BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tóoneel-stukken uit de nalatenschap vannbsp;prof. Or. J. te WINKEL
No.2fiH
-ocr page 2-' * '^ â– :
. 1:- nbsp;nbsp;nbsp;V-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. '/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
V â– r' .
a=
l\v nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■*^-.-V ■..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;._,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^'gt;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '•• * -i
** nbsp;nbsp;nbsp;»». '-• ■•..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;S
^ U.
S'V;' nbsp;nbsp;nbsp;'â–
.A
. ?
i
â– , J
En
Deeze derde Druk nierkelyk verbéterd.
3TIL TTölÉ KTIBTT S A]E]OlTUM
TE AMSTERDAM,
Gedrukt voor het K U NS T G E N O O T S C H A P, e'ncc bckomcnby de Erven van J. Lescailji, 4m,
Met Privilegie, ijiy
bibuotheek der
T^E Staaten van Holland ende Wcftvtiefland, lgt;«tK te wetwn , Alzo ons vertoond ij by die van het KunflgtniMfihai NIL VOLENTI-BU5 ARDUUM.tot Amfterdam, iiue dat zy Supplianten , op ’tnbsp;voorbeeld van Italiaanlche , Engcllche, en Franfche Acadeinië.i, voornbsp;veelejaaren , met zoig , moeiten , en ongemcene kollen , bun Kunft-genootfehap hadden opgerecht tot opboutcing en voortzetting van denbsp;Ncdcrdiiitfche Taaie en Dichtkonft; ten welken einde de Supplianten,nbsp;en hun Konllgenootlchap, door ons op Jt» ¦van Maart, 1692.nbsp;was begunftigt by continuatie van hunne voorgaande Itivtiegie ofnbsp;Otftoy. om gedutirende den tyd van'vyftitu Jaartn, alle hunne Werken, en die detzelvet Léden, als toen reeds gemaakt, gedrukt, ennbsp;ingevolge van tyd verder te maaken , te drukken, herdrukken , uit tenbsp;gceven,en te vetkoopen, en zulks by uitlluiting van alle anderen, onderwar pretext, dat het ook zoude mogen weezen , alleen te mogennbsp;drukken, herdiukken, uitgeeven en vetkoopen in ¦xaiaanigtn firmaat,nbsp;e»rWtigt;,als het de Supplianten gcraaden zouden vinden , en dat opnbsp;zulke llraffcn, of peenen voor de Contraventeuts als breeder by ’tnbsp;voorgaande O£troy uirgedrukt ftond. En demyl de gemelde Onzenbsp;Privilegie op den laienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jif„and Maart, ftond te expireeren, en zy
Supplianten gaarne in hunnen arbeid en yver zouden volharden, en grootconkoften hadden gedaan, daagelyks doen , en vervolgens doennbsp;zouden , onder anderen met ’¦ t uitgeeven van eene Nedcrdultlchenbsp;Grammatica , gclyk ook met hunne werken te vetcieten met titelprenten , en andere kopere kunftplaaren, en Muzykftukken, naar ver-eifch der zaaken; En beducht zynde, niet zonder reden, dat eenigcnbsp;baatzoekende Menfchen, op de eene of andere wyze , tot ontluifte-ïing hunner werken , en groote fchade en nadeel der Supplianten, hennbsp;daar in zouden zoeken te onderkruipen, met hunne werken in 't geheel of ten dcelen , met, of zander het Muzyk, er.de kunfttiiels, ennbsp;andere prenten na te doen maaken , drukken , vetkoopen , of verruilen ; vinden de Supplianten zich genootzaakt haar wederom te keeiennbsp;tot ons, verzoekende dat het onze goede geliefte mogte zyn, de Supplianten met onze Ptivilerie als boven gemeld te begunftigeB voornbsp;den tyd van Vyfiieneerft kamende Taartn, .om geduurcndc dcn zelvennbsp;tyd alle de voorlthtcvea werken , inzodanigen formaat en taaie, reedsnbsp;gemaakt , gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maken, alleen tenbsp;mogen drukken , herdrukken , uit te geeven , en te vetkoopen, ennbsp;zulks by ttiiflntiuie van aile anderm, onder war pretext dat het ooknbsp;zoude mogen weezen, en dat op zulke ftraffen en peene, en Confifca-tic van alle zodanige nagedtukte Exemplaarcn, regens de Contra-venieiirs te ftellen, als wy zouden achten te bthooven, en vetcifchtnbsp;rf ^^quot;^itidede Supplianten in toekomende mogen erlangen vol-Itrekter effeft van ons v^orfchreeven Oftroy, als zy tot noch toe hadden genoten, ter zaake van baatzuchtige lieden, niet tegenilaandcnbsp;veilecnde Oiiroyen, haar niet hadden ontzien ver-jchevden van *s Kunftgenootfehaps weikcn cn dcrzelver Léden, te
? ; nbsp;nbsp;nbsp;heb-
-ocr page 10-hebben doen nadruUken , en de Contraventeurs dut over doei de Supplianten niet gecalangeeit i en in rechten betrokken «aten, oranbsp;in geen zwaarder kollem te vervallen, als de boeten als toen daar opnbsp;gefteld hadden kunnen goed maken. ZO IS ’T , dat wy de zaaken ennbsp;’t verzoek voorfebreeven overgemerkt hebbende, en genegen «eezen-de ter beede van de Supplianten uit onze rechte wetenfehap, Souve-raine m.'gt en Authoriteit dezelve Supplianten geconfenteert , geac-cotdeeit en Gccftroyceit hebben , Confenteeren , Accordeeren , ennbsp;Oitroyeeren mits deezen, dat zy geduutende den tyd van •vyftiin eirftnbsp;tuhur ttn votgenie jtutrtn , alle de vootfchreeven werken by continuatienbsp;binnen de voorfz. onze Landen alleen zullen mogen drukten, uitgee-ven en veikoopen, verbiedende daarom alle en een icgelyken «//» lt;!»-gtlve werken in ’t geheel tf ten deelen naa te drukken, ofie elders naa-gedrukr, binnen dezelve onze Landen te brengen, uit te geeven ot tenbsp;veikoopen; op de verbeurte van alle de naatgedrukte, i: gebrachte ,nbsp;ofte vetkochte Excmplaaien , en een boete van Jrie henJerd gnUettnbsp;daar en boven te verbeuren , te appliceeren een derde pair voor deunbsp;Officier, die de calangie doen zal, een derde part voor den Armennbsp;fier phatle daar ’t cafus voorvallen zal, en ’t tefterende derde partnbsp;voor de Supplianten; In dien veiftande , dat wy de Supplianten metnbsp;deeze onze Oftroye alleen willende gratificteten tot verboedmge vaftnbsp;haare fchade , door’t nadrukken van alle de vooifchieven werken,nbsp;daar door in geenige deelcn veiftaan den inhouden van dien te au-thcrizeeien ofte te advoueeren, en veel min ’t zelve onder onzepro-teftie en bcfcherminge, eenig meerder Credit , aanzien, ofte reputatienbsp;te geeveii, isemaar de Supplianten, in cas daar inne iets onbthooilykanbsp;zoude influceren, alle 't zelve tot haaten laftcn zullen gehouden wezen te verantwoorden , tor dien einde wcl exprefTclyk begeerende,nbsp;dat by aldien zy deezen onze Ofttoyen , voor alle de voorfebreevennbsp;werken zullen wilicn Hellen, daar van geen geabbtevieerde, ofte ge-contraheeide meniie zullen mogen maaken , nemaar gehouden zullen wcezen, ’t zelve Oftroy in ’t geheel en zonder cenige omiffienbsp;daar voor te drukken, of te doen drukken, en dat zy gehlt;.udcD zullen zyn een Exemplaar van alle de voorichteeven werken , gebonden ende wel geccnditioiicert te brengen in de Bibliotheek van onzenbsp;Univcifiteit tot Leiden, ende daar van behootlyk te doen bly ken ; alles op pcene van ’t effcêt van dien te verliezen: Ende ten einde denbsp;Supplianten deeze onze Confente en Oéftoye moge genieten , alsnbsp;naat behooren, Laflen wy allen en iegelyken die ’t aangaan mag, datnbsp;zy de Siippliauten van den inhoude van deeze laaten , en gedoogen,nbsp;tuflelyk , vtedelyk en volkomentlyk genieten en gebruiken , Cefl'e-rende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage ouder onzen groo-te« Zeegcle hier aan doen hangen , op Jen 140. Mam, in 't Jaar onzesnbsp;heeten, en Siligmakers zeventien hondeit en zeven.
A. H E I N S I U S.
Ter Ordonnantie van de Staaten^
OP HET TREURSPEL van
en
Elk_een getyde van hartstógtenpoort de rttfi
I)er Koningin Roxaiie, in dolheid uitgelaaten\
Wat gruwz^aame oorlogsbrand vernielt haar Ryk^ en Staat en,
En fielt de hoop tt leur van haare minnelufl!
JbTaa zjilk^een ommezjsvaai van wonderbaare dingen
Geniet Prins Orondaat zyn Statira in *t end,
Daar ^t lót, hemeerfi z.o firaf,z.ich fchielyk^heeft gewend.
Een Koningryk.^aat bloot voor alle wijfelingen.
Róxane, Dóchter vanKohórtan, verftootene Wc-? duwe van Alexander de Groote.
H EZioNÉ, Vertrouwde van Róxane.
Statira , Dóchter van Darius, laatfte Weduwe van Alexander de Groote.
Ar BATES, Vertrouweling van Róxane.
Per dikkasgt; Naazaat van Alexander de Groote»
OronDATES, Prins van Scytien.
Seleukus, Nazaat van Alexander de Groote.
Zwygende.
Gevolg, van Perdikkas, Seleukus én Orondatcs^
Het Tooneel verbeeld een Zaal in het PaleU van Róxane , binnen Babilonien.
-ocr page 13-i
/
TREURSPEL.
EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ^
Róxahe, Hézion^.
/ nbsp;nbsp;nbsp;Róxane.
, Ezioné, kom, laat ons ftérven.
Hézioné,
Laat ons leeven
; Mevrouw, én ’t ongeluk tróts onder de oogen ftrecven.
Róxane.
Hoe veel’ tierannen, in een vloekgefpan verknócht, nbsp;nbsp;nbsp;;
Doorpynigen myn’ ziel! waar bén ik toe gebrógt 1 Een gruwelyk gety van dolle wraak, van toorenjnbsp;Van haat, van liefde, diena récht, nóchrcên, wil hooren,nbsp;Ryft, beurt om beurt, tót ftraf in myn vertwyfFeld hartinbsp;Daar duizend wroegingen nóch al die bitt’re fmartnbsp;Verzwaaren,éngeftaag my,zonder mededoogen,nbsp;Erinnerenmyn’zönde,énftellen ’t kwaadft’ voor oogen.nbsp;Myn hart hitft, door zyn beê, de Góden op my aan,
En 1'meekt hen niet j maar wénfchthartnekkig te vergaan, ’k V oei ’t, tót zyn eigen ftraf, de wraak der Góden daagen ,nbsp;En tergen. Wreede ziel, gy wékt myn’ zwaarfteplaagen.nbsp;Zég, vinnigfte van al myn’ vyanden, zég aan,
Verdoemt gy ’t fchélmftuk , dat gy zélve hebt gedaan ? Hoe kunt gy, zo verwoed, in my nu wederftreevennbsp;Die zélfde wreedheyd daar gy my toe hebt gedreeven.nbsp;El) farren de yji’re roê des Hemels met gebeên,
A nbsp;nbsp;nbsp;Om
-ocr page 14-Om u te fcheuren, én te morzelen van één ?
Maar neen, de Hemel heeft me een ander lót befchooren; Het eeuwig noodlót heeft myn’ dood nóch niet gezwoo-ren.
En is ’er iets voor my te vreezen in myn’ nood,
Hézioné, het zyn de menfchen ; kleen en greet Heeft in myn’ dood geftémd, én’kziezeniet teontwyken.nbsp;Al wilde al ’t Gódendom handhaaven myne ryken,
En in flagórde zélf voor myn’ befcherming ftaan.
Hoort gy dat ftórmen niet ? hoort gy dien krygsórkaan Nietbruifchen, én de muurrammeijers de oude wallennbsp;Van Babel fchudden ? ach ! my dunkt ik hoor ze vallen.nbsp;En mynen troon met hen; ’k voelze onder mynen voetnbsp;Wégzinken, én myn hoofd beflélpt met puin én bloed.nbsp;HÉZI ö N É.
Schép moed, Mevrouw, al dreigtde vyandonzemuuren. En ftórmt ’er fél op aan, wy zullen hem verduuren.
Hy hoopt vergeefs uw ryk te démpen door zyn magt.’ De Hémel waakt te trouw voor ’t Koninglyk geflacht:nbsp;Hy heeft u door zyn’ hand gehuldigd in uw’ llaaten.
R ó X A N E.
Kon ik den vyand zyn’ beleeg’ring doen verlaaten! Maar ’k vrees het alles, nu zyn hoogmoed ftaat in tóp:nbsp;Zyn ftórmgevaart ryft reeds voor onze véften op,
Hy klimt daar langs, én plant zyn’ Banders op de tranflèn Des neêrgeftorten muurs, én overwonnen fchanflen.nbsp;De moedige Orondaat doormynt den hoogen wal,nbsp;Bréngt onverfaagd de bloem van al ons volk ten val,nbsp;En trapt hun’t hart,énbuiktebarften.’K ziehemrookennbsp;Van bloed, én, door een bérg van dooden doorgebroken,nbsp;My vliegen in ’t gezicht, metuitgetoogen zwaard.
En zeggen i Monfierdier in gruwwelen gehaard,
De Hémel heeft myn' arm tót wwe praf verbondeny ’t Réchtvaerdige gebéd heeft eindlyk heul gevonden ,
T.n 's Hémels vierjehaar my uw vonnis toegeflaan.
Dóch, ftaat u langer dit misdaadig keven aan.
-ocr page 15-Hérfiél my Statira, én leer uw' hoogmoed breeken ,
Mét haar vergiff nis voor uw’ boosheid ofte fmeeken.
Maar neen 1 wy trótfen zyn gevlei, én dreigement.
’k Begeer van hem gena, nóch ftraf. De wreedheid i'chent My aan. Gy kieflche deugd, die my van de eer komt fpree-ken,
Vaarwél. Wy véllen ons geluk door fno6 gebréken.
En fchélmeryen; én, indien ik in dien Haat U mogt bezitten, ö doorluchtigfte Orondaat,
Myn grootfch gemoed zou zich indeeuveldaadenvleijen. En dankbaar al het goed, dat zy my doen, verbreijen:nbsp;En, hoe verwoed ons ook ’t geweeten knaagen zou.nbsp;Men zal myn mildaan nooit verzéld zien van berouw.
Ik zal van ’tééne na het ander fchélmftuk ftreeven,^
En ftérven góddeloos, gelyk ’t my lull te leeven.
Hézioné, Róxane, Statira.
ZHézioné.
Ie Statira, Mevrouw.
Ró X A N E.
Terwyl de vyand valt
De ftad beftórmt, zyt gy. Mevrouw ,door mynen laft'. Tót mind’ring van den Ichrik, die u alleen mogt kwellen.nbsp;By my geleid.
Statira.
Was’t in haar magt myn’ ziel te ontftellen, Zy zou vermeerd’ren door de tegenwoordigheidnbsp;Van u, die al den grond hebt van myn ramp geleid.nbsp;Uw’ dolle liefde, om ftout haar oogwit te befchicten.nbsp;Heeft Orondaat, én my,oneindige verdrietennbsp;Beróklcend, én, verblind door tuchteloozen brand,nbsp;Ten ondergang gefleept uw’Vórfl, én Vaderland.
In plaats van, naa zoo veel’ befchrei’lyke ongelukken. Te ruften, flöegt gy voort met woeden, én verdrukken;
A a, nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 16-En hebt, gedreeven van een’ zucht tót hooger ftaat» Naa Alexanders dood, door lafterlyk verraad,
My in dit Hóf vervoerd, én had my van het leevcn Beroofd, ontziende niet een’ fteek in ’t hart te geevennbsp;My, Alexanders Weeuw, én Vórft Darius bloed.nbsp;Zélfs voor uwe oogen, had Perdikkas ’t niet verhoed,nbsp;En een’ flaavin voor my in ’t moordvertrék doen Aagten.nbsp;Wy weeten, wélk een’ gonft my ftaat van u te wachten.
RÓX ANE.
Heeft myn’ geneegenheid verdiend dit bits verwyt ?
S T A T I R A.
Zég uw’ vermomden haat, én weifFelende nyd.
RÓX A NE.
Dénk,waar gy ftaat,ver waande.
St AT I R A.
RÓX ANE.
Voorheen i nu is het myn'.
Statira.
Door hulp van een’ verraader, Perdikkas muitgefpan ftyft uwe dwinglandy.
Róxane.
*k Bén Alexanders weeuw.
Statira.
Wy zyn ’tzo wél als gy.
R ó X A n e.
Maar nu in ons gewéld .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Statira.
Hy had u lang verftooteni Róxane.
’kBén nu weêr in dien tóp gevoerd van all’ de Groeten. Gy zyt ’er afgefchopt.
, nbsp;nbsp;nbsp;Statira.
Dank dat uw valfch verraad. Róxane.
* S T A«
-ocr page 17-St ATIRA.
De daad
Wil eind’Iyk toonen, wie’t van ons te beurt zal vallen. De wraak is op de been, én blikfcmt op uw’ wallen.nbsp;Prins Orondates, met zyn’ Helden, dringt vaft aan.
’t Recht vólgt zyn* zy. Hem kan de zeege niet ontltaan. Róxane.
Het is die hoop dan, die u dus verwaand doet Ipreeken gt;
St AT I R A.
Of die, óf andere. De Hémel zal ons wreeken.
Al toeft hy wat, het vuur der ftraf blyft ongedoofd. Róxane.
Vlei u daar mêe. Maar eer zy ncêrftort op myn hoofd,’ Zal ik beletten, dat ge u daar in zult verblyden.
Niets zal ik lyden, of gy zult daar eer ft voor lyden. Statira.
Róxane is lang gewoon te dorften na myn bloed,
En ik dat aan te zien met onvcrfchroldcen moed, Róxane.
Róxane Iaat zich niet van Statira braveeren.
Komt Orondatés in den ftórm te triomfeeren,
En Babilonien te buigen in dien nood,
Dit ftaal zal myne wraak voorzetten door uw’ dood. Statira.
Wy kennen uwen aart; gy hébt ons hier doen komen Uit bloeddorft , niet opdat de fchrik my wérde ontno«nbsp;men.
Arbates, róxane, Statira, Hézioné.
PArb ates.
Rins Orondates...
Róxane.
Ach! die naamvoorfpéldmyn’val. En fnydt me door de ziel! Zo heeft hy dan den walnbsp;Vermeefterd, én zal aich hier in ’c Paleis verwonen,
A 3
-ocr page 18-Gelyk verwinnaar ? myn gezag, én liefde hoonen.*.
Ar BATES.
Mevrouw, vergun me...
Róxane.
Neen, nu is de hulk van’tryk Geftrand! Wy vallen, maar wy vallen te gelyk.
Hy zal, meêdeelgenoot van onze neederlaagen,
In ’t midden der triomf zich zyner vreugd beklaagen.
En gy, ö wreevele en vermeetele Vórftin,
Zult my niet térgen in ’t genó. van zyne min,
En in myn aangezigt, wanneer hy keert van ’t véchten J Om zynen yz’ren hals uw’ dartele armen vléchten.
Om uwe min heeft hy zich tegens my verzét,
En ik, om zyne, ’t zwaerd op uwe ftrót gewét.
Wél aan; my lull; myn ryk, nóch aanzien te overleevenl ’kWil ftérvengt;maar gy zult eerft voor myne oogen fneeven.nbsp;Arbates.
Bedaar, het ftórmgewéld des vyands legt terneêr. Mevrouw.
Róxane.
Die tydinge herflélt myn Icrachten weêr. Maar waar is Orondaat ?
Ar B AXES.
Hy is in uwe handen. Róxane.
Wat Goön, wat dapperheên zyn ’t, die dien héld vermanden ?
Wie heeft met zulkeenmoed my aan zyn’dienft verplicht? Nu, noem hem my, wie heeft die groote daad verricht ?nbsp;Ar bates
Het vyandlyke heir kwam naauw’lyks ftórm geloopen * Of ’t zag zich in een’ zee van eigen bloed verzoopen.nbsp;En met een hagelbui van pylen overdékt jnbsp;Terwyl een’ and’re troep zyn vleugels vérder ftrékt.
En ftort ter muurbréflein.Toenzagmendeonzedringen. En moediger hunn’poft belché«nen,voor’t befpringen.
. nbsp;nbsp;nbsp;Elk
-ocr page 19-Elk leeger ftond nu op zyn hoefflag nét gefchaard.
Als Orondates, doorgeborften met zyn zwaard,
Alleen zich in den drang van de onze een wég komt baanen, Gelyk een leeuw , die ftreeft met uitgel'preide maanen.nbsp;Door bofchgedróchten, én woeftynen , zonder pad.nbsp;Een’ doodfche fchrik beving de krygsliên. Ellc vergatnbsp;Zyn’ plicht, én leegertucht, én Ipatte uit zyn’ geleden.nbsp;De groote ftandaard lag in ’t bloedig ftóf vertreeden,nbsp;En al ons leeger fcheen door hem ter vlugt bereid.
Róx ane.
Wierdt hy verwonnen ?fpreek, rék myn langmoedigheidi Niet meer. Hoe hebt gy hem in ons gewéld gekreegen?nbsp;Arbates.
Een fchielyk toeval liet zyn dapperheid verlegen. Róxane.
Verklaar het ons.
Arbates.
Hy brak zyn zw-aerd tót aan ’t gevéft,' En met bebloeden vuift trótfeert hy nóch in ’t léllnbsp;Een’ heele waereld van aandriefchende fóldaatennbsp;De byft’re wanhoop maakt hem dol, én uitgelaaten.' 'nbsp;Hy fchudt het hoofd, én ftampt in fieren overmoed’, .nbsp;En fpalkt twee blikken op, als vuur, én rood van bloed.nbsp;Maar, door ontallyk vólk omfingeld, én befprongen,nbsp;Wordt zyn’ verbólgen moed beteugeld én gedwongennbsp;Van hén, diebeevend hem aanranden, én in ’t flaalnbsp;Geklonken, met gewéld beftórmen altemaalnbsp;Een’ krygshéld zonder zwoerd. Nóch doet hy ze al ver*nbsp;tzaagen,
Maar niemand hem.Hy wenlchtnuweder’tlyftewaagen. En grimt hén aan, énftaatop élken voetftap ftil.
Ik zie hem onder ’t oog, die my niet aanzien wil Van toorn, én d’oogen wéndt, en fchynt me te verachten,nbsp;’k Hérroep zyn ouden zwier, én tred in myn’ gedachten,nbsp;En kenne in ’tbarnen van die wanhoop, én een ftaatnbsp;Zo zeer van hem vervloekt, dien grootenOrondaat.
Ik vraag de banden, die zich op dien buit vermeeten, Waar zy hem leiden, én of zy hunne órder weeten.
Hy komt Perdikkas toe, roept iemand uit het rót. Róxane.
Men lei hem hier. Ga heen, volvoer het hoog gebód.
Ar BATE s.
’k Heb hén gcraan dien buit de Koningin te geeven. Ook rees’er niemand om myn’ eifch te wederllreeven.nbsp;Men bréngthemherwaardsaan.Gyzulthemdaat’lykzienjnbsp;Begeert gy ’t.
Róxane.
Neen. Dit zou de ontfléldheid my verbiên. En fchoon ’t my luftte, ik voel, helaas! myn moed be-zweeken.
’k Verlang ’-er na 5 maar vind niet raadzaam hém te fpree-ken.
Wy willen Orondaat niet zien, als meêr bedaard. Arbatés, gaa, verzórg dat gy hem wél bewaart.
Myn’ halve lyfwacht zalu vólgen. Doe hem leiden In myn Paleis, men zal hem een vertrék bereiden.
Ar B axes.
•k Gehoorzaam uw gebód.
Róxane.
Arbatés, vier zyn’ moed, Onthaal hem als rhy zélve; ik wil zyn tegenfpoednbsp;Verzachten, én voor al laat hem van niemandfpreeken,nbsp;Zélfs van Perdikkas niet.
ARBAfES.
Aan my zal ’t niet ontbrceken.
Róxane, Statira, Hezione.
GRÓ X ANE.
Aat wél; én zult gy nóch, verwaande, tegensmy Aanwryten ? én zo tróts myne opperheerfchappy
Ver-
-ocr page 21-Verfmaaden ? zég, wat trooft ftaat u voortaan te wachten ? De Goden lachchen met uw’ vruchtelooze klagten.
Ons vloeit een’ ryke zee van zeegen in den fchoot;
Aan myn’ genade hangt uw leeven , én uw dood •
En Orondaates zélf moet vliegen op myn wénken.
Sta TI RA.
Gy kunt het lichchaam, maar de vrye ziel niet krénken. Prins Orondates is te dapper van gemoed,
Om u te vleijen. Neen 1 hy kan de tegenfpoed Verdraagen, én in u altyd Roxane haaten.
RÓ XA NE,
Ik zal hem, met dien haat, doen uwe min verlaaten. Dien braaven krygsman voegt geen vrouw, als met eennbsp;kroon.
Statira.
Hy is te fier om niet te walgen van een’ troon Door ryksverraad gebouwd op Vórftelyke graven.
H É z I o N É.
Mevrouw, Perdikkas...
VYFDE TOONEEL.
Perdikkas, Róxane, Statira, Hézioné,
W Perdikkas,
Y zien eindelyk de haven Van ons geluk nu weêr geopend , én den flagnbsp;Ontwecken, dien ons fcheen te dreigen deezen dag.nbsp;Mevrouw, ik wilde u zélf die blyde tyding draagen.
De vyand is nu mede eens op zyn beurt gcflagen,
En onze muuren voor zyn’ overval geréd.
Wy hebben het verlies hem ruim betaald gezétj,
En de oorlogskans, die ons voorheenen kwam te ontvallenj Heeft heden met meer gunft vcrdaadigd onze wallen.nbsp;Deeze eer verdooft met winfi het voorig krygsfchandaal,nbsp;Róxane.
Wy danken ’t uw beleid én voorzórge altcmaal.
Gy zyt tót ruft van’t ryk, én myn behoud gebooren^ Maar ’k bén verwonderd niets van Orondaat te hooren ^nbsp;En zyn’ gevankenis.
Perdikkas.
Is hy in ons gewéld?
Ró X A N E.
Zo heeft Arbatés, voor uwe aankomft, my vertéld, Perdikkas.
Is hy gevangen ?
RÓX AN E.
Ja. En my door ’t lót gegeven.
Elk hou de zyne. Ik zal met Orondates leeven ,
En gy met Statira: ’t geluk is ons gemeen.
Wy blyven beide nu met onzen buit te vreên.
’k Zal u van ’t uw’, nóch gy my van myn’ récht verfteeken ^ Het ftaa ons éven fchoon. Gy kont my’tgrootfteteken'nbsp;Van uw’ grootmoedigheid betoonen, met voortaannbsp;Die zélfde gunft, én magt myn’ liefde toe te ftaan.
Om nu met Orondaat te hand’len, die ’k voor deezen Aart u, om Statira te onthaal en, heb beweezen.nbsp;Perdikkas.
it Zal alles doen, gelyk ’t Mevrouw op my begeert. Róxane
Cy zult den Prinfe, door een toeval overheerd.
En die nóch naauwlyks kan die bittre fmart verzwélgen^ Niet fpreeken, op myn beê. Zyn’ fierheid zou zich bélgennbsp;Den winnaar haar te zien trótfeeren in ’t gezigt.
Gy zou4t zyn droevig lót verzwaaren, en hem ligt Met fchamperheid, gelyk uw’ meedeminnaar, groeten.nbsp;Perdikkas.
’k Zou my verwinnen, én zyn ongeluk verzoeten.
Dóch ’k zal uw beê voldoen, Mevrouw, én hem niet zi en V oor gy het zélv’aan my vrywillig zult gebiên.
Maar ’k wénlchte «,in ’t geheim,den ryksftand te openbaa-
ren.
-ocr page 23-RÓX ANE.
Hézioné, vertrek j laat Statira bewaaren,’
Gelyk voorheên.
Hézioné.
Mevrouw, wy vólgen uwen laft.
Perdikkas, Róxane.
GPerdikkas.
Y weet, Mevrouw, hoe Prins Seleukuswierdt verraft. En in het open véld van ’s vyands vólk gegreepen,
Die hem gevangen voor hunn’ Oppervéldheerlleepen, Toen onlangs ’t krygsgeluk ons had den nék gekeerd.nbsp;Wy kennen ’s mans waardy, dien zélf de vyand eert.nbsp;Wy hebben proeven van zyn ftrydbaarheid bevonden,nbsp;En weeten , dat hy ’t zwaerd heeft op de zy gebonden gt;nbsp;Tót voorhand van uwryk,én’tkroonrécht,datuwhoofd,nbsp;Naa Alexanders dood, alleen de kroon belooft.
Nu hoor ik momp’len, hoe hy hérwaards ftaattekeeren, Om, van uw’ handen , zyn’ verlóüing te begeeren,nbsp;Metvoorbeê, datgy een gekérkerden van Haat,
Tót zyn rantfoen, meê van gevankenis ontflaat. Voorwaar die plicht zou béft aan Orondates voegen.nbsp;Róxane.
De vyand zal zich wél met Statira vernoegen.
’t Ontflaan van Orondaat was ’t gantfche ryk gewaagd. Hy mift alreê den Héld, daar hy zyn moed op draagt.nbsp;De béfte llagveêr is zyn’ wieken afgefoeeden.
Een leger legt in zyn’ vermaarden val vertreeden.
Ik wierd zyn’ oorlógsmoed, maar al te veel, gewaar. En zal ik op myn’ hals weer haaien dat gevaar ?
Men leev’re Statira, die kan ons minder fchaaden. Perdikkas.
Zy ként den (land van ’t ryk,én zoude ons ligt verraaden. In babllonicn is niets voor haar bedekt.
Ook
-ocr page 24-Ook weet gy, wélk een moed een Ichoone vrouw verwéict In krygsliên, lang bereid haar ongelyk te wreeken.
’t Is uit met ons, kan zy alleen den vyand fpreeken. Róxane.
Hoe zeer gy fchynt, om haar te keveren, bezwaard; Wy vreezen min haar tong, als Orondates zwaard.nbsp;Wie zal een’ wolf ontflaan, als hy hem heeft by de ooren.nbsp;Dan die te drieft zich zélv’met voordacht geeft verlooren.nbsp;Perdikkas.
Maar, hoe Seleukus dan gepaaid in zynebeê ?
Hem af te flaan ? dat fleept te groot een’ opl’praak meê. Róxane.
Geef gy hem Statira, wanneer hy ’t zal begeeren, Perdikkas.
Laat gy in zyne plaats Prins Orondates keeren.
Maar ’k zie dit twiften dus nooit eindigen Mevrouw,
Gy zyt uw’ Prins, én ik myn’ Koningin te trouw.
’k Zal eer Seleukus, fchoon ’t my fmart, voor ’t voorhoofd ftooten,
Als zien, my van myn liefde, én Statira, ontblooten. Róxane.
En ik zal liever, als den dapp’ren Orondaat l'e mifl'en, waagen én opzetten kroon én ftaat.
Men kan Seleukus, met een glimp van nood verzénden. En zien , hoe zieh de kans des oorelogs wil wénden.nbsp;Wees gy myn’ min getrouw, én hélp ons als voorheen,nbsp;’k Zal u van Statira haall maaken aangebeên.
Perdikkas.
Indien gy hier in my uw’ dienften wilt betuigen.
Zal ik zien Orondaat tot uwe gunft te buigen,
En vlytig trachten, naa’tontworft’len onzer druk,
Te kroonen onze min met een gewénfcht geluk.
Eivt/e va» het Eerjle Bedryf.
/
twÉde BEDRYF.
Orondates, Arbates.
WOrondates.
Aar heen, Arbatés? zult gymy noch verder leiden? Arbates.
Neen Prins j hier zyn we van de Koningin befcheiden. Ze is in haar kamer, én zal daad’lyk by u zyn,
Om u te fpreeken, én te trooften in uw’ pyn.
OrOND AXES.
O Hémel! is ’t dan niet genoeg te zyn gevangen In kaülonien, wéleer myn zoetft verlangen,
Maar nu het voorwérp van myn wélverdienden haat. Daar alles, wat ik zie, én hoor, my tegenllaat!
Moet ik tot overvloed van fmarte, voor myne oogen, Myn’ grootfte vyandin Roxane nóch gedoogen.
Te woorde ftaan een’, die in gruuweldaaden leeft.
En al myn ongeval my eerll berokkend heeft.
O Goden! Is de deugd u dan niet aangenaamer...
Perdikkas, Arbates, Orondates.
WPerdikkas.
Aar is de Koningin, Arbatés ?
Arbates.
In haari kamer,
Myn Heer, én zal hier ftraks verfchynen.
Pe RPIKKAS.
Gaa, énzég
Haar’ Majelleit, dat Prins Seleukus reeds op wég.
En aantógt is. Hy komt, om ons iets voor te draagen Van groot belang. Ga heen
Arbates.
Wy vólgen uw behaagen.
DEK-
-ocr page 26-14 ORONDATES én STATIRA.
Perdikkas, Orondates.
ZPerdikka s.
Yn’vryheid. Prins, én zyn’verloffing, die hy hoopt Voor de uwe,is, naar ’k geloof,het geen hem herwaartsnbsp;noopt.
Orondates.
’k Verwacht te mywaards al myn’vrienden zo geneegen, Dat hén niets boven myn’ behoudenis, zal weegenjnbsp;Hun byftand zal my nooit begeeven in den nood.
En de édele inborft van Seleukus is zo groot.
Dat, fchoon zyn eigen nut, én ftaatbelang ’t ontraaden, Hy niet zal weigeren, die moeite op zich te laaden.nbsp;Perdikkas, zo gy ftaat op eer én héldenplicht,
En Avilt met dankbaarheid, al ’tgeen hy heeft verricht, Erkénnen, zult gy met uw byftand hem verftérken,
En met gewénfte vrucht, in onze vryheid, wérken. Perdikkas.
Neen, Orondates, gy bedriegt u, in die hoop.
Uw’ vryheid weegt te zwaar: zeis nérgens voortekoop. Die dwaaze dankbaarheid zou ons te ZAvaarlyk fchaaden,nbsp;De kracht van ’t ryk, én ons gemeene zaak verraaden.nbsp;Zo braaf een Krygshéld ftyfc den vyand al te zeer jnbsp;En komt Seleukus, met dit inzicht, dat hy keer’.nbsp;Orondates.
Ondankbaare, ik bekén ’t, ik bén in u bedroogen. Gyfchynteen oorlogshéld , vol fierheid, in myneoogenjnbsp;Uw’ lyfsgeftaltenis belooft een éd’|.en moed jnbsp;Maar niet een druppel leeft in u van Vorft’lykbloed.nbsp;Uw’ lift heeft Statira in uwe magt gekreegen,
Gy houdtze met gewéld, én vreeft , zo lang myn degen -In ’t véld haar’ vryheid mag bepleiten voor uw’ wal, Dat nooit uw’ laffe min verzeekerd weezen zal.
Dit dryft u aan, om myn’ verlófling te weêrftreeven, Hoe gy ’t verbloemtj tenzy gy ligt dien naam wiltgeeven
Aan de yd’leftaatzucht van Roxane, die zich by Haar’ dolle liefde voegt, én bouwt een’ dwinglandy.
Gy ftyft dien overlaft , én daar ge uw’ Koninginne Handhaaven moeft,houdt gy, vervoerd van woefte minne »nbsp;Haar opgeflooten in haar eigen’ Stad én Hóf.
Een reeks van lafteren verdonkert al uw’ lóf.
Perdikkas jdoeze eens weer in de ouden luiller fchynen, En alle uwe ondaan door een heldendaad verdwynen.
V erleen aan Statira haare eerlle vryheid weêr,
Verkryg haar gunft door dienft , én aangeboodene eer, Verhéf haar op den troon ,befchérmze in haare réchten.nbsp;En gun my ons verfchil door eénen ftryd te Héchten.nbsp;Perdikkas.
Schoon gy myn daaden fchéldt,haar roem bly ft even groot. Myn’ konft heeft Statira bevryd voor zwaerd én dood inbsp;Myn’ yverende min bewaart dat kóft’lyk leeven.
En poogt die Koningin , ten zeeteltroon verheeven, nbsp;nbsp;nbsp;)
Te véften op den ftoel door myne huuwlyksband.
Hoor al dien dienft is zy te dier aan my verpand,
En zoude ik door een’ ftryd, haar maaken tot de myne? Neen Orondates, neen: men vécht niet om het zyne.nbsp;OrOND AXES.
Verraader, meent gy lóf uit uwe fchélmery,
En eigendom uit ftaatgewéld te trekken ? Gy,
Gy hebt uws Konings weeuw eerft lafterlyk verraaden,' Daarnaa te fchéndiglyk met ketenen belaaden,
En houdtze nóch met kracht gekérkerd tegens plicht. En veilt dien grouwel voor een’dienft van groot gewigt.nbsp;Wie zou zo fchooneen’minmetweêrminnietvergélden?nbsp;Perdikkas.
Staak, Orondates, ftaak dit lafteren, énfchélden.
En terg myn gramfchap niet te vinnig buiten nood;
Gy zoudt uw’ woorden ligt bekoopen met de dood.
_ nbsp;nbsp;nbsp;^ Orondates.
Manhaftig héld, gy durft een’ wapenloozen dreigen! ! Maar weerelooxen te befpringen is u eigen.
-ocr page 28-PerDIKK AS.
Datwierdt uw heir gewaar in’theetfte van den flag.quot; OrOND AXES.
Ja» toen ’k u fchand’lyk voor myn fabel vlieden zag.' Perdikkas.
Al lang genoeg, hou op, óf ’k zal diefchande wreelcen. Orondate s.
Men zal van deeze daad, als van uwe and’re fpreeken. Perdikkas.
Ik zal verhinderen, dat gy my fchénden zult.
'Perdikkas dreigt Orondates neer te houwen.
VIERDE TOONEEL.
Róxane, Perdikkas» Orondates.
HRóxane.
Oud op, Perdikkasquot;, ftaa, betoom uw ongeduld. Perdikkas.
Myn’ zinnen zyn aan ’t zién door zyn onaad’lyk hoonen Róxane.
Gy moet, om onzent wil, Prins Orondaat verfchoonen.’ Is u vergeeten wat gy my hebt toegezeid ?
Perdikkas.
Het heugt my wél: Maar zulk een fmaadig onbefcheid, En bits trótfeeren kan geen man van moed verdraagen.nbsp;Róxane.
’t Is myn gevangen. Wie hem kwétft zal my mishaagen. Wyt zyn’ gevangenis al ’t geen hy u misdoet :
Dies ftil uw’ toorn; én treê Seleukus te gemoet,
Die hérwaards aankomt, zo Arbatés my berichtte,
Uit uwen mond én laft, met zaaken van gewigte.
Die Héld verdient wel, dat men hem die eer betoon’. Perdikkas.
Gy weet, Mevrouw, hoe ik gehoorzaame uw geboón.
V YF-
-ocr page 29-TREURSPEL.
VYFDE TOONEEL:
Róxane, Orondates, H^zioné.
W nbsp;nbsp;nbsp;Róxane.
At dunkt myn’Vyandnu ?Mynliefdegafu’tleeven. Orondates.
’t Verfcheelt niet, óf’t my word genomen, ófgegeeven.’ Het walgt me, én’k zoek voor lang niet anders, dan mynnbsp;dood.
Róxane.
’t Is wanhoop, Prins: ’k wil u behouden in dien nood.' Orondates.
Uw dienft verveelt.
Róxane.
iv Dacht ueen’ wéldaad te bewyzen^ Schoon u myn doen mishaagt,myn toelég moet gypryzen.nbsp;Orondates.
’t Kon fpruiten uit uw’ min, die ’k onverzoenlyk haat. En dan ftond de oorzaak meer te doemen gt; als de daad.nbsp;Róxane.
Neen Orondaat, waar uit myn’ dienft ook zy gereezen, Zo gyze niet erként, zult gy ondankbaar weez@n.nbsp;Orondates.
Wat is ’t een vinnige, én onlydelyke pyn, Zynsondanks, eenen, dienmenhaat, verplichtte zynlnbsp;Al de ongemakken, hoe vervaerlyk die ons prangen,nbsp;Zyn draag’lyker, als ’t goed, dat we uit zyn handontfan-gen.
Róxane.
Nóch is ’t, die wél doet, een’ veel fmartelyker hoon, Tekrygen,voor zyn gunft , de ondankbaarheid tot looiunbsp;En ’t is een zielverdriet, in zyn’ gewaande vrinden,
Zo hoog, én dier verplicht, zyn’ vyanden te vinden. Orondates
Zo misdaan wéldaan zyn, ftaa ’k diep in uwe lehuid,
i8 ORONDATES én STATIRA,
Gy hébt in ovetdaad my daar mede ongevuld,
En kwaamt my te eikens zo mildaadiglyk beftorten,
Dat ik u dikwils bad die vriendfchap op te fchorten.
RÓX A NE.
Ondankb’re wreedaard! ftaa ik zo by u te boek ? Orondates.
Uw leeven kleeft aan één van wérken, die ik vloek.
Gy zyt de bronaar van myne allerzwaarfte plaagen,
Die ik niet eer zal zien ophouden, dan myn’ dagen.
Zy liaan nóch leevendig gedrukt in myn gedacht’.
Uw valfche lift heeft my in al ’t verdriet gebragt,
Dat myn’ftandvafte min zo dwars kwam tegenftroomen, En ’t leed, dat Statira ooit over is gekomen.
Uw’ dolle ftaatzucht kwam naauw Alexanders dood Ter ooren, óf, verrukt van raaZerny’, bellootnbsp;Gy ft taks de haarej én had Perdikkas liefde uweoogen.nbsp;Met een’ llaavin voor haar te dooden, niet bedroogen,nbsp;Die gódd’lyke PrinlTés was lang beroofd van ’t licht.nbsp;Róxane.
Myn’ liefde had my tot dat moordbelluit verplicht,
Gy kunt haar grootheid uit dat tróts beftaan ontdekken.’. Orondates.
Was dat de minnekunft om my tot u te trekken ? Róxane.
Ja Orondaatj dit toont myn liefde in volle kracht, ütelze eens by de af keer van een’ vrouw, die u verScht.nbsp;Wat min heeft Statira u immer laaten blyken ?
Wat goed onthaal, dat gy by ’t myn’ kunt vergelyken ? Myn’ liefde is ftaag gegroeid zélfs dooruw’teegenzin.nbsp;En, daar gy my beftrydc, blaak ik in uwe min.nbsp;Orondates.
Heb ik ooit myn PrinlTés te my waards ftraf gevonden ? Heeft zy van haar, my, tót my n onfchuld, weggezonden?nbsp;En, door ’t lang afzyn my van onftandvaftigheidnbsp;Verdénkende, in die drift door jaloezy misleid,nbsp;Gellémd, met wéderzin». tot Alexander! trouwen ?
Uw*
-ocr page 31-Uw’ fnoö verraadery heeft ons dat leed gebrouwen. Myn liefde fpreekt haar vry, ’t zyn ftreeken van uw’ kunft.nbsp;Róxane.
Wél» zal uw’ wreede ziel dan niets beftaan ter gunft Van eene Koningin, wiens min u dryft tothaateninbsp;Zo dénk, hoe vér gy nu zyt van 't geluk verhaten:nbsp;Wat médeminnaar,die van liefde, éngramfchap woedt»nbsp;Gy tot uw’ vyand hebt. Zyn hand dorft na uw bloed.nbsp;Bedien u van de myne, om zyne te beletten.
Orondates.
Dewyl een’ dubble ramp my dreigt het hooft te pletten, Verfcheelt het niet, van waar de felle blikfemflagnbsp;My tréft; fchoon ikze liefft van hem opdaagen zag.nbsp;Róxanb.
Wat heb ilt u gedaan ?
Orondates.
Een’ pyn, niet om te lyden!
Ik voelze, reis opreis, myn lyfénziel beftryden.
Ik draag myn’ eigen boeije, én die van Statira. Perdikkas komt my daar, én gy my hier te naa.
Myn ziel word door uw laft geprangd met dubble fmarte. Róxane.
Wat kwelt u hier ?
Orondates.
’tGeen daar haar pynigt In het harte. Ilc deel in haar verdriet, en zy, helaas! in ’t myn’inbsp;En uit myn pyn durf ik oordeelen van haar pyn.nbsp;Perdikkas wykt u niet.
Róxane.
O Imaad! die my beleedigt! Blufch myne min niet uit, zy is ’t die u verdeedigt.nbsp;Orondates.
wat gunft, wat voordeel kan my van uw’min gefchiên ? Zou zy my toeftaan, dat ik Statira mag zien ?
Róxane.
Te
U tot ZO dood’lyk een gel'prék verlóf te geeven!
lo ORONDATES én STATIRA,
Te zien vergaan de hoop, die me over is gebleeven 1 Neen, neen, eer Statira zien fmooren in haar bloed,
Eer in die plas gedoofd myn heete minnegloed,
En in haar hart gezócht uw hart, dat zy me ontroofde.
Or ON DATES
’k Wacht alles, wat ik van uw’ wreedheid mybeloofde. Wél aan, Róxane, gaa zo in uw’ woede voort,
Zy heeft haar’ félle klaauw voorlang gevérfd met moord. Al rookten fchoon, van’t bloed uws Konings,uwe handen,nbsp;Al deedt ge een’ zee van vuur beftroomen uwe landen,nbsp;Al vulde gy ’t Heelal met fchrik’lyke euveldaên ,
Geen ménlch is meer ontzét in dat verwoed beftaan.
De waereld ként u voor een monfter in het woeden, Gantfch Alië krimpt nóch voor uwe geelFelroeden,
En Babilonien, daar gy door dwinglandy Den troon beklimt, heugt nóch van uwe raazerny.nbsp;Róxane.
Ha! ’t is te fchamper, dus myn’ min, én goedheid farren! Vrees op haar’ beurt myn’haat, dat zy niet eens in arrennbsp;En euv’len moede uitbarfte, én zett’ myn’ min den voetnbsp;Fórs opdennék, én plant’de wreekzucht, in’tgemoed.nbsp;Indien die drift eens, op myn ziel, komt véld te winnen,nbsp;Te triomfeeren, én verby(leren myn’ zinnen,
’k Zal u bedélven in een poel van ramp, én fmart.
Dies my, zo verre te verbitteren myn hart,
En, uit de gruuw’len, die gy zégt ons te vermaaken, Dénk 0rondates, hoe myn overmoed wil blaaken,nbsp;Wanneer de wanhop dryft een wreede ziel tot wraak,nbsp;Orondates.
Gv kunt al, wat gy wilt, behalven eene zaak. Róxane.
Wat zaak vermag ik niet ?
Orondates.
My tot uw’ min te neigen.
Ró-
-ocr page 33-Róxane.
Ach! ’tgaat te hoog! Gy durft my tergen in myn dreigen? Myn’ liefde, fchoon ge dol rént na uw ongeval...
Arbates, Róxane, Orondates, Hezione.
MArB ATES.
Evrouw, Perdikkas én Seleukus zyn daar al. Róxane.
Men laat hén komen. Gy» gaa heen,bréng Orondates In zyn vertrek.
Arbates.
’k Vólg uw gebód.
Orondates.
Kom, gaan we Arbates.
Róxane, Seleukus, Perdikkas, Hezione.
GRÓ X A N E.
y komt ons weder by, Seleukus, vry en vrank ? Seleukus.
’k Bén vry, Mevrouw; maar ’k weet dat onzen vyand dank.
Róxane.
Wyt dit onze onmagt, die ’t niet anders heeft geleeden,' Dan uw verlófling ftaag te wénfehen door gebeden.nbsp;Seleukus.
Een’ krachtclooze hulp voor een gevangen Vriend,
’k Heb met myn fabel u, in ’tfpits van’t heir, gediend, En nooit myn bloed gelpaard in ’t waagen van myn lee-ven.
Gy hebt niet, dan een wénfch, een zucht, daar voor te geeven.
Róxane.
’t Schynt dat Seleukus van een Vriendondankbaar wordt.
B 3
-ocr page 34-Gy doet uw’ wéldaan door dit fchóts verwyt te kort, En fpót met onzen wénfch, én goê geneegenheden.
S E L E U K U S.
Myn ongenoegen fteunt, Mevrouw» op récht, én reden. Róxane.
Wel aan dan, dat men u vernoege, eifcht onze plicht. Wat komt gy handelen ?
Seleokus.
Een’ zaak van groot gewigt. Róxane.
Men zétt’ zich neêr, én hoor bezaadigd uw begeeren.
S E L E ü K u s.
’k Eifch Orondates: dit is de oorzaak van myn keeren. Hoe beide dus vcrftéld ? al lang genoeg geveinsd.
’k Zie uit de trekken van uw weezen, wat gy peinfl:. Nu fpreek, Perdikkas; wil uw meening niet verbérgen.nbsp;Perdikkas.
Seleukus, ach! wat is ’t, dat gy ons af durft vergen! Seleukus.
’k Eifch Orondates.
Perdikkas.
Wél, men ftelle u niet te loor. Mevrouw vernoeg hem.
Róxane.
Ach! Perdikkas, wat ik hoor! Spreekt gy ’t, én ként gy de waardy van dien Gevangen?nbsp;Perdi kkas.
Myne edelmoedigheid wil gaaren al ’t belangen,
Dat my hier in betréft, opóffren aan een’ Vriend. Róxane.
Gemaakte eêlmoedighcid, die van een goed zich dient. Dat and’ren toehoort, om haar mildheid te betoonen!nbsp;Maar is ’t u ernft, om hem zyn vriendichap tebcloonen.nbsp;Zo kom hem, met het gene u eigen is, te ftSjnbsp;Geef, voor zyn vryheid, aan den vyand, Statira.
PeR'
-ocr page 35-Pb RDIKKAS.
Eer ik haar geeve, zal Perdikkas ’t leeven derven; Róxane.
En eer ik Orondaat hem geef, Róxane ftérven. Sei-eukus.
Geveinfde Vrienden 1 is myn vriendfchap zo gering gt;
’k Zie door dat masker: gy verftaat u onderling. Perdikkas.
Gy maakt u dus der gunft on waardig gt; die weu toonen. Seeeukus.
’k Wil die niet waerdig zyn, Perdikkas ’t zou my hoonen. Ik breek de vriendfchap, (Öe dus lang ons heeft veréend.nbsp;Perdikkas.
Ik heb al lang gemerkt, hoe flaauw zy wierdt gemeend:
------ X 1 nbsp;nbsp;nbsp;r-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
Seleukus.
Dat 's recht Uw’ vriendichap ftrekt uw vrienden flechts tot laft,
Zy fleept veel oneers naajdaar ’s niet,dan fchande aan vaui Perdikkas.
Seleukus, ’tgaat te hoog.
S EEEUKUS.
O neen, ik zal my wreeken. Perdikkas.
Hoegt; dreigen?
Seleukus,
Vrceftgyniet?
Perdikkas,
Vooru? dat’s nooit gebleekcn. Seleukus.
Voor myns gelyken, toen gy my verliet in nood.
En in den laatften flag zo l'chand’lyk heenen vloodc.
De dood tartte ik in ’t veld, gyvreeft die hier te vinden: O Hémel l ’k zie nu eerft met wien ’k my ging verbinden'.
PSR?
-ocr page 36-44 ORONDATES énSTATIRA.
Perdikkas.
Die waardiglyk op’t fpoor van Alexander draaft.
S E L E u K u s.
Met zulke deugden heeft Natuur u niet begaafd.
Pe RDI KK AS.
’t En waar de Koningin, het zou hier anders blykcn. Seleukus.
Een fchoon befchutfel, daar uw’ gramfchap voor moet wyken!
Róxa ne.
Seleukus, deelt gy dan in ’s vyands wreeden haat,
Dat gy weer keert na ’t heir, én ons zo koel verlaat ? Seleukus.
’k Zal houden myn’ belófte in alles daar ’k zal konnen; En zo gy Orondaat zyn vryheid niet wilt gonnen...nbsp;RÓX ANE.
Neen, neen. De vy and dingt vergeefs na zulk een’fchat. En ’t valt ons ligter , u te miflén in de flad,
Als toe te ftaan, het geen gy komt van ons begeeren, Gy kunt, als ’tubenaagt, weêrna uw’ kerker keerennbsp;Se leukus.
Wel aan, ondankb're, ’k zal; wel aan, Seleukusgai Maar ’t zal u rouwen, dat gy hem dus bits verfmaar
ACHTSTE TOONEEL.
Perdikkas, Róxane, Hézioné.
D nbsp;nbsp;nbsp;Perdikkas.
At liep te hoog.
Róxane.
De drift vervoerde myn’ gedachten.' Perdikkas.
Hy is een Oorlógshéld, men moet hem niet verachten: Verlaat hy ons. Mevrouw; men krygteen dapp’renkrak.nbsp;Róxane.
Gy zult hem naatreen, cn verhoên dat ongemak.
Maar ik had niet verwachtjdatgyzyneilchzoudtflyven. Perdikkas.
Ik veinfde flechtSjOm ons voorneemen door te dryven Met beter fchyh : Ook rookhy daad’lyk, hoe’t hier lag.nbsp;Róxane.
Ik merkte ’t ook; én hield my blind, 1'choon ik ’t wel zag. Wat baart de min in een’ verliefde ziele al vlaagen!
Ik moet van Orondaat deeds kwaad onthaal verdraagen, Hy hoont, hy laftert my, én echter kan myn hartnbsp;Hem niet ontbeeren, fchoon ’t den Haat met naadeel fmart.nbsp;Perdikkas^
Mevrouw, een zelfde lótfchyntu, énmy,befchooren. Ik vlei, ’k fmeek Statira; maar alles is verlooren.
Zy overheert myn ziel, gelyk haar onderdaan,
En fchoon ’t onsfchaadtjikhebgeenmagthaarafteftaan. Róxane.
Heeft ze u dan iets gevergd ?
Perdikkas.
Helaas 1 Róxane
Hoe,blyft gy deeken?
Gaa voort.
Perdikkas.
Zy heeft verzócht Prins Orondaat te fpreeken. Róxane.
O doodelyk verzoek! En hebt gy ’t haar beloofd ?
Perdikkas.
Ik kon ’t niet weigeren.
Róx ane.
Wat heeft u ’t brein beroofd gt; Dénkt gy dan niet,wat kwaad hier uit zou konnen fpruitennbsp;Voor onze liefde ? Neen, laat ons dat Ipreeken duiten,nbsp;Perdikkas: ach! daar deekt voor ons maar naadeel in:nbsp;Zy hebben ’t dechts begeerd tot voordeel hunner min.nbsp;Perdikkas.
Heeft Orondates dan u zulks ook voorgedraagen ?
By nbsp;nbsp;nbsp;Róxa.
-ocr page 38-Róxane.
Hy heeft het wel verzóchtjmaar’khcb’themafgeflagcn.' Perdikkas.
In weêrwil van myn’ min, heb ik ’t haar toegezeid. Maar vindt gy ’t goed, ik heb die minnaars iets bereid ,nbsp;’t Geen hén, in dat gefprek, te bitter op wil breeken,nbsp;En daargt; voor onze liefde, iets nutt’lyks in zal fteeken.nbsp;R Ó X A N B.
Uw woord heeft u verplicht: 'k wil dat niet tegenftaan Nu zég.
Perdikkas.
Ik zal, terwylwe om hén te fpreeken gaan. Mmdtvm het Ttuédt BeJryf.
TREURSPEL.
Orondates, Hézionié.
BOrondates
Egunftigt Statira my dan met zulk een téken Van naar’ geneegenheid ? zal ik haar zien én fpreeken ?nbsp;Is ’t waar, Kézioné ? Heeft zy ’t my toegeftaan ?
H f ZIONÉ.
Ja, Orondates, én zy treedtvaft hérwaarts aan.
Or ONDATE s.
Het luft my nu niet meer myn’ rampen te beklaagen! ’k Zal dan myn’ Koningin, voor ’t einde myner dagen,nbsp;Al is ’t niet op den troon, met Perfifche Edelliên,
En Koningen beftuuwd, gelyk ik wénlchte, zien? Maar, zal myn’ ziel, in al die vreugd, zich wel betoomen,nbsp;En niet verflikken! ach!
H ÉZIONÈ.
Myn Heer, ik zie haar komen.
Statira, Or ond at es, He z ione.
T nbsp;nbsp;nbsp;Statira.
Ree nader, Orondaat
Orondates.
Mevrouw, waar meê beloont U myne dankbaarheid, die dus myn min bellt;roont ?nbsp;Statira.
Wat vreemder hartstógt voel ik myn gemoed beweegenl Orondates.
In zulk een overvloed van vreugd flaa ik verleegen ! Mevrouw, laat ons, Róxane,énwieonshaat, tot fpyt.nbsp;Niet flyten zonder vrucht, deeze uitgekófte tyd.nbsp;Statira.
’£ Herdénken onzer ramp, daar wy zo diep in fleeken,
Be-
-ocr page 40-Beléc in blydfchap, ons, gulhartig uit te breeken.
Elk oogenblik bellórmt, met nieuwen druk, ons hart; Perdikkas raazerny berókkent ons die fmart.
Orondates.
Róxane aan deand’rekant,zal’tonheilnóch vergrooten.' Al even tróts, al heeftzyfchand’lyk’thoofdgeftooten.
’t Schynt, dat haar dullemin,dooralmynafllaan,groeit. Zy is in ’t vergen, ik in ’t weig’ren onvermoeid.
Zo haar’ getergde haat veroorzaakte al myn lyden,
’k Vond in myii’ zwaarigheênnóchredenvanverblyden. De ondraagelykfte pyn Ipruit uit haar’ minnegloed.
St ATIR A.
Perdikkas , dag op dag, houdt meê dien zelfden voet. Orondates.
Róxane zal ‘t niet aan vermeetenheid ontbreeken.
Zy heeft my, rood om ’t hoofd gezwollen, én ontfteeken Van gramfchap, flus gedreigd met een afgrys’yk lót.nbsp;Statira.
Wat heeft ze u opgelegd ?
Orondates.
Een haatelyk gebód,
Een’ vlockwet, waard alleen van haar te zyngegeeven, Diemy in wanhoop flort, én rooft den luft tot leeven.nbsp;Zal ik ’t u zeggen ? Zy begeert dat gy my haat.
St atira.
Perdikkas, Prins, wil meê , dat gy myn’ min verlaat, Of dreigt uw’ hals, én zal ze u doen door ’t ftaal verliezen.nbsp;Orondates.
Uw’ dood, én leeven hangt. Mevrouw, aan dit verkiezen. Gy hoort uw vonnis.
Statira.
En gy ’t uwe uit mynen mond. Orondates.
Zo is het ons alleen veroorlófd op dien grond,
In ’tuiterfte oogenblik, van hunnen lalt te fpreeken ? Zy hoopen dan door vrees denband dier min te breeken!
St A'
-ocr page 41-St ATIR A.
Prins, wat is uw befluit ?
OrON D ATE S.
Prinffes, wat is uw’ zin ?
Zult gy my haaten ?
Stat IR A.
Gy verlaaten myne min ? Orondates.
Vertrouwt gy, dat ik kan Róxanes eifch volbréngen, En myne liefde zulk veranderen gehéngen ?
St AT I R A.
Meent gy, dat ik uit vrees Perdikkas wreede wet Zal vólgen, én dat hy myn vaft gemoed verzét ?nbsp;Orondates.
Gyweet, Mevrouw, aan welk een’kant u Haatte hellen. St ATIRA.
Gy weet het ook, myn Prins.
Orond ates.
Zal ik dan ’t oordeel vellen? Zo weet, dat ik de dood veel eer verkiezen zougt;
Als ’t onvei'geefFelyk verbreeken myner trouw :
Maar ’k eifch niet, dat gy my zo groot een’ proef zult gee-ven
Van uwe liefde, om niet door’svyands handtefneeven.' Ook raade ik niet, dat gy Perdikkas min beloont,nbsp;Dewyl zyn vuig gemoed zich dier onwaardig toont;
En ’t mag my niet van ’t hart, om van u te begeeren; Dat gy me in deezen Haat zoudt met uw’minvereeren:nbsp;Uw wiffe dood zou daar...
S T A T I R A»
Die is zo fchrik’lylc niet» Wanneer een moedig hart haar onder de oogen ziet.
Al dreigde ’t noodtlót my het bekkeneel te pletten,
’t Zou myn ftandvaftigheidj nóch grootfche ziel verzetten. Neen Orondates, wees geruft gt; nooit zal myn’ zinnbsp;Uit vreeze buigen na Perdddkas wedermin.
-ocr page 42-Orondates
Ziet gy my daar voor aan , dat ik zou Iconnen lyden, Datgy,om, mytergunft, Perdikkas min te myden,nbsp;Een gruuw’lyke overlaft, zoudt Iterven in myn’ fchoot,nbsp;Neen, ik zal u daar voor bevryden met myn’ dood.nbsp;Leef gy Mevrouw.
St ATIRA.
O wreedc! is dit dan uw begeeren, Dat ik myn’ min van u, zal na Perdikkas keeren ?nbsp;Orondates.
Ja, ftond de keur my vry, én voegde’tmy, Mevrouw, ’k Zag nooder u gedood om my, als ongetrouw.
S T A T I R A.
De liefde, die ’k u draag, vertoont veel eed’ler blyken. ’k Zag liever u in ’t graf, dan in uw’ trouw bezwyken.nbsp;En ’k zoude u fterven zien met min misbaar, én fmart.nbsp;Dan óf Róxanes min vaft veld won in uw hart.
En triomfeerde, blyfvoor my dan in het leeven.
Of llerf voor my.
Orondates.
Om u verzekering te geeven Van myn’ getrouwigheid, zal ik, naar dat gy ’t voegt.nbsp;Of leeven heel voor u, óf llerven wel vernoegd.
Arbates, Orondates, Róxane, Perdik-KAS, Statira, Hézioné.
Ma R B A T E S.
Yn Heer.’tistydeen cind’van uwgefprék temaaken, De Prins Perdikkas, én de Koningin genaaken.nbsp;Orondates.
Onzalig Dienaar, die flechts toelegt op verfpiên.
En uitvoert wat die twee verwaatene u gebiên...
Dóch zie hén beide daar aankomen. In hun weezen Is ’t uiterfte befluU van onze dood te leezen.
R ó X A N E tégens Sfatira.
Mevrouw,geen zwakheid heeft myn’trótfe ziel bevlekt, ’k Voel geen beweeging, die my wroegingen verwekt.nbsp;Al wie lafhartig vreeft zyn oogwit naa te jaagen,nbsp;Verdient den prys niet van zyn’ misdaad weg te draagen.nbsp;Wacht niet van my te zien een’ euveldaad gelaakt,
Die ’k door veel redenen reeds wettig heb gemaakt.
Ik kom niet om met u te fpreeken tot myn voordeel.
’k Betrouw in dit befluit alleen myn eigen oordeel.
Wy kennen niemand, alsonszelv’, tot toeverlaat,
Ook ftellenwe ons alleen tot rechter onzer daad.
Myn voordeel is myn’ wet,’k wil na geen and’rehooren. Het vonnis legt geveld 5 ik heb uw’ dood gezwooren.nbsp;Heb ik de uitvoering, zo rechtvaerdig, opgefchort.nbsp;Heb ik de wraak vertraagd, daar my de fpyt toe port:
’t Verwyfd meêdoogen heeft by my voor u gedongen, Perdikkas heeft met haar myn’ heevigheid bedwongen;nbsp;Zy beide deên de ftraf fchoorvoeten in’t befluit.
En hebben nóch uw dood, zélfs in myn’ hand, gefluit. Maar nu gy voorman, én met opzét, my te fchaaden,nbsp;En roek’foos arbeidt, om u zélve te verraaden;
Nu Orondates meê myn’ zinnen, reeds ontroerd,
Met meêr verfmaadingen tót wanhoop heeft vervoerd, Heeft myne hartstógt geen meêr ooren voor die rédennbsp;Ik héb bélófte, én récht, nu met den voet getreeden,nbsp;En ben onmagtig om myn’ woede, én raazernynbsp;Te toornen; zy barfl uit met volle kracht,’ten zynbsp;Prins Orondates, met een nederig berouwen,
My weêr doe ftemmen, om u ’tleeven te behouwen.
Perdikkas tégens Or ondat és.
En gy, è Prins, weet ook, hoe vér myn’ gramfchap gaat. ^Scheen tót dit oogenblik nóch maar een kleene haat.nbsp;Zo lang de wanhoop myn’ verwoedheid kon beletten,nbsp;^cht ik gcftaSg uW’ flraf tot mórgen uit te zetten.nbsp;Maar myn’ wraakzuchtig hart wil héden zyn vernoegd.nbsp;En heeft, tot uw bedérf, zich naauw by één gevoegd.
Myn’
-ocr page 44-Myn’ driften zyn vergroot, én myn ’ getérgde tooren Heeft met Roxanes woede , uw’ ondergang gezwoorci.nbsp;Eén’toevlucht is alleenuov’rig in dien Haat,
Dat Statira my minne, én gy haar’min verlaat j En weigert gy’t, gy zult ftraksvan myn’handen ftérven.nbsp;Orondates.
Wat poogt ge, onédele Perdikkas, te verwérven ?
St at I ra.
Wat hébt ge, onménfch’lyke Roxane, in uwen zin ? Róxane.
Gy zelve maakt dat ik zo onverduldig minn’.
Ge ontrooft my hem, gy zult hem my ook wedergeeven.
Statira.
’k Zal hem bcwaaren.
Róxane.
Neen, gy zult niet langer keven, Statira.
Gy hebt uw hart in wraak, én wreedheid opgevoed,
Gy zette uw Vaderland in eene zee van bloed,
En hebt voor elk uw’diergezwoor’ne trouw verbrooken, En uwen Koning zelf verwoed na ’t hart geftooken ,nbsp;Wanneer uw liefde, opdat haar niets vcrhind’ren zou,nbsp;Met zulk een bloedig fpcl haar’ lull verzaaden wouw,nbsp;En udie lekkerny doen 1’maaken, daar UAve oogennbsp;Zo dikwils hadden ’t zoet der voorfmaak uit gezoogen.nbsp;Die fchrikkelyke tógt tot moorden floeg ftaag voort.nbsp;En maakte u deelgenoot aan Alexanders moord.
Gy, die aan ’t kroonverraad hadtuwe ftem gegeeven, Hebt door uw.wénfchdekrachtvanhetvergifgefteeven.nbsp;En, met zyn’ moorders in een vloekverbond geraakt,nbsp;Die fchelmen heeter haahuns Koningsdood gemaakt.nbsp;Gy dorft door eigen’ drift hun bloedig opzet ftyven,
£n onderftondt daar naa om Statira te ontlyven,
Als zelf uw wreede beul,fchuuw voor die gruuweldaad. Op ’t bloedtooneel haar niet wilde óff’ren aan uw’ haat ¦,nbsp;En, nóch onménfch’Iyker als gy, met haar te fpaaren,
En ’t haat’lyk leeven van die droeve te bewaaten i Haar élk een oogenblik deed ftérven duizendmaal.nbsp;Róxane, dus hebt gy gewoed met gif, én ftaal.
Róx anh.
Wel aan, ik zal myn werk voleinden, én verbólgen Door uwen hoon, ’t (poor van mynecerfte tógten vólgen,'nbsp;En die verzégelen met een beroemd bellaan,
En kroonen met uw’ dood myn’ gruuw’lyke euveldaan. St AT I R A.
Kom, wreede, voer vry uit dat bloedige begeercn.
Maar vrucht’loos tracht gy myn’ ftantvaftemin te keerenil Zyn beeld zal in myn ziel nóch leeven naa myn dood.
Perdikkas, tégens Orondates.
Gy zwygt: ’t waar beter dat gy kooft, én kort befloot. Orondates.
Bloeddorllige tieran, nu gy zyt opgereezen Door mynen val, waant gy u allés vry te weezcn.
Op zo verachten grond hebt ge u alleen vertrouwd.
En op myn néderlaag’ uw lat gezwets gebouwd.
Hy vreeft myn aanzicht niet, die voor myn arm moeft duchten.
Ik zie hem weêr in u,dien ’k fchandelyk deed vluchten,' En wiens lafhartigheid myn haat heeft aangepord.
Zie hier den prys: zórg maar dat gy hem waerdig wordt^ Laat dit het llrydperk zyn ,daar we ons verfchil bellechten.nbsp;En met gelykc kans om de overwinning vechten.
Myn’ Koninginne zy den winnaar toegeleid.
Ik gaf u ’t leeven, gy, geef my myn’ vryigheid.
Onédel minnaar , maak dat ik u moet benyden, Verzwaar nóch alle myn’verdrieten met dit lyden.
Dat ik een’ gunft geniet van zulk een fchelm, als gy.' Perdikkas.
Was u ’t geluk gebeurt my dienft te doen, ’k bely Myn hart zou’tlooch’nen, én die dienft zou myonteeren.nbsp;Dénk niet, dat ik van u ooit weldaad zal begeeren}
Ook is de gaaf verdicht, daar gy u van beroemt.
C nbsp;nbsp;nbsp;R«*
-ocr page 46-Róxa ne.
Al lang genoeg; ontfang, waar toe gy zyt gedoemd:
’t Verveelt my reeds^gy moet ter ftond, én kort befluiten.
Orondates, tégens Statira.
Mevrouw, wil uwe wet door uw’ fchoone oogenuiten. Wat gy befchooren hebt van u 3 én my met ^n.nbsp;Statira.
’k Wil niet verkondigen, als myne ftraf alleen.
Myn’ liefde heeft u van zo wreed een lót ontflagen.
Leef Orondates 3 zo gy kunt myn’ dood verdraagen :
'k Zal voor u fterven.
Orondates.
Ik geef my de zelfde wét. ïk fterf voor u; dus werde uw’ min betaald gezét.nbsp;Statira.
Leef Orondaat, maar wil Róxane nooit beminnen. Orondates.
’k Zal voor u fterven, én zy nooit myn haat verwinnen^ Statira.
Vergeef deez’ jaloezy aan een’ verliefde vrouw:
Ik zag u liever dood, als leevend’ ongetrouw. Orondates.
Ik fterf voor u, Prinfles, én kan voor haar nietleeven: En nu gv wilt, dat ik die minneproef zal geeven,nbsp;Wordt diergelyk een’ toets van uwe trouw begeerd ,nbsp;Wyl in de weedom, die myn’ ziel heeft overheerd,
Zy zich door prikkels van de minnenyd voelt grieven. Leef, myn Prinfefle, leef,- maar niet om hem te lieven.nbsp;En gy, Perdikkas, die dus yvert na myn’ dood,
’k Vergeef ze u, red Mevrouw alleen uit deezen nood. Laat Alexanders weeuw uw’ raazerny betoomen.nbsp;Statira.
Hoe Orondates! is de dood dan zo te fchroomen.
Dat ik, om niet beroofd te zyn van ’s leevens licht, Zoud aan Perdikkas hulp, én voorzórg zyn verplicht ?nbsp;’k Heb myn’befchermer, Prins, in ualleen gevonden,
Aan wien ’k ondankbaar bén, niet minjals dier verbonden. Maar nu myn’ ziel zich dus gulhartig heeft verklaard,nbsp;Verdraag dan, dat myn’ dood uw’ weldaan evenaart.
’k Mag Alexanders echt, én trouwbelóften breeken. Zyn’ dood herftelt u , daar hy u van had verfteeken.nbsp;Ban dan de jaloezy , die uw genoegen Hoort,nbsp;MynOrondaat, én neem dit hart, ’t gene u behoort.nbsp;PeRDIKK AS.
Ontfang het, zo ’t u lull uwe eigen’ dood te zoeken.' Het leeven is een gift...
OrON DATES.
’k Zou die van u vervloeken.
Ik ftierf van fchaamt’, was my die gunft van u gefchiedj Ik bén het, die ’t u gaf, gy zyt het, die 't geniet.nbsp;Stat IRA.
Perdikkas, hier ’s myn’ bord: wat toeft gy u te wreeken Op Orondates ? kom, wil hem in my doorfteeken.
Or OND AT ES.
Perdikkas.
Myn’raazerny, dus vinnig aangelard,”
Zal door myn’ wraak op u verdubbelen haar’ fmart.
En, fmeltende onder één uw beider rampen, doelen Om hem, by zyne pyn, ook de uwe te doen voelen.nbsp;Nu Statira, beft uit.
Statira.
’k Vrees niet in deezen Haat-’t Is door myn’ dood alleen...
Perdikkas, z/ne» fabel trekkende^ én de funt op Orondates horfl zettende.
Neen; beter Orondaat.
’k Heb nu ’t geheim ontdekt, om u van één tefcheuren. Sterf, trótlè, fterf, u zal geen uitftel meêr gebeuren.nbsp;En geef my weêr de ruft, die gy my hebt ontroofd.
R 6 X A N E , haare pook op Statiras boezem jiellende.
Hou ftil! wat raazerny heeft u ’t verftand verdoofd ?
C a nbsp;nbsp;nbsp;Per-
-ocr page 48-Perdikkas, ftaa , én gaa teraade metuw’zinnen,
quot;Wat hartstógt allermeeft behoorde op u te winnen.
W'at hebt gy liever, dat Prins Orondates leev’.
Of dat ik Statira met één den doodfteek geev’ 1 Verkies.
Or o N D A T E S , tégens Perdikkas.
Perdikkas, ach ! wil Statira behoeden.
Ik zal daar naa die gnnft u met myn’ dood vergoeden; StatirAj tégens Róxane.
Kohórtans Dóchter; kom gt; moord met ontzinden moed, In Alexanders weeuw, Darius Gódlyk bloed-Kom uwe raazerny tot barftens toe vergrooten gt;
Prins Orondates hart in deeze borft doorftooten,
En, ons opóff’rende aan den Afgód van uw’ haat, Verbryzel ’t outaar, én het beeld, dat daar op Haat.
Orondates, tégens Róxane. Neen,wreedfte vyandin, kom hier uw’ wraak volbréngen,nbsp;En ’t bloed van Statira, door my te moorden,pléngen.nbsp;Want wyl deez’ fchoone alleen in deezen boezem leeft,nbsp;Is ’t billyk , dat gy haar daar in den doodfteek geeft.
Róxane, zich voor Orondates fiellende.
Gy zult niet fterven, neen j ’k zal uwen vyand ftutten.
Perdikkas, zich voor Statira fiellende.
En ik zal Statira voor uw geweld befchutten.
Statira , tégens Perdikkas,
Hoe, meentge.dat ik voor een dienftachtj’tgeengy doet? Róxane is minder wreed, nu zy myn’ heldt behoedt.nbsp;Myn deel, dat fterven wil, bewaart gy in het leeven,nbsp;En had uw’ fabel haaft ten boezem ingedreevennbsp;Van ’t lief gedeelte, dat my meeft ter harte gaat.
Ik fterf in Statira , én leef in Orondaat.
JDoor zyn gevaar was myn’verleegen ziel aan ’t flaauwen. Zo hem Róxane niet gerukt hadde uit uw’ klaauwen,nbsp;En tegen mynen dood, zich door die gunft, gekant.nbsp;Or onDATES, tégens Róxane.
En gy, ó Tygerin, vergeefs vleit zich uw’ hand.
Dat zy een weg, tot myn’befcherming, heeft gevonden, ’k Bén aan Perdikkas gunft,niet aan uw’ dienft.verbonden;nbsp;Dewyl hy, aarzelende om na myn’ dood te ftaan,
Een deel behoedt, waar voor ik ’t meefte Avas begaan} Daar uwe wreedheid, met me in 't leeven te bewaaren,nbsp;Myn’ helft, die fterven wik poogt tegens dank te fpaaren.
R ó X A N E tégens Orondates.
Ik zal u evenwel, in weêrwil van die fmaad,
Befchutten voor geweld, én voor Perdikkas haat.
Perdikkas tége7is Statira.
En ik zal, fchoon gy ’t vloekt.u moediglyk befchermen. En voor Róxanes Haal bevryden, met deeze armen.nbsp;RÓX ANE.
Ik zie Perdikkas voor myn’ tegenftander aan. Perdikkas.
Gy hebt myn vyandfehap ook op uw’ hals gelaan,
En zult met alle uw’ magt niet regens my vermoogen.
Ar BATES.
Ziet tóch elkand’ren aan, met meer bezaadigde oogen. Uw onderling verfchil verfterkt des Vyands zy.
R ó X A N E , tigens Orondates.
Prins, gaa van hier.
Perdikkas, tégens Statira.
Prinlles, ontvlie haar’ raazerny. Statira.
Ontménfchte,zou dat vliên ons van dendoodbevryden? Or ON dates.
Een evengroot gevaar dreigt ons van wederzyden.
R ó X A N E, tégens Arhates.
Gy, zórg dat ftraks den Prins werd’ veilig weggebragt,
St AT I R A.
Róxane, keer ’t geweld én woeden door uw magt 5 Indien Perdikkas hem trouwloos’lyk wil befpringen.nbsp;Orondates.
Perdikkas laat Mevrouw niet uit uw magt ontwringen.
C, X nbsp;nbsp;nbsp;R ó«
-ocr page 50-Róxane.
’k Laat me Orondates niet ontgaan , zo lang ik leef. Perdikkas.
En ik zal fterven, eer ik Statira begeef, Orondates.
Ilc zweer, myn Koningin, nu ik u moet verhaten,
Dat ik Róxane nooit ophouden zal te haaten,
En fterven, eer myn’ min verzacht haar ongeval. Statira.
En eer Perdiltkas van myn’ weêrmin roemen zal,
Zult ge in myn’ graffpelonk myn’ droeve dood beweenen.
Róxane, tégens Ferdihkas.
Dit tegenftreeven zal u fpatten voor de fcheenen,
En rouwen, dat gy uw’ belóften trouw’loos breekt. Dus raazende na’t hart van Orondates fteekt.
En, in uw’ wufte min te dol én onverduldig,
’t Ontzag vertreedt,datgyzyt aan myn icepterfchuldig. Perdikkas.
En u zal rouwen, dat ge uw’ fabel hebt gewét.
En op de waarde borft van Statira gezét.
Róxane.
Verdeedig vry uw’ lief, gebruik daar toe uw’krachten: Ik zal haar evenwel nóch in uwe armen Aagten,
En koelen, door een’ ftroom van haar vergooten bloed, l)eh toomeloozen brand van myn gehoond gemoed,nbsp;Gelyk gy hebt getracht myn’ Orondaat te moorden.nbsp;Perdikkas.
Ik zal hem doodeiijfchoon gy, dooruw’ fcherpe woorden, My dreigt. Spél uit myn oog,hoeik van gramfehap blaak!nbsp;Róxane.
Verraader, vrees myn’ ftraf.
Perdikkas.
Verwaande, vrees myn’wraak.
Einde van het Dérde Bedrjf.
TREURSPEL. 39
EERSTE TOONEEL.
Arbates, Róxane, HézionÉ.
MArbates.
Evrouw, ’k heb, op uw’ laft, de Grieken, én Bar-baaren,
In volle wapenen, op 't voorhóf doen vergaaren.
Zy wénfchen welgemoed te fterven in uw’ dienft.
Maar ’k vrees, niet zonder reen, men zal op ’t onvoor-zienft
U overvallen. Gy hebt voor verraad te fchroomen. Perdikkas dreigt u met den mórgen op te komen.
Daar loopt een llraatgerucht, dat al zyn’ aanhang in De wapens ftaat. Ik zórg, hy heeft niet goeds in’t zin.nbsp;Róxane.
Zyn’ toeleg is milTchien, omfchielyk met hun allen. Op ’s vyands leger, in het donker, uit te vallen.
Maar, wyl hy heden niet ontzag,in myn gezigt,
Myn aanzien te vertreên , belófce en heidenplicht Te fchénden, én verwyfd zyn driften in te vólgen;nbsp;Staat my te duchten, dat hy, woedende, én verbólgennbsp;Van minnenyver, én bezwalkende zyn’ lóf,
My aan zal randen. Gaa, befpie hem in zyn Hóf Arbates, luifter, wien hy voorheeft te befpringen;nbsp;Maar doe myn’ lyfwacht myn Paleis vooral omringen :nbsp;Beveel myn oorlógsvólk, dat ieder zich gereednbsp;Op ’t eerfte teeken houde, én kwyte zynen eed.
Zo leer*zyn trótfe moed zich voor myn wetten buigen. Zo fpatte zyn geweld én dreigement in duigen.
Geen Statira vall’ hem ten deel in zulk een llaat.
Zo hecht de Liefde my aan ’t hart van Orondaat.
-ocr page 52-Róxane, Hézioné.
Ar Ó X A N E.
Chj myn’Hézioné! ’k zwem in een’ zee van rampen! Alen dreigt van allen kant my fel aan boord te klampen.nbsp;Perdikkas in de Stad, de vyand voor den wal,
Beide even zeer op my gebecten, én myn’ val Vcrhaaftende. Ach! zogy, ó Goón, de gruuweldaadennbsp;Der ménfchen ftrafc, wilt nu uw’toorne vry verzaaden.nbsp;Slagt myn’ beleedigers tot zoening van myn’ hoon,
Vuit Babilonien met ftapelen van doón;
En, als gy ’t aardryk l'plyt.énhéndaar in doet zwelgen, Laat dan uw donderkloot met één my ook verdelg?Igt;nbsp;Dus zal, terwyl de ftraf neêrblikfemt van uw’ magt,nbsp;Róxane van geen méni'ch ooit te onder zyn gebragt.
H ÉZ I ON É.
Wat mifdaandeedtge,om dus der Goden haat te wetten ? Róxane.
’k Verdien , dat zy me op ’t wreedll vermorz’len, én verpletten ;
Alaar ’k trooft my, fchoon ik wierd geftikt in eigen bloed; Die ftraf te dulden, om een’misdaad, my zoo zoet.nbsp;Maar weet gy wel, waarom we ons vólk zo vroeg dcênnbsp;wekken ?
Hézioné.
Ik zie niet, waar toe die voortvaarendheid wilftrekken. Róxane.
Ik wil Perdikkas Hóf, met fchrikkelyk allarm Vermeeft’ren; Statira doorftooten in zyn’arm inbsp;En met de zelfde hand,die nóch van’t bloed zal rooken.nbsp;Daar ’k ’t hart meê heb van myn’ Meêminnaares door-ftooken,
Haar Alinnaar metéén flag opófTren aan mya’ wraak, Twé hinder paaien van myn’ liefde, én zielsvermaak.nbsp;Dit Ibhouwipél zal de vlam van mynenhaat verkoelen,
Myu
-ocr page 53-Myn borft door hunne dood verligtenis gevoelen;
En, als ik hén den geeft zie geeven, zal de vreugd My overftelpen, én doen fterven van geneugt.nbsp;Hézioné.
Hebt gy ’t op Orondaat gemunt ? waar wil dit énden I RÓX ANE.
Zou ik myn handen aan datGódlyklichchaamfchénden, Ontménrchte?Neen: veel eer ’t ftaal door myn’ eigen borftnbsp;Gedreeven, als het hart te kwetfen van dien V amp;ft.
Twé ófferhanden eifcht myn’ wraakzucht om te Aagten, Perdikkas heeft myn ftraf met Statira te wachten.
Maar Orondates, hoe verhard hy my verftoot,
Zal ik verdeedigen, al was ’t zelfs met myn’ dood.
Gaa heen, Hézioné, zég, dat myn hart moet breeken, Zo ikdientrótfen niet voor’t laatft mag zien,énfpreeken.nbsp;Indien hy ’t u ontzegt, bén ik ten einde raads.
Vlei zyn’ hartnekkigheid, ftél u in myne plaats,
En zo de liefde ooit iets op uw gemoed kon winnen,
Zeg hem al wat men zegt, om zich te doen beminnen. Maar, wat is de oorzaak, datArbates hier zo haaftnbsp;Ie rugge keert. Hy Ichynt ontfteld, én heel verbaasd.
Arbates, Róxane, hézioné.
Ma RB AT ES.
Evrouw, myn’ zórg was niet gegrond op lós vermoeden ;
Uw vyand nadert, én is vreeflélyk aan ’t woeden. Róxane.
Wat vyand ? want de ramp, daar ’k door myn liefde in bén,
Is oorzaak dat ik all’ myn vyanden niet kenn’.
Ar BAT ES.
Het is Perdikkas, die, van minnenyd gedreeven.
Met zynebénden, zich heeft herwaards aan begeeven, gt; Zy hebben uw Paleis rondom bezét j de poort
C y nbsp;nbsp;nbsp;Wordt
-ocr page 54-Wordt reeds vermeefterd , én de fchildwacht legt ver» moord.
Zy dringen aan5 uw vólk, én Lyftrouwantenzetten Zich wel ter weere, om hén den doorgang te beletten jnbsp;Maar rechten weinig uit 5 Perdikkas, wiens gezag,
En opperveldheerfchap by’t krygsvólk veel vermag. Geeft voor, dat hy niet komt, om iemands bloed tenbsp;pléngen;
Maar Hechts om Orondaat, hunvyand, om te bréngen. Róxane.
Ach! onderfteun my ! ’k voel, dat myne ziel dien flag Niet zal weêrftaan j ik fmelt in traanen én geklag;
En, eer myn lichchaam, door dien ftórm, is neêrgeflagen, Kan het de bui, die op komt dryven, niet verdraagen!nbsp;Laat my bezwyken, ach! weêrhoud my langer nietinbsp;Myn lyf, gelyk myn’ ziel, verdwynt in dit verdriet'.nbsp;Ik fterf, Hézioné, ik ftérf myn trouwe Arbates.
HÉzi o N É.
Helaas!
Ar B AT E s.
Mevrouw, fchep moed.
Róxane.
I befcherm myn’Orondatcs,
Dit ’s al wat ik begeer.
Hézioné.
O Goön! zy geeft den geeft Van droefheid, én is meer voor Orondaat bevreefd,nbsp;Als voor zich zelve. Ik bén met haar verdriet bewoo-gen.
Arbates.
’k Zie, dat zy weer bekomt: zy opent fiaauw haare 00-gen.
RóxIane.
Waar’s Orondates ? Ach! Hézioné. zytgy’t?
Waar ’s Orondates ? Is hy dood ? Bén ik hem kwyt. Of leeft hy nóch ? Spreek op.
AR'
-ocr page 55-45
ARB ATES.
Mevrouw, hy is in’t leeven, RÓX ANE.
Zult gy dan draaien, tot zy hem den doodfteek geeven. En ’t onwaardeerlyk bloed verflorten van dien Held ?nbsp;Arbates, vólgme, kom, wy zullen met geweldnbsp;Dien Prins ontzetten, geef voort wapens, om te ftrydeiijnbsp;’t Gevaar eifcht fpoed.
Arbates.
Mevrouw, wilt dat gevaar vermyden j Zo langgy kunt: want in zyn’ dolle oploopendheid.nbsp;Zou die weêrfpannige u, met byfter onbefcheidnbsp;Bejeegenen, én uw’grootachtbaarheid, én ftaatennbsp;Verfmaaden. Blyf, Mevrouw: gy mogt ’er ’t leevennbsp;laaten.
RÓX ANE.
Ik acht myn leeven niet, zo ’k Hechts het leeven van Myn Orondates, door myn’ dood, vcrzeek’ren kan.nbsp;Maar ach! wat zal myn dood hem baatenniets met allen:
Perdikkas zal hem in zyn’ kerker overvallen,
Hy zal hem dooden. Ach! hoe wordt myn ziel beflreên! Wil ik hem liever in zyn’ vryheid Hellen? Neen.nbsp;Zoud ik zo waard een pand ontdaan uit zyne banden,nbsp;Waar zou myn’ liefde, als hy me ontvluchtte, dan belanden ?
Maar zal ’t my nutter zyn, goeds moeds, te lyden, dat Ons beider vyand my ontroove zulk een’fchat,
En zyn bloedgierigheid, met euv’lenmoed, vermoorde Het eenigft voorwerp,datme,inall’mynramp,bekoordenbsp;Dit leeven met verdriet te deepen ? Neen; gaa heennbsp;Arbates, leid hem hier terftond , én vlieg met eennbsp;Na ’t Néderhóf, om daar de vyanden te ftuiten.
Men fpann’ de ketenen, óf dryfze weêr na buiten.
’k Zal Orondates hier verwachten.
Ar-
-ocr page 56-Arbates.
’t Zal gefchiên,
Mevrouw 5 gy zult hem ftraks hier ia uw’Hófzaal zien.
VIERDE TOONEEL.
Róxane, Hézioné,
HRÓX ANE.
Ezioné, waar wil myn kiel in ’t eind’ belanden gt;
Ik vrees, zy zal in dit afgrys’lyk onweer llranden: Want deeze nieuwe ftórm, opfteekende in myn’ min,nbsp;Smyt my ten haven uit, én dieper t’zeewaards in.
He z ione.
Stel uw geruft, Mevrouw; eer zullen uw’ fóldaaten, Met onvcrfchrokken moed, voor u hun leeven laaten,nbsp;Alslyden, dat Tieran'Perdikkas, met geweld,
Den fabel op de borft van Orondates ftelt.
Róxane.
Zy zyn te zwak, om all’ zyn’ benden af te keeren;
Zyn’ raazerny, zal, door dien tégenftand, vermeeren. Perdikkas, hoe ontaardt gy van uw’ plicht óntrouw.nbsp;Die gy verfchuldigd zyt aan Alexanders vrouw !
Hy heeft zyn onderdaan niet op dien tóp gedraagen. Opdat hy naa zyn dood zyn’ Wcduw dus zou plaagen,’nbsp;He z I one.
Uwe yd’le klagten ftrooit gy vrucht’loos in den wind; Hy ’s voor uw’ zuchten doof, én voor uw’ traanen blind.nbsp;Gryp moed Mevrouw.
Róxane.
Die heeft myn’ grootsheid nooit begeeveni ’k Vrees niet voor my,maar voor myn Orondates leeven.nbsp;Hezione.
Daar komt hy.
RóxaneI
Hoe hem beft ontmoet in deezen ftaat ?
V Y F,
-ocr page 57-Róxane, Orondates. Hezione.
M nbsp;nbsp;nbsp;róxane
Yn droevig lót, wil dat wy fcheiden, Orondaat.' OrON D ATE S.
’k Verlang daar na.
Róxane.
Ach! kolt ik ook daar na verlangen! Myn’ min verbiedt my zulks,zy houdt myn’ wil gevangen:nbsp;En hoe gy my, zelfs in myn aangezigt verfmaadt,
IJv kan myn’ liefde niet veranderen in haat.
Orondates.
Bemint ge my, Róxane ; ontflaa my uit uw’ handen.
RÓX ANE.
Wel aan, ik houde u niet ondankb’re,én flaak uw’ banden. Gy zyt onwaardig, dat ik langer u befcherm.
Gaa heen, ö wreede , én werp u in Perdikkas arm.
Hy dringt ter Hófpoorte in , én ftórmt met all’ zyn’ krachten,
Om u, ten ófferhande, aan zyne wraak te Aagten.
Hy zal niet ruAen, voor hy u heeft neèrgeveld.
OrON DATES.
’k Zal dat verdraagen met meer vreugd, dan uw geweld. Róxane.
Vaar voort, hy zal opumyn’hoon, énzynenwreeken. Orondates.
Nu, dreig mevry: myn moedénhaatblyft onbezweeken. Ik bén de dood getrooA, wanneer ilt, eenmaal vry,nbsp;Verbryzeld zie het juk van uwe dwinglandy:
En, fchoon ik Statira dan nimmer zal genieten.
Zal myn’ verhaaAe dood te minder my verdrieten; Dewyl ik myn’ PrinfTes niet zien zal in de magtnbsp;Eens meedeminnaars, die haar weermin vergt met kracht.nbsp;Róxane.
Zy blyft in zyn geweld j gy laat haar daar in fteeken.^
-ocr page 58-OrOND AXES.
Geef my myn’ wapenen, ik zal haar boeijen breeken.
RÓX ANE.
Zy zyn te fterk; ’t getal verdrukte uw magt, én moed. Ach Orondates! fpaar myn’ traanen, én uw bloed.nbsp;OrOND AXES.
Zult gy dan lyden, dat Perdikkas, voor uwe oogen, My moorde, én ’t zelfde ftaal ,uitmyneborfl;getoogen,nbsp;£n nóch bepurperd met myn bloed, u drukke in’t hart?nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Róxane.
Uw’ dood alleenbezwaartme,én houdt myn’ziel benard; Ja ’k vrees veel minder van Perdikkas hand te fterven,nbsp;Danuwgezigt, dat my zo waardig is, te derven.nbsp;Hézioné, gaa, haal zyn’ wapens.
RóxanEj Orondaxes.
Róxane. TTT
VV Aarom heeft
Myn’ liefde, die alleen in uw’ behouding leeft,
De magt niet,om uw lyf, zofchoon én welgefchapen, Met myne wénl'chen meer te fterken, dan uw wapen?nbsp;Orondaxes.
Een ongelukkige begeert die weldaad niet.
’k Haat zelfs den fchyn van gunft, die my daar in gefchied. Schoon gy de onfterflykheid my door een’ wénlch koltnbsp;geeven,
Ik zou de wreedfte dood verkiezen voor dat leeven. Róxane.
Wierd u van Statira dat voordeel aangeboón,
JEn mogt uw’ min van haar verwerven zulk een loon ^ Gy zoudt geen’ hemelgaaf zo kóflelyk waardeeren.
En min van ’t Godendom , danhaar,diegunfl:begeeren. Een zalig oogenblik, dat ge in haar’ arm verfleet.
Had met dientrooft,nu. lang vcrfmolten al uw leed:
Dat zoudtge boven ’t heil van aarde, én hemel kiezen. Maar ’t is gedaan; gy zult nu Statira verliezen.nbsp;Orondates.
Neen, haar gedachtenis blyft vaft in my geprent,
Zy laat me een merk, waar in myn ziel haar liefde kent. Dat Gódlyk beeld zal niet, dan min, daar in befluicen.nbsp;En dry ven 't voorwerp van myn’ haat daar eeuwig buiten.
RÓX ANE.
Uw’ ziel belooft vergeefs zich een volmaakte vreugd.
’k Zal om u traaren , én verftooren dat geneugt.
H É z I o N É, met de ’wapens vatt Orondates, fchielyk uitkomende , eh Arhates ziende naderen: ArbATES, Róxane, Orondates.
HHézionÉ.
Elp hemel! zie myn hair van fchrik te berge ryzen! Arb ates.
Mevrouw, ik kom aan u myn’ laatften dienft bewyzen; Perdikkas wreede hand heeft dood’lyk my gewond,nbsp;’kMoetllervenjmaar gy zult eerllhooren uit myn’mond,nbsp;Hoe ’t muitgefpan reeds uw Paleis heeft ingenomen.nbsp;Uw’ lyfwacht keert hén in ’t poortaal, om op te komen.
Ten waar’die tégenweer’ het was met u gedaan.
Een hand vol volks kan hun geweld niet lang weêrllaan. Verwacht geene uitkomft, óf de hemel moet u helpen.nbsp;Verkloek u tegens ’t lót. Ik gaa, om ’t bloed te ftelpen *nbsp;Dat uit myn’ wonden, én doorkorvene ad’ren vliet.
En om u niet te zien in ’t uiterfte verdriet.
Róxane, Orond axes, Hézioné.
ORÓX ANE.
Onverwachte flag!
OrOND AXES.
Dit klaagen kan niet baaten •, Waar toeft gy na, Róxane ?
Róxane.
Ik kan u niet verlaaten,
Nóch hier behouden. Ach! balftuurig lót 1 wat zal Myn’ ziel befluiten, in dit deerlykfl ongeval ?
Orond AX E s.
Geef my myn’ wapens.
Róxane.
Laat ik ze eerft met myne traanen Befproeijen; gun, wylzeu den weg tot ftervenbaanen.nbsp;Dat ik, al beevende, u het harnas, tot een pandnbsp;Van myne trouwe liefde, aangefpe met myn’ hand.nbsp;Maar ach! zy weigert, én bezwykt in deeze plichten.nbsp;Hézioné, kom gy dat Averk voor my verrichten.
HÉZI ONE.
Mevrouw,genade, ik wénfch hier in tezyn verl'choond. Róxane.
Met welk eene uitkomft ook ’c geval myn daad bekroont,
Zy Avorde niemand, dan Róxane, toegefchreevcn.
I ndien hy bly ft, de fchuld is hem voor ’t meell te geevenj Vermits zyn moedigheid hem aanpreft in’t gevaar;
Hy lydt de ftraf, daar ik hem vrucht’loos voor bewaar. Maar komt hy leevend door dat krygsgeweld gebroken.nbsp;En ziet zich rullig van Perdikkas hoon gewroken,
My, die hem Avapende, behoort alleen deeze eer.
Kom, Orondates, neemuat’fabel. Ach! hoezeer Bén ik ontfteld!
-ocr page 61-OrOND ATE S.
Deez’ daad, Róxane...
Róxane.
Wil vertrekken,
En zonder dat ik ’t zie; ’t zou my meer pyn verwekken: En pers my niet, dat ik myn affcheid neem’ metfmartinbsp;Ik voel, het is de laatfte, aan ’t kloppen van myn hart.
Orondates.
Indien de Goden my...
Róxane.
Ga heen, verweer uav leeveni En wil myn’ traanen, én myn’ zuchten vryheid geeven.
Or o N D A T E S , 'weg gaande.
O Goön! nu ik haar myn meêdoogen waerdig vind, Gun haar myn’ vriendichap, wyl myn hart een and’rcnbsp;mint.
Róxane, Hézioné.
Dl nbsp;nbsp;nbsp;Róxane.
^ Aar gaat dieHeld,om van een fnoodehand te fterven! Hy fcheidt voor eeuwig, dién ’k geen oogenblik leannbsp;derven,
De ziel myn’s lichchaams, én myn’sleevens lieffteluft. En ’t lyf, helaas! blyft hier, beroofd van hoop én ruft lnbsp;Hézioné, kom, laat ons vólgen, laat ons ftreevennbsp;Door fpiets én fabelen, om dat hoogwaarde leevennbsp;Met kracht te redden, uit dat oorelógsgevaar.
Bréng zwacrd, bréng wapens aan. Ik zal... Hézioné.
Mevrouw, bedaar. Uw’ hand zoude uwen moed, én hartverleegenlaaten.nbsp;Wat kan een’ vrouw in zulk een woede van lóldaaten f
RÓX ANE.
Het geen Róxane met haar’ handen niet vermag,
Kan Alexanders Weeuw met koninglyk gezag,
D nbsp;nbsp;nbsp;He-
-ocr page 62-Hézioné.
’c Heeft uitgediend , fints gy Perdikkas hebt verlooren; En ’t krygsvólk zal ü in het ftórmen zien nóch hooren.nbsp;Róxane.
Myn’ tegenwoordigheid verfterkt myn vólk met moed. Hézioné.
Dat legt getrappeld, én vertreeden in zyn bloed. Róxane.
Ik zal dan fneuvelen voor Orondates voeten.
Geef wapenen; ik wil myn lull, én wanhoop boeten, ’k Voel, hoe de vreeze voor myn Held my 't hartdoor-fnydtjnbsp;Myn min...
Hézioné.
Mevrouw...
Róxane.
Indien zyn leevenlchipbreuklydt. En ik nóch leef, zal ik my op Perdikkas wreeken,
Myn’ medeminnaarés in zyn Paleis doorfteeken,
Hem zélfs opófferen aan zyn’ verdiende ftraf,
En rukken Statira, én hem, met my in ’t graf.
Hézioné} kom voort: óf vreeft gy voor uw leeven gt;
Wél aan, ik zal me alleen dan der waards aanbegecven.
TIENDE
Perdikkas, Róxane, Hézioné. Perdikkas.
Aar heen, Róxane ?’t is nu uit met uw gezag.
Uw’ heerfchappy valt tot my over deezen dag.
Uw vólk legt neergehakt, én gy zyt myn’gevangen’.
’k Zal my nu wreeken, én gy zult uw’ loon ontfangen. RÓXA NE.
Naa Orondates dood, geef ik om ’t fterven niet,
En floot met trótfen voet myn aanzien, én gebied.
Për-
I
-ocr page 63-PerDIKKAS.
Hy leeft; maar met een kleengevólg van uw’trouwanten,' Zy zyn bezet. Vergeefs is al zyn tegenkanten.nbsp;Róxane.
Bedrieg u niet. Gy zyt geen meefter, zo hy leeft, j Lafhartige, gyvreeft zyn’fterken arm, gy beeftnbsp;Voor zyn’verftaaldevuift, én onverwonnen’krachten.’nbsp;Gy Hoopt uit blooheid wég, en dorft hem niet verwachten.
Uw hart krimpt in uw lyf voor’t allerminft’gevaar.
Aan zulk een krygsheld, als Perdikkas, valt het zwaar En 1'chrik’lyk, ’t glinft’rend vuur dier oogen aan te fchou-wcn
Myn zétel Haat nóch vaft. Ik durfmyn hoopnóchbouwen
Op zulk een oorlogsman, voor wien het alles vreeft. Wy houden moed. Maar wat wil deeze, zo bedeesd ?
Soldaat, Perdikkas, Roxane, Hezione.
ESóldaat.
En fchrikkelyk gerucht,myn Heer,hólt langs de ftraa-ten.
Men mompelt van verraad. Een vliegend rót Sóldaaten Streeft herwaarts aan, én rukt om vérre al, wat hen fluit.nbsp;De Burgery bezwykt. Men kan’t verward geluidnbsp;Niet onderfcheiden, nóch voor wien men heeft te fchroo-men.
Hoe’tzy, myn Heer, zie toe, men dreigt u op te komen. Perdikkas.
Ik zal hén tégenftaan, én zulk een muitery Op’t vinnigft ftraffen.
fl.
SÓLDAAT.
’t Schynt een’ troep van ’s Vyands zyi Perdikkas.
Da nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 64-En gy zult my hier naa zoo tróts niet tégenblaffen. Róxane.
Gy dreigtme,én’tongevalhangt zelfs u over ’t hoofd l Verraêr, gy hebt de zege u al te vroeg beloofd.
Prins Orondates zal nóch overwinnaar kceren.
En zien Róxane u in uw aangezigt braveeren.
Pe R D I KK AS.
Wy wachten ’t af ? én gaan om hén het fpits te biên. Róxane.
Wy, om den uitflag van uw’dapperheid te zien;
EiWf va» het Vierde Bedrjf.
Róxahe, Hézioné,
RÓX ANE.
Oe! hier te fterven, daar ik veiligft dacht teleevcn? Hézioné.
Men ziet hén overal, als overwinnaars llreeven.
RÓX ANE.
De vyand in de Stad ?
Hézioné.
Hy is ’er meeller van 1
De kloekfte Hélden woên vooraan in een gefpan,
En rukkende, llraat op ftraat ncêr, meteuv’lenmoedei Verbaazen elk, door hun vervaerelyke woede.nbsp;Róxane.
Hoe zyn ze in Had geraakt ?
Hézioné,
Weet dat Seleukus dank,
Hy heeft het fpoor gebaand tot deezen overgangk»
En, zyn’ flandaarden op de wallen doende planten, Heeft,door deeze oorlógsleus,te fchelms,van alle kantennbsp;Den vyand toegewénkt, die, daar op voorrgeprell,
En zyne ladderen fluks tégens onze veil Oprechtende,al te flaauw befchermd én haaft verlaatennbsp;Van ’t meefte vólk, die ligt beklom metzyn’fóldaaten-Róxane.
Hoe onvoorzichtig, ach! werkt een verliefd gemoed! Had ik Seleukus met wat béter hoop gevoed!
Maar ’t is vergeefs, én veel te laat: hier helpt geen klaagen. Men had dien muiter voort ter Stad uit moeten jaagenjnbsp;Dóch, fchoon de fpyt hem hier had dit verraad gcraan.nbsp;Wat kon hy, buiten ons verfchil, én haat, beftaan?nbsp;Hézioné.
’t Is uit met ons! Nu zal Perdikkas niet beletten,
Dewyl SektCkus j met zyn’ magt, zich heeft gevoegd By onzen vyand. Nu zal Statira, vernoegdnbsp;Door onze neêrlaag, zich ten hemel zien verheffen.
En wy} vertreeden door de plaagen, die ons treffen gt; Haar moeten danken voor ’t ellendig ovcrfchótnbsp;Ons leevens, treurende in ons ongenadig lót.
RÓXA NE.
Maar weet gy niet, hoe ’tmet Perdiklcas ftaatgefchooren? Leeft hy Hézioné}
Hézioné.
Niets kon ik van hem hooren:
Ook zoud hy u geen hulp verftrekken in ’t verdriet.
RÓX ANE.
Ik bén, énblyf Róxane; én’t zy hy leeve, óf niet,
’k Blyf onveranderd in de rampen, die my drukken j En durf, zo my de min verzelt, alle ongelukkennbsp;Uittarten, daar de Go6n, in hunn’verbólgenheên,
’t Misdaadig ménlchdom mcê verbrys’len, énvertreên. Waar wacht gy op,myn’zicl?watwegftaatunüchopen ?nbsp;Zég Liefde, van wiens hand heb ik de dood te hoopen Inbsp;Indien ’er eenig goed voor my te ontfangen ftaat,nbsp;Maak, dat ik zulks alleen verkryg’van Orondaat.
Ach! mogthy de eerftezyn,diemy kwam onder de oogen! Gy Hémel, voer hem hier, én wees met my bewoogenlnbsp;Maar wie komt daar ? Ach! ’t is dien ik het noodftezie.nbsp;En wiens afgryfl'elyk gezigt ik vloek, en vlie.
PerDIKKAS, onder(leund van tvséfóhlaaten, R ó x A N Ej
Hézion é.
HPerdikkas.
Oe! moeft my Orondaat dan nóch den doodfteek gee-ven?
Berooven ? Moet Róxane in eenen ftrootn van bloed My fmooren zien ? Voort bréngt my wég.
Róxane.
Perdikkas ? ’t voegt u niet uw’Koningin te myden.
Staa Uil, én laat ik; my in uwen ramp verblyden.
Pe RDI KK AS.
Ontménfchte, fchept gy dan behaagen in myn’ fmart ? V erheugt ditTreurfpebén myn’ dooduw gruuw’lyk hart?nbsp;Róxane.
Ja ’k groei daar injén dank de Goden voor uw’wonden. Perdikkas.
Geen onmeêdoogender gemoed is ooit gevonden!
En ’t dunkt my vreemd, dat gy,ontaarde Dwing’Iandin, Uw onverzett’lyk hart tot Orondates minnbsp;Koll: buigen. Maar’t gaat vaft, die min is meer te haatennbsp;Van zo verwaaten’ ziel, zo dol, én uitgelaaten,
Als d’allerwreedfte haat, én, ftond hem’t Hezenvry, Hy koos, voor uwe liefde, uw’ haat, én raazerny.
Pv Ó X A N E.
Wel aan, nu ’t Noodlótmy die liefdeheeftbefcliooren. En gy tot mynen haat, én affchrik zyt gebooren,
Zal myne hartstógt, niet verwifl’lende van ftaat,
Hem kroonen met myn’ min, u doemen tot myn’ haat. Perdikkas.
Dit flrekt my tot geen ftraf, én doet my minder fchaade. Als hem uw’ wreede min, én vleijende ongenade.
Alaar voed de wraakzucht in uw hart,vaar voort te woên. Geen van ons beide kunt gy fmart nóch hinder doen.nbsp;Niets hebt gy over, nu u ieder heeft verlaaten,
Dan vruchtelooze min, én onvermoogend haaten. Róxane.
Ik maatig my geen recht op uwe vryheid aan.
Uw overwinnaar weet, wat hem te doen zal flaan.
Gy hebt twémaal vergeefs hera na zyn’ hals gedongen,
D nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 68-En eind’lyk met geweld in myn Paleis befprongen .
En trouweloos, uw’ min vermengende in ’t belang DesRyks, myne Oppermagt, met openbaaren dwang Jnbsp;Zo ftout gefchonden, door myn lyfwacht heen gebroken,nbsp;Ten derdemaal’ hem, voor myn oog, na ’t hart geftoken.nbsp;Perdi kkas.
Zég, dat ik u in hem vervólgde, én niets beftond,
Of gyhadt zelv’, voor my, gebouwd op zulk een’grond. En voegde ’t my,Róxane,uwbloedfpoornaatetreeden,nbsp;Gy leedt van my niet, óf ik heb ’t van u geleeden.nbsp;Mishaagt u, dat gy my gelykt in deezen Ichyn,
Ik fchuuw , én fchrik nóch meêr, om u gelyk te zyn. RÓ X ANE.
Wat misdaad recht ik aan, als Orondaat te minnen ? Perdikkas.
Wat ik, als Statira, met al myn hart én zinnen,
Te lieven ? Maar, by al uw’ bloedige euvelda^n,
Hebt gy de fchuld van myne, ook op uw’ hals gelaan, Róxane.
Ik wil geen deel aan de uwe, én heb ik my misgreepenj De min, én Orondaat zal ’t alles met zich deepen.nbsp;Perdikkas.
Zo draagt ook Statira de fchuld van al myn leed. Róxane,
Gy voelt vaft, hoe de draf u op de hielen treedt. Perdikkas.
Gy zyt reeds meê gezéngd van ’t vuur, daar wy in branden. Zie toe, die vlam Haat u nóch feller aan te randen.
Als de eenigfte oorzaak van deez’ ramp , én néderlaag. Róxane.
De draf, die eerfl: u heeft vervólgd met deezeplaag. Toont, wien men van ons tweên misdaadigll heeft
te
heeten.
Perdikkas.
's Ryks bondgenootlchap was zo niet van ééngereeten,
Hadt
-ocr page 69-Hadt ge Orondates voor Seleukus afgeftaan.’
Róxane,
Hadt gy hem, in myn Hóf, niet zoeken te verraan, En met uw oorlógsvólk my op den hals gevallen,
De vyand ftórmde nóch vergeefs op onze wallen. Perdikkas.
Wel aan; ons beider liefde is dit rampzalig lót Te wyten. ’k Voel den Ham myn’s leevens afgeknót.quot;
Ik ly myn ftrafgt; én gy hebt de uwe te verwachten.
RÓX ANE,
Wy durven ’s vyands woede, én raazerny verachten. Perdikkas.
Wy fterven vrolyk, nu ge ons vólgen zult op ’tlpoor.
ROX A NE.
Ik zie myn’ wraak, én ftreef alle ongevallen door.
Dit fchort ’er maar,om nóch myn’ rampen tevermeêren. Dat Statira my kome in myn gezigt trótfeeren.
Daar komt Seleukus aan, én leidt haar by de hand.
’t Schynt, Hémel, Aarde j én Hél zyn tégens my gekant.
DERDE TOONEEL.
Seleukus, Statira, Róxane, Hézioné.
M nbsp;nbsp;nbsp;Seleukus, tégeKt Statira,
Evrouw, Prins Orondaat zal aanftonds herwaards komen.
’k Gelei u in dit Hóf, opdat gy, zonder fchroomen Voor ongemak, hier zoudt in ftilte zyn. Gyzultnbsp;Hem kunnen wachten met meer ruft én meêr geduld.nbsp;Statira.
Het één, én ’t ander Hóf is gruuw’lyk in myneoogen, En komt myn’ Vyandinne, óf Vyand my vertoogen.nbsp;Elk heeft het éven zeer beklad met moord, én bloed jnbsp;En wilt gy, dat ik hier verluftig myn gemoed ?
R o X A N E, tégens Statira.
Verwonnen ziet gy my, myn’ médeminnaarefle,
Dy nbsp;nbsp;nbsp;Gy
-ocr page 70-Gy ziet me elendig, 6 gelukkige Prinllèffe !
Hoe zeer ik echteivben van ’t ongeluk vermand ,
’k Laat u uw’ minnaar niet; myn liefde blyft in (land. Myn blaakend hart voelt al te diep de minnefchichten.nbsp;Roxane wykt u niet: zyzal, én kan niet zwichten,nbsp;Nóch leevend, laaten u ’t bezit van Orondaat.
Wacht dan myn derven eer ft, én wil, in deezen ftaat, Uwe oogen, in myn’ dood te aanfchouwen, nóch vernoegen ,
Eer ge u by Orondaat, als Bruid, ten troon zult voegen.
St AT I R A.
Ach; ftaaken wy dien haat, zo fchaadelyk voor ’t ryk, En laat ons Zufters zyn, in naam én daad gelyk.
Róx ane.
Zo lang de min hier woont, zal myuw’gunft verveelen. ’k Haat uw’ genégenheid, én kan myn hart niet deelen.nbsp;En, nu ik OroncGat, door ’s Nootlóts wreed bcfluit,nbsp;'V'^oor eeuwig miflen moet, bluich ik myn Iceven uit,nbsp;En ovcrlevere, met ipyt, in uwe handen.
Benevens hem, ’t geruft bezit van myne landen. ' Maar, als gy hem nu met de waereld hebt in dwangkjnbsp;Zo weet niy, ftervende, zo groot een’ teéldaad dank.
St AT I R A.
’t Viel my te duur, die vreugd met uwe doodtekoopen, Prinfles i én zo myn’ min geen and’ren grond van hoopen.nbsp;Als in uw fterven heeft; ik ftaa gewillig af,
En ik verkicze voor dat huwelyk myn graf.
Róx ANE.
Neen, neen; geniet in vreê myne overwonnen’ftaaten. En onzen minnaar,dien’ku, door myndood, wil laaten.nbsp;Statira.
’k Genoeg my met de helft; én, zyt gy nóch te raan, ! Neem Orondaat, én my, in uwe vriendfchap aan.
Róx ANE.
Of liefde, óf dood: hier is geen midden in te kiezen.
En
-ocr page 71-En, wyl ik tefFens moet myn’luft, én hoop verliezen, En myi)’ verkiezing wordt gedwongen tot het één,
Wil ik voor ’t andere myn vrye keur alleen.
’k Zal hem van my ontdaan; verblyd u in myn derven. Zie daar, dit daal zal u een veilig lót verwerven.nbsp;Seleukus.
’k Waag my voor u, Mevrouw...
R ÓX A N E.
Staa, nader my niet meer, Of ik zou ligt op u beproeven myn geweer;
En dwing my nier u weer te aanfchouwen voor myne 00-gen :
Ikfchrik daarvoor, én kanuwaanfchynnietgedoogen. St A T I R A.
Ontzinde minnaarés, houd dil; wat hebtgy voor?
RÓX ANE.
Ontwyk myn’ raazerny: het moet ’er nu meê door. Hoe? wilt gy dan, dat uw’meêminnaarés, vol rouwe,nbsp;U met uw’ minnaar in zyn’hoogde vreugd aanichouwe?nbsp;En, door uw averechtfch meêdoogen, voel’de pyn,nbsp;En bitt’re fpyt, van op uw bruilóftsfeed te zyn ?
En zich verbeelde dat doordraaiend zielvermaaken, Bekénd aan die in liefde, én minnenyver blaaken?
Is ’t niet genoeg, dat zy ’t met hartzeer weete, én vlie? Wilt gy ’t vermeêren, én haar dwingen, dat zy’t zie ?nbsp;Neen, laat ons door de dood voorkomen...
Orondates, Róxane, Statera, Seleu-KUS, Hézioné.
verwoede,
Orondates. TT
jnOu, ver
Laat lós dit daal.
Ró.
-ocr page 72-Róxane.
Helaas! kan ik, dus droef te moedéi Kan ik my zelve dan niet helpen aan een kant ?
Moet de oorzaak van myn’ dood, die hind’ren met zyn’ hand ?
Orondates.
Ik geef u weer de gunft, die ’k van u had ontfangen. ’k Acht u vol op betaald
St A T I R A.
Mevrouw, om myn verlangen Te boeten, flaa my toe, dat myn vernoegd gezicht.nbsp;Aan myn’ beminden Held, voldoe zyn’eerften plicht.nbsp;Róxane.
Vergun my, dat ik fterve, óf uit dit land mag vlieden, Orondates.
Heel Grieken hoort u toe: gy kunt dat ryk gebieden, En trekken, zo ’t u lufl, ten eerften derwaardsheen.nbsp;Róxane.
Vaarwel, wreedaardige.
Orondates.
Men laat’ haar niet alleen.
Trouwanten, vólgt; gy moet geflaadig by haar blyven. Róxane.
Geen nood; myn goed geluk zal eind’lykbovendryven. Nu, mededoogend Prins, gy zult my houden innbsp;Het leeven i maar om fteeds te ontruften uwe min:
En, zo de minnedrift dit hart nooit wil begeeven, Vergunn’ my ’t Godendom , dat’ku mag overleeven;nbsp;Opdat, dewyl myn heil beftaat in uw bederf,
Ik u zie {terven vol elenden, eer ik fterf.
Orondates, Statira, Seleukus,
PO RONDAT ES.
Rincés, vergun myn' ziel, die eeuwig uzal minnen.
Dat
-ocr page 73-TREURSPEL.' 6t
Dat zy de driften, én verrukking myner zinnen,
Niet uit te fpreeken voor het ménfchelyk verftand. Door deeze kus uitdrukke op uwe Ichoone hand.
St at I ra.
Myn hart fchynt u verlóf te geeven, doormynzwygen, Ên myne ontfteldheid u die gunft te doen verkrygen.nbsp;Rys op : uw’nédrigheid , myn Prins, maakt my be-fchaamd.
Orondates.
Staa toe. Mevrouw, dat ik Seleukus, zo ’t betaamt, Bejégene, én my mag van myne plichten kwyten.
Wy hebben ons geluk zyn’ wapens dank te wyten. Grootdaadig Prins, wiens moed Held Alexanders fpoornbsp;Zo lófplyk nallreeft, én der Prinflen gunlt, die voornbsp;De zaak der Koningin, zich in het veld begaven,
U overwaardig toont, gy opent ons de haven Der zeege én hebt door uw’ gevreefden arm, behoednbsp;Het deerlyk overfchót van ’t Koninglyke bloednbsp;Van Perl'en ,daar’t gewéld zyn’ lullen meê wou boeten.’nbsp;Laat my u, voor die daad, bedanken, aan uw’ voeten.
Seleukus.
Verfchoon my, Prins.
Orondates.
Staa toe dan , datmyn arm verricht In u te omhelzen, tot erkéntenis, den plichtnbsp;Van myne tong, die hier moet in gebreke blyven.nbsp;Seleukus.
Hetgrootlle deel is aan uw’krygsdeugdtoetefchryven’ Uw médeminnaar week reeds voor uw’ oorlogsmoed.nbsp;Orondates.
U komt de lóf: gy hebt onze ondergang verhoed. Seleukus.
Ik wil myn deel in zo doorluchtige oorlógszeege Niet weig’rcn.
O-
-ocr page 74-OrON DATES.
Dat men tóch dat deel zo naauw niet weege', Ontfang myn hart} hetblyft voor eeuwig inuw’fchuld.nbsp;Seleukus.
Gy vérgt uw liefde. Prins, een al te lang geduldj Wyl onze zeege Ichynt haar zeege te bereijen.
Orondates, Statira.
Myn’ ziel miftrouwt zich zelv’, hoe zeer zy zich durft vleijen,
En, neêrgeflagen door dat góddelyk ontzag,
Blyft in haare ootmoed, fchoon zy ’t alles hoopen mag, St at IRA.
Spreek Orondates.
OrOND ATE s.
’kWénfch te fpreeken door myne oogen. Laat myne liefde in’t eind verwekken uw meêdoogen.nbsp;Myn médeminnaar, die, met overdwaalfch geweld,
Na uw’ bezitting dong, legt door myn ftaal geveld j En niemand kan voortaan zich tégcns my verzettennbsp;Als gy' alleen, om uw genót my te beletten.
Mishaagt myn’ liefde u niet, bekroonze met uw’ min. En gun, naa zoo veel leeds ,my zulk een fchoon gewin,
Statira.
Prins Orondates trouw heerfcht over myn’ gedachten. Wy willen toonen, hoe wy uwe deugden achten.
Gy zyt het, wicn myn’ ziel geheelyk toebehoort. Orondates.
Tk kén geen rampen meer naa dat gewénfchte woord, En al des waerelds heil moet voor het myne wyken.
’k Veracht daar by ’t bezit der Perfiaanfche ryken.
De Koningryken in deeze oorlóg overmand,
Geef ik te deelen. Prins, aan uwe ftrydb’re hand.
Seleukus.
’£ Komt Orondates toe.
O-
-ocr page 75-Or ondates.
Al wat my toe mag komen, Öraag ik u op. Het werde in gunft van u genomen.nbsp;En, my met Statira vernoegende op den troonnbsp;Van myn’ Voorouderen} ftreefik voorby de Goön.nbsp;Statira.
’k Bezit het al in u.
OrON DATES.
Kom, gaan we, om onze leden Te ontwapenen, én naa zo veel’ rampzalighéden.
Ons ov’rig leeven te voleindigen met vreugd.
Seleukus.
Oe Hémel kroont de liefde, als ze is gegrond op deugd. van het Vyfde, ën laatfle Bedryf.
-ocr page 76-I
.J-