-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1403 7398

-ocr page 5-

DE IVICHTEIV,

JBLIJSPEI^

IN V IJ F B E U R IJ V E N.

DEN SCHRIJVER VAN

DE NETEN.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT

HAARLEM, UTRECHT.

A. C. ICnVSEIttAN.

1841.

-ocr page 6- -ocr page 7-

yOORBERIGT.

Dit Blijspel was reeds een jaar geleden voor de pers gereed. Een allersmartelijkst verlies dat mij kort daarnanbsp;het harte trof^ deed het mij ter zijde leggen en vergeten.nbsp;Op aanhouden mijner vrienden, haalde ik het weder uitnbsp;de lade, en doe het nu het licht zien.

Hoe voortreffelijk de opvoering van de Nevex ook geweest zij, heeft ze mij echter in mijne meening bevestigd, dat, voor het Hollandsche blijspel, proza bovennbsp;verzen de voorkeur verdient, om dat het minder verleidtnbsp;tot een meestal geheel ongepast declameren, en de taalnbsp;van het dagelijksch leven natuurlijker voorstelt. Ditnbsp;bewoog mij dan ook om de Nichtex in proza te kleeden.nbsp;Bovendien heb ik mij, de heeren Puristen mogen het mijnbsp;vergeven of niet vergeven, in taal en spelling, menigenbsp;vrijheid veroorloofd, die ik tegen Hun Ed. Achtbaren en ¦nbsp;Zeergeleerden moeijelijk zou kunnen verdedigen, maarnbsp;waarvoor de tooneelspeler mij welligt dank zal iveten.

De mogelijkheid eener opvoering aannemende, acht ik het niet ongepast hier een enkel woord te zeggen over denbsp;wijze, waarop ik wenschen zou dat de onderscheidenenbsp;rollen werden begrepen en voorgesteld. In de eerstenbsp;plaats. Verzoek ik dat men niets overdrijve, dat men vannbsp;het blijspel geene farce make. Amaraxthe mag zich.

-ocr page 8-

IV

VOOUBEHIGT.

met hare gekunstelde gevoeligheid en spreekwijze ^ en met hare ingebeelde intellectuele meerderheid^ eenigzins bespottelijk voordoen^ in mabtiia daarentegen, doe mennbsp;minder het bespoUelijke dan het verachtelijke uitkomen.nbsp;Vis a vis Osbroek en Pimping, moet deze haren vroom-heidsschijn nagenoeg geheel afleggen, en eenen meernbsp;wereldschen toon aannemen. Haar houding en kleeding,nbsp;hoewel stemmiger dan die van hare zusters, mogen ooknbsp;niet al te oude-jufferachtig zijn. De actrice, die alsnbsp;CAROLINE optreedt, behoeft mijne wenken niet, zoo zijnbsp;die rol begrijpt, en nog minder zoo zij die niet begrijpt.nbsp;Rosine is een aardig kameniertje, die hare meesteressennbsp;in de kaart ziet, en er zich meê vermaakt. Dit rolletjenbsp;houde men voor veel minder onbeduidend dan het schijnt.nbsp;Jufvrouw PALS stelt eene brave burgervrouw voor, diepnbsp;gebukt onder huisselijke zorgen. Haar klaagtoon zijnbsp;echter geen jammertoon, haar voordragt eenvoudig ennbsp;treffend. Van heul is een type van bonhomie en gewoon gezond verstand, prozaisch en toch gevoelig^ zwaknbsp;karakter, vrolijk humeur, eenigzins burgerlijke manierenjnbsp;OSBROEK een onbeschaafd, brutaal, dom wezen. Totnbsp;in zijne liefdever klaring en toe, moet hij zich droog ennbsp;lomp voordoen. Onvatbaar voor eenig fijn gevoel, slechtsnbsp;ligt geraakt op het punt van zijne militaire eer, verdiensten en teleurstellingen, kome er slechts als hij van dezenbsp;gewaagt, (vooral in het 13c tooneel, 2e bedrijf) en bijnbsp;zijn twist met Pimping (He tooneel, 2e bedrijf) levennbsp;in hem. Men moet echter geen door en door gemeenennbsp;kerel van hem maken. Jegens van Heul en de dames,nbsp;neme hij althans de eerste regelen der welvoegelijkheidnbsp;in acht', maar hij doe dit op zijne wijze, zoo linksch

-ocr page 9-

VOORBERIGT.

mogelijk. Als hij Caroline toezegt dat hij zijne zal nemen ^ (j9B tooneel^ 2e bedrijQ moet men het hemnbsp;kunnen aanzien dat hij dit niet ernstig meent. Militairenbsp;uniform^ knevel en bakkebaarden. Pimping een laaghartig intrigant^ zonder bepaald karakter^ Godsdiertr-slige of zedelijke beginselen^ weet zich te plooijen naarnbsp;de omstandigheden van het oogenblik-, en de personen ^nbsp;die hij voor heeft. Hoffelijk ^ indringend bij van Heul^nbsp;kruipend voor Osbroek ^ senlimentaliserend met Amaranthe ^nbsp;luchtig omspringend met Martha. Losse en toch beschaafde toon^ élégante kleeding. Wilman is een edelnbsp;karakter. Vurig bemint hij Caroline., niet met de driftnbsp;des aankomenden jongelings ^ maar met den hartstogt desnbsp;mans. Bij zijne declaratie., Q2e tooneel^ 4® bedrijf) trachtnbsp;hij eene uiterlijke bedaardheid aan te nemen., maar zijnenbsp;stem verraadt de aandoeningen zijner ziel, waaraan hijnbsp;zich, na Caroline's jawoord, geheel overgeeft. In zijnnbsp;tooneel met Martha, (liet 12e ^lan het Se bedrijf) is zijnenbsp;taal die der verontwaardiging van een eerlijk gemoed.nbsp;De rol van kasper vereischt talent en studie. Hij isnbsp;innig aan zijn heer en aan Wilman gehecht, en magnbsp;zich, zonder den afstand geheel uit het oog te verliezen, jegens beiden veel vrijheid veroorlooven. Zijn toon,nbsp;hoe droog en gemelijk ook, moet soms een diep gevoelnbsp;verraden. Jan moet naïf vertellen, zonder eenige em-phase of beweging. Bomba is een opgeblazen rijmelaar,nbsp;wien echter de zorgen des levens nog meer waarde doennbsp;hechten aan het lieve goud dan aan dichterlijken roemjnbsp;LOFFERs een alledaagsch mensch met een weinig pédan-terie, grijpmaar een schurk, wiens ongunstig voorkomen, reeds op het eerste gezigt, wantrouwen en afschuw

-ocr page 10-

VI

VOORBERIGT.

inboezemt. Vergeefs poogt hij gemoedelijkheid en aandoeningen te veinzen., en daardoor van HeuVs medegevoel op te wekken. Zijn toon blijft dien van een konden egoist.nbsp;Bij zijn heengaan, is die honend en tergend, maar nietnbsp;driftig. Wat george betreft.......

„Schrijf de heeren en dames de les maar voor. Zij zullen het toch wel laten uw stuk op te voeren.’’^

—' „Om welke reden? als ik vragen mag.’’’’

—' „Omdat het al te... te... te... in een woord, te onvaderlandsch is. Kijk, mijnheer! ik ben, alnbsp;zeg ik het zelf, een, onverbasterd Oudnederlander jnbsp;Qdien kunje in uw zak steken Ij) en tart u uit,nbsp;mij, in onze vaderlandsche armee, een enkelennbsp;Osbroek, onder onze vaderlandsche Schoonen, eenenbsp;enkele Martha of Amaranthe, onder onze vaderlandsche practizijns en ambtenaren, een enkelennbsp;Grijpmaar, een enkelen Pimping, op onzen vader-landschen zangberg, eene nkelen Bomba aan te wijzen.nbsp;Foei, mijnheer! De God van Nederland vergelde unbsp;dien snooden laster!’’’’

—¦ „Dank voor uwe zachte teregtwijzing, maar indien gij even consequent als onverbasterd waart, zoudtnbsp;gij ook geen enkelen Nederlander (aterlingen uitgezonderd, en daarvoor houdt ge mij toch niet?)nbsp;tot het moedwillig beschimpen zijner eigen natienbsp;in staat achten. Of ligt er, in uwe fiere uittarting, ook eene kleine list, om mij tot de gevaarlijke bekentenis uit te lokken dat ik portretten leverde?”

Gij schudt het hoofd, lieve lezer', gij verbeeldt u dat ik u hier eene fictie, misschien wel een klein fragment

-ocr page 11-

vir

VOORBERIGT.

uit een nieuw blijspel opdisch. Als ik U eens zeide, dat ik dien zonderlingen uitval wezenlijk heb moetennbsp;doorstaan?.,. O, er zijn^ onder onze ultra Qpseudoj)nbsp;nationalen.) geestdrijvers die de woorden vaderlandschnbsp;en voortreËfelyk zoozeer synoniem achten .1 dat ze zelfsnbsp;voor een vaderlandschen boef den hoed zouden afnemen.

Elk waarachtig nationaal landgenoot erkent dat er, zoowel ten onzent als elders onkruid groeit. En waaromnbsp;zou het mij dan niet hebben vrijgestaan er, hier en daarnbsp;voor mijn blijspel.^ een enkel plantje van te plukken?nbsp;Molière plukte wel handen vol voor het zijne, datnbsp;de nationale trots der Franschen werd!

De Onverbasterde deed mij slechts grimlagchen^ maar hijy die onderstelde dat ik.^ in dit tooneelstuk^ dezennbsp;of genen portretteerde^ en mij daardoor aan eenigenbsp;personaliteit schuldig maakte^ zou mij innig grieven.nbsp;Plegtig verklaar ik^ dat de kluizenaar in de woestijnnbsp;daaraan niet onschuldiger is dan ik. Men stemme mijnbsp;slechts toe dat er., ook in ons geliefd Vaderland., Osbroeken,nbsp;Martha's, Amaranths''s, Grijpmaren, Pimpingen, ennbsp;vooral Bombars rondwandelen, en gelieve het er overigensnbsp;voor te houden, dat ik mijne modellen uit zeer flaauwenbsp;herinneringen, of, liever nog, enkel uit de lucht gegrepen heb.

DE SCHRIJVER.

-ocr page 12-

PERSONEN.

VAN HEUL, rijk rentenier, gewezen koopman.

MAHTHA, \

AMABANTHE, \ zjne nichten.

CABOLINE, j

WILMAN, nbsp;nbsp;nbsp;koopman van Rotterdam.

osBBOEK, luitenant.

PIMPING, ambtenaar.

LOFFERS, geneesheer.

BOMBA, dichter.

GRijPMAAR, zaakwaarnemer.

Jufvrouw PALS.

ROSINE , kamenier van de nichten.

KASPER, oude bediende

JAN, koetsier nbsp;nbsp;nbsp;\ van van heul.

GEORGE jockeij nbsp;nbsp;nbsp;j

Het stuk speelt binnen ’s Gravenhage, in het huis van den heer van heul.

-ocr page 13-

B L IJ S P E L.

EERSTE BEDRIJF.

Eene deftig gemeubeleerde kamer. Dubbele deur op den achtergrond en eene zijdeur. Links ran den aanschouwer, eene groote tafel, en daar achter eene secretaire,nbsp;Regts een canapé met een dames werktafeltje. Dezelfdenbsp;decoratie voor al de overige bedrijven.

EERSTE TOONEEL.

VAN HEüL, in een morgenjas, loffers, Caroline, alle drie aan de groote tafel zittende.

LOFFERS.

Alles gaat naar wensch, mijn vriend! de tong wordt zuiverder, de pols slaat weêr geregeld...

VAN HEEL.

Ik begrijp ook niet waarom hij ongeregeld zou slaan, daar ik me weêr volkomen wel bevind.

LOFFERS.

Volkomen wel? Eene bedriegelijke inbeelding,waarin juist het bewijs ligt dat uwe ziekte nog niet heel en alnbsp;geweken is.

VAN HEEL.

Zou je het dan voor een goed teeken houden indien ik mij erger bevond ?

1

-ocr page 14-

DE NICHTEN,

LOFFEBS.

Misschien. De versehijnselen, die zich in den loop eener ziekte voordoen.,..

VAN HETJL.

Maar mijn ziekte heeft niet eens een loop gehad!

LOFFERS.

Hoe zonderling en schijnbaar tegenstrijdig, hoe be-driegelijk die verschijnselen ook vrezen mogen, het oog der kunst bedriegen ze niet. Voor ons is helder licht,nbsp;wat duisternis is voor den profonen.

VAN HEDL.

Dat zal dan ook wel eens omgekeerd waar zijn. Ik ten minste heb in mijne ongesteldheid niets duistersnbsp;gezien.

LOFFEBS.

Omdat je het duistere niet kondt zien.

VAN HEUL.

Precies; dat is te zeggen...

LOFFEBS.

Geloof me maar op mijn woord, dat je u in een zeer bedenkehjken toestand hebt bevonden.

VAN HEUL.

Kijk, Loffers, ik zou mij zelven uitlagchen als ik dat geloofde.

LOFFEBS.

Gisteren praatte je zoo niet.

VAN HEUL.

Gisteren praatte ik in het geheel niet, omdat ik den mond vol had van uwe walgelijke medicijnen.

LOFFEBS.

Die intusschen wonderen hebben gedaan. Wat zegt u er van, Jufvrouw Caroline?

VAN HEUL.

Ja, spreek dat arme kind maar van medicijnen! Ver-

-ocr page 15-

I? L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;3

leden winter, heb je haar immers eens zóóveel rhubar-ber laten slikken, dat ze drie dagen achtereen, rijst met kaneel heeft moeten eten, om, met verlof gezegd,nbsp;wéér van den galop in den stap te komen?

OAKOLINE.

Dat ik twee sofrées en een bal heb moeten verzuimen.

LOFFERS.

Phoe!

VAN HEEL.

Het groot bezwaar dat ik tegen nw kunst heb, is dat ze brandspuiten aanvoert, om een enkel vonkje tenbsp;blusschen.

LOFFEBS.

Welk vonkje spoedig een vlam zou worden, indien...

VAN HEEL.

Men u maar liet begaan. Ja, zóó is het. Verleden zondag at ik een paar sneden te veel van een lekkerenbsp;ossenrib. Daar volgt eene indigestie op, wat hoofdpijn,nbsp;en eeae flaauwte, eene simpele, onsehuldige flaauwte,nbsp;die mijnheer de eer aandoet voor eene beroerte tenbsp;houden.

LOFFEBS.

Zwijg toch stil, mijn vriend! Ik zou dan niels meer van de physiologie, van de symtomatologie moetennbsp;verstaan...

VAN HEUL,

Hoor eens docter; jij moogt schrikkelijk geleerd wezen.... ik heb. Goddank, eene stevige constitutie; dus zijn we zoo wat tegen elkaar opgewassen; maar, totnbsp;meerder securiteit, zal ik er een schotje voor schieten,nbsp;dat, als ik me weer eens aan een hartig boutje overaasdnbsp;heb, jij me maar niet zoo pardoes, met je zware artillerie op het lijf valt. Die verwenschte aderlatingnbsp;vergeef ik u nooit.

1 *

-ocr page 16-

4 nbsp;nbsp;nbsp;DENICHÏEN,

LOFFEKS.

Zonder die aderlating , waart ge thans...

VAN HEUL.

Niet adergelaten, en dat ware al zoo goed geweest.

CAROLINE.

Mag oom nu weer van alles eten?

VAN HEUL.

Welk een zotte vraag! Dat spreekt immers van zelf?

LOFFERS.

Pardonneer mij, dat spreekt niet van zelf. Een weinig appelmoes, een stukje malsch, mager kalfsvleesch, eennbsp;zacht eitje ....

VAN HEUL.

Weetje wat broertje? Mijn keukenmeid is geen apotheker, dat is te zeggen, dat zij buiten u, haar dingetjes wel zal doen, en ik de mijne.

LOFFERS, eenigsins geraakt.

Het ga u dan zoo wel als het iemand gaan kan, die zich tegen de ordonnanciën der kunst verzet.

VAN HEUL.

Meer kan ik mij zelven niet wenschen.

CAROLINE.

Nu oom zooveel beter is, bestaat er immers geene zwarigheid in, dat ik van avond naar het concert ga ?

LOFFERS.

Hm!

VAN HEUI..

Alwéér een concert ? Ik mag het niet toestaan. Twee dagen en nachten achtereen, heeft ze aan mijn bed gezeten, ondanks mijn herhaald verbod, en op gevaar vannbsp;zieker te worden dan ik zelf was. Wie heeft u tochnbsp;die dwaasheid ingegeven?

CAROLINE.

Mijn hart, lieve oom.

-ocr page 17-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5

VAN HEUL.

Goed, maar voortaan zult gij wel doen uw oom eer te gehoorzamen dan uw hart, Onthou dat, nichtje, hetnbsp;kan u later eens te pas komen. Wat nu dat concertnbsp;betreft, ik raad u er van af te zien. Na al die ver-moeijenis ....

CAROLINE.

Maar ik ben niemendal vermoeid.

VAN HEEL.

Het mogt den drommel! Ik bid je, docter, voelbaar eens even den pols.

CAROLINE, opstaande.

Hartelijk dank I Ditmaal zal ik er mijn concert niet aan wagen.

LOFFEHS.

En als je dan eens ziek wordt?

CAROLINE.

Dan word ik uwe geduldige patiënte, en neem alles in wat je me voorschrijft. Ben ik nu niet lief?

LOFFERS.

Allerliefst, maar je behoort tot die gelukkige wezens, die juist geen medicijnen behoeven in te nemen om liefnbsp;te zijn.

CAROLINE.

Ei, ei! De docter wordt galant I

LOFFERS.

Als je u nu slechts een weinigje in acht naamt....

CAROLINE.

Dan zou ik gezond blijven, dat begrijp ik.

VAN HEÜL.

Kindlief, je moest wat meer naar goeden raad luisteren , in plaats van er zoo den draak mee te steken.

LOFFERS.

En laat ze eens even in den spiegel kijken, hoe bleek zij er uitzict.

-ocr page 18-

DE NICHTEN,

CAROLINE.

Nu wordt ge weêr minder galant, mijnheer Loffers!

LOFFERS.

Ik ben niet galant, ik ben docter, jufvrouw Caroline, en als zoodanig, moet ik u zeggen dat er alle voortee-kenen bestaan...

CAROLINE.

Dat ik mij heerlijk amuseren zal. {Op het horlogie mn haar oom ziende, dat op tafel ligt.) Reeds elf uur! En mijnnbsp;toilet! En nog bestellingen te doen bij twee marchandesnbsp;de modes!... Waarlijk, ik heb geen minuut meer te verliezen. Goeden morgen, Oom! Beterschap, docter!

{Zij huppelt heen.)

TWEEDE TOONEEL.

VAN HEUL, LOFFERS.

LOFFERS.

Een levendig meisje, uw nicht Caroline.

VAN HEBL.

Wat al te levendig. Zij moest het verstand van hare zusters hebben, en dezen haar hart.

LOFFERS.

Maar Amaranthe en Martha...

VAN HEBL.

Hebben geregeld om de twee uren naar mij laten vernemen. Help me toch onthouden docter, dat ik haar voor die attentie bedank.

LOFFERS.

Nu, nu, ik vertrouw dat zij beiden....

VAN HEBL.

Caroline, dat meisje naar de wereld, die ijdele, die coquette heeft mij ten minste geen oogenblik willen

-ocr page 19-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;7

verlaten, nadat jeu dat verwenschte woord : beroerte hadt laten ontvallen.

tOFFEBS.

Dat was braaf.

VAN HEDE,

Ongetwijfeld; maar nu denkt ze ook niet meer aan mij, vóór ik wéér eens ziek word,of zij geld behoeft. {Met gevoel.)nbsp;Aeh, mijn goede Loffers, hoe diep ongelukkig moet eennbsp;ongelukkig vader zijn!

LOFFERS.

Wat meen je daarmêe?

VAN HEEL.

Mijn nichten... Ik wil het zoo gaarn gelooven, zullen ook wel hare goede zijde hebben, en... ongelukkig bennbsp;ik wel niet, maar ik zou toch zoo geheel anders zijn,nbsp;indien zij anders Yfaien, inAien.., {met veel aandoening)nbsp;Loffers, je bent mijn oudste vriend; u mag ik niet verbergen wat ik mij zelven zoo gaarn verberg... Neen,nbsp;Loffers, ik ben niet gelukkig!

LOFFERS.

Onbegrijpelijk I

VAN HEEL.

Onbegrijpelijk, zegje? Ik zal het u duidelijk maken. De vriend moet begrijpen wat ik gevoel, en mêegevoe-len. Mijn broeder, je weet het, liet geen vermogen na.nbsp;Stervend bezwoer hij mij dat ik voor zjjne hulpeloozenbsp;kinderen zou zorgen. Ik was weduwnaar en kinderloos.nbsp;De kinderen mijns broeders werden de mijne. Ikwenschtenbsp;mij omgeven te zien van wezens, die mij liefhadden, namnbsp;ze bij mij in huis, en zorgde met vaderlijke belangstelling voor hare opvoeding. Nu verwijt ik mij dagelijksnbsp;dat ik te goed, te toegevend was. In hare vroegstenbsp;jeugd, verkregen ze reeds eene heerschappij over mij,nbsp;die ik later niet heb kunnen herwinnen. Mijne oudste

-ocr page 20-

DE NICHTEN,

nicht, destijds eene coquette, veel erger dan nu Caroline haalde mij over om mijne zaken aan kant te doen, mijnenbsp;geboorteplaats, waar ik de helft mijns vermogens gewonnen had, te verlaten, en mij in de residentie neder tenbsp;zetten. Ik beging eene groote dwaasheid. Zij sloeg viernbsp;zeer aannemel jke partijen af, en toen niemand haar meernbsp;aankeek, en zij zich zelve eens ter deeg bekeken had,nbsp;zuchtte zij en werd sehijnvroom. Toen trad Amaranthenbsp;op. Even ijdel als vroeger hare zuster, ging het haarnbsp;niet veel beter. Zij is eene savante, eene sentimentelenbsp;dweepster geworden. Nu ligt Caroline aan de beurt, ennbsp;de Hemel weet wat er van deze worden zal!

LOFFERS.

Maar beste vriend, je ziet ook alles van de donkere zijde.

VAN HEÜL.

Waar is dan hier de lichte zijde? Ik had me zoo gevleid dat de meisjes eens het geluk van mijn ouderdom zouden uitmaken! Ik meende het zoo goed met haar!nbsp;Ik wilde den oom geheel aan kant zetten! Ik wildenbsp;vader, grootvader worden... maar zij wilden mijne kinderen niet zijn! Met een weinig liefde ware ik zoo gelukkig geweest... maar zij wilden mij niet beminnen!

LOFFERS.

Het waren toch zulke lieve meisjes !

VAN HEUL.

Nu zijn het drie kwelgeesten, lastige hinderpalen voor mijn doen en laten. Wil ik regts; dan willen zij links,nbsp;en dat heeft nu zoo lang geduurd, dat ik bijna geen wilnbsp;meer heb, en altijd naar haar pijpen moet dansen. Geennbsp;enkel genoegeljk oogenblik kan ik bij haar genieten.nbsp;Verlang ik eens een pleizierig gesprek, een vrolijkennbsp;lach, dan zucht Martha over het verval van zeden ennbsp;Godsdienst, redeneert Amaranthe over mythologie, mu-

-ocr page 21-

B L IJ S P E L.

zijk en litteratuur, en babbelt Caroline daar tegen in over bals, concerten en de nieuwste modes. Dat snortnbsp;en haspelt dan zoo lang, totdat er een huisselijk krakeel,nbsp;eene scène ontstaat, waarvan men de schuld en den lastnbsp;op mij werpt. Dan moet ik naar mijn kamer vlugtennbsp;om rust te vinden, en zoo gaat het, den eenen dag voor,nbsp;den anderen na !

I.CFFERS.

Het zal eenmaal anders gaan.

VAN HEUL.

Als ik dood hen? Neen, het kan, het zal niet veranderen. Sinds jaren ben ik haar vriend, haar vader niet meer; ik ben slechts haar kassier gebleven, en ik verzeker u dat ik het niet voor niemendal ben. Voor dienbsp;drie nichten, kon ik twaalf paarden houden; maar hetnbsp;geld scheelt mij het minst. Voor Caroline althans, zounbsp;ik mijn laatsten stuiver uitgeven, want zij toch heeft mijnbsp;innig lief, en ze is zoo engelachtig... dat is te zeggen hijnbsp;tijden; maar die twee anderen... o, dat ik zoo gelukkignbsp;ware haar, heden nog, den bruidschat te mogen toetellen ! Blijmoedig zou ik dan uitroepen: Goddank !

LOFFEBS.

Welnu, het zou kunnen gebeuren...

VAN HEUL.

Ik vlei er mij niet meê. Ze zijn al te lang de linie gepasseerd, en Caroline houdt hetzelfde vaarwater.

LOFFEBS.

Maar... gesteld eens dat er zich een partij voor Martha op deed?

VAN HEUL, gt;net drift opstaande.

Martha ? Niet mogelijk ! Wie zou zoo gek zijn !

LOFFEBS, insgelijks opstaande.

Je legt het er ook op toe, om den gedetermineerd-sten minnaar af te schrikken.

-ocr page 22-

10

DE JVICHTEN,

VAN HEUl.

Een minnaar ? Martha ?... Praatjes ! Je wilt me in een vrolijken luim brengen.

LOFFERS.

Geen praatjes. Ik verzeker u...

VAN HEÜL.

Lolfers, bedrieg mij niet! Indien zoo iets gebeurde!..,

LOFFERS.

Ik ken iemand, die haar meer dan achting toedraagt.

VAN HEEL.

God zegene hem ! Wie is dat ?

LOFFERS.

Het is... uw onderdanige dienaar.

VAN HEUL.

Waarlijk? Jijzelf, Loffers? Dat was een heerlijke inval! Je verrukt me! Martha is juist de ergste... dat is tenbsp;zeggen, een dood goed meisje, godsdienstig, weldadig...nbsp;en ik ben er zeker van dat ze ook eene uitmuntendenbsp;huishoudster zal wezen. Wat ik je daar van haar vertelde , moet je niet zoo letterlijk opnemen. Ik wordnbsp;oud en ongeinakkelijk, en voel het zelf dat het veelalnbsp;mijn schuld is, als mijn nichten mij den kop op holnbsp;brengen... en dat gebeurt ook slechts zelden, vooral aannbsp;Martha, die veel te lieftallig... veel te zachtaardig...nbsp;{Ter zijde.) Waar draaf ik heen ? {Luid.) Je hebt dusnbsp;eene allerverstandigste keus gedaan.

LOFFERS.

Het is tc hopen dat Martha...

VAN HEUL.

Hm, daar ligt de knoop. Zij zal zeker geflatteerd zijn, zeer geflatteerd... maar... weet je wel, Loffers, datnbsp;ik slechts vijf jaar ouder dan gij , en toch al in denbsp;zestig ben ?

-ocr page 23-

11

L IJ S P E L.

LOFFBRS,

Ja, ja, maar ik weet ook dat we den veertienden Junij haar negenëndertig'sten verjaardag vierden; ennbsp;dat, wat mij betreft, zoo wel bij Amor als bij Mars, eennbsp;veteraan nog geen invalide is.

VAN HEUL.

Ik help het je wenschen. Wil ik Martha nu eens hier doen komen ?

LOFFERS.

Wel neen; dat gaat zóó niet.

VAN HEUL.

Hoe dan? Laat er vooral geen gras over groeijen.

LOFFERS.

Er zal toch niet veel periculum in mom bestaan ?

VAN HEOL.

Wie weet het?

LOFFERS.

Nu, dan ga ik nog maar even eene oude vrouw bezoeken, die aan den kanker ligt. Zoodra ik terugkom, waag ik den aanval op het maagdelijk hart.

DERDE TOONEEL.

VAN HEUL alleen, daarna kasfer.

Had ik dat kunnen denken! Wel mag men zeggen: ))Een haas komt soms uit het hout springen, als de jagernbsp;hem het minst verwacht.quot; I)ie ouwe haas! Maar Martha!...nbsp;De Hemel geve dat zij nog slechts eenigzins voor wederliefde... of hoe zal ik het noemen? vatbaar is, en ja zegt.nbsp;Dan zullen nummer twee en drie spoedig volgen. Heerlijk vooruitzigt! Maar mijn oude vriend! Handel iknbsp;eerlijk? Mag ik hem zoo blindelings in de val latennbsp;loopen ?

KASPER.

Mijnheer Pimping... ditmaal in het zwart. Ik geloof

-ocr page 24-

J2

I) E NICHTEN.

dat hij meer rokken dau menig fatsoenlijk mensch hemden heeft.

VAN IlEdL.

Laat hem binnen, (kasper af.) Waarschijnlijk weer om geld verlegen. Hoe kwam ik er toch toe, mij met zulkenbsp;wezens, als dien Pimping en dien Osbroek, in te laten!nbsp;Domme vraag! Moeten dan de kennissen mijner nichtennbsp;de mijne niet zijn? Heeft de een Caroline niet, totnbsp;tweemaal toe , van een bal te huis gebragt? de anderenbsp;Amaranthe eens in een stortregen zijn parapluie geleend ? en kan een weldenkend oom zulke gewigtigenbsp;diensten ooit genoeg vergelden ?

VIERDE TOONEEL.

VAN HEUL, PIMPING.

PIMPING.

Uw dienaar, mijn waarde heer van Heul! Altijd frisch en gezond? Lat verheugt me.

VAN HEUL.

Ja, zoo... op een kleine ongesteldheid na.

PIMPING.

Wie heeft die niet in dit malicieus klimaat! Wil men volmaakt gezond wezen, zoo ga men naar Frankrijk of Italië. Hoe varen de dames?

VAN HEUL.

Mijne nichten ? Vrij wel.

PIMPING.

Dat is mij lief. Wist ge hoezeer mij uw aller welzijn ter harte gaat! Tot bewijs hiervan, kom ik u eenenbsp;kleinigheid aanbieden, die dat welzijn bevorderen zal.

[Hij stelt hem drie fleschjes ter hand.)

VAN HEUL.

Wat is dat?

-ocr page 25-

13

B L IJ S P E L.

PIMPING.

Niets minder dan hel alom vermaard elixir om lang te leven; eene Parijsche uitvinding van monsieur Grucu,nbsp;octroyé et hreveté par Sa Majesté. Men verhaalt er wonderen van. Niemand sterft, zoo lang hij die onschatbarenbsp;panacée gebruikt.

VAN HEUL.

Waarlijk!

PIMPING.

De onfeilbaarheid van dat middel valt te minder te betwijfelen, daar het...

VAN HEUL.

Uit Parijs komt?

PIMPING.

Precies; la fatneuse capitale, Ie centre des lumières!...

VAN HEUL.

Er gaat daar zeker eene heerlijke zon op , maar ook een legio dwaalsterretjes, die wij, om dat we aan zoonbsp;weinig flikkering gewoon zijn, de beleefdheid hebbennbsp;voor zonnen aan te zien.

PIMPING.

Daar is waarheid in, mijnheer van Heul! Er loopt veel klatergoud onder het echte; maar heeft de wereldnbsp;het toch niet aan de Franschen te danken, dat zij metnbsp;zulke reuzenschreden op den weg der verlichting vooruitgaat? Vroegere eeuwen waren slechts wondereeuwen.nbsp;De negentiende is die der rede, waarin men geenenbsp;wonderen meer erkent. De metaphysica is thans gewonenbsp;natuurkunde, en deze een algemeen ambacht geworden.nbsp;Vroeger geloofde men alles, om dat men niets begreep;nbsp;thans gelooft men alles, om dat men alles begrijpennbsp;kan, ziet men door eigen oogen, oordeelt men naarnbsp;eigen bevinding, analiseert men de diepste verborgen-

-ocr page 26-

14

DE NICHTEN,

heden der natuur, en doorgrondt men zelfs het schijnbaar verhevene en onbegrijpeljke der schepping.

VAN HEUL,

En al dat moois, apropos van uw maagelixir?

PIMPING.

Apropos van alles, wat de verlichte eeuw verbetert en volmaakt. Wij weten nu wat geest en wat stof is,nbsp;hebben geleerd ons te verheffen tot het begrip van dienbsp;eeuwige waarheden, die het bijgeloof te lang met zijnenbsp;versierde leugens bedekte, en ons te ontdoen van dienbsp;belagcheljke vormen en banden, waarmede eene kinderachtige Godsdienstleer...

VAN HEüL, ernstig.

Mijnheer Pimping! ik heb u reeds meermalen gezegd en herhaal het u nogmaals, dat ik in uwe theoriënnbsp;weinig behagen vind.

PIMPING.

En waarom niet? Godsdienstig ben ik zoo goed als eenig ander. Ik maak slechts gebruik van de vrijheid,nbsp;die ieder denkend wezen...

VAN HEÜL.

Een denkend wezen gaat niet verder dan hij denken kan.

PIMPING.

Wijs mij, bid ik u, de eindpalen van den mensche-lijken geest!

VAN HECL.

Die eindpalen bestaan, mijnheer Pimping, al liggen ze ook nog zoo ver buiten ons beider gezigt.

PIMPING.

En moeten wij ons daarom door goochelaars en potsenmakers laten blinddoeken ? en met den vulgairen rnensch, al datgene voor eerwaardig houden, wat dennbsp;spot des vcrstandigen opwekt?

-ocr page 27-

B L IJ S P E L.

TAN HEUL.

De verstandige spot niet; hij belilaagt of veracht... maar genoeg. Dank voor uw elixir. Ik zal er de proefnbsp;van nemen, en, ik beloof u, het zal er de eer vannbsp;hebben, zoo ik, even als dien onlangs gestorven Pool-schen jood, honderd veertig jaren oud word.

{Hij legt de fleschjes op de kleine tafel.)

PIMPING.

Twijfel er niet aan. Monsieur Grucu heeft zijn halven leeftijd besteed om achter het geheim te komen van hetnbsp;mechanisme, dat de ziel met het ligchaam verbindt, ennbsp;om het middel te vinden , waardoor dat mechanisme aannbsp;den gang kan blijven. Ilonneur au genie! Maar ik magnbsp;niet vergeten, dat ik u ook nog over eene andere zaaknbsp;te spreken heb.

VAN HEUL.

Ik moet u verwittigen, mijnheer Pimping, dat ik op dit oogenblik, zeer schraal bij kas ben.

PIMPING, ter zijde.

Tont comme ches nous! [Luid.) Eene reden voor mij om u het verschuldigd bagatel eerstdaags te rembourseren. Intusschen is het iets van vrij wat meer gewigtnbsp;dat mij tot u voert.

VAN HEUL.

Dat is te zeggen ?

PIMPING.

Ik kom u om de hand van Mejufvrouw uwe nicht verzoeken.

VAN HEUL.

Waarlijk? Hm.’... Amaranthe verraoedelijk?

PIMPING.

Vergeef mij , ik bedoel Caroline.

-ocr page 28-

Ifi

DE NICHTEN,

VAN UEüi, met misnoegen.

Caroline ?... Mijnheer, uw aanzoek komt zoo geheel onverwacht...

PIMPING.

Ik wil u ook tijd laten om er over na te denken.

VAN HEUL.

Zeer vriéndelijk, maar... om de waarheid te zeggen...

PIMPING.

Doe dat, mijnheer van Heul, ik hemin de waarheid.

VAN HEEL.

U ontbreekt een genoegzaam bestaan.

PIMPING.

Dat is zoo. Met eene jaarwedde van duizend gulden komt men niet ver.

VAN HEEL.

Dus begrijp je...

PIMPING.

Maar ik heb uitzigten.

VAN HEEL.

Die heeft iedereen.

PIMPING.

Men heeft mij beloofd...

VAN HEEL.

Dat doet iedereen.

PIMPING.

Met een weinig geld, zou ik eene hrillante entreprise kunnen beginnen.

VAN HEEL.

Waarvan de uitslag onzeker is.

PIMPING.

Waarbij millioenen te winnen zijn.

VAN HEEL.

De jagt op millioenen is eene gevaarlijke jagt.

-ocr page 29-

17

« L IJ S 1' E L.

PIMPING.

Voor den vulgairen mensch, ja; maar wanneer men genie bezit...

VAN UEDL.

Bezit je dat?

PIMPING.

Een delicate vraag.

VAN IIEÜL.

Die toch zeer gepast is. Indien je een genie waart, zou ik misschien den hoed voor u afnemen, maaru ooknbsp;stellig mijne Caroline weigeren.

PIMPING.

Dat is echt Hollandsch.

VAN HEBL.

Het kan zijn. Ik hou van het positive, vriendlief! Mijn nicht Ainaranthe bezit ook genie, en wij wetennbsp;waar dat heen leidt.

PIMPING.

Komen we, bid ik u, op Caroline terug.

VAN HEUL.

Het meisje is veel te jong.

PIMPING.

Te jong? Eenentwintig jaar!

VAN HEUL.

Jij zelf...

PIMPING.

Ben acht en twintig; een eonvenable ouderdom.

VAN IIEÜL.

In de eerste plaats, zou Caroline zelve moeten toestemmen.

PIMPING.

Zij heeft reeds toegestemd.

-ocr page 30-

18

Hoe?

A peu pres kennen gaf...

HE NICHTEN,

VAN HEUL, verwonderd.

rmpisG.

althans, daar ze mij niet onduidelijk te

VAN HEUL.

Je zult het u verbeeld hebben. Hoe het zij, ik mag niet vergeten dat ik, als oom en voogd van een ouderloos meisje, een vaderlijk regt over haar verkreeg, ennbsp;dat ik de uitoefening van dat regt eenmaal zal moetennbsp;verantwoorden.

rrMPiNG.

Zou die verantwoording dan zoo zwaar vallen, indien ge mij hare hand schenkt?

VAN HEUL.

Welligt. Ik moet opregt zijn, mijnheer. Uw aanzoek heeft mij verrast, en de verrassing was niet aangenaam,nbsp;ü zou ik nimmer tot echtgenoot voor Caroline kiezen,nbsp;en ik twijfel zeer of hare caprices, indien zij die al hebben mogt, zwaarder zouden wegen dan mijne bedenkingen. Evenwel, ik zal er haar over spreken.

PIMPING.

Doe dat, waarde heer, en je zult vernemen hoe zij over mij denkt, en dan ook zelf gunstiger over mijnbsp;denken. Wat kan men mij ten laste leggen! Ik hehnbsp;vijanden. Wie heeft die niet! Mijne zeden zijn onbesproken; mijne Godsdienstige beginselen, hoe ook doornbsp;sommigen aangerand, wil ik voor elk redelijk menschnbsp;verdedigen, en, ik herhaal het, mijne uitzigten zijnnbsp;schitterend. Room dus van uwe vooringenomenheidnbsp;terug, en laat ik u het geluk mijns levens te dankennbsp;hebheu.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Af.)

-ocr page 31-

19

B L IJ SPEL.

VIJFDE TOONEEL.

VAN HETJt, alleen.

Welk een man voor Caroline! Zou zij hem w'aarlijk genegen zijn ? Onbegrijpelijk ! Van de dweependc Ama-ranthe, van de hopelooze Martha, zou ik zoo iets verwachten, en er misschien amen op zeggen, maar Caroline!... Het zal nooit gebeuren! Neen, nooit leen iknbsp;de hand tot zulk een huwelijk.

ZESDE TOONEEL.

VAN HEtIL, OSBRQEK.

OSBROEK.

Pardon, mijnheer, dat ik zoo militairement koom binnenstormen.

VAN HEUL.

Luitenant Osbroek...

OSBROEK.

In eigen persoon. Mag ik zoo vrij zijn u een amicaal verzoek te doen?

VAN HEEL.

Welk, heer Luitenant?

OSEROEK.

Daar ik gevoeld, gemerkt en begrepen heb dat het de pligt van een man van eer is om zijne sentimenten,nbsp;in zoo ver namelijk als hij die beeft, door... de bandennbsp;van eene... even gewenschte, als wenschelijké... dat is...

VAN HEEL.

Zeg maar ronduit wat u op het hart ligt.

OSBROEK.

Precies, het hart... dat is hier juist de chose. Welnu dan, zonder verderen omzwaai... dat je de vriendelijkheid hebt mij uwe nicht ten huwelijk te geven.

2^^

-ocr page 32-

20

DE NICHT E N,

VAN HEÜL.

Mijne nicht?... Ga zitten, mijnheer Osbruek.

OSBROEK.

Pardon; ik zal u niet lang ophouden, daar ik naar de parade moet.

VAN HEÜL.

Zoo, ZOO! Dus... Je bedoelt zeker Amaranthe ?

OSBROER.

Merci, Caroline.

VAN HEtiL, gemelijls.

Alweer Caroline!

OSEBOEK.

Hoe alweer? Het is immers voor het eerst dat ik u daarover aanspreek?

VAN IIEÜI..

Zonderling!

OSBROEK.

Is het zonderling dat een man van eer uw neef wil worden ?

VAN HEUL.

Dat is te zeggen...

OSBROEK.

Of val ik u misschien wat te plomp op het lijf ? Pardon, ja, ik had beter gedaan een bataillon mooije woordennbsp;en tirailleur vooruit te zenden, maar dat wapen hou iknbsp;er niet op na, en ik denk dat wij het, zonder dat, welnbsp;eens zullen worden.

VAN IIEOB.

Wij, maar Caroline?

OSBROEK.

Ik heb gemeend te kunnen merken, voelen en begrijpen dat ze mij genegen is.

VAN HEUt.

ü ook al ? Dat is verbazend !

-ocr page 33-

21

I) L IJ S 1' E L.

OSBROEK.

Iloe ZOO ? Geloof me, mijnheer van Henl, wij militairen weten met het vrouwelijk hart om te springen als met eene vijandelijke batterij. En avant! Marche! ennbsp;ingepakt!

VAN HEUL, het hoofd schuddende.

Ingepakt!

OSBEOEK.

Derhalve kun je n volkomen gerust stellen.

VAN HEDL.

Mijnheer Osbroek, uw aanzoek vereert ons.

OSBROEK.

Dat is me lief.

VAN HEUL.

Ik hou u voor een fatsoenlijk man.

OSBROEK.

Daar doe je wel aan.

VAN HEUL.

Maar ik voorzie onoverkomelijke hinderpalen....

OSBROEK.

Laat mij die uit den weg ruimen, militairement.

VAN HEUL.

Een medeminnaar kon....

OSBROEK.

Dien breek ik den hals.

VAN HEUL.

Ik zelf ZOU zwarigheid kunnen maken....

OSBROEK.

Je zoudt verkeerd doen. Een braaf Officier ! Een man van eer!....

VAN HEUL.

Hoe het zij, de zaak is gewigtig____

OSBROEK.

Toegestemd.

-ocr page 34-

22

DE NICHTEN,

VAN IIEÜL.

Vereischt ernstige overweging.

OSBKOEK.

Niets belet u ook om ernstig te overwegen. Neem er uw tijd voor, mijnbeer van Heul! Zoodra de paradenbsp;afgeloopen is, kom ik uw antwoord halen.

VAN HEBL.

Maar....

OSBBOEK.

Vroeger zal ik niet kunnen.... Pardon... de dienst gaat voor alles.

ZEVENDE TOONEEL.

VAN HEüL, alleen.

Wat overkomt me! Drie minnaars in een half uur!... Maar welke minnaars!... En ware het nog op Marthanbsp;of Amaranthe gemunt!.,. Hoe zal ik mij het best vannbsp;dat elixirmannetje en dien ijzervreter ontslaan! ... Indien ze elkander eens uitdaagden en doodschoten....nbsp;De wereld zou er slechts een zwetser en een vrijgeestnbsp;bij verliezen; maar als Osbroek zijn knevels opstrijkt,nbsp;kiest Pimping het hazepad, en dan blijf ik nog met dennbsp;Luitenant aan mijn hals! Zal ik dan ook voor zijn knevels moeten onderdoen, of? ... Regt zoo, een dwell datnbsp;ontbreekt er nog aan. Verwenschte positie! Het is on-christebjk naar iemands dood te verlangen, maar iknbsp;mogt wel lijden dat ze mijn tegenvoeters waren. Ennbsp;Caroline! Zou zij inderdaad zoo ligtzinnig geweest zijnnbsp;van beiden hoop te geven?

-ocr page 35-

]{ L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;23

ACHTSTE TOONEEL.

VAN HEULj MAETHA, AMABANTHE.

{Beide de Nichten omhelzen hem.)

Goeden morgen, lieve, beste oom! Wij vernemen van llosine, dat je, de Hemel zij geloofd, weêr volkomennbsp;hersteld zijt.

AMARANTHE.

Met geestdriftvollen wellust vernam ik zulks ! De droefheid had uitgeweend, nu kon ook de vreugd hare tranen storten, zalige tranen, tolken van de zaligheid des geinoeds, tranen van verrukking, van dankbaarheid ennbsp;liefde, die, zoo als Gesner zegt....

MARTHA.

En van eeht ehristelijke liefde! Ook ik heb die geweend , nadat ik vier dagen lang, in stille verzuchtingen...

VAN REDE.

Dank je, kinderen- uwe bedoelingen zijn goed, dat is te zeggen.... je meent het zoo kwaad niet. Ik moetnbsp;u evenwel doen opmerken dat ik tranen noch verzuchtingen behoefde. Ik had hulp noodig, en deze heeftnbsp;Caroline mij verstrekt.

AMARANTHE.

Die lieve, goede, gevoelige Caroline !

MARTHA.

Dat brave meisje!

AMARANTHE.

Ik zal haar verheerlijken in mijne gedichten.

MARTHA , snuift.

Ik haar gedenken in mijne gebeden.

-ocr page 36-

24

DE NICHTEN,

AMARANTHE.

Eene Engel! Jammer slechts dat zij niets genialisch bezit!

MARTHA.

En helaas i zoo weinig zorg draagt voor haar eerlijken naam en onsterfelijke ziel. {zuchtend.) Die wereld! Dienbsp;wereld •’

VAN HEEL.

Maar bedenk, lieve nichten, dat Caroline achttien jaar jonger is dan gij.

AJIARANTHE.

Dan Martha althans.

MARTHA.

Daarom juist; een gevaarlijke leeftijd!

AMARANTHE.

Die, zoo als Rousseau zeide....

VAN HEEL.

En, antwoordt me eens opregt... waart gij, op dien leeftijd veel beter dan zij ?

MARTHA.

Waartoe, beste oom, mij een dolk in het hart gestoken ! Ja, diep was ik gezonken ! Wee mij, indien ik dat ontkende; maar de geest heeft mijn verstand verlicht en mijn hart gezuiverd, en van de zonden mijnernbsp;jeugd, is mij, de Heer zij geloofd, niets meer bijgebleven dan een opregt, christelijk berouw.

AMARANTHE.

Ook ik was een arm, prozaïsch schepsel, verzot op valschblinkend klatergoud; maar later leerde ik denken en gevoelen, en mij verheffen tot diehoogeresfeer,nbsp;tot dat aesthetisch standpunt, van waar ik thans op dezenbsp;ijdele, nietige wereld neêrzie.

VAN HEEL.

En ook op uw ouden oom, niet waar ?

-ocr page 37-

25

B L IJ S P E L.

AMARANTHE.

Hoe zielpijnigend onbillijk! Heb ik dan in uwe wreede ongesteldheid minder deel genomen, omdat ik mij niet;nbsp;zoo als Caroline deed, en ieder ander gedaan kon hebben,nbsp;aan uwe sponde nederzette, om u, nu on dan, hetnbsp;hoofdkussen eens op te schudden, en medicijnen toenbsp;te dienen?

VAN HEÜL.

Waarom gaf je mij dat gering blijk van liefde niet! Een paar uren slechts !...

AMABANTHE.

Ónmogelijk! Ach, het schouwspel uws lijdens zou mijn gevoelig hart gebroken hebben ! Het ware bezweken,nbsp;indien ik mijn overkropten boezem geen lucht had kunnen geven door de Hemelsche kanalen der poëzie ennbsp;toonkunst! Ik sloot me dus in mijn studeervertrek op;nbsp;Apollo en Euterpe waren mij gunstig, en ik componeerdenbsp;deze Stances op uwe gelukkige herstelling.

Zij reikt hem een rolletje papier toe.

MARTHA.

Ook ik zonderde mij af, daar ons aller bijzijn u toch gehinderd zou hebben...,

AMARANTHË.

jVatuurlijk.

MARTHA.

U vooral rust behoefde..,.

AMARANTHË.

Och ja, zoete, stille rust!

VAN HEEL.

Dat is te zeggen....

MARTHA, snuift.

En opdat mij niets zou storen in de vrome gebeden, die ik voor u ten Hemel zond....

-ocr page 38-

26

DE NICHTEN,

VAN HEUL.

Goed, maar een enkele maal badje toch. ...

MARTHA.

Nog meer heb ik voor u gedaan. Zie hier oeiie hjst van vijfentachtig Godvreezende huisgezinnen, waaraannbsp;ik aalmoezen heb doen uitdeden, ten einde zij hunnenbsp;vurige gebeden met de mijne zouden vereeiiigen.

Zij toont hem eene lijst.

VAN HEüL, die inziende.

Honderd gulden! [met misnoegend) Hm! .. . Nu, het is wèl. (ZTy gaat naar de secretaire en haalt er een banhbilletnbsp;uit, dat hij aan martha geeft.) Martha, daar hebje dienbsp;honderd gulden terug. Ik hoop dat ze goed besteednbsp;zullen zijn, maar... kinderen, om u de waarheid tenbsp;zeggen... ik hou weinig van muzijk, en nog mindernbsp;van betaalde gebeden.

MARTHA.

Oom, oom, bezondig u niet!

AMARANTHE.

Dat ik mijne goede bedoelingen zoo miskend moet zien! v-AN HEUL, met toenemend misnoegen.

Daden zijn mij liever dan woorden.

MARTHA.

Waarvoor hou je mijn gebeden dan?

AMARANTHE.

En mijne compositie?

VAN HEUL.

Een en ander voor ... {hij bedwingt zich.)

AMARANTHE.

Den ganschen nacht, bewoog ik mij in het rijk der phantasie, terwijl mijne scheppende idealen ...

MARTHA.

Drie nachten achtereen, lag ik, met opgeheven armen , in ootmoed neèrgeknield ...

-ocr page 39-

27

B L IJ S P E L.

VAN HEUL , uitbarstende.

Genoeg! die sehijnheiligheid verdraag ik niet langer.

MARTHA.

0 gruweltaal! wee mij !

AMARANTHE.

Oom!

VAN HEUL.

En gij, Amaranthe, kunt uwe sentimentele tirades aan de liefhebbers verknopen j aan mij niet.

AMARANTHE.

Dat is te veel voor mjn gevoelig hart!

Zij valt in schijnbare jlaauwte op de canapé neder.

MARHTA, naast haar zuster neder vallende.

En voor het mijne!

VAN HEUL.

Bravo! Daar liggen ze, en ik zou van ontsteltenis al naast haar liggen, indien ik aan die tooneelen nietnbsp;zoo gewoon ware. Nu! zal het nog langer duren? [Hijnbsp;roept aan de deur.) Rosine! ... Een gevoelig hart, zegtnbsp;zij .... Hm , menig gevoelig hart is, regt op den kepernbsp;beschouwd, niets meer dan een zwak zenuwgestel... maarnbsp;ik ging toch wat te ver... Oude vrijsters moet mennbsp;iets toegeven. [Weder naar buiten roepende,) Rosine!

NEGENDE TOONEEL.

DE VORIGEN , ROSINE.

Mijnheer ! ... Ohé ! Allebei te gelijk!

VAN HEUL.

Alwéér de oude historie! Spoedig, eau de cologne en azijn gebragt! (rosine af.)

-ocr page 40-

28

DE NICHTEN,

AMAEANTHJE, de oogeii Openende en verwilderd rondziende.

Waar was ik ! waar ben ik !

VAN HEUL, ter zijde.

Ah, de azijn werkt al. (luid) Hoe gaat het nichtje ? Iets beter ?

AMARANTHE.

Wat is er met mij gebeurd i

VAN HEUL.

Niets van aanbelang; eenige onaangename woorden...

AMARANTHE.

De looden hand des noodlots drukt zwaar op mij !

EOSINE.

Hier is azijn en eau de cologne.

AMARANTHE , neemt de eau de colosne.

Geefi (zij rui kt er aan) Ha, dat doet mij goed! Wat heb ik geleden ! En nog! ... Bleek verdriet en knagendnbsp;hartzeer slepen mij ten grave i... Geduld! (zij staat langzaam op.) Rosine, geleid mij naar mijne kamer I Je zultnbsp;me een paar zangen uit Feith’s Eenzaamheid voorlezen.

VAN HEUL, goedig.

En als ze dat gedaan heeft, zing je mij uwe Stances eens voor, niet waar?

AMARANTHE.

Ach , ik ben grenzeloos ongelukkig!

Zij gaat langzaam heen, op rosine steunende

TIENDE TOONEEL.

VAN HEUL, M.ARTHA.

VAN HEUL.

Hel oude liedje! Nu nog deze!... Martha! (Ilij ligt hare armen op, die zij weder vallen laat.) Martha! Nichtjenbsp;Martha!... Zou het met deze ernst zijn? (Hij hesprengtnbsp;haar aangezigt met azijn.)

-ocr page 41-

20

mai;tiia, verschrikt, de oogen openende.

Waar ben ik 1 Wat wil men van mij !

VAN HEUL.

Niets kwaads. Wat maak je een beweging! Bedaar, kindlief! Je bibbert als een jong hondje, dat uit hetnbsp;water komt. Wacht eens... [Hij neemt een der flescljesnbsp;van PIMPING en draait er de kurk af.) Neem hier gaauwnbsp;een slokje van; dat zal u goed doen.

MAhTHA, doet het, en trekt allerlei gezigten.

Boe! Br!.,. Brandewijn! Ik sterfJ

VAN HEUL.

Integendeel, je zult er lang van leven, [op de étiquette wyzende.) Zie maar !

MARTHA.

Lang leven ? Ik ? ... Ziel en ligchaam bezwijken ! Ik voel het! Jlljn einde is nabij!... De wil des Hemels geschiede !

VAN HEUL.

Kom, kom, zoo erg zal het nog niet zijn. Sta op, lieve Martha! [hij helpt haar op de heen) Zoo!-- Ik was eennbsp;weinig driftig geworden-— Laten we alles nu maar vergeven en vergeten.

MARTHA.

Ik vergeef van ganscher harte, u, al mijne vijanden en A'ervolgers. Haten kan ik niet, maar vergeten ook niet-

VAN HEUL-

Hel is wel de moeite waard! ïoegegeven dat ik al eens ongelijk heb gehad--- en ik begin het nu ook zelf in te zien,nbsp;dal uwe gebeden mij meer goed gedaan hebben dan denbsp;medicijnen van Lolfers, vooral die ver wenschle aderlating..-

MARTHA.

Niet verder! Welk een taal! Spaar mij!-., of ga maar voort! liet voegt der vrome Christin te lijden entezwij-

-ocr page 42-

30

VAN H£UL.

Mal schaap, wat lijdt ge dan ? Ben ik dan een tiran over u? Doe ik niet alles wat jij en je zusters van mijnbsp;verlangen?... Nu, hoe kijkje zoo angstig, zoo verwilderd ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/

MARTHA.

Dat de Hemel mij bijsta!... Het was een vreesselijke droom! Neen, geen droom, een verschijning was het!nbsp;Mijn goede engel in strijd met satan, en satan verwon!nbsp;Wee mij !

VAN HEUL, fer zijde.

Van die gekheid moeten we partij trekken, {luid.) Het is inderdaad verschrikkelijk! Heb je vroeger meernbsp;zulke verschijningen gehad?

MARTHA.

Nooit.

VAN HEDl.

Zij geeft stof tot nadenken. Ja, lief kind, satan is een ongemakkelijke knevel, vooral voor jonge meisjes.nbsp;Menige goede engel heeft den strijd niet doorgestaan. Alsnbsp;zijn geduchte klaauwen zich naar het lammetje uitstrekken...

MARTHA.

Wee mij!

VAN HEUL.

Goed; ik hoor het gaarn datje angstvoor hem hebt, maar het staat ook aan u, om een dam tegen hem op tenbsp;werpen, die; althans provisioneel, al zijn booze aanvallen verijdelt.

MARTHA.

Welken, oom ?

VAN HEUL.

Het huwelijk, Martha! Nu, kijk maar zoo zuinig niet. Op uw leeftijd, kan een praatje over het huwelijk tochnbsp;geen schrik meer aanjagen.

-ocr page 43-

.31

B L IJ S P E L.

MARTHA , snuift.

Vergeef mij , oom, maar daar ik besloten heb al het wereldsche vaarwel te zeggen ...

VAN HEUL.

Het huwelijk is immers eene hemelsche instelling ?

MARTHA.

Lat kan wezen; evenwel...

VAN HEUL.

En je bent toch nog niet te oud om een man gelukkig te maken, enwederkeerig, door de genoegens van den echt....

MARTHA.

Ik bid U . . .

VAN HEUL.

Kom, Martha, wees eindelijk eens zoo verstandig van in te zien dat eene oude vrijster niet veel meer dan eennbsp;dooden boom in den boomgaard beteekent.

MARTHA, geraakt.

Zou een oude vrijer zooveel meer beteekenen ?

VAN HEUL.

Dat is te zeggen.... als je dat op mij toepast, dien je te weten dat er nog een hemelsbreed onderscheid, tus-schen een oude vrijer en een weduwenaar is.

MARTHA.

Hoe het zij, lieve oom, ik voel geen de minste roeping...

VAN HEUL.

Gekheid , kind! Onderstel eens dat zich eene geschikte partij voor u opdeed!...

MARTHA.

VVaartoe dat te onderstellen!

VAN HEUL.

Zich reeds opgedaan had!

iHARTHA, met drift.

Hoe, oom? Wat zeg je daar!

-ocr page 44-

32

IJ E N I C H T E N.

VAN IIBUI..

De waarheid, Martha! Het verheugt me, u, met een pretendent'geluk te kunnen wenschen.

MABTiiA , niet moeite haar vreugd verbergend.

Goede Hemel! Zou inderdaad!... Zou.... Geloof toch, lieve, beste Oorn, dat het mij.... geheel onverschillignbsp;is.... en... als ik vragen mag... wie is de jongeling, dienbsp;zich vermeet naar mijne hand te dingen ?

VAN HEUI,.

Die jongeling... hm... is een jongeling... die eigenlijk geen jongeling meer is... dat is te zeggen... docter Doffers.

MARTHA , zigtbaar te leur gesteld.

Wat? Durft Loffers?... Ik had van een man als hij, meer christelijke ingetogenheid verwacht.

VAN HEUL.

Hoe breng je die ingetogenheid hier te pas?

MARTHA.

Een man van zijne jaren...

VAN HE Dl.

Ik begrijp dat je hem een twintig jaar jonger zoudt verlangen; evenwel...

MARTHA.

Ik verlang hem in ’t geheel niet. Zoo’n bejaard en wijs man moest zich te zeer boven de zwakheden ennbsp;ijdelheden der wereld verheffen, om aan een huwelijknbsp;te denken.

VAN HEDL.

Je zoudt gelijk hebben, indien hij een piepjong meisje had gevraagd, maar u, die toch....

MARTHA , spijtig.

Al overbejaard ben, wil je zeggen, alleen nog maar goed genoeg om de meiden op de vingers te zien, ennbsp;thee te schenken.... Het zij zoo, oom, maar daartoenbsp;behoef ik mij niet in het huwelijk te begeven.

-ocr page 45-

33

B L IJ S 1' E L.

VAN HEUL.

Hoor eens, Martha, de zaak is dubbel waard datje haar rijpelijk overweegt, boffers is een braaf man,nbsp;die een mooi stuivertje bezit en bovendien eene goedenbsp;affaire... dat is te zeggen praktijk heeft. Hij mogenbsp;geen Adonis, en al een weinigje in de vijftig wezen,nbsp;maar we zijn ook niet op de wereld om alles zoo naarnbsp;onzen zin te hebben. Laat er dus uwe gedachten nognbsp;eens ernstig over gaan, en houd u op zijne declaratienbsp;voorbereid. Ik ga me intusschen van mijn kabaai ontdoen , want het lust me niet langer den zieke te spelen. {Af).

ELFDE TOONEEL.

MARTHA, alleen.

Die ouwe vent! [Zij snuift.) Is het dan al zoover met mij gekomen?... Wat ben ik dwaas geweest!... Hij moetnbsp;al naar de zestig loopen' {Zij snuift weder.) Zou het welnbsp;veel beter wezen zoo’n man dan geen man ? {Zij gaatnbsp;naar de tafel, neemt de elixitfleschjes in de hand, en zetnbsp;het aangebrokene voor den mond.) Br... wat is dat goednbsp;goddeloos sterk !... maar het smaakt toch zoo kwaad niet,nbsp;en het moet heerlijk voor de zenuwen zijn. Ik zal dienbsp;fleschjes maar meêpakken.

Zij gaat langzaam heen.

Einde van het eerste Bedrijf.

-ocr page 46-

34 nbsp;nbsp;nbsp;DENICHTEN,

TWEEDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

WILMAN, KASPEK , Opkomende.

Welkom, welkom, Kareltje....mijnheer Karei....mijnheer Wilman wil ik zeggen, Hoe Taarje? Hoe gaathet? Ga toeh zitten, bid ik u. Wat ben ik blij dat ik je eindelijk eens weêrzie! Het wordt den achttienden, meennbsp;ik, al vier maanden, dat je niet in den Haag bent geweest. Wil je ook wat gebruiken? En hoe vaart Sultan? Een glas madera met een beschuitje? Zijn moeder,nbsp;het arme dier, ligt in den stal van ouderdom te sterven! Ze gaat met November ook al in haar eenentwintigste....

WILMAN.

Een mooije ouderdom voor een hond.

KASPER.

Niet waar? kijk, [weemoedig) Ik zou wel eens willen weten, mijnheer Karei, waarom een mensch zooveelnbsp;ouder dan een hond moet worden.

WILMAN.

Waar denk je aan, Kasper !

KASPER.

Je hebt gelijk. Nu moet ik alleen aan u denken, den gelukkigen tijd hérdenken, toen ik u Kareltje mogt noemen. Je bent nu een heer, een rijk heer geworden,nbsp;en ik ben gebleven die ik was en altijd blijven zaljnbsp;maar je hebt den oude nog lief, niet waar? en hij magnbsp;u ook nog liefhebben?

WILMAN, hem de hand drukkende.

Beste Kasper!

-ocr page 47-

35

B L IJ S P E L.

KASPER.

Wat ïal mijnheer blij zijn !

WILMAN.

Uoe gaat het hem?

KASPER.

Vrij goed; hij is een weinig ongesteld geweest—.

WILMAN.

En de jufvrouwen?

KASPER.

De twee oudsten krijgen nu en dan appelflaauwten als ze haar zin niet krijgen. Caroline houdt zich hetnbsp;best van allen, schoon zij zich het minst in acht neemt.

WILMAN.

Hoe zoo ?

K.ASPER.

Wel, met alle weêr en wind loopt ze uit, dan hier, dan daar, dan overal, en altijd zoo dunnetjes gekleed...nbsp;Ik wil wedden dat mijn blaauwe duffel zwaarder weegtnbsp;dan haar gansche garderobe.

WILMAN.

Wel, wel!... en hoe gaat het u, oude vriend?

KASPEE.

Mij? hm! op mijn jaren en likdorens na, nog al redelijk, wat mijn gezondheid betreft, maar de rest!--

WILMAN.

Welke rest?

KASPER.

Een hondenleven!

WILMAN.

Bah! Zou mijnheer van Heul, die zoo goed is?...

KASPER.

Juist, dtórzithet hem, Kareltje! Indien hij wat minder goed ware, zou ik het zoo kwaad niet hebben. Begrepen ?

-ocr page 48-

36 nbsp;nbsp;nbsp;DENICHTEN,

WILMAN.

JViet volkomen. Zjn u welligt de overige dienstboden vijandig ?

KASPER.

Phoe! over deze ben ik nog meester gebleven. Als ik het je zeggen moet—- het zijn de jufvrouwen.

WILMAN.

Die zullen u toch het leven zoo bitter niet maken?

KASPER.

Dat weet de goede God, en de oude Kasper voelt hel. Ja, beste jongen, het gaat hier al wonderlijk toe. Indien m’jnheer nog slechts meester in zijn eigen huisnbsp;ware....

WILMAN.

Maar waarover heb je dan te klagen?

KASPER.

Over alles en over allen. Martha, die de vroomheid zelve .schijnt, heeft den duivel in het lijf!

WILMAN.

Maar Caroline ?

KASPER.

Amaranthe, die zoo wijs is, dat ze de vrouw van Salomo had kunnen zijn.... Och, dat zij het geweest ware!

WILMAN.

Maar Caroline ?

KASPER.

Een modepopje, een ligtzinnig gekkinnetje, dat mij al zoo erg plaagt als de anderen, met dat onderscheidnbsp;mi.sschien dat zij het zoo erg niet meent.

WILMAN.

Zij was zoo’n goed meisje!

KASPER.

Zij mag het nog wezen, en de anderen ook, maar voor mij deugen ze geen van drieën, [geheimzinnig ennbsp;vertrouwelijK) en voor u ook niet.

-ocr page 49-

37

B L IJ S 1' E L.

WILMAN.

Maar Caroline ?...

KASPEB.

Is de beste van de drie; dit is alles wat ik er van zeggen kan; maar nu ga ik niijnheer roepen. [Er wordtnbsp;hard gescheld.) Ha! Jufvrouw Martha! Haar schol doetnbsp;me altijd schrikken, en toch hoor ik ze liever dan haarnbsp;stem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Er wordt ticeemaal gescheld.

WILMAN.

Ze schijnt vrij ongeduldig.

KASPEB.

Tweemaal... dat was jufvrouw Caroline. [Er wordt weder eens gescheld.) Nu Martha weêr! .. Ja, ja, eennbsp;hondenleven!

TWEEDE TOONEEL.

WILMAN, alleen.

Is het hier zóó gesteld! Geen mee.ster in zijn eigen huis! Ik voorzag het. Ongelukkige vriend! En Care-line ook! Caroline!... maar wat zegt het dat een tenbsp;regtzinnige oude haar ligtzinnig noemt! Haai’ hart kannbsp;niet bedorven zja.

DERDE TOONEEL.

WILMAN, VAN HEUL, tnet drift ophomende.

VAN HEUL.

Karei hier? [hem met hartelijkheid de hand schuddende.) Van harte welkom, beste jongen! Eindelijk kom je uwnbsp;ouden vriend dan nog eens bezoeken! Hoe gaat het ?nbsp;Hoe gaat het ?

wilman.

Met mij heel goed. U is eenigzins ongesteld geweest...

-ocr page 50-

38

DE NICHTEN.

VAN HEUL.

Bah! eene ongesteldheid, die alleen iets te beduiden had, omdat ik mijn docter een daalder per visite betaal; en hoe gaan de zaken, Kareltje?

WILMAN.

Bij voortduring allergunstigst. Dit jaar heb ik weêr aanzienlijke winsten gedaan.

VAN HEUL.

Braaf! En ik zit hier, als een emeritus kassier, mijn couponnetjes te knippen! 0, o!

WILMAN.

Aan u heb ik het te danken dat ik een welgesteld man ben geworden. Zonder de ruime voorschotten, die uwenbsp;goedheid mij geheel renteloos...

VAN HEUL.

Zwijg toch stil! Heb ik dat geld niet lang terug, en heeft het u geen zegen aangebragt? Dit is mij rentenbsp;genoeg. Als een arm, ouderloos knaapje, nam ik uopnbsp;mijn kantoor; weldra onderscheidde ik u van mijnenbsp;overige bedienden, kreeg u lief, en legde mij de ver-pligting op om als vader voor u te zorgen. Toen iknbsp;mijne zaken aan kant deed, moest ik u dus immers welnbsp;in staat stellen om de uwe te beginnen? Maar moestnbsp;ik daarbij ook mijn eigenbelang benogen? u behandelennbsp;als of je mij vreemd waart? Foei! Had ik nog kinderen gehad... maar dit doet me denken dat ik drie nichten heb, naar wier welstand je nog niet eens gevraagdnbsp;hebt.

WILMAN.

Vergeef mij, Kasper heeft mij wegens haar al gerust gesteld.

VAN HEUL.

En geen kwaad van haar gesproken ? Goede oude! Ze maken het hem wel eens wat benaauwd... Ik zelf on-

-ocr page 51-

39

B L IJ SPEL.

dervind, nu en dan, dat drie jonge meisjes een zware ballast voor een oud sebip zijn, zoodat ik soms alle zeilen moet bijzetten om koers te blijven houden.

WILMiN.

Ik ben zeer verlangend de dames te zien.

VAN HEÜI,.

Waarlijk jongen? Het verheugt me dat je nog belang in haar stelt. Het zijn ook zulke goede meisjes... datnbsp;is te zeggen Caroline. Een engeltje! Zoo dikwijls spreektnbsp;ze over u, Karei! iVu, ze weet ook hoe gaarn ik overnbsp;u hoor spreken... en soms verheeld ik mij dat zij hetnbsp;niet alleen om mij doet... en dan geef ik mij over aannbsp;eene gedachte, die mij zoo gelukkig maakt! dan denk ik:nbsp;Karei zal mij eenmaal Oom noemen, en ik zal hem alsnbsp;vader, blijven liefhebben.

WILMAN.

lloe, mijnheer ? zoudt ge uw goedheid zoo ver drijven van mij eene uwer nichten?...

VAN HEUL.

0, wat dat betreft, alle drie,... dat is te zeggen.... ik wil hiermêe maar te kennen geven, hoezeer mij haarnbsp;en uw geluk ter harte gaat. Martha en Amaranthe zijn watnbsp;oud voor u, maar Caroline!... Jongenlief, hoe zou ik dennbsp;dag zegenen.... maar ik ga te ver. Zulke zaken moetennbsp;buiten mij omgaan. Laten we nu eens bedenken watnbsp;wc vóór den eten zullen uitvoeren. De meisjes zijnnbsp;zeker aan haar toilet of bezigheden—. Ze zijn zeer huishoudelijk, Karei, even als mijn goede brave vrouw.—datnbsp;is te zeggen... op eene andere manier; maar wat dunkt u?nbsp;wil ik eens laten inspannen ? we hebben nog juist dennbsp;tijd om heen en weêr naar Scheveningen te rijden.

WILMAN.

Zeer gaarne.

VAN HEEL schelt.

-ocr page 52-

40 nbsp;nbsp;nbsp;D E N I C II T E N,

VIERDE TOONEEL.

DE VOBIGEN, GEORGE.

VAN HEEL.

Kasper!... Is Kasper niet hier?

GEORGE.

Jufvrouw Caroline heeft hem naar de marchande gezonden.

VAN HEUL.

Die oude man I Kon zij u niet zenden ?

GEORGE.

Ik moet, voor jufvrouw Martha, zes nieuwe leerredenen opensnijden, en haar'kanarievogels te eten geven.

VAN HEEL.

Zoo, zoo!.... Laat de koetsier terstond met de kales voorkomen.

GEORGE.

Hij rijdt jufvrouw Amaraiithe naar het museum.

VAN HEEL.

Loop dan naar den duivel.... dat is te zeggen naar jufvrouw Martha; vertel haar dat de heer Wilman hiernbsp;is, en zorg vooral dat de keukenmeid hei weet, hoor je?nbsp;en jufvrouw Caroline ook. (george j;/.] Beste vriend,nbsp;wat spijt het me dat we nu niet rijden kunnen!

WILMAN.

Opregt gesproken, deed ik liever eene frissche wandeling.

VAN HEEL.

Waarlijk? Nu, dan komen we best overeen. Ik kan ook geen behagen vinden in dat eentoonig wielengesnor,nbsp;in dat snel vooruitgaan, terwijl ik gemakkelijk zittennbsp;hlijf. Daarom laat ik myn rijtuig ook zoo zelden voor-

-ocr page 53-

41

B L IJ S 1» E L.

komen, dat mijne nichten er altijd, zonder mijn verlof, gebruik van kunnen maken. Jammer evenvvel dat Ania-raiithe nu juist.... maar, zoo als je zegt, een frisschenbsp;wandeling is veel aangenamer. Op marsch dus!

VIJFDE TOONEEL.

DE VOKIGEN, CABOLINE.

CAKODINE.

Lieve, beste Oom, nu zul je mijn smaak bewonderen... {met een blijden uitroep) 'SVilmem) {Zijgaat naar hem toe, en reikt hem de hand.) Hartelijk welkom! Hoe gaatnbsp;het u?

WILMAN.

Opperbest! en u, jufvrouw Caroline?

CAROLINE.

Hoor cens, oom, hoe beleefd hij mij doet gevoelen dat ik zoo onbeleefd was hem kortaf Wilman te noemen. Voor een meisje van de residentie was het ooknbsp;onvergeeflijk.

WILMAN.

Altijd nog dezelfde spotster.

CAROLINE.

Als men er mij aanleiding toe geeft, Wel-Edel-Gestren-ge Heer! want je bent immers kapitein van uwe Rot-terdamsche schutterij geworden?

VAN HEÜL.

Een malle betrekking voor een koopman; maar ik vind het niet lief van u, die elkander in zoo lang nietnbsp;gezien hebt, dat je al zoo dadelijk uw kleinen oorlognbsp;aanvaugt.

CAROLINE, Wilman de hand biedende.

Welnu, kapitein , om oom te believen, stel ik u den vrede voor.

-ocr page 54-

42

DE NICHTEN,

WILMAN Itmt hare hand.

En ik ratificeer dien, om mij zelf te believen.

VAN HEÜL.

Zoo is het goed. Die nu weer mijnheer of jufvrouw zegt, verbeurt drie gulden aan de armen. Caroline,nbsp;we gaan, vóór den eten, nog eens de vijvers rond. Iknbsp;zou je wel voorstellen om meétegaan, maar de keukenmeid heeft zeker nog eene conferentie met u te houden.

CAROLINE.

O, dat is al afgesproken, (loffeks nabootsende.) Een weinig appelmoes, een stukje malsch, mager kalfsvleesch,nbsp;een zacht eitje,..,

VAN heul.

Maak me niet razend, zottinnetje ! wees gewaarschuwd dat, zoo er aan ons diner het minst ontbreekt, ikueennbsp;week lang op water en brood zet; maar, apropos, vertel me nog eens gaauw, waarin ik zoo goed zal moetennbsp;zijn uw smaak te bewonderen....

CAROLINE, hem liefkozende.

Ah ja! Beste oom, wat zul je opkijken! Wacht nog maar vijf minuten. De oude Kasper is al met twee doo-zen op weg. Hier zijn vast de rekeningetjes.

Zij geeft hem die.

VAN HEUL ziet ze in.

Chapeau d’hiver.... pélerine.... manchettes etc.... totaal drie en vijftig gulden, tachtig cents.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

CAROLINE.

Ik heb ze maar doen quiteren, daar je mij verboden hebt iets op crediet te nemen.

VAN HEUL.

Ja, ja; je verzuimt niet mij geregeld, om de zes weken , een dergelijk bewijs van uwe gehoorzaamheid te geven; maar drie en vijftig gulden!... Je hakt er watnbsp;diep in, kindlief!

-ocr page 55-

43

B L IJ S P E L.

CAROLINE.

Wat scheelt dat! Het is immers op korting van mijn maandgeld ?

VAN HEUL.

Dat je reeds jaar en maand vooruit hebt, of denk je bij geval dat ik niets meer van het boekhouden versta?nbsp;Nu, ditmaal zal ik het geld nog zenden, maar weesnbsp;voortaan wat spaarzamer.

CAROLINE.

Spaarzamer? Men moest mij over mijne spaarzaamheid prijzen, daar, volgens de verzekering der marchandes,nbsp;alles wat ik gekoeht heb, nog ten minste drie maanden in de mode zal blijven.

VAN HEEL, tot Wilman.

Wat zeg jij daarvan?

WILSIAN.

Beste vriend, een kapitein heeft zoo weinig verstand van het dames toilet.

CAROLINE.

Goed: geantwoord, Wilman j nu merk ik dat de vrede u ernst is.

VAN HEEL.

Pas maar op dat ik u den oorlog niet verklaar.

CAROLINE.

Je zult wel wijzer zijn, lief oompje, als je eerst eens bedenkt op wien de kosten zouden neérkomen.

VAN HEEL.

Ze heeft waaraehtig gelijk, en de vrede kost me al genoeg. Kom, Kareltje, het wordt zaak dat we ons uitnbsp;de voeten maken.

VAN HEEL en WILMAN af.

-ocr page 56-

44 nbsp;nbsp;nbsp;D E N 1 C II ï E N,

ZESDE rOONEEL.

CAROLINE alleen.

Kareltje! Ha, ha, ha! Bejaarde lui denken dat kinderen altijd kinderen blijven, omdat ze zich nietnbsp;kunnen verbeelden dat zij zelve oud worden. Kaspernbsp;blijft lang weg. Wat zal die pélerine geadniireerd worden! Maar madame Tnllegout is ook peperduur. Aannbsp;Wilman heb ik het te daidven dat de rekeningetjes zoonbsp;in genade zijn aangenomen. Geen zuur gezigt zelfs!nbsp;Die goede oom! liet haalt me een dozjn kusjes uit.nbsp;Nu, die zal hij toch hebben! Wat zal Wilman’a bezoeknbsp;ons huis in rep en roer brengen! Hoe zullen Marthanbsp;en Amaranthe om zijn hart twisten! En ik dan!... Alsnbsp;kinderen hadden we elkaar reeds zoo lief! Zou ik hemnbsp;nu minder lief moeten hebben, omdat hij een knappenbsp;jongen geworden is? Foei! Ware hij niets meer dannbsp;dat geworden!... Mijne gedachten moeten ernstig zijnnbsp;als ik aan hem denk. O, dat hij mij begreep! dat iknbsp;hem mogl doen gevoelen hoe lief ik hem heb! Mennbsp;noemt ons godinnen en engeltjes! verstandige mannennbsp;zelfs kennen ons, bij de kroon der schoonheid, dennbsp;scepter der liefde toe... en evenwel mogen wij, armenbsp;meisjes, eerst dan beminnen, als men goedvindt ons tenbsp;beminnen. Hoe onbillijk!

ZEVENDE TOONEEL.

CAROLINE, KASPER, «iet twee groote doozen, die hij vrij onzacht nederzet.

KASPER.

zijne zakken.) Waar

Daar liggen ze, en... {hij zoekt in heb ik dien brief nu gelaten!

-ocr page 57-

45

]} L IJ S 1' E L.

CAROLINE.

Welken brief?

RASPER.

Wel, een brief voor u,dienRosinehad aangenomen... (/ii) slaat op zijne zakkenj Hier niet, daar niet... iknbsp;zal hem verloren hebben.

CAROLINE.

Een brief aan mij ?

KASPER.

Gelukkig dat het er geen voor mijnheer ivas. Aan u, aan een jong meisje, heeft men toch geen geheimennbsp;te schrijven.

CAROLINE.

Dat kon je wel eeiis mis hebben.

KASPER.

Ei? In dat geval, zoniet misschien niet kwaad wezen dat ik hem verloren hadj maar wacht eens... ik had hem waarachtig in mijn broekzak gestoken.

Hij geeft haar den brief.

CAROLINE.

Dank je Kasper; maar waarom brom en knorje weêr zoo?

KASPER.

Vervloekte doozen!

CAROLINE.

Het was toch geen zware last.

KASPER.

De last was het niet, maar de omvang. Ik geloof dat ik al mijn pezen verrekt heb.

CAROLINE.

Dan moet je met de linnenmeid maar eens een uurtje mangelen, om ze weêr in de plooi te brengen.

KASPER.

Mangelen , juflertje ? Zie je dan niet dat ik dood af ben?

-ocr page 58-

46

DE NICHTEN,

CAROIINE,

Dood af? Arme Kasper, hadt je ’t maar gezegd!

KASPER.

Ja, je zegt altijd dat ik het had moeten zeggen... als het gedaan is.

CAROLINE.

Wees maar terreden. Als oom mij mijn maandgeld betaalt, krijg je er een mooijen geranden gulden van.

KASPER.

Van het maandgeld, dat al in die doozen zit ?

CAROLINE.

En als ik mijn kleêren weêr eens nazie, zal ik aan uwe dochter denken.

KASPER.

Een hrave vrouw-' ik hoop dat je woord houdt.

CAROLINE.

Zend George nu maar hier, om de doozen naar boven te dragen.

KASPER.

Wat? zou dat Satanskind zijn poppehandjes aan mijn werk slaan? {Hij neemt de doozen weder op) Heb iknbsp;ze van de marchande naar hier gebragt, dan kan ik zenbsp;ook wel van liier naar uw kamer brengen.

ACHTSTE TOONEEL.

CAROLINE alleen, daarna george.

CAROLINE, den brief openende.

Die hand ken ik niet. Eduard Pimping! Eene declaratie!... {zij leest) Ik meen bespeurd te hebben dat ik u niet onverschillig ben.... Hoe aanmatigend! Als wij dienbsp;heeren slechts eens vriendelijk aankijken, beelden zenbsp;zich al in dat we doodelijk verliefd zijn. {zij leest verder) Mijn hartstogt, aanbiddelijke Caroline, is een gloeijend

é

-ocr page 59-

47

B L IJ S P E L.

vuur.... Nu, wees maar gerust; ik zal er geen olie in gieten.

GEORGE, haar een billet ter hand stellende.

Van mevrouw Rimmers. nbsp;nbsp;nbsp;(^/O

CAROLINE opent het.

Het programma van het concert, [zij leest) Symphoniepastorale van EEETHOVEN, mooi, maar wat lang. Concert voor de piano forte, door mevrouw.... drie sterretjes, overheerlijk.... voor de conversatie. Fagot solo. Polonaise voor denbsp;viool, door den heer ernst. Romance: Viens, viens , et disnbsp;moi je t’ aime !.....

GEORGE.

De luitenant Osbroek. nbsp;nbsp;nbsp;(-^A)

Hoe apropos!

CAROLINE lagchende.

NEGENDE TOONEEL.

CAROLINE , OSEROEK,

OSBROEK.

Pardon.... gehoorzame dienaar, jufvrouw Caroline ! De parade is afgeloopen, en ik kwam....

CAROLINE.

Zeker om mijn oom. Hij is uitgegaan, heer luitenant.

OSBROEK.

Dat spijt me, in zoover namelijk dat ik mij danregel-regt tot u moet wenden. [Hij wil haar een brief in handen geven) Neem aan, als ’t u belieft.

C-IROLINE.

Voor mijn oom Voor u zelve.

I?

OSBROEK.

-ocr page 60-

48

DE NICHTEN,

CAROLINE.

En van wien ?

OSBROEK.

Van mij, jufvrouw Caroline. Lees maar! Ik flatteer me dat mijne sentimenten er naar den eiseh in besehre-ven zijn.

CAROLINE.

Geef hem dan liever aan mijn zuster Amaranthe, die eene liefhebster van beschrijvende poëzie is-

OSREOEK.

Amaranthe? Een zottin.... pardon] De brief is voor u be.stemd, en ik verzeker u dut hij u surpreneren zal.

CAROLINE-

Maar ik hou alleen van St- Nicolaas-«nryimes

OSBROEK-

Je zult er in zien dat het geluk van mijn leven, het geluk van uw leven.... dat is het geluk van ons beidernbsp;leven; alsmede onze liefde.... dat is mijne liefde ennbsp;uwe wederliefde.... met en benevens de gevoelens ennbsp;gewaarwordingen, die dezelve hebben verwekt.... zich...nbsp;op de vleugelen der zaligste toekomst... welke... dezelve... Pardon, als ik den mond open doe om welsprekend te zijn, dan vliegt de duivel er in, en gaat menbsp;op de tong zitten.

CAROLINE.

Dat is lastig.

OSBROEK.

Keroerd lastig; en daarom is hetgeen ik dan zeg, ook nooit zoo goed als hetgeen ik niet zeg-

CAROLINE.

Dan is het beter te zwijgen.

OSBROEK.

In zoover namelijk-- dat je toch weten moet dat ik gemerkt, gevoeld en begrepen heb dat ik u bemin.

-ocr page 61-

49

« L IJ S P E L.

CAROLINE.

Mijnheer...

OSBROEK.

Parole d’ftonneur, ik bemin u.

CAROLINE, ter zijde.

Een raar span vrijers!

OSBROEK.

Mijn naam , mijn hart, mijne eer, mijn defyen en mijne epauletten leg ik aan uwe voeten.

CAROLINE.

Te veel, heer luitenant, te veel!

OSBROEK.

Ik durf mij flatteren dat ik een man van eer ben, zoo als u bekend is.

CAROLINE.

Zeer zeker.

OSBROEK.

Schoon ik het nog niet verder dan tot eersten luitenant heb kunnen brengen. Schandelijke intrigues! Ongehoord onregti... Denk maar eeiis na! Een oud militair!nbsp;In 1830, op ’s Konings roepstem, het zwaard aangegord voor Oranje en Vaderland!

CAROLINE.

Dat was braaf.

OSBBOEK.

In 1831 voorwaarts gerukt naar den tiendaagschen veldtogt. Dij Hasselt en Leuven, ’s vijands kruid geroken!

CAROLINE.

Wie twijfelt aan uwen moed!

OSEROEK.

Wie zou er aan durven twijfelen! Niemand twijfelt er aan, en toch ben ik nog slechts luitenant i

CAROLINE.

Het is hard.

4

-ocr page 62-

50

D E N I C 11 T E IN'.

OSBROEK.

Maar ik ga den Koning spreken, den veldmaarschalk, den minister...

CAROLINE.

Doe dat, mijnheer.

OSRROEK.

Ik zal hun vertellen dat mijn Kolonel een hondsvot is.

CAROLINE.

Niet zoo driftig; je zoudt...

OSBROEK.

Wat zou ik! Ik leef alleen voor de eer... en... pardon, voor de liefde ook.

CAROLINE.

Maar...

OSBROEK.

Een compagnie en uw hart is alles wat ik verlang. Caroline.

Ik wensch u welmeenend de eerste toe.

OSBROEK.

Merci. Och ja, al was het ook bij eene andere afdee-ling; zelfs... zoo je meer zinnigheid in de grenadiers mogt hebben, zou ik mijn best doen, om bij dat wapen te worden overgeplaatst.

CAROLINE.

Mij is het eigenlijk...

OSBROEK.

En laat het dan maar eens oorlog worden; dan zulje pieizier aan mij beleven, inilitairernent.

CAROLINE.

Maar , om u de waarheid te zeggen, ik voel weinig smaak voor het militaire.

OSBROEK.

Hoe is het mogelijk !

-ocr page 63-

51

B L IJ S P E L.

CABOLINE.

Ben veel te bestendig van aard voor die gedurige garnizoensveranderingen.

OSBBOEK.

Bestendig van aard? Ik had altijd gedacht dat je nog al van eenigen omzwaai hieldt.

CAROLINE.

In het civiele, ja.

osBROEK.

l)us... indien ik civiel werd?...

CAROLINE.

Waarom zou je u zelven zooveel geweld aandocn ?

OSBROEK.

Wel, om u.

CAROLINE.

.kl te vriendelijk.

OSBROEK.

Ik zal mijn demissie nemen.

CAROLINE.

Dat is niet militairement.

OSBROER.

Mij aan de liefde opofferen.

CAROLINE.

En uw roem ? en uw knevels ?

OSBROEK.

Ook.

CAROLINE.

Zeer galant; maar indien de liefde voor zulk offer terugdeinsde ?

OSBROEK.

Zij zou verkeerd doen.

CAROLINE.

Vergun mij...

4*

-ocr page 64-

]) E NIC II TEN,

OSÜKOBK.

Je behoort nu ook, van uw kant, de vriendelijkheid te hehhen van te merken, te voelen en te begrijpennbsp;dat men buiten den huwelijken staat... in zoover namelijk als men dan... ongehuwd is...

CAROLINE.

Mijnheer Osbroek, ik moet mij openhartig en ernstig verklaren. Het streelt mij dat een man van eer, eennbsp;zoo dapper militair mij zulke hoogst teedere gevoelensnbsp;toedraagt, maar ik zou die onderseheiding geheel onwaardig zijn, indien ik de minste hoop gaf op eenenbsp;wederliefde, die ik niet gevoelen kan. Dit zjj den mannbsp;van eer genoeg. Tot weerziens, heer luitenant!

TIENDE TOONEEL.

os BROEK alleen, nog altijd met den brief in de hand.

Ik geloof dat het mis is. Duizend duivels!... Ilad ze den brief maar eens even ingezien!... Mijn tweede luite

nant moest zich nog al drie dagen ziek houden omhein


bijeen te flansen! [Hij verscheurt den brief, en steekt de stukken in zijn zak.') Pan! daar gaat hij!... En nu magnbsp;ik hem nog een week lang op water-chocolaad tracte-ren!... Vervloekte affaire! Gisteren lachte ze mij nognbsp;zoo vriendelijk toe! Gisteren was het nog: heer luitenant voor en achter!... Zou een ander mij in harenbsp;sentimenten verdrongen hebben? die malle Pimpingnbsp;misschien, die altijd den mond vol vleijerij, en zijnnbsp;zakken vol ulevellen heeft? Hij beve, de melkmuil,nbsp;de lafbek, die zich verstouten durft een man van eer...

I

-ocr page 65-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5.1

ELFDE TOONEEL.

OSIIKOEK, PIMPING j GEOHGË.

GEORGE.

Zij was ZOO eveu nog hier, mijnheer Pimping.

OSBROEK.

Ha!

PIMPING.

Ei kijk! vriend O.sjcl Ik dacht datje, droogjes en wel, in het Eransche Koihjhuis, onder je Bittertje zat.

GEORGE af.

OSBROEK pakt hem bij zijn kraag en brengt hem op den voorgrond.

Wie was zoo even hier. Pimping? Wie zocht je? Wie? voor den duivel!

PIMPING.

Ben je razend, mijn beste?

OSBROEK.

Wie? nog eens, wie? en honderddnizendmaal, wie?

PIMPING.

Wie? Wie? Wel... het was... Een snuifje. Osbroek?

OSBROEK slaat hem de doos uit de hand. Antwoord!

PIMPING, de doos oprapende,

Mijn niooije doos! Mjjn delicieuse macuba!

OSBROEK.

A'oor de laatste maal... wie en wat kwam je hier zoeken ?

PIMPING.

En indien ik u eens dezelfde vraag deed ?

OSBROEK.

Dan zou ik je mijn antwoord zoo ouwerwets op je lelijk bakkes trommelen...

PIMPING , zich in postuur stellende.

Gelief Ie bedenken, mijnheer, dat een man als ik...

-ocr page 66-

DE NICHTEN,

OSBROEK, met verachting.

54

Mannetje !

PIMPING.

Die de achting geniet van zijn Minister en Secretaris-Generaal...

OSBROEK, als voren.

Achting! Een pennelikker!

PIMPING.

Je wordt beleedigend, mijnheer !

OSBROEK.

Als of een man van eer u beleedigen kon!

PIMPING.

Dus was het maar pour la farce ? Ha, ha , hal

OSBROEK.

Voor den duivel, neen! Ik zweer je...

PIMPING.

Hoor eens, beste vriend, je moest dat zinledige woord zoo niet elk oogenblik in den mond nemen. Het geloof aan den duivel is een dom volksvooroordeel, datnbsp;met de heldere begrippen der verlichte eeuw...

OSBROEK.

Ik begin te merken, te voelen en te begrijpen, mor-bleu! dat je den gek met mij scheert.

PIMPING.

God beware mij daarvoor!

OSBROEK.

Dat hoop ik ook, want ik zou je, zonder eenigen omzwaai , den hals breken.

PIMPING.

Om dus op het onderwerp van onze amicale conversatie terng te komen... je zoudt gaarne weten, niet waar? wie en wat ik hier kwam zoeken?

OSBROEK.

Ja.

-ocr page 67-

55

B L IJ S P E L.

PIMPING.

Geloof mij... ik zou het u even gaarne zeggen, maar... onder ons gebleven, het is...

OSBROEK.

Welnu ?

PIMPING, hem zacht in het oor flmsterende.

Een geheim.

OSBHOEK.

Zul je spreken, mijnheer? Was het Caroline, ja of neen ?

PIMPING.

Zij... of een ander.

OSEROEK, hem weder hij den kraag vattende. Vervloekte vent!

PIMPING.

Oei, Oei!

OSEROEK.

Beken terstond!

PIMPING.

Help! Moord I

OSBROEK.

Zoo je schreeuwt, draai ik je den nek om.

PIMPING.

Laat me los, Osbroek ! Om ’s Hemels wil!

OSBROEK, hem loslatende.

Bekennen zul je.

PIMPING.

Maar deuk je dan dat ik kwam om haar te vermoorden?

OSEROEK.

Duizendmaal erger; je wilt haar trouwen.

PIMPING.

En moet je me daarom de keel toenijpeu?

OSBROEK.

In zoover namelijk dat ik dat nimmer dulden zal.

-ocr page 68-

56

DE WICHTEN,

PIMPING.

Waarom niet?

os BROEK.

Een man van eer behoeft geen reden te geven.

PIMPING.

Ben je bij geval ook op haar verliefd?

OSBROEK.

Dat raakt je niet. Genoeg dat ik je verbied haar uw hof te maken.

PIMPING.

Maar dat heb ik al gedaan.

OSBROEK.

Al gedaan ? Ei! Hin! Dat verandert de zaak in zooverre....

PIMPING.

Niet waar ? 0, ik dacht het wel dat wij het eens zonden worden.

OSBROEK.

Je zult met mij vechten.

PIMPING.

Vechten?

OSBROEK.

Op leven en dood.

PIMPING.

Je badineert!

OSBROEK.

Neen, voor den duivel!

PIMPING.

Maar het vechten strijdt rcgclregt tegen mijne principes!

OSBROEK.

Dan moet je van Caroline afzien.

PIMPING.

Dat zou regelregt tegen mijn gevoel strijden.

-ocr page 69-

57

B L IJ S P £ L.

os BROEK.

Die geen hart heeft oin te vechten, kan ook geen hart hehben oiu verliefd te zijn.

PIMPING.

Een ellendig Sophisme!

OSBROEK, opvliegetid.

Wat? Wat durfje zeggen! Je hent er zelf een, en nog honderdmaal ellendiger , duizend duivels!

PIMPING.

Maar Osjelief, laten we toch eeus bedaard redeneren , als verstandige lieden.

OSBROEK.

Goed, wil je vechten?

PIMPING.

Neen.

OSBROEK.

Van Caroline afzien ?

Ook niet.

OSBROEK.

Welnu, dan zal ik je in de sociëteit, in de koflBjhui-zen, op de straat, overal waar ik je rericontreer, een knip voor je neus geven; in alle couranten laten zettennbsp;dat je een ellendige lafaard hent, en u, milüairement,nbsp;door de sterkste vuisten mijner compagnie, zoo ongenadig laten afranselen , dat je op het woord liefde alleen,nbsp;de stuipen krijgt.

PIMPI»;.

Het komt mij voor dat we elkaér niet regt begrijpen.

OSBROEK.

Ik spreek toch zonder eenigen omzwaai.

PIMPING.

Laat ik de eer hehben ....

-ocr page 70-

II TEN,

OSBfiOEK.

Ónmogelijk, morbleu! Die niet vechten wil, kan geen eer hebben.

PIMPING, ter zijde.

Welk een dolleman! Had ik dien brief maar niet ge-2onden! en dan nog dat goud vijfje aan Rosine....

OSBEOEK.

Wat prevel je daar ?

PIMPING.

Het is zoo... ja, hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik inzie dat Caroline mij juist niet bijzonder convenieert^nbsp;de ware sympathie is er niet.

OSBEOEK.

Ho, ho! ik dacht het wel dat je zoo verstandig zoudt zijn van te merken, te voelen en te begrijpen...

PIMPING.

Evenwel... trouwen moet ik. Een vrouw moet ik hebben. Mijn Secretaris Generaal en mijn zedelijk gevoel dringen er dagelijks op aan. Weet je wel, mijn beste,nbsp;dat een beroemd Spaansch of Egyptisch schrijver, reedsnbsp;voor zeven eeuwen, beweerd heeft, dat, zonder den echten staat, alles op de wereld oneeht zou zijn?

OSBEOEK.

Dat had ik er ook van kunnen zeggen, maar laat er je geleerdheid nu maar buiten. Je wilt trouwen? niemandnbsp;belet het je, mits je slechts van Caroline af blij ft.

PIÏIPING.

Ik zou er zoo veel prijs op stellen in eene familie te komen, waarvoor ik affectie gevoel.

OSBEOEK.

Dan moet je maar, zonder veel omzwaai, affectie zien te krijgen voor de eerste de beste familie, waar eennbsp;knappe meid onder is.

-ocr page 71-

59

B L IJ S P E L.

PIMPING.

De familie van Heul...

osbboek.

Voorzigtig, Pimping!

PIMPING.

Een respectabel man, de oude Heer. Wat zijne nichten betreft...

OSBBOEK.

Ik vind ze alle drie nog al aardig.

PIMPING.

Alleraardigst.

OSBROEK.

Amaraiitlie bij voorbeeld ?

PIMPING.

Niet waar ? Geloof je niet dat men met Amaranthe gelukkig zou wezen?

OSBBOEK.

Volop, jongetje. Ga je gang maar.

PIMPING.

Wel ingezien, is het eigenlijk voor haar, dat ik sym.-palhie gevoel.

OSBROEK.

En mant dus!

PIMPING.

Ze is wel wat oud voor mij...

OSBBOEK.

Gekheid; ze draagt haar jaren militairement.

PIMPING.

En wat bezit ze talenten!

OSBROEK.

Ongemanierd.

PIMPING.

Sta je niet verrukt als je haar hoort zingen of op de piano spelen?

-ocr page 72-

(50

1) E N I C H ï E iV,

OSBBOEK.

Neen j maar dat doet er niets toe.

PISiriNG.

En daarbij maakt xe verzen als Bilderdijk.

OSBROEK.

Hoe pleizierig! ze zal er dan ook op u maken.

PIMPING.

En een gevoelig hart...

OSBROEK.

Dat heeft ze. Als ze maar een doodemuginde veng-sterbank ziet liggen, snikt ze het uit, als of het een van haar zusters was.

PIMPING.

Edele ziel!

OSBROER.

En wat de affectie betreft... de oude Heer zal haar toch wel evenveel nieêgeveii als de anderen.

PIMPING,

O, het geld is maar een bijkomend...

OSBBOEK.

Juist; dat zei mijn kapitein ook, toen hij een mooi meisje om een rijk meisje waaijen Het; maar jongetje,nbsp;je staat hier je kostelijkcn tijd te verbabbelen, en mij stanbsp;je, om de waarheid te zeggen, zoo wat in den weg.

PIMPING.

^ revoir dan, mijn beste! Mogen wij elkander weldra, op het veld der liefde, als verwinnaars en zwagers begroeten.'

TWAALFDE TOONEEL.

OSBROEK alleen.

Dat kan er van worden. Maar Caroline!... Zou ik nu eene tweede attaque wagen ? Wat ? Een braaf officiernbsp;zich blootstellen om, hij één miserabel nufje, twee

-ocr page 73-

01

B L IJ S P E L.

blaauwe scheenen te loopen ? Morbleu!... Maar Pimping zal ze nu ook niet hebben. Niemand zal ze hebben ^nbsp;zoowaar ik Osbrock heet!... Het spijt me toch; ze ziet ernbsp;zoo lief uit! Ik had er eer inêe ingelegd!... Wat nunbsp;gedaan! Op Martha vuur geven? Dat ding zou, op hetnbsp;eerste schot, in mijne armen vallen; maar dan?... Zounbsp;ik zoo’n oudbakken schepsel aan mijn kameraden kunnen vertoonen ?... Jlaar behoef ik ze te vertoonen?nbsp;Waartoe al die omzwaai! Als ze maar eerst mijn onbetaalde rekeningen in banknoten heeft veranderd, dannbsp;verplaats ik haar hoofdkwartier naar de keuken, ennbsp;mogt ze dan vergeten dat ik haar generaal en chefben^nbsp;dan zullen we zien wie het best manoeuvreert, haarnbsp;pantoffel of mijn rotting.

DERTIENDE TOONEEL.

OSBBOEK, VAN HEtIL.

VAN HEUL.

Phu, Phu! vervloekte regenbui!

OSCROEK.

Gehoorzame dienaar, mijnheer van Heul! Vergun...

VAN HEUL.

Hé, ik ben wel de uwe, heer luitenant! Phu! Je komt van de parade; heeft het daar ook zoo militaire-ment geregend ?

OSDROEK.

Pardon; ze was vóór de bui reeds afgeloopen- Ik ben ZOO vrij u te....

VAN HEUL.

Ah ja, het is om die oude historie, niet waar ? dat is te zeggen die nieuwe.... Ach, God ! ik heb zooveelnbsp;histories aan mijn hoofd!.... maar gelief een oogenblik

-ocr page 74-

62

I) E NICHTEN,

geduld te hebben; {hij schelt) loo druipend nat, kan men geen fatsoenlijk mensch te woord staan, {tot geobge, dienbsp;binnenkomt) Mijn kabaai en mijn pantofiFels! (georgenbsp;af) Je veroorlooft?..'. Wel! dat heb ik nu eens regt ongelukkig getroffen! Verbeelje, ik krijg een vriend vannbsp;Rotterdam over, ga met hem eene wandeling doen, ennbsp;daar overvalt ons... (george brengt de kabaai en de pantoffels) met uw verlof.... {hij doet de pantojfels aan) middennbsp;in het bosch, bij het heerlijkst herfstweêr... George,nbsp;help me eens... (george trekt hem de kabaai aan) een ïoonbsp;geweldige bui, dat ik vreesde dat we nog naar huisnbsp;hadden moeten zwemmen. Zie zoo! (george af.) Nunbsp;ben ik tot uw dienst, mijn goede heer! Neem plaats!nbsp;{Zijgaan zitten.) l’hu I Ja, ik herinner mij... we warennbsp;afgesproken, niet waar?... maar ik heb nog geen gelegenheid gehad om Caroline...

OSBROEK.

Pardon, er is geen questie meer van Caroline, daar ik gemerkt, gevoeld en begrepen heb...

Dus zullen we de zaak maar

braaf! Goddank !.... blaauw blaauw laten.

OSBROEK.

In zoover namelijk dat ik, zoo als ik zeide, gemerkt, gevoeld en begrepen heb, dat de liefde, die ik bij m'jnbsp;omdraag, eigenlijk op... uw nicht Martha gepointeerd was.

VAN HEtIL.

Martha? dat lijkt er beter naar. {Terzijde.)We\li eene uitkomst voor boffers 1 {Luid) Als ze sentimenteel genoegnbsp;is om op jou verliefd te worden, heb ik er vrede mêe.nbsp;Probeer het dus maar eens, maar val haar niet te mi-litairement op het lijf. Ze is een kruidje roer meniet....nbsp;dat is te zeggen een tcêrgevoelig schepseltje, even als

-ocr page 75-

03

13 L IJ S 1' E L.

haar zuster Aiiiarantbe; ze zou, onder uw handen, dood kunnen blijven.

OSBHOEK.

Geen nood! De vesting wordt vriendelijk opgeëischt, vóór ik storm loop.

VAN HEUL.

Maar dat storm loopen, Osbroek?...

OSBROEK.

0, ik denk niet dat het daartoe komen zal.

VAN HEOL, ter zijde.

Ik ook niet.

OSBROEK.

Zij zal, van haar kant, merken, voelen en begrijpen dat ik een man van eer ben.

VAN HEÜE.

Juist, dal zal zij.

OSEROEK.

En dat eene liefdeverklaring een ding is, dat op haar jaren, niet zoo dagelijks meer voorkomt.

VAN HEEL.

Je moet niet onderstellen, mijnheer...

OSBROEK.

Pardon... ik wilde slechts, in allen ootmoed,beweren dat ik veel kans heb, omdat uw nicht eigenlijk weinignbsp;kans meer heeft, in zoo ver namelijk... dat ze een liefnbsp;meisje is, die haar eerste jeugd, zoo als men zegt, alnbsp;heeft laten voorbijgaan, maar er daarom niet te mindernbsp;om is... integendeel.

VAN HEEL.

Indien ik vermoeden kon dat eenig bijoogmerk...

OSBROEK.

Volstrekt geen, mijnheer van WavA , parole d’honneurl Ik bemin het huwelijk, de liefde en uwe nicht, andersnbsp;niet. Welk bijoogmerk zou het kunnen zijn? Ik heb

-ocr page 76-

04

DE NICHTEN,

oen stand in de maatschappij , zou ik denken! ben, wel is waar, nog slechts eerste luitenant, maar eens tochnbsp;zal ik kapitein worden, dat ik al lang geweest zou zijn,nbsp;als mijn kolonel geen hondsvot was, die niet weet,nbsp;merkt, voelt en begrijpt wat een man van eer militai-rement toekomt, een man [ópstaande en zich voor de borstnbsp;slaande) die als braaf soldaat, op het veld van eer, dennbsp;tiendaagschen veldtogt heeft bijgewoond , en op wiensnbsp;moed, beleid en trouw, schoon hij het kruis nog nietnbsp;heeft, dat hij lang had moeten hebben, niemand ietsnbsp;te zeggen, te remarqueren, te reprocheren ofte declineren heeft!

VAN HEUL.

Nu , ik geloof u gaarne.

osBKOEK, met toenemende drift.

31orbleuI... Pardon’- De heele armee weet het, en de Veldmaarschalk zal het ook welen, en de Koning ooknbsp;en de Mini,ster ook! weten zullen zij het , merken, voelen en begrijpen, wat ik voor Oranje en Vaderland hebnbsp;gedaan j hoe ik, op het woord voorwaarts, het zwaardnbsp;heb aangegord, om het zwadder van muiterij en oproer,nbsp;als een braaf soldaat, niilitairement onder de oogen tenbsp;zien! hoe ik bij Hasselt en Leuven...

VAN HEUL.

Nu ja, dat hebben we alles al in de Couranten gehad. Om op het punt van je inclinatie terug te komen, je kunt nu de onderhandeling met mijn nicht zelvenbsp;voortzetten, en ik wensch u het beste succes toe.

OSHUOEK.

Merci. Het zal er, in de eerste plaats, op aankomen, dat ik haar de sentimenteu van mijn gevoel, met krachtnbsp;en waardigheid expliceer. Vinje dat ook niet? iiGoednbsp;ingezeept is half geschoren” zegt mijn tweede luitenant , en die heeft er verstand van. Ik ga dus met

-ocr page 77-

65

B L IJ S P E L.

hem het gevalletje eens overleggen. Iiitusscheiï blijf ik u verpligt voor uw groote vriendelijkheid. Zoodra denbsp;vesting gecapituleerd heeft, zul je het weten.

DEERTIENDE TOONEEL.

VAK iiEDL, alleen.

Als ik hem niet voor een goedhartigen zot hield !... Het hoofd draait me om van al die heldendaden! Eennbsp;rodomont, een sacrapand, een fier a bras!... Nu, Martlianbsp;is toch ook een rare ! Ik zou er alleen mijne toestemming aan gegeven hebben, om eens te zien hoe die tweenbsp;met malkaar zullen huishouden. Laat Loffers nu tegennbsp;mij uitvaren; ik zal hem geluk wenscheri. Zij had dennbsp;armen man, in drie dagen tijds, tot een sans culotte gemaakt. Zelfs de krijgshaftige luitenant moge wel opzijnnbsp;knevels passen.

VIJFTIENDE TOONEEL.

VAK HEDl, WILMAN.

VAN HEUL.

Ah! Ben je al droog , Kareltje?

WILMAN.

Ik heb me heel en al moeten verklecden, opdat de dames mij niet zouden ontwijken alseendrnipendenpoedel.

VAN HEUL.

Wijn goede overjas heeft mij die moeite gespaard. Wel, wel! dat is nu eens een regt pleizierig wandelingetjenbsp;geweest! Maar we zullen het Amaranthc inpeperen!nbsp;Laat ze zich maar...

-ocr page 78-

(iO

DE NICHTEN,

ZESTIENDE TOONEEL.

DE VORIGEN, KASPER, daarna amaranthe , Caroline, rosine , GEORGE en JAN.

KASPER.

VAN HEUL.

Alwéér wat!

Is het eten gereed?

KASPER.

Het ziet er wel eetachtig uit! Daar komen ze al.

VAN HEEL.

Wie?

AMARANTHE treedt wankelend binnen, door Caroline en rosine ondersteund, george en jan volgen.

Ach!

CAROLINE.

Hier maar. {Zij plaatsen abiarantiie, die haargezigt met beide handen bedekt, op de Canapé.) Oom! Wilman I

VAN HEEL, ontsteld.

Amaranthe I

AMARANTHE, met een flaauwe stem.

Laat mij, goede menschen! Laat mij aan mijn noodlot, aan mijne wroegingen over ! Een rampzalige, die zelfs innbsp;de schamele hutten der armoede, verderf, vloek en ellendenbsp;brengt! O!...

VAN HEEL.

Amaranthe! Spreek ! Wat is het ? Watheb je uitgevoerd?

AMARANTHE.

Ach!

JAN.

Als mijnheer het dan toch weten wil, zal ik het maar zeggen. Toen we van het Museum terugkeerden, ennbsp;door de Veenestraat reden...

-ocr page 79-

67

B L IJ S P E L.

AMARANTHE.

Wee mij ! Kinderlijke onschuld vermoord! I)e dolk gedrukt in het weenend hart van bloedende ouders ! Denbsp;schoonste parel uit hunne echtkroon gescheurd! 0,o!...

VAN HEEL.

In ’s Hemels naam, wat is er voorgevallen ?

JAN.

Zoo als ik zei, mijnheer, we reden door de Veenestraat, of liever ik reed, een ordentelijken drafjhet kan navraagnbsp;lijden: mijnheer weet dat ik altijd mijn pligtdoe, dat iknbsp;in de achttien jaren, die ik in zijn dienst ben geweest...

VAN HEEL.

Ik weet alles. Verder maar !

JAN.

Zoo als ik dan zei, we reden een forschen draf, maar toch niet hard genoeg voor de j ufvrouw, die met geweldnbsp;wilde dat ik de zweep over de paarden zou leggen.

AMAKANTHE.

Verfoeijelijk gelogen ! Ook dat nog ! Heb ik dat aan u verdiend, Jan ? Die onschuldige , argelooze dieren! Iknbsp;zou dan een verscheurend monster, eene tijgerin moetennbsp;zijn!

JAN.

Dat kan alles zoo wezen, jufvrouw, maar neem het mij niet kwalijk, ik spreek de opregte, zuivere waarheid.nbsp;{Tot VAN HEEL.) Zoo als ik dan zei, mijnheer, ik moest alnbsp;harder en harder rijden, en toen we... de heeren kennennbsp;dien lelijken draai van de Veenestraat in de Spuistraat?

VAN HEEL.

Ja; verder, verder!

JAN.

Nu, bij het draaijen van dien draai, had ik het ongeluk... mijnheer weet dat ongelukken menschelijk zijn; en welk koetsier kan zich beroemen?...

.7 *

-ocr page 80-

08

DE NICHTEN,

VAN HEUL.

Zeg terstond ! Welk ongeluk ?

CAROLINE.

Een kind overreden!

VAN HEUL en WILMAN.

tlroote God !

AMARANTHE.

Wee mijl een onnoozel wichtje, dat zorgeloos, in kinderlijk eenvoud dartelend, zijne onschuldige schreedjes -naar het Gortstraatje rigteud, onbewust van...

VAN HEUL.

Hou op met die malle praat! [Tot jm,met groote angst.) En dat kind, Jan !... dat kind !... Het is immers niet dood ?

JAN.

Wat dat betreft, ik zou er aan durven twijfelen, want het schreeuwde de gansche buurt bijeen. Zelfs bennbsp;ik er niet al te zeker van, of het wel eens onder denbsp;wielen is geweest. We hebben het dadelijk bij zijnenbsp;ouders in het Achterom gebragt...

AMARANTHE.

Brave, gevoelige menschen, wier vol gemoed, door deu geweldigen schok dier onbeschrijfbare...

JAN.

De man scheen een hubschen kerel; de vrouw wist niet of ze huilen of lagchen moest. Ik geloof datnbsp;ze een tik aan had. Het geval had een schrikkelijk rumoer onder het gemeen verwekt. Eerst wilde men mijnbsp;zelfs te lijf, maar toen ik zei dat mijnheer van Heul mijnnbsp;heer was, en dat hij alles goed zou maken...

VAN HEUL.

Dat spreekt van zelf. George, loop dadelijk naar doe-ter Loflers ! Verzoek hem, uit mijn naam, dat hij terstond naar het kind ga zien. Hij moet ecu chirurgijn meênc-

-ocr page 81-

60

L L IJ S 1' E L.

men, den eersten den besten, hoor je? En jij, Kasper, ga bij die menschen; daar is mijn beurs... Heb je hunnbsp;naam onthouden, Jan ?

JAN.

Toon Bitter in het Achterom. Het kind heet Brarnmetje.

VAN HEIII, , tot KASPER OU GEOROE .

Je hoort het. Voort nu! Binnen een half uur, voor ik aan tafel ga, moet ik berigt hebben.

KASPER en GEORGE af.

WILMAN.

Vergun me, mijnheer, dat ik Kasper vergezel.

VAN HEEL.

l)oe dat Karei, en kom mij spoedig gerust stellen.

WILMAN af.

AMARANTIIE.

Ach!

VAN heul', driftig op- en nedergaande.

Verwenschte historie ! Dwaasheid op dwaasheid ! Ongeluk op ongeluk!... Jan, zoo u, voor de tweede maal, iets dergelijks gebeurt, zal het tusschen ons spannen.nbsp;Maak daar staat op.

JAN.

Maar, zoo als ik zei, mijnheer, de jufvrouw wilde volstrekt....

VAN HEUL.

Ei wat! Is het dan al niet genoeg dat mijn nichten in huis den baas spelen? Over u en uw paarden hebbennbsp;ze niets te zeggen. Onthou dat! En voortaan zul je nietnbsp;inspannen dan op mijn bevel, en op niemands bevel^nbsp;zul je ooit mijn arme dieren mishandelen!

JAN af.

AMARANTHE.

Oom! Ik bezweer u.... Spaar mijn vaneen gereten hart L

-ocr page 82-

70

DE NICHTEN,

VAN HEÜL.

Een mooi hart; Avaarachtig! dat mijne paarden laat zweepen, en een kind overrijden! Het kon dood geweest zijn, dat kind !

AMABANTHE, Snikkend.

Oom!

VAN HEUL, streng.

De comedie verveelt me. Laat mij alleen I

AMABANTHE.

Uw arm, Rosine!

Zij verlaat, op bosine steunende, de kamer.

VAN HEUL, tnet diep gevoel.

Broeder Ferdinand! Zoo gij van daar {ten hemel loij-zende) op ons kunt nederzien, zie dan hoe uw kinderen mijn geluk verwoesten, en bid voor mij!

CABOLiNE, op wie dezB woorden eenen smartelijken indruk maken, nadert haren Oom, die dacht alleen te zijn, slaatnbsp;haren arm om zijn hals, en barst in tranen uit. Diepnbsp;getroffen, drukt van heul haar tnet vaderlijke teederheidnbsp;aan zijn hart.

Einde van het tweede bedrijf.

-ocr page 83-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;71

DERDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

MABTHA , AMARANl’ItE.

MARTHA zit aan de groote tafel met een boek in de hand; AMARANTHE aan het werktafeltje te componeren.

AMARANTUE.

En H aak’ligst leed... dat aak’ligst klinkt hiernaar. Zou grievendst niet beter zijn? oïfolfrendst? ot snerpendst?...nbsp;Ja, snerpendst... En ’t snerpendst leed de... het... de...

Zij legt de pen neder.

Zit je daar wéér verdiept in je leerredenen, lieve zuster ? welk een drooge lectuur! Indien er nog eenigenbsp;poëzij in stak....

MARTHA snuift.

Zoek jij voedsel voor je verbeelding, Amaranthct Zoolang mijne oogen de genade behouden van mijnenbsp;zondige ziel een waardiger voedsel te kunnen toedienen.nbsp;AMARANTHE neemt de pen wéér op.

Ziel! Juist bet woord, waar ik het rijm op zocht. Ziel, ziel.... Ilad ik mijn rijmwoordenboek maar hier!

Zij overleest het geschrevene.

Als ’t afgefolterd hart,

Gekromd door ’t krimpend wee Der moederlijke smart,

Geen oor vindt voor zijn beê;

Als ’t tranend oog de ziel Ten droeven spiegel strekt,

En ’t snerpendst leed de... het... de..

Kiel.... wiel.... hiel.... viel.... Het gaat niet! Ik zal me weer een halve week in mijn studeervertrek moetennbsp;opsluiten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zij legt de pen toeèr neder.

-ocr page 84-

72

DE N I C H ï E ]V,

MARTHA.

Wat schrijf je daar, Amaranthc ?

AMARANTUB.

Elegie op het noodlottig voorval, uit te geven ten voordcele van het nooddruftig huisgezin. Kan ik mindernbsp;doen, Martha? Het spijt me slechts dat het lieve jongskenbsp;er zoo heelhuids is afgekomen. De ligtste kneuzing warenbsp;voldoende geweest om mij te inspireren, en mijn gediehtnbsp;eene interessante ntiance bij te zetten.

MARTHA.

Het is toch maar goed dat het zoo is afgeloopen; er zou anders aan het gebrom van oom, geen eind gekomen zijn.

AMARANTHE.

Aeh, Martha, wist ge welk een vreesselijken wanklank dat snerpend gebrom in het diepst mijner ziel te weegnbsp;brengt, welke hittere gewaarwordingen mij overstelpen ! Te regt zegt een beroemd schrijver...

MARTHA.

Eu liet hij het al niet om ons, dan moest hij het om zieh zelven laten. Dacht hij maar eens na, hoe Godvergeten hij zieh bezondigt, door die gedurige verwenschin-gen en vervloekingen , als hij , vervoerd door toomeloozenbsp;drift...

AMARANTHE.

Juist; eene aanhoudende gemotiveerde gramschap zou nog karakter bewijzen. Au verandert zijn humeur welnbsp;zesmaal daags. Wat is hij aan tafel uitgelaten vrohjknbsp;geweest! Toen Wilman en boffers goede tijding brag-ten, was alles vergeven en vergeten. Hoe inconsequent!nbsp;En Caroline!... Heb je wel opgemerkt hoe gemeen zijnbsp;zich aan stelde ?

MARTHA.

En dat in ons bijzjn !

-ocr page 85-

15 L IJ S P E L.

AMABANTHE.

Schandelijk!

MARTHA.

Eenc openlijke bespotting der goede zeden!

AMABANTHE.

Ik geloof stellig dat er bij oom iets broeit. Vonje ’t niet stuitend dat hij Wilman en Caroline naast elkandernbsp;plaatste ?

MARTHA.

Allerstuitendst! Een eerbaar meisje had zich daartegen verzet. En zag je wel hoe oneerbiedig zij zich onder het gebed gedroegen?

AMARANTHE.

En hoe Caroline?...

MARTHA.

En dan dat afschuwelijk tafelliedje van Wilman!

AMARANTHE.

En oom zong mede I

MARTHA.

En Caroline lachte!

AMARANTHE.

Ontzettend!

MARTHA.

Die Wilman zal ons huis nog in opspraak brengen.

AMARANTHE.

Dat zullen ze beiden. Heb ik het, met mijn eigen oogen,niet gezien, dat hij Caroline, onder het servet,nbsp;zijn hand toestak?

MARTHA.

Verfoeijelijk!

AMARANTHE.

En dat Caroline de hare niet terugtrok?

MARTHA.

Duivelskunsten!

-ocr page 86-

74

DE NICHTEN,

AMARANTHE.

Allecii voor elkander hadden ze woorden en oogen.

MARTHA.

TI heeft Wilman maar eens toegesproken.

AMARANTHE, geraakt.

En u in ’t geheel niet. Hoe verregaand onbeleefd! MARTHA, evenzoo.

Je vergist u, zuster j met mij was hij nog al...

AMARANTHE.

Vergeef mij , zuster; ik heh er, met voordacht, op gelet.

MARTHA.

Ik zal het zelf toch beter weten, denk ik.

AMARANTHE.

Je verbeeldt het je, lieve Martha!

MARTHA.

Mijne verbeelding is geen diehterlijke verbeelding, lieve Araaranthe!

AMARANTHE.

Wacht eens.... ja, nu ik mij wel bedenk.... het is waar dat hij u, onder het voordienen der soep, naar uw kanarievogels vroeg.

MARTHA snuift.

En u, onder het voorsnijden der fricandeau, naar uwe laatste romance, die in de tijdschriften zoo gehekeldnbsp;Werd.

AMARANTHE , vuur Vattende.

Dat is niet zoo.

MARTHA.

0, ik ben er zeker van. Vraag het Caroline maar. Zelfs kwam het mij voor dat hij een weinig den spot metnbsp;u dreef.

AMARANTHE.

Ónmogelijk ! Ik durf zeggen dat die romance...

MARTHA.

Het is de vraag niet wat jij er van zegt, mijn beste!

-ocr page 87-

75

B L IJ S P E L.

AMAKANTHE, uitbarstende.

Infaam gelogen!

MARTHA.

Amaranthe!

AMARANTHË.

Het is je zwarte ziel, die mijne gewaarwordingen, met een hersenschimraigen schimp bezwaddert!

MARTHA.

Is dat poëzij, zusje?

AMARANTHE.

Het is je kwaadaardige bedilzucht, je galbrakend gemoed, je venijnige tong, vol leugen en laster!... [Zijvak achterover op de canapé, en bedekt haar gezigt inet beidenbsp;handen.) O, mijn hart, mijn arm hart!

MARTHA snuift.

Voorzigtig, kindlief! Je moet niet denken dat je oom voor hebt.

AMARANTHE.

Vlied van mij, ontaarde zuster !

MARTHA.

Vlied zelve, verwaande gekkin!

AMARANTHE.

Slang, die ik aan mijn zusterlijken boezem koesterde !

MARTHA.

Dolhuispraat.

AMARANTHE.

Infame huichelaarster, die onder den kunstmatigen dekmantel van valsche vroomheid....

MARTHA.

Onbeschaamde

AMARANTHE.

Je wrevelige, spijtige gewaarwordingen, je laster-zuchtige, serpeutachtige....

MARTHA , op haar beurt achterover vallende. ïe veel! Te veel!

-ocr page 88-

70

1) E NICHTEN,

AMARANTHE.

Nu, nu! Denk jij ook maar niet, datje Oom voor hebt.

MARTHA.

Als Oom wist...

AMARANTHE.

Als de menschen wisten....

MARTHA.

Wat er in je zoog'enaamd gevoelig hart omgaat!

AMARANTHE.

Wat je, met je zoogenaamde Godsvrucht en weldadigheid durft bedoelen!

MARTHA.

Hoe je onder het masker...

AMARANTHE.

Wie draagt er een valscher dan jij!

MARTHA.

Ik heb dat masker slechts af te rukken....

AMARANTHE.

Ik maar één woord te spreken...

MARTHA.

Hatelijk schepsel!

AMARANTHE.

Schijnheilige spinJ

MARTHA.

O!

AMARANTHE.

O! nbsp;nbsp;nbsp;Eenig zwijgen.

MARTHA, langzaam opslaande, en hare zuster naderende. Amaranthe!

AMARANTHE, zotider op te zien.

Wat wil je?

MARTHA.

Als Caroline en haar lieve Wilman ons eens beluisterd hadden ?

-ocr page 89-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;77

AMAHANTHE, omzietide.

Nu?

MARTHA.

Wat zouden ze ons uitlagchen!

AMARAKTHE.

Het scheelt me niet.

MARTHA.

Uw driftig gestel is het kenmerk van eene edele, vrome ziel, maar deê je niet verkeerd, op een weinignbsp;onschuldige kortswijl, zoo dadelijk vuur te vatten? Dachtnbsp;je dan dat ik je met opzet beleedigen wilde? (Zij vatnbsp;hare hand.) Kon uw gevoelig hart mijne zusterlijke liefdenbsp;zóó miskennen?

AMAHANTHE, bedaarder.

Was het zusterlijk van je, datje me in mijne eer, in mijn regtmatig verworven roem?...

MARTHA.

Foei, Amaranthe! hoe breng je die opvatting met je gewone wijsheid overeen! Wat konden mijne woordennbsp;anders zijn dan eene hoogst onschuldige, argeloozenbsp;scherts, die ik, zonder de minste bedoeling....

AMARANTHE.

Als je me dat verzekert....

M.ARTHA.

Vrede tusschen ons 1 Oorlog aan Caroline, die ons op allerlei wijzen, in ooms gunst zoekt te verdringen, ennbsp;haar snoode oogmerken ook gewis bereiken zal, als wijnbsp;de handen niet zusterlijk ineen slaan. Merk je niet hoenbsp;oom met haar is ingenomen? hoe hij alles gelooft watnbsp;zij hem vertelt ? alles toestaat wat zij hem verzoekt ? allesnbsp;goedkeurt wat zij uitvoert? en hoe zij, door haar gedurig vleijen en flecnien...

AMARANTHE.

Het is maar al te waar.

-ocr page 90-

78

DE NICHTEN,

MARTHA.

We moeten er voor zorgen dat onze beste oom niet langer haar dupe blijft.

AMARAHTHE.

Die arme, brave man!

MARTHA.

Hij moet haar leeren kennen en wantrouwen. Bj ons moet hij te rade gaan; aan ons moet hij zich overgeven.

AMARANTHE , OpStaatldc.

Regt zoo, en Caroline moet de cendrillon van de familie worden, dat coquette nufje, dat zich vermeet den neus tegen mij op te trekken, dat mij dagelijks...

MARTHA snuift.

Haat noch wraakzucht verstore ons vroom gemoed! De Hemel weet, lieve zuster, dat, als het mij of mjnenbsp;belangen alleen betrof, ik geduldig lijden en berustennbsp;zou; maar nu ’t het welzjn van een zoo overdierba-ren oom geldt...

AMARANTHE.

Je hebt gelijk; het wordt pligt, heilige pligt tegen haar zaam te spannen. Reken dus op den krachtdadig-sten bijstand van mijn zusterlijk hart. We zullen die Caroline!... maar waar blijft ze nu? Zeker zit ze in ledigheid, op hare kamer, zich aan haar verliefde mijmeringen over te geven; en, let er maar eens op, om zichnbsp;vrij en ongestoord met haren Wilman te kunnen onderhouden , zal ze u of m j thee laten schenken.

Ik doe het niet.

AMARANTHE.

Ik ook niet.

-ocr page 91-

B L IJ S 1' E L. nbsp;nbsp;nbsp;79

TWEEDE TOONEEL.

DE VORIGEN , ROSINE.

AMARANTHE.

Waar is Caroline ?

ROSINE.

In de eetzaal, jufvrouw; ze laat de tafel opruimen, en alles in orde schikken.

AMARANTHE.

Zijn de heereii al van de wandeling terug?

ROSINE.

Neen.

AMARANTHE.

Meisje, het wordt tijd dat je u een fatsoenlijker toon aanwent. Men zegt niet: neen; men zegt: ik vraag unbsp;excuus, jufvrouw.

ROSINE.

Maar daar ik niet wist waarvoor ik excuus te vragen

had...

AMARANTHE.

Geen woord meer. Tegenspraak duld ik niet. Sinds jaar en dag, geef je ons eindelooze stof tot grenzeloozenbsp;ontevredenheid. Onophoudelijk maak je u aan ’t heilloost pligtverzuim schuldig.

ROSINE.

Ik kan me niet voorstellen waarin...

MARTHA.

Zwijg! Mijn zuster heeft volkomen gelijk. Je bent, tot je schande , zoo veranderd dat iedereen zich aan je ergeren moet; en ik heb je maar te zeggen dat, als ernbsp;aan je verkeering met dien gemeenen jongen geen eindenbsp;komt, en jij, tegen alle eerbaarheid aan...

ROSINE.

Ik begrijp wel waarom de juffers mij dat niet gunnen; evenwel...

-ocr page 92-

80

DE NICHTEN,

AMARANTHE.

En waarom zouden we je dat niet gunnen, impertinente prij ?

MARTHA.

Ja, waarom niet ?

ROSIIVE.

Zeker uit pure genegenheid. De jufiers hebben waarschijnlijk nooit het zoet, maar alleen het bitter der liefde geproefd...

MARTHA.

Hoor me dat eens aan!

ROSINE.

En daarom zal het haar ook zoo moeijelijk vallen de liefde met de eerbaarheid overeen te brengen.

AMARANTHE.

Waanzinnige snip! Misselijke kleuter!

MARTHA.

Zet haar de kamer uit!

ROSINE.

Wat heb ilc dan gezegd ? Vergeef mij! Liever dan de juffers te verstoren, wil ik het er voor houden dat zijnbsp;de liefde nooit gekend hebben.

AMARANTHE.

Welk eene schaamtelooze onderstelling! Weet, rampzalige !...

MARTHA.

Goddeloos schepsel!

ROSINE.

Och ja, zoo zal het zijn; want anders zou het vroom gemoed van jufvrouw Martha, het gevoelig hart vannbsp;jufvrouw Amaranthe mijn ongelukkigen toestand begrijpen, en deernis hebben...

AMARANTHE.

Ongelukkige toestand ? Is er dan iets gebeurd,ellendige ?

-ocr page 93-

81

15 L IJ S P E L.

BOSINE.

Ik heb mej helaas, verpligt gezien mijn Philip te bedanken !

AMARANTHE, eensklaps 'vriéndelijk en vleijend.

Wiiarlijk? Heb je‘ hem bedankt, Rosine? Nu, dat is wijs en braaf van je gehandeld. Hoor deze daad, herwin je mijn volle genegenheid. En om welke redenennbsp;heb je hem bedankt? en wanneer en hoe heb je datnbsp;gedaan ? Vertel ons alles, tot in de geringste bijzonderheden.

ROSINE.

Och, het snijdt me door de ziel als ik er aan denk! Hij was zoo kwaad niet, en ik had hem zoo lief! Datnbsp;hij wat los was, moest ik wel eenigzins door de vingersnbsp;zien. Al de jongens zijn het meer of min. Dat wetennbsp;de JuHers zoo goed als ik... maar toen ik er achternbsp;kwam, dat hij andere meisjes/nccniieerde.,.

MARTHA.

Wat een ligtzinnige taal! Welke goddelooze woorden vloeiden daar van uwe zedelooze lippen!

AMARANTHE.

En zeg dan een andermaal, in plaats van fricanteren, fréquenteren. Dat woord deriveert van het Fransch:nbsp;Je fréquente, tu fréquentes, il fréquente....

ROSINE.

Alle menschen zijn zoo geleerd niet als de jufvrouw.

AMARANTHE.

Nu, dat is wel, en dat hoeft ook niet, Rosine; maar een meisje als jij moest toch.... {tot martha) Alwéér eennbsp;bewijs, lieve zuster, hoe nuttig het zou wezen, dat iedernbsp;mensch cene althans eenigzins geletterde opvoeding genoot. Ik zal er eerlang eene verhandeling over schrijven. {tot rosine) Zorg jij intusschen voor het theewater.

ROSINE af.

6

-ocr page 94-

82

DE N I C II T E N,

MAiiTUA snuift.

Hetgeen je daar zegt is volkomen waar, zuster Ama-ranthe ; maar ik zou het niet minder wenschelijk achten, dat men ook de godsdienstige en zedelijke....

BERDE TOONEEL.

MARTHA , AMARAKTHE , CAROLINE.

AMARANTHE.

Ziedaar onze lieve Caroline! Ei, ei! Is het voor Wilman, dat je u zoo keurig hebt uitgedost? Fu, dat mogt ook wel. Hij had zooveel attenties voor u. Dienbsp;pélerine staat u beelderig, kindlief; jammer maar, datnbsp;je wat lang van hals bent, en altijd met een seheevennbsp;rug loopt.... maar wees gerust! Wilman zal dat nietnbsp;eens opmerken* Och neen ! Zoo hij sleclits even verliefd als galant is, zal hij al uwe gebreken voor schoonheden aanzien, en jij dan ook wederkeerig de zijne,nbsp;niet waar ? Zóó komen de goede lieden aan elkander.nbsp;Ik raad u die conquète voort te zetten. Het is zeker welnbsp;niet veel bijzonders, een zeer alledaagsch inensch.... maarnbsp;wie weet of zieh, in jaren tijds, iets anders voor u zounbsp;opdoen!

CAROLINE.

Eene bedenking, die in ttw mond, nog al gewigt heeft, Amaranthe! maar indien ik eens, nu reeds,nbsp;tusschen drie minnaars te kiezen had?

MARTHA snuift.

Vergeef me, lieve zusters, maar je behandelt daar een onderwerp, dat voor zedige, eerbare meisjes....

AMARANTHE.

Stil, Martha! [tot Caroline, ironisch) Drie minnaars op uw jaren ? Dat zou sterk zijn.

-ocr page 95-

83

B L IJ S P E L.

CAROLINE.

Op de uwe ware het misschien naluurlijker.

AMARANTHE, Opvliegend.

Wat ? Wat durfje[zich bedwingende) Er is hier geen questie Tan mijne jaren, kindlief,... en ik zou u

kunnen bewijzen..... Nu, het Terheugt me hartelijk,

dat je, tegen alle verwachting aan, zooveel opgeld doet j en.... mag men weten wie de twee anderen zijn, die unbsp;hetemiorras du choix veroorzaken?

CAROLINE.

Maar ik heb nog van geen emharras gerept.

AMARANTIIE.

Ei zoo! Derhalve reeds eene gedecideerde zaak ! Waarlijk , dan mag uwe liefde wel eene gevleugelde liefde heetenj of het moest sinds lang eene geheime zijn geweest.

CAROLINE.

Wat draaf je weer door. Zuster! Ik heb immers enkel bij onderstelling gesproken ?

AMARANTHË.

Versproken heb je u, lieve meid, maar er zal geen kwaad van komen. Een geheim, dat je ons zoo regtnbsp;zusterlijk toevertrouwt, moet ons heilig blijven.

CAROLINE.

Je doet me lagchen.

AMARANTHË.

• Die twee anderen..,, [tot martha.) Het zullen Pimping en Osbroek zijn. Nu, tot zulk een onberedeneerden stap,nbsp;kon onze lieve, verstandige Caroline ook wel niet innbsp;staat wezen.

MARTHA.

De Hemel geve het! Als de Godsdienst zelve er zich tegen verzet....

6*

-ocr page 96-

84

DE N I C II T E N,

CAWLINE.

De Godsdienst? Het zij a toch geen Turken?

MARTHA.

Duizendmaal erger nog. Die Pimping! Een atheïst! 0 gruwel I

AMARANTHE.

En die Osbroek! De lompste beer der beeren!... Blili-tairement! Ha, ha, ha!

CAROLINE.

Derhalve zou je Wilman de voorkeur geven ?

AMARANTHE.

Waarlijk niet. Een ijskoud, prosaïsch inensch, een koopman I

CAROLINE.

Dat was oom ook.

MARTHA.

Zuster Caroline schijnt eene bijzondere genegenheid voor kooplieden te hebben. Immers is het uitgemaaktnbsp;dat ze oom veel hartelijker lief heeft dan wij.

CAROLINE.

Dat zou mij om uwent wil leed doen, Martha, daar hij ons allen toch gelijke redenen geeft om hem liefnbsp;te hebben.

AMARANTHE.

Goed geantwoord, mijn beste! maar wees er volkomen gerust op, dat de liefde, die uwe zusters hem toedragen, niet minder innig, hartelijk en vurig dan de uwe is. Martha wilde slechts zeggen dat hij op de uwenbsp;meer prijs schijnt te stellen. Welligt eene verkeerdenbsp;opvatting van hare gevoelige ziel.... maar we sprakennbsp;over Wilmanj vindt ge niet?...

CAROLINE.

Ik hou hem voor een goed mensch, en voor een aardig en geestig mensch.

-ocr page 97-

85

li L IJ S 1' E L.

AMARANTIIE.

O, alleraardigst, allergeestigst! Ha, ha, ha !... Foei Caroline! Ik had u meer smaak toegeschreven i laffenbsp;platitudes, die mij tot walgens toe, verveelden; liederlijke uitdrukkingen, die Martha’s kuische ooren vannbsp;schaamte en verontwaardiging deden blozen!

MARTHA snuift.

Ja, ik ontveins niet....

AMARANTHE.

Onbeschaafde manieren, die zijn minder dan burger-lijke afkomst verraden !

MARTHA.

Zeer dubbelzinnige zeden!

AMARANTHE.

Onkunde en pedanterie!

MARTHA.

Ongodsdienstige beginselen!

CAROLINE.

Het is zeker uwe bedoeling, dat ik hem met die liefderijke beoordeelingen bekend maak, op dat hij zich zou kunnen verantwoorden?

AMARANTHE.

O, wat dat betreft.... ons is hij geene verantwoording schuldig.

MARTHA.

Wij hebben er geen belang bij.

AMARANTHE.

Het is alleen om u, dat de gewaarwordingen onzer zusterlijke bezorgdheid zich in den boezem der onopgesmukte waarheid ontlasten.

CAROLINE.

Welk een goedheid!

MARTHA.

Om u te waarschuwen voor den verderfelijken omgang

-ocr page 98-

86

DE NICHTEN,

met de jonge lieden dezer eeuw, die even arglistig als onbestendig....

CAROLINE.

Moet ik er dan een nemen van de voi’ige eeuw?

MARTHA.

Ik voor mij althans....

CAROLINE.

Ja^ gij voor uj dat is een tweede.

MARTHA, vinnig.

En waarom zou dat een tweede zijn ?

AMARANTHE.

Stil, Martha ! [tot Caroline.) Weetje wat het zegt vrijheid, rust en geluk op het wisselvallig spel der liefde te zetten? Heb je de kansen berekend? Laten we eens ernstig spreken, beste Caroline! Laat mijne rijpere ondervinding uwe jeugdige onervarenheid voorlichten, uwnbsp;kortzigtig oog bevrijden van den heilloozen blinddoek,nbsp;die u, in een helschen spiegel, een valschen Hemel doetnbsp;zien 1 Bedenk dat het huwelijk een bron van onoverzienbare ellende, een morele, of liever immorele vergaarbak van alle menschelijke rampen is....

CAROLINE.

Hoe weet jij dat, zuster ?

AMARANTUE.

Een tooverstaf van Satan, waarmeê hij al het goed in kwaad verandert. En wilje autoriteiten en voorbeelden ?... Een beroemd man noemde het de vergiftigstenbsp;plant in onzen levenstuin, het graf van ons geluk! Zie,nbsp;hoe vele ongelukkige vrouwen en moeders de luehtvannbsp;hare klagten doen weêrgalmen, den aardbodem metnbsp;hare tranen besproeijen! En niogt dit een en ander voornbsp;uwe overtuiging nog niet voldoende zijn, dan zal iku,nbsp;uit onze beste autheurs, het onraadzame van het huwelijk zoo voldingend bewijzen...

-ocr page 99-

CAROLINE.

0, UW beider voorbeeld is me al bewijs genoegr.

AMARANTHE, met kwalijk bedwongen wrevel.

Zeer vleijend, ^eer... Waarlijk, je weet den regten toon te treffen om onze harten te winnen, {tot martha)nbsp;Niet waar, zuster? Het lieve kind is zoo engelachtignbsp;naïf, zoo goedig, zoo gevoelig! Maar alles lacht haarnbsp;ook zoo vriendelijk, zoo heilvoorspellend toe ! Ze is zoonbsp;gelukkig, zoo zalig! Nu, het is ook zoo zoet verliefdnbsp;te zijn, zoo verrukkelijk zoet met de liefde en den geliefde te dweepen I... Dweep dan maar voort, meisje,nbsp;en moogt ge nooit ondervinden dat de liefde een roos is,nbsp;die de vreesselijkste afgronden verbergt!

CAROLINE.

Dan moet het al een zeer groote roos zijn.

VIERDE TOONEEL.

DE VORIGEN, VAN HEUL , WILMAN.

VAN HEUL.

Wil je wel gelooven, Kareltje, dat ik het aan mijn beenen voel dat ik jeune homme meer ben ? (georgenbsp;brengt het theewater) Goed, daar zal een kop thee opnbsp;smaken.

CAROLINE plaatst zich aan de tafel en zet de thee.

MARTHA.

Hebben de heeren nog eens rondgewandeld?

Allen plaatsen zich.

AMARANTHE.

De bezwangerde atmospheer heeft eene merkbare verheldering ondergaan.

VAN HEEL.

Maar de straten zijn nog verduiveld morsig.

-ocr page 100-

88

DE NICHTEN,

AMARANTIIE.

Heb je onze residentie niet ontzettend verfraaid gevonden , mijnheer Wilman ?

WILMAN.

Zoo verfraaid, jufvrouw Amaranthe, dat ik hoop krijg dat men nu ook eens aan verbetering zal gaan denken.

AMARANTHE, ZUcht tot CAROLINE.

Welk eene laffe toespeling!

CAROLINE.

Amaranthe is het niet met u eens, Wilman ! ze vindt uwe toespeling....

AMARANTHE, Verlegen.

Je vergist u, mijn beste. Ik wilde slechts beweren...

WILMAN.

Dan zal ik ongelijk hebben. Het oog uwer lieve zuster ziet ongetwijfeld veel verder en beter dan het mijne, dat slechts gewoon is in koopmansboeken te zien.

CAROLINE dient de thee voor.

VAN HEUL , tot AMARANTHE.

Ik wil niet uitmaken wie van u beiden de beste oogen heeft, maar dit is zeker, dat er in zijne boeken meernbsp;waarde zit dan in de uwe.

AMARANTHE.

Geldswaarde!

VAN HEUL.

En dat ze ook beter de proef zouden doorstaan dan de uwe.

AMARANTHE.

Ligt mogelijk, dewijl in het boekhouden alles objectief, in kunsten en wetenschappen daarentegen meest allesnbsp;subjectief is.

V.AN HEEL.

Hoe je ook over het boekhouden inoogt denken, ik Menschte wel, Amaranthe , dat je er u , in je snipper-

-ocr page 101-

89

B L IJ S 1' E L.

uurtjes, ook een weinig op Iiadt toegelegd, dan zou je nu te beter in staat zijn de deugdelijkheid van deze rekening te beoordeelen. Zie eens! {liij toont haar die)nbsp;fflejufvrouw Amaranthe van Heul debet aan F. Braders,nbsp;boekhandelaar...

AMABANTlie.

o, het is...

VAN HEUL.

Een bagatel, twee en negentig gulden. Ik hoop slechts dat er boeken op staan, waaruit je, behalve denbsp;zoo broodnoodige wetenschappelijke kennis, ook eenigenbsp;levenswijsheid kunt trekken. Maar wat beteekent dienbsp;post van ƒ 43,80 voor de Ode aan de vergankelijkheid?nbsp;Drie en veertig gulden! {tot wilman] Heb je ooit vannbsp;zulke dure Odes gehoord ?

AMARANTHE.

Het is mijn Ode, {tot wilman) waarvan ik het genoegen zal hebben u een exemplaar aan te bieden, {tot VAN heul) Je hebt het niet regt begrepen, lieve Oom ! Dienbsp;drie en veertig gulden zijn de kosten van het drukkennbsp;et cetera. Braders is mijn uitgever.

VAN HEUL.

Uw uitgever ? Mij d unkt dat de goede man die eer geheel aan mij overlaat. Het is zeker pleizierig een nichtnbsp;te hebben, die zich in de zon, de maan en de sterrennbsp;weet te spiegelen, en met góden en halve góden zoonbsp;gemeenzaam omgaat; maar uw genie begint me wat alnbsp;te vruchtbaar te worden. Elke poëtische inspiratie isnbsp;een aanval op mijn beurs. Ik had nooit gedacht datnbsp;het verzenmaken zoo kostbaar was.

AMARANTHE, geraakt.

Mijne exemplaren zijn toch nog al tamelijk gezocht.

VAN HEUL.

Uw present-cxemplarcn, ja. Nu, we zullen er maar

-ocr page 102-

90

1) E NICHTEN,

een speld bij steken. Iedereen heeft zijn stokpaardje, zoo lierinner ik mij dal ik, in mijn jeugd, een ragenbsp;voor meerschuimen pijpen had.

AMARANTHE, ter Zijde.

Hoe zieledoodend prosaisch!

WIWIAN.

Jufvrouw Martha schijnt nog altijd veel van lezen te houden. Met verlof ! {Bij neemt haar boek in de hand)nbsp;Leerredenen? Eene goede lectuur, maar wat ernstignbsp;voor de theetafel.

MARMA.

Goede, stichtelijke hoeken kan men overal lezen.

VAN HEÜL.

Och ja, overal. Ze zou in staat zjn haar leerredenen op een danspartij meê te nemen. Zoo als ik zei. Wilman, ieder mensch heeft zijn stokpaardje, en wil gaarnenbsp;dat men er hem op ziet rijden.

MARTHA.

Ik bid u, oom....

VAN HEUL.

Schenk nog eens in, Caroline!... maar, nu ik je wel bezie... wat ben je opgeschikt! Ik vertrouw toch dat jenbsp;niet meer aan dat concert denkt?

CAROLINE.

Zeker niet. Indien u en Wilman geen plan hebt er te gaan....

VAN HEUL.

Ik, Caroline? Heb ik dan in mijn huis al geenmuzijk genoeg?... dat is te zeggen van die onophoudelijk voorbijtrekkende straatorgels.

CAROLINE.

Weet u dat ernst speelt?

VAN HEEL.

Neen, maar al wist ik het...

-ocr page 103-

91

B L IJ S P E L.

AMABANTHE.

Be diep denkende, diep gevoelende ebnst !

CAROLINE.

Mijnheer Riniraers beweert dat hij nog veel meer dan een groot kunstenaar, dat hij ook een groot kunstenmaker is.

VAN HEÜL.

Ik mag het lijden; maar daar je in uw leven ,toeh al zoo veel kunsten gezien en gehoord hebt...

CAROLINE.

Ik zal het mevrouw Riramers afschrijven.

Zij gaat naar de kleine tafel aan de canapé.

MARTHA , zacht tOt AMARANTHE.

Hoe gedwee!

CAROLINE.

Ei, het genie van zuster Amaranthe schijnt weer werkzaam.

[Zij neemt het papier in de hand en leest.)

Als 't afgefolterd hart ,

Gekromd door ’t krimpend...

AMARANTHE, met drift naar haar toegaande en haar het papier ontrukkende.

0, ik vergat... [Zacht tot Caroline) Onbescheiden ding! CAROLINE zet zich aan het schrijven.

VAN HEUL.

Wat is dat, nichtje?

AMARANTHE.

Och, niets, lieve Oom!

VAN HEUL.

Zeker weer een romance, Ode of dithyrambe. Voor den dag er meê !

AMARANTHE.

Ik was aan cene elégie begonnen...

-ocr page 104-

92

DE NICHTEN

VAN HEUL.

Elégie ? Dat is , meen ik , zooveel als een klaagdicht. Over wien heb je dan te klagen ? Over mij misschien?

AMABANTHE,

Welk eene wreede onderstelling! Over n, die?.. Weg met dat ontzettend denkbeeld ! Neen, beste Oom , mijnnbsp;vol gemoed deed mij de pen opvatten, om het noodlottig voorval van dezen middag...

VAN HECL.

Met dat kind? Ik wil er geen woord meer over hooren.

AMABANTHE.

Mijn hart zegt mij...

VAN HEUL.

En ik zeg u dat je niets beters kunt doen, dan dat vers op het vuur werpen.

AMABANTHE.

Maar indien ik er eens eene goede daad meê beoogde ?

VAN HEOL.

Wat zou dat zijn ?

AMABANTHE.

Indien ik mijne elégie ten voordeele van het nooddruftig huisgezin uitgaf?

VAN HEOL.

Dat is te zeggen ten mijnen koste? Dankje hartebjk! Dat nooddruftig huisgezin tast me al diep genoeg in denbsp;beurs.

AMABANTHE.

Het zou u geen enkelen penning...

VAN HEOL.

Gekheid! Ik weet waar die dingetjes op uildraaijen. Je moest het poëtiseren nu maar aan onze officiëlenbsp;poëten overlaten. Het heeft me reeds zoo schrikkelijknbsp;veel gekost, dat de roem al heel duur zou moetennbsp;zijn , als je er nu nog niet tot over je ooren in zat.

-ocr page 105-

9.3

B L IJ S P E L.

AMABANTHE.

Maar , lieve Oom...

VAN HEUL,

Hou je bij de muïijk, dat eeiie onschuldige en aangename liefhebberij is.

AMARANTH E.

Liefhebberij ? Welk een woord !

WILMAN.

Ben je musicienne, jufvrouw Amaranthe ?

CAROLINE schelt.

VAN HEEL.

Zij? Dat zou ik je verzoeken! Ze is, hoe zal ik het noemen? de vleugelineid van onze Haagsche liefhebsters,nbsp;de prima donna onzer muzijkpartijen. Ze componeertnbsp;zelfs.

CAROLINE geeft GEORGE, die binnenkomt, het door haar geschreven billet.

Aan mevrouw Rimmers. Terstond bezorgen.

GEORGE af.

WILMAN.

Gij, Caroline, hebt zeker ook groote vorderingen gemaakt ?

CAROLINE.

Och neen, het is en blijft haspelen. Amaranthe zegt dat ik wel gewoon gevoel, maar geen aesthetisch gevoelnbsp;bezit, omdat ik het ongeluk heb, niets van hare com-positien te begrijpen.

AMARANTHE.

Ja, verbeeld u eens, mijnheer Wilman, dat, toen ik haar laatst mijn derde Cantate in Des mineur voorspeelde , zij , tegen alle regelen der aesthetica aan, bijnbsp;het verrassend effect van een chromatischen overgangnbsp;van Cis groote terts in G, ten eenemaal koud bleef!

-ocr page 106-

94

DE NICHTEN,

WILMAN.

Arme Caroline!

VAN HEUL.

Ik kan het niet helpen, maar ik hou het met het gewoon gevoel. Als het hart wel geplaatst is, kan mennbsp;de aesthetiea missen. Denk jij er ook zoo niet over,nbsp;Wilman? Maar ik vergeet dat je zelf musicus bent.nbsp;Hoe staatje viool er bij? Jongetje, jongetje, wat hebnbsp;je me menigmaal de ooren op de pijnbank gebragt!nbsp;maar ik verdroeg het geduldig, omdat ik merkte, voeldenbsp;en begreep (zou de luitenant zeggen) dat je er zooveelnbsp;pleizier in hadt.

WILMAN.

Ik doe er niets meer aan; mijn vele bezigheden...

VAN HEUL.

Braaf! Je handelt verstandiger dan mijn arme vriend van Halzen, die van den morgen tot den avond, zat tenbsp;krassen, in plaats van op zijn kantoor te zitten. Toennbsp;de boel op was, kon hij met zijn viool niet cens dennbsp;kost verdienen, en moest ik, die nooit een viool in denbsp;hand had gehad, hem nog aan een bestaan helpen.

MARTHA.

Het laat zich begrijpen dat mijnheer van Halzen geen zegen kon hebben: op zijne Godsdienstige beginselennbsp;valt zooveel....

VAN HEEL, Streng.

Zwijg I Ik versta niet dat jij er op valt. Hij is mijn vriend, Martha!

AMAEANTHE.

En kan ónmogelijk een slecht mensch wezen, daar de muzijk de hartstogt der edele zielen is.

VAN HEUL.

Dat is Wat sterk. Zouden er dan geen edele zielen zijn zonder muzijk ?

-ocr page 107-

95

B L IJ S 1' E L.

AMARANTIIE.

De Goddelijke Homerus, de aanbiddelijke Plato, de beininneiiswaardige Shakspeare beschouwden hen, dienbsp;ongevoelig voor de inuzijk waren, als onvolmaaktenbsp;wezens.

VAN HEÜL.

Wie is er volmaakt!

WILMAN.

Het komt mij voor dat jufvrouw Amaranthe een weinig overdrijft.

AMARANTHE.

Hoe, mijnheer? Zou je dau ontkennen dat die godin der idealiserende phantasie de uitdrukking onzer ver-hevenste natuur is? Is ze niet de hefboom onzer gewaarwordingen? de poesie onzer aandoeningen ? de be-heerscheres van ons gemoed? Heb je zelf nooit ondervonden, welk een betooverende magt zij op onzennbsp;geest, onze zinnen en hartstogten uitoefent?

VAN HEUL.

Dat is te zeggen...

AMARANTHE.

Zoo leest men van eenen, anders allerzachtmoedig-sten Koning van Denemarken, dat hij, door het aan-hooren van een allegro feroce, zoozeer in woede ontstak, dat hij een zijner hovelingen, op staanden voet neêrvelde.

CAROLINE.

Daar had dat allegro feroce weinig eer van.

VAN HEEL.

Dat vind ik ook, Amaranthe ! Als die allegro’s zoo gevaarlijk zijn, zal ik je over uw lamentabele adagio’s maar niet meer hard vallen.

-ocr page 108-

90

DE NICHTEN,

AMABAMTUE.

En keer cens, langs de geloofwaardige dreven der geschiedenis, tot de klassieke eeuwen der oudheid terug,nbsp;dan zul je zien welk een wonderdadige kracht de goddelijke nmzijk, toen reeds, op het bezielde en zielloozenbsp;uitoefende; hoe Orpheus, door gezang en snarenspel,nbsp;wilde dieren en monsters dwong, zich aan zijne voetennbsp;neder te leggen! hoe, bij de stichting van Thebe, zwarenbsp;zuilen en steenblokken aan de liefelijke stem van Am-phion gehoorzaamden! hoe de sprakelooze kinderen desnbsp;Oceaans naar Arions lier luisterden, en hem het levennbsp;reddeden! hoe het vuur, in de stralen der morgenzonnbsp;verborgen, het standbeeld van denEgyptischenMcmnon,nbsp;met al de toovermagt der harmonie begiftigde! hoe zelfsnbsp;de norsche bewoners van den Tartarus...

VAN HEÜL.

Nu, als dat alles zuiver gebeurd moet zijn... aïiaranthe.

Zoo je er het minst aan twijfelt, zal ik het u , in onze beste autheurs...

VAN HEUL.

Laten lezen, ja; maar zulke geweldige tooverijen moet men bijgewoond hebben, om ze te kunnen gelooven.nbsp;Het sprookje van dien modernen Orpheus, die met zijnnbsp;vedel een beer verjoeg, kan er nog door. Voor de restnbsp;ben ik te weinig muzykalisch om zooveel mirakelen tenbsp;slikken, {opstaande') Wat dunkt u , Karei, willen we nognbsp;eens even de papieren gaan inzien ? Caroline , je hebtnbsp;zoo goed voor ons diner gezorgd, dat we geen zwarigheid maken u ook de zorg voor het souper toe te vertrouwen.

CAROLINE.

Ik zal mijn best doen, lieve Oom!

-ocr page 109-

97

13 L IJ S 1' E L.

VAN HEBL.

' Goed gezegd, allerliefste! en vergeet niet dat er versche oesters zijn.

VAN HEUL en wilman af.

AMARANTH E tot Caroline.

Zorg toch vooral voor de oesters. Wilman is er dol op.

CAROLINE.

Dan zal hij ze hebben. nbsp;nbsp;nbsp;Af.

AMARANTHE.

Wat zeg je er nu van?

MARTHA.

Ik moet haar eens trachten uit te hooren. Af.

VIJFDE TOONEEL.

AMARANTHE alken.

Caroline geëngageerd! Caroline vrouw en moeder worden! Zal ik dat moeten beleven? Waar zijn nu die aanbidders van weleer, die ik met een enkel lachje be-tooverde! Ik stiet ze allen van mij af! Ik vermaakte mij met hunne foltering, met het dwaze, wreede spel, datnbsp;ik met mijn eigen hart speelde! 0, dat er nu een kwame,nbsp;aan wiens arm, ik Caroline en haar geluk trotseren kon!nbsp;Rampzalige! Eerst aangebeden en nu... veracht! Ergernbsp;nog; onverschilligheid is harder dan verachting! Hoe zalnbsp;zij juichen, die Caroline!... en al die vriendinnen ennbsp;kennissen!... Elke gelukwensch voor haar zal een bespotting voor mij zijn! En eens zal zij haar kinderennbsp;toefluisteren: iiWeest lief en vriendelijk jegens haar!nbsp;))Denkt dat ze een suikertante is!”... 0!... En dan zal iknbsp;de aanvallige kleinen nog moeten streelen en liefkozen,nbsp;om de eer van mijn gevoelig hart optehouden! Schrikkelijk ! Onverdragelijk i

7

-ocr page 110-

98 nbsp;nbsp;nbsp;D E JV I C H T E PT,

ZESDE TOONEEL.

AMARANTHS , PIMPING.

PIMPING.

Jufvrouw Amaranthe....

AMARANTIIE.

Hé ! Mijnheer Pimping !

PIMPING.

Eindelijk zijn we dan eens alleen! O, dat ik moed bezat om mijne vrijmoedige gewaarwordingen vrijmoedig uittedrukken ! dat het mijn tong vergund ware denbsp;trouwe tolk van mijn smachtend hart te mogen zijn !

AMARANTIIE.

Wat is het, mijnheer ? Kan ik u eenige dienst bewijzen ?

PIMPING.

Gij zelve moedigt mij aan, Amaranthe i... Wat het is? Alles en niets!... Mij dienst bewijzen?... Ach, mijn levennbsp;lang, zou ik u willen dienen, uw slaaf willen zijn, alsnbsp;het mij gelukken mogt een gevoel in u optewekken...

AMARANTHE.

Zeker eene collecte voor arme noodlijdenden. Het strekt u tot eer, mijnheer Pimping...

PIMPING.

Lees in mijne oogen, Amaranthe, dat ik een geheel ander gevoel bedoelde, dan die loffelijke weldadigheid,nbsp;waarvan uw edel hart zulke schitterende blijken geeft,nbsp;een geheel ander, een in u meer sluimerend gevoel,nbsp;maar dat, ondanks dat sluimeren, door zijn alvermogende magnetische en sympathetische kracht, de opwellingen mijner geschokte ziel in eene verrukkelijke gisting, in een maalstroom van ongekende zaligheid brengt!nbsp;{ter zijde.) Zij zal me wel verstaan, al versta ik mij zel-ven niet.

-ocr page 111-

09

B L IJ S P E L.

AMABANTllE.

Mijnheer! ...

PIMPING.

Laat ik duidelijker spreken. Hoe verheven, Ama-ranthe, is de bestemming, waartoe de natuur ons schiep ! Hoe rijk aan genot de Hemel, dien ïij ons opent! Hoenbsp;zalig is het, zich aan hare zoete indrukken overtegeven!nbsp;Te beminnen, bemind te worden! En hoe schoon ennbsp;eerwaardig is die hoogstzedelijke instelling, die de rozennbsp;der liefde met den gouden draad der wettigheid omwindt, om ze, in het gareel der deugd, te doen voort-bloeijen! Het huwelijk, Amaranthe! dat het zegel druktnbsp;op al die zielbedwelmende vervoeringen, wier gloed,nbsp;door de verterende vlam der liefde gealimenteerd...

AMARANTHE veiiizetide.

Ik versta u, mijnheer! Gij verlangt dat ik uw voorspraak bij mijn zuster Caroline zij.

PIMPING ter zijde.

Die vervloekte brief! {luid) Werp een blik in het mensehelijk hart, lieve engel! en je znlt bevinden datnbsp;het, schoon allervreemdst, toch niet onnatuurlijk is,nbsp;dat, terwijl onze ziel, door de geweldige vervoeringennbsp;der albetooverende liefde voortgedreven, in een chaosnbsp;van bruischende gewaarwordingen rondslingert, onzenbsp;verwarde geest, zijn onderscheidingsvermogen dervend,nbsp;in het aanduiden van het aangebeden voorwerp, mistast.nbsp;Dat is velen gebeurd, en ook mij! Helaas, ja! hoe ongelooflijk het ook schijnen moog, ik waande Carolinenbsp;te beminnen ! Caroline, wier physiek, moreel en intel-lectuëel volstrekt in het niet zinken, bij den glans uwernbsp;jonkvrouwelijke schoonheid, bij den bloemenrei uwernbsp;aanvalligheden, bij de schatkamer van uw allesomvat-tendeii geest j Ik wilde eene ster aanbidden, en hechtte

1*

-ocr page 112-

100

DE NICHTEN,

mij aan een zandkorrel! Heil mij , dat ik het vreessclijke mijner dwaling nog tijdig inzag; dat de liefde zelf...

AMARANTIIE.

Eene oven vernuftige als dichterlijke uitlegging. Nügtans....

pimriNG.

Maar wee mij, zoo het mij niet gelukken mogt,de op-regtheid mijner gevoelens, door het kanaal der innigste overtuiging, in uwen hoezem over te gieten ! l)e wreedste foltering zou dan mijn droevig aanzijn verbitteren,nbsp;de ongehüordsle wanhoop mijn leven verkorten! O, zegnbsp;niet dat ik niet meer aan u denken, dat ik u vergetennbsp;moet! Ik voel het zoo diep, hoezeer mijn aanwezennbsp;reeds, voor eeuwig, met het uwe verbonden, metaphy-sisch verbonden is! Gij kunt mij niets anders meer dannbsp;een koesterende zon of een vernielend vuur zijn. Spreeknbsp;dus, Amarauthe! Moet ik hopen of wanhopen? Zal iknbsp;leven, in den hoogsten glans der aardsche gelukzaligheid? Of zal ik, als een gevloekt ellendeling, verkwijnend , verdorrend , wegterend wegsterven ?

amaranthe.

Je ontroert me, mijnheer.

PIMPING.

Het spel der liefde is geen kinderspel! Eens was hel zelfs een Godenspel ! Een enkel woord van u kan mijnbsp;lot een engel of een duivel, kan mij dit tranendal totnbsp;een paradijs of een hel maken. Spreek nu dat woord,nbsp;Amaranthe! Spreek en heslis! {deftig en somber, halfnbsp;declamerend.) Te zijn of niet te zijn is hier de questie!

AMARANTHE, levendig.

Hoe? heb je Shakspeare gelezen?

PIMPING.

Shakspeare, Pigault Ie lirun, Descartes, Bilderdijk, George Sand, Virgilins, Piroii, Plato, Voltaire on diii-

-ocr page 113-

101

I! L IJ S P E L.

zend anderen. Dit verwondert u? In Frankrijk , zou ik oen homme de lettres zijn. En schrijf deze vrijmoedigenbsp;bekentenis niet aan eene niisbillijkbare verwaandheidnbsp;toe! Ik weet hoe de bleeke glans van mijn genie, doornbsp;de flonkerende lichtstralen van het uwe, overschaduwdnbsp;wordt, en echter mag ik er roem op dragen, dat ik ,nbsp;door studie en arbeid, langs de geheimzinnige kronkelpaden der wetenschap, tot het stikdonker gewelf dernbsp;metaphysica ben doorgedrongen , en er de flikkerendenbsp;fakkel der waarheid heb ontstoken; dat ik een stelselnbsp;heb gecreëerd, waaruit de onoverzienbaarste....

AMABANTIIE.

Men beweert dat uwe stelsels het inconvenient hebben van heterogeen en rcgelregt, tegen de leerstellingennbsp;onzer Godsdienst aan te druischen. Met zielgrievendnbsp;hartzeer vernam ik zulks.

PIMPING.

Zielgrievend hartzeer?... Wat ben je goed! 0, herhaal nog duizendmaal dien aandoénlijk teederen klaagtoon , die zoo liefelijk van uwe belangstelling getuigt! Iloe zegevierend verheft zich die belangstelling bovennbsp;het gegons der domme menigte, die mij veroordeelt,nbsp;omdat ze mij niet begrijpen kan. Gij, mijn engel, zultnbsp;mij begrijpen en toejuichen I Nabij is de glorievollenbsp;dag, die eene gelijke sympathie, tusschen de gevoelen.snbsp;van ons hart en de denkbeelden van ons verstand, zalnbsp;Ontwikkelen. Dan, Ainaranthe, zal ik trotsch zijn opnbsp;mijne wetenschap, en gelukkig door uwe liefde! Dannbsp;zal zich, voor u en mij , een dubbelvoudige bron vannbsp;genot en zaligheid openen, een bron, die ons met dennbsp;mildsten zegen besproeijen ,en eerst dan verdroegen zat,nbsp;als het kille grafgesteent ons kil gebeente dekt!

Hij barst in tranen uit.

-ocr page 114-

102

DE ]V I C 11 T E N.

AMARANTHE.

Pimping! Om ’sHemels wil, spaar mijn afgefolterd liart! Roer mijn gevoel niet langer, door den allesweg-slependen vloed uwer aandoeningen, waar tegen mijnenbsp;rede onmagtig is een dam op te werpen!

PIMPING.

Laat dien vloed dan maar begaan, allerengelaehtigste engel! Kiescb en kuisch, zal hij het bekoorlijk blozennbsp;der jonkvrouwelijke schaamte eerbiedigen, en statiglijk,nbsp;op zijn zacht kabbelende golfjes, het bootje van ons geluk doen dobberen! [Ilij wil haar in zijne armen sluiten.)nbsp;O, mijne Amaranthe!

AMARANTHE,

Een oogenblik, mijnheer! Ik ben de uwe nog niet. Mijn gevoelig hart moge, onder de opwellingen van hetnbsp;uwe, bezweken zijn; maar de rede verbiedt mij om nunbsp;reeds....

PIMPING, dringend.

Geen onlijdbaar uitstel, aangebedene! Geen ziel afmattende onzekerheid!

AMARANTHE.

Later.... weldra zal ik u mijne beslissing kenbaar maken. Gij zult zelf bevroeden dat ik mij, kieschheidshalve, onthouden moet van u zelfs de geringste hoop te geven....

PIMPING, haar te voet vallende.

Wreede!

AMARANTHE.

Alles, Pimping, wat ik u,voor als nog, zeggen mag, is : wanhoop niet!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-iif.

-ocr page 115-

103

li L IJ S P E L.

ZEVENDE TOONEEL.

PIMPING, alleen.

Die is binnen! {hij springt op) Ha, ba, ha! Hoe meesterlijk heb ik haren sentimentclen onzin gecopi-eerd, haar met haar eigen ralsche munt bedot! Latennbsp;we eerst maar eens eventjes getrouwd zijn, Goddelijke Amaranthe, en ik het zoet beheer over je tientjesnbsp;hebben, dan zal ik u een ander deuntje voorzingen,nbsp;u zoo prettig solo laten dansen, dat al nw poëtischnbsp;gevoel u naar de hielen zakt. Een Ode aan het berouwnbsp;moge dan uw zwanenzang wezen. Heerlijk uitzigt! Wijnnbsp;en vreugd! Goud en overvloed!.... maar zou de oudenbsp;heer wel zoo heel veel afschuiven? Bah! Ligt zóóveel, dat iknbsp;mijn lastigste beercn den muil stop, en mijn leven vannbsp;vrolijken Frans op nieuw beginnen kan. En als denbsp;boel dan weêr op is? Wat dan?... Welnu, dan heb iknbsp;wéér pleizier gehad, en dan kan Oomlief de aangebedene ,nbsp;voor een appel en een ei, terug bekomen.

ACHTSTE TOONEEL.

PIMPING , OSBBOBK.

OSBROEK.

Alwéér hier, Pimping? Ik geloof dat je ’t er op toelegt oin me in den weg te staan.

PIMPING.

Hoe zoo, mijn beste?

OSBROEK.

Dat raakt je niet.

PIMPING, ter zijde.

Lomper vlegel moet er nog geboren worden.

-ocr page 116-

104

DE NICHTEN,

OSEROJ3K.

En Amaranthe ? hé ?

MMPING.

O, mijn vriei»d, ik ben de gelukkigste der inenseben ! Mon coeur palpitant...

OSEBOEK.

Waarachtig!

PIMPING.

Definitief geconcludeerd is het nog niet, maar ze heeft me toch al afgeraden te wanhopen. •

OSEBOEK.

Natuurlijk. Ondanks al haar zotheid, zal ze merken, voelen en begrijpen... nu, ik hoop dat het je wel bekomen mag.

PIMPING.

O, Osjelief, hoe zoet zal het zijn, mij te b.aden in den wellust van een geluk, dat ik u te danken zal hebben!nbsp;aan het gevoelig hart mijner Amaranthe, in de hoogste,nbsp;zaligste verrukkingen

OSBROEK.

Nu, nu, al die omzwaai hoeft er niet bij. We spreken elkaér wel eens nader. Blaas nu den aftogt maar.

PIMPING.

Adieu dan, mijn beste ! nbsp;nbsp;nbsp;Af.

NEGENDE TOONEEL.

OSBROEK alleen.

Dat heb ik eens heel slim overlegd. Ik zie mijnheer van Heul, met zijn Rotterdammer, de sociëteit binnentreden , en één, twee, drie, vlieg ik er uit, spoed mijnbsp;naar hier, en laat mij bij Martha aanmelden. Eigenlijknbsp;kon ik militairement op haar aanrukken en haar zeggen:nbsp;Jufvrouw Martha, het is met permissie van den ouden

-ocr page 117-

105

BLUS 1’ E L.

heer; maar dan diende ik ook, zonder eenigen oni-zwaai, mijne declaratie af te vuren, en vóór ik de zware artillerie en avant breng, wil ik nogeens eventjesnbsp;ter sluik recognoseeren, om te zien of het co/ps, en vooralnbsp;het materieel, de attaque wel waard zijn. Ik weet hetnbsp;niet, maar een inwendige stem zegt mij dat ik merken,nbsp;voelen en begrijpen moest, dat ik een gekheid ga doen.

TIENDE TOONEEL.

OSBROEK , MARTHA.

MARTHA.

Ik verneem van mijne kamenier, dat je me verlangt te spreken, heer Luitenant.

OSP.ROEK.

Om je te dienen, juffrouw Martha! Ja... het is... ik kwam eigenlijk... na lang en rijp beraad... Wat doet hetnbsp;me pleizier dat je er tegenwoordig zoo fikseh uitziet!nbsp;ITw hoest schijnt geheel over te zijn* Ik vreesde waarachtig al, dat je voorgoed geconfisqueerd waart, in zoover namelijk.... dat het een lelijke hoest was. Je moetnbsp;u voor de avondlucht in acht nemen*

MARTHA.

llartelijk dank voor dien goeden raad , waarin ik een nieuw bewijs van uwe vriendschappelijke belangstelling zie.

OSBBOEK.

natuurlijk, daar ik zoo veel goeds in dit huis genoten heb, en niet tot die schuimloopers behoor, die alleen komennbsp;om te eten en te drinken, zonder zelfs, nu en dan, eennbsp;fooitje aan de booijen te geven. Ik ben een man vannbsp;eer, zoo als u bekend is; maar, wat ik zeggen of vragennbsp;wilde... je hebt een logeergast, jufvrouw Martha?

-ocr page 118-

106

DE NICHTEN,

MARTHA.

Manheer Wilman van Rotlerdam, een vriend van oom.

OSBROEK.

En ook een beetje de uwe, hé ?

MARTHA.

Hoe kom je aan zóó iets! Het is een mensch, dien ik niet kan uitstaan.

OSBROEK.

En evenwel doet hij op mij het effect van iemand, die onder mijn duiven schiet.

MARTHA.

Hoe meen je dat, heer luitenant?

OSBROEK.

Hierover nader... Pardon!... maar weet je wel dat uw oom en die Rotterdammer, op dit oogenblik, in de so-eieteit zitten ?

MARTHA,

Ik weet het.

OSBROEK.

Dat ze er de couranten lezen ?

MARTHA.

Vermoedelijk.

OSBROEK.

Dat ze er, wat meer is, een pijpje rooken ?

MARTHA.

Zoo!... maar... goede Hemel!... uw toon... uwverlegen houding.... Er is hun toch geen ongeluk wedervaren ?

OSBROEK.

Och neen... au contraire !... Pardon dat ik u zoo schrikken deed.... en wat die verlegen houding betreft,... het kanonvuur durf ik onder de oogen zien, juffrouw Martha!nbsp;maar er zijn andere vuren... nu, we zullen daar welnbsp;eens later op terug komen. Zoo als dan gezegd is, zenbsp;zitten in de sociëteit, lezen er de couranten....

-ocr page 119-

15 L IJ S 1' E 1„

107

Maar...

OSBROEK.

Eu hebben ieder een lang-e pijp gestopt, die, mijne becijfering, wel een half uur branden kan.

Waarlijk!

OSBROEK.

En toen ik die pijpen branden zag, dacht ik zoo, langs mijn neus weg: Blijf jelui maar zitten lezen ennbsp;rooken! Ik zal intusscheu dat buitenkansje cens milinbsp;tairement waarnemen, en met juffrouw Martha eennbsp;praatje gaan houden.

MARTHA.

Zeer vriendelijk en vereerend, mijnheer; maar je begrijpt toch dat het niet voegzaam kan zijn , dat eennbsp;jong... dat een eerbaar meisje... die de zedelijkheid opnbsp;prijs stelt....

OSEROEK.

Een tête a tête met een Officier heeft... ja, daar steekt zeker wel wat in... Hm, waren Amaranthe en Pimpingnbsp;nu maar hier, dan konden we, om de zedelijkheid innbsp;de hand te werken, een partie carrée maken.

MARTHA •verwonderd.

Amaranthe en Pimping?

OSBROEK.

Wel ja; weet je dan nog niet, dat er tusschen die twee , ook al iets gaande is ? Ila , ha , ha ! Die Pimpingnbsp;W'as zoo dol verliefd , dat hij zelf niet eens wist op wie.nbsp;Daarom heeft hij Amaranthe maar bij den kop gevat.nbsp;Als alles goed afloopt, mag hij van geluk spreken. Eennbsp;poltron ! Een wittebroodskind !

MARTHA.

Een roekelooze spotter met al wat heilig is!

-ocr page 120-

108

DE NICHT

Behalve met mij, morbleu! Sinds ik hem de keus tus-schen mijn deg^en en mijn rotting liet, springt hij voor mij nit den weg, alsof ik een batterij rijdende artillerienbsp;ware. De lafbek ! Nu, Amaranthe verdient ook nietsnbsp;beter. Als ze je eigen zuster niet was, zou ik durvennbsp;zeggen dat me nooit zotter zottin onder de oogen is gekomen.

MARTHA.

Ze is zeker wat zonderling; van haar vroegste jeugd af, was ze zoo. Op Caroline, die iets jonger is dan wij,nbsp;valt evenmin te roemen. De eene zit den ganschen dagnbsp;bij haar boeken , waaruit ze bitter weinig wijsheid haalt,nbsp;de andere voor haar toiletspiegel, die haar gestadignbsp;voorliegt dat ze de schoonste en bevalligste van onsnbsp;drieën is. Nu, ik mag het lijden! Schoonheid en bevalligheid hebben reeds menige vrouw ongelukkig gemaakt , en menig man heeft er den last van moetennbsp;dragen.

OSRBOEK.

liet is waar dat een mooi en bevallig meisje een schrikkelijk ding is, dat veel omzwaai geeft. Ik hounbsp;het daarom ook maar met die van uw caliber.

MARTHA.

En als daar dan nog de alleronverdragelijkste aanmatigingen eener bespottebjke coquetterie bijkomen... 0, mijnheer Osbroek, als je eens wist tot welken zondigennbsp;nijd en afgunst, de passie dier coquetterie haar beidennbsp;vervoeren kan' Ze weten zich zoo lief, zoo zoetsappignbsp;voortedoen, maar je moest haar eens in den huisselij-kcri omgang bespieden!

OSRROEK, ter zijde.

Hoe lelijk liet ze daar haar lelijke landen zien!

-ocr page 121-

109

B L IJ S P E L.

MARTHA.

En dan durven lij zich inbeelden dat niemand meer gevoel, deugden en talenten bezit dan zij! en, lievenbsp;Hemel, hoe rampzalig is het met beider hoofd en hartnbsp;gesteld! hoe arm, hoe ledig!... maar als zuster, voegtnbsp;het mij niet er meer van te zeggen.

OSBROEK , ter zijde.

Kwaadsprekende feeks!

MARTHA.

Hadden ze nog slechts een eenigzins dragelijk humeur ! God alleen weet wat ik van haar en van den ouden heer,nbsp;die misschien een braaf man, maar ook zeker do onge-inakkeljkste, de hardvochtigste van allo ooms is, tenbsp;lijden heb. Ja, soms gaat het zoover, dat ik, hoe geduldig ook, al mijn geduld verlies, en den dag zounbsp;zegenen, waarop ik, met fatsoen, dit huis verlaten kon.nbsp;osBBOEK, ter zijde.

Dat wil zeggen: haal jij er mij maar uit.

MARTHA.

De omstandigheid dat oom nog al bemiddeld is, dat hj al zjn fortuin op ons heeft vermaakt, en ieder onzer een mooi stuivertje zal meêgeven, lokte reeds menignbsp;jongeling aan, maar geen hunner kon het vier wekennbsp;bj Amaranthe of Caroline uithouden. Wat mij betreft,nbsp;ik sloeg alle aanzoeken af. Ik voelde dat de man voornbsp;mijn hart nog niet gekomen was, de man, dien ik konnbsp;beminnen, ïoo als ik wilde beminnen. Neen, welkenbsp;schitterende partjen zich ook mogen voordoen... zoolang het hart niet ja zegt, zal ik neen blijven zeggen,nbsp;en mijn tijd afwachten.

osEROEK, ter zijde.

Dat ze niet merkt, voelt en begrijpt dat haar tijd lang voorbij is!

-ocr page 122-

110

DE NICHTEN,

Doet zich eenmaal zulk een man voor, dan kan ik hem cene reine, ongedeelde, eene eerste liefde schenken.nbsp;Enkel voor hem te leven zal dan mijne bestemming,nbsp;hem gelukkig te maken mijn wellust zijn. Gij, mijnheernbsp;Osbroek, die een man van oordeel zijt, vindt ge niet datnbsp;ik er zoo goed over denk ?

OSBUOEK.

Perfect, jufvrouw Martha... in zoo ver namelijk, dat je u dan toch niet te zeer overhaasten moet, en die mannbsp;ook niet, vooral als hij een man van eer is, die, alsnbsp;braaf soldaat, den tiendaagschen veldtogt heeft bijgewoond... maar, om eens van wat anders te praten,nbsp;denk je van avond niet naar het concert te gaan?

MARTHA.

Hoe kan ik daaraan denken, mijnheer, daar oom er niet gaat, en ik door niemand gevraagd ben!

OSBROEK.

Dat is waar... hm, ik vind het al zeer indecent dat niemand u gevraagd heeft... En wat heeft het van morgen ongemanierd geregend , hé ?

MARTHA.

Oom en de Heer Wilman zijn het gewaar geworden.

OSBROEK.

Daar kan ik borg voor blijven. Ik heb de eer gehad den ouden heer zoo door en door nat te zien, als of hijnbsp;regelregt uit het diepst der zee kwam. De parade heeftnbsp;het gelukkiger getroffen. Onder het defileren, vielen ernbsp;wel eenige droppeltjes...

MARTHA.

Maar gelief te bedenken, mijnheer, dat een pijp spoedig uilgerookt is, en de welvoegelijkheid derhalve gebiedt dat ik naar mijn kamer terug keer.

-ocr page 123-

111

J} L IJ S P E L.

OSBROEK.

Daar is wat van aan.

MARTHA.

Als men mij zoo... met u... alleen vond..,

OSBROEK.

Och ja, men zou er al heel wat van denken.

MARTHA.

En met eenigen grond. Oom zelf, vernemende dat men mij verlangd heeft te spreken, zonal ligt willen weten,nbsp;wat men mij eigenlijk te zeggen had.

OSBROEK.

Juist; ouwe lui z'jn altijd nieuwsgierig.

MARTHA.

Het is ook niet te ontkennen, dat hij wel eenig regt zou hebben om het te weten.

OSBROEK.

Natuurlijk; als hij merken, voelen en begrijpen kon....

MARTHA.

En als hij mij dan eens ondervroeg?

OSBROEK.

Dan moet je hem maar het een of ander op de mouw spelden, bijvoorheeld.... dat ik u om een jong kanarievogeltje kwam verzoeken.

MABTHA.

En mijn zusters! als die er eens achterkwamen ! Ze zijn zoo praatziek.

OSBROEK.

Alle vrouwen zijn het.... in zoo ver namelijk.... MARTHA.

Eu als het dan eens publiek werd, dat we zoo.... een half uur lang.... zonder getuigen....

OSBROEK.

Wissewasjes! daar geef ik geen oliekoek om.

-ocr page 124-

112

DE C II T E N,

MARTHA.

Jij, heer luitenant.... maar ik ! Het is me niet onver-sehiilig^ wat de menschen van mij denken.

OSBKOEK.

Laten ze deuken wat ze willen, als wc zelve maar beter weten.... in zoo ver namelijk.... {ter zijde.) ik moetnbsp;toch een achterdeurtje openhouden... {luid.) dat er werkelijk iets in mijn hoofd en in mijn hart omzwaait....

MARTHA.

Eenige muizennesten misschien?

OSBROEK.

Pardon, dan zouden het eer menschennesten moeten zijn, daar het menschelijk gevoel ze geformeerd heeft.

MARTHA, ter zijde.

Hoe beminnelijk naif! {luid.) Ik zoek geenszins in uwe geheimen te dringen, mijnheer Oshroek, maar alsnbsp;ze van dien aard zijn, dat een zedig, eerbaar meisje....

OSBROEK.

Natuurlijk j anders zou het niet gaan. Dat vat ik zoo goed, als of ik zelf een eerbaar meisje was. Nu,nbsp;we zullen daar wel eens nader over praten. Voor hetnbsp;overige, merk, voel en begrijp ik met u, dat als mennbsp;ons hier eens kwam overvallen, terwijl we zoo vertrouwelijk over koetjes en kalfjes keuvelen....

MARTHA.

Dat verhoede de Hemel!

OSBROEK.

En het tot eene explicatie moest komen....

MARTHA.

Wat zou je dan te zeggen hebben, heer luitenant?

OSBROEK.

Ik ? Wel ik geloof dat ik dan militairement met een mooijen mond vol tanden zou staan, en u het woordnbsp;laten doen.

-ocr page 125-

113

B L IJ S P E L.

MABTHA, ter zijde.

Wat vermag de liefde niet! Zelfs een officier maakt ïij beschroomd I {luid.) Ik hoop u spoedig weêr te zien,nbsp;mijnheer Osbroek !

OSBROEK.

Ik ook, parole d’honneur!

MABTHA.

Het bijzijn van menschen, die ik zooveel achting, zooveel... affectie toedraag, is me altijd een hoogst streelend genoegen.

OSBBOEK.

Dat doet je eer aan, en daar ik in hetzelfde geval ben, zullen we met elkaar nog menig pleiziertje kunnen hebben j maar nu wordt het wezenlijk zaak om één,nbsp;twee, drie, links en regts te maken, vooral daar wenbsp;geen posten hebben uitgezet, en de vijand ons dus, zonder eenigen omzwaai, in de flank zou kunnen vallen.

MABTHA.

Volkomen juistj tot wcérziens dan, heer luitenant!

Zij biedt hem hare hand.

OSBBOEK, haar hand met kracht schuddende.

Adieu !

MABTHA af.

ELFDE TOONEEL.

OSBBOEK alleen.

Die heb ik voor het inpakken. Wel, wel, wat stond ze daar naar mij te hengelen ! Misschien beeldt ze zichnbsp;wel in, dat ik al gebeten heb. Merci! Zou het nietnbsp;zonde zijn, dat een braaf militair zich aan zoo’n akelig,nbsp;kwaadsprekend schepsel verslingerde? Er hoort waarachtig courage toe, om haar signalement op te maken.nbsp;Geel, rimpelig vel, spitse kin, scheeve neus, de helft

-ocr page 126-

114

1) E NICHTEN,

barer tanden met onbepaald verlof... Boe, boe! Griet de marketentster is er nog een juweeltje bij. Ik geloofnbsp;zelfs, Godbetere ’t, dat ze snuift! Zulk meubel zounbsp;ik niet eens voor keukenmeid willen; en evenwel... Hoenbsp;rampzalig is bet, dat een man van eer geld noodig beeft!nbsp;Ik ben nu wel gedwongen eene keus te doen, de keusnbsp;tusschen bangen en worgen. Amarantbe of Martba,nbsp;Martba of Amarantbe ! Wie belpt me toezien , als ik zenbsp;tegen malkaêr op de sebaal leg ?... Zonder mijn tweedennbsp;luitenant, zou ik geen raad weten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

Einde van het derde Bedrijf.

-ocr page 127-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;115

VIERDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

WILMAN, opkomende.

De rede billijkt wat het hart zoo vurig begeert. Hoe dwaas, dat ik mij door ceii schijn van co^weMene lietnbsp;afsehrikken! Een enkele blik overtuigde mij immersnbsp;dat ze nog geheel onbedorven is?...Eindelijk zal ik dannbsp;het doel bereiken, waarnaar ik, jaren lang, met zooveel inspanning streefde! Eindelijk zal ik den schoenennbsp;droom mijner jeugd verwezenlijkt zien! Zij hemint mij!nbsp;Caroline bemint mij ! Ik las het in haar oog, terwijl eennbsp;zachte druk harer hand mij een weelde van geluk deednbsp;genieten! Zij zal de mijne woiden! De mijne! Caroline!... Welk een zaligheid! Welk een toekomst!

TWEEDE TOONEEL.

WILMAN , CABOLINE.

CAROLINE.

Vind ik u hier, Wilman? Weet je wel dat er bitter over u geklaagd wordt? Zoo in eens van onze ontbijttafel weg te loopen! Amaranthe zit al een half uurnbsp;gereed, om u hare Ode aan den besneewwvlohten winternbsp;voor te lezen j Martha scherpt zich, om over een Godgeleerd vraagpunt te twisten; Oom wil met u, een commercieel artikel van het llandelshlad beredeneren, ennbsp;ik, die niets beters wist te doen, schonk umiddelerwijlnbsp;uw vierde kop thee in. Maar wat scheelt er aan? Hoenbsp;zie je zoo ernstig, zoo stemmig? Waarlijk, ik herkennbsp;u niet meer. Voorheen waar je zoo vrolijk, zoo opgeruimd... Je bent ouder geworden, Wilman.

S'*

-ocr page 128-

IIB

DE NICHTEN,

WILMAN.

Ik ben man geworden, Caroline! en de man mag wel eens ernstig zijn.

CAROLINE.

0 ja, de koopman vooral, als hij zich van zijn zaken verwijderd heeft, en bij zich zelven berekent welkenbsp;belangrijke winsten hij misschien verzuimt.

WILMAN.

Je bent onbilljk, Caroline! Geloof je waarlijk dat ik hier, dat ik in dit oogenblik, aan mjn zaken denk?nbsp;¦stel je me geljk met die alledaagsche egoïsten, wiernbsp;koude ziel slechts over hunne geldkisten zweeft? Bijnbsp;God, zoo ben ik niet! En toch [meer en meer vertrouwelijk) Hij weet, Caroline, hoe gelukkig ik mij voelde,nbsp;toen do weldaden van uw braven oom nij eene nieuwenbsp;loopbaan openden, ik mijn eigen zaken beginnen, meernbsp;dan mijn brood verdienen, geld winnen kon! Ik hebnbsp;geld gewonnen, veel gewonnen; en nu denken denbsp;menschen dat ik mijn doel bereikt heb. Zij bedriegennbsp;zich, Caroline! Zij begrijpen niet dat het geld voor mijnbsp;geene andere waarde heeft dan als middel, om mij totnbsp;een edeler doel te verheffen, dat ik niet kruipend bereiken wilde. Ik moest het meisje mjner keuze kunnen overtuigen, dat mijn hart alleen haar gekozen had.nbsp;Ik moest hare wederliefde kunnen afsmeeken, zondernbsp;den schijn te hebben als of ik om haar goud bedelde.nbsp;Ik wilde dat ze mij geloofde, als ik haar zeggen zou :nbsp;(haar hand vattende, en met veel gevoel) Lieve Caroline,nbsp;ik bemin u!

CAROLINE, getroffen.

Wilman!

WILMAN.

En je gelooft me nu, niet waar Caroline? 0, ik beminde u reeds vóór ik wist wat liefde was! Heb ik het

-ocr page 129-

II7

ii L IJ S P E L.

u niet al hoaderd malen gezegd, schoon het woord nimmer van mijn lippen vloeide? Ach, het zwijgennbsp;viel mij zoo zwaar f maar te diep voelde ik de vernedering der armoede om te kunnen spreken. liet wasnbsp;me, als of men mij niet beminnen, slechts beklagen kon!nbsp;De teederste blik der liefde ware voor mij slechts eennbsp;blik van medelijden geweest! Maar ik wanhoopte niet!nbsp;Ik vond kracht om ernstig te willen, wat ik zoo vurignbsp;wenschte, en besloot, door arbeid, een man te worden. Mijne pogingen werden gezegend. Ik verkreegnbsp;een stand in de maatschappij , die mij regt tot sprekennbsp;geeft, een vermogen, dat mij voor het uwe onverschillig doet zijn... Je moet dus overtuigd wezen, dat mijnnbsp;liefde geheel onbaatzuchtig is.

CAROLINE.

Dat zou ik toch. Wilman!,., Zonder stand of vermogen, zoudt gij dezelfde aanspraak op mijne... achting hebben.

WIL5IAN.

Achting slechts? niets meer dan achting, Caroline? Is dat alles wat mijne liefde van u verwerft? 0, spreeknbsp;zóó niet! {weder hare hand vattende') Neem dat woordnbsp;terug, dat koude woord, dat niet uit uw hart kwam.nbsp;Of was die tienjarige droom van geluk slechts begoocheling? de hoop zelfbedrog? Caroline, zonder unbsp;ben ik niets! Je bent mijn wereld, mijn leven , mijnnbsp;alles! (met toenemends teederheid) Zal uw hart mij afwijzen,nbsp;terwijl uw hand in de mijne ligt? 0, het is mij zoo zoet,nbsp;zoo zalig, die lieve hand te mogen vasthouden! haarnbsp;aan mijne lippen te brengen! (hij kust hare hand) ü, metnbsp;al de vervoering der liefde, aan mijn hart te drukken !nbsp;(hij doet het) en dan van u te mogen hooren (feeder ennbsp;smeekend) dat je dit niet slechts uit achting toclaat!

-ocr page 130-

118

DE NICHTEN,

CAROLINE, met diep gevoel.

Wilman, zou ik uwer waardig zijn!

WILMAN.

Welk een vraag, beste Caroline!

CAROLINE.

Zou ik u zoo gelukkig kunnen maken, als je het verdient te wezen? Oordeel zelf 1 ik ben nog zoo jong!

WILMAN.

Je schertstj slechts zeven jaar jonger dan ik !

CAROLINE.

Maar zooveel jonger dan mijn jaren. Wilman! Ik ben een ijdel, ligtzinnig kind, gehecht aan vermaken,nbsp;die minder de getrouwde vrouw dan het meisje voegen.nbsp;Ik verbeeld mij dat ik al mijn vrolijkheid zou verliezen,nbsp;als men mij mevrouw noemde.

WILMAN.

Zal ik u dan niet Caroline blijven noemen?

CAROLINE.

Het is waar...

WILMAN.

En die vermaken! Geniet men ze niet beter, niet inniger, als men ze niet bij wijze van vertooning behoeftnbsp;te genieten ? als het vermaak slechts doel, niet middelnbsp;behoeft te zijn? Je begrijpt me, Caroline! Daar isnbsp;het dansen, bijvoorbeeld. Je houdt er veel van, evennbsp;als alle jonge meisjes, en het is natuurlijk. Terwijlnbsp;de voetjes over den grond zweven, zweeft ook de jeugdige verbeelding zoo aangenaam voort j maar ben jenbsp;ooit van een bal te huis gekomen, dat je geheel tenbsp;vreden over u zelve en over anderen waart? dat geennbsp;enkele spijtige opmerking, geene enkele kleine teleurstelling u meer verdriet gaf dan je vermaak genoot?nbsp;Voor getrouwde vrouwen, is het dansen uitspanning,nbsp;maar niet zoo voor jonge meisjes, die behagen enschit-

-ocr page 131-

110

B L IJ S P E L.

teren moeten, wier natuurlijke vroljjkheid, wier ijdelheid zelfs, zich, naar zekere bijoogmerken, wijzigen moet. 0, ik voel medelijden met die arme schepseltjes,nbsp;die zich zooveel geweld aandoen om beminnelijk tenbsp;schijnen, terwijl het haar zoo weinig zou kosten omnbsp;beminnelijk te zijn; die voor iedereen willen schitteren , aan iedereen willen behagen; geen minnaar, maar honderd aanbidders zoeken; haar jeugd,nbsp;haar geluk voorbijhuppelen, en van haar leven eennbsp;danspartij maken, zonder te bedenken dat er éénnbsp;met haar meêdanst, die haar eindelijk geheel zal wegdansen.

CAKOLINE.

Welk een schets. Wilman! en wie is die galante danser ?

WILMAN.

De tijd, Caroline, die uw beide zusters al weggedanst heeft en zoo vele anderen; maar laat dit zoo wezen.nbsp;Gij zijt te goed, te verstandig om eene coquette tenbsp;worden;

DERDE TOONEEL.

DE VORICEN, VAN HEEL; dczB vcrschijnt aan de deur, luistert met de meeste inspanning, en geeft, door allerlei teeltenen, zijne goedkeuring en blijdschap te kennen.

WILMAN, vervolgende.

gij gevoelt te innig, dat liefde meer dan een spel der eigenliefde is. Raadpleeg dat gevoel, beste Caroline, ennbsp;zoo het u zegt, dat je met den man, die u meer bemintnbsp;dan zijn leven, gelukkig zult zijn, stel dan uw geluknbsp;en bet zijne niet langer uit, en schenk hem uw hart!

-ocr page 132-

120

DE NICHTEN,

CAROilNü, hetn hare hand reikende.

Wilman!

WILMAN, haar, in de hoogste vervoering, aan zijn hart drukkende.

Lieve, beste Caroline! Engel! O, je maakt me onuitsprekelijk zalig! Welk een oogenblik! Nooit zal ik het vergeten! Nooit! Ik zweer u! Hoor mij aan... Ik neemnbsp;den Hemel tot getuige!...

VAN HEUL, die ongemerkt genaderd is, en zijn gevoel niet langer kan hedtoingen, legt zijne handen over hen.

HÜ zegene u , kinderen •'

CAROLINE, valt hem om den hals.

Oom!

VAN HEUL, beiden omhelzende.

Lieve Caroline ! Beste Karei 1 0 ! Ik voel mij zelven niet... dat is te zeggen, ik voel mij zoo gelukkig!

WILMAN.

Hoe streelt het mij, dat ge onze liefde goedkeurt!

VAN HEUL.

Goedkeurt? slechts goedkeurt? Je hebt me twintig jaar levens geschonken! Maar gaat nu, kinderen ! Denbsp;eerste oogenblikken uwer liefde moet je met elkandernbsp;genieten, en ik ook wil met mijn vreugd alleen zijn.nbsp;{Hij omhelst beiden weder.) Voort nu, voort nu!

WILMAN en CAROLINE af.

VIERDE TOONEEL.

VAN HEEL alleen. Hij blijft, gedurende dit en het volgend tooneel, zijne blijde opgewondenheid, op allerlei wijzen,nbsp;aan den dag leggen.

Karei met Caroline! welk een lichtstraal in mijne toekomst! Mij dunkt, ik zie reeds een half dozijn lie ¦nbsp;vertjes om me heen huppelen. Ze moeten mij groot-

-ocr page 133-

121

B L IJ S P E L.

vader noemen. Karei mei Caroline! Honderdmaal heb ik hel gedroomd, en nu gebeurl hel! Hoezee! Nu larlnbsp;ik hel noodlol, mei Marlha en Amaranlhc er bij, omnbsp;mij een enkel oogenblik, uit mijn humeur te brengen.

VIJFDE TOONEEL.

VAN HEIII. , KASPER.

KASPER.

VAN REDE.


Mijnheer! Kasper!

KASPER.

Er is iemand, die u wenscht te spreken.

VAN HEEL.

Ik ben voor niemand t’ huis, dat is te zeggen..., wie is het?

KASPER.

Een zekere mijnheer Bomba.

VAN HEUL.

Bomba? Dat lijkt wel een Italiaanschen naam. Toeh geen schoorsteenveger ?

KASPER.

Ik zou hem eêr voor een wolkenveger houden. Nooit heb ik winderiger kerel voor mijn neus gehad.

VAN HEEL.

Ei zool Waarlijk.'... Kasper!

KASPER.

Mijnheer ?

VAN HEEL, hem geld gevende.

Daar heb je wat om op mijn gezondheid te drinken.

KASPER.

Dankje hartelijk, [het geld he mende') Wat? een goudstuk? Je bent toch niet jarig, mijnheer? of ben ik hel, bij geval?

-ocr page 134-

122

DE NICHTEN

VAN HEUL.

Meer dan jarig ! Driemaal, duizendmaal meer ! Hoezee !...

KASPER.

Maar mijnheer....

VAN HEUL.

Ja, zóó is het.

KASPER,

Hoe is het?

VAN HEUL.

NVil je me uithooren, schelm?

KASPER.

Ik begrijp er niets van.

VAN HEUL.

Dat hoeft ook niet. Van het fijne van de zaak, moog je nog niets weten.

KASPER.

Vertel me dan vooreerst maar eens wat van het grove.

VAN HEUL.

Neen, neen, al tenteer je me nog zoo. Achterhoudend ben ik wel niet... maar er zijn zoo dingen... Heb je me nu begrepen?

KASPER.

Ik zet het een toovenaar om u te begrijpen.

VAN HEUL.

Kraam dan maar op met je geld, en doe er meê wat je gezegd is.

KASPER.

Maar vóór ik er het twintigste gedeelte v.an op uwe gezondheid verdronken had, zou ik zelf zoo ziek als eennbsp;hond wezen.

VAN HEUL.

Laten dan Jan, George en de meiden meê drinken. Rigt een feest aan. Ontbied den speelman , en danst za-

-ocr page 135-

123

B L IJ S P E L,

men de keuken rond, driehonderd malen achtereen. Trala la la la !

KASPEB , bij zich zelf.

Dat zou zonde zijn! Een danspartij ! terwijl mijne arme dochter...

VAN HEBL.

Daar heb je nog een tientje voor haar • maar gedanst moet er worden.

KASPEB.

Beste, brave heer 1 God zegene u!

VAN HEUL, KASPEES heide handen grijpende; uit de volheid van zijn hart.

Dat doet Hij al, Kasper! dat doet Hij al!... 01... Jongen, jongen! Wist je eens!... Mogje eens weten !...

KASPEB.

Wat dan ?

VAN HEUL, hem loslatende.

Niets. nbsp;nbsp;nbsp;Hij gaat op en neder.

KASPEB, ter zijde.

Hij zal toch, op zijn ouden dag, niet verliefd geworden zijn ?

VAN HEUL.

Kasper!

KASPEB.

Mijnheer?

VAN HEUL, zijn arm vertrouwelijk op kaspees schouders leggende.

Als je op mijn gezondheid gedronken hebt, ga dan met een boordevolletje naar Karei , en wensch hem geluk.

KASPEB.

Heeft hij den hoogsten prijs getrokken ?

VAN HEBE.

Den hoogsten prijs. En als je dat gedaan hebt, schenk

-ocr page 136-

124

DE NICHTEN,

dan nog een boordevoDelje, en ga er meê naar Caroline, en wenscli haar ook geluk.

KASl'EB.

Hebben ze dan zamen gespeeld?... maar 0!... nii be-grijp ik het. Is het zóó laat?... Ei, ei! Dat is aardig, regt aardig.

VATi HEEL.

Aardig slechts ? Ik dacht dat je vier voet hoog van den grond zoudt springen. Jongen, ik merk wel datnbsp;je geen vonkje vuur meer in je ouwe ziel hebt.

KASPER.

Denkje dat, mijnheer? Als je eens wist hoe magtig veel plcizier het me doet! Ik hoop nu maar, dat hetnbsp;ook met Martha en Amaranthe spoedig mag afloopen;nbsp;dan zullen we rust krijgen.

VAN HEUL, terugtredende.

Welke satansche gedachten breng je me daar in niijn hoofd!

KASPER.

Wel, ik vind ze nog al natuurlijk. Heb je me niet honderd maal in vertrouwen gezegd?..

VAN HEUL.

Onthou maar dat, wat ik je nu in vertrouwen zei, geheim moet blijven. Zoo je er een enkel woord vannbsp;rept....

KASPER.

Daar kan mijnheer gerust op zijn. Niets verders te bevelen? Ik heb nog twaalf messen te slijpen.

VAN HEUL.

Vermoei je maar niet te veel, Xasper !

KASPER.

Kijk, mijnheer, daar zegje precies zoo als de juffers zeggen. «Kasper,” zeggen ze, adoe dit! Kasper, doenbsp;dat' Kasper, werk, loop, draaf den ganschcn dag door,

-ocr page 137-

125

B L IJ S 1' E L.

tot dat je er bij neer valt, maar... vermoei je niet!...” Nu, we zullen allebei maar op beter hopen. [Hij gaat,nbsp;doch keert terug.) Lieve Hemel! daar staat die mynheernbsp;Bomba nog in het zijkamertje !

VAN HEUL.

Laat hem binnen, Kasper! (kasper af.) Op beter hopen? De oude heeft gelijk. Zoolang die twee zwarte wolken mijn hemel verduisteren, is er geen zou voornbsp;mij.

ZESDE TOONEEL.

VAN HEÜL , BOMBA.

BOMBA.

Dat de Goden mij bijstaan! Ik kom op de vleugelen der regtmatigste verontwaardiging...

VAN HEÜl.

Wat is er van uw dienst, mijnheer?

BOMBA.

Wat er van mijn dienst is? Eene éclatante satisfactie, mijnheer, wegens geleden miskenning, versmading,nbsp;verguizing!... Dat de climax op arends wdeken stijge,nbsp;om u de allerontzettendste...

VAN HET)L.

AYat is er dan gebeurd? Wie is mijnheer?

BOMBA.

Wie ik ben? Bomba, de dichter Bomba; genoeg bekend , vertrouw ik. Wat er gebeurd is ? Door uw nicht, mejufvrouw Amaranthe van Heul, onder hetnbsp;naamcijfer A. H, in het laatste nummer der Vaderlaud-sche Letteroefeningen, allerschandelijkst aangerand !

VAN HEUL.

Door mijn nicht, mijnheer? en ter zake van wat?

-ocr page 138-

126

DE NICHTEN,

HOMEA.

Van mijne herderszangen, die zij zich verstout heeft schapenzangen te noemen.

VAN HETJI,.

Kom, kom; dat zal eene aardigheid geweest zijn...

BOMBA.

Eene aardigheid, mijnheer? Eene aardigheid? Aan mijn roem, aan mijne onsterfelijkheid te knabbelen?nbsp;mij een bloedenden dolk in het dichterlijk hart tenbsp;wringen ?

VAN HEUL.

Maar bedenk, mijnheer Bomba, dat het, in allen gevalle , mijn schuld niet is.

BOMEA.

U is toch haar oom.

VAN HEUL.

Dat is te zeggen... ja, maar van de poëzy maak ik liefst geen familiezaak. Buitendien is ze, op het stuknbsp;van verzen, zoo stijfhoofdig als een raagbol. Intus-schen... het spijt me van die herderszangen.

BOMBA.

Wat helpt me dat!

VAN HEUL.

Ik geloof dat ik ze gelezen heb, met groot genoegen, met bijzonder groot genoegen.

BOMBA.

Veel eer, maar...

VAN HEUL.

Een verheven dictie, een brillante... hoe noem je dat ook?

BOMBA.

Versificatie, zul je meenen ?

VAN HECL.

Juist, versificatie... een rijkdom van gedachten , die wezenlijk verblindt...

Ji


-ocr page 139-

127

B L IJ S P E L.

BOMBA.

Heb je ook de elégie ran Damon gelezen?

VAN HETJL.

Of ik die gelezen heb! nbsp;nbsp;nbsp;En... wat is uw beeld

spraak treffend en schitterend!

BOMBA.

Dat zeggen mijne vrienden ook. wDe zangen,” zeggen zij, »vooral de derde, negende, zeventiende, acht ennbsp;veertigste, en de elf nazangen.”...

VAN IIEBL.

Uitmuntend ! Overheerlijk ! Ze konden er niets anders van zeggen. Gaat het nog al met het debiet?

BOMBA.

Hm, zoo... Ons publiek is, helaas, niet poëzyaehtig.

VAN HEUL.

En heb je het werk voor eigen rekening uitgegeven?

BOMBA.

Om u te dienen. Een spotprijs ! twee gulden vijftig cents I Achttien vel druks, en nog gecartonneerd er bij !

VAN HEUL.

Waarachtig een spotprijs! Ik wil er, op speculatie, dat is te zeggen uit liefde voor de kunst, tien exemplaren van nemen. Dat maakt, geloof ik, vijfentwintig gulden. Mag ik zoo vrij zijn... {hij geeft hem geld)nbsp;twee tientjes en een vijfje.

BOMBA, opgetogen.

Mijnheer, Mijnheer! Waarlijk, al te veel goedheid! De exemplaren zullen, binnen een half uur, hier zijn,nbsp;en ik zal die ongelukkige recensie nu maar uit mijnnbsp;hoofd zetten. Welk dichter, van Homerus af, tot liil-derdijk toe, heeft niet over miskenning te klagen gehad! Welk genie!... maar ik mag uniet langer ophouden. Dank, hartelijk dank voor uwe belangstelling innbsp;mijn persoon en nederig talent! Beschik over beiden, in

-ocr page 140-

128

DE NICHTEN,

leven en dood ! Bij huwelijk of sterfgeval, verjarings- of doopfeest, zal mijn dichtader voor u vloeijen... goed ofnbsp;geen geld! {hij geeft hem een kaartje) Hier is mijn adres.nbsp;Vaarwel, edele Mecenas!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

ZEVENDE TOONEEL.

VAN HETO alleen, daarna kasper.

Dat kan te pas komen. [Hij leest het kaartje.) Bartholo-meus Bomba, Katerstraat nquot;. 74... Die malle Amaranthe! Heeft ze dan niet genoeg aan haar eigen rijmelarij, datnbsp;ze zich nog met die van anderen inlaat? Dat kost menbsp;weêr vijf en twintig gulden!... maar de arme dichternbsp;had een rok noodig.

KASPER.

Mijnheer Grijpmaar.

VAN HEEL.

Wie is dat?

KASPER.

huizen van ons af.

VAN BEOL.

Ik geloof dat hij

Hgt;j woont zes zaken doet.

Welke zaken ?

KASPER.

Dat weet ik niet.

VAN BEUL.

Het is lastig... maar een buurman mag men niet afwijzen. (kasper af.) Grijpmaar! een lelijke naam , voor iemand, die zaken doet.

ACHTSTE TOONEEL.

GRIJPMAAR.

Uw nederige dienaar, mijnheer! Het smart mij, dat

-ocr page 141-

129

]i L IJ S P E L.

ik verpligt ben u over een alleronaangenaamst geval te komen onderhouden.

VAM HEUL.

Welk geval, mijnheer?

Cr.IJP.MAAR.

Als zaakwaarnemer, heb ik mijn eigenbelang steeds aan de belangen mijner eliënteii ondergeschikt gemaakt,nbsp;niet zelden geheel opgeofferd, en ik mag trotsch zijnnbsp;op de reputatie van belanglooze eerlijkheid, die iknbsp;daardoor verworven heb.

V.AN HEtlL.

Verder, als ff u belieft.

GBIJPMAAR.

Mijn dochters zijn onschuldige meisjes. Vrede en rust heerschten in ons nederig gezin. Geacht, geëerd ,nbsp;be;uind , door allen, die braafheid en eerlijkheid op prijs stellen, leefden we argeloos voort, nietnbsp;vermoedende dat de kwaadaardigste laster ons, in hetnbsp;kostbaarst wat we bezitten, onzen eerlijken naam, zounbsp;aantasten.

VAN HEtJL.

Wie heeft u belasterd?

GRIJPMAAR.

Uwe oudste nicht, mijnheer. Het valt mij hard, zulk een achtenswaardig man te moeten bedroeven, maarnbsp;mijnheer zal gelieven te begrijpen , dat mijn karakter ,nbsp;mijnheer! mijn moraliteit, mijnheer! om niet eens vannbsp;andere meer materiële belangen te gewagen, en vooralnbsp;de reputatie mijner deugdzame, onsehuldige dochters...

VAN HEur..

Natuurlijk j verder.

GRIJPMAAR.

Eergister avond, heeft jufvrouw van Heul zich verstout in haar club...

9

-ocr page 142-

130

BE NICHTEN,

VAN HEUL.

Welke club ?

GRIJPMAAH.

Weet mijnbeer dan niet dat de juffer, en nog zes of zeven andere vrome juffers wekelijks bijeenkomen, om,nbsp;zoo het heet, over Godgeleerde onderwerpen te praten ?nbsp;Het is heiligschennis! Ze doen er niets dan achterklappen , kwaadspreken en lasteren!

VAN HEUL.

Bedaar, mijnheer! Mijn nicht zou dus?...

GBIJPMAAH.

Ze zou niet, mijnheer, ze heeft. In die club, heeft ze niet geschroomd zich allerschandelijkst over mij, dienbsp;bij een ieder als een door en door eerlijk en gemoedelijk man bekend ben... Gelief bij docter Loffers maarnbsp;eens naar mij te vernemen. De goede man is van hetnbsp;geval bewust, en zóó met ons begaan...

VAN HEUL.

Wat heeft mijn nicht dan van u gezegd ?

GRIJPMAAH.

Dat ik, die de zaken der goede menschen waarneem als of het mijne eigene waren, hetgeen oud en jong, arm ennbsp;rijk getuigen kan, dat ik {zijn zakdoek aan de oogennbsp;brengende) een geldafperser, een bloedzuiger ben, dienbsp;mijne cliënten ongelukkig maak, en in ellende dompel!

VAN HEUL.

Heeft zij dat van u gezegd!

GRIJPMAAB, snikkende.

En van mijne brave dochters!... O!

VAN HEUL.

Van uwe dochters?

GRijPMAAR , ais voren.

Dat ze... 0 , o!

-ocr page 143-

131

B L IJ S P E L.

VAN HEIII..

Dat ze ?...

GKijPMAAR, als voren.

Dat ze... Mijnheer, mijnheer! men moet vader wezen!...

VAN HEUL.

Verder. Dat ze... wat?

GRijPMAAB, als voren.

Dat ze ’s avonds... 0 , o , o !

VAN HEUL.

Nu?

GRijPMAAR, met veel beweging, zich met de vuist voor het hoofd slaande.

Met officiers wandelen!

Hij stapt eenige malen driftig op en neder.

VAN HEUL, ter zijde.

Die man bevalt mij niet. {luid.) Ik kan bezwaarlijk ge-looven dat mijn nicht zich zoo onbedachtzaam zou hebben uitgelaten.

GRIJPMAAR.

Er valt niet aan te twijfelen, mijnheer. Misken, zoo je wilt, de verontwaardiging van mijn vaderlijk gevoeljnbsp;maar de kruidenier, aan wiens huis de club vergadert,nbsp;heeft met zijn vrouw en broeder, door de reet van denbsp;denr, alles afgeluisterd. Ze zijn bereid onder eede tenbsp;getuigen.

VAN HEUL, ironisch.

Dan zal ik het wel dienen te gelooven. Die vaderlijke tranen, gevoegd bij de geloofwaardige getuigenis vannbsp;lieden, die door de reet van de deur luisterden... maar,nbsp;aangenomen dat alles waar is, wat wilje dan dat ik ernbsp;aan doe ?

GRIJPMAAR.

Wel... het komt mij voor... mijnheer moest er de jufvrouw cens ernstig over onderhouden.

9*

-ocr page 144-

132

DE NICHTEN,

VAN UEOL.

Hu ja, dat is mijn voornemen ook.

GRIJPMAAB.

Doe dat, mijnheer I O, ik smeek er u om t Verplaats u voor een oogenblik, in den pijnlijken toestand van eennbsp;diep beleedigd vader! Ik vpil geen opspraak, geennbsp;schandaal. Duizendmaal liever, zag ik de zaak in dernbsp;minne geschikt, dan door de regtbankcn.

VAN IIEDL.

De regtbanken ? Zou een vader zulk een zaak voor de regtbanken brengen ?

CWJPMAAR.

Het zou me hard vallen... ongetwijfeld... vooral voor u, mijnheer j maar indien het onvermijdelijk werd...nbsp;Die vlek op onze reputatie moet uilgewischt worden.

VAN HEUL.

En op wat wijze zou dat in der minne kunnen geschieden ?

GKIJPMAAH.

Wel... mij dunkt... vooreerst... onder verbetering., eene schriftelijke herroeping van mejufvrouw uwenbsp;nicht... en dan... eene billijke vergoeding... een som vannbsp;zes honderd.... laten we stellen vijf honderd gulden...

VAN HEUL, verontvmardigd.

Uit mijne oogen ! Iemand, die de eer zijner dochters, van een hand vol goud afiiankelijk maakt!...

GniJPMAAK.

Maar mijnheer... het is, in dergelijke gevallen, gebruikelijk...

VAN IIETIL.

Geen cent, geen halve cent krijg je!

GRIJPMA.AR-

Dan zou ik... hoe ongaarne ook...

-ocr page 145-

IPSP


133

B L IJ S P E L.

VAN IIEL'L.

Doe wat je wilt.

CniJPSIAAR.

De regtbanken zullen mij regt verschaffen.

VAN HEUL.

Dat hoop ik.

GRIJPMAAR.

En doen ze het niet... dan zijn er immers nog andere middeltjes ? Op uw nicht zal ook nog wel zoo iets tenbsp;zeggen vallen...

VAN DEiiL, met diepe verachting.

Ellendige!

GRIJPMAAR.

lira , de zucht tot beleedigen schijnt hier een familiekwaal. JVu, we zullen er wel raad voor vinden. Uw nederige dienaar, mijnheer! Tot morgen avond, zal iknbsp;uw antwoord of eenig voorstel inwachten. Hoor iknbsp;niets van u, dan wordt uw vrome nicht overmorgennbsp;gedagvaard.

VAN HEUL wijst hem gebiedend de deur; grijpmaar vertrekt:

NEGENDE TOONEEL.

VAN HEüL alleen.

Daar komen de plagen weer! Die lelijke vent! liet schijnt iemand, die niets te verliezen lieeft, die hetnbsp;schandaal wagen zou... Was ik maar al zoo goedkoopnbsp;van hem af als van dien armen poëet! Een stapeltjenbsp;Zeeuwen zou ik er nog voor over hebben; maar vijfnbsp;honderd gu Iden! 0, die Martha, die Martha! De hemelnbsp;geve dat de luitenant mij spoedig van haar verlosse!nbsp;{Er wordt aan de deur getikt.) Binnen.

-ocr page 146-

134

DE NICHTEN,

TIENDE TOONEEL.

VAN HEUL , LOFFEBS.

VAN HEÜL.

11a! Juist van pas, beste vriend ! Je komt als of je geroepen waart. Ga zitten. Ze gaan zitten.

BOFFERS.

Is het dan wéér minder wel? Permitteer... {Hij wil hem den pols voelen.

VAN HEEL, zijn hand terug trekkende.

Neen, neen! quot;Wat dat betreft, zoo wel als het met mogelijkheid zijn kan. Niet den docter, den vriend heb ik noodig. In de eerste plaats, moet ik je vertellennbsp;dat Caroline geëngageerd is met mijn jongen vriendnbsp;Wilman, die gister middag uit Rotterdam is overgekomen.

BOFFERS.

Wel zoo! dat zal u veel genoegen doen.

VAN HEEL.

Genoegen sleehts? 0, boffers, ik ben de gelukkigste der menschen! dat is te zeggen.... er ontbreekt altijdnbsp;wat aan.

BOFFERS.

Wat nu dan ?

VAN HEEL.

In de tweede plaats, dien je te weten... het spijt me dat ik het je zeggen moet... maar je bent nog al phi-losoof, en zult er de tering niet van krijgen.

BOFFERS.

Waarvan?

VAN HEEL.

Dat er ook voor Martha, een adorateurxüX de lucht is komen vallen.

-ocr page 147-

135

B L IJ S 1' E L.

LOFFERS.

Een adorateur ? Ei, ei!

VAN HEÜL.

Ei, ei?... Nu, het doet me pleizier dat je ’t zoo koel opneeint. Ik begon met het geval al verlegen tenbsp;worden.

LOFFERS.

Verlegen? Hoe zoo ?

VAN HEÜL.

Wel, vis a vis u.

LOFFERS.

0, die malligheid heb ik geheel uit mijn hoofd gezet.

VAN HEUL.

Braaf! Eene verstandige resolutie! Je hadt me twintig jaar ouder gemaakt, indien je mijn neefje waart geworden.

LOFFERS.

Wie zal het nu worden ?

VAN HEUL.

Een bram van een vent, de luitenant Osbroek.

LOFFERS.

Zoo, dan zal ze toch eindelijk eens onder discipline raken.

VAN HEUL.

Dat is de vraag nog. Ondanks hare uiterbjke stemmigheid, is ze een ongemakkelijk katje. Ze heeft een grenadiers ziel in haar lijf... dat is te zeggen, in hetnbsp;ordentelijke. Vertel het vooral niet verder. De luitenant mogt er eens achterkomen. Nu van wat anders,nbsp;ken je een zekeren Grijpmaar?

LOFFERS.

Uw buurman? Wel ja. {ter zijde) Hij sehijnt het ergste nog niet te weten.

/ ¦

-ocr page 148-

136

DE NICHTEN

VAN HEUL.

Wat is dat voor een mensch?

LOFFEKS.

Niet veel bijzonders. Vroeger heeft hij zjn eigen zaken in de war gebragt. Nu zet hij dat kunstje met de zaken van anderen voort.

VAN HEUL.

Zoo! Ik dacht het wel dat de eerlijkheid bij hem alleen op de tong lag. En zijn doehters ? Zijn brave, onschuldige dochters ? (loffees haalt grimlagchend de schouders op.) Ook al niet veel bijzonders! Je hebt van dat onvoorzigtig gebabbel van Martha gehoord j wat denk jenbsp;er van ? Die Grijpmaar is zoo even bij mij geweest.

loffees.

Ik denk dat dat gevalletje wel te sehikken zal zijn.

VAN HEUL.

Hij nam het hoog op, vorderde vooreerst eene schriftelijke herroeping...

LOFFEES.

Gekheid!

VAN HEUL.

En dan nog vijf honderd gulden.

LOFFEES, opstaande.

Met de helft zal hij het ook wel doen.

VAN HEUL.

De helft, zegje? Honderd rijksdaalders? en je noemde ’t een gevalletje?

I.OFFEBS.

Laat de schikking aan mij over. Ik zal dien Grijpmaar gaan spreken.

-ocr page 149-

137

B L IJ S P E L.

VAN HEÜI..

In ’s Hemels naam, doe dat! Hij heeft al met een dagvaarding gedreigd. Begrijp eens, een dagvaarding! 0, die Martha, die Martha! Kom, Loö’ers, laten we Kareinbsp;en Caroline gaan opzoeken!

Zij vertrekken door de zijdeur.

ELFDE TOONEEL.

PIMPING , GEORGE.

GEORGE.

Ik zal het jufvrouw Amaranthe gaan zeggen.

PIMPING alleen.

Die satansche Osbroek! Dat is nu al de veertiende vrijerij, die met een sisser afloopt! Ik dacht daar dienbsp;haven zoo netjes binnen te zeilen ! Juist was ik bezignbsp;mij te adoniseren om het jawoord te gaan halen, ennbsp;daar wordt me, door een geknevelden korporaal, eennbsp;biljet voor den neus gesmeten, dat al mijne heerlijkenbsp;uitzigten verijdelt, mij, in mijn eigen oog, tot een lafbek maakt! Het is om iazend te worden!

Dij haalt het biljet te voorschijn, en leest.

Vriend pimping!

Ik ben van gedachte veranderd, en gelast n, op straffe mijner ongenade, {je iveet wat dat zeggen icil) dat je im-mediaat tan jufvrouw amaranthe van heul, die je nietnbsp;waard bent de voeten te kussen , af ziet. Mogt de zaak haarnbsp;beslag al hebben, zoo zulje naar IlaarEd. toegaan, en haarnbsp;deémoedig smeeken dat ze haar woord terug neemt. Mogtnbsp;ze met geweld, aan je willen blijven hangen, zoo neem jenbsp;zonder eenigen omzwaai, het uwe terug. In allen gevalle

-ocr page 150-

138

DE NICHTEN.

7noet je j om redenen, die ik voor mij hon, eér de klok twaalf geslagen heeft, van malkaar af zijn.

Ik ben en ik blijf

ALEXANDEB OSBROEK.

Vervloekte vent! Zijn ongenade ! 0, dat ik moed bezat om den brutalen orang-outang onder de oogen te zien! Hoe pleizierig zou het zijn hem levend te verscheuren I Nu moet ik wel onderdoen! Fatale teleurstelling ! Beroerde positie!... Hoe zal ik het met haar aanvangen ! Mij met de familie te brouilleren zou geennbsp;zaak zijn. Martha is er nog, en de beurs van den oudennbsp;heer... Ik zal er maar weer een pathetisch drame vannbsp;maken, dan hlijf ik vooreerst consequent, en tennbsp;¦ tweede... Stil, daar komt ze.

Hij brengt zijn zakdoek aan de oogen, en neemt eeno sombere houding aan.

TkFAALFDE TOONEEL.

PIMPING, AMARANTHE.

AMARANTIIE.

Ah, mijnheer Pimping, is u daar !

PIMPING, diep zuchtende.

Ja, daar ben ik ! Ik zelf! O j o !

AMARANTIIE, Ontsteld.

Wat scheelt u, mijn vriend?

PIMPING.

Araaranthe I... [Hij werpt zich op een stoel neder.) Laat mij.... een oogenblik.... dat ik tot mij zclven koora....datnbsp;mijn ontroerde ziel zich van den vreesselijkeii schoknbsp;herstelle!... Slaar ach, dat kan zij niet! dat zal zij niet!nbsp;Neen I Nooit! Nimmer ! In eeuwigheid niet!

-ocr page 151-

130

B L IJ S P E L.

AMAEANTiiE , met toenemende ongerustheid.

Pimping!

PIMPING, langzaam opstaande , op plegtigen toon. Planeten en zandkorrels hebben haar afgemeten plaatsnbsp;in de Schepping! Ook de mensch en zijn ideaal! Watnbsp;hierboven geschreven staat, moet geschieden!

AMARANTHE.

Wat beduidt dat?

PIMPING gaat snel naar haar toe, vat hare hand, en zegt langzaam, met afgewend gezigt.

Amaranthe ! bezen nacht.... heb ik ecne allerijsselijkste ontdekking gedaan!

AMARANTHE.

Welke, Pimping ? In ’s Hemelsnaam, spreek !

PIMPING.

Herinnert ge u nog wat ik u gisteren zeide?

AM.ARANTiiE, Vlet teederhcid.

Zou ik dat zoo spoedig vergeten hebben?

PIMPING, haar verplaatsende.

Daar stondt gij! {Eenige schreden terugtredende.) Hier stond ik!... Herinnert ge ’t u, Amaranthe?

AMARANTHE.

0 ja.

PIMPING.

Ik zeide u dat eene heillooze bedwelming onzer bruisende hartstogten ons vaak, bij het smachtend grijpen naar het ideaal onzer liefde, allergruwelijkst doet mistasten. Herinnert ge ’t u?

AM.ARANTHE.

Ja, iets dergelijks heb je gezegd.

PIMPING.

En als ik u nu eens zeide.... Wee mij, Amaranthe! ik

heb al tweemaal misgetast!

Tweemaal ?

AMARANTHE.


-ocr page 152-

140

DE ]V I C II T E N,

PIMPING.

Eerst waande ik dat Caroline mijn ideaal was!... Ik bedroog mij! Zij was het niet!

AMAEANPHE.

Verder.

PUIPIING.

Toen dacht ik dat gij het zijn zoudt.... gij.... wier al-betooverend schoon ... wier hemelsche aanminnigheden,...

AMABANTBE.

Nu?


PIMPING.

Helaas, Goddelijke Amaranthe! ik bedroog mij ten tweedemale ! Gij... waart het ook niet!

.AMABANTHE,

Mijnheer!... maar gij schertst Pimping... Ha, ha , ha !

PIMPING.

O, lach niet! Werp geen klompen ijs, inde ziedende lava van mijn kokend gemoed ! Beklaag mij, Amaranthe ! Voel hoe de foltering der wanhoop mijn bloedendnbsp;hart doorvlijint, dat hart, dat wéér gedoemd is, in dorrenbsp;ledigheid, te kloppen, terwijl mij Gods bekoorlijke natuur weêr een woeste woestenij, een onbewoonde chaosnbsp;wordt! Heb medelijden! Ach, jaren kan die folteringnbsp;nog duren! Eerst dan, als mijn smachtende ziel... misschien in hooger spheer, de ziel van mijn ideaal ontmoet,nbsp;en met haar, sympathetisch-harmonisch ineensmelt...

AMABANTiiE, Opvliegend.

Verwijder u, onbeschaamde !

PIMPING.

Ook dat nog , Amaranthe! Ben ik dan niet ongelukkig genoeg? Zal ik dan vergeefs smachten naar den troostrijken balsem uwer medelijdende vriendschap ? Zal iknbsp;miskend cn veracht?... maar neen i Ik zie het! Ook gijnbsp;deelt in den schok, die mijn hart verbrijzelt! Ziltenbsp;tranen vloeijen, als zilveren parels, langs uw bleek ge-

-ocr page 153-

141

Jaat! Dat is te voel! Neen! Gij moet niet lijden ! Gij moet niet ongelukkig: zijn!... Herstel u, edele vrouw!nbsp;Droog uwe tranen! Reik mij, voor het laatst, uw poezelenbsp;hand, en... {snikkende) vergeet mij!

AM-4RANTIIE, geheel buiten zich zelve.

U vergeten, ellendeling ? Als of ik ooit aan u gedacht had, rampzalige! U vergeten? Wat durft ge u al inbeelden! Weet, lage ziel, dat ik met geen ander oogmerk hier kwam, dan om uw vermetel aanzock vannbsp;gisteren , met fiere verontwaardiging af te wijzen !nbsp;rijiPiNG, ter zjde.

Mooi zoo, netjes ! {luid) Hou op, Amaranthe! Geen spijtige dolksteken! Ach, indien ik slechts mijn hartstogl dwingen,nbsp;mijn ideaal verzaken kon!... maar het noodlot beslist!nbsp;Het wil geen liefde tusscheu ons!... 0,het is vreesselijk,nbsp;zielontzeltend u niet te kunnen beminnen!... Het zijnbsp;zoo! maar zonder uwe achting, uwe vriendschap tenbsp;moeten leven !... neen, zoo wreed is het noodlot niet 1nbsp;Dat kan het niet willen!... Amaranthe, ik smeek u,nbsp;werp een laatsten meêdogenden blik op mij ! Misken hetnbsp;hart niet langer, welks gevoel zich in den reinsten aethernbsp;zijner gewaarwordingen baadt, om... om u te voet tenbsp;vallen, u te bezweren...

Hij valt voor haar neder.

AMAUAPiTIIE.

Van hier, heillooze! van hier ! Ik zal gerucht maken, zoo je niet dadelijk...

rmriNG opstaande.

Nu dan... vaarwel, hemelsch wezen! Eens, weldra misschien, zul je me lecren kennen, hoogachten ennbsp;beklagen!

Hij vertrekt met alle uiterlijke teekenen van wanhoop.

-ocr page 154-

142

DE ]V I C II T E IV,

DERTIENDE TOONEEL.

AMARANTHE alleen.

Monster ! Duizendvoudig monster ! welk eene behandeling ! 0, dat do wanhoop mij verteerde en verslond! Dat de dood mij van liet gruwbaar afgrijsselijke des levens verloste!

VEERTIENDE TOONEEL.

AMARANTHE, CAROLINE, die, dooT de zijdeuT, vrolijk komt binnenlmppelen.

CAROLINE.

Lieve Amaranthe, ik zocht je overal, om u iets te vertellen, dat u zeker... maar hoe zie je zoo bedrukt?nbsp;Wat scheelt er aan ?

AMARANTHE, zick herstellende.

Niets, lieve zuster, volstrekt niets. Het is maar...

CAROLINE.

Je hebt geweend, geloof ik. Zeg me terstond wat het is. {met hartelijkheid.) Je moogt niet weenen, nu ik zoonbsp;gelukkig ben.

AMARANTHE,

Zoo gelukkig?... Ah, ik begrijp...Wilman, niet waar?

Ja, beste Amaranthe, Wilman. 0, we zijn beiden zoo gelukkig, eu Oom ook !

.AMARANTHE, zich geweld aandoende.

En ik dan, Caroline J Ik !...- Wees overtuigd dat mijn zusterlijk gevoel... dat mijne opregtste, teederste gewaarwordingen... maar helaas! De mannen! De liefde!... Mennbsp;ziet zoo vaak!... Nu, ik hoop er het beste van. Moog uwenbsp;toekomst...

-ocr page 155-

143

B L IJ S 1' E L.

O, daar ben ik in ’t minst niet beducht voor. We hebben elkander zoo lief, zoo innig lief!

AMARANTHE , kort.

Als dat ook zoo niet was, zou je al zeer dwaas gedaan hebben van je met malkaar te engageren.

CAROLINE.

Maar zeg me toch eens wat er aan hapert. Er moet iets zeer ongewoons met u gebeurd zijn.

AMARANTHE.

Och , het is waarlijk niets. Mijn zenuwen zijn slechts nog een weinig geschokt, door dat voorval van gisteren, met dat onschuldig jongske.

CAROLINE.

Kom, dat is immers lang vergeten ? Als het niets anders is, ben ik gerust. Denk er aan, Amaranthe, dat we een bruiloftsvers van u verwachten. Nu ga ik Martha opzoeken, om ook haar het blijde nieuws mede tenbsp;deelen.

Zij huppelt weg.

VIJFTIENDE TOONEEL.

AMARANTHE alleen, in tranen uitbarstende.

Caroline! 0, o!... Blijde nieuws! Bruiloftsvers!... Onverdragelijk nufje, dat, reeds als kind, mij met haar jeugdiger schoon trotseerde, en wier geluk nu mijnenbsp;ellende bespot!... Zij gelukkig, terwijl ik!... Het is besloten ! Mannen, trouwlooze mannen, van nu af, verfoei en versmaad ik u, en geen uwer zal mij meernbsp;versmaden en belecdigen! Van nu af,'veracht ik hetnbsp;nietig schijngeluk dat gij ons aanbiedt! Van nu af...nbsp;Ha, kon ik u in een klooster ontvlieden en vervloeken, al moest ik er, mijn leven lang, lijden en wanhopen !

-ocr page 156-

144

DE N I C II ï E N, ZESTIENDE TOONEEL.

AMAHANTUE , OSBKOEK.

OSBKOEK , in het hinnenkonien , ter zijde.

De zaak is in orde; ze heeft gehuild, (/wid.)Pleizierige morgen, jufvrouw Amaranthe!

AHAEANTHE.

Mjnheer Osbroek...

OSBBOEK.

Geen belet voor een ommezientje?

AMABANTUE, zich herstellende.

O neen; ik zal mijn oom doen verwittigen....

OSBEOEK.

Merci, in zoover namelijk dat het met u zelve is, dat ik, zoo als men zegt, een appeltje te schillen heb.

AMABANTUE.

Met mij?

OSBROEK.

Kijk, jufvrouw Amaranthe, er ligt mij iets op het hart, iets zonderlings.... iets aardigs. Ik zou eigenlijknbsp;een oratie moeten houden, om u uit te leggen wat het is.

AMARANTHE, ter zijde.

Wat bedoelt hij ! (luid.) Waarlijk !

OSBROEK.

Maar daar een braaf officier niet altijd orateur is, hetgeen ik, in mijn eigen persoon, met een levendnbsp;voorbeeld, zou kunnen bewijzen, zoo zal ik maar, zonder eenigen omzwaai, militairement met u omspringen.

AMARANTHE.

Doe dat, heer luitenant; ik heb altijd veel achting voor het militaire gehad.

OSBROEK, zacht, hij zich zelven.

Ei, zoo heel stapel zot is ze dan toch niet! (TZy blijft een poos nadenhen.)

-ocr page 157-

145

B L IJ S P E L.

AMARANTIIE.

Zou ik weten mogen?...

OSEROEK, ter zijde.

In ’sduivels naam, liet moet er oplos! {luid, haar een' brief overhandigende.) Mag ik je dan vriéndelijk verzoeken eens eventjes dezen Brief te lezen?

AMARANTHE.

Een brief? {het adres lezende.) Aan de eerzame jufvrotuw Amaranthe van Heul. Aan mij ? en van wien ?

OSBROEK.

Lees maar ! (amaranthe leest; haar gelaat toont eene aangename verrassing.) Nu, wat zeg je er van?

AMARANTHE, met moeite haar blijdschap verbergende.

Waarlijk.... de inhoud is zoo verrassend.... zoo bevreemdend verrassend....

OSBROEK.

Als hij je maar pleizier doet; dat is de chose. Ik kan er gerust nog bijvoegen dat ik alles, wat er in staat,nbsp;zoo opregt meen, als of ik het zelf geschreven had.nbsp;Parole d’honnenr! Mijn naam, mijn hart, mijne eer, mijnnbsp;degen en mijn epauletten leg ik aan uwe voeten!

AMARANTHE.

Heer luitenant, ik voel mij ongetwijfeld zeer gestreeld en vereerd... maar... voor alsnog, kan ik u slechts... denbsp;verzekering geven....

OSEROEK.

Waartoe al dien omzwaai! Ik weet wel dat de meisjes gewoonlijk gewoon zijn, dergelijke dingetjes eenigentijdnbsp;in beraad te nemen....

AMARANTHE.

Natuurlijk.

OSEROEK.

Onnatuurlijk. Als het hart ja zegt, moet de mond dan complimenten maken?

10

-ocr page 158-

146

DE NICHTEN,

AMARANTHE.

En dan is er nog eene andere omstandigheid, die mijn huiverend aarzelen billijkt. Ik heb zoo even eennbsp;zielpijnigenden schok doorgestaan , een schok, die eigenlijk geen schok was, en mij evenwel zoo vreeslijknbsp;sehokte...

OSBROEK.

Ga je nu raadseltjes opgeven?

AMABANTHE.

Mijnheer Pimping is bij mij geweest.

OSBROEK.

Als hij terug komt, sla ik hem de hersens in.

AMARANTIIE.

Hij had de onbeschaamdheid...

OSBROEK.

Laat hij die nog eens hebben !

AMARASTUE.

Met fiere verontwaardiging, wees ik hem af.

OSBROEK.

Of je gelijk hadt! Wat zou je metzoo’n mannetje uitvoeren !

AMARANTIIE.

Neen, indien ik immer aan de zoete stem der liefde gehoor geef, dan zij het om, in overeenstemming metnbsp;mijne teederste aandoeningen, een man voor mijn hartnbsp;te kiezen.

OSBROEK ter zijde.

Net als Martha; ze willen allemaal mannen voor haar hart. [luid) En... als ik nu eens vragen raag... hoe denknbsp;je over mij ?

AMARANTRE.

Het zou immers hoogst onvoegzaam zijn, indien ik mij nu reeds daarover uitliet?

-ocr page 159-

147

B L IJ SPEL.

OSBROEK.

Waarom ? Zeg het maar franchement. Ik zal het niemand oververtellen dat je zoo dadelijk toehapte,

AMARANTHE.

Is dat nu eene uitdrukking!

OSBROEK.

Pardon! nu zie je ’t zelve dat ik geen orateur ben. Ik wilde maar zeggen dat je me even goed nu, als overnbsp;veertien dagen, uw antwoord kunt geven.

AMABANTHE.

Dat is ZOO; echter...

OSBROEK.

Echter ?

AMARAHTHE,

Ik kan niet ontveinzen dat ik veel, zeer veel achting voor u gevoel...

OSBROEK.

Roer er wat sentimenten onder, dan is de zaak gezond.

AMARANTHE.

Maar...

OSBROEK.

Hé?

AMARANTHE.

We hebben allen onze gebreken.

OSBROEK.

Och ja, in zoover namelijk...

AMARANTHE.

Om u de waarheid te zeggen... hou het mij ten goede, maar... ik vind u wel een beetje prozaïsch.

OSBEOEK.

Dat wil zeggen dat ik veel van verzen hou? Om den drommel niet!

10*

-ocr page 160-

148

DE NICHTEN,

AMARAHTHE.

Integendeel, ik meen dat je er niet van houdt.

OSBBOEK.

Precies, dan zijn we ’t eens. Weg met de verzen! Oranje Loven!

ASIARANTHB.

Maar je begrijpt me niet, mijnheer Osbroek. Ik wenschte dat je er veel van hieldt- ik wenschte datnbsp;uw hart zich voor het betooverend schoon der Goddelijke poëzy ontsloot en vatbaar maakte.

OSBROEK.

Ah, meen je ’t nu weer anders! Welnu, als het dan zoo wezen moet, ik hou dol veel van verzen, ik wil ernbsp;razend veel van houden j zend me maar een kruiwagennbsp;vol; ik zal ze allemaal lezen en van buiten leeren.nbsp;Ik zal er zelf ook gaan maken als het je pleizier doet.nbsp;Mijn tweede luitenant is knap genoeg om me op dennbsp;weg te helpen.

amaranthe, teederlijk.

Als ik dat zelve eens deed?

OSEROEK.

Ook goed... nog beter, wil ik zeggen. Dit is dus afgesproken. Nu het andere.

AMARANTHE.

Het andere?... Daarover zal ik u later...

OSBUOEK.

Later? Moet ik dan, dagen en nachten achtereen, in onpleizierig gepeins, bij mij zelf zitten te prevelen:nbsp;Het zal lukken!... liet zal niet lukken! en vicenbsp;versa?... Ik dacht, Amaranthe, dat je een veel te gevoelig hart hadt, om een braaf militair zooveel dorst tenbsp;laten lijden.

-ocr page 161-

149

B L IJ S P E L.

AMABANIHE.

Maar zie je dan niet in?...

OSBEOEK.

Wel neen! Wat zou ik inzien?

AMABANTirE.

En dan mag ik niet vergeten, dat ik geheel afhankelijk van mijn oom ben.

OSCEOEK.

O, die zal, zonder eenigen omzwaai, ja knikken; daar sta ik borg voor.

AMABANTHB.

Het is waar, mijnheer Osbroek, dat ik, al sedert lang, het genoegen heb u te kennen... dat ik reden hebnbsp;u voor een man van eer, voor een edel menseh te houden... en dit zjn zeker omstandigheden...

OSGROEK.

natuurlijk zijn dat omstandigheden; derhalve?...

AMARANTHE.

Zoo ik dus de inspraak van mijn hart gehoor wilde geven...

OSBROEK.

Juist, dat moet je doen! Je spreekt als een boek. Sla toe, Amaranthe! cn, parole d’honneur, je zult de gelukkigste van alle vrouwen z jn. Geen Koningin zal hetnbsp;bj je halen!

AMARANTHE.

Indien ik dat wist!... Osbroek! Zoo vaak wordt vrou-wel jke ligtgeloovigheid het deerniswaardig slagtoffer van mannelijke ontrouw! zoo vaak ziet men een vroljknbsp;laehje, voor eeuwig, in den zilten traan van het ziel-verseheurendst leed wegsmelten! En daarom. Osbroek!nbsp;antwoord mij ernstig en plegtig, op mijne ernstige ennbsp;plegtige vraag: Zult ge niij eeuwig beminnen? eeuwignbsp;trouw blijven?

-ocr page 162-

DE NICHTEN,

OSBROEK.

Hoe kunje zulke muizenesten in je hoofd zetten! Nu ik me eens gedeclareerd heb, spreekt dat immers vannbsp;zelf?

AMARANTIIE.

Welnu dan... daar! (zij reikt hem hare hand,) Moge de genius der liefde den band zegenen, dien hij zelf om onsnbsp;strengelde!

OSEROEK, haar hand op zijne wijze schuddende.

Proficiat! Geloof me, Amaranthe, daar hebjewelaan gedaan. Je hebt me nu maar te volgen op het pad vannbsp;roem en eer. Ik zal je als een braaf soldaat voorgaan,nbsp;en beminnen zal ik je, als of je een mooi meisje vannbsp;twintig jaren waart. Parole d’honneur! 11a!... en watnbsp;zal mijn tweede luitenant opkijken! Wacht eens, hij isnbsp;nu juist aan de hoofdwacht, een geweerschot van hier.nbsp;Ik moet het hem eens gaauw gaan vertellen.

AMARANTHE.

Maar, Osbroek, zulk eene voorbarigheid...

OSBROEK.

Daar zal geen ongeluk van komen. Bovendien heb ik het hem op handslag beloofd. Hij moet dol nieuwsgierig zijn. Maar ik kom immediaat terug, om uw oom,nbsp;militairement, in het front te vallen. Sans adieu dus,nbsp;overheerlijke Amaranthe!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^df.

ZEVENTIENDE TOONEEL.

AMARANTHE alleen.

Hij is de mijne! Nu kan ik Caroline trotseren! Hoe fier zal hij daar staan, met zijn blinkende epauletten,nbsp;tegenover dien stijven droogen koopman met de pennbsp;achter het oor! Ha!... Wel is waar, er valt nog veelnbsp;aan hem te beschaven} maar de schaaf, in mijne hand.

-ocr page 163-

151

B L IJ S P E L.

zal wonderen doen. Eerst zet ik hem aan mijne gedichten j vervolgens aan feith en de eamartine... en dan moet hij viool of fluit leeren spelen, om mij te accompagneren... en noten leeren schrijven, om de hrouillonsnbsp;mijner compositiën in het net te brengen... en dan hebnbsp;ik altijd iemand voor de hand, om mijne boeken opennbsp;te snijden, mijn catalogus bij te houden, en... wat zoonbsp;oneindig meer zegt, iemand, in wiens minnende ziel,nbsp;ik, bij het zaligendst geluksgevoel, de teederste gewaarwordingen van mijn kloppend hart kan overslorten. O,nbsp;Osbroek ! hoe zal ik u beminnen!

ACHTTIENDE TOONEEL.

ASIAKANTBE, VAW HEVL , MARTHA.

VAN HEEL, in het binnenkomen tot martha.

D.at onbedachtzaam gepraat kan me een boel geld kosten. Wat hadje met die menschen noodig? Laten ze goed of slecht zijn; wat raakt het u? En dan die club!nbsp;Wat hebje in een club te maken? Het is, op zijn bestnbsp;genomen, tijd verbeuzeld.

MARTHA.

Maar, lieve oom, we komen daar bijeen....

VAN HEEL.

Om van je evcnmensch kwaad te spreken; dat blijkt nu immers? En jij, Amaranthe, wat heeft die armenbsp;dichter Bomba u gedaan, datje hem..,.

asiabanthe ; met verachting.

Bomba een dichter? Heilige poëzy!

VAN HEEE.

Hij maakt toch verzen., de man.

-ocr page 164-

152

DE NICHTEN,

AMABANME,

Hijmen maakt hij, ellendige rijmen. Bomba een dichter? een mensch, die in eiken regel, tienmaal tegen het metrum en de caesuur zondigt! die niets Terstaatnbsp;van de pligtinatige ineensmelting der vocalische lettergrepen! die alleronbeschaaradst, de yopeidoet rijmen!nbsp;Hij een dichter ? Stel hem eens de hoogstonnoozele vraagnbsp;voor, welk onderscheid er tusschen een trochaeus ennbsp;een spondaeus is!

VAN HEUL.

Maar er zijn immers recensenten genoeg, die hem op de vingers kunnen tikken ? Een meisje moest zich metnbsp;zulke dingen niet inlaten. Foei!... en dan die hatelijke jewa? de tnotsl Je hebt zijn herderszangen schapen-zangen genoemd... Als men uw lierzangen eens bierzan-gen noemde?

ATIARASTUE.

Ik durf mij vleijen...

VAN HEUL.

Het is een gebrek van dichters en dichteressen dat ze te veel durven; maar genoeg, Weest beiden voorlaannbsp;wat omzigtiger. Ik ben in een al te goed humeur omnbsp;langer boos te zijn. Je weet zeker het groote nieuwsnbsp;al van Caroline?

AMAEANTHE.

O ja, beste oom!

MABTHA.

's Hemels mildsten zegen heb ik reeds vurig voor haar afgesmeekt.

AMAEANTHE.

En ik dan! Een stroom van vreugdetranen heb ik geweend ! Die lieve, beste Caroline ! Hoe duizendvoudignbsp;gelukkigzalzij wezen, als de wenschen van mijn zusterlijknbsp;hart, slechts voor een tienduizendste deel, vervuldnbsp;worden!

-ocr page 165-

153

B L IJ S P E L.

MARTHA.

En dat zullen ze. Die mijnheer Wilman schijnt mij zoo geheel voor haar geschikt.

AMABANTHE.

O ja, het is een allerlieist paar, allerliefst! Alleen is het jammer dat hij wat droog, wat prozaisch is.

MARTHA.

Hij mogt ook wel een weinig christelijker wezen.

AMARANTHE.

Nu, nu, dat kan alles nog te regt komen, zuster Martha!

MARTHA, met een vromen zucht.

De Hemel geve het, zuster Amaranthe!

AMARANTHE.

En Caroline zal haar ijdele drift naar wereldsche vermaken nu ook wel wat beteugelen...

MARTHA.

Begrijpen dat het haar pligt wordt om stil en ingetogen, als een brave, godvruchtige huismoeder...

AMARANTHE.

Gewis zal ze dat begrijpen j en bovendien krijgt ze een man, die, naar ik vertrouw, waarschijnlijk welnbsp;berekend zal zijn om haar onervaren jeugd, tegen allenbsp;mogelijke struikelingen , te behoeden.

MARTHA snuift.

Het is te hopen.

AMARANTHE.

En met grond te verwachten. 0, ik voorzie volstrekt geen zwarigheid.

VAN HEUR.

Ik ook niet.

MARTHA.

Wat zal het oom een genoegen doen, onze lieve Caroline geëtablisseerd te zien! en... als het dan ook eens mogt gebeuren dat jij, Amaranthe... en... ik zelve...

-ocr page 166-

154

DE NICHTEN,

VAN HEUL.

Juist, daar moet het heen. Heb je me niets te zeggen , Martha ?

MARTHA.

Ja, lieve oom, om er rond voor uittekoinen,.. ik heb iets... op het hart liggen...

VAN HEUL, ter zijde.

Goddank! de luitenant heeft zich gedeclareerd!

AMARANTUE.

Mijn hart is in hetzelfde geval, beste oom !

VAN HEUL, ter zijde.

Zij ook! Dat kan een gelukkige dag worden i {luid) Zeker verlang je me ieder afzonderlijk te spreken?

AMARANTHE.

O, wat dat betreft... ik heb volstrekt geen geheimen voor mijn lieve, beste Martha.

MARTHA.

Ik evenmin voor mijn lieve, beste Amaranthe.

VAN HEUL, ter zijde.

Dat loopt weer op katjesspel uit. {luid) Spreek jij dan maar eerst, Martha, als de oudste.

MARTHA, met neergeslagen oogen.

Lieve oom, het is u bekend dat ik altijd een vromen aflceer van het wereldsche heb gehad...

VAN HEUL.

Ja, ja, dat weten we; en je begint nu lust te voelen om een weinigje bij te draaijen. Is het niet zoo?

MARTHA, als voren.

Een braaf, achtenswaardig, christelijk man heeft mij te kennen gegeven dat ik.... hem.... niet onverschillig ben.

AMARANTHE, ter zijde.

Wie zou dat zijn! {luid) Waarlijk!

-ocr page 167-

155

« L IJ S P E L.

VAN UEOL.

Zoo, zoo! en hoe denkje over hem, nichtje?

HARTUA.

Ik zou denken dat... als de Hemel er Zijn zegen aan wilde schenken...

AMABANTHE.

Dat zal Hij , lieve Martha ! 0, Konje voelen hoe uw geluk mij gelukkig maakt! [haar, met veel beweging, innbsp;Imar armen sluitende) Heste, dierbare zuster !

VAN HEUL.

Dus heeft mijnheer Oshroek...

AMABANTHE, zick met een ruk van mabtha losmakende. Osbroek ?

MARTHA.

Ja, Osbroek.

AMABANTHE.

' De luitenant Osbroek?

MARTHA.

Dezelfde. Is dat zoo bevreemdend?

AMABANTHE.

Meer dan bevreemdend; het is onnatuurlijk.

MARTHA.

Hoe zoo, mijn beste ?

AMABANTHE.

Daar het aan mij is, dat de luitenant zich gedeclareerd heeft.

VAN HEUL, ter zijde.

0 jeé I

MABTHA.

Aan u?

AMABANTHE.

-ocr page 168-

156

DE JV I C H TE N,

VA» HEDL.

Nu zie je ’t zelve, lieve nichten, hoeveel opg^eld je begint te doen; ze vallen al op u heiden te gelijk.

AMARANTHE.

Het qui pro quo is, dunkt me, alleen daardoor te verklaren, dat de lieve, gevoelige Martha de ch/joe van eene kleine, onschuldige plaisanterie zal zijn geweest.

MARTHA.

Of dat de lieve, gevoelige Amaranthe, die zoo ligt iets gelooft, wat zij gaarne wenscht....

AMARANTHE.

Tot zulk ecne verbijstering, zou ik de dweepende verbeelding mijner vrome zuster meer vatbaar achten.

MARTHA snuift.

Ik begrijp dat mijne geleerde zuster haar verstandig hoofd boven zulke verbijsteringen verheven acht.

AMARANTHE.

Zoowel als boven de hatelijke toespelingen van eene nijdige, valsche zottin.

MARTHA.

Dat ben je zelf!

AMARANTHE.

Onbeschaamde!

VA» HEEL.

Foei, foei!

AMARANTHE.

Dierbare oom, wist ge hoe mijn zusterljk hart van een gereten wordt, door de gruwzame martelingen,nbsp;waarmee hare boosaardigheid mij overstelpt!

MARTHA.

Daar gaat ze weer aan ’t poëtiseren!

VAN HEEL.

Ik bid je, kinderen, spreekt toch eens redelijk met elkaêr.... dat is te zeggen zwijgt allebei, en laat mij spre-

-ocr page 169-

157

B I IJ S P E L.

ken. Het komt mij voor, dat de luitenant zich slechts aan eene uwer kan gedeclareerd hebben, en ik geloofnbsp;dat het aan Martha is geweest.

AM.4JIANTUE.

Martha? Ónmogelijk!

MAMHA.

Zie je wel? de onschuld drijft altijd boven.

AMAEANTHE.

0, die lieve, vrome onschuld! Wacht maar, het raadsel zal zich spoedig ontknoopen.

MARTHA.

Ik wacht die ontknooping met vertrouwen af.

AMARANTHE.

Een ijdel vertrouwen is vaak het goochelspel eener bespottelijke inbeelding!

MARTHA.

Een boosaardige twijfel niet zelden het droombeeld eener nijdige afgunst!

VAN HEEL.

Martha!

AMARANTHE, niet klimmende drift.

Je hebt er steeds wellust in gevonden, mij in mijne teederste gewaarwordingen, te dwarsboomen!

MARTHA, evenzoo.

Je hebt me, van mijn jeugd af, elk onschuldig, christelijk genoegen ontroofd j je hebt me, door allerlei listen en lagen ...

AMARANTHE,

Iedereen kent je snoode, laaghartige kunstgrepen !

VAN HEÜt.

Amaranthe!

AMARANTHE.

Ik zou oom kunnen vertellen....

-ocr page 170-

158

DE NICHTEN,

aïAKTHA.

Ik zou hem kunnen bewijzen....

ABIARANTHE.

Als je me uittart!...

MARTHA.

Onzinnig schepsel!

AMARANTHE.

Miserabel voorwerp!

VAN hedl, met ontroering.

Kinderen! Zusters] Denkt aan uwe moeder!

NEGENTIENDE TOONEEL.

DE VOEIGEN , OSRROEK.

OSRROEK.

Gehoorzame dienaar! [ter zijde) Martha 1 o wee i [zacht tot AMARANTHE.) Mijn twccde luitenant laat je geluk wen-schen.

VAN HEUL.

Mijnheer Osbroek, daar het, sedert een klein half uur, reeds voor de tweedemaal is, dat je u hier in huis vertoont, onderstel ik dat je mij of deze dames, iets zeer bijzonders te zeggen hebt.

OSRROEK, eenigzins verlegen.

Accoord, mijnheer van Heul.... in zoover namelijk , dat er iets is.... hetgeen.... hetwelk.... [zacht totnbsp;Zou ik u een oogenblik apart mogen spreken ?

VAN HEUL, koel.

Neen, mijnheeri Wat je te zeggen hebt, wil ik, in het bijzijn mijner nichten, aanhooren.

OSBROEK.

Zoo!... Nu, dan heb ik.... met al de sentimenten van mijn gevoel... en met de opregtste hoogachting.... de eer

-ocr page 171-

159

B L IJ S P E L:

te zijn.... degene, die n om de hand van Jufvrouw Ama-rantlie komt verzoeken. Haar hart heb ik reeds, [zacht tot AMABANTHE.) Niet Waar, liefje?

AMABANTHE, de oogeti neérslaunde.

Osbroek!

siARTHA getroffen, ter zijde.

Ik ben sehandelijk bedrogen!

VAN IIEIIL.

Maar, heer luitenant, na ons gesprek van gisteren, was het eêr te onderstellen...

MARTHA.

En na het bezoek, waarmeê mijnheer mij lastig viel...

OSRBOEK.

Pardon! Ja, het is waar. Strikt genomen, hebje allebei gelijk; ik daeht er toen ook geheel anders over, schoon dat gesprek toch niets meer dan een bloote verkenning was, en dat bezoek, zoo als jufvrouw Marthanbsp;zich ook wel herinneren zal, eigenlijk een jong kanarievogeltje betrof...

MARTHA.

Onbeschaamde! [haar spijt bedwingende') Ik zal mijnheer dan verzoeken dat hij mij, voor het vervolg, van zijnenbsp;visites verschoont.

OSBROEK.

Natuurlijk; de achtenswaardige Amaranthe zou ja-loersch worden.

AMARANTHE, met een smadelijken grimlach.

Jaloersch op Martha!

MARTHA.

Stel u gerust, zuster; tot zulk eene jaloezij, zou ik geen aanleiding willen geven.

AMARANTHE.

Het is altijd zeer verstandig niet te willen, wat men niet zou kunnen.

-ocr page 172-

160

DE NICHTEN,

MARTHA.

Er zijn menschen, die zich zoo ligt inbeelden...

AMAHANTHE.

Andere zijn er, wier bespottelijke eigenwaan...

OSBROEK.

Nu, nuj Het zou me in mijn ziel spijten, als de dames ruzie om mij kregen. Kom, jufvrouw Martha,nbsp;je ziet nu zelve in, dat het, op zijn ergst genomen, eenenbsp;onschuldige hévue was. {Ilij gaat op haar af, en biedtnbsp;haar de hand) Laten we dus militairement en sans rancune... (martha werpt een blik vol verachting op hem, ennbsp;verlaat het vertrek) Dat noem ik haatdragend zijn!...nbsp;Derhalve, mijnheer van Heul, kunje merken, voelennbsp;en begrijpen dat Amaranthe de regte is. Mag ik je nunbsp;allernederigst vragen hoe je er over denkt?

AMAHANTUE, ter zijde.

Het schijnt dat hij, met Martha, dezelfde comedie heeft gespeeld, die Pimping met mij speelde.

VAN HEUL, na eenig aarzelen.

Amaranthe, heb je geen bedenking tegen het aan-zoeh van mijnheer den luitenant ?

OSBROEK.

Wat dat betreft, daar kunje gerust op wezen^ in zoover namelijk....

VAN HEUL,

Ik vraag het haar zelve, mijnheer.

AMARANTHE.

Volstrekt geene bedenking. Innig gevoel ik, dat ik... met hem, volmaakt gelukkig zou zijn.

VAN HEUL.

In ’s Hemels naam , wees het dan

osbboek , VAN HEUL de hand drukkende.

Merci !

-ocr page 173-

181

B L IJ S P E L.

AMARANTHtj, VAN HEUL Omhelzende.

Lieve, beste Oom! Tweede teedere vader! O, dat ik woorden vond!... Eeuwig:, tot aan het somber graf toe,nbsp;zal ik u danken en zegenen !

OSBROEK.

Ik ook, parole d’honneiir !

AMARANTHB.

En wat zullen mijn vriendinnen en kennissen, wal zullen alle menselien opzien, als zij het vernemen! alsnbsp;ze ons zoo zamen... Oom, wil je me permitteren dat iknbsp;met Osbroek eene kleine wandeling ga doen?

VAN HEUL.

Waarom niet? Maar zie eens naar buiten; het stortregent !

AMARANTHE.

0, dat zegt niets. We zullen een parapluie meêuemen. Ik ga mijn hoed en schawl halen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Af.

OSBROEK.

Het is... hoe zal ik het noemen... een heele verandering voor een braaf militair, als hij zoo trouwen gaat. Vinje dat ook niet, mijnheer van Heul?... in zoovernbsp;namelijk, dat hij dan een vrouw krijgt, en... wat er meernbsp;op volgt.

VAN HEUL.

Ik kan nog maar niet begrijpen, hoe je zoo in eens van Martha op Amaranthe bent gevallen.

OSBROEK.

Zonderling, niet waar? ja, er zjn zoo dingen, die men eerst begrijpen kan, lang nadat ze gebeurd zijn; ennbsp;bovendien heeft Amaranthe een knap, militair voorkomen, terwijl Martha er wat kwezelaclitig uilziet... innbsp;zoover namelijk, dat ze daarom toch ook een liefnbsp;meisje is. Och ja! «Alles in zijn soort.” plagt mijn vorige

11

-ocr page 174-

162

DE NICHTEN,

kapitein te zeggen, die bij Leuven, door een vermale-dijden karabljnskogel... Dat badje eens moeten bijwonen, mijnheer van Heul! Verbeeld u, hij eommandeer-de ons juist om, met gevelde bajonet, tegen een escadron Belgische lanciers intestormen; hij riep me nog toe:

Allans, Osbroek 1 Nu moeten we toonen dat we Hol-alandsche jongens zijn!” en paf! daar komt de gezegde kogel militairetnent aanrukken, en smijt hem...

AMABANTHE , gekleed om uittegaan, met een parapluie, die zij aan osbroek geeft.

Ik ben gereed. Osbroek.

OSEROEK.

Ah zoo ! Tot uw orders, Amaranthe ? Gehoorzame dienaar, mijnheer! Pardon, dat we u zoo alleen laten.nbsp;Ily biedt AMARANTHE, op een stijve manier, zijn arm, ennbsp;stapt met haar, mïlitairement, de kamer uit.

TWINTIGSTE TOONEEL.

VAN HEUL, alleen.

Wat dat betreft... al hadje Martha, aan den anderen arm, meêgenomen, dat is te zeggen... in alle eer en deugd,nbsp;voor den een of anderen snorbaard van je kennis. Zalnbsp;ik nu met haar alleen overblijven ? Zal dan niemandnbsp;de menschelijkheid hebben van zich over haar en mijnbsp;te erbarmen?... Ik zal haar waarachtig nog zelf moetennbsp;trouwen, om met fatsoen van haar te kunnen scheiden!

Einde van het vierde Bedrijf.

-ocr page 175-

B L IJ S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;103

VIJFDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

MARTHA, opkomende.

Die valschaard!... Het zij zoo. Nu trék ik voor goed mijn hart van de wereld af; nu wil ik met Oom alleennbsp;blijven, en ze zullen het gewaar worden, mijne gelukkige zusters, dat ik mij het digst bij het vuur hield!nbsp;Als de goede Hemel hem nog slechts een dozijn jaartjesnbsp;in het leven spaart, en mij dikwijls zulke buitenkansjesnbsp;gunt als gisteren met jufvrouw Pais, dan kan ik, metnbsp;er tijd, een zoet kapitaaltje bijeen hebben; en als Osbroek er dan den boel doorgelapt heeft, en met vrouwnbsp;en kinderen, van het schriele revenu zijner epaulettennbsp;eten moet, dan zal ik ze aan mijn overvloed laten ruiken, al was het slechts om eens te zien of het zoo’nnbsp;groote kunst zou zijn, Amaranthe jaloersch te maken.nbsp;{zij snuift) Hé, hé! Of ze dan nog haar hatelijk wipneusje zoo boog in den wind zal steken! En Caroline!nbsp;Het kan dien Wilman immers ook al tegen loopen?nbsp;Hoe gaarn zou ik hem, als het geen zonde was, denbsp;noodige bankroeten en schipbreuken toewenschen!...nbsp;En als ze dan eens beiden met een huis vol kinderennbsp;gezegend werden!... Dat zou eene ellende en een gebedelnbsp;geven! Hé! dan zullen ze alles wat nu gebeurt, langnbsp;Vergeten zijn; och ja!... maar de vrome zuster niet.nbsp;«Ei, ei!” zullen ze dan zeggen, «Wat een geheugen!...”nbsp;en dan zullen ze haar kleingoed op mij afzenden, omnbsp;mij te fleemen en te fliküooijen; en de oude tante zalnbsp;dat heel aardig vinden, en de lievertjes met allerleinbsp;mooije boekjes en prentjes beschenken... {zj snuift)nbsp;Wel zeker! Waarom niet!... maar in zonde mag ik dennbsp;geest geven , als ze een enkelen stuiver van mij erven.

11*

-ocr page 176-

164 nbsp;nbsp;nbsp;D E N I C H T E N,

TWEEDE TOONEEL.

MARTHA , PIMPING.

PIMPING in het binnenkomen, ter zijde.

Daar is ze. Ik moet het wagen. Met haar, behoef ik juist niet veel complimenten te maken, {luid) Hé,nbsp;mijn lieve, beste jufvrouw Martha! Eindelijk vind iknbsp;u dan eens alleen! Hoe bijzonder gelukkig! daar denbsp;argusblik van mijnheer uw oom uwe bekoorlijkhedennbsp;zooveel duizendmaal strenger bewaakt, dan de grimmigste duègne de schoonste Schoone der beide Kasti-liën, met Arragon er bij. {Hij wil hare hand vatten.)nbsp;Permitteer me...

MARTHA, hare hand terugtrekkende.

Ik begrijp niet, mijnheer...

PIMPING.

Je begrijpt niet?... en ik, die mij verbeeldde dat je al zoo lang begreep!! van dat heuebelijk oogenblik af,nbsp;toen ik zoo vrij was u dat jong kanarievogeltje aan tenbsp;bieden.

MARTHA, gemelijk.

Alweer een kanarievogeltje i

PIMPING.

Ja, dat mogje toen wel zeggen; je hadt er, geloof ik, al in de twintig bij malkaêr; maar je hebt het toeh aangenomen , en dat maakte mij zoo gelukkig! zoo vermetel in mijn wenschen 1 zoo stout in mijne verwachtingen!nbsp;Helaas] [teeder) Leeft dat vogeltje nog, Martha?

ÏURTHA.

Ja, mijnheer Pimping.

PIMPING.

Het is als mijne liefde j het zal nooit sterven! Hoe be-nijdeuswaardig is dat diertje! Dagelijks mag het zich in

-ocr page 177-

165

B L IJ S P E L.

uw hemelsch aanschijn verlnstigen! Dagelijks wordt het door u toegesproken en geliefkoosd, terwijl ik nog nooitnbsp;den simpelsten blik van genegenheid, uit uwe schoonenbsp;oogeri, heb mogen opvangeh!

MARTHA.

Mijnheer... uw taal bevreemdt mij, daar ik vroeger niets in u bespeurde...

PIMPING.

Wijt dit aan eene ingeschapen beschroomdheid, die het mij nu eerst gelukt te overwinnen; maar je hebtnbsp;toch wel moeten kunnen merken, hoeveel attenties iknbsp;u, boven uwe zusters, bewees...

MARTHA.

Boven Caroline vooral.

PIMPING, ter zijde.

Ze weet er ook al van. {luid) Caroline? Nu ja... je bedoelt zeker dat malle geval, met dien verkeerd begrepen brief...

MARTHA, verwonderd en nieuwsgierig.

Welken brief?

PIMPING.

Och, het was eigenlijk niets... een grap... eene afleiding... een omweg om tot u te komen... kortom... Hoe is het mogelijk dat je er niets van merkte! Maar mennbsp;heeft u tegen mij opgezet, mij gruwelijk belasterd! Ochnbsp;ja, je vermoedt niet, beminnelijk meisje, dat ik, zoonbsp;onschuldig als ik hier voor u sta, het slagtoffer ben vannbsp;een der snoodste zamenspanningeii!...

MARTHA.

Jij, mijnheer Pimping?

PIMPING.

Ik, jufvrouw Martha! en dat uw oom er het hoofd van is.

-ocr page 178-

166

DE NICHTEN,

MARTHA.

Mijn Oom?

PIMPING.

Heeft hij u niet duizendmaal gezegd, dat ik een ge-prononeeerd tegenvoeter van orthodoxe godsdienst en orthodoxe zeden ben ?

MARTHA.

Duizendmaal is wat veel; evenwel...

PIMPING.

Dat ik zelden of nooit in de kerk kom?

BIARTHA.

Ik mag niet ontveinzen...

PIMPING.

Maar zoo veel te meer in de KofliJhuizen, etcetera? dat ik, in één woord, een onbehouën lichtmis ben ? eennbsp;mensch, zonder moraliteit, zonder principes ?

MARTHA.

Mijnheer...

PIMPING.

Welnu, het is allemaal lari; geloof er niets van ! en wilje weten waar de wind van daan komt? Van denbsp;vrees van mijnheer uw oom, dat hij met er tijd, als hijnbsp;hulp en oppassing behoeft, alleen zal blijven. Aniaran-the en Caroline zijn nu geëngageerd of staan het te worden... met dien Rotterdammer en Osbroek. Is het waarnbsp;of niet?

MARTHA.

Het is zoo.

PIMPING.

Zie je wel? Uw oom voorzag het sinds lang, dat die twee hem ontglippen zouden, en daarom hechtte ennbsp;klemde hij zich aanu, opdat je bij hem blijven, en hemnbsp;oppassen en verzorgen zoudt, tegen dat het pootje ennbsp;honderd andere kwalen van den ouden dag hem over-

-ocr page 179-

167

Tallen. Dan konje de eene helft van uw kostelijken tijd, in de keuken doorbrengen, want ouwe lui zijn altijdnbsp;lekkerbekken, en de andere helft op zijn ziekenkamer,nbsp;om hem onophoudelijk te hooren steunen, grommen ennbsp;janken. Dat kan heel pleizierig zijn, maar ik twijfelnbsp;toch of zoo’n leventje erg in uw smaak zou vallen.

MARTHA.

Vergeef me, mijnheer, ik ben te zeer doordrongen van hetgeen ik mijn dierbaren oom verschuldigd ben...

PIMPING.

Mooi gezegd! Dat hoort ook zoo. Och ja! en het is een goeije man en een brave man... dat weten we allemaal j maar men is toch zich zelven het naaste. Als hetnbsp;nog je eigen vleesehelijkc vader was, kon het er door;nbsp;maar kunje ’t met je christelijke pligten overeenbrengennbsp;dat jeu voor een oom opoffert, voor een oom,nota bene,nbsp;die u alles behalve vaderlijk behandelt ? Arme Martha !nbsp;moet je dan, hem ten gevalle, van de hemelschenbsp;genoegens van het huwelijk afzien ? het schoone voor-regt missen van vrouw en moeder te worden ? vannbsp;een eigen huishouden te hebben, waarin je, als meesteres, den baas speelt? Moet je van de luimen en wenken van een ouden knorrepot afhangen? Moet je in uwnbsp;besten levenstijd, gaande weg, verkwijnen en vermuffen?nbsp;Nog een twintigtal ja ren, allermiserabelst voortsukkelen,nbsp;tot datje u zelve het emeritaat moet geven,endedoye»»nbsp;der oude vrijers u van de lijst der oude vrijsters afschrapt?nbsp;Overweeg het eens wel! En wat zul je er dan bij gewonnen hebben? een mooi fortuintje misschien, maarnbsp;waar je geen weg meé zult weten, en waar de kinderen uwer zusters, na je dood, vet van zullen worden.nbsp;Een allerprettigst uitzigt 1 Uw oom voorziet dat alles zoonbsp;goed als ik, maar wat breekt hij zijn hoofd er meé!nbsp;Hij begrijpt beter dan jj, dat men zich zelven het

-ocr page 180-

168

DE NICHTEN,

naaste is, en daarom wil hij u niet laten glippen, al weet hij vooraf dat hij u dood ongelukkig maakt j ennbsp;daarom vertelt en spargeert hij alle kattekwaad vannbsp;mij, om u van mij afteschrikken, daar hij het al langnbsp;in den neus heeft, dat ik u in het hart heb.

Mijnheer Pimping, uwe onderstellingen.;.

Vinje ze niet natuurlijk en logisch? De logica is ook altijd mijn fort geweest. Wil ik je eens zeggen dat iknbsp;u zou kunnen bewijzen, dat je oinnogelljk onverschillignbsp;voor mijne liefde kunt wezen? dat je, binnen het halfnbsp;uur, in mijne armen zult liggen ?... dat is te zeggennbsp;(zou uw oom zeggen) met al de restrictien dier pligt-niatige preutschheid, die een braaf en Godvreezend meisjenbsp;betaamt. Onthou wat ik je gezegd heb, en het zal gebeuren ook, want de liefde is een alvermogend vehicu~nbsp;limi, en stoort zich aan geen wissewasjes van ondergeschikt belang. Het groote punt is dat we elkaêr beminnen , hartstogtelijk beminnen. Ik heb er niets legennbsp;dat je het lot vaa uwen waardigen oom eenigzius ternbsp;harte neemt,- maar tot je geruststelling dient, dal denbsp;brave man rijk genoeg is, om er tien huishoudsters opnbsp;na te houden, en zooveel ziekentroosters er hj als hijnbsp;bergen kan, en dat dat volkje, mits hij ze goed betaalt , uit pure liefde, al het mogelijke zal doen, om zjnnbsp;dierbaar leven te verlengen. Daar nu alle zwarighedennbsp;uit den weg zijn geruimd, vertrouw ik dat je niet langer zult tegenkibbelen. Kom dus in mijne armen, he-inelsehe Martha! en laat mij...

Hij toil haar omhelzen.

MARTHA, hem zacht afwjzende.

Ik bid u, mijnheer... Gaarn geloof ik dat uw hart..„

-ocr page 181-

IfiO

B L IJ S P E L.

PIMPING.

Mijn hart ? O, wist ge welk een hart ik heb! Ik zal u nog te veel beminnen!

MAIiTHA.

Maar... het is mij onmogelijk...

PIMPING.

Om te veel bemind te worden?

MARTHA.

Keen, neen, om...

PIMPING.

Kan er voor de liefde iets onmogelijk zijn? Voel je dan zelve niet dat we elkaêr beminnen moeten ? Mag hetnbsp;koud verstand nog overwegen, als het warme hart beslist heeft? Indien ik u wild vreemd was, zou je nognbsp;een beetje gelijk hebben; maar na eene kennis vannbsp;derde halfjaar.'... En zie eens op uw zusters! Zijn dienbsp;ook zoo onbarmhartig geweest, om haar minnaars noode-loos te laten smaehten? Gisteren waren ze beiden immers no^ a prendre? en nu genieten ze reeds den zoetennbsp;voorsmaak van het zaligendst geluk. Zoo moest het ooknbsp;gaan! Dat is het ware-' En waarom zou je haar loffelijk voorbeeld niet volgen ? Martha! [llij sluit haarnbsp;in zijne armen) Lieve, beste meid; laat het woordjenbsp;glippen, dat u op de tong huppelt! Wees de mijne!nbsp;de mijne!... en ik zal voor eeuwig de uwe wezen!

MARTHA.

Pimping!

PIMPING.

Marthatje!

siARTUA, hem haar hand reikende.

Daar dan!

PIMPING, met veel beioeging.

Hemelsehe Goden, wat maak je me gelukkig!

MARTHA, teederlijk.

Bemin mij. Pimping, zoo als ik het verdien, en ik zal u, met al het vuur eeuer eerste liefde, beminnen.

-ocr page 182-

170

DE NICHTEN,

PIMPING.

Bravo! Twijfel er niet aan. O, die eerste liefde! Allerbekoorlijkste engel! (hij omarmt haar weder.) Welknbsp;een toekomst! [Hij maakt, haar omarmd houdende, zondernbsp;dat zij het merkt, met zijn vingers de beweging van geldnbsp;tellen.) Welk een zalige toekomst! AI onze dagennbsp;zullen wittebroodsdagen zijn 1 Dat zweer ik je! Datnbsp;zulje letterlijk beleven. 0, Martha, Martha!... Nu,nbsp;heb ik het je niet gezegd, dat we ’t binnen ’t half uur,nbsp;eens zouden worden ?

MARTHA.

Je bent ook zoo schrikkelijk voortvarend.

PIMPING.

Wees eens anders, als de stoom der liefde al de raderen van je ziel in beweging brengt!

MARTHA , zijne liefkozingen beantwoordende.

Pimping, hoe zoet is het mij, u zoo gelukkig te maken!

PIMPING ter zijde.

Ja, maar ik ben er nog niet. (luid.) Gelukkig? Dat is wel het regte woord, hemelsche Martha! en toch..,.nbsp;Welke zon kan zich beroemen, dat geen enkel wolkjenbsp;haar schitterenden stralenglans benevelt! (ter zijde.) Hoenbsp;mal! Ik verbeeld me nog altijd dat ik Araaranthe voornbsp;heb. (luid.) Ik wil zeggen, lieve Martha, welk geluknbsp;is volmaakt! Ach, zou je wel kunnen gelooveu, dat ernbsp;zelfs aan het mijne, nog een kleine kleinigheid ontbreekt?

MARTHA.

Welke kleinigheid? Zeg het mij! Niets, lieve Pimping, moet ons geluk benevelen.

PIMPING, met een diepen zucht.

Helaas!

MARTHA.


Wat is het?

-ocr page 183-

171

B L IJ S P E L.

riMPiNG , een zorgelijk gezigt zettende.

Niets, lieve engel.... niets.... volstrekt niets! 0, ik bid u.... dring er niet verder op aan! Laat ik u het verdriet sparen....

MAKTHA, meer en meer ongerust.

Verdriet ? Nu moet, nu wil ik het weten ! Bij onze liefde, bezweer ik u....

PIMPING, ah hij zich zelcen.

Het is waar.... zij moet het weten! Mag, kan ik een geheim voor haar hebben?... Voor haar?... 0, noodlot!

MARTHA.

In ’s Hemels naam, maak een eind aan mijne ongerustheid !

PIMPING.

Weet dan, Martha, dat het geringe mijner jaarwedde, mij op een tweede middel van bestaan bedacht deednbsp;zijn, hetgeen ik zoo gelukkig was te vinden, in het doennbsp;van voorschotten aan aannemers van publieke werken.

MARTHA.

Zoo?

PIMPING.

Daartoe werden aanzienlijke sommen vcreischt, en moest ik dus, nu en dan, gelden opnemen. Dit deed ik, tegennbsp;zes percent, en won er vijftien meê.

MARTHA.

Mooi.

PIMPING.

Soms leende ik kleine sommetjes bij mijne goede vrienden, onder anderen bij uw oom. (ter zijde.) Hij zalnbsp;het haar toch al verteld hebben, (luid.) Die kleintjesnbsp;maakten een groot. Van interest werd niet gerept. Datnbsp;was zooveel in het laadje.

MARTHA.

Aardig verzonnen.

-ocr page 184-

172

DE NICHTEN,

PIMPING.

Niet waar? Op deze wijze, verzekerde ik mij een inkomen van vier a vijf duizend gulden; maar wat gebeurt er ! Verleden maand, moest ik den aannemer Baksteen een belangrijk voorschot doen. Ik wendde mij tot mijn gewonen geldschieter. Deze verstrekte mij het be-noodigde op een wissel, die gisteren verschenen is. Overmorgen krijg ik het geld van den aannemer terug, maarnbsp;nu wil de geldschieter van geen overmorgen weten, ennbsp;dreigt mij met arrest, zoo ik hem de verschuldigde vijfnbsp;duizend, vijf honderd gulden niet binnen de drie urennbsp;voldoe!

MARTHA, verschrikt.

Arrest? Vijfduizend, vijfhonderd gulden?

PIMPING.

De procureur Aktenbiirg heeft de stukken in handen. 0, het zijn zulke beroerde menschen! Begrijp eens,nbsp;liever dan nog twee onnoozele dagen te wachten, willennbsp;ze mij in het ongeluk storten, mij met schande overladen.

MARTHA.

Goede Hemel!... en zouden zij u waarlijk arresteren?

PIMPING.

Vrolijk weg; daar moet je niet aan twijfelen. Ik heb een uur lang gepraat als Brugman; ik heb gesmeekt,nbsp;gebeden, gesoebat, een half dozijn voetvallen voornbsp;hen gedaan, maar.... jawel! Neen , engelachtige Martha!nbsp;als ik.... (op zyn horlogie ziende.) Laat eens zien, hoenbsp;laat is het nu?... als ik... vóór half drie, niet iemandnbsp;vind, die mij, voor twee dagen slechts, die som wilnbsp;leenen, ben ik reddeloos verloren!

MARTHA.

Verloren, Pimping!

-ocr page 185-

173

B L IJ S 1' E L.

PIMPING, haar weder omarmende.

Ja, hemelsch. Goddelijk meisje, het is zoo! Een edel, christelijk wezen moet zich mijner erbarmen, of.... {terugtredende ; en met alle teekenen van wanhoop.) Haar wie zalnbsp;dat doen! Wie!... Er is geen menschelijkheid meernbsp;onder de menschen I

MARTHA.

Helaas i

PIMPING.

Ik ben geen ijdel wereldskind! integendeel, ik zou mij, Toor eeuwig, in een klooster, in een eenzaamnbsp;hutje kunnen opsluiten. Eer, vermogen, uifzigten,nbsp;alles zou ik kunnen verliezen, en er koud bij blijven;nbsp;maar van u te moeten afzien!...

MARTHA.

Van mij afzien?

PIMPING.

Ja, van u afzien, engelachtig schepsel! Dat zal het miserabel gevolg van onverdiende schande wezen ! datnbsp;zal... 0, die menschen, die booze menschen! die bee-ren, die wolven, die tijgers, die slangen, die hijëna’s!...nbsp;Zelfs engelen wellust eerbiedigen ze niet! dat zie je aannbsp;mij, aan ons. Ons ?.... Ach, Martha, als het onmogelijkenbsp;mijner redding mij aan onze scheiding denken doet l...

MARTHA.

Het onmogelijke? Zei je zoo even niet, dat er voor de liefde niets ónmogelijk is?

PIMPING.

De liefde?... 0, Martha!

MARTHA.

Ik wil zien of ik u... dat geld...

PIMPING.

Engel! Tiendubbele Engel!

-ocr page 186-

174

DE N I C II ï E F,

MARTItA.

Vijf duizend gulden, zeg je ?

riMPING.

Vijfduizend vijf honderd, aangebedene!

JIARTHA.

En met die som, zulje volkomen gered zijn ?

PIMPING.

Volkomen.

MARTHA.

En overmorgen zal ik ze terug krijgen ?

PIMPING.

Ik zweer het je bij onze liefde!

MARTHA.

Waeht dan een oogenblik. Ik heb juist eenige gelden... in bewaring. Hoe gelukkig dat ik u helpen kan!

4f-

DERDE TOONEEL.

PIMPING alleen.

Ja, dat is wel gelukkig!... voor mij namelijk. Haar zal het wel eeuwig heugen dat ze de gekheid heeft gehad, een oogenblik verliefd te zijn. Wat spijt het menbsp;dat ik zoo leep niet was, nog een paar duizend meer tenbsp;vragen! Het ging haar zoo vlot af; maar het is toch alnbsp;wel zoo. Vóór den avond, moet ik over de grenzen zijn,nbsp;wil ik morgen niet achter de tralies zitten. Met al haarnbsp;geld, had ik toch naaawelijks mijn schulden kunnennbsp;betalen. Was ze nog driemaal rijker, of zesmaal minder lelijk.... was het Caroline.... dan zou ik er misschiennbsp;eens aan denken om de muts over de ooren te trekken,nbsp;en oen respectabel huisvader te worden 3 maar oin mij,nbsp;ten pleiziere van mijn schuldeischers, op te offeren.,.

-ocr page 187-

175

B L IJ S 1' E L.

mijn leven lang, met dat verliefd oud spinnewiel aan mijn hals, bekrompen voort te sukkelen... dat zou watnbsp;al te overbeleefd zijn. Bien fou, mais pas si béte!

VIERDE TOONEEL.

PIMPING , MARTHA.

MARTHA.

Hier, Pimping, zijn... maar ik kan er immers stellig op rekenen, dat ik het overmorgen lerugkrijg?... Wantnbsp;voelje? het is geld van anderen, dat mij werd toevertrouwd....

PIMPING, haar nogmaals in zijne armen drukkende.

Goddelijke meid! heb ik het je niet bij onze liefde gezworen ?

MARTHA.

Het is waar; ik mag er niet aan twijfelen. [Zij geeft hem eenige bankbiljetten en een beursje.) Hier heb je dannbsp;vijf papiertjes van duizend, een van twee honderd, ennbsp;een zakje, waarin drie honderd gulden aan goud.

PIMPING, ter zijde.

Die zijn goed voor de reis.

MARTHA.

Ga nu terstond de zaak afdoen, en keer dan, van alle zorgen ontheven, vrolijk terug.

PIMPING.

Ik hoop het waartenemen. .Adieu, lieve engel! binnen een uur, bonst uw vroom hart weer tegen het mijne, en dan kan ik meteen, bij uw oom, plegtig aanzoeknbsp;doen.

-ocr page 188-

176

DE NICHTEN,

MARTHA.

Zeer goed, lieve Pimping! maar zie nog eens eerst of je de bankjes wel secuur geborgen hebt, dat je zenbsp;niet verliezen kunt.

PIMPING.

Wees daarvoor onbezorgd; ik zal ze niet verliezen.

Af.

VIJFDE TOONEEL.

MARTHA alleen.

Wat heb ik daar gedaan! Iets dat zich ook maar alleen voor een minnaar doen laat. Een minnaar r Welknbsp;een liefelijk woord ! maar het lieve geld klinkt ook zoonbsp;liefelijk... en vijf duizend vijf honderd gulden.' bijnanbsp;al mijn schat, waar ik tien jaar lang, over gespaard ennbsp;gegaard heb! [zij snuift) Ik had hem wel een bewijsjenbsp;mogen vragen... bij leven en sterven... Kom, kom, ik wilnbsp;nu alleen aan mijn toekomstig geluk denken. Victoria!nbsp;nu heb ik er ook een.' en het is er een, die noch voornbsp;dien pedanten koopman, noch voor dien bluffcndennbsp;officier behoeft onder te doen, die alleen voor mij, zijnnbsp;bevallig hoofd zal buigen. Hoe nederig gaf hij mij al tenbsp;kennen dat ik in huis, baas zal zijn. llij behoefde menbsp;dat wel niet te verzekeren, maar het is toch pleizierignbsp;dat hij mij, zoo ongevergd, de toezegging van zijne onderwerping deed. {zij snuift) Nu, ik zal er geen misbruiknbsp;van maken. Over zijn tijd laat ik hem meester, zoolang zijn kantoor duurt. De financiën hou ik ondernbsp;mij, maar ik zal hem een ordentelijk zakduitje toeleggen... en dan wil ik dat geldschieten aan die aannemersnbsp;op een grooter schaal voortzetten. Het schijnt een goedenbsp;zaak te zijn... en dan moeten we, alle zondagen, zamennbsp;naar de kerk. De mensclien mogten eens denken datnbsp;het huwelijk mij onchristelijk had gemaakt, of dat hetnbsp;mijn lieven man aan ontzag had ontbroken om zich door

-ocr page 189-

177

B L IJ S P E 1.

mij te laten bekeeren... Daarentegen zal ik voor de club bedanken, nu en dan een pleizierpartijtje aanleggen...nbsp;een loge inde comedie nemen, en zelfs... {zijsnuift) indien ik het dansen niet heel en al verleerd mogtnbsp;hebben...

ZESDE TOONEEL.

MABTIIA, VAN IIETJL, later GEORGE.

MARTHA.

Hé, lieve oom, al van de wrandeling terug?

VAN HEEL.

Zie me ook dat miserabel weer cens aan! Ik verlangde naar huis, en Wilman naar Caroline. Is Amaranthe nognbsp;niet hier? We dienen den luitenant nu wel te dineren te vragen. Dat zal je zeker niet aangenaam zijn,nbsp;maar in sommige gevallen, moet mon, a mauvais jeu, bonnenbsp;mine kunnen toonen.

MARTHA.

0, die Osbroek is mij geheel onverschillig geworden.

VAN HEEL.

Braaf! Dat bewijst dat je er verstandig over gedacht hebt. Geef hem dan ook geen steken onder water,nbsp;al heeft hij het nog zoo dubbel aan je verdiend. Vriendelijkheid is wel niet van je te vergen... je zoudt jenbsp;zoo wat neutraal kunnen houden. Doe dat, Martha,nbsp;dan houën we vrede... dat is te zeggen, dan krijgennbsp;we vrede.

BIARTHA.

0, ik wil alles doen... ik wil zelfs allervriendelijkst jegens hem zijn, daar ik nu zelf inzie dat het slechtsnbsp;een misverstand was, waarbij ik niets verloren heb,nbsp;en mijn lieve znster veel gewonnen heeft.

12

-ocr page 190-

178

DE NICHTEN,

VAN IIEÜL.

Kijk, Martha, dat doet u eer aan. Ik had waarachtig niet gedacht dat je zoo pkilosophe waart.

MAKTIIA.

En dan behoef ik het mij ook te minder aantetrek-ken, daar ik... zoo even... een bezoek heb gehad van iemand... die mij te kennen gaf... dat... zijn hart...

VAN HEÜI,.

Wat? Alwéér een pretendent? Het regent hier pretendenten !

MARTHA.

Het is een zeer respectabel man.

VAN HEÜL.

Natuurlijk; alle pretendenten zijn het.

MARTHA.

Geposeerd en solide.

VAN HEÜL.

Loffers is toch niet bijgedraaid ?

MARTHA.

Wel neen, oom.

VAN IIEÜL.

Wie is het dan? Ik brand van verlangen om je te feliciteren.

MARTHA.

Het is... mijnheer Pimping.

VAN HEÜL.

Pimping? en noem je dien respectabel?

MARTHA.

Beste oom, indien je hem kende zoo als ik...

VAN HEÜL.

Ja, maar ik ken hem anders, dat is te zeggen, beter.

MARTHA.

Hij alleen kan mij gelukkig maken!

VAN HEÜL.

Een uur geleden , daeht je hetzelfde van den luitenant.

-ocr page 191-

179

B L IJ S P E L.

MARTHA.

Oom...

VAN HEUL.

Geloof mij, die Pimping-...

MARTHA.

Hij -was zoo opregt, zoo vertrouwelijk, zoo wegslepend!... en zijn echt christelijke gevoelens waarborgen mij...

VAN HEUL.

Christelijke gevoelens? Pimping?... Je raaskalt, Martha!

MARTHA.

Ik weet hoe de goddelooze wereld over hem denkt, hoe gruwelijk hij belasterd wordt; maar mij is het gegeven in zijn hart te zien, en dat heb ik engelrein bevonden.

VAN HEUL.

Wat bliefje ? engelrein ?... Je houdt me onbeschaamd voor ’tlapje, of de liefde is bij u, niet alleen stekeblind,nbsp;maar stapelzot er bij. Hoor eens, Martba I Het is waarnbsp;dat die mijnheer Pimping van goeden huize is, en nognbsp;al fignur in de wereld weet te maken. Het is ook waarnbsp;dat hij eenige zeer achtenswaardige familiën frequenteert , hetgeen mij genoopt heeft hem ook bij ons tenbsp;dulden ; maar, ronduit gesproken, hou ik hem voornbsp;een mensch, op wiens zedehjke en godsdienstige principes weinig te roemen valt.

MARTHA.

Waarlijk, beste oom, hij is zoo geheel anders. Indien men wist...

VAN HEUL.

En dan heb ik reden om te onderstellen dat zijne finantiën bitter in de war zijn.

MARTHA, eenigzins verontrust.

Hoe?

VI*

-ocr page 192-

180

DE NICHTEN,

VAN IIEÜL.

Oordeel zelve; hij verteert veel, heeft volstrekt geen vermogen, niets dan een post, die hem slechts duizendnbsp;gulden ophrengt...

MARTHA.

Ik meen gehoord te hebben dat hj buitendien nog zaken doet.

VAN HEUL.

Zaken? hij? en welke zaken zouden dat zijn?

MARTHA.

IIj moet, zegt men, aan aannemers van publieke werken, geldscbieten.

VAN HEUL.

Geldscbieten ? En een ieder vraagt hij geld ter leen I Mij zelf, ik acht mij verpligt het u te zeggen, is hijnbsp;vier honderd gulden schuldig.

MARTHA.

Denkelijk doel hij dit, om anderen te kunnen helpen.

VAN HEUL.

Ei, ei! dat is dan al een heel rare manier van zaken doen. Ik geloof er niets van. Weet je wat, Martha!nbsp;Zijn eenigste zaak is een huwelijksspeculatie. Hij zoektnbsp;een rijk meisje, om zijn schulden te betalen.

MARTHA.

Foei, lieve oom!

VAN HEUL.

Die plotselinge liefde heeft me al den schijn van een desperatcn coup, waarvan jij het slagtoffer zoudt worden. Hoe het zj, Martha, je bent te oud en te wijs omnbsp;een onberaden stap te doen. Ik begrijp dat het oud-vrijsterschap u begint te vervelen, dat je niet gaarn opnbsp;de til zoudt bljven zitten, nu uw beide zusters gaannbsp;uilvliegen; maar je dient toch ook in aanmerking tenbsp;nemen, dat je H bij mij zoo kwaad niet hebt, en dat

-ocr page 193-

181

« L IJ S P E L.

het nog de vraag is of die monsieur Pimping altijd zoo gereed zon staan als ik, om op de viool te spelen alsnbsp;jij dansen wilt. Ik zou er nog veel meer over kunnennbsp;zeggen, maar je kunt er zelve genoeg over denken.nbsp;Meestal loopen we het doel mis, als we ons in de middelen vergissen. Wil een meisje niets meer dan gehuwd zijn, zoo heeft ze niets meer dan een man te nemen j maar wil ze gelukkig gehuwd zijn, dan komt hetnbsp;er op aan welken zij neemt, liet huwelijk is een gevaarlijk uithangbord voor velen. Keer het om, en jenbsp;vindt er het berouw achter. Ik weet dat het de bestemming van het meisje is, echtgenoot en moeder tenbsp;worden. Eene schoone, een verheven bestemming!nbsp;maar de liefde moet haar daarheen voeren , of zij zalnbsp;ellende vinden, waar zij geluk zocht. En veelal, helaas!nbsp;is de liefde geen gevoel, slechts eene zaak, of is hetnbsp;een blinde hartstogt, die geen den minsten waarborgnbsp;tegen zulke teleurstellingen oplevert. Van daar, kindlief,nbsp;dat zoo menig getrouwde vrouw het lot der oude vrijster benijdt, en zoo menig getrouwd man wenschen zounbsp;dat de zijne vrijster gebleven ware.

MARTHA.

Het verwondert me, lieve oom, dat je met een dooden boom nog zooveel op hebt.

VAN IIKCL.

Spreek zóó niet, Martha. Vergeet mijne malle, onbillijke vergelijking. Foei, zou dan het leven buiten het huwelijk geen leven zijn? zou dan de oude vrijster geen hart hebben? Heeft zij er niet een, beternbsp;en edeler dan die regtzinnige gehuwden, die eennbsp;naauwen kring om zich zelven cn de hunnen trekkende, op hun deurstijl schrijven : Verder gaat onze liefdenbsp;niet ? Haar leus is lief te hebben, wat liefde waardignbsp;is. Zij wil vergeten dat men haar miskende, omdat zij

-ocr page 194-

182

DE NICHTEN,

schoon noch rijk , slechts beminnelijk genoeg was oin bemind te worden. Zij wil haar eigen bittere teleurstellingen vergeten, terwij 1 zij de weinige rozen, die op haarnbsp;eenzaam levenspad bloeijen, voor de feesten barer gelukkiger vriendinnen bijeen gaart. Zoo verwint zijnbsp;baar lijden, en daalt de vrede in haar diep gewondnbsp;hart. Als vrouw, heeft ze met de wereld afgerekend,nbsp;als mensch treedt zij nn op, en gevoelt dat zij ook harenbsp;schoone, verheven bestemming heeft, en dat het ooknbsp;de liefde is, die haar daarheen moet voeren. Ja,nbsp;Martha, eene oude vrijster... dat is te zeggen, zoo alsnbsp;ik er eenige gekend heb, is een beminnelijk wezen.nbsp;Zulk eene zal haar zuiver liefdegevoel niet tot eenenbsp;parodie vernederen , haar stil geluk niet aan eene spijtige vlaag van ijdelheid opofferen. Wees jij ook zoonbsp;dwaas niet, Martha! Laat dien Pimping loopen! Innbsp;uw plaats, ware ik duizendmaal liever, eene half gelukkige oude vrijster dan zijne vrouw.

MARTHA.

Ik ken hem te goed, lieve Oom, om hem zoo ongunstig te beoordeelen^ hij overtuigde mij te zeer van de opregtheid zijner gevoelens...

VAN HEUL.

Nu, jij moet het weten. Ik ben de man niet om uw huwelijksgeluk iii den weg te staan; integendeel, ik zounbsp;u, uit één adem, mijne toestemming en mijn zegennbsp;geven, indien slechts...

GEORGE.

Jufvrouw Pais verlangt de jufvrouw te spreken.

MARTHA, eenigzins verlegen.

Ah zoo.... Ik kom , George. nbsp;nbsp;nbsp;george af.

VAN HEUL.

Wie is die jufvrouw Pais?

-ocr page 195-

183

B L IJ S 1' E L.

MARTHA.

Eene arme, ongelukkige huismoeder, die... uit de fondsen van onze club ondersteund wordt, en mij...nbsp;waarschijnlijk...

VAN HEUX..

Zoo; dan komt er toch iets goeds uit die club. Laat haar niet wachten, Martha, en vooral niet ongetroostnbsp;heengaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;martua af.

ZEVENDE TOONEEL.

VAN HEUL alleen.

Ik heb haar gewaarschuwd. Nu mag ze trouwen met wien zij wil; ik zal het niet op mijn eonscientie hebben...nbsp;Dat ze zoo mal kan zijn van een oogenblik aan zijnenbsp;verliefdheid te gelooven ! Ze heeft immers slechts innbsp;den spiegel te kijken, om intezien dat het hem alleennbsp;om haar geld... dat is te zeggen, om mijn geld, te doennbsp;is? Nu, een kleine opoffering zou mij niet afschrikken , en, als zijn schulden eens betaald waren, zou hijnbsp;misschien lust voelen om een gerangeerd mensch tenbsp;worden.... maar die akelige vrijgeesterij!... Bah! Isnbsp;Martha niet forsch genoeg om een halven heilige vannbsp;hem te maken?

ACHTSTE TOONEEL.

VAN HEUL, JAN.

JAN.

Een mal avontuur , mijnheer !

VAN HEUL.

Wat is het. Jan?

Verbeeld u, ik zat in het koetshuis, met den slul-

-ocr page 196-

184

DE NICHTEN,

knecht, heel vreedzaam over den oorlog te praten, en daar staat me op eens, jufvrouw Amaranthe voor mijn neus,nbsp;met een vreemd heer, ja... als ik het zeggen moet,nbsp;met een officier... en dat wel arm in arm, als of hetnbsp;broêr en zuster waren.

Zoo.

Zonder ons goeijen dag te zeggen, liepen ze links en regts, van den stal naar het koetshuis, van het koetshuis naar den stal, sloegen de paarden op het gat,nbsp;bekeken de tuigen, kortom, deden net of ze t’ huisnbsp;waren. »Gaat jelui je gang maar;” dacht ik, ade boelnbsp;mag wel bekeken worden, en ligt schiet er voor mijnbsp;nog een fooitje over.”

VAN HEOL.

Verder.

Juist wou ik vragen of ze ook pleizier hadden om den mestput te zien... daar kwam jufvrouw Amaranthe opnbsp;mij toeschieten. ))Span de zwarte kortstaart voor denbsp;carikel.” zei ze. Ik ontstelde er van. «Mijnheer heeftnbsp;het mij verboden.” zei ik. «Eu ik beveel het je,” zeinbsp;jufvrouw Amaranthe. a Als je ’t mijnheer eerst eensgingtnbsp;vragen...” zei ik. «Hoor je niet, vlegel, dat de jufvrouw het je beveelt?” zei de officier. Ik wou zeggennbsp;dat hij er niets in te zeggen had, maar ik durfde niet.

VAN HEÜL.

Foei, Jan!

JAN.

Kan ik het helpen dat ik niet durfde? Ik droop af om het tuig te halen, en daar zag ik, door het luchtgaatje van het portaal, dat jufvrouw Amaranthe den

-ocr page 197-

185

B I IJ S 1' E L.

oflicier een zoen gaf, die zoo raak aankwam, dat ik het even duidelijk hoorcn als zien kon.

VAN H£UL.

Ei, ei;

JAN.

«Jufvrouw Amaranthe is lang mondig,” dacht ik ^ «dus zijn het haar boonen, maar ik moet het mijnheernbsp;bij gelegenheid toch eens vertellen.” Intusschen spandenbsp;ik Margot voor de carikel. «We gaan eventjes het Voorhout omrijden.” zei jufvrouw Amaranthe, en wipte ernbsp;in. IJe officier nam de zweep en leidsels vrij onhandignbsp;aan, en wipte haar na. «Kan mijnheer rijden?” vroegnbsp;ik, met de nederigste beleefdheid, maar vóór hij mijnbsp;antwoorden kon, stond Margot al op de stoep van uwnbsp;overbuurman, en hadden zijn voorpootjes de galanlerie-kast aan duizend stukken geslagen.

VAN HEUL.

Wat zeg je ?

JAN.

«Zie je wel,” dacht ik, «dat zjn de gevolgen!” «Ik geef er den brui van!” dacht jufvrouw Amaranthe, ennbsp;wipte er wéér uit. «Hei, hei! Ho, ho!” schreeuwdennbsp;de straatjongens, die er razend veel pret in vonden.nbsp;«Ik ben een man van eer!” bulkte de officier. «Ik zalnbsp;de schade opmaken.” zei mijnheer Kinkalje.

VAN UEUL.

Al mooijer.

JAN.

«Hat is ’t minste zei ik, «kan de officier het niet betalen, dan kan mijnheer het betalen.”

VAN UEUE.

Wel zeker!... Het is of jelui denkt dat ik er een eigen munt op nahou.

JAN.

Nu, nu, dat weten wc wel. Geldzaken zijn wissewas-

-ocr page 198-

186

DE NICHTEN,

jes voor Uj de zoen is van meer belang, want kijk, ik heb, met verlof gezegd, in mijn leven , al wat zoenennbsp;bijgewoond, maar, zoo als ik zei, mijnheer, deze klonknbsp;als een klok; de stalknecht kan het getuigen.

VAN HEÜI,.

Malle vent, je moest al lang begrepen hebben, dat jufvrouw Amaranthe met dien officier geëngageerd is.

JAN.

Geënrageerd ?... Nu begrijp ik het nog niet. Is dat goed of kwaad ?

VAN HEM..

Weet ik het!

Het zou me spijten van haar. Ze heeft het wel dubbel en dwars aan mijn arme beesten verdiend, en nu weêr aan Margot, die van den schrik nog niet bekomen is;nbsp;maar een paard is toch maar een paard, en een jufvrouw is een mensch... schoon ik, met respect gesproken , duizendmaal meer last en minder pleizier van denbsp;juffers dan van de paarden heb.

VAN HEM.

Om je maar uit den droom te helpen... ik heb dien officier acces gegeven, Jan; dat is te zeggen, ze vrijen.

JAN.

Vrijen ze? Oho, had ik dat geweten! Nu vat ik het waarom ze zoo dol op de carikel waren; dat vrijt zoo plei-zierig! Men ziet het aan de boerenlui, als er een bruidnbsp;is, en ze zoo, paar aan paar, in diemooije Hollandsehenbsp;chaisjes, door de stad toeren! Hé! dikwijls denk ik zoonbsp;bij mij zelven: iiAls ik eens een dozijn jaartjes jongernbsp;was, en ook zoo’n boerinnetje kon vinden!...

VAN HEM.

Wat belet u er een te zoeken?

-ocr page 199-

187

B L IJ S 1' E L.

l)ie twaalf jaartjes, mijnheer, die niet terug te vinden zijn; maar nu ga ik maar weêr naar den stal. Wat ik zeggen wilde... mijnheer moet er niets van zeggennbsp;dat ik alles zoo letterlijk heb overgebriefd, want,nbsp;hoewel ze er niet aan gedacht hebben mij een fooitjenbsp;te geven...

VAN HEÜL.

Ik zal zwijgen , Jan.

JAN.

Mijnheer is wel goed. {Ilij gaat, doch keert terug.) Wat ik nog zeggen wilde... komt mijnheer de armenbsp;Margot niet eens toespreken ?

VAN IIEÜL.

l)at was juist mijn voornemen.

NEGENDE TOONEEL.

DE TOKIGBN , WILMAN.

VAN HEEL.

Ga je eens meê naar den stal, Karei ?

WILMAN.

Vergeef me, mijnheer, ik zoek Caroline...

VAN HEEL.

Nu, die zal vooreerst niet van u wegloopen; maar ik kan u geen ongelijk geven, dat je meer naar uwnbsp;meisje, dan naar mijn paarden verlangt.

Af met JAN.

WILMAN.

Hier ook niet! Zou ze in den tuin wezen ?

Hij wil gaan.

-ocr page 200-

188

DE ]V I C II T E N, TIENDE TOONEEL.

WILMAN, KASi’LK , JUFVROUW PALS, dooT de zijdeuT itikomende.

KASPER.

Alweêi' wat!... Hé, is u hier, mijnheer Karei? Goddank! Hoe gelukkig! ïfu hoeft mijnheer er niets van te weten. Kom nader, jufvrouw; vertel nu alles aannbsp;dien goeijen heer, net zoo als je het mij vertelde. Jenbsp;kunt met hem .spreken als of je zijn moeder waart.

WILMAN.

Wat is het. Kasper?

KASPER.

Een schrikkelijke zaak, allerschrikkelijst! Foei, foei! Ik ben er nog heel en al van ontdaan.

WILMAN.

Ts er een ongeluk gebeurd ?

KASPER.

Veel meer dan een ongeluk! 0, het is ij.sselijk!

WILMAN.

Wat is ijsselijk?... Spreek , jufvrouw'!

JUFVROUW PALS , beschroomd.

Och, mijnheer... ik ben maar een hurgerniensch... ik durf zoo niet...

WILMAN.

Hetreft het mijnheer van Heul?

KASPER , met diep gevoel.

Ach God, het betreft ons allemaal... mij ook!-- ]Yu, spreek dan, jufvrouw Pais!

JUFVROUW PALS.

Mijnheer moet dan weten dat ik de vrouw ben van Tobias Pais, mijn armen man, die bode is, en nietnbsp;meer dan acht gulden ’s weeks verdient, waarvannbsp;we, mcl onze zes kioderen en mijne zeventig-jarigc

-ocr page 201-

189

I« L IJ S 1' E L.

moeder bestaan moeten. Zoolang we allen gezond bleven, ging het best, want ik durf zeggen, en mijn man kan het getuigen, dat ik een goede huishoudster ben ,nbsp;maar in den nazomer, kregen vier van onze kindertjesnbsp;de mazelen. Ifaauwelijks waren ze weer zoo wat op denbsp;been, of mijn beste man werd door zware koortsennbsp;aangetast, waaraan hij nog bedlegerig is. Daarb’j heeftnbsp;mijn arme moeder, sint acht weken den kanker. Eennbsp;vreesselijke kwaal' Als God geen wonder doet, gaatnbsp;ze sterven!... en de docter zeit dat het te wenschennbsp;ware dat ze stierf!... 0, mijnheer, als men zoo overnbsp;zijn eigen moeder hoort spreken!... maar als ik zenbsp;zoo schrikkelijk lijden zie, zou ik hel zelve kunnen wenschen. Het is een ijsselijke toestand! Mjjn hart krimptnbsp;als ik er aan denk! en dan moet ik nog een opgeruimdnbsp;gezigt toonen , op dat ze den moed niet verliezen!

WII.MAN.

Hat is zeker een ongelukkige toestand.

JÜFVBOIIW PAFS.

Niet waar, mijnheer? en dan komt er nog bij, dat we, door al dat droevig sukkelen, zoo achteruit zijnnbsp;gegaan. Alles wat we van onze kleêren en huisraadnbsp;maar eenigzins konden missen, moest ik verkoopen ofnbsp;verpanden. Toen het gold op was, was het nieuwenbsp;ellende! Onze behoeften werden al grooter, onzenbsp;schulden dringender. Groote lui weten zich daarinnbsp;nog al te schikken, maar de arme heeft geen crediet,nbsp;en voelt het zoo dubbel wat het is schulden te hebben.nbsp;Er moest dus geld zijn, veel geld; een bagatel kon nietnbsp;meer helpen. Nu had mijn man een kostbaar goudnbsp;horlogie, een familiestuk, het eenige wat zijn vader,nbsp;die vroeger in deftigen doen zat, maar later in ongeluknbsp;is geraakt, hem naliet. Mijn man heeft een groot zwak opnbsp;dat horlogie, en zei altijd dat hij liever honger wou

-ocr page 202-

190

DE NICHTEN,

lijden dan het verknopen, en dat is braaf van hem; maar gisteren weigerde de bakker ons brood, en dreigdenbsp;de huisbaas ons op straat te zetten. Wat zouden wenbsp;doen! «Breng het dan maar, in’s Hemels naam, naar dennbsp;lomberd!” zei mijn man. Ik zuehtte diep. Men geeftnbsp;daar zoo weinig, en neemt zooveel!... Bij geluk... watnbsp;zeg ik! neen, tot ons ongeluk, kwam mij, op datzelfdenbsp;oogenblik, een buurkennis bezoeken, die mij zei dat we,nbsp;met een goed pand, bij jufvrouw van Heul teregt kondennbsp;komen.

wiLMAM, met de grootste bevreemding.

Bij jufvrouw van Heul ? ... Welke jufvrouw van Heul?

KASPER.

Jufvrouw Martha, mijnheer Karei.

WILMAN.

Martha?... Verder, jufvrouw!

JUFVROUW PALS.

Mijn buurtje zei me ook dat het zoo’n allerchristelijk-ste juHer was, die nooit een kerk oversloeg. «Wie weet” dacht ik «of ze dan, van ons, armelui, wel eens pre-centen zal nemen.” Ik ging dus, gister morgen, metnbsp;een kloppend hart, naar haar toe, verhaalde haar onzennbsp;toestand, en vroeg honderd gulden op het horlogie.nbsp;Zij bekeek het een poos, en antwoordde dat ze op ’t moment geen geld had, maar dat ze eens zien zou, en datnbsp;ik tegen den avond weer moest komen. Ik deed zoonbsp;als ze gezeid had, en toen nam ze ’t horlogie, gafnbsp;me dit bankbriefje van honderd gulden, {Ztj stelt hetnbsp;WILMAN ter hand.) en deed me op een pampiertje teekenennbsp;dat ik haar twee honderd gulden schuldig was.

WILMAN.

Hoe?... Je vergist u, jufvrouw! Dat kan niet mogelijk zijn!

-ocr page 203-

IBl

B L IJ S P E L.

JUFVROUW PALS.

Het is toch zoo, mijn goeije heer! Ze las het mij voor toen ik geteekend had. Ik was te verlegen omnbsp;er een woord op te zeggen, en ging met een hangendnbsp;hoofd naar huis. Mijn man ontstelde, toen hij het vernam , en zei dat we gereneweerd waren als dat zoonbsp;blijven moest. Juist kwam doctor Loffers bij ons, diennbsp;we, als vriend, raad vroegen. Hij keek net zoo vreemd ennbsp;verslagen opals mijnheer, en raadde mij naar jufvrouwnbsp;van Heul terug te gaan, haar het bankbriefje terug tenbsp;geven, en het horlogie en het bewijs terug te vragen.nbsp;Nu ben ik zoo even bij haar geweest, maar ze zeit datnbsp;het eene afgedane zaak is, en dat ik haar twee honderdnbsp;gulden moet betalen, om het horlogie weêr te krijgen.

WILMAN.

Ónmogelijk! Zij wilde u misschien...

JUFVROUW PALS.

0, ik begrijp het, mijnheer is te braaf om zoo iets voor mogelijk te houden, en toch is alles wat ik vertel , zuivere waarheid. Toen ik haar zoo onbarmhartignbsp;hoorde spreken , werd ik angstig en boos te gelijk, ennbsp;zei dat het schande was. Toen zette ze mij de kamernbsp;uit. Ik waggelde den trap af, en kwam, half buitennbsp;kennis, in den voorgang. Daar stond de goeije Kasper.nbsp;Hij zag dat ik schreide. »Wat scheelt er aan, jufvrouwnbsp;Pais?” vroeg hij. Mijn gemoed was te vol om het hemnbsp;te verzwijgen, en toen ik hem alles verteld had, namnbsp;hij mij bij de hand, en bragt mij hier.

WILMAN.

Martha! Zou Martha!... Ik kan het niet gelooven.

KASPER.

Ik wel, mijnheer Karei! Ik heb al meer dingetjes gemerkt, die niet in den haak zijn, en wat deze jufvrouw

-ocr page 204-

192

DE NICHTEN,

betreft, ik ken haar en haar man al meer dan tien jaar, en zou er op durven zweren dat ik nooit braver luinbsp;gekend heb.

JDEVnOÜW PALS.

Dankje, Kasper! We kunnen hetzelfde wederkeerig van jou zeggen.

WILMAN, na een kort beraad.

Dit bankbiljet zal ik houden, jufvrouw 1’als. [Hij haalt zijne portefeuille uit.) Hier is er een van twee honderdnbsp;gulden; dit schenk ik u.

JUFVROUW PALS , hevig aangedaan, het biljet met bevende handen aannemende.

Mijnheer .’...

KASPEB, geheel opgetogen, zich de handen wrijvende.

Braaf, Kareltje, braaf! [tot jufvrouw pals.) O, hij is zoo goed! zoo goed!... Ik heb hem al gekend toennbsp;hij [drie voet hoog van den grond wijzende) nog zoo’n jongen was!

WILMAN.

Stil, Kasper... Ik zal zorgen , jufvrouw, dat je hot horlogie en het bewijs binnen een uur terug bekomt.nbsp;JUFVROUW PALS wil voor hem op de knieën vallen, wilmannbsp;belet dit.

Beste heer!...

wilman.

Dank mij niet. Ik zal u dank schuldig blijven, als je mij plegtig belooven wilt, het voorgevallene geheimnbsp;te houden; niet om jufvrouw Martha, want als ze wezenlijk schuldig is, waaraan ik niet meer twijfelen kan,nbsp;verdient ze geen verschooning, maar om haar oudennbsp;oom, en diens eerl'jken naam... Wil je me dat belooven?

JUFVROUW PALS.

Ik zweer het bij God!

-ocr page 205-

193

B L IJ S P E L.

WItMA^, haar hand vattende.

Het is wel. We begrijpen elkander. Ga nu gerust naar huis. De goede Hemel behoede u en de uwen, ennbsp;zoo je ooit weer genoodzaakt mogt worden uw horlogienbsp;aan te spreken, kom dan bij mij, hoor Je ? bij mij alleen.nbsp;[Hij drukt haar nogmaals de hand.) Vaarwel!... Kasper,nbsp;laat de jufvrouw uit.

JUFVROUW PALS.

God zegene u, brave man!


Af met KASPER.

ELFDE TOONEEL.

WILMAN alleen.

Een woekeraarster! De zuster mijner lieve, goede Caroline een woekeraarster ! Schandelijk! Als de bravenbsp;oude heer het wist... Hoe gelukkig dat ze mij hiernbsp;vonden! Nu moet ik Martha spreken.

TWAALFDE TOONEEL.

WILMAN, MARTHA.

MARTHA.

Hé, mijnheer Wilman! hoe gevallig dat ik u juist aantref! Ik had... ik wilde... zie eens, dit horlogie.... het behoort aan eene goede vriendin, een lief, braafnbsp;meisje , dat slechts wat veel met de ijdelheden der wereld op heeft. Het moet een kostbaar stuk wezen, maarnbsp;haar is het te ouwerwets; dus wil ze zich er van ontdoen en een moderner koopen. Om echter niet bedrogen te worden, wenschte zij vooraf, ten naasten bij, denbsp;waarde te kennen. Ik heb er even weinig verstandnbsp;van, maar, dacht ik , onze vriend Wilman, die vannbsp;alles verstand heeft...

13

-ocr page 206-

194

I) E NICHTEN,

WILMAN.

Laat zien, Martha. {IIij neemt het horlogie in de hand.'^ Het is wezenlijk een fraai, een kostbaar stuk.

MARTHA.

Dat meen ik ook, en er is nog al gewigt aan... maar vinje de kleur niet wat koperachtig? Zou het welnbsp;goed, zuiver goud wezen?

WILSUN.

Best goud j er valt niet aan te twijfelen, en, zoo als je zegt, er is nog al gewigt aan.

MARTHA.

Dus ZOU je denken?...

WILMAN.

Het is een stuk van waarde, Martha! en evenwel geef ik er geen cent meer voor dan honderd gulden.

MARTHA.

Honderd gulden? Dat is al zeer weinig.

WILMAN.

En dan moet ik er nog de schuldbekentenis bij hebben.

MARTHA , ontzet.

De schuld... bekentenis?

WILMAN, kort en streng.

Ik weet alles.

MARTHA.

Wat? Wat weetje?

WILMAN.

Ik heb jufvrouw Pais gesproken... Je verbleekt, je siddert, je verraadt u zelve.

MARTHA, zich trachtende te herstellen.

Wat bedoelje? Wie?... Jufvrouw Pais?... Nu ja, ik ben ontroerd van... de boosheid der menschen... en watnbsp;heeft ze durven zeggen?... Eengemeene lasteraarster!..*nbsp;Ik leende haar, uit zuivere liefdadigheid...

-ocr page 207-

195

B L IJ S P E L.

WILMAN.

Honderd gulden, en deed haar voor twee honderd teekenen.

M.1RTHA.

Niet zoo... ik kan er... een eed op doen. Ze heeft de volle twee honderd gehad.

WILMAN, driftig wordende.

Onbesehaamd gelogen!

MARTHA.

De heele wereld kent mij voor veel te ehristelijk...

WILMAN.

Slechts een goed mensch kan een goed ehristen zijn.

MARTHA.

Mijnheer Wilman, is het niet onbillijk dat je mij...zoo onverhoord veroordeelt? Ik zou u... kunnen bewijzen...nbsp;en bovendien moest... mijne betrekking tot uwe...

WILMAN.

Er zijn wandaden, die elke betrekking afbreken, elke affectie tot zwijgen brengen. Zie, Martha, mijn hart isnbsp;zoo geheel liefde, dat het mij onmogelijk moest zijn tenbsp;kunnen haten of verachten j en toch veracht ik u, zusternbsp;mijner geliefde! en ik zou u haten, indien mijn haatnbsp;zich tot u vernederen kon !

MARTHA, die zich eenigzins hersteld heeft.

Welnu, doe wat je niet laten kunt. Ik ben onschuldig... en u zal ik toch, in geen geval, rekenschap behoeven te geven...

WILMAN.

Die verlang ik ook niet; maar de schuldbekentenis moet ik hebben.

MARTHA.

Het is een zaak buiten u.

WILMAN.

Dat zullen we zien. [dringender) De schuldbekentenis!

13*

-ocr page 208-

19(5

DE NICHTEN,

MARTHA.

Je krijgt ze niet.

WILMAN.

Terstond! In mijne handen! {hij vat met drift het schelkoord) Terstond! of ik roep het gansche huisgezinnbsp;bijeen, en verklaar aan allen datje eene ellendige woekeraarster zijt! [hevig) Je wilt niet? [hij trekt aan denbsp;schel.)

MARTHA, hem te voet vallende.

Genade! [zij reikt hem de schuldbekentenis toe.)

WILMAN rukt haar die uit de hand.

Zoo!... [htj ziet ze in) Sta op! [zij doet het bevende) Daar! [hij werpt haar haar bankbiljet voor de voeten, datnbsp;zij snel opraapt j

BERTIENDE TOONEEL.

DE VORIGEN , KASPER.

Ka.sper, breng dit horlogie en dit papier aan jufvrouw Pais terug, van wege jufvrouw van Heul, jufvrouw Martha van Heul, hoorje ? Vergeet vooral den voornaam niet. Zeg haar, namens haar, dat het eenenbsp;vergissing was, eene... zeg haar alles wat u in het hoofdnbsp;schiet, en verzoek haar dat ze zich hare belofte bhjv’nbsp;herinneren.

KASPER.

Zeer goed , mijnheer Karei. nbsp;nbsp;nbsp;Af.

WILMAN.

Die belofte betreft eene stipte geheimhouding, die ik, zoo niet voor den eerlijken naam, dan toch voor denbsp;rust uws ooms noodzakehjk achtte. En nu, Martha,nbsp;hebben wij afgedaan. Ik heb u niets te zeggen, niets

-ocr page 209-

mm


107

B L IJ S P Ë L.

Ie rcrwijten. Als men zoo diep gezonken is, moet men zich zelven weder oprigten.

Hij wil gaan.

VEERTIENDE TOONEEL.

DE VORIGEN, VAN HEEL.

VAN HEEL.

Ben je nog hier, Kareltje? en zoo tête a tête met Martha? Ik wil toch niet hopen dat je ook al een Donnbsp;Juan bent, zoo als mijn aanstaande neef de luitenant,nbsp;die zich nu eindelijk, na magtig veel orazwaai, aannbsp;Amaranthe heeft vastgenageld... Maar hoe sta je allebei zoo beteuterd?... Oho, ik begrijp het al. ü, armenbsp;jongen, is uw liefje ontloopen, en de arme Martha denktnbsp;aan hare gelukkige zuster, en aan den barbaarschen oom,nbsp;die het er op toelegt om haar maagd te doen sterven.nbsp;Nu , nu, zet maar gaauw weer een ander gezigt, kindlief... dat is te zeggen, dat ik er nog eens over gedacht,nbsp;en het vrijers diploom voor uwen Pimping onderteekendnbsp;heb.

MARTHA, fiem weenend om den hals vallende.

Lieve, beste oom!... Zooveel goedheid...

VAN HEEL.

Als het u slechts gelukkig maakt; dat is alles wat ik er van halen wil... Hé, daar hebben we eindelijk onsnbsp;lief Carolientje! Zieje, Wilman, nu komt ze u alnbsp;zoeken.

VIJFTIENDE TOONEEL.

DE VORIGEN, CAROLINE.

VAN HEEL.

Hier nichtje! laat u eerst ecus door Wilman een kus

I.


-ocr page 210-

198

DE NICHTEN,

geven, en geef er dan zelve een aan Martha, en feliciteer haar met haar engagement.

WILMAN kust haar.

CAROLINE kust MARTHA.

Lieve zuster!

VAN HEUL.

En niemand anders dan mijnheer Pimping is de romanheld numero drie... want je moet bekennen dat de liefde, hier in huis, al een aardig romannetje heeft gesponnen .

CAROLINE, met hartelijkheid.

Wees gelukkig, lieve Martha, zoo gelukkig als ik het hoop te worden!

VAN HEUL.

Een mooije wensch! {ter zijde) wat al te mooi. {luid) Maar waar blijft Amaranthe nu met haar dapperen galant? Ik wil, op staanden voet, den algemeenen trouwdag bepaald hebben j {tot wilïian) dan kan ik vast schoonnbsp;schip maken, om, volgens onze afspraak...

wilman.

Hoe verblijdend was mij uw voorstel! Caroline, hij maakt ons tot de gelukkigsten der mcnschen!

VAN HEEL.

Na mij , Kareltje, na mij. Wie is gelukkiger dan een oom, die op één dag, al zijn nichten uithuwt!

ZESTIENDE TOONEEL.

DE VOIilGEN , OSBROEK , AMARANTHE.

VAN HEUL.

Zoo, heer luitenant! Het is zeker uw intentie geweest om mijn koetsier te doen merken, voelen en begrijpennbsp;dat je niet bij de cavalerie dient, maar ik vind het alles

-ocr page 211-

199

B L IJ S P E L.

behalve galant, dat je er uw meisje en mijn paard zoo aan gewaagd hebt.

OSBROEK.

Pardon!... Ja... een lelijk geval, een ongelukkige bévw... in zoover namelijk dat het een schrikkelijk wildnbsp;dier was.

VAN HEUL.

Een wild dier ?... Begrijp eens, Caroline, Margot een wild dier! Het is een lammetje van een paard, mijnheernbsp;Osbroek, als men er slechts niet te militairement meênbsp;omspriugt.

AMARANTHE, Zacht tOt OSBBOEK.

Ga Wilman en Caroline uw compliment maken.

OSBROEK treedt naar beiden toe.

Mijnheer Wilman, ik maak je mijn compliment. {Item de hand schuddende) Om je te feliciteren dat we zwagersnbsp;zullen worden... Jufvrouw Caroline, ik wensch je geennbsp;haar minder... en u, met er tijd ook, jufvrouw Martha!

VAN IIEDI,.

Hoe aandoénlijk!

CAROLINE.

Die tijd is er al, mijnheer Osbroek! Weet je nog niet, Amaranthe, dat onze zuster ook geëngageerd is ?

AMARANTHE, MARTHA iH haar armen drukkende.

Iloe ? de lieve , gevoelige Martha ?

VAN HEEL.

Precies, met den lieven, gevoeligen Pimping.

OSRROEK.

Pimping, zegje? Pardon, jufvrouw Martha, dat ik het zoo in je eigen facie declareren durf, maar je zult eennbsp;fameusen bril moeten opzetten om hem ooit weer te zien

hevig ontstellende.

MARTHA,

Hemel!

-ocr page 212-

200

DE JJICIITEJV,

AMARANTHB, tOt OSBBOEK.

Ongelukkige! moest ge haar teedere ziel zoo plotseling, door den verdoovendeii slag van dien Treesselijken schok, overstelpen!

OSBBOEK.

Ben ik daarom ongelukkig? en eens moest zij het immers toch weten?

AMARANTHE.

Zwijg 1 Je kent de fel teisterende aandoenlijkheden van het vrouwelijk gemoed niet 1

OSBBOEK, binnensmonds.

Dat is ook al heel wat bijzonders!

VAN HEUL.

Maar wat is er dan met dien Pimping voorgevallen?

OSBROEK.

Ik en Amaranthe wandelden zijn kamers voorbij. De heele buurt in opschudding. Het huis in staat van beleg. Confusie van binnen en van buiten. Een geweldigenbsp;omzwaai. Het geregt aan het opschrijven. Een halvenbsp;ton schuld. Met een postchais naar de maan vertrokken. De erediteuren hem na; maar de Belgische grenzen liggen niet ver, en hij had goede paarden en eennbsp;goede beurs.

MARTHA, ter zijde, zich de handen wringende.

Mijn geld, mijn arm geld Ü

VAN HEUL.

Hoe gelukkig, Martha, dat je nog zoo vóór den regen t’huis bent, dat is te zeggen dat je heelt’huis hebt kunnen blijven! Een week of wat later, waar je er omnbsp;koud geweest. JVu, ik hoop toch dat je te veel verstandnbsp;hebt om er over te kniezen. Moed gehouden, nichtje!nbsp;Misschien komt er, voor het morgen is, een ander opdagen , die het niet zoo uitsluitend op de centen gemunt

-ocr page 213-

201

B L IJ S 1' E L.

heeft; en al doet hij het er al een weinig om... als het slechts niet op zijn Pimpings is...

MARTHA, weenende.

Oom!... Ach God, wat beu ik diep ongelukkig!

VAN HEUL, mismoedig.

Daar heb je ’tweêr I Altijd zuchten en klagen! Altijd ontbreekt er wat aan! Ik had gedacht dat je er nu allenbsp;drie boven op zoudt zijn... het is wéér mis! Het is altijdnbsp;mis geweest... van uwe jeugd af. Lachte de een, dannbsp;schreide de ander! [Met gevoel.') Zegt me dan wat iknbsp;doen moet om u allen gelukkig te maken, om rust tenbsp;krijgen!... want ik moet rust hebben! Ik voel het! Iknbsp;moet!... (WILMAN en Caroline, met aandoening, in zijnenbsp;armen sluitende.) Kinderen, lieve beste kinderen, belooft me toch dat je me nooit verlaten zult!

AMARANTHE.

U verlaten ? Welk een zielaangrijpend denkbeeld! Hoe zou mijn gevoelig hart aan eene scheiding kunnennbsp;denken!

OSRROEK.

Het mijne ook niet, joaro/e d’honneur.... namelijk, zoolang we hier garnizoen houden.

AMARANTHE, zttcht tot OSBROEK, hem in den arm knijpende.

Stil, Osbroek!

VAN HEUL.

Je zult er toch aan moeten denken, want ik heb stellig besloten mijne huishouding op te breken, naar Rotterdam te trekken, en bij Wilman en Caroline te gaan inwonen.

AMARANTHE.

Welk een wreede slag voor onze vrouwelijke tee-derheid !

MARTHA, snikkende.

En ik, oom? Ik, ongelukkige!.... zal ik dan.... ook door u verlaten worden ?

-ocr page 214-

202

DE NICHTEN.

VAN HETL.

Dat is te zeggen..., verlaten is een liard woord, Martha. Ik zal u en Amaranthe, als mijn kinderen, blijven liefhebben , en er u bewijzen van geven; maar nu is hetnbsp;zoo bepaald, en dienje er in te berusten. Je hebt ooknbsp;altijd een afkeer van koopsteden gehad. Nu kunje innbsp;de residentie blijven, zoolang de luitenant er garnizoennbsp;houdt, dat is te zeggen als hij en Amaranthe genegennbsp;zijn u bij hen in te nemen, tot tijd en wijle er zich eennbsp;nieuwe pretendent voordoet. {tot amabakthe) Ik zou het,nbsp;in dat geval, dubbel goed met je maken.

ASIABANTBE.

Spreek van geen goed maken, beste Oom I Met alle liefde! (mabtha weder, met veel beiceging, in hare armennbsp;sluitende) Kom dan tot mij, beminnelijk voorwerp mijner zusterlijke sympathie! met wie ik als kind speelde,nbsp;als meisje mijne zoete, Verhevene bestemming te gemoetnbsp;ging 1 Kom tot mij ! Onze bestemming moge niet meernbsp;dezelfde zijn, maar juist daarom moet ik u, ongelukkige verlatene, te inniger liefhebben! Kom tot mij !nbsp;Mijn zusterlijke meêwarigheid zal, voor uw gebroken gemoed, eene veilige haven vormen tegen de teisterendenbsp;orkanen der woelige levenszee, en het zal u verzachting aanbrengen als je u, in mijne zaligheden kuntnbsp;verblijden, en mijn bloedend hart, over uw folterendnbsp;zielewee , weenen ziet!

OSBROEK, ter zijde.

Dat zal pleizierig voor mij zijn ! Ik begin nu te merken, te voelen en te begrijpen dat ik ze allebei zal trouwen.

-ocr page 215-

B L IJ S 1' E L. nbsp;nbsp;nbsp;203

ZEVENTIENDE en LAATSTE TOONEEL.

DE VOIilGEN , DOFFERS.

DOFFERS.

Gehoorzame dienaar, heeren en dames! (van ueud ter zijde trelikende) Uw zaak met Grijpmaar zal zich vannbsp;zelve schikken. Hij is, zoo even, als falsaris gearresteerd.

VAN HEtlD, zacht tot DOFFERS.

Watje zegt! Die brave, eerlijke man!

cARODiNE, tusschen hen beide tredende.

Oomlief, laat u nu toch geen medicijnen meer opdringen !

VAN IIEED.

Neen, neen, Carolientje! de docter bekeert zich. Ilij kwam expres hier, om me een groote pil kwijt te schelden.

DOFFERS tot CARODINE.

Pardonneer me, ik kwam eigenlijk om u en mijnheer (wiDMAN de hand gevende) mijne hartelijke felicitatie aan te bieden, {tot van heüd) Een schoon paar, mijnnbsp;vriend! De liefde heeft er eer van; maar van liefde gesproken... ik herinner mij dat ik hier nog eene aanstaande te complimenteren heb. Jufvrouw Martha, mogenbsp;uw engagement met mijnheer Osbroek, de gezegendste...

VAN HEÜD, zacht tot DOFFERS, hem van martha aftrekkende.

Hou op! Het is weêr geheel omgedraaid.

DOFFERS, zacht tOt VAN HEÜD.

Met wien is ze dan nu geëngageerd?

VAN HEÜD, zacht tot DOFFERS,

Met Tuiemand. Stil toch! (martha verlaat weenende de kamer; van heüd siet haar medelijdend na.) Arm schepsel!

DOFFERS.

Maar ik begrijp niet...

-ocr page 216-

204

DE NICHTEN,

VAN HEUL.

Geen wonder ƒ Ik kon er zelf niet meer wijs uit worden.

OSBBOEK.

Pardon, mijnheer Loffers, hier sta ik met jufvrouw Aiuaranthe.., in zoover namelijk als je de eer mogt willen hebben van ons te feliciteren...

LOFFEES.

Ei, ei! Is het zoo gesteld?... Welnu dan, veel geluk!

OSEROEK.

Merci, docter 1 en daar je het temperament van mijn aanstaande wel perfect in je raagt zult hebben, zoo zalnbsp;ik je verzoeken over haar te blijven practiseren, opnbsp;conditie namelijk dat ze ziek wordt. Wat mij betreft,nbsp;je zult merken, voelen en begrijpen dat ik, als officier,nbsp;verpligt ben mij rnilitairement aan mijn chirurgijn majoornbsp;te houden...

AMABANTHE ZOCht tOt OSBEOEK.

Hou je mond ! {tot loffers.) We zijn zeer gevoelig, mijnheer Loffers, voor uwen allerhartelijksten wensch, dienbsp;ons toekomstig echtgeluk zoo welmeenend te gemoetnbsp;snelt. Moge ook eenmaal over u, de hoorn der liefdenbsp;zijne mildste zegeningen uitstrooijen , want, hoe bejaardnbsp;ge ook wezen moogt, men is, zegt een Portugeesch dichter , nimmer te oud om gelukkig te zijn!

OSBROEK, half zacht.

Amen.

VAN HEEL.

Goed gesproken, Amaranthe! Waarachtig, docter, je moet er eens ernstig over denken. Een verstandignbsp;huwelijk.... dat is te zeggen een meisje, niet vey beneden de veertig....

OSBROEK, zacht lot AMARANTHE.

Als hij Martha ecus nam ?

-ocr page 217-

205

B L IJ S P E L.

AMAR4.NTHE , Zacht tOt OSBBOER.

Zwijg!

VAN HEUL.

Enfin, je zult zelf het best weten wat u dienstig is. Wilje me nu het genoegen doen van deel te nemennbsp;aan ons familjaar diner? Een impromtu, meer niet. Denbsp;beide engagementen zijn zoo plotseling opgekomen, ennbsp;ik twijfel of mijn keukenmeid zoo knap improviseert alsnbsp;de liefde.

LOFFERS.

Veel eer, maar....

VAN HEUL.

Geen eer, en vooral geen maar. Je bent onze gast, en zult een toast instellen op Martha’s inelinatie. {zachtnbsp;tot LOFFERS.) Misschien brengt u dat nog op andere gedachten....

LOFFERS.

Neen, neen! Verpligt! Ónmogelijk! Bijzonder veel drukten! Vier patiënten, die op sterven liggen! {hemnbsp;de hand gevende) Vaarwel! {tot de overigen) Gehoorzamenbsp;dienaar !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Htj verwijdert zich snel.

VAN HEUL.

Die loopt heen, alsof hij een spook gezien had. Welnu , we zullen dan trachten vrolijk te wezen zonder hem. Heer luitenant, omdat je zoo’n dapper militair zijt,nbsp;benoemen we u tot kommandant onzer artillerie, datnbsp;is te zeggen van onze champagne flesschen, in het vertrouwen dat je, met den noodigen omzwaai, goed zultnbsp;pointeren, zonder ons of u zelven geheel omver tenbsp;schieten. Maar wat zullen we nu met de arme Marthanbsp;aanvangen! Hadden we er slechts een paar gasten bij!...nbsp;dat zou nog eenige afleiding geven, en.... wie weet....nbsp;of niet... een hunner....

Km


-ocr page 218-

206 DE NICHTEN, B L IJ S P E L.

OSDROER, zacht tot AMARANTttE.

Wil ik mijn tweeden luitenant?...

AMAEANTBE, Zacht tot OSBROEK.

Chut! Neen.

CAROLINE.

Maar, lieTe oom, voor do invitaties is het reeds veel te laat, en iiiij dunkt...

VAN HEEL.

Dat is te zeggen... te laat? Dunkt n dat? [tot het publiek) Ik noodig u allen uit, om op het lang leven mijner nichten te komen meêdrinken!

EINDE.

-ocr page 219-

DRUKFOUTEN.

Pag.64, regel 11 van boven, staat: deolineren, lees: declineren. „ 167,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 „nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— emeritaat, - emeritaat.

-ocr page 220- -ocr page 221- -ocr page 222-