-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

ORANJE EN NEDERLAND.

-ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11- -ocr page 12-




%




-ocr page 13-

PERSONEN.

WILLEM III, Prins van Oranje, Stadhouder van Holland en Zeeland, Kapitein- en Admiraal-Generaal der Unie.

HARON wiRTZ., Generaal der Staatsche Ruiterij.

MiciiiEL ADRIAANSZOON DE RUITER, Luitenant-Admiraal-Generaal van Holland en West-Friesland.

KORNELIS TROMP, gewczcn Luitenant-Admiraal van Holland en West-Friesland.

VAN LEUNINGEN, \

RURGERSDIJK, nbsp;nbsp;nbsp;gt; afgevaardigden ter Staten-Vergadering van Holland.

VIVIEN, nbsp;nbsp;nbsp;)

MAARTEN GERRITZ., burger van Oudewater.

TIJS DIRKSZ., nbsp;nbsp;nbsp;i

KRELIS JANSZ., kleermaker, jWers van ’s Gravenhage.

JANMAAT.

EERSTE MATROOS.

TWEEDE MATROOS.

MARRETJE TIJMENSZ., Schevcningsche vischvrouvv.

LEENUERT, haar zoon.

DE GENIUS van het stamhuis Oranje.

bÜPEMMEN^op het duin.

Inwoners van 's Gravenhage, Boeren en Boerin7ten, Matrozen, Jongens, Volk op de duinen, drie Afgevaardigden ter Statenvergadering van Holland, enz.

Het tooneel is te ’s Gravenhage den pden Juli 1672.

-ocr page 14- -ocr page 15-

EERSTE TOONEEL.

Het tooneel verbeeldt een plein voor V Prinsen woning in ^s Gravenhage ; aan alle zijden huizen, in den ijen eeuwscken trant; uit alle ramennbsp;wapperen oranjevlaggen / op het plein staan hier en daar groepennbsp;van mannen en vrouwen, matrozen, jongens, boeren en Scheve-ningsche visschers, eenige getooid met oranjelinten en strikken.nbsp;KRELis JANSZOON, kleermaker, burger van 's Gravenhage, ert maartennbsp;GERRITSZ., burger van Oudewater, staan in het midden van eennbsp;groep op den voorgrond en schijnen in druk gesprek; bij hetnbsp;opgaan der gordijn komt TIJS DIRKSZ. haastig op.

TIJS DIRKSZ.

Hoezee — de Prins komt van daag — de Heeren wachten hem op in hun zondagskleêren !

ALLEN.

Hoezee voor onzen Willem !

KRELIS JANSZ., tot hen die in de nabijheid staan.

Hoezee?... en de vijand staat voor de poort! het is of dat volk gek is- Is ’t nu een tijd om hoezee te roepen ? De Fransche land-muizen en de Engelsche waterrotten vreten ons veM kaal. Weet jenbsp;wel, mannen, hoe het staat? Weet je wel, dat als je morgen opstaat,nbsp;er misschien geen Holland meer te vinden is ? Weet je wel, dat alnbsp;de landprovinciën weg zijn : Groningen — Stad en Land — Friesland, Overijssel, Gelderland en Utrecht; ja, Utrecht ook, en ze zijnnbsp;nu bezig Woerden en Oudewater te plunderen,

MAARTEN GERRITSZ.

Och ja, Woerden en Oudewater . ..! Ik ben uit Oudewater gevlucht, ’s nachts, arm en berooid; de stad was aan de vier hoeken in brand gezet; de Frangozen warmden zich bij de kolen; iedernbsp;die op straat kroop, werd aan de hellebaard geregen.

I

-ocr page 16-

ORANJE EN NEDERLAND.

TIJS DIRKSZ.

Ea hoe ben jij ’t dan ontkomen?

MAARTEN hicl schielijk.

Ik ben over ’t dak geklommen, maar het regende vuur, en de gotelingen stonden op de hoeken van de straten, en de kerk isnbsp;geplunderd, en ». .

TIJS DIRKSZ.

Jij klaagt als sinjeur Job op den mesthoop. Ongeluksvogel, wat doe je hier? Maar dat behoef ik niet te vragen, laffe mem! Hiernbsp;was je geen Fransoos te wachten. Een lieve boel, als allen zoonbsp;dachten als jij. ’t Had je wat mooier gestaan om je stad te helpennbsp;verdedigen, en een schot te wagen voor je land en je Prins. Maarnbsp;zoo zijn ze. De vrede heit te lang geduurd, en je hebt te lang opnbsp;een veêren bed geslapen. — Ben jij een Hollander, kaerel?

Je hebt goed praten —• jij hebt misschien niets te verliezen: je lijkt me van de smalle gemeente .. . Wie zal me weêrom gevennbsp;wat ik verloren heb, hè, jij ? Je hebt misschien een Hollandschnbsp;hart in je lijf, maar geen Hollandschen duit in je zak.

TIJS DIRKSZ.

’t Is beter dan anders om. We hebben nu Hollandsche harten en Hollandsche vuisten van doen — duiten zijn er genoeg. Haddennbsp;we die maar wat minder gehad, dan had de Frangoos niet op onsnbsp;geaasd, en was de Engelschman blijven zitten bij zijn eel en zijnnbsp;poorter. Maar zoo zijn ze. De heeren hebben de duiten, maar denbsp;vuisten niet.

KRELIS JANSZ.

Dat’s exekrabele rebellie; volgens de kostumes, de oude her-komens en de rezolutiën van de Heeren Staten, onze genadige Souvereinen . ..!

TIJS DIRKSZ.

ib nbsp;nbsp;nbsp;wat in ’t zakkie? Ben jij een jongen van Jan de

Witt ? Heb je ook vroeger zijn klandizie gehad, hè?

EENIGEN uit den hoop.^ die naar voren gedrongen is.

Die is raak, Krelis !

-ocr page 17-

God bewaar me! ik ? Ik had het vroeger wel gewild. Maar ik ik ben een eerlijke snijer en voor verrajers maak ik geen kleêren.nbsp;De tijen zijn slecht; ’t is of er geen mensch meer wat afslijt. Gingnbsp;vroeger toch beter. Die verdoemde oorlog! — Aperpo, wie wil watnbsp;oranjelint? — Zie, ’k heb er nog wat van. {Hij haalt een grootnbsp;pak lint uit zijn zak).

VELEN tut den hoop.

JANMAAT.

{^Invalide met een houten been, gevolgd door eenige jongens, zingend op; de jongens in koor invallend.)

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee 1 JANMAAT.

Die telde zijn hennetjes bij het dozijn.

-ocr page 18-

ORANJE EN NEDERLAND.

Janmaat.

Hij had er warachtig maar niets voor te doen.

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee ! janmaat.

En toen het zijn zilveren bruiloftsdag was.

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee !

JANMAAT.

Toen dronk ’i een afgedriedonderden plas.

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee !

JANMAAT.

Vrij snorken, vrij vrouwen en daarbij vrij wijn.

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee ?

JANMAAT.

Ik wou wel het Prinsje in 't Nikkerland zijn,

KOOR.

Hoezee en Hoezee en Hoezee!

MAARTEN, vei ontwaardigd,

’t Is jandori schande! In tijen als deze zoo’n komedianten deun 1 Zoo'n kwakzalvers trompet!

JANMAAT.

Jullie vullen kannen met je brakke tranenwater; daar roer ik nou een scheut brandemoris met een kandijklontje in rond. Waarnbsp;schuilt het kwaad ? jou kraai, jou steen-uil! {Gelach^

KRELIS JANSZ.

(Is onder ''t zingen met het venten blijven voortgaan. Als 'quot;t liedje uit is en j-anmaat heeft afgevuurd, luider vervolgend.)

Acht duiten de el: *t is ^t laatste zoodje. Rep je, boeren en burgerlui, (Velen grijpen er naar: tot een oud vrotiwtje, dat achteraan komt hinken) ’k Ben uitverkocht, Meuje! ’k Heb niks, niemendal meer l

-ocr page 19-

13

ORANJE EN NEDERLAND.

TIJS DIRKSZ., tot Krelis Jansz,

Dat heb je toch niet aan je genadige Soevereinen te danken j die hadden je zoo veel oranje niet doen slikken, waarachlig niet!nbsp;die hadden ook wat liever Heeren alleen gebleven, en op hetnbsp;kussen blijven dutten, tot de lieve God ze, hoe later hoe beter, denbsp;lange rust op de harde planken gaf. Zoo zijn ze! Maar daar hebbennbsp;wij voor gezorgd. Wij moesten onzen Willem hebben. — Zijnbsp;waren vergeten, dat er nog een Oranje-kind was, een kind van vadernbsp;Willem; maar wij, van de smalle gemeente, zoo als hij zeit, wijnbsp;waren het niet vergeten, en we hadden goed onthouden, dat hetnbsp;onze beste dagen waren als Oranje-Blanje-Bleu bij het vendel woei.nbsp;Oud-Holland en Oranje dat past bij mekaêr als jou kop op jou lijf.

KRELIS JANSZ.

Daar heb ik niet tegen, maar.. .

TIJS DIRKSZ.

Wat maar! — of we een aardig vuurtje gestookt hebben! een ander vuurtje als jij (tot Maarten) en je kornuiten hebt latennbsp;stoken door de Fransozen. Dat was me een leven ! Eerst in Rotterdam, toen in Delft, in Leien, Dort en ter Gou. We hadden onsnbsp;lang genoeg laten foppen. Wat weten de kooplui van vechten! Zijnbsp;weten alleen van rekenen, en dan nog: ’t zijn allemaal geen koks,nbsp;die lange messen dragen. God beter ’t. Neen, man! Oranje innbsp;’t veld en Tromp en de Ruiter op zee, die mogen meepraten. Alsnbsp;de laatste ’t wat minder met de Heeren hield, zou ’t nog beter gaan.nbsp;’t Is waarachtig jammer 5 maar met die is ’took niet pluis.

JANMAAT.

(Bij wien zich eenige andere jonge matrozen gevoegd hebben, dreigend.)

Wat zeg jij van beste vaar?

EEN ANDER MATROOS.

Wat lepelt die zandhaas ?

EEN TWEEDE, Tijs beetpakkend.

Voor den mast met dat wurmpie!

DE JONGENS, Schimpend.

Hoezee en Hoezee en Hoezee!

JANMAAT.

Stilte aan den bak, of er wordt een Vader-ons op je baaitje getrommeld, dat de lappen er afvliegen! We hebben nóg een liedje.

-ocr page 20-

14

ORANJE EN NEDERLAND.

Luistert goed, klein gespuis! Als er van den Ouwe gesproken wordt, dan nemen jelui je muts af, want dan spreken we van Beste-vaar, goed begrepen, uilskuikens !

Jongens, met gejuich.

Hoezee en Hoezee en Hoezee !

janmaat ongeduldig met het houten been stampend.

Al wel, al wel! Attentie, mormels !

Matrozenlied.

»De goteling dreunt en de vlag gaat in top !

»Dag, moeder, misschien voor altoos! iMaar ’k zorg voor je brood met wat boter er op !”

En weg ging haar zoon, de matroos.

»Voor d’Ouwe een hoezee! voor de vlag een hoezee!

»Dag Trui, en dag Klaar, en dag Toos!

;igt;Je vindt wel een anderen lief op de ree.

;»Dat weet ieder Hollandsch matroos.

Potdori, de vijand ! We gaan aan den dans

Met d’ Engelschman en den Frangoos !

Kortjan uit de schee en kortjan is wat mans,

’t Kortjan van een Hollandsch matroos,

»Brandt ze eerst op Vr huid!” roept d’Ouwe op het dek.

»Ik ben er nog, wacht nog een poos.

»Zoo haastig niet, ben jelui allemaal gek?”

En dat is geen Hollandsch matroos.

Daar davert en bliksemt en dondert de kast,

Want de Ouwe is op zijn manier boos Een Engelsche boon vliegt er een in zijn bast.

Daar struikelt een Hollandsch matroos.

»Vecht door, weeke memmen, vecht door, goeien dag!

«Stopt straks me maar gauw in de doos!

«Vivat voor den Ouwe, die zorgt voor de vlag!'’

Zoo sterft een echt Hollandsch matroos.

(Matrozen en jongens herhalen in koor den laatsUn regel van elk couplet.)

-ocr page 21-

15

ORANJE EN NEDERLAND.

TIJS DIRKSZ.

Goed! Goed !

(Allen juichen en zwaaien met hoeden en mutsen.)

MAARTEN, Op Tijs wijzende.

Waarom neemt dat manneke geen dienst ? Dan had hij nou al kunnen vechten.

TIJS DIRKSZ.

Als ik geen schutter was in den Haag, dan had ik het waarachtig gedaan in Oudewater, om jou te zien loopen, man !

MAARTEN.

’t Is hier ook al kriek — ’t is of ik overal den vijand in den mond moet loopen.

KRELIS JANSZ.

Ja, Bijget, dat’s waar! De vijand is niet meer te ontloopen — hij staat overal voor de deur. Zoo als ik je straks zet, al de landprovinciën zijn weg. De Prins leit werkeloos te Bodegraven.

TIJS DIRKSZ.

Wat had ’i dan motten doen? Hij is immers sints vier dagen eerst Stadhouer en wat vrijer in zijn doen en laten?

KRELIS JANSZ.

De Fransoos is in Naarden — ik heb de laatste tijdingen — en hij staat voor Muien — in ’t hartje van Holland.quot;Amsterdam spreektnbsp;van zich over te geven,

TIJS DIRKSZ.

Dat’s niet waar — daar is Amsterdamsch bloed in me lijf, dat’s goed echt Hollandsch bloed, versta je! — (Iemand uit den hoopnbsp;trekt hem bij den ar711; hij verwijdert zich een poos.)

KREI IS JANSZ.

De Heeren Staten hebben om vrede gevraagd, maar ja wel — Holland wordt een kluifje voor den Koning — hij wil er eennbsp;grooten tuin van maken en Amsterdam wordt zijn paleis. Héélnbsp;Zeeland wordt gesloopt, en wat er dan nog overblijft in de landprovinciën, dat wordt een hapje voor zijn Kernels.

-ocr page 22-

TWEEDE TOONEEL.

De vorigen, marretje TIJMENSZ.^ een Scheveningsche vischvrouiü, met oranjelinten beladen: LEENDERT, haar zoon, een twintigjarigenbsp;knaap, boersch en vierkant, 7net wafhbuis e7t broek, waar hij isnbsp;uitgegroeid, volgt haar»

Ik ZOU haast zeggen waar heb jij dat nieuws van dan ehaald? Zoo, Tijs-buur! hoe maak je ’t ? (Zij geeft Tijs Dirksz., die watnbsp;achte7’waarts staat te praten, een volle hand.) Ik bin op een drafnbsp;uit me dorp eloopen, want ik hoor dat Zijn Hoogheid hier komt.nbsp;{Zij veegt het zweet van haar voorhoofd en van dat van haar zoon;nbsp;zich tot Krelis wendende) Hoe heb jij al die leugens toch bij mekaarnbsp;escharreld ? Ben je al weer bezig met je polletiek ?

MARRETJE

Wel nou koman, dan heb je ’t uit een goeie bron? ’t is of je een schol was gaan halen uit de vleeschhal. — Nou ik heb veelnbsp;beter nieuws. Onderweg riep Louwe Japiksz. van Leierdorp me toe:nbsp;Marretje, heb je ’t eheurd ? De Prins heit evochten en hij heit dennbsp;kam van den haan. Wat! zei ik, de kam van den haan? Wat isnbsp;dat veur een ding? Wel, zei hij, het Prinsenleger heit de Fransozennbsp;op de vlucht ejaagd, en den oppersten kornel gevangen enomen.nbsp;Bij me ziel! toen ik dat hoorde kwamen de waterlanders voor dennbsp;dag. De Prins heit overwonnen ! Hoezee voor den Prins. Dat klinktnbsp;anders als jou nieuws, hè, Krelis ?

-ocr page 23-

17

ORANJE EN NEDERLAND.

KRELIS JANSZ.

Ja, waDt wat jij vertelt is een miserabele leugen. Wijvenpraat! Hoe zou de Prins met zijn 20000 man slecht volk, een puik, puiknbsp;leger van 140000 man verslaan. Ja, zóó sterk zijn de Frangozen.

MARRETJE.

Wel wat doet er dat toe. Onze Willem vraagt niet naar ’t getal! Als hij onzen Lieven Heer op zijn hand heit, komt het op geennbsp;duzend aan.

mAarten.

Vrouw! als het waar was, dan zou Oudewater niet geplunderd wezen — uifgemoord — platgebrand. Ik heb het voor mijn eigennbsp;oogen gezien — o daar is geen redden meer aan — och, dat wenbsp;maar vrede konnen maken 1 — Vrouw! ik zag eerbare maagden,

die.. .

MARRETJE, de vuisteH ballende.

Wat, in Oudewater ? Daar had ik bij motten wezen ... Dat had ik de schelmen, bij me ziel! verleerd — ja, dat had ik!

KRELIS JANSZ.

En nu dringt de vijand verder. Van daag kan hij nog hier wezen — Holland is weg — daar is geen volk meer — en geennbsp;geld om kruit te koopen — en de Heeren doen der plicht niet.nbsp;Sints het jaar 18 hebben we meer dan 18000 paarden en 60000nbsp;voetknechten den kost moeten geven — behalve de vloot; en de in-en uitgaande rechten, de licenten en konvooien hebben bedragen . ..

MARRETJE.

Wat heb jij verstand van konvooien ! Schoenmaker, hou je bij je leest. Wil jij ook al stuurman wezen, en je bent nog te licht voornbsp;matroos! Blijf jij bij je naald en draad, man I Als je maar wat beternbsp;paste op je eigpn zaken — jij weet niet eens een goed buis tenbsp;maken, en je wil mee praten van polletiek. Heb je me dat buisnbsp;van me jongen niet versnejen — kijk de bloed kan zijn handennbsp;niet roeren zoo knelt het ’m — je heit wat te veul door de schaarnbsp;gehaald — jou lappedief!

tegen je in rechten gaan

KRELIS JANSZ. Harretje! dat’s kalonnie — ik zalnbsp;ageeren .. .

-ocr page 24-

ORANJE EN NEDERLAND.

Tijs DIRKSZ., naderbij komende.

Hé, wat is er nou weer te doen? (tot Krelis) Wel man! wat kijk je kwaadaardig — wat ben je geel — krek eender als onzenbsp;dominee, als hem de gal plaagt en ’i op de Arminianen scheldt.nbsp;(Roffelen der trommen.)

De Prins ! de Prins I

(Zij scharen zich. Zes afgevaardigden der Heer en Staten gaan paarsgewijze den achtergrond van het tooneel over., en tredennbsp;het htiis des Prinsen binnen. De mannen van het volk nemennbsp;eerbiedig den hoed af.)

TIJS DIRKSZ.

Wat kijken ze zuur, de Hoogmogenden ! Ze hebben den dikkert aan ons — ze zijn niet meer alleen baas 5 daar hebben wij voornbsp;gezorgd.

MARRETJE.

’t Werd hoog tijd ook; al die Soevereinen! ... ik heb liever één kabbeljauw in me mand, dan 10 pond katvisch.

(In de verte klinkt het Wilhelmus van Nassouwen.)

De Prins! de Prins!

MARRETJE, door het volk dringende.

Laat me veur an — ik mot den Prins spreken (tot haar zoon) kom Leendert — kom — we motten veur an.

LEENDERT.

Moe! alles begint me veur men oogen te draaien — laten we maar weêrom keeren, moe !

MARRETJE.

Ben je mal, jongen? — de Prins zal je waarachtig geen kwaad doen; daar issie de vent niet na. (Beiden zijn in de voorste rijennbsp;gekotnen en blijven daar wachten.)

-ocr page 25-

0RA^7E EN NEDERLAND.

(De krijgsmtiziek naderthet Wilhelmus van Nassomven klinkt met forsche tonen in het rond; hellebaardiers metnbsp;een hop7nan en een Oranjevendel scharen zich op den achtergrond. Dan verschijnt WILLEM van Oranje, een jongelingnbsp;van 22 jaar {Jiij is asthmatiek; dikwijls kuchend.^ maar alsnbsp;hij in vuur geraakt klinkt de ste7n zelfs forschf breed vannbsp;hoofd, met bruin hair: zijn voorko77ten is deftig en ernstig;nbsp;hij is bleek; hij is licht gewapend en houdt den bevelhebbers-staf in de hand; naast hem gaat de Baron wirtz.)

ALLEN, zwaaiend met de hoeden eft i7iutsen.

Hoezee, hoeiee, voor ODzea Prins!

(Het Wilhel77ius houdt op.)

WILLEM, vriendelijk en met de hand groetende.

Ik dank je, vrienden !

MARRETJE, tot haar zoon.

Nou, Leendert! is het tijd,

LEENDERr.

Moe ! ik durf niet.

MARRETJE, he7}i bij de hand nemende en zich vóór den Prins half in den weg plaatsende.

Prins!

WILLEM.

Wat wil je, vrouwtje ?

MARRETJE.

Prins! ik bin maar een arme visschersvrouw; maar ik meen het wel met het patria en met Willem Willemsz., den rechten ennbsp;echten huisvaar.

WILLEM.

Dat geloof ik graag — je behoort immers tot het Hollandsche volk, en dat volk heeft mij lief, zoo als ik het lief heb. Heb jenbsp;me wat-te vragen? spreek.

MARRETJE, Stil tot haar zoon.

Leendert, zet je hoed af. — (hiid) Ja, Je Hoogheid! (ter zijde tot haar zoon Lee7idert.) Lomperd, zet je hoed af! (hij ontbloot

-ocr page 26-

ORANJE EN NEDERLAND.

zich langzaam het hoofd.) Je Hoogheid mot weten, dat ik moer was over drie zeuns. Moe ! zei de oudste voor een paar jaar, het deinennbsp;van ’t water maakt me ziek — ik ben geen waterrot — ’k hoor opnbsp;’t land — ik neem dienst bij een vendel. Daar had ik in ’t eerstnbsp;schrikkelijk op teugen, Je Hoogheid ! want ’t was een brave borstnbsp;en onder dat soldatenvolkje gaat het rauw toe. Maar toen het oorlognbsp;werd, toen kon ik ’m niet langer houên. Moeder ! zei hij, geef nounbsp;toe of ik loop stil weg. Ik heb men oogen rood gehuild, Je Hoogheid ! maar ’t hielp niet, en toen dacht ik zoo bij me zelf: het landnbsp;heit knappe jongens van doen, en God de Heer is overal; en toennbsp;heb ik ’m m’n zegen gegeven, en ik duwde ’m een goudgulden innbsp;de hand en den bijbel, waarin ik het eerst heb leeren lezen. — Jenbsp;Hoogheid! de jongen heit dapper evochten aan den Rijn, — (eennbsp;traan wegpinkende) hij is dood, het was mijn oudste — een goeie,nbsp;brave jongen !

WILLEM, geroerd.

Arme moeder!

HARRETJE.

Neen, niet arm. Je Hoogheid! (op Leendert wijzende.) Zie, dat is me tweede en dat is een rechte waterrot. Hij zwerft met zijn vaarnbsp;altijd op zee; maar hij wil hooger op — hij wil op's Lands vloot.nbsp;Die heit in de laatste dagen wel geen klop ehad, daar zorgt Mijnheer de Ruiter wel veur, maar ze heit nog al wat volks verloren,nbsp;en nou vroeg 'i me van morgen of ik aan Je Hoogheid wou vragennbsp;hem een plaats te geven op de vloot.

WILLEM.

Moeder! wil je je tweeden zoon dan ook geven?

HARRETJE.

Ja, ’t viel me eerst wel zwaar; maar zie, Je Hoogheid! ik heb het toch nog meer op de vloot dan op het landvolk.

Neen, behoü je zoon — je hebt je vaderland al je schuld betaald.

HARRETJE.

Neem ’m, Je Hoogheid! ’t Is waar, hij kan vallen — ^t zou me tweede wezen — ’t zou me tot in me ziel zeer doen — (haar zoon

-ocr page 27-

ORANJÉ EN NEDERLAND

kussend) want ik heb ’m lief, meer dan me eigen-zelvers — maar alssi valt, dan is ’t voor zijn land. — (Snikkend) Neem ’m, Jenbsp;Hoogheid! neem ’m. Ik heb nog een derde — die is nog klein;nbsp;maar alssi grooter wordt, en hij wil . . . dan .,. dan — maar neen,nbsp;zóó veer zal ’t niet komen.

Neen, vóór dien tijd is de vijand het land al uit, (Tot Leendert,) Knaap! blijf je niet liever op de pink bij je vader?

HARRETJE, Leendert een duw gevende,

Andwoord, jongen ! — Zie, Je Hoogheid I ’t is een lam voor zijn vrinden, maar, bij me ziel! ik ken 'm, ’t zal een wolf wezen voornbsp;den Engelschman. Toe, jongen, spreek dan — hij zal waarachtignbsp;niet durven spreken voor ’i het eerste ooilam beet heit.

LEENDERT, stotterend.

Ik wou graag op zee. Je Hoogheid !

WILLEM.

Je bent nog zoo jong, en de dienst heeft zoo veel bezwaar.

LEENDERT, vrijer.

Maar als je vechten wil, kan je vooruit kommen.

WILLEM, glimlachend.

Geloof je dat ?

LEENDERT.

Wis en bliksems; daar heb je de Ruiter, die was maar jongen in een lijnbaan en ’i is nou Admiraal; ik bin van me jeugd af opnbsp;T water eweest — dat heb ik op hem veur.

WILLEM, lachend.

Dan denk je ’t ook zoo ver te brengen?

LEENDERT.

Waarom zou ik niet ?

HARRETJE, hem aan V hart drukkend.

Dat’s nou mijn jongen!

-ocr page 28-

ORANJE EN NEDERLAND.

Ik heb nu geen tijd meer. Kom in den namiddag bij me, dan zullen we er nader over spreken. Vaarwel, moedertjen I Willemnbsp;Willemsz., noch het patria zullen ooit vergeten dat je zoo goednbsp;over hen denkt. Vaartwel, mannen! — (Tot den Baron Wirtz) Denbsp;Heeren Staten zullen wachten.

Men hoort het Wilhelmus van Nassouwen; het daurt voorty met afnemend geluid, tot de tooneelverandering. Willemnbsp;groet het volk en gaat^ begeleid van den Baron Wirtz ennbsp;gevolgd door de hellebaardiers, naar de overzijde vn7t hetnbsp;tooneel, waar hij in zijn huis verdwijnt, onder het luidenbsp;koezee^roepen en het wuiven met hoeden en mutsen.

MARRETJE, Op den voorgrond tot haar zoon.

Dat’s een man, hè, dat’s een Prins!

(Allen dringen naar den achtergro7id.^ en na den Pi-ins begeleid te hebben, gaan zij af. Het too7teel verandert met open gordijn,)

DERDE TOONEEL.

Een zaal in V Prinsen huis, gestojffeerd naar den i‘je7t eeuwschen smaak; een tafel staat ter linkerzijde; daarbij een stoel, met hetnbsp;wapen van Oranje en het randschidft: «fe mantiendrai\ Verdernbsp;eenige stoelen verspreid door het aertrek.

De Pensionarissen viviEN en burgersdijk en de Heer van beuningen 77iet drie andere treden in plechtgewaad op. In de verte klinkt nognbsp;flauw het wegste7’vend Wilheh7ius.

VAN BEUNINGEN.

Zijn Hoogheid is, naar ik geloof, daar juist aangekomen.

VIVIEN.

Ik verwacht hem met ongeduld. Aan al het wikken en wegen kome een einde,

BURGERSDIJK, een brief uit den zak halend en dien inziende, ter zijde. Zou dat waar wezen ? De vijand al in Leiden !

-ocr page 29-

23

0RAN7E EN NEDERLAND.

VIERDE TOONEEL.

De vorigen^ de Prms van Oranje treedt met den Baron WIRTZ binnen.

¦\VILLEM.

Hoogmogende Heeren, ik groet u! Ik verlangde naar een mondgesprek, en daar de vijand mij tot rust dwingt, maakte ik van de mij gegunde vrijheid gebruik, de Heeren Staten te hooren op hetnbsp;stuk van defensie, of van den algemeenen vree. Ik verwacht vannbsp;uw zijde vertrouwen, Mijne Heeren l en dat vertrouwen zal metnbsp;rondborstigheid worden beandwoord. Men heeft mij gezegd, dat denbsp;Heeren onderhandelden met den Koning van Frankrijk. Is dat waar?

VAN BEUNINGEN,

Ja.

WILLEM.

En op welke voorwaarden zou men vrede kunnen sluiten ?

VAN BEUNINGEN, Vast.

op voorw^aarden, die zco lang van Beuningen de eer zal hebben afgevaardigde te zijn ter Statenvergadering voor Amsterdam, nietnbsp;met eenparige stemmen zullen worden aangenomen-.

Zijn ze dan zóo onteerend ?

VAN BEUNINGEN'.

Wij ontvingen een ultimatum van Frankrijk, dat in het kort hier op neêrkomt. Al wat de Staat bezit buiten de Zeven Gewestennbsp;vervalt aan den Koningj vervolgens Delfzijl met 20 van de naastenbsp;kerspelen; het Graafschap en de stad van Meurs komt aan dennbsp;Keurvorst van Keulen 5 Frankrijk verlangt verder vrijdom van belasting op den invoer van wijn, 24 millioen livres ter vergoeding dernbsp;oorlogskosten, en jaarlijks — het bloed stijgt mij naar het hoofd bijnbsp;het verhaal! — een buitengewoon gezantschap om den Koning te bedanken, dat hij ten tweeden male het land aan de Staten weergegevennbsp;heeft, onder ’t aanbieden van een gedenkpenning, ter waarde van vijfnbsp;of zes gouden pistoletten, vertoonende de reden dezer dankzegging.

-ocr page 30-

24

ORANJE EN NEDERLAND.

WILLEM, bedaard.

En Engeland ?

VAN BEUNINGEN.

Engeland vordert de erkenning zijner heerschappij over de zee, en dat men daar alomme de Hollandsche vlag strijke; 200,000nbsp;pond sterling voor de vrije visscherij, 500,000 pond sterling totnbsp;voldoening der oorlogskosten, en Vlissingen, Briel en Sluis voornbsp;altoos in pandschap.

WILLEM, langzaam.

En wat hebben de Heeren Staten besloten ?

VAN BEUNINGEN.

De opinies waren verdeeld. Men was het echter eens, dat de voorwaarden onaannemelijk waren. Dordrecht en Haarlem wildennbsp;de handeling aanhouden; de laatste slechts de behoudenis van Unie,nbsp;Regeering en Godsdienst bedingen. Leiden, schoon verzekerende,nbsp;dat zij even noode als iemant anders tot een laagheid besloot, meendenbsp;dat men den Koning in de meeste eischen te wille kon zijn.

WILLEM, met vonkelende oogen en den bevelhebberstaf in de vingeren klemmende.

En Amsterdam ?

VAN BEUNINGEN, vast.

Amsterdam meende dat het een laagheid ware, zoo men nog iets van den vijand verwachtte, die den vrede niet wilde; dat er nognbsp;kans genoeg op redding was, al verzekerde Gouda, op het getuigenisnbsp;van Uw Hoogheid, dat de po.sten aan de Nieuwerbrug en de Goejan-verwellensluis, twee der sleutels van Holland, niet te houden warennbsp;Amsterdam verzekerde dat, hoe men de burgerij ook mismoedignbsp;waande, in haar wallen een tienduizendtal poorters gereed stonden,nbsp;de wapens op te yatten, om niet alleen haar eigen muren, maarnbsp;ook den uitersten wal van Holland te dekken. (dn vuur) Amsterdamnbsp;verzekerde mét Rotterdam, die ’t eveneens getuigde, dat het beternbsp;ware zich dood te vechten, dan op schandelijke voorwaarden dennbsp;vrede te sluiten ; dat het beter ware dat er geen Holland bestond,nbsp;dan een Holland in den band van een vreemden despoot.

-ocr page 31-

25

ORANJE EN NEDERLAND.

WILLEM, zich tot Btirgersdijk keerende.

En zou Leiden bij haar besluit blijven ?

BURGERSDIJK.

Leiden heeft eenmaal getoond wat zij over had voor de vrijheid. Haar burgers zijn nog niet ontaard en verbasterd, maar lees, dat isnbsp;haar antwoord.

(Hij geejt hem den brief over.)

WILLEM, dien inziende.

Agt;De Koning van Frankrijk maakt staat om de posten aan de Nieuwerbrug aan te tasten, en vervolgens naar Leiden en den Haagnbsp;te trekken. Men weifele daarom niet, met tot een besluit te komen.”nbsp;(Bedaard) Dit bericht is overdreven.

BURGERSDIJK.

Het moge overdreven zijn door den angst der burgeren, Uw Hoogheid zal toch niet ontkennen, dat er grond voor dien angstnbsp;bestaat. Alle hulpbronnen zijn uitgeput of voor het minst verstopt.nbsp;Hoe ze te openen in den korten tijd van rust, dien Lodewijk denbsp;Veertiende der stad Leiden zal laten? Amsterdam moge nog hoogmoedig zijn op haar kracht, de vijand is ook nog ver van haarnbsp;poorten. Maar wij . . .

VAN BEUNINGEN.

Mijnheer de Pensionaris, Amsterdam is bereid haar schutters te zenden, om de poorten uwer stad Ie dekken voor den aanval vannbsp;buiten !

BURGERSDIJK, scherp.

Zoo verzet mogelijk is, zal het geschieden zonder de hulp uwer stad, met onze eigene burgers.

VIVIEN,

Mijn Heeren, om Gods wil geen twist!

VAN BEUNINGEN, Burgersdijk de hand toereikende.

’t Was zoo kwaad niet gemeend. Heer Pensionaris! (Zich tot den Prins voendende) Uw Hoogheid kan uit dit gesprek reeds zien, hoenbsp;veel moeite het ons kost eenig te worden op dit kardinale punt.nbsp;Hunne Hoogmogenden de Heeren Staten hebben daarom ons gekom-mitteerd, om bij Uw Hoogheid, hun Stadhouder, Kapitein en

-ocr page 32-

26

ORA^7E EN NEDERLAND.

Admiraal-Generaal te solliciteeren om konsideratiën en advies. De Heeren Staten verwachten van u wederkeerig opening van zakennbsp;en vertrouwen op uw scherpen blik bij de berekening der kansen,nbsp;die de Staat in de worsteling loopt,

WILLEM, plechtig en ernstige

Hoogmogende Heeren! Ik tel onder u mannen, vergrijsd in de raadzaal, en ik ben nog maar een jongeling van even twintig. En die mannen, welke hij hoogacht en bewondert, vragen dien jongelingnbsp;raad, en bouwen op zijn uitspraak.

Het wordt niet ter zelf-verheffing gezegd, mijne Heeren! maar om mij-zelven en ook u te doen doordringen van het gewicht dezernbsp;ure. Het wordt gezegd, opdat de raad, dien ik u geven zal volgensnbsp;mijn overtuiging, niet tegen mij getuigen moge, wanneer het volknbsp;gaat recht vragen bij den Koning der Koningen tegen de mogelijkenbsp;oorzaak zijner ellende en vernedering.

De Heeren weten hoe ik mijne linie van defensie heb gekozen, De vijf sleutels van Holland zijn nog in mijn handen; ze kunnen,nbsp;wat men ook zegge, in mijn handen blijven, zoo mij slechts, meernbsp;volks gewordt. De verdedigingsmiddelen, door de natuur ons gegeven,nbsp;heb ik mee ter hulp geroepen : de grenzen van Holland zijn doornbsp;het openen der sluizen onder water gezet.

Mijn hoofddoel is, den vijand voet voor voet den grond te betwisten, zonder een slag met hem te wagen; en zoo, wat God verhoede, de overmacht mij overvleugelt, alles prijs te geven, omnbsp;Amsterdam, de slagader in het lichaam der Unie, te beschermen.

Ik behoef u niet verder de kansen voor te rekenen: ze staan hachelijk genoeg. Maar eendracht maakt macht, dat was de spreuknbsp;onzer vaderen, zij moge ook de onze zijn. Waar de Hollandschenbsp;burgerij kampt voor haardsteden en altaren, is zij onoverwinnelijk.

Daarom, mijn Heeren ! is het de raad van uwen Stadhouder en Kapitein-Generaal, te volharden, te steunen op Gods bijstand en opnbsp;eigen kracht. (In vuur deit bevelhebbersstaf in de rechterhand klemmende en opheffende.) Willem van Oranje zweert in deze ure bij denbsp;heilige schim van zijn grooten voorvader, den grondlegger van uwennbsp;Staat, het uur, waarin Holland overwonnen wordt, niet te overleven,nbsp;maar bij de verdediging der laatste schans, op te zien naar de hoogstenbsp;torenspits der Amstelstad en, zoo hij daar de lelievaan wapperennbsp;ziet, zich te storten in de drommen der vijanden, om ten minstenbsp;nog vrij te kunnen sterven.

-ocr page 33-

27

0RAN7E EN NEDERLAND.

Kleine pauze.

En nu, mijne Heeren! bedenkt, dat ge misschien nog vrede kunt sluiten, al is het ook op harde en onteerende voorwaarden; maarnbsp;dat, zoo ge mijn raad volgt, de schede is weggeworpen, en hetnbsp;geheven zwaard niet kan neerzinken, voor het gebroken is, of denbsp;' hand, die het vastgreep, door den dood is verstijfd.

(Bedaard.)

Wat zal uw besluit zijn ?. . .

VAN BEUNINGEN.

De meerderheid der Statenvergadering is reeds van uw advies, Uw Hoogheid! Amsterdam volgt u.

BURGERSDIJK.

Waar Amsterdam durft voorgaan, zal Leiden niet achterblijven.

VIVIEN.

Eenparig zal tot het afslaan der vredesonderhandeling worden geresolveerd.

VAN BEUNINGEN.

Al zijn we van binnen krachteloos, van buiten zijn we nog sterk genoeg. Oostenrijk kan het evenwicht in Europa niet zien gestoord.nbsp;Ook Engeland kan onzen ondergang niet in ernst willen. Brandenburg en Spanje zijn reeds op onze zij. Zweden en Denemarkennbsp;zullen onze bondgenooten worden.

WILLEM, glimlache7td.

Ik waag niet den blik naar buiten te slaan, nu ik reeds van binnen zoo veel waar te nemen heb. Dit zij echter u vertrouwd.nbsp;De Republiek is sints een vierde van een eeuw even groot in denbsp;raadzaal geweest als op de zee. Het onbekrompen Vaderlandnbsp;kent ze, wien het dit is verplicht, en weet zijn schrandere mannennbsp;ook te waardeeren.

(De Heeren geko77iitteerden maken zich gereed te vertrekken ;

Baron Wirtz treedt binnen, maar blijft op den achtergrond.)

Vaartwel, mijn Heeren ! (van Beuningens hand vattende, inet beteekenis) Oranje heeft zich heden met de Staatsche partij verbroederd .. . ?

-ocr page 34-

28

ORANJE EN NEDERLAND.

VAN LEUNINGEN, buigend.

Uw Hoogheid weet, dat in de ure des gevaars alle private inzichten zwijgen, daar Oranje- en Staatsgezinden begrijpen, dat zenbsp;vóór alles Hollanders zijn.

(Zij vertrekken,)

VIJFDE TOONEEL,

WILLEM en WIRTZ.

WIRTZ.

Beiden zijn aangekomen, zonder van elkaar iets te weten. WILLEM.

Laat hen binnenkomen, maar niet te gelijk. (Wirtz wil gaan, de Prins houdt hem tegen.) Wirtz, je vertrekt terstond naar Bodegraven —nbsp;verzamel daar vijftien vendelen uitgelezen volk 5 trek er mede opnbsp;naar Rozendaal in de Baronnie van Breda, daar zul je mij wachten.

WIRTZ

Wat heeft Uw Hoogheid voor ?

WILLEM.

Kun je zwijgen?

WIRTZ.

Zeker, Uw Hoogheid !

WILLEM.

Ook ik kan het. Vaarwel! Vertrek terstond; wacht mij te Rozendaal,

(Wirtz af.)

(WILLEM wandelt in diepe gedachten een paar maal hef tooneel over.)

-ocr page 35-

29

ORAN7E EN NEDERLAND.

ZESDE TOONEEL.

WILLEM 5 KoRNELIS TROMP, 4.^ jaav oud^ gezet^ rond en driftig, treedt binnen, tromp ontbloot het hoofd en blijft staan.

WILLEM, hem ziende.

Tree binnen, tree binnen, trouwe vriend!

TROMP, uitgelaten.

Mag ik dan eindelijk Je Hoogheid ontmoeten, hersteld in den rechtmatigen rang! ‘Oranje boven! was mijn leus al sints jaren;nbsp;dek en kajuit kunnen ’t getuigen dat ik den echten Willem Willemsz.nbsp;niet vergeten was; ik had er wel vexaties genoeg voor uit te staan,nbsp;maar...

WILLEM, hem de hand drukkende.

Ik weet het, ik weet het! je werdt van je ambt ontzet. Ik hoorde ’t met droefheid; toen vermocht ik niets.

Maar thans alles. Uw Hoogheid weet wat een waterrot op land is: ’t is een visch op het drooge. Mocht ik m’n hart nog eensnbsp;ophalen en den dans beginnen met die verdoemde zeehonden. Mochtnbsp;ik Janmaat nog eens toeroepen: Hou je taai, jongens 1 Aan denbsp;stukken, voor Oranje en ’t Vaderland !

WILLEM.

Dat zul je.

MICHIEL ADRIAANSZOON DE RUITER, een ma7t van 6j jaar, van middelbare grootte, met gezet,^ breed voorhoofd, blozendnbsp;gezicht.^ haar en baard gegrijsd bruin, dikke opstaandenbsp;knevel, zijn voorkomen is deftig en hoog. Hij treedt, doornbsp;Wirtz geleid, die zich echter aan de detir weder snel verwijdert, kalm ett waardig binneji.

WILLEM, hem ziende. Tromp bij de hand nemende en op de Ruiter wijzende.nbsp;Dat zul je nog dikwijls doen ... mét hem.

{^De klikken van de ruiter en tromp ontmoeten elkander; beiden zijn verwonderd.)

-ocr page 36-

30

ORANJE EN NEDERLAND.

WILLEM, tot de Ruiter.

Tree binnen, Mijnheer de Ruiter, tree binnen!

DE RUITER.

Uw Hoogheid ontbood mij.

WILLEM.

Ik wou van daag al de groote mannen der Republiek ontmoeten: de groote mannen van de pen en van het zwaard. Wie kon ik dannbsp;beter te mijnent noodigen, dan de Heeren Staten, de Admiraals denbsp;Ruiter en Trompt

DE RUITER.

Uw Hoogheid wist misschien niet, dat eene kleine oneenigheid .. .

WILLEM.

Verdeelt wat één moest zijn; ja, dat wist ik; maar ik wist ook, dat Mijnheer de Ruiter zijn Vaderland te veel liefhad, om het doornbsp;tweedracht te doen ondergaan.

DE RUITER.

Uw Hoogheid beoordeele mij wel. In vrije ronde taal gesproken, zooals het een zeeman past: wat ik deed was ten oorbaar van dennbsp;lande. Tromp heeft me den voet dwars gezet, rebellie op de vlootnbsp;gebracht, en ten laatste mij alleen op Gods genade laten drijvennbsp;in het midden der vijanden; — om die reden heb ik hem de handnbsp;geweigerd, die ik ieder eerlijk vaderlander toesteek.

TROMP, driftig.

Ik had ook waarachtig reden voor wat ik dee! Als Mijnheer de Ruiter wat 'minder die vervloekte burgerkeuningen naar de oogennbsp;gekeken en me bij de Admiraliteit wat minder zwart had gemaakt. . .!

DE RUITER.

Dat heb ik nooit .gedaan, (de ruiter is op hetzelfde, plan als Tromp getreden; Willem staat tusschen hen beiden) en dat zal iknbsp;ook nimmer doen. Dat verwijt grieft mij, Uw Hoogheid! grieft mijnbsp;diep; met eere zijn die hairen grijs geworden, grijs geworden ondernbsp;de toejuiching en ook onder den smaad van velen; de lof heeftnbsp;me nooit bedwelmd, daar ik mijn afhankelijkheid kende van den

-ocr page 37-

31

ORANJE EN NEDERLAND.

Almachtige boven mij, en de blaam deed me nimmer wankelen, omdat mijn geweten mij vrijsprak. De laster heeft mij wel vervolgd,nbsp;maar ik heb zijn wapen nooit gebruikt.

Admiraal! zou je ’t land thans misschien je diensten onttrekken, nu de partij, die je haatte, bovendrijft?

DE RUITER.

Zou de partij, die thans bovendrijft, nog mijn diensten verlangen, Uw Hoogheid? Een ander zal nu wel mijn plaats innemen, en evennbsp;min als die ander onder mij zal willen dienen, even min wil ik,nbsp;kan ik het onder hem.

WILLEM.

Zou je je terugtrekken, zoo Tromp, in zijn eere hersteld, een deel der Hollandsche vloot aan voerde?

DE RUITER.

Ik heb de Staatsche partij aangehangen, omdat ik dacht dat zij de glorie van mijn land zou kunnen bevorderen — maar ik haattenbsp;daarom Oranje niet j en ik zal de eerste zijn, die op mijn schipnbsp;»de Zeven Provinciën” de Oranje-vlag zal laten hijschen en de vlootnbsp;aanvoeren tegen den vijand, onder de leuze van: «Leve Oranje!”

WILLEM, hem de hand drukkende.

Brave Hollander.

DE RUITER.

Uw Hoogheid versta mij echter wel. Even zoo zeer als ik u en den Staten op dit oogenblik trouw en gehoorzaamheid Verschuldigdnbsp;ben, evenzeer was ik het vroeger den Staten alleen. Hij, die dennbsp;laatsten ontrouw is geweest, kan de eerste niet dienen; want zijn eednbsp;van gehoorzamheid verdient geen geloof; — en al mocht Uw Hoogheid hem ook geloof schenken, ik trek met zulk een nooit ten strijde!

TROMP, driftig.

Dat gaat waarachtig te ver. Me uit te schelden voor falsaris! Hem, dien ik haat, ontwijk ik, dien ik liefheb, blijf ik trouw, ’t zijnbsp;hij onder of boven drijve — begrijp je. Mijnheer de Ruiter?

-ocr page 38-

32

ORANJE EN NEDERLAND.

WILLEM.

Mijnheer Tromp, matig u !... {tot de Ruiter) tJ begrijpt hem verkeerd 5 niet zijn land heeft hij verraden, dat is hij immer trouw geweest, welke partij ook zegevierde. Slechts op u borst zijn haatnbsp;los. Hij meende, dat u hem belasterd hadt, dat u uit eigenbelangnbsp;heulde met de partij, die hij bovendien haatte, en daarom heeft hijnbsp;u den voet dwars gezet, {beider handen vattende) Zie, Willem vannbsp;Oranje staat in het midden — hij vertegenwoordigt uw vaderland;nbsp;dat vaderland vraagt u beider hulp.

DE RUITER.

Indien de Heer Tromp alleen mij kwaad heeft gewild, alleen mij heeft willen beleedigen, en hij dus geen verrader was van zijnnbsp;vaderland, dan heeft de admiraal de Ruiter wel niets meer te eischen;nbsp;maar de man, de mensch de Ruiter nog veel. Ik, mijner onschuldnbsp;bewust, ben ten onrechte beleedigd, en ik vraag van den Admiraalnbsp;Tromp daarvoor voldoening — hij bekenne schuld.

TROMP, hevig.

Dat doe ik nooit — zoo waar als God leeft, nooit! . ..

WILLEM, tot Tromp,

Je trekt niet ten strijde zónder hem — Tromp ! bedenk dit.

TROMP.

Dat’s hard. Je Hoogheid — maar ik heb gelijk; dat’s hard.

{Tromp weifelt.)

DE RUITER.

Het schijnt te hard voor je, harde zeebonk! strijk daarom maar halverwege de vlag — en ik ben voldaan .. ,! {hij biedt hem denbsp;rechterhand,)

{De Prins treedt snel achteruit.)

TROMP, schiet op de Ruiter toe., knelt de aangeboden hand tusschen beide de zijnen, uitgelaten,

Bestevaar, dat’s nol)el! Bestevaar, ik had schuld . . .! Ik zal je nooit verlaten, zoo lang ik armen en beenen roeren kan.

WILLEM.

Het is het heerlijkste oogenblik van mijn leven. Straks, Mijn Heeren ! een stevige teug gedronken op ’s Lands welvaren en uw

-ocr page 39-

33

ORAN'JE EN NEDERLAND.

beider vriendschap. Gaat nu en laat mij hier alleen. Ik heb de Hoofden van ons Volk geraadpleegd, dat ik ook raadplege in denbsp;eenzaamheid met den Koning daarboven.

DE RUITER.

De zee staat hol en de haven is nog ver...

TROMP.

Maar Janmaat is ree en de stuurlui vol moed.

(tromp reikt de hand aan de ruiter, en beide7i veriuijderen zich door de deur op deji achtergrond, die zij achter zich sluiten.)

ZEVENDE TOO NEE L.

WILLEM, alleen.

Zal ons Holland zegepralen In d’ ontzetbren worstelstrijd ?

Als door wondren menigmalen Werd haar weeke grond bevrijd.nbsp;Menigmaal heeft ze overwonnennbsp;In den kamp voor recht en eer.,..

Bij het dondren der kanonnen,

Bij het blikkren van ’t geweer.

Weder is de strijd begonnen,

Heere God, zie op ons neer!

Donkre toekomst! mocht ik lezen In uw streng verzegeld boek.

Mag ik hopen, mag ik vreezen?

Brengt gij zegen, brengt gij vloek? Antwoord, antwoord! mag ik hopen?

Blijft mijn land en blijf ik vrij ? Bloeds genoeg op ’t zwaard gedropen!

Meld mij of het ijdel zij.

Toekomst, sla uw zeeglen open,

Donkre toekomst, antwoord mij !

-ocr page 40-

34

ORANJE EN NEDERLAND.

{Een zachte muziek wordt gehoord; nevelen en wolken verbergen den achtergrond reeds bij de laatste regels. Een gedeelte trekt thans weer op, en in een lichtwolk gehuld,nbsp;staat een gestalte in witte kleedij, een bloemenkrans op denbsp;lange golvende hairen. Zij nadert langzaam; de muzieknbsp;zwijgt; de nevelen houde72 den achtergrond verborgen,)

WILLEM, verbaasd.

Wie zijt ge ?.

DE GENIUS.

Een ster in ’s onspoeds nacht.

De bó der Toekomst die gij wacht:

De Genius van uw geslacht,

Die staag op luchte vlerk Uw zetel of uw sponde omzweeft^

En vaak den storm gebreideld heeft.

Die rondstoof door het zwerk;

De Schuts, voor uw geslacht bestemd.

’k Heb meengen rimpel glad gekemd,

Die kreukelde op des Zwijgers slapen,

En ’k richtte vaak het blikkrend wapen,

Door Maurits in de vuist geklemd.

’k Heb Fredrik Hendrik in het stieren Der ranke Staatshulk trouw geschoord ;

Liet hij te veel de schoten vieren,

Dan klonk mijn »reef het zeil” aan boord. — De haat kroop rond, ving aan als ’t ruischennbsp;Des hoogen winds in ’t loof,

Toen luid als de echo in de kloof;

Hij kleurde uw vaders kaken rood.

Ik deed den bloedstroom zachter bruischen, Die schuimend hem door de aadren schoot.

WILLEM.

Driewerf geloofd, zoo gij komt melden,

Wat toekomst Holland en haar helden,

Wat toekomst ook m ij n Stamhuis wacht, ’t Is óm mij nacht.

-ocr page 41-

ORANJE EN NEDERLAND.

DE GENIUS.

Holland blijft vrij en de zoon van Oranje Stijgt op den troon van het trotsche Brittanje.nbsp;Willem de Derde, de tromp van de faam,nbsp;Predikt Euroop uw doorluchtigen naam!

Gedankt zij God! mijn land blijft vrij.—

Zal ook mijn zoon eens .. . ? i^De Genius zwijgt.')

Antwoord mij.

DE GENIUS.

Geen zoon zal ooit uw titels erven Of voegt de beide rijken saam.

Maar de oude tronk zal niet versterven;

Een Friso draagt met eer uw naam.

Twee zonen uit dien stam gesproten,

Zijn Hollands trouwe bondgenooten.

{Starend^

Maar reeds dreigt het gevaar,

En een toomlooze schaar Is daar.

(^Bezield.)

Zwarte neevlen stijgen dwarlend uit den Zuiderhorizont.

’t Oproer draaft langs wal en straten, tuimelt over ’t waereldrond. De aarde waggelt in haar naven bij den forschen reuzenstap,nbsp;Huivert bij de rauwe kreten: -»Vrij-, Gelijkheid, Broederschap”;

gegil der Marseillaise van den bandeloozen hoop;

Bij 't gekerm der Guillotine, die van ’t bloed der ^artlaars droop. Maar de Sterke is reeds geboren, die de Wanorde overwon,

Haar met ijzren voetzoel trapte — Lucifer Napoleon!

Bliksems flitsen, donders grommen, de arend kroont de krijgsbanier; Zie, de legers horten samen bij het weerlicht van het vier.

Holland beeft en wordt geklonken aan den zetel eens despoots: Geeselroede, worgende engel — toch in al zijn euvlen grootsch.

{^Bij de laatste regels wordt het tooneel verdonkerd. De nevelen op den middengrond zijn verdwenen: 7tien staart in een zwartenbsp;diepte. Ren bliksemstraal en daarna een donderslag.^ langzaamnbsp;uitrollend over den duisteren achtergrond.)

-ocr page 42-

ORANJE EN NEDERLAND.

WILLEM, ontzet.

Wat onheil spelt die zwarte nacht?

DE GENIUS.

Vrees niet! Ga met me... Hoor en wacht!

(^Terwijl beiden in de duisternis verdwijnen, klinkt van ^t nog 07izichtbaar duind)

EEN STEM, klagend [vrouwestem.)

Donkere ondoordringbre wolken

overdekken land en zee!

Uit het Zuiden ruischt het: * lij den”,

en het Noorden antwoordt: »Wee!”

EEN TWEEDE {tfiannestem').^ krachtiger.

Onze vlag is neergereten,

onze volksnaam uitgewischt.

EEN DERDE {als voren^.^ bestraffend.

Eigen schuld! Te wulpsche weelde

bracht verslapping, lafheid, twist.

{Als straks een flauwe schemer valt op voor- en middengro72d, ziet de toeschouwer het iooneel op den achtergrond als zee,nbsp;den horizon in donkere wolken gehtild. Voor- en middengrondnbsp;stelt het strand voor. Aan weerszijden: duinen, waaropnbsp;manne7t en vroiiioen en kinderen gegroept zijn. Op eennbsp;kooger, iets voo7‘uitspi'ingend dtiin, het dichtst bij dennbsp;voorgrond, staat^ de Genms. Willem behoeft niet 7}ieer geziennbsp;te worden.)

DE GENIUS.

Gij deedt boete! Vreest niet langer!

Hoort, mij spelt een nieuw Gezicht,

Uit de diepe duisternisse

’t Gloren van nieuw, heerlijk, licht.

STEMMEN, van verschillende kanten»

Licht? Waar? Waar? Slechts nacht! Een zwarte nacht!

{Een sche77ier over duin en zee»)

-ocr page 43-

37

ORANJE EN NEDERLAND.

DE GENIUS.

H ij komt dien ge wacht!

Uit England geland aan de Hollandsche kust!

De veeten vergeten, het twistvuur gebluscht!

De volkskracht gewekt uit haar zwijmel!

Een Staat uit de veelheid van Staten gevormd!

De Afgoden van straks van het voetstuk gestormd*.

Aan Willem den Eerste, den schranderen Zoon Der nimmer vergeten Oranjes, de Kroonnbsp;Van Nederland èn Insulinde.

{^lets meer licht.)

Na ’t sloopen van diens leemen woning Verschijnt de Tweede!

»Heil en Zegen!”

Klinkt den kloeken strijder tegen,

Ridderlijke Oranje-zoon!

Die, toen alle banden sprongen,

Duizenden den krijgszang zongen,

Vorsten van hun zetels drongen,

Zich bevestigde op Zijn troon,

Door te geven, ongedwongen,

In zijn mildheid onbegrensd.

Wat zijn Volk zich had gewenscht!

De derde Willem! De eerste Koning Van ’t in ’t nieuwe Staatsverbandnbsp;Als herboren Nederland !

Hij, anders, nóg hechter den Volke verbonden En daardoor te blijder, te warmer begroet.

Die nooit eenig woord wat hij gaf heeft geschonden.

Die doet wat hij kan en die weet wat hij moet!

Maar ook zijn ure slaat... ! En op het Hooge Huis Ontplooit de rouwvlag zich. Daar binnen staat een Kruisnbsp;Van scherpe dorens, maar van rozen óok, omwonden;

Een moeder met haar kind — het laatste Oranjekind!

En ’t volk van Nederland zal eenmaal luid verkonden Hoe t eed er en hoe wijs die moeder heeft bemind!

licht neemt mi snel toe in kracht. Zee, duin en figuren zijn nu goed waarneembaar. Ook de horizon wordt lichter.)

-ocr page 44-

DE GENIUS.

Dat nu de aanschouwing ’t woord vervange!

(£en zachte muziek doet zich hoor en; de nevele?t aan dert horizon blozen en purperen; zij lossen zich langzaa7n op,nbsp;hij de tone?! der muziek. Een grot in schelpenvo7'm of lichUnbsp;paleis, van lichtende tvolken omgeven eji daarover alsnbsp;zwevende, wordt zichtbaar. Zij straalt hel licht uit., dat, innbsp;de zee iveerkaatst, op de golfjes vonkt en vonkelt. Aan denbsp;paarlemoeren wanden der grot: de wapenborden van Nederland., Insulinde en Sm-iname (dat van Nederland in V 7nid-den en iets hooger) stralend van licht. De Rijksvlag metnbsp;Oranjewimpel overschaduwt het borstbeeld van Koninginnbsp;Wilhehnina, gesurmonteerd door een kroon: electrische vlammen schitteren als dia^nanten op de7t gouden bandP)

DE GENIUS, bezield.

Koningin der Nederlanden,

Insulindes Keizerin,

Laatste telg

Van ’t Vorstenhuis, het roemrijkst in Europe,

Door gants een volk in uw wieg reeds gezegend, Van de wijsheid der schrandere moeder doorvoed,nbsp;Onkreukbaar de band, die Gister en Heden omvlecht.nbsp;Aan uw voet

Zij de liefde en de trouw van drie eeuwen gelegd!

(In koor van de duincji, ondersteund door zachte muziek,)

Aan uw voet

Zij de liefde en de trouw van drie eeuwen gelegd!

(Bij V Wilhehnus en V juichen en wuiven van mutsen en hoeden op het duin daalt langzaam de gordijn,')

-ocr page 45- -ocr page 46- -ocr page 47- -ocr page 48-

Uitgaaf van H. A. I. ROELANTS, te Sehiedam.

H. J. SCHIMMEL.

-------

kkrntk: rkrkü.

Post-Octavo. — Drie Deelen. — 1846 B!z. druks.

Prijs f 7.50. Gebonden f 8.70. Bestaande in:

TWEE TUDORS, Drama in vijf Bedrijven............... f 0.70

..^JOAN WOUTERSZ. Drama in vijf Bedrijven............ „ 0.70

GÜNDEBALD. Dramatisch Gedicht..................... „ nbsp;nbsp;nbsp;0.70

^GIOVANNI Dl PROCIDA. Drama in vijf Bedrijven..... „ 0.80

___ORANJE EN NEDERLAND. Dramat. Tafereel in één

Bedrijf............................................... „ nbsp;nbsp;nbsp;0.50

.^BODEWIJK DE ELFDE. Drama in vijf Bedrijven....... „ 0.90

DRAMATISCHE FRAGMENTEN. (Anna Bolein — Francesca. — Graaf Struensee............................. nbsp;nbsp;nbsp;0.50

^ NAPOLEON BONAPARTE, EERSTE KONSUL. Drama

in vijf Bedrijven..................................... „ nbsp;nbsp;nbsp;0.90

SCHULD en BOETE. Drama in vijf Bedrijven........... „ 0.80

.JUFFER SERKIjAAS. Drama in vijf Bedrijven.......... 0.90

HET RIND VAN STAAT. Dram. Tafereet in drie Afdee-

lingen............................................... „ nbsp;nbsp;nbsp;0.70

HET SLOT VAN ABCOÜ. Drama in vijf Bedrijven..... nbsp;nbsp;nbsp;0.90

^STRUENSEE. Dnima in vijf Bedrijven.................. nbsp;nbsp;nbsp;0.90

ZEGE NA STRIJD. Drama in vijf Bedrijven ............ „ nbsp;nbsp;nbsp;0.60

SOFONISBE. Drama in vijf Bedrijven .................. nbsp;nbsp;nbsp;0.60

.^JUFFROUW BOS. Drama in vijf Bedrijven............. , nbsp;nbsp;nbsp;0.80

DE TOWERKAT. Drama in vijf Bedrijven.............. „ nbsp;nbsp;nbsp;0.90

LÜCRETIA. Treurspel in vijf Bedrijven................. „ nbsp;nbsp;nbsp;0.70

twrrde: rkrks.

Post-Octavo. — Een Deel. — 238 BIz. druks.

Prijs f 1.90. Gebonden f 3.40. Bestaande in;

EEN DEUGNIET. Dramatisch Tafereel in vijf Afdoelingen f 0.70 NACHT EN MORGENROOD. Drama in vijf Bedrijven.... „ 0.90

HET BOEK JOB. Tooneelspel in één Bedrijf............ „ 0.40

IN DE. DIRECTIE-KAMER. Dramatische schets in één Bedrijf.............................................. „ nbsp;nbsp;nbsp;0.30

-ocr page 49- -ocr page 50-