‘•iLJ/tf fluk is eene vrije vertaaling van L’obftacle imprevn; , l’obftacle fans obftacle, van den Ileere destouches : mij.nbsp;bijzondere goede vriendin, de beroemde Juffr. wolff,
Cf^.BEK K E Vi,heeftinheteerfteDeelhaarer^mgé\poQz\jQ^
eene vertaaling van de zeven eerfle tooneelen daarvan geplaatst,tot eene proeve van verzen,naar haare gedachten voor het Tooneel best gefchikt\ die verkiezing droeg mijne goedkeuring weg, en ik oordeelde het Jliik wel eene Volkomencnbsp;Vertaaling waardig, v/aarom ik het, in den voorgemeldennbsp;fwaak van mijne vriendin voltooide, zonder iets aan kaa.nbsp;ré proeve te veranderen; wel verzekerd zijnde, dat helnbsp;rnij niet dan tot eere konde verjlrekken, de gemelde too'nbsp;r-eelen van haar Ed. letterlijk overgenomen te hebben.
-ocr page 6- -ocr page 7-B L IJ S P E L. Y, I %. V'
EERSTE BEDRIJF, eerste TOÖNEEL.
HENDRIK,
Zij komen elk van een bijzondere zijde op het Tooneel. HENDRIK: zonder Pasquin te zie».
't Ïs om te lachen! nu, ik volg mijn eigen hoofd; O! fchikte ik mij naar uw bevelen.
Dan ware ik van verftand beroofd.
PA s Q u I N.
Zie daar mijn’ losbol; hij is boos j wat mag er Tcheelen ? HENDRIK.
Is dit manier van doen ? het is met ons gedaan Daar is niet met u omtegaan.
PASQUIN,
^»at van wien fpreekt gij toch? verklaarueens wat nader;
A
RUKSÜNIVEhö'TEIT
5 de onverwachte HINDERPAAL: Op wien zijt gij zo boos? wie deed bet nu toch weer?
HENDRIK.
Op wie ? wel pp den ouden Heer.
p A S Q U I N.
Wat zegt gij daar!
HENDRIK.
Ja, op tnijn vader;
Maar ’k breek met hem, ik ben dat weêrgaés leven moe.
p A s Q u I N.
Gij Ipreekt eerbiedig van een’ vader ! maar zie toe!
Had hij u eens gehoord!
HENDRIK.
Dat mogt ik zeer wel lijden;
Ik denk mij langer niet te mijden ;
’k Heb lang genoeg zijn Haaf geweest;
Ja, hoorde hij mij maar!
P A s Q u I N.
Houd u flechts zo kloekmoedig; Papa, dit weet ge, is niet heel goedig;
Niet al te makkelijk van geest.
HENDRIK.
Zo! denkt gij dan dat ik nog voor hem ben bevreesd? Een man als ik! die reeds met jonge liên verkeerdesnbsp;Die fchroom kwam mogelijk te pasnbsp;Toen ik een kleine jonge was.
En bij Monfieur een lesje leerde.
-ocr page 9-p A s Q ü I ir.
Wat fnoefc gij weer op uwen moed j Verwaandheid weet u fraai te blinden:
Mijnheer uw vader zou, wat goed.
Er juist geen zwaarigheid in vinden.
Om u te leeren dat gij nog een jongen waart:
Ik oordeel uit zijn ftrengen aart,
HENDRIK,
Hoe, hij! — laat hem dat eens bekijken;
Dan zal ik hem... Hij trekt zijn'' hoed diep in de oogend) p a s Q u 1 N.
Zwijg, zwijg, daar komt de goede mail, HENDRIK.
p A s Q u I N.
Blijf hier, Mijnheer, waar loopt gij dan?
’k Zag mis; gij hoeft niet te -vertrekken.
HENDRIK.
Hoe is het! durft gij met mij gekken?
Ik ben er waarlijk van ontfteld;
En dat om niet met al: maar ’t moet niet weêr gebeuren, Of -- ’k zal u van malkander fcheuren.
P A s Q u 1 N.
Wel nu nog mooier! o mijn hemel.' dat’s een held !
Wat had hij ’c op zijn lijf! wat lloeg hij wreeda blikken! Maar zeker, heb ik u doen fchrikken?
A 3
-ocr page 10-4 DE ON VERWACHTE HINDERPAAL;
Ik nieegde dat gij hem dorst ftaan?
H E N D R l K,
Heb iiogzoo’n zwak voor hem j’kmoet dat te boven komen; Zie daar, dit heb ik voorgenomen:
Dat zwak zal uit mijn hart van daan:
O zo hij nu verfcheen! het zou er drommels daagen.
Lach niet Pasquin; o kwam hy maart Ik laatmy nu niet weêr vertzaagen.
PASQUIN.
Gij wadithem, vluchtende, nietwaar?
2o kunt gij best een proef van uwe ftoutheid geeven —
Gij hebt altijd een hoope praats,
Maar ik ken u en uwe maats.
Die Petit-maitres, die zo bang zijn voor hun leven —
Dat zij zo: hoor Mijnheer, zo’k iets op u vermag,
Ik bid, verbeter uw gedrag; Breekinetdiejongens, dieut’eenenmaalbederven;
Doe ’t geen uw vader u gebiedt}
Hij is tog zo verbitterd niet,
Of ’t is nog in uw magt vergifnis te verwerven.
• nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK*
Inpertinente vent! wat geeft mijn vader u Oui mij nw zedenleer baldaadig voor te preêkeu ?
Beloopt die fom nog wat?
PASQUIN.
Hoe nu!
-ocr page 11-Zie daar, luv vader zegt! (wie durft hem tegenfpreeken?) Dat ik in ’c kwaade uftijf; en, tusfchen ons gezeid,
’k Gebruikte ook fteeds met u te veel infdiikiijkheid;
Dat is u honderdmaal gebleeken.
HENDRIK.
Wel, knaapje, hebt gij’t hart, ga op deez’trant eens voord: Ik luider, fpreek nog één zoo’n woord,nbsp;p A s Q u I K.
Ja zie, al moest ik er om lijden.
Ik flel thans mijn belang ter zijden:
Voldoe uws vaders eisch; ’t is tog een eerlijk tnan ;
Hoe faians bij ook grommen kan. hek d r I k,
We! nu wat eischt hij toch ? hoe moet ik mij gedraageii,
Om hem niet fchriklijk te mishaagea?
P A S Q U I N.
Mijnheer uw vader eischt niet veel;
Hij wil dat gij het tegendeel Zultdoen, van alies’t geen we u daaglijks zien bedrijven ,•
Dit zal u in zijn gunst doen blijven;
Dan zal hij niet maer op u kijven. HENDRIK,
Welke euveldaaden heb ik dan toch uitgevoerd?
P A s Q u I N.
Nu, zijt dus niet ontroerd;
Wij zijn nog aan geeiie euveldaaden;
3
-ocr page 12-6 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
Wij zijn nog maar aan zottighejii:
Nog eens, ei lieve laat u raadeu!
Vergun mij...
HENDRIK.
Na, ’t is wel: fpreek op : ik ben te vreêa,
P A S Q U I N.
Zult gij mijn flout bellaan verfehoonen,
Indien ik onderneeme u aan u zelv’ te toonen?
HENDRIK.
Ga voord,
p A S Q U I N-
Bedenk het zelf; is dat fatfoen ?
C’t Is echter zo uw wijz’ van doen:)
Daar flipt gij als een gek, (ik zag liet met mijne oogen,) Deez’ morgen, bij Mijnheer uw’ vader, in de zaal:
Hij gromde juist wel wat, maar fprak gezonde taai;
Hield u uw pligten voor j hij zelf was ook bewoogen ;
En wat was ’t antwoord? niets dan loutre malligheid,
HENDRIK.
Mijn antwoord?
P A s Q ü I N.
Ja Mijnheer, uw antwoord. Hendrik.
Schoon befeheid J
p A s Q ü I N.
flat is of gij ’t niet kunt gelooven J
-ocr page 13-B L IJ S P E L.
Het gaat uw groot verftand te boven!
Maar niij ontglipte niet één woord;
En zo gij u daar niet aan ftoort.
Dan ftrekt het volgende u misfcliien nog eens tot voordeel.
HENDRIK.
^^gin: Iaat zien hoe ’k met bedaarde zinnen oordeel.
p A s Q u I N : nbsp;nbsp;nbsp;neemt de houding
aan van een'' Petit-maitre, die onhefuist infiuifti en vervolgendi verbeeldt hij den vader.
Zie daar, zo tradt gij in 't vertrek.
En lolde iiuusfchen als een gek;
Malbrouk i'en va ; zo kwaaint ge al huplend aangefprongeil -,, Zo zijt gij daar Sinjeur 1” Uiv dienaar. „ Slechte jongen! „ Waar hebt gy weer den gantfehen nacht,
„ In laag gezelfchap doorgebragt?”
IVat duivel nou! 'k heb, lij mtf.i vrinden,
In 't Nieuwe Wapen ge/oupeerd.
En mij charmant gediverteerd:
Toen gingen wij naar V Bal, om nog meer vreugds te vinden; Toen hebbenwij gedanst', ‘‘t was zeerlrillant, dit Bal,
„ Zwijg logenaar.” Mijnheer'. „Jou guit! ik weet het al; ,, Ik heb u na doen gaan; nog eens, zo gij uw levennbsp;gt;, Niet wilt verbeteren, uw paspoort is gefchreeven ,
,, En op mijn woord van eer, coufyn,
„ De Wijk zal rasch uw voorland zijn,”
'k Geloof waarachtig dat het kijven,
Indien gij wilt in 't leven blijven, pnnacée is. » Zot! zwijg jij wanneer ik fpreek.
„ Wat denkt gij, heb ik ftof om uw gedrag te prijzen?
„ En zo ik eens uw vonnis ftreek,
„ Moet u dat vonnis niet doen elzen?
„ Ik vind in mijnen zoon mijn allergrootst verdriet j gt;, ’k Word raazend, daar men u fteeds ziet
„ In ’t fchandlijk bijzijn van die aapen,
,, Die ligte, zotte, woefte knaapen,
„ Die Petit-maiires, wier gedrag zo fpoorloos is;
„ Strekt dit mij niet tot ergernis ?
„ Heb ik geen reden om te klaagen ?
,, En als ik ii dien hoed zie draagen,
Waaronder gij, net als een rechte fpeelhuisploeït,
„ Zo onbefchoft, zo haatlijk loert;
„ Dien hoed, die uw gelaat ten vollen kan bedekken?
,, Zie ik voords uwe fchoenen aan,
5, Zo fpooreloos gegespt, als een der eerfle gekken ,
„ Daar ik u ooit mede uit zie gaan...
„ En wat coëfFure ! zie dat hair! befchouw dat linnen!
„ Die henry - quatres 1 —— wel gij ziet er lekker uit!
„ Emilia, uw lieve bruid,
„ Moet 11 zeer tederlijk beminnen...
„ Maar ’t volgend’ geeft mij meer chagrin :
„ Gijfnuift, gijrookt, gij vloekt, gij zuipt liqueur als wijn ; »gt; Gij ^elfs op de gaaf van llerk te konnen drinken j
-ocr page 15-„ En als gij ’snachts zijt aan ’t rinkinken,
,, Dan, weê den burgerman die u, jou fchelm! ontmoet;
„ En met dit al zijt gij een bloed,
» Een laffe jongen, diep verfmaad bij dappre lieden.”
fatan 1 zoudt gij mij al detze pret verbieden ? ik doe ah ieder, en ik volg de mode na.
„ Die mode zult gij rasch verlaaten.*
Wij zullen zien, „ Jou kwast! wij zullen zien?” Welja-, Ik lach wel hartlijk om uw praaien.
,, Waar is mijn ftok, Itfpm hier, jou kleine deugeniei!”
HENDRIK, den ftok ontwijkende, HoU(l ftill wat wilt gij doen f
P A S Q ü I K,
HENDRIK.
Sla toe, zo ’t leven u verdriet! p A s Q u I N.
Vergeef het mij, Mijnheer; mijn drift was zo aan’t zieden. Zo waar, ’k verbeeldde mij dat ik uw vader was;
De beenen kwamen fchoon te pas;
Gij zocht uw veiligheid in ’t vlieden.
Gij weet, Mijnheer uw vader is gewoon gt;
Vooral,(Hr; buigt zig,)
omtrent Mijnheer zijn’ zoon.
Het dreigen aan het doen te knoopen:
Paar had wis klopzak op geloopen;
A 5
-ocr page 16-Maar ’fc fpreek eens uit een andren toon;
Gij zult, dat weet gij zelf, welhaast in’t hu wlij k treedeu 3 Verander toch van zeden!
Mevrouw van Adelftein is hier reeds gelogeerd.
Als mede Emilia; gij doet geheel verkeerd;
Zij zien alle uwe dolligheden.
Het aadlijk Gelderland roemt op de fchoone maagd,
Die gij maar al te veel behaagt;
Foei! zijn dat oubefproken zeden?
En meent ge op deezen trant te leevenna uw trouw? HENDRIK.
Wel uilskop! neemt nu een fatfoenlijk man een vrouw Om zijn gedrag te reformeeren ?
’k Wou wel eens zien dat mij een wijf ooit zou regeeren Maar kom, laat ik u eens vertellen, beste maat,
Hoe’t zo al meest met mij en andreHeertjes gaat;
Wij zijn infchikkeJijk, befcheiden, heusch, blijmoedig. En in ’t belooven overvloedig,
Tot dat het huwlijks-^klokje flaat;
Dan, ferviteur Mevrouw! wij leeven als voorheenen. En gaan weer onzen ouden gang.
P A s Q o I u.
En met de Dames, zou ik meenen.
Duur: de ingetogenheid niet lang?
Zij wreeken zig gewis van ’smans ontrouwighedea;
’t Jje/ air is zichtbaar in verfoeielijke zeden.
-ocr page 17-It
Ji I. IJ s P E U.
HENDRIK.
•t Kan zijn ; wat raakt dat mij? maarluiflereens, mijn vrind; Jimilia werd nooit, dan koel, van mij bemind.
En denklijk zal ik haar weldra niet meer beminnen, p A s Q u I N.
Wat fouten vindt ge in haar ? dat kan ik niet verzinnen.
HENDRIK.
Dit is er altoos een; zij heeft te veel verftand.
p A s Q U I N.
Te veel verftand! gij hebt gelijk; dat’s onverdraaglijk.
. nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK.
7A'] denkt te veel; ’k zie fteeds «en boek in haare hand ;
^ij weet zeer veel, en zie dat’s voor mij onbehaaglijk.
P A S Q U I N.
De groote wereld doet dat ftroeve wel verdwijnen;
Zij moet maar eens briilant op ’t groot Concert verfchijnen;
Ik ken de meisjes; weg dan boeken!
HENDRIK.
Haare min,
Is die van een roman heldin;
Nooit ziet zij mij of ’k hoor haar fpreeken,
Yan fympatie, \iait fentimens, van tederheid,
Ik kan mijn’ kop niet met die wisjewasjes breeken;
’K Verfta de helft ook niet van alles wat zij praat.
-ocr page 18-r A S Q ü I N.
o dat begrijp ik klaar, dat gij haar niet verftaat;
Wel dat’s Latyn voor onze Heertjes. naar ik reken;
En, 'k weet het, gij zijt ook du tor.!
De reden is bij u — chanfon,
HENDRIK.
Maar, broêrtje lief, gij zult mij toellaan dat die andre. Wier moeder overleed, en die mijn vader hiernbsp;Ook heeft in huis gebragt...
p A s Q u I N.
Ja wij verftaan elkandre: De fchoone Julia heeft een veel edler zwier:
’t Humeur der Dames fcheelt in alles mag men zeggen; Emilia is ftil, is huislijk , is bedaard;
Zij doet niets zonder overleggen :
Hoe blijde is Julia! hoe levendig van aart'.
Ta de eerfte is wat heel flijf, hoe zij zig op laat’ lieren;
De tweede heeft all’ die bevallige manieren,
Der groote wereld, zo veel waard’:
Ik koos Emilia om deeglijk raeê te trouwen,
Maar ’k zou voor mijn maitres, dat vivefchelmtjehouên.
HENDRIK.
Uw vrouw is kamenier der fchoone die ’k bemin;
’k Moest haar eens in vertrouwen Ipreeken;
’t Is noodig dat ik haar eerst winn’.
-ocr page 19-B L ly s P E L. nbsp;nbsp;nbsp;13
P A S Q U I H.
Sus wat f zij is mijn vrouw; laat vrij dat opzet fteeken. HENDRIK,
Jou zot!
P A S Q U I H.
Ja, zot ofniet; hoor, weetgijwat, Mijnheer,'
Ik ben niet du bon ton; ik min mijn Betje zeer.
HENDRIK.
Is dit een reden dat ik niet met haar mag praatenl* p A s Q U I N.
Als ik ’er bij ben, vaj maar anders moet gij’tiaatens Nog eensj ’k verbied het u.
HENDRIK*
P A S Q U I N.
Zeer wel: gij hebt als Heer, maar ik — als man mijn recht, O! o ik ken uw looze ftreeken!
’k Ga u met loode fchoenen na.
HENDRIK.
In fpijt van u, ik wil en zal uw vrouwtje IpreekeU;,, •
Daar komt nu juist Bmiiia,
-ocr page 20-EMILIA, HENDRIK, PASQUin.
EMILIA.* zonder hen te zietst
J-k vrses geduurig dat me iets droefs zal overkómen :
’t Schijnt dikwijls of hij mij ontvliedt:
’k Heb hem finds gistten niet vernomen:
O ditgedrag behaagt mij niet!
p A s Q u I N, y?/4
Verflaat gij dit?
Oewis! zie, ’t is maar niet te ontveinzen,
’t Is tog een engelin , in weêtwil van haar peinzen,
Dat mij ZO zeer verveelt; ik zie dat meer en meer.
EMILIA.
Wel zo! waart gij daar zelf. Mijnheer?
Gij fchijnt verdrietig?
HENDRIK.
Ja, ik had het nimmer kwaader.
Zo drommels kijft en raast mijn vader:
Ik deed mijn klagten aan deez’ man,
Dien ik gerust-vertrouwen kan.
EMILIA.
B L JJ S V E U nbsp;nbsp;nbsp;tS
Wel, Hendrik! moest ik het niet zijn,
Die uw vermaak, die uw chagrin,
Die alles wat u raakt moest hooren?
Vertroost men zig niet liefst bij haar die ons bemint ?
’k Heb uw vertrouwen ook verlooren l Ik zie, dat gij in mij geen welgevallen vindt.
Wel nu, of gij mij kunt behangen,
Behoeft ge alleen' Pasquin te vraagen;
Geloof hem vrij, hij fpreekt ve'él waar.
Aan hem! die iiitvluchc vind ik raar ;
Zij kan mij ook geheel niet fmaaken :
Om’t geen gij voormij voelt mijzelve oftkmeêtedeelen? Weet dat ik die verkiezing wraak.
Ik vrees u eindlijk te verveeleti.
Zo dikwijls heb ik ’t reeds gezegd;
Zie daar, dat meen ik zeer oprecht,
Gij kent de Dames niet, als gij zo denkt; het vlijen Mag al wat vrouw is gaarne lijên.
Van hem die ons bemint, o dan kan lof verrukken!
Dan heeft het hart wat het verlangt.
En fmaakt genoegens, door geen woorden uittedrukken j Dan, ach', dan flel ik roem op prijs.nbsp;HENDRIK,
Wat dat belangt, elk vrijt op zijne wijs:
Voor mij ik haat dat lastig teeraen Dat moet mij niemand kwalijk neemen:
Ééns zeg ik: „ ’k heb u lief,” en dan is ’t afgedaanj ’k Begin nooit weêr van vooren aan;
Foei, ’k walg van dat zoetzappig vrijen;
Hoe geklijk zijn deez talmerijen :
„ Gij weet dat ik van liefde kwijn!
,, ’k Bemin u als mijn eigen leven!
Wat zijtgij fchoon! ach kost gij mij het ja-woordgeeven| „ Zal ik nooit zo gelukkig zijn ? ”
Daarbij een antwoord krijgt, zo als hij honderd keeren,
Van zijn beminlijk meisje kreeg :
Hij hiapt van liefde, en ’t hart is leêg ;
De drift fchijnt daaglijks te vermeéren,
Terwijl het nieuwe paar niet zeiden ondervindt.
Dat het. van liefde praat wanneer ’t niet meer bemint.
EMILIA,
Mijnheer gij pleit met vrij wat oordeel,
Voorde onverfchilligheid, die gU Zo duidelijk betoont voor mij:
-ocr page 23-17
Ik deed met uw gezegdens voordeel,
Indien'ik rasch verandren kon.
Maar ach, ik ijen geen zier du ton:
Mijn hart bleef (leeds getrouw, daar ’t eens oprecht beminde j ^ Daarbij, mijn fmaak was nimmer wuft;
En weet gij wat ik in u vinde?
Geen liefde, maar veel valsch vernuft.
HENDRIK, tegen Pasquin.
Geen liefde! ik min uniet! hoe zal’t nog langer weezen?
Zie eens hoe ik behandeld word !
li
Kom, wees gij rechter : wie heeft ongelijk in deezen?
P A S Q U I W.
Wel die, die van uw tweên de waarheid doet te kort. HENDRIK.
Mijn Kamerdienaar weet mijn innigst overleggen;
Zie daar, laat hij u alles zeggen;
U zeggen hoe ik u bemin.
PASQUIN.
Ja wel!
Zie, zoo’n getuigenis is maar een bagatel:
Geen man is zo verliefd als hij; dit kan ik zweercn Hij heeft maar ddn gebrek, dat moet hij corrigeeren,nbsp;EMILIA.
Waarin bedaat dat dan ?
PASQUIN.
Ach, hij bemint te fterkl
-ocr page 24-i8 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Ik was daar nog aan ’t werk,
Om hem de maatigheid, hi deezen , armtepreeken.
EMILIA.
Wel zo , Mijnheer! dat zwak is mij nog niet gebleeken; En fchoon ge op tedre minnaars fchimpt.
Op dat gij uw gedrag beglimpt,
De zaivre liefde rust op flüle minzaamheden ;
Zij wordt gevoed door zachte zeden :
Nog eens, ’k bemin ul als men ’t hart in de oogan ziet, Verveelt de oprechte minnaar niet:
Maar waarom veinst gij toch? beken het maar vrijwillig.
HENDRIK.
Mijn lieve Emilia! ’k vind u zo taamlijk grillig:
Nu, eischt gij dat ik zwetren zal Hoe zeer ik u bemin? — ik zweer ’t, u ten gevalE.nbsp;p A s Q ü I N.
En , op mijn woord , hij kan ook zweeren ,
Dat gij hem kunt genoeg charmeeren ,
Voor iemand die, naar allen rdiiin,
Ook binnen kort zijn vrouw zal zijn.
E M I L I A.
Ziedaar, Heer Hendrik , daar, daar moest ik u verwachten :
Ik ben voor u gefchïKt, niet waar?
Gij hebt des recht om mij, bij voorraad, te verachten:
’t Hangt flechts aan u; ’t is alles klaar;
Dus is het niet met mij gelegen;
-ocr page 25-Mijn hart bemidt oprecht en trouw,
Ja wordt u daaglijksch meer genegen j Nu ik in u mijn’man aanfchouw.
’t Gevoelig hart van eene vrouw,
(Is zij dien Éoeten naani flechts waardig, ) Bemint nooit vuuriger dan als dit pligt gebiedt...
Maar ’k merk het, gij verftaat mij niet. p A s Q ü I N.
Mejuffrouw, gij fpreekt wèl; maar vindt gij dit niet aartig? Mijnheer verrtaat u niet, gij hebt dat goed gevat;nbsp;Gelukkig zou hij zijn met zulk een vrouw ; maardacnbsp;Is Algreba voor hem, en gij weet van geen mode;
Dat Gelderland — ik zeg het noode, Maar’tistogzo, weet niet hoe men in Hollandleeft;
’t Is noodig dat men u daar eens een fchets van geeft:
Dus vrijt men te Amlleldam, en andre groote Heden,
Zo als te Rotterdam, te Leiden, in den Haag,
(Ik zie die fratfen alle daag:)
Men komt met zeer veel airs in een gezelfchap treeden; Men gluurt, men loert, men zweeft de kamers op en neer.nbsp;En loopt al neurend heen en weer,
Tot men een Dame ziet die ’t meest ons kan bekooren;
Men doet haar duizend gekheên hooren;
Men is attent, beleefd — gallant;
Men lonkt haar aan, men drukt haar hand;
Men zweert, bij ’t aangenaam vermogen B 8
-ocr page 26-Der liefde, en bij haar drijvende oogen ,
Een drift die men niet voelt, ja — nimmer werd gewaar : Indien de Dame toont, Qnu dat gefchied zéér zelden,)nbsp;Dat dit haar niet gevalt, zie daar.
Wat doen dan onze helden ?
Zij lachen met de fiere maagd,
En komen nooit weêroin; maar zo de jonker flasgt,
Dan wordt er een verdrag geflooten.
En voortaan zijn zij deelgenooten Van al de vreugd die ooit de groote wereld biedt jnbsp;Daar de eene is, is ook de andre;
’t Is vast dat men hnn beiden ziet;
Men loopt naar de Opera en Schouwburg met elkandre Er is geen Bat, geen groot Concert, geen Danspartij,
Of onze vrienden zijn ’er bij;
Men rijdt te paard, men toun, men eet, lacht met’t betaameni Men heeft éên koets, men woont bijkans te zamen;nbsp;Men is du ton, wel hoe, en gantsch geen burgerlui;
Zie daar dit is de rol die onze liefjes fpeelen j En komt het akelig verveeleu,
O dan ontwijken zij die lelijke onweersbui,
Die veeltijds uit het wederzijds verwijten Ontïiaat; men meldt ja Ichuwt elkaêr Jnbsp;Mijnheer gaat hier. Madame daar.
Om zig op nieuw galant te kwijten :
Men vindt wel rasch wat anders uitj.
-ocr page 27-En , op dat ik ’t fermoentj’e fluit’.
Zie daar, Mejuffrouw, dit heet liefde ia onze dagen. EMILIA.
Zo waarlijk! evenwel, mij kan zij niet behaagen; ï-n gij, Mijnheer, flelt gij op mijn bezitting prijs.
Bemin me op de ouderweifche wijs.
HENDRIK.
Ik kan onmogelijk ooit fterker u beminnen,
Dan ik op heden u bemin.
EMILIA.
Zeer wel. Mijnlieer, ftel dan dit biiwlijk uit uw zinnen, Of heb mij lief naar mijnen zin :
’t Zal ten dien einde dienftigweezeii.
Dat wij de Siegward zamen leezeii,
Met alle die Romans waardoor zig ’t hart bereidt,
Voor al ’t verruklijke der huwüjks tederheid.
HENDRIK#
Nog fraaier! hoe! ik zou met zulke zotternijen Mijn hersfens breeken, om u naar uw’ zin te vrijen!
Wel zie, ik las voor mij, denk wat gij wilt, althans Nog liever Operaas dan zulk tuig van Romans.
E AI I L I At
Wilt gij mij van uw liefde een vriendlijk teken geevan,
Dan moet gij mijn verzoek niet langer tegenllreeven..»
Ei zie daar komt mijn Moedet aan.
-ocr page 28-H E N D R I K , flil.
De drommel fpeelt ’er meê : hoe kom ik hier van daau ?
derde tooneel.
DE CRAAVIH, EMILIA, HENDRIK, PASQUlN.
DE GRAAVIH.
Da
quot;ag fchoonzoon!
HENDRIK, ftih
Schoonzoon! wel de henker moet’haar haaien. Dag fchoonzoon'.foeijdat’s lomp! zij komt wis uit Westphaalen.nbsp;degraavim.
Waar fpraakt gij van? ei nu, breek uw gefprek niet af. EMILIA.
Mama, ik zal ’t u zeggen? ’k gaf Mijnheer een zekren raad; k Iprft van Romans te leezsn,
DE GRAAVIN.
Gij deed zeer wijsliik kind; ó een Roman,
Is alles wat men leezen kan;
’k Heb u die altoqis aangepreezen :
Wat heeft mijn waarde Graaf daar veel in geftudeerd.' ;
Wat heb ik veel daaruit geleerd!
Wij luca dag en nacht; dan was’t; „ Mon cwur ! ma chereiquot;
ii
-ocr page 29-Bij ieder woordje dat op onze lippen kwam:
Hoe teder waren wij me; Siegwardl ach hij nam Mij bij de hand; helaas!
H E N o R I K, flil.
Alwéér die oude affaire;
De Graaf vanAdelftein komt voord op het tapijt.
DE o R A A V I N.
Mijn dochter, dat was een verrukkelijke tijdl
Dat dit-en-datze wijf! ik kan het niet verdraagen.
DE GRAAVJN.
De Cijrus lazen wij rits door in zeven dagen.
Ons ha; tl... die tederheid !... maar och, die goede fleer!
De Graaf van Adelfteiu! ik zie hem nimmer wéér.
P A S Q ü I N.
’k Bezef ’t gevolg van dit zo zielvertedrend leezen...
Gij hebt elkanderen ook fmoorlijk warm bemind!
DE C R A A V 1 N.
Ja dat verzeker ’k u, mijn vrind. Maarfchoonzooii,zeg! gij zwijgt! hoe droevig (laat uw wezen!
HENDRIK.
’k Bewonder u Mevrouw! nbsp;nbsp;nbsp;:
decraavin.
Bewonder lisver haar Met wie gij in den echt zult cteeden.
-ocr page 30-EMILIA.
O moei hem niet j Mevrouw ;^hij’s knorrig.
DE GRAAVIN.
Hij?
EMILIA.
DE GRAAVIN.
En mag ik vraagen om wat reden ?
Erken vrij dat Emilia
HENDRIK.
Hoor, Graavin! ik zal het niet ontveinzen,
Ik haat het leezen in een vrouw;
Ik haat dat ingefpannen peinzen :
De Dame die ik nog eens trouw,
DE GRAAVIN,
o ’k zie het ai, gij mint geenzins Emilia,
Gij kunt haar’ luifter niet gedoogen ; paar oordeel, haare deugd, draalt u te fterk in de oogen;
Loop jij jou malle nufjes na ;
B L ly S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;«5
Snap met haar wat jfleiirettes;
Daar ligt, ó jonkerI ik beken ’t,
Uw grootst, uw eeniglle talent.
HENDRIK.
Die Dames kennen mij oneindig meer behaagen,
Dan een die zig altoos beroept op baar’ Autheur;
O! die favantes, foei! zij zijn niet te verdraagen;
. Op zulken valt nooit mijne keur,
p A s Q U I N,
En hoor. Mevrouw, dit zijn de reden:
Gij mint Geleerden die voor de Ouden zijn. Mijnbeer Is voor de nieuwen — Zacht! wie Hapt daar naar beneden?nbsp;’t Is de Patroon — Mijn rol is uit, ik zeg niets meer.
BE GRAAVIN, EMILIA, GERARD, HENDRIK.
GERARD,
khoor, Mevrouw, dat gij me al weer begeert te fpreeken?
BEGKAAVIN.
Dat is zo.
G E R A R D.
Talm dan niet; uu, hebt gij haast gedaan?
B 5
-ocr page 32-DEGRAAVIN.
’k Begon nog nier.
GEKARD.
Wel nu, begin dan maar; kom aan; Wil mij mijn hoofd niet langer breeken;
*k. Een vol gedachten op een zaak van veel belang.
DE GRAAVtN.
Waf Z'jf g'i onbeleefd', men kan niet met u praaten!
’k Wilde u van mijn proces...
G E R A E D.
Al weêrdien koekoekszang!
DE GRAAVIN.
Nu, mag ik mij gerust op uwe zorg verlaaten?
O ga eens naar den Rechter toe.
En leg nbsp;nbsp;nbsp;*^*^*^*^ gantfche zaak te vooren.
GEKARD.
Koor eens, Mevrouw, ’kbenu, en uw proces zo moê Dat ik er niet meer van wil hooren :
’k Verzuimde «iets in uwe zaak,
Op dat toch dat proces eens van den fpijker raak’;
'k Zond aan, (ie weet wien 'fc meen ? j een zakje met dncaaten;
’k Zond aan Mijnheer den Prefident,
(Dien ouden fnoeper, dien je zekes ook wel kent?) Twee lieve vrouwtjes die bevallig konnen praaten,
Om over uw proces te keuvlen: aan Monfieur Van Grijpwel, uweu Procureur,
-ocr page 33-S7
Eenlieelen kabbeljaauw, een haas, en zes patrijzen Wat denkt gij, zal men nu geen billijk vonnis wijzen ?
DE GRAAVIN.
Wel zo ik nu mijn zaak verlies, dat moet gezegd,
Dan is er in gns Land noch billijkheid, noch recht; ben ik ook gerust; maar ’k moet u nog iets vraagen;nbsp;Wat doen wij met de jonge lui?
GERARD, ongeduldig en knorrig. Daar, dat is wéér een nieuw gebrui.
DE GftAAVIN.
Zeg maar hoe ’t u meest zal behaagen ?
Of wilt gij liever wachten, dat Het vonnis is geflagen,
En ik bezitller ben van eenen grooten fchat?
’k Zal mij geheel aan u gedtaagen;
Ik doe zo als gij ’t gaarne ziet:
Wil dat eens nader overleggen.
EMILIA.
Ik neem de vrijheid om te zeggen» *•
(5 * R A R D.
JulTiouw, men vraagt uw meening niet.
HENDRIK.
Wat mij betreft, mij dunkt, wij hebben niet te fpoeden.
C E R A E D.
Zwijg jij! jou wordt niet gevraagd. Wel nu Mevrouw/ ’t Proces heeft niets gemeens met hunnen trouw:
'1^
-ocr page 34-fS DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
Uw Dochter, kan ik wel vermoeden. Verdient, maar ook behoeft een’ man...
Kijk! lieve tijd, daar bloost zij van!
Ik zelf heb haast — ja ik! en ’k zag mij gaarne ontheven Vandeezen ligtmis, dien ik haat omzijn gedrag:
Ik flel ’t op morgen; op dien dag Denk ik mij ook een vrouw te geeven.
HENDRIK.
Hoe Vader! gij ?
G E R A R D.
ik.
HENDRIK.
Als ik u bidden mag.
Bedenk u wel!
G E R A u D.
Ik denk, en zie nog daar beneven. Dat gij een zot zijt, weet gij ’t nu ?
Wat duivel meent gij dan, dat flechts het trouwen u En uws gelijk alleen zou voegen ?
DE graavin.
En met wie gaat gij toch ter trouw P GERARD.
Dat’s mijn, niet uwe zaak , Mevrouw.
DE graavin.
Dat is zo : nu, net is dan met uw vol genoegen,
- Dat mijne dochter en uw zoon,. .
-ocr page 35-B L IJ S P E h.
gekard.
Ja, zeg ik imiiiers, ja! al weer die zelfde toon!
Wat zegt Emilia ?
EMILIA.
Zo als ’t u zal behaagen. gekard.
jij. Sinjeur, moet ik ook uw bewiiging vraagen?
HENDRIK.
Papa!... ik bid u... wees zo goed....
DE GEAAVIN.
’k Ga heen. Ik groet u.
GEKARD.
Wees gegroet.
Hoe! blijft gij hier nog fiaan?
HENDRIK,
Ik bid u, laat mij fmeeken!
GEKARD.
Kom, pakje! fchielijk! hoe, zou jij mij tegenfpreeken ? VIJFDE TOONEEL.
GEKARD,
D.
quot;at rust I he! dat’s er door l ’k heb ’t kort en klaar gezegd; zijn zij van mijn trouw ten vollen onderreelu:
-ocr page 36-Ik kan het juist wel niet ontkennen.
Daar s nog een kleine zwaarigheid;
Maar dat zal wel wat wennen.
Ja zie, ’t is tog een lieve meid.
Die kleine zwaarigheid dient echter weggenomen,
Indien ik tot mijn’ wenscli zal komen:
’k Weet niet of zij mij hebben wil;
Maar dit is ’t mooist, ze is mijn Pupil j En ben ik jong noch vlug, galant, noch fraai van leden,nbsp;Bij mij is evenwel ’t gezach:
2ESDE TOONEEL.
gerarb, eetje.
Jii kijk! daar is de man die altoos gromt of taastj Die bullebak die elk verbaast;
Maar hij ’s aan mij gewaagd; ik hoest eens in zijn kijivn; Laat hij beginne», o ’k zal hem niets fchuldig blijven;nbsp;Patroon! ’k beloof je een ftisfche beurt.
-ocr page 37-31
o E R A R D.
B K T ] E.
GEKARD.
BETJE,
Dan flacht ik u nog maar. nbsp;nbsp;nbsp;^
G E R A R o.
Juffrouw, is ’t u vergeeteu
Met wiea gij praat?
BITJE.
Is ’t u vergeeten hoe gij praat ?
G E R A R D.
BETJE.
Ja, ja I ik weet bet wel, gij wordt teneerften kwaad.
Dat is mij duizendmaal gebleeken :
Wie in uw huis heeft moed, dan ik?
Ha, ha! ik durf u tegenfpreeken :
Tut, tut, hoop «ooit dat ik voor uwe gramfchap fchrik, G E R A R. D.
Wel Letje!
B a T J E.
¦
-ocr page 38-gehard.
, nbsp;nbsp;nbsp;Weet dat ik zulke kuuren
Van u niet langer zal verduuren.
B E T J E.
Weet dat een knorrepot me afgrijzelijk verveelt.
G E R A R D.
Nu hoor: gij weet, ÜI zorg voor Julia’s belangen;
Eu haar veel weldaên toegedeeid.
B E T J E.
Ja! maar in ’t Franfche fchool had zij het aangenaamerj ( Daar hadden wij een vrije kamer, )
Dan in dit vochtig, doodscli, dit Hecht apartement:
’k Hoop dat ge ons daar haast wederzendt ? Doch om ons dit verdriet een weinig te verzoeten,
Steekt gij ons in den rouw, van’t hoofd tot aan de voeten. Om dat haar moeder ftierf... ei, ’t was haar moeder niet 1nbsp;Maar komt Mijnheer haar oom uit Indje,
(Zij wacht hem alle daag ,) dan vindje Zeer rijklijk u voldaan, voor ’t geen gij nu verfchiet:
’k Hoop niet dat gij dit anders hiet?
'k Heb nog een woordje te uwer (lichting:
Hij die zijn fchuld betaalt, heeft die zo veel verpligting?
GERARD.
Zie daar, zo fpreekt, jou floute meid!
De haatelijke ondankbaarheid:
-ocr page 39-kan hij iiiijn zorg voor haar beloonen?
Zij moet mij ook erkentnis toonen.
B E T J E. .
En op Wat wijz’ moest dat gefchiên f
GESARD.
Wel! nrij beminnen.
B É T J E.
Loop! o dat kan nooit gelthiên j Gij vergt haar veel te veel.
Gesard.
En durft gij mij die zeggen ?
B E T j E.
Heel wel; 't is iöitners waar? gij zelf zijt in ^t geval:
Maar ’k wil heel goed zijn, kom, ik zal U dit eens netjes uit gaan leggen ;
Bedenk maar eens, hoe norsch, hoe fluursch gijn gedraagt;
Van dat de lieve morgen daagt,
Tot dat de nacht verfchijnt om u naar bed te drijven.
Zo doet gij niets dan grommen, raazen, kijven;
Gij ligt met ieder overhoop :
Wat zijt gij haaflig! deun I — hoor, gij fteekt vol gebreken, En ik ben de eenigfte die u durft tegenfpreeken .*
Zeg mij wie zoo’n portrait beminnen kan? loop, loop ! Men kan, wat hoeven wij hier langer van te praaten?
Niets voor u doen, dan voor u vreezen , en u haaten.
-ocr page 40-34
DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
GEKARD, jiil.
Daar is wat aau, zij jokt ook juist nog alles niet:
Wat zal ik doen, ’k heb haar van nooden.
Nu Betje, ’k vat de zaak weer op daar ik die liet:
Haar moeder is dan bij de dooden;
Zij heeft geen maagfchap dan haar’ Oom, raiin ouden vrind. Die zig nog buiten 'slands bevindt;
Ik heb haar in mijn huis genomen.
B E T j E.
Nu ja dat weet ik wel; (A///.) en 't is mij ook zéér leed.
C E R A E D.
Maar ’t geen gij nog niet weet,
Is dit, dat ik van hem een volmagt heb bekomen,
Op dat ik zijne njcht in ’t huwelijk bedeed’.
Indien zij trouwt, dat moet gij niet vergeeten.
Naar mijn genoegen, wel te weeten.
B E T J E.
Zie, dat‘s nog eerst een Oom! die Eerrijk, dat’seen man! Hij zondt voor haar, niet Zö? ruimhonderd-duizendgulden.nbsp;En Julia heeft weinig fchulden;
Gij krijgt daar uw verfchot ligt’ van ?
Hij doet nog meer, hij wil dat zij haar jaaren In ’t huwlijk fliiten zal, met hem die haar waardeert;
’Ic Ben doodlijk op dien Oom, dat voel ik, gecharmeerd-f Of hij ons meisjes kent! kwam hij maar aangevaaren!
Ei wat, ons leven is een oogenblik of twee,
-ocr page 41-B L ly S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;35
Ligt’ niit men die in rusten vreê:
De Hemel wil dien Oom toch lang in ’t leven fpaaren.
C £ R A R D.
Maar heeft zij reeds een keus gedaan?
Of is haar hart nog vrij gebleeven ?
SETJE.
Wel heb ik nu nog van mijn leven!
'Wel man! waar kom je toch van daan?
Elk meisje wordt gevrijd; wie zou dat wederftreeven?
Ja wel bemint dat jonge hartl
Itn ’k vrees, voorzeker wel met reden.
Dat haar Leanders afzijn fmart j Zij zag hem in het fchool, nu ruim drie jaar geleden;
Wel nu, daar had men toen ’t geval,
GERARD,
Die jongens zijn ook overal!
Ja, fluit de meisjes op, zij zullen die tog vinden.
SETJE,
De liefde floop in ’t hart van deeze jonge vrinden.
C E R A
Dat’s erger!
SETJE.
Dat’s ’t niet all’, de liefde deed veel meer.
G E R A R D.
Nog meer! de duiker! och, ik beefl
-ocr page 42-B E T J E.
Ja zie, Mijnlieef,
Zij namen voor, om zig in ’t huwlijk te verbindeji;
(Want zie zij meenden het oprecht,)
Maar Julia heeft hem gezegd ;
„ Mijn moeder heeft mij ftil, ’k was nog een kind, begeeven; ,, Ik heb haar naauwelijks gekend ;
„ ’k Bon arm j ’k heb niets om van te leeven,
„ Dan ’t jaargeld dat mijn Oom mij uit Oostindie zendt Die openhartigheid kon hem nog meer bekooren.
gekard.
Nu, was de jongen rijk? of heeft hij ’t niet gezeid?
B E T j e.
Heb maar geduld, gij zult het hooren:
Hij had een magtig fonds van —— liefde en tederheid’, Had veel verftands, dacht wel; nu zult gij’t reeds bevatten,nbsp;s E R A R D.
Kom, waren dat air zijne fchatten,
Dan zag ’t er droevig uit j leef eens van zulke waar.
B Ë T J E.
Hierop befloot het lieve paar.
Om van elkander aftefcheiden,
Terwijl wij, (ik ook,) droevig fchreiden:
„ Het moet zo zijn, vaarwel! ik ga;
’k Zoek elders mijn fortuin; vaarwel, mijn Julia!”
Zo fprak hij fuikkende, „ gij ziet mij ook niet weder.
-ocr page 43-37
B L IJ S P E
„ Voor dat ik u en mij gelukkig maaken kan.”
Die lieve jongen.' wat beminde hij haar teder!
’k Zag nooit beminnelijker man: ging, waar, weet men niet; dat heeft hij ons verborgen:nbsp;Hi; fchreef in al dien tijd ook niet.
Het hart van Julia verteert door ftille zorgen;
Maar haar gezond verftand verbergt dat zielsverdriet;
Zij poogt zig zelv wel te overwinnen,
Maar liefde heerscht; zij blijft beminnen.
Zijn oogmerk , o dat is zeer zeker , lieve Bet 1 Indien gij daar maar eens op Iet,
Gij kent gewis die jonge fnaaken,
Was Hechts, bij haar fortuin te maaken.
I! E T J E.
GERARD.
En die wist u ook te behaagen?
SETJE.
Wel nu... Mijnheer, dat hoef je niet te vraagen.
Dat komt zo in bet rijm te pas :
Gij weet de kamenier moet Heeds den knecht beminnen, Van’t heeifchap dat haar dame vrijt!nbsp;GERARD.
Maar kind, hoe ging het na dien tijd.?
Zeg , Helde Julia niet uU haare zinnen ?
C 3
-ocr page 44-38 DE ONVERWACHTE HINDERPAA’L;
B E T J E.
’k Zeg uit haar zinnen! ja! zij mint hem meer en mêer,
’k Loof hij ’s altoos in haar gedachten;
Maar wat mij zeiv betreft. Mijnheer--
Ik maakte wat meer haast; ik kon zo lang niet wachten.
Hij die afwezig is krijgt altoos oiigelijk.
Pasquin kwam op de baan, en, kijk.
Ik ondernam om dien,wat kostelijk, te trouwen, o E R A R D.
Hij is een eerlijk man, die keus kan u nooit rouwen;
Maar hoor eens, lief! zou Julia Niet zo veel moeds als gij bezitten?
li E T J E,
Mooglijk ja!
Wien fchikt gij toch voor haar ? dat dien ik eerst te weeten,
G E R A R D,
Dat’s waar; dat zou ik wel vergeeten;
Hij is niet jong,
B E T j E.
Zwijg ftil! niet jong? — zij neemt hem niet; En ik zou de eerde zijn, zie, dat beken ik garen,
Die haar zoo’n zotte daad ontried, o E R A R D.
Nu, nu ! hij ’s ook niet oud; hij is zo Van mijn jaaren ;
Zij kan, indien zij wil, met hem , naar allen fchijn,
Nog tamelijk gelukkig zijn.
-ocr page 45-B E T J E.
gekard.
B £ T J E.
o E R A R D.'
Wat hamer. Bede! ben je mal?
Gij raadt het all is dat een zaak om van te beeven?
B E T J E.
O mij Ik gruw er van! gij zijt het zelf, ja gij.
Dien gij aan Julia wilt geeven 1 C E R A R D.
B E T ] E.
Waarom ik heel den dag zó knorrig ben geweest;
Ik was op elk — ook op mijn goeden man, te onvredtn; T)at heet ik voorgevoel t ik heb het wel gevreesd,
Dat eenig ongeluk ons dreigde.
gekard.
B E*T J E.
40 DE ONVERWACHTE HINDERPAALi
Zij heeft geet) veinzerij geleerd;
Gij zuU een duidlijk antwoord krijgen.
ZEVENDE TOONEEL,
JULIA, OERARD, SETJE,
gekard.
quot;rie woorden zijn genoeg: ik min u; ’k heb geen’ tijd Om daar met « veel van te fpreeken,
JULIA.
Wel gij zijt
Thans zeer galant! zal ’t lange duuren? —
Zeg Bet, hoe ftaat mij deez’ coëffure ?
n E T j E,
01 beeldig mooi!
OERARD.
Zie daar, hoe of de meisjes zijn S En ’t is haar ook niet afteleeren;
Dat inapt den gantfchen dag van modes, van coëffeeren,. JULIA.
En hoe vindt gij dit krip ?
B E T J E.
Zser wit, en magtig fijnj
-ocr page 47-41
gekard.
k Zeg basta, met die talmerijen,
’k Moet u iets ernfligs doen verdaan;
’t Is al uwe aandacht waard’, welaan.
JULI A.
Iets eindigs? o zwijg ftil! ’k poog alles te vermeien,
Wat mijne vreugd vernielt, en mijn verdriet verzwaart;
'k Volg weer de neiging van mijn’ aart;
’k Heb lang genoeg getreurd.
G E R A * D.
Hoor mij ten minden ipreeken.
JULIA,
Maar Betie, zeg mij toch, hoe ftaat Dit duider floepend rouwgewaad?
Doet het mij niet te fterk verbleeken?
Mij dunkt ik zie er aklig uit!
gekard.
’t Is best dat ik dit praatje fluit'.. •
KETJE.
Het ftaat u allerliefst; zo waar, men zou u fteelen :
Maat zeg, hoe ftaat het mij? verlelijkt het mij niet?
G E R A B D.
f
Dat’s onverdraagelijk!
JULIA.
Wel Betje lief! gij ziet
ft waarlijk fnoepig uit,
amp; Z R A R D.
Kom, wat kan mij dat fcheelen ?
’k Zsg nogmaals dat dit mij verdriet.
B E T j E.
Ja! zegt gij dat! ’t kaïi heel wel weezen ;
. Want ’k draag met blijdfchap doezen rouw;
Wel foei! wel foei! was dat een vrouw I Gij moet mijn vreugd uit mijn gelaat wel konnen leezen;nbsp;Ik zou wel danfeu om haar’ dood ;
U teverlaaten! ’t istefnood!
En waar zij is beland u nimmer te doen weeten!
Te trougt;ven met een fchatrijk man 1 Niet naar u om te zien ! ik zeg, wie hoort er van!
Kom , zo een moeder is gemaklijk te vergeeten:
Verliefd te worden in haar ouden dag! en weêr Te trouwen met een jongen Heer,
Wiens besje zij kon heeten!
Ja dan ook neg, bij testament,
Ook tot een duit toe natelaaten.
En u te onterven! zie, ik moet, ik wil haar haaien: Heeft Monfic-ur Satan haar niet in zijn rijk gevoerd,
Dan liet hij her, bevreesd, dat zij in ’t hoofd mogt krijgeu Htm voor haar vierden man te neemen,
Laat ons zwijgen
-ocr page 49-Van iets dat mij zo treft , en mijne ziel ontroert;
’t Was toch...
B E T J E.
O zeg het niet lt; uw moeder ? ’t kan niet weezen; Mij dunkt daar is niet voor te vreczen.nbsp;gekard»
Wu, hoor dan eindelijk wat ik u zeggen zou.
E E T j E.
Ja luider! luider! o Juffrouw, hlijnheer zal u wat moois vertellen 1nbsp;Geloof mij, ’t zijn geen bagatellen:
Hij heeft voor u een’ man — een’ man Juffrouw?
] u j- I A.
IIoor Betje, fpreek daar nooit meer van;
Wilt gij mij niet te onvreden maaken,
Dan moet gij aan dat punt niet raaken.
B E T J E,
Neen, gij zult danfen, gij zult fchaatren, ais gij hoort Wien uwe fchoonheid heeft bekoord.
Wie u ten huwelijk komt vraagen.
JULIA.
Nu dat heeft weinig fchijn;
Al zou ’t de liefde zelve zijn,
Nooit Zou hij tog, gelijk Leander, mij behangen.
-ocr page 50-44 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
B E T J K.
Zo men de liefde aan u ten echtgenoot thans biedt, Dan is het de Papa van all’ die Cupidootjes,
Die dartelende liefdegoodjes;
Zo als gij welhaast zelve ziet,
G £ B. A R D*
’t Is wel heel vreemd van min te praaien Wanneer men van een huwlijk fpreektjnbsp;De reden is de zaak; wil u op mij verlaaten;
Hij is wel gek die met de min zijn hersfens breekt.
JULIA.
Die redeneert zal nooit in ’t huwlijk treeden;
Die regel fteunt op vrij wat reden :
’k Hang er, met uw verlof Mijnheer, mijn zegel aan.
G E R A K D.
Nu, wilt gij mij dau niet verdaan ?
Wilt gij niet hooreii?
JULIA.
Ja, uit eerbied voor uw jaaren; Kom, wil uw voorftel mij verklaareu,nbsp;ïdaarfpoedig, op dat ikufpoedig afkan flaan.
G E R A R D.
Verkiest gij op dien toon te zingen?
Bedenk u wel, ik kan u dwingen;
Hoor Julia! ik fpreek uit kracht Der wettige, onbet wistbremagt,
-ocr page 51-45
^ - Ji L IJ S P É 'L.
Mij door nw’ oom verleend, om u ten echt te geeven} Wel nu, dat ik in dit gevalnbsp;Mij zelv’ de naaste ben, zal niemand tegenllreeven}nbsp;Des maak ik u bekend dat ik u trouwen zal*
JULIA.
En ik verzeker u, uit kracht van het vermogen Mij op mij zelve toegeftaan,
Door reden en Natuur, datik, hoe’t ook moog’gaan j Nog liever derf dan u als minnaar te gedoogen.
G E. R A R D.
Dan moet gij deezen dag nog weder uit mijne oogen;
Of trouwen, of naar fchool; kies wijslijk Julia.
Ik ben uw dienaar.
AGTSTE TOONEEL.
JULIA, BETJE*
SETJE, hem fpottende naziende.
el nu ja!
Zie daar de rechte man om meisjes te bekooren :
Hoe minlijk J hoe galant 1 men moet wel naar hem hoorenl J u t I A.
Maar zou hij 't meenen. Bet?
B E t J E.
Gewis?
I!
-ocr page 52-Wat denkt gij dat hij een nieuwmodisch minnaar is ?
Hij had mij reeds gepolst, en heeft gewis wel reden.
Om met u in den echt te treeden :
De reden is de zaak, ais men van trouwen fpreckt;
Hij is wel gek die met de min zijn hersfens breekt.
j U t I A.
Het fchool.
1! E T JE, glimlachende.
JULIA.
’k Weet zeker dat ik binnen kort Door mijnen oom beveiligd word;
Hijheeft,reedslanggeleén, zijne overkomstgefchreeven,
n a T j E.
Maar ’k wenschte mijn meestres wel goeden raad te geeven, Om hier te blijven, zonder datnbsp;' Zij roet t'rot’ ro ’t huwlijk trad,
JULIA,
Dan wist ik iets om fchool en huwelijk te ontduiken;
Maüi’t zou gevaarlijk zijn dat middel te gebruiken.
B E T j E.
Denk om den paai maar, ol dan waagt gij ligtliJk «at»
J LI L I A.
Van ’t uur af aan dat ik ben in dit buis gekomen,
Dat Hendrik mij met drift bemint.
E E T J E.
Ha, ha! lang leeve de coquetten!
JULIA.
Dat zwak is ver van mij, mijn kind,
Ik wil mijn’ dwingland flecbts beletten.
Dat hij mijniet vervolg’— zijn onbefclieid ten loon.
Schenk ik hem in zijn’ zoon.
Een’medeminnaar — dees, een zot in alledeeien.
Zal doen air wat ik wil j en, daar zjj zsam krakeelen ,
Blijft vast de hoofdzaak uitgefïcid ;
Hoe vindt gij ’t ?
B E T J E.
JULIA.
Maar toch te zorgen ,
Dat het geheim voor hem volkomen blij v’ verborgen.
E E T J E.
Voorzeker Juffrouw, geen geheim is hem vertrouwd;
Hij is geen Betje; nbsp;nbsp;nbsp;(0/gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’wijzende.)
hier — ho, ho! zo trouw ais goud,
JULIA.
Maar hebt gij ’t hart wel om uw manshoofd te bedriegen?
B E T J E.
Ja let maar eens of ik niet meesterlijk zal liegen;
-ocr page 54-48 DÉ ONVERWACHTE HINDERPAALi
’t Is eigen aan een vrouw dat zij haar’ man bedott';
’t Is zuivere Natuur — ¦ kom , kom juffrouw, gij fpot IViet mij 9 ik zal die zaak wel naar vereisch befleeken#
Ga in uw kamer, ik zal mijn’ Pasquin gaan fpreeken,
En llooken ’t vuur van twist zo meesterlijk, dat gij Voldaan zult weezen over mij.
JULIA.
Maar zullen wij derustniet uitditliuis verdrijven?
B E T J E.
Zo veel te beter, ’k haat de rust,
En fchuvv het huis waarin men nimmer eens hoort kijven ;
Ikftel, datvrede’tvuurderzamenleviugbluscht -
’t Zal dan eens vecht verraaakliik weezen!
Een oude gek die met geweld bemint;
Die in zijn’ zoon zijn medevrijer vindt —
De vader norsch, brutaal; de zoon,een zot der zotten ;
Een minnaares, die ik metbeiden fiin zie fpotten,
En daardoor ’t noodige uitftel wint — ja wel, ik fterf reeds van verlangen,
Om die comedie aantevaiigen;
En wat ik immer ook bedreef als dienstbre geest,
Nooit ben ik zo vol moeds geweest.
Einde van het eerfle Bedrijf*
-ocr page 55-EERSTE TOONEEL.
HEKDRIK, PASQUi-K.^
HENDRIK.
el! was ik niet met reden Zo duivelsch op Papa te onvreden ?
De fchoone Julia te willen trouwen! — ’k zeg Het fchreeuwt om wraak, Pasquin — wat fpoorloos overleg!nbsp;P A s Q u I N.
Maar, zo ’t mij vrijftaat u te vraageii.
Wat reden hebt gij toch totklaagen?
Gij krijt de keus uws vaders uit,
Als of hij vrijde naar uw bruid!
Wel laat het meisje hem bekooren,
Dat de oude flumpert voor ’t geweld der min bezwijk’; Hij heeft, wat dat betreft, geen ander ongelijk,
Dan dat hij zijn verfland op éénmaal heeft verlooreii. HENDRIK.
Dat ’s nu ’t verfland; maar ik zal zorgen voor zijne eer; Hij zal die zotheid nooit bedrijven.
-ocr page 56-50 DE ONVERWACHTE rlINDERPAAL:
P A S lt;J U I N.
Zie daar de beste zoon ! — Mijnheer J Hoe kan uw Vader op u kijven !
H E H D R 1 K.
Meest bolt het mij, dat Julia Bij mij haar’bijüand zoekt; ’k zweer hem mijne ongenaé rnbsp;Ik zal hem dol en raazend maaken.
P A s Q U I N.
Een prijzelijk befluk! —^ wie kan dat opzet wraaken i
H E N n R I K.
Pasquin! geloofme, ik zou Om het bezit van zulk eene allerliefile vroutr,
Monfieur den duivel zelfs trotfeeren.
PASQUIN.
O ’k weet het wel! alleen ,
Verflaatgearnieè'n; ho! dankuntgeufchoon verweeren; Maar vindt gij uw partij dan zijt gij fluks ter been ~
Wij zullen zien hoe gij uw’ vader zult braveeren.
HENDRIK.
Nu ja, wij zullen’t zien ^— denk ondertusfchen niet Dat liefde alleen mijn hart gebiedt;
Zo ik mijn iut niet mag berijken,
Zvilt gij mij naauwlijks zuur zien kijken:
Een die zijn wereld kent is flchootvrij voor ’c verdriet
Der min — mag ik hetkindniet tot mijn vrouw verwerven,
IIo, ho! datzal mij niet doen fier ven;
-ocr page 57-5t
tk neem Emelia: ’t is mij genoeg Pasquin,
Dat ik mijn’ Vader eens recht hinderlijk zai zijn;
En heeft hij ’t niet verdiend voor zijn onzinnig knorren? Dat duivelfche gebrom; dat eeuwig, eeuwig morren,nbsp;Heeft mij, parbleu! te lang verveeld;
Geld krijg ik niet, net of men, heden,
Den rang van jonker kan bekleeden,
Indien men niet met fchijven fpeelt!
Ik heb reeds lang getracht mijn hart eens optehaalen.
En hem gevoelig te betaalen;
Thans is het tijd, en ’t moet *er door :
De wraak krijgt nu alleen gehoor;
Ik zal het lieve kind geen oogenblik verlaaten.
En zo hartstogcelijk van mijn verlangens praaten.
Als of haar vrolijk oog mij waarlijk had gegriefd,
En ik tot ftervens waar verliefd.
PASQUIN.
Maar door dat all’ zult gij uw’ Vader hoogst bedroeven.
H E N D R I K.
Wel goed, daartoe zou ik het uiterfte beproeven. pasquin.
En Julia verkrijgt gij niet,
HENDRIK.
la honheure vriend; dat is een ligt verdriet.
PASQUIN.
Ja maar, Emelia zal u dan ook verzenden.
D a
-ocr page 58-5a DE ONVER WACHTE HINDERPAAL.'
H E N D RIK.
Ei, ei! of wij het zwak der kunne nog niet kenden?
Die mij bemint, bidt altijd aan;
En hoe het daarmede ook moog’ gaan Geen vrouw, te beter vrij — wat kan ik toch verliezen ?'
P A s Q u I N.
Geen vrouw te grooter Libertin :
Op dat gij minder zot zoudt zijn,
Wil men voor u een vrouw verkiezen.
H E N D E I K.
Dan fpaar’ men alle moeite vrij;
Geen twintig vrouwen konnen mij Beletten naar mijn’ fraaak te leevennbsp;Wie hagel zou een wijf zo veel vermogen geeven fnbsp;Nietsls zo zoet, zo aangenaam.
Dan nooit het hart te wederllreeven;
Te fpotten met de faam:
’/ Is Jchande! en, «'«r zal toch de ^vereld daar van zeggen ? Zijn fprookjes, die ’t vermaak aan wreede boeiens leggennbsp;’t Is lastig (laaf te zijn van eer en goeden naam;
Weg weg met all’ die viezevazen;
Ik volg mijn vrienden.' — ha', dat zijn eerst noble baazen f P A s Q u t N.
t Is billijk dat ge uw vrienden eert;
Gij zijt hun meefterftuk, volkomen uitgeleerd,
De lieffte jongen, die men immer kan aaiifchouwen -
-ocr page 59-53
Maar inderdaad, zo gij met Julia wilt trouwen Zal uw Papa alleen geen tegenftreever zijn.
Hendrik.
Wie dan nog meer, Pasquin?
P A s Q u I N.
Een feeks als zij begint — Mevrouw van Adelftein:
Ik vrees dat zij haar hart eens aan u op zal haaien:
Men zegt dat zij wel vijftig'maalen,
Mijnheer den Graaf, waarvan de dood haar heeft verlost. Te deerelijk heeft afgerost.
HENDRIK.
Ik zal haar ’t rosfen wel verleeren,
En mij wat beter dan Mijnheer de Graaf verweeren. p A s Q u ï N.
Wel nu daar is zij reeds j zit vast nu in de zaal.
P
hl
Of zij behaalt den zegepraal,
En dat zou fchande zijn; gij moet verwinnaar keeren.
TWEEDE TOONEEL.
De vooTtgen, de graavin*
de graavin.
at doet gij hier Mijnheer ? en waarom vind ik n
Niet bij mijn dochter 1 - ’k wil niet hoopen,
D 3
-ocr page 60-Dat gij van haar begeert dat zij u na zal loopen?
HENDRIK.
Gcenzins Mevrouw; maar gij ——
BE GRAAVIN.
Wel nu?
H E N D R I K.
Gij vïiU niet dat men haar zal in ’t bijzonder fpreekeil,
DE GRAAVIN.
Nu ja; maar was zij dan alleen? p E w B R 1 s.
Ik vreesde T,
DE (3RAAVIN.
Wel Mijnheer, gij zijt thans ongemeen!
Doch die omzichtigheid is juist geen gunftig teken,
’t VervVondert mij niet, dat mijn kind In uw gedrag geen blijk, van waare liefde vindt;
En haar verdenkingen zijn niet ontbloot van reden,
H E N B R I K.
Waarom, Mevrouw ?
BE graavih.
Waarom! om dat ik al te klaar Eefpeur uive onverfchilligheid voor haar:
Blind voor verdienften, deugd, en minnelijk zeden .... Maar gij vergeet. Mijnheer, uit welk een bloed zij fproot^nbsp;Waar Bertrand, Heer van Adeiaein, de vader ,
Ygn spijn grootvaders vader, niet reeds dood.
-ocr page 61-Die dappre held zou u wel nader Doen zien, wat eer men ichuldig isnbsp;Aan telgen uit mijn’ liain.
HENDRIK.
Met UW verlof, ik gis Dat zo wij wilden roemennbsp;Op bestevaders....
p A s Q ü I N.
O! dan zou ik Willem noemen:
Mevrouw dat was een man , die, op mijn woord van eer. Wel twintig Bertrands geldt, zo niet nog tienmaal meer;
Zie daar dai’s dingtaal naar ik reken.
DE eHAAVIN.
n, ei! nu ja, men kent den adel van bet land
Daar men de vrouwen koopt — een’ prijs ftelt op zijn hand.
Gij Heeren handelaars, volleerd in flinkfche flreeken,
Vrijt naar een prijscourant, en dan durft gij uog fpreeken.
Zo is’tal wel, Mevrouw! wilt gij Dat een verftandig man een k weinend minnaar zij ?
Dat tedre kan alleen’ een lafFen zot behaagen.
IkhebEmelia, uwkind,
Ku reeds twee maanden lang bemind;
Mij dunkt gij hebt geen reên tot klaagen I Ah dat nog niet ftandvastig is,
Dan beu ik ’tfpoor wel duivelsch mis.
D 4
-ocr page 62-P A S Q ü I N.
Begrijp, Mevrouw! hetzijntog meer dan zestig dagen, Twee maanden zijn twee eeuwen, voornbsp;Een’ man van fmaak.
DE G R A A V I N.
Wel wat ik hoor!
Maar ’t is niet moeilijk uw gedachten te doorgronden: Gij’kunt gelukkig zijn ; gelukkiger mijn vriend,
Ja tienmaal meer, dan gij verdient:
In mijne Emilia hebt gij een ichat gevonden —i Maar’t jonkertje is voorall’ een vijand vanvérbonden,
HENDRIK.
Voor ’t minst befloot ik niet, Mevrouw!
Dat ik haar tot mijn’ dood oprecht beminnen zou;
Ep niets ofniemand, wat ik dan ook had te duchten, Zou mij, ondanks mij zelv’, doen zuchten,
P A s Q u I N.
Al had ge ook Bertrands bij de hoop in uw gedacht.
D E C. R A A V J H.
?o wordt, om kort te gaan, mijn dochter dan veracht?
HENDRIK.
Daar kan ik thans niet veel op zeggen.
p A s Q u r N.
¦V\’’ii zullen’trog eeiis overleggen.
HENDRIK.
Welligdij'^ dat de min mijn hart weêr overheert —
^j^ar voor van daag ben ik niet wel gedisponeerd.
-ocr page 63-P A S Q D I N.
Gij weet, Mevrouw, erzijnin’tminnenenbehaagen, Verfchrikelijke donkre dagen,
DE GRAAVIN.
Ik heb dat onbefcheid reeds lang genoeg geduld —^
^0 dat gij dan. Mijnheer! mijn kind niet trouwen zult? p A s Q u I K.
Ho! dat ’s wat anders zou ik meenen. deoraavin.
Wat anders!
HENDRIK.
Ja; of moei de liefde ons dan verëenen ?
In tegendeel, Mevrouw , ik vind Dat men wel veiligst trouwt, wanneer men ’t minst bemint,nbsp;DE GRAAVIN,
Eenfchooneftelling, beste vrind!
Maar in ons adeüjkhuis werd nooit een echt geflooten.
Of liefde wasde bron waaruit die was gefprooten,
, P A s Q u I W, lachende.
In geen twee honderd jaar,
Was in Mijnheers gedacht zulk een armhartig paar.
DE GRAAVIN.
Alshijinijnfchoonzoonis, breng ik hem ligt’tot reden--
’k Wil dat mijn dochter van haar’ man worde aangebeden, HENDRIK.
Zoek zulk eeu’zptskapin uw adlijk Gelderland.
D 5
-ocr page 64-58 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
P A S Q ü I N.
Lands wijs lands eer. Mevrouw ! hier blaakt men zonder brand» H E H D R I K.
Oni kort te gaan , Mevrouw! kunt gij een ander vinden, Danraadiku, alsvriend, uw Dochter te verbinden.
p A s Q U 1 N.
2ie daar de beste raad, dien hij, als eerlijk man,
U Immer geeven kan.
nEGRAAVIN,
Zeerwel, Mijnheer; zodatgijdan, naar’kreken,
Uw woord niet acht, wanneer gij goedvindt het te breeken ? Welligt’ dat zulks almede een kostlijke ervenis,
Van uw doorluchtig ftamhuis is ?
P A S'Q U I N.
Wel zekerlijk, Mevrouw; dat’s zonder tegenfpreeken,
DE GRAAVIU.
Nu goed ,tnaar ’k zweer dat hij welhaast verneemen zal,
De wet van mijn geflacht in zulk een laag geval.
HENDRIK.
Een wet! wat is die wet?
DE GRAAVIN.
Ik zal ze u openbaaren:
Wij volgden die reeds finds onheugelijke jaaren:
Als men een telg uit ons hoog adelijk geflacht,
Door minnaarij in opfpraak heeft gebragt,
Js men verpligt zijn woord, daar wij gerust op bouwden Als eerlijk man j volflrekt te houden —«
-ocr page 65-Doch, met dat all’ geen dwinglandij Als men zijn woord verbreekt; alleenlijk volgen wijnbsp;Een overoud gebruik, dat juist niet veel betekent.
p amp; s Q u I N.
Wat is die beuzeling, ten naauwflen uitgerekendi
PE GRAAVIN.
tndien de vader der gehoonde dochter leeft,
Is hij verpligt hem, die zijn woord gefchonden heeft,
Den kling door ’t eerloos hart te booren;
En heeft de dochter deez’ haar’ wrceker reeds verlooren ,
Dan moet de naafte bloedverwant.
Zijn plaats vervangen , en de fchaud Ilerflellen door het bloed des boos wichts te vergieten;
Hij moet den onverlaat dwars door de hersfens fchieten — Wel iiu! verftaat gij mij, Mijnheer ?
De Graaf van Adelftein, gijweethet, isnietmeer.
Maai dat zal u niet vrij doen loopen:
Mijn neef is hier-deszultgij ’tmetdendoodbekoopen,
HENDRIK.
if-.
De duivel haar mij , als ik niet Moet lachen om die wet.
p ^ s lt;2 u m nbsp;nbsp;nbsp;hartig gelachen te hebben^
Ik kan gelijk gij ziet,
Niet Haan van ’t lachen, ’k vind het dan bijzonder kluchtig} Mevrouw! uw ftamhuis is in waarheid wel doorluchtig ,•
Ket Geldersch adel fcbijnt ei overal doorheen.
-ocr page 66-Code onverwachte HINDERPAAL:
De graavin, Fasquin een'klap geevende» Daar fchelin! — En gij, Mijnheer, geloof vrij al het geennbsp;Ik heb gezegd; gij moet verkiezen.
Of'eleven binnen’tuur verliezen —.
Vaarwel! — ik ben uw Dienaares.
derde tooneel.
HENDRIK, EASQUIH.
P A S Q ü I K.
I^ie klap was ruim ZO goed. Mijnheer! als andren zes. rJu is het manifest van oorlog uitgegeeven;
hier ’t niet bloedroods ink op mijne wang gefchreeven ; Ja de aanval is alreê gefchied;
Maar op mijn grondgebied,
En dat’s niet billijk, want ik was tog de verkeerde, ’kWas flechts geallieerde;
En nog getroostte ik ’t mij had ze u ook wat gellreeld, En van die Gelderfche caresfes meêgedeeld.
li E N D R I E.
*1; Was bang genoeg Pasquiii.
P A s Q u 1 N.
Hoel bang?
-ocr page 67-a L rj s p E L.'
HENDRIK.
Dat is te zeggen.....
P A S Q ü I K.
Ja , Ja, ik weet volmaakt uw meening uitteleggen :
Gij waart zo zeer niet bang voor ’t ranslen van Mevrouw, Als daarvoor dat zij ranslen zou.
HENDRIK,
’k Moest haar vertoornen om mijn’ Vader te attaqiieefen. p A s Q u 1 N.
Ja maar, die Vader: ’k wil wel zweeren
Dat hij verduiveld kwaad zal weezen om den trek; nbsp;nbsp;nbsp;^
Eu wie zal hem uw min voor Julia vcrklaaren?
H E N D R I K.
Wilt gij het doen Pasquin?
P A s q u I N.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Wel zijt gij ftapel gek!
k Heb aan mijn oorvijg nog genoeg voor twintig jaaren ;
Beveiligt door mijn’ rug en nek,
Zoudt gij den aanval doen; ik zou voor waaghalsfpeelen; Neen , ’k heb geen trek Mijnheer om in die eer te deelen,,,,nbsp;Maar ochl daar is Papa: en vrij verlloord.
HENDRIK,
PasquinJ
,k Zal hem ontwijken tot hij meer bedaard zal zijn.
-ocr page 68-vierde TOONEEL.
De vobrigen , g e k, a r d.
cERARD , tegen Hendrik die vertrekken wil^ 'lijf hier; ’k heb u gezocht.
p A s Q u I W.
Maar ik kan wel vertrekken»
Niet waar Mijnheer?'
G E E A E D,
Neen fchelm'!
p A s q u I N, fer zijde.
Te droef hij rook reeds lont!
H E W D E I K.
Wat heeft mijn Vader mij te ontdekken? o E E A ED.
Al fraaie ftukjes, zoon! die mij tot fchand verftrekken,
En u .verheffen tot den rang van vagebond-
Is dat dan ’t voordeel dat gij deed niet ali’ mijn zorgen!
’k Weet alle uw Haaltjes; niets is meer voor mij verborgen. O ongelukkige' gij zilt mijn zoon niet meer.
p A s q u I N , tegen Hendrik. Sa fa! toe! lustig nu» Mijnheer.
-ocr page 69-B L ly s P E i.
6 E R A R D.
Wat zegt gij hem?
PAS Q u I N.
Dat hij u hooglijk heeft beledigd. Mijnheer, en zorgen moet dat gij weêr wordt bevredigd.
c E R A * D , tegen Pasquin. Ga daarvan daan. (J'egerr Hendrik-)
Gij hebt dan, tot mijn fcliand.
Uw woord gebroken, en Emelia uw hand Geweigerd ? Hendrik ! foei wat laagheid 1
H « ir n K r K.
En wat leven ,
Om zulk een bagatel! — Mevrouw van Adelllein, Heeft tl wel fpoedig het bericht daarvan gegeeven ;
Dat Geldersch Volkje moet wel duivels fnapziek zijn.
G E R A R B.
Gij zijt een ligtmis, fchoft! die in mijn’ tijd zijne eedeo Gefchonden had, en ftout zijn woord had overtreeden ,nbsp;Had men verbannen van alle eerelijke liên;
Geen mensch had hem fchiet aangezien, p A s Q u I N.
Ja maar, Mijnheer, dat tij is fchtikkeiijk verloopen 5 Wij willen tog niet hoopen,
Dat gij het volgen van de mode aan ons ontzegtl HENDRIK,
Dat’s recht Pasquin, dat’s recht.
-ocr page 70-6i DE ONVERWACHTE HINDERPAALi
GERARD.
Een woordje, vrindPasquin.
PAsquiN , v/ijkende in plaat% vdfi te naderetim
Mijnheer!
GE R A u D, hem aangrijpende.
Ik zeg u nader —
Het ftaat u fraai, den zoon te helpen in zijn’ vader Verdriet te brouwen; o! gij kwijt u als eenheid,
Het loon daarvoor worde u zo daadlijk toegeteld.
PASQUIN.
Ik vorder niets. Mijnheer! Pasquin is niet fchraapzuchtig;
Te werken zonder loon is immers meer roemruchtig:
Het zou mij leed doen, dat gij kollen maaken zoudt Om mijnent wil; liefst zal ik gaan.
, c E R A R D.
• nbsp;nbsp;nbsp;Neen blijf, en houdt
U wel verzekerd dat een twintig rottingnagen Mijn beurs geen hinder doen.
PASQUIN,
Maar Heer 1 zou’tubehaagen. .il (H/j wil zig losrukken.)
GERARD.
Heen neen, gij komt niet los. {Tegen Hendrik!)
Ga roep mijn volk! — terllond!
-ocr page 71-p A s q u 1 N.
Roept niet Mijnheer! roep niet!
gekard.
Gehoorzdatn vagebond!
HENDRIK,
Al zachtjes! — wat beeft hij toch tegen u misdreeven ?
Hij zorgde flechts voor mij; of mogt dat niet gefchiên?
GERARD.
Juist daarom moest de beul hem zijn falaris geeven :
Hij is ’t die u bederft; ik heb ’t reeds lang gezien.
V A s Q U I N.
Wie ? Ut! waarmeê verdiende ik geefeling of hangen ?
Gij gaaft mij een bedorven kind,
En ik gaf het u weêr zo als ik ’t heb ontvangen.
G E R A R D.
Hoe I boert gij nog mijn vrind ?
P A S Q ü 1 N,
Geenzins Mijnheer: na ’k mij door ’t huwlijk heb verbonden, Heb ik in boerterij of vreugd geen’ fmaak gevonden ;
Een vrouw vertraagt zo wat het circuleerend bloed:
Maar ’t fmart mij dat ik om een ander lijden moet —¦
Wilt ge op mijnrugftukmijuw debit niet betaalen ,
Ban zal ik u , Mijnheer, rondborsiiglijk vethaa'en Waarom uw braave zoon dus handelt.
E
-ocr page 72-Die fclinvuit!
lif
SlP
3 \k
V
i;
f,
HENDRIK, y?/7.
(Tegen Fasquin.) Wac wilt gij zeggen?
P A S Q U I N,
Wat? wel alles.
HENDRIK.
Sdielmfche guit!
P A S Q UI N, ter zijde, tegen Hendrik.
GERARD.
Wel nu laat ons dan hoeren.
p A s Q u 1 N.
Ik zeg hem menigmaal, gij gaat gewis verlooren,
En zult den ouden Heer bedroeven tot er dood:
Maar wat is ’t antwoord? „ Ho ! kom kom! dat beeft geen nood' ’t Ware apen werk zig aan uw zedenleer te flooren ;
„ Farbleu! mijn vader was nog nimmer in zijn jeugd;
„ Vrijlaat, Pajquin , kreeg hij eerst kennis aan de deugd;
„ Zijn n.akkers hebben mij zijn Haaltjes fraai befchreeven;
,, Hoor vrind ! hij moet mij all’ wat iit bedrijf vergeeven,
,, Om dat ik hem vergeef wat hij bedreeven heeft.”
o E R A R D-
Ei zeker, zoon! heb ik zo fpooreloos geleefd ?
-ocr page 73-67
H E M n R I K,
Mijnheer.....
P A S Q U I N.
Maar dat ’s nog niets, ik heb vrij meer te zeggen.
HENDRIK.
O fchehn ! hoe kunt gij zo de logens overleggeu l tüeloofhem niet Mijnheer!
P A s Q u I H.
Ik vind het waarlijk flout
Dat ge in mijn reden valt: ik zou ten mtnften denken ,
Dat u het bijzijn .... neen, ik lach wat met dat wenken gt; jh wil niet zwijgen.
HENDRIK.
Beest! zo gij uw’ mond niet houdt — Papa ik zal uw knechts.....
GERARD.
Dat zal niet noodig weezen.
Vervolg Pasquin.
H E N D R I K.
Dan ga ik heen.
G E R A R D.
*k Zeg dat gij blijven zult.
H E N D R I K, tegenPas/jtdn.
Ik breek u hals en been. PASQUIK, tegen Gerard.nbsp;Van zulk een’ knaap Mijnheer, is alles kwaads te vreezeu;
E ïk
-ocr page 74-68 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Kunt gij de fchelmerij niet uit zijne oogen leezen ?
Hij is gewis zo boos vaiibart Als laag vaiifmaak.
HENDRIK.
Parhleu! ’t is lang genoeg gefard.
{Hij wil Vasquin aanvallen, doch 'wordt door Gerard •wederhouden.)
o E R A K D.
Wat wilt gij doen ? — pas op, hem niet in ’t minst te deeren; Hij is een braave knecht.
p A S Q ü I N, tegen Gerard.
Had gij mij wèl gekend
Mijnheer, nooit had gij mij de ribben willen fmeeren. GEKARD'
Dat ’s waar Pasquin,
P A s Q u I N.
Ik was altoos een befte vent —
Maar laaten we ons nog eens tot datportraitje keeren;
Kunt gij gelooven dat hij zelf mij heeft gezeid ,
Dat ge u Hechts van hem onderfcheidt,
Daardoor dat hij zijn fpoorloosheden In ’t openbaar bedrijft; gij de uwen weet te kleedennbsp;Met het bedriegelijk gewaadnbsp;Van Deftigheid, van Deugd?
GEKARD, tegen Hendrik,
O fchelm!
-ocr page 75-6y
Hendrik.
Maar inderdaad
Papa, kunt gij dien fchoft, dien vagebond geloo ven ? gekard.
Ja zeker, want gij gaat elk losbol reeds te boven.
{Tegen Pasquin.')
Maar waarin heb ik toch diefpoorloosheên begaan ?
PASQUIN.
Dat weet ik ook , Mijnheer, en zal ’t u doen verftaan :
,, Wel’t ftaat mijn’ vader fraai! hij moest zig waarlijk fchaamen, gt;gt; Altoos te vitten op flechts loutre kleinigheên : ”
Zo fpreeUt hij dan , en geeft u duizend Hechte naamen ;
„ Staathij niet op het punt van in den echt te treén ?
„ Een echt dien elk gewis zal wraaken,
„ Die hem belachelijk zal maaken,
„ En al de wereld toonen, dat „ Hijwelverllandigfchijnt, maarnooitverflandbezat?
„ Wel’tfchaamtzigzelv’; een tijd van volle derden jsaren
„ Reeds weduwnaar ge weest!—voor flechts een maand of tien,
,, Heeft men hem om zijn vrouw nog hartlijk weenen zien;
,, Hij dorst toen wel verklaaren,
„ Met opgepronkte taal, dat zo hij ooitbeflond 9gt; Zig weêr te kluiftren in het lastig trouwverbond ,
Men hem in’c aanzicht mogt verwijten,
I, Dathij krankzinnig was.” — Maar kan dat inooglijk zijn?
Het zou mij waarelijk van uwent wegefpljten :
Ol'is het waar, Mijnheer ?
u E R A R D.
Dat raakt je nice Pasquin! ¦quot; ¦;! 'i
Vervolg,
P A S Q U I N.
Ik flap er af; uw zoon zal nu wel fpreeken.
6 E R A R n,
Wèl, fpreek dan Hendrik.
P A s Q U I N , Hendrik toewenkende. Ja, toe, fpreek maar, toe Mijnheer,
HENDRIK.
Verpligt. {Ter zyde.)
Die flimme dief! ik vat hem min of meer.
C E R A R D.
Wel ’t bleef daar tog niet bij naar ’k reken ?
P A S Q U I N.
Gantsch niet Mijnheer; hij heeft mij fpels genoeg verfchaft j Want ondanks air de flagen.
Die hij mij daarom heeft doen draagen ,
Heb ik als vader hem beftraft.
Het vaderfchap kan mij bij uicllek zeerbehaagen:
Pasquin, zoalsgi; hem ziet ftaan ,
Jg door Natuur gefchikt oin vadertje te fpeelen ^
En k'vaade jongens goed te (laan.
-ocr page 77- -ocr page 78-Hij hoorde Julia door u geftadig prijzen;
Haar lieve aantreklijkheêu bekoorden kem al rasch;
Gevoelde uw hart dat het door haar getroffen was,
Bij hem was ’t eveneens; gij wilder met haar paaren;
Hij ook — dit dunkt mij kan u duidelijk verklaaren.
Dat, zo Mijnheer uw zoon een’ misflag heeft begaan,
Die misflag daaruit is ontdaan ,
Dat hij zig al te veel gefchlkt heeft naar uw voorbeeld.
HENDRIK, nbsp;nbsp;nbsp;hand van Pasquin drükktnde,
Pasquin! gij zijt mijn vriend.
PASQUIN, ter zijde tegen Hendrik, ‘ Ik bid u zwijg Mijnheer!
C £ R A R D.
PASQUIN.
Hij verzoekt, en ’tis vrij wel geoordeeld,
D t gij uw flem geeft tot een ruiling.
GERARD.
PASQUIN.
Hü (laat Emilia u af; mits gij hem weêr De fchoonc Julia....
GERARD.
Ik heb u reeds begreepen;
Gij heeren fchelmen zijt bijzonder wèi gefleepen.
En fcbijnt het zamen édns te zijn.
-ocr page 79-73
B L IJ S P E L.
HENDRIK.
Nu ja gt; wij zijn het ééns; ik heb u door Pasquin Doen vraagen, ’t geen ik zelf u niet heb durven vraagen;nbsp;En ’t is niet mogelijk dat zulks u zou mishaagen-
o E R A R D.
Gij denkt niet om de Wijk ; verwacht aldaar uw loon,
Hoor, fchandelijke zoon.
(Tegen Pasquin,quot;)
En gij .... waar gaat gij fchelm ?
TASQUiN, vertrekkende.
Een plaats voor hem befpieeken.
O E R A R D.
Ik zal u één voor één en hals en beenen breeksn.
HENDRIK,
Marhkul eer ik mijn Julia verlaat, zult gij...»
GERARD.
Hoe!dreigt gij, fchobbejak? (Hij grijpt hem aan.)
-ocr page 80-Nooit zal ik gedoogen Dat gij hier voor mijne oogen ,
Jlet voorwerp van mijn min dus handlen zoude; gij geeft Hemnaamen. daar, helaas! mijn teder hart voor beeft:nbsp;Gij hoont mij in nw’ zoon.
Hoe die fchavuic,,,.
EMILIA.
Zo lang gij dus laaghartig fcheldt:
Eerbiedig hem die mij in alles kan bekooren.
1.
-ocr page 81-75
B L rj S P E L,
C E R A R D,
Weg met die zotternij en romauique grillen.
De duivel haal me, ik zeg....
EMILIA.
Wie zou u hooren wü/en,
Of konnen? welk een woede! och welkeen bars gelaat! Geloof Mijnheer, da: u die laagheid kwalijk (laat:
Een vader moet altoos bezadigd zijn in ’t fpreeken.
En de achting des gezins door woest gefiiap niet breeken,
GERARD,
’t Waar’ beter, juiFertje! dat g-j U zelv befchaafdet, dan bij mij,
Zeer te onpas, dus te komen preêken.
Voor ’t laatst, wilt gij mij hooren?
EMILIA.
Mits dat uw drift niet weêr tot fchelden overfla,
GERARD.
’t Is wel, ’t is wel; weet dan, julFrouw Emilia,
Dat hij, die fchelm.....
E M I L I A.
Neen zwijg; ik kan het niet verdraagen.
HENDRIK.
Laat ik u zeggen, dat Papa Bemint; dat Julia zijne oogen kan behaagen;
Dat hij haar trouwen WÜ -moest ik dit dulden?
-ocr page 82-7$ DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
£ M I 1, 1 A.
Hoe !
{Tegen Cerard.)
Ei fla uw dienaaresfe toe Te zeggen, dat zij u voor wijzer had verfleeten;
Het is gewis eclips in uw verftand Mijnheer.
gekard.
En ik, uw Dienaar, zeg u weêr,
Dat uwe geeftigheên mij nog wel tienmaal meer Verftooren, dan die fchurk: ook moet ik u doen weeten,nbsp;Dat hij mij Julia ten huwlijk heeft gevraagd.
EMILIA.
Dan heeft zij zekerlijk een’ vriend van hem behaagd? gekard.
Neen, voor hem zelv’, hem zelv’.
EMILIA.
Dat kan niet mooglijk weezen; Ik heb van dien kant niets te vreezen;
Gij doet hem ongelijk, Mijnheer.
GEKARD.
Wel wat verdriet!
EMILIA.
En ik geloof u niet.
GEKARD.
Ik zeg u het is waar.
Ik brand van toorn!
-ocr page 83-77
S L IJ S P E L.
{Tegen Hendrik^
Hier fchoft! moet gij niet zelf betuigen, Dat gij Emilia niet meer bemint,
En Julia begeert; voor u, niet voor een’ vrind?
HENDRIK.
Met uw verlof Mijnheer! ....
G E R A E D.
Ja, dat verlof, dat buigen, Dat is maar aaperij — ik vraag u, is ’t niet waar ?
HENDRIK.
Gantsch niet Mijnheer.
GERARD.
Niet fchurk!
EMILIA*
Ik dacht het wel — zie daan
GERARD.
Hebt gij ’t mij niet gevraagd?
HENDRIK.
Neen: toen ik heb vernomen Dat ge n weêr zoudt verbinden door den trouw,nbsp;Vroeg ik, of gij *’**1 overeen moest komen.
Dat deeze juffer u veel beter voegen zou Dan Julia.
EMILIA.
Hoe! ik? is ’t mooglijk! ik zijn vronw?
-ocr page 84-HENDRIK.
Oin uw verftand; doch meest wel om uw ftille zeden.
® M t L 1 A.
’k Heb uw verflaan, Mijnheer. iTegen Oerard,')
Thans zie ik duidelijk,
Het geen waarvan men mi] nog niet konde ovetreedens Ik vorder thans geen nadre blijk.
Geen vrouw in ’t gantsch heefiil kan ongeveinsder minnen Dan ik hem min — maar ’k zal mijn tederheid verwinnen jnbsp;Hij is ontHagen van zijn woord, ronduit gezeid;
En ’k zal hem ftraffeu met mijne onveifeiiiiligheid.
ZESDE TOONEEL.
GEEAED, HENDRIK.
Ha
G £ R A R 0«
Maai daar dat kind de min dus fpoedig af kan wijzen, Toont zij dat ik haar niet zeer lierk ten harte ga ;
O/ mijne liefde voor de fchoone Julia,
Zal haar niet in het graf doen daalen.
Kom vader! het verftand moet bij u zegepraalen;
Sta Julia mij afj^ij zijt te hoog bejaard.
S L ly S P E I,
G E R A E D_
HENDRIK.
C E R A R D, *
HENDRIK.
Zij moet wel uk dien grondtoon zingen-;
Zij vreest dat ik, om haar, zal weigren de partij Te aanvaarden, die gij hebt bepaald voor mij.
En dat ge u daarom zoudt op mij en haar verllooren ; Maar ’k ben verzekerd dat uw zoon haar kan bekooren.nbsp;Zo gij flechts toeftemc dat ik Julia beminn’.
GERARD.
8o DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Zevende t o o n e e l.
Be voorigen, juua, betje-lt;5 E R A R D.
»echt van pas
Juffrouw.
] U L 1 A.
Hoe dus ontfteld! GijfchijntverftoordMijnheeren?
GERARD.
Maar in wat huis, zou toch een Julia verkeeren,
En daar niet de eene man des andren vijand was!
Dees knaap. Mejuffrouw, wil mij geen ontzach betooneii! Hij is de fchandlijkrte aller zoonen,
En dat om u alleen.
HENDRIK.
Zo ’k u beledigd heb, zult gij wij ligt’ verfchoonen,
Daar de oorzaak van mijnfchuld, (zie haar bekoorlijkheên,) Mij vrijipreekt,
JULIA , ftil tegen Betje.
Ha! zij zijn reeds tvvistig met elkander, gehard, tegen Julia.
Gij weet dat ik u heb gebeden tot den echt ?
-ocr page 87-JULIA.
Ik ben vereerd, dat gij mij fteldèt voor een ander,
Schoon ik daarover niet geilicht ben.
H E H D R J K,
Wel gezegd!
0 E R A R D, tigen Julia»
Wat meer befcheidenheid.
B E T J E.
Wat zoudt gij dan begeérert ? Betuigde zij, dat ze u beminde, ’k fta u toenbsp;Dat ze u verpligien, maar de waarheid zou ze onteereO*
G B * A R D.
En waar moeit gij u meê ? ik ben uw fnappen mod}
Gij zijt het ook die haar van mij verwijdert.
JULIA.
Iloe!
Geloof dat niet; toen ik uw liefde heb vernomen,
Is de afkeei in mijn hart natuurlijk opgekomen.
HENDRIK.
bravo! bravo!
B E T J E.
Zie, ’t is zuivere Natuur}
Zeeijtent bij u, Mijnheer, geen teder liefdens vuur}
Hoe meer gij pougt haar hart te winnen;
Hoe meer gij reutelt van beminnen;
Hoe meer gij u belachlijlc maakt*
F
82 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Als ’t zogenaamde vuur waarin gij zotlijk blaakt,
Haar dwingt met u in d’echt te treeden.
Maakt gij, het zijn haar eigen reden,
Zij zegt het, door dien ongelijken trouw,
Van ’t allerbeste meisje, de allerflechtlle vrouw.
Heb ik haar dat geleerd ? nbsp;nbsp;nbsp;/
6 E R A It D.
Wie anders?
B E T J E.
Kunt gij 't vraagen!
Wie? welNatuur, Mijnheer. — Mejuffrouw ziet uw’zoon En u; gij fpreekc (leeds op een vaderlijken toon;
Een toon die nimmer nog een meisje kon behaagen:
Gij zijt bedaard i hij moet het worden.
gekard.
Zwijg l
B E T J E.
Gij zijt
Reeds in uw’ winter, hij eerst in zijn’lentetijd :
Zij kan bij u niet dan elendige uurtjes flijten;
Een man die grijs wordt doet niet anders als verwijten;
(Op Hendrik i/tijxende.')
Bij hem verwacht zij niet als vreugde en vtolijkheèn ;
Gaf ik haar dat gevoel ?
o E R A R D'
Wie anders?
-ocr page 89- -ocr page 90-«4 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
’k Weet haar te ftrafFen voor de hoon die mij gefchiedt.
En voor haar zotte keus.
Komkom! verfloor u niet.
JULIA.
Mij ftrafFen! en waarmeé ?
Met wezenlijk verdriet.
Op morgen treedt ge in’tgild derdserniswaardfte vrouwen; Op morgen zult gij met dien jonker losbol trouwen —nbsp;Indien ik ’t wel heb, heeft uw oom ’t ook dus gefchikt.
B E T J E.
Hoe nu Juffrouw! gij fchrikt!
JULIA, ter zijd^.
Och Betje! ik ben verlooren!
M E M D R I K.
Morbleul ik triumpheet!
Merkt gij niet dat Mijnheer
Met ons wat boert? mij dunkt dat ’s duidelijk te hooren.
JULIA.
Ik weet dat hij de man niet is,
Om mij, indien ’t zo waar’, die goedheid te betoonen*
G E R A R n.
Dat hebt gij niet volkomen mis;
Maat ’k ben de man om uw geveinsdheid te beloonen»
-ocr page 91-85
Ik heb U'V oogmerk klaar’ doorgrond:
Gij zoekt alleenlijk tijd te winnen,
En houdt ons bezig, om een derden te beminnen;
Maar nooit gelukt u deeze vond.
Twee keuzen geef ik u, daar moet ge u op verklaaren; Op mo tgen met mijn’ zoon, of, met mij zelv’ te paaren.nbsp;Ik wensch u goeden dag.
‘ agtste tooneel.
t HENDRIK, JULIA, BETJE.
quot;W el dtiiv
H E N P X I K*
' dtiivelsch! 'k zweer dat men hem nooit zo reedlijb zag; Gij zijt de mijne; want het onderfcheid van jaareu,
Bepaalt gewis uw keus.
J D I. I A, iegen Bet je.
Wat hebben wij gedaan I
SETJE.
Ja’t ligt er toe; maarkom! ’t zal alles nog wel gaan.
JULIA.
Ik ben gedwongen om dien zottebol te trouwen,
Of..... nbsp;nbsp;nbsp;.
SETJE.
Wel wat ongeluk! ikwenschte, Julia,
Dat mij die ftorm beliep»
F 3
-ocr page 92-86 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL.'
JULIA.
Ik zal, het ga hoe’t ga,
B E T J E.
Niet! datkon u ligt berouwen;
Gij mistden zoon, en maakt den vader bijfler kwaad.
HENDRIK.
Hoeduivel, Julia, neemt gij zo lang beraad?
’c Zou vreemd ziin, dat een meisje als gij zig zou bedenken, 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wien zij haar hand ten echt wil fchenken,
Den vader of den zoon! gij hoont uw’ goeden fnaak,
En mij niet minder.
JULIA.
Ho! waar’dat alleen’de zaak 1.
Hoor Hendrik, weet gij ’t bij Emilia te draaien ,
Dat ze U uw woord hergeeve ; en neemt gij tevens aan Mevrouw van Adelftein te paaien;
Kunt gij be wei ken dat ze ons huwlijk toe ivil ftaan,
Mits datzij zelv ’t mij moet belijden,
Dan is mijn hand voor u, maar zonder dat, Mijnheer, Verwacht ik op dit pointgeen woord, geen lettermeer;nbsp;Veel liever zou ik met de wreedlle rampen llrijden,nbsp;pan huwen metten’ man die elders waar’ verpand.
87
hekdkik, betje.
H E H D R I K. nbsp;nbsp;nbsp;’
orbleu / dat gaat ver boven mijn verftand l Maar 'k zal haar trouwen om mijn’ vader dol te maaken,
En haar niet minder-Bet! verftaat ge u op die zaaken?
Hoe komt het toch, dat mij uw Juffrouw niet bemint? betje.
Dat 's meê natuurlijk, goede vrind;
Zij mint een’ ander’.
BETJE.
Waar is hij ?
BETJE.
Ja, Mijnheer, dat weetik waarlijk niet; Misfchien en Mont~golfier den hemel ingedrongen;nbsp;Misfchien verdronken; doch dat baart ons geen verdriet,nbsp;Zijn dood werd ligt’ met vreugd bezongen,nbsp;Wanthij verlaat ons — dan wat klaag ik, ’t is gewis,
Hendrik.
FoeiBetJe! zwijg, en wilt in mijn belangen treeden}.
Tracht uw Meestresfe te overreeden nbsp;nbsp;nbsp;'
Tot onzen echt, al flemt de Gelderfche Graavln,
Of haare dochter daar ni^t in.
B R T j K.
Wij doet niets zonder dat, Mijnheer; en nog daarboven,
Dien ilt mijn Juffiouw-s vriend j dat inoogt gij wel gelooven.
HENDRIK, haar een goudbeurs aanbiedende % Xerwijll'asquin op het Tooneelverfchijnt.
KomBetje, weiger niet.
a K T J E.
Mijnheer!
Gij doet mij bloozen, op mijne eer —
Maar tevens wankelen-een mensch is zwak —-
, (fie beurs aanneemende,')
’tis fchand^,
H ? N D R r K.
Ik wenschte Bet, dat gij die zotternij verbande.
Treft deezeu niet, verwacht dan meer;;
Al wat gij wenscht zult gij bekomen,
(^Haar owhelzendc.y Rom, geef u ovef.
-ocr page 95-He voorigen, p a s q u i w.
? A s Q u IN, zigttisfchen beiden/lellende, a! dat ’s deeglijk waargenomen.
SETJE.
V/at meent gij ?
P A S Q U 1 N,
Dat ik meen ; wat wederhoudt mijn hand Dat ik, u niet verworg! — o fchand !
Gij waart dan niet op ’t punt van zwichten, ook trouwlooze ?¦ ’k Heb dan het vriendelijk accoord,
fl E N D E I K.
Pasquin! hoel zijtgijzot?
p A s Q u I N. ¦
Mijnheer! plaagt u de booze? Gij zijt mijn Meofter; dat ‘s wel waar;
Doch als ’tfflijn vrouw betreft kan ik maar niets verdraageq.
B E T j E.
I« waarheid man.lief, gij nbsp;nbsp;nbsp;’* zoHneklaar.
pasquin.
Ei neen, ’k ontfnapte dat gevaar:
Maar gij, gjj vindt zo’tfchijni in zotternij behaagen ;
9? DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
Gij biedt mijn voorhoofd bij den opflagaaa,
En voor een kleine beurs laat gij het gaan.
Hendrik»
'k Bên niet gezind tot boert— dood ftii, of gij moogt vreezen.
P A S Q o I N.
Maar ik ben niet gezind in ’t groote gild te weezen ;
Ik zal ’t niet dulden , hoe ’t ook zij, schoon ge ook mijn vader waart; zie Heer, geloof dat vrij;
Ik ken u immers zon ik denken ?
Gij zoudt,zopour /e£rap,mija vrouw een goudbeurs fchenken: Ja! oele! — hoor: „ kom Betje .weiger niet. ” —,, Mijnheer |nbsp;„ Gij doet mij bloozen, op mijne eer —
», Maar tevens wankelen — een mensch is zwak '* — met reden Stel ik dat dit, bij alle vrouw,
Delaatfte fnikken zijn van haare huwlijkstrouw.
HENDRIK.
O hoe beklaag ik ul ’t is waar ik, heb gebeden,
Dat Betje mij de gunst bewees.
Om haar Meestresfe....
p A s q u I N.
Ja, ik vrees 1
1 E T J E.
Hij vreest! o zotskap! die door fchijnu laat bedriegen.
p A s Q D I N-
Wei nu kom aan, ik zal het liegen,
Mits dan de beurs voor mij»
-ocr page 97-B L IJ S P E
B E T J B.
Fiat;
De vrede is mij nog grooter fchac.
BASQuiN, de beurs tegen zijn borst drukkende. Zie, nubehoudeiktognogwat;
Meer manoeii trooften zig op deeze wijs, naar ’k reken.
HENDRIK, tegen Beije,
Kom gauwMeeftetesdanfpreeken.
B E T j E.
Terdond — tracht gij torvvijl Mevrouw van Adelfteio Te winnen.
HENDRIK.
Goed —adieu!
P ,A S Q ü I H.
En waar blijft dan Pasquin ?
Hij volgt hen ophetfpoor: hem is te veel gebleeken,
Om niet te vreezen dat zijn vrouw, hoe zeer oprecht,
Hem ligt’ een hinderlaagje legt.
Einde van hst tweede Bedrijfk
-ocr page 98-f3 DE ONVERPLICHTE HINDERPAAL;
PERSTE TOONEEL,
JULIA, BETJE.
B E T J E.
JULIA.
Maar door wat geest wordt gij gedreeven ?
Voor flechtseen uurriedtgij mij Hendrik ijverig af.
Thans zoudt gij gaarne zien dat ik mijn hand hem gav’.
BETJE.
Hoor, Juffrouw ;’thinden mij dat gij uw beste leven, Verflijt in ’t wachten naar een’ man,
Die u zo ligt’ vergeeten kan ;
Een ongetrouwe j ho! gij weet er zo niet van.
Gij komt op’tbankje kind : wie toch flijt droever dagen. Dan wij, zo lang wij niet in ’chuwlijk zijn getreén ?
Een jaar vijf zes, Juffrouw, loopt ongevoeligheeii;
Wij worden veertig eer wij ’t merken, en beklaagen Ons den verzuimden tijd die tog niet w'eder keert,
Hoe vuurig zulks ook word’begeerd : pan komt de droeve herfst waarin geen vruchten vallen ^nbsp;En 't ergfte nog vau allen
-ocr page 99-Is, dat de winter daii zigopdoet in ’t verfdiiet, Waarin het besje zig geheel verlaateii ziet;
Zie daar, zo wordt door mij ons kringetje berekend, JULIA.
Wel Bet, wat vind ik u welfpreekend! Een vrouwelijke redenaar Inbsp;’t Is een oratie!
B E T j E. gt;
Hoor, lach niet, en zorg toch maar Dat het geen lijkzang word’ voor uw bekoorlijkheden,
JULIA.
Die zij'ii maar weinig , en mijn reden Voorzegt mij' dat de tijd haar (leeds vermindren zal;
Wel nu, dat is ’t ook all’;
En liever wil ik nog mijn weinig fchoon verliezen,
B ï T j E.
Och j ulia 1 dat ’s alte boos.
JULIA,
Oij fchijnt een’ man al voor een groote fchat te houwen, En als men op den keper ziet,
Wordt hij niet anders dan een oorzaak van verdriet;
Ten hoogden mint hij tot het trouwen J En zijn wij onderzijn gebied,
Dan kan geen tederheid zijn koelheid o verwinnen;
Blijft, par miracle, hij nog na den trouwdag minnen ,
Dan wordt het minfte woord berispt;
Dan is ’t een albedil die onophoudiijk gispt;
Een fdioon vermaalt, niet waar, zig trotsch te zien verachten, Of voor het minlle woord correctie te verwachten.
B E T J E.
Zeer wel; zo dat de trouw u niet in ’t minst behaagt? Maar met Leander had gij ’t evenwel gewaagd?
JULIA.
I
Om dat ik dien bemin, en dat men eens moet paaren!
’k Ben boven dien verzekerd, dat Ik ’t minst verdriet met hem zal hebben.
B E T J E.
Wel, mijnfchatl
Gij dwaalt! nu kom, dat 's eigen aan uw jaarenj Doch houd intusfchen voor gewis.
Dat aller mannen ziel een zelfde ziel flechts is;
Maar laat ons nader komen :
Al (la ik u eens toe, het geen niet kan geichiên,
Dan kan ik nog geen’ grond van uw verwachting zien,
Om dat uw braave vrind hier nog niet word vernomen;
En zo ik wel vermoed ,
U oqk niet zoeken zal —— o bloed!
Gij derft gewis nog maagd; ik waarfchouw u.
JULIA.
B L ly S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;ii
Dan fterf ik voor het minst mijn eigene voogdesfe. setje.
Maar hoor eens mijn Meestresfe,
Gaaft gij uw woord aan Hendrik niet?
JULIA.
Ja, maar 'i is op beding gefchied,
^at Adelliein hem moest ontflaan ; en 'k meen te weetea. Dat zij zulks nooit zal doen ; dus wint Leander tijd,
En is ligt’ hier eer men het ééns is.
, nbsp;nbsp;nbsp;B E T J E.
Wel gij zijt
Een fchrandre vogel! ’k zal die trek niet ligt vergeeten. Maar hoe zal ’t met den ouden gaan ?,
Hij zal gewis aan ’t woeden flaan.....
Daar komt hij —i O de droes het zal hier vreeslijk dangenl
TWEEDE TOONEEL. De vosrigen , gerakp*
o E R A R ü.
Ik kom u vriendelijk bedanken Julia.
B E T j E . ter zijde,
JULIA.
Mijl
iiii
-ocr page 102-PÖDE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
G E R A R D,
O ja.
JULIA.
AVasrVOOr F zou ik wei vraagen*
G £ R A R D.
Voor dat u ’thuwlijk met mijn zoon niet kan behaagen, Alyoorens de Graavin hem van zijn woord Oiulla;
O dat verzoet uwe ongenaê,
Die gij mij wreedelijk doet draagen.
Van Adelftein houdt zig gewislijk voor onteerd,
Zo Hendrik tot zijn’ pligt niet keert,
En haare Dochter trouwt: zij zal niet eer vertrekken $ Hoe zeer ook zijn gedrag haare af keer op raoog’ wekken:nbsp;En inderdaad zij heeft gelijk, want naar meii zegt,
Weet ieder ’t nieuws reeds van dien echt.
JULIA.
Zo zaagt gij gaarne dat ik met uw’ zoon niet paarde ?
GEKARD.
Kunt gij des twijfelen mijn waarde ?
Tk heb er in geftemd uit loutere ergernis,
Vermits ge u voordeed op dat huwlijk zeer te hoopea J De hinderpaal die zo van pas verzonnen is,
Zal alles gunftig voor ons beiden af doen loopen.
»k Zie de Graavin, zij komt gewis, om over mij’
Te klaagen, dat ik ook mijn woord heb durven geeven Voor mijnen zoon : zij fchelde en raaz’ thans vrij,
-ocr page 103-’k Heb dan te beter reên om Hcndtilc te weêrftreeven,
Mijn woord te breeken, hem te dwingen, hoe 't ook zij gt; Slechts voor Eiijila te leeven.
¦De voorigen , decraavin.eüilia.
dk graavin.
XV.031 kind, wij moeten deeze liêii.
Wie wij recht zijn eens klaar’ doen zien.
SETJE, legen Cerarel,
Gij znltvoldaan zijn Heer ; ik meen dat zij zal knorren.
EMILIA, vegen de Graavin. Ik bid, doe hen toch wel verdaan....
DE GRAAVIH.
Ik bid laat mij toch maar begaan!
{Jegen Bet je,')
Wat doet gij hier? — vertrek, enfpoedig, zonder morren.
JULIA.
Maar uit wat recht, Mevrouw, gebiedt gij....
P E G A A V I N*
Hoor, liefkind,'
Hetrecht dat alie vrouwen Van mijnen ftaat zig voorbehouén.
Om overal’t gebied te voeren.
-ocr page 104-C E K A R D.
Wel ik vind,
Dat ik alleen hier mag beveelen.
Ik wil dat Betje blijw’-^at zegt ge er van Mevrouw ?
DE GRAAVIN.
Kiets, armefukkel! niets , dan dat ik ubefchouw ,
Als iemand waarmeê elk, als met zijn pop , kan fpeelen.
EMILIA.
Mevrouw! verftooruniet, kom liever tot de zaak,
DE GSAAVIN.
JULIA.
Hoe kimt ge op u verkrijgen,
Zo onbefcheiden zulk een meisje te doen zwijgen!
de GRAAVIN.
®at raakt u niet: ’k zou met vermaak,
Haar hals en beenen breeken,
JULIA.
Zijt wat'omzichtig in uwfpreeken. GERARD.
Mevrouw van Adelftein, ik vrees voor mijn geduld.
DE GRAAVIN»
Verlies het vrij Mijnheer, dan is mijn wensch vervuld: Wij zullen zien wie't van ons tween meest zal verliezen»
-ocr page 105-E M I L ï A , tegen de Graavin.
Gij bad beloofd dat ge u bedwingen zoudt.
® E o R A A Vi N.
Welnu,
Ik doe ’t — hoe kan ik zelfs dien zachten weg verkiezen!
Ik laat hét flechts om u,
k Zou anders alles hier het bovenfte onder keeren ; •
Maar ik verwin mij zelv i voldoe aan uw begeeren — 'Weenendeé')
Ik heb u al te lief — dat maakt mij raazend.
G £ K A R U,
Dat gij zwijgt: ik heb u moeten hooren Ter liefde van mijn kind en mijn proces; mijne oorennbsp;Geweld gedaan voor al u w fpoorelooze taal :
Gd hebt verdiend dat ik mijn fcbade op u verhaal. ¦
Foeijfchaam u,dat ge u door een wulpfchen zoon laat dwingen» Endult dat hij zig dus vergooi ,
Met haar die u en hem reeds naar haar wil doet zingen.
JULI A.
Dat gaat te ver, Mevrouw, en uw beledigingen
ZaPk u bewijzen doen.
pE GRAAVIN.
Wel heer dat Haat u mooi!
G 2
-ocr page 106-100 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Half adel en half burger durft mij drijgen!
Een vrouw als ik , als ik ! wier Hamhuis ouder is Dan 't gantfche Gelderland j en vrij wat, naar ik gis:
Loop loop zottin , leer VQornw meerder zwijgen. EMILIA.
In waarheid, Moeder lief! gij maakt mij recht bedroefd, o E R A K D.
Graavin! ik kan uier zien waartoe deez taal behoeft 5 Deez Juffer heeft geen fchuld; mijn zoon is afgeflagen,
Ten zij zijn huwelijk met haar u kan behaagen,
En op dien voet alleen gafik hem ook mijn ftem:
’t Staat alles des aan u, en niets aan ons of hem.
DE CRAAVIK.
Aan mij! geloof mij vriend , dan zou't hier duiflerdaagen: Maar ieder mensch wordt op deeze Aarde geregeerd;
Ik door mijn dochter , die kloekmoedigheid ontbeert;
Ze aart naar haar’vader: doch, heeft zij haar ftem gegeeven. Aan uwen zoon en deeze, ik zweer bij al wat leeft,
Dat hij met mij te fchaffen heeft:
Geene Adelllein laat zig weêrftreeven—
Hij zal haar trouwen, ’t zij dan levendig of dood.
E M I L I A.
’t Was geen lafhartigheid Mevrouw, dat ik befloot Zijn huwlijk toeteftaan; hij is mijn band niet waardig.
de oraavih, na eenige oogenb likken peinzen;* Wel nu Emilia, die ftraf vind ik rechtvaardig i
-ocr page 107-Zo was onze affpraak.
DE CRAAVIH.
Ik beken ’t.
£ M 1 L t A.
Kom laat ons, als fatfoenelijfee lieden,
Het onze zeggen, cn dan voord van hier gaan.
DE GRAAVIK.
Goed:
FaifoeRcliik, ja, dat kan, dat zal gefchieden.
Het laatst dat ik u zeggen moet,
Mijnheer! is dat uw zoon een zot is, die volkomen Bij deeze Juffer voegt; dien gij dus naar uw’zinnbsp;Met haar verbinden kunt; wij vinden niets daarinnbsp;Dat ons verftooien kan ; des is er niets te fchroomen;
En dat ik waarheid fpreek zal ik u toonen Heer :
Cp morgen gaan wij heen en komen nimmer weêr. Vaarwel.
GERARD.
Mevrouw! mij zoon zal zonder uw genoegen..
de GRAAVIN*
Als of wij nasr disn zoon nog vrocgsn 1
Kom dochter, laat ons gaan, en dat voortaan geen woord
Van dien verachtling word’ gehoord.
102 de onverwachte HINDERPAAL;
EMILIA.
Vrees niets Mevrouw, ik wist mijn zwakheid te verwinnen: Hoe zou mijn adlijkhart dien losbol konuen minnen?
VIERDE TOONEEL. fiCRARD) JULIa, AETJE»
G E R A R D.
daar mijn gantsch ontwerp verijdeld.
JULIA.
’k Barst van fpijt;
Op hoop dat zij uw’ zoon wel degelijk zou dwingen. Verdroeg ik alles, maar nu ik haar dus hoor zingen....,
GESARD.
Ik zie, als g'j, geen kans dien huwlijksdans te ontlptingen* Ik ben ten einde raad, zo wel als gij bet zijt.
’k Gaf listiglijk mijn woord, in ’t zekere vertrouwen.
Dat Adelftein mijn’zoon volftrekt'zou willen houên:
Trek ik mijn woord nu in, dan zal die zoon, gewis,
Mij toonen wie hij is;
%iin lo'fe levenswijszal paal noch perk erkennen;
Ik zal hem buiten ’t fpoor v.an eer en deugd zien rennen j Ik zal verpiigt zijn henite ontèi'ven — door die fclianjnbsp;Verlies ik hem geheel —. o ’t gaat mij aan ’t verllandl
-ocr page 109-103
Ik kan kern zonder fman op die wijs niet verliezen,
Des wil ik ’t besc verkiezen.
’k Verban de zwakheid die ik voor u heb, op hoop.
Dat ik daarvoor ’t behoud van mijnen Hendrik koop’.
De min zal mij niet meer verblinden.
Ik bid u (la mij bij; geef, onbepaald, uw ftem Tot uwen echt met hem:
Uw fchoonheid, deugd, verftand, dat all’zal hem verbinden Hij zal in u altoos een waardig voorwerp vinden;
Gij kunt hem redden. - nbsp;nbsp;nbsp;^
B E T J E.
Nu Mejuffrouw , geef uw woord; Men heeft wel meer van zoo’n bekeereling gehoord:
Ik zal u helpen, zo getrouw, dat hij zal zwichten;
Gij zult door mijnen raad zelfs wonderen verrichten:
En hoor eens, hoe ’t ook zij,
Hij moet wel duivel zijn, om ’t meer te zijn dan wij.
JULIA.
Gij dwaalt en wilt mij ook doen dwaalen:
Ik fchrik voor zulk een’echt, en kan mij niet bepaalen.
(,Tege» Gerard,)
Ik verg flechts tijd van u;
Nogthans wij zullen zien.
Eu laat ons hier alleen-
G E R A R igt;.
Met groot vermaak.
164 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
VIJFDE TOONEEL.
JULIA, BETJE,
el nu?
JULIA.
BETJE.
JULIA.
Ik zou het minder zijn volgde ik uw’ raadj neen neen, Gij zult mij nimmer tot dat huwelijk beleezen;
Een losbol; van zig zelv’ vervuld; en die .nlleen Uit grilligheid bemint; geen oogenblikftandvastig;
Een zwierbol uit den aart.
BETJE.
JULIA
Vol ondeugden gebrek,
Daarbij zijn’ roem in Helt; dat hij met duivels krachten Nog grooter maakt dan’t is— hoor Eet, gij hebt geen kans^
___ BETJE.
En nogthans is ’t die foort van mans,
-ocr page 111-Die men van t grootfte deel der vrouwen hoog ziet achten, Waarom zij zuchten.
JULIA.
Och! Leander l kan ’t gefchiên Dat gij mij wreed verlaat ,* gij wist mijn hart te raaken gt;
En meer dan ooit gevoel ik ’c blaaken,
Ondanks mijn oog u niet mag zien.
B E T J E.
Ho ! nu oreert gij ook; weg met die zotternijen j Men moet niet met gedachten vrijen.
Eeander is gewis of dood, of trouwloos — kijk....
^aat och wie zie ik ?
JULIA.
Wie?
B E T J E.
Wie? Karei 1 —• ik bezwijk.'
JULIA.
Kan het weezen!
Jk ben in twijfel of ik hoopen moet of vreezen.
-ocr page 112-De voorigen .
kakel,
X nbsp;nbsp;nbsp;knechts! wat duivels huis is dit!
’kVind niemand waarik zoea’—halhier zijn nogthans menfehen—
HoeiBetje, en Julia! wie had dat durven wenfehen ?---
Wat deert u zoetertjes? — hoe zo bedeesd? ik bid,
K A R F. L.
ii
Is dat een’ man als ik begroeten ,
Die op het onverwachtst, na drie jaar, wederkomt ?
JULIA.
Dat juist maakt ons verflomd :
Wie had gedacht u hier te ontmoetenl kakel.
Miraculeuze oiufteltenis ,
Waardoor een vrouw fchier fpraakloos is! Maar is het vreugde of fmart, die u doet zwijgen?
JULIA.
Hoe vaart uw Heer ? waar is, wat doet hij? zeg,
Bemint hij mij rog?
K A R E L, (de voorige ontjleltcnh van Julia
en Setje, naarbootfenlt;te.
’k Ben verflomd; ik ben gantsch weg I — Mejuffrouw zal nogthans van mij bericht verkrijgen.
Op alles wat zij vraagt; alleenlijk, ik verzoek Verlof om mijn vriendin te omhelzen: gij zult hooren
-ocr page 113-107
Dat ik, daarna, zal fpreeken als een boek —
ICoin Becje, doe uw best i om dien u kan bekooren,
In beide uwe armen thans te ontvangen en te fmooien.
E E T j E.
’k Verheng mij in u weêr te zien;
Maar,.,.
JULIA.
O dat maaren kan daarna nog wel gefchiên.
Voldoe mijn ongeduld.
K A R E L.
Dat ’s recht, maar oadertnsfchen Moet Detje eerst. •..
JULIA, vergramd.
Antwoord mij,
KAREL.
Ik zal — weet dan dat wij.,..
Maar ’k moet mijn Bet nog eerst eens kuslchen.
JULIA, hem wederhoudende, Verdoor mij langer niet: waar is uw Heer.fpreek op?
K A R E L.
Hier in de ftaJ, wij zijn zelfs naauwlijks aangekomen,
JULIA.
o vreugd! __ maar waarom heb ik hem nog niet vernomen?
K A R * L.
Hij kleed zig, want hij wH zo netjes als een pop Voor u verfchijnen: ik die alle kleed kkn draagen.
1111
-ocr page 114-io8 DE ONVERWAC IITE HINDERPAAL: En evenwel behangen;
Die van verlangen ftiarf, naar ’t guitje dat daar ftaat,
Ik kwam maar in mijn reisgewaad»
J ** I A , hem een beursgeevende. Gij deed mij dienst; en ’k wil dat gij dit niet verfmaad.nbsp;Karel.
Ik njoet gehoorzaam zijn. (^Hijgeeft de beurs aan Betje^ Nu kunt ge een bruidspak maakeo.nbsp;{fietje neemt de beurs weenende aan.) jnbsp;Hoe droes is ’t hier gefield?
Een koel onthaal, en traanen voor mijn geld!
JULIA.
Maar Iaat dat alles daar, en fpreek van mijne zaaken.
KAREL.
farbku! de mijnen zijn niet minder dringend?.
JULIA.
Ochl
Gij pijnigt mijn geduld-hoe vaart Leander toch ?
kakel.
Hij barst fchier van gezondheid, en, naar ’k reken,
Zult gij hem aanllonds zien en fpreeken.
JULIA,
Maar waarom fchreef hij niet in al dien tijd ?
kakel.
Om dat
-ocr page 115-B L rj S P E L.
Hij heiliglijk gezworen had,
Dat gij van hem noch brief noch bode zoude befchouwen. Vóór hij in flaac ware u te trouwen,
J ü L 1 A.
Gij geeft mij ’t leven weêr! — maar zeg mij ook wat deed daaglijks wel ?
KABEL.
'tFortuinnajaagen. Zie, gij weer Dat wij vertrokken, hij, oin uwer waard’ te weezen;
Ik om die fchelmfche Bet,...
JULIA.’
Is hij naar wensch geflaagd ? KAREL.
’t Waarfpoediger gegaan, had hem mijn raad behaagd;
Maar ’t is een dolle vrind van vreezen.
Ik wildefpeelen; kon zo watbehendigheên,
Wat vingeroefening, diezondloos is, doch tevens,
Een vruchtbaar hoorntje van genoeglijkheên des levens; Die ’t goed van anderen gebruiken doet, als ’t geennbsp;We ons eigen noemen : maar behendigheid alleen
Voldoet daartoe niet, neen;
Vereischt ook moed, en men moet fteilen :
„ Alle aardfche goedren zijn gemeen;
» ’t Is alles goede prijs; men moet het hart niet kwellen.quot;
-ocr page 116-no DE onverwachte HINDERPAAL:
JULIA.
Maar foei! watriedtgijhem?
*
K A R E L'
’i Geen dikwijls wordt gedaan, Voornaarnlijk teParys* eizegj ^ac zoudt gij denken jnbsp;Van hun die door Fortuin zig fchat bij fchac zien fchenken ?
Zij komen er op die wijze aan.
JULIA.
’k Weet dat ge u voordel door Leander af zaagt Haan.
KAKEL,
Zo is ’t: hij droomt altoos van de eer, die, naar mijn oordeel, Den wegnaar’t gasthuis gaat; wanneer gafeer toch voordeel?nbsp;Maar niemand is ook meer die Toverkol getrouw:
Voor mij ik brak met haar voor eeuwig: hoor. Mevrouw:
Ik diende lange jaaren
Een’ Heer Aéteur; en ben dus ongemeen ervaaren, InTreurfpel, Blijfpel, Kluchifpel, ennbsp;Vooral!’ in Dramaas, die ik meest bij naauieken:
’k Heb in dien dienst dikwijls den fchouwburgsgrondbetreedem
En hoorde duizendmaal de lesfen van de reden:
Beezeeenezal gewis mij nooit ontfchieten: De eer
Is te oude Heilige; geen flervlitig dient haar meer, JULIA.
Jïaar nu, wat deed gij ua we u hadden zien vertrekken ?
KAREL.
Komaan: ’k zal alles u ontdekken:
-ocr page 117-li L IJ S F E L. nbsp;nbsp;nbsp;in
Wij waren naauwlijks hier van daan, of waren zeer Veivvoiideid oat we ons hier niet meer bevonden.
« E T J E.
Da: ’s mooi!
KAREL.
ila! vondt ge uat tong dan eindlijk wéér?
Maar om te fpotten, niet?
B E T J E.
Vervolg,
KAREI-,
• nbsp;nbsp;nbsp;Ik zal. Mijnheer,
Tiok lecVit aan op Parys : wij reisden wat wij konden;
Des kwamen we ook wel haast in die beroemde (lad; Morbku! wat heb ik daar al gaauwerts aangetroffen!
B E T J E.
Niet meer als hier? - kom kom, daar kan elk Land op doffen.
A R E L.
Parys ftond ons wel aan, maar onze beurs werd plat.
JULIA.
Wat Karei! en uw Heer had bijna duizend kroonen! kakel,
Igt;afs waar; maar naauwelijks had hij de laarzen uit,
Of, vlammende op een rijken buit,
En om zijn-heldenmoed te toonen,
Z« al zijn kroonen op twee kaarten, en, o fpijt!
Het volgende oogenblik was hij zijn geldje kwijt.
-ocr page 118-II2 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL
JULIA.
Wat toen gedaan?
kakel.
Dat fpreekc — toen paardenvleesch gegeeten»
JULIA.
Wat zegt gij! paardenvleesch! verfta ik ’t wel?
B E T J E.
Mijn tijd
J3at zijn eerst maagen 1
KAREL.
’k Meen, dat, wilden wij toen eeten, We een ruiling moefteu doen van paard en zaêl voor geld *nbsp;Gij kunt begrijpen hoe mijn Meefter was gefield :
Elk fcheen nu in Parys zig onzen (laat te fchaamen,
Des namen wij ’t befluit naar Engeland te gaan,
En daar lachte ons de voorfpoed aan.
Zo dra we in London kwamen ,
Bezocht mijn braave Heer een zekren bloedverwant;
Dees ftelde hem terftond een goede fom ter hand,
’k Weet niet op hoeveel tijds: nu kon hij weder waagen; Hij waagde en won — b'j won bijna twee duizend pond.
B E T J £.
Courage! dat gaat goedJ
K A R E L.
Nu fcheenen wij te vraagen Of inen in Peru zelfs meer gouds dan ’t onze vond.
-ocr page 119-Maar raadt eens wat wij deedenf JULIA.
Ik weet het niet.
X A R E L,
Hoor toe: wij flooten een verbond Met zeker’groot’ Bankier, een man van fraaie zeden :
Nu hielden wij een bank; morèleu! ’k houd voor gewis,
Dat flechts de pacht alleen nog grooter fpaarpot is:
’t Geld vloeide ons toe bij gantfche ftrooraen:
Wij maakten goeden cier, en.werden zichtbaar dik;
Voormij, ’khad wangen, ja, nog krapjes aan genomen, Van ruim een half el breed ; doch 'k ben bij 't oogenbllfenbsp;Vermagerd, nadien tijd.
11 E T J E.
Dat ’s wel te zien.
JULIA.
K A It £ L*
Somtijds, en won ook veel; doch, vijand van bedrog. Kwam alles in de kas; voor mij. ’k wil wel bekennen,
Ik kon het moflen niet ontwennen;
Ik had een eigen kas,
Die’k meteen pond of tien fomtijds wel gunllig was; ik oefende de gaaf van ’s naatten goed te fcheideti.
Nu hadden wij genoeg, ‘les ftelden we onzen vriend,
-ocr page 120-114 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Een zuivre deeling voor; hij was er meê gediend;
Bepaalde een dag of twee om alles te bereiden,
En wij verheugden ons u weêr te zullen zien.
n E T I E.
Nu goed.
KAREL.
De tweede dag was naauwelijks verfcheenen,
Of onze braave man was met het geld verdweenen,
En liet de kas voor ons.
setje.
Die fchelinl K B £ £*•
Dat zou ik meenen 1 Een grooter fchelm dan andre tien :
Nooit zag men fchóóner kas.
JULIA.
Welnu! hoe ging het verder?
KAKEL.
Wat zou ik doen, ik arme herder!
Ik teerde toen op eigen fineer,
En fukkelde te rug naar Frankrijk, met mijn’ Heer.
B E T J E.
Toen moest uW kas er aan, niet waar?
K A S £ L.
Ja wel te weetea,
® e faaak was van Bourdeaux, des trok men der waards lie«B «
-ocr page 121-ÏIS-
Of men hem vinden kon ; maar neen;
Hij was er niet, zijn plan was beter afgemeeten.
Mijn Meefter wilde zig tog wreeken op den vent.
Zo veel hem mooglijk waar’; des maakte hij bekend,
In ’t openbaar, hoe bij ons fchroomlijk had bedroogen :
Dit kwam een’ bloedverwant des booswichts onder de oogen Deez trok partij; zocht twist; mijn Meefter, zeer verlloord ^nbsp;Gaf hem een oorvijg voor het eerfle ftoute woord jnbsp;Men trekt van leer, en zonder draaien ,
Moest Moufieur bloed v^rwant.voor Monfieur fchelm betaalen.
JULIA.
Hoe zo? nbsp;nbsp;nbsp;-------
KAREL.
Mijn Heer deed hem naar de andre wereld dwaalen, Omeens te zien of ook zijn vriend zig, metdenfchac.nbsp;Aldaar verborgen had.
JULIA,
KAREL.
Gij begrijpt wat deel ons (lond te kiezen;
Wij pakten onze biezen,
’Veranderden en raam en kleed:
In 't kort wij zijn, na hef en leed,
In de armen van ’t geluk zo minnelijk ontvangen,
Dat wij nog lijker zijn dan iemand kan verlangen..... • Maat 'k zie mijn’ Meefter*
H ï
-ocr page 122-nö DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
ZEVENDE TOONEEL.
De voorigen , L E A S D E a L E A N D E K.
Och! bedriegt mijn oog zigniet,
Dan zie ’k mijn Julia!
JULIA.
Zijt gij het, mijn Leander ?
L E A M D E R.
Ja ’t is Leander dien gij ziet,
Die u nog mint,
KAREL, tegen Betje,
Hoe teêr omhelzen zij elkander!
LEANDER,
Die zijn fortuin verachten zou, indien Hij ’t u niet aan mogt bién,
En u daardoor gelukkig zien.
JULIA.
W-
Ik kan het zonder u niet weezen —.
Wat ftond mij niet al rainps te vreezen!
Men had mij ligtelijlt, ondanks mij zelv, gepaard.
Zo gij nog niet gekomen waart.
Een foort van voogd, die volmagt heeft verkreegen Van mijnen oom....
L E A N D E R.
Gepaard, vriendin ! waar’ dat gcfchicd,
-ocr page 123-117
Dan leefde ik langer niet;
Verliefder dan weleer;
Gij bleeft mij ook getrouw, o vreugd', ik wenschnietstneêr.
j u l. I A.
Noch ik.
K A R £ I. , legrn Betje.
Neem all’ wat ge uit ziju’ mond hoort komen, Voor ’t geene ik zeg; ik neem haat taal voor de uwe.
B E T j £ , ter zijde.
Ik ongelukkige!
JU L I A » tegen Leander»
’k Heb alles reeds vernomen Wat u weêrvaren is — ’t is zonderling — maar tognbsp;Kan uw gemaakt fortuin mij wel bet meestbeb^^S*^®»
L E A N D E R.
Door liefde zelv’ geleid moest ik daarin welflaagen;
Die onder haaren flandert ftrijdt.
Wordt held, en overwint altijd.
Maar waarom moet gij ’t rouwkleed draagen?
Stierf ligt’ oo®,?
H 3
-ocr page 124-JULIA.
Neen, maar mijn moeder.
«- E A N D E R.
Dat is geen klein geluk voor u;
Zij leefde Hechts om u te plaagen,
JULIA.
Maar over wien rouwt gij. Leaiider?
L £ A N P £ R.
KAREL.
’tLnatfte avantuurtje, fleer, h«bik voorn gelaaten;
Dan had gij, • dacht mij, wat te praaten,
JULIA.
Nog eens, wiens dood Hak u in ’t onbehaaglijk zwart?
L £ A N D £ B.
Mijn vrouws dood.
JULIA. nbsp;nbsp;nbsp;I
KAREL.
Oja, Goddank! uw hart Moet ondertusfchen zie daarover niet verftooren,
Dat huwlijkheeftmijn’ Heerniet trouweloos gemaakt.
-ocr page 125-ÏÏS
3 L ly S P E L.
I U L I A.
Niet meer als dat hij voor een ander heeft geblaakt.
L E A H D E R,
Neen, fleckis gehuwd geweest: geen andre weg was open: Bij ieder onbekend, eenvaifchenaam, gee“
Wat konde ik in dien (laat toch hoopen f
K A R E u
Een piep jong lammetje, gantsch teder van gemoed.
Ruim zestig jaaren oud, was door de min bekroopen, Eensklaps werd zij verliefd....
l, B A N D B a.
Was onuitputbaar rijk;
Gaf met haarband mij geld en goedren te gelijk}
Ik rekende dat zij ’t geen twee jaar lang kon maaken,
En op dien voet wilde ik, met woorden» voor haar blaaken,
KAREL. nbsp;nbsp;nbsp;. ^
Dus werd de goede (loof getieezen van haarpijn;
En wij, om met den bult wat fpoedigbier te zijo;
Wij hebben na verloop van grooie twintig weeken ,
Bezorgd dat we ons met vreugd in ’t rouwpak konden fteeken i
Ze is reeds begraaven; mars. nbsp;nbsp;nbsp;,
I, E A N O R E.
Ik biedt haargantfche fchlt,
Aan n die tot dit uur geheel mijn hart bezat y
Eagij veracht mijn daad! „
11 4
-ocr page 126-K jl R E L.
Dat ’s te erg, ja, bij mijn leven» Julia.
l tegendeel ik vind het kluchtig uitgedacht.
B E T J E.
Men diende’! om de vinding te vergeeven,
JULIA.
Met al mijn hart.«Zie daar Heer Gerard.
GERARD.
Gewis het nienws niet dat ik n thans kom vertellen.
JULIA..
gekard.
Uwoomishier; ochja mijn kind; degoedeman Wacht u in mijn vertrek — kan ti dit zo ontftelleni?
Hij vond gelegenheid tot fpoediger vertrek.
JULIA.
Watheuchelijkedag!
-ocr page 127-G * R A R n.
Ja maar wees nu niet gek;
Hij wensck wel hartlijk u met Hendrik te zien paaren j Ik hoorde hem voor t eerst znlks ruiterlijk verklaaren.
JULIA.
’t Is wel, wij zullen zién;
Ik werp me op ’t oogeublik, al fmeekende, aan zijn kniêo.
L E A N D E R,
Zie daar een hinderpaal die ik niet kon verwachten 1 Ik ongelukkige!
Wie isdieknaap?
Julia;
’k Weet het niet—ik vrees — wat oogenblik 1 G E R A R D , tegen Leander.nbsp;Wiezijtgij Heerfchap? fpreek.
JULIA.
Hoe dwaalen mijn gedachten! gekard, ah vooren,
leander. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Mijnheer! ik kom,,,,
122 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
gerard : hij ziet Karei, die verfcheidene diepe buigingen voor hem maakt.
Zie daar
Al weêreenandrekopi wel’k zeg bet gaat hier*raar.
Wie dat nu ?
kakel.
*t Is de kop uws dienaars.
ü £ R A K D.
Wel te weeten 1
Mijn dienaars kop heeft vrij wat trekken van een’guit.
L £ A N D £ R.
*k Sta voor hem in.
GEKARD.
Ei kijk! — wel dat zal ’k nooit vergeeten!
Wie zijt gij dan?
1. B A N o E R.
Mijnheer ik nam een vastbefluit.
Om te onderzoeken of uw zoon zig durft vermeeten,
Deez juffer, ondanks mij, te neeraen tot zijn bruid.
gesard.
Hoe! ondanks u? weiman! gij komt er recht voor uit!
En wie gemagtigde u om hier zo doortedraaven ?
L £ A N D E R.
JVIijn min voor julia j haar tederheid voor mij»
Het woord dat wij voorlang elkander hartlijk gaven,
-ocr page 129-Maar boven all”tbeflult, van haar, aan wien ’t ook zij» Nietaftefiaan dan met mijn leven;
Wat magt mij ook mogt tegenftreeven.
GE R A R D, tegen JuKua
Dat moet Leander zijn» zo veel ik hooren kan»
L E A n D £ R»
Ik ben het zelf Mijnbeer.
C E R A R o»
Wel allerbeste man 1
Ik ben verheugd u hier te aanfchouwen ;
Ik vrees zo zeer als gij dat Hendrik haar zal trouwen;
Ja ’k hoop dat zij haar woord , daar gij op roemt, zal houên.
Ga met ons bij haar’ oom j ik zal mijn best doen, dat Gij haar van hem verkrijgt.
JULIA.
L £ A N o £ B.
Waardftefchat!
Mijnheer ik zal u toonen
Dst geene ondankbaarheid in deeze borst mag woonen.
GERARD.
Geen complimenten: kom; treed in.
-ocr page 130-*84 DE OiNVERWACHTE HINDERPAAL:
N E G F. N D E T O O N E E L.
AREL, BETJE.
SA » E L
Jietje Wederheudende^
BETJE.
' nbsp;nbsp;nbsp;KAREL.
Ho, ho! dat kan wel wachten. Spreek mij, d;.t is uw eerde pligt.
’k Word dan op deeze wijs van mijn priiifesfe ontvangen, JCa eene afweezigbeid die elk zoa doen verlangen —
Rent gij 'ld] niet? — ben ik veranderd van gezicht?
’k Eeo Wd' Ictiooner dan voordeezen.
BETJE, yteenende.
K A R E !-•
Gij zult niet gaan, {Ter zijde.quot;)
Het is te vreezen,
Dat zij me een flechte trek gefpeeld heeft.
B E T J E.
125
Kar el.
B E T J E.
KAREL.
B E T J E.
Ja ’K heb iets dwaas bedreeven. Schoon ik mij zelv niets kan verwijten — hoe ’t ook zijnbsp;’k I5en fchuldig—gij moetuieaan mijn noodlotovergeeven, ]nbsp;En mij niet wederzien.
K A R E L.1
B E T J E.
KAREL.
Uw dienaar Betie lief—— kom, zonder meer te teemen j Zijtge ongetrouw geweest?
B E T J E.
E A R £ L.
Kom
Laat ons geen zwachteltjes meer winden,
Gij wachtte mij, en wachtte lang, nietwaar—daarom....
SETJE,
Gij raadt het niet; ik ben .... ik kan ’t niet zeggen. KAREL.
Spreek, Betje, fpreekj gij moet mij alles openleggen.
SETJE.
K A K B I»
12f
B L IJ S ? E L.
B ï T J E.
Al te waar — fchoon ’t mij genoeg berouwt.
Ach onderfteun mij, Bet! en vrees zelfs voor mijn leveni Dees zwaare donderflag doet all’ mijn leden beeven.
SETJE.
Vertrek — ik bid vertrek! — misfchiên,
Zou ons mijn man hier komen zien«
K A R £ igt;
Uw man? gij hebt een man! en wie is die vermeeten. Die u uw’ Karei deed vergeeten?
B E TJ B.
Pasquin —- hij dient den zoon van ’: huis.
SABEL.
B E T J E.
O als een tijger,
KAKEL.
Dan ben 'k blij’:
Ik zal hem langzaam in het heetfte vuur doen fmoorenj Maar zeg eens, lieve Bet,
Had gij den duivel in, dat gij die huwlijkspret,
SETJE.
t£8 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
fare l.
Mijn Meefler had het mij verbooden, lieve meid I Hij vreesde dat welligt zijn huwlijk uit zou bekken,
Kwam iemand ons verblijf te ontdekken.
B E T J E.
Wel nu het ligt er toe, dat ’s maar ronduit gezeid:
Ik was- wanhoopende, en wel vastlijk van gedachten,
Dat gij verlooren waart; 'k was innerlijk bedroefd —
Ik hoop dat gij niet zult verwachten Dat men, en ik vooral, dan ilechts een man behoeft.
KAREL, op een deftigen toon, •waarop hij ook voordgaat,
Goedaartig kind! gij weet mijn tedre ziel te treffen — Hard nootlot!
B E T j Ë, op demeifden toon van Karei. Wreed fortuin'.
KAREL.
Wie kan mijn ramp befeffen! Moest ik het fchoonfte fpan bederven door den fpoed,
Om haar in de armen van een lompen fchofc te ontmoeten f B E T J E.
Moest ik den dolle trek naar ’t huwlijk blindlings boeten, Op dat mij het berouw, ’t oprecht berouw, verwoednbsp;2ou knaageni— ei vertrek, voor klaagen noch Verwijten,nbsp;Kan ik beftand zijn in deez’ ftaat:
Ligt deed gt;k iets dat mij zon fpijten.
-ocr page 135-129
K A * E L,
VaarweH vaar eeuwig wel! zie hoe ik u verlaat. ¦—
]k ga in eenzaamheid eeu fterveod leven leiden,
Tot ik u trouwen kan,
B E T J E.
Vaarwel! wij moeten fcheiden.
’k Schenk u als tweede man mijn woord, geef mij uw hand.
KAREL.
Van harte lieve Bet! — het gaat mij aan ’t verftand 1
B E T j E. nbsp;nbsp;nbsp;,
Dag voorw’erp al te lief, doch ongelukkig tevens!
KAREL.
Dag ongeduldige; dag meelleres mijns levens!
Dag fnoepig Betje! — dat de hemel u Verzeil’!
quot; betje.
Dag Karei!
KAREL.
Dag mijn fchat!
BETJE.
Vaarwel 1
- KARELquot;
Vaar eeuwig wel!
Einde van het derde Bedrijf,
-ocr page 136-130 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
eerste tooneel.
'e traiter heeft mij dan met Karei hooren fpreeken J Hij heeft ons onderling accoord,
Wat vreeslijk ongeluk! gehoord!
Hij zoekt mij overal ~ waar kan ik mij verlleeken ?
Hoe onverdraagelijk is hij-
Maar ’k ben wel een zottin — nu wil ik hem niet vreezen ¦ Delompertmaakezigbeminnelijk voormij —
’k Zal hem ter deeg de metten leezeu,
En toonen dat ik vrouw ben.,
TWEEDE TOONEEL-
SETJE, PASQUIN.
P A S lt;i U I N.
^aronje, zijt gij daar?
B E T i E*
* nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nu ja.
-ocr page 137-131
P A S Q U I N.
Verveelt het u mijn oog te omwijiten?
B E T J E.
Verveelt het u mij natekijken,
Cf optezoeken?
p A s Q u 1 N.
Durft gij mij nog aanzien, na Het fchenden van den band des huwlijks ?
B E T J E.
' Ha ha ha!
’t Is ook een fchoone band 1 ’t waar’ zeker’ te beklaagea Dat hij gebroken werd.
P A s Q u I N.
Ik ben uw man.
SETJE.
Heer man! —
Dat's ’t eenigst waaromtrent ik mij niet trooften kan.;
p A s q u I N.
Maar weet gij wat een man is ?
PETJE.
Durft gij dat nog vraagen ? Hoor , als hij u gelijkt, is hij een boos tyran,
Een eeuwige fpion, een vijand van den vrede^
Een beul; het middenpunt der wispejcöutïghejlf Een dwarspaal, die zig zelv’ (leeds vleit;
Een booze draai geêftaan de beste daad of rede j
I 2
-ocr page 138-I
¦f'
Een raol voor eigen zwak; een argus voor zijn vrouw;
Een ftui;r che bok , die flechts zig zt Iven wil vermaaken; Die vrij wil zijn, maarfteeds, ja zelff ook door den trouwnbsp;In boeiens flaat; een Dier welks tanden vinnig raaken;
Dat uit gewoonte bijt, en per caprice ftreelt —
Zie hoe een man als gij door mij wordt afgebeeld.
P A S Q U I N.
Wat vloed van woorden 1 o ik mogt vrij zien en hooren,
Ik kreeg voorzeker bij dat fchepzel nooit gelijk,
Ik leg dit puntje u flechts te vooren :
Hebt gij u niet verloofd terwijl uw man nog leeft?
Al had ik me omtrent u ook nog zo zwaar vergeepen,
De daad die gij bedreeft,
Is erger, duizendmaal,
B E T J E.
Wel man gij zljt doorlleepen f Wat misdaad! dat ik flechts een voorbehoedzel nam,nbsp;Waardoor Mijnheer Pasquin geen hinder overkwam 1nbsp;p A s Q tl I K.
Geen hinder! is het mij niet levendig begraaven?
B E T j £•
Onnoozelaar! al gaf ik honderdmaal mün woord.
Gij zoude daarom nietseihetbreede pad opdraaven \ Gijzijezo gunrtignlet.
-ocr page 139-P A S Q U 1 B.
Wie hee^t dit ooit gehoord 1 Morbku Madam! ik zal om u te plaagen leeven.
B K T J £.
Ik tot uw fpijc — wij zullen zien , Pasqiiin,
Wien de overwinning wordt gegeeven. p A s Q u 1 N.
O gij zult raazend zijn,
B E T J K.
£n gij wanhoopend.
P A S Q Ü I w.
Ik word weduwnaar } 'k wil ’t zweeren. n E T J E.
Neen ik word weêuw; voor vast: ben ik niet jonger, zeg? Des duur ik langer.
P A s Q u I N.
’k Neem 't niet eens in overleg:
Dees handen zullen u het fterven fpoedig leeren,
B E T J E.
Ei! denkt gij dat?
p A s Q u 1 N.
Gewis;
»kGa,op die reekning af** mijn tweede vrouw belpreeken.
B E T J E.
Och kon men ’t huwelijk naar zijn genoegen brcekenl Ik zelv’ waar’ de eerfte naar ik gis,
1 3
-ocr page 140-' •' nbsp;nbsp;nbsp;•? » s Q u I N.
¦ _ Ron men den dood gebieden, ’k Waar weduwnaar geweest den dag na onzen trouw-
, nbsp;nbsp;nbsp;» = T J E.
Zwijg dronkaard ga van hier, en zoek uw tweede vrouw,
P A S- q ü t N.
Ga bij uw tweeden man.
B E T J E.
Waarom is hij ’t niet reeds! dit baart mij groot verdriet, p A s Q u I N.
En waarom ben ik niet
Reeds zeven maal getrouwd 1 — Gij zoekt met gaapende oogen* üw’ minnaar, maar gij hebt u vreezelijk bedroogenjnbsp;Dees kling zal mij van hem ontflaan.
HENDRIK.
¦Pasquin! ’t is alles naar mijn’ zin gegaan ;
Ik trouw met Julia, terwijl Papa, door vloeken.
'»
P A S Q U I p.
ja waarlijk Heer wij zijn gelukkig, denk dat maar;
'k Heb heerlijk nieuws voor u.
HENDRIK.
Wat nieuws Pasquin ? laat hooreri. P A s Q u I N.
Gij komt van buiten in, niet waar.?
HENDRIK.
Ja, daar mijn huwelijk mij fchreeuwend kan bekooren.
Heb ik tot het genot daarvan mij voorbereid -
Nooit was ik vrolijkerl - Pasquin, ronduit gezeidj
Van twintig fleschjes heb ik ruimtjes ftijf gedronken.
En ben nu dol verliefd.
PASQUIN.
Ik prijs die daad,Mijnheer;
Indien gij kunt drink nog maar meer;
Al werd gij zelfs geheel befchonken;
Verfterk daardoor uw hart; gij hebt zulks, op mijne eer. Ten hoogfte noodig voor het geen ’k u zal verkonden:
Hoor , itaande uw afzijn heeft mijn ilons Zig reeds bij voorraad aan een tweeden man verbonden;
En Julia gaf u den bons,
Zij heeft haar eerften minnaar wéér gevonden.
HENDRIK.
Haar eerflen minnaar?
P A S Q ü t R.
Ja, en zijn verdoemde knecht,
Is die Adonis die mijn Veniis kon behaagen.
H E K D R I K.
Par bleu! als t waar is ’t geen gij zegt.
Pan doet die zamenloop der dingen mij niet klaagen;
’k Wii triurapheeren op mijn’ vader niet alleen,
Maar ook op dien Rival, op Julia met een :
Ha! lafFe zuchter,kom! hoor mij liw vonnis vellen;
k Zal u verzenden naar het afgelegenst oord -
Waar is hij?— kom,’k moet hem den rechten toon doen zingen.
SETJE.
Zorg dat hij ’t u niet doe; geloof mij op mijn woord,
Hij kent den fleutel; ’k zou dien moed liefst wat bedwingen: Tracht d’ oom van Julia te winnen; deeze is metnbsp;Uw’medeminnaar bier j en hij heeft u verkoozeii.
Voor zijne nichte.
H E N D R I F.
Is’t waarheid Bet?
SETJE.
Geloof me en wil die kans maar niet verroekeloozen.
Maar ’k zie uw’medevrijer.
P A S Q ü I
En,
Mijn fubjtitut met een, zo ik zijn bakhuis kenn’.
-ocr page 143-B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;137
E E T J E.
En ik?
pasqu I K, tegen Hendrik. HENDRIK.
Blijf.
VIERDE TOONEEL,
LEANDER, HENDRIK, KAREL, PASQUIN.
K A R £ L , tegen Leander.
’t Is door zijne komst verloeren: Wie dacht dat gij vódi- ’t Land nog fchipbreuk lijden zoudt,
I E A N D E R,
Hij wilde mij niet zien; hij wil van mij niet hooien:
Erkentnis die hem kan bekooren,
Wil, zegt hij, dat zijn nicht door hem worde uitgetrouwd, Aan Gerard’s zoon.
KAREI..
Die kwast!
HENDRIK, tegen Pasquinl
Ik kkn hem niet verdraagen,’
PASQUIN.
Noch ik zijn’ knecht,
leander, tegen Karet.
¦ ^ nbsp;nbsp;nbsp;Wie is die jongman?
I s
-ocr page 144-i38 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
K A R E tgt;
Wel ik gis.
Dat hij uw medeminnaar is.
E A jj n E R.
Zijn oog ontroert mijn hart, des raadt gij vast’ niet mis.
K A R E L.
Zijn knecht is Betjes man — ei, kan het u behaagen^ Leen mij een handje Heer, op dat ik hem vermoord’.
HENDRIK, tegen Leander.
I.,E ANDER.
Vanwaar dit onbefcheiden vraagen?
HENDRIK.
Gij kent mij niet?
leander.
Neen; maar naar ’t geen ik heb gehoord ' Moet gij de zoon van Gerard weezen.
HENDRIK.
Die ben ik : maar gij weet mijn oogmerk niet misfchien. leander.
Waarom niet?
HENDRIK.
Om dat gij, geloof ik, dan zoude vreezen Ilieriang te blijven; of ons vaak te komen zien;
Ligt’ werd ge onheus terug gezonden,
L E A N P £ R.
129
Aan zekre juffer, zeer beminlijk, en van (laat.
Met naame Emilia; en dat u niets onillaat Van haar te trouwen,
HENDRIK.
Ei! ’t zij ik zulks doe of laat’» zult u denkelijk daarmede nietbamoeien?
L E A N o £ X.
’k Neem zeker’ geen belang in all’ wat u betreft:
Trouw of trouw niet; maar zo ge uw weigring wildet fchoeien Op die wijze als ik gis; hoop ilc dat gij bpfefc.
Dat ik Emilia niet enklijk zou beklaagen.
Maar mij wel degelijk zou moeien met uw zaak.
Gij?
L £ A N D E K.
HENDRIK.
En op wat grond, indien ik ’t u rooog* vraagen?
L E A W D E R.
Ik ben Leander, en ik blaak Voor Julia j die mij» vlei *k mij niet te vermeeten»
Haar hart gefchonken heeft; ik kom terug, Mijnheer,
Om haar te trouwen t dit behoeft gij Hechts te weeten ;
Vindt gij dit goed, doe mij dan de eer,
En wees mijn vriend; zo niet, ik weet vau wat vermogen
-ocr page 146-Ik mij bedienen moet om Julia te ontflam Van uw vervolging.
Hendrik.
O hoe hebt gij u bedroogen !
’k Zal met twee woorden u mijn antwoord doen verdaan s ’k Was voor Emilia gefchikt, maar ’t vuur der oogennbsp;Van Julia,ontflak in mij een feller brand;
’k Verwierf van mijn’ Papa haarband.
En ’k zal haar trouwen fpijt uw drijgen,
’k Ga bij haar’ oom om zijn toeftemming te verkrijgen,
L E A N D E B.
Ik volg u, op dat ik het geeven hem belett’;
En zo gij triumpheert, zal ik mijn liefde wreekenj Den loop van uw geluk word’ ligt’ een perk gezet,
VIJFDE TOONEEL.
KAREL, PASQUIM.
N.
K A R E L , rer zijde.
I u is ’t mijn beurt om ook met mannetaal te fpreeken» p A S Q u 1 N , ter zijde.
O eer! — kon ik dien boef nu hals en beenen breekenj
{^Beiden trekken zit den hoed in de oogen ^ toonen eetf VergratKd en moedig gelaat ; Karei trekt lederennbsp;jiandfchoenen aan ; Pasquin doet het zelfde , en zegt-
daarna, terzijde, op welke wijze hl} voordgaat.j
-ocr page 147-Zie hoe die gek zig moedig toont.
kakel, mede alles ter zijde' Zie hoe die hangebast zig weet een air te geevenlnbsp;P A s q u 1 N.
Hij is op Bet verliefd — courage', niet verfchoond.
KAKEL.
Kom, lustig jonge! toe! hij heeft het kwaad bedroeven; Hij immers heeft u ’t meisje ontronfeld ?
P A s q 0*1 K.
Kan het zijn!
Hij is ’t, en gij verlcbeurt hem niet Pasquin ?
KAREL.
Het is haar man, en gij laat hem nog leeven 1 p A s q o r JSf.
kakel.
Ik fterf of overwiti.
PASQUIN.
Kom, eerst beledigen;’t moet naar den regel loopen.' (Overluid )
Zie daar een tronie in ’t geheel niet naar mijn zin.
K A R K L , mede overluid.
Zie daar een fchobbert die ik garene op zou knoopen;
Dien ’t mij verveelt te zien.
PASQUIN, ter ziide.
Hij dult geen boerterij.
-ocr page 148-KAREL, ter zijde. lii vrees dat hij zig zal verzetten tegen mij,
p A s Q m N, de hand aan zijn' degen jlaande. Beproeven wij zijn moed.
A R E L , 't zelfde doende. Beproeven wij zijn krachten»nbsp;Morhleu, courage nu!
P A S Q U I W.
Kom nader,
kakel,
Doe gij ’i zelf.
p A s Q u I N.
Ik wacht u af.
KAKEL'
Ik U.
P A S Q U I H.
Gij moet Neen gij.
den aanval doen naar mijn gedachten.
KAKEL.
P A S Q ü I N,
Heb ik uw vrijfter niet getrouwd ?
£ A R £
Bemint uw vrouw mij niet?
p A s q o I N-
Mijn’ ann! ik barst van woede.
143
S L ly S P E L.
Ik kan niet langer wachten: ininnaares getrouwd! •—’t ïs lang genoeg quot;¦wel aan!nbsp;(Z//nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ieide» beweegmg om den degen te trekkeny
maar wijken van elkander af, om het volgende ie zeggen.')
P A s Q B 1 K.
Geloof mij knaap, ’t is u geraêa Denboêl te pakken.
KAREL.
Wie! ik? ogijzelfmoogtgaan,
? A s Q u I N,
’k Geef geen quartier.
KAKEL.
Ik zal u in het gras doen bijten,
P A s q u I N.
Gij, rechte fchobbejak ?
Elendling ! laffe bloed!
p A s Q u I N.
Ik laf 1 zie hoe ik mij van mijnen pligt durf kwijten.
( Hij geeft hem een klap.)
K A R E L , hem mede een' klap gecvetide. Ik, fchobbejak I — Zis hoe een man zig wreeken moet.
{Zij trekken hunne degens, enfiooten al wijkende^. I A s q u 1 N.
GJjwijkU
-ocr page 150-144 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
kakel.
Gij ook.
P A S Q U I N.
Ik doe ’t om grond te winnen.
K A B. E L.
Goed;
Ik om te beter toetefpringen.
(_Zij naderen, en zien elkander beevende aan.)
P A S Q U I N.
•k Vrees voor UW leven! dit doet mij mijn’ moed bedwingen.
KAKEL.)
Ik vrees voor’t uwe,
PAS Q u I N , terzijde.
Och dat hij vluchtte !
kabel, ter zijde.
Och dat hij week’! P A s Q U 1 N , terzijde.
Mijn moed begeeft mij rveds.
Komt niemand ons dan fcheiden ? p A s q U I N.
Bestis’t te fchreeuwen.
karei-’k Zal wat raazen.’
{Zij fteeken van verre op elkander inj)
-ocr page 151-, , nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ha! diefteek
Is doodiijk.'
p A S q u I u.
Geen quartier! — wil u ter dood bereiden.
{Zamen; doch beurtlings.'i
Daar! daar! Morhleu! hou daar! dat gaat er door! dat ’s raak!
P A s q u I w , terzijde.
Er komt geen Christen mensch.
K A H EL, terzijde.
Men laat ons hier maar moorden.
(Orerlui^i) nbsp;nbsp;nbsp;,
Vermits geen huisgenoot zig moeit met onze zaak,
Schoon ze allen zekerlijk ons vechten duidlijk hoorden , Dunkt mij waar’ ’t best dat wij den fttijd,
Maar ftaakten.
p A s q D I K.
Goed, Voor ’t minst tot op een’ ander’ tijd;
Wij deeden trouw ons best.
KAREL.
Dat meen ik!
P A s q ü I N.
Bij mijn leven,
’k Heb nooit een’ klap zo warm als d’ uwen weêrgegeeveih
K A R E L.
Als helden hebben wij den taaien kling gevat.
K
-ocr page 152-I4lt;5 he onverwachte HINDERPAAL:
P i S Q IJ I N.
Als do! gevochten.
KAREL.
Wie heeft ooit meer mosds gehad ?
P A S u 1 N.
^ooit werd er meer gedaan . wilt ge echter'c nog eens vvaageu? KAREL.
Wij zijn in kracht te veel gelijk,
Al vochten wij een week, eenjaar, en langer, kijk.
Dan werd door ons gewis nog geen’van ons verdagen.
Reeds bloeds genoeg geftort; ’tis ofik reeds bezwijk, p A s Q o 1 N.
Allans, gaan wij een heelarts vinden;
Die onze wonden kan verbinden.
KAREL.
Neen liever drinken, want dat ’s helden mode, ab zij Gellreeden hebben! ik voor mijnbsp;Krijg na de woede ook dorst.
p A s Q u I N.
Dat ’s goed — maar eerst vernomen, Watonze Meefters dus iu drukgefprek deed komen.
-ocr page 153-147
ZESDE TOONEEL.
EERRIJK , gekard, tEANOBR. H E K D R IK.
E £ R R ÏJ K, tegen Gerard.
k iJekei] datalles mijn begrip te boven gaat.
Mijn zusters derde trouw is de allerzotfte daad.
GEKARD,
Die ze in bet leven was, blijft ze ook nog na het levens
Zottin in folio 1 -maar ’t geene ik niet verfta,
Is, hoe ze een Julia ,
Zo wijs, zo fchrander, het beftaan heeft konnen geeven J E E E R IJ K.
Ware ik met ualleen,
Zou 11 een gantfche drom geheimen openbaaren,
En udatraadzel wel verklaaren;
Dan zoudtgij ook begrijpen, naar ik meen,
Waarom die moeder niet veel harts werd toegedraagen,
C E E A R D,
Ik brand van ongeduld, verhaal mij alles,
E E R R tj R*
Hoe!
Bij Zo veel menfchen! ei, wie zou dat durven waagen 1 ’t Geen ik te 2eggeu heb is veel, zeer veel; daar toe,
K 2
-ocr page 154-HS de onverwachte HINDERPAAL:
Zeer zonderling, en een geheim.
o K R A R D , tegen zijn'zoon. Vertrek! {Tegen Leander.)nbsp;Wij vraagen
U vriendelijk verlof; gij weet te leeveni
E E R R IJ K.
Maar,
’k Bedenk mij weêr; fchoon hier ook niemand waar',
’k Heb tog geen’ tijd om u juist alles te verhaaleu:
Neen, blijft maar Heeren. {Tegen Gerard.')
Zeg, hebt gij niet wel gekend. Dien Hertog dien ik diende eer ik op zee ging dwaalen?
GÉRARD.'
Ikzaghemmeerdaneensj waart gij niet zo omtrent Stalraeefterbij den man?
E E R R IJ K-
Dezelfde — zoudt ge ook weeten,
Ofdie nog leeft?
GERARD,
Al dood!
E E R R IJ K.
Doodl — en Mijnheer zijn zoon ?
GERARD-
Al dood 1 reeds lang vergeeten.
E E B R IJ R»
Och datilt u omhelze, en u mijn biijdfchap tooq!
-ocr page 155-gehard, bUiken van verwondering
^ nbsp;nbsp;nbsp;ê^geeven te hebben.
»an ’t gantfche huis leeftflechtséén dochter, die haar’ man Verloeren, en geen kindren heeft.
E E R R IJ K.
Ik kan
Mij niet bedwingen / och wat heil was mij befebooren l Ik ga die dochter zien.
HENDRIK.
Maar eerst raoet ge ons doen hooren , Wien gij voor Julia verkiest.
E E R R ij K,
HENDRIK.
I, E A N D E R. Zoudt gij mij haar weigren!
E E R R IJ K,
Kl'egen Hendrik.')
Gij zijt verpand. (Tegen Leander.')
Voor Julia j een kind aliJulia.'
ï5o de onverwachte HINDERPAAL;
{Tegen Gerard) Mijn vrind Gerontes, waarvan wij, zo even,
Gefproken hebben; dien ik altoos heb bemind.
Had, tosn ik hem verliet, een’ zoon, van weinig jaaren, Diezoon, ishij flechtsbraaf, zaïmetmijnnichtjepaaren;nbsp;jk zai zijn vaders flaat, dien fobren (laat, daardoornbsp;Verbeeiren ; ’k geef alleen de Dankbaarheid gehoor;
Ik ben ’t verpligt, ik wil ik moet zijn lot verzoeten.
L E A N D E R.
Geheel verrukt. Mijnheer, werp ik mij aan uw voeten. Ik dank uw goedheid voor mijn’ vader en voor mijlnbsp;E E R R IJ K.
O E R A R
Wat?
a E N U R I K.
Ik beef.
L E A N D E R.
’k Zal ’t u bewijzen, wilt ge alleenelijk gehengon,
Dat ik uw ouden vriend dit blijde nieuws ga brengen.
H E N D R I rf*
-ocr page 157-ISI
B L ly S P E L.
E E R U IJ K.
Wat onverwacht bericht
In waarheid gij verrascht me op’taasgenaamsts mijn nicht! Bemint u! en ik ben uw’ vader hoogst verpügt;
Hij is de vriend mij'ns harts — ’k wil haar terftond verbinden. G X s ^ s p.
Kraam op. kraam op mijn zoon, geloof mij ,’t is gedaan» Sla nu Emilia maar aan.
HENDRIK.
Ik barst van fpiit.
E E R K IJ B.
Ik zal die weduwe gaan vinden;
Ik moet haar fpreeken eer ’k mijn nicht in d’echt Doe treeden. (Tegen Leander.quot;)
Gij kunt mij bij uw’ Notaris wachten.
Ik ga bii Julia, zij zal, naar mijn gedachten,
Te vreden zijn als haar mijn wil wordt aangezegd.
G E R A R o.
Ik volg Mijnheer, om u nog ’t een en aêr te vraagen.
zevenhk tooneel.
LEANDER, HENDRIK, KAREL, PASQUlS.
leaNDEH, tegen Hendrik.
‘‘Wijf om dat gij blijft: zou ’t u thans uogbehaagen,
L E A N D E E.
’k Verheug mij dat de zaak zig dus ten besten fchikt j Ik heb voor’t uiterfte gefchrikt;
KAREL,
Ik heb zo bedaard niet konnen weezen.
L E A H D E R.
Hoe zo?
kakel.
L E A H D E R.
Met wie?
-ocr page 159-B L ly S p E L,
Die Betje heefc getrouwd; weg met dat laffe vreezen;
Ik meen dat ik hem eeua zijn les heb voorgeleezeu!
negende TOONEEL.
JULIA, LEAKDer, betje, HENDRIK»
JULI A.
ensch ons geluk ! mijn oom ftemt in ons huwlijk.
I, E A W D E R.
J»gt;
Ik weet het fchoone Julia;
Ik deed hem onzen echt bepaalen. JULIA.
Ik ben gelukkig!
L E A N D E R.
’k Mag de zege dan behaalen!
BETJE.
Te droes, uw karretje rijdt op een zandweg.
K A R K L.
Maar
lie duivel zal welligt nog wel een fpaakje fteeken.
L E A N D E R.
Zwijg zot-' vvij vreezen geen gevaar.
J54 de Onverwachte hinderpaal.*
Uw oom, dit’s duidelijk gebleeken,
Zal ’t Woord dat hij mij gaf Wel houden; nu, gij hangt van hem alleen flechts af;
Uw moeder leeft niet meer.
3 U I. I A .
En waar’ zij nog in ’t leven ,
’t Verdriet om mijn geluk zou haar den geest doen geeveu.
Kon ik die lieve vrouw doen op (laan uit haar graf,
Om haar nog eens, en wel van hartzeer, te zien fterveii!
L R A a D M n.
Zij haatte u dan wel fel ?
JULIA.
Dat bleek daar zij volftrekt In twaalef jaar mij haar verblijf niet had ontdekt;
Ik mogt geen nieuws van haar, hoe weinig ook , verwerven; Zelfs geen bericht dat zij nog tweemaal was hertrouwd.
B E T J E.
Die bastaart moeder!
’k Zweer, dat bet mij niet berouwd Die feeks zelfs nooit gezien te hebben.
JULIA.
Zoudt
Cij wel gelooven, dat zij door haar fchrander zorgen.
Voor al de wereld hield verborgen,
-ocr page 161-Dat zij reeds weduw was ? dat zij een dochter had ?
Parys was trouwens ook een Had Paar zij niet was bekend.
Ilt; E A N D g R.
Had zij Parys verkooren?
JULIA.
Zij heeft aldaar haar tweeden man verlooren.
K A R B L.
En hebben wij haar niet gek end •
Zij woonde dan niet in , of zelfs ook niet omtrent De buurt van de aartigfle en de zedigfte aller vrouwen,nbsp;Mevrouw van Graagaart?
JULIA.
Graagaartlhoel kentgij dien Van?
KAREL.
’ t Was ’t lieffte poppetje dat immer man kon trouwen:
Dc hemel hebb’ haar ziel, maar 'k heb haar nu en dan Al knapjes opgeligt.
B E T J E.
Mevrouw van Graagaart?
K A R £ L.
He Zelfde; vraag ’t mip' Heer — wij deeden altijd zamen,
L £ A N B £ R,
2wijg Karei.
-ocr page 162-KAREL.
Moeten we ons de fchoonfte kunst dan fchaamen ? Wijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij de oude als gaauw^rts, voor en na.
B E T J E.
F*
Maar hebt gij waarlijk die'Mevrouw gekend.
KAREL.
Wat vraagen 1
JULIA en nbsp;nbsp;nbsp;, Je ge/ijk, met verbaasdheid.
L E A W D E R.
Hoe maakt mijn echt u thans zo fchromelijk verflagen?
JULIA.
Mevrouw van Graagaart!
KAREL.
Ja, van Graagaart, door den trouw Weleer verbonden aan een’ edelman van jaaren ,
Die bij zijn’ dood, haar liet bezitfter van een’ Ichat, Waarvoor mijn goede Heer al vrij wat liefde had;
Van Graagaart werd zijn vrouw, en door dat kluchtig paaren, Werd ons fortuin gemaakt.
JULIA, in de armen van Bstje.
Ik fterfl
Mijn God 1 vriendin!
-ocr page 163-157
B L IJ S P E L,
JULIA.
O ongelukkige!
1. E A N D E R.
Waarom mijne Engelin?
JULIA.
Gij trouwdet met mijn moeder!
L E A n D E R.
Uw moeder!
B E T J E.
Al te waar.
KAVEL.
Zie daar den duivel weêr,
JULIA.
Wie had dit ooit gedacht I
KAREL.
Wel wel, mijn arme Heer!
Daar ik meê leefde als met een’ broeder!
L E A N D E R.
Ik weet niet waar ik ben — de fchrik vermeeftert mij^ Kan ik dit hooren en nog leeven!
JULIA.
Wat ramp 1
L E A N D E R.
Wat ommekeer!
JULIA.
Gij met mijn moeder! gij!
-ocr page 164-L £ A N o E B.
Zag ieioan'^ ooit zijn heil op deeze wijs weêrftreeven}
B E T J E.
fta verEomd! —, dat wijf, dat duivelsch wijf! moet zij Dan zelfs nog na haar’ dood ons kwellen?
L E A N D E R,
nooit wilde zij me iets van haar levensloop vertellen En ’k vergde ’t ook niet lang —ik minde alleen’ haar geld.nbsp;JULIA.
Ten zelfden oogenblik verbonden en gefcheidenf
L E A K D E R.
Ik kan het eind mijns lots onmogelijk verbeiden,
Ik liet mij door het geld verleiden,
En zal.....
JULIA, hem vaederhouclende. Wat doet gij! ach ? — hoe is mijn hart onTlleldlnbsp;L E A N D E R,
’k Wil fterven voor uwe oogen.
KAREL.
Dat zal er niet toe doen.
B 'E T J E.
Ik ben in ernst bewoogen
Met hem — wie had nu ooit dien hinderpaal verwacht?
L E A N U E R.
Fortuin! hoe listig hebt gij me in deez’ftaatgebragt!
-ocr page 165-150
B L IJ S p E L.
kabel.
Fortuin toont u Mijnheer, door haar kwaadaartts fchikken, Dat zij eert vrouw is —— ’t is vervloekte grilligheidnbsp;Die haar altoos beheerscht; haar invloed .recht gezeid,nbsp;Brengtdingen voord, waarvan het denkbeeld reeds doetichrik ken.nbsp;En deez, gevoegd bij een onguntlige planeet,
Doen u, ten minften,oude vrouwen,
De moeders van uw vrijfters, trouvven.
Waardoor ze u neêr fmakt in een poel van ramp en leed;
Zij doet u eer gij ’t weet.....
Ik kan waatachiig mij ónmogelijk bedwingen.
uü zijne mijmering komende» Verachtlijkfte aller Vervelingen!
Ik zal mij wreeken; ja, ik zal een daad be Haan,
Die, zo gijleefdet, u den weg naar ’t graf deed gaan.
Kom Julia, het is gedaan ;
Geen overleg kan ons meer baaien;
Ik moet, voor eeuwig, u verlaaten.
Maar’k fchenk u al den fchat, dien ik verkreeg door haar,
JULIA.
Gij blijft alleen mijn fchat, en daar Ik uw bezit van ’t lot niet mag verwerven.
Baat mij geen geld of goed;
Ik ga op ftaanden voet,
1“ 'i kloofter, om aldaar te zuchten tot mijn fterven.
-ocr page 166-ICO DE ONVERWACHTE HINDERPAAL;
' nbsp;nbsp;nbsp;L E A K D E R.
Vaarwel» mijn liefl-vaarwel! ik zoek gevaar en nood.
Op dat mijn kwelling word’ geneezen door den dood.
tiende tooneel.
De voortgcn , e e r a r d. GERARD.
el nu mijn kinderen! nu kunt gij vrolijk weezeiij Gij hebt geen’hinderpaal te vreezenjnbsp;De Reden triurapheert op mij;
Ik ftem in uw geluk Leander, en daarbij.
Zal ik Emilia met Hendrik wéér vereenen j
Dat ’s eerst gelukkig zou ik meenen.
JULIA, veenende.
Och! zo gij wist, Mijnheer....
L E A N n X R,
Nog klopt mijn hart van fchrlk,
E E T J E.
En ’t mijne : dat ’s dan recht een duivelsch oogenblik:
K A R E L , flampvoetende.
o E R A R D.
Wat wil dit alles zeggen ?
Dijêz’ weent, die wanhoopt, daar een derde knorrig ziet,
-ocr page 167-Terwijl de vierde vloekt en raast! ’k verlla’t mij niet! karei,.
Wie kan bij 'thardfte lot zig zo maar nederleggen?
Mijn Heer en ik zijn hier gekomen om een vrouw Te neeraen.
o £ R A K D.
Nu?
K A R E t.
Wel nu, mijn lievertje is verbondenj Ze was als andren ongetrouw;
En zo al praatende heeft men in ’t eind bevonden,
Dat J ulia's Mama, met hem, mijn braaven Heer, Getrouwd geweest is.
o E R A R D.
Hoe! getrouwd?
K A R £ t.
Ja, op mijne eer.
G È R A R D i ^ege» Leander.
Als dat zo is, zijt gij de grootfte gek der gekken,
Hoe duivel kwaauu gij toch zo zot?
t £ A N D E R.
Dat is een nuk van *t ftuurfche lot.
c B B A R D.
Gij moet mij meer daarvan ontdekken.
Treed in, op dat ik alles hoor’;
Het komt mij ongelooflijk voor.
-ocr page 168-162 PE ONVE^RWACHTE HINDERPAAL»
^lfde tooneel.
karki»
» t T J B.
hoe beklaag ik hen! ’k heU wa„Hjk fflededoogen. Met hun bedroefden ftaau
K A R I L.
Geloof dat hun geval mij ook aan ’t harte gaat;
’k Befchouw ’t nogthans niet met uwe oogen} Het vleit mij dat Mijn Heer met mij in’t onluk deelt;
Wij zijn in compagnie wanhoopig; zullen weenen,
Zo lang de hemel ons flechts krachten wil verleenen.
B K T J E.
Hoe! wilt gij fterven!
KAKEL.
Neen — had gij u dat verbeeld ? Als ons de kracht begeeft om hartelijk te treurennbsp;Dan zullen wij de ziel weêr trachten optebeuren;
SETJE.
En mij vergeeten?
KAKEL.
Neen 1 maar wilt gij’tweetenj hoor;
-ocr page 169-IÖ3
’Ic Vrees dat uw man te lang zal leeven;
Dat kan mij niet dan hartzeer geeven,
En zie daar ben ik gantsch niet voor.
Elk heeft zijn’ aart; deez voedt zig liefst met bange klagten;
Die drinkt zijn traanen als een dronkje malga wijn-
Dat alles is vo or mij fcnijn;
k Vermager van die kost; ik moet er mij voor wachten: Mijn liefde fpijs is pret.
Zo dra’k uw huwlijk had vernomen,
Deed Ik mijn best om door de droefheid omtekomen . Maaroele, lieve Bet,
’k Voer beter en werd dik en vet:
Het fpijt mij, ’t maakt mij dol; maar dat ik ben geboren Om lang te leeven, en niet in ’t verdriet te fmooren,
Is tog mijn fchuld niet.
B E T J E.
Neen — voor zeker niet mijn vrind: Maar nu ik u zó teder vind,
Zal ik mijn hartzeer ook verwinnen;
’k Weet mij te wreeken door een zekren te beminnenp. kakel.
Enwien?
B E T J K.
Pasquin.
-ocr page 170-X A X K L.
Pasquin! — daar daag ik u toe uit r Pij is uw man I “¦genoeg— wat’seindlijk uw bt fluit!
Wij moeten feheiden en gewis voorlang naar ’k reken :
Mijn Meefter ftaat gereed en neemt de reis ftraksaan :
Gevoelge harten feheiden niet dan zeer voldaan^”
(Men kan juist alles zo niet zeggen zonder fpreeken,
Maar gij verftaat mij wel;) gij zoudt u konnen wreeken,
Door’t laatst vaarwel asn mij, op uw Pasquin 5 ik zou Mij wreeken op ’t verdriet, dat ik in u zijn vrouwnbsp;Moet zien, en daar beneven,
Zou ik voor ’t woord dat gij mij hebt gegeeven,
Een onderpand ontvangen; kom dat 's dubbeld goed/
’i Is billijk dat ik nu een waarborg neem» — o bloed,
Gij hebt me een’ trek gefpeeld dien ik niet kan vergeeten.
B E T j E.
Wat duivel denkt gij wel ? —waarvoor verdijt gij mij? KAREI..
Waarvoor! — hoe! voor een vrouw! — een vrouw, ja weS
(te wee ten,
B E T J E.
Vertrek; na zulk een taal zijt glt;j Mij onverfchiliig.
K A a E I*»
Goed! uw afzijn zal, daarbij.
-ocr page 171-Na zulk een weigering, voor mij niet doodlijk weezen.
ketje.
Mijn man hebb voortaan niets te vreezen}
Ik zoek hem, en verbind
K A n B u
Goed, goed; elkaartigmeisjedatikviod. Wordt zekerlijk van mij bemind.
-ocr page 172-166 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
eerste TOONEEL.
G E R A R S.
el nu, gij hebt die weêuwgefproken?
U E R R IJ K,
En ’k ben vertrokken, vol vernoeging en verdriet.
G E R A R Igt;.
Vernoeging en verdriet! hoe! dat verftaikniet!
E B R R IJ K.
Haar toeftand heeft mijn hart gebroken;
't Verlies van vader, broeder en gemaal,
Deed haar befluiten, gantsch de wereld te verlaaten ; Deez keus ftaat vast, des kan geen tegenfpreeken baaten}nbsp;Dittreft, als met een doodlijk ftaal.
Mijn hart dat haar altoos hoogachting toe zal draagen ;
Aan d’andren kant kan ’t mij behaagen,
Dat ze air haar goedren fchenktaan Julia.
GERARD.
E E R R *J
Nicht, ZO gij wilt— nu ja.
-ocr page 173-l6?
o * R A R B.
Nicht zo gij wilt I — wat wil dat zeggen ?
E E R R IJ K.
’k Zal alles voor u openleggen:
Intusfchen wordt die nicht bezitfter van mijn goed.
Bij ’t geen zij van die weêuw, in 't einde ook erven moet. o E R A R D,
Wat u betreft, u zijn geeai kinderen gegeeven,
Des is ’t natuurelijk dat zij uw goed bekomt;
Maar van die weêuw—ja ’k zeg het maakt mij gantsch verftorad.
E E R R IJ K.
*t Is ecliter billijk.
o ? R A R D.
Maar dit kunt gij van uw leven,
Mij niet Bewijzen, neen; in’t bloed niet te beftaan!
Zelfs geen vriendin te zijn [ — hoe duivel wil dat aan ?
E E I R IJ K.
Ze is de allernaafte in ’t bloed ; dat durf ik ftout beweeren.
GERARD.
Loop rondom met je fcheeretj quot;¦
Ze is de allernaafte in ’t bloed I
» E B R IJ K.
Ja , ze is haar nicht
C E B A R o
Dei Hertogs kleinkind?
Haar nicht!
Li
E E R R IJ K.
gekard.
Wel duizendmaal verpligt,
Voor de eer dat gij mij voor uwfpeelpophebtverkooren?
, nbsp;nbsp;nbsp;* R R IJ K.
Ik fpreek met ernst.
fi B R A R S.
E £ R B IJ E.
0 £ R A R olt;
yw nicht niet! niet een kind van..
R B R R IJ K.
Hoor alles • ES is mijn kind,
0 E R A R D ] tia esti weinig zwijgens. En gij waart nooit getrouwd |nbsp;E E R R IJ E,
ï* ’l altijd waar 't geen men voor waarheid houdt?
* E R A R ®-
169
E E R R IJ K,
Waarom ? ¦— ’k heb in ’t geheim een huwlijk aangegaw Met de oudfte dochter van mijn’ Meefter.
gekard.
Kan het weezeul
X E R R I] K.
'k Zal alle omflandigheên daarna u doen verdaan ¦—
’k Was Edelman, maar had nogthans zijn’ toorn te vreezen;
wij beflooten niets te ontdekken; dan, mijn vrind.
Al mijn geluk verdween, toen mij het liefde kind Geboren werd — ’k verloor mijn vrouw na weinig dagen rnbsp;De fmart die ik gevoelde, en die ik niet kon draagenfnbsp;De vrees voor ’s Hertogs magt.
Wiens dochter, in zijn oog, tot fchande was gebragt; Met één woord, alias, om niet alles te verliezen,
Deed mij een reis naar de Indiën verkiezen ;
'k Vertrouwde het geheim mijn’ broeder toe, en bad,
Dat hij mijn Julia, mijn kind, mijn waardfte fchar,
De wisfelprijs van ’s moeders leven,
Zou voor zijn dochter aan doen zien;
Dit kon gemakkelijk gefchiên;
Hij woonde op *t land, en daar beneven Was zijne vrouw hoog zwaar;
Hes bleef mijn echt bedekt en ik ontkwam ’t gevaar-
Zie daar u opening van ’t gantsch geheim gegeevöj,
G E K A a o.
’t Zweemt veel iiaar een roman, en waar’ mij niet bekend % Dat gij te wijs zijt om een grijsaart te bedriegen,
’k Hield alles wat gij zegt voor liegen, Veordroomen, fabels, ia voor zo of zo omtrent.
E E R R IJ
Pe weêuw waarvan ik fprak , en die terflond zal komen,
I# Gvenuigd Mijnheer van de echtheid van die droomen;
„ ’kWil”, fprak ze, „uw Julia,
„ Nog eer ik iu het kloofter ga,
„ Erkennen voor mijn nicht; haar mijn juweelen fchenken, „ En ook mijn testament.”
G £ S A B D.'
Wie zou u dan verdenken!
’k Wil die herkenning zien.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;£ £ R R. IJ E.
Dat Haat aan u, Mijnheer.
G £ R A R S.
Zo krijgt Leander dan ook nu zijn meisje weêr I Welja, hij kan haar dan nu trouwen?
E E R R IJ K.
Zó zeker dat die trouw nog heden zij bepaald;
Mijn vriend Gerontes wordt daartoe alreê gehaald»
'k Wil hem verrasfchen door zijn zoons fortuin te bouwen j Datflreeltraij, ik beken’t.
-ocr page 177-17I
S L jy S P E L,
gekard.
Wel’tis ookIcSijk- maar, Zeg mij of’t niet geraaden waar’,
De twee gelieven, die vast fnikken naast elkaêr,
’t Geval te ontdekken; want zij seiden,
Zijn gantsch wanhoopig, en fta-n klaar.
Om voor altoos te fcheideii.
E E £ R IJ K.
Dat wordt hen ligt’ belet.
_ C S R A R o.
Wel wel wat wonderheên I
Twee paaren zullen nu gelijk in ’t huwlijk treÊn ;
Want Hendrik neemt nu ook Emilia, naar 'k mem ;
Kom, ZO is alles goed: wel nu, ik mag ’t wel leiden,
£ E 1 K IJ K.
* * *¦
Laat ons derhalven gaan, nbsp;nbsp;nbsp;- ,
En uw’ Notaris een en ander doen verftaan.
TWEEDE TOONEEL.
Dif voorigen , eenknecht.
w.,
lt;J E R A R D,
wilt gij maat?
DE KNECHT, tegen Eerriji. Mijnheer! een van uwe oudlle vrinden.
-ocr page 178-Vraagt u te fpreeken.
E E R R IJ K.
’t Is Gerontes; ga met mij Dien vriend ontvangen. {Tegen den Knecht.)nbsp;Gij.
Moet Julia gaan vinden j
Zeg dat zij bij ons kom’; niaarfpoedig, want er ig Goed nieuws voor haar.
C B KNECHT.
Ze is uit, Mijnheer.
o E R 4 R D.
Daar, dat *s wéér mist
£ G R a IJ E.
Nu, als zij wederkom t; maar dan moet ge ook niet wachten.
DG XIIECHT.
Cantsch niet Mijnheer.
derde tooneel,
»*RARD, EÏRRIJK, HIMDRIK, GASQUIN.
O gt; amp; 4 R O, tegen Hendrik die inkamt,
173
W«?
G E R A R !).
U verzoend met uwe Emilia; mijn zoon,
En met haar moeder ? — zijn mijn lesfeii naargekomen?
HENDRIK.
k Heb flechts Emilia, maar geen Graavin vernomen j Die is vertrokken.
GEKARD.
Hebt gij nbsp;nbsp;nbsp;verzocht ?
H E N D R IS.
Ja vader.
GERARD.
Heeft zij h
HENDRIK.
Ja zekerlijk I
C E * A R B.
Zou dat ZO zeker weezen.? HENDRIK»
Wel ja, daar was niet voor te vreezen;
Men ftortte een 'traan of tien ; ik fcheen gevoelig, en Deed zo wat fmeekingen die ’k op mijn duimtje ken —nbsp;Wei nu daar ging “^n heen - ’t was over, al zijnlevenv
-ocr page 180-C £ S A S D.
Ze is zot — ik had het u zo ipoedig niet vergeeven»
B .£ N o K I K.
Dan had ik mij getroost.
o E R A R n,
Hoe moedig zegt hij dit!
Denkt gij niet dat gij all’ bezit
Wat men verdienden noemt? — Hoormantje,laaturaaden Die waan kon u nog wel eens fchaden;
Fortuin wil dat men nedrig zij.
Word reedlijk —voor het minst wil ikdatgij’tzölt fchijlien. Zo dra van AielfteiiKhier wederkeert, zult gijnbsp;Uw huwelijkscontraid vervaardigd zien.
HENDRIK.
Voor mij.
Ik zou wat zachter gaan; geloof mij vrij.
Dat huwlijk kon nog wel' gelijk een fchim verdwijnen;
Ik nam nog geen befluit.
GERARD.
Wat zegt gij! géén befluit?
’k Zal u wel dwingen, hoor fchavuit :
Geen middenweg; van avond trouwen.
Of morgen reeds onterfd; bedenk u kort en goed;
' zaak is ernftig en eischt fpoed ;
1 nbsp;nbsp;nbsp;ü gezegd; gij moogt het wèl oathouên.
-ocr page 181-B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;17%
HENDRIK.
Maar met verlof, Papa,
Mij fcbiet daar iets te binnen,
Misfchien keurt gij het goed — gij weet dat Julia....
G E R A R D.
Geen Julia — nooit weêr; of vrees mijne ongenaê.
* E R R IJ K.
Verftoor u niet.
GERARD.
Goed goed, ik zal mijn drift verwinnen:
’t Is beter dat wij gaan.
Vaarwel mijn zoon; ’k heb u mijn meening doen verftaan. En wacht uw antwoord.
VIERDE TOONEEL.
HENDRIK , PASQUIN. HENDRIK,
^^u, hebt ge ooit een mensch gevondeg Zo ongelukkig als uw meefter?
p A s Q U I N.
Ja; ik ben
elendigde van alle mannen die ik ken,
HENDRIK.
Ik heb mij weder aan Emilia verbonden.
Daar de onverwacbtfte hinderpaal,
-ocr page 182-I7ff DE 0N;VERWACKTE HINDERPAAL;
lyiij ’t fpoor wees tot den zegeiipraal.
Door mijn Meestresfe van mijn’ Meéminnaar te fcheidenj Hoe is dat?
» A s Q o I H.
Droevi® j maar zo niet als itijn geval;
Ja ja, ik win het van ons beiden :
Ik zweer dat ik mijn vrouw digt knoflook geeven zal;
Ik mag het doen als man; maar om ’t gefnap dermenfcheu Geef ik haar (lag noch floot.
Ik zweer mijn fubftitut, bij all’ wat leeft, dendood.
Maar ’t blijft flechts bij ’t verwenfchen;
Ik heb nog minder moeds dan hij.
H £ N S K I K , mijmerende^
Wat best gedaan?
Bied ik bij Julia laij aan,
Zij zal voor mij gewis bet klooller laaten vaaren —
Het vrolijk meisje zal voorzeker liever paaren;
Maar dan Papa,
Van Adelftein, en haar geleerde Emilia,
Dat drieipan zal ’t mij wel verïeeren.
PAsquiK, mijmerende. Indien ik fchei, lacht men mij uit.
En volg ik mijn befluit.
Van 't vrouwtje, uit al mijn raagt, de ribben cens te fmeeren j Dan fterft welligt de tengre pop;
En fterft zij, dan hangt men mij opi,
-ocr page 183-V
HENDRIK,
Wat raadt gij mij Pasquin ?
Wat zou Mijnheer mij raaden,
HENDRIK.
A A S Q U I H.
Wat ? neen! — waar fpreekt gij van Mijuheaf^
H £ N D B I E.
Van Julia.
P A S Q U I w.
'II
Ik Van mijn vrouw.
H E N P R I K.
Schavuit! niet meer—
eenig toeveni)
Ik ben verlegen....
PASQUIN.
Och! mijn voorhoofd doet mij zeer gt; Het is als zwaar belaaden.
HENDRIK.
p A s Q u I N.
•Maar ik mag er even wel om denken;
Mijne eer, mijiie eer is teer;
M
-ocr page 184-HENDRIK.
Hebt gij mij niet verttaan ?
P A s Q u I N.
Hé hé ! geduld; geduld !
Daar ge op uw beurt in ’t kon een vrouwtje hebben zult, Meen ik dat gij in ’t kort ook van een vrouw zult fpreeken.
HENDRIK, hem dreigende. Zwijg zeg ik, of ik zal o hals eubeenenbrecken.
P A S Q U 1 K.
’k Zwijg als een mof.
HENDRIK, naeenwcinigtoevens. Ik nam reeds mijn partij:
Ik zal Emilia niet trouwen ;
En vader, de Graavin noch zij,
Geen fterveling zal zig verzetten tegen mij.
PAS Q u I N.
Dat zou men zekerlijk voor een mirakel hoiiên!
En hoe vangt gij dat aan ?
HENDRIK, Op zijn voorhoofd wijzende.
Dat’s vinding!
p A s Q u I N,
HENDRIK.
Ik zal haar doen verdaan
Datmenons, zelfs nog deezen avond, wii verbiiidenj
En dat ik in dien echt niets dan vermaak kan vinden»
-ocr page 185-Nu voord?
P A S Q u I If. HENDRIK,
Zij zal verrukt Zi]n.
Goed.
H R N D R I R.
Hoe flerker zij mij baar genoegen blijken doet,
Hoe onverfchilliger ’k mij zal gedraagea:
Het tedere kan haar behaageii ,
Des houdt zij zig gewis door mijn gedrag gehoond;
Kn als zij mij zulks toont ,
Zal ik geen woord noch weerwoord IpreekeB-; Zij zal, om zig te wreeken,
Mij roadiiit afkan — nn, dan gaat bet naar mijn’ ziö;
’k Zal zo wat lamentabel fmeeken,
Dan krijgt zij wis den duivel in,
En’t gantfche fpel geraakt in duigen Papa verftoort zig; maar ik kan hem dan betuigennbsp;Dat ik onfchuldig ben; dat ik haar wèl bemin;
Des heb ik niets van hem te vreezen,
En zal van ’t Geldersch kind geheel ontflagen weezen; Voords trouw ik Julia — ziedaar, wat zegt ge er van?
P A S Q U I N.
Wel’kzeg gij zijteen mau!
JVl »
-ocr page 186-iSo DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
H E N B R I K.
’k Ben flechtsbeducht da: mijn vermogen Op tedre Emilia, haargramfchap fraoorèn zal.
p A s q u I N.
Heb ik mij niet bedroegen,
Dan ziet ze uwlaatfte grap niet aan met gunftige oogen.
HENDRIK, lachende, Loopnilskop, gijzijtmal;
Zij mint te vuuriger, ’t geen mij nog dol zal maaken — Van pas—daar is zij-kom, nu zult gij zien, mijn vrind,nbsp;Hoe teder zij mij mint;
Wat moeite ik hebben zal om ’t rechte wit te raaken;
Gra mij te ontdaan van haar.
N nbsp;nbsp;nbsp;p A s Q u I N.
’t Is wel, wij zullen zien.
VIJFDE TOONEEL. De voorigen , E M ! L l a.nbsp;EMILIA'
Leb u gezocht, Mijnheer.
hendr^*^’ Pasquin.
Welnu, hoe gaan diezaaken?
2ijheeftgezocht! — zij mint.
-ocr page 187-ï- -fl s Q U I N.
Geduld.
H E H D K I K, eenigzins driftig Zij mint. .
F A s u I N.
Misfchien.
E M I L 1 j.
Sinds wij hereenigd zijn, heb ik iets waargenomen, t Welk mij met reen doet fchromen,
Csiluw gehoorzaamheid aan ’t vaderlijk bevel.
Slechts oorzaak dier herëeniging zou weezen — wèl? Bedrieg ik mij? heb ik uw ganifche hart bekomen,'
Of is ’t verdeeld?
HENDRIK.
En flel het waar’ verdeeld, wat weg Zoudt gij dan inflaan, zeg ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
EMILIA.
Gij most het mij vooraf ter goeder trouw verklaaren.
HENDRIK.
En ftel ik deed zulks?
EMILIA.
Nu
Mijnheer, dan zoude ik u Een billijk iot doen wedervaaren;
¦UI.
¦k Zou u veraeluen.
-ocr page 188-H E N o R T K*
Gij zoude niet.
EMILIA.
Niet?
HENDRIK.
Neen j gij zoudt verwijten, weenen, vloeken j In ’t klaagen over mij uw wraakvoldofining zoeken ;
Gij zoudt me ontenren doen.
EMILIA.
Gij dwaalt Mijnheer, en ziet Mij laager aan dan ik mij immer kan gedraagen:
Gij kost mijn ziel te zeer behaagen,
Om u te Horten in verdriet:
En ftel wij fcheidden, dan zelfs zou ik nog niet klaagen; Om uwe oprechtheid nam ik al de fchuld op mij;
Mijne eer en uw belang, hoe uw gedrag ook zij gt;
Zal ik nooit uit het oog verliezen.
HENDRIK.
Ei, ei! zoudt gij dien weg verkiezen?
Gij wilt mij fnappen doen niet waar Mejuifrouw? maar, De zaak is al te vol gevaar.
Mijn vader wil dat wij van daag nog zullen trouwen;
En ’t zal gefchieden om dat hij ’t volftrekt’ begeert.
E M I L 1 A.
HENDRIK.
Ik wil niets doen, dat me eindiijk zou berouwen;
Ik ben zijn zoon, en weet wat ik hem fchuldigben. EMILIA.
’k Wil uw gehoorzaamheid niet in verzoeking brengen;
Ik ben verheugd dat ik uw denkwijs waarlijk ken;
Dit is genoeg Mijnheer: wil verders flcchts gehengen Dat ik uw’ vader zegg’, hoe wèl gü u gedraagt;
Hoe gij naar niets als naar zijn welbehaagen vraagt.
Maar dat het huwelijk mij niet meer kan bekooren,
P A s Q u I w.
Ik dacht wei dat het goed zou gaan;
Dat zij u ligtiijk zou ontflaaii.
DE GRAAVlW*
ees vrolijk dochter,daar gij ’t bJijdfte nieuws zult hooreu; Ik heb ’t proces gewonnen! ja,
Gewonnen! en Emilia, js daardoor een partij zonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rijk....
K M I L 1 A.
Veroorzaakt in nbsp;nbsp;nbsp;omuwent wil, verblijding,
M 4
-ocr page 190-Maar niet wat mij betreft.
» E G R A A V I N.
Toen ’t vonnis was geveld j Is mij, voor u, terrtond een huwlijk voorgefteld jnbsp;En had ik ’t met Heer Gerard niet geklonken,
JDe fchoonde jongen had ik u ten man gefchonken ;
Bijna zo edel als gij zelve, en, op mijne eer,
Zo rijk als deeze Heer,
Blaar wijzer, zonder hem in ’t ongelijk te (lellen;
Ik breek geen banden, noch bedwing genegenheên.
EMILIA.
Die banden zijn nogthans gemakkelijk te bteekenj En als ik eens rond uit mag fpreeken,
Dan heb ik goede reên,
Om te onderfteilen dat mijn liefde wel za! zwichten]
Voor de allermiufte poging.
DE graavin.
Hoe!
Spreekt gij met ernst, mijn kind?
E M I t I A.
Mevrouw ik zweer ’t u toe.
BE graavin.
*
Dag, lieve jonge! ’k heb iets noodigs te verrichten-Toe nijg Emilia — toe, nog eens eer gij gaat
-ocr page 191-185
Esfchik nu over uw verdienden, en maak ftaat,
Dat ze op den prijscourant door ons niet zullen rijzen.
ZEVENDE TOONEEL.
HENDRIK, EASQUIM,
P A S Q U 1 N.
is ’t niet noodig Heer, uvi» vinding hoogteprijzen; Gij zijt ontflagen; of, ze ontfloeg zig liefst van u;
Maar uw vermogen nu ?
Dat’s dunkt mij braaf aan ’t daalen,
HENDRIK,
Ik ben gehoond, zo is ’t, en, hield hetfchoonde beeld Mijn ziel niet bezig; waar’ mijn min flechts iets verdeeld,nbsp;’k Zou op het Geldersch kind wel fpoedig zegepraalen;
Zij fmeekte me om vergiffenis;
Dan, nu alle oogenblik voor de andre fclioonheid is.
Heb ik geen’ tijd om de eer te hooren;
Om mij aan hoon of fchand te ftooren,
p A s Q u I N.
Maar ?.Is „u Julia dat zelfde fpoor eens houdt,
Wat zult gij dan toch wel van uw verdienden zeggen? Zult gij haar grootheid dan niet wel ter zijde leggen?
M 5
-ocr page 192-n E K D R r K.
Wat.fchelm! maakt uzoftout?
Durft ge u vermeet ,n te gelooven.
Dat nu Leander door de wet haar is ontruiu,
’tiNog inoogiijk is lat mij den trouw met haar mislukt?
p A S q u I N.
En gaat die mooglijkheid dan uw verdand te boven ?
HENDRIK.
p A s Q u 1 N.
Neen — misfchien, Dat ze al te duidelijk fan zien.'
H E n.d P. I K.
Maakt ge nbsp;nbsp;nbsp;vrind? dan zai ik’t u verleeren.
En uw vernuftig boert, in treurdicht doen verkeeren, P A s Q ü IN.
Zo ik u heb gehoond, is t fchu’deloost ik zweer Dat ik ter goeder trouw mijn raeeningzeg. Mijnheer ïnbsp;Dan, daar ’k u hinder met mijn praaten ,
Wil ik u met vermaak verlaaten,
In ’t hooge denkbeeld dat gij van u zelven voedt;
Dat denkbeeld is voor u tog zoet;
Ik wil mijn’ Meefter niet meer plaagen;
Ilij vlei’ zig zelv vooriaan zo veel hem zal behaagen,
HEN D R I
Zie daar komt Julia.
-ocr page 193-i87
B L JJ S F E L,
P A S Q D 1 N.
Ik [zal dan gaan.
H E Bf D R I K,
Nog niet;
Ik wil Pasquin dat gij met eigen oogen ziet,
Hoe fpoedig ik het hart eens Juffers kan verwinnen gt; ïudien ik het beleg en forme wil beginnen.
PASQUIN.
Wel nu begin , ik wacht den uitflag van’t geval.
Waarin ik u als Volontaire dienen zal.
AGTSTE TOONEEL.
De voprigen , julia, betje.
B E T J E.
Van ja; hij fpreekt Leanders vader,
JULIA.
Goed:
Vraag of hij hier gelieft te komen,
^ nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK.
JULIA.
Om, Mijnheer, het einde van mijn dagen Te wachten in eene eenzaamheid ,
Die bij gedachten mij reeds vleit} Hetklooller....
H if K D R J K.
* Kloofter! — o gij zult u wel bedenken :
’k weet dat Mejuffrouw daar meê fpot.
B E T j E.
Zo waar Juffrouw ’t is ai te zot.
Het Itloofiei zal u toch geen ander harte fchenken Hethart eens meisjes b'ijft n bij,
Hoe llil hst in de ce! ook zij:
En in dat hart zal fleeds iets onbedendigs woelen}
Die onbeftendigheid baart zekerlijk beklag;
Gij zult den zwaaren last der eenzaamheid gevoelen;
’t Zal U berouwen , dag aan dag.
Dat gij de wereld hebt verlaaten:
Gij hebt tog, wat gij ook raoogt praaten , Leanderteêr bemind; en had, naar allen fchijn,
Door’t huwelijk aan hem verbonden moeten zijn:
Althans naar uwe en mijn gedachten;
Dan, door een’hinderpaal die niemand kon verwachten, Vervalt hetgantl'che plan; uw lieve minnaar trouwtnbsp;XJw moeder, zceulep rijk, maar verder boos en oudjnbsp;Euzoudtgij daarom nu in zuchten en elenden,
-ocr page 195-189
Als maagd iiwJeven enden?
Maar is een man dan zo veel waard’
Dat men, na zijn verlies, metreên nbsp;nbsp;nbsp;• r
, quot;^‘¦‘ccnzig zeiV niet fpaarr.
En al de wereld mag verzaaken ?
A!s gan tsch ’t gedacht gedorven waar’,
Zoudtgij ’ tniet erger konnen maaken,
'Vat zijtgij zot?
E E T J E.
Ik zot! waarachtig neen; verklaar 2elv voor Zot, dan zult gij ’top zijn kopje raaken.
Hoe doen de jonge wecuwtjes, zeg ?
Gaan die ziglevendig begraaven?
Ja fut, zij toonen vrij wat beter overleg;
Eerst moet de droefheid, naar vereisch,ce viervoet draave
De lokken uit den kop; eeneed dainimmernian, nbsp;nbsp;nbsp;’
Het treurend hart voortaan behaagen zal of kan;
Maar dat’s wei voeglijkheid; de droefheid is vervloogen Eer krip of tabberd heeft gedaan;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
De liefde weet hoe hij dat tieren moet verdaan;
Schiet door den weêuwenkap zijn peiltjes in haare oogen,
JULIA.
Gij prijst ons fraaitjeskind.
B E T J E.
Men overtiiige mij indieij men ’t anders vindt;
Geloof mij, haastumetuw’toeftandtebeklaagen-
-ocr page 196-DE ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Scort traanen, zelfs bij emmers vol ;
AVring Uwe handen; raas als dol;
Maar volg daarna uw hartsbehaagen.
En gij zult fpoedig naar een audren minnaar vraagen;
’t R niet gemaakt voor ééu;
Kn dac nog niet alleen ,
’t Verandren is , naar ’k meen ,
Zijn element.
H E N D K I E,
Ka ha! dat zijn gegronde reên.
\5\vgoüt Mejuffrouw is, mafoj i tc zeer verheven,
Om de eisfcheii van het hart geen vrüen loop tegeeven;
Om te onderftellen dat in ’t gantsca heelal geen man Belkat, die u vertrooKen kan.
JULIA.
Wat mail zou dat toch zijn ?
HENDRIK.
Zoudt gij het raaden konnen?
JULIA.
Inv/aarheidniet. nbsp;nbsp;nbsp;^
H E M D R I K,
Ik zelf.
r A s Q u I w.
Zie daar den llorm begonnen:
De loopgraaf g’opend; metdatall Vrees ik een’ uitval die verichrikli;k weezen zal,
-ocr page 197-ipl
B L IJ S V E L.
JULIA, tegen Hendrik, Zoude gij dat zijn ?
H E N D E r
Ik durf het (leüen. JULIA.
En ikdurfonbefchröomd een ander oordeel vellen ,*
Ik heb een' man begeerd die mij beminde; en dien Ik wederminnen kon; Leander deed inij hoopen,
Dat ik voor hart en hand bij hem dat heil konitoopen: Inu, Mijnh.er, kan ik iets dergelij^s nietzien ;
Gij mint u zelv' te veel, om uw genegenheden Voor iemand te verdeden.
H E N D R I E.
Ik zweer bij all’ watleeft, dat, zo ik u verkrijg,...
Ach fchoone ! gij wordt aangebeden ;
Gij blijft voortaan alleen het voorwerp van mijn min;
Mi n hart vüorfpelt het mij, vriendin!
Het heeft om uwent wil Emiiia verlaaten,
En vindt daar groot genoegen in j Dit is ’t bewijs dat gij me onmogelijk kunt haaien,
j u L I A.
Mijn hart, integendeel, zegt mij op ftaanden voet, Datmeneen trouwloos man altoos verachten moet.nbsp;Stel, gij had geen gebreken,
-ocr page 198-Dan deondandvastigheid, dat waar’ genoeg, om u En alle uwe oden te verachten.
p A s Q o I ir.
Nu!
Die aanval kost gewis u ’t leven, naa: ik reken.
U £ K D R I K.
Men moet dien eerden tegenweer j U zekeilijk vergeevenjnbsp;Mijn fchoone weer te leeven 5nbsp;Maar als welvoeglijkheid gedaan heeft, op mijne eer,
Dan zult gij recht doen aan mijn liefde, oprecht, enteêr; Bedenk er u eens op.
JULIA.
Ik zweer.
Dat ik, door alles nog bedaarder te overweegen,
Den troost dien gij mij biedt, reminder wordt genegen.
Kom volg mij Betje, ikwilmijn’oomgaanfpreeken, en Mijn affchéid neemen.
r A s Q u 1 ».
X93
B L IJ S P li L.
NEGENDE TOONEEL, De VQOrtgen, l e A N d e k.
G,
JULIA.
Hj hier! lieh ik u niet gezegd Datgeuniecweder aan mijne oogen moet ontdekken!nbsp;Komt gij mij nieuwe fmart verwekken ?
t. B A N D E H.
Ik bid Mejuffrouw doe mij recht,
En laat mijn liefde mij tot geen verwijt verftrekken; Verhoor wijn iaatfle bêe! Zo gij mij inderdaadnbsp;Bemind hebt; zo uw hart nog werklijk voor mij (iaat,nbsp;Zult gij mij zekerlijk verhooren,
JULIA.
Wat wilt gij dan?
L E A N D £ R«
Dat gij
Niet in het kloolter gaat — uw hart onttrekt aan mij, (Dat noodlot is mij tog befchoorennbsp;En k aan een anderfchenkt, gelukkiger dan ik.
JULIA.
N
-ocr page 200-794 Igt;E ONVERWACHTE HINDERPAAL:
Bid ik den hemel dat hij mij ten flrengflen flrafP,
Zo ik mij desaangaande ooit laat verwinnen ;
Zo ik niet de uwe blij v’ tot in het heilig graf.
PAS Q o 1 N, tegen Hendrik. Rat’s uw Cmgé Mijnheer-: iaat ons nu rasixcniarcheeren^nbsp;HENDRIK.
Kom volg Pasquin ; ik zie mij al te diep verneêreu.
(Tegen JnliaT)
Gij weet niet wien gij haat j ’t Zal u berouwen — maar te laat.
TIENDE TOONEEL.
JULIA, LEANDER, BETJE, KAKEL. I. E A N D E R, tegen Karei.
Zijtgij
lijt gij gereed?
kakel.
O ja — maar ’k zou tog nog wat wachteni Uwhaastisnoodeloos, Mijnheer, naar mijn gedachten.
L e A N D E R.
Waarom?
KAKEL.
Wel ’k hoorde (Iraks in ’tnaatfte zijvertrek, ïleerEerrijk, Gerani, en uw’vader, lugelprek.
-ocr page 201-195
JULIA.
Waarover fpraken zij ?
K A R E L.
O! over vreemde zaaken,
Die men u zekerlijk welhaast bekend zal maaken.
JULIA,
Maar wat hebt gij gehoord ?
K A R £ L.'
Dat u verbaazen zal:
Vooreerst dan zeide uw oom — dat — wacht hoe is ’t geval ? Dat hij uw oom was.
L E A N D E R.
Zot!....
K A R K L.
Zwijg Heer, uw knecht moet fpreekeij.
JULIA.
Laat hem begaan.
KAREL.
Hij was uw oom dan } dat s gebleeken — Maar was een oom van vreemden aart;
Hij maakte dat, ora zo te zeggen,
Begrijpt gij, door zijn’ Heer - een Hertog _ wacht, bedaard, Bedaard — Ik ben het kwijt — die brokken zaam’ te leggennbsp;Is duivels moeielijk-ha! ’khebhet — nu, dieHeernbsp;Had dochters — twee - niet mee;;
Na'
-ocr page 202-Eén was getrouwd; één niet —nu ^al ik er wel komen---
Zij die getrouwd was, had, begrijpt ge, een’man genomen.
En de andre had een’ man , doch had er teven s geen--
Zij die geen’ man had, wist uw’ oom zo toe te lonken,
Dat —ja, zo is het naar ik meen.
Dat dan uw oom-en niet uw oom alleen ,
Maar ook uw vader een verborgen huwlijk klonken, Waardoor uw tante uw moeder werd, om dat
Uwe eerfte moeder, die-die geenzins, dat gij't vat.
Uw tante was, is door den dood geftorven.
B E T J E.
KAREL.
Zie, dat zijn juist de reên waarom gij niet moet gaan.
B E T J E.
Dat ishiilorisch fchoon •, in waarheid onbefeflijk 1
K A R E L, tegen Leandct,
Wèl, zijt gij niet voldaan?
L Ê A N D E R.
’k Wil fïerven als ik iets van alles heb verftaan.
KAREL.
Dat het den fterk flen kop ligt’ zou aan ’t fuislen maaken —.. Maar zie daar zijn de rechte lidn;
-ocr page 203- -ocr page 204-ïi)8 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: In’t kloofter eindig’!
E E R R IJ K.
Hoe', in'tkloodei! ’t kioofler! gij! Die keus kan mij maar niet behaagen;
’k Wil dat gij niij den last des ouderdoms helpt dfaagen.
E E T J E.
Dat luwt.
L E A H D E H.
Ik bid Mijnheer, volhard in datbelluit!
E E E R IJ K.
, Dat niet alleen mijn vrind; ik wil dat zij zal trouwen. JULIA.
Zal trouwen!
E E H R IJ K.
Ja, en nog van daag wordt gij de bruid.
L E A N D E R.
Lijdt zij nog niet genoeg? fpaar.....
B E R R IJ K.
Wil uw* mond maar houéii, Gij zult zo wel als zij van daag in ’t huwlijk trei^n.
L E A K D E U.
Ik!
E E R R IJ K.
Ja: wij kwamen des reeds zamen overeen.
B E T J E.
jjo ho' ik vat de kneep 1 — haar zal men Hendri.kgeeven,
-ocr page 205-ip9
S L ly s P E L,
(0/gt; Leanier wjzende,')
En hem Emilia — wel nu, dat’s, bij mijn leven,
Al fijntjes uitgedacht.
JULIA.
Staat mij dat lot te vreezen!
Och oom! dan zal ik niet gehoorzaam, konnen weezen.
E E R B IJ
Gij zult gehoorzaam zijn, dat weet ik, en verwacht Dat gij mijn keus zult prijzen;
I^at gij me uw dankbaarheid van harten zult bewijzen,
I, E A N D E R’
Wien fchikt gij dan voor haar? nbsp;nbsp;nbsp;t
B E B R IJ K.
L E A N D E R.
Wat duivel!
OoDil~
Leander!
E E R R 1} K,
Zoo mijn nicht het kloofler iiog begeeien?
JULIA.
Heen—maar mijn moeders man
soo DE ONVERWACHTE HINDERP AAL:
£ E K R IJ E.
Hoor, alles is een droom j
Hij was zulks nooi{,
E E T J E.
Ik fla verftomd, dat wil ik zweeren.
L E A H D E R.
Ik was zulks nooit!
JULIA.
Had hij mijn moeder niet ter vrouw? E E R R IJ K.
Neen,want gij zijt mijn kind.
JULIA.
Uw kind!
E E B R IJ K.
o ja, befchouvv’
In mij uw’ vader.
JULIA, na hem ernftelijk omhelsd te hebben. Ik befchuldig mij met redennbsp;Dat ik mijn’ vader niet herkend heb, aan zijn trouw,
Zijn liefde en zorg voor mij, en aan mijn tederheden Voor hem.
X A R E L.
Wel nu, Juffrouw! heb ik het niet gezegd Dat bij Mama en Oome een knoopje was gelegd?
I, E A H D R B.
Jk durf dat alles niet geloovec.
-ocr page 207-E E R R IJ K.
't Gaa: ongetwijfeld uw verwachting ver te boven.
Maar echter is het waar: als ik u een tafreel Van mijn gevallen mededeel,
Zult ge overtuigd zijn dat men u niet heeft bedroogen:
Dit zij voor thans genoeg — zij is een kind van mij;
Ik heb haar duur gekocht — en gij,
Haar vader in elks oogen,
Waart nooit haars moeders man; des zal de hinderpaal Die u bedroefd heeft, uw geluk io ’c minst niet hindren.
li A R C L»
Is dat niet woord voor woord copij van mijn verhaal?
GEKARD.
Wel nu! wat zegt gij nu mijn kindren? JULIA.
Na zo veel felle fmarts een overmaat van vreugd!
L E A N D E R.
Verwondring boeit mijn tong — ’t geiuk-^ ik kan nist ipreeken. GERARD.
Uw zwijgen is een teken Dat de ommekeer uws lots u harteüjk verheugt;
Hoor vriend, naauwkeurig uitgerekend,
Is juist dar zwijgen recht welfpreekend.
£ E R R IJ K.
Dat een Notaris nu bet gantsch ontwerp voltooi'.
Ns
-ocr page 208-G E R A E P-
Zie daar, dat is waaracluig mooi;
1 wee vliegen in één klapi dit meisje met Leander j (De hemel zelf voegt deez gelieven bij elkander;)
En fchrandre Emilia met mijn bedaarden zoon.
twaalfde tooNEEL De voongen gt; p a s Q u inpas q u i n , (egen Gerard,
quot;^^reemdnieuws. Mijnheer!
G £ R ^ R D*
Wat dan?
P A S Q U I H.
Mijn Meefter is verd weenen j
Wat zegt gij?
e E K A R D. en waar heen?
(^Pasquin haalt zijnfchouders op.)
Dat antwoord flaat u fchoon J Men kan ufpreeken doen zou’k meenen.
P A s Q u I N.
Alijn Meeflerzelf wist niet waar’t lot hem brengen zou;
Hij teist Oneindig ver; door onbewoonde ftreeken;
Zo ver, dat niemand meer van hem zal hoorenfpreeken;
En enkel om een vrouw.
-ocr page 209-C E R A R D.
Een vrouw zegt gij?
P A S Q U I N.
Och ja;
Om deeze JufTer heeft hij met Emilia
Ten tweedenmaal gebroken;
Zij doeg hem af, en hij, in felle woede ontdoken, Vertrok, gelijk gij hebt gehoord.
o E B A R n.
Die ongelukkige!--gij ziet invvreugdgeftoord;
Dan , hoedeez dwaasheid mijn genoegen moog’ vermindrenj Niets zal mij met dat all'verhindren,
Om voor het noodige tot uw’ geflooten’ echt Te zorgen.
E E R R IJ K,
Wij, Mijnheer, doen uwe vriendfchap recht.
En zullen alles onderwinden,
Om uw verdwaalden zoon te vinden;
Den losgerukten band der liefde weêr te binden;
U te bevredigen met hem.
G E R A R D.
Ik geef, vanhartenumijnllem;
Hoewel hij’t niet verdient, mijn vrinden.
kakel, beTJK, PASQUIN.
K A R E L.
daar mijn’ Meefter dan getrouwd:
Ik tracht voor mij een jong brakimietje OptCfpOOren,
Op dalmijn ftam nietga veriooren;
’k Ben zulks het nageflachtverpligt—die’tmenschdom bouwt
Doet braaf — Pasquin laat ons van nu af vrienden weczen;
Ik laat u in ’t bezit van haar die gij bemint;
Gij hebt van mijn’ kant niets te vreezen j ’k Beloof u , als een vrind,
Van op uw’ grond nooit wéér te zullen komen jaagen.
B E T J E.
Indien Mijnheer Pasquin Voortaan niet meer jaloers wjl zijn,
Zal mijn gedrag hem z.ekenijk behaagen ;
Vermits ik h 011 dan niet befchouwen zal als man ;
Een naam dien ik niet dulden kan.
PASQUIN.
Daar is miin hand; ik zal mij naar uw’ zin gedraageii:
’k Zie tog dat die in onze dagen Een vrouwtje neemt, zijn hart in kluiftet® zuchten doet jnbsp;En vrij wat reklijk weezen moet.
El title van het vijfde en laatfle Bedrijf-
-ocr page 211- -ocr page 212- -ocr page 213-