-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

YADER EN ZOON.

Tooneelspel in een Bedrijf.

Personem

zgne zonen.

VAN DOiiBN, handelaar. ADOLF,

EDÜAED.

EERSTE TOONEEL.

VAN DOLEN zit de krant te lezen, eduabd komt binnen,

EDUABD.

Goeden morgen, vader!

VAN DOLEN.

Zoo! ga zitten en vertel mg eens, of je gisteren wat nieuws gehoord hebt.

eduabd.

Daar is geen redden aan; maar wel bestaat er kans, dat wij voordeeliger condities kunnen bedingen dan de overigenbsp;crediteuren. Daartoe acht de Advokaat doelmatig, datnbsp;een van ons Van Swieten zelf ga spreken, om de schroeven wat aan te zetten, en als u er niet tegen hebt, dannbsp;wou ik wel....

VAN DOLEN.

Waarop grondt de Advokaat zijn beweren?

EDUABD.

Dat wg, en speciaal wij, in tegenstelling der overigen,

-ocr page 6-

119

stelselmatig zyn opgeligt, dat de man in de laatste dagen klaarblijkelijk met de handen in het haar zat, en toen dingen heeft gedaan, die hem zeer zouden bezwaren,nbsp;wanneer ze ooit publiek werden gemaakt en waarvan wijnbsp;dupe zijn geworden. Wanneer dus heden tegen den middag____

VAN DOLEN.

Hm.... die zaak eischt beleid, ik zelf zal er heen gaan.

TWEEDE TOONEEL.

DB VOEIGEN, ADOLF.

ADOLF.

Goeijen dag, Papa! Wel geslapen?

VAN DOLEN.

Ja wel, jij ook ?

ADOLF {£limlagchend).

’t Had niet over.

{Van Dolen gaat verder de krant lezen).

ADOLF {zacht tot Eduard).

Blijft Papa hier nog denk je?

EDUARD.

Ik weet niet, hij is niet gewoon mij rekenschap te geven van hetgeen hij denkt te doen.

ADOLF.

Een karaktertrek van de papa’s.

EDUARD.

Waarom stel je daar belang in?

ADOLF.

Ik wou hem spreken.

EDUARD.

Welnu, vraag het hem zelf.

ADOLF.

Of liever, ik wou hem niet spreken, maar ik wou jou spreken.

EDUARD {glimlagchend).

Een konsekwent heer!

ADOLF.

Nu ja, ik zou hem wel willen spreken, maar hij ziet er van daag niet heel opgeruimd uit.

-ocr page 7-

120

EDUARD.

Van daag net als anders.

ADOLF.

Dat kan wel wezen, maar dan ziet hij er nooit heel vriendelijk uit, en ik heb nu al veertien dagen lang eennbsp;geheim op mijn hart gehad, maar. .. dag in dag uit kwamnbsp;mij ’s mans wezen niet uitlokkend genoeg voor.

EDUARD.

Wacht, ik zal je wel uit den brand helpen. Papa!

VAN DOLEN.

Wel!

EDUARD.

Denkt u dus zelf....

VAN DOLEN.

Ja, ’t diende wel, ik heb zóóveel te doen, mijn hoofd loopt mij om. Ik moet nog aan drie kantoren zijn. Wordtnbsp;het van morgen te laat, dan zal ik van avond naar Vannbsp;Swieten gaan.

eduard.

Misschien dat ik anders....

VAN DOLEN.

Neen, ik zal het wel doen; maar dan moet ik nu ook weg. Adieu! Blijf jij thuis, hé! tot dat ik weerom kom.nbsp;{Hy schynt Adolf niet op te merken en gaatf)

DERDE TOONEEL.

ADOLF.

Je hebt er den slag van om Papa te boegseren. EDUARD.

Meer geluk dan wijsheid.... ’t Is zonde zoo van den ouden heer te spreken.... maar je wilde me ook alleennbsp;hebben.

ADOLF.

Heb je den tijd?

EDUARD.

Is ’t ZOO belangrijk?

-ocr page 8-

121

ADOLF.

Wezenlijk, Eduard! het is belangrijk genoeg, al komt er niets in van kans- of intrest-rekening, debiteuren ofnbsp;crediteuren?

EDUARD.

’t Schimpen op den koopmansland zal ik niet beantwoorden; die wapens kwetsen niet meer. Ik wilde alleen weten, of je me lang te spreken hebt.

adolf.

Maar verdord, dat weet ik niet; wat ik te zeggen heb. is weinig; je kunt er wel veel op te antwoorden hebben.nbsp;Heb ik onregt of niet, dat je hier aan huis altijd tegennbsp;zaken aanloopt? Wil je je vader spreken, hij heeft te veelnbsp;te doen, of wel hij heeft te veel zaken aan zijn hoofd.nbsp;Kom je bij je broer, van hetzelfde laken een pak. Neen,nbsp;waar ik ooit berouw van heb gehad, niet dat ik hetnbsp;koopmansvak tien mijlen van mij af heb geschopt.

EDUARD.

En als je advokaat bent, zal je wel wat geven willen om het weer tot je te trekken. Maar genoeg daarvan,nbsp;vertel nu, zoo het mogelijk is, zonder opi te stuiven, watnbsp;je op het hart ligt. Je bent verliefd, dat weet ik.

ADOLF.

Hoe weet je dat?

EDUARD {een weinig piquant).

Ze hebben het me in de sociëteit verteld.

ADOLF.

In de sociëteit? Maar daar zijn ze toch vlug bij hoor! Ja, ze hebben hondenneuzen in Amsterdam! en ik dienbsp;nog al zoo mijn best doe om alles geheim te houden!nbsp;Het is hier een beroerde boel. Ze zien alles en vertellennbsp;alles. Wat gaat het ze aan? Ze zullen er nog over babbelen, of ik Zaturdagsavonds een watercadetje of eennbsp;profetenbroodje eet. En kom aan, weet je ook met wie?

EDUARD.

Ik vrees dat ik het weet.

. nbsp;nbsp;nbsp;ADOLF.

Vreezen? wie is ze dan?

-ocr page 9-

122

EDUARD.

Louise.

ADOLF.

Ja, maar waarom ben je bang? Voor den gloed barer oogen misschien? Jou zouden ze verschroeijen, maar mij zullen ze koesteren. Is ze te mooi — want mooi is ze, dat zalnbsp;je erkennen — ’t zou gevaarlijk kunnen wezen, als ze minder zedig was. Is ze te verstandig? Wie kan te verstandig zijn? Een bas bleu is ze niet.

EDDAKD (met gevoel).

Broeder! waarom mij niet in vertrouwen genomen?

ADOLF.

Omdat ik vooruit het antwoord wel kennen zou.

EDU.ARD.

Hoe zoo?

ADOLP.

Je zoudt me haar ontraden hebben.... o, ik weet het, maar ik weet ook de reden. Je erkent zelf, dat ze lief,nbsp;geestig, aanvallig is — en toch plaatst de Mammon zichnbsp;er tusschen, en je verwerpt haar. Geld niet waar, dat is denbsp;spil, waar alles om draait, en in plaats van wat goed ennbsp;lief is, vrij en open in het gelaat te zien, duldt je, dat denbsp;Mammon zich er voor plaatst, en je ziet niet andei’s dan dennbsp;afschuwelijken indringer. O dat geld! dat geld!

eduaed.

Nu ja, Adolf! je zoudt een raad van mij verkregen hebben die daar althans iets op leek; maar spreek dan toch bedaard, als wij ernstige zaken moeten behandelen. Jenbsp;hebt Louise lief, niet waar?

ADOLF.

Hoe kan ik nu bedaard blijven, bij zulke saaije vragen. Ik ben immers verliefd, heb ik dan lief of niet? Zal jenbsp;vragen, of iemand geen eetlust heeft, als je hem aan dennbsp;geeuwhonger ziet liggen?

EDUARD.

O verliefd te zijn en waarachtig lief te hebben, dat is toch nog wat anders. Je hebt haar lief, dat wil zeggen,nbsp;je liefde is zuiver, zonder eenige de minste zelfzucht?

ADOLF {lagchend).

Als de vos de passie preekt.,.. nbsp;nbsp;nbsp;*

-ocr page 10-

123

EDUARD.

Adolf! je hebt een mootje zaak vaarwel gezegd, een zaak, waarop je als oudste regt zoudt hebben. Je hebtnbsp;je in een vak begeven, waarin er negentig van de honderd droog brood eten en het restje het nog maar tamelijk goed heeft. Als je een meisje neemt, moet je haarnbsp;kunnen onderhouden, niet alleen voor je eigen belang, ooknbsp;voor haar. Bezit je dien waarborg?

ADOLF.

Ja!

EDUARD.

Hoe dan?

ADOLF.

In mij zelf.

EDUARD.

Hogelijk, en.... enfin, wat doet het er ook toe? Je bent waarschijnlijk al vrij ver gegaan. Weet ze,...

ADOLF.

J a.

EDUARD.

In dat geval kan je niet terug, nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;valt ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alléén

nog maar te vragen; waarom haal nbsp;nbsp;nbsp;jenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mij nunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in de

zaak.

ADOLF.

Ik moet er Papa nog over spreken.

EDUARD.

Qui vous empèohe? Bedaard Adolf! Ik begryp je zeer goed, je wilt nu dat ik tot hem spreken zal,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar?

Maar.... is het dan goed? Is hij nbsp;nbsp;nbsp;ernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gesteld dat

we hem zei ven vertrouwelijk naderen?

ADOLF.

En hoe kan ik? Weet ik niet van te voren wat er komt. Had ze geld, ’t zou misschien gaan, maar nu.

EDUARD.

Adolf, ik wil mij niet beklagen, dat je eerst dan bij me komt als je me noodig hebt, ik wil de oorzaak daarvan zelfs niet opspeuren, veeleer wil ik je helpen, maarnbsp;geloof mij, overwin toch je vreesachtigheid, leg je drift

-ocr page 11-

124

aan banden, prepareer er je op, dat er een storm kan uitbarsten, maar wacht die af, zonder weerstand te bieden.

ADOLF.

Neen Eduard, ik weet immers van-; te voren, dat ik het niet kan, bij jou vloeit het bloed traag door de aderen,nbsp;bij mij bruischt het.... ja ik ben driftig, wat lakoniek isnbsp;haat ik {Euard ziet hem verrast aan).... begrijp mij welnbsp;broeder, ik haat het lakonieke in u, en daarom kan iknbsp;je — althans bij liefdezaken, niet tot mijn vertrouweling maken — ik kon nu eenmaal niet, neem het kwalijk of niet, bij God, het was mij onmogelijk, je zoudt mijnbsp;niet begrijpen, ik wist het. Hoe zal ik dan nu met mijnnbsp;vader spreken! Hoe ligt zou mij een woord ontvallen, datnbsp;zijn wrevel kon opwekken? Ben ik dan meester van mijnbsp;zelf? Mag ik dan in opstand komen tegen mijn vader ? Geloof mij, voor alles is het beter dat ik zwijg. O bij mijnenbsp;verandering van beroep heb ik er de treurigste ondervinding van opgedaan.

EDUARD, {opstaande en de hand vertrouwelyk op Adolfs schouder leggende?^

Broeder, misken toch je vader niet, zooals je mij miskent____ Neen, val mij niet in de reden, hoor mij aan. Je

dweept met de studie, je dweept met het voorwerp van je genegenheid, je dweept met alles wat edel en groot is, ennbsp;je verwerpt wat nuttig en goed is. Toch, wij moeten nuttig zijn, wij moeten leven en laten leven. Je hebt lief nietnbsp;waar, maar hoe zult je laten leven als je naauwelijksnbsp;weet hoe je leven zult? Door de keuze van een andernbsp;beroep hebt je een gevaarlijk spel gespeeld Adolf, al zounbsp;ik u daar dank voor kunnen zeggen, die je plaats hebnbsp;ingenomen, je hebt je van je vader verwijderd, en hemnbsp;een doorn in het harte gedrukt. Je waart altijd zijn oog-appel, je doet hem onze lieve, afgestorvene moeder herdenken en je hebt hem verlaten.

ADOLF, {getroffen).

Hoe kon ik anders ?

EDUARD.

Luister toe! Die verwpdering mag niet langer plaats hebben. Herneem toch je plaats aan vaders lessenaar. Mgn

-ocr page 12-

125

verdiensten zgn ruim en ik deel ze gaarne met u, doe het ter liefde van je vader, wiens grootste vreugd je kunt uitmaken als je wilt, doe het ter liefde van haar die je lief-hebt, doe het ter liefde van mij.

ADOLP.

Nooit of nimmer!

EDUARD.

Stil, ik hoor vader komen. Bedenk je goed en wees niet trotseh.

VIEEDE TOONEEL.

DE VOEIGEN, VAH DOLEN, (adolp staut in gcpeins verloren^ van dolen.

Hm! wat een weer! Daar woei een orkaan.

EDUARD.

Maar waarom gaat u dan uit vader?

van dolen.

En wie zou het dan doen ?

EDU.4ED.

U zoudt welligt nog wel wat assistentie noodig hebben. van dolen.

Och assistentie geeft niets, aan bediendes kan men het toch niet overlaten.

EDUARD.

Bij Van Swieten geweest, vader?

VAN DOLEN.

Niet thuis.

EDUARD.

Zou u denken dat hij niet thuis wast

VAN DOLEN.

Ik weet niet, maar men heeft gezegd, dat hij er over een paar uren stellig zou zijn, dan moet ik er weer heen...nbsp;Is Adolf hier, ik had hem nog niet bespeurd.... zie Eduard,nbsp;juist het evenbeeld uwer lieve moeder, dezelfde helderenbsp;oogen, denzelfden fijnen glimlach, o ik kan hem niet aanzien, of ik denk aan haar.... [geheel in zich zelven gekeerd))nbsp;jammer, jammer.

-ocr page 13-

126

EDUARD.

Adolf, sta toch niet zoo in gedachte, papa is binnen.

ADOLP.

Dag papa.

VAN DOLEN.

Adolf, kom je nooit meer hartelijk naar je vader toe? Is dat een groet aan je vader? eerst geef je naauwelijksnbsp;teeken van leven, en dan word ik afgescheept met een: dagnbsp;vader, kan je alleen vrolijk en levendig wezen buiten’s huis ?

ADOLP, (geraakt.)

Ik ben vrolijk waar ik begrepen word. Ik ben levendig, waar ik mij te huis gevoel.

VAN DOLEN.

En bij je vader, die je ontloopen hebt, kan je je niet thuis gevoelen niet waar?

ADOLP, (meer gevoelig^

Ontloopen vader! Geloof mij dan toch eenmaal, ik kon niet anders.

EDÜARD.

Vader, ik heb op uw thuiskomst gewacht met een paar zeer noodzakelijke boodschappen (zacht tot Adolf). En nu,nbsp;de kogel door de kerk, bedwing je, en volg mijn raad.

VIJFDE TOONEEL.

VAN DOLEN, ADOLP.

VAN DOLEN.

Wat is toch de reden Adolf, dat je koel, afgetrokken tegen me bent ? Ik weet niet waaraan ik het heb verdiend,nbsp;dat ik nooit meer een vriendelijk gezigt van je zie........

(Adolf Tcykt strak voor zich, maar antwoordt niet.)

Welnu dan, spreek? Verdien ik geen antwoord? Mag ik niet vorderen dat je me vriendelijk tegemoetkomt? Ofnbsp;heb je je welligt over je vader te beklagen?.... Spreeknbsp;dan jongen!

ADOLP, (driftig.)

Maar waarom dat? Wanneer heb ik mij over u beklaagd? Ik kan niet altijd vrolijk kijken op commando.

-ocr page 14-

127

VAN BOLEN.

Op commando! ’t Is mij gebleken dat je wel bang waart iets op commando van je vader te doen, waarom zou jenbsp;me anders ontloopen zijn.

ADOLP.

Omdat____ omdat het kantoorleven een gruwel voor mij

is, omdat ik mij vrij en onafhankelijk wil bewegen, omdat....

VAN nOLEN.

Juist, omdat je je aan het vaderlijk gezag wondt onttrekken niet waar? Omdat je meende niet aan pligten gebonden te moeten zijn, en toch, daar is niemand nader ter wereld dan je vader om die pligten voor oogen te houden.nbsp;Zie op je broeder Eduard, geen dag gaat er om dat hijnbsp;mij geen blijken van liefde geeft, hij is met hart en ziel innbsp;zijn zaken, hij vult zich den kop niet met allerlei dwee-perijen.

ADOLF, {ter zijde.)

Dweeperijen! ’t Zou immers weer dweeperijen worden genoemd!

VAN DOLEN.

Je ziet ook het heerlijke gevolg van je verwijdering. Geen vriendelijk woord, ja geen vriendelijken blik krijgt mennbsp;meer van je. Denk je dat ik je vader ben om al je humeuren te verdragen? Waarom ga je niet kinderlijk metnbsp;mij om ? Spreek dan toch, spreek !

ADOLF, (bewogen.')

Ik kan — ik. kan niet spreken, o moeder, moeder! (zeer zacht). Mijn vader begrijpt mij niet.

VAN DOLEN, (getroffen.)

Moeder, roept ge nvv moeder aan ... gelooft ge dus dat ze je hooren zal.... als ze het doet, hoe zal ze zich bedroeven als ze ziet hoe je met je vader omgaat. Foei, Adolf.

ADOLF, (in zich zelveni)

Ik zal het hem zeggen — moed gevrt.

VAN DOLEN.

Adolf, Adolf! je handelt niet wel met mij....

ADOLF, (verlegen.)

Vader ......

-ocr page 15-

128 van dolen.

o wijzig toch je gedrag! (Hij neemt zyn hoed.)

ADOLF.

Moet u al weer uit, vader!

VAN DOLEN.

Ja — voor zaken.

ADOLF, (wrevelig.)

Altijd zaken!

VAN DOLEN.

Altijd verachting der zaken, alsof je daar niet je opvoeding en alles aan te danken hadt. Wij spreken elkander nader! (Af.)

ZESDE TOONEEL.

ADOLF, (alleen).

En ik zou die zaken niet haten, die zich altijd tussciien mijn vader en mij stellen ? O moeder, moeder, gij begreeptnbsp;mij alleen, en ik bezit u niet meer!

ZEVENDE TOONEEL.

EDUAED.

Welnu Adolf, heb je met vader gesproken, ik heb je tijd genoeg gelaten ?

ADOLF, (hitter.)

Gesproken ? Ja!

EDUAED.

En is dan nog de kogel niet door de kerk ? Heb je je weer driftig gemaakt?

ADOLF, (opstuivende.)

En hoe zou ik mij niet driftig gemaakt hebben. Wie geeft hem het regt mij te verwijten, dat ik mijn vadernbsp;niet respecteren zou? Gisteren nog waagde een op de sociëteit op hem te schimpen, hij wist niet dat ik tegenwoordig was — ’t belette mij niet om hem een glas wijn in

-ocr page 16-

129

het aangezigt te gooijen. Dat de lafaard my niet uitdaagde is niet mijn schuld, maar toch deed het mij goed. ’t Isnbsp;immers reeds bewijs genoeg dat hij een ellendeling was.

EDXJAED.

Als of hij het niet al bewezen had, door te schimpen op zulk een man.

ADOLP.

Toegestemd! toch was het goed, dddr goed vooral, daar hij door zijn lafhartig gedrag bewees, geen bevoegd reg-ter te zijn.

EDUARD.

Adolf.... stuif nu niet op, ik moet je ernstig iets afvragen. Ben je voor je zelf — nu afgescheiden dat hij je vader is — ben je voor je zelf overtuigd van ’s mansnbsp;edelheid van karakter?

ADOLF.

Die vraag is een beleediging.

EDUARD.

Toch niet, je kunt hem immers niet waarderen zoo als ik, je kunt niet opmerken hoe hij arbeidt, hoe eerlijk hijnbsp;denkt, hoe veel hij voor anderen over heeft, en hoe weinignbsp;hij zich daarop laat voorstaan. Adolf, op de Socicteit treknbsp;je partij voor hem, in huis bedroef je hem.

ADOLF.

En bedroeft hij mij niet, als hij mijne vrijheid aan banden wil leggen, den onafhankelijken geest wil besnoeijen, als, wanneer ik mij eindelijk vermand heb, en met hemnbsp;spreken wil, hij mij met het woord; zaken afscheept. Zaken,nbsp;geld maken niet waar? dat is het hoofddoel des levens!nbsp;Om te spreken met zijn zoon over dierbare belangen, zijnnbsp;dat dan oók geen zaken? o,Eduard, als ge mijn toestand beternbsp;doorzaagt, ge zoudt veeleer mij beklagen dan mij beschuldigen. Zeg mij niet dat het mijn pligt is, mijn vader tenbsp;spreken over mijn plan, ik wist het immers zelf wel.nbsp;Vier weken brandt mij mijn geheim reeds op het hart, ennbsp;toch____ ik kan niet spreken, ik zal het nimmer kunnen.

EDUARD.

Toch moet er gesproken w'orden.

(Ze blijven beiden in gepeins verzonken),

-ocr page 17-

130

EèüARD {zeer vertrouwelyk).

Nog éénmaal^ waarom spreekt ge hem niet, vader is immers genaakbaar voor my.

ADOLF.

Voor u! maar je hebt je nimmer over hem te beklagen gehad.

EDUAED.

Over hem te beklagen, neen, en toch. ..

ADOLF.

W elnu ?

EDUAED.

Het is een verkeerd denkbeeld te gelooven, dat ook ik niet veel, zeer veel anders zou wenschen.

ADOLF.

Nu ja, je zoudt wenschen dat je een lot uit de loterij trok, je zoudt wenschen dat je een lief vrouwtje hadt, jenbsp;zoudt wenschen, dat je eens zooveel geld verdiende, jenbsp;zoudt ...

EDUAED.

Zottepraat! Ook ik zou wenschen, dat vader anders met mij omging.

ADOLF.

Men kan alles wenschen, maar dat is onbillijk.

EDUAEN.

Onbillijk.

ADOLF.

Ja onbillijk! wie heeft meer liefde van zijn vader ondervonden dan jij? Je kunt je hielen niet ligten, of hij wijdt uit in lof over je. Wat kan je meer van hem verlangen?

EDUAED.

Als het genoeg is, dat hij goed van mij spreekt als ik weg ben, dan ook heb jij je niet te beklagen, want ernbsp;gaat geen dag om, dat hij niet .vol liefde over je spreekt.nbsp;Wij belden verlangen meer, wij willen begrepen worden.nbsp;Luister! Tóen moeder overleed, was vader tevens aan hetnbsp;ziekbed gekluisterd, en de zaken rustten enkel op mijnenbsp;schouderen. 'tWas een zware taak voor mij, want ik wasnbsp;nog zeer jong. Terwijl gij u overgaaft aan de volheid uwer

-ocr page 18-

131

droefheid, en alleen der doode gedacht, riep mijn pligt mij tot den overgebleven levende, ik verkropte de smartnbsp;en klemde mij vast aan mijn zaken, ik deed het kramp-achtig bijna, toen zij die ik lief had mij ontrouw werd.nbsp;Toen, broeder, hadden die zaken voor mij niets aanlokkelijks meer, wat hield mp staande? De liefde tot mijn vader,nbsp;mijne zaken waren ook de zijne, en ... G-od weet hoe....nbsp;ik deed mijn pligt. Wat moest ik ondervinden? Na langdurig lijden herrees vader uit het krankbed, met de krachten keerde ook de ambitie terug; en, zoo als te voren,nbsp;nam hij het roer in handen, en werd ik de tweede persoon.nbsp;Spreek nu, heb ik het aan hem verdiend, dat mij geennbsp;enkele moeijelijke zaak wordt opgedragen, dat hij alles zelfnbsp;op de schouders neemt, terwijl ik naar niets meer haaknbsp;dan om hem den ouden dag gemakkelijk te maken en zelfnbsp;persoon te worden, om nimmer verlegen te staan, als hijnbsp;niet meer zijn zal.

ADOLF.

En waarom zelf hem dat niet gezegd ?

eduard.

Die vraag had ik van u niet verwacht.

ADOLF.

Waarom? Omdat ïk niet met hem spreken kan? Voor zaken heeft hij immers altijd ooren.

EDUARD.

Adolf, daar zijn zaken die men niet zeggen kan, die gevoeld moeten worden. Vertroutven moet gegeven — kannbsp;nimmer gevraagd worden.

ADOLF.

Broeder, waarom mij niet eerder een blik in uw hart gegund ?

EDUARD.

En waartoe?

ADOLF.

Omdat ik u immer miskend heb. Ik heb je zelfbe-heersching koelheid geheeten.

EDUARD.

Miskend? maar zoo zal het met vader ook zijn, als ge met hem spreekt.

-ocr page 19-

132

ADOLF.

Mogelijk,... en toch kan ik het niet.

EDUARD.

Je zoudt toch een heerlijke inleiding kunnen maken. Vader heeft immers altijd ooren voor zaken. Of heb jenbsp;niet nagedacht over mijn voorstel?

ADOLF.

Van op kantoor te komen? Van als het vijfde rad der wagen er bij te loopen ? Van mij in een vak te werpen,nbsp;waarvoor ik zelfs de geschiktheid niet heb? Eduard, innbsp;mijn plaats deedt ge het ook niet.

EDDARD.

Toch moet vader je geheim kennen. Je moet hem spreken.

ADOLF.

Doe jij het, toe!

EDUARD.

Doe het zelf, doe het toch zelf, Adolf.

ADOLF.

Och Eduard, ik ben zoo’n driftkop, ik kan, ik kan het waarachtig niet.

edüard.

Ga heen dan, ik zal vader afwachten, Adieu!

{Adolf gaat getroffen heen, doch Tcomt by de deur zijn vader tegen.)

ACHTSTE TOONEEL.

VAN DOLEN, ADOLF, EDDARD.

VAN DOLEN.

Eduard, is er wat geweest in dien tijd ?

ADOLF {met nadruk).

Dag mijn vader.

VAN DOLEN {afgetrokken).

Dag Adolf.

{Adolf wil heen gaan maar komt nogmaals terug.)

ADOLF.

Reik mij de hand mijn vader!

VAN DOLEN {hartelijk)

Adolfl

-ocr page 20-

133

ADOLF.

Vergeef mg ik ben te driftig geweest.

VAN DOLEN.

Goed zoo, mgn zoon, goed zoo! We spreken elkander nader als je terugkomt.

NEGENDE TOONEEL.

VAN DOLEN, EDUARD.

EDUARD.

U vroeg mij of er wat geweest is. In zaken compleet niets. En u? bij van Swieten geweest?

VAN DOLEN.

Ocb wel neen, dat ’s van middag eerst. Heb je dan een nieuwtje van een anderen aard?

EDUARD.

Misschien wel.

VAN DOLEN.

Wel nu is dat iets zoo bijzonders, dat er inleidingen met lange rusten moeten voorafgaan?

EDUARD (na eenig stilzwygen).

Wat dunkt u van Louise? Houdt u van haar?

VAN DOLEN.

Vreemde vraag! Wat is er toch mijn jongen? ik... enfin, je vraagt me en ik mag je niet met een wedervraagnbsp;beantwoorden. Louise, maar je vraagt immers naar dennbsp;bekenden weg, Louise vindt ik een allerliefste meid. Mgnbsp;dunkt ze moest al lang gevlogen zijn, als ze ook maar ietsnbsp;in de wereld bezat.

EDUARD.

Maar, mag dit eigenlijk wel een hinderpaal zijn ?

VAN DOLEN.

Hm, c’fist selon. — Kom nu geen omwegen meer, je weet immers wel dat ik haar gaarne dochter zal willennbsp;noemen, je behoeft niet langs slingerpaden te gaan, als jenbsp;tot je vader wilt komen.

EDUARD.

Dus u hebt haar graag voor uw schoondochter?

-ocr page 21-

134

VAN DOLEN.

Wel mgn jongen, het doet mij regt veel pleizier, datje de smart die je geleden hebt, wilt vergeten. Een rijkenbsp;vrouw zou ik je wel toegewenscht hebben, maar daar jenbsp;toch in een goede affaire....

EDUARD.

O Papa, van mij is geen sprake, de kwestie was alleen over de schoondochter.

VAN DOLEN, (verrast)

Wat is dat?

EDüAKD.

Zou u dan gelooven vader, dat ik na de droevige ondervinding, die ik heb opgedaan, zoo spoedig al.......

VAN DOLEN.

Maar wat meen je dan toch?........Geen omwegen ver

der! Altijd dat laveren, ga regt door zee.... moet ik begrepen dat....... toch niet dat Adolf.... (Eduard antwoordt

niet maar ziet hem bevestigend aan.) En waarom moet jij dan.... ’t is een schande, zooals die jongen met zgn vadernbsp;leeft I Is hij dan stom geworden ? Moet jg je voor allesnbsp;laten gebruiken? Je weet dat ik er mij zoo driftig overnbsp;maken kan. {Van Dolen loopt driftig heen en weder, Eduardnbsp;hykt voor zich.) Maar geef dan antwoord, waarom heb jenbsp;je er meê bemoeid? Gaat het jou aan of is het zgn zaak?nbsp;Heeft Adolf een makelaar of advokaat noodig ?— Eennbsp;mooi huwelijk, hij niets en zij niets— En daar heb je jenbsp;kinderen voor groot gebragt____ Adolf heeft een slecht ka

rakter, zonder de minste opregtheid of openhartigheid. En die hartelijkheid toen hij heenging was dus ook maar ...

EDDABD.

Zóo niet, vader, Adolf is bekend voor de openhartigheid zelve.

VAN DOLEN.

Het is dan wel wonder, dat. hij overal openhartig is, behalve bij mij. Ik ben toch zijn vader, niet waar? Bij mij zal het wel het allereerst te pas komen om openhartignbsp;te zijn; of ga ik niet open met jelui om ? Spreek maarnbsp;op : heb je je over mg te beklagen, je mag vry uitspreken, kom 1

-ocr page 22-

135

EDUARD.

Neen, papa, ik zal mij nooit over u beklagen. Adolf is even openhartig als u, maar....

VAN DOLEN.

Nu, maar, maar, kom maar voor den dag met je marend

EDUARD.

Hij is ook driftig, en u hebt zelf daar zoo even gezegd dat u ook____

VAN DOLEN.

Maar wat zou dat nu, wat beteekent dat?

EDUARD. nbsp;nbsp;nbsp;^

Vader, hoor mij bedaard aan : wij hebben te zame' af-, gesproken, dat ik u zijn geheim openbaren zou, nadat hijnbsp;mij verzekerd had, het zelf niet te kunnen doen.

VAN DOLEN.

En waarom niet ?

EDUARD.

Omdat____ omdat hij er tegen opzag.

VAN DOLEN.

Tegen opzag. ..

EDUARD.

.Ja, hij begreep, dat u verstoord zoudt worden ; hij vreesde, dat u iets zoudt kunnen zeggen, wat hem onaangenaamnbsp;was; dat hij welligt driftig ^ou worden en.... mogelijk ietsnbsp;antwoorden, waarover hij naderhand berouw kon gevoelen.

VAN DOLEN (aangedaan).

Eduard, zeg mij, waaraan heb ik het verdiend, dat mijn oudste zoon niet open en rond met mij omgaat; dat hijnbsp;mij ontwijkt, en wel vrees, maar geen liefde voor mijnbsp;gevoelt!

EDUARD.

Geen liefde, vader! o, ik weet beter!

VAN DOLEN.

En wat moet ik nu doen? Zeg mij, Eduard, zou je denken, dat hij het meisje regt liefhad?

EDUARD.

U weet immers hoe hartstogtelijk hij is in zijne sym-pathiën en antipathiën.

-ocr page 23-

136

VAN DOLEN, (somber.)

Dan soliiet er niets over dan om mijne toestemming te geven. Eduai-d, hem had ik een rijke vrouw toegewenscht,nbsp;t, u ook, maar hem vooral.

EDÜAED.

Ik, begrijp u vader.

VAN DOLEN.

Eduard, ik moet het vertrouwen van mijn kind herwinnen de doorn die dit mijn leven doorknaagt, moet uitgerukt worden. O, ik moest het misschien aan mijn eigen kind nimmer bekennen, maar er waren oogenblikken, datnbsp;ik lif.n boven mijn tweeden zoon stelde, dat was zondignbsp;en ik word er wel voor gestraft.

EDUARD.

Spreek niet zoo, vader. Hij acht u immers hoog.

VAN DOLEN.

Wanneer ik hem het dwaze van zijn stap herinnerde, wat was het anders dan liefde?

EDUARD.

Ik weet het immmers wel.

VAN DOLEN.

Wanneer ik hem wat uit het oog verloor, om mij enkel aan mijn zaken te klemmen, het was ook voor u, maarnbsp;voornamelijk uit bezorgdheid voor hem, en wanneer ik somtijds welligt hard tegen hem was, wat was het anders dannbsp;alweder bezorgdheid, die zoo hevig was, dat ze in wrevelnbsp;moest losbreken. (Hy staat in gepeins^ eindelyk gaat hijnbsp;naar Eduard toe, legt hem de hand op den schouder en zegtnbsp;half srdkkende.) ü dank ik mijn zoon, gij hebt mg lief ennbsp;toont het door vertrouwelijkheid.

EDUARD.

Stil vader. Houd u goed, hj komt.

TIENDE TOONEEL.

ALLEN.

ADOLF, (komt behoedzaam binnen.) EDUARD, (tot Adolf)

St.. 1 (tot van Dolen) Vader, daar is Adolf.

-ocr page 24-

137 van dolen.

Kom hier mijn zoon, je broeder heeft van dingen gC' sproken, die ik gaarne uit een anderen mond had verno-nomen. Waarom heb ik dat niet van u gehoord?

ADOLF.

Vader als ik spreken kan en wil, hebt u zaken, als ...

VAN DOLEN.

En als ik dan van ’s morgens tot ’s avonds vervuld ben met zaken, voor wie anders dan voor mijn kinderen,nbsp;niet het minst voor u Adolf. Je wilt trouwen, hoe dan?nbsp;Kun je een vrouw onderhouden ?

ADOLF.

Of ik het zal kunnen, ja vader. Ik dank er God voor, die er mij de vlugheid en het talent voor gegeven heeft,nbsp;mijne Louise zal mij daarbij nog de inspiratie schenken.

van DOLEN.

Hoor eens, mijn jongen, ik wil je toonen, dat je mij miskend hebt: had ik mij niet voor mijn kinderen uitgesloofd mijn leven lang, ik zou, niettegenstaande die woorden, het niet wagen mijn toestemming tot zulk een huwelijk te geven. Thans echter heb ik middelen genoeg hetnbsp;te kunnen toestaan.

ADOLF {getroffen).

Vader!

VAN DOLEN.

Zoo, mijn jongen, zie mij zóó aan; het is thans als of ik uwe moeder voor mij zie. Wees voortaan zoo vertrouwelijk met mij, als zij met mij was.

ADOLF.

Dat wil ik zijn, vader!

VAN DOLEN.

En nu, je broeder heeft zich wel van zijn taak gekweten, niet waar?

ADOLF.

Eduard, ik zal je mpn leven dankbaar blijven, je bent een nobele vent.

EDUARD.

Gekheid! Buitendien, we spreken als of de zaak al klaar was, en de moeder van Louise moet immers nog....

-ocr page 25-

138

ADOLF.

O, daar ben ik niet bang voor. Toe, vader, gaat u daarheen ?

VAN DOLEN.

Ja, dadelijk, of neen ... ik moet van avond naar van Swieten.

ADOLF.

Waarom, vader? Laat Eduard er heen gaan.

VAN DOLEN.

Eduard ?

ADOLF.

Ja, u zoudt hem daar een groote dienst meê doen, en ik doe hem door dit te zeggen een kleine wederdienst.

VAN DOLEN.

Wat meen je?

ADOLF.

Dat Eduard haakt naar het oogenblik om zich te onderscheiden.

VAN DOLEN.

Eduard, is het waar?

EDUARD.

Neen, vader, dat op zich zelf is minder goed begrepen; maar waar is het, dat ik er zeer naar verlang, u dennbsp;ouden dag te verligten, en in staat te zijn eenmaal, nanbsp;uw dood, met eere uw plaats te bekleeden.

VAN DOLEN.

En dus.... ook jij badt. iets op je hart, en je hebt met uw vader niet gesproken?

EDUARD.

Maar kon ik dan om vertrouwen vragen, dat moet immers gegeven worden.

VAN DOLEN.

Als of ik je niet vertrouwde! Een enkel woord ware genoeg geweest.

EDUARD.

Maar ik heb dikwijls gezinspeeld.

VAN DOLEN.

Zinspelingen, die ik misschien met mijn hoofd vol zaken niet begrepen kon. Met zijn vader moet men open zijn ;

-ocr page 26-

139

zinspelingen zijn daar noodeloos. Maar genoeg! Ik ga naar Louisa’s moeder. Jij gaat naar van Swieten, niet waar?

ADOLF.

En ik ga met je meê, Eduard! ik____ ik moet in de

lucht; in huis is het mij thans te eng.

VAN DOLEN.

Dag, mijne kinderen! Alleen nog dit: het is zoowel eene les voor u als voor mij, ’t is eene les voor allen.nbsp;Uit het huisgezin ontkiemen de heerlijkste deugden, denbsp;schoonste daden, doch alleen daar, waar de ouders en denbsp;kinderen elkander goed begrijpen.

-ocr page 27- -ocr page 28-

Prospectus en voorwaarden der Uitgave.

Meer en meer doet zich de behoefte gcTOelen aan dramatische werken, die geschikt ziin om in kamers door liefhebbers te wordennbsp;voorgedragen. Nog voor weinige jaren moest men zich uitsluitendnbsp;vergenoegen met losse gedichten of oude treurspelen, waartoe, ondernbsp;andere leemten, meestal de medewerking van eene of meer vrouwennbsp;vereischt werd, welke daartoe slechts zelden op gewenschte wyzenbsp;te verkregen was en hetwelk vaak aanleiding gaf tot veranderingennbsp;in den tekst, waarmede de schry vers zich dikwijls niet zouden hebben vereenigd. Bovendien heeft de smaak zich in den laatsten tyd,nbsp;ook in de tooneelpoëzij gewpzigd — het conventionele heeft zoodanig plaats gemaakt voor het meer natuurlyke, dat de behoeftenbsp;zich sterk heeft doen gevoelen aan nieuwen tooneelarbeid. Hetnbsp;besef daarvan heeft dan ook reeds verscheidene malen eenige onzernbsp;bekwaamste letterkundigen de veder in de hand gelegd.

Terwijl men zich dus reeds mag verheugen in deze schoonste vruchten onzer Rederijkerskamers, heeft de ondergeteekende gemeend, dat het niet ondienstig zyn zou eene Serie van cLrama-tische 'Werken, voor een zeer garingen prijs uit te geven. Hijnbsp;maakt daarmede een aanvang door de uitgave van de geestigenbsp;compositie van den ook in dit genre reeds zoo gunstig bekendennbsp;Auteur N. Donker, welke op het Feest van Noord-Hollandschenbsp;Rederijkerskamers, gehouden te Alkmaar den 16 Jannarij jh, zoozeer de algemeene goedkeuring heeft mogen wegdragen. Van tijdnbsp;tot tijd zal deze aflevering door andere gevolgd worden, die opnbsp;de volgende voorwaarden aan de inteekenaren worden afgeleverd:

De uitgave geschiedt in afleveringen die op onbepaalde tpden zullen uitkomen. Elk dramatisch werk zal in e'dn aflevering compleet zijn.

De geheele jaargang zal een deel van minstens 8 vellen druks beslaan.

De prijs van eiken jaargang is TwG© Gulden.

Aan Rederijkers of letterkundige gezelschappen, die zeven of meer exemplaren bestellen, wordt elk exemplaar berekend tegen éénnbsp;gulden vgftig cents.

J. C. LOMAN Jr.

De volgende aflevering zal eene bijdrage in dichtmaat bevatten.

Gedrukt bii P. D. van Es, Amsterdam,

-ocr page 29- -ocr page 30-