/
4'
7 ./
-ocr page 3-éiéyquot;
-Tv-vS?./
' 5^•
* -V \ nbsp;nbsp;nbsp;A \
\ '' V'”- v'h- .. nbsp;nbsp;nbsp;•¦ quot;;
, ''A’S
.‘ïiiiiw-i-.v /f. ; ¦'. fl;V-.*' -sv’'’-
iécv ¦ ¦/gt; A '.' ¦¦,
vt
sf nbsp;nbsp;nbsp;-A Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A
'* ' quot; ¦ ’'v'cV A'
^....... '.ï
ƒ•. V:, quot;^“i^A'vKü^’ f A'»-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-r-^'-jl' iii*',
¦ nbsp;nbsp;nbsp;..J', iSi: ¦ :'lt; .'V-*'^. •-- , V’ïV- .lt;','^1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. \
• nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;t '
, nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï!-.-'-.^, V.
\ X 'A,quot;' tv
'5
v.:.
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-'3'
MET KONSTWERKEN EN BALLETTEN.
gevolgd haar het fransche,
DOOR
TE A M S T E L D A M, BY J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. I783«nbsp;Met Privilegie. i
bibliotheek der
BlJKSUNlVERüi i e.* utrecht.
-ocr page 8-m
-quot;quot;Sfl;„.'i'
\ • ■•
4-:
•i'
WEL EDELE HEEREN iw. J AH FR.ED’'. ]B EHE W OU T,nbsp;ARNOEDÜS VAN RYNEVELE),nbsp;GEOR.G]E DE V ISSCHER,
ABRAHAM FEITAMA,
GECOMMITTEERDENS TOT DE Z A AKEN VAN DEN SCHOUWBURG, enz. enz. enz.
iVIyne erkentenis en achting Bieden U dit offer aan,nbsp;Kunstmecenen ! wier bedaannbsp;Niets beoogt dan Deugdbetrachtingnbsp;En des Schouwburgs glans en nut,nbsp;Dien Gy met uw fchoudren flut jnbsp;Onderfteund door Burgerheeren,nbsp;Nooit volprezen in ’t regeeren,
Nooit in zorgen uitgeput.
-ocr page 10-Zangspelliefde, thans aan ’t blaaken, Roept ons haaren Tempel in ;
Kuscht Muzyk als haar vriendin ,
Om zich edel te vermaaken ,
Daar zy, aan haar rechtehand,
Febus zegevaanen plant,
In een’ hemel van tooneelen,
Om dus ’t oog en ’t hart te ftréelen.
Dat voor haar in liefde ontbrand.
)
’k Zing: „ Triomf! Zy heeft verwonnenl”-’k Zie een’ nyvren burgrendrom Haar omfinglen van alom.
Wie zou haar weêrftreeven konnen ?
Ieder lonkt haar minzaam aan.
’k Zie elk opgetogen ftaan Door hjar kuischheid, kiesheid, oordeel...nbsp;Elk bezeft haar nut en voordeel jnbsp;Ieder is door haar voldaan.
Mi-
Midas kan alléén haar fchenden. —— Schenden? Neen! Dat kan hy niet.nbsp;Als men Hechts zyn kruin beziet.nbsp;Laat ons hém den rugge wenden, •nbsp;Gy, ó kunstmecenen! Gynbsp;Luistert naar heur melody ,
In veel fchoone dichtjuweelen ,
Die Ge, als zo veel pronktafreelen. Ophangt, voor ’t befchouwend Y.
Dus herleeven Grieken , Romen ,
’t Pronk der gryze aêlöudheid, weêr: Gy houdt hun gebruik in eernbsp;Aan de koopryke Amftelzoomen;
Ja, Gy fticht hunn’ Schouwburg hier, Met een’ goddelyken zwier:
Gy boimt Romen en Atbenen In onze Y-Stad op, van fteenennbsp;Eerst bezield door Orpheus lier.
Dut
Dus heeft ieder'U verpligting, Schouwburg, Zangkunst, Poè'zy,.«nbsp;Ja, hun hart, thans dankbaar biy’.nbsp;Looft en pryst deeze eedle ftichting. -In myn hart, niet min’ verheugd,nbsp;Leeft een kittelende vreugd,
-rif.
Nu de zang, aan ’t dicht gefchonken. Onze zielen mag ontvonken.
En een fpoorflag word tot Deugd.
Zou myn lier dan blyven hangen,
Daar Gyzelf heur fnaaren fpant ?
Neen! Ik gryp haar van den wand.,. Waar nu ’t yvrigfte aangevangen?...nbsp;Wat voortreflyk zangtooneelnbsp;Vair myn zangfter ’t eerst’ ten deel?nbsp;Dat me een gunÜig lot beftiere !
Ik kies AZOR en ZEMIRE.
, Hoerlyk 1 ’t Is een pronkjuweel.
Ze-
Zedenleer, op fchoone klanken.
Vind ik overal verfpreid In dit fluk, vol majelleit.
Wie zou MARMONTEL niet danken. Wie GRETRY geene offers biên,nbsp;Daar^we Euroop’ befchonken ziennbsp;Met hunne onvergangbre.giften,
DiQ, al ftreelende onze driften, Snoode driften leeren vliên ?
't-m
ö Beflunrders, die dit kiezen Me't een gunftig oog aanfchouwt !nbsp;Kan myn Nimf, die U betrouwt,nbsp;Immer haaren moed verliezen ? —•nbsp;Zy treed, door uw goedheid llerk,nbsp;Rustig in Apolloos kerk,
En, daar zy ?er. in durft treeden Met dit ftuk in Neêrlands kleeden.nbsp;Offert ze U, tot dank, haar werk.
'k Staa
’k Staa getroffen, opgetogen. ——
’k Zie Ge ontfangt, met minzaamheid, Haar’ volbragten arrebeid ;
Ja, haar zelfs ter hulp gevlogen Waar zy ftruiklen mogt in ’t dicht,nbsp;Redt Gy haar, voor elks gezicht ,
Op tooneelen ; wier vermogen Haar gebreken dekt voor de oogen. ——•nbsp;Ach! wat is ze U duur verpligt!
Mogt Gy voor den wees, die fchreit.
Voor den grysSart, dien men leid,
Goud uit haare zangSer puuren!...
Ach! Hoe onbegryplyk fchoon,
Hoe verheven wierd haar loon !...
Dit zou eeuwig haar verblyden:
Dit tot haaren roem gedyden;
Dit dit was haar lauwerkroon.
PIETER PTPERS.
VOOR-
-ocr page 15-O,
'fjchoon ik een vast voornemen gevormd had, om my nooit weder, gelyk voorheen, te verledigen tot het fa-menflellen of vertaalen van eenig tooneeljluk, inziende denbsp;’bedilzieke, meer dan kiesjche eeuw waarin wy leevcn, ennbsp;waarin ten Jchryver, die niet anders bedoelt dan zynenbsp;land- en tydgenooten en zichztlven, op eene aangenaamenbsp;wyze, nuttig te zyn , door waanwyze vitters meer afge-Jchrikt dan opgewekt word om zyne zuivere oogmerken tenbsp;bereiken } heeft echter, vooreerst de befcherming , die denbsp;Wel Edele Heeren Bejluurders van den ^mjleldamfchennbsp;Schouwburg thans aan de Operaas (o) verleenen, als zyfide ,
(rt) Ik heb lang in beraad gcftaan, met welke betiaaming ik dit tooiieelftuk zoude l«;(leii]pèlen. De heer Marmonul noemt hetzelve Comedie-hallet, mdlie de chants amp; de dan fes, hetgeen men zoude kunnen vertaalen door Blyfpel, met zang en dans: edech deezenbsp;benaaming w'as, myns dunkens, niet voldoende genoeg in onzenbsp;taaie, om dit ftuk, hetgeen van eenen gantsch yerrchillendcn aartnbsp;is dan veelei! onzer blyjpcllen met zang en dans , van deezen laat-ftcn te onderfcheidtn. Ik befloot dan om hetzelve zangspel tenbsp;noemen, hetgeen met het woord opera ftrookt, hoewel dit Huknbsp;in den volftrekten zin den naam van epera of zangfpel niet draagcnnbsp;ban, zo min als alle de zangfpellen, die wy, tot heden toe, innbsp;onze moedertaalc, op ons tooneel hebben zien vertoonen; en welken de Franfchen des opera comiqaes noemen, om dezelven te on-derfchciden van de eigentlyk gezegde operaas, welken niet andersnbsp;zyn dan trcorfpellcn in muzyk, waarin alles gezongen en niets
* 6 nbsp;nbsp;nbsp;ge.
-ocr page 16-VOORREDE.
de, hy rfe ondervinding, bronnen van deszelfs welvaart, en voorwerpen van toejuiching onzer msdeburgeren, waartoenbsp;de fchoone en trejiyke uitvoering onzer bekwaame Afteursnbsp;en AQrices niet weinig medewerkt; ten tweede de vriende~nbsp;lyke aandrang van mynen verdienjlelyken en beroemdennbsp;kunstvriend, den heere Bartholomeus Ruloffs,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daar'
toe byzonderlyk my als liefhebber der Muzyk- en Dichtkunst, en gevolglyk der zangfpellen , aanzettede,) my overgehaald tot het in onze moederfpraake ten tooneele voeren van Marmontels zemire en azor.
Het waare te wenfehen, dat eene bekwaamer dichtveder dan de myne, dit in allen opzichte roemwaardig zangfpel innbsp;onze landtaale overgebragt hadde ; trouwens, ik ben al tenbsp;zeer overtuigd van myn gering kunstvermogen, dan dat iknbsp;my zoude duVven vleijen,in allen deele, den waarlyk kun-digen te behaagen. Echter wanhoope ik niet dat ’er uit ditnbsp;zangfpel eenig nut voor den Schouwburg in ’t by zonder ,nbsp;en voor mynen evemnensch in ’t algemeen voortvloeijennbsp;zal: althans deszelfs oorfprongklyke veriooning, ja zelfs dienbsp;in uitheemfche taaien , heeft altoos dermaate behaagd, dat
ik
gefproken word. Dus zyn by voorbeeld POlympiade en de Orfe» ed Ëuridice, gelyk ook alle de nooitvolprezcne tooneelflukken vannbsp;den grooten metastasio, die de onderflykheid verkregennbsp;heeft door gcene andere tooneelllnkkcn dan opcraas te vervaardigen, van welken ’er eenigen de eer genoten hebben van, door or»-ze Nederlandfche dichters, tot treurfpellcn gewrongen te worden.nbsp;VVclk eene voldoening vsor de haaters der zangfpellen I
-ocr page 17-tk my eenigzins in dit vkijend voeruitzkht durvi bevestigen. Indien ik zo gelukkig mogt zyn van dit voomaamfie aogwit te treffen, zoude ik recht hebben om deezen mynennbsp;arbeid vérre te achten boven het bereik der giftige pylen,nbsp;voortgevlogen uit den koker van.den Laster boven het bereik vannbsp;fchryvers, tvier voortbrengzéls meer verbitteren dan verbeteren,nbsp;meer omverwerpen dan ophouwen; en dié zich meer doennbsp;haaien dan beminnen: daar echter goede en rechtgeaartenbsp;eordeelkutidigen zich altoos de liefde cn hoogachting van,nbsp;gantfche natiën verworven hebben, welke liefde en hoog-achting als de toetsjlecnen hunner wezentlyke verdienjlennbsp;kunnen aangemerkt worden. Integendeel ftrekt de algemee-ne haat en verachting, die de werken der bedillers meestal achtervolgen , ten bewyze, dat de uitzichten, die deezenbsp;verachtelyke fchepzels bedoelen door haatelyke fchriften, dienbsp;niet zelden van misflagen, welken zy ylhoofdig waanen in ftaatnbsp;te zyn van te kunnen verbeteren, krielen, en’er ah van fa-menhangen ; dat die uitzichten, zeg ik, wel verre van hetwaarenbsp;belang, dat ieder waereldburger inde verbetering van zich-zelven en van zynen evenmensch (lellen moet , in ’t oognbsp;te houden , geheel en al daarvan vervreemd zyn , en meernbsp;zucht tot zelfbelang, of nog laager einden , dan tot verbetering, ten toon fpreiden. Dus verraaden zy zichzélven,nbsp;in weêrwil van zichzelven, en verdienen alleenlyk aangemerkt te worden als haatlyke Jlremmers van het aïge-meene nut en genoegen hunner medeburgcren , ja , alsnbsp;vuige, pertydige , en kwaadaartige paskwilfchryvers, die
geen
-ocr page 18-^een ander antwoord dan een verachtend Jiilzwygen ver~ dienen (6).
Ik zal myn geachte leezers 'niet lastig vallen met hen een wydloopig verjlag te doen in hoe verre ik de voetjiappennbsp;van mynen voorganger al of met nagetreeden hen : wienbsp;zich de moeite getroosten kan van myne navolging by dennbsp;Franfchen dichter te vergelyken, zal fpoedig ontwaar worden, dat ik Marmontel niet alleen niet woordelyk gevolgd,nbsp;maar zelfs geene zwaarigheid gemaakt heb van , op ver-fcheidene plaatzen, waar het my niet te onpas voorkwam ,nbsp;het oorfprongklyke te veranderen , ja , ’er iets van mynenbsp;eigen gedachten by te voegen. Ik achtte dat een vertaaler,nbsp;of liever navolger, zo min gehouden zy een flaaf van zy-
(S) Ik zoude ter deezer plaatze, eenigen der paskwiilen en derzclvcr fchryvers, welken ikbedoelCjby naatnenopnoemen,zo ik geen afgry.nbsp;zen had van, door zulk eenen handel,my met hen gelyk te ftellen;nbsp;en,door het noemen,dier vciachtelykenaamcn myne veder te bezoedelen. Daarenboven is elk lid der burgermaatfehappye aan dezelve ver-pligt naamen van haatlyke medeleden , zo veel htm doenlyk is , innbsp;den poel der vergetelheid te fmooren, opdat zy den nakomeling nietnbsp;ergeren, of zomtyds aanleiding ter navolging geeven. Met dat inzicht verbood eertyds de Magiftraat van Efeze het noemen desnbsp;rchandnaatns van den cerloozen brandftichter van Dianaas prachti-gen tempel, fwelken naam ik, gelyk den hunnen, met hetzelfdenbsp;oogmerk, verzwyge,) opdat dezelve in vergetelheid gebragt zoudenbsp;worden. Die booswicht zocht zich door gruweldaadeu beroemd tenbsp;maaUen, omdat hy ziel» door hcldendaadcn eiaattoo nifit in ftaatnbsp;rekende.
-ocr page 19-nen voorganger te weezen, als- dat een oorfprongTtlyke tooneelfpelfchrjver zich Jlaafsch behoeve te hinden aan denbsp;flipte waarheid eener gefchiedenis , die hy tot onderwerp zyns _nbsp;tconeelfluks kiest. Deeze vryheid word ,, myns dunkens ,nbsp;nog uitgeftrekter, wanneer het onderwerp van zulk eenennbsp;aart is als dat van Zemire en Azor, moetende hetzelvenbsp;alleenlyk aangemerkt worden als eene leerzaame fabel, wiernbsp;onnataurlykheid so min te berispen is, als dat Fedrus ,nbsp;La Fontaine en Gellert te berispen zyn, omdat zy denbsp;flemme en redenlooze dieren in hunne fabelen fpreekendenbsp;invoeren. Ik heb derhalve myne eigen dichtluiniy waarnbsp;dezelve opwakkerde , in geene boeijen willen kluisteren,nbsp;maar vry laaten fpeelen, voornaamenlyk in de rol van Aii,nbsp;welke boertige perfoonaadje ik, op verfcheidene plaatzen ,nbsp;meer dan myn voorganger uitgewerkt heb, niet om Mar-montel te verbeteren, maar alleenlyk omdat de gedachten,nbsp;die my , onder het vertaaien van fommige plaatzen invielen, ray toejchenen op ons tooneel niet ohbehaaglyk te zullen zyn.
Ik heb ook noodig geoordeeld , aan de Tovernimf, die deftige Perfoonaadjs, eene uitgebreider rol toe te deelen,nbsp;dan myn voorganger gedaan heeft, omdat zy kan aangemerkt worden als , of liever wezentlyk is , de BefcUkflernbsp;der geheele daad waaruit deeze opera is famengefteld, ennbsp;dienvolgens meer behoorde uit te munten in haar luister-ryk verjchynen op het tooneel, hetgeen by Marmontel ge-fchied, êlleenlyk om het volgende te zeggen:
Azor, tu vols que la bonté
A tons les droits de la beauté.
Sur les cccurs étend fon empire.
Et que fous ma loi Tout ce qui respire.
Adore Zemire,
L’adore avec toi.
ffet zoude , myns dunkens, niet te onpas gewest zyn, zo de groote Gretry van deeze woorden eene majestueufenbsp;aria .gecomponeerd had , waardoor de Tovernimf nietnbsp;weinig zoude uitgeblonken hebben: dan, om dit eenigzinsnbsp;te vervullen , heb ik getracht hdar eenige deftige regelsnbsp;in den mond te leggen, ovelken ik hoope dat myn' waarden medeburgeren niet zullen mishaagen.
Alle de Nederlandfche dichters, welken zich wel hebben willen verledigen tot het in onze moederfpraake overbrengen van zangfpellen, hebben niet te onrechte geklaagdnbsp;over de onbegrypelyke moeite, die 'er aan deeze taak vastnbsp;is: niemant kan 'er- ook een recht denkbeeld van vormen,nbsp;dan die door de ondervinding weet wat het zy op reedsnbsp;gecomponeerde muzyk, naar Franfche vaerzen ingericht,nbsp;Nederduitfche woorden te plaatzen, waarin niet alleen denbsp;zuivere en gladde poêzy waargenomen zy,maar dietevens,nbsp;naar den eisch der zaaken, het krachtige, aandoenlyke,nbsp;Jloute, boertige, verwoede, enz- der muzyk uitdrukken,nbsp;’t Is derhalve niet te verwonderen, dat wy fomtyds onzenbsp;oplettendjle en naauwgezetjle dichters, in dit punt, den bal
heb-
-ocr page 21-hebben zien misjlaan , waarover zy niet zelden^wat al te (IrenfT ^ doch meestal door ondervindingloozen gehekeld ennbsp;berispt zyn. Alwie maar eenigzins zyne handen aan ditnbsp;werk gejlaagen heeft zal, durve ik hoopen, wel eenigenbsp;toegeeflykheid gebruiken , zo ’er in de zangftukken vannbsp;deeze opera eenige footing of hardigheid voorkoomen mogt;
de desonkundigen vertrouwe ik dat'in de getuigenis van alle onze dichters zullen berusten,
Hoe afkeerig ik ook zyn mooge van my immer in te laaien in het fpreeken, veel min fchryven over ecne kunstnbsp;waarin ik niet rondborllig durve zeggen my geöeffend tenbsp;hebben , gelyk onder veelen de hoogstpryslyke kunst vannbsp;tooneelfpeelen is, omdat ik overtuigd ben dat het redetieerennbsp;van eenen onkundigen, over zaaken welken hy niet verfiaat,nbsp;niet zelden door befpotting , {volgens verdienjle,') achtervolgd word; hebbe ik echter, op het leflyk voetfpoor vannbsp;veele alom beroemde dichteren, de vryheid durven neemeilnbsp;van op zommige plaatfen in dit Jlak eenige aanwyzingennbsp;te doen, die alleenlyk ingericht fch5'nen om den aftcur ofnbsp;aftrice in de uitvoering van hetzelve te onderwyzen: ditnbsp;beige den kundigen en bekwaamen afteur of aftrice niet,nbsp;wienik niet in zyne of haare verdienflen heb getracht te verkorten, alzo ik niet voor hem of haar, maar Jlechts voor denbsp;onkundige tooneellisten, {welken ’er maar al te veel gevonden worden.) het zy zy zulks zyn door beroep, het zy uitnbsp;liefhebbery, deeze aanwyzingen gefchreven heb. Hoenbsp;zeer een tooneelfpelfchryver ook mooge overtuigd zyn vannbsp;de bekwaamheid der toont'elfpeekren die hy voor het tegcn-
voorrede.
woordige jinderjlelkn kan dat zyn Jluk of Jlukken zullen vertoonen •, kan hy voor het toekomende zich daarvan nietnbsp;verzekerd houden, en deeze onzekerheid wettigt hem om,nbsp;zo veel in hem is, zyne Jiukken voor eeiie Jïechte tdtvoe~nbsp;ring te beveiligen. Daarenboven fchryft een tooneelfpel-fchryver niet alleen voor aanfchouweren, maar ook voornbsp;zeer veele leezeren die zich niet in dt gelegenheid bevinden van aanfchouwers te zyn : denzulken behoort hy zynenbsp;ftitkken , zo veel hem doenlyk is , op het tooneel hunnernbsp;verbeeldingskracht te vertoonen, en tot dat einde dunkt
my dat de aanwyzingen, waarvan wy fpreeken , niet weinig medewerken.
Thans af gehandeld hebbende het geen ik noodig oordeelde mynen geiichten leezeren wegens dit zangfpel te berichten,nbsp;komt het my niet ongepast voor, ter deezer plaatze, ietsnbsp;ten voordeele dêi- zangfpeüen in ’t algemeen , ter neêr tenbsp;Jlellen, voornaamentlyk om dat wy het tydjlip geboren ziennbsp;waarin dezelven eene byna algemene toejuigching verworven hebben. Hier door beSoge ik geenszins eenigen dennbsp;mhijlen aanval te doen op verdienjielyke tooneeljlukken vannbsp;eenen anderen aart : ik ben te fterk overttiigd van denbsp;Schoonheid en het nut der deftigs treur- en Myfpelknnbsp;waarmede ons glansryk en in roem aangroeijend tooneelnbsp;pronkt; myne medeburgers nevens my hebben te dikmaalsnbsp;opgetoogen en verrukt gefiaan door derzelver voortreflykenbsp;uitvoering , en bewonderen nog dagelyks te veel de kunstnbsp;onzer bekwaame tooneellisten ; dan dat het my mogelyknbsp;zoude zyn tegen dezelven , ten voordeele der operaas, het
har-
-ocr page 23-harnas aan te Jchieten: ik bsdoele alleenlyk de zangfpellen eenigermaate te beveiligen tegen den aanval van zulkenbsp;kunstyveraaren die tegen dezelven in ’t harnas komen , alsnbsp;tegen de gedrochtelykfte voortbrenfelen van het menfchelyknbsp;vernuft, ja, als tegen onnatuurlyke monfters, die zy voornbsp;altoos wenfchen van ons tooneel verbannen te zien , omnbsp;dat ze volgens hun voorgeeven, zo zy van hunnen zangnbsp;en nuzyk beroofd worden, den aanfehouwer een zeer mager genoegen , en ^geene nuttigheid hoegenaamd overlaa-ten
Om 'dit voorgeeven te keer te gaan Jlaat my aan te merken , voor eerst; Dat, fchoon het volkomen waar wasnbsp;dat ’er in de zangfpellen geene nuttigheid te vinden weave , zy ten minfle niet jehaadelyk kunnen genaamd worden , en diensvolgens verre te achten zyn boven de niet alleen laage en laffe, maar zelfs vuile eri zedenbezoedelen-de kluchten, waar mede ons'aan deugd en konst gewyd too-neel', door zo lange tyden heen, is ontheiligd , en tot wiernbsp;roeden de Zangfpellen fchynen geworden te zyn, waarmedenbsp;een in dit opzichte Mesfeher fmaak, dan die der vorige tyden , die fchandvlekken der kunst uit s4poHoos tempel, alnbsp;geesfelende Jchynt te willen uitdryven. Zoude dit wel eenenbsp;geringe nuttigheid zyn, al hadden zy geene andere dannbsp;deeze ?
Ten tweede ben ik wel verre van toe te Jiemmen, dat 'er
in
CO ’t 'Is op deeze wyze dat ik niet zelden fommigen onzer land-genooten ova' de Opereas heb hooien redekavelen.
* * 2
-ocr page 24-VOORREDE.
in de zangfpellen geene nuttigheid te vinden zy. ^Iwie onbevooroordeeld, na een ryp onderzoek over dit punt, von/--nisfen wil, zal, vertrouwt ik, in myn gevoelen vallen. Vinden wy het tegengejielde niet volkomen bewaarheid in Sil-vaan, de twee Jaagers en bet Melkmeisje, den Smirn-fchcn Koopman, de Edelmoedige vriendrchap, Lueile,nbsp;ja ook in Zemire en Azor ? (d) Ligt in alle deeze Jlukkennbsp;geene goede en gezonde zedenleer opgefloten ? Ja hebbennbsp;wy eenigen hunner, zelfs zonder de muzyk, niet op onsnbsp;toonsel met genoegen zien uitvoeren?
' Ten derde: onderfleld, niet toegejlemd, dat zy buiten de muzyk nutloos waaren, vraage ik, of dan de muzyk opnbsp;zich zelve nutloos zy'i Wie zal zulk een wreed vonnis durven vellen over deeze godlyke, over deeze hemelfche afko-meling, wier vermogen de harten als wasch doet fmelten?nbsp;Wie zal deeze eedle konst, die, door alle landen en allenbsp;eeuwen heen, op den troon van eere heeft gezetendie altoos den fcepter heeft gezwaaid in alk gevoelige zielen; ennbsp;voor wier hemelfche uitwcrkfelende Schepper van het menfche-iyk harte hetzelve zo gedwee, zo buigzaam, zo aan-doenlyk gevormd heeft; nutloos durven noemen? Ja wie zalnbsp;de zielverkwikkende zangkonst durven vernederen onder denbsp;danskonst, welke op ons tooneel,niet alleen fonder te genworsteling algemeen gedoogd, maar zelfs met drift teegejuigcht
word?
Qd) I telle alleenlyk zulke zangfpcJkn op, welken op ons too-iieel reeds vertoond zyn: ’er zyn, i'n uitliecmfche taaien, eene ine« ui^te anderen,die myn zeggen ouwedcrfpreeklyk ftaaven.
-ocr page 25-word?Daarenboven: mag men eene zaak, die weezentlykefchoon’ heden bezit, verdordeelen, omdat zy, zo men haar vannbsp;deeze fchoonheden beroofde, zoude ophouden fclioon te zyn?nbsp;Waar zoude ons zulk eene redeneering heenleiden? Watnbsp;Zoude 'er dan op den aardbodem overblyven, dat den naamnbsp;van fchoon verdiende? De operaas zyn konstjlukken, wiernbsp;voornaamjle fchoonheid in de muzyk gelegen is, en zo deeze fchoon is, dat is, gepast naar den aart van het- onderwerp , behoort de aanfchouwer zich daarmede te vredenbsp;te Jlellen, en al het overige hetgeen de operaas luister-ryk en voortreflyk maakt, gelyk, fchoone vaerzen, goedenbsp;zedenleer, decoratiën des tooneels, kunstig acteeren dernbsp;tooneelisten, enz. aan te merken als louter toegift, waaropnbsp;zyn kunstminnend oog vergast word. Dit gefchied in meestnbsp;alle de operaas, cn deeze geeven derhalve doorgaans meer,nbsp;dan zy belooven, of verptigt zyn te geeven , én dus worden zynbsp;niet alleen aangenaam en nuttig voor den aanfchouwer dienbsp;dezelven alleenlyk om de muzyk komt bywoonen , maar ooknbsp;voor zulk eenen, wiens aandacht zich op voorwerpett buiten deeze vestigen wil. Mogelyk zal my hier tegengeworpennbsp;worden i door eenen muzykhaater... ê I op de tegenwerpingennbsp;van deezen ongevoeligen antwoord ik niet.
Met even weinig gronds als het reeds aangehaalde, berispen onze opera - onderdrukkers derzelver onnatuurlykheid. Wat is 'er, vraagen zy. onnatuurlyker, ,dan zingende tenbsp;bidden, te fterven, te morren, verhaalen te doen, te dreigen, enz? Ik zoude hierop met eene andere vraag kunnennbsp;antwoorden, te weeten, of het dan natuurlyker is, dit al-*?3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;les
-ocr page 26-les in zaetvloeijende vaerzen, en op juiste en welgepaste rymkhn’zen te doen, gelyk zulks in de treur-en-blyfpellennbsp;gefchied (_e)? Dan daar toe behoeve ik myne toevlugt nietnbsp;te neemen, zo ik alleen doe aanmerken, dat, in alles watnbsp;men /preekt, voornaamentlyk op het tooneel, een muzykaalenbsp;toonval, buiten welken alles zoutloos, ja onverdraaglyknbsp;valsch zoude uitgefproken worden, plaats hebben moet. Roemeernbsp;nu deeze toonval overeenflemt met de zaaken welken de woorden uitdrukken, hoe fchooner men oordeelen mag dat dienbsp;woorden voortgebragt worden. De muzyk, die toch, hetnbsp;zy men fpreeke of zinge, het uitbrengen der woorden aangenaam, maaken moet, heeft, door haaren zang, ons middelen, aangewezen, om zulks niet alleen zoetluidende, maarnbsp;ook eigenaartig, en dus ook natuurlyk te doen. Om hiernbsp;van één voorbeeld uit duizenden by te brengen , bepaale iknbsp;my by den overal beroemden Deferteur, zang/pel, zo uit~nbsp;muntende in muzyk, als verruklyk doorliet onderwerp. Treftnbsp;de arme Alexis het hart van den aandoenlyken aan/chouwer
niet
CO Ik zoude hier by het woord onnatmtrlykheid lang kunnen bly-ven ftil ftaan, zo ik wilde onderzoeken, in hoeverre de natuurlyk-dteid op het tooneel be’ioorc in aclit genomen te worden, cii lioe grovelyk men tegen dezelve ontelbaare reizen, zelfs in vcrdienstcly-ke treur-en-blyfpellcn, doch voornaamentlyk in de zogenaamd'cnbsp;Dramaas, welken men als de natuurlykftc tooneelftiikkcn tracht opnbsp;tc disfehen, zondigt : doch dit zoude iny te verre heenleiden. Iknbsp;heniste, vvat dit pmit betreft, in het vonnis dat onze fchouwbnrg-iniiinaars, zo zy onpartydig vonnisfeii willen, zullen gelieven tenbsp;vellen.
-ocr page 27-VOORREDE.
niet oneindig heviger, wanneer hy hem door doodsangjlen neêrgejlaagen het hartverfcheurend ,,, eeuwig vaarwel’’,nbsp;op de treurnooten der zielvermurwende muzyk, hoort toefnik-ken. aan zyne in omnagt liggende, en half zieltoogendenbsp;Louife, dan, wanneer Durimel, in een ander tooneeiftuknbsp;van denzelfden naam, doch van een zeer verfchillend onderwerp, eensklaps van zyne zielsbeminde affeheid noemende,nbsp;haar, ,, vaarwel Clara!’’ toeroept? Niemant zal zwaarig-heid niaaken hierop rondborjiig „ ja” te antwoorden: dochnbsp;wat is toch de reden deezer aandoening ? De onnatuurlyk-heid ? Dit is oimogelyk; de onnatuurlykheid kan zuik eenenbsp;uitwerking in het menschlyk hart niet te weeg brengen. Hetnbsp;moet derhalve het tegenovergeflelde; het moet wel deegelyknbsp;de natuiirlykheid der toonvallen zyn, welken, in de omjlan-digheden waarin Alexis zich bevind, voortgebragt worden,nbsp;die het hart ontroeren, en in hetzelve medelyden en droefheid,nbsp;doen ontfiaati, welke toonvallen onmogelyk zo aandoenlyknbsp;zonden hebben kunnen zyn, zo de muzyk dezelven doorhaa-ren zang niet uitgewerkt had. De muzyk kan aangemerktnbsp;worden als de kunst die het natuurlyk fpreeken volmaakt,nbsp;gelyk de hand eens kunstigen hoveniers eenen door Natuurnbsp;wel aangelegden lusthof verfraait en verruklyker maakt;nbsp;met één woord, de fchoone zang is de volmaaking van hetnbsp;natuurlyk fpreeken.
Onze opera - haaters behelpen zich met nog eene andere reden, om welke zy zo zeer tegen de zangfpel-len worstelen; deeze bejlaat hier in, dat onze natie, {volgens hunj door derzelver vertooning, afgetrokken word vannbsp;* * J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den
-ocr page 28-VOORREDE.
den yver en zucht om deftige en leerzaame treur-en-blyfpellen te komen befchouwen , en alleenlyk blyft hangen aan het va’fche fchoone der operaas; waardoor de goede fmaak be- .nbsp;dorvcn en verkracht, en het weezentlyke en waare inzicht desnbsp;Schouwburgs, te wetten het opbouwen van taal en dichtkunde , en het voortplanten van goede zeden verwaarloosd ennbsp;verydeld word.
Ik vertrouw een gedeelte deezer opwerping reeds beantwoord te hebben, en, in ’? voorbygaan aanmerkende dat de dichtkunde zo wel in operaas, als in andere tooneeljlukkennbsp;kan opgebouwd worden, waarvan ontelbaare onwederfpreeklykenbsp;hewyzen in uitheemfche zangfpellen voorhanden zyn ; dun/^tnbsp;my dat de ondervinding het overige gedeelte der opwerpingnbsp;onwederleglyk tegenfpreekt. Kan ’er wel één eenig voorbeeld aangehaald worden dat ’er één tooneelminnaar dennbsp;fchouwburg gemyd, of het bywoonen der treur-en-blyfpel-vertooningen achterwegen gelaaten heeft, om «fat Vr operaasnbsp;gsfpeeld wierden ? Ik vertrouw van neen: en zo dit al gebeurd waare, zouden dan de opernbejlryders zulk eenennbsp;zelfs niet voor zinloos moeten houden? De operaas zynnbsp;gevolglyk 'niet hinderlyk aan andere verdienjlelyke tooneeljlukken : wat zegge ik ? hinderlyk ? Ik denke dat het te-gengejieide volkomen waar is. Hoe veele muzyhninnaarsnbsp;worden ’er thans niet naar den fchouwburg getrokken, dienbsp;’er te voren nooit verfchenen, en ’er, zo ’er geene operaasnbsp;gefpeeld ovierden, nooit verfchenen zouden zyn! Bewonderen zy alsdan niet tevens onze voortrejlyke treur-en-blyfpcl-ien die vóór de operaas vertoond worden ? Bewoyideren zy
als-
-ocr page 29-alsdan niet tevens de verdienjlen onzer bekwaame acteurs en actrices die dezelven uitvoerén, welken zy, nu kennende , in hunne kunst hoogachten en roemen, daar zy voornbsp;deezen naauwlyks wisten dat zy op den aardbodem waaren ?nbsp;Bekruipt hen vervolgens de lust niet om den fchouwburg,nbsp;zelfs dan ook wanneer ’er geene operaas gefpeeld worden,nbsp;te komen bywoonen ? fa, zien wy zelfs vreemdelingen, waarvan onze Jlad vervuld is, thans niet meer dan voorheennbsp;door de muzyk der operaas alleen, (_want der taaie zynzynbsp;onkundig:') naar den fchouwburg lokken, waarin zy,nbsp;nit de gebaarden onzer tooneellisten die treur-en-hlyfpellennbsp;vertoonen derzclver bekwaamheid afmeetende, hunne verdien-fte tot in vreemde landen kunnen overbrengen? Ik begrypnbsp;derhalve niet hoe het mogelyk zy dat onze opevagispersnbsp;zich zo zeer, als veelmaalen gebeurt, tegen dezelven kunnen verzetten, daar zy, zo wel als anderen, nevens my innbsp;Jlaat zyn de boven aangehaalde drangredenen te kunnennbsp;overweegen, en daaruit af te leiden dat de operaas , welnbsp;verre van nutloos'te zyn, en andere verdienstelyke tooneel-ftukken te drukken; in tegendeel aan goede zeden, taal-en-dichtkunde, en andere tooneelfpellen nut en luister byzet-ten- Het waare derhalve te wenfclm dat dit over 't algemeen aldus begrepen wierd, en dit voornaamentlyk in eennbsp;tydgewricht als wy bekeven, waarin onze natie, zo langenbsp;jaaren a's onaffeheidbaar vastgebonden aan bekrompen too-neelwetten ons uit Frankryk toegekomen, zich, hoe langernbsp;hoe meer van die banden fchynt te willen,losmaaken, en,nbsp;eenen welgegtonden zucht voor fchoone treur en-blyfpeiknnbsp;** 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;biy.
-ocr page 30-blyvende voeden, derzelver vertooning te willen verpoozen door die der zieljlreelende zangfpellen (ƒ )• verklaarenbsp;geen doorzicht genoeg te hebben om welke reden eenigennbsp;onzer landgenooten, waaronder zelfs dichters, dit genoegennbsp;nan hunne medchurgeren zoeken te betwisten^ Is voorülnbsp;een fchryver die niet eigenzinnig en Jleilöorig tegen dennbsp;Jlroom ophaspelen wil, niet verpligt zich te voegen naar dennbsp;overheerjchenden finaak zyner natie20 nogthans dezelvenbsp;niet Jlrydig zy met de goede zeden en gezonde reden Cg) f
Heb-
(ƒ) Men zoude bier nog kunnen byvoegen dat de afwisreling \an de ecne zaak door de andere den inensch meer behaagt, dannbsp;het onafgebroken genot van eenc en dezelfde: dit ligt in onze natuur opgelloten, en volgons deeze onze neiging, doet de afwisfe.nbsp;ling der treurfitellen welke de vperaas veröoi'zaakcn, ons fonitydsnbsp;met meer kracht naar dezelven verlangen dan dat wy op den duurnbsp;niets anders dan trcurfpellen zagen. De mensch leeft, gelyk hetnbsp;fpreekwoord zegt, by de verandering, en hoe meer de aangenaainenbsp;voorwerpen, wclkgn hy ontmoet, vcrfchillende zyn, hoe meer zyn geestnbsp;werkende word gehouden om op allen een oplettend oog te liaan,nbsp;daar in tegendeel alle voorwerpen hoe aangenaam zy ook zyn nioo-gen, zo zy altoos dezelfden, dn aan zich zclven gelyk zyn, eencnbsp;'kwyning in den geest vciöorzaaken, welke dien, zelfs door bet gc-ftaadig genot, als doet in llaap vallen. Derhalve moeten de ope-raas de trcurfpellen, en de treufpellcnde operacs onderftcunen. Zynbsp;behooten onaffeheidbaar by elkandeicn en moeten famen tot onzenbsp;geestverkwikking medewerken.
(S) Sommigen onzer Nederlandfche Dichters, welken zich reeds cenen naam verworven hebben door hunne fchrifren, onderftcunennbsp;niet weinig de bcaaming op deeze vraacc, door ons tooncel metnbsp;. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;huR-
-ocr page 31-Hebben zulks, oudstyds, en zelfs laatere fchryvers niet altoos gedaan ? Volgens my is in een fchryver eene geringe Opoffering zyner denkbeelden aan die van zyne natie, zonbsp;Zy niet fclmddyk maar onverfchillig zyn, pryswaardigernbsp;dan het halstarrig opdringen van onverfcliillige begrippennbsp;aan anderen die van een verfchillend begrip zyn. Leevennbsp;•wy niet allen, of ten minjle, moeten wy niet allen totnbsp;elkanders nut en genoegeii leeven? Waarom dan elkanderennbsp;lastig gevallen met het verdeedigen van begrippen wieraan-neeming of verlochening niets ter verbetering der zeden,nbsp;hetgeen toch het voornaamjle doelwit van elk waereldbe-•wooncr zyn moet, medewerkt ? Heeft deeze overdenking er~nbsp;gens eene goede toepasjïng, het is ten opzichte der tooneeUnbsp;Jlukken, wier voornaamjle oogmerk is, often minjle moetnbsp;zyn, vermaaklyk te Jiichten: is het niet het zelfde of dit
fchrei-huniic zaagCpelkn te verryken; geljk zyn de Hecren ^sfchenterg, Vylenbroch, Rulofs , LynfSagcr en andeion. Ja onze voortreflykenbsp;Dichter, de Heer Nomsz, heeft, reeds voer dat de*ouilc fchouw-biirg door de vlammen vernield wicrd, de neiging van zyr.cii land-aart kennende aan het tooneel eene opera gefchonken. Allen dienbsp;nevens my een waare zucht tot den bloei van ons tooneel in hunnen boezem gevoelen, veilangen dat dcczeti, en andere dicliters.,nbsp;in hunne loflyke poogingcn niet verflaau wen, maar meer en meer hetnbsp;nut der zr.ngfpeUen, tot volkomen ondergang dor fpoorlooze klucli-ten, moogen aan den dag brengen; den yver der acteurs en actrices, A\e de opcracn. uitvoeren, aanmoedigen; en dus alU detoonecl-istcn als om ftryd doen famcnfpannen tot hunnen wcdcrzydfchennbsp;«ücm, en tot den algcniccnen bloei van den fcliouwbiirg.
-ocr page 32-fchreienie , lagchende , of zingende gefchied? Eik mensch heeft eene hyzondere geaartlieid: de eene iwilnbsp;deftig' en ernjlig door een treurfpel, de andere boert-ende door een blyfpel opgewekt worden; waarom zullennbsp;wy nu dat gedeelte onzer evenmerjchen, dat zingende vermaand en vermaakt wil worden, deeze voldoening onttrekken? Neen!, Laaien de zangfpellen derzulker wenfchennbsp;vervullen! te meer, daar zy niet als onnatuurlyke monjlersnbsp;gelyk ik vertrouwe betoogd te hebben, maar als fchoonenbsp;voortbrengfels van het menfchelyk vernuft kunnen aangemerkt wórden, .aan wier goedkeuring niet alleen de gryzenbsp;oudheid, het kunstkweekend Italië, (alwaar andere landennbsp;zo vecle konjlen en wetenfchappen geput hebben,) Duitsch-laiid en Vrankryk, maar ook onze geliefde uimflelflad hetnbsp;zegel gehangen hebben; in zo verre dat het byna onge-looflyk voorkomt dat ’er nog onder ons gevonden worden, wiernbsp;tegenworstelingen een antwoord eisfchen, waartoe ik my,nbsp;alleenlyk uit liefde tot den algemeenenhloei onzes Sehouwburgs,nbsp;en uit zuchtiOm mynen waarden Medeburgeren , zo veel innbsp;my is, het nuttig genoegen te verfchaffen, waarnaar zy,nbsp;tot ontfpanning van hunne werkzaame bezigheden, trachten , verledigd heb. Ik vleie my niet, door alle niyne aangevoerde drangredenen, de haaters der zangfpellen volkomennbsp;in myn belangen te zullen overhaaien; ik vrees, integendeel , eerder hierdoor in 'hunne ongenade te zullen vallen ,nbsp;omdat ik weet welke eene onbegryplyke moeite ’er aan vastnbsp;is , eens aangenomen en vastgejlclde beprippen, vooral zo
die.
-ocr page 33-die in onze landgenooten wortelen gefchoten hebben, volkomen uit te roeijen: dit moeten wy aan den tyd, die alle verandering te weeg brengt, overlaaten, en hoopen dat anderenbsp;fcJiryvers, die meer bekwaamheden dan ik, bezitten, deezenbsp;floffe, welke ik Jlechts aangeroerd heb, en waarover eennbsp;boekdeel zoude te fchryven vallen , breedvoeriger zullen verhandelen. ’t Is my genoeg voor den geenen die nog op ditnbsp;Jluk geene voorSordeelen hebben , eenen grondjlag te hebbennbsp;gelegd, waarop zy eenigermaate beginnen kunnen hun vonnis te vestigen, en dan durve ik vertrouwen dat onze land-dart, hoe zeer dezelve ook door zo veel jaaren heen verknochtnbsp;moge geweest zyn aan treur^ en-blyfpellen, niet aarzelen zalnbsp;met zyne goedkeuring ookalgemeen te geeven aan het vertoonennbsp;van zangfpellen , {welken thans in onze moedertaale nog in denbsp;wieg liggen, en die door veeleni verlangd worden een volkomennbsp;wasdom te zullen erlangen ,) omdat zy niet alleen het fchootienbsp;en de nuttigheid der treur-en-Uyfpellen bezitten kunnen,nbsp;maar ook daarenboven door hunnejehoone muzyk de hartennbsp;verrukken, gelyk ik hoope dat , het zy door vertaalingennbsp;van veele Jehoone Franfche en italiaanjehe, het zy door oor-fprongklyke operaas , onzen landaart door den tyd ontegen-,nbsp;zeglyk zal bewezen worden. Althans van mynen kant zalnbsp;’er tot dat einde geene moeite gefpaard, maar de weinigenbsp;tyd, die my overblyft tot uitfpanning, toegewyd worden aannbsp;deezen arbeid, die my des te aangenaamer zal zyn, hoenbsp;meer verkwikkend nut ’er myn waarde landgenooten tilt zullen fcheppen, en hoe meer dezelve zal toebrengen tot het
af'
-ocr page 34-afweeren van vreemde toofieelfpeeleren, die linnen deeze muuren, niet alleen operaas, maar ook treur- en blyfpellennbsp;in uhheemfche taaien , komen vertoonen , om, Vaare hetnbsp;mogelyk , onzen verdienstelyken tooneelfpeelcren den loef afnbsp;te Jleeken, en den landiidrt geheel en al af. te trekken vannbsp;de zucht om onzen Nederduitfchen fchouwburg te bezoeken; in welk laatjle zy hoe langer hoe meer niet dan tenbsp;veel Jlaagen, omdat zy, door het jpetkn van operaas, voelen heminnaaren derzelven naar zich lokken, die zolange te vergeefs gewenscht hebben operaas in onze moeder-taaie, op ons tooneel te zien vertoonen. Hoe meer veld nunbsp;deeze vreemde tooneelfpeelers op onzen landdart zullen winnen, {het geen zekerlyk gejchieden moet, zo 'er door Ne-derdu’tfche operaas te fpeeleti, geene zorg voor gedfaagennbsp;word ,) hoe flerker de zucht tot onze taal- en dichtkunde ooknbsp;moet verflaauwen, en tot hoe minder getal van menfchennbsp;dezelve zich zal bepaalen; en dus, in plaats van opgebouwd, en uit gebreid, afgebroken en ingekrompen worden ^nbsp;aangezien, volgens de eigen bekentenis van fommigenbsp;di^arsboomers der operaas, de treiirfpellen by ons niet zelden voor vry wat ledige banken vertoond worden. Ledige banken kunnen gewislyk geene aankweekers van taal ennbsp;dichtkunde zyn, doch behooren, {door de zucht der natie ^nbsp;niet te Jlrenimen, maar te gemoet te komen,) gevuld te worden met aanfehouweren, die overtuigd Zyn, dat men allenbsp;vermogens infpant om hen genoegen te geeven: dus kan ennbsp;trcuT'Onblyfpel, benevens de opera bloeijen; dus kan allengs
-ocr page 35- -ocr page 36- -ocr page 37-SANDER, ALI.
SANDER.
Wat wonderlyk geval!-Een prachtiglustgebouw,
Verlicht, met huisfieraên op ’t heerlykfle overlaaden. Doch eenzaam....
ADI, die alle teltenen van vreesachtigheid vertoont.
Och! mynheer, ik bid, laatmy u raaden.,lt; quot;t Is hier niet plwis. Ik vrees....
SA NDERé
Wat of men vreezen zou ?
• nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4Lt.
A LI.
Dat alles wat vry zien wel tovery kon weezen.
SANDER.
Het zy zo: moogen wy niet fpreeken van geluk ,
(Wyl onshetaaklig bosch en ’t onweêr deeden'vreezen,) Dees plaats te ontmoetön, in een’ nacht zo vol van druk?
ALI,
Gevoelt gy moeds genoeg om hier deez’ nacht teblyven? SANDER.
En waarom niet?
ALl.
Mynheer! Ik bid, doe dat toch niet. SAND E R.
Wat vreest gy ? Zo er een in dit paleis gebied,
Zien wy ons wél door hem geryven.
ALT.
Maar zo ’t een geest mogt zyn....
SANDER.
Wat dan ?
ALI.
Dan gaan we op ’t oogenblik, want ’k hoQ daar weinig van.
ARIA*
liet onvvcêr is gedaan;
De wiijd komt tot bedaaren;
De lucht fchynt op te klaaren.
Ik fmeek, kom Iaat ons gaan.
Hot zyn alleen wat nevellingen Die nog de lucht omringen,
Maar die zyn ras vergaan, inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De hicht word weder klaar.
Uw dochters by elkaêf Verwachten u met finarte;
Ja , de vrees fluit haar ’t harte.
Want ’s nachts is ’t ecns zo naar.
Gy mint ze teêr, gy draagt ze in ’t harte.
Waarom, waarom bedroeft gy baar?
Het onweér is gedaan;
Ja, ’k hoor den wind bedaaren, enz.
SANDER.
Wat zegt gy ? ’t Onweêr word nog zwaarder.
A LI, ter zyde.
SANDER.
A LI, met levendigheid.
SAK'
muziek geeft het tegenjlrydige te kennen van het geen AU in Aria zegt, in drukt ten verdubbelend onvedcr uit,
SANDER.
ALt.
SANDER.’
Kan ik, na deez’ ramp, iets duchten?
’k Ben alles kwyt; ik vrees niet meer.
Waarom vrees ik ongenuchten,
Wyl ik liet leven niet begeer?
’t Is air vergaan; niets is gebleven.
Eerst had ik rykdom, roem en eer.
’t Eenig fchip, myn hoop in dit leven.,
Is vernield in het woedend meir.
ADI.
SANDER.
ALl.
S rv K D £ K.
AU! wat is dat?
ALI.
Mynheer! -—Een tafel, vol van alle kostlykheden! SANDER.
Gy ziet dat iemant zorgt voor ’t geen ons nodig is. ALI, leevende,
Jal Iemant!.
SANDER, zich aan tafel zettende^
Zit daar neêr.
ALI.
Eet gy er van? SANDER.
Gewis.
De gastheer wil met glans aan ons zyn zorg befteeden. ALI, met eene luide Jlem,
Die goede heer onthaalt niet fledit.'
6 ZEMIREenAZOR,
(^Zachter fpreekende.)
Ik moet er niet dan goed van fpreeken $
Want hy hoort alies wat men zegt.
(Weder met eene luide Wat zou ons verder hier ontbreeken ?
’k Had eerst myne oogen uitgekeken Aan al de pracht van dit gebouw,
Wyl ’k veel van mooije huizen hofl;
Maar, nu wy ook wat fchaffen moogen,
Staa ik by kans als opgetogen....
(Stilf tegen Sander.^
Mynheer! wat zit myn hart in ’tnouwl
Ik bid u, kom toch op de proppen----
Myn hart doet niet dan angstig kloppen;
Ik vrees dat gy vergeeven word;
Doe toch uzelven niet te kort....
SANDER.
De fpys is lekker.
A LI.
’k Vrees gy zult ze duur bctaalen.-
Och! durfde ik ook, ¦— hoe zou ik hier myn maag onthaaJcn! SANDER.
Durf maar.
A.LI.
Welaan.
begint sok met fclirocm te eeten.')
s A
-ocr page 43-SANDER.
Ook wyn!
A LI, verheugd.
Ook wyn!...
SANQER.
Kom, proef dien vry.
ALT.
6 Ja! dat moet ik doen, Wie kan zyn’ lust bepaalen ?
(Fy fchenkt wyn in een gks.')
SANDER.
Uw handen beeven! Hoel myn Ali! Siddert gy?
A LI.
Mynheer... de drommel mag me haaien,...
’k Vrees toch... dit hartverfterkend vogt Word mooglyk ons, door een gedrocht.
Dat ons vermoorden wil, gefchonken.
Maar ’t bruit me niet: bier dient gedronken.
{Hy drinkt.)
Die wyn is kostlyk,en, al dronk ik my den dood In 't ingewand, die fles moet uit: ik vrees geen’ nood.
QHy drinkt weder.)
Dit doet myn krachten wederkomen,
En maakt verheuging in myn bloed..,,
Die drank doet tne aan myn hartje goed;
fchroomen.
’k Voel geen vermoeidheid meer, en denk ook niets te
-ocr page 44-(^Hy drinkt nogmaals.)
Nogmaar een enkle teug. — Kon ik die vreugde droomenJ ARIA.
Waak ons nooit voor de geesten bang;
Ik vind ze beter dan de menfdien.
Zie hier all’ wat myn hart kan wenfehen.
Ik zoek niets meer myn leven lang.
Men zoekt maar hunnen roem te ontfteelea,
Lagchen we om dceze ydle praat.
Nimmer kunnen zy my verveelen.
Ik wensch nooit naar een’ betten maat^
Met hun wil ik myn leven deelen,
Als hunne Hes maar open (laat.
SANDER, fchertzende.
Voorwaar, myn Ali is eenraari,
Wien niets vertfaagen kan.
ALI, nogmaals driftig drinkemli.
6! Niets! —— Nu denk ik wat te flaapen.
Cffy wetpt zich in eenen armjloel.')
SA ND E R.
ga^ eens zien, hoe ’t nu ftaat met het weer gefchapen, (.Sander vertrekt, doch komt oogenbliklyk terug.) j
ALI, zit^ flaapen zettende. ïndien ik hier niet zitten mogt,
Zpu ’k (laandQ flaapen, als ik ’t zocht.
DUO.
-ocr page 45-SANDER.-Het weêr is fchoon.
ALI.
Ik mag ’t wel lyden. SANDER.
Alil
ALI.
Ik üaap.
SANDER.
» nbsp;nbsp;nbsp;Vertrekken wy.
ALI,
Wanneer deUrank my mag vcrblydep. Draai ik me op zy’.nbsp;SANDER.
U zal de ilaap veel meer gedyden, ‘ Ais gy te bed zyt; flaap dan vry,
- nbsp;nbsp;nbsp;ALI.
Cy knnt die zorg zeer wel verrayden: pees ftocl is zacht genoeg voor my.nbsp;SANDER,nbsp;flet licht komt nader.
ALI.
’t Kan vertrekken, SANDER.
Ali! *k zal heengaan zonder n. AH,' in flaetp vallende.
Vertrek: ik volg: —ja, maar niet nu,„ S ANDER.
Zou u geen ondier febrik verwekken,
Zo ’t hier veircheen ?
A 5
-ocr page 46-A LI.
6 Neen, 6 neen. SANDER.
Die wyn verkloekt u ongemeen.
ALI.
, /
Die wyn verkloekt my cwgemcen.
SANDER.
Kom, gaanwy. ’t Huisgezin zit my met fmart te wachten. Staa op: ’k gebied het u. Vertrekken wy terftond.
ALI, drinkende.
Gun my die fles, voor’t laatst’, te drukken aan myn’mond. Zou ik, nu ’k drinken kan, ook hier van dorst verfmachten ?
Mynheer houd^al te veel van my ,
Dan dat hy willen iou dat ik hier arrnoê ly’.
Ik bid, laat my myn’ tyd befteeden.
’t Gebeurt niet eiken dag bet geen gebeurt op heden.
(.Hy p;aat voort met eeten en drinken.)
SANDER.
Eer ik dees wondre plaats verlaat.
Behoor ik een bew3's hiervan met my te draagen:
Zemire, met haar arm’ om mynen hals geflaagen,
En afleheid ncemende in een’ kommcriyken ftaat.
Bad my, dat ik voor haar een roos zou medebrengen.
’t Geval wil, tot myn vreugd , gehengen,
Dat hier dit rooèje groeit; —— het groeit gewis voor my.
Wel.
-ocr page 47-Welaan, Zemire! ik pluk het vry.
Cöy treed naar een' roozenbobm, welke op eene tafel Jlaat, en plukt er eene roos af,die hem, op 't uiennbsp;van Azor, door Jchrik ontvalt.)
SANDER, AH, AZOR.
Wat doet gy ?
A LI, hoevende, en zich, Zo veel hy kan, zoekende te verbergen.
AZOR.
Spreek: waarom Heelt gy myn bloemen?
SANDER.
Vergeef’! m-y. — Wyl ik uw milddaadigheid kon roemen In alles wat my hier ontmoet heeft, dacht ik nietnbsp;Dat hier iets kwaads in Hak, of dat het u verdrietnbsp;Zou wekken, zo ik een dier roozen af ging plukken.nbsp;AZOR.
De ondankbaarheid is een der fnoodHe gruwel (lukken.
’k Verfchaf u ’t avondmaal, myn’ alierbesten wyn,
Dees plaats, waargy kunt veilig zyn.... Ondankbre! kan ik u deeze euveldaad vergceven ?
6 Neen! Ik wreek my flraks.
ZEMIRE EN AZOR,
(iVa ten wjl zwygens zyne Jiem verheffende.')
Bereid u om te fneeven. SANDER.
Ontneem my ’t leven vry, ’k befcherm het tiiet, 6 neen!
’t Is niet beklaagenswaard’, — myn kinders zyn ’t alleen. AZOR.
Drie dochters, naar men zegt, zyn u in d’echt geboren.
SANDER.
liet geen, in deezen (laat, helaas! myn wanhoop voed, Is , dat ik die, ontbloot van hulp, verlaaten moet.
A L15 Jidderende en Jiamelende, terwyl hy zich achter Sander, zo veel hy kan, verfchuilt.
Ja! Had gy ze eens gezien.... zy zouden u bekooren..., Zy zyn zó fchoon.... Gy had gewis meêdoogenheid.nbsp;SANDER.
Ik kom van Ormus, en ik had myzelv’ gevleid Daar goede tyding van het eenig fehip te hooren
Dat my nog overbleef,-maar ach! het is verloren.
Myn dochters baden, toen wy affeheid namen, my,
Zo ’kryk terugkwam , dan aan haar te willen denken. En de eene, fraaije kant, aan de andre, lint te fchenken;nbsp;Dit heb ik haar beloofd, en dit verwachten zy;
Doch myne jongütl fpruit verfmaad die fraaijigheden ,
En fpreekt, me omhelzende cn liefkoozend, deeze reden: ,,’k Verzoek flechts eene roos: hoe dierbaar zal die zyn!
„ Ja,meer dan’t grootst gefchenk.wyl vader die zal plukken, ,, En denken dan aan my, —- dit kan my ’t hart verrukken.
Het arme kind had nooit gedacht,
Dat haar verlangen my den dood had toegebragt.
Verberg haar wel dat deeze rooZe,
Hoe fclioon zy bluoze,
My bragt ter dood.
Ach 1 ach 1 wat word haar lyden groot t Myti verlangennbsp;Haar te ontfangennbsp;Daar zy me in haare armen wacht,
Deed my deeze roos erbiigen.
Maar, anne kind! had gy gedacht,
Dat gy my zelf in 't lyden bragt ?
AZOR.
’kBen teêr genoeg van hart, fchoon ik wreedaartig fcbyn, Maar, (’k hoop gy Zult het niet verhindren.)
Een van uw teêrgeliéfde kindren Geev’ zich, in uwe plaats, aan iny.
SANDER.
Een myner dochteren in uwe dwinglandy!
AZOR. nbsp;nbsp;nbsp;o
Beloof ze, of vrees myn wraak.
Hier dient niet veel gefproken,
Wyl hy de magtigfte is.
6 Wreedaart 1 om éés bloem!
-ocr page 50-14 ZE MIRE EN AZOR,
AZOR.
Hoe weet gy of myn lot, inyn leven, ja myn roem Niet afhang ’ van dees roos, door Toverkracht ontloken?nbsp;SANDER, ter zyde.
„ Neen, ’k fterf veel liever, dan ik haar dien ramp verwek; „ Maar ’fc wil ze wederzien,'dit eischt dat ik vertrek.”
AZOR, ter zyde, met hevige aandoening.
„6 Wreede Toverniraf: waSr’ thans uwmagtverbroken!” Tegen Sander.
Wel nu ?
A LI, JlU tegen Sané$r.
’t Belooven valt niet zwaar.
Ik bid, mynheer! beloof het maar.
SANDER, na een diep gepeins, met onverfchrok-kenheid.
Ondanks myn heilloos lot, waarvan'ik yze en gruuw. Geef ik aan u myn woord, en zal het heilig houên :
Een myner dochtrenzult ge in myneplaats aanfcfiouwen. Of ik keer zelfs terug by u.
AZOR.
Nu zyn wy vrienden. Ban uw vreezen.
Herneem die bloem.
SANDER.
Wie? Ik!
AZOR.
Herneem ze; ’t is myn wil. Er
-ocr page 51-Geen list kan hier bcftaan:
Gy kunt my niet ontgaan.
Wanneer ik ben verbolgen.
Vrees voor deezc hand ,
Want die kan u vervolgen Op de zee en op ’t land.
Maar ’k zal uw trouw belooiieii,
Zo gy niy niet misleid;
^ nbsp;nbsp;nbsp;’k Zal u, in eeuwigheid,
Myn’ dank daarvoor betoenen,
Ja, Hw belofte kroonen Veel meer dan gy u vleit.
SANDER.
AZOR.
(Hier ziet men eene wolk nederdaalen,)
AI T,
-ocr page 52-A LI.
’k Sterf van fchrik.
Een wolk! —— Gedoog....
A Z Ö R.
Wat wilt gy vraagen ?
ALl.
Dat ik m'yzelv’ nüar huis inoog’ draagen.
’k Ben ’t wolkenreizen ongewoon.
(_jdzor Jlampt met zyn' voet, en Jlraks verjchynt *er een vliegende draak.)
A ZOU.
Igt;ces draak is mooglyk beter.
A LI 9 met verdubbeling van an^st»
Goón!
Myn hoofd zou deerlyk fuizebollen,
En ik van boven nederrollen.
(Azor wenkt met zyne hand, en de draak vliegt weg.) AZOR.
Wacht dan uw’ meester hier....
' nbsp;nbsp;nbsp;ALI.
ö Neen I
’k Bedank u hartlyk. Ik had geen’
Heel grooten zin om hoog te zwaaijen Op wolken, die den kop doen draaijen:
Maar, h«er... vergeef het... op een’ draak!..,
Zo
ZANGSPEL. .17
Zo zeper.. . dat ’s ook geen vermaak;
Doch, mits ik een van bei moet kiezen.
Wil ik het liefst’ den draak verliezen,
En pak, in deeze wolk, myn biezen.
Veel eer, dan hier alleen te kniezen.
De meester waagt het wel, waarom , De knecht dan ook niet?
(E/y treed naar de wulk, doch deinst met affchrik terug.quot;) AZOR.
Hoel Aarzelt gy? Wat moogt gy vreezen?
ALI.
Welaan ! Ik Iaat my dan beleezen,
AI wist ik, dat ik in de maan.
Of hooger nog, eerst ftil zou ftaan.
CSander en AU worden in de wolk weggevoerd.)
Einde des eersten bedryfs. ,
Het Tooneel verbepld eeue eenvouwdige kamer, in het landhuis van Sander.
TE SAMEN.
JVïyn zusters, laat ons faraeii waaUen: Uen glansnbsp;Des transPnbsp;Zien vvy genaaken:
Wy zien welhaast zyn’ Iieldren gloed. Ach! kom nader ,
Lieve vader I
GtQOtfte lust van ons gemoed 1 Ons grootfte goed!nbsp;FATME.
Linten zal ik haast ontfangen. LISBE.
En ik, de allerfchoonfte kant. FATME.
Wie kan fchooncr lint verlangen? LISBE.
Vaders gift 1 Uit zyne hand I
-ocr page 55-ZE MI RE.
My zal Iiy een roosje fchenken ;
’t Roosje is myn geliefde bloem.
FATME en LISBE.
Slechts een roos ? ’t Verdient geen denken.
ZEMIRE.
Vaders gunst verheft haat’ roem.
ISIyn ^stisters. Iaat ons famcn waaken:
Den glans, enz.
SANDER, ALI, ZEMIRE, FATME, LISBE.
Myn vader!...
SANDER.
’k Wensch u goeden dag,
Myn lieve kinders.
Vader 1 Ach!
Wat vreugd kan ons uw komst verwekken!
FATME.
Qe Hemel fchenkt u aan ons hart.
SANDER.
Hy liet ten rainfte my vertrekken Om u eens weêr te zien.
-ocr page 56-20
Cïer zyde.')
„ó Smart!”
A LI, ter zyde.
„ Ik ben hier ook, dank zy den winden;
„ Wie kon ooit wilder paarden vinden ?
„ Wie ’t hart heeft doe ’t my yrylyk na.”
Waart gy gelukkig op de ftroomen?
F A T M E.
En zyt gy ryk terug gekomen ?
SANDER.
Wy zyn rampzalig als te voren.
ZEMIRE.
Gy hebt ons hart nog niet verloren:
’t Bemint u meer dan ooit.
SANDER, na eene korte tusfehenpoozing, tegen Fatme, en Lisbet
Myn kinders! Ach! Gy weent!... (Tegen Zemire, haar met hevige aandoening omhelzende.'^nbsp;En gy vertroost my!.. Ach !..
21
Z EM IKE.
Gy wilde zelfs nooit bouwen Op de ydle hoop van ’t goed, dat we aan de zee vertrouwen.nbsp;De Hemel heeft aan ons nog fchats genoeg verleend.
Met weinig kan de mensch het W'aar geluk genieten.
Het vogeltje in het woud is armer nog dan wy;
Het flaapt by nacht, en ’t zingt by dag zyn melody: Eén nestje is al zyn fchat; niets kan ’tnogthans verdrieten,nbsp;’k Zag dikmaals, op het veld, dsnfchaamlenakkerman.nbsp;Al hupplende in het gras met zyn beminde gade,
Zyn’ ftaat verheffen, die gerustheid geeven-kan:
Hun voorbeeld , vaderlief, koroe ons , in ramp, te ftade. Schep moed, ik bid, fchep moed, en fpiegel u aan ben.nbsp;Onze Ali mag voortaan het zwaarfle werk verrichten ,nbsp;Myn zusters nevens my, hoe teêr en jong ik ben,
Den oogst inzamelen ; wy kennen onze pligten. ; Spreekt ,zusters, is ’t niet waar dat vader, die ons mint,nbsp;Geheel ons hart vervult, dat alles in hem vind ?
LIS CE, aangedaan.
Ja , lieve zuster. \
F A T M E , insgelyks.
Ja', lief kind.
Z E M IR E.
Wat onheil ftaat u dan te vreezen ?
Kunt gy dan nóg rampzalig weezen ?
SANDER, zyne traanen afdroogende.
Het arme kind 1 — Zy fteelt my ’t hart.
Bs nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 58-Ik voel my als verrukt door al die tederheden.
(A/a een wyl zwygensO Zemire, ik dacht om m.
(Tegen Fatme en Lisle.')
Maar, tot myn groote fmart,
't Was buiten myne magt... Gy weet hier van de reden.
FATME en ^ISBE.
Uw goedheid is te groot.
SANDER, tegen dezelven.
Die is door ’t lot bepaald-• (Tegen Zemire.)
Gy bad my om een roos, Zemire; wil ze ontfangen. ZEMIRE.
Myn vader! Gy verrukt me.
SANDER.
Ik kende uw groot verlangen.
Zy blyve u dierbaar. .
(Ter zyde.)
Ach! zy is wel duur betaald.
-ocr page 59-^EMIRE.
ARIA.
Roosje vol geuren,
Wat zyt gy fchoon!
Staa hier ten toon 1 * ' nbsp;nbsp;nbsp;|
Wdt firaiir|e Ideuren !
Wat heerlyk loon t Nooit moet gy tieuren!
Roosje vol geuren,
Kom 1 En ftaa hier altoos ten toon.*
(*Zy brengt de roos eerst aan, en 'plaatst daarna dezelve op haaren boezem.')
SAND,ER.
Myn kinders, ’k zie gy hebt den gantfchennachtgewaakt;
Ik moet my ook ter rust begeeven.
Omhelst my.
(Ter zyde.)
Hemel! Ach! Waar ben ik toe geraakt!
(Fatme en Lisbe vertrekken zeer neérjlagtig \ Zemire ¦ blyft, en Jlaat haaren vader gade, die zich, over-(lelpt van droefheid, op eerC fioel nederveerpt.')
B4
24 ZEMÏRE EN AZOR, DERDE 00 NEEL.
SANDER, ALI, ZEMIRE.
“ nbsp;nbsp;nbsp;ZEMIRE, ter zyde,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4
Hoe treurig is hy! nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Gaa.
ZEMIRE.
Neen, vader: meer dan 't leven Bemin ik u. Ik kan niet gaan.
SANDER.
Ik ben te hevig aangedaan....
Laat my alleen.
ZEMIRE.
Ik fmeek... Wat droefheid doet u beeven ?
SANDER, ter Z'jde.
Wat zeg ik haar ?-
{Tegen ZemireO ’t Is niets. Vertrek,
ZEMIRE.
Hoe, “vader! Niets ?
6 Neen! Ontdek me uw hart;het lyd teveel verdriets.
Schoon wy dat fchip verloren achtten,
Waart gy nogthans getroost: geen hoop deed ons iets wach
ten.
25
Nu, welk een treurig onderfcheid!
Drukt u de nederflagtigheid.
Myn vader! aeh! wil iny ontdekken ,
Wat dees geheime fmart moog’ wekken.
Laat my uw troosteresfe zyn,
Hoe! Kunt ge uw lieve fpruit verzwygen.
Wat de oorzaak zy van deeze pyn ?
Kunt gy dit op uw hart verkrygen?
Ik fmeek, ontdek üw hart aan ’t myn’. SANDER, zwaar zuchtende.
Laat my alleen.
(Zemire verwydert zich, en geeft alle tekenen van zwaars neêrjlagtigheid.)
Ik doe haar treuren,
Maar ’k zal haar trachten op te beuren.
Zemire, kom, omhels uw’ vader, eer gy gaat.
Z EM IR E.
Myn vader. ..
SANDER.
Nu, vertrek; gaa rusten.
(Hy vertrekt fpoedig.')
ZEMIRE, by zichzelve.
Neen, ’k verlaat
Hem niet. Ik gaa hem na. Zyn zwygen doet my beeven. 'k Wil wceten wat zyn fmart dus heeft in top geheven.nbsp;(Zy volgt haaren vader.)
quot; B 5 nbsp;nbsp;nbsp;VIER-
-ocr page 62-A LI.
My dunkt ik droom, of ik ben zot.
Myn fchrilt is nog niet in te toornen.
Myn arme meester! Welk een lot!
Ik heb den brui van zó te zwerven,
Dat heet ik derven voor zyn derven.
'.ri Ji.
Wie op de wolken reizen wil,
Mag heel gerust myn plaats befpreekönï Wyl ik hier liever, flecht en dil.
Wil wooncn in onze aardfche dreeken,
Dan, in de lucht, den hals te breeken.
’k Bïiinnk voor ’t reizen: ’t baart verdrieten.
Ik derf een oud man — zo ik kan.
’k Wil als een plant hier wortel fchieten;
¦V\ryl ik dat reizen bed verban.
Het mat! nog gaan'op ’t land te zwerven;
Dat ’s een vermaak by helder weêr:
’t Mag ook nog gaan op zee, een’ keer, j Schoon ik het liefst die pret wil derven;
Maar op cen wolk om boog te zwaaije'n,
En zien om laag
Onze aardbol hangen, zonder fchraagl.—
Dat doet den kop geweldig draaijen.
Myn kopduk draait nog als een tol.
Ik fchti ’er uit. Myn maag is vol.
’ i
27
Ik wil niyn woord ookr vastlyk houen,
En niemant zal my ooit weer in een wolk aanfchouwen. Dat rytuig ging dan woedend fnel!
Zo uit den hemel in de hel;
Dan uit de hel weer in den hemel.
Ik ben half ziek van dat gewemel.
Wat heb ik wonderheên ontmoet!
Dit reisje deed my kwaad en gged;
Want ’k heb onz’ aardbol nu bekeken Net als zy is. — Zy is, naar ’k reken,
Niet grooter dan.... ik weet het niet.
Ik zag ze zo maar in ’t verfchiet.
De zon ! —' Die zou ’k niet grooter achten... Maar onze maan! Naar myn gedachten....
Wel.... die kan niet veel kleener zyn...
Al ’t geen ik zien kon , onder ’t rennen ,
Was als een fchaduw, ais een fchyn.
Geen ftarren kon ik onderkennen,
Maar, ‘tgeen ik zag, dat zag ik wélj En ’k hoop, als ik het eens vertel.
Zal ieder my gelooven willen, ¦
En, zo ’k vertrouw, my niet bedillen.
Het fpyt my van myn’ armen heer:
Zo hy nog eens zo reist, komt hy gewis niet weêr.
ALI, ZEMIRE.
Z E MIR E , driftig en angfli'g opkomende,
Myn dierbaare Ali! Spreek; wat angst mag vader knellen? Zyn zwygen doet my fchier tot wanhoop overhellen.nbsp;Wanneer hy my omhelst dan loost hy zucht op zucht.nbsp;Myn hart word toegefchroefd, en is op ’t zwaarst’ beducht.nbsp;ALij Per zyde, terwyl hy eenige fchreden achterwaarts doet.
„Vertrekken wy”.
ZEMIRE.
Helaas ! Zulcgy my ook ontvlieden?
ALI.
Ik kan, gelyk gy weet, geen traanen weêrfland bieden.
ZEMIRE, hem weêrhoudende.
Lieve Alü Ach! Ik fmeek.heb deernis met myn’ ftaat. Gy zyt alleen tnyn hulp, myn troost, myn toeverlaat.nbsp;Vertrouw aan my wat ramp uw’ meester mooge treffen.nbsp;Ik kan hem mogelyk van zyne fmart ontheffen.
Ik zal hem troosten , zo ik kan.
ALI, ter zyde.
„ Het arme kind! Zó jong te worden opgegeeten!. • •
,5 Hy maakte ’er Hechts één’ inaaltyd van.”
ZE-
-ocr page 65-» Maar neen:’k durf M'edden dat hy dit bekoorlyk kind „ Zo maar in eenen niet verflind.
{Tegm Zemire.)
Hoor toe. ’t Gaat vast wat gy zult hooren. -Uw goede vader is verloren,
Zo hy in u geen’ byftand vind.
ZEMIRE.
A LI.
Ja. Hy heeft aan my op ’t ftrengst’ bevolen, Dat alles voor u blyv’ verholen.
Doch, wyl hier ’t zwygen niemant baat,
• En wy niet rugwaarts kunnen keeren,
(Myn meester praate wat hy praat’,)
Zo hoor. — Deez’ nacht... een bosch...
SANDER, van linnen.
He! Ali!
A LI, verjchrikt.,
. Ik wil zweeren
Hy.is het zelf. Gaa: waeht my ftraks byu. Gaaheen...
ZEMIRE.
ALI.
fi
Vertrek :gy zult terRond, wel alles uit my krygen. ZESDE T O O N E E L.
SANDEK, amp;y zichzelven.
ó Neen,’k vind nergens rust. Dat onheil moet me alleen..,
gewnar wordende.quot;)
Gy llaapt nog niet ?
^ nbsp;nbsp;nbsp;ALI, droefgeestig.
Ik ? Neen.
SA ND E R.
En myn beminde kindren?
' nbsp;nbsp;nbsp;ALI.
Die flaapen.
SANDER.
Ali! Ach! Kon ik haar’ druk vermindren!
’k Gebied u andermaal dat gy haar niet ontdekt Werwaarts ik heen verreis,of wat my fmart verwekt.nbsp;ALI.
Hoe! Gaat gy dan?
S ANDERE.
t Ja. Deez’ avond zal ’t gefchieden.
ALI.
-ocr page 67-31
A, LI.
EiJ heeft dat zulk een’ haast?
SANDER.
Wil my geen’ weêrlland bieden. Geef ffjy een tafel, wyl ik fchvyven wil- — Nu, gaa.
Laat my in eenzaamheid.
' nbsp;nbsp;nbsp;A1.1, bedrukt.
6 Ja...
(Hy vertrekt fchoorvoetende.}
ZEVENDE T O O N E E L.
SANDERy in (en diep gepeins,, en vol bedruktheid, na een wyl zwygens.
Myn beovend hart, — het lyd all’ wat een ha rt kan lyden. Myn kindersI Myne dood, helaas! moet u bevryden;nbsp;Wat yslyk loti — Maar wat beproeft een vader niet.nbsp;Als hy zyn kindren met verdrukking worstlen ziet!
Zou ik u, myn Zemire! — Ik yz’! — zó wreed doen fneeven, —
U, zo moorddaadig-«an zyn’ wraaklustovergeeven?..,
6 Neen! Dit zy de fchoonfte en de ysfelykfte ftond, Myn kroost! waar in ge in my een’ tedren vader vond!nbsp;QHy fchryft het volgende.quot;)
32
Ik moet nog een reis aaan voltrekken ---'
Zeer lang misfehien — myn kroost! — Dat u geen ramp ontfteiri Niets moet uw deugd bevlekken.
De Hemel zy uw hulp! -- Dat u zyn gunst verzeil’ 1
Geniet in dceze plaats all’ wat ii VTeugd kan wekken.
Bemint elkaér; mint my. — ’k Ombals ii faam’. — Vaartwel I
Doch vvien het veiligfie uitverkoren
Maar mynen brief, eer ’k gaa vertrekken,
Deez’ avond achterlaaten. 'k Voel
CHy vertrekt.)
ZEMIRE, ALI.
ZEMIRE.J driftig opkomende, terwyl Ali haar ach~ tervolgt.
Ik wil hem zien, ik wil hem fprecken.
Ik ben bereid: ik ben ’t die flerven wil.
ALI,
\ i
-ocr page 69-33
A LI.
Ach! Zeniire! fprcek toch wat ftil.
Ily hoort u aan. Spredt toch wat ftil. Uw vader zal zich aan my wreeken.
Zie eetis, zie eens hoe ’t met my gaat: Ik zweeg wel ftil, was ik in ftaat.
ZEMIRE.
Ik zyn hart zö wreed doorfleeben!
Dit kan niet zyn. — Ik beef! ik tril I Ik moet hem zien; ik wil hem fpreeken;
,1
ALI.
Ach! Zemire! fpreek toch wat ftil 1 Hy hoort u aan. Spreek toch wat ftil.nbsp;Want by wil gaan , en u niet fpreeken.
ZEMIRE.
Hoe! Hy wil gaan !
Neen, neen. Dit word nooit toegeftaan. Kom, Iaat ons gaan.
Ik wil hem zien.
Om hulp te biên.
ALI.
Gy zult hem zien Uw oog ontvïién.
ZEMIRE.
Wel nu, gy zult myn leidsman weezen Kaar dat paleis: geleid myn fchreên,
ALI.
Een’
34 ZEMIRE en AZOR,
Een’vader,die u mint, doen vrCezeii 1 Neen, neen...
ZEMIRE.
6 VVreede! ziet gy riet Dat by aldus den dood ontvlied ?
Wilt gy dat by verfcheurd moet weezen ? ALL
Neen, neen , ik gaa toch niet.
(J^er zyie.')
„Voor inyzelven mag ik vreezen.” ZEMIRE.
Lieve Ali! Vader ligt te rusten :
Dit is de ftoiid, kom, weiger ’t niet.
A LI.
Neen, ik gaa niet.
C7Vr zyeie.quot;)
„’t Mag my niet lusten ;
‘ nbsp;nbsp;nbsp;„’k Vrees die kusten.”
ZEMIRE
Eer ik hem red, kan ik niet rusten.
Ik zelf bragt hem in dit verdriet.
ALL
Neen, neen, ik gaa toch niet. ZEMIRE.
Spredt toch wat ftil. Spaar hem ’t verdriet... Uw meester ging u nooit ter harte. .
ALL
Ik min hem teêr;
' Hy mint ray wefir.
ZE-
25
ZEMIRE.
Heb deernis dan met zync fniarte,
De tyd is kostlyk: kom.
ALI.
Neen.
ZEMIRE.
Kom.
ALI.
Tc Bch doof en Hom. ZEMIRE, voor AU nederhikknie.nbsp;Aan uwe knién.
Wil ik fmceken.
ALI, votr Zemire nederkmelemU.
’t Hart zou breeken:
’k Mag ’t niet zien.
(Ter zyde,')
„ Ach ! myn deernis doet iny duchten...” ZEMIRE.
Geef u over aan iiiyn zuchten.
Kom, wacht niet meer, zogy hem mint.
(
A L1, Ier zydi.
„ Ik ben vermurwd: zy overwint.”
Einde des tweeden bedryfs.
Het tooneel verbeeld weder eene prachtige zaal in Aznrs lustpaleis. 'In ’t verfcMet ziet men eenen grooten Spiegel, en, op den veorgrond, een klavier, waaropnbsp;eenige boeken en muzykhladen liggen.
AZOR.
ó Wreede Tovernimf! verkort myn levensdagen ,
Of maak een einde aan al myn plaagen.
De fehoonheid was ’t gefehenk door u my toebereid:
Ik heb my zelven met die gunst te veel gevleid.
Maar, was dit een vergryp om uwe wraak te oncflccken? Wat heeft uw toorn gewoed, om zich aan my te wreeken 1nbsp;Gy hebt me een monsterdier gemaakt;
Doch liet me een menschlyk hart, dat (leeds .in liefde blaakt;
Ja, wilde dat deezeysfelyke trekken.
Die zó fchrikbaarend zyn, my zo lang overdekken ,
Tot ik een jonge fehoonheid vind.
Die my, in weêrwil van ’taffchuuwlykstaanfchyn, mint:
Dan moet uw toverkracht verdwynen;
Dan myne fehoonheid weêi‘ in vollen luister fchynen. -—¦ Geftrenge Tovernimf! ’t is boven uw bewind.
Gy hebt my wel de magt gegeeven Om de elementen te doen beeven;
Maar, harten zyn alleen van uwe magt ontheven :
Geen Liefde kent uw’ dwang; niets kan haartegenftreeven.
-ocr page 73-Acli ! welk cell finan .'rieft ons -ii ’t minnen.
Wanneer ot s liart vergaat in gloed.
En dat ’wynooit een hart verwinnen.
Dat voor ons nicdclyden voed!
’k Vertoon ovcriil yslykheden,
En ieder ziet my fclirooniend aan.
Schooniieid beeft, en, voor myne fchreden •' Verfchtikkend, tracht zy tny te ontgaan.
Zou deeze vader, wien ’k gebood Zyn dochter in myn magt te geeven ,
Dit wreed befluiten ?-Ach! indien hy ’t eens befloot,
Zag ik myn lyden ilechts vergroot:
Want zo myn hart tot haar door liefde word gedreven,
En zy haar vveêrmin my niet fchenken kan... 6 fmart.' Word ik dan door geweld ooit meester van haar hart?nbsp;Neen! ’t Is’t geweld datfieeds der fchoonen boezem griefde.nbsp;De haat gehoorzaamt vrees; de liefde alleen aan liefde...nbsp;Wat zie ik ?... Hemel!.. Hoe!... Een jonge fohoonheid komtnbsp;Dit lustpaleis vertrouwlyk nadren... ^
QMet levendigheid.')
’k Herken haar’ leidsman: ’k ftaa verdomd,...
Ik gloei, en ril,., ik brand, en’t bloed dolt in myne adren.
Zou ik haar tegengaan? 6 Neen! - Beprovenwy,
Eer ik me aan haar vertoon,' haar hart gerusfcie dellen,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 74-En zien wy, tot wat vreugd haar ziel mooge overhellen, Op dat die haar gefchonken zy.
XHy vertrekt.')
tweede T o o N E E L.
ALI, ZEMIRE.
ALI.
Zyt welkom,, juffer, ’k Gaa vertrekken. Vaarwel...
ZEMIRE.
Hoe! nbsp;nbsp;nbsp;•
ALI, de deuren gejïoten vindende, zeer verfchrikt.
Ach! ’t Is met my uit.
Vermits men al de deuren fluit.
ZEMIRE.
quot; Kan dit myn’ Ali fchrik verwekken?
ALI, met eene luide Jlem.
Laat ons den gastheer, die zo goed En deftig ons by zich ontfangt, vóór alle zaakcn.
Aan ons goedgunstig zien te inaaken,
Wyl zyne goedheid wil dat ik hier blyven moet.
CStil.)
„ Wat deed Ik weder hier te keeren ?
j» ’k^erwensch die goediieid, wil ik zwceren.”
ZE-
-ocr page 75-Slt;)
ZEMIRE.
Ziet hy ’er lelyk uit? Is hy affchuuwlyk?
A L I j overluid.
Neen.
ZEMIRE. bebt het zelf gezegd.
'A LI y Op dezelfde 'Wjze.
Ik ? Hemel! welke reên!
Hy fchynt het wel in ’t eerst’; maar, met wél toe te kyken... Ziet hy ’er deftig uit. Hy ’s fraai; maar op zyn wyz’.nbsp;Hoe mooi zyn aanfchynzy, wou my niet duidlyk blyken ;nbsp;Maar hy is jong, en fchat uw kunne op hoogen prys.
En als men is op zyne dagen,
Dan heeft men altyd iets waardoor men kan behaagen. Voorts is hy ryk en mild, en houd van goeden wyn,
En dat moet u vooral een bestig teken zyn.
Ecns drinkers hart is altyd goedig:
Daarom, mejuffer, wees kloekmoedig:'
Gy temt hem ftraks als hy u ziet;
Want voor uw fchoonheid Haat hy niet.
Houd u recht op, als hy zal komen,
En nyg voor hem eerbiedig: maar Laat hem niet merken dat zyne oogen u doen fchroomen,nbsp;Want dat waare onbeleefd. Hy zal u zeggen... daar...nbsp;Wat weet ik het?... Ik kan ’t niet droomen.
Gy antwoord hem beleefd... aldus...
Zo... dat zyn hart zich voel’ bewogen.
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;{Stil')
-ocr page 76-40 Z E M I R E EN A Z O R,
{Stil.)
Want, onder ons gezegd , zyne oogen Staan zo wat wild ; dus dacht my flus.
Gy nioet vooral my niet vergeeten,
En, zo hy Inst had me op te vreeten,
Zeg hem dan, dat ik graag wat ieef.
Maak, dat myn dienst voor hém fteeds in ’t geheugen zweev’.
Zou hy nog lang onziclubaar blyven?
ALT.
. Befchouw
Dees boeken, dit klavier. - ’k Vertrouw,
Door deeze uitmuntende bedryven,
Dat alles vreedzaam is in dit zd fchoon gebouw.
ALT.
Hy wil welleevend zyn, en uw jong hartje raaken.
Hy fchyrit te weeten dat myn ziel veel drifts gevoelt Voor de edele muzyk: hy tracht myte vermaakcn.
Dit is ’t gewis wat hy bedoelt,
jVIyn Ali! Zie eens toe... befchouw eens... gy kunt leezen.
ZE-
-ocr page 77-A LI, met fchrik.
Z E MIR E , opent de deur, eu men ziet in het binneri-Jle van een vertrek van eene ongewone fchoonheid. Lieve Ali! Zie eens,welk een glans!..
ALI.
A Z O R, zonder te voorfchyn te komen.
. Gy , flaaf, gaa fpoedig heen.
En laat Zemire alleen.
ZEMIRE.
’k Ben thans alleen.—welaan.—Hy komt llraks: laat hem kom?n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men ?
Myn boezem klopt my:—maar wat onheil zou ik fchroo-Myn vader is ’t gevaar ontrukt.
En ik alleen blyf onderdrukt.
De Hemel zal in my de onnozelheid verweeren.
Ik heb myn’ pligt voldaan j myn lot kan licht verkeeren.
-ocr page 79-Z E M I R E.
Talryk gevolg der Ttvernhtf.
Z E MI R E.
Maar welk een acbibre ftoet omfingelt my in ’t rond!
Het fchynt een hemelsch hof.-Is 't waarheid, ofzyn ’t
droomen ?
Wat luisterryk getal!-Het fchynt om my te komen. —
Het draagt my achting toe!—Bedwelming fluit myn’ mond.
(_Het gevolg der Tovernimf danst een ballet , •waarin') alle tekenen van eerbied voor Zemire uitblinken.)
ZEMIRE, AZOR, Gevolg.
ZEMIRE, een' gil geevende en in flaawwte vallende op het zien van Azor, terwyl het gevolg toe-fchiet om haar te onderjleunen.
6 Hemel'...
AZOR.
,, Wreed gevolg van myne affchuuwlyklieid ! Zemire! 6 myn Zemire! U was dit feest bereid.
Laat zulk een doodsangst u niet treffen.
Gy ziet een monftcrdier; ik kan uw’ fcbrik bezeffen: Dit is de wreede wet van een vertoornde raagt,
Maar
-ocr page 80-Maar ach! Kost ge in dit hart, dat diep gewond is , leezen» Zond gy niet langer voor deeze yslykheden vreezen jnbsp;Dan kende gy een hart voor u in flaverny...
Zie myniet aan, Zemire, ó neen:hoor flechts naar my. (/iet gevolg der TovernUnf plaatst Zemire in tenen arm~nbsp;Jloel, en vertrekt op Azors wenken.)
ZEMIRE, zeer langzaam bekomende.
Myn hloed is gantsch verftyfd^iikkannaauw’ ademhaalen. AZOR.
Is ’t mooglyk, dat een flaaf, die aan uw voeten knielt, Dat Azor, die zelfheeft, u fchier doorfchrikontzieltl
zemire» hem aanziende en weder een' gil gee-vende-
Ik fterf. — Gy dood my duizendmaalen. ^
Zo gy myn leven nog begeert,
AZOR, zich oprechtende.
Welaan: ik zal gewillig fneeven.
Zo gy my geen gehoor wilt geeven.
ZEMIRE, ter zyde,
„Wat is zyn ftem bedeesd, en vol aandoenlykheid!” CTegen Azor, op een' vreesdchtigen toon.)
Zult gy my niet terftond verflinden ?
AZOR, verjchrikt.
Wie? Jk! Ik hoop in u altoos myn heil te vinden. ' Zemirel U leed te doenl.. 6 Hemel! welk befcheid!
z E-
-ocr page 81-ZEMIRE.
Myn hart Helt zich gerust door zo veel tederheid. AZORv
Kicmant kan beminnen, ,
Of word zacht van aart.
Ik voel my van binnen RIcer dan gy vervaard.
Maar hoe ! Vreest gy iny ,
Daar ’t my voegt te beeven,
Die uw boeijen ly’ ?
Verban al uw fmart.
De toorn is gedreven Uit myn zuchtend hart.
ZEMIRE, ter zyde.
gt;, ’k Ben van verwondering verrukt en opgetoogen.
„ Wat ysiyke gedaante, en welkeen zoet geluid!
„ ’t Is zeker, deeze zachtheid duid Geen wreeidheid aan van ’t hart: een onbekend vermogennbsp;„ Heeft hem, door toverkracht,met deezen fchyn omtogen.
AZOR.
’k Ben dan verfchriklyk, zo dat ieder my ontvlied ? ZEMIRE, met verlegenheid.
Maar... gy zyt de allerfchoonfte niet.
AZOR.
Gy haat my dan, Zemire...
-ocr page 82-4(5
ZEMIRE.
ó Neen : alleen de kvvaaden
Verdienen onzen haat.
AZOR.
En zo ’fc een’ zachten aart
Bezat in dees gedaante... een hart door min belaaden... Z E MIRE.
Dan waart gy zeer beklaagenswaard’.
AZOR.
Beklaag my dan , vriendin. Deeze ysfelyke trekken Ziet gy ’t gevoeligst hart bedekken.
’t Is onuitfpreeklyk teêr en zacht.
ZEMIRE.
Schoon ik u niet te aanfchouwen dacht,
Vergaat allengs inyn angstig vreezen.
AZOR.
Gy zult myn koningin,myntroost,mynvreugdeweezen.
Regeer in dit paleis, - dit hart.
Hier kwelle u nimmer druk of fmart.
Beveel als een vorstin , elk zal uw wetten eeren.
Een ongeftoord vermaak zal uwe vreugd vermeêren Wanneer gy, in ’t genot der lieflyke eenzaamheid ,
Uw hart den wellust ffhenkt dien zy voor u bereid.
Uw ziel is opgevuld met duizend fchoone gaaven:
Tk weet, gy mint muzyk en ’t werk der letterbraaven; Vervul hier uwen wensch: gy ziet dat niets ontbreekt.
Voorts,
-ocr page 83-Voorts, a!l’ wat fraaije konst,all’ wat Natuur kan fchenkcn, Lusthoven hemelsch fchoon , zo fraai men uit kan denken.nbsp;Gevogelte in dit bosch al zingende opgekweekt,
En bloemen...
ZE MI RE.
Bloemen 1 ach 1..
AZOR.
Uw hand zal die befproeijen; En, zo u de eenzaamheid fomwylen mogt vermoeijen,nbsp;Gedoog dan , fmeekiku , datzichmyn vriendfchap voeg’nbsp;By all’ wat u vermaakt, — dit is iny vreugd genoeg.nbsp;Hoe heilryk zal myn lot, deeze oogenblikken, weezen !nbsp;Gebied my flechts, wanneergy de eenzaamheid verkiest:nbsp;Myn tederheid zal nooit deeze offerhande vreezen,nbsp;Wanneer zy zulk een vreugd om u — om u verliest.nbsp;ZEM IRE.
Maar ach! myn vader en myn zusters...
AZOR.
Wil niet fcbroomen. ’k Hoop, door milddaadigheên hun all’te hulp te komen.nbsp;Myn rykdom is onfchatbaar groot.
Ik red uw’ vader uit zyn’ nood.
Aan hem alleen ftaa Hechts ’t verlangen :
Hy zal , all’ wat hy werischt van myne hand ontfangen. Uw zusteren, fchoon al baar goed verloren zy.
Zal ik ook mildeiyk bedenken,
Dit
Ditaües, ö Zemire! is fleehts een fchaduw by De tedre zorgen, die voor u myn ziel bewoonen,
En door geen fchatten of gefchenken zyn te toonen. ZE MI RE.
Maar... Gy vertedert my... zo veel het doenlyk is...
A z o R, verrukt.
Zemire ! ö myn Zemire!..,
ZEMIRE
In dees geftaltenis
Gewent myn oog aan u... Ik durf u reeds aanfchouwen. AZOR.
Wil u gerustlyk dan op deeze plaats vertrouwen;
Dat zy voor u een lusthof zy.
Ik weet gy zingt zeer fchoon, met fmaak, vol melody. De toon van uwe ftem kan my de ziel ontroeren.
Hoe zoud gy my het hart vervoeren,
Indien ge uw’ zang my hooren liet!
Ik bid , verzacht myn fmart...
ZEMIRE.
Welaan: ik weiger ’tniet. Zo gy begeert dat ik zal zingen,
Ben ik bereid...
AZOR.
Wat kan uw goedheid my doordringen!
ZE-
-ocr page 85-ZEMIRE.
ARIA.
’t Nachtegaaltje, nis koningin.
Zingt, met haar kroost, op ’t groen der bladen ,
En, in haar’ zang nooit te verzaaden,
Wekt de Echoos op, vcrblyd van zin,
Haare piepende jongen.
Op de takjes gefprongen,
Verfpteiden zich om hoog.
En haar weder genaderd,
Vo! moedermin vergaderd.
Verrukken zy haar oog.
Maar ! Droevig maar!
De vogelaar
' nbsp;nbsp;nbsp;Komt al haar hlydfchap haar ontrukken.
Het arme wyfje! Ach ! Zie het bukken \'’oor haare cknu’.
Zy maakt in ’t. rond haai’ rouW bekend.
A Z O R.
ZEMIRE.
AZOR.
Wat eischt gy dan?
Wat wilt gy dat ik doe?
50
ZEMIRE.
Durf ik myn’ vvensch ontvouwen.... Laat my myn’ vader en myn zusters nog aanlchouwen.
A Z o R.
Zo veel ’t my doenlyk is zal ik gehoorzaam zyn.
Maar mooglyk zult gyzelf my (Iralfen:
’k Zal u nogthans uw’ wensch verfchaffen.
Zie in dit toverglas.
(Hy wyst Zemire den fpiegel aan, die in ’f verfcbict des tooneels geplaatst is.quot;)
, Offchoon ’t onmooglyk fchyn’,
Zult gy hen famen zien, uw zusters en uw’ vader.
Maar zyt voorzichtig; treed niet nader.
Opdat het wonder niet op ’t oogenblik verdwyn’.
(^zor wenkt met de hand , en oogenlliklyk verjchynen Sander, Fatme, en Lisbe, in den toverfpiegeL')
ZESDE T O O N E E L.
ZEMIRE, en AZOR, op den voorgrond des tooneels, \
SANDER, FATME, en LISBE, in den toverfpiegeL
ZEMIRE.
My„ lieve vader! Zie my weenen.
Hy
Ach! konde ik my met u verëenenl Myn lieve zusters! Vader! ach!
-ocr page 87-Hy fchrpit met bitter hartgeklag. zusters troosten hem : hy vind geen troost in ’t zuchten!nbsp;Haar liefde baat hem niet in al zyne ongenuchten!
Het fchynt zyne oogen zoeken rtiy,
Vol van hartgrievend medely’.
Hy fchynt met my te willen fpreeken,
Naar my zyne armen uit te fteeken...
Ach! konde ik in die dierbaarc artnen vJiên!
Of mogt hy my ten minlle hooren!
AZOR.
Zemire, dit kan niet gcfchiên.
Z E M I R E.
Die weigring kan my ’t hart doorbooren. '
Dat zyne ftem my kliuke in de ooren.
AZOR.
Zemire, ach! ach! wat vergt ge my!
ZEMIRE.
Zoud gy deez’ wensch my weigren kunnen?
A Z o U.
6 Neen. Dit kan ik u vergunnen.
Maar ach! Door myn gehoorzaam zyn Zal ik myzelv’ verraSn, verdubblen myne p^n,
En hun geklag zal my by u verachtlyk maaken. ' Maar ’k min u, en die min doet my my zelv’ verzaaken.nbsp;Myn liefde wil dat ik uw’ wensch in ’t eind’ voldoe.
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;TRIO.
-ocr page 88-SANDER.
Ach I Laat iiiyn traanen vlién!
Wilt myn geklag toch geenen wcêrftandbién.
FAT ME en HSBE.
Ach! Vader! trtwst u toch,lian ditgefchiên. SANDER.
Wie zal voortaan iny zó beminnen ï LISBE.
Wy,vader, wy.
F AT ME.
Wy, vader, wy. SANDER.
^ Wie met die tederheid bezinnen ?
LISBE.
Wy,vader, wy.
FATME,
Wy,vader, wy. SANDER.
Neen! laat myn traanen vliên.-Wilt myn geklag toch geenen weêrftand bidn. FATME.
Denk haar te zien.
SANDER.
Ja, ze is by my :
Haat ftem ontroert my ’t hart van binnen.
' nbsp;nbsp;nbsp;FATME, en LISBE.
Cy zyt ons heil.
SANDER.
’t Is my bekend, —¦
Ik gaf haat ’t leven;
Zy
-- T',
-ocr page 89-Zy doet my fiieeven l SANDER, FA TME, c» LISBE.
Kom weêr in ’t end’!
ZEMIRE, zich met drift naar den toverfpiegel be-geevende.
Myn vader! ach!...
(.Sander, Fatme en Lisbe verdwynen uit den tover-Spiegel.')
ZEVENDE T O O N E E L.
ZEMIRE, AZOR.
ZEMIRE.
6 Wreede l
AZOR.
Ik had het u voorfpeld. Gy deed de toverkracht verdwynen.
ZEMIRE.
Myn’ vaders droeve ftaat heeft my de ziel ontfteld.
Laat hem weêr voor myn oog verfchynen.
Of my vertrekken, om hem weêr te zien.
AZOR. nbsp;nbsp;nbsp;^
ö Smart I
Wat deed ik toch! nbsp;nbsp;nbsp;',
ZEMIRE.
Hy kwynt. De wanhoop flaat hön neder. D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ver-
-ocr page 90-Vermurwt u geen geween eens vaders, die zó teder My mint!
AZO R.
Zemire! Ach! zwyg. Wat valt uw eisch my hardl Ik min u, en ik fterf indien ik u moet derven.
ZEMIRE.
Eén uur, één oogenblik, dit is my tyds genoeg:
Dan ftel ik hem gerust, eer hem de fmart doet fterven.
AZOR.
Hoe knellende is uw boei, waarin ik zuchtend zwoeg!
Wat hebt ge op myne ziel een onbepaald vermoogen! Gaa heen: Gaa heen. Aanfchou w uw’ vader voor uwe oogen.nbsp;Dien vader zó bemind , en ftel zyn hart gerust.
Zeg hem dat ik voor u, ja, door u Hechts kan leeven, Dat gy zyt al myn hoop, myn heil, myn levenslust.
Ja, dat ik ben uw Haaf, gy, myn vorftin gebleven. Maar, myn Zemire! Ik fmeek dat ge eindlyk wederkeert.nbsp;Ik bid u zweer my dit.
. nbsp;nbsp;nbsp;ZEMIRE.
Ja,’k zweer ’t.
AZOR.
Gy ziet, de zon is reeds aan ’t daalen;
Zo zy haar koesterende ftraalen,
Eer gy terug keert, in de zee heeft uitgedoofd,
Word, van dat oogenblik, myn ondergang beOoten, Door fmart en wanhoop afgefloofd.. •
Zeg uwen vader dan; ,, ik heb zyn bloed vergoten, »gt;Ik heb hem zelf den dolk in ’t zuchtend hart geftooten.
ZEMIRE.
Jk u doorfteeken 1 Ach 1 Dit waar’ myn doodfteek. Neen! Uw goedheid is te groot. Myn hart is zó bewogen,nbsp;Dat ik voor u... Ach! waart gy fchooner inmyneoogen 1nbsp;VVaarom misgunde u ’t lot ?...
AZOR.
Herflel zyn griramigheên.
’k Vertrouw myn leven en geluk aan uwe handen.
Gaa heen : zo gy niet bleeft getrouw ,
Denk nooit dat ik my wreeken zou:
6 Neen, Zemire; ik voel te fterk myn liefdebanden. —, Ontfang deez’ wondren ring van my :
Zo gy dien draagt dan zyt gy vry En niet meer in myn magt.—Jk durf u dien vertrouwen.
ZEMIRE.
Wat groote goedheid, die myn ziel aan u verbind 1 Azoa.
Zo gy my weder wenscht te aanfchouwen,
Werp hem dan weg, opdat myn oog u wedervind’. ZEMIRE.
Ik maak my dit vertrouwen waardig,
Eh wil dit kostlyk onderpand Verdienen, door het zelf te werjjen uit myn hand.
-ocr page 92- -ocr page 93-ZANGSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;j7
E E R S T E ' T O O N E E L.
(!
Het tooneel is gelyk in het tweede hedryf.
6 A N D E R , daarna A L I.
S A N fi E R, ly eene tafel zittende, en zeer mistroostig zyn'hoofd met zyne hand onder [leunende.
Myn ramp is al te groot!-Zcmirei ó Myn Zemire!
Ge ontvlucht uw’ vaderdus uitoudrenüefde !-6 Deugd!
Hoe groot is uwe kracht!-Reeds van haar teêrfle jeugd.
Begeert gy dat die in den boezem zegen viere Van myn beminde fpruit Zemire!
Hoe fchoon zyt gy, ó Deugd!—Dat elk u wierook z wiere!. -Maar ’t lyden is te groot. .. .
ALXgt; verfchrikt opkomende.
Mynheer!!!...
SANDER.
Wat nieuw verdriet?..
A LI.
'k Zag üi de lucht...
SANDER.
De lucht?...
A L I.
Ik zag.,. Ik weef het niet.
Ik ben nog in de war;
Was als een vuurge kar,
Of ’t was een wolkenwagen Omhoog, op lucht gcdraagcn,
Neen, ’t was , een vuurge kar.
Ik zag het wdl. Ik beef van fclirik.
Licht daalt zy hier, dit oogenblik.
Twee draaken trokken fnc! en vlug.
Met vleugels op hunn’ rug;
Hun vuurge tanden blonken By d’openftaanden muil;
, En hun gezicht, vol vonken,
Was als een helfclie kuil.
Ik ben rwg in de war :
’t Was als een vuurge kar,
Of ’t was een wolkenwagen,
Omhoog, op lucht gedraagen.
Of mooglyk was het niet met al.
Wanneer men vreest, dan is men fomtyds mal,
SANDER.
En wat ligt me aan die kar, of aan die wolk gelegen?
ALI.
6, Niets: maar ’t zal, naar allen fchyn,
Weêr de een of andre koopman zyn
Die reist, voor zyn vermaak, langs bovenaardfchewegen.
Voor my, ’k dank hartlyk voor die klucht,
En ’k reis nooit weder in de lucht;
Die laat ik voor de vogelS over;
Ik
-ocr page 95-59
Ik leef hier liever flecht en pover,
Dan in de lucht, gelyk een heer;
Dan kom ik niet van boven neer.
Wie voor den aardkloot is geboren lt;
Die blyve er op , of gaat verloren.
Ik blyf dan hier, en leef gerust.
Ik heb in ’t buitlen niet veel lust.
Veel menfchen vliegen zonder teugels :
Ik vlieg niet hooger dan myn vleugels...
in ’t volgende tooneel niets te fpreeken hebbende, blyft, en vertrekt beurtelings, of blyft in H geheelnbsp;tot aan het einde, volgens zyn goedvinden^nbsp;terwyl hy, naar den eisch der omflmdig-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heden en van zyn karakter, zich met
verfcheidene zaaken bezig houd.
TWEEDE TOONEEL. ZEMIRE, FATME, LISBE, SANDER, ALT.
FATME en LISBE te famen;Zemire binnenleidende.
Zie onze zuster.
ZEMIRE, Sander omhelzende.
Ach! myn vader!...
SANDER.
Dochter! Ach!
ZE-
-ocr page 96-6o
ZE MI RE.
’t Is Azors gunst, waardoor u dit gebeuren mag.
Hyzelf zond my terug; hy kon zich niet weêrhouên. Noch aan myn fraeeken wederftaan.
’k Heb maar één oogenblik, ’k moet u daarin, myn vader. Van uwe dwaaling zien te ontflaan.
Houd op van treuren. Ken hem nader,
En vrees niet meer voor ray. ’k Ben niet beklaagenswaard’. Of minder, dan uw vrees kan meenen.
Hy heeft voor my den zachtften aart,
De teêrfte zorgen, die ooit minnaar kan verleenen.
Ja zelfs berooft hy zich van my;
Dit is voor hem de wreedfie dwinglandy;
En, zo ik langer toef, flaat wis zyn hart aan ’t weenen.
/ nbsp;nbsp;nbsp;SANDER.
ZEMIRE.
Blyf ik langer, is zyn dood
Bepaald. Bedroef u niet, myn vader, om myn’ nood , ’k Ben zeer gelukkig, ’fc Gaa. Vaarwel...
SANDER,' Zemire 'wederhoudende.
Wat moetikhooren 1 Myn dochter me andermaal ontrukt! voor my verloren!nbsp;Zemire.
Ik heb het hem beloofd., Hy wacht my. ’t Is myn pligt SANDER.
Wreedaartig kindI Ge ontvlucht uw’ vaders aangezicht!
zangspel. lt;51 Gy keijt de rampen niet, die gy royn hart deed lyden.nbsp;z E M IR E.
Ik zocht myn’ eigen dood, om d’ uwen te vermyden. Ik vond een’ edelmoedig’ vrind,
Daar ’k dacht een’ meester aan te treffen.
Gy kunt zyn goedheid uiqt bezeffen:
Ja, by verdient van elk te zyn bemind.
Hy is voorwaar niet boós, maar medeJyden waardig. SANDE R.
Hoe! Gy beklaagt hem!
Z B M I K E.
Ja, want hy is zeer goedaartig. En • naar 't my toefchynt, is hy nietnbsp;Zulk een verfchriklyk dier geboren, als men ’t ziet.
Wy waaren niet zo haast by een gekomen.
Of hy deed niét dan angfiig fchroornen.
Als of zyn heil in my bellond.
S ANDE R.'
Dit is alleen een wreede vond.
Hy wil voor u flechts ftrikken fpannen,
Óm u te wisfer te overmannen.
ZEMIRE.
ö Neen, myn vader, hy gaf my Verzekring van zyn liefde en trouwe.
SANDER.
Ik merk, myn kind, veel meer dan gy , Den grond van zyn misdaadlg poogen.nbsp;ZEMIRE.
Hy heeft Zemire niet bedrogen.
Maak op zyn goedheid vasten ftaat.
S ANpER.
’k Verwensch zyn goedheid,die ik haat; En nooit moet hy myn’ dank verwachten.nbsp;Myn kinders zyn al ’t geen ik op de waereld heb.nbsp;By haare onnozelheid is alles te verachten ;
Zy zyn ’t alleen daar ik vermaak in fchep.
ZEMIRE.
Myn vader, gy zoud hemonteeren...
SANDER.
En gy, gy tracht hem te vervveeren,
Ja zelfs naar hem terug te gaan!
Wat doet uw ziel z6 hevig aan ? ZEMIRE.
Het medelyden.
SANDER.
6 Zemire!
Dat nooit uw hart den teugel viere Aan dees bedwelming! Ach! hy heeftnbsp;Door zyne toverkracht, uw zinnen overwonnen.nbsp;Hy treft u ’t hart!...
ZE MI RE.
Veel meer dan gy zoud denken konnen, Myn vader, wyl hy (leeds voor myn verbeelding zweeft.nbsp;SANDER.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Hy heeft uw teerheid overrompeld:
ZBMI RE.
Zyn druk heeft my in druk gedompeld,
’k Ontveins het niet, ó neen.
SANDER.
Dat monllerdier!,..
Z E MI R E.
ó Ja.
Myn vader, hoor my eerst, en vonnis my daarna.
Toen hy my hield in zyn vermogen,
Alleen, en hulploos neêrgebogen.
Verlangde ik weêr te zyn by u:
Dit ftond hy toe, maar ’t was te weinig in zyne oogen. Ik bid, myn vader, oordeel nunbsp;Of zyne ziel door liefde wierd bewogen :
Hy maakt my vry, en wil dat ik myn eigen lot Beflisfen zal, maar fterft zo ik hem duyf begeeven.
Hy ftelde in myne hand zyn ftcrven en zyn leven.
En hangt volkomen af van myn gebod Befchouw hiervan dit pand : zyn trouw is onvergangkjyk,nbsp;(Zy toont den ring aan haaren vader.')
SAN»
-ocr page 100-SANDER.
Dees ring ?...
ZEMIRE.
Dees ring maakt meonafhangklyk... SANDER.
Van al de kracht der wraakgodin?
ZEMIRE.
En ook van haaren wil.
SANDER.
Gy fchenkt my ’t leven weder,
Zetniréi
ZEMIRE. nbsp;nbsp;nbsp;gt;
Is dit van ^yne min
Geen blyks genoeg? Wat mint hy teder! SANDER.
Dus dreigt zyn felle wraak voortaan alleenlyk my. Zemire, wacht u wel ooit deezen ring te misfen.nbsp;ZEMIRE.
Myn vader, ach! Wat vordert gy!
SANDER.
Dees ring moet al uw heil bellisfen...
Bewaar dien altoos wel...
ZEMIRE
Zou ik hem, die my wacht, Deez’ ongelukkigen, die my zó teder acht,
Zó
-ocr page 101-Zó fnood, zó trouweloos verraaden ?
Zyne afgepynde ziel met ramp op ramp bekaden ? Neen. Dat ik alles eer aan hém verfchuldigd blyv’.nbsp;Indien hy deugdzaam is ^an harte,
Blyft by gevoelig voor myn fmarte;
Zo hy boosaartig is, en veinst ,in zyn bedryf,
En my alleen beproeven wilde.
En ik hem dus beleedigd had;
Wat was ’er dat zyn’ wraaklust ftilde ?
Myn vader , ’k hoop dat gy bevat . Dat gy me onmooglyk kost befchermen.
Bedenk eens, zo hy my kwam fcheuren uit uwe armen... SANDER.
Hy kome vry. nbsp;nbsp;nbsp;lt;
ZEMIRE.
Ik fmeek u, laat
Me u redden uit uw’ jammeriïaat.
J TÜ O R.
ZEMIRE.
Ach! ik beeve. Wat vermogen Ovcrvvint zyn groote tnagt?
SANDER.,
Ja, myn fclireiën zal het poogen: ^
Ik beftorm daardoor zyn kracht.
ZEMIRE.
Neen, uw ramp word niet verzacht.
Dan door traanen uit myne oogen.
S. nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SA N.
-ocr page 102-66
SANDER.
’t Hevigst woeden word veracht,
Als ons is 'de hoop ontvlogen.
ZEMIRE.
Ach! myn vadert...
SANDER.
’k Toon ’t te weezen. ZEMIRE.
Minde gy my ooit voordeezen.
Gun, dat ik dees plaats ontvlucht.’ FATME, esLISBE, tegen Sander.nbsp;¦ Ach! koude ik uw fmatt geneezen,
’k Was niet voor zyn’ toorn beducht. SANDER, tegen Zemire.
Gy, myn kind,myne uitgeleezen,
Gy zyt al myn zielsgenucht’. ZEMIRE.
Hy zal nïooglylv zelf hier Komen s
Wil dan fchroomen.
Laat my gaan,
FATME.
Wat ddn gedaan?
LISBE.
Wat ddn gedaan?
SANDER.
Laat hem komen:
'k Zal niet fchroomen ,
Maar hem liaan.
ZEMIRE.
Met gehoorzaamheid, te vreden Is ’t waarfchyniyk dat hy bukk’:nbsp;Jongkheid en onnozle zeden
Zyn
67
Zyn licht de. oorzaak van geluk. Jongkheid en onnozie zedennbsp;Wekken licht zyn tederheden.
FATME eti LISBE.
I
Met geltoorzaainhfid enz.
SANDER.
’k Zal, door myn ftaiidvastigbcden,
U doen fchenkeri aan myn’ druk. Hoort hy niet naar myn gebeden.nbsp;Dat liy my dan ’t hart ontrukk’.nbsp;ZEMIRE.
AcTi! ik beeve: wat vermogen Overwint zyne groote tnagt, enz,nbsp;SANDER,
’t Hevigst woeden word verïcht. Als ons is de hoop ontvlogen.
Myn zusters! Blyft de troost van onzen vader.
SANDER.
Ach!
Ze is reeds myn oog ontvlucht!
FATME, en LISBE.
Myn vader!...
'/ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myn geklag
Heeft nimmer weer een einde: ik moet het leven haaten. Wilt me aan myn droefheid overlaaten.
E 2 nbsp;nbsp;nbsp;liet
-ocr page 104-68
(//y vertrekt wanhoopig : Fatme, Lisbe en volgen hem driftig na, en oogenbliklyk verandert het tooneel, en verbeeld een gedeelte der lusthoven van Azor ,zyndenbsp;een afgelegen besch, door het wik eene beeknbsp;Jlroomt, en waarin eene donkere grotnbsp;gezien word-')
DERDE TOONEEL.
AZOR, als in mymering kopende dwaalen. RECITATIVO OBLIGATO.
’k Zie de zon in de zee gedreven,
E.n.Zemire keert nug niet wefir !
Zemire! Gy verlaat me! ó nepn, ik leef niet meer.
ARIA.
Gy, Zemire! doet my fneeven Gy hebt my te fnbod verraên ¦
En waarom zou ’k langer loeven ?
Ieder ziet my fdnoomend aan.
Ach! konde ik het licht ontgaan!
Zo, in al rayn’ druk, myn fmarte.
Aan myii wraake wierd voldaan...
Aan myn wraake!! ’t Breekt my ’t harte!
’t Waar’ te fnood dacht ik hieraan.
Neen! Geen wraakkan hier beftaan.
Myn noodlot is vervuld : het doet my hier bezwyken; Ik vind myn graf in deeze grot;
’t Zal my niet meer veröngelyken:
Ik fterf, en ftel een perk aan ’t lot.
V I M R D È T O O JV E E L.
ZEMIRE. ,
Lzor! Azor!
' Vergeefsch roept u myn khagen. Ik hoor alleen
Myn’ weêrgalra als ik ween.
Zie hier Zemire, uw welbehaagen.
Ja, Zy ontfa^igt uw wetten, anders geen.
Azor! Azotl-Vergeefsch roept u myn blaagen.
Ik hoor alleen
Myn’ weèrgalm als ik ween.
Helaas I nw zielviiendinne '
Gevoelde een’ minnegloed. ——
Veel meer dan in ’t beginne Roept myn gemoed:nbsp;g, ’fc Min u, Azor! ja ’k minne”! !!.,.
(Hfft toonsel veramp;ndert eensklaps in Azors prachtige lusttuinen, aan wier uiteinde zich een paleis van -eene fchitterende fckoonheid opdoet: in deszelfs middennbsp;vertoont zich Azor zittende op eenen troon, in dennbsp;vollen luister van zyne vorige Jchoonheid, ter-wyl een luisterryk hofgezin hem , vol eerbied, omringt.')
ZEMIRE, AZOR, Gevolg.
AZOR, verrukt.
Z E M1R E , insgelyks verrukt-Ach! Azor j.. GoOn!.. waar beri ik?,.,
AZOR f fpoedig toetreedende,
In myne armen. —
De Hemel wilde in ’t eind’ zich over ons ontfermen.
Hy maakt u fchooner nog dan gy voordeezon waart. ZEMIUE.
Hoe! Gy zyt Azor! Kan het weezen!
AZOR.
Ja, ’k ben dat monfterdier datfiraksubeeft vervaard. Dat ge, ondanks al uw’ fchrik, niet haaten kost voordeezen.nbsp;Gy, gy verbreekt de toverkracht:
Voor u bezvvykt haar woede en magt.
Gy geeft my aan myn volk, ja , aan myzelven weder.
De
-ocr page 107-De troon is een gefchenk dat ik van u ontfang;
Bekleed daarop uw plaats , dit is ’t wat ik verlang.
Myn kroon verfiere uw kruin , en dit gefchenk, hoe teder U toegedeeld, is ’t minst van all’
Wat u myn goedheid fchenken zal.
Z E M IR E.
Wat heil! Wat wonderwerk! En dit door my verkregen! AZOR.
De Tovernimf laat zich in ’t eind’ door u beweegen.-Gy hebt haar gramfchap uitgebluscht.
Z E MI R E.
Wat heb ik u beklaagd!
AZOR.
In al haar grimmigheden
Liet zy me een hart nogthans, daar^wierd aangebeden.
ZEMIRE.
Dit Helde ook ftraks myn ziel gerust.
Voltrek thans uw weldaadig poogen:
Gun dat myn vader wederkeer’.
AZOR. .
Gy zult hem zien.
ZEMÏRE. *
’k Staa opgetogen...
AZOR.
Ja zelfs bezit hy u ook weer.
ZES-
-ocr page 108-BE TOVERNIMF, zonder te voorfchyn te konten^
Kom, treed nader,
Deugdzaam vader,
Zie uw dochter wederom.
ZE MI RE, zkh in de armen van Itaaren vader werpende. Ach!...
AZOR, tegen Sander.
Zie mq ook in uw vermogen
Ncérgebogen.
Z E MI R E.
Vader! kom :
' Kom, befchouw... ’t is Azors weezen,
SANDER.
Uitgcleezen!
, Alles is my reeds bewust.
• ZEMIRE.
Is UW gramfehap nu gebluscht ?
Zult gy ndg onbuigbaar blyven ?
AZOR, tegen Sander.
Ach ! Vergeef ’t geen ik misdeed.
-ocr page 109-73
^ ' nbsp;nbsp;nbsp;Voorfpoed zal op u beklyven;
Alles wat ik zal bedryven
Heele, is ’t mooglyk» al uw leed. z E MIR E, met tederheid.
Ach! myn vader!. •.
AZOR.
Uit uw handen Wacht ik dees geliefde fpruit.
Bind ons zelf in huwlyksbanden.
Myn heil rust in uw Jjeduit ;
Haar heil durf ik niet beperken.
SANDER.
Dat kunt gy alleen bewerken.
Ach! Dat niets uw blydfchap fluit’! Droefheid is niet meer te merken;
Al myn hartgetreur is uit.
’k Maak u , Bruidegom...
{Tegen Zemire.)
Uj Bruid.
(Hy neemt Zemires hand en legt dezelve in die van Azor, ^ en omhelst hen leiden tederlyk.)
LAAT.
-ocr page 110-BE VORIGEN, DE TOVERNIMF, gevolgd van haaren luisterryken hofjloet.
DE TOVERN IMP.
Gy ziet, Ó Azor! dat de Deugd Het voorrecht heeft der fchoone jeugd.
Zy is ais deeze in flaat om harten te overwinnen.
Blyf dus altoos aan haar verkleefd;
En, zo gy naar myn wetten leeft,
Zult gy gelukkig zyn, met al wie deugd beminnen.
En gy, Zemire, thans gezeten op den troon Van ’t koopryk ©rmus! gy, die deugdzaam zyt en fchoon! ,nbsp;Dat uwe kroon altoos door deugden blyv’ bepaereld !
Dan voert de Faam uw’ lof naar ieder oord derwaereJd, Van daar de zon verryst, tot daar zy nederdaalt:
Dan word gy, anderen ten voorbeeld, afgemaaid Door Febus dichtpenfeel, op grootfche fpeeltooneelen!nbsp;Gelyk, door fehilderkonst, op hemelfche tafreelen.
Der vadren deugden, vol van luister, liaan verbeeld, Opdat daardoor het hart der kindren word’ geftreeld.
Dit eiland, wyd beroemd door zynen paerelhandel, Verbreid hierna uw’ roem en onbevlekten wandel,
Uit zynen driehoek (1)gt; langs het Indiaanfche zout,
• nbsp;nbsp;nbsp;Tot
Het eiland Onnus, in de Tartaarfche taaie Necrokin jjenaamd^ liceft den vorm van eenen driehoek, en word bewoond meest doornbsp;Arabieren ; men vind ’er ook Jonden, Kristenen en Mooren. Hes-zelfs landtaal is de Peifiaanfchc.
-ocr page 111-Tot in een wingewest, dat Deugd een’ zetel bouwt:
Ja ’t goudryk Azia moog’ met uw’ luister praaien;
Gy zult Euroop’ niet min’ door haaren glans beftraalen , Van daar de dille Seine uit fteil gebergte vloeit,
Tot daar de vruchtbre Rhyn Batavië befproeit;
Gy heerscht hier in het land der winzieke Arabieren ; Daar zult gy heerfchen in het hart der Batavieren :
Dat vryheidlievend volk vlecht,voor de Deugd alléén, Sints hen de zon het eerst befcheen ,
Zyne eeuwig groenende lauwrieren.
Welaan, myn hofftoet*. Vier deez’ luisterryfcen dag Door vreugdbedryven: toon Zemire diep ontzag.
Onttrek myn’ Azor thans noch vreugd, noch pligtbetóoning. Zemire is uw vorstin, en Azor weer uw koning.
(De Tevernimf vertre'kt, en nbsp;nbsp;nbsp;geleid Zemire naar
den troon, en plaatst haar op denzehen, aan zyne rechtehand. De hofftoet van Azor en dienbsp;der Tovernimf vieren den bruUofstdag vannbsp;Zemire en Azor, met balletten en vreugd-bedryven, veaarna, allen op den vóórgrond des tooneels getreeden zynde,
• het volgende gezongen word.') nbsp;nbsp;nbsp;gt;
D U O,
-ocr page 112-ZEMIRE , en AZOR.
hi
6 'Min! ó Min ! wanneer uw kracht Een teder hart brengt in uw inagt.
Wat wreede ünarten doet gy ’t Jyden f '
Maar welk een vreugd gerieest die fniart l Gy baart veel druk en veel verblyden.
Wat kwaad, wat goed doet gy aan ’t hart!
(^Dit word door de Chorus herhaald, en, nadat Azor Ze~ jnlre ovedernaar zynen troon geleid, en zich nevetishaarnbsp;op denzelven geplaatst heeft, word het zangfpelnbsp;met een deftig Ballet pejloten-')
MISSTELLINGEN.
Blailz. lo. reg. 5. van onder, haar arm’, lees, haar’ arm.
26. — 4. 36. — 13.
- onze,lees om’
- zy heeft, lees gy heht. Edoch dit
is, onder het afdrukken, in veele exemplcai-en, reqds verbeterd.
57*
- zegenviere, lees, zegey'iete.
Op Bladz. II. achter deeze woorden: die hem, op het zien ran Jzor, door fchrik ontvalt, moet nog het volgende gevoegd worden :nbsp;De tafel verzinkt voor de voeten van M, welke vol ontfteUenis op-rpriugt.
IN DE VOORREDE.
unen welgegronden lees eene welgegronde
De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens Oftroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den sden November,nbsp;1772, aan hen verleend, het recht van deze Privilegie,nbsp;alleen voor den tegenwoordigen Druk van ZEMIREnbsp;EN AZOR, Zangfpel, vergund aan j, helders
en A. MARS.
AmjleUam , ien 6. Augustus, 1783.
Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één’ der gemelde Gecommitteerden onder-tcekend zyn.
-ocr page 115- -ocr page 116- -ocr page 117- -ocr page 118-