3ESCI1AAPT DK; K-iinip»,, bEvÊSlNGl* |
JV-. |
PIETER JOHANNES UYLENBROEIS.
MöccLxxxxli. qiblIOTHEEK DER 'RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,
k
'T' O,
Ontfangt myn hulde en dank, geliefde Zanggodinnen! Voor uwe aan my bewezen gunst;
Voor uw geleide op ’C fpoor der kunst;
Voor alles wat my ooit uw byzyn deed beminnen.
Heb ik myn vlyt voor u belleed,
Heb ik in uwen dienst gezweet ,
Thans word ik hui vrig;’k moet voortaan den arbeid llaaken. Een’ arbeid, die me altoos en ftrecide en kon vermaaken.nbsp;Door pynen afgemat, ligt, in myn’ ouderdom,
De lier geheel ontfnaard; de vingers w'orden krom;
De lust is uitgedoofd; de denkkracht gantsch verdwenen: By u voegt vrolykheid ; geen kennen, klaagen, ftcenen.nbsp;’k Vernoeg my met de lauwren, dienbsp;Ik my door u gefchonkcn zie,
Mogt ik fomtyds een kransje op uwe fchedels drukken, De fchoonfte bloemtjes wist ik echter niet te plukken:nbsp;Gy waart nogthans vernoegd, en weest my nimmer af.nbsp;Wanneer ik de eêllle, die ik vinden k mde, ii gaf.
Nu tast ik rond, gejyk de blinden.
En kan niets uwer waardig vinden.
Vergunt my dan, daar ik myne onmagt u bely’.
Dat ik dit laatfte bloemtje, al is ’t gering, u wy’. Vaartwel, geliefde Zanggodinnen!
Schoon ik uw’ dienst verlaat, ’k blyf echter u beminnen.
HARII^NUS ASSCHE NBERGll.
-ocr page 10-Dgt;.„ o N E E L s p E L is zyne geboorte verfchuldigi ann een vrindelyk gefprek , in den jaare 1747 gehouden, met wylen den letterkundigen Heer joam chris-ïiAAN CU NO. Zyn Ed. verhaalde my een’ heerelykennbsp;Hoogduitfchen Lierzang (*3 geleezen te hebben, waarvannbsp;hy my den zaakelykcn inhoud mededeelde. Het onderwerp was zo treffend, dat ik, uit het verhaal van zynnbsp;Ed. een vaers vervaardigde, waarin ik niet ongelukkignbsp;gedaagd ben. Een voornaam Boekhandelaar verzocht mynbsp;oin het in een periodiek werk, ’t welk by hem uitge-geeven wierd, te mogen plaatfen, ’t welk ik hem vergunde; doch het is, door de grilligheid van ’t lot, bynbsp;hem verloren geraakt, en nooit weder te recht gekomen.nbsp;Dit fpeet my zeer, omdat ik ’er geen ander affchriftnbsp;van hr.d, en uit myn geheugen was het verdwenen. Iknbsp;kon mynen lust, om hetzelve nogmaals op te vatten,nbsp;niet wederftaan, en waagde het, (in plaats van eennbsp;vaers,) daarvan een Tooneelfpcl in drie Bedryven te vervaardigen. Dit heb ik, met zaaken en perfoonen, moeten vullen, die ’t best met myn oogmerk ftrookten etlnbsp;met onze zeden overeenkwamen. Ik heb het niet gedichtnbsp;met oogmerk om het in ’t licht te geeven, maar aheennbsp;voor eigen lief hebbery, en om de tederheid van het onderwerp. Ik heb het in myne byzondere Genootfchap-pen, en vervolgens aan verfcheidene Dichters en kundige Liefhebbers voorgeleezen, die my allen tot de uitgave daarvan aanlpoorden: doch ik heb ’er niet toe kunnen
(?) Tieeze Lierzang is gebleken ie zyn van Jett gnoten gel-LER r , «« te vinden in de Nederduitfche uitgave van zyne Fabelen en Vertelzels, zde Deel, Bladzyde 155. onder den naam van AtCEST.
-ocr page 11-nen befluiten; moogelyk my-zelven le véél wantrouwende,
Myn byzondere kunstvrind, wylen de Weledele Heer Mr. E. G. VAN BEAUMONT, (één der Heeren Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg,) en mynnbsp;kunstgenoot h. j. roullaud, hadden gaarne geziennbsp;dat ik het den Schouwburg had opgeöfferd. Dit heb iknbsp;beleefdelyk geweigerd, eensdeels om de voorgemelde reden ^ ten anderen omdat ik het te ftil voor het Too-neel oordeelde, waarop men thans niets begeert te ziennbsp;dan Stukken vol gewoel. De meeste beroemde en verhevene Treurfpellen, die men, voorheen, met alle graagte, in volle Schouwburgen zag vertoonen, moet men achter de bank werpen en niet ten voorfchyn brengen, ofnbsp;de Schouwburg is ledig. Tooneelfpellen , hoe vol zede-Jeer ze ook mogen zyn, begeert men niet te zien, zonbsp;dezelven niet tevens woelen. Dus zyn de tyden, dus zynnbsp;de fmaaken veranderd!
Na het overlyden van alle de Leden van myn Kunst-genootfehap onder de zinfpreuk : Oefenvig befchaaft de Kunflen, zynde de Heeren pater, hartsen, i.ut-KEMAN en ROULLAUD , (ill wier omgang ik mynbsp;meer dan dertig jaaren heb moogen verlustigen, en wiernbsp;nagedachtenis, zo lang ik leeve, my zal dierbaar zyn,)nbsp;heb ik den arbeid voor het Tooneel, voor altoos, vaarnbsp;wel gezegd, en geef dus , op geftadig aandringen , dienbsp;Tooneellpel in ’t licht, als het laatfle dat van my tenbsp;Wachten is. Ik heb het aan myn’ kunstvrind p. j. uy.nbsp;Len BROEK, op zyn verzoek, ter hand gelleld, omnbsp;het ter drukpersfe te geeven. Waare het onder my gebleven, de kunst had ’er niets by verloren. Voor het goede dat ’er in gevonden mogt worden begeer ik geen'nbsp;lof; voor het gebrekkige verzoek ik verfchooning,nbsp;lypa.
-ocr page 12-PERSOONEN.
JAKOB, een Koopman.
HENRIK,ZooH van JAKOB, en Minnaar van S O FI At ARNOLDUS, Vrind van JAKOB en HENRIK.nbsp;EREBRIK,'^
^ Sdmldëijchers van JAKOB.
('
RUDOLF,
SOFIA, Dochter van R u D O L F, en Minnares van HENRIK.
ANNA, Meid van RUDOLF.
IDA, Meid van JAKOB.
DIRK, Knecht van JAKOB.
WIEBE LOLKes, een Bootsgezel.
Eet T o O N E E L w M A M S T E R D A M. Het eerste en derde Bedryf in ’t huis vannbsp;J A K O B, en het tweede Bedryf in ’tnbsp;huis van RUDOLF.
-ocr page 13-D E
EN DE
tooneelspel.
EERSTE T 0 O N E E L. HENRIK, alken.
D e droefheid, die tnyn ziel op ’t felst heeft necrgeflagen , De fmart, die my beftormt, de rampen, die myplaagen,nbsp;’t Baart alles onrust in myn’ afgematten geest!
Waar vind by rust of vreugd, die niets dan onheil vreest ? Ach, fchreit, myne oogen! fchreit; of dit u troost kon geeven!nbsp;Maar neen, my is geen troost meer overig gebleven:nbsp;Het voorbeeld van de trouw, myn vader, al myn vreugd,nbsp;Smaakt, door het wankel lot, de bitterlfe ongeneugt’!nbsp;En ik....
TWEEDE T O O N E E L.
ARNOLDUS, HENRIK.
We
ARN OLDUS.
' el, Henrik! hoe dus droevig en verlegen 1 Wat deert U?meld me uw fmart; waarom my die verzweegen?
A nbsp;nbsp;nbsp;Mis-
-ocr page 14-Mistrouwt ge uw’lialsvrind Pmagik deoorzaak van uw leed Niet weeten, daar gy myne oprechtheid t’uwaarts weet gt;nbsp;Wat onvoorziene ramp heeft u dus neêrgeflagen ?
Wat yslyk onheil doet u weenen, zuchten, klaagen?
Meld my uw ongeval, hoe zwaar ’c ook weezen magj Zeg iny wat u ontroert.
HENRIK.
’t Is my onmooglykj ach! arnoldus.
Onmooglyk! kan het zyn ! durft gy uw’ vrind mistrouwen » Durft ge op de vrindfchap, die’ku toedraag, niet meerbou~nbsp;Ik merk dat myne komst u met verbaazing treft, (wen?nbsp;Oflchoon myn hart daarvan de reden niet bezeft.
Ik ftel myn grootfte vreugde in u ten dienst te weezen. Maar gy fchynt op dit uur voor myn gezicht te vreezen:nbsp;Baart u myn byzyn zulk een groot verdriet ? welSan!
’k Zal u niet hindren , maar u ftraks daarvan ontdaan.
HENRIK.
Acln bJyf, myn Hartvrind ! blyf; heb deernis met myn fmarte; Verfchoon de ontfteltenis van myn gefolterd harte;
Een onherflelbre flag, die my op ’t felfte ontroert,
Heeft myne ontruste ziel als uit zichzelf gevoerd.
Ik ken uwe eedlc trouw; ik acht haar hoog; myn zorgen, Myn droevig hartewee, ’k hou niets voor u verborgen;nbsp;Leen me een meêdoogcnd oor; hoor myn verdriet, myn kruis,nbsp;En d’alte bittren val van ons beklaaglyk huis.
Myn vader, in een’ poel van tegenheên gedompeld, Door ’t koopgeluk misleid, door rampen overrompeld.
Door
-ocr page 15-Door fchade op fchaê gedrukt, door flag op flag bekneld gt; Ziet zyn geluk vergaan, zyn’ welvaart weggefiield.
Hy, al te goed van hart, dóoreerlyk, vol vertrouwen. Dacht fteeds, in elk, zyn deugd, zyn eeriykheid te aanfehou-die, toen hy begon, een’ grooten fom bezat, (wen*nbsp;Den handel , door zyn geld, vol moeds heeft aangevat,nbsp;Zag, door zyn naarfligheid, zyn oogmerk fteeds gelukken.nbsp;En mogt gewensebte vrucht van zynen arbeid plukken:nbsp;AU’ wat hy ondernam, hoe ’t ook mogt zyn, myn Vrind!nbsp;’tSlaagde alles naar zyn’ wensch, ’tging alles voor den wind:nbsp;Maar wyl zyn eigen geld te kort fchoot, om zyn zaakennbsp;Meer uit te breiden, en zyn’ handel groot te maaken,nbsp;Vroeg hy, op intrest, noch twee tonnen gouds; en zagnbsp;Zich daadlyk deezen fom befchikt op éénen dag.
’tGing een’ geruimen tyd nog voorwaarts,naar zyn wenfehen,* Hy dacht zichzelf te zyn de heilrykfte aller menfehen.nbsp;Maar’t wankel koopgelufc verkeerde eensflags, Mynheer!nbsp;En ftortte ons, onverhoeds, in ’t yslykfte onheil neêr.nbsp;Van negen fchepen, daar zyn voordeel nieê moest komen,nbsp;Zyn zes door ftorm vergaan, en-drie door list genomen:nbsp;De menfehen, daar zyn deugd te hoog op heeft gebouwd,nbsp;Te veel meê had gewaagd, te fterk op had vertrouwd,nbsp;Zyn, tot ons ongeluk, bankroet: ’t is all’ verloopcn,
En niets is meer voor ons dan ’s Hemels hulp te hoopen; Ja, zonder wonderwerk is ’t vast met ons gedaan.
daar, myn waarde Vrind! ’k heb ’t all’ u doen verftaan. ARNOLDUS.
Ik deel in u^ye ftnart; mkarmeld my, zonder febroomen, A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Van
-ocr page 16-Van wien uw vader ’t geld op intrest heeft genomen: Misfchien zal....
II EN RIK.
De eene helft heeft hy van Frederik, En de andre van Rudolf; ach 1 ieder baart my fchrik!nbsp;Myn’ vaders fchade kwam hen naauwelyks ter ooren,
Of ieder valt ons aan ; men wil geen reden hooren:
Elk hunner eischt dat ftraks het opgefchoten geld,
Het mooge ook gaan zo ’t will’, hen weêr word’toegeteld. M.yn dierbre vader, gantsch onmagtig ’t weêr tegeeven,Cven,nbsp;Word (leeds door droefheid, vrees en doodfchen angst gedre-'Wyl hy gedreigd word, zo’t deez’dag niet word voldaan,nbsp;Dat hy de grootfle fchande en fmaad zal ondergaan.
Gy weet hoe Rudolfs telg, zo vol bekoorlykheden,
Sofia, al myn lust, van my word aangebeden;
Gy weet hoe ik die fchoone, om haare deugd, waardeer; Maar al myn hoop op haar is vruchteloos, Mynheer:nbsp;Haar vader heeft deez’ dag, door gramfchap aangedreven.nbsp;Do h.and me ontzegd , die al de vreugd was van myn leven.nbsp;Dus ze ik my beroofd van ’t voorwerp myner min:
Nu ons ’t geluk begeeft, derf ik myn hartvrindin.
Wat blyft onsovrig? ach! wat zal men onderwinden!
A RNOLDUS.
Ben ik in (laat om u te helpen, dierbre Vrinden!
Spreek flechts een enkel woord: ik offer, biy van hart. Aan LI myn’ trouwen dienst tot mindring van uw fmart.nbsp;Gy kent myn levenswyz’, ’k ben altoos zonder fchulden:nbsp;Van myn bezitting biede ik honderd duizend gulden
U
-ocr page 17-U aan tot uw gebruik, en hoop dat eens ’t geluk U en uw’ vader geeve eene uitkomst in den druk.
Tracht midlerwyl Rudolf en Fredrik te overreeden ,
En ftel hen met de helft, kan ’t zyn, voor eerst te vreden; Zo komt licht de andre helft daarna....
H E N R. I K.
Hou op, Mynheer!
Uwe edelmoedigheid, uw vrindfchap fchraagt onze eer. Maar, waarde Vrind! ’k zal nooit myn’ vader overhaaien.nbsp;Om iets te erlangen, ’t geen hy nimmer kan betaalen.nbsp;Zyn deugdzaam hart heeft fteeds een’ affchrik van bedrog!nbsp;Nooit zal hy dit bellaan; behou het uwe toch.
Zoud gy hern dienst doen , en uzelv’ van ’tuweontblooren ? Dees daad zon nog zyn’ druk, zyn hartewee vergrooten ,nbsp;En de alte felle fmart, de bitterfte ongenaê....
HENRIK, ARNOLDUS, DIRK.
DIRK, tegen Henrik,
Heer Fredcrik wenscht u terftond te fpreeken.
HENRIK,
Ga,
Zeg dat Ik hem verwacht.
Dirk binnen.
Ik ben geheel verflagen.
Numoet ik weer zyn fchimp , zyn wreed verwyt verdraagen; Wanihy, hy oordeelt flechts naar d’uiterlyken fchyn.
’k Zal van zyn fpoorloosheid het droevig voorwerp zyn.
A3 nbsp;nbsp;nbsp;AR»
-ocr page 18-ARNOLDUS.
Gy weet myn aanbod.
HENRIK.
Ach! dat aanbod doet my vreezeii. ARNOLDUS.
Maak daar gebruik van, of gy zult myn vrind niet wezen. VIERDE T O O N E E L.nbsp;TREDRIK, ARNOLDUS, HENRIK.nbsp;FREDRIK, tegen'Henrik-
Hoe drommel heb ik ’t hier! dryft Dirk den fpot metmy ? Je vader is het, dien ik fpreeken moet; maarjy,
Jy, jonker Windbuil! zeg waar dat hy is gebleven;
Jy moet terftond daarvan my onderrichting geeven,
HE N RI K.
Hy, door den nood geprangd, voor elks gezicht beducht, Zoekt, voor zyn droeve ziel, verlichting door gezucht.nbsp;Hy is, in eenzaamheid, in zyn vertrek geweken,
Daar hy in traanen fmelt, die my hst harte breeken. FREDRIK.
Loop, Huilebalk! meen jy dat ik my daaraan ftoor ?
]k wil hem fpreeken; is hy achter, roep hem vödr. Henrik binnen,
ARNOLDUS.
Mynheer, uw handelwys gaat boven het betaamen;
Gy hoorde u in uw hart om uw gedrag te fchaamen.
FRE-
-ocr page 19-fredrik.
En jy, fchaam jy je zelf dat jy myn daad verfoeit.
En dat jy, ongevraagd, jou met myn zaak bemoeit.
Kyk! deeze fnapper durft me in myn belangen ftooren, En my zyn lesfen, als een Seneca, doen hooren.nbsp;Maar,Vrind! het fchort jou daar men de osfen dolt;dat’s klaar:nbsp;De wysheid is by jou van huis, jou Babbelaar!nbsp;arnoldus.
By u zyn wysheid, eer en medely’ verdwenen.
En driftig onverftand is in hun plaats verfchenen:
Uw lompe trotsheid, daar ge een’ droeven mee vervaart. Maakt u, ó haatlyk Mensch! met recht elks afkeer waard’.nbsp;Daar komt heer Jakob met zyn’ zoon....
FREDRIK.
Ja, Iaat hem komen:
’k Zal hem,zo hy niet fchiet, doen van den drommel droomen.
FREDRIK, ARNOLDUS, JAKOB, HENRIK. FREDRIK.
Wd nou, is ’t geld gereed ?
JAKOB.
Ach, ’t is roe onmooglykjneen, Ik zie geene uitkomst in myn bittre tcgenheên.
FREDRIK.
Doe! IS het geld niet klaar ? wat zyn dar weêr voor parten ? Durf jy myn goedheid en myn taai geduld nog tarten?
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Dri@
-ocr page 20-Drie dagen heb ik jou uit deernis nog vergund,
En nou ik kom zeg jy dat jy ’t niet geeven kunt!
Zei jy myn fchoone geld, zo wel als’t jouwe, waagenj Zou ik, om jouwentwil, die groote fchade draagen?nbsp;Waarom liet jy je niet verzeekren, Loshoofd! ja.
Had jy dit laaten doen dan was je vry van l’chaê.
JAKOB.
Ik bid, Mynheer! wil uwe oploopendheid betoomen.
De tyding van 't vergaan der fchepen was gekomen Eer ik de tyding had van hun vertrek verftaan:
Geen een verzeekraar dorst tot teeknen overgaan. FREDRIK.
ja, praatjes voor de vaak! jou losheid is de reden Dat jy dit groot verlies, die fchade, hebt geleden.
Maar ’t zy daarmeê zo ’t will’ ! Hoor, myn geduld is uit l Ik eisch myn geld, en wil het hebben tot één' duit.nbsp;JAKOB.
Ik ben onmagtig om uw geld thans weêr te geeven.
]k word door vreeze en angst en droefheid voortgedreveif: ’t Geluk keert my den nek : ’k derf alles thans; myn goed,nbsp;Eor, aanzien, vrede en rust in myn ontfteld gemoed,
F R E D RI K.
Weg, weg, met datgegrim! dat talmen! en dat maaien! Of denk jy, dat ik my met traanen Iaat betaalen?
Geld moet ’er weezen, geld; dat is de ziel der zaak,
ARNOLDUS.
j^an *t zyn, dat u zyn ramp, ó Wreede 1 ’t hart niQt raak’ ?
yRSi
-ocr page 21-F R E D R IK.
Wel neen, die raakt my niet; hy moet my’tmynegeeven. JAK OB.
Helaas, Mynheer! niets is my overig gebleven;
En zo my alles in myn’ droeven nood verlaat Moet ik bezwyken in deez’ jammerlyken ftaat.
^ nbsp;nbsp;nbsp;HENRIK.
Neen, waarde Vader! neen; gy zult geen byftand derven. Maar in uw ongeluk getrouwe hulp verwerven:
Een edelmoedig vrind, tot uwen dienst gereed,
%¦
t
Zal, zo ’t u Hechts behaagt, u helpen in uw leed;
Hy bied een fom u aan ter mindring van uw fchulden By hen, die uwe ziel met angst en fchrik vervulden:
’c Bedraagt de nette helft van ’C geen gy Ichuldig zyc. Dien dienst aan u te doen heeft reeds zyn hart verblyd,
JAKOB.
Is’tmooglyk? ach, myn Zoon! wie toont dees liefdeblyken? Wien raaktmyn ramp aan’t hart? ik zal van vreugd bezwyken.nbsp;-Noem my dien vrind : wie is’t ?
HENRIK, wyzende op ArnoUus.
Hierzietgy hem.
JAKOB, tegen Arnoldus.
Mynheer!
Gun dat ik u omhelze, en naar uw waarde ii eer’!
Gy bied uw hulp my aan, ter redding myner zaaken!
’k Zal my die eedle trouw, dié vrindfehap waardig maaken: Ik dank u nedrig voor de gunst, die gy my bied:
Ik Helde u in gevaar; en, ach 1 my redde ik niet:
As nbsp;nbsp;nbsp;Zou
-ocr page 22-'k Zou u ontrooven, ’t geen ik nimmer weer kon geeven. Neen; tot zo fnood een daad word ik nooit aangedreven.nbsp;Ik roem uw trouw en prys uw edelmoedigheid.nbsp;arnoldus.
Myn waarde Vrind! dit is vergeefs by my gepleit. Offchoon de droefheid u ter neder heeft geflagen ,
Een zon van blydfchap kunt gy yllings op zien daagen; U zien, door ’s Hemels gunst, in uw bezit herfteld, ,nbsp;En uit de zorg gered, die u de ziel beknelt:
Ja, tnooglyk zal de fchaê, die u uw’ val doet vreeZen, U thans zo moedloos maakt, niet onherflelbaar weezen.nbsp;Tegen Fredrik.
Mynheer, de helft van ’t geld kunt gy, van ftonden aan, Ontfangen, zo gy wilt met my naar huis toe gaan:
Heb dan met de andre helft geduld, totdat dezaaken Verandren; zyt gerust: men zal voor ’t uwe waaken.nbsp;FREDRIK.
Ik my vernoegen met de helft! waar wil dit heên?
’k Moet honderd duizend, en gy bied my vyftig? neen! »k Wil ’t alles hebben, wis; ik hou my van de gekken.nbsp;Nam ik de vyftig, ’k zou van ’t overfchot niet trekken.
arnoldu s.
Die andre vyftig zyn voor Rudolf...
FREDRIK.
’t Raakt my niet!
Of jy me vyftig, en of jy me tachtig bied,
»k Moet honderd hebben: ’k ben met minder niet te vreden ; Geef my de honderd...
JA-
-ocr page 23-JAKOB.
Ach, Mynheer! hoor toch n aar reden! FREDRIK.
’k Weet van geen reden; ’k weet alleen van geld, van geld. Hou jy jou reden, als je my myn’ foni maar telt.
JA K O B.
Ach! toon toch deernis met myn droeve tegenfpoeden; Laat uw belluit my niet bederven, maar behoeden:
Ga met my naar ’c kantoor : daar zal ik u doen zien Of ik uw gramfchap, of uw medely’ verdien’.
FREDRIK.
Ja, in je boeken; niet? ho, ho! dat wil niet zeggen!
Je kunt me voor myn’ neus wel valfche boeken leggen: Ik ken die loopjes, Maat! ik ftoor my daar niet aan.
J A K O B.
Ach, OnmeêdoogendeI wat laat ge uw’ mond ontgaan! Is ’t niet genoeg dat ik, door ’s Hemels wil, moet bukkennbsp;Voor de yslykfte overmaat der doodlykfte ongelukken?nbsp;Is ’t niet genoeg dat ik, die al het myne derf.
By u, in myne fmart, noch heul noch hulp verwerf? Moet gy myn zuivre ziel met bits verwyt doorbooren,nbsp;Als of de trouwloosheid op ’c hoogst haar kon bekooren *nbsp;Neen, Fredrik! neen; dit hart, dat fteeds de deugd waardeert,nbsp;Dat nimmer in de fchool der valschheid is geleerd;
Dit hart, dat altoos hield de oprechte trouw voor oogen. Dat, by zyn weeten, nooit één’ ftervling heeft bedrogen;nbsp;Dit hart, op ’t felst onteerd door uwe fchampre reên,nbsp;Is, tot myn ongeluk, u niet bekend: ö neen.
Ik mis al myn bezit, door ’s Hemels welbehagen:
Niets blyft my ovrig, ach ! dan om myn lot te klaagen.
’t Is door myn toedoen niet dat my ’t geluk verlaat 5 Dat ik geftort ben in deez’ hoopeloozen ftaat.
Toon dan een vrindlyk hart; bewys me uw medelyden; Wil my voor oneer, fchande en overlast bevryden :nbsp;Verkwik myn droeve ziel door uwe gunst. Mynheer,nbsp;Totdat myn ongeiuk eens neeme een’ blyden keer.
F R E D RIK.
Neen, neen; jy fluit vergeefs: je zult me niet beleezen. Eén woord zo goed als tien, myn peper moet ’er weezen.nbsp;En, waar je ’t leent of krygt, ja, waar je’t vind of haalt.nbsp;Dat ’ï my om ’t even, zo je ’t maar aan my betaalt,nbsp;ARNOLDUS.
Is alle deernis dan uit uw gemoed geweken?
Kunt gy een’ eerlyk’ man zien om uw’ byftand fincekcn, En word gy niet vermurwd , Ontmenschte, op zyn gebeên?nbsp;Treft u zyn onheil niet, zyn fmart, noch zyn geween?nbsp;U, die, door ’s Hemels gunst, zo mildlykzyt gezegend?nbsp;U, die u van ’t geluk geftadig ziet bejegend?
U, die, wat ge ook begeert, wat ook uw hart vo’doet, Wat ook uw wenfehen vleit, bezit in overvloed?
Ach i kost ge eens uit uw hait één haatlyk onkruid roeijen. Dan zoud ge uw fpoorlocsheid, ja licht uzelv’ verfoeijen.nbsp;FREDRIK.
Wel, Snapper! zeg me eens waar dat onkruid in beftaat, ARNOLDUS.
Waarin ? in gierigheid, de wortel van al ’t kwaad.
Zy
-ocr page 25-13
Zy houd de ziel in dwang, om niemand hulp te bieden j Doet alle deernis voor zync evenmenfchen vlieden.
Nooit heeft ze eene enkle zucht tot ’s naasten hulp gevoed: Het fchraapen is haar vreugd, haar heil, haar hoogte goed.nbsp;’t Beminlyk woord, genoeg! doet haar van doodsangst beeven:nbsp;Maar’thaatlyk woord,geef meer! doetftrakshaarvreugdherlee.nbsp;Waar heeft die Ihoodetoch opdeaardeietsgoedsverricht? (ven.nbsp;Waar zucht tot deugd betoond? waar iemands last verligt?nbsp;Die mourderes der ziel ftort, hoe men ’t keere of wende.nbsp;Hem, die haar aanbid , fteeds in de akeligfteelende.nbsp;Verban de Gierigheid dan uit uw hart en zin,
En Mededeelzaamheid neeme uwen boezem in!
f'REDRiK, leiaard.
Mynheer, hebt gy gedaan?
A R N O L D U S.
Ja. Kon ik’t harte u ranken? Zult gy myn’halsvrinds bede en onzen wensch volmaaken?nbsp;Is uw gemoed ontroerd? heb ik uw hart verzacht?...nbsp;Wat vreugd dat u myn taal tot inkeer heeft gebragt!
J A K o B.
Is ’t mooglyk! zal ik met uw gunst my vleijcn kunnen ? Zult gy, op myn verzoek, my nog wat uittel gunnen?nbsp;Wat ben ik u verpligt!
HENRIK, verheugd.
Gedoog dat ik, Mynheer,
U voor uw goedheid danke, en naar uw waarde u eer’! Nu gy niyn’ vader troost, geeft gy my ’t leven weder:nbsp;Zyn lied is al myn vreugd; ik werp my voor u neder.
Eisch
-ocr page 26-Eisch wat gy wilt van iny, ik zal het ftraks beftaanj ’k Ben tot uw’ dienst bereid.
FREDRIK, zachtzinnig.
Kan ik daar vast op gaan? HENRIK.
Gewis, Mynheer.
FREDRIK, opkopende.
Wel nou, dan moet je my, deez’ morgen, 't Geld, dat je vader aan my fchuldig is, bezorgen.
ARNOLDUS.
Hoe!
FREDRIK.'
JAKOB.
Ach!
ARNOLDUS.
Hebt ge ons door fchyn gevleid? FREDRIK.
Ik heb je niets beloofd: je hebt je zelf misleid.
Vaar wel! ik Wil me kop niet langer met je breeken;
Ik Boor me aan zyn geween, noch aan jou waanwyspreêken. Zo deezen dag myn geld aan my niet word voldaan.nbsp;Dan zult gy beiden zien hoe ’t met hem zal vergaan.
ZES.
-ocr page 27-TOONEELSPEL. 1$ ZESDE T O O N E E L.
JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK. JAKOB.
Daar ligt nu al myn hoop! nu ben ikgantsch verloren, yn waarde Arnoldus, ach! ’k zal in niyn droefheid fmooren.
ARNOLDUS.
Die wreede!
HENRIK.
Den Hemel fineeken om uw onheil af te weeren :
’k Zal alles voor u doen uit loutre vadermin.
Eij maatig dan uw’ rouw, en hou uw traanen in,
ZEVENDE T 0 0 N E E L.
JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK, DIRK. dirk, tegen Arnoldus.
Mynheer, gy word verzocht om fpoedig t’huis te komen.
ARNOLDUS.
Wie is ’er? weet gy ’t ook?
DIRK.
ARNOLDUS.
Vaart wel: Ei, Henrik, Zet uws vaders droefheid neêr; ’k Ben in één oogenbük, zo ’t mooglyk is, hier weêr.
ACHT^
-ocr page 28-ACHTSTE T o O N E E L.
JAKOB, HENRIK.
HENRIK.
Kom, Vader! hoornaar my;laat ik uw’ druk verzachten ; Doorboor my ’t hart niet meer met uwe jammerklagten.nbsp;Laat u een weinig rust verkwikken; actr! betoonnbsp;Dat gy meer moeds bezit: vergun toch aan uw’ zoon,nbsp;Dat hy nog ééne kans tot uw behoud moog’ waagen, (gen:nbsp;Rudolf nog éénmaal fpreeke; uw zaak hem voor moog’ draa-Misfchien zal reeds zyn drift, zyn gramfchap zyn bedaard :nbsp;Dan word ’er niets door my tot uwen dienst gefpaard.nbsp;Vergun my deeze beê; laat u myn raad bekooren.nbsp;JAKOB.
Waar vind hy rust of troost, die alles heeft verloren! Einde van het Eerjie Sedi-yf.
RUDOLF, SOFIA.
SOFIA.
Wat deert myn’ vader ? wat ontrust uw’ blyden geest? Waar is uw vrolykheidwat maakt u zo bedeesd?nbsp;Hoe heeft zwaarmoedigheid uw hart dus ingenomen?
Ik bid u, meld my.wat u over is gekomen.
RUDOLF.
Ach, myn Stïfit! ach, ’k word niet, dan al te klaar. Het naar gevolg van myn goedhartigheid gewaar. (verraaden.nbsp;’k Trachtte iemand dienst te doen, maar’k vind myfnoodnbsp;Der menfchen woorden zyn meest anders dan hun daaden;nbsp;’t Is elk niet aan te zien op ’t uïterlyk’, myn Kind!
Hoe ’t hart des ftervelings inwendig zich bevind In ’t kort, hy, wien ik heb een’ grooten lom gefchoten.nbsp;Heeft my daarvan ontzet; ’k heb kwaad, voorgoed, genoten.nbsp;Maar ’k zal nog deezen dag, zo hy my niet voldoet.nbsp;Hem toohen hoe men met ontaarten handlen moet.nbsp;SOFIA.
Wie is ’f. Papa, die u zo fchandlyk heeft bedrogen? RUDOLF.
Wie? die de oprechtheid zelf geacht word in elks oogenS »£ Is Jakob, die zo vaisch my heeft in ’t net gebragtf
B nbsp;nbsp;nbsp;Uw’
-ocr page 30-Uw’ minnaars vader is ’t. Had gy dit ooit verwacht?
SOFIA.
Wie ? Jakob ? dien gy flecds hebt om zyn deugd geprezen ? Dien gc altoos hebt bemind ? hoe kan zulks mooglyk weezen!nbsp;Gy hebt hem hoog geacht en van zyn’ zoon gezegd,
Dat hy voorzichtig was, vroom], deugdzaam en oprecht: Gy hebt hem toegeftaan myn hand ten eeht te vraagen:nbsp;Zyn zeden troffen my; zyn deugd kon my behaagen:
’k Vond niets in hem dan trouw en gulle vrindlykheid. Waarin, myn Vader! zyt gy toch door hem misleid ?nbsp;RUDOLF.
Waarin ? ei, luister toe; ik zal ’t u klaar doen hooren ; Die Jakob, wiens bezoek my altoos kon bekooren,nbsp;Komt op een’ zeekren dag hier by nry, en, naar ’t fcheennbsp;Op ’t uiterlyke, was hy wonder wél te vreên:
’kVroeg naar zyn’ toelland.naar zyn’ handel, naarzyn zaaken: Daar wist hy my, myn Kind 1 zeer veel van wys te maaken :nbsp;’t Ging all’ hem voorden wind , gelyk hy zwetste en fprak ,nbsp;En ’t zou nog beter gaan, zo hem geen geld ontbrak.
Zyn zachte vleitaal wist me een rad voor’toog tedraaijen; Zyn fulpe woorden my, gulhartige! te paaijen:
Hy bragt me op d’ eigen ftond zo verr’, dat ik hem’t geld, ’t Geen hy me op intrest vroeg, met vreugd heb toegeteld.nbsp;Dit heeft hy reeds van my gehad ruim zeven jaaren :
Nu is hy alles kwyt. Myn fchrifc kon naauw’ bedaaren Toen my verhaald wierd, dat geen hoop meer ovrig fcheennbsp;'Om iets te krygen van al ’t geene ik gaf ter leen.
’t Loopt all’ met hem tot niet j zyn val is niet te ontkomen ;
TOONEELSPEL. 19
Zyn fchepeii zyn geftrand, verzwolgen, of genomen AJ ’t zyne en ’c myne is weg; zcifs is my nog berichtnbsp;Dat hy heer Fredrik, net als my, heeft opgeligtnbsp;En valscli bedrogen; maar ik zweer, in korte dagennbsp;Zal hy, betaalt hy niet, zyn fchelmery beklaagen;
Ik zal hem coonen, Ichoon ik ftceds hem heb bemind , Hoe zuur het zy wanneer men vyand word voor vrind.nbsp;SOFIA.
Ik bid u, Vader! wil zo wreed niet met hem handlen. Bczadig uwe drift, en wil voorzichtig wandlen.nbsp;Misfchien word hy beticht uit enklen haat en nydrnbsp;Ei, ftaak uw’ toorn, tot gy geheel verzekerd zyt.
RUDOLF.
Dat ben ik : ’k heb zyn zaak reeds in den grond vernomen 3 Ik zag de brieven, daar die maar’ mede is gekomen,
’k Heb geen verzeekring meer van doen; ’t is al te waar) En zyne omftandigheid is als de dag zo klaar.
Ik ben myn gold vast kwyt: van waar toch zalhyhaalell Het geen hy fchuidig is? waarvan zal hy ’t betaalen?nbsp;Waar”t iemand, dien ik nooit bemind had noch geacht,nbsp;Die my door listigheid dus had in ’t net gebragt.
Ik zou ’t vergeeten: maar te aanfchoiiwcn voor myne oogen, Dat een,dien ’k achtte als vrind, zo valsch my heeft bedrogen,nbsp;Dat treft my ’t zwaarst van all’. Sofia! kunt gy nognbsp;Een voorfpraak blyven voor dat voorbeeld van bedrog?nbsp;SOFIA.
Ja, waarde Vader! ja; ik kan geenszins gelooven,
Dat Jak( b in zyn hart de deugd ooit uit zou dooven. Gy zyt gewis misleid: de deugd blyft altoos deugd,
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Het
-ocr page 32-Het zy haar ’t onheil treft, of wel ’t geluk verheugt.
Is hem , door ’s Hemels wil, zyn welvaart afgenonien. Die zelfde Hemel kan met heil hem overftroomen :nbsp;Bezadig dan uw drift, en duld niet dat de druk.
Door uwe oploopendheid, uw’ vrind ten afgrond rukk’. RUDOLF.
Gy pleit dan nog voor hem, Sofia? kan het weezen t Bemint gy Henrik nog ? kan hy uw hart beleezen ?nbsp;SOFIA.
Indien ik de oogen vestte op grooten Baat alléén,
Hy wierd geenszins geacht, veel min bemind, ó neen; Maar houde ik op zyn deugd, zyn zeden, ’t oog geflagen ,nbsp;Dan wensch ik hand en hart hem tevens op te draagen.nbsp;RUDOLF.
Hoe ! fpreck tgy zulk een taal? weer zulk een denkbeeldvry: Verlaat uw dwaaling; fluit die liefde, en hoornaar my;nbsp;’k Eisch dat gy Henrik zult uit uw gedachten weeren:nbsp;Uw vader wil het dusr volg daadlyk zyn begeeren.
SOFIA.
Gy hebt my menigwerf op ’t heerlykst afgemaald Wat heil, wat zegening van boven nederdaaltnbsp;Op hen, die, naar hunn’pligt, hun wettige oudreneeren,nbsp;En welk een ramp hen treft die hen geenszins waardeeren;nbsp;Hoe icêr ik Henrik minn’, hoe zeer hy my bekoort,
Hoe ’k, om zyn zeden, tot zyn min worde aangefpoord, Hoe waardig hy zich ook vertoond heeft in myne oogen.nbsp;Ik zal uw’ wil voldoen; ’t is nog in myn vermogen;
Ik zal hem myne hand ontzeggen, op uw’ last,
Wyl
-ocr page 33-21
Wyl u ’t gebieden, my ’t gehoorzaam wezen, past. Myns vaders ongenaê wil ik op my niet haaien,
Maar door gehoorzaamheid zyn gunst op my zien daalen ; AU’ wat gy my gebied zal daadlyk zyn verricht:
’k Verban om u myn liefde, en volg myn’ kinderpligt.
RUDOLF.
Sofia! waardig Pand! wat doet ge al vreugds my hooren! Uw teedre zucht voor my kan my’c hoogst bekooren:
't Verheugt my, nu ik niet kan fiemmen in uw min, Dat Henrik, op myn’ eisch, geweerd word uit uw’ zin.nbsp;De deugd, die ge in hem roemt...
. SOFIA.
Is ’t richtihoer van zyn leven... Ach, Vader! ’k hoor zyn ftem: ik voel myn ieden beeven!nbsp;Ik bid, vergun dat ik terftond van hier vertrekk’
Opdat hy u zyn’ wensch in ’t heimelyfc ontdekk’;
’k Zou myn ontroering niet verborgen kunnen houên:
Ik fmeek u,laat hy my niet in deez’ ftaac aanfchouwen.
RUDOLF, SOFIA, ANNA.
ANNA.
Heer Henrik vraagt, of hy u fpreeken kan, Mynheer?
RUBOLF.
Tegen Anna,
t Ja-
Tegen Sofia.
Myn Dochter, zet één oogenbiik u neer:
Schuil achter ’t ledikant: daar kunt gy du'dlyk hooren quot;Wat lot aan Henrik en zyn’ vader word befclioren.
DERDE T. O O N E E L.
RUDOLF, HENRIK; Sofia, ter zyde.
HENRIK.
IVTynheer, gedoog dat ik, voor myn benepen hart.
Nog eens eene uitkomst zoek’ by u in myne finart;
Dat ik, de droeve zoon eens vaders, dien ik eere.
Dien ik op’t hoogst’ beminn’, met hart en ziel waardeere. Nog eens om byftand fmeeke in deez’ benaauwden ftaat,nbsp;Daar ons het goed geluk, maar niet de deugd, verlaat,nbsp;RUDOLF,
Wat, deugd ? wat valt hier op uw deugden nog te roemen ? Durft gy de boosheid met den naam van deugd verbloemen tnbsp;Gy en uw vader zyt van alle deugd ontbloot!
Gy zoekt my in dit uur, geprangd door hoogennood, Weêr door gevlei en list in uw belang te trekken.
Opdat ik weêr het doel van uw bedrog zou ftrekkenl Maar neen, uw vader is een booswicht; ik weet raadnbsp;Otn hem te ftraffen voor zyn trouwelooze daad.nbsp;HENRIK.
Ach! wil myn’ vader toch in uwe drift niet doemen; Wil hem,tot myne fmart,geenrchelm,geen booswicht noemen.nbsp;Hy is een eerlyk man....
RW-
-ocr page 35-RUDOLF.
Hy, eerlyk? henrik.
Ja, Mynheer!
Hoe zeer hy word verdrukt, niets rooft hem ooit zyne eer: De tegenfpoed kan hem zyn middlen wel ontrooven.nbsp;Maar geenszins de eer; die dryft by hem in ailes boveit.nbsp;RUDOLF, ter zydt.
„ Wat vaderliefde! welk een deugd ! vvat eedle trouw!” HENRIK.
Ach! dat myn vader nog in u een’ vrind befchouwl Wisch door uw gunst, Mynheer, de traanen van zyne oogen :nbsp;Wees in zyn’ droeven ramp met zyn verdriet bewogen :nbsp;Dat hy in u befpeure eene eedie ziel, die toontnbsp;Dat in haar binnenfte het medelyden woont;
Wil Fredriks voorbeeld, dat zo haatlykis, niet volgen Hoe meer hy wierd gefmeekt, hoe meer hy wierd verbolgen;nbsp;Hy heeft uit deernis nooit zyn gierigheid verzaakt jnbsp;Barmhartigheid heeft nooit zyn ruwe ziel geraakt;
Hy, in de wreede fchool der vrekheid opgetogen,
Wierd nooit met iemands finartjhoe zwaar ze ook was, bewo-Maar gy, die, t’ allen tyd’, elendigen befchermt, Cgen. Met deernis hen befchouwt, u over hen ontfermt,
Uw hart voor hen niet fluit, maar, in hun harde plaagen, Hen met uw milde gunst altoos wilt onderfchraagen,
Gy zyt het voorwerp, gy, wiens medelydend hart Ik thans beftormen korae in onze ondraagbre fmart.
Duld dat ik u, Mynheer...
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;RU-
-ocr page 36-RUDOLF.
Al kwame uw vader mede, ’t Waare echter vruchteloos: ik hoor naar klagt noch bede :nbsp;’k Zal hem naar ’t ftrengfte recht vervolgen j ja, ik zweer...nbsp;HENRIK.
Zoud gy zo wreed zyn? dit verrichten? ach, Wynheert Herroep dat ysiyk woord, dat myne ziel doet beeven:nbsp;Laat u een’ eedlen raad door ’t mededoogen geeven:nbsp;Gun dat myn vader zyn verlies, zyn fchade, u toon’!nbsp;Verwerp myn fmeeken niet; verhoor zyn’ droeven zoon.nbsp;’k Verzeker u, hy zal u zonneklaar doen blyken.
Dat hy in zuivre trouw voor niemand heeft te wyken. Maar dat de Hemel thans de maat zyns ramps vervult,nbsp;Is door zyn toedoen niet; ’t is buiten zyne fchuld.
Wil toch myn’vader door uw’toorn niet meer bedroeven! Gy zult, begeert gy’t Hechts, zyne eerlykheid beproeven.nbsp;Ik werp my voor u neêr; toon dat ge, op deezen tyd,nbsp;Geen onderdrukker, maar zyn vrind en fchutsheer zyt.nbsp;Denk,denk voor wien ik fineek, voor wien myn ziel moet bee-Dien’keeuwig minncnzal-.’tisdeoorfprongvan myn !even(ven,nbsp;D'e in zyne eedie deugd my feeds heeft opgevoed,
En die van jongs afaan geprent in myn gemoed;
Met wien ik ben getroost,’t zy hem’t geluk moog’feeelen Of’t onheil hem verdrukk’, gelyk een zoon te deelen;nbsp;Hy blyft my even waard’: ’k zal ’t all’ voor hem beftaan..,nbsp;fielaas! myn ziel bezwylct door finarte...
RUDOLF.
Ik ben voldaan.
-ocr page 37-Rys, hraave Jongling! rys; omhels niy; ken my nader; Uw liefde tot de deugd, uw eerbied voor uw’ vader.nbsp;Uw deernswaarde ftaat, uw trouw, uw edele aart,
’t Maakt alles u myn gunst, myn zuivere achting waard’. Heb ik, door drift vervoerd, door gramfchap aangedreven,nbsp;Uws vaders druk vergroot, uw teedre ziel doen boeven,nbsp;’k Zal toonen, door het loon dat u te wachten Raat,nbsp;Hoe verr’ de erkentenis myn fchuld te boven gaat.nbsp;Hoor, hoor dan naar myn reên ; en , zo ze u vergenoegen.nbsp;Zal ik terftond my naar myn eigen voorichrift voegen;nbsp;*k Heb aan uw’ vader, dien ik achtte als mynen vrind.nbsp;Dien ik van jongs af als myn’ broeder heb bemind,
Die thans door ’t ongeluk op ’t vinnigst is benepen,
In myne oploopendheid te roekloos my misgrepen ;
’k Ontflaa hem van zyn fchuld; het zy zyn eigendom: Ifc eisch geen’ enklen duit van ’t myne wederom:
Het zyen blyv’ hetzyne; ik zal hem nimmer maanen... Henrik hy de hmd vattende.
Maar hoelgy zwygtlgy beeft! gy ftort een’ vloed van traanen! Stel vry uw ziel gerust; myn aanbod is oprecht;
Myn byftand, liefde en gunst, ’t blyft all’ u toegezegd. HENRIK.
Ik beef; ik kan niet meer:hoe word myn ziel bedredenf 'k Bezwyk door de overmaat van uw grootmoedigheden.nbsp;Deeze onverwachte gunst treft my zo diep in ’t hart.nbsp;Dat myne tong verdomt: de vreugd maakt my verward...
RUDOLF,
Bedaar; ’kheb myn befluit nog niet geheel doen hooren:
Uw trouw moet zyn beloond; zy kan me op ’t hoogst’ bekoo-Uw teedre vadermin heeft zo myn hart verrukt, Cren; Dat fteeds dat denkbeeld blyft in myne ziel gedrukt;nbsp;Myn’ boezemvrind eert ge als uw’ vader;maar nadeezennbsp;quot;Wil ik. zo wel als hy, u tot een’ vader weezen.
Tegen Sofia. nbsp;nbsp;nbsp;Tegen Henrik.
Tree toe, Sofia. Zie, zie hier myn echtjuweel:
Zy worde uwe cchtgenoote en valle uw deugd ten deel’; Zie haar dit oogenblik do.or ray u opgedragen,
Offchoon ik u deez’ dag haar hand hebbe afgedagen:
De drift had my vervoerd. Welaan , Sofia! kom; Ontfang uw’ Henrik van myn hand als bruidegom.
SOFIA.
Myn Vader! is ’t uw wil? ik zal u vergenoegen;
’k Zal my naar uw begeerte en uwe vt'cnfchcn voegen; Gy weet hoe ik u eer’; ’k heb Henriks deugd gezien;
’k Zag hem u fmeeken voor zyn’ vader op zyn kniên; Ik durf my-zelve aan hem volkomen overgeeven.
Nu gy my aanfpoort om met hem in d’echt te leeven : Hy heeft myn min voor hem reeds klaar genoeg befpeurd :
’kSche.nkhemmyn trouw, nu zy door u word goedgekeurd. Tegen Henrik.
Aanvaard myn hand, Mynheer! op ’t vaderlyk verlangen, En wil myn teder hart daar tevens by ontfangen;
Gy, gy alleen zyt wa;u'd’ dat gy me als bruid geniet; Uw deugd bereid u ’t loon... Maar, hoe! gy antwoord niet ?nbsp;HENRIK.
Verbaasd, ontlleld, ontroerd, verbysterd en verflagen.
Door ’t heil my voorgefteld , door’t goed my opgedragen. Weet naauwelyks myn mond zyn waare erkentenisnbsp;Te toonen naar waardy, die ze u verfchuldigd is.
Tegen Rudolf.
Myn vader word door u van zyne fcbuid ontheven!
’k Zie u uw cenig pand aan my tot egaê geeven!
Pe blydfchap rukt my weg in dit gela’:kig uur,
Nu ik myn hulde doe aan liefde en aan natuur.
Tegen Sofia.
Beminlyk Voorwerp! Lust myns levens! flaat ge uwe oogeti In gunst op my ter neê; ? heb ik uw hart bewogen ?
Heb ik op uwe ziel zo groot een’ prys behaald Dat gy me uw liefde fchenkt.die al myn’ ramp bepaalt?nbsp;Wat heil, na zo veel feeds ! wat blydfchap voor uw’ minnaar.nbsp;Hu gy uvv hart hem geeft, hem kroont als uw’ verwinnaar!nbsp;Maar al dat heil, dat my voor oogen word gefield,nbsp;Word door één’ramp verzwaard,die hiy op’t wreedst beknelt:nbsp;Gy weet in welk een’ druk myn vader thans moet leeven;nbsp;Dat hy onmagtig is om iets my.meê te geeven:
En, ach, Sofia! ach! ik min u veel te teer Dat ik u (lorten zoude in laager ftaat of eer.
Ik min; maar ’k miit oprecht; het i$ geen darde liefde. Die my, door wulpfche drift, den teedren boezem griefde;nbsp;Heen,waarde Zielsvrindin ; neen, fchoone en eedle Maagd!nbsp;Gy weet wat zuivre liefde uw* minnaar voor u draagt:nbsp;En, zo des Hemels gunst ons fteeds waar’ bygeblevcn.nbsp;Had ik tot onze trouw voor’ang u aangedreven:
Nu vreeze ik dat uw gunst, die my tot blydfchap flrekt.
Uw
-ocr page 40-\Jw lieve zucht voor my, zich heeft te vroeg ontdekt. SOFIA.
Hoe! waant gydat niyn min haar’oorfprongheeft genomen Uit zucht tot geld of ftaat? ’t zyn beiden ydle droomen;nbsp;Schoon rykdom, ftaat, of eer, in onze wooning prykt.nbsp;Wat baat die ydle (toet, als ’t waar genoegen wykt?nbsp;Neen, ’kheb my wél beraên:’k bemin u om uw zeden:nbsp;Die fchenken u voor my de fchoonfte aanloklykheden ;nbsp;’k Bemin u om uw deugd, en acht die meerder waard’nbsp;Dan dat gy, zonder haar, bezat al ’t goed der aard’:nbsp;Dus is myn hart gefield : 't zy ’t lot ons drukke of ftreele,nbsp;Myn vreugd is ’t dat ik ’t all’ met u, myn Henrik ! deele.nbsp;HENRIK.
Sofia! waardfte Schat 1 wat ben ik u verpligt!
Hoe heeft uw lieve taal myn treurig hart verligt!
Hoe teer doet gy myn ziel de grootfte blydfchap fmaaken! ’k Ontfang uw liefde en trouw!’k zie u myn heil volmaaken.nbsp;Ik fterf byna van vreugd.,. ik zal,.. ik weet niet, hoe...nbsp;Verfchoon myn drift...vergeefme :.ik weet naauw’wat ik doe.nbsp;RUDOLF.
Wat waare blydfchap! welk een waare erkentnis tevensl Dit is myn heilrykst uur, de blydfte dag myns levens.
Nu ik myn vrinden mag verlosfen uit hun pyn.
En hen een waare fteun, een waar’ befchermer zyn: Tegen Henrik.
Uws vaders ramp heeft uit: hy heeft thans niets te vreezen : Ik zal voor hem een’ fteun, een trouwe toevlucht weezen:nbsp;Dat Fredrik, onvermurwd, hem kwelle en lastig vall’,
TO ONEELSPEL.
Hy haal’ zyn geld by my; ik ben’t die ’t geeven zal: En’t geen hem nog ontbreekt ter redding zyner zaaken,nbsp;Heeft by Hechts door één woord aan my bekend te maaken.nbsp;’k Zal alles wat ik kan tot zynen dienst beftaan,
Hem redden uit zyn’ nood: zo word myn pligt voldaan. My dunkt ik zie de vreugd reeds uit zyne oogen ftraalen.nbsp;Als gy hem ’t einde van zyn onheil zult verhaalen!
Dat denkbeeld ftreelt myn ziel: da: bly vooruitgezicht Geeft ruimte aan myn gemoed, en heeft myn hart verligt.
IIE N RI K.
Mynheer! ach, zal ik u myn vader mogen noemen,
En op uw dierbaar pand als egaê mogen roemen?
RUDOLF.
Gy zult myn’ zoon zyn, ja; ik Ichonk u ftraks haarband, Zy fchonk aan u haar hart; dat blyve uw onderpand;nbsp;De Hemel kroone uw’ echt met zyn’ volmaakften zegen,nbsp;Opdat geen onheil, ramp of fmart u ooit bejegen’ 1nbsp;Ja, dierbre Kindrenl ja; uw welvaart is de myn’!nbsp;*Leeft met elkaêr vernoegd: dat zal myn blydfchap zyn.nbsp;HENRIK.
De Hemel zy gedankt! hy doet ons lot verkeeren.
En op het onverwachtst myn liefde triomfeeren.
De vreugd vervult myn ziel; vergun my dat ik ga, Opdat myn vader uit myn’ mond zyn heil verflaa.nbsp;RUDOLF.
’k Misgun dees bede u niet; volbreng uw hartsverlangen, En meld hem wat hy van myn vrindfehap zal ontfangen.nbsp;Nooit fniaakte ik grooter vreugd: ik juich otn myn befluit;
Myn
-ocr page 42-Myn hart fpringt in my op; bet wil ten boezem mt. Henrik, tegen Sofia.
6 Heuglyk oogenblikl Myn waarde zielsvrindinne!
Jk zal u loonen hoe oprecht ik u beininne:
]k ga myn' vader zien; hem melden, hoe ’t geluk,
De vrindfchap, de eer en trouw, hem redden uit zyn’ druk I
Einde van het Tweede Bedryf.
DER.
-ocr page 43-TOONEELSPEL. sï
EERSTE T O O N E E L.
j A K o B , alléén, zittende in een' armjióel.
Ach, lioe verfchillend zyn de ftaaten Der'ftervelingen, op deze aard’!
De een ziet zich van ’t geluk verlaaten,
Daar de ander fchat op fchat vergaêrt:
Men ziet veeltyds de deugd met tegenfpoeden firyden gt; Daar de ondeugd zegepraalt en weet van druk noch lyden.
Ik zie my van al ’t myne ontzet;
Maar deugd, myn leidsvrouw in dit leven, Verzelt my fteeds: ik volg haar wet,
Offehoun my alles heeft begeeveo:
’k Heb altoos haar bemind, en roem op zulk een min; Wat my ook treffen moog’, niets bant haar uit myn’ zin.
Niets kan my ooit dien fchat ontrooven,
Hoe ook myn lot veranderd zy;
Niets kan myn zucht tot haar verdooven j 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zy ftaat my in myn onheil by:
Schoon ik myn’ tegenfpoed onmooglyk kan ontvlieden, ’k Zie echter my door haar getrouwen bylland bieden.
ns
Helaas! ’k ben'van alom benard;
’k Zie al inyn biydfchap weggevlogen;
’k Vind geen verligting in myn fmart;
Een traanenvloed ontglipt myne oogen ;
Elk dreigt my; ik ftaa bloot voor elks belediging.
Als waare ik ’t fnoodfte mensch dat ooit bet licht ontfing.
Heer Fredr k hoor ik fchamper finaalen;
Hy graauwt my toe, met bits vervvyt.
En eischt dat ik hem zal betaalen ..
Hoe kan ik? ach! ’k ben alles kwyt!
Schoon ik om uitftel fineek, hy weigert my tehooren, Terwyl zyn bittre reêu myn zuiver hart doorbooren.
Wat zal ik doen ? wat vange ik aan ?
Wat zal ik thans my onderwinden?
Arnoldus, ach! uw groots beftaan Is ’t wisfe merk van waare vrinden:
Maar volgde ik uw begeerte, ik deed u veel te kort; Gy wierd, onmydelyk, in uw bederf geftort.
Doch fchoon my alles heeft begeeven,
Myn grootfte fchat is nog bewaard:
Myn zoon, de biydfchap van myn leven,
Is door des Hemels gunst gefpaard:
Zyn deugd, zyn vadermin, zyne onbevlekte Zeden,
’t Zyn all’ bewyzen van zyn zielshoedanigheden.
-ocr page 45-Hoe deelt hy in myn’ druk en Tman 1 ’k Zie hem voor my in liefde blaaken;
Myn lot verfcheurt zyn teder hart,
En prent de droefheid op zyn kaaken:
Schoon my ’t geluk begeeft en wars den nek toekeert, ’k Word echter van dien zoon, dien braaven zoon , geëerd.
Hy heeft, door zucht tot my gedreven.
Door vaderliefde als aangefpoord ,
Zich daadlyk naar Rudolf begeeven;
Ach, dat hy gunstig vvierd verhoord!
Maar neen, ik heb veel min te hoopeii dan tevreezen-, Hy zal, dit tuigt myn hart, mede onverbidlyk weezen.
In welk een’ droeven jammerftaat Ben ik rampzalig neêrgedompeld!
Tk ben geheel ten einde raad,
Door ’t yslykst onheil overrompeld:
’k Heb nooit myn hart verhoogd, uit zucht tot ftaat oïgoed; ’k Heb ieders heil betracht en houde een vry gemoed.
Welaan dan, feboon de felffe fmarte Myn vreugd me ontrukt, my droefheid baart,nbsp;’k Steun op de oprechtheid van myn harte:
Die is my meer dan fchatten waard’;
Schoon alles my begeeft, de Hemel kan my fchenken c Geen 't allerfcherpst vernuft onmooglyk uit kan denken.
TWEE,
-ocr page 46-%
JAKOB, ARNOLDUS. ARNOLDUS.
Hoe gaat het, waarde Vrind! Hebt gy een poos gerust?
J A K o B.
Neen, myn Arnoldus! neen, geenflaap verfchaft my lust; Want pas befchiet myn oog, of door de naarftedroomen,nbsp;Waarin ik word gedreigd, word me al myn rust benomen:nbsp;Waar ik my wende of keer’, ’t is niets dan droefenis.nbsp;Die my alom beftryd, en niet te ontkomen is.
ARNOLDUS.
Waar is uw zoon. Mynheer? waar is myn vrind gebleven?
J A K o B.
Hy heeft, voor myn belang, zich naar Rudolf begeeiven; Maar, ach! ik vrees dat hy, hoe nedrig hy zich toon’.nbsp;Daar niets ontmoeten zal dan drift en fmaad en hoon.nbsp;Gy weet hoe my Rudolf voorheen beminde en achtte»nbsp;Toen nog het bly geluk in myne wooning lagchte:nbsp;JVtaar nu de tegenfpoed my overiil verzelt,
Myn huis op ’t felst beftormt, my op het vinnigst kwHt, Nu zie ik my door hem gelasterd eh gefchonden.
En heb een’ vyand in dien waarden vrind gevonden.
Ik word door hem beticht van onvoorzichtigheid,
Van losheid in myn werk, van trouweloos beleid:
Dit laatfle treft my ’t meest; ik kan de wreede (lagep Van ’t wankelbaar geluk met meer geduld verdraagen »nbsp;Dan dat myn zuiver hart met ontrouw word beticht;
lastring is voor my van ’t allerzwaarst gewigt.
ARNOLDÜS.
bedaar! elk, die u kent, zal anders van u fprecken: ïdw deugd, uw minzaamheids uw trouw is elk gebleken.nbsp;Rudolf zal eens, wanneer zyn gramfehap is bedaard,nbsp;Verandreii van gedrag: hy kent uw’ eedlen aart.
’t Is hem niet mooglyk u in rechten ernst te haaten. Neen, neen; hy zal u nooit in uwen nood verlaaten,
J AKOB.
Jk heb my ook met zyn genegenheid gevleid;
Ik heb my-zelv’ zyn gunst, zyn’ byftand toegezeid: Maar, na myn rampen hem ter ooreii zyn gekomen,
Doet hy my zynen haat, zyn woede en gramfehap fcliroomen. Op Fredriks hart, dat Hechts door hebzucht word bedierd ,nbsp;Door hebzucht, die hy van zyn jeugd af heeft gevierJ,nbsp;En nooit verzaaken zal, zo lang hy blyft in ’t leven,
]s my geen ftraal van hoop meer overig gebleven.
Rudolf, beminlyk, maar oploopend van gemoed,
Stelt aan zyn drift geen perk, wanneer die hartstocht woed. Dies vrees ik dat zy niet zal tot bedaaren raaken.
Maar dat de beê myns zoons hem zal verwoeder maaken. Hy heeft deez’ morgen hem zyn dochters hand ontzegd;nbsp;Hem fier verboden ooit te hoopen op deez’ echt.
En is, vol grimmigheid en fpyt, myn huis ontweken, Terwyl ik bezig was hem om zyn hulp te fineeken:
Dies is van allen kant, hoe ik ’t ook wende of keer’, Deen kans tot redding, ja geen hoop op uitkomst meer:nbsp;tjlartword me alstoegefchroefd. Waar heen zal ikinywenden?nbsp;Wanneer zal’c einde zyn van mynè ondraagbre elenden?
C 2 nbsp;nbsp;nbsp;AR-
-ocr page 48-ARNOL DUS.
'k Smeek, om de vrindfchap, die ons beider hart bekoort. Dat gy de bede eens vrinds, tot uw behoud, verhoort.nbsp;Aanvaard, op rayn verzoek, het geld, u aangeboden :nbsp;Gebruik het t’ uwen dienst waar dat gy ’t hebt van noodert.nbsp;’t Geen ik u aanbied kan nooit beter zyn belleed,
Dan om een waarden’ vrind te redden uit zyn leed. Aanvaard dan..,.
JAKOB,
’k Bid, Mynheer, wil nooit hier weêr van fpreeken; Indien ik dit bellond, zou ’k onze vrindfchap breeken:
’k Heb u de reden van myn weigring doen verftaan; Daar blyf ik by; ’k zal nooit myn deugd te buiten gaan.nbsp;Ben ik van ’t myne ontzet, ’k zal’t uwe geenszins waagen,nbsp;Maar, is ’t des Hemels wil, myn lot geduldig draagen.nbsp;Neen , niets zal immer rny doen wyken van myn’ pligt.nbsp;ARNOLDUS.
Daar komt uw zoon : ik lees de vreugde uit zyn gezicht.
derde t o o n e e l.
JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK.
HENRIK.
Myn dierbre Vader, juich! gy zyt uw leed te boven: ’k Breng u een blymaar’, diegynaauwlyks zult gelooven.nbsp;J AKOB.
Wat is ’t, myn Henrik ? fpreek ; ik ben verbaasd, ontroerd. Doe de oorzaak my verllaan, die « tot vreugd vervoert.
-ocr page 49-HENRIK.
Gy Weet hoe ik terftond, door ongeduld gedreven, heb, voor uw belang, naar heer Rudolf begeeven;nbsp;Jk dien my aan, treê in, en, met een hart vol fchrik,nbsp;Spreek ik hem nedrig toe: ’k verzoek een oogenbliknbsp;Gehoor by hem , om hem uw rampen voor te draagen;nbsp;Ik fmeek hem dat hem nog wat uitftel moc^’ behaagen.nbsp;Dat ge als een eerlyk man, die fteedsde trouw waardeert.nbsp;Uw zaak hem zult doen zien, indien hy zulks begeert.nbsp;Maar hy, by graauwt my toe, wil naar geen reden hooren ,nbsp;Noemt II een’ booswicht, wil aan u noch myzich ftooren ;nbsp;gt;, Gy en uw vader zyt van alle deugd ontbloot”,
Uryft hy my fchamper toe; hy fpot met onzen nood; Hy zwoer zelfs dat hy u op ’t flrengfte zou vervolgen.nbsp;Dat opzet trof myn ziel. Hoe zeer hy was verbolgen,
’k Bad echter om zyn gunst;hy dreigt mc;ik fmeek hem weêr . En werp ootmoedig my voor zyne voeten neêr:
Byna van druk verfmoord, geprangd door duizend yreezen... JAKOB.
Zyn dit de reden, die u zo verheugd doen weezen?
H E N RI K. _
heft
Een edele inkeer treft hierop ’t grootmoedig hart Van hem, die my verachtte , en lagchte om onze (inart:nbsp;^y fchaamt zich om zyn drift, betoond aan u, myn’vader;nbsp;Verfoeit zyn grimmigheid; hy eischt dat ik hem nader’;
•ny op; omhelst me, en toont ftraks zyn berouw:
Noemt u zyn’ waarden vrind en ’t voorbeeld van de trouw. Hy feheld uw fchuld u kwyt, en ’t geen u mooge ontbreeken,nbsp;Haar kunt ge, als ’t u behaagt, terftond by hem om fpreeken.
C 3
-ocr page 50-J A K o B.
RIyn Zoon, kan ’t weezen! ach, ’t geluk is veel te groot! ’t Is ongeloofbaar; neen, gy vleit my in myn’ nood.nbsp;HENRIK.
Dit is ’t geen u betreft, uw vreugd, daar ik in deele; Dat, by uw lieil, niyii lieil ook uwe zinnen fireele!
’t Is niet genoeg voor hem dat hy u byftand bied.
Dat hy u door zyn hulp uw’ ramp ontkomen ziet;
Hy wil, by uw geluk, ook,tevens ’t myne voegen:
U red hy uit den nood; ’k zie hem myn’ wensch vernoegen: Hy fchenkt zyn eenig Pand, dat hy zo teer bemint,nbsp;¦Waarin ik al myn’ lust cn welbehaagcn vind,
Aan my tot echtgenoote, en ’t is zyn hoogst begeeren, Dat ik, na deezen dag, hem zal als vader eeren,
Iiidien gy ’t niet weérftreeft, maar Iteint in deezen echt. J A K o B.
Myn Henvik, durf ik wel gelooven ’t geen gy zegt? Helaas ! gy doet my voor uw teedre harsfens vreezen:,
’k Geloof uw reden niet; het kan niet mooglyk weezen ! Hy, die my heeft ver/lnaad, zou thans myn fchutsheer zyn ?nbsp;My byftand bieden ? neen, gy word misleid door fchyn.
IIE N RI K.
Al ’t geen ik zeg is waar: verban uw vruchtloos fehroomen. Ik heb twee borgen, die hier met my zyn gekomen;nbsp;Gun dat ik ze u vertoonc , opdat gy zeker zytnbsp;Van uw en myn geluk, dat beider ziel verblyd.
J AKO J3.
lA'eÜian, myn dierbre Zoon! ontlast my van myn zorgen:
39
l'oon my die vrinden , ras...
Hen RIK, marde deur tredende, die aan de zyde van het Tooneel is, geleid Sifia, van haaf vader verzeld,nbsp;in de kamer, en zegt;
Zie hier, hier zyn myn borgen. yakdb, ziende Rudolf met Sofia inkomen , valt in een'nbsp;armftoel.
RUDOLF, Jakob omhelzende.
Ja, dierbre Halsvrind ! ja, geloof vry ’t geen gy hoort: Wy zyn de borgen van dien zoon, die ons bekoort.nbsp;Vergeet uw ongeluk; wil my het kwaad vergeeven.
Dat ik, in myne drift, heb tegen u bedreven:
Ik heb uw deugd gehoond; ik heb uw’ zoon misdaan;
’k Omhels ü als myn’ vrind ; neem my daar weêr voor aan: Vergeet dat myne drift zo ftout u dorst ontëeren.
Ik kan uw beider deugd nooit op haar’ prys waardeeren; De liefde uws zoons tot u heeft myne ziel geraakt;
Hy heeft myne achting, liefde en gunst zich waard’ gemaakt; Ja, myn Sofia zal, zo gy ’t nog goed kunt vinden.nbsp;Door een’ gewenschten echt zich aan uw’ zoon verbinden.nbsp;J A K o B.
Is ’t mooglyk 1 welk een heilmyn blydfchap kent geen maat'. Red gy, dus onverwacht, my uit myn’ jammerftaat?nbsp;lioe zal ik u,myn Vrind, voor uwe trouw beloonen?nbsp;Hoe kan ik naar waardy u myne erkentnis toonen ?
Met welk een vreugd ftemde ik in deez’ gewensten echt. Indien ’t geluk nog aan myn’ handel tvaar’ gehecht,
En ik in ftaat waare om myn’ zoon een’ fom te geeven C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waar-
-ocr page 52-Waarvan hy met uw fpruit in ’t huwelyk kon leevenl Maar, dit ’s me onmooglyk...
RUDOLF.
En metéén onnoodig; neen; Stem Hechts in hun geluk, dat is myn bede alleen.
’k Heb middelen genoeg om hen in flaat te ftellen.
]k verg u niets, myn Vrind; wil u niet vruchtloos kwellen: Zyn deugd, Jtyn trouw voor u,eii zyn oprecht gemoed,nbsp;Zyn meer dan fchatten waard’; zyn ’t besre huwlylcsgoed.nbsp;Uw handfchriit is verfcheiird : uw fchiild is .afgefchreven.nbsp;’k Zal Fredrik dcczen dag ook nog voldoening geeven,nbsp;En heb, beha:ven dat, zo veel voor u gereednbsp;Als gy benoodigd zyt, om te einden al uw leed.
Spreek vry; fpreekonbefchroomd; eisch wat u moogeontbiee-rict w'orde u llraks bezorgd.
J A K o B.
De vreugd belet my ’t fpreeken. Ik ben befchaamd, ontroerd, om uw' grootmoedigheid,nbsp;Die my, zo onvorw'acht, het wenschlykst heil bereid.nbsp;Maar, ach! hoe zal ik u ooit wedergeeven kunnennbsp;’t Geen gy my fchenkt, Mynheer,’t geen gy my wilt ver-’k Ben nooit daartoe in ftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gunnen?
RUDOLF.
Dan eisch ik ’t nooit weerom, ’k Wil zelfs geen har.dfchrift, neen; het blyve uw eigendom.
fier.
-ocr page 53-vierde t o o n e e l.
JAKOB, RUDOLF, SOFIA, ARNOLDUS, HENRIK, ID A.
IDA.
Mynheer, die knorrepot, die ftraks dat leven maakte. Die hier zo raasde en tierde, en boos het huis uitraakte,nbsp;Is in het voorhuis, wil u fpreeken, en gaat aan,
Gelyk een razend mensch: zal ik hem heen doen gaan Of hier doen komen ? ’k vrees hy zal u wis verftooren.nbsp;RUDOLF.
Wie is die knorrepot ? laat ons zyn’ «aam eens hoorcn,
ID A.
Wie zou het zyn,Mynheer! ’c is Fredrik, die, ontzind. Nooit grooter heil of vreugd dan in het fchraapen vind ;nbsp;Die zich verbeeld, dat hy iets heerlyks heeft bedrevennbsp;Als hy een’ bedelaar een oortje heeft gegeeven ;
Het is een raar figuur, een wondre potentaat:
jongens wyzen hem met vingers na op ftraat:
Hy is by elk bekend door zyne uitfporigheden.
Begeert gy dat hy gaa ? of zal hy binnen treden ? RUDOLF.
Tegen Jakoh.
Js. Ida! zend hem hier; zo gy het toe wilt Haan,
Zeer
gaarne.
J AKOB.
RUDOLF , tegen Jakob.
Ik bid, laat my alleen met hem begaan.
C 5 nbsp;nbsp;nbsp;rXF,
-ocr page 54-RUDOLF, JAKOB, SOFIA, HENRIK, ARNOLDUS, FREDRIK, IDA.
Tree in, Mynheer.
FREDRIK.
Wel nou! hoe ftaan we met de zaaken ? Krygik van daag myn geld? Spreek op, hoe zult gy ’t inaaken ?nbsp;Gy hebt my lang genoeg voor gek doen loopen: ja!
*k Wil nu voldaan zyn eer ik weer naar huis toe ga.
Gy zwygc! hoehebik’thierPdoemyuw antwoord hooren; Wat! heb jy,altemaal gelyk, de fpraak verloren?...nbsp;Tegen Rudolf.
Ho! ho! ik merk het al; hier fchuilt wat achter: jy,
Jy grlmlageht, jy befpoc me, en zyt vernoegd en bly. Omdat hy jou je geld reeds heeft weerom gegeeven:
’k Wil ’t myne ook hebben, of ik zweer, hy mag wel beeven. Jk zal eens zien , of hier geen recht is in de ftad,
En of men my maar za! befpotten: vat je dat ?
RUDOLF.
Wie zegt u dat ik reeds myn geld heb weer bekomen» Wie deed u zulks verdaan ? uit wien hebt gy ’t vernomen ?
FREDRIK.
Uit niemand anders dan uit jou vernoegd gelaat;
Dat zeit het my genoeg: maar ftaaken wy die praat. Tegen Jakob.
Geef my myn geld; kom, ras; ’k laat u niet eer met vreden.
RU-
-ocr page 55-RUDOLF.
Wat zyt gy fchrander in uw oordeel! in uw reden!
Uit myn vernoegd gelaat waant gy, dat reeds het geld, ’t Welk ik heer jakob fchoot, my weêr is toegeteld ?nbsp;Maar neen, ’t is verr’ van daar; die blydfchap op myn wezennbsp;Is uit eene eedler bron, dan ge u verbeeld, gerezen.;nbsp;Myn vrind is niet in fiaat dat hy ons ’t geld hergeev’
Zo lang zyn welvaart en zyn vooripoed niet herleev*. FREDRIK.
Laat iny de reden van jou blydfchap dan ecns hooren, RUDOLF.
Best dat ik die verzwyg’: het zou u licht verftooren.
FREDRIK.
Jy bint je geld kwyt, net als ik, en nog verheugdf Myn arme Bloed, jy hebt wel reden tot die vreugd!
Je zoud waariichtig my wel haast aan ’t lagchen maaken: Zyngeld kwyt enverheugd! wie hoorde ooit vreemder zaalcen?nbsp;RUDOLF.
’k Beken, ’t is vreemd voor hen, die denken als gy doet; Maar niet voor hen, bezield met edeler gemoed:
Gy hebt, zo wel als ik, heer jakob geld gefchoten. Maar ’t bly geluk heeft hem tejammerlyk verftooten:nbsp;En nu hy alles derft, eischt gy hem, flreng en flraf,
Op de onbefchaafdfte wyz’, ’t geen gy hem fchoot, weêr af: De helft is u geboón; maar gy, ontbloot van redennbsp;En deernis, hoort geenszins naar fmeeken noch gebeden.nbsp;Ik heb,zo wel als gy, myn’ halsvrinds fraartverzwaard ,nbsp;Maar myn bezwalkt gezicht is eindlyk opgcklaavd ;
Ik
-ocr page 56-Ik heb hem fier gehoond; ik heb zyn edel harte,
Zo wel als gy, gepynd met onverdraagbre finarte.
Nu heeft het naberouw myn zinnen omgekeerd:
Hy, dien ik heb verdrukt, word thans door my geëerd: Ik fchonk zyn fchuld hem kwyt; ’t zal my tot vreugd verflrek-Wischt zy myn misdaén uit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken
F R E D R 1 K.
Loop ! loop! dat’s voor de gekken: Noemt jy ’t een mirdaad , dat men’t zyne weêrëischt? hoe !nbsp;Hoe ben je zo verkeerd ? ’k weet beter wat ik doe.nbsp;Schonk jy zyn fchuld hem kwyt.dat kan geen mensch beletten;nbsp;Maar ’k zal die zotterny wel uit myn zinnen zetten :
’k Geloof, het leutert je al: je zinnen zyn ontfteld: Schonk je aSn dien losbol, aan dien kwistgoed, al dat geld ?nbsp;RUDOLF.
Niet hooger! ..wacht u wel hem in zyne eer te krenken, ’k Ben hem veel meer verpligt, dan ik hem ooit kan fchenken.nbsp;F RED RIK.
Tut! tut! ik lagch reis met jou malle deerenis!
’k Ben bly dat myn gemoed niet zo meêlydend is.
Tegen Jakoi.
Kom, kem , geef my myn geld ,• ik zal 't jou nooit verëeren. RUDOLF.
Dat word u niet gevergd : zorg flechrs hem niet te ontëeren. Vergun een kleine poos nog uitftel aan myn’ vrind,nbsp;Totdat hy zich daartoe in beetren Haat bevind.
fs nu onmooglyk dat hy u voldoen zou kunnen.
Ik fmêe» bet u voor hem, wil my dees beê vergunnen:
F RE*
-ocr page 57-FRE DRIK.
Je zelt niet trekken, neen; al praat jy nog zo fyn.
Ik Iaat niet af, geenszins; liet moet ’er aanftonds zyn. RUDOLF.
Welaan ! gy wilt u niet naar myne bede voegen?
’kZal, Onmeêdoogende ! u op ftaanden voet vernoegen. Geef my het handlchrifc van myn’ vrind; het was alleennbsp;Om u te toeifen, dat ik ftraks u heb gebeên.
Neem dees quicantie; daar; zy zal u net betaalen :
Gy kun: nog deezen dag het geld daarvoor doen haaien, Zyt gy nu vergenoegd?
FREDRIK.
Wel ja , dat briefje is goed.
Maar jy, wat bin je toch een ful, een domme bloed. Dat jy je zelf dien last zo op den hals komt haaien.
En zo veel fchulden, vooreen’vreemden, gaat betaalen! Voor een’, die alles waagt, door flrafbre roekloosheid.nbsp;En niets met oordeel doet, met kennis, noch beleid.nbsp;RUDOLF.
Daar weet gy weinig van; gy hebt, in al uw leven. Nog nooit een enkle biyk van uw vernuft gegeeven:nbsp;Niets is by u bekend dan enkel hoe ge uw goed.
Uw’ fchat, vermeerdren zult: gy weet niet, w.it gemoed. Wat deernis, ongeluk , of rampen zyn te zeggen:
6 Neen; daar heeft men u u nooit op toe zien leggen.
Het fchraapen is uw lust, dat ’s alles wat gy weet, Schoon dit uw lyf en ziel Hort in het yslykst leed;
Ik heb myn’ vrind gered; dit kan myn hart meer ftreelen.
Dan dat ik moest met u al ’t goed der waereld deelen.
’k Zegmeer:zyn’ braaven zoon, die baak van zuivre trouw. Schenk ik myn eenig pand, door ’t huwelyk, tot vrouw:nbsp;Zyn deugd heeft haar verdiend,en’ikanmeop’thoogstbebaagennbsp;Dat zy zich, naar myn’ wensch, gehoorzaam zal gedraagen.nbsp;Hun lot is ’t myne thans; het voegt ons bly aanéén.
Maar mooglyk zult gy dit ook wraaken.
FREDRIK.
Ik ? och, neen! Tir zyde.
Ik wensch hen veel geluk. „ Wat kan het my verfcheelen „ Of hy zo zot is, en zo dwaas , in alle deelen !
„ Ik heb myn peper vast. Het bruid my niet. Ik ga.” RUDOLF.
Wat mompelt gy, Mynheer ? fpreek j dat men u verftaa.
FREDRIK.
Niets 5 ’k zeg, dat ik....
ZESDE T O O N E E L.
rUDOLF, JAKOB, SOFIA, HENRIK, ARNOLDÜS, FREDRIK, IDA.
ID A.
Mynheer, daar is een man gekomen, Die naar u vraagt: hy is door yver ingenoinen,
En brand van ongeduld om u te fpreeken. Hy Wil my niets zeggen, maar hy is vernoegd en bly.
AR-
-ocr page 59-TOONEELSPEL, 47
ARNOLDUS.
't Zal moogelyk een boó met goede tyding weezen.
Wie weet of door zyn komst niet al uw onheil zwicht.
JAKOB, tegen Ida.
Zeg dat hy binnen koom’.
ZEVENDE T O O N F. E L.
RUDOLF, JAKOB, ARNOLDUS, SOFIA,
, nbsp;nbsp;nbsp;HENRIK, FREDRIK,
WIEBE LOLKES.
JAK OB.
Bedriegt my myn gezicht?
Hoe, Wiebe! zyt gy hier ? hoe zal ik dit doorgronden ? WIEBE.
Menheer, myn fchipper heeft als bode my gezonden Met deezen brief; wy zyn, behouden, deezen nacht.nbsp;Doch met het grootst gevaar, te Texel ingebragt.nbsp;JAKOB.
Wat^egtge?
WIEBE.
Daar, Menheer! gy kunt het zelf hier leezen. J A K o B , den brief kezende.
AAN MTNHEER JAKOB.
MynJieer! ik laat u meten dat wy deezen naclit, ten elf uuren , behouden in Texel zyn ten anker gekomen metnbsp;de Anna, de Hendrina, de Jakoba, de Pieter, en de Jan,
al~
-ocr page 60-allen met tene rjke lading: de drie anderen zyn in den Jlorm van ons afgeraakt, en zullen, zo ik hoop , medenbsp;behouden binnen komen : de hots heeft my bericht dat hiernbsp;tyding was dat wy allen vergaan waaren, zynde dit de redennbsp;dat ik myn' bootsman Wiebe Lolkes , te tand heb afgezonden , om u de onwaarheid daarvan bekend te maaken : iknbsp;hoop met de eerste gunstige gelegenheid op te komen, en unbsp;Zelf te fpreeken. Ik ben, met haast,
UE. DJV. DIENAAR, JAKOB PIETERSZ.
J A.KO B.
Mag ik gelooven ’t geen ik lees ? zou ’t waarheid weezen ? WIEBE.
Ja wel, Menheer! maar nooit had iemand dit gedacht; Geen van ons allen had dat groot geluk verwacht:
Wy dachten ieder uur: Nu gaan wy vast verloren.
Wy (lelden ons al tTaam een’ wisfen dood te vooren.
Ik heb nu al op zee gezworven twintig jnar.
En menigmaal geweest in ’t ysfelykst gevaar,
Maar nooit zulk weêrbeleefd.nooitzulkeen’florm vernomen. Als nu, op deeze reis, ons over is gekomen;
En echter hebben wy nooit minder fchaê gehad ;
Dit zult gy zien zoras wy nadren aan de Stad:
Wy hebben voor het Land gezworven negen wecken.
J A K o B.
Ga binnen, Wiebe! ik zal u daadlyk nader fpreeken.
AG T.
-ocr page 61-TOONEELSPEL. 49 A G T S T E T O O N E E L.nbsp;Rudolf, jakob, arnoldus, Sofia,
HENRIK, FREDRIK.
ARNOLDUS.
Dus word de deugd gered in ’t uiterfte gevaar!
RUDOLF.
’kWensch u geluk, myn Vrind! met deeze blyde maar’. FREDRIK.
’kWensch je ook geluk, meVrind! nou heb jenietste vreezem Nou zei je weêr in ftaat, gelyk te vooren, weezen.
Hou nou me geld maar weêr op intrest, wyl ik ’t jou. Nou jy geen fchade hebt, volkomen toebetrouw;
Die vrindfchap wil ik jou met al myn hart betoonen. RUDOLF.
Is dit een vrindfchap doen? neen, ’t is de vrindfchap hoonen. Gy kent die fchoone niet; ’t is louter eigenbaat.
Die ge in uw handelwyze alöm uitblinken laat.
De waare vrindfchap is, in de uiterfte ongelukken ,
Zyn vrinden by te ftaan, en aan den val te ontrukken. Hunne eer te hoeden, en, wanneer hun druk vergroot,nbsp;Hen, door eene eedle daad, te redden uit hunn’ nood.nbsp;Kent gy u-zelven nu in zo veel fchoone trekken?
Kunt gy die vrindfchap in uw handelwyze ontdekken? Neen; gy, van alle liefde en reedlykheid ontaart,
Hebt haar, van uwe jeugd, voor vyandin verklaard.
Hu ’t onheil over is, nu alle rampen wyken,
Wilt ge uw genegenheid,kwanswyz’, myntrind doen blyken.
D nbsp;nbsp;nbsp;Gy
-ocr page 62-Gy bied uw geld hem weer, maar niet uit vrindfchap; neen:
't Is enkel uit belang: wy zien door ’t masker heen.
Had gy, in ’t hoogst des noods, aan hem dje gunst bewezen, Dan had men u geroemd, uw edel hart geprezen:
Nu word ge altoos, door ons, met afkeer aangezien; Wy zullen, waar ’t ook zy, uw byzyn fteeds ontvliên.nbsp;Maar van uw fpoorloosheid, zolang wy leeven, fpreeken,nbsp;Ons fchaamen dat wy ons verneêrden u te fnieeken.
Dit ’s onze meening u op ’t duidelykst verklaard. FREDRIK.
’t Is wel; jou vrindfchap is my ook geen oortje waard’. Ik zie het zonneklaar, de een is zo zot als de ander:
Ik heb me geld j vaart wel: vermaak: je met malkander’.
RUDOLF^ JAKOB, SOFIA, HENRIK,
A R N O L B U S.
ARNOLDUS.
Beftraffing heeft geen vat op zyn ontaart gemoed.
Dat door niets anders, dan door hebzucht, word gevoed. HENRIK.
^lyn Vader, welk een heil zien we onverwacht genaakenl Wat doet decs blyde maar’ myn hart al zoetheid finaaken!nbsp;Daar gy.door vrindfchap eerst gered zyt uit uw’druk,nbsp;Vervult de Hemel thans de maat van uw geluk.
’k Mag nu, in blyder Haat, myn fchooneals bruid ontfangeB; ’k Smaak nu in haar bezit myn grootfte zielsverlangen;nbsp;Bevestig nu myn heil, myn Vader! ftem myn trouw;
Schenk
-ocr page 63-myn Sofia, myn Beminde, my tot Vrouw! JAKOB.
Waan niet, myn Zoon! dat ik uw’ wensch zal wederftreeven, Neen! ’t ftrekt my tot vreugd dat ze u haar hand zal geevennbsp;Indien ze u liefde draagt. Sofia! mint gy hem ?
Of geeft ge, op ’s Vaders wil, daartoe alleen uw ftem ? De min myns zoons voor u kan niets ooit ëvenaaren:
Gy zyt alleen de fchat waarop zyn zinnen ftaaren: Bemint gy hem zo teêr, gelyk hy u bemint,
Dan roeme ik beider keur, die u aanéén verbind;
Dan zal ik deezen dag de grootfte blydfchap fmaaken.
Gy zwygt I... ik bid, wil uw beliuit my kenbaar maaken.
SOFIA.
Mynheer, een deel der jeugd haakt naar den echtenllaac, Opdat die haar geheel haare eigen vryheid laat’.
Daar zyn ’er, die, uit zucht tot weelde eh hovaardyë, Zich roekloos florten in een naare llavernyë ;
Die nimmer uitzien naar verdiensten, maar alléén Hunne oogen vestigen op vaifche aanloklykheên.
Doch zulk een dwaas bedryf, wel verr’ van dat te roemen. Zal ik,voor aller oog,hoe fterk men’t aanpryz’,doemen,nbsp;’k Bemn, en ’k bloos geenszins om dees bekentenis,
’k Bemin uw’ zoon, Mynheer! dewyl hy ’t waardig is. Geen vaderlyk gezag heeft hem myn hand gegeeven:
onbevlekte trouw heeft my naar hem gedreven: ^yn teedre zucht voor u. Mynheer! (ik fpreek oprecht)nbsp;Heeft van myn min voor hem den vasten grond gelegd.nbsp;Ik heb Zyn deugd gezien; die wist my’t hart teraaken;
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 64- -ocr page 65- -ocr page 66- -ocr page 67- -ocr page 68- -ocr page 69-ts'» #:quot;'. ï%^:;f'
jiM'
'v-
M'quot;
'. nbsp;nbsp;nbsp;rf ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;••
%■^'‘
r-:-.i' nbsp;nbsp;nbsp;'^'•^,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■••.. ' ■■' jquot;'
.L. nbsp;nbsp;nbsp;•’^.gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U quot;* f, ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 4'-
. ^! nbsp;nbsp;nbsp;‘ â– ' '* A ■’’'' â–
''. nbsp;nbsp;nbsp;'' t.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S '
»;-.t
- jft -
■i’!* ftW’
'r â–