.*V'
.
l.
•k .!;.?• -
. i - ^
- ¦^• ‘ • gt;
El
a
!
J
“v* .. nbsp;nbsp;nbsp;»•.’
¦V nbsp;nbsp;nbsp;quot;
-t ¦:'. nbsp;nbsp;nbsp;.
* ‘ t
-•.* V
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-^4
h
//3^
DOOK
DE TWEEDE DRUK.
üa Je point d’honneur peu de gens font d’accord: ï.’un penfe qu’il fuffit d’ofer bwver l» mort;
M pousf* un fanatique i faire un crhne atroee,
E’ambitieux Ie croit une valeur fêroee,
S’emportant fur des riens, facile amp; s’erabrafer;
Qiie Ia feule vengeance A ie droit d’appaifer;
Ce 6er resfentiment d’un chimérique outrage,
Resfemble i Ia fureur, beaucoup plus qu’au courage CD £ n’est plus éloigné du véritable honneur.
PHILOSOPHE DE SANS SOUCI.
Mat PiriTÜegiea 178U
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN Ï3EN .WELEDËLSN GESTRENGEN HEEkE
COLONEL EN KAPITEIN TER ZEE, TEN DIENSTE DEZER L^NDÉ^N,nbsp;ENZ.
WELEDEL GESTRENGE HEERl
Dejchting, de vrindfchap en de erkentenis voor veel betoonde goedheid, toen ik my in den dienst desnbsp;lands bevond, zouden my genoeg wettigen den groötétinbsp;vlootvoogd DE RUITER aan U WEDG. toe te wy.-den; met hoe veel meer recht mag ik my die vryheidnbsp;üanmatigen, wanneer ik bedenk dat UWE DG. dènbsp;eerfte zyt geweest die my op den inval bragt dién door-luchtigen man, het voorwerp onzer beider hoogachtingnbsp;en verwondering, ten tooneele te voeren! Men voegenbsp;hiér by U W E D G. Herken lust in het beoefenen ennbsp;begunftigen der fraaije letteren. Ik dénk dat mén, ditnbsp;alles in overweging nemende, deze toewyding niet tennbsp;èénemale ontbloot van redelyke gronden zal kunnennbsp;noemen. Aanvaard dan den held zo gundig als een oprecht vrind,die hem tot UWEDG. lèid, naartrWt'DG.nbsp;oordeel, verdient: ik zal my alsdan vOor éérst voor niy.nbsp;ren arbeid rykelyk beloond achten. Ik teeken my» metnbsp;alle achting,
U WE DGESTRg'lVGEjfS^ Zeer ootmoedige dienaar,nbsp;N'Z.
-Amjleldam,
den lo*” September-, 1780.
VOOR-
-ocr page 10-Van al de helden die in de gefchiedenisfen van ons vaderland de naasten aan onze eeuw zyn, is zeker lyk de groote adt^iraal De Ruiter met recht éénnbsp;der beroemdjie. Ik zal om die reden niets van hem innbsp;dit voor bericht zeggen, dan 't geen noodig is om ee-nigermate myn tooneelfluk op te helderen. Die zy-ner hedryven en caraSter onkundig z^n, heb ik alleen naar Brands Leven van De Ruiter te' wyzen.nbsp;Men zal daar in den admiraal den held, deneerly-ken man, in't kort den waren Christen Qdat is, zenbsp;vérre een mensch het wezen kan,') vinden. Zyne ne-drigheid in zyn'hoogjien Jiaatging zoverre, dat hynbsp;dikwyls vermaak fteïde in het verhalen van zyn' eer-Jlen armelykften fiand} en hy was zo weinig met denbsp;hoogheid van zyn ampt ingenomen, dat hy dikwytsnbsp;wenschte dat niemant zyner kinderen ooit den last zy-ner gewigtige bediening mogt voelen, Hy was eennbsp;doodv^and van twist-en wraakzucht, gelykgeblekennbsp;4s in het beruchte voorval met Tröttip. Met alle zynenbsp;goede hoedanigheden, was hy niet vry van oploopend-heid;best was het dat hy zelden in toorne ontfiak, dannbsp;uit eene al te groote zucht tot het billyke. Brand verhaalt één voorval van hem, dat zeker lyk de drift-yervoering van den vlootvoogd geen onëer aandoer,nbsp;De admiraal gedroeg zich uiterst eerbiedig jegensnbsp;alytie tn hoogheid over hemge/leldwas. Zyngehoor-
znam
-ocr page 11-zaaniheid omtrent de regeering ging zelfs zo verre, dat, toen zyne vrinden hem den laatjien zeetogt^nbsp;waarin hy fneuveide, ontraadden,ah altegevaar-lykihy geen antwoord gafdari; „ Gehoorzamen is mynnbsp;„ pligt; ik zal den togt ondernemen, al zoude ik mynnbsp;,, kranke ligchaam naar boord doen draget^, Nunbsp;ontbreekt het geen land in de waereld aanmenfchennbsp;die tot de helachelyke en Jirafwaardige vermetelheidnbsp;overflaan om, in fchuiten, op wagens, maar welnbsp;meest in drinkhuizen,de regeeringtehedillen\{waar-ever klagen wy fchryvers dan toch, wanneer wy gehekeld worden O en die ontevredenheid doet dezewyze,nbsp;deze rookende of drinkende Jiaatsmannen niet zelde»nbsp;het uiten vanfmaadtaal zich veroorloven. Zulk een politiek ontmoette ongelukkig den admiraal in eenjaag-fchui'. De vlootvoogd zat zwygendeineen'hoek; denbsp;Jiaatkundige reiziger zat tegenhem over , en was zonbsp;Jlilniet. Hy begon met de hooge regeering te bedillennbsp;wegens derzeher gedrag in den oorlog, voer voortnbsp;met fchelden en eindigde met lastertaal. Deadmi-raafongelukk'g op zyn zwak getreden, verzocht dennbsp;man te zwy’gen ; doch deze, hem niet kennende, voernbsp;voort met lasteren. De admiraal, ingramfchap geraakt,zei de toen, met een ontfloken gelaat, dat hy eennbsp;dienaar der hooge regeering was, en in den tedvdftnbsp;den lande Jiond, dat hy dus zyne meesters niet mogtnbsp;hoor enfchelden en lasteren. Dit baatte niet, T een riepnbsp;* 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ky
-ocr page 12-Jty 'den JcWpper, en beval hem den man te doen zwy^ gen; doch dëze'^af hem ëen onheuschbefcheid- Denbsp;lasteraar vtierd fiouter, en de admiraal, gefardnbsp;door de vermetelheid, en uit den aart een vyand vannbsp;baldadigheid^ greep den hoo ter aan, en wierp hemnbsp;Utt hei vdartiug. Deze daad wierd hem door de regee-'rihg niet kwalyk genomen, en de fchipper wierd ge-ftraft met fchorsfing zyner bediening voor den tydnbsp;•van zes weken. Ware het kwaad dat onze ko§'yhuis-poUtièkeh, onze/chippers'en voerlieden nu en dannbsp;één' De Ruiter aantroffen?
Die dit geval in het oog houd, zal de drift des admiraals ,inhetderdebedryfvan dit tooneeljluk,ont-ftoken om een 'voorval dat hem eenebaldadigheid fihèèh ie zyn, billy ken ; en zykë redekaveling over denbsp;tnenfchelyke broosheid inhetvierde bedryf, natuur-ïyk,dat is, overêénkomstig zyne gedartheid liinden.nbsp;Zolang hy 'zyn' gevangen voor eed baldadig', mannbsp;'hield, moest hem dehitte v'ervoerin tot/chefpheid, tenbsp;meer daar hy 'eén dfiftig 'fndhen een doodvyand vannbsp;twisten was; müdr toen hy den grond der misdaadnbsp;des gevangen in een klaar licht zag,en vernam datdenbsp;bron van't'ftukriietonëdel, en-de wraak byna af gedwongen was, moest de zdgtaartigheid, de Godvruchtnbsp;en ménfchenkennis/preken i én hém nópen tot ont/er-rning,
Wdhheer tken alle de deelen vandh Jltikmetel-
kan-
-ocr page 13-kander vergelykt, en den aanleg g adejlaat, zal men lichtelyk befpeuren, yiaarom ik my de vryheid hebnbsp;‘veroorloofd den admiraal een recht te geven ^ datnbsp;misfchien nooit vlootvoogd hf eft gehqd. Dichters vannbsp;den eerjien rang zyn verder gegaan dan ik in het ne^nbsp;men van vryheden. Men zal my dan deze en andersnbsp;dichterlyke vryheden wel willen vergeven; temeernbsp;wanneer men nagaat,dat byna geen gefchiedenis toe^nbsp;laat zender vryheden of immengfels tot een tooneel-ftuk te werden gevormd. Ik heb my in dit tooneeljluk pnbsp;dat zeer eenvouwdig is, Uk wenschtp dat het noch tett-Vouwdiger had kunnen tsyn,quot;) bevlytigd zo veel trek‘nbsp;ken van het uitmuntend caraamp;er des admiraals tenbsp;fchetfen als myn onderwerp toeliet. Wat het leerttatnenbsp;•tan dit tooneeljluk betreft, hier omtrent laatikhetnbsp;onzydtgpubliekoordeeten. Mag de zeeheld De Ruiternbsp;zich éénmaal beroemen op het lotmyner Mecjerlatsd^nbsp;fehe heldin Lalain, alsdan zal ik geen reden hebbennbsp;rnyyanmynmarhpid^U^beJtlagen. Zoniet, ik zalnbsp;my moeten, t^ogs^ rpe^ Jpreuk; ,, In magnisnbsp;t» voluïsfe fat est”.
PER-
-ocr page 14-MICHIF.L AORIAA NSZ 0E RUITER. VALKENBURG, gevjczcn opperhoofd te Guinea,nbsp;DE JONGE valkenburg, zjn zoon.
LA Borde, een hoofdman. mBvrouw la borde, zjn gemalin.
Een hoofdman.
Hoofden der vloot, fcheepikapiteinen en raadsbeeren '. Hoofdlieden en foldaten.
Het Todneel is in het Nederlandfcbe kasteel^ op de kust van guinea, '
U l-
-ocr page 15- -ocr page 16- -ocr page 17-Vamp;LKENBüRG, DE JONGE VAtKENBÜKC.
, nbsp;nbsp;nbsp;VALKENBDRG.
— ’e Westermaatfchappy, beheerschfter dezer landen. Stelt, naar myn’ wensch, myn zoon ! myn amptdan inuvrnbsp;handen!
Voor my, ’k ben afgeleefd, my walgt das ’thoog gebied. Den kleinen levenstyd die my noch overfchietnbsp;IV’geer ik meest den dienst des Hemels toe te wyden.nbsp;U voegt het, in myn plaats, ten dienst des lands, te ftrydeninbsp;Uw vader, door zyn’ rang gewillig af te Haan,
Was gistren opperhoofd, thans is hy onderdaan, (ven, ’k Voldeed als hoofd,des lands den pligt my voorgefchre-Ik zal van rang ontbloot u blyk van achting geven ;nbsp;Opdat Guineaas kust, op ’t zien mynS voorbeelds, leer’nbsp;Wat zy vetfchuldigd is aan haren nieuwen heer.
Doch Valkenburg, gezind uw hoog geZag te ftyven. Moet, fchoön hy amptloos is, nochtans uw vader bly ven.nbsp;Uw rang is uit den mensch,en dus licht kort van duur;nbsp;Dc rang van vader blyfc, als ’t werkftuk der natuur,nbsp;Die tiiy de rechten fchenkt bm vry met u te fpreken.
Myn vreugd is groot, myn zoon! niets zou daaraanoar* Zo met door ’c llrenge., datin alles u beftiert, (breken.nbsp;Het vaderlyke hart door zorg belemmerd wierd.
A nbsp;nbsp;nbsp;Ach!
-ocr page 18-2 MICBIEL AORfAANSZ DE RUITER,
Acblzocht gy,naar myn’ wensch,ten top van flaat gerezen, Nadezcn min gevreesd, en meer bemind te wezen!nbsp;Word,(dit zy ’c loon van’t geen ik voorn heb beftaan,)nbsp;V' an Ihehgen raadsheer, fteun van ieder onderdaan.
OE JONGE VALKENBURG.
Uw' zoon , die nooit de gunst zyns vaders zal vergeten. Word, zo hy ’t zeggen durft, met onrecht ftrenggeheten.nbsp;Voorzien van weinig volk dat ons geloof belyd,nbsp;Omringd van heidenen, genegen tot den ftryd,
Door volk welks groot getal, aan de uitgeftrekte zoomen Van ’t Wystiyke Afrika, met reden is te Ichroomen ;nbsp;Op welks gefchroeiden huid en hoogst misvormd gelaatnbsp;Nauiur een verf verlpreid met recht door ons gehaat;nbsp;We'.ks bloed van ’t vuur der zon, gezeteld in deze oorden,nbsp;Een hitte ontleent die fkohts zich tempten laat door moorden ,
En fchaars zich koelen laat, dan in ’t veel kouder bloed Van ons, wier heerfchappy ’t, zyns ondanks, eeren moet;nbsp;Eli welks verwoedheid hen zo verr’ '/.ich doet vetloopen,nbsp;Dat zy,uit vrekheid,ons hun bloed,als flaafsch,verkoopen:nbsp;Door zulk geboefte omringd,verwyderd van ons land,nbsp;Hou’ hier de vrees alleen de woestheid in den band.
Een diep ontzag, gevergd van ónze landgenooten , Moet in dit zwattgelpuis ’t ontzag voor ons vergrooten,nbsp;De vreugd, die ’t volk deez’dag om myn verheffing uit,nbsp;Betoont ons dat ons volk myn flrengheid niet misdoid.
VALKENBURG. nbsp;nbsp;nbsp;(ge» t
Defchynglaigs vaneen’ rang, myn zoon, verblind u de oo* Gy kent het yolk niet, neen! door nieu wigheên bewogen,nbsp;Golyk het vlak der Zee door ’t buldren van den wind,
Is ’t by elk nieuwigheid tot uiterftens gezind, (fchouwen; ’t Voegt u de vreugd des volks op’t hoogst bedaard teaan-Eeii beerfcher moet het volk bentinnen, en mistrouwen.nbsp;Geloof my vry, myn zóón, hoe vreemd het u ook fchyn’,nbsp;’tGemeen neigtfehaars tot vreugd dan om verheugd te zy»;nbsp;Het ziet u dcze^^dag teü top van Haat verheven»
Dus
-ocr page 19-Öas waant het aan xyn vreugd den toom te moeten geven; ’t ürypt een gelegenheid om ïich één’ dag te ontflaaanbsp;Van zorgen zyns beroeps ten hoogite gretig aan.
Het redenkavelt niet by 't uitgelaten tieren,
Ot ’t beter zich door u dan my zal zien bellieren; Genoeg is ’t als hun hart zich Hechts door vreugd verkwikt.nbsp;Natuur, die wyslyk werkt, heelt dit hoogst wys gefchikt;nbsp;Nooit moet het wuft gemeen zyn’ wdren Hand bezinnen:
’t Voel’ fchaars de afliangklykheid, wanneer ’tdie zalbe-minnen*
Wat ons betreft, mynzoon! ’taanzienlykstampt van (laat Is een zorgkwekend goed, dat in de dood vergaat.
Hoe u ’t gezag bekoor’, ’t is noch voor my verborgen Of hy die zich verbind voor ’s volks geluk te zorgen,nbsp;Of’t volk, dat blindlings buigt voor de opperheerfchappy,nbsp;Het meest beklag verdient, en flaaf te noemen zy.
Wat uw begrip betreft vanzwartzynde onderzaten... Hoe! voegt ons, Ghristnen! hen om hunne verf te hatennbsp;Natuur, die op bevel haars meesters ’t all’ verricht.nbsp;Verbond de deugd van ’t hart aan ’t blank noch’tzwartnbsp;gezigt*
Wy zyn , beftraald door ’t licht dat zy, helaas! ontberen, Verfoeilyker dan zy, zo wy door dwang hen deeren.nbsp;He mensch fproot uit één’ Ham: natuur wil dus geen’nbsp;dwang.
Doch, dit ter zy’ gefield, bedenk uw waar belang.
De Brit, baldadig trots op ’t vreeslyk zeevermogen, Dreigt ons op nieuw met een’ der bloedigile oorelogen.nbsp;Dat volk, dat in zyn land alle overheerfching vloekt.nbsp;Daar ’t op de zee voor zich een overheerfching zoekt;nbsp;Onwillig ooit gerust een’ konings wil te hooren,
D.aar ’c zich van zyns gelyk’ vernoegd laat ringeloren; De vryheid tegen ’t hof der koningen verweert,
En van den wil des volks met drift de wet begeert; Heeft reeds,door Holmes vloot.naar dit gewest gedreven»nbsp;Ons op dees kust bewys van vyandfehap gegeven,
A 2 nbsp;nbsp;nbsp;Want
-ocr page 20-V^ant gy den neger, ddns afkeerig van uw’ dwang. Genegen, en gereed ten dienst van uw belang?
DE JONGE VALKENBURG, (men: De Britten, hoe geducht, doen my in ’t minst niet fchroo»nbsp;De Ruiter is gereed ter zee hen op te komen.
Die held, die meer dan ééns hen deeer der zege ontdroeg. En menigmaal den fchrik in hunne vloten joeg ,
Behoeft niet eens de magt der Britten aan te randen;
2yn naam alleen verfchrikt die waterdwingelanden..
Holmes, ’t hoofd der vloot eens volks ter zee geducht, Is reeds De Ruiters magt, zelfs zonder flag, ontvlugt;nbsp;Hy durft, fchoon ruim zo fterk, niets met De Ruiter wagen. ..
Tot Holmes val heeft flechts De Ruiter op te dagen!
/ Goérede is reeds verheerd, en, volgens ’t jongst bericht, Heeft Neêrlands admiraal daar de ankers reeds gelicht,nbsp;Om zich tot onze hulp te fpoeden door de ftroomen.nbsp;Wy hebben thans voor ^t eerst De Ruiters komst ver*-¦ nomen;
’t Geen van zyn wys beleid een fprekend blyk verflrekt, ]s, dat hy dezen ipgt zo kunstig heeft bedekt.
Hy, voor wien de overmagt zo dikwyls is bezvvekert , JJehoeft geen ncgerhulp omNeérlands fmaad te wreken.nbsp;Zyn zeldfaam krygsgeluk, zyn deugd, zyn dapperheid,nbsp;Zyn roem, alom bekend, zyn wonderbaar beleid.
Dit alles maakt den held ontzaglyk in elks oogen.
Zo hy den byftandeischt van ’t binnenlandsch vermogen .. Geef, Hemel! dat myn moed den fleren zeeheld blyk’.^nbsp;valkenburg.
Wensch liever dat uw deugd de deugd des heids gelyk’. Hy,’t hoofd vanNeêrlands vloot,vrymagtig in ’t gebieden,nbsp;Wint, door beftraffing zelfs,het hart der oorlogslieden,nbsp;En tempert fteeds, zo ’t flechts met de eer der wet befta,nbsp;De ftrengheid van de wet, barmhartig, met genaé.nbsp;Tracht, wilt ge u zien gevreesd en tevens aangebeden,nbsp;©iea held in ’t Ipoor der deugd onwrikbaar na te treden.
't Is,
-ocr page 21-’tis mfnrmne ernst,lt;nyn zoon'die meest de m nlch:n vlet. Begin uw landbelticr met goedertierenheidnbsp;Toon altyd grooter zucht tot goedheid dan tot ftrafFen.nbsp;Gy ziet u door ’t geval gelegenheid verfehaflfèn.
Te toonen dat uw hart op ’t edelst vatbaar Is Voor ’t geen een’ held meest eert , dat is de deerenis.nbsp;La Borde, die my ééns 't wraakzuchtig krygsvermogcnnbsp;Van’t woest Fantynfche volk tronwhartigheeftonttogen,nbsp;Ja, met zyn lyfsgevaar, my, die u ’t leven gaf,nbsp;Heldhaftig heeft bevryd van flaverny of graf,
Toen ’t negervolk, beroerd door ’t boos beleid der Britten, Een’ aanval deed op ’t geen wy op dees kust bezitten;nbsp;La Borde, (^die dit volk, ten fteun van onze magt.nbsp;Door moed en wys beleid,heeft aan myn zy’gebragrnbsp;Door last des raads,daar hem een doodflag wiera verweten.nbsp;Verwezen tot de koord, ten ladder afgefmeten,
'Doch opeen woiidre wyz’, gclyk gy weet, gefpaard. Word, andermaal ter (traffe, in ’t kerkerhol bewaard.nbsp;De raad begeert zy n bloed.. Mogt gy die ifrengheid lïuitenl
D E J o N G E V A r. K E N B U « G.
Ditld dat uw zoon, mynheer! zyn mening vry moge uiten. ¦'k Beklaag La Bordes lot; maar ik beklaag den man,nbsp;Omdat men zulk een lot hem waardig noemen kan.
't Is waar, zyn heldenvuist,zyn yver fpaardeu’tleven; Maar kon dit tot een’moord dien krygsman vry heid geven?nbsp;Want,hoe men ’took befchouwe,ecn haatlyk tweegevec^.cnbsp;Is moordery, wat eer de dwaling daaraan hecht’.
Gy waart het die, ten loon zyns moeds, dien ik moest roemen ,
Hem, van gemeen’ foldaat.tot hopman deed benoemen;, Dus Hebt gy hem betaald voor ’t geen hy heeft bellaan.nbsp;2yn misdryf heeft daarna zyn’ roem te niet gedaan,nbsp;Gyzelf, gy hebt den raad niet kunnen overredennbsp;Deez’ krygsman niet te doen het llraftooneel betreden;nbsp;F.ii vvilt gy dat uw zoon zyn landbeftipr beginn’
Met inbreuk op de wet, fpyt ieders wederzin?
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;VAL-
-ocr page 22-^ MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER.
VAtKENBORG.
Neen, verr’ van met dien eisch uw’ fieren geest te kwellen. Wilde ik alleen u doen tot uitftel overhellen:
Wacht tot ’s lands admiraal hier aangekomen is.
En fmeek dien held dat hy La Bordes lot beflisf’.
De ftrengheid van de wetontxegtdien krygsman’lieven: Wat ik tot zyn behoud erkentlyk heb bedreven ,
De meerderheid des raads, de fterke ftem der wet, Heeft tny het fparen van den fchuldigen belet.
Het lot wil u, myn ibon, meer gunst dan my betoonen: Licht kunt gy redden hem dien ik niet kon verfchoonen.nbsp;Wanneer ’s lands admiraal,(met ongeduld verwacht,)nbsp;Het vonnis van den raad,naar mynenwensch,ver2agt,nbsp;Zal nooit' de fiere raad xich billyk kunnen llooren,
Om ’t geen...
DE JONGE VALKENBURG.
De raad zal nooit van uiiftel willen hooren ; Ongaarne za! men hem zyn rechten af zien (laan.
Men drong my reeds ter ftraf van myn’ gevangen aan. Hoe veel ik hier vermag, men kan my kwalyk vergennbsp;In ’t groeijend’ landgevaar den raad des lands te tergen.nbsp;Indien ik 't vonnis fchors, ik kwets hem in zyne eer,
[VALpENBOAG, DE JONGE VALKENBURG, EEN HOOFDMAN.
Lde hoofdman.
a Bordes echtgenoot verzoekt gehoor, mynheer! valkenburg.
Wys haar niet af, myn zoon. Toon haar uw mededoogen. Wees met de tranen van elendigen bewogen.
Ontzeg den toegang niet aan treurenden.
DE JONGE VALKENBURG.
Welaan!
Te-
-ocr page 23-TREURSPEL, ;
Tegen den hoofdman^
Zy kome.
Tegen zyn’ vader.
Ik ben bereid om haar te woord te ftaan. Doemt gy my myn bellier, 6 Hemel! aau te vangennbsp;Met llryden met natuur, de wet en myn belangen!nbsp;ii dit myn lot! Men komt.
DERDE T O O N E E L.
VALKENBURG, DE JONGE VALKENBURG, MEVROUW LA BOROE.
MEVROUW LA BORDE.
n,
Let beige « niet, mynheer , Dat ik op deïen dag, zo gunftig voor nwe eer,nbsp;ïn ’t midden Van uw vreugd om ’t ampt u opgedragen.nbsp;By ’t algemeen gejuich, u nadien durf met klagen.nbsp;Geen Itcrfling deelt zo veel als ik in uw geluk...
Ach’ deelde ook Valkenburg in myn’ gerechten druk!
Men zegt, en dit gerucht doet my dit uur u nadrcn. En jaagt elk oogenblik den doodfchrik door raynadreii.nbsp;Dat gy, op drang des raads, myn’ dierbren echtgenootnbsp;Op overmorgen zult doen ftraft'en met de dood;
Is ’t waarheidizal men hem op nieuw ter ftrafplaats rukken?
DE JONGE VALKENBURG.
Myn hart neemt waarlyk deel in deangfteu die u drukken; Acht my niet koel op ’t zien van uwen tranenvloed;,nbsp;’k Ben daar gevoelig aan, zo veel ik ’t wezen moet. ¦nbsp;U w ramp fpreekt in myn hart,gelyk ’t betaamtjmaar echte*nbsp;De wet en ’t heilig recht fpreekt llefker; ik ben rechter,nbsp;En meer, ’k ben hoofd van ’t recht; en dus betaamt het mjnbsp;Dat de infpraak van de wet by my (leeds heilig zy. inbsp;Ik heb, zelfs dezen dag, dit weet gy, dier gezworennbsp;De wetten te achten, niets dan haren eisch te hooren.nbsp;De raad ver vrees, uit naam V3n’trecht,uw’echtgenooit,nbsp;A 4
-ocr page 24-Ter ftraffc eens tweegevechts, ter ftrafFe eens moords, tor dood;
Daar nu de koord geensiins den fchuldigen deed fneven, Is’t vonnis niet volvoerd, dus blyft het vonnis leven.nbsp;De moorder heeft zyn fchuld niet aan de wet betaald.nbsp;Intusfchen is noch ’t uur der doodftraf niet bepaald.nbsp;Vraag my niets meerder af in deze omftandigheden.
MEVROUW la BORDE.
Helaas! hy zal dan weêr het ftraftooneel betreden!
Ik word op nieuw gedoemd ter wachting van een’ ffag Die my het hart vcrfcheurtl Afgrysf'elyke dag,
Waarop myn echtgenoot, door beulen aangegrepen. Zich zag, op last des raads, ter fchand- en (Irafplaats fleepen,nbsp;Daar hem het fmaadlykst lot, ófmart! was toebereid,nbsp;Ik zal u wederzien, maar met meer yslykheid,
La Borde,éénmaal als dood ter ftrafplaatfe afgenomen. Zal in der beulen arm niet anderwerf bekomen I...nbsp;Afgryslyk lot! ó Pyn, die my het hart doorfnyd !
DE JONGE valkenburg.
Wyt uw’ gemaal zyn lot, en ’t geen gy leed en lyd. ’tWas niet genoeg een’ man in ’t openbaar te ontlyven,nbsp;(Die daad waar’ noch aan drift,fchoon ftrafbaar, toe tenbsp;fchryven,)
Neen! nadat de onverlaat zyn’ vyand heeft gewond. Durft hy hem, halfontzield, noch kwetfen op den grond,nbsp;niet de ftrop een loon te zagt voor zulk een boosheid ?nbsp;MEVROUyvLABORDE.
Zyn gade pryst geenszins zo woest een fpooreloosheid; ’k Beken,door ’s vyands val was myn gemaal voldaan;nbsp;Maar wat kan drift,mynheer, den mensch niet doenbe-ftaan ?
Wie leeft ’er die gehoond, getergd, gebragt tot woeden, Zich altyd voor ’t geweld der gramfehap kan behoeden?nbsp;Wierd myn gemaal te verr’ door toorn’ vervoerd , de mannbsp;Die hem mishandeld heeft was zelf daar de oorzaak van.nbsp;Hy hield gewond niet op myn’ echtgenoot te hobiieu.
Kan
-ocr page 25-Kan zo veel ongelyk La Borde niet verfchoonen,
Is een te heete drift, (dat merk van ’t Franfche bloed !) Doemwaardig, denk, mynheer! aan ’s hooners overmoed.nbsp;De booswicht, na ontzind in fchandtaal uit te fpatten,nbsp;Beftond, voor ’t oog myns mans, onkuisch my aan tenbsp;vatten j
En toen niyn ephtgenoot my voorftond, volgens pligt. Gaf noch xyn hoonerhemeen’flagin’taangezigt. (ren.nbsp;Wat man van moed zal, ziende een zwakke vrouw ontee-Eii dat zyne eigen vrouw , haar rechten nietverweeren ?nbsp;En welk een man op de aard’ zal dulden dat, daarna,nbsp;De fchender van zyn vrouw in 't aangezigt hem fla?nbsp;Voeg hier de tedrheid by des rangs van oorlogslieden;nbsp;De onteerde krygsman zipt door ieder zich onvliedennbsp;'Als eereloos, tot dat zyn moed zyn zaak bellisf’;
En denk dat myn geniaal een hoofd van ’t krygsvollt is. Te verr’ getrokken wraak volgt licht een fchendig hoonen,nbsp;DE JONGE VALKENBURG.
Dit pleiten kan geenszins uw’ echtgenoot verfchoonen. De weg tot klagen, dien de raad hier nimmer floot,nbsp;Stond open, zo voor u als voor uw’ echtgenoot.
^o rang een’ oorlogsman tot moorden recht zal geven, Wat flerfling zal gerust by krygsvolk kunnen leven?nbsp;Des krygsmans vyoesthcid (Irekt den burgren reeds tennbsp;fchroom;
Men kent zyn toomloosheid: de wet hou’ die in toom. Niets fpreekt La Borde voor in’t woeste wetverbrcken,nbsp;MEVROUW LA BORDE. (fprekenlnbsp;Spreekt niets hem voor mynheer!.... Ach ! laat zyn dicnllcnnbsp;Hy heeft uw’ vaders hoofd onttrokken aan de dood.
En fchouk ’t Fantynfche volk ons volk ten bondgenoot.
valkenburg, tegen zyn’zoon, ter zyde.
Geef haar en mygehoor.Doe ééns uwftrengheid zwichten.
'de Jonge valkenburg, tegen zyn vader.
La Bordes dienstbewys was ’t voorfchrift van zyn pligten. 'k heb ’t u reeds gezegd, uw gunst heeft hem voldaan,nbsp;A ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 26-lo MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
Myn pligt verëischt en raad en wetten voor te ftaan. l!t bid met ernst, mevrouw imylangerniettekwelléö,nbsp;ME-VROUW LA DORDE, zicb aan zyns voeten
Duld dat ik fmeeken moog’ de doodftraf uit te (lellen, Tot Neérlands admiraal. •.
Verg my geen zaak , mevrouw,. Die my in landkrakeel onfeilbaar wikklen zou.
Door ’t vonnis in de magt des admiraals te geven , Wierd onzen raad door my eene oneer aangevreveu :
’i Zou zyn alsof die zelf geen kundigheid bezat.
En tot bellier van ’t recht een’ ander noodig had.
Ikzelf moest, en met recht, zyn ongenoegen vreczen; ’k Was lid des raads, ik heb La Dorde meê verwezen;nbsp;Zou’t niet onbillyk zyn, dat ik, (thans oppeihoofd.nbsp;Van wien de raad zich niets dan alles goeds belooft,}nbsp;Een vonnis, dat hy my benevens zich zag vellen.
Aan de uitfpraak van het hoofd van Neérlands vloot deed Gy ziet dat ik uw beê niet zonder overleg, (Hellen?nbsp;Niet zonder reden die gegrond zyn, u ontzeg.
Schryf my geen wreedheid toe.Ik zou,zo ’t kon gcfchieden, U in uw ongeluk met yver bylland bieden;
En zal met blydfchap zien dat llraks myn vader waag’ Te vragen van den raad ’t geen ik ongaarne vraag.
’t Verzoek door my gedaan zou voor bevel verllrekken, En dit, gy ziet het klaar, zou morrery verwekken.nbsp;Bedenk, de zekerheid d«s lands is in deez’ llaatnbsp;Gegrond op de eendragt van’s lands hoofd en van den raad.nbsp;’t Is waar, op myn bevel moet alle weérllaud vlieden;nbsp;Doch willende in dees zaak verzoekend’ niet gebieden,nbsp;Begrypt gy licht dat ik, hoe hard u dit ook vall’,nbsp;Noch minder myn gezag gebruiken kan, of zal.
“’k Vervoeg my daar de raad my plegf'g zal begroeten. '
11
VALKENBDRG, MEVROUW LA BOROE.
M nbsp;nbsp;nbsp;MEVROUW LA BOB DE.
ynheer, myn toeverlaat! ik val aan üwe voeten. Het wreed belang dat my te helpen hem verbied,nbsp;Weêrhoud u, vry van rang, om my te helpen niet.
U w drift voor de eer des raads, zo menigmaal gebleken, Zal, als gy fpreekt, in ’t hart der ftrengfte raden fpreken.nbsp;De trouw van myn’ gemaal fpreekt in uw edel hart,nbsp;Myn droefheid flaat dit uur u meer dan ooit met fmart...nbsp;Gy merkt myn beé. Wat baat een werkloos mededoogen!
VALKKNBUKG.
Het grieft en ftreelt die niets ter hulp der deugd vermogen t Het medelyden flrekt den waarlyk braven mannbsp;Ter foltring, als ’t de deugd in nood niet baten kan;nbsp;En ’t ftreelt nochtans zyn ziel, dat zy zich voelt ontvonkemnbsp;Door de eclfte drift die ooit het fchepfel is gefchonken,nbsp;u Hemel! moet die gift, dat onwaardecrlyk goed,nbsp;Die dubble werking doen op Valkenburgs gemoed !
Verwys, daar hy zo veel voor de onfchuld wil verrichten, Zyn mededoogen niet voor werkloosheid te zwichten.nbsp;Het is üw ramp, myn kind! dierny het hart doorfnyd:nbsp;^ lyde op ’t wreedst, met u , omdat gy fchuldloos lyd,nbsp;En omdat ik om beide een’ weg tot troost te banen,nbsp;Helaas I geen middel weet dan ’t ftorten dezer tranen.
MEVROUWLABORDE.
Hoe! zal de raad, mynheer, als hy u nadren ziet, Uw voorftel....
VALKENBURG.
Ach ! gy kent den aart der grooten niet. Meest dorstig naar gezag, zal, fchoon zy ’t loos verbergen,nbsp;Een voorfteldat hunn’rang teomluistren fchynthen tergenlnbsp;Zy weten een verzoek, hoe heuser,
Als hen’t verzoek mishaagt, met heuschheid af te flaaiu Dit ftond ontwyftlbaar my van den raad te wachten.nbsp;Myn zoon kon best den geest des Itrengen raads verzagten:nbsp;Hy kon, aanvaardend’ zyn aanzienlyk ampt van rtaat,nbsp;Het doen eens gunstbewys opdringen aan den raad.
Dit was myn hoop... Helaas! herinner, tot myn fmarte, My niet in dezen Haat myn’ zoons hoogmoedig harte.nbsp;Beklaag my; de eerfte dag waarop hem’t volk begroetnbsp;Als landvoogd, in myn plaats, kost my een’ tranenvloed.nbsp;A Hemel! doe met fpoed den admiraal hier landen! (den.nbsp;Myn hart trekt door den vloed zyn vloot naar deze Uran-In zyn gewenschte komst beftaat myn hoop alleen.
MEVROUW LA HORDE.
Wel I wanhoopt gy den raad te treffen door gebeên, (ken, Hoop dat gy ’t hart uws zoons bewegen zult, door fmee-My toe te liaan flechts ééns met myn’ gemaal te fpreekeji.
VALK2NBORG.
Helaas! wil dan het lot zo gruwzaam op ons woén, Dat gy niets fmeeken kunt waaraan ik kan voldoen?nbsp;Bedenk, dat tot den man dien’tzwaard des rechts zal doo-Byna in ieder land , de toegang is verboden. (den.nbsp;Nochtans, myn kind! ik zal j hoe hopeloos ’took zy.nbsp;Het hart my ns ftraffen zoons... Maar, hoe! wrie nadert my ^
valkenburg, mevrouw la BOROE) EEN HOOFDMAN,
VDE Hoofdman.
ergeef dat ik u Hoor’. Wy zien van deze vesten, Mynheer, een kloeke vloot, ons nadrende uitbet Westen.nbsp;Ons oog, gewapend door een (Icrk aantrekkend g'as,nbsp;Befpeurdc op ééne kiel, fchoon die de vcillc was,
•Het merk eens fchouts by nacht aan de achtermast ge-
Uw 7,0011 heeft my tot u met dit bericht gezonden. Men wenscht dat deze vloot haast op de ree verfchyn’.nbsp;VALKENBÜUC.
Zo ’t niet De Ruiter is, het zal zyn voortogt zyn.
Ga heen. Ik zal terftond my by myn’ zoon begeven • M yn kind! Ik voel myn vreugd in ’t bang gemoed herleven!nbsp;Die rasfe komst der vloot verfchaft, in dezert Haat,nbsp;Eene andre bezigheid dan ftraffen aan den raad.
De Ruiter is naby! Wy zyn ons leed te boven!
Ik kan van zyne deugd my niets dan goeds beloven. Gy kent zyne inborst niet; maar ik ken die voor lang.nbsp;MEVROUW LA BORDE.
Ach! had die held uw hart, of had gy zynen rang!
Het Tooneel is in bet voorportaal van den kerker. EERSTE TOONEEL.
MEVROUW LA EORDE, EEN HOOFDMAN,
SDE HOOFDMAN.
tel u genist,mevrouw! Gy zult La Borde fpreketh Dit zeldfaatn gunstbevvys is geen oiigunftig teeken:nbsp;Een heimelyk gefprek w'ord nimmer toegellaannbsp;Met hem die zéker zal de doodftraf ondergaan.
Wy achten uw’ gemaal, zyn lot doet ieder zuchten; Zyn lyfsgevaar kan u niet meer dan my doen duchten.nbsp;De Haat van ongeluk is die gedeltcnis,
Waarin de mensch befpeurt of hy beminlyk is, MEVROUW LA Borde.
Alll.watik kan, mynheer! in deze omilandigheden, Waarin myn hart door hoop en doodsangst word beftreden,nbsp;h u te danken voor die edelheid van hart,
Die u doet deelen in La Bordes bittre fmart.
Die edelmoedigheid doet my genoeg befpeuren,
Dat ge in den kerker hem niet troostloos hebt doen treuren. De gunst, waarvan ge my voor hem veel goeds belooft,nbsp;Ben ik verpligt aan uw gewezen opperhoofd,
Die zyn’ gefirengen zoon daartoe heeft kunnen nopen, En my op ’t edel hart des admiraals doet hopen.
DE HOO FOMAN.
Men pryst De Ruiter hoog: men zegt dat inderdaad Zyn hart meer tot genaê dan ftrafheid overflaat.
Zelfs zegt men zyne deugd gaat verr’ ’t gerucht te boven.
MEVROUW LA BORDE.
Ik heb geen redn, mynheer, dat ik ’t niet zou geloven: Dc gryze Valkenburg, die niemant ooit bedroog,
Pryst by aanhoudendheid De Ruiters deugden hoog. l-)Qeh, biiiteri dit, de hoop, die doorgaans ’t hart der mcu-l'chennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 ^
Geloven doet all’ ’t geen zy. waar te wezen wenfchen, ^^oet my geen’ twyfel liaan aan held De Ruiters deugd:nbsp;Het is die hoop alleen die thans myn ziel verheugt.nbsp;Oiitfluit myn’ echtgenoot. „ Ik voel myn leden beven!”nbsp;D E HOOFDMAN.
Jk ga op ’t oogenblik daartoe bevelen geven.
Ik weel myn’ last, mevrouw. Verwacht in dit vertrek Met hem om wien gy weent een ongeftoord gefprek.
H MEVROUW LA KORDE, alleen.
oe ftryden hoop en vrees geftaég in myn gedachten!..,. Maar moctJk liddrend’ hier myn’ echtgenoot verwachten ?nbsp;” Ja! La Bordes lot hangt van den vlootvoogd af;nbsp;Men zegt de grooten zyn meêdoogenloos en ftraf,
^n ’c hoofd der vloot behoort voorzeker tot de grooten... Maar gryze Valkenburg, uit edel bloed gefproten,nbsp;^oet my ten klaarde zien, door’tdeelen in myn fmart.nbsp;Dat dlle grooten niet onmenschlyk zyn van hart.
Dy roemt den admiraal: waarom zyn woord te vreezen ? ft' is alóiii ge'acht, hy zal myn voorfpraak wezen!...nbsp;ykgt; vrees! die weinig baat, en Hechts ons wee vergroot.
MEVRODW LA BORDE, LA WORDE.
Gï-a borde, driftig toefchietmde, en haar ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;omhelzende.
ehefde wederhelft l
evrodw La borde, ‘voeenende, in zyne armirgt;^ Trouwhartige echtgenoot! quot;•
L A
-ocr page 32-ïö MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
LA BORD F;
WeCrhou die tranen toch, die rny het hart doorboren. Door vvien is my ’t geluk van u te zien befchuren fnbsp;Wien danke ik deze gunst? die my hoogst dierbaar is jnbsp;Schoon zy niets goeds voorfpelt in dees gefteltenis.
MEVROUW LA BORDË.
Dank gry zen Valkenburg dat gy my moogt aanfchouwen. LA BOR DE,
Ik kan geen’ enklen (lap van dezen held mistrouwen. Spreek, gaf men my ter gunst tot dit bezoek bevel?*.*nbsp;Of zegt gy anderwerf voor eeuwig my vaarwel!
Ontzie my niet,fpreek vry ; voldoe aan mynbegeeren: Wat zal myn noodlot zyn ?
MEVROUW LA BORD F.
Het kan * het z4l verkceren! Ten minfle Valkenburg, die waarlyk vrome man,
Dien ik geloven moet, verzekert my daarvan.
LA BOUDE.
Zo hy ’t verzekren durft, wat ftaat ons dan te vreezen? Wat doet, by zo veel hoop, u dan zo treurig wezen?
MEVROUW la BORD F.
Wie kan het geen hy mint, gelyk zyn eigen hart^ Gevoelloos lydcn zien ?
LA BORDE.
Verban , verban die fmart.
Indieh een fchelmftuk my myne eer had doen verkorten ^ Dan voegde ’t u met recht dien tranenvloed te Horten ;nbsp;Maar 'k heb uwe eer, myne eer, vol moeds, door ’t Haalnbsp;gered,
En ben dus ’t offer Hechts der ftrengheid van de wet.
Maar wat kan Valkenburg u doen verzekring geven, Dat niet ten tweedemaal myn vonnis is gefchreven ?nbsp;Onthef myn hart van fchrik, dien my het Hervcn baart.,nbsp;Om u, geenszins óm my: gy kent La Bordes aart!
MEVROUW LA BORDE;
’^cHollandfche admiraal, die hier in ’t kort zal landeti,
D«
-ocr page 33-t)e Ruiter, heeft uw lot volkomen in zyn handen;
En gryze Valkevibnrg bezweert my dat die held T.n goedertierendheid zyn hoogfte glori (lelt.nbsp;t^e gryzaart, die u acht, wiens deugd ons is gebleken,nbsp;Belooft my zelf voor u den admiraal te fpreken.
Schep moed, myn echtgenoot! wie leeft ’er die een’ man Als eedlen Valkenburg een bede ontzeggen kan ?
Myn liefde doet my ’t all’ van zynen yver hoopen!
LA HORDE.
Een Zwakke hoop, helaas! die haast tot niet zal loopen. Uw liefde is ’tall’ voor my ;maar, tot myn’ bittren druk,nbsp;Verzwaart die liefde alleen La Bordes ongeluk;nbsp;tBefef van’twee, dat ze uom myn gevaar doet lyden.nbsp;Moet in dit oogeitblik myn hart op ’t felst doorfnyden;nbsp;Naardien uw ydle hoop, alleen uit liefde ontdaan.
Als hoop vervliegt, uw hart te dieper wond’ zal (laan. Ach! hoe kan V alkenburg, door zulk een hoop gedreven,nbsp;Van myn bevryding u met grond vcrzekring geven?nbsp;Vergeet hy dat zyn zoon, uit achting voor den raad,nbsp;My aan myn yslyk lot volllrekt bevolen laat? (ten.nbsp;En kan hy ooit met grond van ’t hoofd der vloot verwach»nbsp;Uat hy de raden belg’, ter gunst van ydle klagten?
Ue last des ongeluks fpoort u tot wanhooo aan.
^ Weet dat de ramp in ons de wantrouw doet ontdaan; ^aar laat haar nevel thans uw’ geest niet meer bevangen.nbsp;Ue jonge Valkenburg, gedrongen door belangennbsp;Ucnraad te ontzien, volgt (lechts wat hem ’t belang gebied;nbsp;Maar Neêrlands admiraal kent die belangen niet:
Uie held heeft aan de wrok des raads zich niet te dooren;
, ® nbsp;nbsp;nbsp;, hoe fel gebelgd, kan hem niet ringelooren.
t Kost alles hem één woord: „ ik eisch ’t 1” en alles zwicht,
LA HORDE.
I^atzy Zo; maar dat woord is waarlyk van gewigt; t Is voor een’ daatsman veel daarvan gebruik te maken.nbsp;Laat ons ’t gewis gevaar niet voor ons zelv’ verzaken !
B nbsp;nbsp;nbsp;’t Is
-ocr page 34-’t Ismoojflyk datmyn geest, bedwelmd door’toiigpluk. Te veel gevaren ziet, tot meerdriiig van myn’ druk;nbsp;Maar hoop, ruim zo bekwaam als fniart om ’t oog te blü'o'nbsp;den,
Kan ook aan fchyn van heil u doen een toevlugt vinden: Beproeven we, onbedwelmd, aan ’s tyds gqllelteuis.nbsp;Of hoop of vrees voor otis het meest bedrieglyk is.nbsp;Waant gy ’t in ’s lands gevaar De Ruiters zaak te wezen,nbsp;Hoe weinig hy ’t gemor der raden heeft te vreezen.
Dat hy, op Valkenburgs, of uw’, ofiemants drang, Zich menge in een geval voor hem van geen belang?nbsp;Wat raakt hem of men oiy op nieuw verwyz’ tot llerven ?nbsp;Waarom toch zou hy my genade doen verwerven ?nbsp;Om Valkenburgs verzoek! Maar wat in in deez’ ftaatnbsp;Hem nutter. Valkenburg? of ’t ligchaam van den raad?nbsp;Is ’t heden zyn belang, al wil hy my verfchoonen ,
Den raad door’t fcheuren van zyn vonnis fel te hoonen ? Moet ooit decs ryke kust van tweedragt zyn bevryd.nbsp;Het is vooral in deez’ hoogst hagchelyken tyd.
Heeft de admiraal de fpyt der raden niet te vreezen, Hun vrindfehap mtx;t nochtans hem aangenamer wezennbsp;Dan hunne vyandfehap, die hy niet zoeken zalnbsp;Door ten’ verwezen man te onttrekken aan zyn’ val.nbsp;Wie dit vertrouwen durft kent weinig ’t hart der grooten,.,nbsp;MEVROUW LA BOUDE, met drift.
Gy dwaalt: het hoofd der vloot, uit lagen ftam gefproten, Heeft in een’ armen ftaat, die nooit ’s mans luister krenkt,nbsp;Geleerd hoe in den nood zyn medcfcheplêl denkt.
Hy weet wat waarde elk mensch, hpe arm, of hoog ver* heven,
By ’t aanzien van de dood natuurlyk hecht aan ’t leven; De man, die in een ftulp op ’t land is voortgebragt,
Is hem, als mensch,zo waard als ’t vorstelykst gedacht. Dit is niet vreemd: de nood doet ons aan deugd gewennen;nbsp;?.ien dient cm mensch te zyn zichzelv’ eerst zwak tenbsp;kennen»
Ge-
-ocr page 35-Gelóóf tny, de admiraal Is vatl die grooten niet,
Wier oog meédooigt;enloos hun miiidren iyden ziet.
Uw trouw voor Valkenburg, den zeeheld aangeprezen, U w moed, alom bekend, uw dienst aan ’t land bewezen,nbsp;Ue wondre zeldfiamheid van uw berucht geval,
’t Gaat vast dat alles op den vlootvoogd werken zal! t Geen ieder van hem zegt maakt hem onze achting waar-
V erdenk de grooten toch niet allen, wees rechtvaardig*
’s Heids roem is te algemeen, dan dat dit fpoorlöOs zy.' Nooit fpreekt het ganl'che volk de taal der vleijery.
LA BOBDE.
Het vo'ikfchat, inderdaad! vol onbezonnen'yvers,
Het fchoon der daden naar den rang des daadbedryvers. Als een aanzienlyk man een goede daad verricht,nbsp;groeit in ieders mond, ze is groot in elks gezigt;nbsp;v. Haar wat een burger zich ook loflyks moog’ vermetennbsp;Meest flaauwlyk word geroemd, en fpoedig word ver*nbsp;getep,
He goedheid van den held, geroemd fchier buiten maati. 2ou 7.0 beroemd niet zyn waar’ hy geen man van ftaat.nbsp;Hat gryzen Valkenburg het alles gunflig fchyrielnbsp;Hy oordeelt ieders hart ten allen tyd’ naar ’t zyne.
fchoon De Ruiter heeft in lagen (laat gekerd, Watfmart de droefheid baart, zyn flaatis lang verkeerd.nbsp;He metifchen zyn doorgaans in lagen ftatid meddoogend’;nbsp;Maar’t lot hen uit hun Niet ten top van- ftaat verhoogend’,nbsp;ochryft hen, by 't wislen van hun ftandgefteltenis,
Hie llrenge li oei heid. voor die grooten eigen is. (ken, Hoch hrje De Ruiters zucht voor ’t menschdom zy geble-^ ^yu flrengheid doet niet min de waereld van hem ^ekett.nbsp;Jiedenk dit. Oordeel nu of ik van zulk een’ man,nbsp;in wedrwil zyns belangs, vergifnis hopen kan.nbsp;*^fiVRouw LA BOBDE, tia een weinignbsp;zwygens.
Gemaal.moet uwe vrees my,éénsflags,’tairdoen rreezen!
B 2 nbsp;nbsp;nbsp;Na
-ocr page 36-, Na een poos bem fierk te hebben aangezien, peinzende en ter zyde.
,, De gunst des admiraals moet niet onteker wezen; „En evenwel, ’t gaat vast, zy kan onzeker zyn...nbsp;„De vrees myns echtgenoots is niet ontbloot van fchyn!’*nbsp;LA BORDE.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oen.
Spreek,watbefluit uw hart? ’t Schynt heimlyk zich te kwel-MEvRocw LA BOKDE, uit haar gepeins tot de uiterjle levendigheid overgaande.
Uw noodlot aan uzelv’, en dat terflond! te ftellen. De Hemel Hort daartoe my ’t middel in den zin!
LA BORDE
Wat wilt gy zeggen? Spreek! Wat middel valt u in?
MEVRODW LA BORDE.
Een middel dat uw hart geenszins zal kunnen wraken, Dat van De Ruiter u zal pniifhanglyk maken,
Dat gryzen Valkenburg de moeite fparen zal Van u door zyn verzoek te onttrekken aan uw’ val.nbsp;En dat zyn’ ftrengen zoon, en al de trotfe raden,nbsp;Terwyl ons ieder roemt, met fchand’ zal overladen.nbsp;Dat middel is... de vlugt! maak u daartoe gereed.
LA BORDE, met verwondering.
Wat dekt me in ’t uitgaan voor ’t gezigt der wacht ? MEVROUW LA BORDE, met vervoering, bemnbsp;om den bals vallende, by de band nemendenbsp;en, na een weinig zwygens, bem metnbsp;tederheid aanziende.
Dit kleedt
LA BORDE, met verbaasdheidf zich van baar losrukkende,
A Hemel!
MEVROUW LA BORDE, Op bem toetredende, met drift
Schiet het aan, om zeker weg te vlugten. Vermomd in myn gewaad hebt gy geen wacht te duchten,nbsp;irlou, als gy uit dit hol voorby de wachten trekt,
(Als'
-ocr page 37-2t
{Alsof gy bitter weende,) uw aangezigt bedekt.
Win onze woning ftraks, en laat uw vluglie Haven, En zy, die van hun trouw de fterkfte proeven gaven,nbsp;U vergezellen door de bosfchen, of langs ’t ftrand'.nbsp;Tot by ’t Fantynfche volk dat diep zich houd in ’tiaud,nbsp;Gy wist voor lang hoe trouw die negers u beminden:nbsp;Gy zult dat dapper volk licht tot uw hulp verbinden.nbsp;Ik geef, zo ge uw gewaad my voor myn kleedren gunt,nbsp;G tyds genoeg dat gy dit vlek ontvlieden kunt:
Ik zal,om ’t hoofd der wacht alle achterdocht te onttrekken, Gp deze tafel ’t hoofd met mynen arm bedekken,nbsp;Alsöfde hevigheid van’t pynlyk harteleednbsp;^y ’t (preken moeilyk maakte,en ’t daglicht fchuwen deed;nbsp;En, om des hoofdman oog zolang ’t kanzyn te blinden,nbsp;^al hy, wat hy ook zegg’, volftrekt my fpraakloos vinden;nbsp;Gus eer hy merken kan hoe loos hy wierd misleid,
En hy u volgen doe, zyt gy in veiligheid. (fpreken! Verwerp myn’ voorllag niet; gy moet dien niet wedr-^Lot heeft u lang vervolgd,gy kuntop’tlotuwreken:nbsp;Gaar ’t u tot op deez’ dag zo hoogst ongunftig is,nbsp;Schonk ’t nochtans ons één gunst: één lyfsgeftaltenis!nbsp;Eedien u van die gunst om ’t lot met roem te ftrafténnbsp;^ oor al zyne ongunst: ’t zal niet licht my kans verfchaffènnbsp;G Wéér alleen te zien; want word uw dood beftemd,nbsp;Gan is de toegang tot dit kerkerhol geftremd.
Eom, gryp het middel aan dat ik u aan durf bieden, Gtn ftrengen Valkenburg, den raad, dedood te ontvlieden.
Is loflyk met geduld te lyden ’t geen men moet; tls pligilyk,als men kan,’tgevaarteontgaanmetfpoed.
AU’ wat ik hoor ontroert me! ik ben naauw’ tot my zei ven!
gy, myn gemalin! myne eer dien afgrond delvenl i ot \yelk een’ prys ftelt gy myn leven in myn hand?nbsp;Gy Wilt Hechts dat ik leve, al leve ik in de fchand’?
P u. getoond uwe eer meer te achten dan myn leven, Syjgy wilt myne eer een’ wisfen doodfteek geven!
Had ik mln waarde aan de eer dan’t levenslicht gehecht. Ik Hond nu niet ten doel aan ’t llrenge wiaakgerecht.
Ik, vlngtende,u ter prooi der trotle rechtband laten!... Ik zou myn vrinden, niyn trouwhartige Ibldaten ,
Myn bloeders, die ik Heeds naar waarde heb geacht, ’wier trouw my lichtnis in myn oioed heett toegebragt,nbsp;Bedriegen! en daardoor gelegenheid verfchaffennbsp;Aan fluggen Valkenburg om hen op’t Hrengstte ftraffen !nbsp;Gy zoud de gunst eens mans bewogen met uw’ rouw,nbsp;Bens vrinds, die, hoogst gerust op onze goede trouw,,nbsp;Bevt'erktdatgeuw’gemaalin ’t kerkerhol moogt fpreken.nbsp;Misbruiken! en op ’t fnoodst de goede trouw verbreken,!nbsp;’k Zou leven met de blaam dat ik u hulploos liet!.,.nbsp;Verwacht van uw’ gemaal zo groot een lafheid niet!
.De ladder en de flrop zyn min voor my te duchten, Dan ’t denkbeeld is der fchand’van op die wyz^ te vlugten,nbsp;De dood my. toegedacht is wreed voor ’t oog alleen ;nbsp;Maar ije is niets voor den man die haar durft tegentreén:nbsp;De pyn word uit gevoel, uit anders niets! geboren;
*t Gevoel word door de flraf, ïn ’t vonnis ,nty befchorcn, Byna niet aangedaan : ten ladder afgeftortnbsp;Is ons gevoel flraks weg; dus is ons lyden kort.
Maar op een laffe wyz’ de goede trouw te fchenden, Ten koste van onze eer gevaren af te wenden.
Te leven met de blaamdat ons het leven meer Behaaglyk is dan ’t hoogst van ’s menfchen goed, onze eer;nbsp;Dit alles baart den man, die heeft geleerd te Her ven,nbsp;En denkbeeld heelt van de eer, meer fmart dan ’t licht tenbsp;derven,
Daat uw* gemaal, wiens pligt eischt dat hy ^t middel doem’ Dat ons onteert, vergaan; en gy... bewaar uw’ roem.
Mevrouw la eorde.
Gy wyst myn’ voorflag af! Gyzelf.gy eischt te fneven ? Gy wilt dat ik u derv’?... ’k Zal u voldoening geven!nbsp;Maar waan niet dat ik laf in deez’ gebaren walnbsp;By die barbaren, die u dreigen, leven zal.
TREURSPEL. 23
Toen ik u de eerfte maal naar ’t moordfchavot 7.ag rukken, Liet my de krankte ,ontftaan uit drang van ongelukken,nbsp;Nieis dan een affcheid toe, dat my het hart doorfneed ;nbsp;Lit hart, door tyd gewoon aan ’t onverdraadykst leed,nbsp;Kan thans het groot bcfluit, waarvan’t hier all’ zal beven,nbsp;Vol voeren, tot bederf van wie u wil doen fnevcn.
Ik zcide u ééns vaarwel, ik denk daarvan, en zy’! •’'ivZeg u thans weer vaarwel,maar op eeneandrc vvyz’.nbsp;Ik, door uw réén mer fchrik om uw gevaar bevangen ,nbsp;Wil van 'De Kuiters gunst uw hoofd nieiaf doen hangen ;nbsp;Ik (lel, uit liefde, uw lot trouwhartig in uw magt,nbsp;Lcwyl ge uit zucht voor my zyt in ’t verderf gebragt;nbsp;Gy vind het minder wreed door een ontëerend liet vennbsp;U w gade, tot haat dood,uw’ byftand te doen derven,nbsp;Dan, met haar bitter wee, dat ze om u lyd! begaan,nbsp;Haar liefde één poogii g u ter redding toe te Haan...
Een kieschheid zo barbaarsch zal fchaars naar tranen hoo-V Wel! daar ik, nevens u , u aanmerk als verloren, (ren ! Schiet my niets over dan dat ik dees plaats begeev’,
.U redde door geweld... of voor decz’ kerker fneev', k Zal voor ’t Fantyniche volk in ’trouwgewaad verfchy ¦nbsp;nen:
Min wreed dan gy,naardien ’tzaldceleninmynpynen, Zal ’c, op den ftrengen aart des landvoogs reeds verltoorci,nbsp;Daar ’t u bemint, door my ten opftand aangefpoord,nbsp;Zich, voegende aan de zy’ van Euglands waterbciid.n;nbsp;^er breking van uw boei naar deze muren wenden.
De neger zal my grootsch de dood trotferen zien,
En, moedig uit den aart, myn pooging byrtand bién. Het bloed des raads,die wreed uw bloed wil doen vergieten,nbsp;nweêrftaat. in deze muren vlieten;
|t' nbsp;nbsp;nbsp;^olk door my geleid zal my , in ’t oorlogswoên,
«delgen zien uoor 't rot dat u wil foeuvlen doen.
; nbsp;nbsp;nbsp;I. A E o K D E, baar avederbou/ievde.
«toef, wanhopige!.,.Ach! myn bloed verllyft in de adren! pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mevrouw la borde.
vflat dan.,, ’t is te laat! ’k Zie Valkenburg ons uadren.
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;F' iü LU
-ocr page 40-24 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
MEVROOWLA BORDE, VALKENBURG,
LA BOUDE.
Mvalkenburrg met levendigheid,
yn vrinden 1 komt, fchep moed, en weest verheugd met my:
Wy iien de gantfche vloots De Ruiter is naby.
H y, die ons harteleed voorzeker zal genezen,
Die held, alom bemind, zal binnen ’t uur hier wezen. Maar, hoe! van waar diefchrik, geprent op ’t aangezigt!
mevrouw La BORDE.
Myn vader,ach!uw deugd heeft reeds genoeg verricht. Gy hebt ons klaar doen zien hoe Iterk onze ongelukken,nbsp;Die zonder voorbeeld zyn, u op het harte drukken.nbsp;Reeds hebt gy van uw’ zoon een weigring ondergaan...nbsp;Wat by De Ruiter u de vrindfehap doe beftaan,
Om een’ gemaal die zich de dood niet wil onttrekken , In ’t uiterst van den nood, met kracht ten (leun te (trekken,nbsp;Ons oog voorziet daarin geenszins die zekerheidnbsp;Waarmede uw goedheid ons zo gunftig heeft gevleid.nbsp;Dus, niet voorziende om wis La Bordes boei te Haken,..nbsp;Wanhopig.
’k Zal, door ééne enkle daad, de waereld kenbaar maken, Dat liefde, ééns aangefpoord tot wanhoop, in den noodnbsp;Oneindig fterker is dan de yzing voor de dood.
Zy vertrekt, met de uiterjle drift.
VALKENBURG, LA BORDE.
L nbsp;nbsp;nbsp;VALKENBURG.
a Borde.welk een fchrik mag haar den geest ontroeren^ Wat mag haar opzet zyn ? wat tracht zy uit te voeren ?
Wat
-ocr page 41-25
Wat fpoort haar, daar myn hulp haar trouw ten dienst wil ftaan,
Dat haar verheugen moest, tot zulk een wanhoop aan? ’t Bericht der komst van ’i hoofd van Neérlands water-inagtcn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
De Ruiter, van wiens aart men niets dan goeds kan wach-Op wiens meêdoogendheid zy ftraks noch heeft gehoopt, Is de oorzaak dat zy nu wanhopig my ontloopt!
Van waar die omkeer toch ? Wat doet haar alles vreezen, Daar ze alles hopen mag? Kan ik haar fmart genezen,nbsp;Het word op 't oogenblik door my in ’t werk gefield.nbsp;LABORDE.,
Geen fmart hield ooit myn ziel meer dan dit uur bekneld! 'Zo gy uw hulp, mynheer! my gunstig wilt doen blyken.nbsp;Volg (Iraks myn echtgenoot’; laat zy u niet ontwyken.nbsp;Haar hart is tcér en fier, en zulk een hart kan licht,nbsp;Door wanhoop overheerd, niet hooren naar den pligt.nbsp;In ’s Hemels naam, vlieg heen! ’k Heb verder niets tenbsp;frneeken,
Dan dat ge my vergunt myn reden af te breken.
V nbsp;nbsp;nbsp;VALKENBURG, alleen.
erliezen wy geen’ tyd: voldoen wy aan Zyn bed, ’ Doorgronden wy haar wit, en de oorzaak van haar wee.nbsp;Het laatlle grieft myn hart, het eerde doet my vreezen.nbsp;Ze is zwak; de zwakke mcnsch kan licht uitfporig wezen.nbsp;Voorkomen wy meer rainps, verdryven wy haar fmart.nbsp;De zorg voor ’s naasten heil is de eêlde pligt van’t hart.
-ocr page 42-Het Tooneel is in de groote zaal van het kasteel.
VALKENBURG, MEVROUW LA BORDE.
een foldaat.
’kZe
valkenburg. nbsp;nbsp;nbsp;Czen.
L/eg andermaal ,myn kind !gy hebt geen leed te vree-’k Moet jegens uw’ gemaal altyd erkentlyk we/en:
’t Is op zyn’ Herken drang dat ik u hier bewaar’.
Ik vrees uw wanhoop meer dan uw’ gemaals gevaar. Daar hy my weigrcn blyft ’t geen gy ontwerpt te ontdekken ,
,En ’t my nietmooglyk is u uw geheim te onttreklieu, ]a ik door langer drang daartoe geen pooging doe,
Is ’t billyk dat myn zorg u voor uzelf behoê.
Doch 'Awygen wy hiervan. De Kuiter is gekomen;
’k Heb van zyn’fchout by nacht,op 't oogenblik,vernomen Dat Neêrlands admiraal myn’ zoon verzoeken doet,nbsp;Dat niemant, wie ’t ook zy, hem aan zyn boord beguiei’.nbsp;Dit ’s anders de eerlle pligt van opperhoofd en raden.nbsp;Zo nedrig is de held, beroemd door groote daden.nbsp;Geloof toch dat ik nooit met waan u heb gevleid :
De grond van myne hoop is zyn menschlieveridheid.
Ivl £ V R o o W LA BOUDE.
Hoe zeker u de grond van uwe hoop moog’ fchynen. Uw hoop kan uit myn hart myn’angst niet doen verdwy-*1 Begrip ééns enklen mans beflist La Bordes lat: (neu.nbsp;Het brengt hem in myn’ arm,of’t brengt hem op ’t fchavoc:nbsp;Men heeft van ’t kloekst vernuft een wanbegrip te vreezeil.nbsp;De gunst des admiraals moet niet onzeker wezen jnbsp;En evenwel wis Haat, tot lichtuis van myn pyn,
-ocr page 43-27
My in dat deze gunst niet zal onzeker zyn?
De Ruiter is een menscb 5 dus vatbaar voor verblinding. Ik heb van ’tmenschlykhart Hechts weinig ondervinding.nbsp;Dus word een ydle fchrik my mooglyk ingeprent;
Maar myn gemaal, mynheer, die ’t menschdom beter kent, Den aart der grooten hart heeft weteai na te fporen,nbsp;Weet dat zy meer ’t belang dan 't mededoogen hooren.nbsp;Een oog door tyd verlicht bedriegt zich zelden; maar...
VALKENBURG.
Een oog door ramp verblind ziet doorgaans vèel gevaar. Is uw gemaal, myn kind, fchaars vatbaar voor verblinding,nbsp;Ik heb van ’c menschlyk harr een langer ondervinding,nbsp;Myn oog is niet bedwelmd door walm van tegenfpoed,nbsp;’k Ben in myne eerde jeugd by grooten opgevoednbsp;Befef dus wien van ons gy meer geloof moet geven,nbsp;My ,of een’ driftig’ man, door doodsangst aangedreven.nbsp;Ik ken den admiraal; ik kende hem toen hynbsp;In nyvren Lamplins dienst no(;h voer ter koopvaardy;nbsp;En heb tot op dit uur geen reden otn te vreezen.
Dat hy niet heden noch dezelfde man zou wezen,
Die hy in lagen (laat, voordezen, is geweest.
Dat is, meédoogend’, groot, en nedrig van geest. Ikzelf heb V an Der Zaan, zy n’ fchout by nacht, gefproken;nbsp;En dees heeft in myn hart noch meer de hoop ontdokennbsp;Waarmede ik met vermaak, in uwe omdandigheid,nbsp;Uw droefheid, my ten troost, gedurig heh gevleid.nbsp;De brave vlootvoogd komu Ik wacht hem met verlen-gen!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fangtn,
Tree, daar myn pligt verëischt hem in dees zaal te 011-In’t gindfche zy vertrek. Bedwing u; nader niet, , Voor dat gy , op myn’ last, ’t bedemde teeken ziet.
Zy vertrekt, en defoldaat plaatst zich, op den wenk van valkenburg, voor de deurnbsp;van haar vertrek.
DE RUITER, VALKENBURG, DE JONGE VALKENBURG. Hoofden der vloot, fcbeeps-kapiteinen , raadsheeren . hoofdlieden ,• ennbsp;Joldaten, aan den ingang.
Mde ruiter.
en ftalic een eerbewys dat ik geenszins verwachtte , Dat ik altyd ontweek, en altyd weinig achtte.
De ftaatkunde, eigenbaats en heerschzuchts booze fpruit. Vond al die ydle praal voor hare dienaars uit,
Om hunnen rang by ’t volk, dat licht zich laat verblinden, Ten Iteun der dwingVandy meer aanzien te doen vinden.nbsp;Hy , die zyn broosheid kent, zoek’, doende all’ ’t geen hemnbsp;Voldoening in zyn hart: al ’t ovrige is een last. (past.nbsp;Laat ons,door kryg gedreigd, den dierbren tyd heftedennbsp;Aan’s lands verdediging, en niet aan kleinigheden.
De zncht voor ’t land alleen verdient den eerenprys; Uw yver tot ’s lands dienst ftrekk’ my voor eerbewys.nbsp;Men doe de vloot voorzien: dit’s de eerftemyner zorgen.nbsp;Tegen één' der kapiteinen.
Gy voert de lichtfte kiel: vertrek van hier op morgen. Uw togt zy Westlyk heen langs deze kust gericht.nbsp;Doch hou, zo veel gv kunt, het land in uw gezigt.
Tegen één' anderen kapitein.
Gy, fteven Zuidlyfc aan.
Tegen beiden.
En zo gy langs de vloeden
Een kiel of vloot verneemt die herwaarts fchynt te fpoeden, Doet,door uw zwaarst gefchut,dit ftraks ons volk ver»nbsp;ftaan;
Wykt, fchietende, achterwaarts, en houd dus op ons aan.
Tegen de hoofden der vloot, en verdere kapiteinen. U voegt het boven all’ het zeevolk in te toornen.
Ver.
-ocr page 45-Vergunt geen groot getal gelyk aan land te komen. Myn vrinden! van wier trouw ik allen dienst verwacht,nbsp;Gy weet hoe hoog myn hart de tucht by ’t zeevolk acht;nbsp;Men kan niet zonder haar een vloot met vrucht beftieren.nbsp;Maar wacht u, ftraffende, ook die drift den toom te vierennbsp;Die, ééns aan ’t woeii, den inensch een’ mensch doet zy n innbsp;fchyn:
Beftiert uw benden zagt; denkt dat zy menfchen zyn. DERDE T O O N E E L.
DE ROITER, VALKENBURG, DE JONGE
Mde ruiter.
ynheer, die dezen dag aan dees gedreigde ftrandea Het zorglyk hoog bewint u ziet gefteld in handen.
Aan wien ik op dit ftrand my van myn pligten kweet. Uw vlyt zy met myn vlyt te? dienst des lands bedeed.nbsp;Onze eerfte zorg in ’t wee, dat wy met reden vreezen,nbsp;Is meester van het hart van ’t volk des lands te wezen.nbsp;Is ’t min befchaafd dan wy ,het heeft geen’minder’moed ,nbsp;Eu’t waagtvoorwien’tbemint, metblydfchap zelfs,zynnbsp;bloed;
Vooral ’t Fantynfche volk. Vertrouwt gy dat die benden , Ten val van ’tBritfchevolk,zichyeldwaartszullenwen-DE JONGE valkenburg. (deii ?nbsp;Ja! Uwe edelheid hou’ zich verzekerd vannbsp;Een volk waarvan men niets dan goeds verwachten kan.nbsp;’t V7as eerst, door Hst des Brits, tot Englands dienst gewonnen,
’t Had zelfs reeds tegen ons de vyandfchap begonnen ; Maar van hun dwaling, door den Brit hen ingeftort,nbsp;Genezen door ons volk, was deze kryg Hechts kort.nbsp;Zy hebben van hun trouw ons blyk by blyk gegeven.
VAL»
-ocr page 46-20 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
V A L K E N B U K G.
Eén krygsman deed dit volkmctonsin vrindfchapleveti, Mynheer! Het achtte hem, zo om 7.yn’ flouten aartjnbsp;A!s om 7yn minzaamheid; en hy is achting waard’:nbsp;Zyn vuist beftrecd huiimagt, zyn tong bellreed hun dwa-En by den roem, verdiend door deze zegepraling , ( ling;nbsp;Voegt hy noch deeerdathy meontruktheeftaan de dood,nbsp;DE RDITER,
Wie is die oorlogsman ?
VALKENBURG wmkt denfoldaat, die terjlond de deut ontfluit , ’waaruit mevrouw lanbsp;BOR DE fcbislyk ten voorfcbyn treed, en zichnbsp;am dé meten des admiraals ‘werpt. Ter-‘wyl vervolgt de gryzaart, tegen dennbsp;admiraal.
Zie hier zyne echtgenoot’,
MEVROUW LA BORDE, de kniïndes admiraals omhelzende.
6 Ja! ik ben ’t, mynheer! Zie hier de droeve gade Eens oorlogsmans hoogst waard’ uw edelheids genade.nbsp;de ruiter, met ver’wondering, baar opnbsp;beffende.
Wat ’s dit! De gade eens mans, die zo veel heeft beftaan ^ Smeekt my genaé voor hem ! Wat heeft hy dan misdaan ?
mevrouwlaborde.
Zyn misdryffprootuitdeeer,myneeer terwraak,te hooren. tlierom is myn’ gemaal ’t afgryslykst lot befchoren.
DE ruiter.
Die taal verwekt my fmart, en veel verwondering !
DE JONGE VALKENBURG.
’t Geval haars echtgenoots is waarlyk zonderling.
Indien ’t uwe edelheid op 't gunstigst mogt behagen Dit wonderbaar geval zich voor te hooren dragen,
Ik ftel voorzeker dat, by ’t hooren van de fchuld,
Gy’t vonnis van den raad niet wederfpreken zult.
DE
-ocr page 47-DE RUITE R.
Of’t my behaagt? Ik elsch ’t uit uwen mond te hoorcu.
Tegen M e v r o ü W L A B o R D E.
Draag zorg ’s lands opperhoofd niet in zyn rcén te ftoorcB.
Tegen denjongen valkenburg.
Spreek vry.
DE JONGE VALKENBURG.
Haar echtgenoot was hier gemeen foidaat,
Bn kreeg ,tcn loon zyns moeds; van ons een’ hooger flaat. Toen noch 't Fantynfche volk» door Englands list bedrogen ,
Befloot met NciJrlands volk ftontmoedig te oorelogen, Befloot myn vader, (door een valsch gerucht misleid.nbsp;Alsof Hechts weinig volk zich had door ’t bo$ch verfpreidjnbsp;Van weinig volk vcrzeld, den vyand weg te dryven,nbsp;Het bosch te zuivren, niets daarin te laten blyven.
En ’t air met fchrik te liaan voor Necrlands wapenkracht,'
I Wanneer hy onverhoeds zich'zag in nood gebragt.
Hy wicrd,aan ’t hoofd zyns volks naauw’ boschwaarts ingedrongen,
Aan alle kanten fel door overmagt ^efprongen;
En ’t orgelykst gevecht dat iemant immer zag Voorfpelde al ’tvolk, als-hem, den laaiden levensdag.
' Zyn vuist,die wondren deed,voelt zich de kracht begeven: Hem was alreê geen hoop in ’t ftryden bygebleven ,
Dan zyn vcrgrysde kruin, en zyner benden bloed,
Op ’t duurst te levren aan ’t Fantynfche moordgebroed; Wanneer La Borde, (dus is haar gemaal geheten,)nbsp;Zich hebbende in den drom van ’t zwart gelpuisgefir.eten,nbsp;Den vyand zo veel werks verfchafte met de kling,
Dat zich myn vader redde, en niet één wonde ontflng.
• Na zulk een ftoute daad, die ieder held moet roemen. Heeft hem myn’ vaders gunst tot hoofdman doen benoemen ;
Maar naauwlyks in dien rang gevestigd, heeft zyn hand Eén’onzer burgery dolzinnig aangerand,
En met de kling# ten dienst van Neerland hem gegeven. Door meer dan ééne wond’, verwoed gebragtom ’t leven.nbsp;Waarom ’s lands eedle raad, naareisch van Ncérlands wet,nbsp;Den moorder daadlyk heeft in hechtenis gezet;
En, om hier in ’t vervolg den tweeftryd min te vreezen, Nadat hy wierd verhoord, hem tot den ftrop verwezen.nbsp;Dit vonnis, dat op wet, op fchuldbekentcnis,
En welzyn van ’t gemeen volmaakt gegrondvest is, Wierd daadlyk uitgevoerd; en burgers en foldaten,
’t Waande alles hem ontzield. Maar naauwlyks afgelaten Van ’t dwarshout, opgericht tot zyn verdiende ftraf,nbsp;Vernam men dat hy noch bevvys van leven gaf;
En door behulp der kunst, verloster van ons leven Gedreigd in zynen loop, wierd hem de kracht hergeven.nbsp;Dus wierd de man, wiens val’slandshoogeraad belloot.nbsp;Herboren op ’t fchavot uit zyn gewaande dood.
’k Behoef uwe edelheid nu verder niet te ontdekken, ’s Lands eedle raadzag nietsdan ’t vonnis half voltrekken:nbsp;Dat vonnis eischt met recht des bloedvergieters bloed;
’t Eischt dat de dood de draf onfeilbaar ^volgen moer. Daar nu de moorder leeft, eischt vvet,belang en reden,nbsp;Dat hy ten tweedemaal ten ladder op zal treden.
DE KUITER.
Is’t waarheid? Durfde UW man zyn’medemensch verflaan? Heeft hy door moordery zyn’ roem te niet gedaan?
En durft gy,vol van hoop,zyn voorfpraak u vermeten? Ja hem, ten trots des raads, genade waardig heten ?nbsp;MEVROUW LA BORDE.
Hy heeft als man van eer zyn’ vyand neêrgelegd.
DE RUITER.
Betaamt een’ man van eer een Godloos tweegevecht? Zyn ’t niet de Goddelyke en menfchelyke wattennbsp;Die tegen ’t tweegevecht met nadruk zich verzetten ?nbsp;Wie tegen één van twee zichzelv’ baldadig kantnbsp;Is een vermeetle fchelm, ofhy heeft geen veilland;nbsp;Wat ftaat de maatfehappy dan niet van hem te wachten.
Die,
-ocr page 49-TREURSPEL. 33
Die, door zyn drift beheerscht, haar beiden durft verachteIl^
Doch ’t is de reden zelf die ’t tweegevecht verh-ed,
Al hoonde ’t ook de wet, den Iteun der volken, niet: Kan ooit op de aard’ wel ieis meer onrechtvaardig wezen,nbsp;Dan dat in een gefchil, (uit welk een’ grond gerezen,_)nbsp;De magt gelaten word aan hem die onrecht deed,
Ter moording van den man diefchuldloosonrecht leed? En dit gefchied, zodra men ’t recht door ’t daal verdedigt:nbsp;Want .wie verzekert ons nat hy die is beleedigd.
Zal overwinnaar zyn op ’t einde van ’t gevecht?
Gciyk en ongelyk verktygen dus één recht.
Ik denk niet dat één mcnsch op de aarde ooitzal beweeren, Dat hy, wiais overmoed een’ ander durft ontceren,nbsp;Gelyk heeft in zyn zaak wanneer hy Hechts verwint;nbsp;Want wie dit ftaande houd is inderdaad ontzind.
Zo die Godlooze ftryd wierd ongeftraft gelaten,
’t Waar’ met den wellland uit des volks, in alle (laten: Waar toch zou eenig volk met veiligheid beftaan.
Zo elk zichzelv’ ter wraak de hand aan’t (laai mogt Haan? De losfé jongeling, of deugniet, best bedrevennbsp;In ’t voeren van de kling,waar’ meester van elks leven.nbsp;De minst geoefende in ’t bellieren van de klingnbsp;Stond dan ter prooije aan guit, of woesten jongeling.nbsp;Het leven,’t hoogfte goed dat wy op deaardeontfangen,nbsp;Behoort niet van de kling van dwazen af te hangen.
Is, alles wél befchouwd, het haatlyk tweegevecht Geen fchaamtlooze inbreuk op het Godlyke recht?
Het leven is den mensch door ’s Hemels gunst gegeven; Hy is het dus alleen die recht heeft op ons leven;
Dus is het tweegevecht, fchoon’tfchelm en dwaas bekoort, Een inbreuk op dat recht, een weg tot wreeden moord,nbsp;’t Waar’billyk hen die zich op ’t recht der kling vertrou'nbsp;wen,
Tot veiligheid des volks, de handen af te houwen.
De reden, geen geweld, beflisf’ der menfchm za;k; De Godsdienst en de wet verbieden alle wraak.
C nbsp;nbsp;nbsp;’s Dandi
-ocr page 50-34 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
’s Lands overheid alleen zy in elks zaak ineestrcsfe:
Haar voegt alleen het zwaard, als ’s Hemels dienaresfe.
MEVROUW LA B O R 13 E.
Uw taal, mynheer, is (lerk, zy is vol edelheid. VetliGeW u niet dat ik voor ’t recht des iweedryds pleit’.nbsp;De burger kan volmaakt zich naar uw’ w'il gedragen;nbsp;Adaar wie moet inderdaad den krygsman niet beklagen!nbsp;Indien hy door ’t geweer zichzelvcn recht verfchaft,nbsp;Wordhy, als moordenaar, door de overheid geftraft;nbsp;En zo hy wrakeloos zich hoonen laat, of kwellen,
Is hy zyiie achting kwyt by m.ed- en rotgezellen.
I'iy heeft dus, als zvne eer versvoed word aaiigerand,
Cf een keur dan ftraffehavot, of leven vol van fchand’. Verfchoon my.myn gemaal was nevens my belecdigd.nbsp;En heeft, als oorlogsman, zichzelv’ en my verdedigd.nbsp;DE RUITER.
Ely was een oorlogsman ten dieiille van den Haat, Geenszins ten dienst van u, of zyn’ ontzinden haat.
Hy droeg zyn kling om’t land, op hoog bevel, te wreken, Ihliet om zichzelv’ ter wraak zyn’ vyand ncêr te flckcn,nbsp;Niet om in zyn geval, ter ftraffe eens vyands wodn ,
Zo die te ontvlieden waar’, zichzelven recht te doen. Ikzal, watzydeik ook in ’trechtsgeding moog’kiezen,nbsp;Uw t/cider ongelyk niet uk het oog verliezen ;
Maar wraak en moorden Raan zo min den krygsman vry. Als ’t armfte medelid van deze burgery.
Word eenig oorlogsman door woord of daad belecdigd, Hy wend’zich tot het recht ;hyzy door’t recht verdedigd.nbsp;Niets maakt hem magtig tot het oefnen zyner wraak ;nbsp;Niets maakt hem, ’trecht terfpyt, tolrechter in zyn zaak.nbsp;De wet die moord verbied raakt alle ftervelingen.
Niets geeft den krygsman recht naar iem.ants hals te dingen, Dan kryg, waarin de magt die over ons gebiednbsp;'’Verantwoord voor al ’t bloed dat ’s krygsmans llaal vergieti-Toen dc Opperhai.elheer Zyn wet ons heeft gegeven ,nbsp;Heeft Hy den krygsinan nooitdeez’ regel voorgcfchrevcn :
„ Wi«i*
-ocr page 51-„Wanneer uw medemensch u hoont door daad of woord, ,,l5eproef of g} uzclv’ kunt wreken door een’ moord;nbsp;„Of waag uw hoogde goed aan uwen hooners woede;nbsp;,.t]y wasch’, na ’t hoonen,noch zyn hand in uwen bloede”.nbsp;Zyn wet was algemeen ; „ Wie iemants bloed vergoot,nbsp;„Zy door der menfehen hand geleverd aan de dood”.nbsp;Geen wet by eenig volk heeft ooit die wet weêrfproken.
MEVROOWLABORDE,
Myn echtgenoot, helaas! heeft zich uit nood gewroifen. ’t Waar’ met zyne eer gedaan, zo ’t geen hy onderging...nbsp;o E RU t TE R.
*t [s een erbarmlykc eer die deunt op ’t recht der kling! Wat zonderling begrip! Hoe! moet de kling bewyzennbsp;pat wy hoogst waardig zyn dat ons de menfehen pryzen?nbsp;Word iemant eerloos door een’ fchelders fchendendnbsp;woord ?
Wie is meer achting waard’ die honden blaffen hoort.
En hen niet waardig acht door flag of fchop te ftraffeiij Of hy die tegenblaft, en dus hen meer doet blaffen?
Een mensch geneigd tot (laan of fcheldeiid'entgevreesd, Gelyk een dolle hond, of ander razend beest:
Wie wederfcheld of fmyt maakt zich tot zyns gelyken; De ware man van eer zal zwygend’ hem ontwyken.nbsp;Zyne eer rust op zyn deugd; en dees houd eeuwig Hand,nbsp;Hoe vinnig ook door woord of daden aangerand.
MEVROUW LA BOUDE.
Uwe edelheid verfchoon de menfchelyke driften.
DE RUITER. nbsp;nbsp;nbsp;(fchifterr.
De mcnsch heeft redenkracht om ’t goed van’t kwaad te Hy weet, de reden en de Godsdienst leert hem dit,nbsp;Dat hy, fchoon hy een'hart dat zondig is bezit.nbsp;Oneindig veel kan doen om in dat hart te fnoorennbsp;Air wat zich tegen ’t geen dat loflyk is doet hooreii.
H ld niet het fchcpfel kracht tot zelfverbetering,
Dan waar’ hy nooit Ifrafwaard’, wat gruwel hy beging. De Hemel heeft den mensch, in alle levenslhten,
G a nbsp;nbsp;nbsp;Be-
-ocr page 52-Bcj'unftigd met de kracht om ’t kwaad te kunnen laten; En wie een gunst verftnaad, die hem de Hemel gaf,nbsp;Verdient, by ons beklag, met allen recht zyn Itraf,nbsp;MEVROUW LA EO KOE, zicb aan zyne voetennbsp;•werpende.
Ach ! laat beklag, mynheer! in uwen boezem fpreken; £n laat La Bordes trouw voor hem genade fmeeken.
DE RUITER, baar opbeffende.
’k Beklaag hem inderdaad, gelyk ik elk beklaag Die waard’ is dat zyn ziel den last van ’t misdryfdraag’,nbsp;En voel, om zyne trouw, tot zyn behoud my fporen;nbsp;Maar ’t recht heeft ook zyn Item, die ik niet min moetnbsp;hooren.
Ik acht menschlievendheid, ik acht en moed en trouw , Maar ’t achtbaar, ’t heilig recht acht ik niet min, mevrouw!nbsp;Zo, zonder de achtbaarheid van ’t heilig recht te krenken,nbsp;’t My doenlyk zy genade aan uw’ gemaal te fchenken,nbsp;Vertrouw vry dat dit hart, vol zucht voor de eer van’tnbsp;recht,
De kreet van’t menfchenbloed geenszins genade ontzegt. AU’ wat ons by den last eens ftaatsampts troost moet geven,nbsp;I'S magt tot fparing van der medemenfchen leven;
En als een Uaatsampt meest ondraaglyk wezen moet,
’t Is als de pligt ons dwingt tot (torting van hun bloed. Achlmogtik in ’t gedrag uws echtgenoots niets vinden.nbsp;Dat tot den wreedllen pligt ons billyk moet verbinden 1nbsp;Hoe ’t hienneé wezen moge, ikzelf, ik wil terllondnbsp;’tGeen hem bezwaart of dient vernemen uit zyn’ mond.nbsp;t Betaamt my niet uw hoop op zyn behoud te voeden,nbsp;Of uw benepen hart door fiddring te doen bloeden :nbsp;Vertrou w nochtans, fchoön ge u door hoop niet ziet gevleid ,
Myadeernis met uw lot, en zucht tot billykhcid.
37
VALKENBURG, DE JONGE VALKENBURG, MEVROUW la horde. Eén Joldaat, innbsp;bet verfcbiet.
MEVROUW LA BORDE, tegen den opperlt-velbebber.
-ynheer!zie my,befchreid, voor u ter necrgébogcn. Thans verg ik in den nood niets van uw incdedoogcanbsp;Waardoor gy met ’s lands raad in twist geraken kunt,nbsp;Neen ! ’t fmeeken om één gunst zy my alleen vergund.nbsp;Gy hoort hoe de admiraal, wiens ftrpngheid my doetnbsp;beven,
Als rechter, myn’ gemaal terhond gehoor zal geven:
' ’t Gaat vast dat hy van u, als kundig van ’i geval Igt;at my elcndig maakt, getuignis vergen zal;
Laat my,dit is myn beê,van u geenitrengtieidvree/.cn: Verfchoon La Bordes drift, zo veel ’tzal mooglyk wczcilnbsp;DE JONGE VALKENBURG.
I5enk niet dat ik u hoor met een verhard gemoed.
La Bordes weldaad fpreckt:ik hoor de Item van’t bloed. Ik hoor zyn groote trouw bewezen aan myn’ vader,nbsp;Den dienst aan ’t land betoond,en uw verdriet tegadcr;nbsp;Maar verg’ my, hoe dit all’ op my ook werk’, mevrouw ,nbsp;Geen daad die’thoofd der vloot op’thoogst mishagen zon.nbsp;Hy acht de waarheid hoog. Zyn (Irengheid doet u vreezen ;nbsp;Moet zy, in mynen rang, my niet ontzaglyk wezen fnbsp;’k Zal docn’t geen my betaamt. De toeftand van den flaatnbsp;Ejscht hedtn andre zorg, en dat ik u verlaat’.
VALKENBURG, MEVROUW LA BORUE, een Joldaat.
Z nbsp;nbsp;nbsp;MEVROUW LA BORDE.
iedaar de maat gevuld van ’i geen ik had te fchroomen ï Ziedaar den grond van hoop voor eeuwig niy benomen !nbsp;7'hans zie ik klaar, hoe llcrk beneveld door myii pyn,nbsp;Wat burgers in den nood, en wat de grooten zyn.
Myn vader! kan uw hart in dezen Haat noch hopen?
LJ w zoon... Helaas! hoe koel is hy myn oog ontlorjpen! valkenburg.
Ik ken den admiraal, ik ken myn’ zoon... Hoe ’t zy, Zwyg van myn’zoon,en hoop op ’t hoofd der vloot en my.nbsp;De Ruiters taal was ftreng, dit lyd geen tegenfpreken;nbsp;IVlaar uw’ gemaals geval is Hechts hem half gebleken:nbsp;Het wierd hem inderdaad ongunstig voorgelleld.
Ik heb het aangehoord, en deed myzelv’ geweld Ter breidling van een drift die my niet zou betamen;nbsp;Ivleti moet geen. hoofd des lands voor’t hoofd der vloot be-fchatnen.
Ik duchtte dat uw hart, vervoerd door bittren rouw, , Ten n.tdeel van myn’ zoon zich niet bedwingen zou,
De Ruiter,die zich licht aan zulk een drift zoullooren. Zal tyds genoeg van my ’i geen hy moet weten hooren:nbsp;’k Stel vast dat de admiraal, in zulk een zwaar gevalnbsp;Myn’ zoon verhoorend’, zich met my beraden zaUnbsp;Alsdan zal ik, doch verr’ van mynen zoon te hoonen,nbsp;Den admiraal ’t geval in ’t ware lichlt;t vertoouen
Intusfchen, mogt elk mensch,op ’t hooren van uw’ nood, *t Afgryslyk tweegevecht meer Ichuwen dan de dood!nbsp;Hy dien daarin het Haal word in de borst gedreven,
Is min beklagenswaard’ dan hy die blyft in ’t leven. Mogt elk, ?odra hy voelt dat honi zyn drift verbeert,
lic«
-ocr page 55-Begrypen, ’tzy hy valt of’t zy hy triomfeert.
Dat hy, (hoe fpoorlooze eer zich moog’ hier tegenkanten.) De rampbewerker word van al zyn bloedverwanten!
Wat u betreft, mynlcind! ach! Ik iny gunftig toe, Dat ik aan ’t fterk verzoek van uw’ gemaal voldoe...nbsp;Keer in dit zy vertrek ! Met uw verdriet bewogen,nbsp;Tracht ik me één oogenblik te onttrekken aan iiweoogen.nbsp;Dit zuchtend’ hart, een wyl door eenzaamheid ontlast.nbsp;Beraamt te beter ’t geen tot uw behoud my past.
Tegen den foldaat
Verzel mevrouw alom. Men laat’ haar niets ontbreken.
ZESDE T O O N E E L.
Mmevp.ouw LA DORDE. Eén foldaat.
en tracht myti’ echtgenoot verwoed naar ’t hart te IKkcii.
Men kerkert me op zyn bec, hy fnyd den weg my af Dien ik heb in te liaan tot zyner beulen ftraf,
’k Moet fiddren als ik denk aan’t hoofd der watermagten, Van ’t opperhoofd des Jands that my geen’ troost te wachten ;
Noch word in zo Veel wee myn ziel met hoop gevleid... VVkt foltring is zo wreed als deze onzekerheid!
Einde van het derde bedryf.
C4
Het Tooneel verheeld bet zelfde vertrek waarin bet eerjle be dryf ir afgefpeeld.
E E B ST E TOONEEL.
DE KPiTEB, aan een tafel gezeten , met bet vonnis des gevangen en fcbryftiiig voor zich.nbsp;tén hoofcman , en foldaten, aan den ingang,nbsp;tegen wie de admiraal zich wend , en,
Leen walkende te virtrekken, zegt: eid uw’ ^eviingtii hier.
De deur van bet vertrek word gefloten ; waarna de /idmiracl. op eene treurige wyze , betnbsp;voinis inziende, na een wrinigpeinzens,nbsp;vervolgt:
Zyn dienst zou dan niets baten!... Opflaande, en op den voor grond tredende.nbsp;Ziedaar dan ’t fiiiaaklyü zoet van hooj^ verheven (laten,nbsp;Naar wier oezit het hart zo onöphoudlyk haakt!
Hoe fpoorloos is de mensch met hoog gezag vermaakt! De mensch is, inderdaad ! hoe ook als wys geprezen,nbsp;Veel min een redelyk, dan redenerend wezen.
Steeds haakt hy naar geluk, en zoekt het in een goed Dat zyn’ oezitter kw'elt, daar ’t duizend zorgen voed.nbsp;Ten ininfte is ’t wigtig ampt waartoe ik ben verheven,nbsp;Die rang die, ongezocht, door 'i lot my is gegeven,nbsp;In ’toog van hem die niet door fchyngoed word verrukt,nbsp;Een wezentlyke last, die ’t hart gevoelig drukt.
’k Had waarlyk meer geluk toen ik, van elk vergeten, By myn gelieft gedacht gerust myn brood mogt eeten,nbsp;Ja toen, (hoe dfkwyls was ’t dat ik dien tyd herriep!)nbsp;Ik, in den laagften (laat, in Lampiins lynbaan liep,nbsp;Daa nu iny ’t wigtig ampt van vlootvoogd is befchorcr,
Tc-
-ocr page 57-Behaagt het ’s Hemels gunst myn’ hoogden wensch te hooren’,
Dan zal geen zoon van my ooit, tot zyn droefenis, Bevinden wat myn post, of eenig llaatsampt is.
’t Is niet genoeg zyn’ rang met luister te onderfchragen, Voor ’t welzyn van den (laat angstvallig zorg te dragen ,nbsp;Den roem van ’t vaderland manmoedig voor te ftaan,nbsp;Een’ vyands niagt en list met kunst te keer te gaan,nbsp;Zich wreed genoopt te zien tot bloed vergietend dry den,nbsp;T e peinzen om den flag te zoeken, of te inyden,
Te leven in de vrees, als ’t lot ons ééns bedriegt,
Dat onze roem éénsflags met ons geluk vervliegt.
Dat Hechts één eiikle flap, hoe.yvrig wy ook waken, Ons niet alleen veracht, maar zal elendig maken,
En dat, fchoon ’t los geluk ons al bedendig vleit.
Ons loon zal afgunst zyn, óf koele ondankbaarheid ,
Ja dat men , inderdaad , wanneer we één ampt begeven Aan hen t’ie ’t lot verpligt in onzen dienst te leven,nbsp;(Hoe de ainpibegevingsmagt ons dwalend hart bevali’,)nbsp;Tien hateren, en één’ondankbren maken zal;
Dit ’s alles niet genoeg ; dit ’s alles niets te noemen By dien geduchten pligt om tot de dood te doemen,..nbsp;Te doemen tot de dood ! Dat woord,dat woord alleen,nbsp;Ontroert myn ingewand! Het fcheurt myn hart vanéén!nbsp;6 Hemel! hoe uw w'il en 1'chikking dient geprezen,nbsp;Waarom de Ruiters hart tot zulk een’ pligt verwezen!
Is ’t hem geen fmart genoeg dat hy in menfchenblotd De veiligheid zyn lands bedendig vesten moet ?
Dat hy by ’t naar gekerm verwekt by bloed te plengen , Ja in de elend’des krygs, zyn’leeftyd door moet brengen?nbsp;Moet hy noch buiten kryg, ten diende van zyn land,nbsp;Het leven van den mensch gefleld zien in zyn hand?
Is dit uw W'il ? Welaan! uw gunst verlicht mydeoogen. Beflier myn zucht voor ’t recht, beflier myn mededoogen;nbsp;Verlicht den last myns ampts, tot mindring myns verdriets;nbsp;Wa:U zonder uwe hulp is ’s menfehen wysheid niets.
1quot;^ nbsp;nbsp;nbsp;DE RUITER.
-/lendige ! tree toe. Gy doet dan op uw wezen Den toeltand van een hart bevryd van wroeging lezen!nbsp;Hoort gy de Item van ’t bloed dat uwe vuist vergoot,nbsp;Niet tevens met de fniart der fchuldlooste echtgenoot’?nbsp;Voegt u, daar moord uw ziel met droefheid moest bez wa-De wroeginglooshcid aan gevoelloosheid te p.aren ? (ren,nbsp;Is ’t mooglyk dat een man die zo veel heeft beftaan,nbsp;Eerst moordde, en daarna niet door fmart is aangedaan ?nbsp;LA BORDE.
Nooit ftoorde zich myn hart aan argwaan of betichting. Men gaf uwe edelheid voorzeker onderrichting,
Ik ziet ’t niet dan te klaar, van’t geen ik me onderwond; Maar heeft men u gemeld waaruit de twist oatllond?nbsp;Zo ’t u behaagt, mynheer! als rechter, my te hooren,nbsp;Dan fmeek ik u met ernst om alles na te fporen.nbsp;Hoewel ik in gevecht, gedrongen door den nood,
Het bloed ecus wrecvlen n lans door myn geweer vergoot, De Hemel, die alleen in ons gemoed kan lezen,
Weet of ik wroeging leed, zelfs eer ik wierd verwezen; Hy weet wat wee ik leed om ’t lyden van myn gaê.nbsp;En of ik noch myn hart van wroegingen ontfla.
Wie iemant doodsn kan met koele wroeginglooshcid , Bezit een eerloos hart, in (laat tot alle boosheid;
*t Zal blyken , als uw oog in alles is verlicht,
Of ik een hart bezit dat fpot met eer en pligt,
Of ik van menschlykheid op ’tfchaudlykstben verbasterd. Of ik als moordenaar verdien te zyn gelasterd ,
En of ik andermaal de draf der ftrop verdien.
DE
-ocr page 59-43
DE RülTEa.
Tc Heb evenwel bed;'ard uw vonnis inKe^ie^ :
Gyzelf bekent in twist, om uwe vrouw/ ontfproten. Uw’ vyanJ door uw ftaal te hebben ncci'^clioteninbsp;Eu zulk een woeste daad verdient de dood gew'is.
LA BORDE.
Ze is ftrafbaar, ja, mynheer! zo eerwraak ftrafbaar is. ’k Heb niet in koelen olpeöe een’ mensch het licht benomen;nbsp;Ik heb door toorn’ vervoerd inyn’ vyands bloed doen ftroo-Myn f^ade had weleer myn’vyands oog bekoord ; (men.nbsp;Hy lloeg haar ’t huwiyk voor, doch ik, ik had haar woord,nbsp;Hy liet niet na alom zyn’ al’keer my te toonen,
En hy verzuimde niet om haar en my te hoonen.
In ’t einde is hy myn gade en my in ’t veld ontmoet; Slechts door ons aan te zien outiiak de toorn’ zyn bloed.nbsp;Elk-weet hy was geneigd om fcheldende uit te fpatten.nbsp;Dit dulde ik;maar myn gade op’tlchandlykst te zien vatten ,
En my, die haar verweerde en voorftond , volgens pligt, Bedaard te laten liaan in ’c eerlyk aangezigt,
My met den degen te zien dreigen , en te zwygen,
Die goedheid kon ik niet van ’t grimmig hart verkrygen, Is ’t leven ineeder waard’ dan’thoogfte goed? onze eer!nbsp;DE RUITER.
U w wraak Hond aan ’t gerecht, geenszins aan uw gew'cer. De wet door ’s Hemels hand de menfehen voorgefchreveu.nbsp;Hecht minder waarde aan de eer, dun aan der menfehennbsp;leven:
Zy zorgt voor ’t leven eerst,daarna voor ’s menfehen goed, En daarna dat onze eer voor laster zy behoed, (den:nbsp;Wy zien de rechters meest op aard’ dat voetfpoor hou-Verr’ dat zy met de dood gereedlyk llraffen zouden,nbsp;Benemen zy doorgaans, en houden ’t voor een’ pügt,nbsp;Zo ’t z n kan, ’s booswichts eer, en Ipaarzaam ’r leveasquot;nbsp;Zy laten hem den tyd van denken en bekeereti. (licht;nbsp;En, inderdaad, de man die cé;;s .''ch durfde ontëcrcn,
Ban,
-ocr page 60-Kan, zo men hem den tyd tot beter denken Iaat,
Zytie eer herflellen, door een luisterryke daad,
IVlen heeft dit meer gezien: maar’t onwaardeerbaar leven. Éénmaal benomen, is den meiisch nooit weer te geven;nbsp;Wat is nu grooter goed, (dat ieder dit beflisf’!)
Dat weer verkryglyk, of nooit wéér verkryglyk is? Men kan met goeden grond, althans naar myn gedachten,.nbsp;In twee gevallen flechts de eer meer dan’t leven achten :nbsp;Het eerfte is ,als ons de eer,ten dienst van 't vaderland,nbsp;Mishandeld, en gedreigd, de wapens Helt ter hand;nbsp;Dan dringt ons alles aan om ’t vaderland te wreken.
En dan moet de eer in onsmeerdan delecfzuchtfpreken. Het tweede is, als men ons ’t behoud van ’t leven biednbsp;Voor ’t doen eens gtuwellinks: men acht’ dan ’t leven niet;nbsp;Dan loopt onze eer gevaar, dan moet men haar bewaren,nbsp;En liever grootsch vergaan,danfchandlyk’tlevenfparen.nbsp;Maar, wat men zeggen moge, onze eer lyd nimmer lastnbsp;Door fcheldwoord of door Ilagvaueenig’ woesten gast:nbsp;In tegendeel, door zich aan zyn geblaf te ftooren.nbsp;Verlaagt men zich tot hem ,eu dan gaat de eer verloren.nbsp;Onze eer ruste op de deugd; zy hang’ niet van ’t geblafnbsp;Eens losfen jongclings, of lagen deivgniets af.
Doch dit ter zy’ gefteld. Het zy eens toe te geven Dat een mishandling u tot toorn’ had aangedrevennbsp;Met reden; moest het zyn dat gy, zo wreed als woest,nbsp;Hem die u heeft gehoond juist doodlyk grieven moest ?nbsp;LA BOBDE.
Wanneer de kling in toorne ééns is de fcheedc onttogen, Is niet altyd ’t bellier der kling in ons vermogen:nbsp;Somtyds word ’s vyands arm door ons geweer belaagd ,nbsp;Daar onze vuist de punt in ’s vyands boezem jaagt.
DE UCITICR.
Daar ’{tzo onzeker is hoe ’t einde eens Hrydszal wezen. Diende elk ’t ontbloten van de kling te meer te vreezeiitnbsp;Die weet met wat gevaar zyn vuist op iemant (loot,nbsp;k des te meer ftrafwaard’ als hy dc kling ontbloot.
45
Het fchyiit gy wilt U7,elv’ in dit verhoor bezwaren.
LA BORDlï.
Ik wil de waarheid u, wat de uiülag zy , verklaren.
Zo ’t mooglyk waar’ geweest, vertrouw vry dat decs hand-Myn’ degen nooit in ’t hart inyns hooners had geplant: De Hemel kan alleen in ’t hart der menfehen lezen ,
Dus kan hy van myn’ wil alleen getuigen wezen.
Myn fierheid , die gy denkt dat wroegingloosheid is. Toont in het hoogst des noods myn hartgefteltenis.nbsp;Doorloop myn leven, laat geen vonnis u verblinden:
Gy zult my driftig, fier, maar altyd eerlyk vinden.
Die fierheid, die my thans het otFer maakt der wet. Heeft, met myn lyfsgevaar, myn opperhoofd gered :nbsp;Een laffe en koele geest zal fchaars zich onderwindennbsp;Gevaar te zoeken tot behoud van land of vrinden.
De drift die my bezielt deed my noch meer bclfaan.
Dan ’t opperhoofd des lauds van z.yn verderf te ontdaan ; Ik deed daardoor, ten dienst van Neerland aangedreven ,nbsp;’t F.antynfclie negervolk met ons in vrindfehap leven;
En nooit deed my myn drift,doorzoek myn leven vry, Eéne enkle daad beftaan die zweemt naar fchelmery.
Zie tny zelfs in dit uur, gedreigd door doodsgevaren, Te groot om waarheen die my fchaadlyk zyn tefparen.nbsp;Ik zal haar hulde doen: gy, oordeel of een mannbsp;Zich doemend’ haar ter liefde een booswicht wezen kan ;nbsp;En of een mensch , verliefd op de eer van eedle daden,nbsp;Met opzet, met vermaak, zyn vuist in bloed kan baden;nbsp;Ja of de man die nooit zyn glori heeft verkort,
Zo op één’ fprong een fchelm, een fnoode moorder word. DK RUITER.
Ik moet uw fiere taal, uw zucht tot waarheid roemen. Nochtans dwingt ééne flap my uw gedrag te doemen;nbsp;Een flap die, inderdaad, hoogst onbeftaanbaar isnbsp;Met zulk ceue eedle taal, en hartgefteltenis:
Heeft niet.de man wiens bloed gy door uw ftaal deed ftroo-Nadat hy viel in ’t zand van u een vyond’ bekomen ?
Di(
-ocr page 62-Dit vonnis ïegt het iny! Toont dit ecu’ ccdlcn a.irt? LA BOUDE.
’k Heb aan ’t gerecht, als ü,de waarheid vry verklaard. Diedaad maakt in elks oog inynvonnis hoogst i cent vaardig.nbsp;Het leven is my, geen’ gehaten logen waardig ;
Dus 7,y het verr’ van my dat ik die daad ontkenn’.
En fchoon ik van dit feit volilrckt onkundig ben,
Niet wetende, in de drift die my het bloed beroerde, Hoe verr’ de woede my, in’t woest gevech , vervoerde,nbsp;CWant wie is zich bewust wanneer de granilcliap woed r)nbsp;Getuigen flaven dit, die ik geloven moet.
’t Zy verr’ dit ik den raad om ’t vonnis (Ireng zou noemen; Die daad, als daad bcfchouwd, is bii lyk waard’ te doemen.nbsp;Te zeggen dat dit feit in gramfehap is gefchied,
En dat die ons verblind, vcrfchoont een niisdryf niet; Zo zulk een uievlugt kon by’t recht verfchooning heeten,nbsp;Elk zei licht:deed ik kwaad, ik heb het niet geweten”.nbsp;De rechter heeft zyn w’et, en oordeelt naar het feit:nbsp;Doch daar myn nootlot thans flaat aan uwe edelheid,nbsp;Die hier den flrcngen eisch der wetten kan verzagten,nbsp;Durf ik voor zo veel drifts een gunstig oordeel vvacntcn.nbsp;Verblind door feilen toornc in wraak te verr’ te gaan.nbsp;Toont niet altyd het hart eens vuigen booswichis aan:nbsp;De mensch gaat verre in drift, (en deze is licht te ontvonken,)
Naarmate van ’t gefiel hem door het lot gefchonken. Doch dit ter zy ’ gefield. Wat leeft dén mensch op de aard’nbsp;Die voor te verr’ te gaan in toorn’ Üééds is bewaard?nbsp;De mensch heeft reden, ja! men kan dit niet verzaken ;nbsp;Maar heeft hy kracht om ftééds daarvan gebruik temaken ?nbsp;’t Kan ïyn dat Necrlands volk h'erioe meer kracht bezitnbsp;Dan ’t myne,’k Franfche volk, welks bloed licht wordnbsp;Ik twyfel echter fterk of eenigNederlander,.., (verhit:nbsp;Ja of gyzelf! de toem van Neérlands waterflander.
Die zich volmaakt bezit, zelts in den heetflen (Iryd, (Doch tevens echtgenoot .en jmoedig krygsman zyt.)
É
-ocr page 63-Uw (Tnde voor uw oog onkuisch zoud aan zien vatten, Haar’ hooncr na den hoon zond Icheidende uit zien fpatten.nbsp;En als gy haar befchermde,envoorhond,volgenspligt,nbsp;Uzelv’ zond laten flaan in ’t eerlyk aangezigt,
En van een’ man die toont in drift niets heilig te achten^ E)aar reeds zyn kling u dreigde, uw noodlot af zoud wachten ;
Ik zeg, ik twyfel fterk of eenig mensch op de aard’
In die omftandigheid voor toorn’ zou zyn bewaard,
En niet licht, op myn fpoor, wat wetten ’t ook verbieden, Meer doen kon dat hy wist,het bloed ééns zyndeaan’tnbsp;Kan rny dit alles niet verlichten by een’ man (zieden,nbsp;Eic ’t llrenge van de wet met zagtheid tempten kan,nbsp;Eed-f dan of myn dienst bewezen aan dees landen,
’t Ontzet van Valkenburg uit zyner nioordren handen, Eu ’t uiidaan van de draf, (ten minde van haar’ fchrik,)nbsp;Niet op weegt tegen één te driftig oogenblik!
2o my uwe edelheid zier fmeeken om genade.
Ik fmeek die min om my, dan om myn trouwe gade;
voor de Ruiters oog La Bordes fierheid zwicht, k Ben die vernedering myn dierbre gaê verpligt:
2y wilde om myn behoud zichzelfdraffchuldigmaken;
vormde een dout ontwerp om myne boei te daken. tWaar’ mooglyk haar gelukt van ketens my te ontdaan,nbsp;Nad ik haar beê verhoord, die ik niet toe kon daan,nbsp;Oindat de goede trouw, waaraan ik me acht verbonden,nbsp;, Eoor ’t volgen van haar’ wil te zigtbaar wierd gefchonden.nbsp;wilde noch deez’ dag, toen zy me alleen mogt zien,nbsp;Eat ik in haar gewaad den kerker zoude ontvliên...
2o groot een trouw^jinynheerlfchynt u de ziel te ontroeren; Eefef hoe verr’ ze my tot droefheid moest vervoeren inbsp;, Ben ik genade onwaard’,... de bhtre tegenfpoednbsp;Van myn getrouwe gade.,.
Met levendigheid, de voeten des admiraals oni' belzende.
DIS
-ocr page 64-48 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
Rys op. „ Ik kan het zien dier tranen niet verdragen...
„ Zo veel grootmoedigheid ter prooije aan zo veel plagen ” ’k Zal doen’t geen niy betaao t. Laat my een wyl alleen.nbsp;Tegen den hoofdman , terwyl de foldaten metnbsp;LA BOUDE vertrekken.
Oiubie den raad, en doe uw’ mieester herwaarts treem DERDE T O O N E E L.
Nde RfiTER, alleen. nbsp;nbsp;nbsp;(den.
ooit voelde ik meer dan nu uiyn ziel door fmart heftre-Een man van zulk een’moed, zo vatbaar voor de reden, Zo openhartig, teêr, grootmoedig in zyn pyn ,
Kan, wat hy ook beftond , in ’t hart geen booswicht zyn. Helaas i wat is de mensch! Hoe veel neeft hy te vreezeii!nbsp;Wat is hy, wel befchouwd, een deernis waardig wezen!nbsp;Hy is, wat hovaardy zyn’ trotlèn geest verblind,
Een fpeeltuig der fortuin, een kaarslicht in den wind. Een wezen, op elk tred van zo veel ratnps orngeven,nbsp;Is dwaas, waanneer ’t ooit w'ord door hoogmoed aartge-dreven;
En, licht ten voorwerp zynde aan ieders deerenis,
Is ’t uiterst Goddeloos wanneer ’t onmenschlyk is.
Het is zo zwak dat, hoe geneigd tot deugdiredryven, Het nooit verzekerd is op ’t fpoor der deugd te blyven:nbsp;De mensch zy wyd beroemd door ’t edelst heldenlluk,nbsp;Eén zinloos oogenblik (lort hem in ’t ongeluk.
Is waar, hy heeft de kracht om euveldaên te laken; Maar is hy (leeds in (laat daarvan gebruik te maken?nbsp;t) Neen! all’ wat hy kan tot weering van gevaar,
Is bidden dat de zorg des Hemels hem bewaar’.
La Bordes ziel is groot,tnyn hart acht hem met reden; Elén driftig oogenblik doet hem ’t fchavot betreden!
Aan welk een’ (lag van ’t lot, aan hue veel harde elend* Is hy niet bloot gelleld die ’tfehoon der deugd niet kent?
6 Mensch
-ocr page 65-ó Mensch! die ïo veel hebt elk oo^enblik te vreeTeit, U w cerrte, uw grootfte pHgtlty nienfchenvriiid le weien.nbsp;Wieti past de ontferming meer met ’s medellei flings druk inbsp;Dan hem wiens heil lo licht verkeert in ongéiuk ?
6 Hemel! die my hier tot rechter hebt verkoren,
Gy doet De Ruiters liel de Item der deernis hooren ,
En tevens eischt het recht, dat niet iniii heilig is,
Dat ik haar Itemme hoore, als die der deernis;
De wet roept neen! wanneer de deernis fpreekt van fparen 5 Voor wie zal zich myh ftemin zulkeen’ ftryd verklaren?nbsp;Da Berde wondde in drift zyn’ vyand op den grond:
Dit is een wanbedryf, fchoon hy ’t in drift belfond;
De letter van de Wet eischt inderdaad zyn leven ;
Zal myn meêdoogendheid eén fchaadlyk voorbeeld geven? Maar, hoe! ik, die vermaak in recht en Weldoen ïchep lt;nbsp;Ik , die hier magt en recht tot flraf en fparing heb...
Weet myn beftreden geest geen middel op te fporen, Om recht en deernis, naar beider wensch, te hooren?nbsp;Heeft niet La Bordes vuist zyn opperhoofd bcvryd ?nbsp;Won hy ’t Fantynfche volk niet na dien ftoureii Üryd ?nbsp;Heeft elk die ééns door drift zich fpoorloos heeft vef-
Zicht altyd zo veel goeds, tot heil des lands, vermeten r Is ’t wel te denken dat elk mensch , gedoemd ten vaj,nbsp;Hier ooit dat recht tot eisch van fparing hebben ial ?nbsp;Toont niet de Hemelzelf door ’t fparen des gevangen.nbsp;Dat hy hem van myn hand genaê wil doen erlangen?nbsp;En is de fchrik der dood, dien hy heeft uitgeliaan,nbsp;Geen draf genoeg voor ’t geen Zyn gramfehap heeft mis*nbsp;daan ?
Kan ik op zo veH grond geen’ fchuldigen vergeven, Wiens hart met reden wierd tot gramfehap aangedreven ?nbsp;Zal die vergiffenis, heeft dit den minden fchyn!
Hier in ’t vervolg den loop der wetten fchaadlyk zyn? tl Neen? La Dorde leev’,hy leve in myn befcherming.nbsp;Hy Icev’! het is gedaan. Beminnelyke ontferming,
D nbsp;nbsp;nbsp;ó Goed
-ocr page 66-Ö Goed my meerder waard’ dan alle heerfehappy, Sieraad van’t heldenhart, gy tegepraalt op my!
Jk juich om uw’ triomf! Hoe (treelt gy myne zinnen! Hoe zal’t Fantynfche volk my om die goedheid minnen !nbsp;Maar, bovenal, hoe zal La Bordes echtgenoot’
Hem danken die haar' held bevryd heeft van de dood!
Ik voel dat onze ziel geen eedler vreugd kan fmaken, Dan door, zo veel men kan, gelukkigen te maken.
De vreugdetranen die bet weldoen ftorten doet,
Zyn paerlen aan de kroon van ’t waarlyk groot gemoed. De landvoogd nadert my. Ik moet zyn hart doorgron-den,:
JIc heb in taal en, daad hem koel en flreng bevonden... Ach;! zo, ik voor de deugd dien jongling winnen mogt.nbsp;Ik hield my ruipi beloond voor dezen watertogt.
F I ER DE T O 0 N E E L.
DE RUITER, DE JONGE VALKENBURG.
MDE RUITER.
ynheerük heb met ernst dit recht^eding doorlezen, De raad heeft naar de wet het vonnis uitgewezea.
La Bordes hoon is groot; maar dat verfchoont hem niet: Een doodflag is ftraiwaard’, waarom die ook gefchied’.nbsp;’t Dunkt my dus geenszins vreemd dat gy, door zucht gedreven
Voor ’t heilig recht , Uw ftem hebt tot zyn dood gegeven j La Borde is voor den dienst aan dit gewest betoond,
Én ’t geen hy verder deed, door.’t hopmanfehap beloond, ’t Voegde m, als rechter, niet den. fchuldigen tefparen;nbsp;Maar ’t geen, vergeef het my, verwondering moet barennbsp;Is dat ik hooren moet dat gy, hoewel bewustnbsp;Van myne nadering aan dees gedreigde kust,
En wetend’ welk een magt ik heb in rechtsgedingen,
Noch ftreng op ’t lltaffen uws gevangen aan Weeft dringen:
St
Als rechter was ’t uw pligt te dringen op de ftraf;
Doch daar, door myne komst, u ’c lot een middel gaf Om mdgelyk de boei des fchuldigen te flakcn,
Voegde u,als zoon,voor’t minst daarvan gebruik temaken; Wapt fptak La Bordes fchuld, en baarde u dit verdriet,nbsp;De erkentnis in uw hart betaamde ’t zwygen niet.
Wat ook La Borde zy , hoe billyk hy ook lyde,
Hy was het evenwel die Valkenburg bevrydde;
Hy is en blyft altvd uw’ vaders redder, en De geen dien ik de hulp der negers fchnldig ben.
De fchorfing van de ftraf tot ik ware aangekomen,
Kon in geee’ kwaden zin ooit worden opgenomen:
VVy zyn La Borde veel, oneindig,veel! vetpligt.
Gy flaat uwe oogen nedr! .. Zie my in ’t aangezigt: Spreek vry; ik ben een mensch, als andren;’k wil dit weten;nbsp;Myn rang.myn roem,mynheer! deed my ditniet vergeten.nbsp;Wat zocht gy door zo ftreng te dringen op de ftraf?
DE JONGE VALKEN BORG.
De glans des raads, mynheer! hangt van dit vonnis af. DE RUITER.
Zo dat gy om den raad Hechts aan uw zy’ te krygen, De Hem der menschlykhei J en dankbaatheid deed zwygen!nbsp;Zo ik zo even u als rechter heb geroemd,
Duld dat ge als zoon door my ondankbaar word genoemd. Ware u, mynheer! myn komst volftrekt bedekt gebleven,nbsp;Ik had als rechter u verdienden lof gegeven:
Uw ftrengheid had alsdan dit woeste volk doen zien. Dat gy het misdryf nooit de Hraf zoud doen oncvliên;nbsp;Myn hart had u beklaagd,dat gy. een’man moest doodennbsp;Die zo heldhaftig heeft uw’ vader hulp geboden.
Thans toontuw handelwy,z’,hetfmarime!eeneinborstaan Die^als uw voordeel ’t e;scht,geen doodftraf duur zal üaan»
DE JONGE VALKENBURG.
Zy (laat my duur, mynheerIzy treft my boven maten; Maar kon ik ’t rechtsgeding aan uw bcllisling laten.nbsp;Behoudens de eer des raads.'’ En is het in ’s lands noodnbsp;D 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 68-M yn zaak dat ik den raad ontzind voor ’t voorhoofd iloot’? Wy zyn verbazend verr’ van Nederland gefcheiden ,nbsp;Men kan niet ieder’ dag hier krygsvolk henen leiden gt;nbsp;Enzagtheid, inderdaad, is hier het middel nietnbsp;Ter zekre vestiging van Nederlands gebied:
Aan ’t aanzien van den raad is alles dus gelegen.
Indien, uwe edelheid gelieve te overwegen,
Dat, zo, ge een vonnis ï'cheurt geteekend door den raad. Ons hoog gezag daardoor verinindring ondergaat.
En dat dit invloed heeft op alle onze andre zaken,
’k SteLvastdat gy nooit zult het vonnis krachtloos maken, N een ‘ nooit zult ge om een’ man zo laag van (lam als hy...nbsp;DE ilt; üi TEU, met Jnelbeid bem by de handnbsp;nemende.
Denkt gy wel, Valkenburg! dat gy fpreekt tegen niy ? Die licht, (hoor dit van my, zo gy ’t niet hebt v ernomon,)nbsp;Ben uit veel lager bloed dan 't zyne is voortgekomen!
Ik was gemeen matroos, hy was gemeen foldaat...
De deugd ,de heldenmoed, geen afkomst red een’ (laat* De man die met u fpreekt kan daar bewys van geven:
’k Heb van één Huiver daags, als baangast, moeten leven, En' ’t lot van koningen, (wat fpyt voor ’t aadlyk rot Ijnbsp;Is nn in myne hand , zo zeldfa.am werkt het lot.
De Hemel kiest, ter fpyt der aadlyke onverlaten,
Zyn werktuig naar zyn’ wil, uit aller menlchen Haten. De worm , en de adelaar, de boom en kleinfte plant,nbsp;BefchouwlHymet écnoog,als’twerkRuk vanzyn hand.nbsp;De zandkorl is zyn werk, gelyk de bol der aarde.
In ’t kort,de deugd alleen bepaalt derménfehen waarde. De dwaas zy met geboorte en edel bloed gevleid.nbsp;Geboorte is inderdaad Hechts een toevalligheid:
Zy kan niet tot verdiende ons worden toegerekend; Zolang ons leven niet door weldoen is geteekend.
Geen derfling heeftzyn’dam,zyneafkomstinzyn magt;^ De Hemel drhikr ons lot, die geeft ons ons gedacht.nbsp;Pe man dia op zyn leest of fdioonheid is hovaardig,
Is’t voorwerp van elks fpot, en is befpotring waardig; Die op geboorte pogcht verdient die minder Ipot,
Daar de adeldom,als ’t fchoon.een gunst is vanhetlot? Ld Borde ontfing met ons van édne hand het leven;nbsp;Heeft hem het h ranfche bloed te verr’van ’tfpoorgedrcveignbsp;Hy is daarom niet min myn tedre ontferming waard’.nbsp;'Zohy is-' fparen is, dient hy, ais mensch, gefpaacd.
Ik lai den raad voldoen, ik v\\ u vergenoegen,
Eu tevens lal ik nty naar myn beginfels voegen, fjy, wilt gy in uw’ rang voortaan aanbid)yk v.yn,^nbsp;Verlaat uw woest begrip, vergaap u aan geen’ fchyn.nbsp;Wees mensen : dit fmeek ik u. Ik wil u niet vcrneêien ,nbsp;Maar verg a flechts ééti zaak : kom lieer van my regeereu.
Dï RUITER, nE JONGE VALKENBURG, VALKENHOR C.
IV A L K E N R n R G.
nd*en, gelyk weleer, de (lem der droefFenis,
(Den gvooten walgelyki) u noch behaaglyk is,
M vniieerldnld dat een man die’tgrootiledeelzyns levens Mee roem fleet in's lands dienst, in kryg en rechtbank tevens ,
Wiens llrenge zucht voor ’t recht ontelbre malen bleek*, U , fchieijende, om ’t behoud van nw’ gevangen Imcck’.nbsp;’t Is waar.’k heb item weleer ter draf doen overgeven,nbsp;Maar ik voldeed alleen den pligt my voorgefchreven;
’k Was rechter; door myn’ eed gebonden aan de wet, Gedrongen door den nood, en tevens aangezetnbsp;Door ’s tyds umllandigheid, die geen genaê geheugde, ¦nbsp;l)evvyl hier dik wyls 't volk zyn bloed in tweeltryd plengde,nbsp;I'.p durvende in ’s lands nood een’ raad, geneigd ter ftraf,;nbsp;Niet wederfpreken in het vonnis dat hy gaf,nbsp;iV|oest is een’ oorlogsman, befchermer van myn leven,nbsp;D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ia
-ocr page 70-In weêrwil van hart, ter doodftraffe overgeven.
TJw edelheid begtypt dat zo ik aan dit ftrand TJ w’ togt vernomen had naar dit gedreigde land ,
Ik zeker van myn’ post niet eer my had ontflagen , Voor dat ik Neêrlands vloot en u had op zien dagen,nbsp;En dat ik da$ de ftraf, op-deez’ of geenen fchyn,nbsp;Gefchorst had tot uw komst, wat ook ’t gevolg mogt zyn.nbsp;Thans, door het lot verrast, verdoken van vermogen,nbsp;Is al myn troost uw deugd! de Ruiters mededoogcn!nbsp;Beftond La Borde veel, hy zag zyne echtgenoot,nbsp;Mishandlen, en daarby zyn eigen hoon was groot.
Ik twyfel of niet elk, zo fel tot toorn’ gedreven Als hy, de grimmigheid en wraak gehoor zou geven. ,nbsp;Het Franfchc volk is fier, zyn bloed word licht verhit.. -Denk dat de mensch vertoornd bezwaarlyk zich bezit !nbsp;Voeg hier opmeikfaam by dat niemant ons vertoonde.nbsp;Dat dees' gevangen ooit één’ eenig’ fterfling hoonde:nbsp;Hy is bekend voor fier,maar heusch. Zyn hart is teêr;nbsp;Dat van zyn’ hooner was het tegendeel, mynheer!
De waereld kende hem voor tvvistziek , licht genegen By wien zyn vrind niet was baldadigheid te plegen.nbsp;Noch meer, La Bordes dienst aan ait gewest gedaan,nbsp;Verpligt óns die niet zagt met hem te werk te gaan ?
Is ’t heden tyd om bloed te ftorten, of te fparen ?
Hy is een oorlogsman: indien wy hem bewaren ,
Wat heeft uwe edelheid te wachten van een’ man Van wiens erkentnis men zich ’t all’ beloven kan?
Zyn leven, eedlcheld! door uwe gunst beveiligd,
Zy aan uw’ dienst, ten dienst van Nederland, geheiligd. Doch is all’ ’t geen hy heeft voor my en ’tlandbeftaan,nbsp;Te weinig om den held de dood te doen ontgaan,nbsp;Welaan! myn dienst, myn trouw, den ftaat zolang gebleken ,
Zy ’t recht vergund één gunst van uwe hand te fmeeken: Men fchenk’, ten loon van’r geen ik heb voor’t land ver-Genade aan hem die my behield by ’t levenslicht, (richt .
55
En om uw gunst dit land altyd te doen gedenken,
Zal ik de helft myns goeds ten nut der afmod l'chenker!.
Zicb aan de voeten des admiraals ^werpende. Ontzeg die bede niet aan een’ trouwhartig’ man,
Die, zonder trpls te zyii, zichzelv’ beroemen kan Dat hy dees ryke kust belangeloos regeerde,
En ’t aanzien van ons volk by ’t heidendom vermeêide, DE RUITER, bem omhelzende , en opbeffende.nbsp;Sta op, eerwaarde held! uwe eedle erkentenisnbsp;Vraagt my niets dan den prys dien zy hoogst v'^aardigis.nbsp;Uwlandvoogdy was’t eêlstdatik dit volk kon wenlcheti..,nbsp;iVlen vind veel grooten, maar Hechts weinig eedle men»nbsp;Ik zal..,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fcheii!
®E RUITER, VAI.KENBURG, DE JONGE VALKENBURG, EEN HOOFDMAN.
O.
DE HOOFDMAN.
^p UW bevel is hier de raad byééii, Mynheer, en wacht uw’ last om in dees zaal te treên.nbsp;Maar burger en foldaat, door ongeduld bezeten,nbsp;Verlangende uit uw’ mond La Bordes lot te weten.nbsp;Rot Lam’ by dit kasteel, en elk van ons raad lichtnbsp;Den weiisch van ’t zuchtend hatt uit hun bedrukt gcztgt.nbsp;De menigte groeit aan; terwyl La Bordes gade,
Jsiaby de poort die dringt tot fchreeuwen om genade.
DE RDITE-R, VAEKENBÜRG, DE JoNOE
valkenburg, mevrouw la BORDE,
EEN HOO FDM A N.
On.
mevrouw la BORDE. (vetheerd, erfeboon een vrouw,mynheer! die,door haatfmart
-ocr page 72-Onaangemeld verfchynt, en fiont gehoor begeert.
De raad is reeds byéén, uw ftrengheid is gebleken.
Dus kom ik voor La Borde n geen genade fmeelcen.
6 Neen! ik heb gehoord hbe gy den tweeftryd doemt. En dat La Bordes wraak by u word moord genoemd jnbsp;’]{ Weeit dat, (ik was het zelf die dit terflond ontdekte,)nbsp;De jonge Valkenburg u hier ten raadsman ftrekte.
En ’t is my wel bewust dat gy , zo gy hem hoort, Myn’ echtgenoot op nieuw zult doemen tot de koord.nbsp;Ik twytel daaraan niet, gy zult het vonnis vellen;
Dns kan ’tmyn wit niet zyn u door gefmeek te kwellen. A Neen! volllrektbewust van uwe zucht voor ’t recht,nbsp;Die myn benepen hart thans alle hoop ontzegt.
Wil ik u aan dees kust gelegenheid verfchaffen Pat gy uw’ roem,mynheer! vergrooten kunt door üraffen.'nbsp;'Zo ge op ’t beleedigd recht te wreken glori draagt,nbsp;Wa: roemt baart u de Draf van haar die ’t recht belaagt!nbsp;Ik , ik alleen verviel deez’ dag tot die verwoedheid:
Ik heb ’t gerecht belaagd: misbiuikende al de goedheid Van gryzen Valkenburg, zocht ik myn’ echtgenootnbsp;Door een ftrafwaarde list te onttrekken aan de dood:
Ik bood hem myn gewaad om ’t oog der wacht te ontvlieden ,
Doch hy wilde op die wyz’geenszins zich hulp zien bieden. Die weigring trof myn hart, en fpoorde op ’t fterkst myutaanbsp;Tot een noch (louter, doch ftrafwaardiger beDaan :
Ik wilde in ’t naaste bosch’tFantynfche volk beroeren ; Ik wilde als hoofdmannin het naar dees muren voeren.nbsp;La Borde redden , all’ wat my hierin weerftondnbsp;Doenfneuvlen,of,vol moeds,zelffneuvlenopdeez’grond.nbsp;Om my, om my alleen zag hy zyn borst beftryden.nbsp;Alleen myne eer ter wraak is hy gebragt in ’t lyden;
Hy deed voor my ’t geen ik niet voor myzelf kon doen ; Dus wilde ik, trots ’tgerecht, hem voorde dood beltoon,nbsp;iiedaar wat ftra(bre drift myn moedig hart beroerde !¦nbsp;Dank myn’ gemaal dat ik myn opztt niet vol voerde:
Hy heeft bewerkt, ter fpyt der drift die my beiielt»
Dat Valkenburg my hier in heufche gyzling hield.
Kom ,ftraf,fchoon ’tme is mislukt om hem’t gerecht te ontrukken,
Pen kwaden wil,mynheer!doe voor ’t gerecht my bukken; Toon dat gy zelfs d^n wil van ’t kwaad uw gunst ontzegt,nbsp;Vereeuwig dus uw zucht voor de eer van’t heilig recht:nbsp;Want by lo (treng een’ held is ’t zeker kwaadgeheeten,nbsp;Dat ik voor myn’ gemaal zo veel my wil vermeten.nbsp;Doe meer: voorkom terftond ,in ’s lands verwarden (laat:nbsp;’tOntwerp door my beraamd, zo gy mein vryheidlaat:nbsp;Want zo ’t my is mislukt La Bordes boei te breken,
’t Is my noch niet belet La Bordes dood te wreken. Ikzelf, ik klaag my aan: myn dierbare echtgenootnbsp;Getuige, in ’t fterven zelfs, wat ik voor hem befloof.nbsp;Het volk, door myn geween reeds tot gemor bewogen,nbsp;Eischt myn’ gemaals behoud, luidkeels, met fchreijendenbsp;oogen:
Myn invloed op dit volk , hun deelen in myn pyn, Toont een’ geftrengen raad wat ééns zynlotkanzyn...nbsp;Bewaar hem, en, indien ge uw glori fielt in firaftep ,...nbsp;Wilt gy ’t gedreigde land een zekre rust verfchaffen ,nbsp;Voorkom myn woede. Ikzelfhebumynfeitontdekt,,..nbsp;Kan ’t zyn, ontruk my ’t licht, dat my ten walg verftrekt!nbsp;DE RUITER.
De wanhoop heeft uw’ geest te verr’ van ’t fpoor gedreven. Men kan de wanhoop licht een dreigement vergevenlnbsp;’t Is uw geluk, myii kind! dat ik de driften ken.
Dat ik myzelv’ bezit., - dat ik De Ruiter ben!
’t Zou my niet moeilyk zyn om u met grond te toonen Dat uw Fantynen, en al die dees kust bewonen,nbsp;Vülrtrekt onmagtig zyn één enkel oogenblik,
Ten nadeel van ’t geiecht,m.yn hart te flaanmetfchrik, Pe wanhoop, inderdaad! doet u uzelf bezwaren:
Gy durft me een’ toeleg die ondoenlyk is verklaren!
La Borde is hier geen man die als getuige geld,
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En-
-ocr page 74-58 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
En niemant ftraft een’ wil noch niet te werk gefteld, Gedeeltlyk is me uw wit,reeds voor uw komst,gebleken...nbsp;’t L.ust my niet langer van uw vreemd ontwerp te Ipreken !nbsp;’kZal myn gemc»ed voldoen. Wacht hier uw vonnis af,nbsp;En oordeel of dit hart behagen fchept in ftraf.
Tegen den hoofdman.
Dat flraks de raad verfchyn’.
Hy luistertvalkenborg iets in’f oor,‘waarna hy tegen den landvoogd 'vervolgt :
Gy 7.ult getuigen wezen
Qf iemant van myn’ aart ooit noodig heeft te vreezen.
A G T S TE T O O N E E L.
DE RUITER, DE JONGE VAtKENBURG, MEVROUW la borde.la BOUDE. Raads^nbsp;beeren, boofdlieden, en foldaten, aan dennbsp;ingang.
J)e raadsbeeren plantfen zich in twee reijen, ter rechter en linker zyden van den admiraal en den landvoogd. La borde en zyne gemalin plaatfen zicb tegen elkander over, vooraan op hét Tooneel,nbsp;•waarna v a 1 k e N b uR g , 7«et een’ degen iunbsp;de handt verfcbynt, en zicb aan de linkernbsp;'zyde des admiraals plaatst.
IDE RUITER.
k heb, doorluchte raad , myne achting dubbel waard’! Gezien wat wanbedryf den fchuldigen bezwaart;
En tevens ingezien, naar ’t voorfchrift inyuer pligten, Wat uw’ gevangens fchuld met reden Kan verlichten.nbsp;De landvoogd heeft dees zaak niet in myn hand gedeld;nbsp;Neen, ze is my door de vrouw des fchuldigen gemeld.nbsp;Het vonnis dat gy gaaft (leunt en op wet en reden;
Gy deed den fchuldigen met recht ter Urafplaats treden;
En daar aan ’t vonnis niet volkomen is voldaan, Erongtgy, met recht,op nieuw op die voldoening aan‘nbsp;Dit wasuwpligt. Het hoofd van dees gedreigde ftranden,nbsp;Eischte uw’ gevangens bloed noch heden van myn handen^nbsp;Hy gaf in lucht voor ’t recht,in ftrengheid,u niet toe;nbsp;Thans eischt myn hart van my dat ik myn’ pligt voldoe:nbsp;Indien myne uitfpraak één’ der raden mogt mishagen,nbsp;Hem voegt daarom geen’haat den landvoogd toe te dragen.nbsp;2o ze iemam, als een lid des raads, mishaaglyk fchyn’,nbsp;’k Hoop dat zy hem als mensch niet zal mishaaglyk zyn,nbsp;Ttgen LA BORDE,
Gy (liet een’ man ter néér, door gramfehap aangedreven, Gy hebt hem op den grond verwoed een wond’ gegeven,nbsp;De raad drong, naar de wet, rechtvaardig op uw ftraf;nbsp;Doch daar de Hemel u bewys van byftand gaf,
Enu ,als waar”t een loon van’t geen gy voor dees landen Verrichtte, op ’t wonderbaarst ruk te uit der beulen handen;nbsp;Daar gy uw opperhoofd, zelfs met uw lyfsgevaar,
Zo loflyk hebt ontrukt aan zyner beulenfchaar’;
Daar ge onvoorbeeldlyk wreed in gade eneerbeleedigd, En eenigzins uit nood, die beiden hebt verdedigd;nbsp;Daar ge als een eerlyk man de waarheid hebt verklaard,nbsp;En zelf betuigt dat gy, fchoon gy onkundig waartnbsp;Dat gy uw’ vyand wondde in ’t zand terneergeflagen,nbsp;Rechtvaardig hebt verdiend daarvoor uw ftraf te dragen,nbsp;En reeds ’t fchavot betrad , zelfs zonder morrcry,
Laat ik, op ’s Hemels fpoor, u met den doodfchrik vry. Leef!...
MEVROUW LA BORDiï, ivet vcrvoering. Edelmoedigheid! uw deugden...
DE RUITER.
Laat my fpreken,
Tegen LA BORDE.
Uw moed is Valkenburg,uw trouw is’tland gebleken; Maak ,door ’tgebruik ven beide,op nieuw, wanneer gynbsp;Dar elk De Ruiter dank’ dat hy u heeft bevryd. (ftrvd,nbsp;’k Hc.-ftcl u in uw’rang. Aanvaard vanmydeez’degen;
-ocr page 76-60 MICHIEL ADRIAANSZ DE RUITER,
H'j geeft LA DORDE bet geweer, waarmede
VALKENBURG is uügekomen.
Gebruik lt;]ien in ’s lands dienst, trek Eugiaiids beelden tegen, lVJ,aar denk dat niets u eert,hoe ftout ge uw’vyandtart;nbsp;Dan een bezadigde aart, en een menschlievend hart.
Tegen mevrouw la borde.
Ziedaar myn’ (trengen aart;ga,doe thans uw Fantyuen , ’k Geef u daar vryheid toe, tot myn bederf verfchyneii,nbsp;MEVROUW LA HORDE.
A Held ! befchaam my niet: ’k Zal hen geleiden, ja! Maar tartende, in uw’dienst, alle oorlogsongenad.nbsp;Hem met verwondering aanziende, en in tranennbsp;uübarftende.
De Ruiter! eedle ziel!... uw deugd verdient rechtvaardig... Maar ’t iiienschdom is geen’vorst als held De Ruiter waar-Teget} LA boRDE.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dig.
ö Myn gemaal! dees ziel voelt uwe erkentenis.
Die door uw tranen fpreekt, meer dan uitdruklyk is. Laat ons dien fteun des lands als onzen vader ceren.
7lt;y ombekt, nevens haar’ gemaal, de voeten des admiraals.
DE RUITER, na hen te hebben opgebeft, neemt hen beiden in zyne armen, terwyl by, metnbsp;nadruk, en in verrukking, tegen dennbsp;landvoogd vervolgt:
Ziedaar het waar geluk van mannen die regeeren!
LA no nDE, /nikkende.
De tranenvloed, 6 held! dien rny uw deugd ontwrong. En die my noch ontvloeit, boeit met myn hart myn tong.nbsp;Dees kling, gezwaaid ten dienst des redders van myn leven.nbsp;Zal nooit dan met myn kracht in ’t veld myn vuist begeven.
V A LK E N BU RG , tege» M E V R OÜW LA BORDE.
Hoè juicht myn hart, myn kind, Dy ’ty heden van uw’ pyu! DE JONGE VALKENBURG, uü .een düp .nbsp;gepeins bekomende, tegen den cmmirnal.
Het lot fchoukmy een an,pt; gy leert, mv ’i'.vaard’le zyn !
TREURSPEL. 6ï LAATSTE T O O N E E L.
ALLE DE VO EIGEN, EN DE HOOFDMAN.
DDE hoofdman, fcbielyk uitkomende.
aag op, mynheer! aau ’t hoofd van uwe waterfcharen: VVy zien een kloeke vloot ons nadren langs de baren.nbsp;Zo veel ons oog kan zien, wend zy zich Oostwaarts heen»nbsp;’t Fantynfche volk rukt aan, 't is alles op de been ,
Om zo ’t de Britfche vloot gelukken mogt te landen; Met nadruk ’s vyands volk te ontfangen op de ftranden»nbsp;DE RUITER,, tegen la horde.nbsp;Welaanlthans wisfche uw drift,in ’t land ten dienst te ftaan,nbsp;Het kwade uit dat zy deed, door ééns te verr’ te gaan.nbsp;Tegen den landvoogd.
Wat ons betreft, mynheer! laat ons de waereld leeren Dat wy de kunst verftaan van ftryden en regeeren,
En dat meiischlievendhcidjgeenrang,geenaadlykbloed, Het waar fieraad is van den man van eer en moed.
N D E.
-ocr page 78-De Gecommiteerden tot de zaken van den Schouw-.^feurg hebben, volgens Oöroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den sden November,nbsp;1773. aan hen verleend, het recht van deze Privi-legie, alleen voor den gt; tegenwoordigen Druk vannbsp;MIGHIEL ADR IA AN SZ DE RUITER, r««r-fpel, vergund aan Jan Helders.
27. January 1781.
Geene Exemplaaren tullen voor Echt gehouden woorden, dan die door dén’ der Heeren Gecommitteerden ondertekend zyn. '
-ocr page 79- -ocr page 80- -ocr page 81- -ocr page 82- -ocr page 83- -ocr page 84- -ocr page 85- -ocr page 86-