-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-

r


5^quot;



0



-ocr page 5-

MOZES MENDELSSOHN.

NAAR HET HOOGDUITSCH

VEIJ BEWERKT DOOB

W. C. E O Y A A R D S.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.

5

i

-ocr page 6- -ocr page 7-

P E K s o N E isr.

MOZES MENDELSSOHN.

SAMUEL GOLDHEIM, zijn neef. SIMON ELKAN.

HEINRICH BLUME.

ESTHER, zijne vrouw.

SAMUÊL, hun kind.

Plaats der handeling: Berlijn.

Tijd e u Anno 1785.

NB. Bij het Joodsch dialeet, of liever dat accent, hoede men zich voor overdrijving.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Eene kamer gemeubeld ia den stijl van de a-hltiende eeuw. Links eene groote schrijftafel met leuningstoel. Rechts eennbsp;venster tot op den grond reikend. Daarvoor een stoel ennbsp;een voetenbank.

Het midden oan het tooneel moet vrijblijven.

Het geheele ameublement moet burger-welgesteldheid aantoonen.

EERSTE TOONEEL.

ESTHEE, zit aan het venster en houdt zich met naaiwerk onledig.

SAMUEL, zit nevens haar op een voetenbank. ESTHER.

Welnu, kent ge het reeds? zult gij niet haperen?

SAMUEL.

O Mama, heel goed, hoor maar eens: — «Kent u mij niet. Grootpapa? Ik heet Samuel, juist zooals u.”

(^Herhaalt het nog een paar malen werktuigelijk, volgens de gewoonte van kinderen.)

-ocr page 10-

ESTHER.

Al wel, al wel, dat gaat heel goed.

SAMUEL.

Krijg ik nu ook mijn boeken, mama?

ESIUEB.

Dan moet ge wachten tot Oom Mendelssohn te huis komt.

SAMUEL.

Oom Mendelssohn is zoo üef: hij heeft altijd mooije prentenboeken bij zich.

ESTHER.

Oom Mendelssohn is niet alleen lief wanneer hij mooije prentenboeken medebrengt

SAMUEL.

Maar hij heeft altijd mooije boeken bij zich, dus is hij altijd lief.

ESTHER, lagchende.

Tegen deze redenering kan men niets inbrengen. — Maar waar blijft hij toch? Reeds sedert twee uren verwacht ik hemnbsp;met ongeduld; de angst, de onzekerheid laat mij geene rust, ennbsp;te vergeefs zoek ik in het gekeuvel van den kleine afleiding tenbsp;vinden...

SAMUEL

Mama, waarom gaan wij toch niet uit? De zon schijnt zoo mooi, en ik zou zoo gaarne met andere kinderen willen spelen.

ESTHER.

Nog niet, mijn kind, wjj mogen nog niet uitgaan.

-ocr page 11-

SAMTIBI..

Wanneer mogen wij dit dan wel? Vóórdat wij over dat groote water kwamen, mogt ik ook niet uitgaan. En zie eens, mama,nbsp;daar Loopen de paarden en de konden. Toe, laat ons toch. gaan

ESIHEK, neemt hem op den school, en zegt met aangedane stem :

Samuel! gelooft gij dat mama u lief heeft?

SAMUEL, vleijend.

O ja! mijn lieve zoete mama.

ESIHEE.

Wees dan ook eens lief en val mij niet met vragen lastig Onze gevangenschap zal weldra geëindigd zijn, welligt reedsnbsp;morgen, dan gaat gij ook naar buiten en moogt gij huppelennbsp;en springen zooveel als gij wilt. En is God mij genadig, zietnbsp;Hij met welgevallen op mij neuer, dan verheugt zich en jubeltnbsp;uwe moeder met u om het zeerst.

SAMCEL, opspringende.

Morgen, morgen reeds, heve mama! En dan krijg ik een zweep en een paard? Hop, hop, paardje, rijd maar naar dennbsp;stal. Mijn paardje is tien gulden waard!

(Hij springt tot aan de deur, alwaar hij Mozes, die juist binnentreedt, tegen het lijj loopt)

-ocr page 12-

TWEEDE TOONEEL.

De vorigen. mozes, met kinderspeelgoed in de hand.

MOZES.

Hola, hola! wat valt hier voor? Zacht vrat, zacht wat, haal den ouden Mozes niet omver! Is dat hier een huishouden, datnbsp;zoo’n klein ding u tusschen de heenen loopt. Spitsboef! (//pnbsp;dreigt met den stok).

SAMUEL.

O, oom Mozes, ik ben niet hang voor u. U slaat me toch niet!

ESTHEB.

Samuel!

MOZES.

Laat hem begaan, Esther, laat hem zeggen, wat hij denkt. Waarheid, waarheid, onschatbaar kruid! te weinig gekend ennbsp;geacht in de wereld. Moge de knaap als man steeds den leugengeest blijven weêistaan!

ESTHER.

Ach, oom, ik heb naauwelijks den moed u te vragen, hoe het met onze zaak staat.

MOZES.

Hoop, Esther, hoop! Zie opwaarts, daar schittert de eeuwige vonk van het verstand, en de mensch behoeft geen Prometheusnbsp;te zijn om zich die toe te eigenen. Het wordt hem gegeven,nbsp;een ieder te zijner tijd. Wacht tot dat die ure slaat.

-ocr page 13-

ESTH£B.

Maar wanneer, wanneer zal zij komen?

MOZES.

Zoo God wil, nog heden! Ik spreek daarover zoo aanstonds met u. Eerst moet ik met den kleinen bengel afhandelen. Komnbsp;eens hier, reus Goliath !

SAMÜEL.

Ik heet Samuel en niet Goliath. U hebt gezegd, dat men altijd de waarheid moet spreken en dat hij die liegt geen koeknbsp;krijgt. Ei, ei, nu moogt gij geen koek eten!

MOZES.

Ben harde straf, maar wel verdiend, en om ze des te beter te gevoelen, zult gij ze in mijne tegenwoordigheid opeten. Daar!

SAMUEL.

Hebt gij anders niets voor mij medegebragt ?

MOZES.

Eerst moet ik weten wat ge sedert gisteren geleerd hebt. Welke is de eerste letter van het alphabet?

SAMUEL.

A! A, is een aapje dat eet uit zijn poot.

MOZES.

Braaf, Samuel. Als ge zoo maar voortgaat, jongen! groeit er nog wat groots van je! {Ei} haalt een stoki^aardje en een zweepnbsp;van onder den jas). Wat is dat?

-ocr page 14-

10

SAMUEL, verheugd.

Ah, een paardje! Mama, een schimmel, een schimmel! Hop, hop, galop! [Hij rijdt in de kamer rond en hij Mozes komende, houdt deze hem den stok voor.)

MOZES.

Halt! hier is het hek, hier moet tolgeld betaald worden. SAMUEL.

Maar wanneer men geen geld heeft, wat doet men dan ?

Dan moet men terug.

SAMUEL.

Neen, dan springt men er over heen. (Springt over den stok en loopt heen.'i

MOZES.

O, spitsboef! Maar wanneer u de gendarmen naloopen? SAMUEL.

Dan loopt men harder, en ontkomt ze. Oom Mozes, u kunt geen gendarme zijn, u hebt veel te kromme beenen.

{koopt in het zijvertrek en slaat de deur toe.)

-ocr page 15-

11

DEEDS TOONEBL.

ESIHBE. MOZES.

UOZES.

Heeft die kleine bengel daar ook al verstand van?

ESTHER.

Hij is erg ondeugend.

MOZBS.

Laat hem begaan, Esther, hij heeft gelijk. Op mijn beenen valt niet te roemen. Nu, het maakt niets uit. Ik behoef er nietnbsp;mede naar de wachtparade en niet te — dansen? Ik heb maarnbsp;eens gedanst en wel op een groote bruiloft, dertigjaren geleden,nbsp;de menuet die toen juist van Parijs gekomen was. Toennbsp;hebben alle vrome Joden gezegd: Als David zoo gedanst hadnbsp;voor de Arke des verbonds, dan zou geheel Israël owee! hebben geroepen.

ESTHER.

Gij zijt vrolijk gestemd, dat wekt mijn gezonken moed weder op. Hebt ge mijn man gesproken?

MOZES.

Slechts vlugtig, want ik heb mij den geheelen dag met de aangelegenheden van Neef Samuel onledig gehouden; — vannbsp;daar ben ik moede en zal ik gaan zitten.

ESTHER.

Gij zijt zoo goed, vergelden!

ach, hoe zal ik het u ooit kunnen

-ocr page 16-

12

MOZES.

Vergelden? Vergelden? Dat is ook zoo’n leelijk woord, dat gijlieden onophoudelijk in den mond hebt, zonder over de be-teekenis na te denken, en dat ge even gemakkelijk uitspreektnbsp;als een goeden dag en een goeden avond

Vergelden beteekent: mij de vreugde te ontnemen, mijn pKgt gedaan te hebben. Er staat immers geschreven: Gij zultnbsp;kwaad met goed vergelden? En daarbij vraag ik u: is hetnbsp;goede inderdaad het goede, of is het pligt?

Ach, oom, philosopheren kan ik niet — ik zeg alleen wat mijn diep bewogen hart mij ingeeft en mijn pligt....

MOZES.

Is niet te philosopheren, daarin hebt ge gelijk. Uw phgt is eene krachtige soep voor uwen man te koken, uwe kinderennbsp;lief te hebben en uwe overheid te gehoorzamen ; haar te beminnen is onnoodig.

EBTHBB..

Ik heb slechts ééne overheid, mijn man, en hem bemin ik boven mate.

Boven mate, ja wel, want deze liefde heeft alle maten en grenzen overschreden.

ESTHER.

Oom!

MOZES.

Ik moet daarover met u spreken, want wanneer God mij

-ocr page 17-

13

met zijn hulp hij staat, hoop ik die katastrophe heden ten einde te brengen. Plaats u hiernevens mij en laat geen mijner woorden u krenken, want gij weet, de oude Mozes heeft een hoofdnbsp;van ijzer, maar een hart van — nu, ik kan het niet helpen,nbsp;dat moet zijne anatomische redenen hebben. Gij bemindet ennbsp;steldet uwe liefde boven uwen pligt, of veelmeer: gij Meldtnbsp;uwe liefde voor uwen pligt.

Om zijnentwille hebt gij vader en moeder verlaten en zijt den man uwer keuze naar verre landen gevolgd.

ESIHEK.

Moet gij mij dat herinneren?

MOZES.

Ik moet het doen, opdat gij regtvaardig zult zijn jegens uwen vader. Gij waart zijn eenig kind, gij ontnaamt hemnbsp;alles.

ESTHER.

Was het mijne schuld, dat hij mijne vereeniging met Heinrich den hardnekkigsten weêrstand bood ? Heinrich was een geachtnbsp;en rechtschapen man.

MOZES.

Maar hij was Christen en dat zegt alles.

ESTHER.

En dat zegt aUes? — Ook voor u — Oom Mendelssohn?

MOZES.

Voor mij? — niets! In de wereld der gedachte bestaat

-ocr page 18-

14

geen verdeeldheid des geloofs, maar wij leven niet in de wereld der gedachte; voor uwen vader was het alles.

Meent gij, omdat ik u opgevoed en uwe ziel gezuiverd heb van de onreinheden, die zich sedert duizenden jareu bij onzenbsp;broederen hebben opgestapeld, — meent gij, dat die vooroor-deelen overal met gelijke kracht voor de goddelijke vonk vannbsp;het verstand wijken? Hoe zeer dwaalt ge! Eén enkele te winnen, één enkele te bevrijden uit de woestenij van die hersen-looze opeengehoopte vooroordeelen, is reeds een vraagstuk vannbsp;een half menschenleven.

ESTHEK.

En wie zou niet door uwe leer en voorbeeld tot nadenken moeten komen?

MOZES,

Ik heb u reeds gezegd, gij vrouwen moogt niet philosopheren; maar vrij gevoelen zult ge, want uwe bestemming is te beminnen en de liefde mag geen vooroordeel kennen. Daaromnbsp;nam ik u in de school op, doch het heeft tot nadeel gewerkt.

ESTHEB.

Hoe zoo?

MOZES.

Een ledig huis, een verloren levensgeluk is daaruit geboren geworden.

ESTHEB,

Gij martelt mij I

MOZES.

Ik mag niet zwijgen; ofschoon ik uwen vader aanklaag.

-ocr page 19-

15

taoet ik hem ook verdedigen. Nadat gij hem zijn kind ontnomen hebt en zijn ouderdom aan eene troostelooze eenzaamheid hebt prijs gegeven, gaaft gij hem den genadeslag en werdt.. .. Christin!

ESTHER.

Heb medelijden, oom!

MOZBS.

Hebt gij het met hem gehad? Verre zij het van mij daarom een steen op u te willen werpen. Maar antwoord mij naarnbsp;waarheid. Werdt gij Christin uit overtuiging? Neen, gij deedtnbsp;afstand van het geloof uwer Vaderen, om uwe liefde te wettigen.

Hierin hebt gij gefaald, want de taak van ons allen is, een ieder in zijn kring, die zich van eene persoon tot eene familie,nbsp;van eene familie tot een volk, van een volk tot de menschheidnbsp;uitbreidt, tot veredeling mede te werken door goeden wil ennbsp;voorbeeld.

De godsdienst, de behoefte voor den zedelijken mensch, is de mantel, die aan de volkeren onder verschillende kleuren ennbsp;vormen gegeven is, om de naaktheid hunner aardsche onvolmaaktheid te bedekken. Een elk moet trachten zijn mantelnbsp;van stof te bevrijden en van vlekken te zuiveren, opdat zijnbsp;allen ten laatste zaamgeweven worden tot éen enkel kleed stralende van licht.

Kunt gij nu de vlekken uit uwen mantel verwijderen, door hem eenvoudig weg te werpen? Neen! Zie, door de kracht desnbsp;geestes sta ik boven die kleine begrippen der geloofsartikelen,nbsp;en toch is geene magt der aarde in staat geweest mij daaraannbsp;te onttrekken. Noch Lavaters vrome eenvoudige beden, nochnbsp;Sulzers logika, ja zelfs niet de smaad, mij door de regering

-ocr page 20-

16

aangedaan, toen zij mijn naam van dequot; lijst der Akademie uit* wischte, kon mijne overtuiging aan het wankelen brengen.

Ik ben philosoof en Israëliet. Als philosoof behoort mijn arbeid aan de menschheid, als Israëliet aan het onderdeel dernbsp;menschheid, dat men Joden noemt. Het Jodendom nuttig tenbsp;zijn, het te reinigen van het stof en schuim van duizendjarigenbsp;gewoonten, het te verheffen op dat geestelijk standpunt, waaropnbsp;het aanspraak kan maken, — dat is de taak mijns levens»nbsp;waarvoor niets mij doet terugbeven, ten spijt van alle vijanden,nbsp;die zich juist voor het meerendeel in de Joden aan mij opdoen, — maar vermag ik dat als afvallige ? Nooit! — Gelooftnbsp;men aan de leer van een afvallige? Nooit!— Slechts de Joodnbsp;kan den Jood bekeeren.

BSTHEB.

Dus moet ik mij door u veracht zien?

MOZES.

Veracht? Eoei, leelijk woord! Mijn leven lang predikte ik liefde en verzoening en ik zou u kwellen, u, die ik op mijnenbsp;knieën gewiegd heb? Wat ik u gezegd heb, was ik aan denbsp;vroegere Jodin, was ik aan uwen vader verschuldigd — genoeg daarvan.

Laat ons nu als menschen, als regt praktische menschen spreken. Na den dood uwer moeder heeft uw vader zich metnbsp;bijna koortsachtige woede aan beursspeculatiën overgegeven;nbsp;zijne hebzucht, die steeds een onverdragelijke trek in hem geweest was, nam van dag tot dag toe. Wat bij zijne onbesuisde ondernemingen niet kon uitblijven, gebeurde: zijne berekeningen faalden — hij is geruïneerd, wanneer hem tusschennbsp;heden en morgen geene hidp geboden wordt.

-ocr page 21-

17

ESmEK.

Groote God! Alles, wat. wij bezitten....

M02E3.

Laat dat aan mij over. Ongelukkig genoeg dat ik tbans mijne hoop op verzoening op geen reiner beweeggrond kannbsp;sl ellen. Maar do eeuwige voorzienigheid moge het ons vergeven, en om het doel over de middelen niet met ons in ’t gerigtenbsp;zijner heiligheid treden, Ik heb zijn grootsteu crediteur Simonnbsp;Elkan verzucht hier te komen, — een onverbiddelijke woekeraar,nbsp;die nog heden bevredigd moet W'orden. Verlaat mij daarom nu;nbsp;uw man zal weldra terugkomen en moet langs den achtertrapnbsp;uwe kamer binnentreden, opdat hij uwen vader niet moge ontmoeten — zog hem niet weder te vertrekken en zich voornbsp;mijn’ wenk gereed te houden.

ESinER.

OI edele, grootmoedige man, hoe zal...

MOZES.

Stil, moet daar weder een dank of eene vergelding aan worden toegevoegd? Genoeg daarvan... . Ga binnen en omhelsnbsp;uwen man, dat is een aangenamer onderhoud dan met dennbsp;ouden krommen Mozes.

(/ip heffeleidl haar tut de zijdeur. Esther af.)

(A vundrojd.)

-ocr page 22-

IS

VIERDE TOONEEL.

MOZEs, aan het venster tredend.

Gij oude goede zon, eeuwige zee van licht, — ook gij begint te neigen, —• te neigen, zooals de kracht en de lust van den ouden Mozes. En weder werpt gij uwe stralen in hetnbsp;meer, en weder wendt gij u af van dien opgeschikten narren-winkel der menschheid, vanwaar ieder eene andere gedachte,nbsp;eene andere zaligheid, eene andere ellende op zijn rustbed metnbsp;zich neemt. Zal het mij vergund zijn eenmaal uw gloed vannbsp;meer nabij te beschouwen, zal ik mogen blikken in die goudennbsp;bron van uw oorsprong, zal ik met u wonen in die onbegrensdenbsp;ruimte, verheven boven alle wezens, een niets en toch eennbsp;alles? Wat treedt gij voorwaarts, armzalige wandelaar, doornbsp;regte, kromme, enge en breede straten, wat breekt gij doornbsp;omheiningen heen en roeit boomen uit, ruimt hinderpalen uitnbsp;den weg, maakt zeequot;n droog, verdelgt ongedierie en vernietigtnbsp;onkruid; het einddoel van alle straten blijft hetzelfde: een ondoordringbare muur. Gij vermoogt het niet daar binnen tenbsp;treden, al ware uw schedel ook een vestingwerk voor allenbsp;denkbare wetenschappen der aarde! (hij zucht en gaat naar denbsp;schrijftafel.)

(Een hoek nemende.)

Jacobi, //over de leer van Spinoza.” Ha, komt mij dat verwenschte boek dan altijd in dé handen? Is het eene opwekking om den naam van een ontslapene te regtvaardigen?

Lessing, dierbare, onvergetelijke vriend, men tast u in dit boek op eene onverdiende wijze aan en gij ziet van boven neer

-ocr page 23-

19

en vraagt; Is geen enkele pen te mijner verdediging geréed? Ja, Gothold Ephraïm, de mijne, — zij zal uwe gedachtenisnbsp;verdedigen tegen onverdiende blaam.

Nog eenmaal wil ik al de kracht mijner vroegere werkzaamheid te zamen vatten ter uwer gedachtenis. Dat zal Mozes Mendelssohns zwanenzang zijn! {Er wordt tweemalen geklopt.)nbsp;Binnen!

VIJFDE TOONEBL.

MOZES. SIMON ELKAN.

SIMON.

Goeden morgen, mijnheer Mendelssohn.

MOZES.

Goeden morgen, mijnheer Elkan. {Ier zijde) Scherper kon het beeld van het ijzige proza zich wel niet afteekenen. {Overluid.)nbsp;Mijnheer Elkan, ik heb u verzocht hier te komen, om nog eensnbsp;de aangelegenheden van mijn neef met u te bespreken. Neemnbsp;plaats.

SIMON.

Dank, maar het zal zijn een onnoodig tijdverlies, Ik laat mij niet meer in met ondernandelen. Klokke.12 uur, zegt denbsp;wet, is vervallen het wisseltje, — en wij hebben reeds achtermiddag.

Morgen is het Sa()bath, Zondag laten de Christenen niet arresteren. —• Verlies van twee volle dagen, — dat kan niet.

2*

-ocr page 24-

20

Sad Samuel niet maken moeten zulke grootc zaken aan de Beurs, wanneer kij daarvoor niet heeft de middelen.

MOZES.

Hoeveel is het bedrag van den wissel?

SIMON,

Veertig duizend Thalers. Een aardig vermogentje, — zal ik het mij laten ontgaan?

MCZES.

Alijn neef heeft dezen wissel afgegeven, toen zijn zaken reeds achtcruilgaande waren en hij dus een wanliopigen zetnbsp;doen moest. Hoeveel zult gij hem dus daarvoor w’el gegevennbsp;hebben ?

sisios.

Hoeveel? is mijne zaak; hoeveel ik liem heb gegeven? Hier staat gesehreven te lezen, met duidelijke letters: «Veertigduizend Thalers.” Als Elkau toch een voorzigtig man is, —nbsp;Maandag kan mijnheer Samuel vertrokken zijn, — lieb ik mijnbsp;medegebragt oen gcregtsdienaar en een bevel tot inheehte-nisueming. Als mijiiheer Samuel niet betaalt binnen een uur,nbsp;dan zal hij Sabbath vieren in de gijzeling.

MOZES.

Is dat liefde tot den naaste onder geloofsbroederen?

SIMON.

Permitteer mij, de grootste liefde tot den naaste iS; als ik betaal mijn naaste mijn accepten. Wilt u misschien betalen voornbsp;uw neef tamuoi?

-ocr page 25-

21

MOZES.

Veertig duizend Tlialers! Dat, is mij niet mogelijk. Wat ik gespaard heb, behoort aan mijne vijf kinderen, ik ben Philosoofnbsp;en heb niets noodig, maar ik wil niet dat mijne kinderen denbsp;school der armoede en der ellende zullen loeren kennen, zooalsnbsp;ik die gekend heb. Ik heb gespaard, opdat zij mij kunnen onderschragen om den grondslag te vermen voor cen geslacht, datnbsp;met Gods hulp voor latere nakomelingen lot heil en roem dernbsp;menschheid werkzaam zijn kan.

SI3ION.

Daarmede zult gij Samuel niet kunnen behoeden voor de gijzeling.

M0ZE3.

Nn goed, ik wnl een gedeelte uwer vordering atlosson, ik zal u tienduizend Thalers betalen. Voor de verdere dertigduizend Thalers staat gij den Heer Goldheim eeno prolongatie vannbsp;cen half jaar toe

SIMOÏI.

Mijnheer Mendelssohn, wat zal ik u zeggen; gij zijt een geleerd man, een groot licht in Israël, maar gij zijt geen koopman.

MOZES.

Gij dwaalt, waarde Heer, ik heb niet alleen acbler don lessenaar gezeten, ik heb mij in de zijdefabrioken van de firma Brands van opzigter tot vennoot weten op tc werken, ik hebnbsp;den handel geleerd, ik versta mij dus daarop. — Neem mijnnbsp;voorslag aan.

SIMON.

Een half jaar wachten op 30000 Thalers Dertig duizend

-ocr page 26-

33

Thalers, een aardig sommetje. Hoeveel kan men daarmede verdienen in een half jaar? — Veel, zeer veel. Dat moet men toch daarbij rekenen. Ik kan toch niet verliezen, wat ik daaraan heb kunnen verdienen in dien tusschentijd.

MOZES.

Al wel, al wel! hoeveel rente vordert gij? Men verlangt van U niets om niet.

SIMON.

Nu dan, TJ betaalt mij tienduizend Thalers aan contant geld en U schrijft mij Uw’ hooggeschatten naam op het wisseltje,nbsp;betaalbaar over een halljaar en — laat ons zeggen, in plaatsnbsp;van de 30000.—, 40000.— Thalers — ik kan toch niets verliezen.

MOZES, met drift.

Dat wil zeggen, mij of hem voorbedachtelijk ruineren! — en gij waagt het mij dezen schandelijken eisch te doen ?

SIMON.

Nu, wat maakt gij zoo op eens een geweld, — ik heb hetn wel vooraf gezegd, gij zijt geen koopman, dat hebt gij niet geleerd.

MOZES, toornig.

Neen, inderdaad, dat heb ik niet geleerd, op het ongeluk van de menschen te speculeren en den ondergang van mijne naasten in koelen bloede voortebereiden. Gij, gij bloedzuigers, zijtnbsp;het geheel alleen die den vloek aan ons vervult en onzen vannbsp;ouds eerwaardigen naam aan den haat en de verachting prijsnbsp;geeft. — Gij zijt de doorn ip ons vleesch. Ons volk is eennbsp;handelsvolk, ja, daardoor is ons ook de taak opgelegd voornbsp;alle volken, den handel, deze eerwaardige grondzuil van alle

-ocr page 27-

23

verkeer, voor de wereld in eere te houden. Gij woekerzielen echter maakt den handel en daarmede tegelijkertijd het Jodendom te schande.

SIMON.

Meent gij misschien dat de Christenen geen woeker drijven? Wat een wonder! Meent dat ik mij ergeren zoude overnbsp;uwe verwijten ?

De geheele gemeente weet hoe gij over ons denkt, — hebt gij niet geschreven een groot boek, Jeruzalem genaamd, waarinnbsp;het geheele Joodsche Volk door U verdacht wordt gemaakt ennbsp;onze heilige Godsdienst wordt aangetast. Wanneer het U naarnbsp;wensch ging, zou over honderd jaren geen Synagoge meer innbsp;Berlijn bestaan.

MOZES.

O, gij schijnheiligen, gij kleine zielen, die jiwen Godsdienst alleen in thans zinledige plegtigheden en gebed-formulierennbsp;zoekt, om daaraan te ontleenen wat ü tot het bereiken vannbsp;Uw doel geschikt voorkomt.

Zijn honderden jaren doelloos voor uwe hervorming voorbijgegaan? hebben de groote geesten die onder ons volk zijn opgestaan, dan te vergeefs gewerkt; heeft het goud van hun leer niet den weg kunnen vinden door het goud van uwe schatkamers ? Wij echter zullen arbeiden, rusteloos arbeiden. Wij zullen volgelingen vinden, van vouw tot vouw zal de stof wordennbsp;afgeschud, totdat de oorspronkelijke kleur van ons geloof weder zigtbaar wordt, en eer honderd jaren verloopen zijn, zal,nbsp;in stede van die kleine Synagoge, in welke gij u thans nognbsp;half verscholen vereenigt, een prachtige gouden tempel staan,nbsp;in welken de Joden met vrijen blik tot God omhoog staren,nbsp;een verheven zinnebeeld van verstand en verdraagzaamheid.

-ocr page 28-

21

SIMOy,

Maar veel geld zal daartoe noodig zij o.

MOZES.

Geve God, dat dan een Profeet moge opstaan, die u en uws gelijken uit den tempel zal jagen.

snu ït.

Ten einde te voorkomen dat dit niet reeds lieden plaats vinde, zal ik liever heengaan. Ik zal waeliten een gelieel uur metnbsp;den geregtsdienaar en mijn hevel iet inhechtenisneming.

Wettigt schaft gij raad, misschien geven al die Ilecren Phi-losopheu, die gij zoo verheft, het geld. Ziet u, mijnheer Mendelssohn, met al uvim fraaije redeneringen en uwe gclcerdlieid kunt gij mij niet betalen mijn wisseltje, — wat doe ik dus metnbsp;die wmtenschap, — het contante geld is mij liever!

(_A/ door de middendeur.)

ZESDE TOONEEL.

MOZES.

O ! hoe pijnlijk is het, wanneer men onophoudelijk op steenen slaat. — Wanneer zal de Profeet komen, die onder dit meu-schengeslacht de fontein des levens doet ontspringen ! Ik beginnbsp;te wanhopen

Wees stil, arme dwaas- Wilt gij alleen de eerzucht koesteren, door de wereld begrepen te worden ? In hot geslacht der toekomst ontkiemt het zand, het zal zich ontwikkelen, hetnbsp;zal tot rijpheid komen, want de bron des lichts kau niet eeuwignbsp;bedekt blijven.

-ocr page 29-

23

ZEVENDE TOONEEL.

MOZES. SAMUEL GOLDIIEIM.

GOLIUIEIM.

Dat is voorbij — het ia gegaan zooals ik U gezegd heb: Simon E!kan wacht buiten mot een gerogtsdienaar, de vervaltijd is daar. Te vergeefs heb ik van den een naar den ander geloopeii; lieden^ voor wie mijn credict liondcrdmalennbsp;openstond, zij houden hiuiiio beurzon voor m'ij gesloten.

Het ii voorbij ; Samuel Goldheiin, die 30 jaren als eerlijk man ge'iandeld lieeft, is gevallen en rvordt ten spot zijner vijanden naar de gevangenis overgobragt. Nu goed, goed, misschien zal dit de laatste beproeving zijn....

MOZES.

Wilt gij op onmannelijke wijze wanhopen in een leed dat gij n-zelven berokkend hebt? AVie gaf u in, om in uwen blinden waan uw welverdiend geld op hot spel te zetten?

AA^aart gij niet een rijk man? AVaardoor vielt gij der hebzucht ten deel, daar het u aan levensgeluk ontbrak en gij toch alleen stond ?

GOLUnEIM.

Alleen ? Wat herinnert gij mij ? Dat was het juist. Sedert ik voor niemand meer te leven had, leefde ik voor het geld, —nbsp;voor het geld alleen.

Millioenen . wilde ik bezitten, alleen om het genot te hebben, ze aan gestichten en armen te vermaken. Ha, dat zou cene

-ocr page 30-

36

vreugde geweest ziln, wanneer men had kunnen zeggen : Samuel is dood, als een rijk man is hij gestorven; en mijn Christen schoonzoon had z.ch reeds gevleid zijne handen te mogen slaan aannbsp;het geld van den Joodsohen mammon. Ha ha, misgeraden; —nbsp;niets zou hij daarvan bekomen hébben, niet een enkelen penning, hij, die mij bedrogen en verraden heeft.

MOZES.

Wanneer gij zoo spreekt, verdient gij niet beter, dan dat u het geld ontroofd werd. Foei, ik wil uwe leelijke woorden nietnbsp;gehoord hebben en schrijf die op rekening van uwe opgewondenheid.

Neem plaats en kom tot uzelven.

{Ter zijde.) Ik moet het laatste middel aangrijpen, hoe ongaarne ik ’t ook doe. Elkan dwingt mij er toe

iLuid.) Gij behoeft niet te wanhopen, ik heb een weg tot uwe redding gevonden.

GOLDHEIM.

Is het mogelijk — Mozes — o, ik wist het wel, wanneer nog een mensoh helpen kon, dan waart gij het alleen. Spreek! —nbsp;De minuten zijn geteld I

MOZES.

Ik heb een oud vriend wedergevonden, die lang in de nieuwe wereld heeft geleefd en aldaar rijk geworden is. Ik deelde hemnbsp;uw ongeluk mede; zeide hem dat alle vooruitzigt op reddingnbsp;verloren is; dat heeft hem getroffen en hij is bereid u de veertigduizend ïhalers voor vijf jaren te leenen, tegen eene rente vannbsp;vijf percent, in welk tijdverloop gij dus in staat zijt het verlorene terug te winnen.

-ocr page 31-

27

GOLDHEIM.

Is — dat.... een.... droom ? Een vreemdeling, een vreemde redt mij uit den hoogsten nood. Mozes, drijf geennbsp;roekelooze scherts met mij. En ik dwaze dat ik er nog geloofnbsp;aan hecht! Waar is die vreemdeling? waarschijnlijk in de

O, neen! niet zoover. In mijn bibliotheek. Ik zal hem bij u zenden.

GOLDHEIM.

Is het dan mogelijk? Bestaat er dan nog belangloosheid en grootmoedigheid in de wereld?

Zij bestaat nog, en eene wijze Voorzienigheid volbrengt aan u het werk, waaraan door u nooit gearbeid is. Samuel, eennbsp;wonderbare zamenloop van het toeval, neen, de wil van denbsp;Voorzienigheid behoedt u voor schande en geeft u uwen eerlijken naam terug.

Met warme dankbaarheid moet u deze beschikking vervullen. Wend uwen blik tot in het binnenste uws harten, grijp diepnbsp;in den boezem en ruk hem uit dien reeds lang verjaarden wroknbsp;met al zijne wortelen. Er bestaan oogenblikken, die met onweerstaanbare kracht van den eeuwigen wil zich aan ons opdringen, — wee hem, die zich dan tegen die hoogere magtnbsp;durft aankanten, — zij nadert slechts éénmaal en wat zij nietnbsp;vermag te redden, verplettert zij. Ik ga en zend den vreemdeling.

(4/ rechter zijde.)

-ocr page 32-

2S

ACHTSTE TOONEEL.

GOLDIIEIM.

Wat beteekenon deze mysterieuso woorden? Het is mij daardoor zoo zonderling te moede geworden! En dat gebeelenbsp;geheimzinnige voorval, oen sprookje, — wanneer ik niet gevoelde dat ik besta, —- wanneer mijn ellendige toestand mijnbsp;niet te goed herinnerde, dat ik waak.

Hier bestaat een geheim, een ondoordringbaar geheim.

NEGENDE TOONEEL.

GOLDriElM, iiElSRlcn, van de regierzijde.

U EIK K IC II,

Heb ik de eer den Heer Samuel Goldheim te spreken? GOLDIIEIVI.

Zoo is mijn naam. Wien mag ik in u begroeten?

UEIKRICII.

Mijn naam is Walther, ik kom van Engeland en ben eerst sedert acht dagen hier.

coLDnEist, ier zijde.

Die stom heb ik meer gehoord. Zij klinkt mij als eene verre herinnering. . ..

-ocr page 33-

29 nEIKKICH,

Laat ons kort zijn, want de tijd dringt. De edele Mozes Mendelssohn, mijn hooggeschatte vriend, heeft mij met uwennbsp;toestand bekend gemaakt cn u medegedeeld, dat ik bereid bennbsp;u te helpen. Gij hebt veertigduizend ïhalers noodig, hier zijnnbsp;zij in Engelsche banknoten. [Hij leijt tie haulcnolcn op de Ui/cl.)nbsp;Bevredig vóór alles uwe crediteuren; het verdere, de regelingnbsp;der teruggave, zullen wij morgen of overmorgen in ordenbsp;brengen.

GOLDUEIJI, na hem aandaihl/g hesrhouwd te heb'i en, ter zijde.

Uit deze door een tropisch klimaat gebruinde trekken schittert mij een bekend oog te gemoet, maar mijne herinnering komt mij niet voldoende ter hulp en mijn hart ondervindt geenenbsp;vreugde bij die ontmoeting.

{Oeeiltiiil.) Ilalt, mijnheer Walther, kom cens naderbij. Het is eeue groote, eeno edele daad, die gij daar verrigt. Gij redtnbsp;mij van de ellende, — maar het is onmogelijk dat gij, eennbsp;vreemde, dat offer geheel onbaatzuchtig zoudt brengen. Hiernbsp;is ici-s in het spel, — de eene of andere voorwaarde, noemnbsp;mij haar nu, — voor zij mij later wordt opgelegd, wanneernbsp;ik niet meer terug kan treden.

Ik ben koopman, vergeef mij, ik moet eerst de voorwaarden van ceno handelszaak kennen.

iiEixBicn, bewogen.

Welnu dan, mijne voorwaarden zijn eenvoudig. Ik verlang noch interest, noch ondertcekening, noch zekerheid, noch borg-steUing, — ik vraag alleen eene belofte.

-ocr page 34-

3Ö'

zich.

GOLDHEIM, voor

Het wantrouwen versterkt zich meer en meer in mij {Overluid) En welke?

HEINRICH.

Ben ieder vergiifenis te schenken, die n eens mogt hebben gekrenkt.

GOLDHEIM.

Ha, dat was het! Nu wordt het mij duidelijk. Ben ieder? Zool Misschien ook Heinrich Blnme?

HEINKICH, hem te voel vallende.

Ja, ook hem, — hem vóór allen!

GOLDHEIM.

Ha, dus heb ik mij niet vergist. Tien jaren waren niet in staat, dien blik en die stem uit mijne gedachten te wisschen.nbsp;Hoover van mijn kind! moordenaar van mijn levensgeluk!nbsp;moet mijn oog u weder aanschouwen.

Komt gij over den Oceaan, om u in mijne ellende te verheugen, denkt gij mijn toorn te kannen afkoopen? Mijn toorn is mijn eigendom, hij is met mij opgegroeid sedert tiennbsp;jaren, hij is mij heilig. Hij is voor geen prijs ter wereld veD.

HEINEICH, opspringend.

Om Godswil, barmhartigheid! hoor de stem des berouw-hebbenden.

Ik heb rusteloos gearbeid voor de mijnen, ik ben rijk geworden; God stelt mij in staat mijn onregt goed te maken: vergun gij mij dat ik u moge helpen.

-ocr page 35-

Si

GOLDHEIM.

Geld.... geld voor tien jaren jammer! Ik heb het geld lief, maar mijn haat bemin ik nog inniger.

Weg van mij, ChristengebroedI liever met den blinde enden kreupele langs .straten bedelen, dan u dank te zeggen voor denbsp;waarde van één penning!

{Hij gaat naar de deur.)

Geregtsdienaar, de tijd is om, vervul uw pligt en voer mij weg!

TIENDE TOONEEL

De vorigen, MOZES, ESTHER ESTHER, hinnemtormende.

O nooit! quot;Vader, heb medelijden met uwe kinderen, straf ons niet zoo vreeselijk.

{Halt hem te voet.)

GOLDHEIM.

Esther! God des Heelals ! is deze dag dan voorbeschikt om mijn vergrijsd hoofd stuk voor stuk van een te doen splijten?nbsp;Wat staart gij mij aan, schaduwbeeld van kwellende herinnering ! Gij zijt voor mij geen levend wezen. .. .

ESTHER.

Genade, Vader! medelijden!

GOLDHEIM.

Hebt gij het met mij gehad ? Terwijl ik eenzaam weende in

-ocr page 36-

raija ledig vertrek, zwelgdet gij in do armen van uwen Christen; de omhelzingen van uwen Christen hebben de doodsnikken van uwe moeder gesmoord. ... Gij hebt den band des bloeds verloochend, weg van mij! De dochter heb ik uit mijnnbsp;hart gescheurd, der Christin geef ik mijnen.. .

MOZES, krachtig.

Houd op, ellendige I Wilt gij, dat de bliksem van Jehova u nedervellc te midden van uwe zondige gevoelens ? Haat ennbsp;eeuwig haat — de hardnekkigheid van uwe koude harten, datnbsp;is de wandelende Jood, dat is wat ons volk niet tot rust laatnbsp;komen, want rust ligt alleen in den zachten verzoenenden zin.

COLDnElM.

Oog om oog! tand om tand!

MOZE3.

Liefde voor liefde, — genade voor berouw! Ook uw nur, Samuel, zal slaan; ook uwe daden zullen gewogen worden ennbsp;sidderend zult gij op de borst slaan en uitroepen; //Heer, weesnbsp;mij een genadig regter!” Zoudt gij het durven wagen metnbsp;zulk een hart de Eeuwngheid in te treden? Gij wenscht genade te erlangen en wilt die niet verlcenen. Gods oordeel zal komen: die hard zijn van nek zullen verbrijzeld warden; niet den starren, liefdeloozcn regtzinnigen, maar dennbsp;zachtmoedigen en verstandigen schittert het heil in de toekomst van Israël.

(Een meisje komt op en plaatst een licht op de tafel.)

Wilt gij tot de verbrijzelden behooron? Samuel, gij waart

-ocr page 37-

33

de speelnoot mijner kindsheid, de vriend mijner jeugd, knnt gij niet met mij danken, zoo gevoel met mij.

{Foert hem naar hel venster.)

Zie naar buiten: de eerste ster is opgegaan en verkondigt het begin van den heibgen Sabbath. Wilt gij den dag desnbsp;Heeren met haat inwijden ?

GOLDHEIM, toormg.

Mozes !

Onder de boomen heersoht rust, de geheele natuur ademt kalmte en verzoening, en gij F Die ster daar is het oog vannbsp;uwe vrouw, is Lea’s zachte blik, die op ons gerigt is en eennbsp;straal van troost in de gewonde ziel van uwe dochter overgiet.nbsp;En vermoogt gij het niet, het pantser van uwe borst te verbrijzelen, vindt de stem van berouw, van schuldbesef geennbsp;weerklank in uw gemoed, zoo blijf dan een onverzettelijkenbsp;rots, houd uwe valsche begrippen vast, wreek u tot in hetnbsp;derde en vierde lid, verstoot dan ook do onschuld en dan —nbsp;vervloek ook uwen kleinzoon!

(Gaat naar de zijdeur en komt met !:amnel terug.)

GOLDHEIM,

Wat zie ik F God I

-ocr page 38-

34

ELPDE TOONEEL.

De vorigen, samuei, daarna esihek, heinkich, elkan, Ge-regisdienaar.

MOZE3.

Ziet opwaarts, gij vrome kinderoogen, gij zijt het onmiddel-Dare afdruksel des Heeren! Vraag hem, mlju zoon, of hij zegen of vloek voor u brengt!

SAMUEL.

Kent gij mij niet, grootpapa ? Ik heet Samuel, juist zoo-ala U.

GOLDHEIM.

Samuel, — zooals ik ? {Hij spant zich met kracht in, 'doch barst in tranen los.) Samuel, — zooals ik ? {neemt het kindnbsp;op en kust het.) Mijn vleesoh, mijn bloed!

Ja, Mozes, edele man, gij hebt gelijk. Die ster daar is Lea’s verwarmende blik, .—¦ hij heeft de tienjarige ijskorstnbsp;doen smelten, en mijn hart jubelt weder in zijnen vroeger levenslust.

{Hij zet het kind neder en opent de armen.)

Esther, geliefde, dierbare dochter!

ESTHEK.

Mijn vader, — o God, laat mij niet van vreugde sterven!

{Zij werpt zich aan zijne borst.)

GOLDHEIM, meer gematigd, doch nog aangedaan.

Christen, — zoon! in mijne armen, — het verleden is dood!

-ocr page 39-

35

HEiNEiCH, omarmt hem. elkak en de Gereytsdienaar zijn reeds vroeger hinnen getreden, zoadatnbsp;zij de laatste woorden hehhen gehoord.

ELKAN.

Maar het tegenwoordige is levend. De tijd is om! Geregts-dienaar..,.

MOZES,

Bedaar, {l^ijst op de tafel.), Daar ligt uw geld.

ELKAN.

Hoe! gij betaalt? dat is wat anders. {Vliegt op de tafel toej

MOZES.

Halt! Niet aanraken! De Sabbath is begonnen, — hebt gij dat reeds vergeten, vrome man ?

ELKAN.

Vervloekt!

MOZES.

Geregtsdienaar, neem dat geld en leg den wissel daarvoor op de tafel. {LagcJiende.) Nu moet gij toch tot Maandag wachten — brave Elkan !

ELKAN.

Is toch alleen de schuld van mijn goed hart.

MOZES.

En nu, pak je weg, onreine geest, opdat ik daarna deze plaats des vredes kan doen zuiveren.

ELKAN, mei den Geregtsdienaar af.

MOZE.S.

Welnu, Samuel ?

-ocr page 40-

3(i

GOLDHEIM.

Mijn liuis is niet meer ledig. Ik heb mijne kinderen weder gevonden.

{Bij groepeert zich in het midden zijner familie.)

MOZES.

Dank zij U gebragt, o God! die aanblik zij bet avondrood van Mozes’ leven!

-ocr page 41- -ocr page 42-

#



I# nbsp;nbsp;nbsp;♦ V

' â– â– 

ii^'

fj


1^





. ^ nbsp;nbsp;nbsp;V». amp;t-A



-ocr page 43-


j' nbsp;nbsp;nbsp;'•'f*

\



'quot;â– â–  nbsp;nbsp;nbsp;.'v

*ït-



v:-'

■ ' •

,v . nbsp;nbsp;nbsp;',;V â– 



V'?«- ' • nbsp;nbsp;nbsp;■

-ocr page 44-