrukt dat hij dien dag beleeft,

De thuisgekomen zoon des grijsaards handen.

Als vreemd’ling treedt hij in zijn eigendom.

Met breede takken werpt de boom zijn schaduw Nu over hem, die eens het stekje plantte.

En met den blos der schaamte treedt de maagd Hém te gemoet, die haar als zuigling kende.

O! zalig dan, voor wien een deur zich opent.

Voor wien vooral zich minnende armen openen. {geroerd) Ach, dat gij slechts van lang vervlogen tijdennbsp;En niet van morgen, niet van heden spreekt!

{met heftigheid zich tot hem wendend)

Aan wien de schuld? aan u in Weenen, Ja,

Gij zijt het, die den vrede tegengaat.

De krijgsman is het, die tot vrede dwingt,

Gij maakt den Hertog tot een oproerling,

Hij wil den vrede, gij wat grondgebied Voor Oostenrijk! o niets meer, zoek mij niet!

Zoo zeer ik ’t goede lief heb, haat ik u —

En deez’ gelofte leg ik af met eeden.

Ik geef mijn bloed voor dezen A^allenstein,

Ja eiken droppel bloeds mijns harten liever.

Dan dat gij juichen zult bij zijnen val.

-ocr page 23-

QUEST.


OCT.


QUEST.

OCT.

QUEST.

OCT.


auEST.

OCT.

QUEST.

OCT.


QUEST.

OCT.


QUEST.

OCT.


19


V.


QDESTENBERG, OCTAVIO.


0 wee ons! staat het zoo ?.....

{dringend en ongeduldig.)

Vriend, en wij laten hem in dezen waan Vertrekken, roepen hem niet dadelijknbsp;Terug, om de oogen hem te ontsluiten.

{na diep nadenken) nbsp;nbsp;nbsp;O,

Hij heeft de mijne thans geopend, ja.

Veel meer doorschouw ik in hem dan mij lief is. Wat meent gij, vriend?

Vloek over deze reis!

Hoe zoo? wat is er?

Gaan wij. Ik moet zien,

Zeer duidelijk met eigen oogen zien.

Kom, gaan wij.

Hoe? Waarheen?

{gehaast) nbsp;nbsp;nbsp;Naar haar.

Wat zegt ge?

{ziek herstellend) Ja naar den Hertog, kom! o ik vrees Hij komt niet weder als hij henenging.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(alles.

Verklaar u dan.

En ik die ’t niet voorzag.

Gij hebt gelijk, ik had niet moeten zwijgen —

Nu, nu is het te laat

Gij spreekt in raadsels.

Nu naar den Hertog, kom! het uur isquot; daar Dat hij tot audiëntie heeft bestemd.

Verwenscht, driemaal verwenscht zij deze reis.


2 *

-ocr page 24-

20

TWEEDE AFDEELINÜ.

WALLENSTEIN, TEEZKÏ.

WALL, Ha, Terzky, juist ter stede komt gij — lees!

Het stemt volmaakt met de overige berigten;

In Weenen weet men reeds wie mij vervangt;

Het zoontje van den Keizer moet hen redden.

Het nieuwe licht. Met hem is men reeds klaar — Nog niet met mij!

{Andere brieven nalezende.)

Graaf Altringer laat zich ontschuldigen,

Ook Gallas — dat bevalt mij niet.

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;En zoo gij

Nog langer draalt, ontvallen u nog velen.

WALL. Wat weet gij van Graaf Turn?

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Hij heeft den Zweed

Bezocht, de Zweden echter willen niet Meer handelen met u.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe zoo?

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Wijl nimmer

’t U ernst is, meenen zij, gij leidt hen om Den tuin om u met Saksen te verbinden,

Maar wat hun doel betreft....

WALL, nbsp;nbsp;nbsp;Wel zeker, heeren!

’k Zal u een diiitsch, een heerlijk land weg schenken, Opdat wij zelven in ons rijk geen heer meer zijn.nbsp;Voort voort van hier, weest vrienden — op een afstand.nbsp;TERZKY. Gun hen een stukje gronds, wat schaadt het unbsp;Wie hier betaalt, zoo gjj uw zaak slechts wint.nbsp;WALL. Weg weg daarmeê — dat kunt gij niet begrijpen,nbsp;Zij moeten nimmer zeggen kunnen, dat

-ocr page 25-

21

Ik Daitschland aan den vreemdeling verkocht Tot eigen voordeel, 'k Wil mij rijksvorst toonen,nbsp;Geen vreemde magt zal ik in ’t rijk ooit dulden,nbsp;Het minst van allen deze hongerlijdersnbsp;Uit Zweden, die met nijdige oogen blikkennbsp;Naar onze welvaart, neen, zij zullen helpennbsp;En zelven niets daarbij verdienen, niets!

TERZKV. Maar handel dan toch eerlijker met Saksen;

Ook die verliezen het geduld — in ’t end

Ben ik de leugenaar, want alles gaat

Door mij, ik heb zelfs niet uw handschrift, wat....

WALL. Ik gaf nooit schrift van mijne hand — dat weet ge.

terzky. Waaraan erkent men dan of iets u ernst is?

Wat gij tot heden met den vijand hebt Gedaan, geeft niet den minsten waarborg, datnbsp;Gij hen niet om den tuin leidt.

WALL. (Na eene pauze, terwijl hij hem scherp aanziet.)

En waaraan weet gij, dat ik hen niet om

Den tnin leid? Dat ik u niet allen om

Den tuin leid? Kent gij mij zoo door en door?

Ik wist nog niet, dat ik mijn binnenste Geopend had voor u. — ’t Is waar, de Keizernbsp;Heeft mij mishandeld! — als ik wilde, ik konnbsp;Hem daarvoor laten boeten en het doetnbsp;Mij goed, dat ik mijn krachten ken, of iknbsp;Daarvan gebruik zal maken, dat, geloof ik,

Weet gij niet beter dan een ander, Terzky!

TERZKY. Zoo hebt gij steeds met ons gespeeld, dat weet ik.

II.

iLLO, de vorigen.

WALL. Hoe gaat het buiten — zyn zij voorbereid? ILLO. Zij zjjn gansch in de stemming, die gij wenscht.

-ocr page 26-

23


¦WALL.

ILLO.


AT ALL, TERZKY.


WALL.


ILLO.


WALL.


ILLO.

WALL.


ILLO.

TERZKA',


ATALL.


ILLO.


TERZKY.


Bij voorbeeld Isolani?

Gansch op uwe zijde,

Sinds gij hem hebt gered.

Kolalto, Buttler

En de anderen?

Zij volgen Piccolorani,

Wat hij doet, doen zij ook.

Dus denkt gij, kan

Ik ’t Avagen met de mannen?

Zijt gij zeker

Van Piccolomini — dan zonder twijfel.

Van hem als van mij zelf — zij blijven bij mij.

Ik zou deu ouden vos Octavio Niet zoo vertrouAven.

Menschenkennis, vriend, Behoef ik niet van anderen te leeren,

Reeds zestien maal trad de oude in ’t veld naast mij. Daarbij heb ik zijn horoscoop getrokken.

Wij zijn geboren onder eene ster.

Wanneer ’k zoo goed op allen rekenen kan....

Daar is slechts eene stem in ’t gansche heir:

Gij moogt UAv Avaardigdeid niet nederleggen.

Zij zullen u een deputatie zenden.

Als ik mij aan hun zaak verbinden zal.

Zoo moeten zij zich ook....

. Dat spreekt van zelf.

Zij moeten schriftelijk, bij eede mij Beloven onvoorwaardlijk mij te dienen.

Waarom niet?

Onvoorw'aardlijk? ’s Keizers dienst En Oostenrijks belangen zullen zijnbsp;Zich immer voorbehouden.

(het hoofd schuddend) nbsp;nbsp;nbsp;Niets daarvan!

Ik moet hen hebben zonder voorbehoud.

Ik heb een inval — heden avond geeft Graaf Tcrzky immers een banket,

Zoo is het


-ocr page 27-

ILLO.


WALL.


ILLO.


WALL.

ILLO.


WALL.

TEKZKY.


WALL.

ILLO.


WALL.


28


’k Heb alle Generalen uitgenoodigd.

(tot Wallenst.) Zeg! wilt gij volle, vrije hand mg laten? ’k Verschaf u dan het woord der Generalen.

Gelijk gij ’t wenscht.

Verschaf mij hun gelofte!

Hoe gij daartoe geraakt is uwe zaak.

En als ik het u breng nu, zwart op wit.

Dat alle chefs, die hier te zamen zijn,

Zich blindlings overleveren aan u.

Zult gij dan eindelijk beginnen met Iets wezenlijks te doen.

Verschaf mij ’t stuk.

O! neem dit kostbaar oogenblik toch waar.

Zie, hoe beslissend, hoe beteekenisvol Zich alles thans om u vereenigt. Allennbsp;Waarop gij reeknen kunt, de dappersten,

De kundigsten van ’t leger scharen zich Om u en wachten slechts uw wenk — o laatnbsp;Hen zoo niet weder uit elkander gaan.

De tijd is nog niet daar.

Dat zegt gij immer. Wanneer toch zal het tijd zijn?

Als ik ’t zeg.

Gij wacht slechts op de sterren, blikt ten hemel — Terwijl ontvliedt u de aarde

Zwijg daarvan

Gij kunt de grootsche dingen niet omvatten De werelden daar boven maken nietnbsp;Slechts dag en nacht en jaargetijden, neen....

Maar dat begrijpt gij niet — de ster waaronder Gij zijt geboren maakt u ongeschiktnbsp;Tot hooger wetenschappen, wat gewoon,

Wat aardsch is, dat vertrouw ik u. Genoeg,

Laat gij mij tijd, doet gij terwijl het uwe.

Ik kan nog niet beslissen wat ik doen zal.

Toegeven echter zal ik niet — ik nooit!


-ocr page 28-

24

Afzetten zullen zij mij ook niet — weest Gerust,

KAMEUD. (Jcomt). De Generalen.

-WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Laat hen komen.

III.

De vorigen, auESTENBEKG, beide piccolominis , buttler, isoLANi (op den wenk van een der Generaals neemt Ques-ienberg plaats tegenover Wallenstein, de andere Generalennbsp;plaatsen zich naar hunnen rang. Stilte.)

WALL. Schoon ’k reeds den inhond uwer zending heb Vernomen, Questenberg en wel doordacht,

Ook voor mij zelf reeds weet wat hier te doen. Betaamt het toch dat ook mijn Officierennbsp;Uit uwen mond den wil des Keizers hooren,

Wees dus zoo goed uw boodschap ons te melden.

QUEST.

AVALI..

QUEST.

Ik ben bereid, ’k verzoek .slechts te bedenken Dat Keizerlijke magt en waardigheidnbsp;Thans spreken door mijn mond — niet eigen koenheid.nbsp;O spaar ons dat.

Als zijne majesteit De Keizer, hare dappre legers hadnbsp;Beschonken met een hoofd, gelauwerd ennbsp;Ervaren in den krijg, geschiedde ditnbsp;In ’t blijd vooruitzigt, dat de kans des oorlogsnbsp;Zich snel ten onzen gunste wenden zou —

Ook scheen ’t begin dien wensch te billijken — Boheraen werd gereinigd van de Saksersnbsp;En Gustaaf Adolfs zegemarsch gestoord,

WALL. Ter zaak, als ’t u belieft.

ÜUEST, nbsp;nbsp;nbsp;Een nieuwe geest,

In ’t kort, verkondigde den nieuwen Veldheer.

Men streed niet meer in blinde woede, neen.

-ocr page 29-

'V

25


Naar wel beraden plannen zag men thans Standvastigheid aan koenheid weêrstand bien;

Men zag beleid de dapperheid vermoeijen.

Ei spaar ons toch, ons uit couranten op Te lezen, wat wij zelven ondervonden.

Aanklagen is mijn ambt en mijne zending,

Het is mijn hart dat gaarn bij lof verwijlt. —

Bij Neurenberg liet Zwedens Vorst den roem,

In Lutzens vlakten ’t leven — doch wie moest niet Verstomd staan, toen de Hertog na dien dagnbsp;Als waar hij overwonnen, naar Bohemen vlood.nbsp;Van ’t krijgstooneel zich keerend, ruimte lietnbsp;Aan Weimars jongen held, om in het land|

Der Franken voort te rukken, die tot aan Den Doiiau opmarcheerde, in korten tijdnbsp;Voor Eegensburg stond, tot schrik der onzen.

Wel vroeg de Vorst van Beijer’n ons om bijstand. In dezen nood verzoekt de Keizer dringendnbsp;Des Hertogs hulp, bidt waar hij kan bevelen.nbsp;Vergeefs! De Hertog hoort zelfs nu naar nietsnbsp;Als naar eene oude vete die hij koestertnbsp;En offert ’t algemeen aan eigen wraaklust.

En — Eegensburg moet vallen.

Van welken strijd wordt hier gesproken, Max?

’k Herinner mij daar niets meer van.

Hij meent

Toen wij in Slesië waren.

Zoo! zoo! zoo!

En zeg, wat hadden wij daar ook te doen?

De Zweden en de Saksers te verjagen.

Juist! Door ’t uitvoerige tafreel zou ik Den ganschen oorlog haast vergeten — verder!nbsp;QUEST, Men hoopte aan d’ Oderstroora te winnen, watnbsp;Men aan den Donau had verloren. Daar tochnbsp;Trok Friedland zelf te velde tegen Thurn.

En werklijk naderden ze elkaar, maar om


WALL.


QUEST,


WALL.


MAX.


WALL.


MAX.

WALL.


-ocr page 30-

36

Elkander te bejegenen als vrienden.

De last des oorlogs drukte Duitschland neder, Maar vreugde heerschte in ’t heir van Wallenstein.nbsp;WALL. ’t Moog voor een jeugdig veldheer nuttig zijnnbsp;Te strijden waar ’t niet baat, de ervaren mannbsp;Behoeft dat niet. Mijn matiging was wijs —

Waar ’t mij gelukt, de band die tusschen Saksen En Zweden was gelegd, te breken, hoenbsp;Had Duitschland mij gedankt!nbsp;aOEST.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t Gelukte niet

En zoo begon de strijd op nieuw. Nu eindlijk Regtvaardigde de Hertog zijnen roem.

Hij overwon en Thurn, hij, de oproerstichter,

Viel eindlijk ons in handen — de verrader!

Doch de arm die hem gevat had was grooti.ioedig, In plaats van straf ontving Lij loon — geschenken,nbsp;Men liet hem zelfs in vrijheid.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;’k Weet — ik weet

Dat wordt me in Weenen nimmermeer vergeven. Dat ik hen niet het schouwspel heb gegundnbsp;Hem op ’t schavot te zien — dat schouwspel wasnbsp;Hen meerder waard dan ’t winnen van een veldslag.nbsp;auEST. En nu was Slesië vrij en alles riep

Den Hertog naar het Beijersche, dat zuchtte Door al de jammeren des oorlogs, ooknbsp;Begaf men zich op reis, maar zonder haastnbsp;Koos men den langsten weg, en voor men nognbsp;Den vijand had gezien, begeeft het legernbsp;Zich eensklaps op het Oostenrijksche.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;’t Leger

Was in erbarmelijken staat, wat denkt De Keizer dan toch wel van zijn soldaten ?

Ook wij zijn menschen, wij behoeven rust En voedsel, spreekt mijn Generalen, hoe langnbsp;Wordt ons reeds de soldij onthouden — Buttlernbsp;Herinnert gij het u, ik ben ’t vergeten?

-ocr page 31-

27


BUTLER,

WALL.


aUEST,


WALL.


aUEST.


WALL.


Meer dan een jaar ontbreekt zij

En soldij

Mag nimmer den soldaat onthouden worden.

Dat klinkt gansch anders dan de Vorst van Friedland Ons voor een tiental jaren deed verstaan.

Ja, 't is mijn eigen schuld, ik weet het immers! Den Keizer heb ’k verwend, ik schiep een magtnbsp;Van veertig, vijftig duizend man, die nietsnbsp;Hem kostte, zelven zich betaalden. Datnbsp;Was eerst een tijd! Toen was de Hertog Friedlandnbsp;Gevierd en Albrecht Wallenstein, zoo heettenbsp;De derde diamant in ’s Keizers kroon!

Maar toen het algemeen werd wie het leger Betaalde, brak des Keizers onwil uit.

’t Was op den Regensburger Vorstendag,

Wat was mijn dank? Ik, trouwe keizersknecht,

Had mij beladen met den vloek des volks,

En ik werd opgeofferd.

Uw genade

Weet zelf hoe op dien rijksdag, zoo noodlottig,

De vrijheid hem ontbrak.

Wel hel en duivel Ik had wat hem de vrijheid kon verschaffen.

Neen, neen, sinds ’t mij zoo slecht bekwam, den troon Te dienen op ’s rijks kosten, denk ik anders.

’t Is waar, deez’ staf schonk mij des Keizers hand. Maar ’k voer hem thans als Veldheer van het Rijk,nbsp;Tot aller welvaart, ja voor iedereen,

En niet meer om een enklen te vergrooten.

— Ter zake nu, wat wil men toch van mij? Vooreerst begeert zijn majesteit dat daadlijknbsp;Bohemen worde ontruimd.

Thans, in den winter? Kan dat geschieden? Antwoordt generalen!

Het is onmogelijk.



-ocr page 32-

28


aUEST.

WALI,.

aUEST,

WALL,


ILLO.

WALL.


MAX.


ISOLANI,

BÜTTL.


WALL.


QUEST.

WALL.


QUEST.

AVALL.

QUEST.

AVALL.


De Keizer heeft bevel gezonden reeds Naar Suys om ook naar Beijeren te trekken.

En wat deed Suys ?

Zijn pligt, hij rukte voort.

Hij rukte voort! en ik, zijn chef, beval hem Te blijven! Gaat het zoo met mijn kommando!nbsp;Weest regters, generalen, wat verdientnbsp;Een officier, die niet zijn orders volgt?

Den dood!

{daar de overigen bedenhelijh zwijgen, met luider stem.) Graaf Piccolomini, wat heeft hij

Verdiend:

{na eene lange pause.)

De wet schrijft voor den dood.

Den dood.

Den dood naar krijgsregt!

{Quest, staat op, Wallenstein en de overigen ook). Daartoe veroordeelt hem de wet — ik niet!

En als ik hem genade schenk, geschiedt dat Uit achting, die ’k den Keizer schuldig ben.

Staat het hier zoo — dan heb ik niets te zeggen.

Ik moet hier heer en meester blijven in Mijn leger, waardoor was Gustaaf Adolfnbsp;Onoverwinnelijk, omdat hij Vorst was,

’k Heb regt hier Vorst te zijn, dat weet de Keizer. En nu, vaar voort — het beste zal nog komen.nbsp;Acht regementen ruitervolknbsp;Verlangt de Keizer, trekt naar Nederland.

Ha, ha, ’k begrijp regt goed,

Daar achter is

Toch niets te zoeken, daar de nood het eischt. Waartoe die kromme wegen, heer Minister?

Kom! regt door zee! Ik word den Keizer wat Te zwaar, ik moet op zij, en daartoe moetnbsp;De armee verzwakt. Dat mag, dat kan niet, iknbsp;Maak plaats — daartoe was 'k reeds besloten. Heer


-ocr page 33-

29

Ministei’, voor gij kwaamt.

{Er ontstaat beweging onder de generalen, welke steeds toeneemt).

Het doet mij om mijn officieren leed,

Hoe zij hun loon ooit krijgen weet ik niet;

Wel hebben zij ’t verdiend — maar dankbaarheid Waar is die? Vele buitenlanders dienennbsp;In ’t heir — ik vroeg slechts naar verdienste — nietnbsp;Naar katechismus of geboorte, datnbsp;Wordt alles anders — goed — ik ben er af! {Mj zet zich)nbsp;MAX. Behoede God dat ’t ooit zoo ver zou komen,

De gansche armee zal opstaan — neen, dat kan niet, De Keizer wordt gemisbruiktlnbsp;ISOLANI. Het kan niet zijn — want alles ging ten gronde.nbsp;WALL. Dat zal het trouwe makker. Alles puinhoopnbsp;Wat wij bedachtzaam hebben opgerigt.

Een ding is goed, een veldheer vindt men ligt.

Een leger loopt van zelf wel tot den Keizer, Daartoe is slechts een groote trommel noodig.

MAX. {bedrijvig en hartstogielijk van den een tot den ander gaande).

o Hoor mij veldheer! officieren hoort mij!

Laat u bezweeren. Vorst! Besluit toch niets Totdat wij zaraen hebben raad gehoudennbsp;En u een voorstel doen — komt aan mijn vrienden,nbsp;’k Hoop dat nog alles te herstellen is,

TERZKT. Komt, komt! Wij treffen de andren in de voorzaal.

{Ze gaan).

BUTTLER {tegen Qfliestenb) Als ik u raden mag, vermijd hen dan Vooreerst.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;De raad is goed. Octavio,

Gij staat mij borg voor dezen gast. Vaarwel Von Questenberg!

{Als deze spreken wil).

Geen woord meer van hetgeen gesproken is,

Gij deedt uw pligt. ’k Versta de kunst, den man,

-ocr page 34-

30

Te scheiden van zijn ambt. Vaarwel!

{Baar komen officieren linnen).

1ste OFF. Waar is hij, onze dappre Generaal ?

2ae OFF. Hoe, nimmermeer, gij zult ons niet verlaten, Sde OFF. Wij willen met u leven, met u sterven!

AVALL. {hen aanziende en op Ulo wijzende).

De Veldmaarschalk weet wat ik van u wensch.

DERDE A F D E E L I N G.

ILI.O en TERZKY.

TERZKA'. Welnu, ging alles goed?

II.LO. nbsp;nbsp;nbsp;Tot nu toe ja!

Zij lazen ’t dokumcnt, waarbij wij allen Den Hertog vast beloven, ons met lijfnbsp;En ziel aan hem te binden, man voor man.nbsp;Natuurlijk onder voorbehoud van d’ eed.

Dien wij den Keizer schuldig zijn. Let wel!

Dat voorbehoud is in het stuk vermeld.

Het schrift ging rond voor wij aan tafel gingen. Geen mensch stiet zich daaraan. Maar hoor nu verder !nbsp;Na ’t eten, als de wijngeest in hen is.

Het hart hen opent en het oog hen sluit.

Dan teeknen zij een ander stuk, aan dit Gelijk, alleen het voorbehoud ontbreekt.

TERZKY. Gelooft gij dat zij zich gebonden achten

Door zulk een eed, door goochlarij verkregen?

ILLO. Zij zijn gevangen in den strik — zij moeten!

In Weenen staan zij als verraders dan te boek En maken daarom van den nood een deugd.

-ocr page 35-

31

En buitendien, is ’t om de generalen?

Genoeg, als Wallenstein maar op hen rekent.

Dan handelt hij, en — allen, allen volgen!

TERZKY. Het plan is goed — maar ook gevaarlijk vriend.

Ik vrees slechts dat niet allen volgen. iLLO.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe ?

TERZKT. De Piccolominis....

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;O, Max volgt zeker.

TERZKY. Dat is zoo zeker niet, maar ’k heb een middel, ILLO. Spreek, spreek.

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Hij mint des Hertogs dochter.

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;Maar

Hij krijgt haar nooit.

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Dat weet ik — maar hij hoopt.

Mijn gemalin blaast listig in die vlam.

ILLO. Des Hertogs eerzucht zoekt een koningskroon Voor haar, hij zal....

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Hij mag het nimmer weten.

ILLO. o, FriedlanJ duldt niet dat gij Max bedriegt. TERZKY. Ik niet, en ook mijn vrouw niet — zijne liefdenbsp;Bedriegt hem.

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;De arme Max. Het plan is goed.

Want zonder hem....

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Zoo is hij ook gebonden!

ir.

TERZKY, ISOLANI, MAX.

ISOLANI. O Terzky, Terzky, welk een feest geeft ge ons! Kom, wees er ook bij en gewis, men maaktnbsp;U Vorst, want iedereen wordt Vorst, ik ook.

Wel Max, wat zijt ge laat gekomen. Kom Ga mee, daar ginds heerscht regte vreugd.

TKRzKY. nbsp;nbsp;nbsp;Zoo .straks,

Ss...

-ocr page 36-

32

Lees eerst dit stuk, wat is uw raeening Max?

Zij allen hebben het gelezen — elk

Is zeer bereid daarvoor zijn naam te teekenen

MAX. {leest). »In gratis servire nefas.”

ISOLAXI. Dat klinkt als een latijnsche spreuk. Zeg broeder, Hoe heet dat op zijn duitsch?

TERZKY. Den ondankbare dient geen waardig man!

MAX. «Nadat onze diep vereerde Veldheer, de doorluchtige Vorst van Friedland, wegens veelvuldige ontvangennbsp;krenkingen, des Keizers dienst heeft willen verlaten,nbsp;echter op onze eenstemmige bede zich heeft latennbsp;bewegen, nog bij de armee te blijven, en zich nietnbsp;van ons te scheiden, zoo verbinden wij ons gezamenlijk en ieder voor zich bij eedo — ook hom eerlijk en trouw te dienen, hom niet te verlaten, alles,nbsp;tot onzen laatsten droppel bloeds, voor hem op tenbsp;offeren, zoo ver namelijk de aan den Keizer afgeleg-den eed dit veroorlooft {de laatste iiworden herhaaltnbsp;Isolani) «zoodat wanneer, een van ons deze verbind-tenis zoude verbreken, hij door ons als een verradernbsp;zal worden beschouwd, op wien wij ons krachtdadignbsp;zullen wreeken. Dit betuigen wij door de teekeningnbsp;onzer namen.”

TEUZKT. Zijt gij van zins dit blad mee te onderteekenen?

isouANi. En waarom niet! Dat kan een ieder doen!

TEEZKY. Welaan, tot straks.

jsOLAiti. {Mow meevoerend) Nu vrolijk op! Naar tafel.

{Isolani en Max af, Terzhy wü volgen, doch wordt door Buttler tegengehouden).

III.

BUTTLER, TERZKY.

BVTTL. Een oogenblik, heer Terzky — ik doorzie hem. O, Ulo is luidruchtig ginds aan tafel.

-ocr page 37-

33

Goed dat de meesten in een roes verkeeren,

Want ligt bedierf hij alles — ik voor mij,

Ik ben uw man ook zonder voorbehoud.

Begrijpt gij mij? ’k Zeg zonder voorbehoud!

Ik ben des Keizers Officier, zoo lang De Hertog ’s Keizers Generaal wil blijven,

En stel mij onder Wallenstein, zoodra Het hem bevalt zijn eigen heer te zijn.

TERZET. Gij doet een goede keus. Geen gierigaard Verpligt ge aan u.

BDTTL. nbsp;nbsp;nbsp;Graaf Terzky, ’k bied mijn trouw

Hem niet te koop aan. ’t Waar u voor een jaar Nog niet geraden voor te stellen, watnbsp;Ik thans vrijwillig aanbied, en ik denknbsp;Dat na mijn voorbeeld velen zullen volgen.

TERZKY. Het is genoeg bekend hoe Buttler steeds In ’t leger schittert als een heldre ster.

BDTTL. Meent gij? Welnu, dan rouwt mij ook de trouw niet Die ’k veertig jaren heb bewaard, wanneernbsp;Mijn lang behouden goede naam mij thans.

Daar ’k zestig tel, gerechte wraak ver.schaft!

O, stoot u niet aan mijne reden, Graaf!

’t Mag u hetzelfde zijn , hoe gij mij hebt.

Geen wankelmoed, of oorzaak die gering is Drijft hier een grijsaard van het pad der eer.

Kom! daarom ben ik even goed besloten.

Al weet ik zeer goed, welken weg ik kies.

TERZKY. Spreek rond waarvoor wij u te houden 'hebben. BDTTL. Waarachtig, voor een vriend! Mijn hand er op!

Met alles wat ik heb, ben, blijf ik de uwe.

Niet mannen slechts, ook geld behoeft de Vorst.

Ik heb mij wat verworven in zijn dienst —

Ik leen het hem, en overleeft hij mij,

Dan is ’t hem reeds vermaakt — hij is mijn erve.

Ik sta alleen op aard, heb vrouw noch kind. Welaan....

3

-ocr page 38-

34

TEKZity. nbsp;nbsp;nbsp;Geen geld, een hart, als ’t uwe is noodig,

Weegt tegen tonnen, ja millioenen op.

BUTTL. O, ’t oogenblik is groot, voor wie het aangrijpt. Den dappre, die besluiten durft, is ’t gunstig.

Wie is de dappre bij uitnemendheid?

O, niemand, niemand, niemand meer dan Friedland! Die deelt de Steden uit, als waar het specie.

Niets is zoo hoog , waaraan de ladder van Dien magtige niet reiken kan en moet.

TEBZKY. Dat is gesproken als een man!

IV.

De voTigeïhj isolanIj max, octavio, een generaal.

ISOLANI. Wel, goede nacht — Graaf Terzky — goede nacht! Of goeden morgen!

buttl.

ISOLANI

TERZET.

Juister taal!

Was alles — heerlijk

Wel prachtig slaap gerust.

Wacht nog! Een kleinigheid valt nog te doen, te teekenen.

{Geeft hem hei stuk.)

{Isolani reikt Octavio het stuk over).

Zoo als het toeval wil! Hier is geen rang.

{Octavio doorloopt het stuk met schijnbare onverschillig-heid. Terzky begluurt hem van verre.)

ISOLANI. Vergeef mij , heeren. ’t Staan is niet gemaklijk.

Het hoofd is frisch, de maag is nog gezond,

De beenen echter kunnen niet meer dragen.

GENER.

De last is ook wat zwaar. Graaf Isolani.

{terioijl de aanwezigen het stuk aan de tafel ondertee-kenen.)

-ocr page 39-

35

OCT. {tegen Buttler) Gij houdt ook niet van Baehusfeesten,

vriend!

Ik heb het wel bemerkt, ’t Bevalt u beter,

Waar in den slag de kogels om u fluiten.

BüTTL. ’t Is waar, ’t valt niet bijzonder in mijn smaak.

{Het papier 'komt aan Buttler, die aan de tafel gaat om te onderschrijven. Het proscenium wordt ledig,nbsp;zoodat de heide Piccolominis, eVc aan zijne zijde,nbsp;alleen blijven staan.)

OCT. {nadat hij zijn zoon eenigen tijd in de verte heeft gadegeslagen, komt een weinig nader.)

Wat zijt gij heden laat gekomen, Max.

MAX. {icendt zich snel omverlegen)

Ik — bezigheden van gewigt....

OCT. Doch naar ’k bespeur, blijft gij nog steeds absent? MAX. Gij weet dat zulk gewoel mij altijd stil maakt.

OCT. {nog naderbij). Ik mag niet weten, wat zoo lang u

ophield?

En — Terzky weet het toch.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;Wat.... wat weet Terzky?

OCT. {met nadruk). Hij miste u niet — al de andren wel —

hij niet.

ISOLANI. {die hen van verre heeft gezien).

Eegt, oude vader! val hem in de baard!

Hij is niet als hij wezen moet. Stoot aan!

TERZKY. {komt met het schrift).

Ontbreekt er geen? Heeft ieder onderteekend?

OCT. Ja, allen!

TERZKY. {roept). Nu! Wie onderteekent nog?

BDTTL. {tegen Terzky). Tel na! Juist dertig namen moeten ’t zijn. TERZKY. Een kruis staat hier.

GENER. nbsp;nbsp;nbsp;Dat kruis ben ik,

isoLANi. Hij kan niet schrijven, maar zijn kruis is goed En wordt geëerd van ieder. Jood of Christen.

OCT. {tot Maae). Kom zoon, ga meê. ’t Wordt laat. terzky. Eén Piccolomini slechts heeft geteekend,

3

-ocr page 40-

Let op! die stecnen gast ontbreekt aan ’t spel,

Die heeft den ganschen avond niet gedeugd.

(Max ontvangt uit Terzky's hand het blad, waarin hij gedachteloos staart.)

Illo, drink niet meer.

(gaat naar Octavio en omarmt hem, drinkend). Octavio, daar gaat gij! In het glasnbsp;Verdrink ik alle vijandschap — verdord,

Ik weet wel dat ge mij niet lijden mogt.

Ik u waarachtig ook niet — dat ’s vergeten.

Kom aan, ik acht u hoog, oneindig hoog!

Ik ben uw beste vriend, en dat men ’t wete!

Wie u een valschen kater blieft te noemen,

Die heeft met mij te doenl TEUZKT. (ter zijde.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onzinnige,

Bedenk toch Illo, waar gij zijt!

II.LO. Wat maakt dat, hier zijn louter goede vrienden, Hier is geen enkle schelm en dat verheugt mij.nbsp;TERZKY. (tot Buttler). Neem hem toch met u meê, ik bid u

Buttler.

(Buttler gaat met hem naar achteren). isoLANi. (tot Max, die tot nu toe onveranderlijk, doch gadachte-loos in het papier heeft gezien).

Kom aan dan vriend, kent gij het reeds van buiten? MAX. (als uit een droom ontwakend).

Wat moet ik?

-ocr page 41-

37

TEBZKY en isOLAKi. (tó gelijk). Wel uw naam er onder plaateen.

(Men ziet Octavio in angstige spanning Max aanzien). MAX. (geeft het terug). Dat's morgen tijd genoeg. Voor

zaken ben ik

Nu in de stemming niet — zend mij het morgen. TEEZKY. Bedenk toch dat.,..

ISOLANI. nbsp;nbsp;nbsp;Kom! onderteekenl wat!

Hij is de jongste van den ganschen disch,

Zal toch alleen niet knapper willen zijn Dan wij te zamen! Kijk dan hier! De vadernbsp;Heeft ook — ja allen hebben onderteekend.

TEKZKY. (tot Octavio). Gebruik uw invloed en beduid het hem ¦gt; OCT. Mijn zoon is mondig,

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;Zeg, wat praten zij?

TERZKY. Hij weigert om het dokument te teekenen,

MAX. Het zal tot morgen rusten kunnen, zeg ik. iLLO. Het kan niet rusten. Wat wij allen doen.

Dat kunt gij ook, ja, ja, gij moet het doen,

MAX. Ulo, slaap wel.

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;Zoo komt gij er niet af!

De Vorst zal zijne vrienden kennen leeren!

(AUe gasten verzamelen zich om deze twee).

MAX. De Vorst weet best hoe zeer ik hem gezind ben. Dat weten allen, zonder zulke fratsen.

ILLO. Dat is de dank, dat heeft de Vorst er van.

Dat hij die heeren steeds heeft voorgetrokken. TEKZKY. (in de hoogste verlegenheid tot de gasten).

De wijn spreekt uit hem, hoort toch niet naar hem, ISOLANI. (lacht). Wijn vindt niets uit, maar wijn zwetst wel

veel uit,

ILLO. O, wie niet met mij is, is tegen mij!

Die teedere gewetens! Als ze niet Zoo door een achterdeur, een voorbehoudje....nbsp;TEKZKY. (snel invallend). Maar hij is razend, geef geen acht

op hem,

ILLO. (schreeuwend). Ja door een klausel zeg ik, redden kunnen

-ocr page 42-

MAX.


TERZKT.


GEN EK. BÜTTL.


ILEO.

ISOLANI.

MAX.

ILLO.


OCTAVIO

MAX.


38


Wat klausel — haal de duivel voorbehoud!

(jjoordt opmerkzaam en ziet in het geschrift).

Maar wat is hier dan toch wel zoo gevaarlijk?

Ik zou nieuwsgierig worden — laat eens zien!

(ter zijde tot Ulo). Foei, Ulo, wat begint gij, gij bederft ons.

Ik merk het reeds — vóór tafel las men ’t anders. Ja, ja, dat merk ik ook.

Wat gaat het mij aan.

Ik sta er niet alleen op — mij een zorg!

Een zekre klausel faalt, dat zie ik wel.

Schaamt u, mijnheeren! denkt waarop het aankomt, De vraag is slechts, of wij den Generaalnbsp;Behouden zullen, ja of neen — wat dunkt u?nbsp;Spitsboeven weigert niet! Wij zijn geen schelmen!nbsp;Die niet tevreden is, die spreek’! Hier ben ik!

Nu, nu, men praat nog maar,

{heeft gelezen en geeft het papier terug) Alzoo, tot morgen! {woedend stamerend en zich zelf niet meer magtig, houdtnbsp;hem dreigend het schrift voor).

Schrijf — Judas!

, TERZKY, BUTTLER. {te gelijk). Geen geweld!

{is hem ras hort op ’t lijf gevallen, en werpt hem in de armen van Terzky).

Breng hem naar bed!

{Max verlaat de kamer, Ulo wil hem volgen doch wordt tegengehouden, allen af in verwarring).


-ocr page 43-

MAX.


OCT.


MAX.

OCT.


MAX.


OCT.


MAX.


OCT.

MAX.


i.


39


VIERDE AFDEELING.


OCTAVIO, later max.


{Octavio gaat nadenkend door de hamer, Max treedt op, niet dadelijk door hem bemerkt, en ziet hem eenigenbsp;oogenblikken stijf aan).


Zijt ge ontevreden, vader? ’k Heb geen schuld Aan dezen hatelijken strijd — bij God niet,

Ik zag wel dat gij onderteekend hadt.

Wat gij rechtvaardig achtte, kon ook ik doen.

Gij weet, ik kan in zulke zaken slechts Naar eigen inspraak handlen.

{hem hartelijk de hand drukkend). Blijf zoo handlen, Mijn beste zoon! het heeft u beter nunbsp;Geleid dan zelfs het voorbeeld van uw vader.nbsp;Verklaar u nader.

Wel dan, hoor mij aan.

Naar ’t geen geschied is deze zelfde nacht,

Mag geen geheim meer tusschen ons bestaan.

{Zij gaan zitten).

Max! zeg mij eens, wat denkt gij van den eed, Dien men ter teekening u voorgelegd heeft?

Die eed — mij dunkt, ik zie daar juist niets kwaads in, Ofschoon ik niet van al die vormen houd.

Geen andre reden hadt gij dus, waarom Gij weigerdet het dokument te teeknen?

De zaak was ernstig en ik was verstrooid —

Ook kwam ’t geval mij niet zoo dringend voor. Wees open Max. Gij koesterdet geen argwaan?nbsp;Waarover argwaan? Zelfs den minsten schijn niet.


-ocr page 44-

OCT.


MAX.

OCT.


MAX.

OCT.


MAX.


OCT.


MAX.


40


O, dank het uwen engel, Piccolomini I Onwetend trok hij u terug van d’ afgrond.

Ik weet niet wat gij meent,

Ik zal ’t u zeggen.

Uw naam moest gij aan eenig schelmstuk leenen. Met ééne pennestreek uw eed verzaken.

{staat op). Octavio.

Blijf zitten. Veel nog hebt gij Van mij te hooren vriend, hebt jaren langnbsp;Geleefd in onbegrijplijke verblinding.

De zwartste zamenspanning wordt gesmeed Voor uwe blikken, ja, een helsche magtnbsp;Omhult het daglicht van uw heldren zin —

Ik mag niet langer zwijgen — moet de blinddoek U ontnemen.

Voor gij verder gaat.

Bedenk dit goed! Als enkel van vermoedens,

Hier sprake zijn moet — en dat ducht ik zeer — Zoo spaar mij — thans — thans kan ik die niet hooren.nbsp;O, gij hebt ernstig reden ’t licht te vlien.

Maar des te dringender moet ik ’t u geven.

Ik kon u eerst aan de onschuld van uw hart,

Aan eigen oordeel rustig toevertrouwen;

Doch ’k zie hoe zij het net u spinnen, om Uw hart te vangen, te verderven. Max,

{hem scherp in de oogen ziende).

’t Geheim dat gij verzwijgt, ontrukt mij ’t mijne. {Max wil antwoorden, maar slaat den blih verlegennbsp;naar den grond).

Zoo weet dan, dat men u bedidegt — men speelt Op ’t schandlijkste met u en met ons allen.

De Hertog stelt zich aan, als wilde hij De armee verlaten; en te dezer stondenbsp;Spant alles zaam, om ’t leger aan den Keizernbsp;Te ontstelen en den vijand uit te leveren.

Dat kindersprookje ken ik, maar ik meende


-ocr page 45-

41

Het nimmer uit uw mond te zullen hooren,

OCT. De mond, die u dit oogenblik het meldt,

Bewijze u, dat van sprookjes hier geen spraak is.

MAX. Heeft Friedland het aan ons verdiend, mijn vader, Dat wij — wij zoo onwaardig van hem denken?

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;O, wat wij denken komt niet meer te pas,

De zaak is klaar bewezen, zeg ik u.

Max, gij hebt geen begrip zelfs van de kunsten Die men heeft aangewend, om ’t gansche heernbsp;Tot muiterij te brengen. Losgeknooptnbsp;Zyn alle banden, die den officiernbsp;Aan zijnen Keizer binden, den soldaatnbsp;Vertrouwlijk aan het burgerleven hechten,nbsp;Gewetenloos staat hij thans tegenovernbsp;Den staat, dien hij bekampt, doch niet beschut.

’t Is zoo ver reeds gekomen, dat de Keizer Thans siddert — niet voor Zweedsche lutheranen,nbsp;Neen, voor zijn eigen troepen....

MAX. O, zwijg! gij zoudt mij werkelijk angstig maken. Wel weet ik, dat uw vreezen ijdel is.

Doch valsche waan brengt waarlijk onheil mee.

OCT. Het is geen waan. De burgerkrijg breekt uit.

Als wij ’t niet tegenhouden nog bij tijds.

Spreek, waarom heeft hij allen hier ontboden?

MAX. Wijl wij hem houden, helpen moeten, allen!

Hij deed zooveel voor ons — ’t is onze pligt Dat wij voor hem wat doen.

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;En voelt ge niet

Wat hij van ons verlangt? Deez’ dronken Ulo Heeft alles reeds verklapt, of wat beduidtnbsp;Die weggelaten klausel, die vervalsching.

Als men ons tot iets goeds verbinden wilde?

MAX. O, dat is ’t werk van Ulo, zulk een streek Is zijner waard. Hij weet dat Friedland isnbsp;In ongenade bij den Keizer ennbsp;Hij denkt hem zoo-te dienen, ja, de Hertog

-ocr page 46-

OCT.


MAX.

OCT.

MAX.


OCT.

MAX.


OCT.


MAX.


42


A¥ect niets, geen woord daarvan, geloof mij vrij, Ik moet, ik moet uw blind vertrouwen breken.

Ik wil u dan bekennen, dat de Hertog Mij van te voren alles heeft erkend —

Ik heb het uit zijn mond.

O neen, neen, neen! Hot is de waarheid, zeg ik,

(na eenigen strijd). nbsp;nbsp;nbsp;Heftig is hij,

’t Hof heeft hem zwaar beleedigd en — ’t kan zijn Dat hij zich zelf een oogenblik vergat.

Hij sprak in koelen bloede gansch bedaard,

Het kan niet zijn! kan niet zijn! han niet zijn!

Zie hier, waarom ’t niet kan! Gij hadt hem toch Uw afschuw laten blijken, hadt hem raadnbsp;Gegeven, dien hij opgevolgd zou hebben,

Of anders stondt gij niet meer levend hier.

Noen, raad heb ik gegeven, doch mijn afschuw Hield ik verborgen.

Hoe, gij waart zoo valsch? Dat vader lijkt op u niet — hoe, gij zietnbsp;Dat ik u niet geloof als gij hem aanklaagt.

Nog minder thans, nu gij u zelf belastert.

Ik drong mij immers niet in zijn geheimen,

O, zijn vertrouwen eisehte opregtheid, vader!

Hij toonde zich mijn waarheid niet meer waardig. Maar met bedrog deedt gij tl zelf te kort.

Mijn waarde zoon! het is niet altijd mooglijk In ’t leven, zich zoo jeugdig rein te houden.

Gelijk de stem in ’t hart het ons gebiedt.

D.at juist, dat is do vloek der booze daad.

Dat zij, voortvretend steeds het booze sticht.

Ik doe, mijn pligt getrouw, des Keizers wil.

’t Waar zeker beter, overal het hart ïe volgen, doch dan zou men menig doel.

Dat werklijk goed is, moeten laten varen —

Hier geldt liet slechts den Keizer goed te dienen.


-ocr page 47-

MAX.


OCT.

MAX.

OCT.


MAX.

OCT.


OCT.

MAX.

OCT.

MAX.

OCT.


43


Het hart mag daarbij spreken, wat het wil.

Ik kan, ik wil u heden niet begrijpen:

De Vorst, zegt gij, ontdekte vrij en open Zijn booze plannen, en gij wilt hem nunbsp;Bedriegen om een goed plan uit te voeren.

Ik bid u, zwijg, den vriend kunt gij mij niet Ontrooven, laat mij toch den vader honden.nbsp;(jbeheerscht zich). Nog weet gij alles niet mijn zoon —

lees hier!

{geejt hem een brief over),

(het stuk ziende, doch nog niet lezende).

Wat zie ’k, een open brief van ’s Keizers hand! Max! ’k leg de welvaart van gansch Oostenrijk,

Het leven van uw vader in uw hand.

’k AVeet, Wallenstein is dierbaar aan uw hart,

Een sterke band van liefde, van vereering.

Bindt u aan hem reeds sinds uw vroegste jeugd — Gij voedt den wensch — o laat me in uw vertrouwen,nbsp;Zoo traag, steeds meer ingrijpen, ik, uw vader —nbsp;Gij wenscht nog sterker u aan hem te binden.

Mijn vader!

Toch vertrouw ’k uw hart, wees slechts Voorzigtig, Max, en lees!

(nadat hij gelezen heeft). Veroordeeld en Gebannen!

Ja!

Dat gaat te ver! o dwaling!

Lees verder! kalm!

AVat zie ’k! hoe! gij! gij zoudt.... Slechts voor het oogenblik — en tot zoo langnbsp;De Kouing der Hongaren hier verschijnt,

Is mij ’t kommando opgedragen....

Gelooft gij dat ge ’t hem ontrukken zult?

Geloof het nimmer — vader! vader! vader!

Men heeft u een rampzalig ambt gegeven,

Dit blad hier — dit, wilt gij dat geldig maken?



-ocr page 48-

MAX.

OCT.

MAX.

OCT.

MAX.

OCT.

MAX.

44

Den magtige in het midden van zijn heer,

Ja van zijn duizenden omringd, ontwaapnen?

Gy zijt verloren — allen, allen zijn -wij ’t.

Ik weet wat ik daarbij te wagen heb.

Slechts op ’t verdenken wilt gij daadlijk handlen? Neen, zoo tyrannisch werkt de Keizer niet.nbsp;Geenszins den wil ¦— de daad slechts wil hij straffen,nbsp;Maar de eerste schrede in ’t openbaar geschied....nbsp;Wat noemt gij zulk een schrede? Hij zal nooitnbsp;Een misstap doen — gij echter zyt in staat

— nbsp;nbsp;nbsp;Dat bleek reeds — zelfs het vroomste te misduiden.nbsp;Is ’t mooglijk, nog, na alles wat gij weet.

Gelooft gij steeds dat hij onschuldig is!

{ppstuivend). Uw oordeel kan hier dwalen, niet mijn

hart.

(na eene pausering gematigder).

Die geest kan niet zoo ligt begrepen worden —

Men moet hem onregt doen, ’twordt eenmaal klaar. Misschien te laat....

{Hij blijft in gedachte verzonken, Octavio staart hem verwonderd aan. Eindelijk herstelt Max zich en spreekt met vastheid).

Ik wil langs korter weg mij licht verschaffen,

V aarwel!

Waarheen! Blijf hier!

Naar Friedland,

{verschrikt). nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe!

{wederkeerend). O, zoo gij meent dat ik een rol zal

spelen

In dit verfoeilijk stuk, zoo dwaalt gij zeer.

Mijn weg gaat regt door zee, ik kan niet waar Zijn met de tong en met het harte valsch,

’k Moet zijn waarvoor ’k mij uitgeef, rond en klaar.

— nbsp;nbsp;nbsp;’k Bezoek den Hertog — heden nog zal ik hemnbsp;Opeischen om zijn grooten naam te redden

En met één woord uw kunstig net te breken!

-ocr page 49-

45

OCT.

MAX.

OCT.

Dat wildet gij?

Dat wil ik zonder twijfel!

Wel heb ik mis gerekend Max, ’t is waar,

Ik rekende op uw wijsheid, op uw oordeel,

Ik dacht gij zoudt uws vaders handen zeegnen.

Wijl ze u van d’ afgrond trokken en ’k ontdek Niets dan verblindheid, niets dan hartstogt, dwaasheid.nbsp;Die zelfs het volle licht des dags niet ziet.

Wel, ondervraag hem, onbezonnene.

Geef zelfs ’t geheim van uwen Keizer prijs,

En noodzaak uwen vader tot een breuk,

Nog voor het tijd is, laat mij zelfs beleven Dat gij, mijn zoon, een moeilijk werk vernietigt.nbsp;Dat zooveel staatkunst heeft vereischt, het zij!

MAX.

O, deze staatkunst, hoe veracht ik haar!

Gij zult door uwe staatkunst nog den man Tot misdaad drijven — ja, gij kondet hem.

Wijl gij hem schuldig wiU, nog schuldig maken;

O, dat kan niet goed eindigen — het mag zich

Ontwikklén op wat wijs, ik zie met schrik Het einde van dit alles te gemoet —

Want deze koninklijke, zoo hij valt.

Voert gansch een wereld met zich in den afgrond, En als een schip, dat midden in de zeenbsp;In brand geraakt, op eenmaal krakend, berstendnbsp;Opvliegt, en heel de manschap, die het'droeg,nbsp;Geweldig opwerpt tusschen zee en hemel, ,

Zoo zal hij allen, die aan zijn geluk Bevestigd zijn, met zijnen val vernielen.

Gij, handel zoo gij wilt! Vergun mij slechts Dat ik mijn pligt op mijne wijs betracht.

Rein moet het blijven tusschen hem en mij.

En eer de nacht daalt zal het klaar mij worden, Wien ik ontberen moet — of vriend of vader.

{Hij gaat heen).

-ocr page 50-

46

VIJFDE AFDEELING.

I.

WALLENSTEIN, TEKZKT.

TERZKT. (treedt in). Hebt gij ’t vernomen reeds ? Hij is gevangen, WALL. Wie is gevangen?

TEEZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Hij, die alles weet,

En door wiens banden alles is gegaan.

WALL. Sesin toeh niet? Zeg neen, ik bid u — neen! TEEZKY. (bevestigend) Mijn gansch pakket aan Thurn en Oxenstirnnbsp;Is in de band des Keizers, alles weet bij.

II.

De vorigen, illo.

iLLO. Gij hebt het hem....

TEEZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Gezegd.

illo. nbsp;nbsp;nbsp;Wat nu — nog vrede,

U nog verzoenen met den Keizer! — Voorwaarts! Teruggaan kunt gij immers thans niet meer.

TEEZKY. Zij hebben dokumenten nu in handen,

Die onweerspreeklijk tegen ons getuigen.

WALL. Geen schrift van mij! U kan ik logenstraffen.

ILLO. Zoo? meent gij wat uw zwager heeft gedaan In uwen naam, komt niet op uwe reekniiig?

TEEZKY. Gij gaaft geen schrift uit handen, maar Sesin,

Zal deze zwijgen als ’t verraad hem redt?

ILLO. Spreekj wat verwacht gij toch? Gij kunt niet langer ’t Kommando houden. Zonder redding zijt gijnbsp;Verloren, als gij zelf het nederlegt.

-ocr page 51-

47


WALL.

ILLO,


WALL.

ILLQ.


WALL.

ILLO.

WALL.


’k Vertrouw op ’t leger, dat verlaat mij nimmer.

’t Behoort u toe, voor ’t oogenblik, o ja.

Maar sidder voor de magt des tijds, die langzaam En stil, maar zeker treft, zij zullen mannbsp;Voor man u listig kapen, tot op eenmaalnbsp;Wanneer gij handlen moet, uw onmagt blijkt.

’t Is een rampzalig toeval....

Veeleer gelukkig wil ik ’t noemen, als ’t U eindlijk voert tot werkzaamheid, ja drijftnbsp;Tot snel en krachtig handlen. Wrangel is reeds -De Zweed gekomen? Weet go wat hij brengt?

Dat wil hij u alleen vertrouwen, zegt hij.


Een boos, een ongelukkig toeval, waarlijk!


TEKZKY,


WALL.


ILLO.


WALL.


ILLO.

WALL.

ILLO.


Sesina weet te veel en zal niet 'zwijgen.

Wie is hij? — een rebel en vluchteling.

Reeds jaren vogelvrij, kan hij zich redden Op uwe kosten, waarom zal hij ’t laten?

O, zoo hij ’t doet, zoo wacht de pijnbank hem,

Is hij de man, zich dan nog sterk te toonen? {nadenkend), ’t Vertrouwen is thans niet meer te

herstellen,

’k Mag handlen zoo ik wil, ik blijf nu eenmaal Een landverrader, ben ’k ook nog zoo eerlijk.

En keer ’k al tot mijn pligt terug •— ’t baat niets.

’t Zou u verderven! Onmagt zou men ’t noemen, Wat gij als trouw in reekning brengen zoudt.

{in heftige beweging op en neder gaande).

Hoel zou ik ’t nu in ernst volvoeren moeten.

Wijl ik te vrij geschertst heb met een denkbeeld! Vervloekt, wie met den duivel speelt!

O, zoo ’t slechts spel geweest is, zult gij ernstig. Zeer ernstig moeten boeten.

Zou ik thans.

Daar ik de magt nog heb, genoodzaakt zijn.... Veeleer nog wachten tot men u in Weenennbsp;Verrast.


¦¦


-ocr page 52-

48

WALL, (het onderteehende stuh inziende). Ik heb het woord

der Generalen, Waarom?


Max Piccolomini ontbreekt. TEKZKT. Hij was — hij meende


Bloot stijfhoofdigheid,

Dat was niet noodig tusschen u en hem.

Zeer juist, dat is niet noodig tusschen ons....

’k Wil hooren wat de Zweed te zeggen heeft. (haastig). Laat ons hem dan ontbieden, ïerzky, hij isnbsp;Keeds buiten.

Niet zoo haastig, wacht een weinig,

Ik ben verrast — hij kwam mij veel te snel.

Laat mij alleen!


ILLO.


WALL.


ILLO.


WALL.


Hl.

WALLENSTEIN alleen.

Is ’t mooglijk 1 kan ’k niet meer zoo als ik wil!

Zou ik de daad volvoeren moeten, louter Omdat ik haar gedacht heb? De verzoekingnbsp;Van eigen kracht te kennen, niet weerstaan kon?

O, bij den hemel, ernst was ’t mij nooit!

Waarheen toch zie ik plotsling mij gebragt?

Zoodra ’k terug wil, zie ik achter mij Een muur, die door mijn eigen werken isnbsp;Gebouwd en nu mij al te sterk is.

(na diep nadenken).

Strafbaar verschijn ik en ik kan de schuld,

Wat ’k ook beproeven moog — niet van mij wenden. Toch was ik werklijk de verrader, ik hadnbsp;Mij beter voor den schijn gewacht, ’k hadnbsp;Gehuicheld; juist dewijl ’k mij zelf onschuldignbsp;Gevoelde, liet ik ruimte aan luim en hartstogt —nbsp;Koen was het woord, wyl het de daad niet was.

-ocr page 53-

49

Thans maakt men van elk woord een daad — ïkmoet. Welaan dan — laat hem komen, den gezant!

{na eenig nadenken.)

Nog ben ik rein — en over dezen drempel Kwam nog de misdaad niet —nog niet... hoe smal isnbsp;De grens toch die twee levenspaden scheidt!

IV.

¦WALLENSTEIN en WKANGEL.

WALL. {nadat hij hem eenigen tijd strak heeft aangezien).

Gij noemt u Wrangel.?

WEANG. nbsp;nbsp;nbsp;Gustav Wrangel heet ik.

WAT.L. ’k Herinner mij een Wrangel, die te Stralsund Door dappre tegenweer de stad behield.

WRANG. Het werk des clements; waarmeê gij kampte,

Niet mijn verdienste. Hertog! Zijne vrijheid Verdedigde de Belt met stormgeweld,

Daar zee en land niet ée'n heer dienen willen.

WALL. Gij rukte mij den adrairaalshoed af.

WRANG. Mijn doel is u een kroon thans op te zetten.

WALL. {wenkt hen om plaats te nemen).

Spreek, is uw volmagt zonder voorbehoud?

WRANG, {voorzigtig). Er is nog menig twijfel op te lossen. WALL. {nadat hij gelezen heeft). Dat is een stuk op poolen.

’t Is een knap.

Verstandig hoofd, heer Wrangel, wien gij dient, {Wrangels hand grijpend).

Opregt gesproken — ’k had ten allen tijde Een goed hart voor uw volk—nu, dat bleek klaar,nbsp;Zoowel in Slesiën als bij Neurenberg, -Ik had de Zweden dikwijls in mijn magt,

Doch liet hen door een achterdeur ontsnappen.

Dat juist wordt mij in Weenen niet vergeven,

4

-ocr page 54-

60


WHANG.

WALL.


WRANG.

WALL.


WHANG.


WALL.


WHANG


WALL.

WHANG.


En daarom kies ’k een andren weg, en wijl Ons voordeel nu op een punt zamen komt,

Zoo laat ons met elkê.ar vertrouwlijk zijn.

’t Vertrouwen komt eerst met de zekerheid.

Ha, men vertrouwt mij nog niet regt, bespeur ik.

Ik stem bet toe, het spel is juist niet in

Mijn voordeel, als ’k den Keizer, die mijn heer is.

Bedriegen kan, zoo waar ’t vergeeflijk zelfs.

Als ’k met den vijand omging op die wijs.

Heer Wrangel, zeg mij, is dat niet uw meening?

Ik heb hier slechts een ambt, geen meening. Hertog. De Keizer heeft mij tot het uiterstenbsp;Gebragt. Ik kan hesn niet meer eerlijk dienen,nbsp;Voor mijne zekerheid, alleen uit noodnbsp;Doe ik den zwaren stap, die veel mij kost.

’k Geloof ’t. Zoo ver gaat niemand, die niet moet. (/fa eene pauze).

Wat u beweegt, om zoo te handlen jegens Uw Keizer, past mij niet te rigten. Vorst.

De Zweed strijdt enkel voor zijn goede zaak.

En met zijn degen — blank als zijn geweten.

Wij voeren krijg — in d’ oorlog geldt elk voordeel. Wij nemen ’t aanbod zonder denken aan.

Wanneer slechts alles is gelijk gij zegt.

Waaraan toch twijfelt men? of aan mijn wil Of aan mijn kracht? ’k Heb ’t immers reeds beloofd,nbsp;Als hij mij zestien duizend toevertrouwt.

Kom ik met achttien duizend koppen van Den Keizer....

Uw genade is ons genoeg Bekend als tweede Pyrrhus of Attila.

Nog vol bewondring spreekt een elk, hoe gij Geheel een heir uit niets hebt voortgebragt.

En toch —

AVelnu, en toch?

Het is, zoo meent men,


-ocr page 55-

51

Nog ligter zestig duizend man uit niet In ’t veld te brengen, dan een zestigste....

WALL. Welnu, spreek op!

WRANG. nbsp;nbsp;nbsp;Tot ontrouw te verleiden.

WALL. Meent gij? Gij oordeelt als een Zweed en als Een Protestant. Gij Lutheranen vechtnbsp;Voor uwen bijbel — strijdt voor uwe zaak,

En met uw hart volgt gij uw vanen na.

Die van u naar den vijand loopt, die heeft Den bond gebroken met twee heeren — zoonbsp;Niet wij — daarvan is zelfs geen spraak bij ons.

WRANG. Maar, goede hemel! heeft men hier te lande

Dan geen te huis, geen haardstee of geen kerk?

WALL. Ik wil u zeggen, hoe dat toegaat •— zeker.

Heeft de Oostenrijker ook zijn vaderland.

Bemint het, heeft ook reden ’t lief te hebben.

Doch ’t leger hier, dat keizerlijk zich noemt,

Dat heeft geen vaderland, dat is bijeen

Gebragt van alle zijden, niets is ’t zijne

Als ’t zonlicht, ’t licht voor allen, en Bohemen,

Het land dat wij verovren willen, heeft Geen hart voor zijnen Keizer, hem gegevennbsp;Door kracht van waapnen, niet door eigen keus.

WRANG. Maar dan uw adel, dan uw officieren?

Want zulk een vlucht en trouwloosheid, heer Vorst, Is nimmer nog beleefd, is onbegrijplijk.

WALL, Zij hooren mij toe, zonder voorbehoud,

Geloof mij niet — geloof uw eigen oogen.

{jiij geeft hel dohument. Wrangel leest het en legt het zwijgend op de tafel).

Welnu — begrijp’ gij thans?

WRANG. nbsp;nbsp;nbsp;Begrijp’ wie kan,

Ik laat het masker vallen. Vorst, weet ijan,

’k Heb volmagt alles met u af te sluiten;

Als gij verlangt, staan vijftien duizend man Tot uwe dienst,zoodra wij het slechts eens zijn.

4

-ocr page 56-

52

WALL. Wat wenscht men?

WRANG. nbsp;nbsp;nbsp;Twaalf Zweedsche regimenten

Waag ik daaraan, ten laatste kon dat alles Nog valsch gespeeld zijn.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Wrangel?

WRANG, {rustig voortgaand). nbsp;nbsp;nbsp;’k Moet verlangen,

Dat Hertog Priedland vormlijk en voor goed, Ouwederroeplijk breke met den Keizer,

En anders wordt geen Zweed hem toevertrouwd.

WALL. Wat is de verdring? zeg het, kort en goed!

WRANG. Praag moet gij nemen om het ons te geven,

Ook Eger.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Veel gevorderd. Eger, ja,

Maar Praag? Dat gaat niet aan. ’k Wil billijk zijn, U geven, alles wat gij vordren moogt,

Maar Praag — Bohemen kan ik zelf beschermen.

WRANG. Daaraan wordt niet getwijfeld, ’t Is ons niet Alleen daarom te doen, wij willen menschennbsp;En geld niet te vergeefs u offeren.

Zoo lang gij ons niet schaadloos hebt gesteld.

Blijft Praag verpand.

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Vertrouwt gij ons zoo weinig?

WRANG, {staat op). De Zweed moet op zijn hoede zijn bij

Duitschers.

Men heeft ons over de Oostzee hier geroepen;

Wij hebben ’t rijk van d’ ondergang gered. Gewetensvrijheid met ons bloed bezegeld.

Reeds thans gevoelt men niets meer dan de last — De weldaad is vergeten en men zondnbsp;Ons gaarne met een handvol specie weg.

Wij hebben niet om geld, om judasloon Den Koning op het slagveld hier gelaten,

En ’t adelijke bloed van zooveel Zweden,

Heeft niet gestroomd voor goud of zilver, wij Verlangen niet met magere eerlaurierennbsp;In ’t vaderland terug te komen. Burgers

-ocr page 57-

53

Ddt willen wij op dezen bodem blijven,

Die onze Koning sneuvlend heeft veroverd.

WALL. Helpt d’ algemeenen vijand nederslaan,

Zoo kan u ’t schoone grensland niet ontvallen. WRANG. Maar als die vijand ia gevallen, wie

Knoopt dan de nieuwe vriendschap nog te zamen?

’t Is ons bekend, heer Vorst — ofschoon de Zweed Niets daarvan weten mogt — dat go ook mot Saksennbsp;In ondei’handling zijt — wie is ons borgnbsp;Dat wij niet opgeofFerd worden?...

WALL. {ópstaande). Men heeft iiier wel geweten wie men zond. Bedenk iets beters, Wrange!, slechts van Praagnbsp;Geen enkel woord!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

WRANG. nbsp;nbsp;nbsp;Hier eindigt mijne volmagt.

WALL. U mijne hoofdstad ruimen! Liever treed ik Terug tot mijnen Keizer.

WRANG. nbsp;nbsp;nbsp;Als ’t nog tijd is.

WALL. ’t Hangt slechts aan mij, thans nog, te dezer stonde. WRANG. Voor weinig dagen nog, maar nu niet meer.

— Neen, sinds Sesin gevangen is, niet meer...

{Wallenstein zwijgt getroffen).

Heer Vorst, ’k geloof, dat gij het eerlijk meent. Wij zijn er sedert gistren zeker van,

En nu dit blad ons voor de troepen borg zegt. Staat ons vertrouwen niets meer in den weg.

Praag zal ons niet verdeden. Ons blijft de oudstad, Het andre deel behoort zoo lang aan u.

Maar Eger moet zijn poorten voor ons oopnen,

Pier aan vereeniging te denken valt.

WALL. U moet ik dus vertrouwen en gij mij niet,

Ik wil uw voorstel in bedenking nemen.

WRANG. vSlechts niet te lang als ik verzoeken mag.

WALL. Gij dringt mij zeer! Die zaak eischt wel beraad. ¦WRANG. Alleen door snel te handlen kan ’t gelukken.

{Wranael af.)

-ocr page 58-

V.

WALLENSTEIN, ILLO, TERZET.

iLLO. Is 't klaar?

TERZET. nbsp;nbsp;nbsp;Zijt gij het eens?

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;De Zweed ging zeer

Tevreden heen, gij waart het zeker eens.

WALL. Hoor, nog is niets gescliicd en wtl bedaclit,

Wil ik het liever toch niet doen.

TERZET. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe dan?

WALL. Te leven van de gunst van deze Zweden,

Die overmoedigen, is onverdraaglijk.

ILLO. Komt gij als vluchteling om bijstand beedlen!

Gij bragt hen immers meer dan gij ontvangt.

WALL. Eens was mij deze Keizer zoo welwillend.

Hij had mij lief, hield mij in waarde, ik lag Hem ’t naast aan ’t hart. Geen enkle zijner Vorstennbsp;Heeft hij als mij geëerd. En zulk een einde!nbsp;TERZET. Wel trouw herdenkt gij elke kleine gunst.

Maar voor uw grieven hebt gij geen geheugen.

Hoe heeft men toch uw diensten ooit beloond?

En was het waarlijk dan zijn goede wil.

Die u op nieuw aan 't hoofd des legers stelde?

’t Was nood — gij moest hem redden tot zijn spijt. WALL. Neen, dat is waar, ’t was niet zijn goede wil.

Die mij het ambt verschafte, waarlijk niet!

Misbruik ik ’t ambt, ’k misbruik hier geen vertrouwen. Waar is het ook, dat ik mij immer toondenbsp;Gelijk ik ben, ’k heb nimmer hem bedrogen.

Zij weten dat ik koen ben in mijn handlen.

TERZET. Zeg liever dat ge u steeds gevaarlijk hebt

Betoond; niet gij, die steeds u zelf getrouw bleeft, Zij hebben onregt, sidderden voor u,

-ocr page 59-

mmm


55

En legden toch de magt u in de hand.

O, dikwijls pleegdet gij verraad vóór hem,

Dan was het goed , wijl ’t hem voordeelig was. Wat toen regtvaardig was, is nu niet schandlijk.nbsp;¦WALL. Van deze zijde zag ’k hef nimmer in.

TERZKY. Geef toe dan, dat er tusschen hem en u

Van pligt of regt geen spraak meer -wezen kan, Alleen van raagt en van gelegenheid.

ILLO. O, luister toch naar ons besluit in ’t eind.

TERZKT. Het oogenblik is daar, komt ligt niet weer.

ILLO. Wees groot of val.

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;U blijft geen andre keus.

WALL. {die gedurende de laatste woorden in hevige spanning heen en weder heeft geloopen, blijft plotseling stilstaannbsp;en zegt vast.)

Welnu dan, ’t zal zoo zijn.

ILLO. nbsp;nbsp;nbsp;Geloofd zij God!

WALL. {nadenkend). Ons beider booze geest. Hij wordt gestraft Door mij, die ’t werktuig zijner heerschzucht was,nbsp;En ik gevoel wel, dat het staal der wraaknbsp;Dit oogenblik voor mij geslepen wordt.

Ik wil Octavio thans zien! {I/lo af).

{legen Terzky.) O, juich niet!

Want ijverzuchtig is de magt des noodlots, Voorbarig juichen grijpt in zijne regten,

Wij leggen ’t zaad hem blindlings in de hand.

Of heil of onheil opkomt leert het eind.

VI.

MAX,

WALLENSTEIN {Terzky vertrekt op een loenk van Wallenstein).

MAX.

WALL.

Mijn Generaal —

Ik ben uw Generaal niet,

Als gij des Keizers officier nog zjjt.


-ocr page 60-

snap


56

MAX.

WALL.

MAX.

WALL.

Zoo, blijft bet dan daarbij, dat ge ons verlaat?

Ik heb den Keizer mijne dienst ontzegd.

En wilt het heir verlaten ?

Veeleer hoop ik

Het vaster, krachtiger aan mij te binden {Hij gaat zitten). Ja, Max, niet eerder wilde ik het u zeggen,

Dan op het uur zelf dat wij handlen moeten.

’t Gelukkige gevoel der jeugd grijpt ligt Wat regt en goed is, en ’t is streelend.

Als men naar eigen oordeel handlen mag,

Waar ’t voorbeeld dan ook rein te geven is,

Maar — moet men kiezen tusschen kwaad en erger — Kan ’t hart niet gansch in rust zijn bij dien strijd.nbsp;Dan is het weldaad als men geene keus heeft.

Dan is noodzaaklijkheid een groote gunst.

— nbsp;nbsp;nbsp;Die is voorhanden, ’t Omzien baat niet meer,nbsp;Zie voorwaarts! oordeel niet, maar handel snel!

— nbsp;nbsp;nbsp;Het hof heeft mijnen ondergang besloten.

Daarom ben ik van zins het voor te komen.

— nbsp;nbsp;nbsp;Wij zullen met de Zweden ons verbinden,

’t Zijn wakkere soldaten, goede vrienden.

{Houdt op, en wacht op Piccolominis antwoord.)

— nbsp;nbsp;nbsp;’k Heb u verrast niet waar? Antwoord mij niet.nbsp;Ik wil u tijd vergunnen, ’k heb geduld.

MAX.

{Hij staat op en gaat naar achter, Max staat lang onbewegelijk, in hevige smart, hij maakt eenige beweging en Wallenstein komt terug en plaatst zich voor heni).nbsp;Mijn Generaal — gij maakt mij heden mondig.nbsp;Want tot op dezen dag was ’t mij bespaard,

Mijn eigen weg en rigting op te zoeken,

U had ik slechts te volgen — ’k wist mijn pligt. Voor de eerste maal mijns levens moet ik kiezen.nbsp;Of ik mijn hart of wel u volgen zal.

AVALL.

Tot heden wiegde u 't noodlot zacht en kalm,

En spelend kont ge u oefnen in uw pligten,

Zoo kan ’t niet altijd blijven. Pligten strijden

-ocr page 61-

57

Met pligten, gij moot kiezen onder wien Gij krijg wilt voeren, onder uwen vriendnbsp;Of Keizer.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;Krijg zegt gij ! O, krijg is vreeslijk.

Is een der plagen die de hemel zendt,

Doch is hij eerlijk, dan getroost men zich Deez’ plaag als de andren, die ons God beschikt.nbsp;Maar is die krijg dan goed, die gij den Keizernbsp;Wilt aandoen met des Keizers eigen troepen?

O, groote God, ¦welk een verandering!

’k Spreek zóó tot u, die steeds mijn noordster waart! Neen! wend toch uw gelaat niet van mij af!

Het was mij steeds het aanschijn eener godheid,

En kan zelfs thans zijn invloed niet verliezen,

De zinnen zijn nog in uw banden, schoon De ziel zich bloedend heeft bevrijdnbsp;WALL. Max, hoor mij aan!

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;O, doe het niet — doe ’t niet!

Zie! uwe reine, uwe eedle trekken weten Nog niets van deze daad, zoo diep rampzalig...

Ja, werp hem uit uw hart, de vreemde vijand!

Die de onschuld u ontrukken wil — blijf rein.

Dan is het slechts een booze droom geweest.

En zulk een oogenblik verrast den braafste.

Maar mag ’t waarachtig edele gevoel Niet overwinnen. Gij vooral moogt zoonbsp;Niet eindigen. De mensch zou dan vertwijflennbsp;Aan alle krachten, alle groote geesten —

Eegt geven aan den algemeenon waan.

Die niet gelooft dat vrijheid ons veredelt,

En zich aan de onniagt slechts vertrouwen durft. WALL. Streng zal de wereld rigten, dat verwacht ik.

Mij zelf reeds zei ik, wat gij zeggen kunt.

Wie zou het uiterste niet mijden als

Hij kon! doch hier blijft geene keus mij over.

Ik moet geweld gebruiken of '— zelf lijden.

-ocr page 62-

58

MAX.

Zoo staat de zaak — niets anders seliiet mij over. Hot zij dan zoo! Houd met geweld uw post,nbsp;Handhaaf en plaats u tegen uwen Keizernbsp;Als ’t wezen moet, o, prijzen kan ik ’t niet,

Wel verontschuldigen; slechts dit, dit smeek ik. Word — geen — verrader-—’t woord is uitgesproken.nbsp;In’s hemels naam, word nimmer een verrader.

Dat is geen fout, door overvolheid van ’t Gekrenkte hart ontstaan, waarbij de moednbsp;In eigen krachtgevoel verdwaalt, neen, datnbsp;Is anders, dat is zwart gelijk de hel!

WALL.

(met duisteren blik, doch gematigd).

De jeugd is snel in ’t vinden van het woord.

Dat pijnlijk treft, gelijk de scherpte eens vlyms En met het heete hoofd meet zij vermetelnbsp;De zaken, die alleen zieh zelven richten.

Ja, alles heet zoo daadlijk goed of kwaad,

’t Moet waardig zijn of schandlijk, niets daar tusschen! AVat der verbeelding phantasie in dezenbsp;Zoo duistre namen hult, wordt oogenbliklijknbsp;Veroorloofd of veroordeeld, iedre zaak!

Eng is de wereld en ’t verstand is ruim.

Gedachten wonen vreedzaam, kalm bijeen.

Maar daden stooten, waar ze elkaar ontmoeten;

Wie niet verdreven zijn wil, moet verdrijven!

Ja, wie in ’t leven geene wenschen koestert,

Zieh ieder doel ontzeggen kan, die leeft Gelijk de salamander zelfs in ’t vuur —

Mij schiep natuur uit niet zoo fijnen stof.

En mijn begeerte stijgt niet, blijft op aarde.

Deze aard behoort den boozen geest, want, wat De godlijken ons van den hemel zenden.

Zijn algemeene gaven, voor een ieder.

Hun licht verheugt, maar maakt geen enkle rijk,

In hun rijk kan men geen bezit veroveren.

De diamant-, het veel geschatte goud

-ocr page 63-

59

Moet valsche magten afgewonnen worden.

Die in het duister listig zich verschuilen,

Men trekt hen zonder offers nimmer aan,

En niemand leeft, die, waar hij deze dient De ziel steeds engelrein bewaren kon.

MAX. {met nadruTc).

O! ducht die vaische magten, vreeshen, vlied hen — Zij houden geen woord! Leugengeesten zijn hotnbsp;Die u bedrieglijk ia den afgrond voeren.

Vertrouw hen niet! ik waarschuw u'— o keer Terug tot uwen pligt! Gewis, gij kunt het!

Zend mij naar Weonen, doe dat. Laat mij Den vrede sluiten met den Keizer.

Hij kent u niet, ik echter ken u beter;

Zoo ziet hij door mijn onbevangen oog En zijn vertrouwen breng ik u terug.

WALL. Het is te laat, gij weet niet wat geschied is.

MAX. En waar ’t te laat — rvaar ’t reeds zoover gedreven, Dat slechts een misdaad u nog redden kan.

Zoo val! met waardigheid gelijk gij stondt!

Wat baat u het kommando — geef het op!

Met glans kunt gij het doen, o, houd u schuldloos, Gij hebt voor andren voel geleefd, leef eindlijknbsp;Eens voor u zelf en ik verlaat u nimmer.

WALL. Het is te laat, mijn boden zijn reeds weg.

— O, wees gerust, ik kan niet anders handlen.

Wat doe ik erger dan eens Cesar deed.^

En toch, wie werd beroemder ooit dan hij?

Hij voerde tegen Rome legioenen,

Die ’t rijk hem ter bescherming had vertrouwd,

Ook hem bleef geene keus, of staan of vallen.

Ik voel iets in mij van dien grooten geest.

Geef mij slechts zijn geluk, en alles schikt zich. {Max, die tol hiertoe in smartelijk en strijd stond, vertrekt snel. Wallenstein ziet hem verwonderd na ennbsp;blijft diep nadenkend staan).

-ocr page 64-

TERZKY.

WALL.

TERZKY.

WALL.

ILLO.

TERZKY.

ILLO.

TERZKY.

WALL.

ILLO.

WALL.

ILLO.

WALL.

ILLO.

TERZKY

ILLO.

WALL.

60

VII.

WALLENSTEIN, TERZKY — daarna ILLO.

Max Piccolomini verliet u juist?

Spreek, waar is Wrangel?

Hij is weg.

Zoo spoedig!

(Jcomt). Is ’t waar, dat gij den oude weg wilt zenden? Hoe dan! Octavio! Waar denkt gij aan!

Dien valscliaard wilt gij krijgsvolk toevertrouwen? Dat zult gij niet doen, neen, bij God niet, neen!nbsp;Wat zyt gij vreemde menschen.

Luister toch

Een enkle maal naar ons — laat hem niet gaan.

En waarom zal ik thans hem niet vertrouwen?

Ik zie geen enkle reden, niet de minste!

Ik ben geen vrouw. Dewijl ik hem tot heden Vertrouwd heb, wil ik hem ook thans vertrouwen.nbsp;Hij zal niet gaan, al zou ik dan de wielennbsp;Met eigen hand vermorslen.

Matig u!

Gij kunt mij mijn geloof toch niet doen wanklen. Daar ’t op de diepste wetenschap zich steunt.

Liegt hij, dan liegen zelfs de sterren, immers.

Ik heb een pand van ’t noodlot zelf ontvangen.

Dat hij de trouwste mijner vrienden is.

En hebt gij een dat weer dat pand niet liegt.

Een troost is ons, Max blijft als gijzelaar.

En die zal nimmer levend van mij gaan.

Wat zijt gij toch voor mannen! Even Als vrouwen blijft gij op hetzelfde punt,

Al spreekt men uren lang. De diepe zin Die in den mensch leeft kunt gij nimmer vatten.

-ocr page 65-

ISOL.

OCT.

ISOL.

OCT.

ISOL.

OCT.

ISOL.

61

O, weet, der menschen daden en gedachten Gaan niet in ’t blinde voort, gelijknbsp;De golven, neen, zij kiemen uit de ziel,

Kent men de boom, men kent vooruit de vruchten, Heb ik den kern eens menschen onderzocht.

Dan weet ik ook zijn willen en zijn handlen.

ZESDE AFDEELING.

I.

OCTAVIO PICCOLOMINI, ISOLANI.

Hier ben ik — nu, waar blijven de andre heeren! Vooreerst een woord met u, Graaf Isolani.

Wel, zal de Vorst nu eindlijk iets beproeven? Vertrouw op mij, gerust!

Wij zullen zien.

Ik ben niet enkel dapper met mijn tong,

De Hertog is een vriend van mij geweest.

Ik ben hem alles schuldig, op mijn trouw Kan Friedland rekenen.

Wij zullen zien.

Neem u in acht. Niet allen denken zoo,

Nog velen trekken hier partij voor ’t hof,

En meenen dat ons aller onderteekning Tot niets verbindt.

Ei zoo — hoe heetem zij?

O, velen! Esterhazy, Deodat...

’t Verheugt mij....

Hoe dan.

Dat de Keizer nog

Zoo goede vrienden, wakkre dienaars heeft.

-ocr page 66-

63

isoL. nbsp;nbsp;nbsp;Scherts niet! Die mannen zijn niet zoo verwerplyk.

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Gewis niet. God verhoede dat ik schertse!

Zeer innig ben ’k verheugd, de goede zaak Zoo sterk te zien.

ISOL. nbsp;nbsp;nbsp;Wat duivel! wat is dat?

Zijt gij dan niet — waartoe ben ik dan hier?

OCT. {met waardigheid). U te verklaren kort en goed, of gij Een vijand of een vriend heet van den Keizer.

ISOL. {hoog). Wel daaromtrent zal’k hem verklaring geven, Die ’t toekomt deze vraag aan mij te rigten.

OCT. Of mij dat toekomt zal dit blad u leeren.

ISOL. Hoe — wat? Dat zijn des Keizers hand en zegel 1 {hij leest).

Dat is wat anders, hm — ja — zoo — ja, ja!

Ik — wensch u veel geluk.

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Gij onderwerpt u?

ISOL. Maar gij verrast mij — ’k moot mij nog bedenken, Ei laat mij toch den tijd om....

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Twee minuten.

ISOL. Mijn God, de zaak is —

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Ganseb eenvoudig, dit:

Gij zult verklaren, of gij uwen heer Getrouw wilt dienen of verraden — nu?

ISOL. Verraad — maar niemand sprak nog van verraad. OCT. Dat is ’t geval. De Vorst is een verradernbsp;En wil het leger aan den vijand leevren.

Verklaar u dus, en draal niet — ’k wacht uw antwoord. ISOL. Als hij verraad smeedt — dan, ja dan, dan zou ik....nbsp;OCT. Gij zijt besloten tegen hem te vechten?

ISOL. Hij deed mij wel — maar ziet ge, als hij een schelm

wordt.

Dan straf’ hem God! dan ken ik hem niet meer. OCT. ’t Verheugt me, dat ge zulk een wijze keus doet.nbsp;Nog heden nacht vertrekt ge met uw troepen,

Doe even of de Hertog order gaf, h'n Frauenberg is de verzamelplaats.

-ocr page 67-

SS

isot. Ik zal het doen, maar meld dan ook den Keizer Hoe 'willig gij mij hier gevonden hebt.

OCT. Dat zal ik doen.

ISOI-. nbsp;nbsp;nbsp;En neem mijn onbeleefdheid

Niet euvel op! Hoe kon ik weten dat Gij zulk een personaadje -waart,

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Gerust!

Vertrek nu, Buttler hoor ik komen — snel! isoL. Nog iets, ’k ben soms wat vrolijk bij den wijn,

Ligt dat ik ’t hof somtijds uit sciierts beschimpte.... OCT. Geen nood! vaarwel! [Jsolani af) Zie zoo, dat is

gelukt —

Nu Buttler.

OCTAVIO, BUTTLER.

BUTTL. nbsp;nbsp;nbsp;Op uw roepstem kwam ik hier.

OCT. Gij zijt mij welkom als een goede vriend, buttl. Dat’s te veel eer voor mij.

OCT. Ik heb bespeurd hoe koel gij gisteren

Mijn groet beantwoord hebt, welligt gemeend Dat ik met bloote vormen tot u kwam.

Gewis niet! ’t hart sprak, ik was ernstig, thans Moet ieder, die ’t wel meent, verbonden zijn —nbsp;bcttl. Dat kunnen zij slechts, die hetzelfde meenen.

OCT. O, alle goeden noem ik eensgezind,

De menschen reken ik die daad slechts aan. Waarover nagedacht is, misverstandnbsp;Uit drift ontstaan, veroorzaakt bij den bestenbsp;Somtijds een misstap, kort, gij spraakt Graaf Gallas.nbsp;bcttl. ’k Heb hem gehoord, doch niet naar hem geluisterd.nbsp;OCT. Dat is toch jammer, want zijn raad was goed.

En ik had u een zelfde willen geven.

-ocr page 68-

Spaar u die moeite.

Laat ons open spreken.

Gij weet hoe hier de zaken staan. De Hertog Zint op verraad — veel meer — is al verrader,nbsp;Maar ’s Keizers magt is reeds bijeen en wij,

Zijn sterker dan hij denkt, wien volgt gij, kies?

Zijn lot is ’t mijn’.

Dat blijft uw laatste besluit?

Gewis.

Bedenk u nog heer overste,

Nog hebt gij tijd. Het al te rassche woord Blijft nog begraven in mijn trouwe borst.

O, neem ’t terug en kies een betere Partij.

Nog iets van uwe dienst? Vaarwel!

Hoe, grijsaard! wilt ge nu uw dappre degen In zulk een strijd bczoedlen en den dank.

Dien gij door veertigjaarge trouw verdient,

In vloek verkeeren ?

{hitter lagchend). Dank van Oostenrijk! {hij wil heengaan).

{Octavio laat hem tot de deur gaan, dan roept hij). Buttler.

Wat meent ge?

’t Graafschap...,

Graafschap, wat.... Hoe staat het met den graventitel?

{hevig uitvarend). nbsp;nbsp;nbsp;Duivel!

{koud). Gij hebt daarnaar gestreefd. Men wees u af. Niet ongestraft zult gij mij honen. Wanneer...nbsp;Bedaar, en zeg mij rustig hoe het toeging,

Daarna zal ik u satisfactie geven.

’t Schijnt dat de heele wereld mijne zwakheid Die ik mij zelven nooit vergeef, reeds kent.

Ja, Piccolomini, ik ben eerzuchtig,

Verachting kon ik nimmer, nimmer dragen.

-ocr page 69-

66

Het deed mij leed dat titel en geboorte Bij ’t leger meer vermogten dan verdienste,

Niet minder wilde ik zijn dan mijn gelijken.

— Kort, ik was dwaas genoeg daarnaar te dingen. Maar deze dwaasheid heb ik zwaar geboet.

Men had het regt om mijn verzoek te weigren, Maar niet den ouden, trouwen dienaar bijnbsp;Die weigering te smaden, o, de vormnbsp;Was kwetsend, willekeurig, was venijnig....

OCT. Gij moet belasterd zijn, wie is uw vijand?

BUTTL. Wie ook, hij is een lage ziel, een hoov’ling,

Een jonker van een ouden naam, die niets is En daarom nijdig ziet op mijn verdienste.

OCT. Spreek, billijkte de Hertog dezen stap?

bdttl. Hij dreef mij daartoe aan, hij was mijn voorspraak.

OCX. Zijt gij daar zeker van?

BüTïL. nbsp;nbsp;nbsp;Ik las den brief,

OCT. {met nadruTc). Ik ook, maar — vond daarin ganseh

andren zin. {Buttler ontzet).

Ik ben door toeval in 't bezit diens briefs

En kan u door uwe oogen overtuigen, {hij geeft hem

den brief).

BüTTL. Hoe! wat is dat?

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Ik vrees, mijn oude vriend,

Men heeft met u een schandlijk spel gespeeld.

De Hertog heeft u tot dien stap bewogen?!

In deze lettren spreekt hij met verachting Van u, raadt den minister uwen waan.

Zoo als hij zegt, te tuchtigen..,.

{Buttler heeft den brief gelezen, zijne hnieën, sidderen, hij grijpt naar een stoel en gaat zitten).

Geen vijand staat voor u, gij hebt er geen,

De Hertog slechts is oorzaak uwer krenking. Losrukken wil hij u van uwen Keizer —

Hij hoopt te erlangen van uw wraak, wat toch Voor uw zoo lang beproefde trouw onmooglijk

5

-ocr page 70-

66

Moest zijn. Gij moest zijn werktuig worden, vriend, Helaas, hij heeft zijn doel te goed bereikt!

BüTTi.. {bevend). Kan mij des Keizers majesteit vergeven? OCt. Meer wil zij doen. Zij maakt de krenking goed,nbsp;Die u zoo onverdiend is toegevoegd.

Zij wil het regiment, u door den Hertog Zoo wederregteiijk geschonken, nietnbsp;Ontnemen.

{ButÜer is hevig aangedaan).

Nu dan, houd u goed.

BDTTi.. nbsp;nbsp;nbsp;Neem mij

Gevangen. Ik verdien zijn goedheid niet.

OCT. Toch niet, slechts dit, verlaat den Hertog'daadlijk. BüTTL. (zeer driftig'). Verlaten slechts, bij God, hij zal nietnbsp;(na eenig nadenhen).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;leven!

Graaf Piccolomini! Mag nog een man Van eer gewagen, dia zoo trouwloos was?

OCT. Dat mag /iy doen, die zulk berouw betoont.

BüTTL. Zoo laat mij hier op ’t woord van eer.

OCT. nbsp;nbsp;nbsp;Wat meent gij?

BÜTTL. Laat mij hiér blijven met mijn regiment.

OCT. Ik mag u vrij vertrouwen, doch, wat wilt gij? BüTTL. Dat leert de toekomst. Vraag mij nu niet verder!nbsp;Gij kunt het vrij, geloof mij! want bij God,

Gij laat hem niet in de armen van zijn engel. Vaarwel! (af).

OCX. nbsp;nbsp;nbsp;Ook dit gehikt! Nu verder voort.

Want hier ben ik niet zeker meer.

!i


-ocr page 71-

OCT.

MAX.

OCT.

MAX.

OCT.

max.

ocr.

Max.

67

III.

Beide piccolominis.

(Max Iconit nadenkend en diep getroffen binnen en blijft in gedachte verzonken staan, zonder den vader te zien).

Mijn zoon!

Ik ga van hier.

(daar hij geen antwoord krijgt, grijpt hij hem bij de hand).

Vaarwel, mijn zoon, vaarwel!

Vaarwel!

Gij volgt mij spoedig?

(zonder hem aan te zien). nbsp;nbsp;nbsp;Ik u volgen?

Uw weg is krom, hij is de mijne niet.

(Octavio laat de hand los). O, hadt gij open, waar gehandeld, nooit.

Nooit was 't zoo ver gekomen, hij had nimmer De smartelijke daad bedreven. Haddennbsp;De goeden hunne kracht bij hem behouden.

Hij was niet in der boozen kuil gevallen.

O, valschheid , moeder aller booze daden,

Gij zijt het die ons allen door uw listen Verderft, de waarheid had hem kunnen redden,

En met hem ons — neen, vader, ’k mag u niet Ontschuldigen, heeft Friedland ons bedrogen.

Gij hebt helaas veel beter niet gehandeld.

Mijn zoon, de smart spreekt in u, ik vergeef u.

Was 't mooglijk, vader? Vader? hebt gij ’t zoo ver Met opzet komen laten, o, Octavio!

Gij stijgt waar Friedland valt, en dat.... dat kan Mij niet bevallen.

God, wat moet ik hooren!

Wee mij! hoe alles in mij omgekeerd is!

Hoe kwam deze argwaan in de vrije ziel?

5 *

-ocr page 72-

OCT.


MAX.


OCT.


M-\X.


OCT.


G8


Vertrouwen, hoop, geloof, ’t is alles heen.

Want alles liegt wat ik mijn achting schonk.

Neen, neen, niet alles, zij, zij leeft voor mij,

En zij is louter klaarheiJ als de hemel,

Bedrog cu huichlarij heerscht overal,

Door moord en gif en meineed en verraad;

Slechts onze liefde heeft zich rein gehouden.

Max! volg n)ij daadlijk, ’t zal u beter zijn.

Ga met mij.

Noen, bij God!

’k Beveel het u.

Beveel mij slechts wat menschlijk is — ik blijf.

In ’s Keizers naam herhaal ik mijn bevel.

Goon Keizer heeft het hart iets voor te schrijven. (?net gevoel). Ik smeek u, red uw deugd, uw vader

smeekt!

O, zwijg, want zelfs die woorden zijn vergeefs!

’k Vertrouw niets meer dan do inspraak van mijn hart. {sidderend), Itlax, Max! als ’t vreeslijkste mij treffen

moet,

Als gij, mijn zoon — mijn eigen bloed—ik mag’t niet Gelooven — u verkoopt aan don verrader.

Dit brandmerk drukt op d’ adel van ons huis ,

Dan zal de wereld siddren bij ’t aansebonwen,

Hoe in ’t afgrijslijksto gevecht, bet staal Des .zoons liet vaderhart zal treffen....

O! badt gij beter van de ineiischen steeds Gedaciit, gij zelf hadt beter ook gehandeld!

Maar alles wankelt, waar ’t geloof ontbreekt.

Maar zoo ’k nw hart \-crtrouw, zal ’t immer in Uw magt staan de inspraak van dat hart te volgen?nbsp;Hebt gij de stem des harten niet bedwongen.

Zoo zal do Hertog ’t evenmin vermogen, ü, Max, ik zie u nimmer wederkeeren!

Gij zult mij nimmer u onwaardig zien.

Ik ga naar Franenberg, de Pappenheimers


lis ¦


-ocr page 73-

69

Laat ik u hier, zijn u zeer genegen,

En zullen eerder strijdend vallen dan

U ooit verlaten. — Max, vaarwel — mijn zoon!....

-MAX.

OCT.

Vaarwel!

Geen blik — geen handdruk zelfs tot afscheid ? Wel bloedig is de krijg waarin wij gaan,

En wie kan de uitslag van dien krijg voorzien?

Zóó Max, verlieten wij elkander nimmer....

Is het dan waar? Bezit ik zelfs geen zoon meer? {Max valt hem in de armen; zij hlijven lang in die houding, daarop verlaat Octavio snel het tooneel).

IV.

BGTTL


MAX.


BDTTr..

Octavio!.... was hier uw vader niet?

max.

{Max blijft voor zich zien, doch geejt geen anheoord). Spreek, Max, waar is uw vader, ’k moet hem spreken..nbsp;Geef antwoord, zoo gij ’t weet.

Wel weet ik het.

Doch zeg ’t u niet, zeg niemand, niemand iets.

{hij gaat heen).

V.

BüTTLER alleen.

BüTTI,.

Zoo zal ’k hem niet meer .spi’ekon, ’t zij zoo, ’k ga Mijn weg. — Tot hiertoe Fricdland on niet verder!nbsp;O, gij zult vallen, want gij zijt te groot!nbsp;Gij.zwoert, verblinde, de oude vanen afnbsp;En rekent nog op uw geluk! Gij wiltnbsp;De wapens rigten naar het rijk nws Keizers,

-ocr page 74-

70

Ontziet geen middelen tot dit booze plan —

Neem u in acht — u drijft de booze geest Der wraak — dat mijne wraak u niet verderve.

— Hij komt, God dank!.... ach, hij is niet alleen! Hij leve nog, het plan mag niet mislukken.

VI.

BÜTTLER , WALLENSTEIN, TERZKY.

TERZKY. Ha, bravo, Buttler! Hier is nog een vriend!

WALL. Kom aan mijn hart, mijn trouwe krijgsgenootl Zoo zeer verkwikt de lentezon mij nietnbsp;Als ’t aangezigt eens vriends te dezer stond.

BUTTL. Mijn Generaal —

WALL. (met den arm op Bidders schouder rustend).

Gij weet het zeker reeds Dat Piccolomini mij heeft verraden.

Wat zegt gij? Dertig jaren hebben wij Te zaam gestreden, uit een glas gedronken,

’k Vertrouwde hem met zooveel zekerheid Als ’k thans op uwen schouder rust, welnu.

Die oude vriend verraadt mij, dat is hard!

BüTTL. Vergeet den valschaard. Wat wilt gij van mij?

WALL. Begeef u aan het hoofd uws regiments,

Ik kom u weldra spreken, wacht mij af.

Ik heb u iets te zeggen, onder ons.

BDTTL. Alleen?

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Geheel alleen, als gij het wenscht.

BÜTTL. Ik wensch daar vurig naar. Ik wacht u af! («ƒ).

|lamp;; i

m ¦


-ocr page 75-

71

VIL

WALLENSTEIN, TERZKY.

TERZET. Octavio is u ontvallen, hoe Hoadt Max zich?

WALL,

Weet ik ’t zelf? en evenwel,

Ik voel dat m^n gelukster onder gaat,

Als geen der Piccolominis mij blijft.

Toch liegt mijn kunst niet, schoon de vader mij Ontvalt, kan ik den zoon slechts houden.

terzet.

Ik

Hecht evenzeer aan zijne hulp, al is ’t Op andre gronden — om zijn invloed bijnbsp;Een groot deel van het leger acht ik hem.

WALL. Hij was mij trouw, maar thans, nu zelfs zijn vader... TERZET. Eén middel blijft, schenk hem een andren vader.nbsp;WALL. Wat meent ge?nbsp;terzet, {met beteélcenis). Thekla!

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Nimmer meer, dit hoofd

Wil ik omkransen met een diadeem.

Ik acht mijn rustloos leven niet verloren.

Wanneer ’k als loon daarvan, een konings naam Aan dit, mijn eenig dierbaar kind mag schenken.nbsp;terzez. Gij stijgt te hoog, dat zal uw val eens zijn.

WALL. Te hoog voor u? ’l kan zijn. terzet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t Is mij bewust

Dat hier bekeering onuitvoerbaar is.

Ook wilde ik niet, dat gij zijn vader werdt.

Slechts dat gij hem, die haar bemint, deed hopen Dat eens....

WALL, {mét verachting). O zwijg, wel staat gij Veel te laag Om ooit mij te begrijpen. Max, hij hadnbsp;Mij lief, o, hij bedroog mij nooit, en ik

-ocr page 76-

- -... ST y. ^

72

Zou hem bedriegen, neen, hij is niet groot Genoeg voor Thekla, doch te groot voor zulknbsp;Bedrog.

TERZKY. nbsp;nbsp;nbsp;Maar....

Zwijg, ik wil u zelfs niet hooren.

WALL.

VIII.

De vorigen, illo. ILLO. Ook Isolani is van hier.

WALL.

ILLO.

WALL.


Hij blijft ons trouw.


En Buttler?


Dien ’k steeds gewantrouwd heb!


IX.


ILLO.

MAX.


WALL.


MAX.


l: ^

H

’¦ 1 ï


De vorig en, max.

Hoe, Max?

{die wild is opgekomen en eensklaps schrikt bij ’t zien van Wallenstein).

U zocht ik niet, helaas — niet meer! Ik zocht hier eene die mij vrij moet spreken.

En denkt gij, dat ik u zal laten gaan ?

Uw vader heeft den schelm met mij gespeeld —

Ik zie in u zijn zoon en anders niet.

Doe wat gij wilt, gij hebt de raagt er toe.

Gij kent mij, weet dat ik uw toorn niet vrees En niet veracht — gij weet wat mij terug houdt....nbsp;Zie — alles wilde ik u verschuldigd zijn,

Het lot der zalige wilde ik ontvangen Uit uwe vaderlijke hand. Gij hebt


r

-ocr page 77-

73

Dat alles neergehouwen! zonder weemoed Vertreedt gij ’t heil der uwen met den voet,

En wee hen, die op u vertrouwen durven.

WALL. Gij schildert slechts het hart uws vaders af.

MAX. Den vader wil ik niet verdedigen,

Wee mij, dat ik ’t niet kan!

Doch waarom moeten wij, wij, die elkahr Beminden, o, gij weet het, gij die alles,

Ja alles raadt, hoe moeten wij dus boeten En lijden door de dubble schuld des vaders?

Wij braken nimmer onze trouw....

WALL. {ziet hem lang aan en begint eindelijk met gevoel).

O Max, blijf bij mij — o, verlaat mij niet!

Isog heugt het mij toen gij nog vaandrig waart.

Gij bijna levenloos ter aarde laagt —

Gij waart aan Duitschlands winters niet gewoon,

In do bevrozen hand hieldt gij het vaandel Omklemd, als man hadt gij ’t bewaard. Ik wierpnbsp;Mijn mantel om uw leden, nam u opnbsp;En bragt u naar mijn’ tent. ’k Stond aan uw legernbsp;En zorgde voor de minste kleinigheid,

Geen vrouw kon beter koestren en verwarmen.

Zoo ging ik voort, tot eindlijk ’t leven weder Uw jeugdig hart deed kloppen. Zeg mij Max,nbsp;Wanneer ben ik veranderd sinds dien tijd!

.’k Heb duizenden met schatten overdekt En gansche landen weggeschonken, unbsp;Alleen heb ’k innig lief geliad, gij waartnbsp;Het kind des huizes — de andren vreemdelingen.nbsp;Max, neen, dat kan niet zijn, gij, gij verlaatnbsp;Mij nooit, ik kan het niet gelooveu, datnbsp;Mi] Max verlaten kan.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;O, groote God!

WALL. Heb ik u niet geleid, gedragen zelfs,

Van kindsbeen af? Wat deed uw vader dan Dat ik niet evenzeer voor u gedaan heb?

-ocr page 78-

Maar ga — verlaat mij — dien uw Keizer Rn laat u met een Keizcrsketen loonen.

(m hevigen strijd). O God! hoe kan ik anders, moet

ik niet!

Mijn eed, de pligt....

{Men hoort geweld).

ILLO.

Hoort gij! wat mag dat zijn ? Ik vlieg er heen.

(Ulo af.)

X.

WALLENSTEIN, MAX, TEKZKY.

WALL. Gij spreekt van pligt, en tegen wien? wie zijt gij? Wat ik den Keizer aan doe, geldt u niet,

Behoort gij aan uzclven, staat gij vrij Als ik, dat gij uw eigen daden kiest?

Op mij hebt gij geplant, ik ben uw Keizer,

Mij toebehooren, mij gehoorzaam zijn.

Dat is uw eer, dat uw natuurwet.

MAX. nbsp;nbsp;nbsp;Neen,

Neen, eenmaal dacht ik ’t zoo, het is zoo niet. WALL. Bedenk, van dezen strijd draagt gij de schuld niet,nbsp;TJ zal men niet verdoemen, neen, men looft unbsp;Wijl u de vriend het meest gegolden heeft.

TEiiZKY. Waar blijft toch Ulo, het gerucht neemt toe.

WALL. Ga ’t onderzoeken, Terzkyl {Terzky af.)

{Max staat geheel in gedachte verzonken, Wallenstein ziet hem aan en zegt eindelijk in zich zelf.)

Hij mag niet gaan! Het laatste middel dan —

En later — God, hem mag ik niet bedriegen.

{Hij legt de hand op Max schouder).

Wij zijn alleen, hoor, hoor mij aan mijn zoon! Haar, die ik had bestemd tot grootscher doel.nbsp;Haar, die ik lief heb, meer nog dan mij zelf,

-ocr page 79-

75

Haar geef ik u als gij mij niet verlaat —

Ik kan , ik kan niet zonder n.

MAX.

WALL.

{in de hevigste aandoening). O laat mij,

Dat is te sterk, ach, gij zijt wreed!

Niet wreed,

Uw vader wil ik zijn.

{Max laat het hoofd in de beide handen vallen).

XI.

De vongen, terzky , illo, eenige manschappen.

TEKZKY. De Pappenheimers komen stormend aan,

Zij roepen dat gij Max gevangen houdt En willen met het zwaard.

WALL. {de manschappen die opgewonden zijn, aanspYehende).

Wat wilt gij, hij

Is vrij! {tot Max) Wilt gij het tegen mij beproeven, Welaan dan, stel u tegen over mij!

De krijg verstaat gij , hebt bij mij reeds veel Geleerd.

MAX. {in wanhoop). O Thekla, Thekla!

WALL. nbsp;nbsp;nbsp;Spreek gerust.

Gij kent mijn wil.

Max. {vast besloten). Neen, nimmer meer! Ik ga.

Zij spreekt mij vrij — Gij waart mij een kolos. Waarop ik steunen dorst, gij zinkt ter neêrnbsp;Zoodra gij loon mij biedt — ’k vol voer mijn pligt.nbsp;Mij wacht een woestenij en alles watnbsp;Mij lief is blijft terug — o, wend uw oognbsp;Niet van mij af! Toon mij nog eens uw aanschijn.nbsp;Nog.heb ’k u lief, ja, nog vereer ik u!

Verstoot mij niet. — {op Terzhg en Ulo wijzend). Zij,

zij zijn de verraders!

ïLi.o. llicr is slechts een verrader — ga, bevrijd ons

-ocr page 80-

MAX.


76


Van dien, zoo ras gy kunt!

(tot de manschappen). nbsp;nbsp;nbsp;Voort mannen, voort!

Bedenkt slechts wat gij doet — bet is niet goed. Een die vertwijfelt u tot hoofd te kiezen,

Wie met mij gaat, hij zij bereid te sterven!

(Af met de manschappen).


XII.


WALLENSTEIN, TEKZKÏ, ILLO.


ILLO. (driftig). Ik vlieg hem na, hij sneev!

TERZKY. (getroffen). nbsp;nbsp;nbsp;Ik zog u blijf!


WALL.


(diep getroffen). Ja, blijf! Want bij den hemel, hij

bleef rein,

Hij, hij alleen. — Wij allen zijn verlaten,

Hij ’t minste nog, want hij behield zich zelf.

En nu — laat mij alleen. (Zij gaan).


XIII.


WALLENSTEIN alleen.


DIEN.

WALL.


(Valt in wanhoop op een stoel).

Ik ben verloren! (hij bUjft lang in deze houding). (Een dienaar komt binnen, Wallenstein schrikt op).

Wie daar?

Heer Battler wacht.

Is hij alleen?

(Dienaar wenkt bevestigend, Wallenstein siddert, doch vei mant zich.)

Ik kom!....


-ocr page 81- -ocr page 82-

De Serie van dramatische werken verschijnt in afleveringen, die op onbepaalde tijden worden uitgegeven. Elk dramatisch werk zalnbsp;in één aflevering compleet zijn. *

De geheele Jaargang zal een deel van minstens 8 vellen druks beslaan.

De prijs van eiken jaargang is Twee Gulden.

Aan Rederijkers of letterkundige gezelschappen, die zeven of meer exemplaren bestellen, wordt elk exemplaar berekend tegen één guldennbsp;vijftig cents.

Bij den Uitgever dezes zijn mede verschenen de volgende vverken van

H. J. SCHIMMEL.

Dramatische Poezy, in 2 deelen compleet. Prijs / 3.00. Gebonden in twee linden banden ƒ 4.25.

INHOUD: Twee Tudors. — Joan quot;Woutersz. — Gondebald. •— Giovanni di Procida. — Oranje en Nederland, — Lodewijk de Elfde. — Napoleon Bonaparte. — Schuld ennbsp;boete. — De val van het directoire.

Elk dezer Stukken is ook afzonderlijk verkrijgbaar.

De eerste dag eens nieuwen levens {ie overgang van Enk-huyzen in 1572) 2 deelen met vier fraaije platen en een vignet naar L. Lingeman, H. J. Schoiten, J. Walraven en C. C A.nbsp;Last.................../ 5.75.

Een Haagsche Joffer, historische schets nit de Zeventiende Eeuw. ïwee deelen postformaat met twee platen, naar Ch. Ro-cliussen . . Prijs / 2.90. In een keurig linnen baud. f 3.2a.

V erspreide Gedichten, met eene staalgravure naar Ch. Ro-ohussen ƒ 1.25. Gebonden in groen linnen prachtband, f 2.50.

INHOUD: Aan de Poëzy. — Ha;;ar. — Srargaretlia van Henegouwen. — Het ronde Putjen. — Pieter Dirkszoon Hasselaar. — Beatrix. — Christus en de Volken. —nbsp;Prentjenskijken. — Herostratus. — Zondag-morgen. — Kennis-dorst. — Guurtesnbsp;kribbe. •— Terug-blik. — Dramatische fragmenten: Anna Bolein. — Francescanbsp;di Rimini.

Nieuwe Gedichten, met eene gravure naar H. J. Schoiten.

Prijs / 1.80. Gebonden in linnen prachtband, ƒ 2.25.

INHOUD: Saulus-Paulus. — Oude zeden. — Van stapel loopen. — Napoleon te Fontainebleau. — Staverens val. — Bij een bezoek aan Nederlandsch Mettray. —nbsp;Eencr jong gestorvene vriendinne. — Oud-vaderken in het groen. — Vrijheid. —nbsp;Ouderenzorg. — Gelooven-weten. — Van waar, waarheen? — Vader en Zoon. —nbsp;Dure tijden. — Jesaïas. — Een Geuzen Sabbath. — Bilderdijks eere. — Oudenbsp;Jans — Het leven. — Lucifer {Vonde's treurspel gevolgd) — Dramatische fragmenten: Noord en Zuid. — Graaf Struensee.

I fi'3^

ij Kerkstraat 51, b, d, Leidschestraat dvertentia-Bursati ^

-ocr page 83- -ocr page 84-