BIBLIOTHEEK DER RUKS UNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneelstukken
uit de nalatenschap van
Prof. Dr. J. te WINKEL
•'¦i-
Rederijkerskamers en Familiekringen is het recht van vertooning vergund.
-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-Een kleine salon. Op den achtergrond een groote deur, die uitkomt op een terras. Deuren rechts en links.nbsp;Op den voor grond, een beetje links, een tafel; daaromheen eene groote leunstoel, waarin Briqueville, ennbsp;een kleinere stoel, waarin Adriemte is gezeten. Rechtsnbsp;op den voorgrond eene kleine tafel. Tegen den muurnbsp;links een klein buffet.
EERSTE TOONEEL.
Adrienne leest voor; Briqueville, in zijn stoel gedoken, houdt de oogen niet van haar af. fuffr. Lebreton zet koffie op hetnbsp;kleine buffet.
Adrienne, leest.
„D’ Artagnan was overwinnaar — zonder dat het hem veel moeite kostte, dat moet gezegd worden — wanteen
-ocr page 8-I
der dienders slechts was gewapend en deze verdedigde zich slechts voor de leus. Het is waar dat de drienbsp;anderen hadden getracht den jongen man met stoelen,nbsp;tabourets en vaatwerk dood te slaan, maar twee ofnbsp;drie schrappen hun toegebracht door den degen vannbsp;den Gasconjer hadden hen bang gemaakt. Tien minutennbsp;waren voldoende geweest om hen te verslaan. D’ Artagnannbsp;was meester van het slagveld gebleven.”
Briqueville.
En verder?
Adrienne.
En daarmede is het uit.
Briqueville.
Wat?
Adrienne.
Ja het eerste deel, maar er is een tweede deel.
Briqueville.
Des te beter,
Adrienne, sfaa^ op.
Ik zal het gaan halen.
Briqueville, staat ook op.
Wel neen, ik zal niet gedoogen dat ge u die moeite geeft.
Adrienne.
Meneer....
Briqueville.
Ik zal zelf gaan.
Adrienne, houdt hem tegen.
Meneer.... ik bid u meneer.... tante zou mij be-
-ocr page 9-knorren, is het niet zoo tante? {Juffr. Lehreton antwoordt niett) Tante!
Juffr. Lehreton.
Wat?
Adrienne.
Zoudt u niet op mij brommen als ik het meneer liet halen ?
Juffr. Lehreton.
Wel zeker, zou ik u____zou ik je beknorren, en ge
ducht ook.
Adrienne, tot Briqueville.
•sK
U hoort het. {Juffr. Lehreton schenkt de koffie in.) Ga daar nu weer stilletjes zitten {zij duwt hem zachtjesnbsp;weer in zijn stoel) en heel rustig, heel lief uw koffie
drinken____ Inmiddels ga ik het tweede deel halen en
ik zal zorgen dat u niet lang op het vervolg van de avonturen van ridder D’ Artagnan behoeft te wachten.
Briqueville.
Maar u weet immers niet waar het tweede deel is.
Adrienne.
In de bibliotheek, op de bovenste plank.
Briqueville.
Maar u kunt er niet bij ....
Adrienne.
Dan klim ik op een stoel.
Briqueville.
Pas dan ten minste op dat u liiet valt en u niet bezeert.
f'
8
hgt;
Adrienne.
Af rechts.
Wees maar niet bang.
B r i q u e V i 11 e.
Pas maar goed op, hoor. Hij volgt haar tot de deur met de oogen.
TWEEDE TOONEEL.
Briqueville. Juffr. Lebreton.
Briqueville, zittend.
Maar wie is toch eigenlijk die nicht, juffrouw ? Juffr. Lebreton.
Wat blief?
Briqueville.
Ik vraag u wat dat voor een nicht is?
Juffr. Lebreton.
Mijn nicht, mijnheer!
Briqueville, drinkt zijn koffie.
Hoe komt het dat u mij nooit over haar gesproken hebt ?
Juffr. Lebreton.
Ik doe al niet anders in de laatste veertien dagen...
Briqueville.
Ja, maar vóór die veertien dagen.
Juffr. Lebreton.
Wel, het kwam nooit in uw hoofd op, zoolang ik in uw dienst ben, meneer, neen niet éénmaal in twintignbsp;jaar, naar mijn familie te informeeren; het doet mij ple-
-ocr page 11-zier dat ik u dat eens onder den neus kan wrijven. Maar sedert mijn nicht hier den voet in huis heeft gezet,nbsp;haalt ge uw schade dapper in. Eiken dag nieuwenbsp;vragen. Waar komt uw nicht vandaan? Waar gaat zenbsp;heen? Wat doet ze? Wat heeft ze gedaan? Wat gaat zenbsp;doen? Ik dacht dat ik op alles voldoende had geantwoord , maar daar u naar het schijnt hebt vergeten, watnbsp;ik u heb gezegd, zal ik maar weer van voren af aannbsp;beginnen.
Briqueville, staat op.
Wel neen, juffrouw, ik heb niet vergeten wat u mij hebt verteld. U hadt een broer, zei u.
Juffr. Lebreton.
Wel zeker heb ik er een.
Briqueville.
Die broer, horlogemaker van beroep, ging naar Amerika, en vestigde zich te Philadelphia.
Juffr. Lebreton.
Philadelphia, ja wel.
Briqueville.
j.
Hij trouwde daar en kreeg een dochter.
Juffr. Lebreton.
Een dochter, die mijn nicht is.... mijn nicht die zooeven hier was. Zij is mijn nicht, daar zij mijnnbsp;broeders kind is.
Briqueville.
Zeker, zeker. U hebt mij verteld, dat zij een zeer goede opvoeding ontving; dat zij gouvernante werd bij eennbsp;Amerikaansche familie; dat die Amerikaansche familie
-ocr page 12-een reis door Frankrijk maakte en dat uw nicht van de gelegenheid gebruik had gemaakt om eenige dagen bijnbsp;u te komen doorbrengen; dat zij zoowat drie wekennbsp;geleden te Parijs kwam, daar vernam dat u hier waartnbsp;en dat zij u toen hier is komen opzoeken. Niet waar,nbsp;dat hebt u mij verteld.
Juffr. Lebreton.
Briqueville. Juffr. Lebreton.
Briqueville.
Welnu, ik weet het niet, maar er moet iets anders achter steken.
Juffr. Lebreton.
En wat dan, als ik vragen mag?
Briqueville.
Ik weet het niet.... maar als ik haar aanzie en naar haar luister.... dan verklaart, wat u mij verteld hebt,nbsp;in het geheel niet dat bijzondere in haar, die onvergelijkelijke gratie____
Juffr. Lebreton.
Zoo , vindt u, dat ze ... ?
Briqueville.
Ja.
Juffr. Lebreton.
Wel, meneer, ze lijkt op haar tante!
O!
Briqueville.
l: ¦¦
-ocr page 13-Juffr. Lebreton.
Ziedaar de verklaring. Zij neemt het koffieblad van de tafel.
Briqueville.
Het is een verklaring, ja zeker.... ja wel.... enfin, zooveel is zeker, dat uw nicht een van de liefste persoontjes is, die ik ooit heb ontmoet. Adrienne komtnbsp;rechts op, met een hoek in de hand.
DERDE TOONEEL.
De Vorigen, Adrienne.
Adrienne, tvijst op het boek.
Ik heb het gevonden.
Juffr. Lebreton, tot Briqiieville.
En u hebt niets meer te vragen?
Briqueville.
Neen, juffrouw Lebreton, niets meer.
Juffr. Lebreton.
Nu dan ga ik maar . .. (Zij komt weer tertigi) Maar als ik u er pleizier mee doen kan , wil ik het nog wel eensnbsp;vertellen ... ik heb een broer, die zich in Amerika gingnbsp;vestigen, te Pondichery ....
Briqueville.
Wat blief?
Adrienne.
Maar tante, u verspreekt u, niet te Pondichery... maar te Philadelphia,
-ocr page 14-Juffr. Lebreton.
Ja, ja. {Tot Briqiieville^ Dat is uw schuld. Als men de dingen zoo dikwijls herhaalt, vergeet men zenbsp;ten slotte. Af links met het koffieblad.
VIERDE TOONEEL.
Adrienne. Briqueville.
Briqiieville gaat in zijn stoel zitten, zonder het oog van Adrienne af te wenden. Deze gaat weer op haarnbsp;vroegere plaats zitten. Een oogenblik stilte.
Adrienne.
Zie zoo, zit u goed?
Briqueville.
O ja, heel goed.
Adrienne, slaat het boek op en begint te lezen.
„Tweede deel, eerste hoofdstuk. D’Artagnan, alleen gebleven met madame Bonacieux....
Briqueville, leunt behagelijk in zijn stoel. Opperbest.
Adrienne, begint weer.
„D’ Artagnan alleen gebleven met.... Briqueville, valt haar nog eens in de rede.
Opperbest, en ik kan het niet dikwijls genoeg zeggen en u niet genoeg bedanken, want indien ik mij zoo behagelijk gevoel, dan heb ik dat aan u te danken.
Adrienne.
Aan mij?
-ocr page 15-B r i q u e V i 11 e.
Ja, ja, aan u.
Adrienne,
Nu, dan ben ik blij, dat ik mijn tante ben komen bezoeken. {Begint weer te lezen.) „D’ Artagnan, alleennbsp;gebleven met.,..
Briqueville, valt haar weer in de rede.
Waarachtig als iemand, twee maanden geleden, toen ik hier kwam, had voorspeld dat ik vandaag zoo opgewekt zou zijn, zou ik hem hebben gezegd, dat hij nietnbsp;wist wat hij zei. Want ik was alles behalve prettig gestemd toen ik hier kwam. Alles behalve prettig. Mijnnbsp;neef, een jongen dien ik even lief had, als de liefheb-bendste vader zijn zoon lief kan hebben, had mij allergemeenst behandeld, mijn genegenheid met de snoodstenbsp;ondankbaarheid beloond.
Adrienne.
O!
Briqueville.
Hij had een schandelijk huwelijk gesloten.
Adrienne.
Schandelijk!
Briqueville.
Ja, schandelijk. Door dat huwelijk lag ik met al mijn kennissen overhoop en was ik genoodzaakt Parijsnbsp;te ontvluchten en hier mijn schande en mijn toorn tenbsp;komen verbergen, {Hij staat oJgt;) Ik was dan ook zoonbsp;uit mijn humeur, dat, toen uw tante mij vergunningnbsp;vroeg een nicht uit Amerika te mogen ontvangen, iknbsp;haar eerst alles behalve malsch ontving.
Adrienne, staat op.
Ja, dat heeft ze mij verteld.
Briqueville.
Alles wat het goeje mensch van mij gedaan kreeg was, dat ik u wel in het huis wilde dulden, maar opnbsp;voorwaarde, dat ik u niet zien zou.
Adrienne.
En bang dat ik was! Als ik u zag aankomen, liep ik gauw heen!
Briqueville, kijkt Adrienne aan die ver van hem staat.
En toch stonden wij op zekeren dag vlak tegenover elkaar op het portaal.
Adrienne.
Ik kon het niet helpen!
Briqueville.
Dat geloof ik wel... maar wij stonden vlak tegenover elkaar... en toen moest ik u wel aanzien...
Adrienne.
Ach ja!
Briqueville, komt langzamerhand naderbij.
Ik keek u aan en ik vond u heel aardig, dat moet ik zeggen.
Adrienne.
En dat was ook zoo, al zeg ik het zelf. Zij komi naderbij.
Briqueville.
Een uur later, toen juffrouw Lebreton mij mijn koffie kwam brengen, kwaamt ge achter haar binnen...
-ocr page 17-Adrienne, staai vlak bij hem.
Ja, ik droeg den suikerpot.
Briqueville.
Ja... en dien avond was er o ! zooveel suiker in mijn koffie, want, om u dichterbij te zien en wat langer, namnbsp;ik, ik weet niet hoeveel klontjes uit den suikerpot....nbsp;En toen hebben we wat gepraat en ik merkte, dat hetnbsp;op zijn minst even aangenaam was u te hooren als unbsp;te zien. Ik vroeg of u bij geval ook piket speelde, ennbsp;u zeide toen, dat u ’t ’s avonds van verveling bestierf,nbsp;als u niet een partij of zes had gemaakt.... Ik vroegnbsp;u of het u niet vermoeien zou mij al de romans vannbsp;Alexandre Dumas voor te lezen, en u zeide toen, datnbsp;u dat in het geheel niet zou vermoeien, en dat het unbsp;zelfs veel genoegen zou doen. En zoo geschiedde hetnbsp;dat ik, na eerst te hebben verklaard dat ik u in hetnbsp;geheel niet wilde zien, ten slotte niet meer buiten u kon,nbsp;en dat u de laatste veertien dagen voor mij tot de prettigste hebt gemaakt, die ik ooit heb doorgebracht.
Adrienne.
Is het heusch waar ? Ik zou zoo gaarne willen dat het heusch waar was.
Briqueville.
Het is heusch waar, maar waarom zoudt ge zoo gaarne willen....
Adrienne.
Omdat men dan daaruit zou kunnen opmaken, dat uw verbolgenheid begint te bedaren....
Briqueville.
Welke verbolgenheid?
-ocr page 18-Adrienne.
Tegen uw neef?
Briqueville.
O, wat dat aangaat!
Adrienne.
Nu?
Briqueville.
Wat dat aangaat, is alles nog bij het oude. (Hijgaat nuêer zitten). Laten we daarover niet praten. (Adriennenbsp;gaat wéér op haar oude plaats zitten. Briqueville kijktnbsp;haar glimlachend aan en mompelt): „D’Artagnan alleennbsp;gebleven met madame Bonacieux____”
Adrienne, kijkt op nadat ze had gedaan alsof zij wéér zou beginnen voor ie lezen.
En toch is u goedhartig?
Briqueville.
Jawel, ik ben goedhartig, zeer goedhartig zelfs, maar mijn goedheid gaat niet zoo ver dat ik vergeef, watnbsp;geen vergiffenis verdient.
Adrienne.
Is hetgeen uw neef twee maanden geleden deed vergiffenis onwaardig?
Briqueville.
Ja...;
Adrienne.
O, zoo!
Briqueville.
Verbeeld u.... maar het zal u misschien vervelen, als ik u van mijn verdrietelijkheden vertel.
-ocr page 19-A d r i e n n e.
Neen, neen volstrekt niet.
Briqueville.
Welnu, verbeeld u, ik had een huwelijk voor hem in orde gemaakt, een prachtige partij, oude vrienden,nbsp;een allerliefst meisje....
A d r i e n n e.
Was ze aller....
Briqueville.
Allerliefst..., nog al geld, uitstekende familie.... alles was in orde, het contract zou den volgenden dagnbsp;worden geteekend.... Daar krijg ik een brief van mijnnbsp;neef: hij was wanhopig, zoo schreef hij, maar voor geennbsp;geld van de wereld wilde hij met Marguerite trouwen ....nbsp;ze heette Marguerite. Dat schreef hij mij .... Vier-en-twintig uren vóór het teekenen van het contract!... Ennbsp;had hij mij nog een reden opgegeven, had hij mij gezegdnbsp;dat hij op het laatste oogenblik bang was geworden voornbsp;het huwelijk. ... dan had ik er nog in kunnen komen.nbsp;Maar neen, volstrekt niet, voor het huwelijk was hijnbsp;niet bang. Hij trouwde niet met Marguerite doodeenvoudig, omdat hij plezier had met eene andere tenbsp;trouwen....
Adrienne.
Zoo!
Briqueville, staat driftig of en slaat met de hand of de tafel.
En met wie trouwde hij? Met wie? Ik wil het gevraagd hebben!
2
-ocr page 20-Adrienne, deinst een beetje terug.
Ik weet het niet.
Briqueville, uitbarstend.
Met de dochter van een behanger.... de dochter van een armzalig klein behangersbaasje!
Adrienne.
O!
Briqueville.
En hij had nog de onbeschaamdheid mij te schrijven, dat ik hem zou vergeven als ik zijn vrouw had gezien ....nbsp;U begrijpt dat mijn antwoord niet op zich liet wachten.nbsp;Ik beduidde hem, dat alles tusschen ons uit was en datnbsp;ik hem verbood een voet bij mij in huis te zetten....nbsp;Ondanks mijn verbod probeerde hij het twee of drie maal.nbsp;Ik ontving hem niet.... Nooit zal ik hem wêer ontvangen. Zijn vrouw evenmin! Die madam! De laatstenbsp;van mijn stam, zoo’n mesaillance! (Hij zakt weernbsp;in zijn stoet). Ziet u, dat heeft hij gedaan, die neefnbsp;van me! Vind u nu nog dat ik geen reden heb vertoornd op hem te zijn?
Adrienne.
Neen, zeker niet; dat huwelijk door u tot stand gebracht en zoo plotseling afgebroken....
Briqueville.
Den dag vóór het teekenen van het contract! Niet drie dagen te voren, niet twee dagen te voren, maar éen dagnbsp;te voren, daags te voren, ziet u!
Adrienne.
Ja, ja. Maar hij beminde nu eenmaal de dochter van dat armzalig behangersbaasje!
-ocr page 21-Briqueville.
Of hij haar beminde! Nu dat zou ik gelooven. In zijn brief schreef hij wel vier bladzijden vol over zijn liefde :nbsp;hij aanbad haar, hij was dol op haar, zonder haar konnbsp;hij niet leven. [Zeer levendig). Waren dat redenen omnbsp;daags vóór het contract....
Adrienne.
Neen zeker niet, maar, weet u, wij vrouwen zijn dadelijk minder streng als de liefde in het spel is. Intusschen, iknbsp;béken dat uw neef u heeft gegriefd en ik begrijp datnbsp;u boos op hem is ....
Briqueville, vroolijk.
Gekheid, laat hij naar den duivel loopen met zijn dametje. Ik verlang thans alleen, dat ze me met rustnbsp;aten.... Kom, laat ons niet meer over mijn neefnbsp;praten en als u het goedvindt, liever met D’ Artagnannbsp;verder gaan.
Adrienne.
Gaarne.
Briqueville, zich in zijn stoel nestelend.
Zie zoo! [Half luidt) „Alleen gebleven met madame Bonacieux.
Adrienne, verder lezend.
„D’ Artagnan, alleen gebleven met madame Bonacieux wendde zich tot haar; de arme vrouw lag achterovernbsp;in een stoelJuffrouw Lebreton treedt of.
-ocr page 22-VIJFDE TOONEEL.
De Vorigen. Juffrouw Lehreton.
Juffrouw Lebreton,
Meneer ...
B r i q u e V i 11 e.
Wat is er?
Juffrouw Lebreton.
Daar is iemand.
Briqueville.
Wie?
Juffrouw Lebreton.
Iemand uit Parijs.
Briqueville.
Uit Parijs?
Juffrouw Lebreton.
Ja, meneer.
Briqueville.
Wat beduiden die geheimzinnige gezichten? Komaan, spreek.... die iemand heeft toch een naam.
Juffrouw Lebreton.
Ja zeker.... maar ....
Briqueville, staat op...
Het is toch niet----
Juffrouw Lebreton.
Ja wel, het is juist....
-ocr page 23-Briqueville.
Juffrouw Lebreton.
Ja mijnheer, mijnheer Noel, uw neefj hij is daar en wacht....
Briqueville.
Welnu zeg hem dan, dat hij niet langer zal wachten en met den eersten trein den besten zal vertrekken. Zegnbsp;hem dat uit mijn naam en zorg dat ik niet verder gestoord word. (Hij gaat wéér zitten; juffromu Lebretonnbsp;blijft bij de deur wachten. —gt; Tot Adrienne') Wilt unbsp;verder lezen?
Adrienne.
Neen, u zoudt nu toch niet kunnen luisteren en ik zou niet in staat zijn verder te lezen .... ^
Briqueville.
Och, kom!
Adrienne, sluit het boek.
Neen, heusch niet.... nbsp;nbsp;nbsp;Zij staat op.
Briqueville.
Wat beteekent dat? U trekt partij voor hem tegen mij ?
Adrienne.
In het geheel niet.... ik vraag u verschooning, ik had niets moeten zeggen .... maar -toen ik u met zulkenbsp;harde woorden een neef, uw eenigen bloedverwant hoordenbsp;wegjagen, iemand dien u hartelijk lief hadt, u hebtnbsp;dat zelf bekend, toen onwillekeurig, dat zal u nietnbsp;verwonderen.... Maar ik vraag u nogmaals om verschooning ....
-ocr page 24-B r i q u e V i 11 e.
Waartoe dient het hem te ontvangen, daar ik toch vast besloten ben niet te doen wat hij komt vragen ? ...nbsp;Hij zou het mij niet zoo lastig maken, als hij wist hoenbsp;weinig het baat. J^uffr. Lebreton is inmiddels achternbsp;Briquevillé's stoel komen staan.
Adrienne.
Hij doet verkeerd, maar misschien meent hij gronden te kunnen aanvoeren....
Briqueville.
Gronden! Na al wat ik u heb verteld, kunt u nog de mogelijkheid onderstellen , dat er gronden zijn ?...
Adrienne.
Ik niet, maar hij ....
Briqueville.
We waren zoo vreedzaam, zoo gelukkig... En nu is u verdrietig en ik ben heelemaal... Als ik hem ontving dan zou het zijn om het voorgoed uittemaken, omnbsp;hem allen lust te benemen terug te komen en hem tenbsp;verzoeken het mij niet meer lastig te maken.
Adrienne, op droevigen toon.
Nu, doe het dan daarvoor.
Briqueville.
U wilt het dus?
Adrienne.
Ik ... ik heb geen stem in het kapittel.
Briqueville.
Als u zegt dat u het wilt, dan zal ik hem om uwentwil ontvangen.
-ocr page 25-Briqueville.
Zeg dat u het wilt.
Adrienne.
Dat kan ik toch niet, zeg tante?
Juffr. Lebreton.
Kom, zeg het maar nicht. Als ik wist dat het helpen zou, zei ik het dadelijk.
Briqueville, tot juffr. Lehreton.
Maar dan zou het niet helpen. {Tot Adrienne.) Welnu?
Adrienne.
Nu, goed dan, ik wil het.
Briqueville.
Dat is voldoende. {Tot juffr. Lehretotii) Laat hem binnenkomen.
Juffr. Lebreton.
Lieve hemel, wat een drukte om iets te doen, dat u dol gaarne doet! Af.
Briqueville.
Uw tante heeft het mis... ik deed het alleen omdat u het vroegt, en om u de waarheid te zeggen, ik hadnbsp;al zoo lief gehad, dat u iets anders had gevraagd.nbsp;No'èl en juffr. Lebreton komeet hirinen.
-ocr page 26-ZESDE TOONEEL.
Adrienne. Briqueville. Noël. Juffr. Lebreton. Noel.
Beste oom!
Briqueville.
Dag, mijnheer.
J u f f r. L e b r e t o n, tot Nqé'l, terwijl zij hetn Adrienne wijst.
Mijn nicht, mijnheer Noël, mijn nichtje Adrienne. Noel.
I
hr.
De dochter van uw broeder, van uw broeder, den horlogemaker ?
Juffr. Lebreton.
Ja, en die zich vestigde....
Noel.
In Amerika.
Juffr. Lebreton.
Precies. (Tot Briquevillei) U ziet, hij weet er alles van. (Tot JSfoél.) Ziet ze er niet aardig uit?
Heel aardig, wel zeker, heel aardig. Adrienne praat zachtjes met ju^r. Lebreton.
Juffr. Lebreton.
Dat is waar ook. Ik dacht er niet aan. U is van morgen vroeg uit Parijs vertrokken, mijnheer Noel. Mijnnbsp;nicht vroeg, of u onderweg ook iets hebt gebruiktnbsp;Noël.
Neen ... (Briqueville maakt een gebaar van ongeduld) Maar dat komt er niet op aan.
-ocr page 27-Juffr. Lebreton.
Wat, dat komt er niet op aan ? ... Dat komt er wel degelijk op aan... Ik zal u wat koude kip laten brengen. Briqueville.
Zeg eens ...
Juffr. Lebreton, Adrienne nabootsend.
Ik wil het. (Tot Adrienne.) Kom je, nicht ? Af. Adrienne.
Ja, tante. {Zij groet No'èli) Mijnheer.
Noel, met een buiging.
Juffrouw. Adrien7ie af.
ZEVENDE TOONEEL.
Noël. Briqueville. Later juffr. Lebreton. Briqueville.
Welnu mijnheer, wat is er van uw believen?
Noel.
Wel oom, het is over die jacht.
Briqueville.
Wat blief?
Over die jacht, die we samen hebben gehuurd.
Briqueville.
Zoo, is het over die jacht ?
Noel.
Ja, ik kreeg aanmaningen van de buren voor de toe-
-ocr page 28-26
gebrachte schade; u weet, de buren hebben de slechte gewoonte van te manen.
Briqueville.
Nu, dan moeten we betalen.
Noel.
Wel zeker, maar ziet u, dit jaar vragen ze wel wat veel. Anders komen we er met een duizend francs ofnbsp;drie af, ditmaal vragen ze veertien duizend,nbsp;Briqueville.
Nu, dan moet dat eens worden nagezien.
Noël.
quot;zeker.... Juffr. Lebreton komi binnen met een ¥^diende, die het dejeuner draagt. Deze zet alles op denbsp;tafel neer en verwijdert zich dan.
Juffr. Lebreton.
Daar is uw dejeuner, mijnheer Noël. {Zij schikt alles op de tafel.) Zie zoo ! En dessert zult n ook hebben;nbsp;ik heb aan mijn nicht gezegd, dat u van aardbeien houdtnbsp;en ze is die zelf in den tuin gaan plukken. Noël heeftnbsp;inmiddels zijn hoed neergezet op een stoel.
Briqueville, op bezorgden toon.
In den tuin, in het heetst van de zon ! Dat is gevaarlijk.
Noël, ook op bezorgden toon.
Zij had dat niet moeten doen.
Juffr. Lebreton.
Wees maar niet bezorgd, ze heeft een grooten strooien hoed opgezet.
-ocr page 29-27
Briqueville efi Noël, naderen tegelijkertijd de tafel.
O, zoo! Zij staan tegenover elkander bij de tafel. Een oogenblik pauze. Noël gaat zitten en juffr. Lebretonnbsp;schenkt met de uiterste behoedzaamheid een glas wijn innbsp;Juffr. Lebreton.
Ze is lief, mijn nichtje, niet waar ? Juffr. Lebreton af. Briqueville beziet de flesch wijn, ze is van zijnnbsp;beste, en zendt juffr, Lebreton een woedenden blik achterna.
Noel, die onderiuijl eet en drinkt,
U hebt volmaakt gelijk , oom , het moet nagezien worden , maar daartoe is het contract noodig en vooral de opgave van de grootte van het jachtterrein. Ik zochtnbsp;naar die stukken, maar kon ze niet vinden, en toennbsp;dacht ik dat ze bij u moesten zijn.
Briqueville.
Dit is best mogelijk, ik geloof werkelijk dat ik ze heb en zal ze je doen toekomen. Is dat alles, wat je me tenbsp;zeggen hadt ?
Noel.
Neen oom, dat is niet alles.
Briqueville.
Zoo ?
Noel.
Ik moet u nog zeggen, dat u niet rechtvaardig is en dat u ten onrechte zoo vertoornd zijt, aangezien hetnbsp;gebeurde toch eigenlijk een beetje uw schuld is.
Briqueville.
Mijn schuld ?
-ocr page 30-28
Ja zeker! Als u niet het eerste huwelijk had beraamd, zou ik zeker nooit tot het tweede zijn overgegaan.
Briqueville.
Ben je misschien hier gekomen om den draak met mij te steken?
Noel.
Neen, oom, waarlijk niet... Maar ik zeg de dingen zooals zij zijn. Ik was vast besloten met de jonge dame tenbsp;trouwen, die u voor mij hadt gekozen. Dat was jammer.nbsp;Want anders zou ik mij niet bemoeid hebben met sommige veranderingen, die in mijn ameublement van jonggezel moesten worden gebracht, en dan zou ik er nietnbsp;toe gekomen zijn bij een behanger te gaan.
Briqueville, ironisch.
Een behanger.
N o ë 1.
Ja natuurlijk, het was immers voor...
Briqueville.
Een behangertje I
N o e 1, steeds nog zittend.
Nu ja, het was geen groote behangers, maar hij had toch mooie dingen. Ik zag een gordijn bij hemnbsp;liggen dat mij beviel, en trad zijn magazijn binnen.
Briqueville, gaat zitten.
Zijn winkel.
Nu goed, zijn winkel, als u dat liever hebt, en toen ging ik naar zijn achtermagazijn om een meubel te zien.
-ocr page 31-29
waarvan hij gesproken had. {Hij schuift zijn stoel dichter hij dien van Briqueville.) Ik was daar nog geen vijfnbsp;minuten, of een kleine deur ging open en zij trad binnen.
Briqueville.
Zij ?
Ja, zij ! Adrienne treedt binnen met een grooten strooien hoed op en met een mandje met aardbeien.
ACHTSTE TOONEEL.
De Vorigen. Adrienne.
Adrienne.
Ik breng aardbeien, maar u zult een beetje geduld moeten hebben. Zij zet het mandje met aardbeien neernbsp;op het tafeltje rechts, doet haar hoed af, stroopt haarnbsp;mouwen wat op, en begint de aardbeien schoon te makennbsp;en op den schaal te leggen , schijnbaar zonder op Briqueville 671 Noèl te letteti.
Noel.
Zij trad binnen, en nauwelijks was zij verschenen, of ik gevoelde den vurigen wensch haar te zien, te hooren,nbsp;bij haar te zijn, haar te spreken, haar te behagen.
Briqueville.
Tut, tut, tut! Dat heet ik ontvlammen.
Noel.
Zij was zoo mooi!
Briqueville, zacht, terwijl hij op Adrie7me wijst.
Je zult toch niet beweren dat ze mooier was dan... i
-ocr page 32-30
Noel, kijkt naar Adrienne om; een korte pauze.
Mooier neen, ik zou moeten jokken, niet mooier ....
Briqueville.
Ook niet even mooi, ik ben er zeker van.
Noel.
Ja wel, wel zeker! Zij was even mooi, dat verzeker ik u. (Briqueville blijft naar Adrienne kijken, zondernbsp;naar No'él te luisteren). Ziet u, oom , als ze lacht heeftnbsp;ze iets guitigs en tevens iets goedigs, zooals men hetnbsp;zelden ziet. Ik zet het den koelsten man, om haar tenbsp;zien lachen en niet dadelijk verliefd op haar te worden.nbsp;Elk harer bewegingen is gratie en haar geheele persoonlijkheid heeft iets bekoorlijks, dat onweerstaanbaar is.nbsp;Het is waar, ik deed geen moeite om weerstand te bieden ;nbsp;van het oogenblik af, dat ze zich vertoonde, gaf ik mijnbsp;gevangen. Bij onze eerste ontmoeting sprak ik haar welnbsp;nauwelijks toe, maar ik kwam terug, ik zag haar weernbsp;en telkens scheen ze mij schooner en aanbiddelijker toe.nbsp;Er bestond van toen af voor mij geen andere vreugde, dannbsp;haar te beminnen, geen andere vrees dan dat zij mij nietnbsp;zou liefhebben. Ik bekende haar mijn liefde, in tegenwoordigheid van haar vader, zij mij de hare en ik knieldenbsp;voor haar neer.... Xot hiertoe was het denkbeeld metnbsp;iemand te trouwen voor wie ik geen liefde gevoelde,nbsp;mij heel gewoon voorgekomen; maar van den dag af,nbsp;waarop ik haar lief kreeg, leek mij dat monsterachtig; iknbsp;verbrak het huwelijk, dat u voor mij hadt tot stand gebracht ; ik brak met de familie, waarvan ik op het puntnbsp;stond lid te worden, en nam mijn woord terug. Iknbsp;wist wel dat ik vreemd handelde, dat ik u zou ver-
-ocr page 33-31
toornen en smart zou veroorzaken, maar ik dacht dat mijn aanstaande vrouw zich slechts zou behoeven te vertonnen opdat ieder mij zou vergeven; dat zij slechts eennbsp;woord zou behoeven te spreken en dat u mij weer uw genegenheid zoudt schenken .... Dat was mijn eenige verdediging , de eenige verontschuldiging die ik aanvoerde; ik hebnbsp;u nog nooit iets anders gezegd.... Ik vraag u ook nietsnbsp;anders dan: Stem er slechts in toe haar te zien. Wilt u?
Briqueville.
Neen, ik wil niet.
Noël.
Oom .... Adriemie , een schaal met aardbeien in de hand, nadert zeer langzaam de tafel,
Briqueville, staat op.
Ik wil haar niet zien. Ik vraag je verschooning jongenlief, ik hoorde niet te best wat je zeide; maarnbsp;al had ik het gehoord, het zou je niet veel gebaatnbsp;hebben; mijn besluit stond vast. Je hebt mij gruwelijk beleedigd, nog gruwelijker menschen die ik liefnbsp;had.... en de vrouw, waarop je de oogen geliefde tenbsp;laten vallen, heeft voor de helft daaraan schuld. Nooitnbsp;zal ik haar of jou vergeven.
Noël.
Is dat uw laatste woord, oom ?
Briqueville.
Adrienne, die hij de tafel is gekomen.
Daar zijn uw aardbeien, mijnheer Noël.
-ocr page 34-Noel.
Dank u wel, maar ik ben niet in de rechte stemming en vrees dat ik er niet veel eer aan zal bewijzen.
Adrienne.
Kom kom, eet ze toch maar.
B r i q u e V i 11 e, een beetje ongeduldig.
Nu, dat moet hij zelf maar weten. (Adrienne neemt haar hoed en het mandje. Tot No'êl.) We hebben nu allesnbsp;gezegd, geloof ik, wat we elkander te zeggen hadden....nbsp;die jachtgeschiedenis was zeker maar een voorwendsel?
Toch niet.
Briqueville.
Zoo? Nu dan zal ik de stukken laten geven. (Tot Adrienne, die op het punt stond de kamer te verlatenl)nbsp;Och wees zoo goed en vraag uw tante, of ze evennbsp;hier wil komen.
Adrienne.
Heel best, mijnheer. Af. Een oogenblik stilte. Briqueville ziet Adrienne na, No'él eet wat aardbeien uit deti schotel.
NEGENDE TOONEEL.
Briqueville. NoEl.
Is zij al lang hier, dat nichtje van juffr. Lebreton? Briqueville.
Veertien dagen.
-ocr page 35-Noel.
Zeer bevallig, vriendelijk ....
B r i q u e V i 11 e.
N o ë 1.
Ik heb haar slechts kort gezien, naaar het komt mij voor dat ze ver boven haar stand is.
Dat zou ik denken! Zij zou ook in de eerste kringen niet misplaatst zijn en menige freule zou oja haar willennbsp;lijken.
N o ë 1, glimlachend.
Ik denk er net zoo over.
Briqueville.
Het ZQU er niet veel toe doen, als je er anders over dacht.
N o ë 1, staat op.
En toch zou, volgens u, een fatsoenlijk man, als hij verliefd op haar werd, verkeert doen met haar te trouwen,nbsp;omdat zij de dochter van een horlogemaker is.'nbsp;Briqueville.
O, je komt weer op je thema terug!
Neen oom, in het geheel niet....
3
-ocr page 36-Briqueville.
Waar blijft toch juffrouw Lebreton? {Hij trekt aan een schel rechts, en nadert dan plotseling JVoël.) Vooreerstnbsp;is het niet hetzelfde. Een horlogemaker is geen....nbsp;Ju jr, Lebreton treedt bmnen, gevolgd door een he-dtenlte ,5quot; de tap el af ruimt.
TIENDE TOONEEL.
De Vorigen. Juffr. Lebreton.
Briqueville.
Zoo, is u daar eindelijk? U hebt immers den sleutel van den secretaire in mijn kamer?
Juffr. Lebreton.
Ja, mijnheer.
Briqueville.
Geef hem dien. {Terwijljuffr. Lebreton deti sleutel zoekt.) Wat voerde u toch uit, dat u mij zoo lang lietnbsp;wachten ?
Juffr. Lebreton.
Neem mij niet kwalijk, maar, zietu, terwijl mijn nicht hier was bracht men een brief voor haar. Zij geeftnbsp;den skietel aan JSfoël, die langzaam naar de deur rechtsnbsp;gaat.
Briqueville.
Een brief?
Juffr. Lebreton.
Ja, mijnheer, mijn nicht moet vertrekken en dat wel onmiddellijk.... LF begrijpt, dat toen ze mij dat vertelde ....
-ocr page 37-35
B r i q u e V i 11 e.
Vertrekken !
Juffr. Lebreton.
Ja mijnheer, en dat wel onmiddelijk.
Briqueville.
Vertrekken.... {Tot NoëL) Zeg, wat voer jij toch uit? (JZij duwt hem bijna de deur uit.) Je hebt dennbsp;sleutel van den secretaire in mijn kamer; in de ladenbsp;links zul je het contract en alles wat je noodig hebtnbsp;vinden.
N o ë 1.
Best, oom. Af, rechts.
ELFDE TOONEEL.
Briqueville. Juffr. Lebreton. Briqueville, zich niet langer bedwingend.
Kom eens hier... Wat hebt u daar gezegd.
Juffr. Lebreton.
Mijnheer!
Briqueville.
Wat hebt u daar gezegd?
Juffr. Lebreton.
Dat mijn nicht heengaat.
Briqueville.
En dat waarom?
Juffr. Lebreton.
Ja, ziet u, die Amerikaansche familie, waarmede ze in Frankrijk is gekomen, weet u, welnu die familie gaat
-ocr page 38-weer terug, en nu is mijn nicht wel verplicht, ziet u, als zij haar betrekking niet wil verliezen, ziet u. Ze isnbsp;nu reeds veertien dagen hier, niet dat ze niet gaarnenbsp;langer zou zijn gebleven, maar dat gaat niet, daar dienbsp;Amerikaansche familie....
Briqueville.
Ze gaat zoo maar heen, zonder een woord te zeggen.
Juffr. Lebreton.
Wel neen mijnheer, ze komt zoo aanstonds afscheid van u nemen, heeft ze me gezegd.
Briqueville, buiteti zich zelf.
Ik wil niet dat ze afscheid neemt. Zij zal niet heengaan!
Juffr. Lebreton, verschrikt.
Mijnheer!
Briqueville.
Ze zal niet heengaan, zeg ik u, omdat ik niet wil dat ze heengaat, omdat ik het verbied!
Juffr. Lebreton.
Mijnheer____om Gods wil, wat schort u ?
Briqueville.
Wat mij schort?
Juffr. Lebreton.
Ja....
Briqueville, heeft zich wat bedwongen.
Het is niets____ik ,vraag u wel verschooning.... uw
nicht moet heengaan.... het is wel, zij zal gaan.... (Ter zijde). De duivel hale mij, wat overkomt mij toch?nbsp;(Lachend) O die vrouwen, die vrouwen! Het baat niet datnbsp;men grijze haren heeft, men denkt dat het uit is, en jawel
-ocr page 39-de eerste de beste .... {JTiJ legt zijn hand op zijn borst!) Ik hield dat voor genegenheid, maar jawel, ik was aardignbsp;op weg om.... Als die kleine nog acht dagen langernbsp;hier was gebleven .... gelukkig gaat ze heen ... {Luide!)nbsp;Laat ze gaan, juffr. Lebreton, laat ze gaan.... Ik verzetnbsp;mij er volstrekt niet tegen. Adrienne treedt binnen.
TWAALFDE TOONEEL. De Vorigen. Adrienne.nbsp;B r i q u e V i 11 e.
Uw tante zegt me, dat u nog heden moet vertrekken.
Adrienne.
Helaas ja, mijnheer.
Briqueville.
Met welken trein vertrekt u?
Adrienne.
Met den trein van vier uren.
Briqueville.
Juffr. Lebreton, zorg dat tegen drie uren het rijtuig voor is en dat men de bagage van uw nicht naar beneden brengt.
Juffr. I.,ebreton.
Jawel, mijnheer. Af.
-ocr page 40-DERTIENDE TOONEEL.
Briqueville. Adrienne. Adrienne, tia een vrij lange pauze.
Ik wilde niet heengaan , zonder u te bedanken voor al uw beleefdheden en zonder u te zeggen hoezeer hetnbsp;me spijt te moeten vertrekken.
Briqueville.
Hoezeer het u spijt?
Adrienne.
Ja!
Briqueville.
Wel verplicht.... geloof daf ook ik .... zeker .... U is van avond te tien uren te Parijs?
Adrienne.
Te tien uren, half elf.
Briqueville.
En u moet dan weer dadelijk op het spoor om u ^nteschepen ?
Adrienne.
Dat weet ik niet....
Briqueville.
Waarschijnlijk wel, aangezien men u schreef onmiddellijk van hier te vertrekken, niet waar ? . .. Men schreef u immers dat u onmiddellijk zoudt vertrekken?
Adrienne.
Zeker, anders----
Briqueville.
Anders?,,.
-ocr page 41-Adrienne.
Zou ik zeker niet heengaan ?...
Briqueville.
Zoo!...
Adrienne.
Ik had het hier zoo naar mijn zin.... het beviel mij hier zoo goed.
Briqueville.
Zoo!
Adrienne.
Iedereen was zoo lief, zoo hartelijk.... en ik hield zooveel van de menschen met wien ik omging...nbsp;Briqueville.
Uw tante?....
Adrienne, een beetje verrast.
Mijn tante ....
Briqueville.
U sprak van menschen waarvan u hield.... en toen zei ik....
Adrienne. nbsp;nbsp;nbsp;s
O ja zeker, ik houd veel van mijn tante.... maar ik houd ook veel van u.
Briqueville, afwerend.
Kom, kom....
Adrienne.
Indien u dat hindert, dan vraag ik u wel verschooning; het is anders de zuivere waarheid.
-ocr page 42-Briqueville.
Is het heusch waar...., Adrienne, dat u in die veertien dagen, die wij samen doorbrachten, een beetjenbsp;genegenheid voor mij hebt opgevat?
Adrienne.
Een beetje genegenheid .... ’
Briqueville.
Ja....
Adrienne.
Ik geloof het wel.... ja zelfs, het is alsof die genegenheid begon lang voor dat ik u zag .... alsof iemand mij reeds lang had geleerd van u te houden.... Het isnbsp;daarom, dat ik zoo droevig ben en dat ik bijna lust hebnbsp;te schreien. Ik had bijna vergeten dat ik elk oogenbliknbsp;genoodzaakt kon worden te vertrekken .... Ziet u alsnbsp;men het ergens naar den zin heeft.... ik dacht datnbsp;het altijd zoo zou blijven en dat onze dagen zoo zoudennbsp;omgaan (zij komt dichter bij de tafel), u in een leuningstoel en ik naast u, ziende of u ook iets noodig had {metnbsp;aandoening) en u de romans van Alexandre Dumasnbsp;voorlezend....
Briqueville, ook zeer aangedaan.
De drie Musketiers?
Adrienne, als voren.
En daarna een anderen roman .... er zijn er een heele massa ?
Briqueville, als voren.
O, een heele massa.
Adrienne, als voren.
Ik had gedacht ze u allen te zullen voorlezen.... en als
-ocr page 43-ze uit waren, dan weer van voren af aan; maar jawel.... daar komt een brief, men wacht mij en ik moet....nbsp;Briqueville zucht en Adrienne na hem.
Briqueville, hoe langer hoe tneer ontroerd, maar zich bedwingend.
Ik zal u ook zeer missen....
Adrienne, levendig.
O ja , dat geloof ik ook, ik ben er zeker van. Wat zult u beginnen als ik er niet meer ben.... als u geennbsp;vrouw meer om u heen hebt....
Briqueville.
Uw tante ...
Adrienne.
O ja , mijn tante ... dat weet ik wel... maar dat is niet hetzelfde ...
Briqueville.
Neen.
Adrienne.
Ik bedoelde een jonge vrouw.... want een jonge vrouw is natuurlijk meer....
Briqueville.
Ja...
Adrienne.
En als u nu nog maar vroeger of later vergilfenis wilde schenken ...
Aan wien ? ... Aan uw neef.
Briqueville. Adrienne.
-ocr page 44-Briqueville, toornig.
Praat me niet van mijn neef.
Adrienne.
Zijn vrouw is jong. Zij zou hier komen en dan.. . Briqueville.
Praat me niet van zijn vrouw. Zij hier ! In mijn huis! Als ze het probeerde, zou ik haar. . . (Driftig neemt hijnbsp;een boek en smijt dat op de tafel.
Adrienne.
O! Zij doet ecnige schreden naar de deur.
Briqueville.
Waar gaat u naar toe ?
Adrienne, bij de deur.
Ik ga heen, ik vertrek.
Briqueville, na eene patize.
Waarom zoudt u heengaan ?
Adrienne, komt naderbij.
Wat zegt u ?
Briqueville.
Waarom zoudt u heengaan, zeg ik?
Adrienne.
Hoe kan ik anders ?
Briqueville.
Het middel is heel eenvoudig. U neemt een pen, wat inkt en papier (hij neemt, terwijl hij spreekt, alles vajinbsp;een kleine tafel en reikt Adrienne de pen) en u schrijftnbsp;aan die Amerikaansche familie, dat u niet komt.
-ocr page 45-Adrienne, gaat langzaam zitten bij de tafel.
Het is doodeenvoudig.
Briqueville.
Het kan niet eenvoudiger.
Adrienne.
En dan?
Briqueville.
En dan ?
A d r i e n n e.
Ja...
Briqueville.
Nu, en dan blijft u hier.
Adrienne.
En wat zal ik dan hier doen ?
Briqueville.
Wat u hier deedt in die veertien dagen.
Adrienne.
U in dien leuningstoel en ik dicht bij u?
Briqueville.
Ja.
Adrienne, staat op.
Hum !
Briqueville, met aandrang.
En straks zeide u ....
Adrienne, ernstig.
Ik zeide straks, dat ik bijna vergeten had dat een dergelijk leven onmogelijk was en.... dat is het ooknbsp;inderdaad.
-ocr page 46-B r i q u e V i 11 e.
En dat waarom ?
Adrienne.
Wel daarom .. .
B r i q u e V i 11 e.
Daarom , wat daarom ? Wat betaalde u die Ameri-kaansche familie? {Toornig?^ Ik zal u het dubbele geven. Ik zal u driemaal zooveel geven, zooveel als u wilt.
Adrienne, lachend.
Alleen om u voor te lezen ?
B r i q u e V i 11 e.
Wel ja ...
Adrienne.
Dat zou geen on voordeel ige betrekking wezen ... het eenige kleine bezwaar zou zijn, dat ze mij een heelnbsp;klein beetje in opspraak brengen zou.
B r i q u e V i 11 e.
O!
A d r i e n n e.
Komaan , zeg het zelfe^ vind u niet dat ze mij een heel klein beetje ...
B r i q u e V i 11 e.
Op mijn jaren !
Adrienne, vroolijk.
Ja, ziet u ... Neen ... u hebt mooi praten ... een jonge vrouw altijd bij u en alleen. {Ernstig.) Ja, als unbsp;niet alleen waart.
Briqueville.
Als ik niet alleen was...
Adrienne.
Ja zeker, als u familie bij u hadt, getrouwde menschen, uw neef bijvoorbeeld met zijn vrouw .. . dan kon ik ...
Briqueville.
Ik zeg u nog eens, praat mij niet van... Hij bracht mij ongeluk aan. Die brief, die u noodzaakt te vertrekken, die u van mij verwijdert, kwam tegelijk met hem.nbsp;(Adrienne maakt een ontkennend gebaar i) Nu goed, het isnbsp;niet zijn schuld, maar ik reken het hem niet minder toe . ..
Adrienne.
Maar .... als ik u zeide ...
Briqueville, valt haar in de rede.
Ik bid u ... Een pauze.
Adrienne, zeer aangedaan.
Dan moet ik heengaan, want dat was het eenige middel ... en u wilt niet... ik weet niet wat later zal gebeuren ... ik heb nog hoop... maar zooveel is zeker dat ik voor het oogenblik... (tranen beletten haar voortnbsp;te gaan) en het spijt me, het spijt me erg. Zij valtnbsp;in een stoel op de tafel neer.
Briqueville, geheel van streek.
Adrienne!
Adrienne, bedwingt zich.
Ik vraag u verschooning____zie zoo.... het is over....
(Glimlachend.) U ziet, ik schrei niet meer. -Briqueville.
Adrienne!
Adrienne staat op
Mijnheer....
-ocr page 48-Briqueville.
Is het heusch waar wat u zeide , als er een middel was.... een ander dan dat waarvan ik straks sprak .... een
goed middel.... dan zoudt u wel willen blijven____altijd ....
bij mij.... en u zoudt u daardoor gelukkig achten ?
Adrienne, met warmte.
O ja , zeker .... dat zeg ik uit den grond van mijn hart.
Briqueville.
Nu, dan zult u niet heengaan!
Adrienne.
Wat?
Briqueville.
Neen, u zult niet heengaan, neen, duizendmaal neen! Adrienne.
Maar, hoe ?
Briqueville.
Ik heb het middel gevonden.
Adrienne.
En dat is?
Briqueville.
Met u te trouwen!
Adrienne, in de uiterste 'verbazing.
Hoe I...
Briqueville.
En ik zal met u trouwen. Ik ga er met uw tante over spreken. No'èl treedt binnen met eenige papierefinbsp;in de hand.
-ocr page 49-47
VEERTIENDE TOONEEL.
De Vorigen. Noël.
Briqueville.
Kom eens hier, jijj wees niet bang, je kunt je vrouw gaan halen, ik zal haar ontvangen (Jiij valt hem omnbsp;den hals) en ik zal haar omarmen, zooals ik jou omarm.
Noël, verbaasd.
Oom!
Briqueville.
Jij hadt gelijk.... ik voel dat nu. Wat doet het er toe, of zij de dochter van een behanger, of van eennbsp;horlogemaker is? Het doet er niets toe.... Ga je vrouwnbsp;halen.... laat ze komen.... wij zullen hier met onsnbsp;vieren samen wonen.
Noël.
Met ons....
B r i q u e V i 1 Ie.
Ja, met ons vieren. (Th? Adrienne., die een beetje van haar verbazing bekomen is.) Ik ga met uw tantenbsp;spreken en ik kom terug, ik kom dadelijk terug. Af.
VIJFTIENDE TOONEEL.
Adrienne. Noél.
Adrienne, in antwoord op een verbaasden blik van haar man.
Neem mij mede... laat ons van hier gaan ... Neem mij dadelijk mede....
-ocr page 50-Noel.
Wat gebeurt hier toch ?
Adrienne.
Hij wil met mij trouwen !
Noel.
Wat?
Adrienne.
Hij wil met mij trouwen !.. . Dat is nu het gevolg van ons mooi plannetje! Natuurlijk dacht ik dat hetnbsp;bericht van mijn heengaan hem een beetje zou spijtennbsp;en ik rekende daar op, om hem ongemerkt te krijgennbsp;tot hetgeen we wilden.... maar hoe kon ik denken,nbsp;dat hij zoo uit den band zou springen ? Wat zijn tochnbsp;de mannen voor wezens! Men kan niet een beetje liefnbsp;met hen zijn en hen een beetje laten merken dat mennbsp;van hen houdt, of ze zetten zich dadelijk leelijke, ofnbsp;dwaze dingen in het hoofd.
Noel.
Met ons vieren.... ik begreep ook al niet, waarom hij sprak van met ons vieren.
Adrienne.
Je vat het toch nu ?
Noel.
Jawel....
Adrienne.
Laat ons van hier gaan.
N o ê 1.
Heengaan, dat gaat maar zoo niet. Zou het niet beter zijn ? ...
-ocr page 51-A d r i e n n e.
Wat?
Noël.
Aan oom alles maar royaal te vertellen.
Adrienne.
Dit is een goed idee inderdaad, maar hoe zal hij het opnemen ?
Noël.
Ja, dat weet ik niet. Juffr. Lebreto7i koint binnen.
ZESTIENDE TOONEEL.
De Vorigen. Juffr. Lebreton.
Juffr. Lebreton zeer onthutst.
O , mijnheer Noël, o juffrouw , neem mij niet kwalijk .... mevrouw....
Noël e n A d r i e n n e.
Welnu juffrouw, wat is er ?
Juffr. Lebreton.
Hij heeft me uw hand gevraagd.
Adrienne.
Dat weten we, en toen ?
Juffr. Lebreton.
En toen, heeft hij me de deur uitgezet.
-ocr page 52-Noêl.
Omdat u de hand weigerde ? ...,
Juffr. Lebreton.
Neen, daarom niet.
Noël.
Waarom dan ?
Juffr. Lebreton.
Omdat ik uw medeplichtige ben geweest, zegt hij, omdat ik hem veertien dagen in den waan liet, dat unbsp;mijn nicht waart.
Adrienne.
Hij weet dan nu, dat ik het niet ben ?
Juffr. Lebreton.
Ja, hij weet nu dat ge niet mijn nicht zijt en dat ge de zijne zijt, de vrouw van zijn neef.
Noel.
Hij weet dus alles?
Juffr. Lebreton.
Alles.
Adrienne.
En hoe weet hij dat ?
Juffr. I. e b r e t o n.
Omdat ik het hem heb gezegd.
Adriennne en Noel.
Ha!
Juffr. Lebreton.
Wel, kijk eens hier.... toen ik zag dat hij de kluts zoodanig kwijt was dat hij mij uw hand vroeg....
-ocr page 53-toen raakte ik zelf ook een beetje de kluts kwijt.... ik wist niet meer wat ik zeide.... hij merkte dat en begon mij toen met vragen te bestormen .... ik werktenbsp;mij er hoe langer hoe meer in.... u weet met Pon-dichery, Philadelphia.... kortom ik werkte mij zoonbsp;vast, dat ik niet meer wist hoe ik er uit zou komen ennbsp;toen dacht ik, dat het voor ons drieën maar het bestnbsp;was alles te zeggen.... en ik zeide alles.
Noel.
En toen ?
Juffr. Lebreton.
En toen ?
Noel.
Juffr. Lebreton, schudt het hoofd.
Toen merkte ik al dadelijk, dat ik veel beter had gedaan met niets te zeggen.
Adrienne, tot No'èl.
Zie je wel....
J u ffr. Lebreton.
Hij bleef eerst onbewegelijk, doodsbleek, bevend van toorn. Hij kon geen geluid geven .... en toen hij spraknbsp;was het: „Laat hen gaan, dadelijk uit mijn huis.... iknbsp;wil hen nooit terugzien .... ga hen zeggen ..”.. en alsnbsp;ze weg zijn , dan gij .... Zoo met mij te spotten!”
Adrienne.
Zei hij dat ?
Juffr. Lebreton.
Ja.
-ocr page 54-Noel, tot Adrienne.
Kom, laat ons gaan.
J u f f r. L e b r e t o n.
Ik zou zeggen blijf, mijnheer Noël, maar ik durf niet. U begrijpt, met mij zal het zich wel schikken ....nbsp;maar u, ik zou heusch bang zijn dat, als hij ii hiernbsp;vond....
Noel.
Wees maar niet bang, wij zullen gaan.
Adrienne, tot juffr. Lebreton.
En hoe is hij nu ?
Juffr. Lebreton.
Niet goed, in het geheel niet goed.... het is uw schuld^ niet en u hebt het gedaan zonder kwade bedoeling .... maar ziet u, u hebt hem het hoofd een beetjenbsp;op hol gebracht, dat arme oude hoofd! Toen ik hemnbsp;• in dien toestand zag, kon ik dan ook niet op hemnbsp;brommen of den draak met hem steken, hoewel hij hetnbsp;wel verdiende. En ik vroeg hem vergiffenis voor hetnbsp;kwaad, dat wij hem hadden gedaan zonder het te weten —nbsp;Ik weet wel, dat het heel dwaas van hem is, zich denbsp;zaak zoo aan te trekken, maar hij trekt zich die nunbsp;eenmaal verschrikkelijk aan ....
Noel tot Adrienne.
Je hadt straks gelijk.... laat ons gaan. Beiden willen heengaan. Briqiieville treedt bmne7i. Noël eti
Adrienne blijven staan.
-ocr page 55-ZEVENTIENDE TOONEEL.
De Vorigen. Briqueville.
Briqucville ziet Adrienne en No'él een oogenblik aan eti -wenkt hen dan heen te gaan,
Noel.
Wij gaan, oom. Briqueidlle zinkt in een stoel neer, Adrienne en Noel naderen de deur, Juffr. Lebretonnbsp;neemt afscheid van hen. Op het punt van de kamer tenbsp;verlaten, keert Adrienne zich otn en -iverpt zich aan denbsp;voeten vati Briqucville.
Adrienne.
Nu ja, wij zullen Iieengaan, zoo aanstonds, maar eerst wil ik u toch zeggen hoe zich alles heeft toegedragen .... u zult dan zien dat we niet zooveel schuldnbsp;hebben als u wel denkt.... Hij, ja hij, zeide mij telkens , dat het hem zoo speet met u gebrouilleerd te zijn,nbsp;dat u hem hadt groot gebracht, dat u alles voor hemnbsp;geweest waart en dat hij geen rust of duur zou hebben,nbsp;voordat u hem vergiffenis hadt geschonken.
Noel.
Dat is waar, oom! En ik voegde er bij, dat ook gij u zeer ongelukkig zoudt gevoelen over mijn afwezigheid.nbsp;{Bc-wcging van Briqtmnllel) Ja, oom, spreek het maarnbsp;niet tegen .... want ik wist hoeveel ge van mij hieldtnbsp;en ik was er zeker van, dat uw toorn, hoe hevig ennbsp;gerechtvaardigd ook, u niet kon beletten mij nog liefnbsp;te hebben en soms te betreuren.
-ocr page 56-Adrienne, sieeds geknield.
Wij zochten allebei of er geen middel was tot toenadering. Daar ik de hinderpaal en de naakte aanleiding was tot de oneenigheid, kwam het er natuurlijk in de eerste plaats op aan, dat ik bij u in de gratienbsp;kwam, dat ik u bewees dat ik toch niet zoo onmogelijknbsp;was, als u dacht. Maar u wilde me niet ontvangen . ..nbsp;Toen kwamen wij op den inval een romannetje te bedenken en hebben we met juffrouw Lebreton de geschiedenis van die nicht overlegd. {Hier werpt Briqiievillenbsp;een woedenden blik opjuffr. Lebreton, die een paar passennbsp;teriigdehist alsof ze bang tms.) Ik kwam hier en, alnbsp;wordt u er weer boos om, ik moet het bekennen, iknbsp;kwam met het vast, besluit u in te pakken. {Briquevillenbsp;ziet haar aan) Ik spaarde geen moeite, ik had mijnbsp;voorgenomen zacht, lief, voorkomend te wezen en iknbsp;was het.... Misschien was ik een beetje coquet....nbsp;maar heusch zonder het te willen.... ik wilde u zoonbsp;gaarne behagen. (Glimlachend) Ik berekende misschiennbsp;de dosis niet goed .... ik gebruikte te veel. Briqrievillenbsp;kijkt haar weer aan en begint ondanks zich zelf te glimlachen. Adrien7ie valt hem bijna m de ar??ieti. Brique-ville nee^nt haar handett in de zijne en kust haar op hetnbsp;voorhoofd.
Briqueville, staat op; tot No'êl.
Kom hier, jij !
Is het heusch, oom ?
Briqueville.
Hoe kan ik het jou kwalijk nemen, waar ik zelf.... En toch. (No'él en Adrienne beletten hem verder te gaan)
-ocr page 57-Maar je hadt gelijk, je excuus was daar. {Hij wijst op Adrienne.) En dat zal ook mijn excuus zijn. Als hetnbsp;ooit verluidt dat ik een uur lang gek was en als mennbsp;het mij voor de voeten werpt, dan zal ik zeggen:nbsp;„Zie haar aan!”
Juffr. Lebreton.
En ik? Word ik nog weggestuurd?
B r i q u e V i 11 e.
Ik moest het eigenlijk doen !... Mij blootstellen aan ... Juffr. Lebreton, zacht tot Briqueville,
Kom , kom, wees maar niet bang, u zult het wel te boven komen. Het is een nazomerzonnetje, dat verwarmt,nbsp;maar verbrandt niet!
Adrienne, tot Briqueville.
En nu gaat u daar weer zitten in uw leuningstoel. {Briqueville gaat zitten. Tot JVoël.) Gij daar, bij uwnbsp;oom. {No'él gaat zitten tussche7i Briqueville en Adrienne jnbsp;En ik hier. {Zij gaat naar haar vroegere plaats ennbsp;neemt het boek op .•) „D’ Artagnan ....
Briqueville, valt haar in de rede.
Beginnen wij weer ?
Adrienne.
Is u zoo op uw gemak ? Jufpr. Lebreton leunt achter ¦Sriqueville's stoel,
Briqueville.
Jawel, heel goed.
Adrienne.
Heusch ?
-ocr page 58-B r i q u e V i 11 e.
Wel zeker , heel goed , best.
Adrienne.
Nu, dan ga ik voort en ditmaal hoop ik voorgoed. {Lezend?) „D’ Artagnan, alleen gebleven met madamenbsp;Bonacieux, keerde zich tot haar om. De arme vrouwnbsp;lag half bezwijmd achterover in een leuningstoel. D’Artagnan wierp snel een blik op haar.... Het gordijnnbsp;valt, van het oogenblik dat Adriemie begint te lezen, ennbsp;Adrienne leest totdat het gevallen is.
-ocr page 59-ff . .V
[â– nbsp;nbsp;nbsp;â– .fv'-r''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'%.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’â–
.Jiji
. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; V-'
'r
?*«
S^. ',
• nbsp;nbsp;nbsp;--Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........
i ,!*??â– ''* J nbsp;nbsp;nbsp;,j lt;
'^3'' v '
3’? quot;,;.3ry:„-’'
'3
.1?’ '
■■•' '^Ny '
'1l^'.
,. ,W» nbsp;nbsp;nbsp;^.â– .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A'- .'•*â–
r^’ f'
r.'- nbsp;nbsp;nbsp;-'^5^ ^!;.r;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;';'Wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'â– â–
i' nbsp;nbsp;nbsp;â–
.X' #ll- â–
*#'r v3' nbsp;nbsp;nbsp;'â– '
■if nbsp;nbsp;nbsp;-N»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
: gt; nbsp;nbsp;nbsp;- I
'S'’ ■';