]â– ir
-----^
Qgs'
^'-T 'f
i' ■' , i • ‘ ■■; -
j?*;-
â– \-
Tooneelstukken Te JVJNKEL
No.
..'^ÈS^V. â–
f
’Y . nbsp;nbsp;nbsp;1 -•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; ■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• . 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-'^v
.'-.lt;*' nbsp;nbsp;nbsp;â– :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:*â– ^•quot;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*â–
â– i^
VOOR DE
B L r S ? E L.
Gevolgt naar het Franfche van den Heere De Mariveaux.
DOOR
H: W: R E G T E R I N G.
t’ A M S T E L D A M,
By I z A A K D u IM, Boekverkooper, op de hoek van den Voorburgwal en Stilfteeg, 1759-Mf# Frivilegit^
BIBLIOTHEEK DER rijksuniversiteit
-ocr page 6-^::. T:: vvIt p': 1 •'’* \ci)-cottL* ob qs fui}:
DOOK
pK ]A!viC;A^:vt.x-
^p.ACpf Vquot;?.!- H'T nbsp;nbsp;nbsp;' ïy qciT? p;? '¦
Iquot;. nbsp;nbsp;nbsp;T~* T O ‘f TT' T**
n i. lt;». rt ' A V
: i\ gt;.
;gt; nbsp;nbsp;nbsp;\j*.
/. C; 'f : r .
I
-ocr page 7-Gc
Tcdoog, en wil gocdgunftig lyden Dat zich iiiyn Zangnimf vuor u buig’
En, de achting die ze u draagt betuig’,
Met u dit Blyfpel toe tc wyden;
U , die ’t 'I ooneel^el Jioog waardeert,
En, vaak, op^ veel’ gegrdnde ElyJan^l c Een kundig vonnis weet te ftryken,
Waar door zelfs de ondervinding leert Waar kan zy meer bcfi;h»mmg yindéi jnbsp;Dan onder uwe etvarenis ? .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^..
Diè, aiföos fchuw voóf ’f valsch vemi's,quot;’
Zich door geen beuzling Iaat •verblinden.;
Gy zyt het die haar toevlucht lirekt,
Gy «yt het- die'ihaar, kan.faehoedenquot; T a ^
Hoe yslyk de Afgunst ook aijag. woeden, Wanneer zy, te onrecht. Haar bevlekt.
' Zy weet hef-zyn befchaafde reden'' . jïk Waarïn zich uwe Ziel verheugtnbsp;’t Is ’t voorbeeld van oprechte deugd,
Geen tëelts van-Oïigebondne zeden f
Geen vuile dubbelzinnigheên, nbsp;nbsp;nbsp;, _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ,
Waar voqr de kuischheftl zieH moet fchaaftiefi, ’ Die nooit aan ’t keurig oor betamen:
0 neen, myri' Zangnimt* gar,zich*’w'achVen ,
Dat zy dat flag vari‘'Vófkquot;behaagt;
Zy weet dat gy u des beklaagt;
Gy voed verheevener gedachten.
En daarom valt zy u te voet,
Wil haar uw gunst dan niet onttrekken;
Zo gy haar hoedfter wilt verflrekken.
Vind zy haar’ arbeid ruim verzoet.
H: W: REGTERING.
VÉR'
-ocr page 8-Damis, Vader van Erastest andre Minnaar van Angélica.
Frontyn, Knecht van Mevrouw Argantes. Merlyn, Knecht van Damis.
Het Spel fpeelt in het Vertrek van Mevroüw Argantes.
-ocr page 9-Pag. I
VOOR DE
B L T S P E L.
EERSTE TOONEEL.
Erastes, gekleed als een Knecht, Lizette.
JLizette.
a, gy 7.yt heel wel vermomt, en indien gy, voortaan, onder deze livrei voor myn’ bloedvervzant gaat,nbsp;Geloof ik dat gy hier gerust kunt vcrfchynen, ’t is uwnbsp;air maar alleen dat niet voegt by ’t gcw'aad.nbsp;Erastes.
Daar is niet voor te vreezen; en van ons verwantfehap heb ik zelfs niet eens, toen ik hier in kwam, willen gewagen.
Ik verzogt u te fpreken, men heeft my gezegt dat gy hier waard te vinden, zonder meerder tc vragen.nbsp;Lizette.
ik geloof dat gy heelwel te vrede moet zyn wegens de vlyt die ik, om u hier te dienen, betoon;
Ik breng my zelve in nood, en het geen ik voor u hieir verrigt, is juist niet in den regel; ’k Hel my tennbsp;toon:
Maar gy zyt eerbaar en vroom; gy bemint myn Meesteres , en myn Meesteres bemint u; ik geloof dat 7 y beter zal vaaren
A nbsp;nbsp;nbsp;Met
-ocr page 10-2 SCHOOLE VOOR DE MOEDERS;
Met u, dan met hém, die haar Moeder haar toe heeft gelegt,endit doet myn vrees en mynbefchroomt-heid een weinig bedaaren.
E R A s T E s.
Zy bemint my, Lizette ? Mag ik my vleijen met dat dierbaar geluk! Ik, die haar niet heb gezien
Dan alleen in ’t voorby gaan wanneer zy een wandeling deed ! Die haar geen andere blykcn van liefde kon biên
Dan alleen door myn oogen! En die haar maar tweemaal tot noch toe gefproken heb, terwyl zich haar Moeder ter zyde vervoegde! Zou ik haar behagen !
Lizette.
Boven mate, myn Heer: maar daar zie ik Frdntyn: dat ’s dc Knecht van Mevrouw, die my medenbsp;niet haat: tracht u wel te gedragen.
TWEEDE TOONEEL.
Frontyn, Erastes, Lizette.
HFrontvn.
a, zyt gy daar, Lizette? Wie hebt gy daar by u? Lizette.
Dat is een van myn maagfehap diePasquyn word genaamt,
En wiens Meester, die meestentyd, in Gelderland woont, thans hier inde ftad is om een zaak te be-fchikken die hy lang had beraamt,
Eu. terwyl hy hier blyftkomt hy zomtyds my zien. Frontyn.
Is hy een van uw maagfehap ?
Lizette.
Ja, wel tc weten-
Frontyn.
Dat ’s te zeggen een Neef.
Li-
-ocr page 11-BLYSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;3
Lizette.
Zekcrlyk.
Frontyn.
Hum! ’t Schynt een Neef van belang, die’t makely van jou maaglchap alreeds heeft verfleten.
Lizette.
En wat -wilt gy toch zeggen met dat makely ?
F RONTYN.
Dat is gezegt, dat je me zoekt te bedriegen door fchyn,
Endat ’er, zo de Drommel jou Neef kwam te haaien, geen een Bloedverwant minder in jou familie zounbsp;zyn.
Erastes.
En waarom gelooft gy dat Lizette u bedriegt? Frontyn.
Hum! Wat
een fchelms gezicht! Wat of dit hier zal brouwen? Hoor, Monlieur Pasquyn, ik verklaar u, vooraf, dat iknbsp;Lizette bemin, en dat ik haar meen voor my zelfnbsp;te trouwen.
Lizette.
't ïs, evenwel, nodig dat ik met hem hier fpreek; ’t is een zaak van Familie die u toch gantsch niet betreft.nbsp;Frontyn.
Dat Familie geheim mag zich zelf dan redden, ik blyf, evenwel, hier, hoe gy daar tegen ook morrelt ennbsp;keft.
Lizette.
Gy moet zyn party dan verkiezen, Frontyn. Frontyn.
In wat zaak ?
Lizette.
Zouc gy een’ eeflyk’Man, dien u wel zal vergelden, uw’ dienst wdllen toonen?
A 2 nbsp;nbsp;nbsp;Fron.
-ocr page 12-4 SCHOOLE VOOR DE MOEDERS;
Frontyn.
Ecrclyk Man, of Schavuit, air zynceris teveel, 2o dra ge my fpreekt van myn vlyt te beloonen.
Lizettë.
’£ Is u, echter, bekent, wie Mevrouw uw Meesteres voor MejufFer Aiigelicaas Echtgenoot houd.
F R o N T V N.
Ja,en ik denk dat hy ruim zestig jaaren bereikt die met een Meisje van zes - en - twintig hier trouwt.
Lizette.
G y ziet, immers, wel dat haar dien Echt in het minst niet zou voegen, maar veeleer Haat tc vrezen.
Fkontyn.
Ja, die bedreigt ons met dorheid,daar zullen geen Erfgenamen van komen, of ’t moest door een’ helper wezen.
Lizette.
’£ Is niet dan met Icet dat Angelica zich daar gehoorzaam in toont, fchoon zy jammert en klaagt,
Tc meêr nu ’t geval haar heeft kennis doen maken met een’ ccrelyk’ Man dien haar zinnen behaagt.
Frontyn.
Daar zouPasquyn,deezc Neef, wel van daan kunnen komen.
Lizette.
Gy hebt het geraden en dus is ’t gelegen.
Frontyn.
En waarom dat voort niet gezegt ? Indien het zo is met de zaak, is het wel, dan ftaat me jou makelynbsp;niet meer tegen,
En ik ben tot je dienst. Laat ons dan hooren, zeg wat ik moet doen.
ErasTes.
Ach! Niet anders, Frontyn,
Dan alleen het gefprek, dat my Lizette hier zal doen verwerven , uw gunst te bewyzen, gy zult ’er te vrede van zyn. nbsp;nbsp;nbsp;Fr on-
-ocr page 13-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5
Front YN.
Dat wil ik geloovcn. Maar wat hebt gy van 7ulk een byëenkomst tc hoopen ? ’t Contraët word vannbsp;avond getekent.
Lizette.
Wel nu, terwyl het getelfehap in ’t vertrek van Mevrouw zich onthoud, heb ik den tyd voor den eeten al uitgereekent.
Myn Heer zal ons hier in de zaal ftaan tc wachten, en dat in het donker, op dat men hem niet wordnbsp;gewaar;
Wy zullen ons derwaards begeven, MejufFer en ik, en dan zullen wy zien wat party wy verkiezen, canbsp;maken ons klaar.
Frontyn.
Ik twyfFel geenszins aan het heimelyk gefprek .Maar waar toe zd het diaien? Angelica is heel onnozel ennbsp;zedig,
Zy IS opgebragt,onder het flrengfte bedwang; ni,ondanks haar neiging tot u, al zyt gy noch tienmaal zo fnedig.
Zal zy niet anders dan traanen en fiiikkcn vertoonen. Zoud gy haar trachten te fchaaken, myn Heer ?
Erastes,
Dat zou al het uiterfte zyn.
F RONTYN.
En dat uiterfte zoud gy in ’t minst niet voor fchroomen. Raad ik het wcêr?
Lizette.
Wat ons mag belangen, Frontyn, wy beladen ons niet danmetflechts dat gefprek (daar ik by wezen zal)nbsp;wat gemakkelyk te maaken;
Maar het geen men daar in mogt befluiten, daarin dee^ len wy niet, dat zyn dingen die ons in het minstenbsp;niet raaken.
Fr ON.
-ocr page 14-ó SCHOOLE VOOR DE MOEDERS;
Frontyn.
2y doen ïeker wel, %o dat duister gefprek, dat w'y ’t ïamen bezorgen, onverwacht wierd ontdekt.
Bovenal nude deur van de zaal, naar den Tuin, en de deur van den Tuin zich naar buiten toe ftrekt,
En om dat wy, uit oorzaak der Zaal daar wy hen zullen brengen, ook voor beiden die deuren verantwoorden moeten:
Maar het ga zo het wil; die fortuin zoekt te maaken moet zyn eer zomtyds wagen, en het geld zal ’tnbsp;verzoeten;
Wat meêr is, men wil hier een jong offertje flachten, en het is edelmoedig, gelyk het my voorkomt, indiennbsp;men ’t behoed.
Zonder te letten hoe alles zal gaan: maar, myn Heer zal betalen en dat vermeerdert uw goed,
Wy zullen het nutte by ’t pryslyke voegen.
ËRASïES.
Maak u niet
ongerust; ik heb niet in myn zinnen Angelica, heden, te fchaaken.
Ik wil haar alleen doen belluiten om, voor eerst, met den Mail dien haar toegcfchikt word geen verbintenis tenbsp;maken;
Maar den avond begint. Waar zal ik my bergen terwyl ik het uur dat ik Angelica zien zal verwacht?
Lizette.
Dcwyl men tot noch toe niet weet wie gyzyt,zonecm toch op alles, zo men iets wilde vragen, volkoment-lyk acht;
In de plaats van myn’ Neef, zult gy dien van Frontyu zo lang wezen, gy moet dat geheugen.
Ga, terllond, in zyn kamer, van waar hy, indien het noodzakelyk is, u te voorfchyn kan brengen.
Frontyn.
Ja, myn Heer, kom, maak gebruik van myn kamer.
LI-
-ocr page 15-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;f-
Lizette.
Ga dan, terftond, weer van hier; want ik moet, op myn’ tyd,
Onze Juffrouw voorkomen, die ’t, gewis, zal bekooren indien zy u ziet,maar die noch niet weet dat gynbsp;hier zyt:
Ik zal haar gaan zeggen dat’er een knecht is van u in het vertrek van Frontyn,die verzoekt haar te fpreken:nbsp;Maar begeef u van hier; ik hoor ymand komen.
F R o N T Y N.
Kom, Neefje lief, kom, ’t is het best maar geweken.
Lizette.
O neen, blyf maar hier; ’t is Angelicaas Moeder, zy inogt u zien vluchten, hoor wat zy zegt.
DERDE TOONEEL.
Mevrouw Argantes.LizetTE,Erastes, Frontyn.
WMevr: Argaktes.
aar bevind zich mynDochter?Waar is zy,Lizette? Lizette.
Die is,'mogelyk, noch in haar kamer, Mevrouw.
Mevr: Argantf.s.
Wat is dat voor een Knecht?
Frontyn.
’t Is een dienstboó, Mevrouw, gelyk gy kunt zien, en hy komt mynbsp;bezoeken, ik deel in zyn zaaken;
Wy ^yn Zoons van twee Broeders; hy heeft twist met Zyn’Meester daar hy ’t niet goed by kan maaken,nbsp;En nu komt hy my vragen of ik geen dienst voor hemnbsp;weet daar hy wat meerder ivernoegt wezen zou.nbsp;Mevr; Argantes.
Zyn gezicht is niet kwaad. Zeg my by wie gy ge-dient hebt, myn vriend.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Eras-
-ocr page 16-E R A S T E S.
By een’ Officier van de Gardes, Mevrouw.
Mevr: Argantes.
Wel nu, dat is wel. Ik zal myn’ Heer Damis vanavond noch fpreken, indien hem geen reden beletten,
Kon hy aan myn Dochter u geven; vertoef tot van avond, en laat ons alleen. Blyf by my, Lizette.
Mevrouw Argantes, Lizette.
Tv/r nbsp;nbsp;nbsp;Mevr; Argantes.
iVjLyn Dochter ontdekt u al veel haar gevoelen. Wa.ir vind gy haar zinnen het meest toe genegen
Aangaande den Echt dien van daag word gefloten ?Zy heeft my ten minftc haar’ af keer verzwegen.
Lizette.
Haar afkeer, Mevrouw! Ach! Zy zou die niet eens durven toonen, al leed zy de gruuwzaamflc pyn;
Zy is een befchroomde en eenvoudige Dochter, die, door haare opvoeding, niet anders geleerd heeft dan gehoorzaam te zyn.
Mevr: Argantes.
Zy heeft, naar my dunkt, niet veel beters te Icercn in den bloei van haar jaaren.
Lizette.
’k Heb daar niemendal tegen.
Mevr: Argantes.
Maar zeg my, in ’t einde, is zy genegen tot paaren ?
LIZ E T T E.
Hoe kan men dat weten Gy ziet dat zy naaiiwlyks haat oogen na boven durft liaan,
Zo is zy bevrocst dat zy de ftrengheid der zeden, die gy wilt dat zy toont, iets te buiten zal gaan.
Mevr: Argantes.
6! Dat v/il ik geloven. Dat is een teken van een goedwillig harte.
BLYSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;9
'Zy Haat op haar trouwen, zy zal niy verlaten, zy bemint my oprecht, en onze fcheiding verwekt haar die fmarte.
Lizette.
o! Een Dochter, die in het kort Haat te trouwen word, evenwel, licht door de vreugde bekoort.
Mevr: Argantes.
J a, een verkwistende Dochter, opgevoed naar de dertele Waereld,die meer van de liefde dan van de deugdnbsp;heeft gehoort,
En die duizenden jonge losbollen de onbefchaamde vry-moedigheid hebben met allerlei vleitaal te ftrelen:
Maar een bezadigde Dochter, die onder het oog van haar Moeder moet leeven, welkers geest geen bederf kan veelcn,
Moet, gewis, zich ontroeren wanneer zy verandert van (laat. Ook ken ik Angelica en haar zedigen aard;
Zy houd niet van deV/aereld,cnikbenzekcrdat zymy ook nooit zou vcrlaaten indien ikhaarvry had verklaart.
Lizette.
Dat is vry wat byzonders.
Mevr: Argantes.
O! Daar ben ik gerust in. Wat den Man mag betreifen waar aan ik haar tracht te befteeden,
Ik twyftel niet of zy ftemt in myn keur, hy is magtig en ryk, en hy luistert naar reden.
Lizette.
Wat de rede belangt, daar heeft hy den tyd toe^gehad om die heel wel te leeren.
Mevr: Argantes.
Ely is oud, dat is waar:
Maar hy is ook zagtzinnig,tocgevend,oplettend, bevallig.
Lizette.
Bevallig! Mevrouw, denk wat gy zegt, op zyn zestigft* jaar ?
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Mevr:
-ocr page 18-Mevr: Argantes.
Wat tornt het toch aan op de jaaren eens Mans, met een Dochter als zy, die in de zedigheid op is getogen !
Lizette.
ó! Komt het daar niet op aan met Mejuffrouw uw Dochter , dan heeft de zedigheid op haar een wonder groot vermogen.
Mevr: Argantes.
Wat begrypt gy daar door ?
Lizette.
Dat wil zeggen, Mevrouw, dat men zo veel als men kan moet beftaan,
Om de deugd van de lui haar gemak te bezorgen, en dat die van uw Dochter veel ongemakken zal hebbennbsp;te ondergaan.
Mevr: Argantes.
Gy hebt zotte gedachten, Lizette. Tracht gy die myn Dochter ook mede te deelen ?
Lizette.
Ach! neen ik, Mevrouw, zy zal die wel vinden, ik hoef zulk een rol niet te Ipelen.
Mevr; Argantes.
W^arcim zou haar lot niet genoechelyk wezen, daar gy zelfhaat’ aard op het duidelykst ziet.^
Lizette.
Omdat zy den aard niet bezit dien gy meent, zulk een’ aard vind men nergens niet.
Mevr: Argantes,
Zy zou dien al heel ongemakkelyk hebben, indien haar geen Man, die haar aanbidden zal, kon belezen.
Lizette.
Men bid, in zyn’ ouderdom, heel kwalyk aan.
Mevr: Argantes.
Dien haar
Li-
-ocr page 19-Lizette.
Dan 2al zy modest moeten wezen. Mevr: Argantes.
Zwyg, zeg ik, ik weet niet wat ik begin, dat ik luister naar u, ik ben zeker te goed.
Lizette.
Gy ondervraagt my, Mevrouw, en ik andwoord oprecht.
Mevr: Argantes.
Ga, zeg myn Dochter dat zy hier komen moet. Lizette.
Dat is onnodig, Mevrouw; want daar komt zy al aan, ik zal maar vertrekken.
VY'FDE TOONEEL.
Mevr: Argantes, ANGELICA.
KMevr: Argantes.
om, Angelica, kom, ik heb u te fpreken. Angelica, zedig.
Wat begeert
gy, myn Moeder?
Mevr: ArgaNTES.
Gy kunt zeer wel ontdekken, Wat ik thans voor u doe. Zyt gy myn liefde niet heelnbsp;veel verplicht wegens het voordeelig huwelyk datnbsp;ik u heb befchoren?
Angelica, neigende.
Ik zal alles verrigten wat myn Moeder begeert. Mevr: Argantes.
Ik vraag
of ge my niet zult bedanken voor de party die ik thans heb verkoren?
Vind gy niet dat gy gelukkig zult wezen in een* Man te verkrygen, gelyk den Heer Damis, wiens vermogen en geld.
Wiens
-ocr page 20-{i SCHOOLE VOOR DE MOEDERS; Wiens vertekerd humeur, vol van oordeel en rede, unbsp;een vreedzaam en fchikkelyk leeven voorfpelt,nbsp;Gelyk voegt by uw zeden en het deugdzaam gevoelennbsp;dat ik u in heb geboezemt ? Geef antwoord, laatnbsp;hooren.
Angelica.
Gy gebied het my dan ?
Mevr: Argantes,
Ja, zonder twyfel. Laat ons dan zien. Zyt gy voldaan met het lot dat u thansnbsp;is befchoren?
Angelica.
Maar....
Mevr: Argantes. '
Maar____Wat is dat? Ik wil dat gy rcdelyk
antwoord zult geven, ik verwacht uw erkentenis, en niet dat gemaar.
Angelica, neigende. l’k zal het niet weer zeggen. Moeder.
Mevr; Akcantes.
Hou op met dat
neigen; zeg my uw gedachten, fpreek klaar. Angelica.
Maar—
Mevr; Argantes.
Altyd dat maaren!
Angelica.
Y ergeef het my, Moeder, ik
dacht ’er niet om.
Mevr: Argantes.
Wel nu, denk ’er dan om, en
breng u te binnen
Dat my die maaren mishaagen. Ik vraag u hoe het, in dcr zc omftandigheên, gaat met uw zinnen?
*t Is niet dat ik twyffel of gy wel zyt vergenoegt ,m.aar ik wil dat verdaan uit u zelf, inyn Kind,
Angelica.
Hoe het gaat met myn tinnen! Ik vrees en ik beef datiTc geen antwoord tal geven dat uw goedkeuring vind.nbsp;Mevr: Argantes.
Waarom ton ik uw antwoord niet goed kunnen keuren? Angelica.
Om dat gy ligt kwaad worden toud om het geen ik mogt leggcn.
Mevr: Argantes.
Spreek riaar behooren, dan tal ik niet kw aad worden. Valt gy myn gevoelen niet roe?Zoud gy dat wederleggen?nbsp;Zyt gy wyter dan ik ?
Angelica,
Het is om dat ik noch geen genegenheid heb.
Mevr: Argantes.
En wat hebt gy dan ?
Angelica.
Ik heb niemendal.. Mevr: Argantes.
Hoe! Gy hebt niemendal ? En wat is niemendal ? Behaagt u den Echt niet?
Angelica.
Mevr: Argantes, verftoort.
Is het van ’t mail’ ?
Mishaagt hy u dan ?
Angelica.
Neen, Moeder.
Mevr: Argantes.
Spreek. Want ik begin
al te tien wat u deerde:
Dat is te zeggen,myn Dochter, dat gy geen wil hebt. Angelica.
Ik tou ’er, nochtans’, een hebben, indien gy ’t begeerde.
MevR'
-ocr page 22-Mevr: Argantes.
Dat is onnoodig. Gy doet dan veel beter dat gy blyft die gy zyt; en, in dezen ftaat,
U te laten bellieren, ja, geheel te vertrouwen op my. Ja, myn Kind, inderdaad
Gy hebt gelyk, en die onverfchillige neigingen zyn de beste van allen. Gy ziet ook dat ik die tracht tenbsp;beloonen;
Ik geef u geen onbezonnen galant, geen zwierige pronker die, in het kort, u zyn weerzin zou toonen,
Die zyn goed zal verkwisten, en het uwe daar by, om zyn onachtzaame driften te volgen,ik geef u een’nbsp;Man dien wel weet wat hy doet,
Een’ Man daar men ftaat op kan maaken, dien de waarde zal kennen van uw onnozel en zedig gemoed.nbsp;Angelica.
Onnozel dat ben ik.
Mevr: Argantes.
Ja, dank zy myn zorg, ik zie dat gy zyt gelyk ik u wenschte te wezen;
Dewyl gy gewoon zyt uw’ plicht te volbrengen, zo zal u de deugd, die gy nodig zult hebben, geen moeiten doen vrezen.
Enditis’tvoornaamftcdatgy teneerfte geen ander moet lieven dan alleenlyk uw’ Man.
Angelica.
En wat zal ik dan doen met myn goede bekenden ?
Mevr: Argantes.
Gy moet’er geen hebben dan die den HeerDamis u toevoegen kan.
Naar wiens wil gy u, altoos, moet voegen, myn Dochter ; want het is op dien voet dat wy ’t huuwlyk aanvaarden.
Angelica.
Zyn vzil! En wat zal toch van de myne dan worden ?
Mevr:
-ocr page 23-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;15
Mevr: Argantes.
Ik weet, dat Articul befluit zekre zaaken die al meenig bezwaarden.
Maar men moet daar by blyven, myn Dochter; ’t is een foort van een wet die ons op is gelegt, en innbsp;den grond ons vereert.
Want tusfchen twee Echteliên die tezaam moeten leven , is het de redelykste waar van men de meeste toegevenheid begeert,
En die toegevenheid zal ugemakkelyk vallen, dewyl gy met my nooit een’ wil hebt gehadt, gy weet maarnbsp;gehoorzaam te wezen.
Angelica.
Ja, maar myn Man zal myn Moeder niet zyn. Mevr: Argantes.
Gy zult hem noch meerder dan my moeten vreezen. En het is zeker, myn Kind, dat men u niets, des aangaande , zal hebben te wyten. Ik laat u alleen:nbsp;Denk op het geen ik u heb onderrigt; bewaar, bovennbsp;air, deze zugt voor de ftilte, die toegeefFelykheên,nbsp;Die zedige en eerbare fchaamte die my in u kan beknoren ; tracht maar alleen uwen Man te behaagen,nbsp;En blyf by die vroomheid waardoor u niets meer dan
noch voor had te dragen.
ZESDE TOONEEL,
Angelica, Lizette.
W Angelica, een oogenhUk alleen,
aar door my niets meer dan het kwaad blyft verborgen ! Wat weet zy voor kwaad?
Heeft zy het kwaad dan geleert ? Ik wil het ook lecren» Lizette.
Wel nu, Mejuffer, zeg hoe het gaat.
i6 SCHOOLE Voor de MOEDERS; Angelica.
Ik maak my bedroeft, gelyk gy kunt zien.
Lizette.
Wat hebt gy uw
Moeder doen hooren?
Angelica.
Ach! Al wat zy wilde, ik weet niet wat my lette.
Lizette.
Gy zult den Heer Damis dan trouwen?
Angelica.
Ik zou hem trouwen ! Neen, zckerlyk niet, het is al genoeg dat hy my trouwt, Lizette.
Lizette.
Maar gy zult niet minder zyn Vrouw moeten wezen. Angelica.
Wel laat hem niyn Moeder,die zyn woord heeft aanvaart,
Voor ons beiden beminnen; want, zie, ik voor my, ik zal niemand, voortaan, dan Erastes beminnen.
Lizette.
Hy is het ook waard.
Angelica.
O! Dat is hy gewis. Hem vind ik bevallig, hy is gedienstig, en niet myn Heer Damis , die ik niet minnen kan.
Die myn Moeder, ik weet niet van waar, heeft doen komen,en die beter zou doen dat hy myn’ Grootvader wierd in de plaats van myn’ Man.
Die myn hart doet bevriezen zo dra hy maar fpreekt,-die my altoos zyn fchoone,zyn poppetje noemt; als of ’t my kon fchcelcn
Of ik lelyk dan mooi in zyn oog wierd bevonden; daar al wat Erastes my zegt, my kan ftreelen.
Men ziet dat hy fpreekt uit den grond van zyn hart.
Ik
-ocr page 25-B L Y S P E L. was liever zyn Vrouw flechts
17
enkele
Ik was never zyn vrouw uectits een week,
Dan die van den ander voor de rest va:n myn leeven.
Lizette.
Ik geloof dat Erastes van wanhoop bezweek.
Angelica.
Wat zal ik beginnen? Ik weet wel, helaas! dat hem niemand zou troosten. Is men niet wel te beklagen
Dat men niet t’ zamen kan leeven als men elkander zo teder bemint.^ Myn Moeder zegt dat men zyn’nbsp;Man moet behaagen;
Wel laat zy Erastes my geven,die zal ik beminnen zo veel als men wil, dewyl ik hem min eêr ik hetnbsp;noch ben verplicht;
Ik zal my wel wachten daar ooit aan te ontbreken als myn plicht het verëischt, en dan valt het ook ligt,
Lizette.
Waarom dan Damis niet moedig geweigert, wyl gy dat toch gevoelt ? Gedraag u wat vroeder ;
Het is,heden, noch tyd: gy zyt wonderlyk haastig cn driftig met my; maar gy beeft by uw Moeder;
Gy moest van den avond haar zeggen, die Man is voor my al te kreupel en Oud;
Ik kan hem onmogelyk minnen, ik haat h'enl, en myn haat zal vergrooten als wy t’ zaam zyn getrouwt.nbsp;Angelica.
Daar hebt gy gelyk in. Maar ik heb geen verfland als myn Moeder my fpreekt.Ik kan, echter, wel voelen
Dat ik verfland genoeg heb; en ik zou het noch méér hebben had myn Moeder daar op willen doelen:
Maar altyd by haar Hechts te wezen, niets anders te hoo-ren dan lastige lesfen, niet anders te doen
Dan verdrietige dingen te lezen. Is dat om verfland te verkrygen? Watkaniny dat leeren.^Het is geennbsp;fatzoen.
’k Zie Meisjes van acht jaaren oud, die veel verder dan ik
B nbsp;nbsp;nbsp;zyn
-ocr page 26-ïyn gevordert.Doet my dat niet befpotten met reden?
Zie met wat air ïe my kleed. Ben ik verciert als een ander ? Ei, let eens op hóe ik ’er uit lie: en datnbsp;noemt myn Moeder een kleed naar myn zeden.
Of zyn ’er geen zeden dan hier binnens huis? Want ik zie niemand die dus is gebakert; ik ben als een kind.
En dat maakt my nieuwsgierig! Ik draag ftrikken noeh linten. Maar wat is het toch dat ’er myn Moedernbsp;by wint?
Dat ik ontroerd word wanneer ik haar zie. Zy heeft my geen Mensch laten zien, en eêr ik Erastésnochnbsp;ooit had vernomen,
Begon my myn hart als een hamer te kloppen wanneer my een Jongman maar éven bezag. Dat is iny alnbsp;evenwel overgekomen.
Lizette.
Alle uw eenvoudigheid maakt my aan ’t lachen.
Angelica.
Maar, heb ik dan ongelyk? Spreek. Zou ik de* zelfde zyn.
Indien ik een eerbare vryheid 'genóót? In oprechtheid, zie daar, indien ik maar goed was in fchyn,
Ik geloof, waarlyk, dat ik myn Moeder zou haaten, om dat zy oorzaak is dat ik aan word gedreven
Tot dingen, daar ik, zckerlyk, indien ik die had, niet het minst om zou geven.
Maar als ik myn eigen Meestres eens mag wezen, ik zeg u niet méér____laat my begaan----
Dan begeer ik ook alles te weten wat anderen weten.
Lizette. _
Dat vertrouw ik ook vast, daar is geen twyfelen aan.
Angelica.
Weet gy wel, fchoon ik natuurlyk deugdzaam ben, dat ik inllaap valais ik van wysheidhoorfpreken?
Weet gy wel dat ik gelukkig zal wezen indien ik my nimmer Eemoei met lichtvaardige ftreeken?
Ik
-ocr page 27-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;19
Ik zal ’er ook nimmer toekomen, fchoon myn Moeder 'verdiende dat ik ligtvaardigcr -was.
Li ZETTE.
Ach! Indienzy u thans eensmogt hoorenom de vrucht van haar ftrengheid te fmaaken! Maar dat komt nietnbsp;te pas.
Bemint gy Erastes?
Angelica.
Of ik hem bemin! Wel, zekerlyk, ja. Mits dat het geen kwaad is myn min te be-lyden;
Want ik ben vroom en onnozel, ik weet niet wat my vry flaat, noch wat ik moet zoeken of myden.
Lizette.
Daar is, met my, niet het minst aan gelegen.
Angelica.
O ! Indien het zo
is, dan bemin ik hem veel.
En ik kan niet befluiten hem ooit te verliezen.
Lizette.
. Neem dan, moe-
diglyk, hém maar alleen voor uw deel.
Hier in Huis is een Knecht die gelegcntheid wagt om u een’ Brief van zyn hand te beftellen.
Angelica, verrukt,
Hoe! Een’ Brief van zyn hand? En gy zegt my dat niet! Waar is dan zyn Brief? Waar toe my tenbsp;kwellen?
Wat vermaak zal ik hebben wannepr ik die lees! Kom, geef hem my dan. Waar is die Knecht?
Lizette.'
Zagt wat, MejufFer, bezadig die drift; en verberg, ten minsten,een deel voor Erastes van’tgeen gy daarnbsp;zegt:
Zo gy hem, by geval, kwaamt te fpreken, dan was het te veel, cn het mogt u berouwen.
As-
-ocr page 28-uo SCHOOLË VOOR OE MÖEDERSj An GELICA.
Zie daar, dat is ook al de fchuld van myn Moeder.
Maar, kan ik hem hier dan aanfchouv^en ?
Gy fpreekt van Erastes, gy fpreekt van zyn’ Brief, cn ik tie hier den een’ noch den anderen niet.
ZEVENDE TOONEEL.
Angelica, Erastes, Lizette, Frontyn,
ZLizette, iegeit Angelica.
ie, daar is de Knecht die Frontyn hier geleid. Angelica.
Die Frontyn hier geleid? En als myn Moeder dat ziet?
Lizette.
V^rees daar niet voor; want Frontyn Haat u by ,.en die Knecht gaat hier door voor een’ van zyn Magen.nbsp;Frontyn, houdende den Brief.
De Knecht van uw’ Minnaar Erastes, Mejuffer, brengt u hier dezen brief.
Angelica, deftig.
Geef dien aan my.
(Tegen Lizette,'^
Heb ik my naar
behoren gedragen?
Lizette.
Wonderlyk wel.
Angelica, leest.
„ Wat komt my ter ooren? Men zegt „ dat A'an avond uw Echt word gefloten. Zo gynbsp;„ ddt kunt beftaan,
„ Zonder te gedogen dat ik u eerst kom te zien, geef ik „ niet meer om myn leven , dan zal ik vergaan.”nbsp;(Tegen Lizette.)
Dan geeft hy niet meer om zyn leven, Lizette!
-ocr page 29-UI
{Zy leest voort.')
,, Vaar wel daii, ik wacht naar uw antwoord cn „ xal my doordeken.”
[Tegen Lizette.)
Dit doorboort my de ziel; hier komt geen bczadigtheid langer te pas, ik moet met hem Ijjrckcu;
Ik wil niet dat hy derft. Ga, zeg dat hy komt, men breng hem hier binnen zo goed als men kan.
E RASTE s, knielende.
Gy wilt niet dat ik derf, en gy trouwt met een’ ander’! Angelica.
Ach! Zyt gy dat, Erastes ?
Erastes.
Wat beduit neemt gy dan ? Angelica.
Ik ben te verfchrikt om u antwoord tc geven; ik weet het niet. Rys.
Erastes. opflaande.
Gaat u myn wanhoop ter harte? ANG ELICA.
Weet gy dan niet wat ik reeds heb gezegt?
Erastes.
Gy zyt dan een
weinig begaan met myn fmarte?
Angelica.
Neen, zeker, neen, ’t is u klaarder gebleken; want, dat ik u min, heb ik recht uit verklaart.
Maar gy moet my verfchoonen; want ik wist niet, Erastes , dat gy zelf hier w.aart.
Erastes.
En zou het p leet doen dat u dit woord is ontdipt ? Angelica.
Zou my dat leet doen! In tegendeel, neen, dat ^ moet gy niet peinzen,
’k Ben bly dat gy ’t weet zonder dat ik ’er de fchuld van gevoel, dan zal ik de moeite niet hebben omnbsp;het langer te ontveinzen.
Bs nbsp;nbsp;nbsp;Fronv
-ocr page 30-si SCHOOLE VOOR de MOEDERS;
F R o N T Y N.
Wacht u toch wel dat gy niet word betrapt. Lizette.
Daar heeft hy gelyk in. MejnfFcr, gy dient te vertrekken ;
’kHoor iemand komen.
Angelica.
Maar gy hebt, naar my dunkt, noch den tyd niet gehad om my alles te ontdekken.nbsp;Erastes.
Helaas! myn Beminde; ik heb u noch kwalyk gezien;
en het is noodzakelyk dat ik my uit;
Ik moet 11 bewegen myn Iceven te hoeden.
Angelica, been gaande. /
Zult gy den tyd
my niet geven, Lizette, dat ik belluit? Lizette.
Ja, Frontyn en ik zullen alles bezorgen, gy ziet ons haast weder, ga toch maar heenen.
ACHTSTE TOONEEL.
Erastes, Lizette, Frontyn, Merlyn.
WLïzëtté.
le komt daar te voorfchyn ? ’t Is de Knecht van HeerDamis. Ik wenschte wel dat hy hier niet wasnbsp;verfcheenen.
Erastes.
Waar van kent gy hem dan ^ ’t Is de Knecht van myn’ Vader,eniïiét van Heer Damis die my niet is bekent.
Lizette.
Gy bedriegt u: ontftel u maar niet.
Merlyn.
Goedenavond, fchooné Engel, goeden avond Melficurs, daar ben ik, in ’t end’.
Ik
-ocr page 31-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;2r
IIc kom hier myn’ Meester verwachten, hy zend iny voor uit, op dat men, vooraf, van zyn komst zoude weten.
Ik ben blyde u te zien.
(Tegen Erosies.')
Maar wie zyt gy, myn Vrind ? Erastes.
Raakt het u of ik Pasquyn ben geheten Mere VN.
Pasquyn! En waarom draag je dat aangezicht dan? Erastes,
Waarom ik dat draag ?
Wel om dat ik geen ander ontvangen heb. Vriend. Nu, ik groet u, Lizette. Een geestige vraag!
NEGENDE TOONEEL.
Lizette, Frontyn, Merlvn.
IFrontvn. k wou wel eens weten op wie dat je ’t hebt ? Magnbsp;myn Neef dan geen aangezicht hebben? Wat ftaanbsp;je te teemen?
Merlvn.
Dat hy een aangezicht heeft kan hem niemand beletten. Maar het Haat hem niet vry dat van een’ ander’ tcnbsp;nemen.
Frontvn.
Hoe! Van een’ ander’? Welk een zotheid is dat! Merlvn.
Ja, van een’ ander’; dat zeg ik noch eens, zie daar -, in één woord,
Dat geheele gelaat komt niet toe aan Pasquyn, en het is niet geplaatst op de plaats daar ’t behoort.
Ik heb zyn ’s gelyken wel meerder gezien.
Frontvn, lachende.
’t Is misfehien een gelaatnaar de Mode,daar Pasquyn meé wilpryken.
B4 nbsp;nbsp;nbsp;Li-
-ocr page 32-a4 SCHOOLE VOOR de MOEDERS; LizetTE, lachende.
Dat is de taal van een lompert als gy zyt, Merlyn. Zyn ’er niet duizenden Menfchen die elkandernbsp;gelyken ?
Merlyn.
Dat is de waarheid. Maar laat het behooren aan wie het ook wil, wat bruit my dat gevit 1nbsp;Ieder Mensch hectt zyn wezen; ik weet niemand dannbsp;n , zoete Juffer Lizette , die dat van niemandnbsp;bezit;
Want gy zyt veelfchooner dan al wat ’er leeft; ik weet niets zo bevallig als gy,en daar wil ik op zweren,nbsp;Frontyn.
Zagjes wat,zagt; laat dat wezen met rust,all’ den lof dien gy ’t geeft zou het fchrikkelyk ontëcrcn.nbsp;Merlyn.
Dat ik ’er van fpreck,Monfieur Frontyn, is maar ingeval gy Lizette niet minde, gelyk het kon zyn; Want iedereen is juist niet van de zelfde fmaak.nbsp;Frontyn.
Zwyg, zeg ik, zwyg; want ik min haar, Merlyn. Merlyn.
En Mejuffer Lizette .i*
Lizette.
Gy zyt ongelukkig; want ik min hem ook. Me rlyn.
Ik min haar, en ik min hem ook. Blyft ’er niemendal over?
Lizette, heen gaande.
Niets meêr dan een groet.
Frontyn, mede vertrekkende.
Of wat fchelden van my, en
wat vuistflagen toe.
Merlyn.
Die Fortuin vind ik pover.
25
B L Y S P E L. TIENDE TOONEEL.nbsp;Damis, Merlyn.
Damis.
La, xyt gy daar?
Merlyn.
Ja, myn Heer, daar ben ik;maar ik heb al gehoort dat ’er niets is voor my,
En myn deel hier in huis doet my niets goeds van het uwe voorfpellen.
Damis.
Wat verftaat gy daar by? Merlyn.
Dat my Litette niet hebben wil; en daar beneven heb ik het weven uw’s Zoons op het gelaat van,nbsp;een’ Knecht hier vernomen.
Damis.
Dat begryp ik my niet. Maar laat ons alleen; want Mevrouw Argantes en Angelica xie ik daar komen.
ELFDE TOONEEL.
Mevrouw Argantes, Angelica, Damis.
GMevr; Argantes.
y komt, zonder twyfel, eerft aan, myn Heer? Da Mik.
Ja, Mevrouw, zo terftond.
Mevr: Argantes.
Daar is al een groot
gezelfchap vergadert by my.
Dat is gezegt, myn voornaamfte Verwanten, en eeni-ge van onze goede bekenden daar by;
Want, wat uw Vrienden betreft, gy hebt die uwHu-welyk niet willen vertrouwen,
D AMIS.
Neen, Mevrouw, ik heb gevreest dat myn geluk my zou worden benyd, ik heb dat in ’t geheim willennbsp;brouwen.
Myn Zoon zelf, weet niets van myn oogmerk; en daarom bid ik u, in dit ernftig geval,
Dat ge my Damis wilt noemen , in de plaats van Or-goii, welke naain de Notaris in ’t Contradl ftel-leu zal.
Mevr: Argantes.
Dat ftaat flechts aan myn Heer; voor het overig voegt het geen Moeder op haar Dochter te roemen:nbsp;Maar ik geloof u een’ fchat te verëercn dien men een’nbsp;eerlyk’ Man waardig mag noemen.
Het is waar dat de voordeelen die gy haar doet... Damis.
O, Mevrouw, o, ik verzoek dat gy toch van die zaak niet gewaagt;
Ik ben dien geen dien u beiden moet danken, en ik heb niet moeten hoopen dat dees minzaame Maagtnbsp;Myn geringe waardy zo veel gunst zou bewyzen.nbsp;Angelica.
„ Deze minzaame Maagt ”!
Damis.
AH’ de fchatten der Aarde Zyn, by de fchoonheid en deugd die ’k, met haar, innbsp;den Echt zal ontvangen, van heel kleine waarde.nbsp;Mevr; Argantes.
Wat haar deugd mag betrelfen daar in doet gy haar recht.
Maar de vrienden, Heer Damis, verwachten u al: Gy weet dat ik toe heb gellaan dat men zich vry mogtnbsp;vermommen, en maaken een foort van een Bal;nbsp;Gy hebt daar niet tegen. Want dat zal het eerlle zynnbsp;dat myn Doehter zal hebben gezien.
Damis.
AU’ to ’t. Mevrouw, zal behagen-
Mevu:
-ocr page 35-27'
B L Y S P E L.
Mevr: Argantes.
Laat ons ’t geielfchap dan, aanftonds, gaan vinden.
D AMIS.
Maar mag ik Mevrouw noch, vooraf, wel iets vragen ?
Vergun my , ter gunst van myn aanftaande trouw, Mejuffrouw uw Dochter, myn’ zeer waardennbsp;fchat,
Slechts één omzien te fpreken; dat is een voldoening die ik, tot heden, noch niet heb gehad.
Mevr: Argantes.
Daar item ik in, myn Heer Damis, dat kan men, in deze omftandighedcn, u niet wel ontzeggen;
En ’t is mogelyk niet om haar hart te beproeven; het is noch geen tyd u volkomen dat open te leggen;
En ’t moet u genoeg zyn, myn Heer, dat zy gehoor^ zaam zal zyn, zonder af keerig te wezen. Welaan^,
Dat kunt gy myn Heer dók verklaren, myn Doch» ter, ik fta u dat toe. Verftaat gy my wel?
Angelica.
Ja Moeder, ik heb u verftaan.
T W A A L ! • D E T O O N E E Lquot;, ,
Angelica, Damis.
ID AMIS, n het eind’, bevallige fchoonheid, kan ik ii, iondernbsp;getuigen, myn eeuwige liefde verklaaren.
Het is waar dat myn ouderdom dien van u niet beantwoord.
Angelica.
Ja, die zouden malkander niet evenaareni, Damis,
Men zegt my , nochtans, dat gy myn hand zonder weerzin aanvaart.
Angelica.
Dat heeft myn Moeder gezegt.
D A M I s,
Zy gedoogt dat gy zelf my daar van verzekert. Angelica.
Maar men is niet verplicht all’ de magt te gebruiken die ons toe word gelegt.
Damis.
Is het uit zedigheid, is het uit af keer, dat ge my weigert , het geen ik verzoek, te verklaaren ? Angelica.
Uit zedigheid! Neen.
Damis.
Wat zegt ge my daar! Het is dan uit af keer?... Gy zwygt! Wilt gy ’t my nietnbsp;openbaaren ?
Angelica.
’t Is dat ik befchaaft ben.
Damis.
Gy hebt dan niets gunftigs te zeggen Angelica.
Daar moet ik op zwygen, Myn Heer,
Damis.
En” ook uit befchaaftheid ?
Angelica.
Ook uit befchaaftheid. Damis.
Spreek, ongeveinst. Zoud gy my haaten ? Angelica.
Vraagt gy al weer? Gy maakt myn welleevenheld gruuwzaam verleegen.nbsp;Zoud gy verheugt zyn, indien ik u, zonder be-driegen,
Liet hooren van ja?
Damis.
Gy zoud kunpen zeggen, van neen. •v: Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AN'
-ocr page 37-Angelica.
Dat noch veel minder; want dan 20U ik liegen. D A MI s.
Hoe! Gy gevoelt dan, Angelica, dat ge myhaat? Ik heb my verbeeld dat uw hart was vernoegtnbsp;Met my niet te beminnen.
Angelica.
Zo gy daar 'meê vernoegt zyt dan ben ik het ook; en mdien het ons voegtnbsp;Aan de liên te bekennen dat men hen gantsch niet bemint , dan 2al ik myn verdre verlegenheid flaakea.nbsp;Dam IS.
Gy bekent het my dan!
Angelica.
O! Zo vaak als gy wilt, Damis.
Dat is een herhaaling die my in ’t minfl: niet nieuwsgierig kan maaken.
Maar dat is het niet dat my uw Moeder, 20 ftraks, deed verftaan.
Angelica.
O ! Gy kunt u, deswegen, verlaten op my. Dat weet ik veel beter dan myn Moeder, myn Heer;nbsp;2y kan 2ich bedrijen, daar ik u de waarheid bely.nbsp;Damis.
En die is dat ge my in het minll niet bemint.
Angelica.
O! Niet ia
het minst, en ik zou ook niet kunnen.
Dit fpruit, geenzins, uit loosheid, maar uit de Natuur: en gy, die men zegt dat zo eerlyk zyt, zult mynnbsp;oprechtheid de gunst wel vergunnennbsp;Van my ook niet te minnen, en my niet te vervolgen,nbsp;ook ben ik zo fchoon niet als gy denkt van gelaat.nbsp;Zie, myn Heer, zie, gy zult ’er by honderden vindennbsp;die het veel meerder verdienen dan ik, inderdaad.
Damis.
jjLaateiiwy zienof zy ciders bemint”. Ik ben geenszins van meening door dwang u te trouwen.nbsp;Angelica.
Het geen gy daar zegt is volftrekt naar de rede, en indien gy zo voortgaat zal ik veel van u houwen.nbsp;Damis,
Het is zelf my leet dat ik ’t niet eêr heb geweten.
Angelica.
Helaas! Indien gy ’t my, flechts, had gevraagt,
Ik had het u, aanftonds, gezcgt.
Damis.
Dan is het ook billyk dat men, ten eerde, daar zorg voor draagt.
Angelica.
Wat zyt gy verplichtend ca goed ! Ga toch myn Moeder niet zeggen dat ik u, in vertrouwen, deednbsp;hooren,
Dat ik u gantsch niet bemin; want zy zou zich geweldig daar oververftooren.
Maar, doe beter; en zeg dat ik geen verdand genoeg heb naar uw’ zin, dat ik zo veel verdienden nietnbsp;heb als gy had ver wacht,
Gelyk het ook waar is; dat gy u verder, in ’t eind’, moet beraden, en u niet wel op de zaak hebtnbsp;bedacht:
Myn Moeder, die trots is, zal geenszins ontbreken zich daarom te belgen, men zal de trouw niet verrichten ,
Zy zal alles te niet doen, en gy zult my, dat zweer ik, oneindig verplichten.
Damis.
Neen, Angelica, neen, gy zyt te bevallig; uw Moeder zou denken dat gy ’t had gebrouwt.
En air deze voorwendzels vind ik niet goed, ik weet ’er maar één.Is ’er een ander daar gy meerder van houd?
A N-
-ocr page 39-3i
Angelica.
Ik, myn Heer ? Neen, dat moet gy niet denken. Damis.
Dan weet ik my zelf ook niet te verfchoonen; neen, myn beminde.,.
Ik heb belooft u te trouwen, ’k moet myn woord ook geftand doen, daar ik, inien gy een’ ander’ bezinde,nbsp;Haar niets zou doen hoorenvan het geen gy my, heden,nbsp;belyd en bekent; doch, is de zaak waar,
Dan zal ik haar zeggen dat ik ecnigzins twyfelde. Angelica.
Wel nu, dat is goed, tw.yfcl dan maar.
Damis.
Maar indien het niet waar is , zo kan ik onmogelyk twyfelcn, ik zou haar bedriegen;
En hoe zeer ik genegen ben u te verplichten zou ik, met voordacht, zo niet kunnen liegen.
Angelica.
Neen, myn Heer, neen, wees niet befchroomt, gy zoud, zekerlyk, fpreken als een eerelyk man.nbsp;Damis.
Gy bemint dan een’ ander’ ?
Angelica.
Maar, verraad ge my niet,
myn Heer Damis ?
Damis.
Ik zoek maar uw welzyn zo veel als ik kan. Angelica.
Ach!_ Wat zyt gy goedaardig! Wat zou ’k u beminnen, indien gy noch waard in den bloei van uw jaaren!nbsp;Damis.
Wel nu!
Angelica.
Ja,’t is waar, daar is iemand,myn Heer, die
my meerder behaagt____
Frontyn, komt uit.
Myn Heer,ik kom u verklaaren
Uit den naam van Mevrouw, dat men u reeds met MejufFer verwacht.
DaMis.
Goed, wy komen terftond. (Tegen Angelica.^
En van waar kent gy hém dien uw vinnen behaagt ? Angelica.
Ei! Vraa^ my niet meer; vermits ik alreeds heb verftaan uit uw’ mond,
Dat gy maar twyfien wilt of ik min, vo kan het uw vroomheid in ’t minst toch niet baatcn.
Ik val u gaan aandienen.
DERTIENDE TOONEEL. Damis, Fronïyn.
Damis.
„ -—'it maakt my verdrietig; ik bemin haar ,, te veel om haar aan iemand te laten.
Frontyn, Frontyn, kom eens hier, ik heb u een woordje te Ipreken.
Frontyn.
Zeer gaarne. Maar
Men wacht u met ongedult boven, myn Heer. Damis.
Ik val maar een oogenblik toeven. Gy vyt een Jongman van geest, dat word ik gewaar.nbsp;Frontyn.
’k Heb dagen dat my geen oordeel ontbreekt.
DAMI.S.
Wilt gy my dienst doen gt; Ik beloof en ik vweer dat’er geen Mensch van valnbsp;weten.
Frontyn.
Gy zoekt hier myn trouw om te koopen; maar het is heden myn dag van verftand, ik ben de befchei-denheid noch niet vergeten,
B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;32
Daar valt niet in te doen.
Damis.
Ik zal het u heel wel betaalen.
F R o N T Y N.
Hou toch op; myn Heer, hou toch op. Wat is dat
Die beginfelen maaken my altoos teerhartig.
Damis.
Zie daar is myn beurs.
Wat verwinnende zwier! Wat is hy poezel en glad!
Damis.
Dees beurs is voor u, indien ge my alles, wat gy van Angelica weet, wilt vertrouwen.
Ik heb haar met list doen bekennen dat zy een’ Minnaar heeft; maar dewyl zy zo naauw door haar Moeder in ’t oog word gehouwen,
Kan zy hem zien, noch van hem vernemen, dan alleen door het beleid van de Meid of den Knecht :
Gy hebt u daar, mogelyk, mede bemoeit, of gy weet wie” dat doet, ik verzoek dat gy ’t zegt;
Ik zou hem zyn affeheid doen geven. Wie ishy ? Waar zien zy malkander Wy zullen ’t geheim zien tenbsp;fmooren.
Frontyn, de heurs aannemende.
Het geen gy daar zegt zou ik tegenftand bieden: maar het geen gy daar houd haalt my over.
Damis.
Laat ons dan hooren.
Gy vraagt my naar iets daar ik gantsch niet van weet, en Lizette is ’t alleen die all’ die geheime verwarring beitelt.
Damis.
Die bcdricgfler!
Voorzigtig; gy kunt hadr niet verwyzen, ten zy ge, met één, ook myn vonnis velt.
O nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 42-§4 SCHOOLE VOOR de MOEDERS;
Ik beiwyk voor een’ trek van welfprekende woorden die men, misfchien, tegen haar zal doen gelden;
De Jongman, daar gy van fpreekt, ken ik maar federt een uur; hy is, thans, in myn kamer, dat kan ik unbsp;melden;
Lizette heeft ’er myn’ Neef van gemaakt, zy zal, in een oogenblik, hier met hem komen in dit zelfde vertrek,
Alwaar ik het licht uit moet dooven, en daar zy met Angelica denkt te verfchyncn,om,ineen gefprek.
Met elkaar te beramen hoe men het best dezen Echt zal verbreken en den voet u doen lichten.
Da MIS,
Dan Haat het alleen maar aan u om my, van alles wat daar zal gebeuren, volllrekt te onderrigten.
Frontyn.
Op welk een wyze ?
Damis.
Gy moet maar gedoogen dat ik hier my verberg, men zal my niet zien,
Wyl gy het licht toch moet dooven, en dan kan ik hooren al wat zy zeggen.
Frontyn.
Dat kan gefchiêii;
Wacht maar een weinig ,daar zyn vrienden hier boven die zich willen vermommen en zich na deneetennbsp;vermaaken;
Zy hebben hier Domlnoos laten bezorgen in het naatste vertrek. Wil ik ’er een voor u haaien ?
Damis,
Goed gaan de zaaken.
Gy ïult my vermaak doen.
Frontyn.
Ik zal ’er een brengen; want de tyd is naby. Damis.
Ga dan maar heen.
SS'
VEERTIENDE TOONEEL.
Damis, een oogenhük nbsp;nbsp;nbsp;Frontyn.
ID AMIS, k kan niets beters verzinnen omtezien hoe’t hier gaat.nbsp;Indien ik befpeiir, aan Angelicaas réén,
Dat haar min tot een zekere trap is geftegen, is het gedaan , en ik zal niet met haar paaren.
Ik beef, evenwel. Wat is men rampfpoedig wanneer men bemint op het eind’ van zyn jaaren 1nbsp;FrontïN, verfcbynt.
Zie daar, myn Heer, daar, hier heb ik uw toeftel, tot een masker incluis; dat is een gezichtnbsp;Dat u maar achtien jaaren oud zal doen lyken, gy zultnbsp;by dat ruilen in ’t minst niet verliezen.... Is hetnbsp;verricht ?
Kom, fchielyk, trek aan. Nu is het goed: blyf op uw plaats, en hou u daar ftil, zonder iets te bewegen ;nbsp;Nu doof ik het licht. Goeden avond, myn Heer.nbsp;Damis.
Luiftcr, luifter, Frontyn; ik heb u noch iets ver* zwegen.
De Vryër zal komenden ik denk op één zaak; als Li-zette Angelica hier heeft gebragt, doe dan haar Moeder verdaan
Dat ik haar bid hier terftond te verfchynen: maar zonder gerucht, gy zult ’er by winnen, en dat gaat u niet aan.
Frontyn.
Maar gy neemt deze boodfehap te borg. Niet waar ? Damis.
Wees daar niet voor verlegen.
Frontyn, by den tast.
Goed, ik ga heen— Hoe zal ik den weg hier nu vinden? Maar— Wie kom ik daar tegen?.
G 2 nbsp;nbsp;nbsp;VYF-
-ocr page 44-36 SCHOOLE VOOR DE MOEDERS;
VY F TIENDE TOONEEL.
Lizette, Erastes, Frontyn, Damis, ter z^de.
Frontyn.
(yt gy daar, Lizette ?
Lizette.
Ja, hier ben ik. Wie fpreekt
gy daar aan?
F rontyn.
Och! Ik fpreck met de nacht.
Die my belette den uitgang te vinden. Wie hebt gy daar by u?
Lizette.
Stil. Spreek wat zagt;
Ik heb hier Erastes die ik binnen laat komen.
Damis.
„ Erastes!
Frontyn.
Dat is goed. Waar is hy? Pasquyn, treê maar binnen.
Erastes.
Hier ben ik, Frontyn.
Frontyn, neemt hem by den arm.
Daar, myn Heer, daar, wande!, en loop hier zo goed als gy kunt, en vergader uwnbsp;zinnen.
Lizette.
Ik zal, zo terftond, met Angelica komen.
-ocr page 45-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;37
ZESTIENDE TOONEEL. Erastes, Damis, verborgen.
Erastes.
^at Angelica my bemint daar twyfel ik langer niet aan;
Doch haar befchroomtheid ontrnst my, Ik vrees dat ik haar niet zal verftoutcn om haar Moeders wil tenbsp;weêrftaan.
Damis.
„ Ben ik bedrogen? ’t Is de Item van myn’ Zoon! „ Kom Inifteren wy.”
Erastes.
Men dient geen geltommel te maaken. fiïy loopt by den tast,')
Damis.
„ Hy komt na my toe; ik verander van plaats.” Erastes,
Ik hoor het gefiiisvan baarkleed. Zyt gy het, Angelica ? Komt gy my genaaken ?
Dami
s, ingetogen.
(Terwyl by dit zegt,grypt ?jy de Domino van Damis)
Z^jes wat, zagt.
Erastes.
Ha, zyt gy daar zelf!
Damis.
„ ’t Is, zeker, myn Zoon.” Erastes.
Wel, Angelica, wel, zult gy my doemen van fmart te vergaan ?
Daar ge my flus hebt gezegt dat uw hart my beminde!
Uw bevallige oogen gaven ’t my klaar te verftaan Door deallerbeminzaamlte en de tederfte lonken- Maarnbsp;wat zal my uw liefde toch baaten ?
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 46-ïk moet u verliezen. In den naam onzer Min, Ange
SCHOOLE VOOR DE MOEDERS;
lica, ach ! wyl gy niy toe hebt gelaten.
Op uw weermin te hoopcn, zo bewaar die voor my.
Ik bezweer u, daar toe, door den minzamen glans Die de Hemel, zo ’t fchynt, heeft verordent voornbsp;my; by de aanbidlyke hand waar op ik u, thans,nbsp;Myn oneindige liefde met eeden betuig,
C_Damis wil zyn band te rug haaien.')
Haal die niet weder te rug, Angelica, neen, tracht de fchaê te vergoedennbsp;Die Erastes hier leid in het misfen der vreugd van uwnbsp;fchoonheid te zien, verbait zyn vermoeden,nbsp;Verzeker hem dat gy de zyne zult worden. Angelica,nbsp;fpreek.
„ Daar hoor ik gerucht.” Staak dat getier. Erastes.
O, Hemel! Wat hoor ik? Gy ontvlucht my! Lizette! Ach! 'Zyt gy niet hier?
ZEVENTIENDE TOONEEL.
Angelica, Erastes, Damis, Lizette.
Hi
Lizette.
¦ier zyn wy, myn Heer.
Erastes.
Ik ben hopeloos. Ach! Uw Meestres, wil me ontvluchten.
Angelica.
Ik wil u ontvluchten!
Hier ben ik, Erastes.
Erastes.
Hoe! Doen my uw woorden de gruuwzaamfte wreedheid niet duchten ?nbsp;Angelica.
Ik heb noch maar één woord gefproken!
Eras-
-ocr page 47-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;3lt;y
Eras TE s.
Dat is de waarheid: maar dat heeft my veracht en gehoont.nbsp;Angelica.
Dan hebtgy my kwalyk begrepen. Veracht men den geen’ ien' men liefde betoont ?
Lizette.
In waarheid, myn Heer, ik geloof dat hy droomt.
Er ASTES.
Ik begryp het dan niet; maar gy doet my beda.aren, Dcwyl gy my zegt dat uw hart my bemint, verwaardig u dan dat noch eens te verklaaren.
ACHTTIENDE TOONEEL.
Mevrouw Argantes, (foor Frontyn geleid, Angelica, Er ASTES, D amis, Lizette.
Z nbsp;nbsp;nbsp;Angelica.
ekerlyk, ja,en daar is ook geen zwarigheid in; ik zou ’t u herhalen met zeer veel vermaak:
Maar gy weet het genoeg.
Mevr: Argantes.
Men heeft my, wat meêr is, gezegt, dat die zaak Niet zo fchielyk moet gaan, en dat men weerhoudendnbsp;moet zyn wamiecr ons een Minnaar daar van komtnbsp;fpreken.
Erastes.
Welk een minzame oprechtheid!
Angelica.
Maar ik gehoorzaam myn hart, zonder te denken op loosheid of treken.nbsp;Ik zie u, en ik zie u met vreugd, indien ik misdoe metnbsp;ZO dikwils te bekennen dat ik u min,
Geef ik de fchuld aan’ myn Moeder alleen, en ik wil 'er in ’t minst niet in deelen.
Er ASTE s.
Wat bekoort gy myn hart en zin!
Angelica.
Had myn Moeder my meer ondervinding gegeven; en had ze my in de waereld wat meer laten ver-fchynen^
Zou ik u, mogcly k, minnen, zonder daar iets van te zeggen ; en, om het te weten, u laten verkwyncn:
Ik zou myn hart wederhouden, het zou alles zo fchie-lyk niet komen, gy zoudmy alreeds voor ondankbaar doen gaan;
Maar ik zou het tegendeel.w'ctcn. Stel u flcchts in myn plaats, ik heb zó veel bedwang uitgeftaan,
Myn moeder heeft myn leven zó droevig gemaakt, ik heb zó weinig voldoening gehad, en my zó veelnbsp;zien vergen,
Zy heeft myn gevoelens zódanig beteugelt, het verveelt my zó fchrikkelyk die te verbergen
Dat ik, wanneer ik vernoegt ben, en my vry kan ver-klaaren, die reeds heb gezegt
Eer ik noch w'eet dat ik eens heb gefproken; ’t is even als iemand die adem kan haaien: verheel u nu, recht,
Wat een Dochter moet zyn, die altoos gewent is bedwongen te leeven, die zich by u bevind, u aan ’t hart fchynt te leggen,
Die in ’t minst u niet haat, die u teder bemint, die haar vryhèid geniet, die noch nooit het vermaak heeftnbsp;gehad haar gedachten te zeggen,
Die nooit iets zo teder, voorheen, heeft gedacht, en befef of ik al dat gekwel kan weêrftaan.
Erastes,
fa, de vreugd die ’k gevoel om het geen ik hier hoor, fchynt my aan de zinnen te gaan!
Maar men kom tot de zaak; ik geniet het geluk van
een
-ocr page 49-B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;4r
een’ Vader te hebben die begaaft is met reden,
Die my %o veel bemint als myn hart hém waardeert, en die gaarne in onze gevoelens, hoop ik, zal-treden.
Angelica.
Ik ben zo gelukkig niet dat ik een Moeder bezit die uw’ Vader gelykt, hoewel ik haar, eehter, niet minder bemin.
Mevr: Argantes, uitharstetide.
Ha! Dat gaat hier te verr’. Gy zyt myne liefde niet waari'g.
Angelica.
Nu ben ik verlooren!
Mevr: Argantes.
Schielyk, geef licht,
Frontyn, kom maar in.
(Z)// zeggende treed zy toefen ontmoet Damis dien zy by zyn Domino vat.)
Ondankbre! Is dat nu de vrugt van de zorg die ik, om u deugdzaam temaaken, vooru heb gedragen.^
Minnaryën te beleggen! En dat buiten myn weten! U van een opvoeding die my nacht en dag bezighieldnbsp;u te beklaagen!
Wel, jonge onbezonne! Een klooster, veel flrengcr
^ dan ik, zal my een waarborg zyn voor uw Eer.
NEGENTIENDE en LAATSTE TOONEEL,
Frontyn, komt met het licht ^ en andere Dienstboden.
Damis, ontmaskert en lachende,tegen Mevrt
G nbsp;nbsp;nbsp;Argantes.
y ziet wel dat men my in dat Klooster niet zou ontvangen.
Mevr: Argantes.
Zyt gy dat, myn Heer ?
C j
-ocr page 50-42 SCHOOLE VOOR DE MOEDERS; fy Ziende Erastes met zyn livreid)
En deze Schavuit, wat doet die hierV
D AMIS.
Deze Schavuit! Dat is myn Zoon, aan wie ik u rade, als men allesnbsp;befchouwt, uw Dociitcr te geven.
Mevr; Argantes.
Is hy uw Zoon ?
Damis,
Dat is hy zelf. Erastes, tree nader; het geen ik daar flus heb gehoord doet myn aandachtnbsp;herleeven,
En ontfluit, wegens myn’ onvoorzigtigen toeleg, myn oogen; verzoek dan Mevrouw
U haar gunst te bewyzen, het zal aan my niet ontbreken dat ik u met Angelica trouw
Erastes, knielende.
Ach! Wat ben ik nayn’ Vader oneindig verplicht! Mevrouw , zult gy ons alles wat ’er gefchied is vergeven ?
Angelica, mede knielende.
Ach! Mevrouw, kan ik hoopen genaê te verwerven ?
Damis,
Uw Dochter deed kwalyk: maar haar deugd is, oprecht,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
En ik zou gelooven, was ik hier in uw plaats, dat ik alles zou moeten vergeten als of ’er niets waar’
Mevr: Argantes.
Welaan dan,myn Heer, ik volg uw’ raad, en zal my naar- uw welgevallen gedragen.
Damis.
Op dien voet zal het vreugdebedryf voor myn’ Zoon kunnen dienen daar ik u meê dacht te behaagen.
(^Angelica ombekt Mevrouw Argantes van vreugd.')
Hier
-ocr page 51-Hier word een P n t r e E gedanst; en daar na j door Angelica, dit volgende gezongen.
Gj, die, door overvloed van reden,
Uw Dochters deugd te ftreng bepaalt,
O, Moeders f zie hoe zeer gy dwaalt.i De Liefde fpot met alle uw zeden.
Uw raad is wys, uw voorzorg goed,
Uw regels fiaan op vasten voet;
Maar , wat uw ftrengheid ook mag hoepen}
Gy kunt de wegen tot het hart,
Zo wel niet fluiten, tot uw fmart,
Of altoos blyft 'er één voor d'overwinnaar oopen.
Dans,
Trio,
De Liefde wekt de zoetfte vreugd.
Zo wel in Ouderdom als Jeugd,
En heerscht op onze zinnen,
De eenvoudige Natuur Ontfonkt bet minnevutHh,
En leerd ons hoe men moet beminnen;
Zy toont wat Liefde op 't hart vermag.
Ondanks het allerftrengst gezag.
Natuur moet door de Liefde keven,
Zy vormen t' zaam een vasten band.
En de een moet de andre voedzel geven gt;
Dus houden zy V Heelal in fland.
Laat ons Natuur en Liefde hoven i Zy preeven elks begrip te boven ;
Men vier dit Feest ,
Met blyden geest,
Met zang en t' zaamgefmoJten klanken,
0/« Liefde en om Natuur te danken.
Dans.
Ve AODEVILLES.
Een van allen, zitigt.
Lize , die Damons hart bekoort,
Lacht met bet leet dat hy moet dragen;
AU' zyn klagen^
Befpot zy, even ah 't behoort;
Ly houd baar op met malligheden,
En draait zyn geldkist in bet flot.
OI Die zot!
Men moet bem noch ter School' hefteden^
Een ander.
Wist gy wat zorg ik voor u draag,
Zei my Silvander, in zyn ƒmarte,
Teér van harte.
Wat zoud gy doen P Was myne vraag. Maar hy hleefft om en 0lf geen reden.
Dat was het flot van ons gefprek,
O! Die gek 1
Men moet hem noch ter Schoot hefteden. Een ander.
Lest zei Luhyntje, tegen Plet,
Ik hak, van avond, lekkre koekens 'k Zou verzoeken.
Dat gy my onverhindert liet.
Hj gaf zyn woord, en zwoer 't met teden: Wat is hy toch een ftecbte fullnbsp;01 Die pruil
Ange*
4S
Angelica.
De Moederlyke zedetucbt Dient om der Dochtren drift te fnuiken;nbsp;Dwang gebruiken,
Is, dikwils, kwaad, en zonder vrucht’. Indien een Moeder, buiten reden,
Het Docbterlyke hart beknelt Door geweld ;
Dan moet men baar ter School hefteden.
1758. EINDE,
Van de
r\E Staten van Holland ende Weftvrieslad doen te weeten :alao ^ ons te kennen is ^egeeven by de Regenten van he:Wees-eanbsp;Oude Mannenhuys, dér Stad Amfteidatn , en in die qualiteitennbsp;te famen Eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburgnbsp;aldaar; dar zy Supplianten ,eenige Jaaren hebben gejouifleeitvannbsp;’t Othoy by ons den 27 May van den Jaare tyaS. als meede vannbsp;de pronlongatie van dien den 6 December 1.74^. aan de Supplianten verleent, v/aar by wy aan de Supplianten, goedgunftiglyfcnbsp;hadden geaccordert en geodbroyeert, om nog voor den tyd vannbsp;vyftien agter een volgende jaaren, de Werken, die ten dienftenbsp;van het Toneel teets waren gedrukt; en van tyd tot tyd nog verdernbsp;in het licht gebragt, en ten Tooneele gevoelt zoude mogen werden , alleen te mogen drukken, doen drukken, uitgeeven en verkopen, dat de Jaren, by de voorfz. prolongatie van ’t gemeldenbsp;Odiroy of Privilegie vervat op den 6 December van deezen Jaarenbsp;1757.-ftoud te expireeren! en dewyl zy Supplianten ten meeftennbsp;dienfte van de Schouwburg, fwaar van hunne tefpedlive Gods huy-zen onder andere meede moeten werden gefuilenteert, de voornoemde Werken, zo van Treutfpellen , Blyfpellen , Kliigten ; alsnbsp;anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert zyn , of in hetnbsp;toekoomende gedrukt, en ten Toneele gevoert zoude moogennbsp;werden, gaarne alleen, gelyk vooiheenen , zouden blwen drukkennbsp;doen drukken, uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Werken, door het nadtukken van anderen ,h3er luifter, zoo in taal,nbsp;als fpelkonft, niet mogten komen te vetliefen, en dewyle haatnbsp;Supplianten, zulks na de expitarie van de voornoemde prolongatienbsp;van ’t voorfz Oftroy, niet ge permitteert was; zoo keerden denbsp;Supplianten haar tot Ons, revcrenteiyk verzoekende; dat Wy aannbsp;de Supplianten , in haar voorfz. qualiteyt, geliefden te vetleenennbsp;prolongatie van het vooifz Oftroy , om de vootlz. Werken , zoonbsp;van Trcurfpellen, Blyfpellen , Kluchten , als anders,reets gemaakt,nbsp;en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en tennbsp;Toneele te voeten, nog voor den tyd van Vyftien cetfikoinende ,nbsp;en agter een volgende Jaaren, alleen te mogen drukken ,en Ver-koopen, of te doen drukken , en Verkopen , met verbod aan allenbsp;andere op zeekrre hooge Poene by Ons daar tegens te Statuceren ,nbsp;daar van re vericenen Ofttoy in forma; ZO is 't dat Wy, denbsp;Zaake eade't voorfz. verzoek overgemetkt hebbende, ende genegen wezende, tei beede van de Supplianten, «it Onze icgte wee-? 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten
-ocr page 55-tenfchap; Soiiveraine magt en autlioriteit, dezelve Supplianten geconfentecit, geaccordeerd en geoftroyeeit hebben, confentee-len, accorderen ende oftroyeren , haar by deeze ,dat Zy , geduu-lende den tyd van nog Vyfticn eerft achter een volgende Jaaren, denbsp;Toorfz. Werken, in diervoegen, als zulks by de Supplianten isnbsp;vcrzogt,en hier vooren uitgedrukt ftaat, binnen den voorfz onzen Landen alleen zullen mogen Drukken, doen Drukken, uitgce-ven ende Verkopen, Verbiedende daaromme alle en een iegely-ken de voorfz. werken, in't geheel ofte ten deele te Drukken , nanbsp;te Drukken, te doen nadrukken , te Verhandelen, ofte Verkoo-
Een, ofte elders naergedrukt binnen den zelven Onzen Landen te tengen, uit te geven of te Verhandelen en Vetkoopen, op denbsp;verbeurte van alle de nagedtukte, ingebragte, verhandelde ofnbsp;verkogte Exemplaren, ende een boete van drieduyzend guldensnbsp;daai en boven, te verbeuren, te AppUceren een derde part voornbsp;den Officier, die de Calange doen zal, een derdepaitvoorden Armen der plaatfen daar het Cafus voorvallen zal,ende het reltee-xende derde part voor de Supplianten, en dit telkens zo rneenig-«naal, als dezelve zullen worden agterhaalt, allcsin dien verftan-de, dat Wy de Supplianten met dezen OnzenOfttoye alleen wil-iende gratihecren tot verhocdtnge van hunnefchadc door het Na-diukken van de voorfz. Werken, daar door in gentgcn deele vet-ftaan den innehonden van dien te autottfeicn, ofte, te Advouë-len, en veel min, dezelve onderonzepiotextteenbefchetmtnge,nbsp;cenige meerder Credit, aanlten , of reputatie te geeven, nemaatnbsp;da Supplianten in cas daar inne ietsonbchoorlykszoudc inflttëren,nbsp;alle het zelve , tot hunnen lade fullen gehouden wezen te verantwoorden , tot dien einde wel exprefTclyk begeetende, dat bynbsp;aldien zy dezen onzen Ofltoye voor dezelve Wereken zullen willen dellen,daar van geenegeabbrevieetdeofgecontraheetdemen-tie zullen mogen maken, nemaat gehouden weezen, het zelvenbsp;Ofttoy in ’t geheel, en zonder eentgeommisfie, daarvoor te drukken , of te doen drukken, en dat zy gehouden zullen zyn , eennbsp;Exemplaar van de voorfz. Werken, op Groot Papier, gebonden ennbsp;Wel geconditloneett, te brengen in de Bibliotheek van onze Uni-verfiteyt te Leyden, binnen den tyd van zes wecken, na dat zynbsp;Supplianten dezelve werken zullen hebben beginnen uit te geeven , op een boete van zes hondert gulden, na cxpiiaticdervooifz.nbsp;zes weeken, by de Supplianten te verbeiiicn ten behoeve van denbsp;Mederduitfe Armen van de plaats alwaar de Supplianten woo-nen, en voorts op poene van met ’et daad verfteeken te zyn vannbsp;het effeft van dcezen Oftroye, dat ook de Supplianten, fchooiinbsp;by het ingaan van dit Oftroy een Exemplaar geleveit hebbendenbsp;aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduuteudenbsp;den tyd van dit Ofttoy dezelve Werken zoude willen herdrukken met eenige Obfeivatien, Noten, Vermeerdeiinsen, Veran-detingen, Coiteftien, of anders, hoe genaarat, of ook in eennbsp;ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van dezelve Werken, geconditioneettalsvoten, te brengennbsp;insde vooil'z. Bibliotheek, binnen denzeiventyd.enopdeboetca
eu
-ocr page 56-en poenaliteit, als voeren. En ten einde de Supplianten deene onzen Confentie ende Oftroye mogen genieten als naat behooren,nbsp;laden wy allen en een iegelyken, dien het aangaan mag, datzynbsp;de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laaten en gedogen ruftelyk jVredelyk en volkomentlyk genieten en gebruiken,nbsp;cesfeeiende alle belet ter contrarie. Gegeeven in den Hage,ondeinbsp;onzen Grooten Zegele,hier aan doen hangen op den agrften November, in ’t Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duizend zevenhonderd zeven-envyftig.
Aan de Suppliantenayn , nevens dit Oöroy, ter hand gefteltby Exttaft Authenticq, haat Ed. Gr. Mog. Relblutien van den 28 Juny,nbsp;171J , en 30 April 1728. ten einde om zig daar na te reguleeien.
De Regenten van het Wees-en Oude Mannenhuis hebben, in hunne voorfz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, alleennbsp;voorden tegenwootdigen Druk, van Dk SCHOOLE DERnbsp;MOED ERS; Blyfpel, enz. vergunt aan Iza ak D oiM.
-ocr page 57- -ocr page 58- -ocr page 59- -ocr page 60-