;v
1,1'
f 'I
t ‘ nbsp;nbsp;nbsp;¦ r r ‘“‘rto'-t
- t
r' .r 1
'lt;^r'
•• • nbsp;nbsp;nbsp;'-M'.' :gt;•/''¦
'quot;¦t / nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-I
I f/'*'5quot;^-* n ü'' nbsp;nbsp;nbsp;{,/ . *
: ¦',¦¦1.' L'-^' -V ¦( nbsp;nbsp;nbsp;' ' •/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ¦’
' 1 *' . 1, ’ ¦'quot;' ¦)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,•'• 'ij'¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
~7- f '' nbsp;nbsp;nbsp;‘ f .
'' nbsp;nbsp;nbsp;(•gt; ''r
« I r,.\ ,
i‘
'* /gt;
^ A - .lt;
gt;v .--
V ,1*; 1. f
¦i 7
''V,
‘ nbsp;nbsp;nbsp;ii' , -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
. . nbsp;nbsp;nbsp;A' -
¦:v',, 4~''' V.
) '
.¦V. ;.v- r
•..* • nbsp;nbsp;nbsp;¦ . r •'.V /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 , .*^.
A nbsp;nbsp;nbsp;quot; Agt;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V' ,, ... , \
fcl.- lt; -rc.A: ^. '•/ gt;v 5 nbsp;nbsp;nbsp;\.
W't ^ nbsp;nbsp;nbsp;J 'h \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'• '.r V i«.^ gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,1,./’
fe.'/'f-.S r' ( r'’'-V.T nbsp;nbsp;nbsp;i,-; ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\/k.
¦'v- ' '..'l-k'. .j''-, nbsp;nbsp;nbsp;......''f . '' .If.-
(l r Jr ‘ h '. -
Y
'''. ;
/¦¦’¦ ¦lt;
' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '-inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ' 4
;¦: /
/i
V‘/- Vi/'ï', 't; nbsp;nbsp;nbsp;.‘v.;
' nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.‘V £. ..
ii‘ A-^
. nbsp;nbsp;nbsp;' V ¦,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
.W nbsp;nbsp;nbsp;/. V ..,•' V -u\*‘ ~A
/'¦quot;'f!-AAv'.'¦¦¦ nbsp;nbsp;nbsp;'... V .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦'
den krachtigen bondgenoot.
BMW EAamp;TËLiiSËÏÏ 'famp;lËÏÏBï
-ocr page 10- -ocr page 11-Weinig dachten wij, toen wij besloten eene poging te wagen tot verheffing \'an het Nederlandsch tooneel, dat wij op zóóveelnbsp;tegenstand zonden stuiten. Jaren achtereen had de kritiek dennbsp;ellendigen toestand van ons Tooneel aangeduid, van de jammerlijkenbsp;klove gewaagd, welke er gaapte tusschen onze beschaving en denbsp;instelling, welke van die beschaving de uitdrukking behoordenbsp;te zijn. Het was zeker stout van onze zijde, dat wij, in plaats vannbsp;verder meê te kritizeeren, wilden handelen; dat wij, ons scharende aan de zijde van het Tooneel verbond, wilden toonen, datnbsp;dit Verbond meer dan een fraze was. Het was stout, misschiennbsp;verwaten en een uiting van onzen zoo dikwerf gewraakten eigenwaan, maar of deze stoutheid zoo velen onzer tijdgenoten gerechtigden ons met spot — en, xgt; Goón, welk een spot! — te overladen, betwijfelen wij, en betwijfelen onze rechters van vroegernbsp;misschien zelven ook nu.
Het vermoeden, en er mag bij ons wel eenige grond voor bestaan, dat dit laatste het geval is, bedwingt de ergernis, weerhoudt het sarkasme en doet ons den mantel der vergetelheidnbsp;¦werpen over hetgeen achter ons ligt.
Te midden van den strijd hebt Gij een kracht getoond, welke anderen krachtig deed worden, en na de nederlaag, ons doornbsp;een deel van Amsterdams beschreven vaderen toegebracht, waartnbsp;Gij de eerste, die van doorgaan sprak, van doorgaan tot het eind,nbsp;van doorgaan, hoe de kwaadsprekendheid onze handelingen ooknbsp;misduidde, hoe de laster ze ook telkens trachtte te misvormen
-ocr page 12-Dat ik na mijne laatste ervaring op dramatiesch gebied dit niet voor goed den rng toekeerde, dat ik nogmaals eene pogingnbsp;waag, om het klein aantal oorspronkelijke dramaas met éen tenbsp;vermeerderen, ik schrijf het toe aan Uwe opwekking, aan dennbsp;invloed van Uw rijk begaafden geest; en hebben onze tijdgenoten misschien een ongunstig oordeel over mijn arbeid uit tenbsp;spreken en ü alzoo weinig dankbaar te zijn voor den op mij ge-oefenden invloed, ik daarentegen acht, Koe de uitkomst ook zij,nbsp;erkentelijkheid plicht, en daarvan naar buiten te doen blijken,nbsp;behoefte.
Daarom wordt dit drama ü opgedragen. Het moest onnoodig zijn te verklaren, dat Gij voor den inhoud niet aansprakelpk zijt.nbsp;Van het bekende evenwel tot het onbekende besluitende, looptnbsp;Gij gevaar hij het falen mijner poging, als medebestuurder onzer 'nbsp;Vereeniging, van gebrek aan kritiek, van grove onkunde, vannbsp;aesthetisohe smakeloosheid verdacht te worden, omdat Gij hetnbsp;nemen dezer proeve hebt toegelateu en vóór de opvoering Unbsp;niet van den indruk, dien het drama op het publiek zal en moetnbsp;maken, hebt vergewist.
Zoo iets is ons toch wel eens gebeurd.
Over het drama zelf heb ik weinig te zeggen. De fabel is ontleend aan mijn roman: Mylady Carlisle, maar geheel zelfstandig bewerkt, zoodat de gewone gebreken, welke het dramatizeerennbsp;van een roman aankleven en mij dikwerf te recht zgnverweten,nbsp;hier niet worden aangetroffen.
Behoef ik nog te verzekeren, dat het mij een eer zal zijn als de literaire kritiek dezen arbeid weegt, al luidt hare uitspraaknbsp;ook; te licht bevonden?
Bussum,
H. J. S.
14 Dec. 187».
-ocr page 13-PEESONBN.
Myladies beide broeders.
IITLADT CARLISLE,
ALGERNON PERCY, Hêrtog vüu Northum-HENRY PERCY, nbsp;nbsp;nbsp;herland.
^ van Mylady.
MK. EDWARDS, nbsp;nbsp;nbsp;Steward,
MISSTRESS ROSE, nbsp;nbsp;nbsp;liuislwudster,
SIR ROBERT CONWAY.
LADY JANE HOWARD.
ROSETTI.
PRANgOIS GRUAU.
MASTER PYM, lid Van het Parlement.
OLIVIER CROMWELL, Luitenand-Generaal der Parlements-NEL. nbsp;nbsp;nbsp;troepen.'
quot; }
IRS, )
Yan de Tovuetdiezetting.
PHIL WHISTLE, cipicr in den Tower. ebn officier,
HBLLEBARDIERS ALLAN MAC NEILL, herbergier.
OFFICIEREN DER KAVALIERS.
OFFICIEREN DEB PURITEINEN.
HABAKDK, \ Soldaten van
JONATHAN, gt; Olivier Gromwell.
TIMOTHEUS, ;
BURCHTZATEN VAN PADHURST-CASTLK.
KOOR VAN KAVALIERS.
KOOK VAN PURITEINEN.
Lord Strafford; hellebardiers; een geestelijke der Engel-sche kerk; mannelijke en vrouwelijke dienstboden van Mylady. Kavaliers, puriteinen, soldaten van Cromwell;nbsp;burchtzaten van Padhurst-Castle.
Tijd der handeling 1645/46.
Plaats » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Isfe bedrijf, Ia den Tower.
2de bedrijf, ygt; Carlisle-house.
3de bedrijf, » een herberg.
4de bédrijf, » een rotsachtig landschap.
5de bedrijf, » Padhurst-Castle.
-ocr page 14- -ocr page 15-EERSTE TOONEEL.
Binnenplein in den Tower. — Op den achtergrond linki? een toren, zich aansluitend aan een steenen ringmuur,nbsp;die den geheelen achtergrond langs loopt en zich rechts ‘}nbsp;in de koelissen verliest. Op het vierde plan rechts eennbsp;wachthuis, waar eenige hellehardiers, deels er in, deelsnbsp;er voor, bezig zijn te dobbelen. Daar achter wordt ondersteld de toegang tot den Tower te zijn. — Op het derde,nbsp;tweede en eerste plan aan dezelfde zijde een steenen ringmuur. — Links op den voorgrond den breeden voet vannbsp;een toren; iri den muur een getralied venster, eennbsp;meter van den grond; daarnaast een deur en aan denbsp;andere zijde van deze weder een venster zonder tralies. —nbsp;Phil Whistle, de cipier, een man van 50 jaar metnbsp;rood gelaat, borstelig rossigen baard en steil hoofdhair,nbsp;kleine oogen, barsch en terugstootend voorkomen, in zijnnbsp;vertrekjen voor het laatstbedoeld venster bezig, achternbsp;een groot boek, waarin hij schijnt te lezen, zich aannbsp;eene kruik brandemoris te goed te doen. — Op dennbsp;ringmuur op den achtergrond, met den rug naar hetnbsp;publiek: Nel, een haveloos schepsel met zwart verwardnbsp;hair, dat in bossen door een vuile gescheurde muts heennbsp;komt; het gezicht ongewasschen en verweerd. —- Gedurende de eerste tooneelen ziet men haar, nu eensnbsp;belangstellend turen naar hetgeen daar achter, immrnbsp;honden ligt, gebeurt, dan eens op den muur rechtopnbsp;staan en tegen den toren, die aan den muur zich aansluit, leunen en door het kleine venster, dat zich daarnbsp;bevindt, heengluren. Tegen den muur rechts, vlak tegenover Phil Whistles woning, staat Eosktti in het kleednbsp;van een gewoon hellebardier, den cipier gadeslaande.
*) Rechts en links is altoos van den toeschouwer genomen.
l
Iste hellebakdier voor het wachthuis.
Nel, Nel, ik heb wit geld gewoonen.
NEL.
Wat raakt mij dat?
2de hellbbabdieb,
KatI
3de hellebabdieb.
{Een korst brood in de hoogte houdende) Lust je?
SEL.
Geef op!
3de HEEBEBABDIBB.
{Het naar den muur op den grond gooiend) Duik er naar! {Nel springt van den muur en grabbelt naar denbsp;korst, waarmee ze weer op den muur klautert; de korstnbsp;verslindt ze gulzig; de hellebardiers schateren van lachen.nbsp;Rosetti is middelerwijl het venster van Phil genaderd ennbsp;legt eensklaps de hand op het groote boek.)
ROSETTI.
Geef me ook wat uit die kruik, meester!
PHIL.
Hè, wat?
ROSETTI.
Ik heb dorst.
PEIL.
Verdrink je in de Theems; dan heb je nooit geen dorst meer.
BOSETTI.
Dat ik zoo’n dorst heb is jouw schuld, vriend Phil!
-ocr page 17-PHIL,
Ik ben je vriend niet,
{Nel gluurt dom' het kleine venster van den toren; men hoort een gil.)
1ste hbllebaediek.
Het gaat er scherp toe.
2de HELLBBAEDIEE, met de doibelsteenen werpend.
Vijf en zesl
ROSBTTI,
Straks toen ik alleen in je kluis rond zocht, had je je kruikjen zóo goed geborgen, dat ik ’t niet vinden kon.
PHIL.
Ben je hier binnen geweest... zonder dat ik er bij was? (hij buigt zich voorover en vat met beide handen die vannbsp;Rosettï) Wat heb je daar.? Wat glinstert daar? Goud?nbsp;Mijn goud?
ROSBTTI.
Dus er lag goud onder de roode bakken bij je bedstée ?
PHIL.
Dief! Moordenaar!
1ste HELLKBAEniEE.
Maak zoo’n geweld niet, ouwe schelm! (een zacht kermen wordt gehoord) Nel, wie hebben ze daar beet?
KEL.
Dien moeien jongen van beneden. Hp jankt als een hond. De stakkert!
bosktti tot Phil.
Hoe kom je aan dien ring?
-ocr page 18-PHIL.
’t Is maar koper; gemeen koper — Geef ’t me weêrom!
BOSETTI.
Niet zoo’n misbaar voor wat koper! Hoe kom je aan dien ring?
PHIL.
Dat zeg ik niet.
BOSETTI.
Zie je die letter binnen in? V.
PHIL.
Ik kan niet lezen.
BOSETTI.
Dat’s de naam van een vrouw, die voor zeventien of achttien jaar vermoord werd.
PHIL.
Vermoord? Je liegt. . . Ze zeien me in ’t Noorden heel wat anders... Laat me zien of die letter er op staat. {Philnbsp;rukt hem den ring uit de handen; smijt het raam dichtnbsp;voor den neus van Rosetti; de Towerklok slaat acht slagen.)'
BOSETTI.
(In zich zélven gekeerd) In het Noorden zei hij.
NEL.
(Op den muur het gezicht naar den kant der stad gekeerd) Houdt je goed... houdt je goed I... Wat ze loopen...nbsp;de brug over... de straat in... Hurrah! Ze zijn er!
1ste HELLEBAEDIEE.
Wat heb je? We zijn niet in Maart, Nel! ,
PHIL.
(Het hoofd 'uit de deur ter linker stekend) Nel, hoor je
-ocr page 19-de klok niet? Voeren! ’t is tyd om te voêren (hij komt ijeheel te voorschijn). Nel, helleveeg, waar zit je ?
NBL.
Hier!
EOSETTI.
(Phil by den schouder vattend) Zeg me wat die in het Noorden zeiden, en je moogt den ring houden.
Ik weet van geen ring.... (hij wil heengaan.! r,iaar keert terug, fluisterend). Heb je Staunton gesproken ?¦ Ik heb innbsp;geen jaar een shilling gezien — en zei die... ?
(Ter zijde.) Jaren lang gevraagd naar dien Padhnrst en niemant weet van hem... en toch daarvan hangt alles af!nbsp;(luid) Herinner je eens goed... Master Padhurst....nbsp;Padhnrst (hij begint den naam te spellen.)
PHIL.
(Schreeuwend tot Nel.) Satans kind, heb ik je niet gezegd hier te komen ?
(Tot de knechten.) Is zpn neus erg rood?
1ste hellbbabdibk.
HEL.
-ocr page 20-2de hbllebaedikb.
Als een oud wijf!
PHIL.
Ik stoot je den muur af in ’t water, als ik je moet komen halen.
NEL.
{Met éen sprong naar beneden.) Hier ben ik.
PHIL.
Wat deê je daar?
NEL.
Ik zag de jongens op de brug spelen... Een was er de baas, hoor, en die ranselde er op van wat ben je meinbsp;Ze hadden hem ook gesard, {tot Rosetti) Waarom ben jynbsp;ook niet aan ’t dobbelen? Zij spelen daar met wit geld.
PHIL.
Ga de menagerie voêren.
NEL.
Geef me dan de sleutels. {Phil werpt ze haar toe en geeft haar een schop, dien ze ontwijkt; Nel gaat heen doornbsp;de deur links.)
PHIL.
{In zich zelven grinnekend). Ja, de menagerie! Ik heb er vogels in met mooie veêren {Rosetti bespeurend die hemnbsp;altijd door bleef gadeslaan.) Heb je geen werk? Ik wilnbsp;niet hebben dat je me zoo begluurt.
EOSETTI.
{Op Nel duidende.) Waar komt dat ellendig kreatuur vandaan ?
PHIL.
Wil jij haar hebben? Voor vijftien shillings is ze te koop.
-ocr page 21-EOSETTI,
{Snel) Heb jij haar ook gekocht? Van Staunton, die je geen shilling meer laat zien, zooals je straks je liet ontvallen ?
PHIL.
(hem van zich afstootend). Kaerel, je bent gek! {In zich zelven) Hij maakt me waaraehtig bang. — Een gek, dienbsp;niet gek is! {luid) van Staunson nooit gehoord! {de handnbsp;aan het hoofd brengende) Wat een mooi boek heb ik gelezen ! ik ga er nog eens een blaadtjen van omslaan.nbsp;{waggelend af door de deur ter linker; men ziet hemnbsp;een oogenblik later voor zijn venster zitten.)
Gerucht voor de Towerpoort, die ondersteld wordt achter het wachthuis te zijn, waar de hellébardiers spelen; Rosettinbsp;vat zijn hellebard op en posteert zich bij de deur, naastnbsp;Phils venster; de dobbelenden staken het spel en. verbergennbsp;haastig de steenen.)
TWEEDE TOONEEL.
Eosbtti, een offioibe, langs den achtergrond links opkomend, EDWAEDS, MTLADT.
EDWABDS. {onzichtbaar)
Doet open voor Mylady — open, zeg ik!
BEN orEiciBE tot de knechten.
Vat aan de hellebards!
{de.knechten schaffen zich.)
EDWAEDS.
Mylady wacht:
Ze is niet gewoon te wachten.
EEN OFFICIER.
Dat zij 't leere!
Hoe groot is ’t aantal knechien, dat n volgt?
-ocr page 22-EDWAEDS.
Een twintigtal.
Iste hbllbbaedibb.
Ik tel er vijftig.
EEK ornciBR.
Master Pyn»
Verbood den toegang zelfs aan meer dan éen.
MYiiADY {omichtbaar.)
Wij vragen toegang, Sir! Hier is ’t bevel Des Konings.
OFEICIBB.
Is ’t door Master Pym geteekend ?
MYLADY..
Geteekend ook door Master Pym,
EEN OEFICIEE.
Doet open!
{men hoort de poort openen: Mylady, een vrouw van lusschen 40 en 45 jaar; fiere vorstelijke gestalte; blondnbsp;hair; kostbaar kleed van donker groen; Mr. Edwards, haarnbsp;Stewart, een oud man in zwart fluweel met een zilverennbsp;op de borst neerhangende keten, gaat haar ter zijde ennbsp;steunt met de hand haar handpalm.)
EEN OÏPICIEE.
Slechts één heeft toegang; oude man, terug!
MYLADY.
Mijn Stewart, mgn gevolg...
EEN OFEICTEE.
Blijft buiten.
-ocr page 23-MYLADY.
Sir,
Gg toont mij waar verslapte tucht toe leidt.
(tot den Steward.)
We ontslaan u Master Edwards... Wacht mg bujten! (zacht.)
Maar ieder blijv’ gereed: de hand aan ’t zwaard En wachtend op het sein.
(De Steward na eene diepe huiging af; tot den Officier.)
Gij, ga mij voor
Naar Mylord Strafford!
EEN OFFICIER.
Eerst moet uw bezoek Den Luitnant van den Tower aangediend.
Gij kunt hier wachten.
' nbsp;nbsp;nbsp;(De officier af.)
HYLADY (hem nastarende.)
’t Oude Testament,
Waarin hij zeker snuffelt dag en nacht,
Maakt weinig hoofsch... en toch het leert,
Dat wie de macht verloor haar kan herwinnen,
En dat de weerwraak heerlijk dan kan zijn!
(om zich heen ziende, verbaasd.)
Eosetti...! dus vermomd!
ROSETTT.
Uw oog ziet scherp.
MYEADY.
Gij in den Tower,.. dus vermomd... van daag! BOSETTI.
Een dag, waarop Zgn Majesteit de Koning Een schittrend blgk zal geven van zijn macht.
MYtABT.
Wij zijn hier niet ten hove, Signor! dus Uw tong kan waarheid spreken.
-ocr page 24-10
ROSETTI.
Doet zjj ’t niet?
Het Parlement sprak ’t vonnis van Lord Strafford; Zyn Majesteit beloofde hem te sparen,
Bekrachtigt dus het vonnis niet...
MYLADT.
Hij deed het.
Wist gij dat niet?
Neen, op mijn woord van eer. Twee dagen reeds was ’k hier.. . .
MVLADY.
Maar waarom zijt gg ’t ?
BOSBÏTI,
i
)-
Een luim... een gril...
MYLADY.
Gij zgt geen vrouw, al doet Ge ook vrouwendienst naar ’k meen.
EOSEITI.
Mylady!
MYLADY.
Gij dient Haar Majesteit, naar ’k hoop, zoo goed, Zóo trouw, dat gij ook hier haar dienen wilt?
BOSBTTI.
’k Behoor Haar Majesteit met lijf en ziel.
Ze is vreemdling hier als ik; dat is de band De hechte, die ons samensnoert.
MYLADY.
Geen andre?
-ocr page 25-11
BOSKTTI.
Dat is de hechtste, meen ik, tusschen dienaar En Koningin.
MYLADY.
Weet zij dan dat ge hier zgt?
ROSBTTI.
Ja.
Signor, ’t korte woord is schatten waard.
Een koninkrijk verdient ge voor dat ja.
Zeg: wilt ge schatten ?
EOSETTI.
Ik ben rijk genoeg:
Ik heb wat ik behoef.
MYLADT.
^ nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wilt gg dan titels?
KOSETTI.
Voor deze ben ik te arm — en 'k wil dat blijven.
MYLADY.
Gij zgt een sfynx.
ROSETTI.
Mylady is ’t voor mij.
Zg is voor mij de schoonste vrouw in England,
De schanderste en... voorwaar! de machtigste ook.
MYLADY.
Geen vleierg! Zg eisoht een passend andwoord En ’k heb geen tijd te zinnen op zulk een.
De machtigste ware ik? En dan zou hij,
De hoogste man, dien ik ooit kennen leerde —
-ocr page 26-12
Mylady Carlisle boog voor niemant nog
Voor niemant, Sir! toch deed zg het voor hem! —
En dan zou hij dit oogenblik wellicht De blanke forsche hand zich binden zien,
De rgke lokken zich zien afgesnêen.
Opdat de beul. ...! Maar ’k wil niet dat ’t geschiedt.
(Na eene pauze.)
Gg weet, dat Karei' Stuart tot zgn vriend.
Lord Strafford, den beschermer van zgn troon,
De woorden sprak: »geen hair wordt u gekrenkt.”
Lord Strafford, steunende op dat woord, bleef hier.
Hij werd gevat, veroordeeld tot den dood.
En Karei Stuart, minnend echtgenoot,
Voorbeeldig vader, brak ’t gegeven woord.
»Geen hair wordt u gekrenkt!” Niet waar, ’t is klaar..
En toch geeft hij den beul verlof, nog meer
Dan H hair te krenken. »Neen”, zoo zegt het Hof,
»De Koning houdt zijn woord — maar de echtgenoot, gt;De Vader is een hooger rechter; dienbsp;«Beslist.” Ja, waarlijk, die besliste... en spoedig!
Bewijs te meer, dat men voorbeeldig vader En minnend echtgenoot kan zijn en toeh... .
KOSETTI.
MVLADV.
’k Vul aan, zoodra het blijkt, dat gij De trouwste dienares der Koninginnbsp;Wilt dienen zoo als deze — Ja, ik ben dat!
BOSKTTI.
Ik wou, dat ook Haar Majesteit het dacht.
MYLADY.
Zij denkt het niet? Gg weet dat? maar weet ook, Dat bitter kruid slechts zelden welkom isnbsp;En honing meest altijd. Toch brengt het eerstenbsp;Herstel en ’t tweede ziekte. Ook hier is ’t zoo.
-ocr page 27-13
Geloof, dat ik een stenn Len van haar troon!
Gg doe het haar gelooven, zóo gelooven,
Dat nooit de stem weêr van de jaloezy,
Van hof-intrige of haat haar moog doen twijfleh.
JtOSETTI.
Uw wensch zal mij een wet zijn.
MÏLADY.
Niet alzoo!
’k Wil u geen“hoovling maar een man; in 't oog, Dat vonkelt in zgn kas, lees ik den man.
BOSETTI.
Gij wilt iets... en van mij. Mylady, spreek!
MYLADT.
Ja waariyk ’k wil, dat gij Haar Majesteit En ook u zelv’ — het liefst dus wat ge hebt —nbsp;Een dienst bewgst.
BOSETTI.
’k Begrjjp ’t: door u te dienen, Dien ik mij zelv’ en ook de Koningin.
SITLADT.
Zoo is ’t. Uw ironie is overdaad.
Begrijpt ge wel den kampstrgd om u heen?
BOSETTI. nbsp;nbsp;nbsp;(
Van Strafford en van Pym, den parlements-os?
MTLADY.
Pym is mijn vijand; dus voor vuilen schimp Wel wat te hoog! Onthoud dat. Signor! Neen,
Gg begrijpt den een noch d’ander. Maar genoeg! Als Master Pym verwint, loopt gg gevaarnbsp;Als vreemdeling en van verdacht charakter....
BOSETTI.
Wg weten dat; de Koningin en ik....
-ocr page 28-14
MYLADY.
Dus eindlijk spreekt de sfynx. Ga voort; Erken, dat gp op last der Koninginnbsp;U kier bevindt, om zoo bet kan, door listnbsp;Lord Strafford to bevrijden.
BOSBTTI.
Neen, Mylady!
Toch schat Haar Majesteit Lord Strafford hoog, En zoo door kloek beleid dat schrander hoofd..
MYLADY.
Ja wel.... zoo gaat het steeds.... Indien ik wil Herstellen wat Haar Majesteit bedierf.
Dan heeft Haar Majesteit daar niets op tegen.
Goed. Luister! . . . Dichter! Bij de Tovferbrug Wacht mijn geleide: dertig koppen sterk;
Bij Tower-hill, rondom ’t schavot, zijn meer Dan vijftig knechten, goed vermomd, verscholen.
Zoodra Lord Strafford straks ter slachtbank gaat. Verwachten zij een sein. Zien zij dit roodnbsp;Dan vallen ze eensklaps aan; zien zij dit wit.
Dan is er onraad en wordt niets-doen, plicht.
Mijn Steward moest de drager zijn dier kleuren.
BOSBTTI.
Hij mocht niet binnen. Wie zal ’t nu zijn?
MYLADY.
Gg!
BOSBTTI.
’k Waag mpn hoofd....
MYLADY.
Of spaart het, naar gij ’t neemt. Valt Strafford en wint Pym, dan zijt gij ’t kwp.
-ocr page 29-15
KOSETTI.
Wat neemt ge n verder voor?
MYLADY.
Een kleine boot
Met twee ervaren roeiers ligt gereed,
En voert Lord Strafford naar mgn woning been. Daar toeft hij, tot het nacht wordt, en als dannbsp;Vertrekt hij — overal staan paarden klaar —nbsp;Naar Padhurst-castle.
EOSBTTI heftig.
Padhnrst ?
MYLADY.
Ja wat deert n?
KOSBTTI.
Waar ligt dat?
MYLADY.
In het Noorden.
BOSKTTI.
Wien behoort dat?
MYLADY.
Den Hertog van Northumberland, mijn broeder.
Mijn oudsten, Algernon.
KOSETTI.
Dien niemant ziet
Of zien mag naar men zegt!
MYLADY.
Van mijn geslacht
Is hier geen sprake. Sir! wel van een vraag. Waarop ik nog het andwoord wacht.
-ocr page 30-16
EOSETTI.
Ja, ja!
Geef mij die linten, ’k Geef op gindscken muur Het sein, naar dat het zijn moet. Hoor, men komt!
(Hij vat den hellebard aan en trekt zich terug. Nel is op het laatst van het vorig tooneel door de deur links opnbsp;het 2de plan met een leegen etensbak terug, gekomen; ziet.nbsp;de groote Lady, geeft teekenen van verbazing en waagtnbsp;het kleed van deze eindelijk met de' vingers aan te raken.)
De vorigen. ken ofeioieb langs den achtergrond opkomend.
EEN OEEICIEB.
Gp wordt verwacht; maar gij hebt niet veel tpd.
Besteed dien tot het heil des Filistijns.
MYLADY.
(Nel ontwarende, die op de kniën ligt, om het rijke kleed te bete»' te kunnen betasten.)
Wat is dat? Mensch of dier?
(haar met den voet wegduwend)
Ik volg u. Sir!
De vorigen, zonder Mylady en den officier.
NEL.
(Haar nastarend.) Mooi, hoor! Net zoo mooi in haar soort als die groote slungel met zijn hoed met pluimennbsp;op, dien ze straks den kop gaan afslaan. Hè, ik wist niet,nbsp;dat er zoo veel moois in de waereld te kijk was!.. ..nbsp;Wat heh ik een honger,. ..! Toch mocht er niets af vannbsp;het voêr, dat de menagerie krijgt.
-ocr page 31-17
VIJFDE TOONEEL.
De vorigen, phil whistle.
PHIL.
(Uit dezelfde deur; zwaaiend en in zich zelven neuriënd) Zoo, Nel, zoo, meid! Waar heb je gezeten, aardig ding?nbsp;* Kom hier en geef me een zoen.
NEL.
(Zijn hand wegslaande.) Hou je handen t’huis.
PHlL.
Dat wil ik juist niet doen.
NEL.
Laat me los! (Zij worstelt een oogenblik). Ik heb wit geld gekregen, baas!
PHlL.
Wit geld! Geef op.
Daar heb je ’t (het ver weg op den grond gooiend,) Laat me los!
PHIL.
Oprapen!
NEL.
Dat doe ’k niet.
PHIL.
Oprapen! (hij waggelt, maar grijpt zich aanhaar vast) en dan mag je je wegpakken.
(Blikkerend met de tanden.) Sar me niet! (liij wringt haar bij de schouders; zij raapt het geld op.)
2
-ocr page 32-PHIL.
HSL.
( Woedend.) Dat, ’s valsch ,. .! Beest! {Zij rukt zich los, geeft hem een slag, waardoor hij achterover waggelt ennbsp;neervalt op de steenen zitbank bij het venster van zijnnbsp;kamer.)
PHIL.
{Prevelend.) Lief poesjeti.... ik wou .... {hij slaapt in. Nel staat met gebalde vuist voor hem.)
NEL.
Ik wou dat nagn vingers, sterk genoeg waren .... dan kneep ik je den keel dicht. {Een zacht kermen wordt innbsp;het hok gehoord, waarvan het getralied venster in dennbsp;muur op het We plan links uitkomt. Nel sluipt er naarnbsp;toe en gluurt naar binnen. Rosetti op den achtergrondnbsp;als schildwacht.)
NEL.
Wat hebben ze je beet gehad! Heb je erge pijn?
Re vorigen, bobbbt conway.
BOBEBT.
{Nog onzichtbaar.) Word ik weer gehaald? Ik kan niets meer zeggen.
NEL.
Stakkert! Hij kgkt uit zijn oogen als een kalf!
BOBEBT.
(Zich aan de tralies van het venster ophijschend; hij wordt zichtbaar; jonkman van 25 a 30 jaar; gunstig
-ocr page 33-19
uiteiiijki draagt het hair als de puriteinen •, eenvoudig gekleed). Ben je een dochter Israels ?
Israc'l ken ik niet. Hebben ze die te met ook zoo beet gehad als jou?
BOEKET.
Je spot.. .! Hoe kon ik ook van zoo’n schepsel. . . ?
NEL.
’k Wou, dat ik wat olie en was had; dat zon je goed doen.
BOEKET.
Meen je ’t zoo? Dan ben je zeker ook een zuster der Gemeente.
NEL.
Wat is dat?
BOBERT.
Je begrijpt me niet? ’t Doet er niet toe. De barmhartige Samaritaan was toch ook een dienaar van den Heer,
NEL.
Dien ken ik niet. Weer een kennis van je?
ROBERT.
Wat onkunde! Wie was je vader, kind?
NEL.
Vader, wat is dat?
ROBEBT.
Waar ben je geboren?
NEL.
Och kom, houd me niet voor den gek! Ik wou voor jou geen kat wezen.
-ocr page 34-20
BOBBIIT.
Geef me je hand, en laat me je eens goed aanzien.
NEL.
Wat spreek je zacht! Jij zoudt me niet schoppen, al had jg ook je beenen vrij!
EOBERT.
Waar kom je van daan?
NEL.
Ze zeggen van heel ver weg; daar hebben de toover-kollen me in een groeten ketel gaar gekookt; maar ze deën ’t niet goed, zei Phil, de leelgke boef, (zich tot dennbsp;slapende keerende) snurk maar.... stik!
ROBERT.
Niet zoo',heftig|! Zou je me wel een groot plezier willen doen?
NEL.
Ik zei je ’t al; olie heb ik nog in de nachtlamp, maaide was hebben de rotten onder mijn bedsteê opgevreten.
ROBERT.
Zoo meen ik het niet. Ik lijd hier voor mijne zonden. Ik heb tegen mijne konsciëntie gehandeld. Mijn broedersnbsp;in den geloove heb ik bestreden; zij, die ik haten moet,nbsp;willen mij redden. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
NEL.
(Naar boven ziende.) Waarachtig, daar heb je de ouwe.
ROBERT.
( Verschrikt.) Wat is er ?
NEL.
Die leelijke uil van den Bell-toren! Ze heeft haar nest in den nok. Ik ben er gisteren nog naar toe geklauterd. Toen
-ocr page 35-zag ik, dat ze jongen had. (met den vinger dreigeyvd.) Wil je wel naar je nest? De kleintjens hebben zeker honger,. .!nbsp;Ik heb óok zoo’n honger!
BOBERT.
Er valt met haar niet te praten!
ZEVENDE TOONEBL.
De vorigen., henbv pkbcy dan de oepioibb,
BEBSTB HELLEBAEDIEE.
(Er wordt aan de poort geklopt.) Wie daar?
HENEY.
(Nog onzichtbaar.) Een zieketrooster!
DE OPFICIBB.
(Den achtergrond overgaande naar de poort.) Saul versloeg zijn duizenden.....
HENBY.
Maar David zijn tien duizenden.
DE OFFICIEB.
Laat hem binnen.
(Henry Percy als een Puritein gekleed: zijn gang is sleepend; hoed met breeden neerhangenden rand op ’t hoofd:nbsp;over den schouder een mantel.)
DE OFFICIEB.
Broeder, gij hebt u te haasten. Over een kwartier wordt de Antichrist onthoofd. Waarheen leidt u de geest desnbsp;Heeren ?
(Op het venster wijzende, waaraan Robert Conway zich vertoont) Naar dezen. Houd u om mijnentwil niet op,nbsp;broeder!
-ocr page 36-22
DE OFFICIER.
Dat de geest des Heeren u verlichte!
HENRY.
Amen! nbsp;nbsp;nbsp;[Officier af.)
ACHTSTE ÏOONEEL.
De vorigen zonder den officier.
HENRY geheel van stem en houding veranderende.
Sinjeur de duivel kome en neem bezit Van Henry Percy en verjaag uit hemnbsp;Den geest des Heeren. Ba, die kweezlarij!
Hoe gaat het, ouwe jongen? Heb je wijn?
Geef mg je kan, en ’k zwelg dan in éen teug De bijbeltexten uit mijn keel naar onder.
ROBERT.
Niet dus, niet dus!
HENRY, Nel beet^iakkend.
Wat wonderschoone fee!
Venus in lompen!
[Nel geeft hem een oorveeg.) Neen, een heks met nagels!
ROBERT.
Ik heb geen wijn. Zoo gij mij redden wilt Dient toon en woord veranderd.
HENRY.
Preek maar niet!
PHIE.
[In zijn slaap) Die ring!... Af blijven... Nel,., hier zeg ik I [Nel dringt zich tegen den niunr.)
-ocr page 37-HENRY.
Ik neem uw plaats in... Maar hoe doen wij dat? {tot Nel, ruw)
Gij hebt misschien den sleutel van dit hok?
NEL.
Denk je, dat de sleutels hier maar voor het grijpen liggen?
HENRY.
Wie heeft ze?
Dat zwijn daar.
HENRY.
Ik geef je een shilling.
NEL.
{Op Phils sleutelring wijzend) Daar hangt hij. Zie dat je hem krggt.
ROBERT.
Mijn kind, je hebt gezien hoe ze mg hebben gemarteld. Ik kan ’t niet meer doorstaan.
NEL.
Dat ’s waar. Houdt je allebei stil! 'Hij slaat me dood, als hij wakker wordt... Maar jij blijft dood, als ze je weernbsp;te pakken krijgen. {Zij gaat naar Phil toe en ontneemtnbsp;hem heel voorzichtig den sleutelbos; schuift er een sleutelnbsp;van af, geeft dien aan Henry Percy en hangt den bosnbsp;weer aan Phils gordel. Henry gaat de deur in' mennbsp;hoort een slot knarsen en ziet hem bij Robert in het hok,nbsp;waar deze den hoed en mantel van Percy neemt en zichnbsp;daarmede onkenbaar maakt.)
ROBERT buiten gekomen.
{tot Nel.) Lief schepsel!
-ocr page 38-Ik zou ontdekt en weêr gegrepen worden!
Ga dan maar heen! Gauw, gauw! {hij drukt haar de hand en gaat met slependen gang heen en de poort uit;nbsp;luisterend. ) Hij is er uit! Als ze hem maar niet achternanbsp;zitten! (Zg klautert op den muur.')
Dus Master Padhurst was de Hertog van Northumber-and, de broeder van Mylady...! Vendetta!., kind...? Het duizelt mg...
De vorigen, mylady en ben officibb.
MYLADY (heftig bewogen links van den achtergrond opkomend.) Hier wil ik blgven, Sir!
DB OFFICIBB.
• Wilt ge ook een stoel? MYLADY fier.
Gelooft ge dan, dat ik er een behoef?
{de Officier af)
{Zij steunt tegen het vensterkozijn; de klok begint van den hoogsten toren te luiden; het wordt tot het einde toenbsp;gehoord; niet te luid om niet storend te zijn.)
HENBY fluisterend tot Mylady.
Hg is bevrijd... en honderd zgn er ginder:
De helft meer dan gij eischtet. Nu, voorwaar,
Heeft toch de dolle Percy recht op dank.
-ocr page 39-25
MYLADY.
Zwijg, dolle Percy, die te vroeg om lof vraagt!
{Zij gaat naar den achtergrond; spreekt met Rosetti, die op den muur klimt.)
TIENDE TOONEEL.
De vorigen. ben orBiciBE,
BB OFFiciEK uit de deur liiiks op den voorgrond stuivend. V erraad! V erraad I
{tot Phil.)
Gij, luie knecht, waak op ’t Zie Eobert Conway niet meer in dat hok!
PHIL.
Ik las... ik bad.
(Trompetgeschal.)
DE OFFICIKE.
Het kost je d’ouden kop.
{haastig af.)
(Nel is van den muur geklommen en Mylady, die naar den voorgrond terugkeert, achterna geslopen. Phil ziet haarnbsp;en werpt zich woedend op haar.
PHIL.
De sleutel! de sleutel! {haar neervellend) Slang...! Ongediert! {hij wil haar trappen.)
MYLADY.
Terug! (Phil deinst en leunt tegen den muur; Nél blijft liggen. De stoet trekt op den achtergrond langzaamnbsp;voorbij onder het luiden der klokken. Eerst: hellébardiers^nbsp;dan de Luitenant van den Tower naast Lord Strafford:nbsp;eene hooge fiere gestalte in zwart fluweel; hoed met pluimen op het hoofd; dan een priester der Engelsche kerk;nbsp;verder hellébardiers. Stafford bespeuH Mylady; hij werptnbsp;haar een kushand toe.)
-ocr page 40- -ocr page 41- -ocr page 42-Vertrek in Carlisle-home. Rijk gemeubeld. Dressoor met zilver en glaswerk. Deuren ter Imker- en rechterzijde.nbsp;Op den achtergrond een breede deur met gekleurdenbsp;glazen, toegang gevende tot een balcon. Bij het opgaannbsp;der gordijn staat Mr. Edwabds met Misstress Rose, huishoudster van Mylady te spreken; achter deze een paarnbsp;dienstboden met stoffers en emmers.
EERSTE TOONEEL.
EDWABDS.
iSTu, Misstress Rose, daadlijk aan het werk!
Maar heb ik wel verstaan ? De linkervleugel.... ?
EDWABDS.
De linkervleugel moet in orde zgn.
EOSE.
Dien sinds den dood des Graven zaliger Geen menschenvoet betrad?
EDWARDS.
Ja wel, ja wel.
BOSE.
Nog vóór dat de avond valt ? Dat is onmooglijk.
Want .weet ge wel — maar neen, geen man weet dat, Geen man ziet dat, al had hij ook vier oogen! —
Dat ’t stof er zich tot bergen heeft gehoopt.
-ocr page 43-29
EDWARDS.
Wat eer voor u, als gg die bergen slecht.
BOSE.
Het vuil...
EDWARDS.
Het was en is uw vijand van nature,
Dus jaagt ge ’t spoedig weg.
ROSE.
’t Blpft eeuwig waar,
Nooit valt er naet een man te redeneeren.
(De vrouwelijke dienstboden geven blijken van instemming.) Waarvoor die haast? .... Er komt misschien bezoek?
EDWABDS.
Waarschgnlijk.
ROSE.
En Mylady draagt nog rouw.
Nog diepen rouw; dus kan het geen wild-vrftpmde, Dus moet het wel een go6-bekende zijn.
EDWABDS.
Daar hebben wij ’t. Nu staan de klokken stil,
En kan het stof en vuil nog jaren slapen,
Nu we aan ’t klappeien gaan.
BOSE beleedigd.
Zeer ongepast...!
(Een luid mmoer ivordt gehoord: gedruisch van voetstappen. Nel eenvoudig maar net gekleed — stof en snede als die der dienstboden — stuift, achtervolgd door eennbsp;schare van vrouwelijke en mannelijke dienstboden uit denbsp;deur rechts, binnen. Een muts dekt haar hoofd en tennbsp;deéle haar gelaat. Bij haar drift is de muts naar achternbsp;geschoven. Met gebalde vuist en blikkerende tanden staatnbsp;ze voor den hoop, die op den aanblik van Mr. Edwardsnbsp;en Misstress Rose blijft stilstaan.
-ocr page 44-30
TWEEDE TO O NE EL.
De vorigen, nel, Schaar van dienstboden.
NEL.
En ik zeg jelui allemaal; ik wil niet, ik wil niet!
EOSE,
Ik zal je willen leeren en manieren óok.
NEL.
Handen t’huis of ik geef je een opstopper.
EOSE,
Ik wil ze niet ^hooren, die gemeene woorden 1
NEL.
Hou dan je ooren dicbt!
EOSE.
Waarom moest dat kind ook van de straat opgeraapt? Al drie maanden hier, en nog geen manieren I ’t Is mpnnbsp;dood nog!
EDWABDs ter zijde.
(streng) Wat is er gebeurd?
(een der dienstboden fluistert Rose iets in het oor.)
ROSE.
Zij heeft een heerlijke pastei uit de kast gestolen.
NEL.
Niet waar! Dat deê zij, of zij, of zij. Het ding was klaargezet om door den een of anderen hongerlijder meê-genomen te worden; ’t lag in de kast op een blad papiernbsp;en niet op een schotel, zooals ’t hoorde.
EDWABDS.
(ter zijde) Niet dom opgemerkt!
-ocr page 45-31
BOSE.
En ’t papier, waar dat ding op lag, heb jij in je tasch!
DB DIENSTBODEN.
Ja, ja, ja!
(stampvoetend) Neen, neen, neen!
Geldt nog Mylady wat in Carlisle-house ?
(allen, behalve Nel, gaan eerbiedig terug.)
Ik hoorde wat geschiedde. Leeg haar taseh!
tot Mylady Dat ze ’t laten!
Zeg dat, en niemant durft... j g hebt de macht. (ontzetten van allen over die vjoorden.)
(Mylady wenkt Edwards; voor dat deze Nel kan aanvatten, heeft zij het papier uit haar zak gehaald en verscheurd.)
-ocr page 46-MYL4DY.
Jaag haar de straat op, Edwards, waar zg hoort.
NEL.
Goed, jaag me weg — maar breng me niet naar Phil. Ik zal mgn kost wel vinden; ’k hen niet lui.
’k Zal alles doen wat men maar vraagt,
Voor niets zelfs, als men zacht spreekt zoo als hg.
Je weet wel — Eobert noem j’em. Waar’ hij hier! {Mylady wenkt de dienstboden te vertrekken ; zij gaan.)
MYLADT.
Gaf hij je dat papier?
NEL.
’t Is lang geleden '
Dat ik hem zag. Waarom komt hg niet hier?
MYLADY.
Wie gaf ’t je dan?
NEL.
Een lange zwarte man, Die eens hij ’t venster, waar ik huilend voor stond,nbsp;{Op Rose wijzend.)
Want zij daar had me een harden schop gegeven. Omdat ik zag, dat zij aan ’t snoepen wasnbsp;Van ’t lekkerste, dat van je tafel kwam...
BOSE.
Mylady !...
MYLADY.
Stil.... laat haar vertellen. Nu, die man...?
NEL.
Eees uit den grond op en stond voor me. ’t Was De Towerknecht, ja, ik herkende hem,
Al droeg hij niet de Towerplunje meer.
Ik kikte daarvan niet; zoo dom niet, hoor!
Ik heb geleerd om niet te veel te zeggen .... Waarachtig niet; daar heb je Phil, dien boef....
-ocr page 47-3H
MTLADT.
Die knecht gaf dat papier. Waarom? Waartoe?
NEL.
Dat weet ik niet. Och, mag ik leeren lezen?
Och, toe!. .
{Een knecht wenkt Edwards-, Mylady geeft deze», zwijgend verlof heen te gaan-, Edwards af.)
MYLADY. nbsp;nbsp;nbsp;'
Hg sprak?
NEL.
En niet een beetje.. .
MYLADY.
Wat?
NEL.
’k Heb alles niet verstaan, maar zooveel toch,
Dat op dit stnk papier gekrabbeld stond Waar ik van daan kwam; ’k was niet gaar gekooktnbsp;Dat was een lengen van dien ouden Phil,
Die altgd loog____o, als ik je eens vertelde
Wat die al deed, maar neen, dat durf ik niet.
MYLADY.
Waar kwam je dan van daan?
Dat zei hij niet.
Wel, dat ik ’t vodtjen goed bewaren moest En niemant laten zien; hij kwam weeromnbsp;En zou me zeggen wat ik dan moest doen.
’k Zag Betty, die hier melk brengt weet je, laatst Op d’arm een klein, een héél klein kindtjen dragen.nbsp;En ’t streelen, ’t kussen, ’t drukken aan haar hart.nbsp;Ze zeien, dat een moeder zoo iets doet.
3
-ocr page 48-34
Zeg, denk je dat ik ook zoo ben gestreeld,
Gekust, gedrukt, en dat mgn moeder ’t deed?
Mijn moeder... ! als ik die nog eens kon zien! Die schold mg niet, die trapte niet, die kuste-
KDWAKDS binnenkomends.
Mylady, de doofstomme ....
MTLADT tot Bose.
Sluit haar op
In ’t torenkamertjen. Ik zeg u straks Wat ’k over haar besloten heb.
NEL.
Dus niet
Op straat gezet!
{Myladies hand grijpend) Dat ’s best.
KOSE toeschietend.
Onzinnig schepsel!
NEL op Myladies ring duidende.
Wat flikkert dat!
MYLADY.
Zg amuzeert mij, Rose!
Houdt zg van werken?
EOSE.
Ja, ze is vlijtig. mylady.
Nu,
Dan zg ’t haar straf daar boven niets te doen.
{Nel met Rose af.)
-ocr page 49-85
VIERDE TOONEEL.
MYLADT dan EDWAEDS met FKANQOis GKDAU, den doofstomme. MTLADY Nel nastarend.
Die halve wilde lijktIk weet het niet.
{Edwards leidt den doofstomme binnen; een klein mager manneken.! eenvoudig maar kostbaar gekleed. Hij groetnbsp;op hoofsche wijze, buigt een knie en biedt Mylady eennbsp;brief aan.
MYLADY tot Edwards, ironiesch op Frangois duidend,
De 'rechterhand van Hare Majesteit!
Hij hoort noch spreekt! “Waar vindt men beter bode? Haar Majesteit wordt op bet laatst nog wgs.
Op ’t laatst; ’k zeg niet te laat. Een groot verschil!
Te laat ware oneerbiedig — ’k ben dat niet.
[Edwards en Francois trekken zich naar den achtergrond terug: in zich zelve.)
Eens wist ik alles wat en eer zij ’t wilde,
Want wat zij wilde had ik eerst gewild.
Toen kwam de vreemdeling Eosetti, die
Een blik sloeg in dit binnenst .... en nog leeft!
Die haar zoo wijs en zoo voorzichtig maakte,
Deed opstaan tegen mij ... en toch nog leeft!
Maar waar... ? Drie maanden reeds is hij onzichtbaar En oefent hij geen invloed uit — dat blijkt.
Dit schrijven, door dien bode mij gebracht,
Houdt wis een tgding in van veel gewicht,
Of wel ’t verzoek om weer voor haar te zijn
Als vroeger, ’k Zal ’t ook zijn ! Bij Straffords schim,
Ik zal het zijn!
[zij leest.)
»Mijn lieve sehrandre Lucie gt;Kom daadlijk .... ik verlang naar u. Barry,
gt;Le premier maitre de ballet is hier.
»Het laatste maske, dat Versailles zag »En alles overtrof, heeft hij bedacht;
gt;Ook voor de Sarabande een nieuwen pas.
[den brief in elkaar frommelend.)
-ocr page 50-Begint men zoo .. . ? Eosetti is terug!
{Edwards nader wenkende.)
Laat Eose naar de blauwe kamer gaan,
En uit de rozenhouten kast ’t kostuum Van Colombine halen, dat daar ligt.
Mijn moeder droeg het eens.
(Edwards gaat.)
Haar Majesteit
Verlangt een maske — ik zorg voor haar kostuum. {Francois wenkende nader te treden en hem doordringend aanziende.)
De vgand van Haar Majesteit is dood;
Van ochtend vond men Master Pym vermoord.
in zich zelve.
Geen zenuw trilt!
luid.
Ik geef u honderd pond Als gij wilt doen wat ik u zeg.
in zich zelve.
Geen and woord!
En ’k doe op haat en hebzucht een beroep.
Die man is wat hij schijnt; doofstom. ^
VIJFDE TOONEEL.
De vorigen. henry peroy.
HENRY opgewonden.
’k Ben vrij.
’k Ben eindlijk vrij!
MYLADT.
Ontsnapt ?
Dag, Henry I Uit den Tower
henry.
Ontslagen; dat ’s veel beter; want Wat Master Pym ontsnapt wordt spoedig weernbsp;Door Master Pym gevat, ’k Begrijp ’t nog niet.
-ocr page 51-37
Drie maanden voor Eob Conway in dat hok; Voor een, die amfibie is, rondkop meest,
En soms maar kavalier! Een meesterstuk Van u, om zóo ver my te brengen! Toonnbsp;U dankbaar door het vullen van mijn tasch.nbsp;Bij Jove, ik heb geen penning meer!
Goed, goed!
’k Ben daar niet zeker van. Drie maanden lang liet gg uw lievlingsbroêr, —
Niet waar, zoo heet ik, — zonder geld of wgn. ...
Dat is de toon niet, dien ik hooren wil,
Of die mij overtuigt. Ik kan mij de aard Nog denken zonder zon, een mooie deernnbsp;Kuisch als Diane, en wat nog veel meer is:nbsp;Een rondkop met een lach op ’t valsch gèlaat.nbsp;Dan mijn welwaarde zuster zonder macht. —nbsp;Geef mij een beker kanary ... ’k heb dorst;nbsp;Dan vijftig pond voor kruit en lood!
HBNBY de moustache opstrylcend.
Misschien ook voor iets anders. (Edwards komt.)
-ocr page 52-38
stroef.
Dezelfde nog altgd!
HENBT.
Dezelfde.
Mijn Koning trouw!
(Den vollen heker opheffende.) Carolus Eex, hij leve!nbsp;Verniel zjjn vgand, trap zijn Parlement!
MVLADV hem den beker ontnemende tot Edwards. Neem aan dat glas, en breng den wijn weer weg!nbsp;HENRT woedend.
Ben ik een kind?
MYLADT.
Gij moest het niet meer zijn! Vermocht de vunze kerkerlucht u 't bloednbsp;Niet af te koelen ? ’k Had dat toch gewild.
HENBT.
Dat was de reden dus, dat ik voor Eob Mij op moest olfren, dat ik maanden langnbsp;Gevangen bleef? Bij God, ik ben geen slaaf!
Neen, Henry Percy zijt ge, jongste zoon
Van een Northumberland; te veel vergeet gij ’t;
Als gij het doet, herinner ik het u.
HENBT.
Gij hebt het recht verloren dat te doen,
Als ’t waar is wat men me in den Tower zei. Dat gij den Puritein uw lachjens gunt,
Dat ge in Sint Antholin hun preökers hoort, Daar zelfs den Parlements-os, Master Pym,
-ocr page 53-Oenadig toeknikt.... Master Pyni, den beul Van Strafford! Is bet waar, dan duurt uw liefdenbsp;Veel korter dan uw haat.
MTLADT.
God schiep de zon
En de planeten — gene als ’t middenpunt Wjar deze om zweven in haar cirkelloop.
Zoo is het boven, zoo ook is 't beneên.
Dunkt u den rang van een planeet te zijn Het naast bij aan de zon voor n te laag?
Wat zijt ge zonder ’t licht der zonne, knaap?
Waar zij u o verstraal! met licht en gloed En niet meer eischt dan dat gij uw natuur.
Uw roeping volgt, durft ge ongehoorzaam zijn.
Haar vragen waarom zoo, waarom niet anders,
In haar geheimen dringen die zij zwijgt?
Wees stil en volg!
HBNEY.
Verdoemde tyranny!
Zoo groot die tyranny, dat gg u vrg Ja bandloos zelfs bewegen kunt. Ga heen!
Ik houd u niet!
HBNRY.
Is wat men zeide waar?
MYLADY.
Ik andwoord niet.
HBNRY.
Een woord slechts: is ’t dan waar, Dat wat ge deedt tot heil is van ons Huis?
MYLADY.
Te twgflen is reeds misdaad.
-ocr page 54-40
HENBY.
Ik geloof...!
Kom, wees voor mg geheel als vroeger, zuster!
Geef arbeid, mannenarbeid, mij — ik roest.
’k Voel ’t leven in mij borlen, kooken, zieden.
Breng mg in ’t vuur, — dat loutert — niet in ’t dons L
MTLADY.
Zoo spreekt een Percy uit den gouden tijd.
Toen ’t hoogste hém was als hij ’t grijpen wou.
Ik breng u in het vuur. Gij kent Eosetti,
Den Italjaan?
HBNBT.
Hem, met dat flikkrend oog.
Dat bruin gelaat, dien zoeten glimlach?
Juist.
Hij is ons aller vijand; priester en spion Van Eichelieu, den Franschen Kardinaal.,
HENKY.
Spion?
MYLADY,
Ik weet het zeker. Hij moet sterven .
HENEY.
Mylady!
MYLADY.
Hij moet sterven, 't Hoe,
’t Wanneer verblijve aan u. ’t Belang van ’t Eijk,, Waar hg op Frankrijks last de tweedracht stookt,nbsp;’t Belang der Percies eischt het. .. Hij heeft mijnbsp;Gehoond____ bedrogen ....
-ocr page 55-41
HENBÏ.
Hij zal sterven!
Maar nu alle’ ernst op zg!
(Rose brengt een koff'ertjen aan Francois, die het aanneemt, een diepe buiging maakt en vertrekt. Mylady gaat naar het dressoor en brengt zelve Henry den beker toe.)
MYLADY.
Dat Percy leve
En iedren vijand, hoog en laag, vertrap!
HKNEY.
Daar zeg ik Amen op.
(Hij drinkt.)
Wat nu van ’t plan
Mij met Jane Howard, de pupil der Kroon,
De lieve gouden pop te laten huwen?
De jongste Percy heeft geen geld, Mylady!
MYLADY.
Jane Howard is gehuwd .... met Eobert Conway.
HENRY.
Vervloekt! Die Conway, die alkoof held ...!
' nbsp;nbsp;nbsp;MYLADY.
Dienaar
Van ons geslacht is hij, leem in mijn hand!
HENRY.
Een weeke bloed is hij, een amfibie!
Hij neuriet psalmen als de vuilste rondkop....
MYLADY.
En vecht nog beter, vloekt veel minder dan De beste Kavalier: dat dient beloond.
Hij is bekend in beide legerkampen En dat vooral, mijn jongen, dient beloond!
-ocr page 56-EDWARDS.
Mylady . ..! Heiige God!
MYLADY.
Man, welk een schrik
MYLADY.
Laat hem binnen, Edwards! ZESDE TOONEEL-
De vorigen, master pym, tusschen 45 en bOjaar oud, breed en gezet; puriteinsche kleederdracht; wulpsch gelaat] allesnbsp;geeft den indruk zoowel van fizieke als iniellektueele kracht.
HENRY hem voorhygaande.
Zijn Majesteit de Koning van ’t gepeupel!
PYM.
Dat ieder knaap als gij te vreezen heeft.
{Henry af.)
mylady hoog. Verklaar mij. Master Pym . . ..!
-ocr page 57-43
PYM.
Mijn komst, Mylady? {Haar en zich zelven een stoel gevend.)
Denkt gg als ik dan gunnen we ons wat rust.
MYLADY.
Verklaar mij dit bezoek.
PYM.
Gij wachttet mij. MYLADY opstaande.
Vervolgt gij op dien toon . , , .
PYM.
Dan rijst gij op,
Maar toch vertrekt nog niet. Gij zocht mij op, Mylady!
MYLADY.
Master Pym!
PYM.
Gg zocht mij op.
Gij wildet vrede met den vroegren vriend.
Ik zeg u daarvoor dank.
[Hij neemt haar hand en wil die aan de lippen brengen.) MYLADY met afschuw.
Lord Straffords bloed
Kleeft aan die hand.... en hij was eens uw vriend,
PYM.
Eer hij kwam was ik de uwe. Schoone tijd,
Toen ik mocht hopen; toen een druk dier hand.
Een vriendlgk knikjen van dat fiere hoofd
Het vuur — verteerend vuur! —mij stortte in’t bloed!
-ocr page 58-Wi ' .
i»' ^
44
Lord Strafford kwam ... en toen- verkeerde uw liefde Voor mij in haat; zon ’t vreemd zijn zoo de haatnbsp;In liefde weer verkeerd was nu hij viel?
f:
MVLADY.
Dat’s boos en grof. Was ’t waarheid dan droeg ik De schuld van Straffords dood; dan dreef de ngd,
De minnenijd, de bijl u in de hand.
PÏM,
Dat ’s fijn en boos. Voor u niet zoo veel eer,
Voor mij niet zooveel schande! Strafford was Mijn boezemvriend, en ’k stemde voor zijn dood.
Waar hij mijn vader of mijn zoon geweest Ik had gedaan zoo als ik deed. Mylady,
’k Beminde, ja ’k bemin u nog hartstochtlgk;
Maar iets stel ’k boven mij, en dus ook boven Mijn liefde, ’t is de vrijheid van mijn land.
MYIiADY.
Wat gij en de uwen vrijheid noemt ten minste.
Lord Strafford was te groot....
PYM.
Hij werd te klein.
Wie macht heeft en die macht misbruikt is klein.
MYLADY.
’k Vrees voor üw grootheid dan.
PYM.
Gg vreest daarvoor?
Ge erkent dus haar bestaan? dat valt mg meê.
MYLADY.
Als ’k dat niet deed waarom ontving ’k u dan?
PYM.
Ik wou dat hooren. Juist. Gij hebt mg noodig.
’k Ben machtig nu in ’t machtig Parlement;
Eeeds noemt men Pym den Koning van het volk. Die Koning heeft meer macht dan de andre Koning,
-ocr page 59-Die Strafford prijs gaf... Niet? Met scherpe lijn Is onze toestand nu geteekend. »Wraak,”
Vraagt gij van mij, en ik van u vraag: »liefde.” Een lafaard noemt ge Karei Stuart ennbsp;Diens vrouw een intrigante — ik doe als gij!
MYLADY.
Lord Strafford viel door beider lafheid.
PYM.
Het offer moest geslacht, maar ’t mes had niet Geslepen moeten worden door die twee.
Ge merkt: reeds is uw invloed groot op mij;
Ik breng ’t gevoel al in mijn politiek ....
Lord Strafford hield van voortgaan tot a-^n ’t eind ; Zijn weduwe ook....?
MYLADY.
Gij kwetst!
PYM.
Vergeef het mij.
Dat rouwkleed brengt veel bitters in mijn hart, Veel kwetsends op mijn tong.
Ik leg het af.
PYM hare hand vattend en deze kussend.
MYLADY.
Gaat ge óok door tot ’t eind?
PYM.
Ik vrees dat Karei zelf mij daartoe dwingt.
MYLADY.
-ocr page 60-PYM.
MYLADY.
Dat deed hij nooit, neen, nooit!
PYM.
Hij viel door beulshand, en zijn werk met hem.
Ik wensch me een andren dood, en dat mijn werk Mij overleven zal.
MYLADY UUtr.
O, zeker zal ’t zoo zijn,
Als al de kracht van wil en van verstand Zich saamtrekt op één punt: het zelfbelang.
PYM.
Als ’t zelfbelang ’t belang is van den Staat,
Waar blijft de kracht dan van ’t verwijt, mijn Lucie ? Maar ’t noemen van dien naam herinnert mp.
Dat politiek een veld van distien is En liefde een rozentuin. Vergeten wijnbsp;De distels, plukken wij de rozen, Lucie! ¦
Slechts over ’t distelveld komt ge in den tuin Van rozen. . .
PYM.
Een belofte! .,
MYLADY.
Gg zijt... een haatlgk man....
PYM.
MYLADy.
-ocr page 61-47
PYM.
Ik wilde ’t als ik ’t kon.
MYLADY.
Gg, lafaard!
PYM.
Schoone vrouw!
MYLADY.
Wees ernstig; gij beleedigt met uw scherts.
PYM.
Wel ziet gij scherp, Mylady, maar niet ver.
Mijn stem heheerscht als nog het Parlement;
Maar achter dit, ver.... aan den horizon....
Maar altijd naadrend rijst een zwarte wolk:
Een kleine schaar, maar Cromwell aan haar spits!
Ik heb het woord maar Cromwell heeft het zwaard; Ik heb de rede, Cromwell het geloof,
En dit — ’t moog waar of valsch zijn, — overwint. Waar’ Karei te vertrouwen, ’k sloot den vreê.
MYLADY heftig.
Gij kunt, gp zult niet, Pym I
PYM.
Ook achter hem
Zie ik een zwarte wolk; wat die verbergt Gis ik nog niet. Een invloed, mij nog vreemd,nbsp;Beheerscht hem, voert hem heen naar ’t buitenland;nbsp;Den draad van ’t weefsel zie ik, niet de handnbsp;Die ’t vormt.
MYLADY.
Ik wel. Het is Eosetti, Pym 1 Tast door! Wijs dien spion de grenzen, Pym!
Gij tast wel door wanneer gp alles weet;
-ocr page 62-48
En ’k zal n alles nu doen weten. Karei Komt in het Parlement om u te vattennbsp;En voert soldaten meê.
PYM.
G ij riedt hem dat!
Och, Karei waagt dat niet.
MTLADT.
Hij waagt het wél.
PYM.
Maar dan verliest hij ’t spel.
MYLADY.
Dat moet hij ook.
PYM dreigend.
Hij zal mij vinden . . . !
MYLADY.
Neen, hij vindt u niet.
Ik waarschuw u bij tijds; gij houdt u schuil,
Tot uw partij de wapens heeft gevat.
PYM met afschuw.
Een burgeroorlog!
MYLADY.
’t Zij.... Wat staart gij me aan !
PYM.
De Heere is groot. Hij schiep een wezen, dat Het kwaad en ’t goed, beide in den hoogsten vorm,nbsp;Belichaamt: ’t is de vrouw!
lt;9
MYLADY.
Gij aarzelt nog?
Aanvaard den strijd en ... ik ben dankbaar, John!
[Zij vat zijn hand; hij omhelst en kust haar; huiverend.) Ga heen nu. . !
-ocr page 63-49
BDWAKDS aandienend.
Lady Howard en Sir Robert Zijn voor de poort, Mylady!
MYLADT.
Welkom iign ze.
(Pym neemt statig afscheid van haar; Pijm af, door JMwards gevolgd.)
ZEVENDE TOONEEL.
MYLADY alleen.
Wat zegt ge, schim van Strafford, schande is eer, Wanneer de wraak de rol der liefde speelt?
Mijn schande uw eer? De zonde is in den wil Niet in de daad? Den boom proeft me’ aan de vrucht;nbsp;De vrucht is heerlijk, dus de boom is ’t ook ... ?nbsp;Sofismen, weg! Den giftkelk niet omkranst!
Toch tot den boom toe hem geleëgd!
ACHTSTE TOONEEL.
De vorige, kobeet en lady howaed, een beeldsclioone jonge vrouw in ryk reisgewaad.
MYLADT maar heiden toeylend en Jane omhelzend.
Mijn kind.
Wees welkom, hartlijk welkom! Is de huwlijksreis Een zegetocht geweest?
En Robert ook..
’k Heb mij verveeld,
EOBBET.
O neen... .
JANE.
Heeft mg verveeld.
-ocr page 64-50
BOBBBT droog.
MTIiADT.
Ge blijft te gast hg mij,
Zoo lang ge wilt. Wel wandelt hier de rouw. —
JANE.
Ik kan den rouw niet uitstaan — ’k ben nog jong. En mijn Toogdes heeft nooit me aan ernst gewend;nbsp;Dat zei ik Kobert vaak.
P.OBEET.
De vreugd en de ernst» dat zeide ik haar.
JANK.
Al wéér een zedepreek! Kom, Eobert, lach,
En pruil nu niet! Hoe vaart de Koningin,
Mijn lieve tweede moeder? Hoe White-hall?
Wat heb ik naar een maske vaak verlangd,
Of naar de maat der Sarabande ginds Op Ho ward-Castle!
MTLADl.
Prachtig, trotsch kasteel!
Daar woonden sinds vgf eeuwen uw geslacht.
JANE.
En bouwden duizenden van kraaien nesten.
MYLAnY tot Eobert,
.Gg oordeelt anders — beter naar ik hoop.
Dat trotsch kasteel met al zijn vruchtbaar land Met honderden van pachters vondt gg schoon... !
BCBBRT.
Niet om dien rijkdom slechts, Mylady, om De grootheid ook, en 't meest nog om de macht»
-ocr page 65-51
Die uit moet gaan van zulk een rgk bezit.
Die onafzienbre laan van olmen, die omhoog Hun twijgen samen strenglen tot een dak,
Doet n als wandlen in een tempel Gods;
Die breede schaar van pachters, allen Afhangend van den Heer der Heerlijkheid,
Op hem vertrouwend, van hem schutse beidend. Vervult met trots, maar ook met needrigheid;
En in het hart weerklinkt een stem, die fluistert: gt; Bid in den tempel, werk in hut en stulp !”
JAKE, bij Mylady als wegschuilend.
Daar is de zedepreeker weer, Mylady!
Hij ’s Puritein en wat nog erger is,
Zoo zuinig als een Londensch winkelier.
Ik heb twee grooms, vier paarden, twee karossen Twee staatsie-, tien gewone kleedtjens maar,
Een draagkoets en vier dragers — en ik ben De rijkste van gantseh England buiten u.
En als mijn heer gemaal nog vroolijk was,
Mij nog eens lachen deed zoo als ’t behoorde.
Zoo als hij ’t schuldig was aan Lady Jane,
De rijkste van gantseh England....
BOBEBT.
Jane, Jane,
O, als ge meendet wat ge zeidet... 1 Kind!
JANE.
Vervelend man!
MYLADY.
Wel aardig waar de twist Als ge onder u waart, kindren 1 Lieve Jane,nbsp;U wacht ten hove een nieuw ballet, en unbsp;Een versche preeker in Sint-Antholin.
Ook kocht ik voor mijn lieve Jane een aap, Paisanten en een papegaai, die praat.
Ik borg ze in mijn volière tijdlijk hier.
-ocr page 66-52
JAïTK.
Dat ’s heerlgk — ’k ga ze zien.
NEGENDE TOONEEL.
De vorigen, missteess rose, die Nel aan een arm naar binnen sleept.
EOSE, buiten gicli zélve.
Mylady,
’tis God geklaagd! Dat schepsel schijnt mijn vloek: Waaraan heb ik zoo’n helleplaag verdiend?
NEL.
Dat, snoepster, weet je best! Maar laat me los,
Of ’k sla er op!
[zich losrukkenen Dag, Eobert! geef me een hand!nbsp;Wat ben je mooi van daag en die daar ook!
MYLAnV.
Wat is er mi weer, Eose?
ROSE,
Lieve God,
Ik ben mij zelv’ niet meer! Mylady weet.
Dat ’k boven in den toren vogelë houd;
Ik had een ekster, zes kanaries. . . .
NEL.
Zeven;
Ik telde ze.
JANE.
Zg liet ze vliegen?
BOSB.
Ja.
’k Had vier kanaries zelv’ gebroed.
NEL.
Niet waar.
Dat kan je niet — jij bent de moeder niet.
-ocr page 67-Ze is de aardigste aap, die ik ooit zag! Lach meê!
MTLADY.
’t Is wel, ’t is wel. Die vogels liet gij vliegen?
NEL.
Dat deê ik. De arme stakkerts vroegen ’t mij.
Zij hebben vlerken om te vliegen, niet?
En in dat krot had ik het al benauwd,
Ik, zonder vlerken, hoe veel meer dan zij!
Ik zette ’t raampjen open, en ja wel,
Daar hupten en daar dansten zij naar buiten,
De daken over en de goten in!
Daar zat dat valsche beest: haar bonte kat.
Die loerde op alle zeven — zeven zijn er.
Met zes. Ik kroop stil naar haar toe,, en — bons! Daar schopte ik haar van boven naar beneên.nbsp;nosB.
Heer in den Hemel! ook dat nog!
NEL.
Morsdood.
BOSE.
NEL.
Moet ik weg?
Gerechtigheid, Mylady!
Zeg, moet ik weg?
MVLADV tot Bobert.
’k Voldeed aan uw verzoek.
En hield haar hier.
NEL tot Bobert.
Dus jij verzocht het haar?
Dank, Robert, dank! Och neem me nu dan meê! Wat j ij zegt, doe ik graag — leer j ij me lezen ... ?nbsp;/op Jane wijzend]
-ocr page 68-54
Zeg, dat die daar niet altoos lacht.
(stampvoetend.]
Lach niet!
KOBERT bedarend.
Stil; ’k neem haar meê als Jane denkt zoo als ik.
JANE.
Ja wel, heel graag; ze is aap en papegaai.
ROBERT tot Bose.
’k Geef dubbel u ’t verlorene terug.
Twee katten dus...
MYLADY.
De dwaasheid neme een eind!
tot Rose.
Wee uwer, zoo ge minder werkt dan praat!
Is alles in den linkervleugel klaar?
Ik ga het onderzoeken — ga mij voor!
(Rose en Mylady af.)
TIENDE TOONEEL.
De vorigen, behalve Mylady en Rose.
JANE.
Zeg, kun je duiklen?
NEL.
Best.
JANE.
Laat kijken.
NEL.
Neen.
ROBERT tot Jane.
Laat haar een oogenblik, en hoor naar mij,
En zie mij aan zoo als ge vroeger deedt!
Wat waart ge boos!
-ocr page 69-55
JANE hem afwerend. Och kom!
BOBEBT.
Zijt gg het nog?
Oeef mg een kus I
JANE.
In ruil wis voor een preek.
BOBEBT.
Waarom zoo scherp?
JANE.
Waarom zoo oud ?
BOBEBT.
Toe, Jane!
Zie me aan.... een kns!
NEL, die met Mimmenden onwil heiden heejt gadegeslagen.
lt; nbsp;nbsp;nbsp;Wat ben je lief voor haar!
Is zg je.... zuster?
BOBEBT.
Neen, mgn lieve vrouw.
Die ik aanbid en die veel houdt van mij.
NEL.
Je vrouw.... je vrouw? Wat bidt jij om een zoen ! Daar heb je er een van mij.
JANE lachend.
Dat is goedkoop,
Niet waar?... ’tis heusch: ze is aap én papegaai.
Wat bazel jij? hg is mijn beste vriend.
Die nooit mij schopte of schold. Laat haar maar gaan. ’k Wil voor je wezen wat zg niet wil wezen.
-ocr page 70-56
JANE.
Een goede ruil! En zg kan duiklen, Eob!
En klimmen ook____en krabben zeker ook.
BOBEBT.
Niet verder, Jane!
JAN® driftig.
Maar ’k wil nu, dat ze toont Al wat gij haar misschien wel hebt geleerd.
Kom, duikel en krab dan je wangen stuk;
Daar ’s niet veel aan verbeurd
NEL tot Robert.
Wat zegt ze daar?
EOBKBT.
Zwijg, Nel!
JANE.
Je weet toch, dat ge leelijk zijt.
Zoo leelijk als een aap maar wezen kan?
NEL.
Dat weet ik.... maar dat jij het zegt is valseh.
(haar muts aftrekkend)
Zeg, heb je hair als dit? nbsp;nbsp;nbsp;(tot Robert).
Wie heeft het mooiste?
JANE schaterend.
Rob, ’s Konings nar is minder nar dan zij.
Wie, Paris, wijst ge d’ appel toe?
” nbsp;nbsp;nbsp;BOBBET haar omarmend en kussend.
Mijn liefste.
Toon ’t arme kind wat meêlg!
NEL ur.d.
Hé, hoe laf!
Hij flikflooit haar! O als ik Robert was
-ocr page 71-57
’k Deê je in den kost bij Phil____ Al wêer een zoenl
’k Wou dat ’k een zweep had!
ROBERT.
Engel, is ’t vergeten?
JANE.
Yergeven voor het minst____Ik plaagde u wat.
In de eerste maske doet ge meê, niet waar?
[Zij neemt zijn hand en ziet hem vleiend aan./
ROBERT.
’k Beloof het u, mijn allerliefste!
Bouw
Voor haar een hokjen boven op een paal.
Ik zie haar daar al zitten — ’t harde hair Los zwierend als de manen van een paard!
[Nel blikkert met de tanden.)
Wat zijn haar tanden groot! ... als van een wolfshond! Is ze al te kwaad dan krijgt ze een muilband om.
Een muilband____ha, ha, ha!
ELPDE TOONEEL. quot;
De vorigen, Myladv later Edwards.
MVUADY.
Dat mag ik hooren.
(zacht tot Robert)
Ge toondet u eens handig, jonge vriend.
En maakte ’t gouden popje’ aan ’t lachen? Goed.
D zelven niet, naar ’k zie.
(hij zucht)
’k Heb werk voor u.
Ik gaf u Jane en vraag nu wederdienst,
ROBERT.
’k Begrpp dat.... ’k Ben slechts was, waarin Mylady
-ocr page 72-Mijn vriend als de uwe — dus üw tweestrgd kan ten eind zgn, edel hart!
Mijn kindren,
In de opperzaal zijt gij voor lang gediend.
(Tot Nel.)
Volg hen.
Ik kom niet. (Robert en Jane af.)
Had ik een mes, ik stak het haar in ’t hart!
Wat is ze mooi! Wat is hij dol op haar!
MYLADY na eene pause op sacliten toon.
Gg kunt hier blijven mids ge u ordlijk tont .
-ocr page 73-V
59
{Tot den Steward.)
Neem gij haar meê; zorg dat ze lezen leer Maar zich nooit weêr in deze zaal vertoon.
(Mylady rechts af.)
NEL haar verrukt nastarend.
Wat is ze goed voor mij!
EDWARDS.
Als zg zoo spreekt
Dan is zij goed — maar ze is maar zelden zoo, Onthoud dat wel, gij kleine wilde! Kom!
[Beiden links af.)
TWAALFDE TOONEEL.
MYLADY, ALGERNON hertog van Northumherlend, uit de zijdeur rechts. Algernon is een man van vijf en veertignbsp;jaar, maar schijnt veel ouder; hij leunt op Myladiesnbsp;schouder; de gestalte is gebogen; het gelaat bleek ennbsp;somber; donker maar kostbaar gekleed.
ALGERNON.
De reis heeft mij vermoeid; nog meer 't gewoel Der menschen om mij heen. ’k Ben dit ontwendnbsp;Op Padhurst.
[Hij zijgt in een leunstoel neer.)
MYLADY.
’k Wist dat, maar ’t mag zoo niet zijn, En zeker zoo niet bleven.
ALGERNON.
Gij beveelt
En Algernon is hier — wat wilt ge meer?
MYLADY.
Neen, broeder, niet alzoo! Gij kunt bevelen:
Gg moet het doen. Ik ben slechts de onderdaan Van ’t hoofd der Percies.
-ocr page 74-Het heden leeft en is zoo schoon. Zie ’t leven voor een doode niet voorbij.
ALGERNON.
De doode was zoo schoon, zoo trouw, zoo heilig,
En ’t levende, ’t is valsch, — het intrigeert:
Het levende zijt gij!
MYLADY.
Dus nóg als vroeger!
Sprak dan uw eenzaamheid in achttien jaar Geen enkel ander woord, als dat de haat,
De wrok, de nijd, op menschenlippen legt ?
ALGERNON.
Wilt gij vernemen wat zij zeide? Durft ge?
-ocr page 75-61
ALGBENON.
Ginder lispelt ze in de laan Van eiken: »wat is ’t leven, menschenkind,nbsp;Waar gp niet om gevraagd hebt? lijden, lijden,nbsp;Ten zij ge een hart aan ’t uwe kloppen voeltnbsp;Dat voor u Ipdt, waarvoor ge lijden kunt,
Dat gij kunt geven van uw zwakheid, u Kan geven van haar kracht...” O Violetta!
MÏLADY.
Is niets in staat.. . ?
ALGBENON.
Zwijg. De echo roept dien naam.
En in die laan van eiken ruischt het verder:
»Een zwakke jonkman, oud op twintig jaar,
»Die ’t leven met zijn God van klatergoud «Steeds haatte met een gruwelijken haat,
«Vond in het land der kleuren, ’t ideaal,
«Dat hem verzoende met de waereld óm
«En in zich: een Madonna .... meer nog; op ’t gelaat
«Daar leefde een glimlach : goudglans op albast;
«Dus aarde en hemel..! Hij bracht haar naar hier «In ’t neevlig vaderland! — Wat zaligheid,
«In schahw van ’t donker loof, waarin de maan,
«’t Gestarnt zelfs schuil ging, slechts haar stem te hooren, «Die zei, herhaalde en zei en weer herhaaldenbsp;«Wat aan dat hart gezegd werd en herhaald:
»«Ik heb u lief voor eeuwig.... ’k heb u lief »»Met hart en ziel, met alles wat ik hebnbsp;»»Of ooit bezitten zal voor eeuwig. . . . eeuwig! . . . .”nbsp;«Maar achter gindschen half vermolmden boomnbsp;«Daar stond de hoogmoed van het hoog geslacht;
»’t Was óok een vrouw — een hooge—gjj, Mylady!”
MVLADY.
Niet verder!
-ocr page 76-62
ALGERNON.
Hoor, wat de eikenlaan nog meer vertelt; »Zii, uit het land der kleuren, was verdwenen.
»Een dolksteek, giftteug of een kerkerband ïOntrukte haar den jonkman, die alleen bleef,
»Bleef staren op de plek, door haar betreden,
»Bleef staren om zich heen, tot de eenzaamheid »Hem aangreep, hem bemeesterde en elk denkbeeldnbsp;»Van uit zijn brein, en allen moed en hoopnbsp;gt;Van uit zijn harte zoog...” Waar liet gij haar?nbsp;Waar hebt gij haar begraven na den moord?
MYLADV hem de hand op den schouder leggend.
Mijn broeder! ... Ik bezwoer u reeds voor jaren.
Dat gij mij onrecht deedt. ’k Bezweer ’t u nogmaals, Thands bij de schim van onzen vader, die toen leefde.nbsp;En mij gebood te doen, wat ’k deed. Ik spraknbsp;Slechts eens met haar. Ik was meer waar dan gij.
Die haar uw naam en titels hadt verborgen .. .
Sprak in dat feit niet reeds het schuldbesef,
’t Bewustzijn, dat Northumberland, ’t geslacht Waarin de kroon van England was gedragen,
Zich aan een deerne niet verslingren mocht.
ALGERNON haar hand wegduwend.
Spreek zoo niet of. . . bij God . . .!
MYLABT.
Gi) moet het hooren:
Zich aan een deerne niet verslingren mocht.
Zij was verstandig; zij begreep ’t en .. . ging. Waarheen? dat weet ik niet. .. dat weet ik niet!nbsp;Schoon was ze — nog verstandiger dan schoon.
Zij ging — ik eischte ’t niet. — Ik had den doorn Zoo gaarn met dons omwoeld en zelve haarnbsp;Naar haar verwanten in Itaalje heen gevoerd.
Haar fierheid overtrof nog haar verstand.
Zij ging ... in ’t midden van den nacht... alleen.
Zij was u waard geweest als zij of gij Een andren naam gedragen hadt.
-ocr page 77-63
ALGEBNON bitter.
Wat troost!
Mg aan te zeggen, dat ik iets verloor,
En dat dit iets een kostbre paerel is.
Eiept gg mij daartoe hier?
MTLADT.
Voorzeker niet. Northumberland is tot iets groots bestemd.
De kroon van England schittert in ’t verschiet.
ALGEBNON.
Ha, ha, een kroon! Geef mij een narrekap!
Gij zet haar reeds mij op, gelooft mij gek.
Ik ben het ook.
MXtAD.
Gij zijt het niet: waak op 1 ’t Huis Stuart is veroordeeld; toch behoeftnbsp;Het volk een koning. Ik heb nu de machtnbsp;En zet de kroon Northumberland op ’t hoofd.
ALGEBNON.
Geef mij een slaapmuts.
MTLADT.
Gij sliept al te lang.
Gij hadt een fijn verstand, een gloeiende eerzucht. ALGEBNON.
’tis bel verslapen — dat ik sliep: uw schuld!
mtladT hoog.
Sta op, Mylord! sta op. ’k Wil, dat ge hoort En goed verstaat, wat ’k nog te zeggen heb.
Zit ge in dien stoel dan dut gij in, naar ’k vrees. Uw vader spreekt door mij — rijs op en hoor!
ALGEBNON Ópstaande, huiverend. Mijn vader.... die mij vloekte...!
-ocr page 78-64
MYLADY.
Omdat ge ’t bloed
Der Percies woudt bezoedlen, maar u zegent Als gij de kracht, die in u sluimert, wekt.
Grij neemt weer zitting in bet huis der Lords,
Voert de oppositie aan, verslaat de Stuarts,
Houdt Kavalier en Eondkop in bedwang.
Het oog gericht op de drie-dubble kroon
Van England, Schotland, Ierland. Aan mgn hand
Graat gij ter zege...! Weigert gij die taak.
Dan ruimt ge uw plaats den jongren broeder in, {schellend.)
Geeft gij uw recht van eerst-geboorte prijs.
(tot Edwards op den dremyoel.)
Breng licht!...
{Edwards af.) stre?ig. ,
Gij hebt bedenkenstijd tot morgen....
{Edwards komt met twee bedienden terug^ die zilvren candelahres met waskaarsen dragen.)
Zeg ieder in mijn huis, dat Zijn Genade Ter ruste zich begeeft en stilte wil.
zacht tot Algernon, gebiedend.
Uw hand!
luid: nederig.
Vergun mij de eer u te geleiden!
{Edwards gaat eerst; 'dan Mylady niet Algernon; de twee bedienden volgen. Gedurende het laatste tooneel isnbsp;de schemering van lieverlede gevallen; de zaal is donker;nbsp;zoodra de anderen verdwenen zyn, steekt Nel het hoofdnbsp;door de glazen deuren op den achtergrond.)
DEE TIENDE TOONEEL.
NBL, dan MYLADY, EDWABDs en de bedienden.
NEL langzaam naar voren sluipend-’t Is slecht wat ’k doe — toch doe ik ’t.
-ocr page 79-G5
(zy luistert aan de deur rechts')
Al weerom!
{Zij ijlt naar den achtergrond en verbergt zich in een hoek; Mylady gaat, gevolgd door den Steward en de tweenbsp;bedienden, het tooneel over.)
MYLADY op den drempel van de zijdeur links.
Stil moet het zjjn; zoo stil, dat zelfs de houtworm Zich zelv’ verschrikt en dus den arbeid staakt.
EDWAEDS.
Het zal zoo zgn, Mylady! nbsp;nbsp;nbsp;{allen af)
NEL op de teenen voortsluipend.
Zij zijn weg!
Die Satansche nieuwsgierigheid! Waarom ’t Mij ook verboden hier een voet te zetten ?nbsp;sHier blijven, hoor!” Ja, morgen!... als een katnbsp;Den tuin in...! Hè, wat was ’t er mooi!
{zij duwt de glazen deur wijd open; maneschijn; gezicht op de stad. Rosetti in een mantel gewikkeld op het balcon.nbsp;Nd geeft een zwakken gil en snelt terug.)
VEERTIENDE TOONEEL.
Nel, Rosetti dan Algeenon.
BOSKTTi nader tredend.
Vrees niet!
Ik ben je beste vriend!
NEL.
Ik weet er alles van....
Die beste vrienden!... dank je — blijf maar daar!
EOSETTI.
Kom dichter bij!... Ik heb gezocht, gevonden....
Je moeders spoor — o ’t was een lange reis! fhaar hand vattend en haar gelaat 'naar 't maanlicht
keerend.)
5
-ocr page 80-66
Toch nog geen zekerheid!
(in de verte luidt een klok) Het couvre-feu!
Maak dat je weg komt of je wordt geknipt, En ik op straat gezet.
AiiOERNOK onzichtbaar.
Zijt gp daar, Stewart?
NEL bevreesd.
De gekke Hertog...!
ROSETTI gebiedend.
Blijf! Geef hem ’t papier
Dat ik je gaf....
(hij gaat naar het halcon en spiedt, daar verborgen, naar binnen.)
EEL.
Verscheurd is ’t.
(bij het gezicht van den rondtastenden en voortstrom^ pelenden man, die haar ziet, zoo als zij door de maannbsp;helder verlicht wordt, staat Nel als versteend.)
ALGERNON de armen uitbreidend.
Violetta!
(Nel deinst ontzet achteruit; Algernon slaat neder.)
-ocr page 81-67
Een herberg even buiten Londen. Be heirweg gaat daar langs. Aan de overzijde van den weg: bosch. Een deurnbsp;op den achtergrond; aan weerszijden dier deur: ramen,nbsp;waarvoor dikke schuivende gordijnen. Zijdeuren rechts ennbsp;links. Een breede schouw waarin eenig vuur. Houten banken en een leunstoel. Het is avond. Bij het opgaan dernbsp;gordijn houdt de waard Allan Mac Neill de deur opnbsp;den achtergrond open voor Eosetti, die binnentreedt, gekleed als een edelman dier dagen, maar in gedekte Meuren. Hij houdt een kleine hoornen lantaren, waardoornbsp;het licht vuurrood heenschijnt, in de hand en een stok.
EER;STE TO ONE EL.
Eosetti. Allan.
Allan hem de lantaren en den stok afnemend.
Den Heiligen zij dank, Monsignore, heelhuids hier terug!
Eosetti.
Niet zoo luid! Het bosch 'vemelt van Kavaliers.
ALLAN.
En van Rondkoppen misschien ook. Dat Sint Andries ze verderve!
(hij neemt Rosetties mantel, waarop een St. Andrieskruis is geborduurd, met alle teékenen van eerbied af.)
bosbtti.
Ge blijft met beiden toch op goeden voet?
ALLAN.
Met de Kavaliers vloek ik, met de Rondkoppen zing ik psalmen: maar beiden verdoem ik....
Inwendig.
EOSETTI streng.
-ocr page 82-68
t
ALLAN bedeesd.
Zoo meen ik ’t, Monsignore!
BOSETTI,
Op den Theems hoogwater over een uur?
ALLAN.
Vloed tot 10 uur. Als Monsignore het bosch even doorgaat....
BOSETTI.
Daar is het veer, dat weet ik. Vaart de Doverboot van avond?
ALLAN.
Om 9 uur, Monsignore!
BOSETTI.
Ik ben England uitgewezen bij acte van Parlement. Ik vertrek van avond met die boot; verstaat ge mij, ik vertrek..
(het krassen van een raaf ivordt gehoord: Allan schuift op Rosettïs wenk een der venstergordijnen half open.)
Gra heen. Wees een hoerende die niet hoort, een ziende die niet ziet. Zie niet om.
ALLAN.
[nederig buigende) Ja wel, Monsignore! [er wordt aan de buitendeur geklopt: Allan wil omzien maar bedivingtnbsp;zich en gaat henen door de zijdeur rechts.)
BOSETTI.
Binnen!
-ocr page 83-69
TWEEDE TOONEEL.
Bosetti, Fbanqois Gruau, gekleed als in het 2de bedryf. Hy blijft aan den ingang staan met de armen over ..nbsp;de borst gekruist.
BOSETTI.
/het teeken des kruises over zijn gelaat makend.!
Ik open oor en mond. Ga zitten.... daar.
Wat nieuws ?
FEANQOIS.
Slecht, slechter nog dan ’t was in maanden. Haar Majesteit is radeloos.
BOSETTI.
Bekend.
PEAsgoïs.
Zijn Majesteit....
BOSETTI.
Is ’t evenzeer — bekend.
Hij ging naar ’t Parlement en zocht er Pym,
Die niet te vinden was: de domste streek Van al de domme streken die hij deed!
Dat is goed nieuws — gij noemt het slecht misschien. Ziet gij nu wel, dat u geen oordeel voegt?
ïRANQOis nederig.
Ik zie het, Monsignore!
BOSETTI.
Feiten slechts!
FBANgOIS.
De burgers zijn gewapend, en de Koning Eoept in ^t geheim den adel en diens volgersnbsp;Heel England door te wapen .... ’t Parlementnbsp;Vreest, dat Zijn Majesteit te vluchten denktnbsp;Naar Schotland....
70
EOSKTTI.
En Mylady?
FEANgOlS.
Steeds onzichtbaar.
Men acht haar invloed dood. In Carlisle-house Moet, naar men fluistert, Bacchus huisgod zijnnbsp;En Venus schutsgodin.
BOSETTI.
Myladies broeder ?
Een dom gerucht!
PBANQOIS.
Daarvan weet ik niets.
BOSETTI heftig.
En daarvan juist moest ge alles weten, knaap ! (kalmer.)
Vroegt gij een draagkoets aan de Koningin En ’t brief jen zoo als ik ’t begeerde?
FBANgOlS.
De Koning wil....
BOSETTI.
Als altijd veel; doet niets.
PEANgOIS.
De Koningin, zij _denkt____
BOSETTI.
Wat denkt Mylady?
Wat denkt do gekke Hertog? Wat denkt Pym?
Wat Cromwell? Wat.... Gij zwijgt! Gij weet van niets, ’k Gaf u een plaats aan ’t Hof, bij ’t Parlement,
Een plaats van waar ge hooien kunt en zien.
’k Betaalde u honderd pond — gij moest alzoo Niet slechts het buitenst kennen van uw waereld,
-ocr page 85-71
Maar ’t binnenst. Wat nbsp;nbsp;nbsp;verhaalt kan ik
Vernemen onder ’t scheermes voor een oort.
In plaats van voor- gaat ge achteruit. Dat komt Van al uw gentle-mans manieren; geefnbsp;Me uw conto-boek!
’t inziende: half luid.
Vgf pence aan Lewis, groom Van Lady Howard; twintig shillings Dick,
Den knecht van Pym, en vijftien .. .
{Hij telt zacht.)
Zoo, dat maakt
Juist twintig pond, tien shillings en vijf pence.
Wat hebt gg in uw tasch?
FEAUgOIS.
Geen penning meer.
BOSBTTI.
En ’k gaf u laatst op reekning dertig pond!
Dan is ’t te kort ruim negen — hoe komt dat?
(Frangois buigt het hoofd en zwijgt.)
Gg schijnt het niet te weten — maar ik wel.
Er is een vrouw in ’t spel.
{Frangois bedekt zich het gelaat.) Men is verliefd.
En dat kost geld, hoe men ’t ook overlegt.
Beken mg alles.
FEAugoïs.
’k Weet, dat Monsignore
Eeeds alles weet.
eosetti.
Belgd uw zonde!
FBANgoïS.
Zonde ?
Altgd alleen, en ’t hart smacht soms naar liefde! Altijd alleen, en ik lag ziek: en ’k dacht
-ocr page 86-72
Hoe ’t mg zou zgn als nog mijn moeder leefde, Of als ik zusters had. Daar reikte een kindnbsp;Me een teuge waters, schikte ’t harde bed,
De kussens, bette ’t hoofd; uit medeleden Kreeg zg mg lief; ik haar uit dankbaarheid.
EOSETTI.
Zij heet?
FBAngoïs.
Alice.
BOSBTTT.
En woont... ? en woont ?
FKANQOIS.
Old cheapside.
Bij Tommy Wells...
EOSETTI op zachten toon.
Mijn zoon, behoort ge u zelv? {Francois glijdt aan zijn voeten neer.)
Behoort gij niet aan God, Wiens heiige wil Door mg u wordt verkondigd? En hij isnbsp;Naijvrig, duldt geen afgod nevens zich!
Gij hebt een grootsche roeping — grootscher dan De millioenen kennen, die rondom unbsp;Slechts zwoegen voor wat de aarde bieden kan,nbsp;Botvieren aan hun tochten als het vee.
Naar vrijheid streven en slechts slaven zijn.
En wat wordt u gevraagd? Een deel te zgn Van ’t heir, dat zich verloochent als de Heer;
Van de aard niets vraagt als voedsel voor het Igf;. Door overgaaf van ’t hart en van den geestnbsp;In woord en daad, in wil en in gedachte,
Slechts één te zijn met de overheid, die God In Zijn alwijze liefde u heeft gegeven,
En Vrij ta worden door gehoorzaamheid!
Ik heb gezondigd , |
FEANgOIS. . zij de boete licht I |
73
KOSBTTi zacht.
Zij zal het zijn.
(Koel en bevelend.)
Gij reist van avond af Naar Frankrijk met de boot, die straks van hier gaat.nbsp;Ik heb een boodschap aan den Kardinaal.
Zie me aan — ik mag slechts fluistren. Dichter bg! Zeg, dat gants Ierland opstaat en in ’t Noordnbsp;De Hooglanders gereed staan; dat de Koningnbsp;Bereid is Portsmouth Frankrijk af te staan,
En daar de keur van ’t Fransche leger wacht.
(Hij wenkt 'hem op te staan.)
TEANgOIS.
Ik ga.. . maar ’t valt me zwaar . .. om uwent wil.
Ik meldde u, dat uw leven wordt bedreigd....
KOSETTI.
Zes ^maanden wacht ik — Henry Percy durft niet.
EBANgOIS.
’k Vermoed . .. Laat me eerst....
BOSETTI.
Van Alice afscheid nemen?
Ik hoor gerucht. Ik sluit u mond en oor.
Neem aan dat geld. Om tien uur ginds aan ’t veer!
Gij blijft doofstom, gekleed zóoals ge zijt ;
En wordt uw naam gevraagd, dan schrijft ge neer: sFrangois Gruau, gebannen uit dit landnbsp;sZooals Koeetti, dien ik haat als ieder.”
(Hij wenkt hem de zijdeur links in te gaan.)
Van daar komt ge ook in ’t boseh.
DERDE TOONEEL.
BOSETTI dan nel. Zoodra Bosetti alleen is, gaat hy naar een der vensters en spiedt er door heen.
KOSETTI.
Een draagkoets 1
(Er wordt geklopt; hij opent de gesloten deur op den achtergrond en roept)
Binnen 1
74
NEL.
(Zeer rietjes maar eenvoudig gekleed; het rijke hair goed zichtbaar maar ordelijk in een netjen van zilverdraad; haar gezichtjen is blozend en thands schoon tenbsp;noemen.)
(Tot de dragers.)
Waar brengt ge mij? Woont hier de Koningin?
(Rosetti ziende: teleurgesteld.)
Al weêr die man — hij brengt mij ongeluk.
BosETTi ontroerd.
Het is haar blik, haar houding.... niet haar stem! (Zich bezinnend.)
Ik dwaas! ik ben geen kind meer, en ik grijp Naar ’t speelgoed uit de kindsheid 1
Koel.
Ga daar zitten.
NEL.
Dat doe ik niet — ik ga weerom.
BOSBTTI.
Je blpft.
NEL.
Twee zijn er maar, van wien ’k dien toon verdraag; Twee, die mij mogen kommandeeren: Rob ....nbsp;Misschien, Mylady zeker.
BOSBTTI hitter.
Ja, zij heeft
Ook heel veel recht op uw erkentlijkheid I
NEL.
Zij liet me leeren lezen; ik kan lezen En schrpven ook, en reeknen. . . ook een beetjenbsp;Geschiedenis; ik was een wilde meid.
Een slons, een deugniet, minder dan een dier.
Zij had erbarmen, zij.....
-ocr page 89-BOSETTI.
Vermoordde uw moeder.
NEL.
Wat zeg je? Leugenaar! Wie ben je toch?
Nu ben je züs en dan weer zóo gekleed,
En altijd daar waar niemant je verwacht..
Dat doet geen eerlijk man — dat weet ik nu.
Dat doet een wezen zoo als Phil. Och, God!
Dat is een straf, dat ^k altijd door me erinner Hoe ’k door dat monster ben vernield, vertrapt...
KOSBTTl.
Geliefkoosd|ook....
NEL huicfrend.
Ja, ja,... ’k was dat vergeten; Dat ’s onbarmhartig — jij bent slecht en boos.
ROSETTi op zochten toon.
Zoo slecht niet als je denkt- Zijt gij vertrapt. Vernield, bevlekt, dat is Myladies schuld;
Werdt gij een dier — dat is Myladies schuld.
NEL de ooren dichthoudend.
is me een moeder.
ROSETTI met Icracht.
Zg vermoordde uw moeder. NEL de vuisten bediend.
Niet waar. Gij booze man, als men mg meldde,
Dat gij het hadt gedaan, ja dan geloofde ik ’i!
ROSETTI.
Uw moeder leefde ver van hier; uw vader Kwam onder vreemden naam en won haar liefde.
En nam haar meê naar zijn kasteel. Mylady Vernam dat. Violetta werd bezocht,
Na dat bezoek vermist. ..
-ocr page 90-NEL.
Hoe weet je dat?
Jij was er toch niet bg!
BOSETTI.
Uw moeder vlood....
Des nachts.... hg onweer; in een schaamte hut Schonk ze u het leven. Schrik, ontbering, smart.
Angst voor Mylady deed na korten tijd Haar sterven. Och, de rozenknop weerstaatnbsp;Niet lang den sneeuwstorm!
NEL heftig.
Ik geloof je niet.
ROSETTI.
[Ter zijde.)
Een rozenknop ...! (haar beide handen nemend.)
Gij zijt haar evenbeeld!
[Na een oogenhlik stoot hij haar woest van zich af, en vervolgt koud en kalm.)
Een boer verpleegde n; toen hij trouwen ging Moest gij verdwijnen voor zijn eigen eer'.
Ik had een zending in den Tower; ’t toeval —
Zoo heet het bij het hoog en laag gemeen Wat ’t klein verstand niet daadlijk grijpen kan —nbsp;Bracht mij bij Phil. Hij had uw moeders ring.
Daar is hij — ’t eenig dat hij nog bezat;
Het oovrig was verkocht.
nel den ring beschouwend.
’k Geloof je niet.
De gekke Hertog riep, toen hij u zag Den naam van Violetta en sloeg neer!
NEL.
Ja!
-ocr page 91-Ik meen van ja.
Maar dat Mylady deed, wat gp vertelt.
Dat is venijn en dat zoogt ge uit je hart.
Ziet gp dat stuk papier? 't Slot van een brief;
Ik vond het bij dien boer; ’t is van haar hand.
Gij kunt nu lezen.
{geeft het terug.)
Ik kan niet, want mijn oogen scheemren zoo.
Laat nog eens zien. Die letters schreef haar hand! Wat staat er?
EOSBTTi lezend,
»’k Wist niet, dat ik schuldig was;
»Ik wist alleen dat '’k lief had, zoo als ’k nooit »Een man had lief gehad”....
Qiij poost: het papier trilt in zijn hand.)
»maar toen die vrouw
»Die trotsche, tot mij kwam, toen huiverde ik. ibZg dreef mij weg.... in ijskoü.... barrevoets....
»In ’t donker van den nacht....” Verstaat gg ’tgoed? Mylady dreef in gskoü, barrevoetsnbsp;En in den nacht uw arme moeder weg;
En een meelijdend hart doet dat geen hond.
Hier was ’t een mensch, een vrouw, een zwakke vrouw. Die moeder worden zou — en barrevoets.
Op ps en sneeuw, in ’t donker weggejaagd!
78
NEL ivoest.%
Zwijg.... zwgg!...
BOSETTi fluistrend.
Vendetta! zij eerst en dan h^!
’t Kind moet de moeder wreken.
{haar een kleinen ponjard in de hand duwend^
Neem 't, gebruik ’t.
NEL de punt op haar hand proevend.
en ziek en zwak!..
ROSETTI.
De punt is scherp.... In ijskoh.... barrevoets...! Vertrapt..
Wreek u op haar.
NEL.
Zp heeft geen moeder meer!
(Rosetti heeft middelerwijl de deur op den achtergrond geopend, in het rond gezien en toen gewenkt.)
BOSBTTI.
Daar is je draagkoets.
(tot de dragers.] Naar Carlisle-house.
(hij wil haar hand vatten, zij trekt die terug en verdwijnt.)
VIERDE TOONEEL.
Rosetti, Allan op den drempel van de deur ter rechterzyde.
BOSBTTI zich omwendend.
Wie is daar?
ALLAN.
Monsignore,
Er is in ’t bosch iets ongewoons op til.
De Kavaliers.... zij komen!
-ocr page 93-79
BOSETTi aan een tafel hy de deur ter linlcersyde plaats •nemend, noodanig dat hy tusschen de tafel en de deur in zit
Laat hen komen!
{Allan af.)
VIJFDE TOONEEL.
BOSETTI, HBNBY PEEOY en een aantal edellieden. Henry Percy houdt Nel in de armen.
HBNBY.
Bg Jove, een aardig bekjen!
NEL zich werend.
Laat me los!
tot Rosetti.
Help mg!
BOSETTI houd.
Dat kunt ge u zelv’.
NEL.
Hij houdt mij vast. HBNEY Bosetti ziende.
Bij Jove, dat is de man! tot de anderen.
Neemt aan de deern!
Bewaart baar goed____ik eisch haar straks weêr op.
tot Rosetti.
Ge hieldt u schuil, gij lafaard! kniel ,en bid.!
Ge gaat ter hel, of is er niets, naar ’t niet.
{hij trekt zijn degen, de anderen willen zijn voorbeeld volgen.)
Bij al de Santen, neen! Ik kan ’t wel af Met een, met tien, met honderd van dat soort!
{Rosetti ontwijkt den wilden degenstoot, en geeft Henry een krachtigen vuistslag op de borst, waardoor hij achteruitnbsp;tuimelt; Rosetti verdwijnt door de deur ter linkerzijdenbsp;die men hoort grendelen.)
Dat ’s op zijn Italjaansch!
-ocr page 94-80 {Hy slaat te vergeefs op de deur; tot de overigen.)
Doe ’t krot omsinglen!
(jEIsm paar officieren geven door het raam bevelen aan eenige knechten.)
En vinden wij hem niet, dan ’t vuur in ’t stroo! Brengt wijn.... en hier de deern!
{Allan verschijnt.)
Ben jij de waard?
ALLAN diep buigend.
Uw slaaf....
BENRY.
Je waagt te schertsen, valsche rondkop? ’k Wil bloed zien en geen texten hooren. Bloed!
{Hij valt op hem aan. Allan wijkt uit en vlucht door de deur op den achtergrond. Nel sluipt naar de kamernbsp;rechts.)
EEN OFFICIBE.
Ga niet te ver !
HENET.
Wijn!’ Wijn!
, EEN TWEEDE OFFICIEE.
En dan een liedtjen .... Van »Lizzie is een lieve meid.”
HENEY om zich heen ziende.
Waar is ze?
Dood en verderf voor wie haar mij ontsteelt!
BEN DBBDE OFFIOIEE op den drempel met een kroes en steenen kruik.
Hier, Henry Percy, hier is w^n en n ó g wat!
-ocr page 95-i--
Lizzie is een Jieve tneidl Dat dient gezeid.
Die lieve meid
Brengt je aardig van de wijs.
•Kus, kus me 1” vraagt de rozenlip,
En ’t oogjen, gaat het knip, knip, knip.
Belooft je ’t Paradijs.
Jean van Veuviers uit de deur ter linkerzijde. Hij is gekleed als een Zeloot onder de Puriteinen. Hij tript een weinig en draagt een bril. Dik blond hair, halverwegenbsp;op het voorhoofd liggend ; dikke blonde baard-, geheelnbsp;in het zwart laken gekleed - een bijbel onder den arm-,nbsp;hij spreekt zalvend .met anderen, maar heeft, alleennbsp;gebleven, de gewone stem van Rosetti. Hem volgt rob er r
CONWAY.
BOBEBT.
Wel-waarde broeder, in wat plaats der zonde Sloegt ge u een tent op!
JEAN.
't Is niet altijd zoo.
Vaak komen hier de broedren saam, en dan Weerklinkt de harpe Davids, ’k Bracht u hiernbsp;Opdat ge ’t helsch gebroed, waarmeö ge heult,
En waar Mylady, die ge zoo vereert,
U aan verbindt, zoudt kennen zoo als ik.
ROBERT.
’k Scheid mij van hen; Mylady doet dit ook. Gebruikt hen en verwerpt hen dan als ik.
JEAN.
Gij, duive in eenvoud, zg, de slang in list I
Hoort! die godloozen kunnen niets.
6
-ocr page 96-82
BOBEBT.
Toch wel!
Dien wulpschen knapen wacht een grootsche taak Van avond nog.... Weet wat Mylady wil!
’t Is grootsch als alles wat ze ontwerpt en doet. Die knapen zijn de hoofdliên van een heirnbsp;Van lersehe knechten, die White-hall omsinglennbsp;En Karei vatten straks te middernacht.
JEAN.
Wat sprookjen!
BOBBET.
Broeder, te ernstig is de tgd.
Te kort het leven, om éen polsslag zelfs Te spillen aan een sprookjen.
JEAN.
Amen, broeder!
Voert gg met hen dien grootschen toeleg uit,
Zoo overschrijd dien drempel.
BOBEBT.
Neen, de Heer
Heeft met een andre zending mij belast.
Het Parlement droeg me op, den Anti-christ, Eosetti, dien de Vorst der duivlen dient,
Die tusschen Vorst en volk de tweedracht zaait...
' nbsp;nbsp;nbsp;JEAN.
’t Is Satan zelf.
BOBEBT.
____te zoeken; zoo ’k hem vind.
Te volgen tot aan boord der boot te Dover.
JEAN.
En vondt ge hem?
BOBEBT.
Neen, niemant kent zijn spoor.
JEAN.
Ik ken dat, en ik zal ’t u wgzen, broeder!
-ocr page 97-83
BOBBKT,
’t Brengt u niet in gövaar? Waar ’t zoo, dan niet.
O ’k zegen de ure nog, toen ik voor 't eerst U in den kring der broedren hooren mocht.
Wat kennis van Gods Woord en van den mensch!
Gg, uitgelezen vat, gij, een Profeet,
Een heiige in IsraSl....
JEAN.
Een zwakke knecht.
Niets meer; gebroken door de smart....
EGBERT.
Gelouterd,
Gestaald veel meer. Jean van Verviers, dat weet men,
Gemarteld om den wille des Geloofs
In ’t goddelooze Frankrijk, is bereid
Om al zijn kracht, zjjn laatsten druppel bloed
Der goede zake te offren....
JEAN eenigzins ongeduldig.
’k Lever u
Dien man.
Qiet getier in de aangrenzende kamer wordt heftiger.)
NEL onzichtbaar.
Laat los I
(zij 'stormt met losgerukt kleed, den ponjart in de hand het zijvertrek uit.)
ZEVENDE TOONEEL.
De vorigen, nel, henev zonder mantel, de kleeren in wanorde;
officieren.
NEL dreigend voor hen staande.
Ik ben geen beest: ’k ben Nel, Die liever ’t mes zich in de ribben stoot.
Dan dkt te dulden. nbsp;nbsp;nbsp;(Henry dringt op haar aan.)
Nader niet of ’k stoot I •
-ocr page 98-84
BOBBKT tusschen haar en Henry tredend.
Terug.
NEL zich aan hem vastMemmend.
Dat ’s BobI
HENRY tot Bolert.
Ga gij terug.... of neen,
Blijf daar en 'k rijg u, sneeuwpop, aan mijn zwaard!
(tot de anderen.)
Wg hebben hem, d’alkoofheld!
ROBERT hem het zwaard uit de hand wringend. Dronken gek!
(tot Nel.)
Kom meel
NEL bedeesd.
Sir Eobert!
ROBERT tot de overigen op Henry wyzende. In Myladies naam,
Houdt hem! (Zi^grijpen hem vast.)
Wij reeknen later af. Dat kind Dient weg gebracht.
EEN OFEIOIER.
Niet éen mag van zijn post.
ROBERT op de deur links wyzend.
Breng haar dan ginder, nbsp;nbsp;nbsp;(tot Nel.)
’k Volg u — wees gerust,
ACHTSTE TOONEEL.
De vorigen, zonder Robert, Nel en een der officieren.
HENRY, zich loswringend en naar de deur ter linkerzijde 'ylend.
Ik wil haar hebben...
JEAN hem terughoudend. Slechts een enkel woord!
-ocr page 99-85
HBNET.
Den dollen stier vertoont ge een rooden doekl Een rondkop raakt mij aan... I
JEAN houd.
Gp dankt mp straks:
Ik lever u den vijand van Mylady.
Laat allen heen gaan.
HENKT na eenige weifeling.
Gaat!
{Al de officieren in de kamer rechts.)
JEAN.
Straks was hg hier.
Dit huis heeft nog een uitgang in het bosch {links wijzende.)
Door gindsch vertrek. Eosetti ging er door
En staat aan ’t veer____
{hij geeft hem de roode lantaarn.)
Neem licht.
{neemt den mantel met het St. Andrieskruis en slaat hem dien om.)
Uw mantel.
HENKT.
Mgn zwaard! {Jean raapt het op en geeft het hem.)
Bedriegt ge mij, dan hoor ’k de kraai Al krassen, die aan u te gast zal gaan.
JEAN hem terughoudend.
Bewgs me een wederdienst: ’t bosch is onveilig.
Geef mij een vrijgelel.
HENKT den lichtblauwen strik van zyn schouder nemend en hem dien toe werpend.
Slechts voor éen uur!
{haastig af.)
-ocr page 100-86
NEGENDE TOONEEL.
JBAN, dan ROBERT en een Officier,
JEAN mymerend.
Zij wil den Koning voeren uit White-halL Waarheen? Waartoe?
DB OFFiciKR tot Bobert van links opkomend. Beoordeel ons toch nietnbsp;Naar Henry Percy: heilig ons als unbsp;De moed en de eenvoud van een eerlijk hart!
(af naar de rechterzijde.)
ROBERT.
Welwaarde broeder, ’k bracht het arme kind In uw vertrek. Voorwaar, Mylady wrochtnbsp;Aan haar een meesterstuk! De wilde werdnbsp;Niet slechts getemd....
JBAN streng.
Nu zwijg de zinlgkheid.
Er heersche in n een hoogre geest.
ROBERT verontwaardigd.
Gij denkt...?
JBAN vleiend.
Vergeef mg, zoo ’k u onrecht doe, mijn broeder!
Wijt dat den gver die mijn hart verteert. —
Eosetti wacht aan ’t veer dit oogenblik.
Hij draagt een mantel waar een kruis op prijkt,
Voert een lantaarn met vuurrood licht. Ga heen.
ROBERT.
Hoe weet gg steeds ’t geheimste?
JEAN.
Neem de vrucht,
En vraag niet naar de band die haar u biedt!
ROBERT.
Dat ’s niet de leer der onzen.
87
JEAN.
Daarvan straks.
Hij is gewapend — neem u dus in acht.
Hg wordt gevolgd, bewaakt; behendig dus Hem van den dijk het water ingestort I
EOBBET.
Een moord?
JEAN.
Gg gruwt er van ? Gg hebt gelijk.
Een heilige Isrels gaf eens mij een raad
Zoo als ’k thands geef aan u, en ’k huiverde ook.
Ik vroeg toen: »is hem vatten niet genoeg?”
En 't andwoord was: »een do o de slechts keert niet. gt;Wat aarzelt gg? het geldt een vijand Gods;
gt;Wat is een mensch bij ’t heil van gantsch een volk? »God laat den krjjg toe met zijn jamrenreeks,
gt; Opdat er uit de graven der verslaagnen,
»Een reiner vrede en hoogere eenheid rijz’!
»Ga heen dus, doe gelijk de Heer beveelt.”
EOBEBT.
En wat deedt gij ?
JEAN fluistrend.
Zoo als de Heer beval. —
’t Bleek waar: alleen een doode keert niet weer.
EOBBET zich haastig ajwendcnd.
Vaarwel!
JEAN.
Des Heeren Woord verlichte uw padl
{Robert af.)
{In het bosch wordt in de verte de krijgszang der kavaliers aangeheven, waarvan de laatste vier regels doornbsp;de officieren in de kamer rechts krachtig worden herhaald.)nbsp;Op, ridders met uw knapennbsp;Te wapen 1
De Koning roept: yTe paard!
.Maait me af die ronde koppen,
.Die vette dorper-kroppen »Eens daadlijk met uw zwaard 1”
-ocr page 102-{Onder dien zang spelt Jean zich de blauwe strik op den schouder, waarna hij snel heen gaat door de deur opnbsp;den achtergrond. Na het ophouden van het gezangnbsp;hoort men in het bosch verschillende stemmen t'oepen:nbsp;Wie daar? Wie daar? en het andwoord: Mylady! Mylady!
TIENDE TOONEEL.
MYLADY gevolgd door eenige soldaten. De officieren uit de zijdeur komende, scharen zich eerbiedig buigende in eennbsp;hcdven cirkel.
MYLADY.
De Hertog van Northumlerland, hij komel
EEN OFÏICIEE.
Sir Henry Percy...
MYLADY.
Hij is Hertog, Sir I
Het hoofd thands van ’t geslacht Northumberland.
EEN OFFICIER.
Hg is den Italjaan op ’t spoor en ging...
MYLADY.
’k Begrijp .... Gij zijt gereed?
{allen buigen)
Te middernacht
Dringt ge in White-hall, waar u de Koning wacht.
Hij kent u als zgn vrienden; toch kan ’t zgn Dat hij in u zijnvyijanden wil zien;
Hoe ’t zij, gg voert hem meê. Zijn Majesteit Beschermen wij, zoo ’t moet, ondanks zich zelf,
En voeren wij naar Padhurst-Castle..., Daar Zal hg, gants vrg, zijn wil ons doen verstaan.
Gaat, gond en eer den dappersten en stoutsten!
(allen af.)
Met Stnart is ’t gedaan, en Padhurst wordt De bakermat der nieuwe dynastie.
Zgt gg tevreden, schim van Strafford?
89
{Op den dre^npel verschijnt Pym, leunende op een stok, gehuld in een langen mantel; zijn gelaat is doodsbleek;nbsp;zijn oogen hol; zijn gang waggelend; binnengekomen valtnbsp;hij admechtig op een leunstoel neder.)
ELFDE TOONEEL.
De vorige, ptm.
MTLADT niet ironie.
Hoel
De sterkste man van England werd de zwakste?
Ik hoorde, dat ge ziek waart en te bed Gekoesterd werdt door de oude trouwe Mary.
Kost gg niet wachten tot ik u bezocht?
Dacht gij uw leven dan niet kostbaar meer Voor England.... ook voor mij?
PTM afgemat.
Vlucht zoo gg ’t kunt.
— De dokter had gelijk. De koude buitenlucht Werkt doodlijk; maar ’t betrof haar leven: — Vluchtlnbsp;Gants Ierland is in opstand en vermoordtnbsp;De broedren.. ., wraak! zoo gilt het gantsche land.
MTLADT.
Welnu?
PTM.
Wie ’t met den Koning houdt of hield Is vogelvrij.
MTLADT.
De Koning zelf dan ook!
Geen blijder tgding bracht ge mij in lang.
PTM.
Verdwaasde vrouw! neen, schoone vrouw...!
{terug zinkende in zijn stoel) ’k Ben moS.
-ocr page 104-90
'kVoel dat ik sterven ga. Wie zal u steunen Zoo ik er niet meer ban?
Mm ADV,
’k Behoef geen steun.
PYM.
Geef mjj uw hand 1
MmADY.
Gelooft ge u waarlijk ziek?
Ziek tot der dood?... daar hebt ge dan mgn hand.
PYM.
Mgu dierbre Lucy ..! Bij het Parlement Zijt ge aangeklaagd. Jean van Verviersnbsp;Zond een verklaring in van twee bekendenbsp;Beëedigde getuigen; daaruit blijkt,
Dat gg den raad gaaft mij en nog vier andren In ’t Parlementshuis met geweld te vatten.
MYLADY.
’tvalt moeilgk te bewijzen. Wie is Jean...?
PYM.
Een man van invloed en van groot gezach.
Nog kunt gij vluchten, Lucy!
MYLADY.
Ook iets anders.
Gij voelt wel zeker dat gij sterven gaat?
PYM huiwetid.
Mijn laatste koorts verheft zich.
MYLADY hem beschouwend; half luid.
Ja, zijn laatste.
-ocr page 105-91
PTM.
Zeg mg nog eens dat gij me lief hebt, Lucyl
MYLADT.
U lief heb? Dat ’k u haat, dat wil ik zeggen; Dat ik u altijd heb gehaat, maar nooitnbsp;Zoo fel als nu, als sinds gij mij omarmdet,
Gg, purper nog van Mylord Straffords bloed,
Mij, trillend nog van afschuw van dien moord I
PTM.
Houd op...
MYLADY.
Verhaastte éen woord van schimp uw sterfuur, Ik zou er duizend spreken, ’k Had u noodig;
’k Gebruikte u; thands niet meer, en ’k werp u weg.
Gij beiden valt. Gg, zwijgend in de groeve.
En Karei, weldra zwijgend in mijn macht!
Gij beide’, eens leem dat door mijn hand gekneed werd, En thands slechts stof, dat aan mijn voetzool kleeft Inbsp;(Pi/tn doorloopt al de fazes van schrik, afschuw ennbsp;bewondering,
PYM ImI/ luid.
Wat is ze schoon!
{In die verte wordt een viertal regels uit Luthers cho-raai aangeheven; dan pistoolschoten in het bosch.)
TWAALFDE TOONEEL.
De vorigen; een tiental Puriteinen: zoogenaamde rondkoppen: het hoofdhair op het voorhoofd neergekamd, zwart wambuis, broek en mantel, in de hand een musket, opnbsp;zijde een zwaard.
*PN PURITEIN.
Wg hebben haar!
Naar buiten roepend.
Hier heen!
-ocr page 106-BEN PURITEIN tot Mylady.
De zonen Belials
Zijn op de vlucht.
Tot de andren.
Grijpt haar en bindt haar goed! Jean van Verviers raadt tot voorzichtigheidnbsp;Met deze Kanaaniet.
MYLADY met majesteit-Terug 1
(Zij weifelen.)
BEN PURITEIN.
Grijpt haar!
(Pym heeft herhaaldelijk moeite gedaan om op te staan: eindlijk gelukt het hem.)
PYM.
Herkent ge mij?
DE PURITEINEN met teékenen van eerbied, Pym! Pym!
PYM.
Gij kent mg nog!
EEN PURITEIN.
De Heere doe Zijn aanschgn op u lichten. ..
PYM op Mylady wijzende.
Laat deze gaan.
EEN PURITEIN.
Haar? Heen.
PYM.
In Israël.^
Zijt gg een rechter
-ocr page 107-EBN PÜEITEIN.
Dat is een ieder onzer Zoodra hg deel nitmaakt van Gods Verbond,nbsp;Pinéhas strafte en vroeg het Mozes niet..
PTM.
Doe dan wat recht is in uwe oogen; maar ’t Moet recht zijn.
EBN PÜEITEIN.
Bracht zg niet den Moabiet In Londen? In den omtrek wemelt hetnbsp;Van Ieren!
V nbsp;nbsp;nbsp;PTM.
Ik beval dat.,. Pym beval dat.
Mgn plan — het mgne — ’t is door n mislukt.
andren-
EEN PÜEITEIN tOt
Pym heette ’t haar!
PTM weer in den leunstoel neerzivkend.
Ja, ja! — ’k Heb nog een hoofd Al heb ’k geen voeten meer. In ’t Parlementnbsp;Zult gij mijn stem straks hooren— ’s rechters stem!nbsp;Ik klaag u aan als vijand van den Heernbsp;En ’k zal mij nog als vroeger doen verstaan ....
EEN PÜEITEIN. nbsp;nbsp;nbsp;'
Niet dus .., niet dus! Wg meenden Gode te offren...
' nbsp;nbsp;nbsp;PTM.
Gg offerdet aan Baal!
(Beschaamd gaan zjj heen: Pym uitgeput in den stoel.)
MTLADT halfluid.
Gered door hem!
Wat smaad!
94
PTM.
Hebt ge op de lippen nog een schimpwoord, Zoo spreek het gauw, want anders hoor ik ’t niet.
Eene kleine pauze.
Geen... enkel... woord? Vaarwel 1 {Hij sterft.')
MTLADT, hem beschouwende.
Ben doode leeuw!
Neen, dien beschimp ik niet.
DEETIENDB TOONBEL.
Be vorigen, bobbrt conway.
ROBERT doodsbleek.
Het is volbrachtj
MYLADT.
Gfl bracht Eosetti weg ?
BOBERT.
Ik stiet hem neer In ’t water: ’t vuurrood licht van zijn lantaarnnbsp;Viel op zgn mantel — ’t scheen een zee van bloed!
MYLADV.
Uw eerste mannen-daad! Zoek Edwards op
In ’t bosch! nbsp;nbsp;nbsp;{Robert af.)
VEEETIENDE TOONEEL.
MYLADY, dan NEL uit de zijdeur links sluipend met den pon-jart in haar hand verborgen; later eb wards.
MYLADY.
Toch zal ’t geschieden dezen nacht. Mijn knechten zamelt Henry.
-ocr page 109-95
HEL achter haar sluipend, zacht. Barrevoets....
In ijs en sneeuw....
(de deur op den achtergrond wordt geopend; Nel sluipt haastig weg.)
BDWABDS.
Uw draagkoets wacht, Mylady!
MVLADT.
Eoep Henry!
EDWABDS.
’k Zag hem straks, maar, vreemd I nu nergens. En ’t moest niet moeilijk zijn hem nóg te zien;
Want zijn lantaren gaf zoo’n bloedrood licht.
MYLADY.
Wat zegt gij? En dat licht?
EDWABDS.
Het doofde eensklaps..
Waar? Waar?
EDWABDS.
Bij ’t water.
MYLADY waggelt, maar grijpt zich aan een stoel vast ; zich beheerschend.
Ga — ik roep u wel.
(Edwards af.)
(In de verte de drie eerste regels van het lied der Kavaliers; daarop valt mede in de verte, maar met meernbsp;kracht, het choraal van Luther in; een half koeplet wordtnbsp;gezongen.)
MYLADY.
Is ’t waar, is ’t waar? Mijn Henry is gedood?... Almachtige!... Zou ik verwonnen zijn?...
Nabij den troon.... op ’t stroobed neêrgeslingerd!
-ocr page 110-96
K£L.
Ze schreit.... ze heeft dus tranen zoo als ik.
Zdo joeg ze niet mgn moeder weg____Zóo was
Mgn moeder zeker toen zij werd verjaagd ....
(zij nadert Mylady.)
Mylady.... ik kan lezen.... Kan ik voor u Iets doen... ?
MYLADY.
Gg, dwerg, ga heen!
NEL zacht.
Nat zijn uw wangen:
’t Staat leelijk T... droog ze.... daar ’s mijn doek.
MYLADY plotseling haar de hand reikend en haar opheffend; met tederheid-
Goed kind!
-ocr page 111-97
Bosch bij Padhurst-castle. Steile bergweg op den achtergrond rechts; nog steiler weg links; in het midden een klein plateau. In het verschiet overal boomen op denbsp;bergruggen, schuins afloopend tot in de valei, die dennbsp;grond van het tooneel voorstelt. Op den voorgrond rechtsnbsp;een kolenbrandershut, waarvan het strooien dak is vernield; het eenig venster is ingeslagen; de deur is halfnbsp;vernield en hangt aan een hengsel. Afgebroken takkennbsp;hier en daar in het rond; helmen, zwaarden, borstplaten enz. op den grond. Alles toont sporen van een gevecht. In de verte bij het omgaan der gordijn twee ofnbsp;drie musketschoten, door de bergen twee of driemaalnbsp;weêrkaatst. Phil Whistlk ligt op zijn buik in de hutnbsp;en kruipt op handen en voeten zooveel naar voren,nbsp;dat zijn hoofd even over den drempel te voorschijnnbsp;komt.
EERSTE TOONEEL.
Of ze nu eindelijk hier gedaan hebben. {In het rond ziende.) Wat hebben ze mekaar geplukhaird! {Behoedzaam opstaande.) Een helm____ een borstplaat— twee— drie----
vier . .! .{hij heeft alles opgeraapt en staat er meê beladen.) Daar krijg ik bij Sam tien shillings voor; {ze wegende)nbsp;misschien elf {een leeren kolder opnemend) met dje meönbsp;vijftien; dan de twee pond van Willie Staunton voor denbsp;begrafenis van de kat, en dan nog twee pond van Prins Rupertnbsp;als ik dat papiertjen in ’s Konings leger bezorg... nu, datnbsp;maakt... zóóveel, dat ik niet meer hoef te knikken en tenbsp;likken, en de voorname sehoeljes eens mag ze'ggen, dat wenbsp;precies broêrtjes zijn.... Daar leit ma waaraehtig een
keten____ geelkoper.... goud misschien! Heere AlmachtigL
7
-ocr page 112-(hij ziet twee vrouwen aankomen.) Daar komt nog wat voor me! (hij grabbelt bij een wat hij grijpen kan en gaatnbsp;er mée in de hut waar hij zich verbergt.)
TWEEDE TOONEEL.
De vorigen, jane, kel.
(Van den bergweg rechts op den achtergrond dalen Lady Jane en Nel neer-, gene steunende op deze. Ladynbsp;Janes rijk gewaad is hier en daar in flarden; Nel,nbsp;eenvoudiger, maar toch rijker dan in het vorig bedrijfnbsp;gekleed: houding en gang veerkrachtig.)
JANE.
Ik kan niet meer. Laat mij hier hlgven — hier!
NEL.
Tien stappen nog, dan rusten wij.
JANE.
Laat mij!
Ik kan niet meer. Je gaat zoo hoersch en plomp,
Dat ieder van je stappen mij vermoordt.
NEL knorrig.
Loop dan alleen!
(zich beheerschend)
Maar, och, dan val je weer
En wordt de pijn nog erger, ’k Zal je dragen.
JANE.
Dat zal je laten, ’k Ben nog Lady Jane!
NEL half luid.
Geen voeten om te loopen en nog grootsch!
JANE.
Wat mompel je? Wie mompelt die denkt kwaad.
-ocr page 113-99
Niet altijd: meêlij mompelt dikwijls ook.
JANE.
Meêlij! ja wel, met mij. De schoone Lady Jane, De fierste en rijkste dochter van oud-England,nbsp;Tliands arm, veracht als gij de Tower-kat!
NEL gich van haar afleeerend.
Wie van ons beiden nu de kat wel is!
JANE. nbsp;nbsp;nbsp;'
Wees onbeschoft: Mylady laat het toe.
En Robert ook. .. Ja, Robert en Mylady,
Waar blijven zij ?
Ik maak mij ongerust.
’t Is ongewoon voor beiden dus te vluchten:
Des daags te schuilen en den gantschen nacht Te sluipen langs den weg.
JANK.
Beklaag hen niet.
Maar veeleer mp. Moet ik niet doen als zij.
En heb ik ooit als zij geklomplotteerd?
Toch is wat ik bezit verbeurd verklaard!
Dat is hun schuld — hun beider schuld. Ik dwaal Als vagebonde en dat is beider schuld.
Ik haat hen.
NEL.
Robert ook?
JANE.
Ik ben een dwaze
Dat ’k hiervan spreek tot u. Geen schuldenaars Kent gg ; alleen schuldeischers; wat gij hebtnbsp;Is louter gunst; wees zwijgend dankbaar dus.
-ocr page 114-100
NEL heftig.
Ken ik geen schuldenaar? ’k Moet dankbaar zijn
En zwijgen? O zwijg gij, of ik ga heen
En ’k laat u staan te midden van het boseh,
Waar zelfs het kleinste vliegjen u de baas is.
Laf kind!
PHIL.
Nu is ’t mijn tijd (Ilij springt eensklaps te voorschijn. Jane geeft een gil en dreigt neer te slaan; Nel vangtnbsp;haar op.) Doe je keeltjen maar niet zoo zeer, lief pop-petjen! Geef een arme stakkert dien mooien armband omnbsp;brood voor te koopen. (Jïif grijpt Janes hand.)
NEL.
Laat die hand los, Phil Whistle!
PHIL.
(Verschrikt.) Hè! Maar ik verlang van jou niets.
NEL.
Terug, Phil Whitle, of ik wreek Nel, de kat van den Tower!
PHIL.
Die ging uit ’er zelf dood. ’tWas het laatste wat de meid nog voor me doen kon. Ik zal een steen op haarnbsp;graf zetten, als ik weet waar ze begraven leit. Eerlijknbsp;als altijd! Ik heb het geld er voor in mijn zak. En nu op zij!
NEL.
Zij is niet dood en zjj heeft een wapen.
(Jane vlucht in de hut).
PHIL.
Ben jij Nel? (Zij heeft de vuisten gebald en laat de tanden blikkeren). Ja waarachtig. Een rijk nest gehad?nbsp;Goed gezakt, hè ? Alles mijn! Help me dien boêl eensnbsp;oppakken — duivelseh gauw ook! — maak dien armbandnbsp;van je Lady .los!
-ocr page 115-101
NBL.
{Haar dolk trekkend.) Val neer op handen en voeten, dan toon je je in je ware gedaante! (Phil deinst achteruit.) Op handen en voeten! (Roepend met gezach.) Mannen van Conway, hier!
PHIL.
(Neervallende.) Ik weet den weg niet. Ik ben bang voor de knechten van Cromwell. Wat is de weg? (Nelnbsp;wijst het bergpad rechts; zich snel oprichtend.) Dan ganbsp;ik juist den anderen kant, begrepen? (Hij heklimt haastignbsp;het bergpad links op den achtergrond; Nel blijft hemnbsp;nastaren; hij keert zich om - met de vuist dreigend.) Alsnbsp;ik je ooit weer zie, feeks! (Hij verdwijnt.)
KEL.
O dat verleden, da'^ hij weer me erinnert!
Als ik op wolken denk te zweven en
’t Gestarnt nabij te zijn, dan voel ’k een koord,
Dat mij omlaag trekt naar het vuilste slijk! . . .
O dat verleden ... . ! »barrevoets en ’s nachts . ..
»In ijs en sneeuw..!’’ Ik moet mijn moeder wreken.
Ik kan het niet. Och, moeder, wees niet boos
Omdat ik ’t nog niet kan. Zal ik dat ooit... ?
DERDE TOONEEL.
De vorigen, mtladv en iiobbbt op den bergweg rechts zichtbaar. Mylady steunt op een stok; Robert gaat achternbsp;haar. Gene is gekleed als een gegoede vrouw uit de volksklasse op reis, dus met korte rokken. Haar hair is vergrijsd; diepe rimpels op voorhoofd en wang. Robert isnbsp;ook ouder geworden; zijn gelaat is ernstiger nog dan vroeger,
ROBERT Ntl ziende.
De Heere zij gedankt, zij is behouden.
Mylady, zie, daar staat het moedig kind!
MVLADY norsch.
’k Gebruik het oog zoodra de voet weer rust beeft.
-ocr page 116-Daar staat ze, ja, maar die gij ’t eerst moe®^ zoeken. Die staat er niet.
BOBBBT.
Nel stond daar niet zoo kalm.
Als Jane niet bij haar ware, ’t trouwe kind....
Ja wel, ja wel!
(ze is nabij den beganen grond; Nel is haar te gemoet gesneld en wil haar steimen; trotsch.)
Ik help me alleen nog wel.
Waar ’t andre bleef;
Al ’t andre...! maar gij weet niet, wat dat is, Hoeveel dat is, en dat is goed ook, kind!
Gg zoudt er gek van worden. Kijkt ge me aan Als woudt ge zeggen: nu, ’k verloor niet veel?
MTLADÏ.
Om wie? Om Lady Jane wellicht? Dat ’s goed.
Waar is ze?
nel in de hut wijzende.
MYLADY sarcastisch.
Sir Eobert zoekt haar zeker.
{Robert keert zich wrevelig af en treedt de hut binnen.)
-ocr page 117-103
NEL.
Gij werdt vervolgd? Door wie? Hoe lang? Gij zijt toch niet gekwetst?
(^Mylady zet zich op een boomstam neer.)
MYIADT.
Als ik iets vraag,
Wil ik beandwoord zijn,
NEIi.
Mylady vroeg... ?
MÏLADY.
Gij dwaaldet van ons af... ? .
NEL.
Dat kind wou 't zoo.
Zij wou bg u niet blijven of bij Robert.
N u woü zij zitten, dan wêer loopen. Grillen!
Zoo ging het tot ze viel.
MYLADY.
Kom dichter bij.
Waarom wolf zij niet bij ons blijven? Zeg.
NEL.
Omdat ze u beiden haat.
MYLADY Streng.
Omdat zij u
En haar gemaal niet bij elkaar wil zien.
NEL.
Waarom wil zij dat niet? o Ge zijt wreed!
’k Heb niemant, niemant die mij wil verstaan;
Rob wil soms hooren, en nu gij dat ziet,
Komt gij daartusschen — ik haat u als de andren.
MYLADY.
Natuurlijk, nu ’k u wijs wat plicht moet zijn.
-ocr page 118-104
NEL.
Wijs mji maar niet wat plicht is, want dan zou.... Dan zou ’k vergeten, dat gp me uit het slijknbsp;Hebt opgeraapt en mij gelooven deedt
Dat 'k ook een mensch was zoo als gp____dan zou ’k
Vergeten....
MYLADT.
Nog meer?
NEt.
Dat gij werdt als ik.
MYLADT.
Gg wordt vermetel. Dat kon u- weleer Vergeven worden; sedert ik u leeren lietnbsp;Niet meer.
NEL.
Spreek mij dan niet zoo toe. Och, geef Me een vriendlijk woord! Ge zijt zoo bits en bitter.
Dan wordt weêr in mij wakker wat er sliep,
Wat gij deedt slapen: ik vereer u zoo!
Een enkel woord van liefde van uw lippen!
Bedenk het toch, ik heb geen moeder meer.
MYLADT.
Denkt gg van mgj te kunnen erven, kind ?
NEL zich afwendende; ter zijde in toorn. O wreed vermoorde moeder!
(Robert en Jane uit de hut tredend.)
MYLADY.
Lady Jane
Aan d’arm van hem, die haar moet steunen 1 Goed! Houd hem bij u en laat dan de oude vrouwnbsp;Alleen haar weg gaan. Heeft Sir Robert unbsp;Verteld, hoe wij verrast zijn in het bosch.
Waar wij een wijl vertoefden zonder u? •
-ocr page 119-105
JATW.
Vertelt mij Eobert ooit iets?
ROBEBT,
Hoort Jane ooit?
MYLADY.
Op onzen zwei'ftocht d’eersten Ygand ginds!
ROBEET.
Maar ’t was ook ’teerst, dat wij Gods zon niet schuwden!
MYLADY,
Dus van die preek is de moraal: reis ’s nachts!
Wij zullen ’t niet vergeten, schandre gids,
Wiens hand zoo vast, wiens oog zoo scherpziende is.
BOBEET angstig.
Mylady doelt... ?
MYLADY.
Op uw voortreflijkheid.
Ik prijs u — vreemd, dat ’t u verbaast! Welnu,
In ’t kreupelhout daar school een knecht. E n helm En leeren kolder, laarzen en musket.
Dat alles duidde een volger aan van Cromwell.
Hij zag ons — schoot; mijn paard viel neer, en ik Moest wandelen; maar wat veel erger is:
Mijn spoor is nu ontdekt — een kostbaar spoor!
Want wie mij vat, krijgt vijftienhonderd pond.
Geen kleinigheid in dezen armen tpd!
Wil niemant uwer dat verdienen? .
NEL ter zijde.
O hoe bitter!
Hoe moet het haar van binpen schrijnen! De arme! {Robert heeft in de laatste oogenhlikken naar den bergtop links gestaard.)
-ocr page 120-106
BQBBRT.
Een burcht op gindschen top! En op de tin Een vlag met Percies kleuren! Zijn we dan .. . ?
(Mylady heeft zich naast hem geplaatst.)
MYLADY blijde.
Dat ’s Padhurst! . . . en ’k herkende 't niet! Kon dan Mijn oog niet zien meer? ’t Stond toch helder?
Het schemerde toch nooit van tranen? Zegt:
Ge zaagt me toch nooit schi-eien ? Maar n u doe ik ’t.
(In ~ geestvervoering.)
Het slot mijner vaadren ... gegroet, wees gegroet!
Gij boomen, ik keilde u eens allen!
Ik rende u voorbij op gevleugelden voet Aan ’t hoofd van mijn blijde vazallen!
’k Was jong, ik was fier, ik geloofde aan mij zelv’ Mijn kracht wou ’k in ’t leven verstalen.
O talloos de starren aan ’t hemelgewelf.
Nog talloozer mijne idealen!
Ik ging — ik keer weder, ik vind malscher uw groen, Uw knoppen vol geur en ontloken;
Maar mij ziet gij weer met bezoedeld blazoen. Geknakt en geknot en gebroken 1
NEL op haar toeschietend.
O dat ik heelen konde wat er brak!
[Zij houdt Myladies hand in de hare: na een pauze ontwaakt Mylady uit haar vervoering en werpt zij Nelsnbsp;hand iveg.)
MYLADY als vroeger tot de anderen.
Waarom niet ginder in de hut gaan rusten ,
In plaats van me aan te gapen zonder doel ?
JAN®.
Gij liet mij door Sir Robert roepen, anders Ware ik gebleven op mijn bed van mos.
-ocr page 121-107
’k Ben moê en heb behoefte aan slaap. Wat gij Vertoondet, maakte mij veel moeder nog.
Maar als het waar is, dat daar Padhurst ligt Dan zijn we ’t doel nabij. Laat ons dan gaan!
Kom, Nel, maak gauw een draagbaar van wat takken: Gij en Sir Eobert draagt mij dan omhoog.
(Heftig geweervuur in de verte \ in de lucht links op den achtergrond ziet men eenige rookwolkjens.)
MYLADY.
Daar wordt gevochten!
EOBKM ijlings van den achtergrond komend.
Padhurst wordt belegerd.
’k Zie helmen glimmen ginds in ’t eikenbosch.
JANE.
Verloren! Zelfs ons leven in gevaar!
NEL zacht.
Myladies leed is grooter^dan het uwe Dus zwijg!
’k Begrijp den toeleg. Zeker is Uw vriend Jean van Verviers weer in het spel.nbsp;Neen, men belegert Padhurst niet, maar sluitnbsp;Het in, om mij den toegang af te sluiten.
Niets als een kleine macht is hier bij een;
Want Cromwell staat bij Worster. Uw vriend Jean, Wiens grootsche roeping ’t schijnt mij te vervolgen.nbsp;Vermoedt mijn doel en spant mij dezen strik.
Maar nogmaals zal zijn aanval ijdel zijn.
Ik weet een weg, die uitkomt in ’t kasteel;
Die weg ig nauw en heeft slechts plaats voor een ; Dus volgen wij elkaar.
JANE.
Ik ga voorop.
-ocr page 122-108
EOBKET van den achtergrond.
Men komt.
MYLADY.
Maar Edwards' dient gewacht , . .
JAM.
Neen, neen !
MYLADY.
’k Bescheidde d’ ouden man op deze plek.
Als men hem vat dan fusilïeert men hem.
JANE.
Maar, als wij talmen, doet men ’t ons,
En hij is oud en maar een burgerman.
NEL.
I k blijf hier wachten tot dat de oude komt.
MYLADY haar de hand reikend, warni.
Dat ’s goed.
{Nel kust de toegestoken hand vurig).
EOBBRT.
Laat mij veeleer . . .!
MYLADY tot Robert die eiehhy Nel voegde.
Gij, volg uw vrouw!
{Vriendelijk tot Nel.)
Oude Edwards kent den weg als ik, mijn kind!
{Zij gaat den bergweg links op, en verdwijnt met Jane en Robert eensklaps op het plateau tusschen de struiken.)
-ocr page 123-109
VIJFDE TOONEEL,
NEL alleen.
’k Zou voor haar sterven willen als het moest!
En ’k moet haar haten... 1 Och, mijn hoofd klopt zoo. ’tIs ook zoo vol. Wat is de waereld groot!
Wat is er veel, dat ’k nog begrijpen moet!
Hoe meer ’k begrijp, hoe meer ik inzie, dat Steeds toeneemt, wat ik nooit begrijpen zal.
Maar iets begrijp ik; ’t is : dat nooit Mylady Mijn moeder heeft gedood.
(Robert ziende die haastig op haar afkomt.)
Hoe nu ... ? gij durft Mylady ongehoorzaam zijn?
ZESDE TOONEEL.
De vorige, non eet.
EGBERT.
Dat durf ik.
Ik laat u niet alleen hier, moedig kind!
Dat alle lasten draagt voor twee, voor drie.
En steeds tot dank als lastdier wordt geschopt.
NEL
Vriend Eobert! neen! gij moogt niet bij mij zijn. KOBEET.
Sinds dat we uit Londen vluchtten in den nacht Uit dat vervloekte bosoh, vier weken langnbsp;Het land doorsluipen, altijd angstig speurend.
Of achter boom of struik een vijand loert.
Hebt gij gezwoegd, gezorgd voor allen.
NEL.
Rob
Maar ga nu heen ' Geheel alleen ....
gij moogt niet bij mij zijn...
-ocr page 124-ROBERT.
Wij zijn ’t wel meer geweest,
Nooit wette ’t dan die angst. . . Zou ’t waarheid zijn, En voelt gij voor het eerst wat ik gevoel,
Nn dagen, dagen lang ?
NEL.
’k Begrijp u niet.
Mylady zei: gg mocht niet bij mij zijn: Zij heeft nog nimmer ongelijk gehad,
En als zij merkt dat gij bij Jane niet zijt
ROBERT.
Wat scheelt mij wat Mylady wil of niet wil! O had ik op mijn pad u eer ontmoet.
Ik had gevonden wat me ontbi-ak; charakter. Gij, diamant, dien ’k niet waardeeren kon.nbsp;Voor dat de scherpe wrijfsteen van het levennbsp;ü had geslepen, en in wiens facettennbsp;Mij nu het licht der Zonne, duizendvoudnbsp;In gloed en kleur verheerlijkt, tegenvonkt,
O, hoor mij toe!
NEL.
Gij moogt niet bij mij zijn, Mylady had gelijk...
ROBEETT/mre hand vattend.
Ik ben uw Eob.
NEL.
Ik mag niet hij u zijn — en kan niet gaan. Van ’t oogenhlik, dat ’k wist wat bidden was.nbsp;Bad ik, dat iemant van mij houden mocht.nbsp;Hem, die het deed, had ik mijn hartehloednbsp;Gegeven! Zalig is ’t, dat voelde ik wel,
Te geven wat ik had. Ik had niet veel;
Ik had, zoo als men me altijd zeide, niets.
-ocr page 125-Ill
Maar zoo dacht de ezel niet, het arme dier,
Dat dag aan dag moest zeulen in den Tower,
En, bont en blauw geslagen, ’s avonds laat Zijn wonden lekken wou en dat niet kon.
Dan scheurde ik van mijn kleören soms een lap En lei het op de plek. . . Een ezel, zegt me’7 is dom.nbsp;Dat is niet waar, voor ’t iliinst de mpne niet;
W.ant ik las in zijn blik, wanneer hij me aankeek: gt;gt;Wees wel bedankt! ik heb je lief, heel lief!”
En dan was ’k blij en had hem ook heel lief!
Verrukljjk kind! Ik heb u ook heel lief!
NEL.
Ik weet het, Eob! Ik houd ook veel van u!
EOBEKT haar in de armen druMend en vurig hussend.
Mijn engel!
NEL zich loswindend.
Wat is dat? ’k Ben bang voor u.
En ’k voel mij toch zoo zalig in uw arm!
kobebt juichend.
Gij zijt de mijne — voor altijd de mijne!
Kom, hand aan hand van hier, naar Cromwells kamp! Ik was een lafaard, ’k voel in mij den held!
’k Verwerf mij naam en goed.. ..
NEL.
En dan Mylady?
Gij dankt haar alles — en zij schat u, hoog!
EOBEKT.
Haar ’lievlingsbroêr doodde ik, en van dien tijd Glimlach’ haar mond, maar vonkt de haat in ’t oog.
-ocr page 126-112
KEL.
Gg doodde! hem! Wat trof die dood haar diep! Ik weet dat, want ik zag, wat niemant zag.
Gij deedt dat en zij wreekte op u zich niet! Wat grootsche ziel!
EOBEHT.
Het zij, maar laat ons gaan.
’k Begrgp u niet. Wilt gij uw vtouw verlaten?
Dat kunt gij immers niet, dat moogt ge niet.
God zelf — zoo zegt men — vlecht den huwlijksband, En straft geweldig wie dien band verbreekt.
Daarover dacht ik na en ’k vond het waar;
Mgn ouders maakten ’t waar voor mij. Maar neen. Vergeet wat ik daar zei... .
-ocr page 127-113
NEL na eene pooze nadenkens.
God, ook ik!
Wat zie ik klaar in wat mij duister was.
’k Verafschuw mij en u ... ga heen .... hoe ’k lijd !
BOBBKT.
Gg gaat met mg vrgwillig of door dwang.
NEL.
Heb ’k dan geleden, heb ik dan geleerd
Tot ’t hart mij bloedde, ’t hoofd bijwijlen gloeide.
Om nog de voetveeg van elkeen te zijn?
Ik heb een wil, Sir Eobert! ’k heb een wil.
Gij gaat... .
BOBBET.
Beloof mij, dat gij later volgt, Dat gg de mgne zijn zult....
NEL.
Niets beloof ik.
(Trompetgeschal).
(Ter zijde.)
Dit hart... dit hart!
BOBBET.
De vijand!
NEL. nbsp;nbsp;nbsp;I
Die zijt gij.
Of neen, die zijt ge niet — dag Rob!
(Zij steekt hem beide handen toe; hij omhdst haar ; trompetgeschal dichter bij.)
Vlucht — vlucht!
BOBEBT.
En gij?
-ocr page 128-114
NEL.
Mij doen ze niets____ Zoo’n deerne als ik!
(Robert gaat den bergweg op en duikt weg.)
ZEVENDE TOONEEL.
NEL alleen.
Hij is gered — o ’k heb hem lief. Gij lucht,
Gij wolken, hoort; ik heb hem lief. O voert
Dat woord tot hem, opdat hij ^t altijd hoore
En weten moog, dat ’k altijd aan hem denk!...
Neen, neen, zeg niets, gij waart dan slecht als ik!
(Trompetgeschal in de nabijheid.)
Dat Edwards kwam...! ik loop hem te gemoet.
(Zij loopt haastig den bergweg rechts op.)
ACHTSTE TOONEEL.
De vorige, jean van yerviees, zonder bril, habaktjk, TiMOTHEUs, JONATHAN en nog verschillende anderen, allen,nbsp;behalve Jean, gekleed als soldaten van Cromwell (de beroemde Ironsides). Ernstig en streng is hun uitzicht)nbsp;deftig hunne bewegingen; de schemering valt.
HABAKUK.
Het was dus geen begoocheling des duivels, broeder?
JEAN.
Neen, broeder Habakuk! Ik hoorde bg den groeten eik eene stem als die van vele wateren, roepende: Jerichonbsp;valt, als ge de bazuinen des Heeren laat schallen; ’t welknbsp;overgezet zijnde, hier beteekent: de musketten der heiligenbsp;krijgers.
TIMOTHEUS.
Toen ge ’t straks verhaaldet, spraakt ge van Sion, en hoordet ge de stem bg den vijver.
-ocr page 129-115
JBAN.
De stad doet niets ter zake noch de plaats, gg onbesnedene van harte!
HABAKUK.
De letter doodt, de geest alleen maakt levend.
TIMOTHEUS.
Broeders, boort naar mijn vermaan! Wij deden wat kwaad was in de oogen des Heeren. Den Hoofdman, diennbsp;de Heere over ons gesteld heeft, weerstonden wij en namennbsp;wij gevangen.
JONATHAN.
't Werd ons geboden; de Heere sprak tot ons (op Jean wijzende.) door Zijn Profeet.
HABAKUK.
Alle overheid is van God verordineerd. Wij zijn thands de overheid. Wat murmureert gij dan, broeder Timotheus ?nbsp;(Jean staart in de lucht.) Hoort, de Profeet gaat spreken.
JBAN.
{In geestvervoering.) Zie, de Kanaiinitische, die de Heere heeft veroordeeld, is ginder op de wallen. Valsche Gideons, gij vreest ? Gij meet de hoogten, peilt de diepten,nbsp;telt de knechten van den Amalekiet op gindschen berg!nbsp;Gg vreest? Gij zamelt u tot den aftocht? Voert uwenbsp;valsche Gideons naar achter en kiest een nieuwen!
HABAKUK.
(Jean wil voortgaan.) Laat mij nu spreken. (In vervoering.) Daar klinkt een stem... Zij spreekt: Habakuk, de zone Joëls Henderson, zij uw hoofdman! Volgt'hem! Valtnbsp;aan, eer de nacht komt! Als het rood wordt in het Oostennbsp;gaat de onreine vrouw, het beest, waarvan in de Openbaring gesproken wordt, in de vlammen van haar Dagonsnbsp;tempel op. (Op zijn gewonen toon.) Wat heb ik gesproken,nbsp;broeders?
-ocr page 130-116
JEAN.
De woorden des Heeren.
JONATHAN.
storm, dadelijk storm geloopen! Voer ons aan, Habakuk, gij, zone Joëls Henderson den hoefsmid!
HABAKUK.
Ik voel ’t, ik weet ’t: wij zijn de heiligen der heiligen, de uitverkorenen der uitverkorenen. Wij zullen het gelaatnbsp;des aardrijks veranderen; wij zullen allen Priesters ennbsp;Koningen zpn.
TIMOTHEUS.
Maar éen zal zich stellen tot Hoogepriester en dat zal wezen: Habakuk, de zone Joëls, de hoefsmid. Ik ga uwnbsp;verbond niet aan.
HABAKUK.
Grijpt hem, broeders! Hij heeft tegen den Heere getuigd. Hij is des doods schuldig. [Eenigen grijpen Timotheus vast)nbsp;En nu, ik voer u aan en gij {Tot Jean) onze Profeet...?
JEAN.
Ik raadplege hier in de eenzaamheid den Heere, en werpe het lot.
HABAKUK.
In het gelid 'dan! Mannen, maakt u gereed!
{Allen af behalve Jean.)
NEGENDE TOONEEL.
JEAN alleen dan EBANgoïs.
jean; hij blijft de anderen met een sarhastischen glimlach nastaren.
Mijn doel nabij! Mijn oog bedroog zich niet.
Ik zag haar binnen ’t slot. Zij leeft dan nog.
-ocr page 131-117
Het kind van Violetta durft niet — nóg niet.
{Het krassen ^van een raa f wordt gehoord.)
Hij, dien ik wachtte!
{Hij klapt tweemaal in de hand; Frangois verschijnt, die zich op een knie nederlaat en Jean zwijgend aanziet.nbsp;Zijn kleed getuigt van een verre reis; het hoofdhair verward; het gelaat doodsbleek.)
Ik open mond en oor.
Hebt gij een schrijven van den Kardinaal ?
{Frangois overhandigt hem een brief.)
Ook mondling nieuws?
FBAJfgOIS.
Door Cromwell —.
De Koning is verslagen gister was ’t. De Koning vlucht.
JEAN.
Naar hier?
ERANgOIS.
Naar Schotland heen.
JEAN.
Waar was de. slag?
FBANgoïs;
Niet ver van hier: twee uur maar naar ’k vernam.
JEAN.
’t Wordt waarlijk tijd, dat men den Koning helpt.'
Hij is de zwakste nu. Gij gaat terug Van nacht nog naar Parijs.
FEANgOIS.
Ik ben zoo moede.
JEAN.
Hg, die de Kerk dient, mag niet moede zijn.
Sta op. Gg gaat en meldt.... Neen, ’k schrijf veeleer. {Trompetten die den storm blazen; dit duurt slechtsnbsp;een oogenblik.)
-ocr page 132-118
FEANQOis verschrikt.
De vijand!
JEAN.
Neen, de vriend! Gaat alles goed Dan wordt h ij v^and en de v ij a n d vriend.
Maar ’t gunstig uur daarvoor dient afgewacht.
Gij denkt u moede? rust dan in die hut.
Wat hebt ge? Vraagt ge geld? Al weder geld?
EBANgOIS.
Ik kwam in Londen aan____ik zocht mgn vrouw
En ook mijn kind, dat pas geboren was.
Ik vond ze niet.... ik vond de woning leeg.... Eerwaarde Vader, waar is vrouw en kind?
JEAN.
Op uw terugtocht deedt gij Londen aan Eer gjj tot mij kwaamt ? En ge zijt een bó.
Die in zijn tasch het lot van Staten draagt 1 Men dient twee heeren niet gelijk.
ÏKANgOIS.
, nbsp;nbsp;nbsp;Geef mg
Mijn vrouw en 'kind, ’ want gij ontnaamt ze mij.
JEAN.
Ik loochen ’t niet; ik nam de steenen weg.
Waar, op het pad, dat gij bewandlen moet,
De sterkste voet zich aan verstuiken kan.
EBANgoïs neerkniélend.
Mgn vronw !... mijn kind!
JEAN.
Recht hebt ge op de een noch de ander. EBANgoïs.
Mijn echte vrouw!
-ocr page 133-119
JEAN.
Toen gij u schonkt aan haar Behoordet gg u zelven niet — maar mg.
Gehoorzaam I
EEANgOIS.
O, ik kan niet!
JEAN.
Niet?
[Gebiedend.)
Gij zult.
(Frangois buigt het hoofd en gaat naar de hut; Nel komt langzaam van den bergweg rechts neerdalen, Denbsp;maan verlicht in de laatste oogenblïkken flauw de hoogten op den achtergrond. Jean bespeurt haar.)
JEAN tot Frangois linies in het bosch wijsend. Niet in die hut — ga naar mijn tent: wacht daar!
{In de verte musket-salvoos; Frangois links af.)
TIENDE TOONEEL.
De vorige, nel.
Van waar?
JEAN haar haastig te gemoed tredend en haar hand grijpend ; metnbsp;zijn gewone stem.
NEL.
Zoo als ge ziet.
JEAN.
Volgt niemant u?
NEL.
Ik hoop van ja, maar vrees van neen.
JEAN.
Wie dan?
120
NEL.
Een, dien ge toch niet kent. Ik zocht ü niet!
JEAN.
Ik u wel — en te recht. Deedt gij uw plicht?
NEL.
Ik hoop het.
JEAN.
Wreektet gp uw moeder dan?
NEL.
Op wie? op u?
JEAN.
Heeft men n weer misleid?
Die bitsheid tegen mij getuigt het. Arme!
NEL.
’k Ben rijker dan gi) denkt en mij woudt maken,
JEAN.
Waar is zg?
NEL.
Wie?
JEAN.
Mylady.
. NEL.
’kWeet het niet.
JEAN linies naar den achtergrond wijnendt
Ik wel. Ze is daar.
NEL.
Ik hoop het.
-ocr page 135-121
JEAU.
Hoopt gg dat ?
Yan nacht wordt zij gegrepen; tegen d’ochtend Gefusilleerd en dan meteen begraven.
NEL.
Ze zal u wel te slim zgn.
JEAN ter zijde.
Ze is in ’t slot;
Nu ben ik zeker.
luid.
Dan is de vermoorde
Gewroken niet door u, maar wel door mg.
’k Geloof niet éen van al die sprookjens meer. Laat mg met rust. Gg zgt... de moordenaar.
JEAN.
Zei dat die vrouw?
NEL.
Neen, maar dat zegt dit hart.
Zij kent u niet; maar stel, dat zij u kende,
Zg zou u overzien — zij staat zoo hoog!
{Zij wil gaan.)]
JEAN haar heftig terughoudend.
Kind, ’k had uw moeder lief. Weet gij wat ’t is ' Om lief te hebben?
NEL in zich zelve.
Ja.
JEAN.
O Bel mjjn ouders
Vereerde ik, achtte ik ’t rijkst bezit op aard,
( '¦
-ocr page 136-En toch, als zij mij had gezegd; dood hen, Ik had ’t gedaan.
NEL.
Uw moeder ook? Afschuwlijk! JEAN ontroerd.
Zij deed het niet: zij deed veel erger nog.
Haar schuld, dat ’k ben wie ’k ben. Dit hart was warm; Thands is ’t bevrozen tot in ’t diepste diep.
(kalmer.)
Daar kwam te Padua een Engelschman.
Hij heette Padhurst; hij misleidde haar,
Hij was geen Master Padhurst — neen hij loog.
Hij was de Hertog van Northumberland,
Die ginder troont, maar. straks een lijk zal zgn....
Zij was me ontrouw, maar ik bleef haar getrouw; Vergat zij mij ook, ik vergat haar niet.
En ’t kind, het kind der vrouw, die mij verliet,
Heb ik gezocht, heb ik gezegd: verzoen De schimme van uw moeder — en ze wil niet!
NEL.
Man, spreekt ge waar?
JEAN.
Wij staan op heilgen grond. Langs dezen weg wellicht vlood ze in den nacht,nbsp;Toen haar de vrouw, die gij te aanbidden schijnt,nbsp;Verjoeg, en in die hut heeft zij misschiennbsp;Voor ’t eerst een poos gerust.
NEL.
Man, spreekt ge waar?
JEAN.
Zoo ’k ooit heb kunnen twijflen, thands niet meer. Strak vingen we een spion, ’t was Phil, uw beul.nbsp;Hij keerde weer van Staunton — ’t was de boer.
-ocr page 137-Die in zijn huis uw moeder had verpleegd.
Hij was hem meê gaan deelen, dat ge stierft,
En inde ’t geld voor uw begrafenis. •
’k Vond in zijn tasch uw moeders laatste schrift,
’t Was een gebed. Gij, dochter, bid het meê!
(Zij knielt neder, de handen gevouwen.)
»Behoed mijn kind! maar doe die vrouw eens lijden 'gt;A1 wat ze mij, verjaagde, lijden deed!
’k Werd Priester.
NEL.
Kennen Priesters dan geen haat ?
JEAN.
Hun hand vergiet nooit bloed. Al waar ’t zoo niet. Toch moet gij ’t doen; gij zijt de naaste er toe.nbsp;Kunt gij haar naadren?
NEL.
Ja.
JEAN.
Hoe dan?
Vraag niets;
Ik weet het niet. Ben ik wel die ik schijn?
Ben ik mijn moeder ook! ’k Herinner mij Dat ’k leed, dat ik geschopt ben en gejaagd;
Maar ’t kan niet, want Mylady deed niet meê.
Die joeg mij niet, zoo ver ik weet voor ’t minst. Neen, ’t kan niet zijn — ik haat niet — ik bemin.
(verward gedruisch van stemmen.)
-ocr page 138-124
JEAN vleiend.
Wijs mij tot haar den weg!
NEL haar gedachten vervolgend. Toch haat ik — u!
{Jean leidt haar naar de hut, die zij met hem binnentreedt. De Ironsides in grooten getale; een verwarde hoop: Habakuk en Jonathan hevig gestikuleerende in hunnbsp;midden.)
ELFDE TOONEEL.
HABAKTJK, soldoten van Cromwell, jonathan later timotheüs.
BEN SOLDAAT.
( Op Habakuk wijzende.) Een leugenprofeet sprak uit zgn mond. ben andebb.
Hij moet sterven {op Jonathan wijzende) en deze ook.
ALLEN.
Sterven!
HABAKÜK.
{Op Jean wijzende die uit de hut treedt.) Daar is de Profeet; laat hg getuigen voor het aangezicht des Heerenl
EEN SOLDAAT.
i!
Laat Timotheüs vrij!
JEAN.
De storm is afgeslagen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HABAKUK.
Gij wist het?
JEAN.
Er is een onrechtvaardige onder u. {Timotheüs de armen op den rug gebonden wordt binnen gebracht.)nbsp;Dat is hij.
-ocr page 139-125
JONATHAN.
Hij is des doods schuldig!
JEAN.
En gg spaardet hem!
HABAKUK.
Mannen-broeders, de profeet spreekt! Timotheus sterve 1
BBNIGKN.
Neen, neen 1
ANDBEBN.
Ja, ja! (Men dreigt handgemeen te worden. Van het bergpad rechts komt een krijgsman driftig aanstappen.nbsp;Hij is achteloos gekleed: eer klein dan groot; lange hairennbsp;omlijsten een forsch gelaat: een leeuwenaangezicht; op denbsp;rechter wenkbrauw een wrat; leeren kolder; zwaard opnbsp;zijde; hooge laarzen; hij blijft op de hoogte staan, ennbsp;even de vechtende menigte aanstaren; het volle maanlichtnbsp;valt op hem.)
TWAALFDE TOONEEL.
De vorigen, cbomweli..
OEOMWBLL,
{^Zware stem.) Israël uit zijne tenten, en de Heere riep het niet! {Allen zien verbaasd op; de schermutselingnbsp;houdt eensklaps op.)
JEAN.
(Naar den voorgrond geweken.) Cromwell! (Hij sluipt het bosch in.)
CBOMWBLL.
(Vervolgend.) Ik was neergebogen voor het aangezicht des Heeren: want de Heer had groote dingen aan onsnbsp;gedaan. Hij had door mijnen arm den goddeloozen Koning,nbsp;den afgodendienaar, verslagen! Daar kwam een reuke desnbsp;doods in mijne neusgaten: afval!... opstand onder u lieden!
(Allen scharen zich van lieverlede in het gelid.)
-ocr page 140-126
HABAKUK.
Wfl hoorden een stemme.... nbsp;nbsp;nbsp;*
CBOMWELL.
Zwgg, tot dat ik u roepe! Ja afval____ opstand! Gij
wildet wijzer zijn dan uwe hoofdlieden, wijzer, gij dwazen I Ben ik het dan niet, spreekt de Heere Heere, die u voertnbsp;op mijne wolken over de legerwagens uwer vijanden, aannbsp;de hand van mijn uitverkoren dienstknecht? En heeftnbsp;m ij n dienstknecht u niet geleerd zijn stem te volgen,nbsp;omdat Ik het hem gegeven heb te weten, den weg dienbsp;naar Sion leidt ? Gij hoogmoedigen!
(Zij buigen allen het hoofd, behalve Habakuk.)
TIMOTHEUS.
Genade voor de verdoolden 1
CEOMWELL.
Wie spreekt van genade?
TIMOTHEUS.
Ik, Heer 1 die geen deel heb aan hunne ongerechtigheid.
OROMWELL.
Recht — geen genade! Gg zijt het zout der aarde; indien dat smaakloos wordt, waarmeê zal ’t gezouten worden? (Aller hoofden, behalve dat van Habakuk buigennbsp;zich dieper neer.) Levert mij de aanstokers uit! (Stilte;nbsp;niemant verroert zich.) Levert ze mij! Gij durft niet ?nbsp;Gij overlegt in uw hart: Hij weet niet wie ze zijn ? (opnbsp;Habakuk wijzende.) Hij is de verleider. Stoot hem uitnbsp;de gelederen! (een dof gemurmel.) De Heere wil het,nbsp;(met den voet stampend.) en ik ook! (Timotheus ennbsp;Jonathan brengen Habakuk voor het front.) Vier mannbsp;voor! (men gehoorzaamt-, tot Habakuk.) Vernedert gij unbsp;voor het aangezicht des Heeren ?
HABAKUK.
goed in de oogen des Heeren!
Wat ik deed was Mannen-broeders...!
-ocr page 141-127
CKOMWELIi.
Voert hem af in het bosch!
HABAKÜK.
Mannen-broeders.
CEOMWEIL.
Voort! (zij nemen Hahakuk in hun midden en mar-cheeren af; tot de anderen.) Buigt het hoofd bij het oordeel des Heeren! {tot de soldaten die in het hoschnbsp;zijn afgemarcheerd.) Eicht! Vuur! (eenige musketschoten.)nbsp;Hij is gevallen, de oproerling! Ja, de oproerling! {zachtnbsp;wordt door de gehogenen drie regels van den AQsUnnbsp;psalm aangeheven.) Staat op, gij allen; de Heere doenbsp;zijn aanschijn over u lichten en zij u genadig! Maakt unbsp;op, en bereidt u! Morgen zal het slot op gindschen bergtopnbsp;in uw bezit zijn en gij {op Jonathan wijzende.) de medestander des boozen, zijt het eerst op de bres. Vast ennbsp;bidt en houdt uw buskruit droog! {allen gaan heen ondernbsp;het aanheffen van eenige regels van den lOSden psalm —nbsp;een triomflied; het lied sterft langzaam weg in denbsp;verte. Cromwell treedt naar beneden en wenkt Timotheusnbsp;te blijven, tot dezen, haastig.) Gij gaat langs dien wegnbsp;naar het dal, waar Kolonel Ireton kampeert; zeg hem datnbsp;ik hier dadelijk een stuk geschut noodig heb. {Timotheusnbsp;gaat den bergweg rechts af; naar de hoogte ziende.) Dienbsp;domkoppen! Zonder kanon is dat nest niet te nemen. {Hetnbsp;is donker op den voorgrond geworden; de achtergrond innbsp;zacht maanlicht.)
DEETIENDE TOONEEL.
CEOMWELL, NEL, dciH MYLADT die uit het Tavi/n opkomt.
NEL uit de hut gekomen.
Ik kan weêr denken, ’k Weet wat ik moet doen,
De wijde waereld in! Alleen .. . alleen!
CfeOMWBLL.
Wie (laar! nbsp;nbsp;nbsp;'
-ocr page 142-128
NEL.
Ben, die haar weg zoekt.
OROMWKLL.
Die vindt.
Wie goed zoekt,
NEL Mylady ziende.
Wat zie ik? Zg!. . . Ze is In mijn hand. Een woord tot hem...!
CROMWELL uit zijn gepeins ontwakend en Mylady bemerkend.
Nog eene, die haar weg zoekt?
MTLADT.
Neen, die hem kent.
CROMWELL.
Dat ’s trots, die altgd dwaalt! MYLADY Nel by de hand vattend.nbsp;Gevonden wat ik zocht!
NEL.
Ik ben niet waard ...
M g zocht go ? . .. mij ?
MYLADY.
Kom meê ... I
NEL.
Neen,® laat mij hier,
mylady.
’t Is nacht.
CROMWELL.
, Wie zgt ge die haar dwingt ?
MYLADY.
Haar moeder.
{Nel vat haar hand; Mylady \)eeft haar een kus; heide verdwijnen in het ravijn.)
-ocr page 143-129
VEERTIENDE TOONEEL.
CBOMWELL, dan niANgoïs.
CEOMWBEL, omhoog ziende.
De starren tintelen! Wat grootsche tempel!
Wat voelt de menscli zich klein! toch is hij meer Dan al de zonnen, die daar weemlen... meer!
FRAugoïs uit het hosch geslopen.
Dat zal hij zijn.
(Voor hem neerknielend.)
Heer! Heer!
CBOMWELL naar een pistool in zyn gordel grypend. Wat wilt ge.... knaap?
FEANQOIS.
Wie ginder rondsluipt in uw kamp als broeder,
Als een profeet, hij is de zendeling Van Richelieu, den franschen kardinaal;
Hg is Rosetti, dien men dood gelooft.
CBOMWELL.
Jean van Verviers bedoelt ge?
FEANgOIS.
J a.
CBOMWELL.
En gB?
FBANgOIS.
Ik was zgn dienaar, neen, zpn slaaf; nog minder:
Zijn werktuig. Straks ontvang ik een papier,
Waaruit zal blijken dat ik waarheid spreek.
CBOMWELL.
Niet nader...! ’k Dank u voor de tiding.....Judas!
-ocr page 144-130
ÏBANgOIS.
Ik was zijn slaaf; ik diende God, naar ’k dacht,
In hem; maar vraagt God ooit wat hij mij vroeg, Mijn vrouw, mgn kind? o ’k ben door hem gebroken!
CBOMWBLL 'hem naderend.
Wie waarlijk is gebroken vindt den Heer!
Ja, ’t kleinste en wreedst verscheurde menschenhart Verbergt meer raadslen nog dan gindsche tempel!
-ocr page 145-EEESTE TOONEEL.
Groote hal op Padhurst-castte. Slagdeuren op den achtergrond. Ter linkerzijde aan weêrszijden van den schoorsteen, ramen met ijzeren staven. Voor den hreeden schoorsteen,nbsp;waarin een groot vuur, een zware eikenhouten tafel metnbsp;twee eikenhouten stoelen met kussens; vlak daartegen over,nbsp;aan den wand rechts, op een verhevenheid een leunstoel,nbsp;waar boven een troonhemel met het wapen der Percies,nbsp;gesurmonteerd door een Hertogskroon; aan den troonhemel,nbsp;aan weêrszijden in plooien opgenomen, roode gordijnen;nbsp;naast de verhevenheid eene weinig in het oog vallendenbsp;deur. De wanden der zaal van eikenhout; aan de zwarenbsp;balken der zoldering hangt een bronzen olielamp, die nognbsp;flauw brandt. Bij het opgaan der gordijn staat eobbbtnbsp;voor een der diepe vensterkozijnen, waarvan hij een dernbsp;ramen geopend heeft, met belangstelling naar beneden tenbsp;staren; janb, in een bonten mantel gewikkeld, zit in eennbsp;der stoelen voor het vuur.
BOBBRT.
Daar komt zij zelve aandragen met een krebbe.... (naar beneden roepend.)
Voorzichtig toch! De last is je te zwaar.
Goê morgen! wel gerust?
JANB.
Wie geldt dien groet?
’k Begrijp het____
EOBEBT.
Wat begrijpt ge?
JANE.
’t Geldt die deern.
-ocr page 146-132
EOBEBI.
Die deern! Ik wil, dat ge anders spreekt van haar!
JANB.
Dat schepsel, dat ge me eens tot speelpop gaaft....
KOBBKT.
Het bleek een fee te zijn ... 1
JANB.
In donker schuilt.
Zoo als er soms In Londens vuilsten hoek, naar men mg zei,
BOBEET.
Beheersch uw scherpe tong, Of Lady Howard... 1
Leert, wat zij niet wist.
Dat Kobert Conway kracht heeft.... {zachter.)
Eobert!
BOBEET rmo.
Wat?
JANB.
Die toon verdrage uw dienstmaagd, maar niet ik;
Ik, die....
BOBEET.
Meer ponden aanhracht dan ge woogt. Meer pachters, dan ge uit ’t hoofd wist op te tellen ;nbsp;Maar ook meer grillen, meer begeerten dannbsp;Een waerelddeel van slaven kan vervullen.
{uit het venster ziende.)
Voorzichtig toch!
JANE.
Dat ik dit hooren moet!
Dat ik dit dulden moet! Ware ik nog rgk,
Gg kustte ’t stof me als vroeger van den voet.
133
EGBERT.
Omdat ik dacht dat ’t goudstof was, niet waar?
Gfl kent mij goed, heel goed. — Kost ge inzien, dat Het vuilste straatslgk aan den lompsten voetnbsp;Meer waarde soms kan hebben in mijn oognbsp;Dan paarl of diamant op ’t fijnste sehoentjen,
Er gaapte tusschen ons geen afgrond, waar Een stikdamp van verstorven hoop uit rijst!
{naar omlaag ziende; teder.)
Gij vergt u zelv’ te veel; ik kom je helpen.
{Jane houdt het gelaat met de handen bedekt', zonder haar aan te zien ivil hij heengaan.)
TWEEDE TOONEEL.
De vorigen, mylady.
MYLADY opgeruimd.
GoC morgen, kindren! Kobert, geef me uw hand 1 Ik had het gister avond willen doen,
Maar ’k vond u niet, want gij waart op den muur, Waar ’k u niet volgen kon. {met heteékenis.)
Hetgeen gij deedt Voor Percy dekt üw schuld aan Percy, vriend!
Begrijpt ge mij...?
ROBERT getroffen.
Mylady...!
MYLABY.
Stil, geen woord!
Likteekens zijn er, die weer wonden worden,
.Zoodra men ze aanraakt. — Als een leeuw streedt gij, En ’t waren de Ironsides, die gij bestreedt —
Dien ijzren muur, waar ieder ’t hoofd op stuk stoot. Gij wederstondt dien — meer nog; wierpt dien om!
ROBERT.
Gij overdrijft...! als vrouw____
-ocr page 148-134
MTLA.DT IWOg.
Maar dan als vrouw,
Die meer den krijg zag dan het spinnewiel. (zachter.)
Licht zijn er blijder dagen in ’t verschiet.
Wie weet wat gij nog worden kunt door Percy!
De torenwachter meldt, dat nergens meer
Een Ygand is te zien. (hevige losbranding van geschut.)
Wat kan dat zijn?
BOBEET.
Dat is geschut
dat was er gister niet.
(hij snelt heen.)
DEEDE TOONEEL.
MTLADY en JANE.
MTLADY in zich zelve.
Wat is er dan gebeurd sinds gister?
JANE met bevende stem.
Veel,
Mylady!
MTLABT.
Krijg van buiten, krijg van binnen!
Maar hier van binnen moet de vreê bewaard,
Waar ’k zwak als gij, geloof me, ik schreide bloed,
(Zij keert zich af en gaat de kleine deur naast den troonhemel in.)
VIEEDE TOONEEL.
JANE alleen, dan nel.
Voor ’t minst de schijn er van. Gg schoeit? ’t Zijn tranen....
JANE.
Zij praten goed — niet éen verloor zoo veel,
En had zoo veel, en is zoo zonder schuld.
(Zij barst in snikken los en legt het hoofd op de tafel; Nel komt binnen rnet een muts op het hoofd, zoo als de
135
burgervrouwen dier dagen droegen: met hreede banden, die, vast gehoiiden, het geheele gelaat bijna bedekken;nbsp;thands heeft zij ’t zich luchtig gemaakt. Zij draagt aannbsp;den arm een mand met linnen en pluksel. Zij is marmerbleek maar veinst opgewektheid.)
NEL.
Go5 morgen, Jane! Ik breng wat voor U meS.
Uw voet doet zeker pgn?
JANE stug.
Waarom ï
NEL.
Omdat
Gij schreit en hier blgft. Eobert is beneên...
Wij hebben veel gekwetsten.
JANE.
Gij verbondt ze wis;
Gij kunt van alles — zoo verbeeldt gij u.
NEL.
Ik kan het niet, maar ik beproefde ’t toch.
En zie — het ging.
JANE.
Gij zijt dan ook bg builen Én bloed als opgevoed.
NEL zich beheerschmdt
Maar drinken geven,
De kussens schudden, vriendlgk zijn kan elk;
En och! ook dat doet den gewonden goed.
Maair als uw voet u pijn doet, blgf dan hier.
Zie eens: ik breng u werk, en werk geeft kracht.
JANE.
Valsch schepsel!
-ocr page 150-Werk geeft kracht en troost,
Ben ’k lomp en scherp geweest dan, boete ik dat...! Heb ’k soms u leed gedaan, vergeef het mg:
Ik was geen valsch, maar een verwaarloosd schepsel. Dat weinig goede menschen had gekend.
Maar nu is ’t anders... .
Nu gg Eobert kent,
Nu die u lief heeft. Spreek toch niet zoo zoet.
Wilt gij zijn liefjen zijn.. ..
NEL haar hy dm arm gr'ypend. “nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stil! Stil!
JANE.
.... wees ’t dan,
Maar in mijn bijzijn niet, niet in mijn huis;
Heel groot is Londen — schuil daar als ge wilt.
Ik zal er u niet zoeken.
Stil — niet meert
’k Heb Eobert lief en ik bekende ’t hem;^
Hg mg — ’t is alles waar.
' JANE.
En gg... gij zegt dit zoo? Wat zijt ge toch?... Neen, zoo verdorven niet!
Gij hebt iets in uw blik — ’k begrijp niet wat —
Dat mg vertedert en ... wanhopig maakt.
Hg heeft u lief... 1
NEL.
Omdat gg ’t hem niet hebt.
-ocr page 151-137
JANE.
Ik hem niet? 0, hij is mijn alles! Nel,
Gg kunt al wat ge wilt; geen weg zoo steil,
Of gü beklimt dien; laat mij d’eengen schat
Dien men mij toewierp .... ’k Vind een andren nooit
Als deze mij ontvalt; ik kan niet zoeken.
(Haar beide handen nemend.)
Scheid u van hem en dankbaar zal ik zgn.
Zoo als geen vrouw ooit was. Geld wilt ge niet,
Ik heb ’t ook niet...
NEL haar omarmend.
Dat is de ware Jane!
Dat is de vrouw, die Eob beminnen zal,
Zooals hij ’t nimmer deed. Ik wist het wel,
Daar was een paereltje’ in uw hart. Kom meê!
Het oog gedroogd — geen tranen mag hij zien!
En dan gewerkt — want hij werkt ook zoo veel!
En daarbij vrolijk zgn — dat ziet hij graag;
Zoo vrolijk, als het vinkjen in het bosch,
Dat hupt en tjilpt en zelf niet weet waarom!
JANE.
Maar gaat ge dan?
’k Zal gaan.
JANE.
Ver, ver van hiert
NEL.
Gij zult mij niet meer zien.
JANE.
99
138
JANE.
Wanneer gaat ge?
NEL.
Als God mg roept.
JANE.
Zal ’t spoedig zijn?
NEL.
’k Geloof het wel.
VIJFDE TOONEEL. De vorigen eobert.
KOBERT tot Nel.
Ik zocht u.
De vijand nadert; ’t wordt een hoele dag.
JANE.
Denk om u zei ven, Rob!
(Zij neemt het mandtjen met linnen op en wil gaan.)
ROBERT.
Waar gaat gij heen?
JANE.
’k Ga doen wat Nel te moede is om te doen.
ROBERT tot Nel.
Zijt gij zoo moede?
NEL.
Ja.
{Jane blijft staan.)
ROBERT.
Waar wacht gg op?
139
Zg wacht op u, haar man; ’t is klaar dunkt mg.
KOBBET.
En gij?
NEL.
’k Ga slapen — geeft elkaar de hand!
Toe! nbsp;nbsp;nbsp;[Tot Robert.
Ziet ge niet, dat ze u de hare al reikt?
/Robert geeft zijn hand.)
Ziet nn elkaar in ’t oog, en dan in ’t hart.
Begrgpt elkander beter dan gij deedt.
’k Vertelde Jane wat wij elkaar vertelden:
Dat ik u liefhad en gij mij. ’t Was Nel,
Die 't zei, tot wie gij ’t zeidet. Nel, de wilde,
Nel, die wat leest, maar weinig nog begrijpt.
Zich zelve ’t allerminst.... Maar toch van nacht Begreep zg veel. Haar moeder kwam tot haar.
Die zei: »Nu weet gij wat een broeder is;
Een zuster hadt ge reeds.” Dag, broeder, zuster!
Wat ben ik rijk!
JAHB. Bobert omarmend en een leus gevend-Dien kus krijgt gg van Nel.
NEL in de handen Klappend.
Dat ’sgoed; dat ’s fijn — dat had ik nooit bedacht.
BOBEKT.
Nel...! (Heensnellend.)
De eerste kogel zij voor mij!
NEL tot Jane.
Yolg... volg 1 [Jane afj
ZESDE TOONEEL.
NEL alleen.
O, dat doet pgn...! Maar ’t moest — Zij kwam mg halen... Zij heette zich mijn moeder. — En dan de andre.
-ocr page 154-140
Die tot mij kwam van nackt — was’t in den droom ? — En fluisterde: daar moet een offer zijn...?
{Trompetgeschal in de verte; dan een hevige losbranding.)
Ha, strijd!
{Zij ziet het venster uit: roepend.) Goed, Jane! Zoo moet ge ’t doen. Zie, zie!nbsp;Daar steunt haar arm een zwaar gewonden knecht;nbsp;Daar stelpt haar fijne hand den straal van bloed.
Ze wordt wel bleek, maar toch zij leidt hem heen.
Haar zie toch ook naar Eobert — waarschuw hem!
Hp geeft te veel zich bloot.
(Een schaterlach in haar nabijheid, zij bindt zich de muts toe; verschrikt.)
Dat is ... mpn vader!
ZEVENDE TOONEEL.
De vorige, aigeknon uit de kleine deur-, haveloos gekleed met den waanzin op ’t gelaat.
ALGERNON.
Ik sloot haar op ... ha .. . ha! dat trotsehe wijf,
Dat bij mij beedlen kwam! Ik had geen duit; Waarachtig niet. .. ’k ben arm .. . ’k ben rijk geweest!
{Losbranding van geschut.)
Een bruiloft!«Drinkt maar toe! dag, schoone bruid!
{Nel bemerkend.)
Ja, dat is ’t bruidtjen.
NEL.
Vader . .. rust wat uit 1
ALGERNON.
Ben ik... ? ja, ja! ik ben de vader. Wist ge ’t niet Gp, domkop, gek?... Wie zei daar gek?
NEL.
Ik niet.
„ {zij vleit hem in een stoel.)
Neen, vadw, ik zei ’t niet!
-ocr page 155-141
ALGERNON.
Is zij er ook?
Kom hier... heel stil... want niemant mag het hooren; Dat trotsche wijf vooral niet.
heftig.
Adder... weg!
Pas op dat ze u niet bijt... zjj beet mij eens 1 ’t Was gister... of van daag — neen, lang geleden,nbsp;Héél lang, zoo lang dat zelfs de wijste mannbsp;Er gek van werd als hij ’t zich woh erinnren.
Daar sist de slang. — Kruip weg!
NEL.
Ik kruip niet weg:
Ik trap haar dood.
ALGERNON.
Pas op! Zoo, is ze dood?
Ja, ’k dacht het wel.
in tranen uitbarstend.
Ze is dood — ik dacht het wel! ’k Heb lang op haar gewacht... Z ij beet haar dood.
NEL in sich zelve.
Mijn vader ook gelooft dus aan haar schuld!
ALGERNON.
Weet gij waarom ’k zooveel van rozen houd?
Zij was een roos... o hadt gij haar gekend!
NEL.
Mijn moeder, vader?
ALGERNON.
Wat? uw moeder? Och,
Ge zijt niet wijs... ik stuur u straks mijn dokter;
Een knappe! Tweemaal twee is vijf zegt hg.
En dat wordt waar als gij hem spreken hoort.
De wijste is hij die ’t beste praten kan.
Ik heb zoo’n dikke tong —
{op zijn hoofd wijzend) nu blijft het daar.
-ocr page 156-142
NEL.
En de adder beet bet roosjen van den steel. . . ?
ALGERNON.
Dus weet je ’t óok al? Zeg het niet zoo luid.
Zg is zoo sterk; ik praat zoo aardig nu;
En als ze ’t wist dan beet ze u óok nog dood.
Waar stierf de roos?
ALGERNON.
Laat zien ...
op zijn hart wijzende Daar niet.
Daar niet!
{Losbranding van geschut.)
Eeoht vrolijk zijn ze! Drinkt en eet!
Ik vraag het woord — ik ben de bruigom...’t Woord! »Gij allen weet het: twee maal twee is vijf.
»Mpn dokter is een gek en ik ben wijs;
»Mylady is een schaap zoo wollig zacht —
{hij schatert van lachen.)
Muziek ... muziek!...
Ik ben zoo diep bedroefd!
{Hij zakt^ in den leunstoel neer.)
NEL.
Ik ben het ook. . . Wij troosten dus elkaftr!
ACHSTE TOONEBL;
De vorigen, mtladt door de kleine deur.
MYLADY.
Uw kamer hield mij niet.... Wat lompe scherts!
ALGERNON.
Daar is ze... Trap haar dood! Ge durft niet..? Wacht! {Hij grijpt' een stoel en wil die naar Mylady werpen,)
-ocr page 157-14S
NEl.
Zoo driftig niet
de gastheer mag ’t niet zgn.
AlGEENON.
Dat ’s waar.
NEL.
Ge zgt ZOO moê — ik leid u weg. De gasten zien ons aan — dus stil, heel stil!nbsp;(arm in arm door de kleine deur af.)
NEGENDE TOONEEL.
MTLADT dan Nel MYLADY.
Zij leidt hem als een 'kind. Een wondre kracht Gaat van dat schepseltje’ nit. Ik zocht voor haarnbsp;Een toekomst; ’k vond die. Blijve zij bij hem!
Ik ga mijn weg alleen. Ik zal... welnu, welnu, Wat zult gg doen, Mylady...? buigen niet.
{Nel komt terug.)
Gij blijft voortaan bij hem.
NEL.
Weet gg nog wel
Hoe gij» u gister noemdet ?
MTLADT.
Zeker, • kind I
Nooit was de tijd zoo kostbaar als van daag.
En daarom.. .
NEL.
Ik geloof het[; daarom kort: Herhaal dat woord!
MYLADY,
Ge zijt een zonderling.
Ook daarom, als ’k weer ben wat ’k wezen moet. Zal ik mij goed herinren wat gij zijt,
En wat gij worden kunt.
-ocr page 158-o ge zijt groot!
Maar kunt ge mg ’t verleden doen vergeten?
MTLADT.
Dat kan ik niet; al kon ik, ’k deed liet niet.
NHL,
Gg deedt het niet? Herhaal dat éene woord!
Gij zocht mg op en noemdet u . .. . mgn moe der.
MYLADY.
Wie mij een. dienst bewijst vergeet ik niet.
KEL.
£n dan die naam. ...
MYLADT.
Die diende als vrijgelei. Die boer had anders ’t heengaan ons belet.
O was het dat. ..10 was het dat alleen! {Musketvuur.)
-ocr page 159-145
MYLADT.
Vermeetle!
NEL.
Ja, 't is waar. Zoo hebt.gij wis Haar aangezien.... Zeg, dat het u berouwt!nbsp;Wat gij thands lijdt kan dan de boete zijn.
MYLADY.
Gra uit mijn weg! Omdat geen enkle knecht Meer andwoordt op mpn roep, waagt ge u zoo ver!
NEL.
Waart gg nog machtig, ’k zou vermeetler zijn.
Ik zou .... o spi'eek mij toe.... spreek zacht mij toe.
Daar komt weer op wat niet is uitgeroeid____
De Towerkat herleeft...! een enkel woord ... 1
MYLADY.
Ga in de lucht. Koel af!
NEL op haar afspringend met ont-blooten ponjart.
Ik moet dan. . . .
MYLADY niet majesteit.
Wat?
nel nedermllend.
Dood mij! ik kan het u niet doen; dood mij!
Er moet. een offer zijn! En ieder woord Van liefde, dat ge spraakt, en iedre daadnbsp;Van liefde, mg bewezen, wordt een lichtvonk,
Zoodat een stralenkrans, die mg verblindt,
U ’t hoofd omschittert. ..! dood me als laatste gunst!
MYLADY de hand op haar hoofd leggend.
Waanzinnig zgt ge .. . of van het bloed der Percies I [Heftig mnioer in de nabijheid)
10
-ocr page 160-146
TIENDE TOONEEL.
De vorigen, robebt met gescheurden kolder, gebroken helm, naast hem jane, die eenige knechten van hem afhoudt.
ROBERT.
• Gij wilt niet langer vechten, lafaards ?
de knechten.
Neen!
STEMMEN buiten.
ROBERT.
Hoor, zij roepen om den Hertog!
(Nel sluipt de kleine deur in.) De vijand komt in stoi’mpas aangerukt,
En niemant op den muur . . .!
MYLADV voor Ket venster tredend.
Op, mannen op!
{Steenen worden naar binnen geivorpen.)
JANE.
Hun woede is tegen u; zij willen u
Den vijand leevren. Vlucht, Mylady, vlucht!
mylady.
Geen vjjand keerde ik ooit den rug. Vlucht gij 1 ’k Wijs u den weg.
JANE gich naast Mobert plaatsend. Ik kan hier nuttig zijn.nbsp;{Trompetten blazen den stormmarsch.)
STEMMEN buiten en binnen.
De Hertog!
-ocr page 161-147
ELFDE TOONEEL.
Be vorigen, NEt uit de zijdeur met Algernon ; op het tooneel gekomen, ontbloot zij zich het hoofd; de zwartenbsp;hairen golven vrij.
NEL.
’k Breng den Hertog. ..
ALGERNON haar aangiende; losbarstend.
Violetta!
NEL.
Zij wordt vervolgd en zoekt haar steun bij u.
MVLADY.
Northumberland, ons huis is in gevaar!
ALGERNON.
Wat nevel voor mijn oog! Drijf weg____drp weg!
Een zwaard .. . een zwaard !
{Hij ontrukt het een der knechten en wil op Mylady losstormen; Nel weerhoudt hem.)
Daar buiten is de vijand.
ALGERNON.
Ben ’k gek?
NEL.
Kom, Padhurst. .!
ALGERNON.
Neen, ik ben niet gek!
Mijn God, zij leeft!
(Hij klemt haar in den arm.) Mijn mannen, aan mijn zij!
, {Hy ijlt met Nel de deur uit; Robert, Jane en al de knechten volgen hem; Mylady houdt Jane terug.)
-ocr page 162-148
TWAALFDE TOONEEL.
MYIiADY, JANE, daU NEL.
MYLADY.
Blijf hier! ik durf niet meer alleen zgn. Zeg mij Dat ’k droomde. ..
JANE.
Zwak — ten laatste zwak als ik!
(Verward geluid van stemmen; geklikklak van blanke wapenen.)
MYLADY.
Zeg, is het waar.
dat kind . . . ?
NEL haastig opkomend.
Og) Jane wijzend. Voer haar met u!
Vlucht... langs dien weg!
MYLADY.
Waar is de Hertog?
DERTIENDE TOONEEL.
De vorigen, alqebnon met eobert al vechtende ivijkende-, soldaten van Cromivell; dan jean van vbbviers.
ALGERNON tot Bobert.
Hier heen!
Dan naar beneden waar het kruit ligt! Beter De lucht in, dan ons overgeven!
(üft het zijvertrek komt Jean met eenige soldaten.) jean.
Padhurst I
[Algernon ziet om; de soldaten ontwapenen hem; eenige richten hun musketten op hem en Mylady.)
Voor dozen niet een krijgsmansdood! Grijpt beiden! {Gejuich van buiten en van bimien.)
-ocr page 163-149
VEERTIENDE -TO ONE E L.
De vorigen, ceomwell.
CEOMWELL op Jean wysend.
Grijpt hem!
{Hem een brief uit den borstzak rukkend.) Verrader!
{Hij slaat hem den bril af.)
MYLADY.
Hoe, Rosetti!
JEAN, in tooom Algernon aanziende Padhurst!
CEOMWELL.
Men roep den knaap, die hem mij kennen deed!
JEAN,
Francois .. door hem verraden ... I Groote God !
BEN OEPIOIEE.
Hy stortte van de rots zich in de diepte.
CEOMWELL.
Hy richtte dus zich zelv!
Tot Rosetti...
Gg zy t gericht!
Voor hem den dood — maar een spionnen-dood I
JEAN.
Ik weet het.
{Hij treedt snél op Mylady toe met een stilet in de hand.; Nel, die al zijn bewegingen heeft gageslagen, werpt zichnbsp;tusschen haar en hem en ontvangt de wonde, Myladynbsp;vangt haar op', door de vensters de rosse gloed van vlammen.)nbsp;God ... het kind van Violetta I
Ik doodde ’t.
-ocr page 164-150
CROMWELL.
Voort met hem!
[Jean uit een kreet van wanhoop en wordt weggesleurd.) [Tot Robert.)
Ik eer den moed.
Wilt gij een zwaard, zoo haal het in mijn tent.
[Tot Mylady en Algernon.)
Hij, die u beiden van verraad betichtte,
BJeek zelf verrader — de aanklacht is verscheurd.
[Tot Algernon alleen.)
Gij komt naar Londen — in m ij n huis der Lords!
[Hij wenkt de soldaten hem te volgen; eenige weinige hlijveti achter om de toegangen te bezetten.)
Ik wil ’t kasteel behouden; bluseht den brand!
ALGERNON.
Neemt alles — maar zend mij een hulp voor haar!
[Cromwell af.)
’k Wist niet zóo rgk te zijn!
MVLADY tot Nel.
Gg offerde u,
Mijn kind, dat ’k lief had . . .!
NEL.
Blijde, dat ik ga!
Er was geen plaats voor mij . .. Jane, Eobert, komt! Wees niet jaloerseh meer, Jane! Mijn vader, zie.
Dat was op aard mijn moeder . . . geeft me uw hand!
[Zij legt beider hand in elkaar.)
’t Is Violettaas wil. . . Mylady ... moeder .. . dank! [Zij sterft. Cromwell op den drempel met een soldaat,nbsp;die aan zijn gordel eenige chirurgische instrumentennbsp;draagt en in de hand eenig linnen.)
MVLADY.
Te laat.. Zij stierf.... Ik heb gestreefd naar ’t groote, Charaktws willen kneden, menschen vormen,
De waereld doen verandren naar mijn beeld,
En ik begreep dit kleine niet naast mij!
-ocr page 165-151
OKOMWBLL.
Juist van dat kleine bouwt de Heer Zijn tempel.
BOBBKT tot Jane.
Misduid mijn droefheid niet!
JANE.
Ik schrei met u!
{Hand aan hand blijven zij staan.)
ALGERNON.
’k Verloor.... ’k hervond.... en ik verloor nog meer....! Ik had een kind ... 1
(Hij barst in snikken los.)
MYLADT.
Misdeed ik, broeder .. .
ALGERNON opryzend en zich met afschuw aflceerend.
Stil.
MYLADY voor hem neerlcniélend.
Ja, ik misdeed!., uw hand . .. het is h d a r wil! (Hij keert zich tot haar, heft haar op en sluit haar innbsp;de armen; de 103de psalm wordt in koor daar buitennbsp;aangeheven; Cromwell ontbloot zich het hoofd; de soldatennbsp;knielen. De gordijn valt.)
-ocr page 166- -ocr page 167- -ocr page 168--:. â– -:;KsvAvi;*,XsZ'-;.:, :;â– ' â– ' lgt;^.;lt;^y:-,.''â– ;^*'rfi-*
.'. V gt;':.;'rt^.-ï^^^-::;’;»gt;^'' nbsp;nbsp;nbsp;v:. :,* '’vd-v,; ;,'v„:st;'vlS4
H-'. gt;'4
' nbsp;nbsp;nbsp;:^• i 1-an;..- :' v;,' ■^.; ,■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' -y.^
%V''4:v:-4:.v4;:,ytól4y4^.7
ï-^'-' ■■nbsp;nbsp;nbsp;■■' - „N'Vi-‘-:?r,tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘V - 'fv.-'.f' ■;'';V.- ■':{gt;gt;lt; .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,;' ■;■/*,% '';
A fl i=' nbsp;nbsp;nbsp;'—“' •'â– â– 'f -gt;i'' V^-. 'â– ^â– i'- 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1. ■■• -:. â– â– '• i'. â– .,â– â– 'â–
'..y ^ ', ,'gt;:.-gt;,\-V:A' . .; v-.V ;; nbsp;nbsp;nbsp;'■.■■- t;»:
â– '444^7'quot;'
'lt;i '.■■'é.'
-/â– VV f â–
V nbsp;nbsp;nbsp;N \ 'T
- ' T / ' * ' s -ïf
* nbsp;nbsp;nbsp;-»V J- ‘ r.
.......^
; ft ./â–
■^,i-jr;S’-v.-^
[:4 ' ■'■''' nbsp;nbsp;nbsp;‘.■■■'.'■ff’’;?'- gt;■'-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;i-vr|li'f.^''’''\v-' v^’. ': '-'iJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V:’quot;-:-/ :', ’ -,•.4-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'*
vr'-’ 444;-■■nbsp;nbsp;nbsp;•4;-4:., ^^44.
V’ .-444’44. .i '■x ' nbsp;nbsp;nbsp;'-
■x,»'v '■-■■; •jt-x4' nbsp;nbsp;nbsp;'4 -■. 'I
■•v;. nbsp;nbsp;nbsp;M-'i,,'••.■■■quot;.,;■*gt;gt;lt;-■,t;; ■■' ’ .'iv •■.■-' y.'-.
-ocr page 169- -ocr page 170-