-ocr page 1- -ocr page 2-


li'®'



ft






-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

A.

GRAVIN VAN HOLLAND ÉN ZEELAND;

TREURSPEL,

Te AMSTERDAM, 3y IzAAK DoiM, op den Cingel,tusfchendeWar»nbsp;mocsgragt, en de Drie-Koningftraat, ïyöf.

MetPrivaegie. BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT*

-ocr page 6- -ocr page 7-

co P Y E van de P R I V I L E G I E.

T^E Staten van Holland ende Weftvtiesland doen te weeten : alzo ^ ons te kennen is gcgeeven by de Regenten van het Wees-enOu-de Mannenhuysder Stad Amllerdam , eii in diequaliteitentefamennbsp;Eygenaats, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar} dat zynbsp;Supplianten , eenige Jaaien hebbengejouilTeeit van 't OÖroyby onsnbsp;denay May van den JaateiyaS. als meede van de prolongatie vannbsp;dien den 6 December t74a. aan de Supplianten verleent, v/aar bynbsp;wy aan deSupplianten goedgunlliglyk hadden geaccoideerten geoc-troyeert, om nog voot den tyd van vyftien agter een volgendejaaren»nbsp;de Werken , die ten diende van het Toneel reets waren gedrukt, ennbsp;van tyd tot tyd nog veidet in het licht gebragt,en ten Tooneele gevoelt zouden mogen werden , alleen temogen drukken, doen drukken, uitgeeven en verkopen, dat de Jaten,by de vooilz. prolongatienbsp;van t gemelde Oftroy of Privilegie vervat op den 6 December vannbsp;deezen ]aare 1757. ftond te expiteeten; en dewyl zy Supplianten tennbsp;mecftcn diende van de Schouwburg, (waar van hunne tcfpeftivenbsp;Godshuyzen onder andere meede moeten werden gefudenteert, denbsp;voor noem de Werken, zo van Tteurfpellen, Rtyrpelien,Klugtcn, alsnbsp;anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoett zyn, of in het toe-koomendc gedrukt, en tenToneele gevoett zouden moogen werden,nbsp;gaarne alleen,gelyk vootheenen,zouden blyven drukken,doen drukken, uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Werken , door hetnbsp;nadrukken van anderen , haat luider, zoo in taaie alsfpelkond, nietnbsp;mogten komen te verliefen, en dewyle haat Supplianten zulks na denbsp;expiratie van de voornoemde prolongatie van ‘t vooifz Ofltoy ,nietnbsp;gepermitteert was; zoo keerden deSupplianten haat tot Ons,reve-lentelyk verzoekende; dar Wy aan de Supplianten ,iii haar voorfz,nbsp;qualiteyt,geliefden tevetleenen prolongatie van het voorfz. OAioy,nbsp;om de voorla. Werken, zoo van Tteurfpellen, Blyfpellen, Kluchten,nbsp;als anders, reets gemaakt ,en ten Toneelegevoeit, of alsnog in hernbsp;ligt te brengen, en tenToneele te voeten, nog voot den tyd van Vyftien ectdküinende en agtet een volgende Jaajen, alleen te mogennbsp;drukken , en verkoopen, ofte doen drukken, en verkopen , met verbod aan alle anderen op ^eekerc hooge Foeneby Ons daartegens tCnbsp;datueeten, daarvan te verleencii Oüroy in forma; ZO is't oatWy,nbsp;deZaakeende't voorfz. verzoekovergemetkt hebbende, ende genegen wezende, tet beede van de Supplianten, uit Onze regtewee-tenfehap, Souverainc magten authotiteit, dezelve Supplianten ge-confenteert, ge.iccotdeetd en geoefroyeett hebben, conlenteetcn,nbsp;accordeten ende odroyeren haat bydeeze, dat zy, geduuiendedennbsp;tyd van nog Vyftien eerd achtereen vplgendcjaaien,de vooifz. Wet-ken, indieivoegen , als zulks by de Supplianten is veizogt, en hiernbsp;vooten uitgedrukt daat,binnen den voorfz Onzen Lande alleen zullen mogen drukken, doen drukken , uitgeeven ende verkopen , verbiedende daatomme alle en een iegelyken de voorfz. Werken , in 'tnbsp;geheel ofte ten deele te drukken,na te drukken,te doen nadrukken,nbsp;te verhandelen, of te verkoopen, ofte eldeis nagedeufet, binnen dennbsp;zelven Onzen Lande te brengen , uit te geven ofte verhandelen ennbsp;verkoopen, op de verbeurte van alle denagedrukte ,ingebtagte, verhandelde of vetkogte Exemolaiïn, ende een boete van drie duyzendnbsp;guldens daar enboven,tevéibeuten, teAppliceien een derde part

• 5 nbsp;nbsp;nbsp;voor

-ocr page 8-

voorden Officier, die de Cahngedocnial, een derde part voor de Aimen der plaatfen daar het Calus voorvallen zal, ende het teftee-Xende derdepart voor de Supplianten, en ditielkenszo meenigmaalnbsp;als dezelve zullen worden agteihaalt, alles in dien vetftande, oatWynbsp;deSupplianten met dezen Onzen Oötoye alleen willende gtatificee-ren tot verhocdinge van hunne fchade door het nadiukken van denbsp;vootl'z. Werken , daar dooi in genigen deele verdaan den innehoudenbsp;van dien te autoriferen, ofte, te advouëren, en veel min, dezelve,nbsp;onder onze proteatie en befcherminge, eenig meerder Credit, aan-lien,ofceputatietegeeven,nemaaide Supplianten in casdaatinnenbsp;iets onbehoorlykszoude influëten , alle het zelve tot hunnen laftenbsp;zullen gehouden wezen te verantwoorden, tot dien einde wel ex-preffelyk begeerende, dat byaldien zy dezen onzen Oéiroye voor dezelve Werken zullen willendenen , daar van geenegeabbrevieerdenbsp;of gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaat gehoudennbsp;weezen,het zelve Ofttoy in ’t geheel, en zonder eenige omiffie.daatnbsp;voorre drukken , of te doen drukken, en dat zy gehouden zullennbsp;zyn,een Exemplaar van de vporfz. Werken,op Groot Papier, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek vanonz*nbsp;Univerfiteyt te Leyden, binnen dén tyd van zes weejten, na dat dénbsp;Supplianten dezelve Werken zullen hebben beginnen uit tegeeven,nbsp;opleen boete van zes hondertgulden,na expiratie der voorfz.zesWee-ken, by deSupplianten te verbeuren ten behoeve vande Nederduitfenbsp;Armen van de plaats alwaar de Supplianten woonen, en voorts opnbsp;poene'van meferdaadverfteekeh tezyn van het effeël van deezennbsp;Oftioye, dat ook de Supplianten, fchoon by het ingaan van dit Octroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zygeduurende den ‘tydvandit Odroy dezelvenbsp;Werken zouden willen herdrukkenmeteenige Obfctvatien. Noten,nbsp;Verniecrderingen , Veranderingen , Coneftien , of anders, hoe ge-naamt, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederotnnbsp;een ander Exem plaar van dezelveWerken,geconditioneert als vorennbsp;te brengen ih devooilz. Bibliotheek, binnen denzelven tyd, en opnbsp;de boeten en poenaliteit, als vooren. En ten einde de Suppliantennbsp;deezen onzen Contente endeOftroye mogen génieten als naar be-hooren, laften wy allen en een iegelykrn, dien het aangaan mag, datnbsp;zyde Supplianten van den inhoude van dezen doen, laaten en gedogen, ruftelyk,vtedelyk eit volkomentlyk genieten en gebruiken,nbsp;cesfeetende allebelet ter contrarie. Gedaan in den Hage , onder onzen Gtóoten Zegelc,hier aan doen hangen op den agtilen November, in ’t Jaar onzes Heeten en Zaligmakers duizend zeven hon-derd-zev'en-en-vyftig.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P. S T Y N.

Ter Ordonnantie' van de Staaten , Lager ftond,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C. BOEY.

Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oftroy, tei hand gtftelc by Ekma Authentieq , *haar Ed. Gr. Mog. Rcfoluticn van dennbsp;ag. Juny , ms , en 30. April , 1728 , ten einde om zig daarnbsp;na te rêguleeren.

Oe Regenten van hetWees- en Oude-Mannenhuis hebben ,!n hunne vootfz. qualiteit; het recht van deze Privilegie, alleen voorden te-genWooldigen Druk,van Ada,TrcHJ-jfei,vergund aan Iz.rafe Pko».

In AmJieWam, den 4 Feiruxty ,

toe.

-ocr page 9-

AANDENHEERE

S YB RA ND FEITAMA.

Geoefende yvcraar voor Neêrlands poëïye!

Gy ftaat uw’ kunstzoon dan in ’t einde gunstig toe. Dat zyne erkentnis u de treurende Ada wye,

En aan uw’ grooten naam zo klein een hulde doe! Wie kan my, meer dan gy, voor lasterfchichten dekkep ?nbsp;Myn voedftervader zal myn’trouwen fchutsheer (trekken.

Ik wacht niet dat uw gunst, uit blinde eenzydigheid, Myn treurfpel eenigzins van feilen vry zal fpreken,

Zo ’t kunstrecht tegen my met oordeel word bepleit ; Neen, (trenge F E i T A M A! neen, vyand der gebreken!nbsp;Befcherm myn lettervrucht, daar Momus Midas (terkt,nbsp;En dt afgunst tot bederf des zangbergs medewerkt.

Zo mag ik veilig u myn’ arbeid aanbevelen.

’t Gaat zeker dat uw naam, by kundigen beroemd,

Dit offer, hoe gering, een’ luister meê zal deelen, Zolang het dichterdom dien naam met eerbied noemt,nbsp;Uw vaerzen ’t eêlfte blyk van treurtooneelkunst geven,nbsp;En grooten Henrik met Telemachus doen leven.

F. F. STEENfFYK.

-ocr page 10-

VOORREDE.

dit tooneelftuk misvormd. Myne genomen vryhcden, die de historie betreffen , en niet zyn uitgemonsterd,nbsp;beftaan wel in de verfchikking van fommige zaken,nbsp;maar, zo verre my bekend is, in geene veranderingnbsp;dan ten aanzien van eenige omftandigheden, waarvannbsp;de voornaamfte deelen dezer gefchiedenisfè niet afhangen.

Ik oordeel hier genoeg bygebragt te hebben tot verdediging en bepaling der poëtifche voorrechten.’nbsp;Men zal my toeftaan, dat ze niet zyn te verwerpen,nbsp;indien ze , zonder de wezendlyke deelen eener bekende gebeurtenisfe aan te tasten , een leerzaam vermaaknbsp;bedoelen. Alle dichters hebben zich dat oogmerk nietnbsp;voorgeflelt: men ziet, in vele tooneelflukken, de ondeugden geblanket; valfche eer, onverzadelyke ftaat-zucht, onverzoenlyke haat, en bloedige wraak , komen daarin voor als ware heldendeugden: men roertnbsp;de driften; men koestert de kwade neigingen ; denbsp;dichter behaagt; en de tooneelpoëzy word gelasterd,nbsp;door velen die hare echte fchoonheden niet kennen. Iknbsp;heb getracht die klippen te vermyden.

Uit welgeftelde treurfpelen behoort men altoos te leeren „ Dat iemant, boven anderen in Haat uitmun-„ tende, niet boven zynen pligt is verheven ; maarnbsp;„ dat men , dien verzuimende , zyne wezendlyke be-„ langen verwaarloost.” Dit vloeit uit het onderwerpnbsp;van myn treurfpel; dit ziet men in de ongelukkigenbsp;Ada, fchoon eer een teder medelyden, dan eene ge-

ftren-

-ocr page 11-

VOORREDE, ftretjge berisping verdienende; dit liet men in de ftaat-zuchtige Adelheide. Uit de rampen, door misdagennbsp;veroorzaakt, lyn heilzame keringen te trekken, ennbsp;bovenal wanneer men deel neemt in de belangen dernbsp;genen die de misHagen begaan. Om tot dat einde denbsp;vorstclyke weduw niet te fchuldig voor te dellen,nbsp;vertoont men hier de hatelykheid van haren toeleg innbsp;zonderheid in het gedrag des bisfchops van Utrecht,nbsp;aan wien den aanfchouwer minder is gelegen dan aannbsp;de moeder van Ada.

Deze bisfchop was Diederik Vander Are. Ik heb, in de lyst der perfonaadjen eileiders, zynen voornaamnbsp;achterwege gelaten, opdat men dezen Diedrik nietnbsp;verwarre met den Hollandlchen grave Diederik, in ditnbsp;tooneelftuk dikwyls genoemd. Het graaffchap Oos-tergo en Westergo, het voornaamfte gedeelte van onsnbsp;Vriesland uitmakende, noem ik Oostvriesland, dewylnbsp;hetzelve, ten tyde der gebeurtenisfe van dit treiirfpel,nbsp;in ’t gemeen onder dezen naam was bekend.

PER-

-ocr page 12-

PERSONAADJEN.

Adelheide, weduw van dca grave Diederik den zevenden.

Ada, gravki van Holland en Zeeland , dochter van Diederik en Adelheide.

Willem, graaf van Oostvriesland, broeder van Diederik.

L o D E w Y K, graaf van Loon.

Vander Are, bisfchopvanUtrecht.

Gyscrecht van Amstel, de eerfte van dien naam.

Hildegaard, ftaatjuffer van Adelheide.

R EIN o ü D, hoofdman der lyfwachtcn.

Gevolg van den grave Willem.

Lyfwachten.

Het TOONEEL is te DORDRECHT, in het graaflyk hof.

ADA,

-ocr page 13-

GRAVIN VAN HOLLAND EN ZEELAND;

TREURSPEL.

EERSTE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL. Adelheide, Ada, Hildegaard.

IL

Ada,

Let aklig fterflot heeft graaf Diedrik ons onttogen,

Ell gy, zyn weduw, voor myn fmeeken onbewogen, Verdubblende in myn ziel den kinderlyken rouw.

Begeert een huwlyksfcest,eenfchandelyketrouw! (wen!) Een moeder noopt haar kroost (hoedoetuweischmygru-By ’t onbegraven lyk eens vaders laf te huwen!

Voegt Diedriks droeve wees de vreugd derhuwlyksmin? Adelheide,

U past een groot bcitaan, als Hollands erfgravin.

Llt;aat ons, uit hopgen nood, eene ydle droefheid fmooren. Bedenk wien Diederik tot landvoogd heeft verkoren.

Myn dóchter, koos hy niet zyn’ broeder, die ons haat, Oostvrieslands trotfen graaf, die naar uw erfdeel ftaat ?nbsp;Moet gy dien wrevlen oom als uwen voogd erkennen ?nbsp;Moet Willem aan zyn wet voor altoos u gewennen?nbsp;Uw minderjarigheid vereischt een echtverbond.

A nbsp;nbsp;nbsp;Heeft

-ocr page 14-

» nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Heeft DIedrik, myn gemaal, niet met zyn’ veegen mond My vruchteloos geüneekt dien broeder hier te ontbieden,nbsp;Tenioender oude wraak, in’t vorstlyk huis aan’tiiedea?nbsp;Heb ik, uit zorg voor u, myn’ waarden echtgenootnbsp;Door uitftel niet belet, op ’t nadren van zyn dood.

Tot Willem ’t laatst vaarwel zieltogende uit te fpreken? En eischt gy tot uw’ voogd dien graaf, die zich zou wreken ?nbsp;Ada.

Helaas! die vreemde zorg van uw gevoelloos hart Is oorzaak dat ik zucht in onvergeetbre ünart.

Myndierbre vader, die,verhinderd door myn moeder, U niet in ’t uiterfte uur verzoende met uw’ broeder!

Hoe deerlyk was uw lot! hoe bant men allen troost Voor eeuwig uit de ziel van uw elendig kroost!

Uwe Ada, waarlyk droef, zal deze treurgewaden Niet wisflen, u ten fchiinp, voor blyde feestlieraden.

Vorstin, wat heilzaam eind’ bedoelt uw wreedc dwang ? Wat nut belooft myil echt voor ’t wigtig ftaatsbelang ?nbsp;Gy hoont Oostvricsiands graaf en dc eedlen myner lauden.nbsp;Geef hen, naar Diedriks wil, het hoog bellier in handen,nbsp;Totdat een ryper jeugd‘my veste in ’t ertlyk recht.

Hoe durf ik Lodewyk, door dien gevreesden echt.

Naar uw geheim belluit tot Hollands graaf verheflèu ? Zou hun getergde wraak dien vreemdeling niet trcöen,nbsp;En my niet dwingen, my, met oneer overlaên,

By 't breken myner trouw ’t voogdyfehap te ondergaan ? Gy zult, na.ryp beraad, myn weigring billyk keuren.nbsp;Laat dit gevoelig hart myn’ vaders dood betreuren.nbsp;Adelheide.

Ik treur,, om.’t zwaar verlies, met u. Maar ach! ontflaat Die ünart.my van de zorg voor uw’ gedreigden Haat?

, Wie, van ’t geheim bewust, misleid uw z wakke zinnen ? ’k Wist Mcerhem, met een deel der edelen, tc winnen:nbsp;Stemt .Altena, Leerdam, en Voorne heimlyk nietnbsp;in uw’ gewcnschten echt cn ’s bruigoms landgebied ?

Ada.

-ocr page 15-

treurspel. 3

Ada. nbsp;nbsp;nbsp;(ten.

Zal hun gewonnen ftem myn’ voogd, graaf Willem, ftut» En air den adel in uw’ toeleg doen befluiten ?

Adelheide.

Gy doemt, uit ydlc vrees, uit onervarenheid,

Uit wantrouw, die my hoont, een heilzaam llaatsbeleid. ’t Is noodig dat myn zorg uw tedre jeugd bediere.

En Dordrecht dezen dag uw vorstlyk huwlyk viere.

De Stichtfche bisfehop zelf, in uw belang gebragt,

En ieder oogenblik uit Utrechts wal verwacht.

Zal in de hofkapel de plcgtigheid voltrekken,

En door zyne achtbaarheid ons voor misnoegden dekken. Ada.

Dat iAmllel u ’t gevaar van ’t heilloos huwlyk toon’!

A helheide.

Geen vrees weêrhoudu jncen: gy haat den graaf van Loon.

Ada,

Ach! haat ik Lodewyk ? Kan zich myn min verbergen ? Gy ,d;emynzwakheid weet,moet gy myn driften tergen,nbsp;Opdat myn teder hart, naar uw begeerte, in ’t end’nbsp;Myne eer,myn’ kinderpligt, myn’ vaders glorie fchend’?nbsp;Myn boezem voelt een’ ftryd van vyandlyke togten:nbsp;Myne eerzucht had voor my de zege reeds bevochten,nbsp;Indien uw byftand voor de liefde, die my blaakt,

Myne overwinning niet bezwaarlyk had gemaakt.

Zie, zie uwe Ada voor uw voeten neêrgebogen; Betoon myn zwakke jeugd een gunstig mededoogen;nbsp;Geef my bewyzen van een moederlyk gemoed;nbsp;Hernieuw in my de kracht van ’t vorstlyk heldenbloed.nbsp;Dat bloed, in my gevloeid uit u en uit myn’ vader,nbsp;Bewege uw ftrafie ziel voor hem en my te gader!

Zo blyk’ dat gy zyn’ wil, zyn’ laatllen wil ontziet! Herdenk zyn min tot u; verdruk zyn dochter niet;

Laat at meer voedfel aan myn’ liefdegloed té geven. Indien gy wreed volhard, berooft ge my van ’t leven.

Adel-

-ocr page 16-

4 nbsp;nbsp;nbsp;A D A j

Adelheide.

Wat gaat u aan ? Rys op. Myn toeleg is een blyk Der moederlyke ïucht. Ik wacht hier Lodewyk:

Hy fpreke u. Zou zyn min uw glorie niet betrachten ? Hy deelt in onzen rouw, en zal uw’ druk verzagten.nbsp;Ada.

Neen; Hollands erfgravin, onkreukbaar in haar’ pligt, Ontwykt met bittre fmart voor eeuwig zyn gezigt. (jen.nbsp;Geef hem geen hoop, vorstin; gy zoud vergeefs hem vlei-Het voegt geen droeve w’ees te huwen,maar te leiireijeii-

tweede TOONEEL-

Adelheide, Hildegaard.

H nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide.

et deert my, Hildegaard, in haar’ gepasten rouw'. En in myn zwaar verlies, tot die bellcmde trouwnbsp;Myn eenig huwlykspand zo wreed te moeten nopen:nbsp;IVIaar buiten ’t echtverbond heeft Ada niets te hopen.

Uit Amftels ydlen fchroom l'pruit al haar tegenltand.

Ik vrees, in ’t nut bellaan, noch ongeval noch fchand’; De graaf, voor Diedriks kroost tot bruigom uitgelezen,nbsp;Begaafd met moed en deugd, is waard’ myn zoon te we-Dit billykt, in ’t gevaar, myn zeldzaam heldenftuk; (zen;nbsp;Dit moedigt, dit vertroost een weduw in haar’ druk;

En noopt myn ziel, in fpyt van Adaas angstig fmeeken, V an Willems trotfen haat op ’t vinnigst my te wreken.nbsp;Wat ben ik veel verpligt aan ’t hoofd van Utrechts kerk!nbsp;Die bisfehop, my getrouw, voor Willem veel te llcrk,nbsp;Leert my wat meest betaamt aan moederlyke zinnen.

Hy zal de onnutte vrees in Adaas geest verwinnen. Hildegaard.

Mevrouw, ’t is u bekend hoeveel de min vermag.

Z 'f werkt in de erfgravin voor ’t wettig landgezag.

De liefde van uw kroost zal wonderen verrichten.

Op

-ocr page 17-

TREURSPEL. j-

Op dezen grooten dag den ydlen rouw doen zwichten, En, Willems wrok ten fpyt, de vorstelyke bruidnbsp;Doen fteminen, zonder dwang, in ’t heilryk echtbefluit.nbsp;Ik heb, lints Diedriks krankte u voor zyn erf deed vreezen.nbsp;Van uw geheim bewust, myn’ byftand u bewezen,

Met list een nutte zege op Adaas hart behaalt,

Den jongen Lodewyk behaaglyk afgemaalt,

En, deelende in haar fmart, in zuchten, tranen, klagten. Een hevig minnevuur verwekt in haar gedachten.nbsp;Adelheide.

Uw hulp, myn Hildegaard, uw list komt my te flac. Verzel myn dochter; Iterk de ontvonkte liefde; ga.

DERDE TOONEEL.'

I nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide, alleen.

k zal, nu meer dan ooit, op Willem triomferen.

Hier moet een magtloos graaf door Adaas echt regeeren, En, tot haar veiligheid in alles my getrouw,

Zyn’ naam verkenen aan de wetten van een vrouw.

Ik wil, om niet in fchandc en flaverny te leven,

Aan myn befchroomde kunne een loflyk voorbeeld geven. Myn deugd, door fchyn misleid, heeft reeds te lang gelireên.

ó Diedrik! zou die daad myn’roem verduistren? Neen; Uw fiere weduw moet, om haar gezag te fchragen,

T'ot heil van kroost en land een Houten toeleg wagen.

Al eisch ik Adaas echt, noch fchrei ik om uw dood; Myn hart vergeet u niet; zy huwe uit hoogen nood!nbsp;Hoe kan uwe Adelheide uw’ laatften wil volbrengen ?nbsp;Hoe kan ze Oostvrieslands graafin’t hoog bellier geheugen ?nbsp;Die wrevle llreed weleer onwettig om ’t gebied;

En ik, die hem verjoeg, zwicht noch voor Willem niet. A Staatzucht! voed myn’ haat, om ’t graaflyk huis tenbsp;dekken...

Maar Lodewyk genaakt; ik zal ’t belluit voltrekken.

VIER-

-ocr page 18-

A.

VIERDE TOONEEL.

Adelheide, Lodewyk.

Ml o D E VV Y K.

evrouw, heeft mve zorg de droevige erfgravin, I^aar uw belofte, alreê verzekert van myn min ?

Wat zegt haar fchoone mond? zal ik gelukkig wezen? Wat heeft myn blakend hart te hopen? wat te vrcczcn?nbsp;Hoeveel een verfche rouw haar tedre ziel beklemm’,

Hoe noode uw droeve fpruit tot huwlyksblydfchap ftemm’, Uw zeldzaam flaatsbefluit is echter niet te doemen;

Men moet,in ’t landgevaar, uw nutte voorzorg roemen. Zoud gy, indien uit nood geen ftaatsheil wierd bedoeld,nbsp;Zoud gy, graaf Diednks weeuw, die ’t zwaarst verlies gevoelt,

Vddr Diedriks uitvaart wel een plegtig huwlyk vieren? Maar zal Oostvricslands graaf als voogd dit land beftieren,nbsp;Dat die llaatzuchtige begeert in eigendom ?

Adelheide.

Neen; Holland zy voor u, voor Adaas bruidegom!

Hoop alles, Lodewyk: uw bruid, niet onverfchiüig Voor uw doorluchte min, zal dezen dag vrywillig,

Tot heil van hof en volk, naar ’t huwlytaouter treên:

Ja, fchoon ze onmatig kwynt in zuchten, in geween, En, voor myn aanzoek doof, zichzelf beftryd in ’tniinneu;nbsp;Verwacht een wisfe zege op hare ontflelde zimren.nbsp;Lodewyk

Zy mint my!., Ach! wat baat die neiging van haar hart, Indien ze uw’ aanflag doemt in de overmaat van imart ?nbsp;Adelheide.

Nu my de wreedfte flag het w'aardfte pand doet misfen. Nu gy door heldenmoed myn tranen af moest wisfchen,nbsp;Maakt u de onnutte rouw der zwakke bruid bevreesd!nbsp;Hoe, deert my ’t onheil minst? treft Diedriks dood haarnbsp;meest?

IJc

-ocr page 19-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;j

' treur, maar poog meteen myn’ vyand voor te komen, ik had, in ’t groot verlies, geen’ toeleg ondernomen.nbsp;Indien natuur, bezorgd voor ’t erfrecht van myn bloedj.nbsp;Geen llcrke poog-ing deed op myn beklemd gemoed.

Maar u, dien ’t landgezag als graaf word opgedragen, Met Adaas hand en hart, u voegt het niet te klagen.nbsp;Lodewyk.

’k Waardeer dat landgezag,’k waardaer haar hart en hand. Denk echter dat haar druk het zoet der min verbant.

En haar beletten zou in myn geluk te Hemmen,

Indien de hooglle nood uwe echtkeur niet deed klemmen, U w moed is groot, vorstin; gy red -haar erfgebied,

Eu zwygt,ln all’ uw’ rouw, den fohimp dien gy vóórziet. Hare eer, ’t is my bekend, kan ’t lïoodig huwlyk lyden;,nbsp;Maar zal de onnoozle bruid de lastertaal vermyden?

Ik voed, in die gedachte, een pynlyk voorgevoel.

Zy zal, aan wreeden fmaad en bitièn Iroon ten doel ,

Al fmelt ze om haar verlies in ongevö'nsde tranen. Misdadig zyn in ’t oog van rustlooze onderdanen. . .

Ik noem uw dier gefchenk de bron van myn geluk Maar de oorzaak van myn heil is de oorzaak van myn’druknbsp;Adelheide.

U we Ada zal niet lang by ’t volk misdadig wezen.

Men heeft in ’t nut beftaan geen’ hinderpaal te vreezen, Nu Willems afgezant, met recht by my verdacht, ,

Na ’t heimlyk huwen eerst in Holland word verwacht.

Bemin haar glorie vry; toon u haar liefde.waardig, Opdat uw groote ziel myn keur alom rechtvaardig’,

En air de harten van uwe onderdanen winn’!

VYFDE TOONEEL.

Adelheide, LoDEwyK,-REiNoOD.

II

Adelheide. oc, Reinoud! Hoort gy ons ?

Rel^

-ocr page 20-

S nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

R EIN o o D.

Op Amftels bec, vorstin.

Hy fchynt in ’t heimelyk van zorgen ingenomeii,

En wenscht op ’t fpocdigftc u te {preken.

Adelheide,

Laat hem komen.

ZESDE TOONEEL.

Adelheide, Lodevvyk.

H nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide.

y waakt, ó Lodewyk! voor uw aanftaand gezag. Gy, die omzigtig u, vödr dezen huwlyksdag,

In Holland hield bedekt,kent noch niet all’ uw vrinden. Lodewyk.

Ontziet zich x\mfl;el niet dat ftuk zich te onderwinden? Durft hy zyn open land zo wagen ? hoe, mevrouw!

A DELHEIDE.

Ik heb een’ wisfen borg voor zyn verdagte trouw:

Zyn leenheer, die hem noopt in ons belang te deden, Die hem in dwang houd door beloften en bevelen,

Het geestlyk hoofd van ’t Sticht verzekert ons van hem. Gy weet des bisfehops hulp. Hy geeft inyn’ toeleg klem,nbsp;Bedoelt met my ’t behoud van Adaas veegc ftaaten, (ten.nbsp;En ’t waar geluk derZeeuwfcheenHollandlchconderza-

ZEVENDE TOONEEL.

Adelheide, Lodewyk, Amstel. ‘

Adelheide.

reed nader, Amftel. Zie, in Adaas bruidegom, Een deugd, die haar verdient met al haar eigendom.nbsp;Amstel.

Ach! inogt zy nooit, mynheer, met u haar’ val beweenen!

Oost-

-ocr page 21-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;9

Oostvrieslands afgezant, vorstin, is reeds verfchenen; Hy is dit oogenblik gefneld in Dordrechts wal.

Wacht fluks zyn aanzoek om gehoor.

L o D E W Y K.

Wat ongeval!

Adelheide.

Wat doet dien afgezant zo driftig herwaarts fpoeden Vödr zyn’ beftemden dag?Dit baart me een vreemd ver-L o D E w Y K.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(moeden.

Zou hy verwittigd zyn van ’t heimlyk echtbefluit?

A DELHEIDE.

Verraad een valfche tong de vorstelyke bruid?

Moet ik,nu Diedriks doad my doet als weduwzuchten, Bedekte vyanden en oproerftichters duchten ?

Am STEL.

Het is noch tyd, vorstin, van ’t opzet af te liaan,

’t Vermyde landbellier van Willem te ondergaan,

Te zorgen dat geen twist het graaflyk erf verniele,

De burger, opgehitst, den burger niet ontziele.

Ja dat het woest geweld, dat geen gezag erkent,

Uw eigen hoofd niet treffe in algemeene elend’,

En Adaas dierbaar bloed by ’t uwe niet doe llroomen: Het is noch tyd, mevrouw, die rampen voor te komen.nbsp;Vrees min graaf Willem in bepaalde landvoogdy,

Dan ’t onbedwingbaar volk in dolle muitery, Lodewyk.

Schoon my geen laffe fchrik in ’t groot beftaan doet vreezen, Ik zonder Adaas echt niet kan gelukkig wezen,

En ’t groeijend minnevuur eene onverdraagbre fmart.

By ’t mindren van myn hoop,verwekt in ’t jeugdig hart; Ik zou, tot heil der bruid, myn liefde en ftaatzucht wraken jnbsp;Indien ons trouwverbond haar zou rampzalig malten.nbsp;Adelheide.

Ik weet noch midlen tot verhindring van ’t verraad. Amstel.

Men kent uw’ moed, vorstin, uit menig dappre daad:

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Gy.

-ocr page 22-

lo nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Gy hebt den toeleg van graaf Willem doen verdwynen, Toen hy, die ’t heilig land in ’t bloed der Saratynennbsp;Zeeghaftig had geverft, moest vluchten voor uw itaal:nbsp;Heidin, den landzaat heugt uw grootc zegepraal:

Maar de adel, toen vereend om Willem af te keeren, Zal in ’t voogdyrecht nu hun eigen recht verweeren.nbsp;Adelheide.

Niet allen.

L o D E W Y K.

Ada beve, indien men ’t erfdeel ftclt In de cens ver wonnen magt van dien getergden heldlnbsp;Word die ftaatzuchtige ooit, vorstin, met u bevredigd?nbsp;Adelheide.

Wy achten wederzyds te vinnig ons beleedigd.,

Vermeetle vyand! wierd Odstvriesland niet ten leen’ Door Dicdrik u vergund? Voldoet het u? ó Neen!

En zou de landvoogdy u meer voldoening geven ?

Ding weer naar de oppermagt; ’k zal eeuwig u wcêrftreven.

De looze Hugo is Oostvrieslands afgezalït; (ftand. Schoon hy nooit hier verfcheen, men kent zynfcherp ver-Hy kan, door logentaai, het wufte volk doen muiten,nbsp;Indien hy weet waartoe de nood my deed befluiten.

Maar ’t weinige oorlogsvolk, gelegd in Dordrechts wal, Beveiligt ons genoeg voor nadrend ongeval .

Zolang de hoofden van die bende en van myn wachten, Door logens niet misleid, hunn’ dieren eed betrachten.nbsp;Myn wil is dat men fluks,llom ’t geheim ontdekk’,

En in dit eigen uur het echtverbond volirekk’:

My lust den afgezant van Willem voor te komen,

Opdat foldaat en wacht, niet fnood vooringenomen. Niet blind voor ’t waar belang van hof en onderdaan,nbsp;Volharden ’t graaflyk huis in twêefpalt by te ftaan!nbsp;Intusfci.cn dat men hier op ’t ptógtigst Hugo leide.nbsp;LoDEW Y K.

Gy geeft tny ’t leven weer, heldhaftige Adelheide!

Uw moed vertoont zich meest op dezen grooten dag.

Am.

-ocr page 23-

TREURSPEL. it

A M S T E L,

Indien myn trouwe raad noch iets op u veraa^,

Vorstin, . . .

Adelheide, tegen Amjiel.

Weêrfpreek my niet; laat ons niet fchaadlyk vreeien. Tegen Lodewyk.

Gy, die myn gunst verdient, gy zult gelukkig wezen.

achtste tooneel.

Lddewvh, Am stel.

Ga M S T E L.

y vleit u zonder grond, indien gy wa^tt, mynbcer, Dat Adaas nutlooze echt, nadeelig voor hare eer,nbsp;Gevaarlyk voor haar volk, ja voor uw’ beider leven,

U ’t vreedzaam eigendom van ’t graaflyk erf zal geven. Uw groote ziel verdient een edeler, geluk.

Verwin uzelv’; verricht een zeldzaam heldenöuk-Ach! weet gy hoe de Zeeuw, Oostvjrieslands graaf genegen, Terftond al ’t Hollandsch volk tot oproer kan bewegen ?nbsp;Dat roeklooze Adelheide, in ydle hoop misleid,

’t Onwettig landbeftier uit llaatzucht u bereid.

Ja de eedlen dwingt hun recht met WUlems hulp te wreken.^ Ik, op uw deugd gerust, durf onbewimpeld.fpreken.nbsp;Verwerf, 6 Lodewyk! de loffpraak van ’t heelal,

Door ’t afftaan van uw braid; of ducht .liw’ beider val.

NEGENDE TOONEEL.

H nbsp;nbsp;nbsp;Lodewyk, alleen.

oe werken hoop en vrees in myn beftreden zinnen! h Min! zal ’t A.delheide... 6 eer! zal ’t xAmftel winnen ?nbsp;ó Wreede liefde! vlie i verfcheur my langer niet.

Hoe! poogt zich Diedriks weêuw te vesten in ’t gebied ? Te heerfchen op myn’ naam? durft ze xAda roekloos wagen ?nbsp;En zou het vorstlyk erf my tot dien prys behagen ?

Graaf

-ocr page 24-

ïa nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Graaf Willem, neem bezit van uwe landvoogdy; Natuur weêrhoude uw ziel van wOeste tyranny!..nbsp;Neen; die ftaatzuchtige zou ’t erfrecht ondermyneu;nbsp;Myn hart, myn minnend hart in wanhoop ftcrvcnd’nbsp;kwynen;

Ën myn vorstin, beroofd van al haar eigendom,

Haar plagen wyten aan haar’ laffen bruidegom.

Verlegen Lodewyk! wat lot Itaat u te kiezen ?

Zy zal, indien zy huwt, het graaflyk erf verliezen;

En zo men ’t hoog bewint haar’ voogd in handen fielt. Zal hy zyn wettig recht verkeeren in geweld.

6 Doodelyke keur! 6 angstige oogenblikken!

Hoe fpoedig weet men my van’thuwenaftefchrikken!.. Maar Diedriks weêuw doelt niet arglistig op ’t gezag:

Zy wil verhindren, door een moederlyk gedrag,

Dat zich een wrokkend voogd bedekt op Ada bloedig.., Afgryslyk denkbeeld!... Ach! myn liefde, hoe rampspoedig,

Hoezorglyk, triomfeert: een grawelfhiitende echt.

Die ’t hoog gezag my geeft, ftryd tegen eer noch recht... Wat zeg ik ?.. Droeve bruid! wat Haat u meest te vreezen ?nbsp;Zal echt of landvoogdy voor u gevaarlykst wezen ?

Doe zelve een wyzc keur in dezen hoogen nood:

Ik wacht van uw belluit myn leven, of myn dood.

Einde vm bet eerjle bedryf.

TWEE-

-ocr page 25-

TREURSPEL. 13

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL. Willem, Amstel.

Amstel.

't i.s veel gewaagd, mynheer, de listigfte aller vrouwen, De wrokkende Adelheide in dit paleis te aanfchouwen,

In fchyn van afgezant haar’ toeleg gaê te flaan.

En onder Hugoos naam ’t gevaar ten doel te liaan.

Ons heugt hoe fel de twistin’tvorstlykmaagfchap woedde. Wat ramp, zo ’t hofgezin den minften argwaan voedde.nbsp;En in den afgezant graaf Willem wierd gewaar!

Hoe licht word gy bekend! uw leven loopt gevaar. Willem.

Geen vrees beklemt myn hart, nu myn getrouwe vrinden Voor ’t algemeen belang zich alles onderwinden.

En my bewegen tot eene eedle veinzery.

Kent my dit hofgezin} kent Adelheide my ?

Na ’t proefftuk myner jeugd in ’t land der Sarazynen, Deed eertyds my de twist in Holland weêr verfchynen,nbsp;Maar met een heir, en by verdachten onbekend.

Verraad men echter my, zie, tot een heilryk end’,

De magtiglle eedlen in myn voordeel zich verklaren.

Uit zucht voor ’t heilig recht hebt gy den Wasfenaren, Egmonden, Banjaarden en Teilingen ontdektnbsp;Hoe Diedriks trotfe weedw haar’ ouden roem bevlekt:nbsp;Die bloem des adels, die, zoveel als ik beleedigd.,

My de ontrouw openbaarde, en Diedriks wil verdedigt, Spant heimlyk aan met my; terwyl gyzelf, mynheer,nbsp;Geen Haaf van uw belang, maar waakzaam voor uwe eer;nbsp;Gy, ’s bisfehops leenman, fchuw voor fnoode llaatsbevelen,.nbsp;Grootmoedig my belooft in ’t nut beftaan te dcelen.

Am-

-ocr page 26-

14 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Amstel.

De rust Van Holland is ’{ belang van Amftelland:

Zo toont men veilig my den graaf in zyn’ gezant.

Ik roem de heldendeugd van Diedriks grooten broeder t Gy, Adaas voogd, ontziet geen ftaatzucht van haar moeder.nbsp;Willem.

De nood, de hooge nood vercischt een heldendaad.

Zie, zie de jonge bruid gewikkeld in ’t verraad,

Hare onervaren jeugd in zorglyke oogenblikken Met huwlyksvreugdgeftrecld, verward inminneftrikken,nbsp;En haar verbeven deugd, die voor myn recht noch pleit,nbsp;En luistert naar uw’ raad, haast jammerlyk verleid.

Ik heb uit deernis haar een duurzaam heil befchoren.

Die taal is u verdacht; het klinkt u vreemd in de ooren, Dat Willem, die weleer om ’t graaflyk llaatsbewintnbsp;Onwettig llreed, zo teer die erfgravin bemint:

Maar oordeel of ik toen, van oorlogsdrift bewogen.

By ’t bloedig krysgeweer in Syrië opgetogen,

Kon denken, in myn jeugd, dat ooit met wapenkracht Een heid onwettig dingt naar de eer der oppermagt.

In later tyden is myn dotii^ my gebleken.

Amstel.

Uwe openhartigheid doet my vrymoedig fpreken.

Zo gy ’t voltrekken van ’t gevaarlyk trouwverbond Niet edelmoedig tot uw nadeel wederftond.

Maar Adaas erfland poogde uit ftaatzucht om te keeren j Uw hcldenkling zou niet op de eedlen triomferen.

Belet, op Hugoos naam, den voorgenomen echt; Bevestig Diedriks wees in haar geboorterecht;

En geef aan de edelen hun deel der landvoogdye.

Zo hope uw deugd op ’t heil der nutteveinzerye! (rouw, ’t Gaat wel; reeds, op uw komst, verdwynt de zwartenbsp;Verklaart men ’t groot geheim der opgeftemde trouw,nbsp;Doet Diedriks fiere weeuw de ontftelde burgers gruwen,nbsp;Dwingt ze Ada, maar vergeefs, in aller yl te huwen.nbsp;En tergt ze al ’t morrend volk, ja fterkt ze uw wy ze list.

WiL'

-ocr page 27-

TREURSPEL;

Willem.

In ’t kort zy ’t oud krakkeel in ’t graaflyk huis gefiist,

De fpoorlooze echt belet, niyn’broeders kroost gehuldigd. En de erfgravin haar heil aan inyn voogdy vei-fchuldigd!.

6 Ja, misleide bruid! de neiging van het bloed.

Uw moeder onbekend, weêrllrceft in myn gemoed De liaatzucht, die my noopt u ’t wettig erf te ontrukken.nbsp;Zou ik, die u beklaag, u trouwloos onderdrukken ?nbsp;ó Neen! hoeveel de drift tot hoogen ftaat vermag^

Ik min uw’ welftand meer dan ’t onbepaald gezag.

6 Diedrik, die, verraên door listige Adelheide,

In ’t fterfüur vruchteloos om Willems byzyn fchreide.

En door uw’ laatllen wensch, aan my te fpade ontdekt, In myn gcheugenis een’ lieven broeder ftrekt!

Verlterk de kracht van ’t bloed in myn bewogen zinnen. Ik heb u fel gehaat; ik wil uw fpruit beminnen;

Ik ben, naar uw begeerte, en zuchtende om uw dood, Een vader voor uw wees, een toevlucht in haar’ nood.

U, Amftcl, heel ik niet, dat teder medelyden En woeste flaatzucht in myn ziel elkaêr beftryden.

Indien ik laf bezweek voor ’t vleijend zelfbelang.

En tot mync oneer doelde op Adaas ondergang,

Ik zou dit hartsgeheim u niet te kennen geven.

A M S T E L.

Het past den grootften held naar de opperfteeerteftreven, Maar in myn afzyn word uwe Ada licht verleid,

V aar wel. Verdien myn hulp door edelmoedigheid.

TWEEDE TOONEEL.

SWIL L E M, alleen.

taalzucht! wreede drift! uw werkend zielvermogen Verdoofde in my misfehien natuur en mededoogen,

Zo gy met beter kans, tot nadeel van myne eer.

Naar ’t hoog bewint mogt Haan. ó Glorie! triomfeer... Wie nadert? ’t Vorstlyk kleed,haar jeugd,met fmart beladen.nbsp;Toont Ada. Zou myn drift de onnoozelheid verraden ?

DER^

-ocr page 28-

16 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

DERDE TOONEEL.

Ada, Willem, Hildegaard. Ada.

n’t bitterfte ongeluk zoekt Diedriks angstig kroost By Willems afgezant een’ ongemeenen troost, (myden,nbsp;Dw graaf, wiens magt ik vrees, wiens haat menwilvcr-6 Hugo! kan alleen my van geweld bevryden.

Zie hier, uit vreemden dwang, in billyk harteleed.

Het rouwgewaad verkeerd in ’t prachtig bruiloftkleed,

’t Paleis weer opgelierd, my tot een’ echt verwezen,

Die Ada fchandlyk is, die Willem ftaat te vreezen. Verhoed myn’ ondergang : ik item dat huwlyk niet,nbsp;Maar wacht in ryper jeugd op ’t wettig landgebied.

Ik meld myne onfchuld u met ongeveinsde tranen.

Zoud gy, om tot myn’ rang uw’ graaf een’ weg te banen, In koelen moede zien dat Ada fchandlyk huw’ ?

Dat ik, gedwongen tot een misdaad,.. ? Ach! ik gruw. Zo hem geen fnood belang myn’ val heeft doenbefluiten,nbsp;Zult gy dien echt, die bron van bloedig oproer, fluiten.nbsp;Verdenk geen treurend hart van looze veinzery;

Heb deernis met myn jeugd; befef wat fmart ik ly.

Willem, ter zyde.

Natuur! verraad my niet.

Ada.

Gy peinst! Wat doet u zwygen.!* Zal de onfchuld,zwaar verdrukt,by niemant troost ver-krygen

W ILLEM.

G y zegt my veel, mevrouw. V lie de u gedreigde fchand’; En wacht een wonderfluk van Willems afgezant.

VIER-

-ocr page 29-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;17

VIERDE TOONEEL.

Ad A, H ILDEGAARD.

WA D A. nbsp;nbsp;nbsp;(kwelling;

at antwoord, Hildegaard! ’t vergroot myn wreede ’t Verzwakt myn kranke hoop. Ach! mocstik, totherftellingnbsp;Van myn’ gefchonden roem, onwetend’ my verraên.^

Ik fmeek den afgezant, en hits de tweedragt.aan;

Ik poog, verbeeld hy zich, hem listig uit te hooren. Word my,door Hugoos komst,een beter lotbefchoren?nbsp;Of wekt hy, tot myn’ ramp, des lands aêlouden twist?nbsp;Ik terg hem, hoe ’t ook zy, door myn gewaande list,nbsp;Myn moeder! moest ik u met wreeden dwang betichten,nbsp;En by dien afgezant niets tot myn heil verrichten?nbsp;Vergeef my ’t ftout beftaan; het is uit nood gefchied.

’k Wil u gehoorzaam zyn, maar tot myn fchande niet.

Al kan myn droefheid niets op uwe wreedheid winnen, Noch pleit natuur voor u in myne ontftelde zinnen.nbsp;Hildegaakd.

Men oogt op uw gebied; nu blykt het klaar, mevrouw; En gy, noch willens blind, verfoeit een nutte trouw!

Gy kunt uw weigring nu met reden niet verfchoonen. Hoe durft uw fiere jeugd een tedre moeder hoonen,

Die fchyn van oneer lyd om uw gedreigd belang ?

Verkiest gy roekeloos een’ wisfen ondergang,

Terwyl uw minnend hart, gevleid door haar bevelen, Met jongen Lodewyk uw erfrecht wenscht te deden ?nbsp;Ada.

Verzwaar myn kwelling niet; verdryf uit myn gemoed, Door uw’ getrouwen raad, een’ dwazen minnegloed,nbsp;Een zielverteerend vuur, de grootfte myner plagen,

Hier durft een moeder my door felle dwang vertfagen. Daar dreigt my ’t flaatsgevaar; nu vrees ik Willems magt.nbsp;Dan de onuitwischbre Ichand’ van myn beroemd gellacht;nbsp;Eaonophoudlyk zweeft voor mvn bekreten oogen

B ' nbsp;nbsp;nbsp;Het

-ocr page 30-

18 nbsp;nbsp;nbsp;A Ü A,

Het beeld eens vaders, wien de dood my heeft onttogen'. Noch moet myn teder hart, by de yslykfte ongèneugt’,nbsp;De liefde wederftaan in ’t bloeijen myner jeugd,

Ja, tegen ’t moederlyk bevel, een min verzaken.

Die, met myn’ pligt vereend, my zou gelukkig maken. Ik ken myn’ vaders wil, zyn’ broeders recht, myne eer.nbsp;Namurpligt! fterk myn deugd: dat Ada triomfeer’!

Zou Diedriks wceneiid kroost uit laffe drift gehengen .. ? Maar Dodewyk verfchynt;ik zal myn’ pligt volbrengen.

VYFDE TOONEEL.

Ada, Lodewyk, Hildegaard.

VLodewyk.

orstin, verbeeld u niet, by ’t nadrend oogenblik Van ’t zeldzaam echtverbond, terwyl ik hoop en fchrik,nbsp;Daar u de kracht van ’t bloed een’ vader doet befchreijen,nbsp;Dat u myn tedre min met bruilofsvreugd zal vleijen:

6 Neen! dit aklig feest eischt tranen; ’k ween met u: Nooit leed uw bruidegom zo groot een fmart als nu:

En echter, zo myn hart niet mogt naar ’t uwe dingen,

Ik zou de droeffte zyn van alle üervelingen.

Vergunt gy dat ik vraag’, in uv/’ gepasten rouw.

Of gy myn liefde duld, en ftemt in onze trouw ?

Ada.

Uw groote ziel, mynheer, voldoet aan myn verwachting*. Uwe edelmoedigheid verdient eene eindlooze achring.nbsp;Een eedler hart dan ’t myne, en ’t opperfte gebied.

Nu gy myn fmart gevoelt, betaamt my ’t haten niet. Hoe! zou zich Ada met ondankbaarheid bevlekken ?nbsp;Maar kan ik'ooit met u myn huwelyk voltrekken?

Dut fchandlyk trouwverbond, uw zuivre min onwaard’, BïHoten in een drift die ’t heilig recht niet fpaart,

Is heflldos voor myn land, en doodlyk voor ons beiden. Hoop nooit uw droeve bruid naar ’t echtaltaar te leiden.nbsp;'Unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lo.

-ocr page 31-

TREURSPEL. iö

Lodewyk.

6 Harde ml!.. Vorstin, vrees Willems landvoogdy-; Ducht zyne ontzinde waaak.

An A.

Myne onfchuld pleit voor my. Lode wVK.

Zyn ftaatzucht...

Ada.

Neen,mynheer;ik zal geen’ Willem duchten, Wanneer ik u niet vrees.. .’k Wil niet in fchande zuchten.nbsp;Verbeeld u echter niet, dat ik, die u beklaag.

Die uwe deugden roem, u wederliefde draag,

En door een teer vaarwel , uit dwaze min gefproten,

By ’t weigrcn van myn hand, uw kwelling zal vergrooten: Neen, Lodewyk, denk eer: „ Dat Ada van my fcheid,nbsp;„ Bewyst haar’ bruidegom hare ongevoeligheid.

Lo D EW YK.

Zoud gy, aan my verloofd, noch haat noch liefde kweeken ? ó Wreede! uw afkeer is my duidelyk gebleken.

Ach! gy bedekt uw’ haat met Willems heilloos recht, Opdat ik afftand doe van myn’ befloten echt. (roemen ?nbsp;Mevrouw, moet gy myn deugd uit wantrouw veinzend’nbsp;Neen; ducht van my geen’ dwang, die groote zielen doe-Denk niet dat Lodewyk, van u gehaat, veracht, (men;nbsp;Zich ooit bedienen zal van Adelheides magt;

Beken vry dat uw hart door afkeer word bewogen. Schoon ik, met hoop gevleid, en jammerlyk bedrogen,nbsp;De finartelykfte dood voor uw verachting kies,

Die my de ziel verfcheurt, noch meer dan uw verlies. Ada.

Veracht ik u, mynheer? Helaas! hoe kunt gy’t wanen? Wat hartstogt my beweegt, bcwyzen u myn tranen.

L dit u haten? is dit wreedheid? Word myn jeugd Niet fel genoeg beftreên? belaagt gy dók myn deugd?

Ik, door myn’ vaders dood elendig, door zyn’ broeder Met dwinglandy gedreigd, door myne ontaarde moedernbsp;In dieper wee geftort, en in de zwaarfte fmart

B 2 nbsp;nbsp;nbsp;Ver-

-ocr page 32-

éo nbsp;nbsp;nbsp;A V A,

Verpligt te ftryden met de neiging van myn hart;

Ik, dus ten doel gefteld aan ’t woeden myner plagen,

M oet noch, van troost ontbloot, uw bits verwy t verdragen! 6 Onverwachte ramp, 6 dubbel zielverdriet!

Ken, ken my, Lodewyk; uwe Ada haat u niet;

Zy mint u... Moest die taal my in myn’ rouw ontglippen?.. Ach! zo geen ftrenge pligt... De fchaamte fluitmyn lippeanbsp;Lodewyk.

Neen; bloos niet; neen, mevrouw: myn hart, in zegepraal. Zal niet ondankbaar zyn voor zulk een lieve taal:

Ik wil, van u bemind, veeleer van liefde fterven,

Dan, levende in uw’ haat, uw waarde hand verwerven, Ada.

Ik ken den graaf van Loon aan die grootmoedigheid.

Gy ziet vorst Diedriks wees, die haar verlies befchreit, De tranen van natuur en liefde famen voegen.

Laat die bekentenis voor altoos u vergenoegen; üntvlie voor eeuwig my; bedwing zo verre uw min.nbsp;Nooit zal uwe Ada, nooit zal Hollands erfgravinnbsp;Haar bruigom als tyran in Diedriks erfdeel lyden:

Ik wil, ó Lodewyk! zo groot een fchande myden, Geen’ adel, geen gemeente ooit, tot myn’ ondergang,nbsp;Doen treden, tegen my, in Willems wreed belang.nbsp;Stort my dan ’t onheil neer, durft hy zyn’ pligt vergeten,nbsp;Ik zal'met roem vergaan, en met een vry geweten.nbsp;Lodewyk.

Gy mint, en voert die taal! Dat glorieryk belluit. Waardoor myn liefde groeit, terwyl ’t ons huwiyk fluit.nbsp;Heeft Amflels wyze raad gewis u ingegeven.

Maar ach! uw hooge deugd is moeilyk na te flreven,

En flort myn blakend hart in eindeloozen druk.

Na ’t vleijend denkbeeld van myn ingebeeld geluk.

Ik zie, mevrouw, ik zie wat deugden ons betamen; Uw min tot Lodewyk behoeft ge u nooit te fchamen;nbsp;ik tvil, terwyl uw pligt het huwen ons ontzegt,

Uw liefde waardig zyn; ik ftaaf een wettig recht;

’k Verzaak myn hoogst geluk, eer ’t u gedy’ tot fchande, - ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eu

-ocr page 33-

T R 'E U R S P E L. M

En doe voor Adaas heil de erbarmlykfte offerhande.

Vaarwel in eeuwigheid... Wy zien elkaêr nooit weer; Gy zult uw’ bruidegom vergeten.

' Ada.

Neen, mynheer:

Myn afgematte geest, hoeveel ’t myn rust zal krenken. Wil onophoudelyk uwe eedle min herdenken.

’t Is nodig, tot myn’ troost, dat gy myn zwakheid weet, Opdat myn bruigom nooit zyn droeve biüiJ vergeet'!..nbsp;Myn moeder nadert ons. Laat Ada nu aaiifchouwennbsp;Hoe veilig zich haar hart op ’t uwe mag betrouwen.

ZESDE TO ON E E L.

Adelheide,A DA, Lodewyk,Hildega AR D.

Me

Ada

Levrouw, zie hier een blyk van ware dankbaarheid. Een minnaar, door uw gunst in al zyn hoop gevleid,

B.y wien myn beden meer dan liefde en heerszucht baten, Doet afftand van myn’ echt, en van myn hooge (laten:nbsp;Zyn edelmoedig hart kiest, deelende in myn’ druk,

De glorie van zyn bruid voor ’t zorglyk echtgeluk:

’t Is hem bekend wat ramp uit onze trouw kan fpruiten.

; nbsp;nbsp;nbsp;Lodewyk.

Hoe weet uw ftrenge deugd myn lieffte drift te fluiten! Adelheide.

Is ’t mooglyk, Lodewyk, indien gy waarlyk mint,' Dat u, met laf van aart, eene ydle vrees verblind? (ren.nbsp;Schep moed;ontfang een bruid, u door myn gunst befcho-Uit uw’ befloten echt word al ons heil geboren.

Geloof my, tot bewys van uwe erkentenis;

Of denk dat Lodewyk geene Ada waardig is.

Lodewyk.

Hoe! Zou myn moed, vorstin, uit laffe vrees bezwyken ? Waar moet, tot Adaas heil, myn trouwe liefde blyken?nbsp;Hoe voed uw bits verwyt myn felle minnepyn!

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Moet

-ocr page 34-

Lo

ADA,

Moet ik door huwlyksdwan^ mya fchoone omvaardig 6 Neenlik wil myn bruid op de eelfte wyx’ beminnen, (lyn?nbsp;Ada.

Volhard, óLodewyk! uielven te overwinnen. Adelheide.

Misleide minnaar! vrees de gramfchap van een vrouw, Die,fchoon ze in’t heimlyk treurt, in’t openbaar den rouwnbsp;In ’t prachtig feestgewaad uit nooddwang moet verbergen.nbsp;Gy zult myn zuchtend hart niet lang door weigring tergen.nbsp;Een ander bruidegom, bezield met eedler min.

Zal ’t waardig voorwerp zyn...

Lodewyk.

Wat zegt gy ?.. Ach, vorstin! Ada, tegen Lodewyk.

U we Ada zal haar ziel met ontrouw nooit befmetten; Myn pligt, myne eer, uw min zal ’t huwen my beletten.

Ontaarde moeder, die myn harteweé vergroot,

My tot een misdryf noopt, myn wis verderf befloot? Uvk wreedheid wettigt my ’t verpligt ontzag te breken.nbsp;Ik wil in ’t vry gemoed geen ftrafbre liefde kweeken.

Adelheide.

Vermeetle! welk een taal!

Ada.

Vergeef my die, mevrouw: Myn ongelukkig hart is aan zyn’ pligt getrouw.

Ach! dwing my langer niet met weerzin u te hoonen.

Ik wil, als dochter, u gehoorzaamheid betoenen;

Maar weiger my niet meer uw’ moederlyken troost.

En eisch geene euveldaad van uw elendig kroost.

Vaarwel, myn bruidegom! Ik zal dien naam u geven, Zolang gy waardig zyt in echt met my te leven.

U w droeve braid ontvlied voor eeuwig uw gezigt. Lodewyk.

Voor eeuwig!.. Wreed befluit!

Ada.

é Al te llrenge pligt!

-ocr page 35-

TR E ÜRSPE

Lodkwyk,

Hoe kan ik fchciden ? hoe myiie Ada eeuwig derven ? Ada.

Gy moet, ó Lodewyk! dit op uw hart verwerven.

LoOEW YK. ó Weêrgaéloos verlies!

Ada.

6 Doodlyke ongeneugt’! Lodewyk, Jda omhelzende.

Vaarwel; denk aan myn liefde.

Ada.

Ik denk aan uwe deugd.

ZEVENDE TOONEEL.

Adelheide, Lodewyk, Hildegaard.

B nbsp;nbsp;nbsp;Lodewyk.

etoon uw fchreijend kroost de deernis van een moeder; Hoor Willems afgezant; bevredig Diedriks broeder.nbsp;Beproef, mislukt het u, beproef myn’ moed, vorstin;nbsp;En zie de heldendaén der hopelooze min.

ACHTSTE TOONEÉL.

Adelheide, Hildegaard.

V nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide.

erliefden! moet ge om flryd, in weerwil uwer harten, Uit haat tot uw geluk, een tedre moeder tarten?

Daar u myn gunst vereent, tot wanhoop Overflaan?

My tergen met verwyt? myn nutte zorg yerfmacn?

Gy noopt myn grimmigheid uw wrevle drift te doemen; En dwingt my teffens u, grootmoedigen! fe roemen.

Beklaag, myn Hildegaard, beklaag hun ongeluk. Zaagt gy dat teer vaarwel ? zaagt gy hunn’ fellleii druk ?nbsp;En echter zien wy hen, om fmaad en fchimp te weeren,

B4 nbsp;nbsp;nbsp;Op

-ocr page 36-

24 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Op ’t hevig mingeweld doorluchtig triomferen.

Zo heb ik vruchteloos, op uwen vreemden raad,

Den zwarten rouw verkeert in ’t blinkend feestgewaad, Opdat men ’t jeugdig hart der droevige Ada vleide.

Haar fierheid... IVIaar die past aan ’t kroost van Adelheide. Hildegaard.

Verbreekt gy dan, mevrouw, uw loflyk ftaatsbefluit? Verydelt gy myn zorg, die in de jonge bmidnbsp;Een krachtig liefdevuur behendig heeft ontdoken ?

Zie, zie Oostvrieslands graaf eerlang op ’t felst gewroken Door uwer vrienden dood, en in uw vorstlyk bloed.nbsp;Betoont gy Ada dus een moederlyk gemoed ?

Verraad ons allen niet door ydel mededoogen;.

Geeft nooit aan Willems haat een doodlyk ftaats vermogen; Voltrek de nutte trouw: uw afftand is te laat jnbsp;Men weet uw’ toeleg.

A DELHEIEE.

. Spaar uw’ vruchteloozen raad:

Ik weet wat my betaamt, en zal ’t befluit niet breken. Maar help my Lodewyk in feller liefde ontfteken;nbsp;Beweeg de droeve bruid te ftemmen in haar’ echt;nbsp;Vertoon haar al ’t geluk dat haar word toegezegd.nbsp;Hildegaard.

Zy fprak den afgezant, ’k Moest dat gefprek niet ft uiten: ’k Verzelde haar; hy had geheimen kunnen uiten.nbsp;Adelheide.

Getrouwe, heel my niets. De bisfehop, in 't paleis Reeds aangekomen, fterk’ myn’ moederlyken eisch!

’t Hardnekkig paar ontzie dien geestelyken vader!

’k Zal my met hem beraên. Ken Adelheide nader;

Zie of ik afftand doe. Niets valt myn’ moed te zwaar: Dit hart wint nieuwe kracht in ’t wasfend landgevaar.

Einde van bet tweede bedryf.

DER-

-ocr page 37-

TREURSPEL. 25

DERDE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

HLodewyk, alleen.

oe doet een wreede min myn hart wanhopend’ blaken! Ik moet (ó ftreng bevel!) al myn geluk verzaken,nbsp;ó Akelig paleis, waarheen ik juichend’ toog!

U w vorstlyk feestfieraad is haatlyk in myn oog... Elendige erfgravin! hoe kan ik u verlaten ?

Gy zyt in hoogen nood... Zal u myn byzyn baten .ïquot;..

Ik wil hier waken voor uw w'ettig eigendom;

Ik wil beletten, dat een ander bruidegom...

\'^erwoede minnenyd! vlie, vlie uit myn gedachten;

Ik buig voor Adaas wil. ó Wanhoop! geel’ my krachten.

TWEEDE TOONEEL.

Lodewvk, Amstel,

VAmstel.

erwinnaar van uw hart! uwe edelmoedigheid, Gevreesd van Adelheide, en door uw bruid verbreid,

Zal u, die meer bedoelt dan talVyke onderdanen, Ontwyfelbaar den weg ter eeuwige achting banen.

Tolhard; behoed uzelv’ en uw gedreigde bruid.

De bloem des adels barst in cedle gramfehap uit,

En wil, eer Ada huw’ naar Adelheides wetten,

De blinde tyranny door nut geweld beletten.

Die raadflag is noch niet aan Diedriks weêuw gemeld. 2y, die uw liefde kent, en veel betrouwen fteltnbsp;In bisfehop en foldaat, wil ’t opzet noch voltrekken.

Eer Dordrechts morrend volk een oproer kan verwekken. Lodewyk.

Neen, Amflel; neen: ik dien my nimmer van haar’ dwang:

B j nbsp;nbsp;nbsp;Myn

-ocr page 38-

26 nbsp;nbsp;nbsp;A D A ,

Myn glorie triomfeert op liefde en ftaatsbelang.

Die zege ftaat my dier. Hoe Ada best beveiligd ?

Ach! Utrechts bisfchop zelf,den kerkdienst toegeheiligd. Verbittert Adaas voogd, uit wrok, door fnoode list;nbsp;Ontvonkt, uit zelfbelang, het moordvuur van den twist;nbsp;Verdrukt graaf Diedriks wees,verhard een tedre moeder.nbsp;Wie zal de onnoozelheid befchermennbsp;A M S T E L.

Diedriks broeder.

L o D E W Y K.

Graaf Willem.^

A M s T E L.

Ja, mynheer; hy gruwt van tyranny, En doelt grootmoedig op de wettige voogdy:

Zyn afgezant heeft last voor Adaas heil te waken. Lode.wyk,

6 Wonder!.. Poogt men u geen logens diets te maken? AmstéL.

Graaf Willems groote ziel, ontlast van allen haat,

Is Diedriks weenend kroost een wisfe toeverlaat:

Gy zult zyn hooge deugd niet lang in twyfel trekken: Hy mint zyn droeve nicht. Ik mag niets meer ontdekken.nbsp;Toon zelf den afgezant uwe edelmoedigheid:

Pleeg raad met Hugo; fleun op zyn getrouw beleid. Lodevvyk.

Die taal verbaast my. Zal graaf Willem haar behoeden? En zou ik Oorzaak zyn van all’ haar tegenfpoeden ?

’t Voogdyrecht fchenden ? hem verraden ? Neen, mynheer: Myn min, op u gerust, mistrouwt dien held niet meer.nbsp;A M s ï E L.

Wacht Hugo, die terflond hier zal gehoor verbeiden. Lodewyk. quot;

Ach, Ada! uw belang vereischt een eeuwig fchelden. Te zuchten, verr’ van u, in doodelyken druk,

Is alles wat ik hoop... Erbarmelyk geluk!

Am-

-ocr page 39-

*7

TREURSPEL.

Am ST EL.

De bisfchop nadert ons.

Lodewyk.

Ik ken zyn looze treken;

Ik fchuw hem.

DERDE TOONEEL.

Va ND ER Are, Lodewyk, Am stel.

B.

Vander Are.

gt;lyf, mynheer; vergun my u te fpreken.

Gy weigert Adaas hand, in weerwil uwer min, üp de onbedachte beê dier weenende gravin;

Gy zyt grootmoedig in uw driften te overheeren,

Maar overweegt niet wat die fchoone meest kan deeren. Verdoolde! zaagt gy niet waaruit haar weérltand fproot?nbsp;Zy fmoort haar wederliefde uit fmart om ’s vaders dood.nbsp;Haar hart ftemt in haar’ echt; zyzelf zal u bevelennbsp;Met haar te heerfchen, in haar huwlyksmin te deelen.nbsp;Lodewyk.

Stemt Ada ’t echtverbond? ó Neen! ’ lis my bevrast Hoe Adelheides wil haar droeve ziel ontrust.

Vander Are.

Haar hart, haar minnend hart vind all’ zyn’ troost in ’t uwe, En Hollands hooge nood verpligt haar dat zy huwe.nbsp;Amstel.

Integendeel, mynheer, vereischt het landgevaar,

Lat Hollands erfgravin met Lodewyk niet paar’.

Vergeef my dat ik pleit voor Adaas veege flaten,

Nu reeds een talryk deel der graaflyke onderzaten Durft fpreken voor het recht der landvoogdye.

Vander Are.

Ik weet

Hoe Dordrechts morrend volk ontzag en pligt vergeet. Hoe! zal men ’t graaflyk huis, naar hun gevloekt behagen,

Aan

-ocr page 40-

28 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Aan Willems ouden haat en dolle ftaatzucht wagen ? Schend zelf geen rechten, gy, die voor de rechten pleit;nbsp;Uw wettig leenheer fpreekt; betoon gehoorzaamheid.nbsp;Amstel.

Myn pligt is my bekend; uw rechten zyn my heilig.

Vandf.R Are, tegen Lodewyk.

Denk; zo gy Willem vreest, dat ik uw’ echt beveilig. LoDEW YK.

Zo Ada ’t huwen ftemt, is ’t enkel uit ontzag.

Ik weet hoeveel een hoofd van Utrechts kerk vermag Op de onbedreven jeugd, op lichtverleide vrouwen,

Die op de geestl/kheid zich blindcling betrouwen. Vander Are,

Wat lastering!

LoDEW YK.

Ach, mynheer! de wanhoop fpreekt in my ; Die drift verftoore u niet! bedenk wat fmart ik ly.

Ik dacht in eigendom eene erfgravin te ontfangen:

6 Ydle hoop! ik moet die fchoone, om haar belangen, Voor eeuwig vlieden, jeugd en liefde wederftaan,

Al bied een moeder zelf die waarde bruid my aan,

Al poogt uw wreed gezag de zege my te ontrukken.

6 Gruwel! moet ik ook graafDiedriks kroost verdrukken? Hoe beeft myn teder hart in ’t groeijend ftaatsgevaarnbsp;Der kwynende vorstin! Wie, wie verdedigt haar}nbsp;Vander Are.

Indien de nood haar treft, het is aan u te wyten.

L o D E w Y K.

Aan my ?

Vander Are.

Aan u alleen, die, wanende u te kwyten Voor Adaas hoog belang, door ’t weigren van haar handnbsp;Aan Willem tyd verleent... Wie Hoort ons ?

Amstel.

De afgezant.

VIER-

-ocr page 41-

TREURSPEL. 29

VIERDE TOONEEL.

Vander Are, Lodewïk, Willem, Amstel.

I nbsp;nbsp;nbsp;Willem.

s voor ’t gemeen bekng, mynheer, een gunstig teeken, Dat Hugo ’t achtbaar hootd van Utrechts kerk magfpre-Terwyi uvre eigen eer, zowel als Willems recht, (ken.nbsp;Gevaar loopt door ’t belluit van Adaas vreemden echt.

Men mompelt (zou die taal in my geloof verwekken ?) Dat gy doot ’t geestlyk kleed een misdryfpoogt te dekken^nbsp;De vorstelyke wees, uit eerlooze eigenbaat.

Van Diedriks laatften wil, ja van haar’ pligt ontflaat;

En waant een wrekend volk door uw gezag te fluiten. Gy weet wat ongeval uit Adaas echt kan fpruiten,

Dat kerklyke achtbaarheid in oproer niets vermag.

Graaf Willems treffend ftaal nooit zwicht uit blind ontzag, En dat uw hulp niet past by dat vermetel huwen, (wen;nbsp;TQpn Dordrechts burgery hoe de echtdwang u doet gru-Belet, door uw gezag, een fchaadlyk trouwverbond;

En fluit den lasteraar op ’t glorierykst den mond. Vander Are.

Uw yver voor myne eer zou mooglyk my behagen. Indien ik noodig dacht by u om raad te vragen.

’t Is my genoeg bekend wat my betaamt, mynheer;

En ’t lust my buiten u te zorgen voor myne eer. Willem.

Gy zoud, indien gy wist wat daden u betamen,

En zorgde voor uwe eer, dier bitfe tale u fchamen.

Ik zie hoe Dordrechts volk, in zyn verwoede fpyt,

Uw listige eigenbaat rechtvaardig u verwyt.

Zult ge altoos Willems wraak, gelyk weleer, ontvluhten ? Amstel.

Mynbeeren, voed geen’ twist.

Lo

-ocr page 42-

30

A ü A.

Lodewyk.

6 Jammerlyke vruchten Van’t heilloos trouwbefluit! Vorstin, hoe groeit uw nood!

Vander Are, tegen Willem.

Gy hoont myne achtbaarheid! Uw roekloosheid is groot. Dat Willems afgeiant ïo (tout een taal durft voeren,nbsp;Bewyst hoe Willem ïelf gantsch Holland zou beroeren,nbsp;Ja luistren naar beklag, natuurpligt, eer noch wet,nbsp;Indien zyn aanllag niet voorzigtig wierd belet.

Gy durft een heldenftuk (ófmaad!) een misdryfnoemen! Men dingt naar Adaas erf; myn hulp is niet te doemen.nbsp;Willem.

Mag Hollands graaflyk huis, om fchyngevaar te ontgaan, Van Diedfiks laatften wil vermetel zich ontüaan,nbsp;Weêrfpannig ’t hoog gezag der achtbre voogden fchenden.nbsp;En (forten ’t vaderland in eindelooze elenden.^nbsp;Neen,'looze bisfchop! neen; geen landzaat is hier (laaf.nbsp;Het opperftaatsbewint behoort wel aan den graaf.

Maar geeft geen vrye magt tot otirechtvaardigheden.

Geen loflyk opperhoofd kwetst ooit Zyn dierbre leden-De Hollandfche gravin verliest haar heerfchappy,

Indien ze uw lesten volgt, en Hemt tot dwinglandy. Befef wat zwaren (lag uwe Ada heeft te fchroomen,

En dat ikzelf, niet gy, haar’ val poog voor te komen.

• Lodewyk, tegen Willem.

De reden toont, mynheer, aan myn beftreden deugd, Hoe verre ik was verdoold door onervaren jeugd; (ken,nbsp;En dwingt myn hooploos hart, door wreede min aan’tbla-Helaas! u meester van myn droevig lot te maken;

U, die myn liefde doemt; u, die myn’ echt weêrftaat. Ken Adaas bruidegom, die ’t pynlyk leven haat,

Zyn minnedrift bedwingt; zie hem tot afftand vaardig, Niet fchuldigby uw’ graaf , maar Willems deernis waardig.nbsp;Geen fchandelyke vrees ontwringt my deze taal:

Uw vorst, hoeveel geducht door zyn gelukkig (taal, Hoe moedig op zyn’ roevn, in ’t heilig land verkregen.

Zou

-ocr page 43-

TREURSPEL. 31

Zou nooit myn ftaatzucht, nooit myn tedre min bewegen Van Adaas heerfchappy en huwlyk af te ftaan;

Hy vond hier nieuwe ftof tot zeldxame oorlogsdaên;

Zo de eer my niet verbood de landvorstin te dwingen, En, tot haar ongeluk, naar ’t graaflyk erf te dingen.

Willem, tegen Lodewyk.

Mynheer, uw groote ziel red uw doorluchte bruid. Tegen den bisfcbop.

Gy, neem een voorbeeld aan zyn lotfelyk befluit. Vander Are.

Zie Adelheide. Denk hoe zwaar gy ons beleedigt.

Graaf Willem word misfchien door die vorstin bevredigd.

VYFDE TOO NEE L.

Adelheide, Vander Are, Lodewyk, Willem, Amstel.

E Adelheide, tegen Willem.

er ik u hoor’, mynheer, is ’t noodig dat u blyk’

Of Willem nadeel lyd, al heerscht hier Lodewyk.

Tegen Fander Are, Lodewyk, en Amflel.

En gy, mynheeren, weest getuigen hoe myn zinnen,

Voor ’t algemeen geluk, den ouden haat verwinnen. Tegen Willem.

Het leen Oostvriesland zy uw’ graaf ten eigendom, l^dien hy *t huwlyk ftemt van Adaas bruidegom,

Het vorstlyk paar in rust haar erfdeel laat regeeren,

En de oude vyandfchap in vriendfchap doet verkeeren. Hie held, alom beroemd door moedig krysbcleid,nbsp;^erwerve een’ nieuwen lof door edelmoedigheid!

Hy ftrekke een’ toeverlaat voor hof en onderdanen!

Hit eischt zyn waar belang; dit eifchen Adaas tranen, Willem.

Gy fchcnkt Oostvriesland hem! Vorstin, is’tin uw magt?

’t Is

-ocr page 44-

3a nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

.’t Is Adaas erf. Hy ïou, indien hy ’t oorbaar dacht, Uw minderjarig kroost niet van een deel berooven,nbsp;Maar all’ de Haten van zyn’ broeder zich beloven.

Denk niet dat Willem zich met zulk een grootheid vlei’. Is u zyn vriendfehap waard, zo geef hem vrygelei’ (gen,nbsp;Op Diedriks uitvaart; fchroom zyn droeve nicht te dwin-En ’t zorglyk trouwverbond vermetel door te dringen:nbsp;Voldoe zyn recht; en zie, tot heil van all’ den Haat,

In Adaas trouwen voogd een’ wisfen toeverlaat.

Adelheide.

Bedwing uw Houte tong. Hoe! zou ik laf gedoogen, Dat Ada zich begeve in Willems trots vermogen fnbsp;Dat hy, in dollen haat, met muitren zich vereen’?

De ontveinsde ftaatzucht wreed den teugel viere? ó Neen! A M s T E L.

Ach! dat geen hevigheid het twistvuur weer ontfleke! Vorstin, ’t is noodig, dat Oostvricslands graaf u fpreke.nbsp;Men kieze tyd en plaats tot onderhandeling;

Men geve gyzelaars; men make een nut verding.

L o D E W Y K.

Ik,yvrig om myn bruid a^n ramp op ramp te onttrekken, Vorstin, wil by dien graaf uw’ gyzelaar vcrllrekkcn,

U toonen hoe myn ziel de hulplooze Ada mint.

Wat heil, indien die fchoone een wenschlyke uitkomst vind, En ik, gevonnisd haar in eeuwigheid te derven,

Tot haar beveiliging mag vlieden, kwynen, fterven! Willem.

Mevrouw, Hort Ada niet in dieper llaatselend’.

’t Vermetel trouwbefluit is Willem reeds bekend.

Gy-weet niet wie met hem zich tegen u verbinden. Adelheide.

ó Spyt! ik ben verraên door myn gewaande vrinden.

W ILLEM.

Het puik der eedlen waakt voor ’t recht der landvoogdy; Ja zou, in Adaas erf, ter hooge heerfchappy,

Iiidien ’t zvn aandeel in ’t voogdyfehap moest verliezen,

Eer

-ocr page 45-

TREURSPEL. 33

Eer Diedrrks broeder, dan een’ vreemdeling ^ verkiezen.

LODEWVK, tegen Willem.

E)ic vreemdeling ontziet de glorie van zyn bruid.

Mevrouw, gy kent myn drift voor uw doorluchte fpruit; Gy weet wat linart ik ly met vruchtloos haar te minnen:nbsp;Maar de invloed van haar’ pligt op haar verheven zinnen,nbsp;öe tranen die zy (fort, de zuchten die zy loost,

’t Verdubbeld lloatsgevaar van uw beminlyk kroost;

Ach! alles dwingt my, haar in eeuwigheid te fchuwen 1 Ik heb gehoopt, vorstin; nu doet die hoop my gruwen.nbsp;Vernoeg Oostvrieslands graat', den adel, Adaas deugd;nbsp;Behoed haar vorstlyk ert', haar glorie, hare jeugd;

En overweeg met ernst hoeveel haar rampen groeijen.

Gy peinst!ik zie uw’ druk! Laat vry uw tranenvloeijen; Verberg die droefheid niet; die fmart ftrekt u tot eer:nbsp;Geef, geef aan Diedriks wees een tedre moeder weer.nbsp;Van DER Are.

Ik zweeg te lang. Vorstin, wees uw belang indachtig. L o ü E W V K.

^Wreede!

Vander Are, tegen Adelheide.

Maakt een list uw groote ziel neêrflagtig ? Geeft moedige Adelheide,uit zwakheid,tot haarfchand’.nbsp;Een zorgelyk geloof aan Willems afgezant ^

En zult gy, ongewoon in ’t grootst gevaar te beven, ld w dierbaarst pand, uit fchnk, dien wreker overgeven ?nbsp;Mistrouw een’ vyand, die uw vrinden valsch beticht.nbsp;Alleen opdat uw hare voor ydcl dreigen zwicht’,

Of, in de onzekerheid op wien ’t zich mag verlaten,

Ue hulp dier vrinden derv’ voor Adaas veege ftaten. Ziedaar het oogmerk van’tgezantfchap. Kies,mevrou'w,nbsp;Of wraak van ouden haat, of hulp van ware trouw.nbsp;Adelheide.

Oy opent myn gezigt. Ik zal, in fpyt dier lagen,

^iet aan Oostvrieslands wrok ’t geluk van Holland wagen. Idoe listig poogt men my, uit veinzend zelfbelang,

C nbsp;nbsp;nbsp;Tc

-ocr page 46-

34 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Te lokken in den ftrik, tot Adaas ondergang!

Hoe blaakt eene eedle fpyt in myn getergde zinnen!

’t Is eertyds my gelukt graaf Willem te overwinnen:

Hy ftryde; ik vrees hem niet, ö neen! ’k wacht andermaal, In myn gerechte zaak, een wisfe zegepraal;

Die wrevle vyand zie myn’ moed, gelyk voordezen!

L o D E W Y K.

Rampfpoedige crfgravin! gy zyt ten val verwezen. Adelheide.

Nochtans, indien uw vorst myn aanbod niet veracht, En tot behoeder (trekt van zyn verdrakt geflacht,

Zo wil hem Adelheide onfeilbaar noch doen blyken.

Dat haar gefarde wraak voor ’t üaatsbelang moet wyken. Willem.

Hy zal, Verwittigd hoe de bisfehop u misleid, Verzuchten om uw’ ramp, uit mededoogenheid.

Vander Are.

Ontzinde!

Adelheide, tegen Willem.

Uw trotsheid is te hoog in top gelteigerd. Ontd«k myn aanbod hem. Hy beve,indien hy ’tweigert!nbsp;Zy vertrekt met den bisfebop.nbsp;Lodewyk, haar volgende.

Vorstin, verhoor myn beê.

ZESDE TOONEEL.

Willem, Amstel.

Amstel.

-oe groeit de tweedragt aan!

Ach, vorst.' wat nu verricht?

W I L L E M.

Ik fmeed een groot beftaan-Vooreerst zy Lodewyk door ydle hoop bedrogen.

Het deert my: maar de nood verwint myn mededoogen

AM'

-ocr page 47-

TREURSPEL. 3^

Am STEL.

Hy keert, en zoekt uw hulp.

VV ILLEM.

Verfterk een nutte list.

ZEVENDE TOONEEL,

Lodewykj Willem, Amstel.

BLodewyk.

elct, 6 afgezant! belet een’ wreeden twist,

Een bloedig ftaatskrakkeel; en acht myn bruid bnfchuldig. W illeM.

Eerwacht dat Willem u tot graaf van Holland huldig’.

L o D E W Y K.

Wat zegt gy ? Deze taal verbystert my ’t verftand. Willem.

Elw deugd verdient zyn gunst met Adaas erf en hand. Lodewyk.

Wat noopt u veinzend’ my met ydle hoop te vleijen? -Durft Willems afgezant my looze ftrikken fpreiên? ^erleent gy nieuwe kracht aan myn verwonnen min,nbsp;Dpdat ik roekloos huwe aan de angstige erfgravin,

Uw vorst zich door den kryg een’ ryken buit belove,

En haar met fchyn van recht het wettig erf ontropve ?

ó Vaderlooze wees! barst uit in bittren rouw:

Uvv moeder mint u niet; uw voogd bezit geen trouw; pB ontveinsde heerszucht doelt arglistig op uw ftaten.

En vleit zich met de Hem der morrende onderzaten.

Doorliepen afgezant! ik weet wat hoop my voegt. :^aar Diedriks laatften wil zy Adaas voogd vernoegdnbsp;ïyn bepaald gezag, totdat zyzelf regeere;

E'Pdat der eedlen magt de fnoode ftaatzucht weere!

^ nbsp;nbsp;nbsp;Willem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hem;

My hoont haar’ trouwften vrind. Zy vreeze u meer dan Ey vreeze uw liefde alleen. Ik vlei u met zyn ftem,

C 2 nbsp;nbsp;nbsp;Op-

-ocr page 48-

36 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Opdat een blinde drift u niet in echt vereene,

Eer hy, als voogd erkend, aan u die ftem verleene.

A M s T E L, tegen Lodewyk.

Ik heb met zekerheid zyn deugd u reeds gemeld.

Verwacht geen laf befluit van dien doorluchten held.

Gy zult, indien uw liefde op hem zich durft betrouwen, Eerlang de ontruste bruid in veiligheid aanfchouwen.

Willem, tegen Loc/ewyk.

Geef Adelheide hoop dat Willem, die den val (zal. Van Diedriks huis niet wenscht, in de echrkcur ftemmennbsp;Hy, die haar vriendfchap eischt,heeft lang zy n’ haat vergeten,nbsp;’t Voordeelig aanbod zal ik yliings hem doen weten.

Ik ken hem als myzelv’, en wacht op wislen 'grond.

Nu ik vergeefs voor hem naar ’t landvoogdyfchap Itond, Nu zy hare ooren floot, voor dreigen, voor gebeden.nbsp;Dat hy, alleen in ftaat om de eedlen te overreden.

Voor Ada hen voldoende, een noodig wonderftuk Teerhartig zal beftaan voor ’t vluchtend landgeluk.

Maar wacht zyn antwoord af: ’t zou hem ten hoon ver-ftrekken,

Zo gy te fchielyk durfde uw’ grooten echt voltrekken.

Lodewvk, tegen Willem.

Hoe teer ik Ada min, hoeveel ik Amftel acht,

Uwe onverwachte taal is echter my verdacht.

Is ’t my vergund, of niet, naar myn geluk te dingen? o Nare onzekerheid! ó wreede twyfelingen!

Willem.

Uwe Ada zal u haast van ydle vrees ontflaan.

Ik wil een groot geheim terftond haar doen verdaan.

Hoe wenschte ik fpoedig haar te fpreken! Mag ik’t hopenquot;? En zult gyzelf daartoe dic fchoone in ftilte nopen ?

Dat niemant haar verzeil’! Verwacht, na dat gefprek, Dat ze u de zekerheid van ’t nadrend heil ontdekk’,nbsp;Lodewyk.

Gy zult haar zien, mynheer; en meer en meer befeffeni Dat nooit graaf Wiilem haar in deugd kan overtreffen.

ACHT'

-ocr page 49-

treurspel. 37

ACHTSTE TOONEEL.

Willem , Amstel.

MAmstel.

y blykt uw opzet, vorst. Ik roem uw veinzery. Hoe listig poogt gy tyd tc winnen! Maar zult gy,

Ue hoop van ’t kwynend land, uw dreigende gevaren r erdubblen, door uw’ naam aan Ada te openbaren?nbsp;Willem.

^ zal noch meer beftaan in Hollands hoogen nood. ^oor, Amftel, wat myn moed voor die gravin befloot.

Gy zaagt de grimmigheid der wrokkende Adelheide, Hat Utrechts kerklyk hoofd arglistig haar misleidde,nbsp;Uoor onze tweedragt doelde op Hollands veegen Haat,nbsp;£n wat gehoor zy gaf aan ’s kerkvoogds eigenbaat.

2y zou, met ydle hoop niét lang door my bedrogen, Hoor ’s bisfchops looze tong tot woesten dwang bewogen,nbsp;Ueholpen door de min van ’t ongelukkig paar,

Myn zorg verydlen voor ’t ontheilligd echtaltaar.

J'^olang de bruid hier blyft, is ’t huwelyk te duchten, wil by duisternis van hier met Ada vluchten.

Gy fchrikt; ik zie dat reeds uw byftand u berouwt. Maar laat een fcherpe wacht, door de edelen betrouwd,nbsp;He vluchtende Ada naar een veilig oord verzeilen,nbsp;waar de adel haar verberg’ totdat ik borg zal Hellen.nbsp;Amstel.

Wat heldendeugd!

Willem.

Ik vlie met haar de aanftaande nacht, weet, verrast men my, wat ftcrke hulp ik wacht.

Al Lodewyk geen’dag den vreemden echtdwang fluiten? Al Ada tot de vlucht uit wanhoop niet befluiten ?nbsp;i^en koop’ de lyfwacht om; gyzelf hebt my gemeld,

Hat Adaas droevig lot haar trouwe wacht ontflelt.

G 3 nbsp;nbsp;nbsp;Aivl-

-ocr page 50-

38 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Amstel.

Het algemeen geluk, uit ^ulk een vlucht te hopen, Verdient dat gy befluit een groot gevaar te loopen.

Wat eeuwige eer voor u, die, ondanks uw belang,

De zuchtende erfgravin behoed voor ondergang! Willem.

Haar ftaatsbelang is ’t myne; ik moet haar huwlyk v reezen, Al fchynt die bron van twist mynftaatzucht nut te wezen;nbsp;Ik zou, verftoken van de hoop der landvoogdy,

Vergeefs my wapenen om de opperheerfchappy.

Zou ’t edelmoedig paar, dat met verliefde zinnen Een eeuwig fcheiden koos, niet alle harten winnen ?nbsp;Hoeveel een krygsmagt zy, zo hoog een deugd is meer.nbsp;Zie, zie myn waar belang vereenigd met myne eer.

En oordeel hoe men zich op Willem mag betrouwen.

Ga myn geheim befluit aan de edelen ontvouwen.

6 Ada! Lodewyk! vergeeft my ’t loos beleid;

Maar overtreft my niet in edelmoedigheid.

Einde van bet derde hedryf.

VIER-

-ocr page 51-

TREURSPEL. 39

VIERDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

Lodewyk, Reinoud.

DLodewyk.

eïe onverwachte taal verbystert niyn gedachten. Hoe! zou ik heimlyk iets befluiten met de wachten?

Wat zou myn doelwit zyn? vleit Willems afgezant Myn hoop in ’t einde niet met Adaas erf en hand ?

^Dieed ik een’ aanflag ? ik ?

R E I N o U D.

Mynheer, waartoe te veinzen? ^erlaat u op myn trouw; ontdek my uw gepeinzen.

L o D E W Y K.

Wat hoor ik! durf gy.. ?

Reinoud.

Ja, grootmoedig bruidegom! H beef, niet min dan gy, voor Adaas eigendom.nbsp;Lodewyk.

u bevolen my te toetfèn ? Welke treken!

Rein OUD.

Hoch eens, ontveins my niets; my is genoeg gebleken. Ue wachten momplen van een loffelyk beftaan,

twisten of men ’tmy,hunn’hoofdman, voor zal Haan. ^en heeft (dit hoorde ikzelf,)de aanftaande nacht verkoren;nbsp;H vve Ada wierd genoemd. Wat lot is haar befchoren ?nbsp;Wie zou iets groots beftaan, tot heil van die gravin,nbsp;j^an gy, die haar befchermt tot nadeel van uw min ?

Moet gy uit achterdocht myn trouwe hulp verfmaden ?

bleek u de aanflag niet ? word die vorstin verraden ? j ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lodewyk.

’t is verraad. Ik fchrik. Ach! niets is my bekend, ras, doorluchte bruid! treft ons een nieuwe elend’!

C4 nbsp;nbsp;nbsp;Uyv

-ocr page 52-

40 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

Uw trouwe minnaar, die, gevleid in ’t hevig blaken, Om uw gedreigd belang zyn liefde moest verzaken;

Uw tedre bruidegom, ie, op zyn’ huvvlyksdag.

Moest afflaan van uw’ echt en Hollands ertgezag;

Die hier ontboden wierd, om in uw min tc deelen; Maar die zyn hoogst geluk verfmaadde op uw bevekn,nbsp;En duizend fmarten leed in ’t krachtigst vuur der jeugd;nbsp;Ziet weêr een’ ftraal van hoop, wanneer (ó korte vreugd!)nbsp;Een heimlyk vloekgefpan, gereed op u te woedennbsp;Verraders! kende ik u! mogt ik dien flag verhoeden!..nbsp;Hoe beef ik!.. Dierbaar pand' men werkt uw’ ondergang.

Myn klagt is vruchteloos; dit marren duurt te lang. Laat ons dat mompelen aan Adelheide ontdekken,

Om uit de ontrouwe wacht het fnood geheim te trekken. Reinoud.

Zie Ada,

L o D E W Y K.

Reinoud, volg; verzuim geen oogenblik. TWEEDE TOONEEL.

Ada, Lodewyk, Reinoüd.

M,

Ada. nbsp;nbsp;nbsp;(fchrifc.^

l ynheer, ontvlucht ge my ?.. Qy beeft! wat baart u Lodewyk.

Weêrhou my niet, vorstin; myn liefde moet u blyken.

DERDE TOONEEL.

w,

Ada, alleen.

at hevig ongeduld! Zo driftig my te ontwyken! Ik weet genoeg hoe groot zyn liefde t’ mywaarts is.

Ik vrees een nieuw gevaar in zyne ontlleltenis.

Wat lotverwisfeling! Dit is een droevig teeken.

Noch vleit ons de afgezant! hy wil alleen my fpreeken!

Ach!

-ocr page 53-

TREURSPEL. 41

Ach! mogt zyn deernis my van twyfeling ontflaan,

En myn beklemde ziel haar duister lot verttaan!

6 Liefde, weer ontvonkt in myne ontroerde zinnen! Hoe fmartlyk zou ’t my zyn u nochmaal te overwinnen!nbsp;Hoe pynigt my de vrees, terwyl de hoop my vleit!nbsp;Natuur! tref Willems hart met nicdedoogendheid.

VIERDE TOONEEL.

Ada, Willem.

Ta D A. nbsp;nbsp;nbsp;(broeder -

roost Diedriks droeve fpruit, ó Hugo! Wil zyn Grootmoedig zich in ’t eind’verzoenen met myn moeder?nbsp;Zou myn doorluchte voogd, door’tafllaan van zyn recht,nbsp;Ook de yvrende edelen doen Hemmen in myn’ echt,

En tegen ’t zelfbelang, uit gunstryk medelyden.

Een vaderlooze wees van ’t fmartlykst lot bevryden? Ww-LEM,

Mevrouw, hy fchept geen’ lust in uwen tegenfpoed;

Hy leent een gunstig oor aan de infpraak van het bloed,

Is vreemd van eigenbaat, en tot uw’ byftand vaardig.

U we ongemeene deugd is dier befcherming waardig.

Maar gy, met hoop gevleid in uw verliefde jeugd,

Zoud gy, naar ’t voorlchrift van uw weêrgaêlooze deugd, Indicn uw bruigom hier niet veilig kon regeeren,

Uwe eensverwonnen min ten tweedemaal verheeren? Schaam u dier liefde niet, na de eêiile zegepraal.

Men zorgt voor uw geluk; fchep moed.

Ada.

6 Duistre taal!

Ach, Lodewyk! uw ziel had reden zich te ontftcllen. vVat moet ik,ginds en weer gcflingerd,my voorfpellen?nbsp;Mynheer, wat eischt uw vorst van zyne ontniste nicht?nbsp;Spreek duidlyk. Niets is my zo dierbaar als myn pligt.nbsp;Men mag myn zwakke jeugd verliefd,rampzalig,heete,!;

G 5 nbsp;nbsp;nbsp;Maar

-ocr page 54-

42 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Maar nooit zal Diedriks kroost een misdryf zich vermetón. 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Willem.

Verheven deugd!.. Vorstin, wees tot een daad bereid,

Die...

Ada.

Red my fpoedig, wreede! uit deze onzekerheid. Willem.

Durft gy volkomen op graaf Willem u verlaten ?

Ada.

Ik geef in zyn bellier myn leven en myn Haten...

Gy zwygt!.. Naar Amftels raad heb ik, ó afgezant!

Een vast betrouwen op myn’ waarde bloedverwant. Verdenk my niet. Wat troost is buiten hem te wachten ?nbsp;Verleid geen moeder my ?.. ó Sporeiooze klagten!nbsp;Zyzelf, misleid, verraên,... Zy is zo fchuldig niet.

Ik zou, wat ongelyk myn zuchtend hart gefchied’,

Voor haar, die my bemint, vrywillig kuiuien derven. Willem.

Vergeet uw’ bruidegom: hy zal u nooit verwerven;

’s Lands welzyn duld het niet: verheet noch eens uw min. Hoe deel ik in uw’ druk, verraden erfgravin!

Wie kent uw zuivre deugd, uwe onverdiende plagen,

En moet uw deerlyk lot niet ongeveinsd beklagen ?

A D a.'

Gy deelt, ó afgezant! grootmoedig in myn fmart!

Ach! trof myn ongeluk niet min graaf Willems hart! Willem.

Het treft hem.

Ada.

Hoe, mynheer!Kan hy myn rampen weten? Ziet hy door üryd op dryd dit hart vaneen gereten ?

Weet Adaas trouwe voogd haar droeve zege ?ó Neen!.. Meld hem, dat ik den hoon, hem aanget^n, beween;nbsp;Meld...

Willem, ter zyde, ó Natuur!

Ada.

-ocr page 55-

TREURSPEL. 43 Ada.

Gy 2ucht1 gy weent!.. Is dit een teeken.. ? Willem.

Gy dwingt my, dierbaar pand! tot u rondiiit te Qireken. De ware toeverlaat van uw beroemd geflacht, ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Uw tedre bloedverwant, graaf Willem, in wiens magt Zich uw gedreigde jeugd kloekmoedig wil begeven,nbsp;Verlaat xich óók op u, betrouwt u öók zyn leven.

Om u te rukken uit de wreedfte dwinglandy.

Ada.

Wat vreemd geheim!

Willem.

Mevrouw!

A D A.

Vaar voort.

W J L L E M.

Zie hem in my. Ada.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fchouwen!

Is ’t mooglyk! gy die vorst! graaf Willem zelv’ te aan-ó Wonder!.. En hy durft op Ada lich betrouwen!..

Gy!.. Amftels dulstre taal verborg een heuglyk licht. Wat voerde u hier ter hulp?

Will e m.

Het bloed, uw deugd, myn pligt. Ada.

Waar ben ik ?.. Blyde dag!.. Is Willems hart to teder? ó Ada! klaag niet meer ? gy vind uw’ vader weder,nbsp;Willem.

Myn dochter! dat ik u omhelze!

Ada.

ó Groot geluk!..

Hoe onvoorziens verxagt uw blyde komst myn’ druk!

Ik fchrei ,maar ’t is van vreugd; ik juich in al myn lyden. Hy weet myn ftaatselende, en hoe myn hart moet ftry den:nbsp;Myn broze jeugd verliest een’ vader... Wreede flag!..nbsp;Hy vleit myn dwaze min en doemt ze, op éénen dag.

Wie

-ocr page 56-

44- nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Wie iou, na xoveel wee, zich’t minst geluk beloven ? En echter deze vreugd gaat al myri fmart te boven.

Maar ach! uw lyfsgevaar verwekt my nieuwe rtof Tot vrees... Wist Adelheide.. Ontwyk dit doodlyk hof;nbsp;6 Myn befchermer! vlie; ducht hier de wreedfte flagen.nbsp;Moest gy, tot Adaas hulp, uw dierbaar leven wagen?nbsp;Hoe ftoort myn angst de vreugd van’tliefly kst oogenblik!nbsp;Ei vlie; verlos myn ziel van haar’ gerechten fchrik.nbsp;Willem.

6 Ja! ’t is myn befluit; maar gy zult mede vlieden. Ada.

Ik vluchtenhoe, mynheer!

WIL L E Mv

Vorstin, het móet gefchieden. Uw groote ziel vreez’ niets dan Adelheides dwang.

Een deel der wachten, dat, getrouw voor uw belang. Zich aanbied zyn gravin dien wreeden dwang te ontrukken,nbsp;Zal ons de aanüaande nacht dat vlieden doen gelukken.nbsp;Beveilig door uw’ moed ’s lands heil,uw’ rang,uwe eer.nbsp;Zult gy myn tedre zucht mistrouwen ?

Ada.

Neen, mynheer.

Myn rampen zyn te groot, dan dat ik laf zou vreezen. Doorluchte toeverlaat! gy wilt myn vader wezen;

Gy eischt een nutte vlucht; uw dochter is bereid;

Ik zal gehoorzaam zyn. Ach! waar’ die tederheid,

Die u aan ’t akligst lot het uwe doet verbinden,

Tot myn vertroosting by een moeder dok te vinden! Myn vader! wreek u niet; wyt haar vermeetle daad (raad;nbsp;Aan ’t hoofd van Utrechts kerk, den fmeeder van’tver-Verdryf myn’ bittren angst; verpligt haar u te minnen.nbsp;Willem.

Uw deugd kan haat en wraak in myn gemoed verwinnen. Men Ipiir geen’ nutten tyd in vruchteloos gefprek.

Maak alles vaardig, tot uw heimelyk vertrek, intusfehen veins met my, opdat men Adelheide

Ge-

-ocr page 57-

TREURSPEL. 4J

Gelukkig met de hoop op uwen echt misleide,

De moederlyke dwang u de^cn dag niet paar’,

En ik u tydig redde uit al uw ftaatsgevaar!

VYFDE TOONEEL.

Ada, W illem, Reinoüd.

M nbsp;nbsp;nbsp;Rein ODD.

en fmeed verraad, vorstin; de bisfehop legt u lagen. Ada.

ó Ramp!

Reinoud.

Wees op uw hoede; u dreigen felle flagen.

Ik weet, 6 myn gravin! ik weet wat pligt my past.

Men kerkert menig wacht, op Adelheides last;

De bisfehop hitst haar aan; ze is tegen u verbolgen; kk moet, met nieuwe wacht, all’ zyn bevelen volgen;nbsp;Op zyn begeerte is hier den uitgang naauw bewaardnbsp;Door ’t krygsvolk, aan de poort van dit paleis gefchaard.nbsp;’t Is my gevaarlyk u dit oogenblik te fpreken:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.

Maar Diedrik was myn vorst: myn trouw blyftonbezwe-

ZESDE TOONEEL.

Ada, Willem.

MW IL L E M.

yn heilzaam opzet is uw moeder aangebragt.

Ada.

ó Doodlyk ongeval! Ik heb vergeefs getracht Te vlieden; al myn hoop op uitkomst is verdwenen:

Ik moet myn’ eigen ramp en uw gevaar beweenen.

Willem. nbsp;nbsp;nbsp;(vrouw..,

Watoprocr, woede en moord voorzie ikf Ween, me-Maar neen, heldin, uw moed zy grooter dan uw rouw!

Ont~

-ocr page 58-

46 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Ontveins uw bittre fmart; mislei uw looze moeder; Hoop op de vlucht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vaarwel.

Ada, bem wederhoudende.

Ik üerf met myn’ behoeder:

’k Verlaat u niet, ó neen! uw lot zy ook het myn’!

W ILLEM

Gy vreest het ergst; wie weet of wy verraden zyn ^

Ten minlle laat uw’ fchrik myn doelwit niet ontdekken; Laat dit byeenzyn u geen’ nieuwen ramp verwekken.nbsp;Hou my niet langer op... De bisfehop nadert!

Ada.

Ach!

WlbLEM.

Bedwing u.

ZEVENDE TOONEEL.

Ada, Vander Are, Willem.

W Willem, tegen Ada.

acht in ’t kort een’ blyden bruiloftsdag ; Vergeet uw’ vaders dood; laat u de liefde ftreelen.

Va ND ER Are.

Mynheer, is ’t my vergund in uw gefprek te deelen?

Ik hoor met welk een hoop gy xAdaas liefde vleit.

Zal Hollands hofgezin de aanliaande plcgtigheid (wen ? Van ’t vorstlyk echtverbond in Dordrechts wal aanfehou-Of moet het edel paar in Willems graaffehap trouwen?nbsp;Begeert gy dat ik mede in uw geheimen dring’ ?

W ILLEM.

Uw'e ongepaste vraag baart my verwondering.

Ada.

Mynheer, watinzigt.. ? Kunt gy denken.. ? Uit u nader. Va ND erquot; A RE.

Ge ontftelt u niet alleen om ’t misfen van een’ vader.

Gy, Hugo, veinst vergeefs; het is my reeds bekend

1’ot

-ocr page 59-

G,

TREURSPEL.

Tot wat gewigtig-einde u hier graaf Willem zend.

’t Is Ada niet vergund in Dordrechts wal te huwen; (wen , Oostvriesland wacht die eer. Maar hoe! den dag te fchu-De nacht te kiezen, om die vorstelyke bruidnbsp;Te leiden naar uw’ graaf! wat ongerymd befluit!

’t Verbazend meesterftuk van Willems heldendaden Bleek duidlyk.

Ada.

Ydle hoop!

Willem,

Ik ben op ’t fnoodst verraden. Onwaardig kerkvoogd! beef.

Vander Are.

Hoe! zou ik beven? Neen, Bedrieger! fidderzelf; de vrees voegt u alleen.

Gy wacht! genaak.

ACHTSTE TOONEEL.

Ada, Vander Are, Willem, Reinoüd.

L'jfviocbten.

Willem,

^ y durft het recht der volken krenken! Gy hoont een’ afgezant!

Vander Are.

Het past u niet te denken

Aan ’t ampt dat gy onteert... Men gryp’ hem aan. Reinoud treed toe met de iyjwacbten,nbsp;Willem, zyn degen aan Reinoud overgevende.

6 Spyt!

Ada,

Vermeetle wachten, die myne onderdanen zyt!

Laat af.

Vander Are.

Men lei’ hem vveg; men poog’, door pynigingen,

Al

-ocr page 60-

48 nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

A1 ’t overig verraad op’t fpoedigst hem te ontwringen^ Willem

Onlydbre hoon!.. Tyran!

Ada.

Afgryslyk oogenblik! Willem.

Ontzinde! ken myn’ naam; zie Willem zelv’; en fchtik. Vreest gy geen’ afgezant door pyniging te hoonen?

Gy zult ten minftc ontzag aan Diedriks broeder toonen. Zie hier uw’ vyand, die op de eedlen zich verlaat,

En hier noch meer vermag dan Utrechts eigenbaat. Vander Are

Gy Willem!. .Wat geluk uw fnoodgeheimte ontdekken! Uwe ydle grimmigheid kan my geen vrees verwekken.nbsp;Gy wachten! ftaat my in voor uw’ gevangen. Ga,nbsp;Verleider! ’k geef u tyd; verdien uw lyfsgenaê.

W 1 L L E M.

Wee, Holland! vrees myn wraak ;myn goedheid is ten ende: Men doempeld roekloos u in gadelooze elende.

NEGENDE TOONEEL.

Ada, Vander Are.

W nbsp;nbsp;nbsp;Vander Are.

eérfpannige! moetgy, trouwhartig bygeftaan, Uw tedre moeder by dien dwingeland verraên?nbsp;Gehoorzaam; ’t is noch tyd u van uw’ pligt te kwyten,nbsp;Ada

Schynheilige! u alleen is al myn ramp te wyten.

Een moeder zou haar kroost,ter onuitwischbre fchand’, Niet dwingen, had uw list...

Van der Are.

Uw lot is in myn hand.

En ’t lot uws bruidegoms. Gy zult zyn dood beweenen, Of dezen dag met hem voos ’t outer u vercenen.

Gy zult uw moeder niet aaufchouw'en; neen. Befluit

Gy

-ocr page 61-

treurspel. 49

Gy mint hem: wacht hem hier, en foreek zyn vonnis uit. Men zal, zo gy niet huwt, u niet lafhartig fmeeken.nbsp;Maar op den graafvan Loon uw weigring bloedig wreken;

TIENDE TOONEEL;

HAda, alleen.

oe yslyk is myn lot! hoe beeft myn teder hart! Geliefde bruidegom! verwoede minnefmart!

Verfoeilyk ftaatsbelang! ó wreedheid! felle flagen!

Hoe kan ik leven? hoe myn ongeluk verdragen? Gedreigde Lodewyk 1 waartoe verwyst men my!

Myn pligt ftemt in uw dood; myn liefde fpreekt u vry. Moet ik (ó ftrenge pligt! vereischt gy gruwelftukken?) (ken?nbsp;Voor ’t onrechtvaardig ftaal ’tonfchüldig hoofd doen buk-Of moet ik, wreede min! myn’ eedlen ftam ten flnaad,nbsp;My fchuldig maken aan lafhartig ftaatsvèrraad ?

Aan bloedig oproer?aan verwoestingmynerlanden?(deri. Myn angst voorfpelt my niets dan woeden, moorden^ bran-Waar vind ik uitkomst? wie verlost my uit den nood?nbsp;Graaf Willem is gehoond; hy dreigt: myn’ vaders doodnbsp;Doet my de teerheid van een waarde moeder dervcp.nbsp;Mogt ik haar fpreken, ach! myn brüigoïii zou niet fter-Hy fterven?Neen,hy leve!... ó Vaderland! ó eer I.. (ven...'nbsp;Myn’ minnaars doodsgevaar... Ik overweeg niet meer;nbsp;Ik wil zyn dierbaar hoofd van dat gevaar bevryden.

^ Nood! ontfchuldig my. ó Holland! zie myn lyden.:

ELFDE TOONEEL.

Ada, Lodewyk.

VA DAT.

erzaker van uw min! grootmoedig bruidegoml Rent gy ’t arglistig hoofd van Utrechts priesterdom?

Dien fchandelyken Haaf van fnoode zelf belangen? .,

D nbsp;nbsp;nbsp;Wees

-ocr page 62-

JO nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Weet gy ïyn wreedheid ?

Lodewvk,

Ja; graaf Willem is gevangen, Uw nutte vlucht belet, al ’t hofgexin ontfteld.

Ada.

Het finartlykfte ongeluk is u noch niet gemeld.

Lodewvk.

Staat Utrechts dwingeland naar Willems heldenleven? Ada.

Noch dreigt ons feller wee.

Lodewvk.

Hoe doet uw angst my beven! Ada.

Men dreigt uw dierbaar hoofd: gy xyt in lyfsgevaar. Stort néér voor ’t moordend ftaal, of ftreef naar ’t echtaltaar.nbsp;Lodewvk.

Ik, die geen dood ontxie, in wanhoop ongeduldig. Wacht uit uw’ lieven mond myn vonnis. Ikbenfchuldig;nbsp;Ikzelf, door drift misleid, heb u verraden.

Ada.

Gygt;

Lodewvk.

Ik heb graaf Willem aan des bisfchops dwinglandy Onwetend’ blootgeftelt. Ik dacht u, door ’t ontdekkennbsp;Van heimelyk verraad, een wis bederf te onttrekken.

Ik yverde u ten val. Hoe was myn ziel beducht!

De wachten, omgekocht tot uw befloten vlucht,

Maar door myn blinde drift befchuldigd by uw moeder, Verklaarden uw geheim, verrieden uw’ behoeder;

En ik, myn misdaad ziende; ik, roekloos, ongetrouw. Verwoed gepynigd door een vruchtloos naberouw.

Ja ’t wroegend leven moede, en uw genade onwaardig, Ducht ’s bisfchops woede niet: verwys my; wees rechtvaar-Myn wanhoop eischt de dood in uw’ verdienden haat. (dig.nbsp;Ada.

Neen, gy verdient myn min jgy flemde in geen verraad.

Ik

-ocr page 63-

TREURSPEL. ft

Ik wil u dezen dag tot echtgenoot verkiezen,

En door geen wreede dood myn’ bruidegbnl'verliezen. Myn keur is reeds gedaan; men dwingt my. Ach! verwinnbsp;Die felle wanhoop; denk hoe teêr ik ü bemin.

Lodewyk.

Myne Ada mint my noch!.. Ik zou gelukkig ftervén,^ Zo gy den byftand van graaf Willem niet moest derven^nbsp;Hy is in hechtenis; hy word gedreigd, gehoond,

Zyne edelmoedigheid met fnoode wraak beloond;

En u, doorluchte wees! is alle hulp onttogen.

Vrees, Holland! vrees; voorzie oneindige oorelogeri^ Verwoede weerwraak, en uw’ wisfen ondergang*nbsp;Ikzelf, geliefde bruid! verried uw dier belang Inbsp;6 Gruweldaad! ik wrocht ontelbare yslykheden!

Ada.

’k Vergeef u alles. Laat myn liefde u overreden.

Ach I dat ons echtverbond den wreedften flag weérhou^! Lodewyk,

Begeert gy dat ik leve, en uwen val aanfchouw’ ?

Ada.

Begeert gy dat men u voor ’t moordend ftaal doe bukken? Lodewyk.

Wyt, wyt aan my alleen uw doodlyke ongelukken*

Ik haat, verfoei myzelv’. Men pleng’mynichuldigbloed5 Ik ly de felfte fmart in ’t wroegende gemoed.

Ik vrees geen ftrenger wraak ckn in die pyn te leven.

Zo gy myn wanhoop wist, gy zoud my niets vergeven* Uw gunst, uw liefde, die myn hartewee vergroot,.,.nbsp;Vaarwel, mevrouw.

Ada.

Vertoef. Waar vliegt gy heen? Lodewyk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ter doodt.

TWAALF*

-ocr page 64-

ja nbsp;nbsp;nbsp;A D A,

TWAALFDE TOONEEL.

HAda, alleen.

y vlucht!... Ontmenschte!.. Moest myli ongeluk nog groeijen ?

Hy ziet (ó bittre fmart!) vergeefs myn tranen vloeijen! Ik üncek hem vruchteloos! hy doeiht myn min!.. Welaan,nbsp;Ik volg uw wet, 6 pligt!.. Maar ach! zal hy vergaan?nbsp;Neen, hy verhoor’ myn beê! myn doodsangst duld geennbsp;wetten.

Verblinde bruidegom!‘ ik wil uw dood beletten.

6 Liefde! fterk myn taal; geef, geef myn zuchten klem; Beweeg myn Lodewyk; of, Ada! fterf met hem.

Einde mn bet vierde bedryf.

VYF-

-ocr page 65-

TREURSPEL. 53

VYFDE BEPRYF.

EERSTE TOONEEL.

Amstel, Reinoüd.

WAmstel.

at nieuwe ftaatsorkaan is yllings opgekomen?

Is Diedriks broeder hier in hechtenis genomen ?

En dreigt men Lodewyk vermetel met de dood,

Zo hem zyn droeve bruid niet kiest tot echtgenoot? Reinood.

In uwe afwezendheid is Willems eer gefchonden;

En ’s bisfchops dreigement, den wreedften aller vonden, Verneemt men uit de klagt der angstige erfgravin.

eerst verwinnares van haar getergde min,

Poogt nu met Lodewyk in echtverbond te treden,

En tegen Diedriks wil dien bruigom te overreden.

Voor Adaas hoog belang bied hy zyn leven aan:

Maar kaa zyn teder hart haar Wanhoop lang weêrftaan ? Hoeveel zyn moed vermag, noch is de liefde fterker.nbsp;Amstel.

Verlos Oostvrieslands graaf op’tfpoedigst uit zyn’kerker; Betoon uw zuivre trouw; betoon uw’ heldenmoed;

En zie de onnoozelheid voor dwinglandy behoed.

R EINOUO.

Mag Ada zich gerust op Willems deugd verlaten ? Amstel.

’s Lands adel, haar getrouw tot heil der onderzaten, Verliet zich op dien graaf in haar beftemde vlucht.

Gy voed eene ydle vrees, zo gy den landvoogd ducht. Rein OUD.

Uw woord is my genoeg; ik zal myn’ pligt betrachten. Maar ’t is een ftout beftaan; ’t paleis heeft nieuwe wachten;nbsp;Ue looze bisfehop waakt...

D ^ nbsp;nbsp;nbsp;AM-

-ocr page 66-

54 nbsp;nbsp;nbsp;A D As

Amstel.

Ga, Reinoud; fpil geen’ tyd.., ’k Zie Adelheide. Ik rast op uw getrouwe vlyt.

' Terwyl Reinoud vertrekt, vervolgt Amjiel.

My lust door ftoute taal den nood haar voor te dragen; Ik heb te veel gewaagt, om niet noch meer te wagen.nbsp;Men zie wat best van twee onz’ aller heil bereid’,

Qf Reinouds heldenftuk, of haar grootmoedigheid.

TWEEDE TOONEEL.

Adelheides Amstel.

G nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide.

y, die met leden uit den adel hebt gefproken, y erklaar my hun befluit. Word noch ’t ontzag verbroken ?nbsp;Amstel.

Ze erkennen dat ontzag niet als een’ pligt van Haat,

Maar noemen Adaas echt heerszuchtig landverraad.

Ik moet, vorstin, ik moet, in ’t veinzen onbedreven, De waarheid in het einde aan u te kennen geven.

Graaf Diedriks laatfte wil word inderdaad verkracht. Men werkt uw’ ondergang, door ’t misbruik uwermagt;nbsp;Verdeelt, verzwakt al ’t land; en maakt uw Ada fchuldig.nbsp;Opdat een twistend volk noch haar noch Willemhuldig’.nbsp;Kan zy, indien zy huwt, zyn ftrenge wraak ontgaan?nbsp;De bloem der edelen fpant waarlyk met hem aan.nbsp;Verdrukte onnoozelheid noopt my tot mededoogen.nbsp;Herroep uwe oude deugd; ontfluit intyds uwe oogeii;nbsp;Vergun Oostvrieslands graaf de wettige voogdy;

En de adel veilige u voor wraak en tyranny!

’k Laat u alleen; befluit; uw lot is in uw handen: Verkies den roem der deugd, of’t loon der dwingelanden.

DER-

-ocr page 67-

TREURSPEL.

DERDE TOONEEL.

M nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide, alleen.

en wyt my hoog verraad; en, tot myn bittre fpyt, Myn hart, myn wrocgend hart verdient dat bits verwyt;nbsp;’k Heb Utrechts kèrklyk hoofd te veel gehoor gegeven.nbsp;Hy dwingt de ontftelde bruid !hy dreigt haar’minnaars leis dit, verdrukten, die grootmoedig my befchaamt! (ven!nbsp;Een lot dat gy verdient? een dwang die my betaamt?nbsp;Gelooft niet, dat ik ooit onfchuldig bloed zou plengen; (gen.nbsp;’t Is veinzen... Maar te wreed; ik moet, noch wil ’t gehen-Uw rampfpoed baart myn ziel eene onverdraagbre fmart.

ó Willem! Adelheide, in ’t groot gevaar verward, Gaf u, naar Diedriks wil, ’t voogdyfchap zyner ftaten,nbsp;Indien ze veilig op uw woord zicht mogt verlaten.

Maar neen; onze oude haat, die gruwzaam heeft gewoed^ Die Holland tranen kost en dierbaar burgerbloed,nbsp;Ontzegt, ó vyand! u dat vreeslyk ftaatsvermogen:

Ik kan uw wraakzucht nooit in ’t landbeftier gedoogen.

Myn angstig kroost! fchep moed; ik doem des bisfchops Graaf Willem is verrast ;hy zal, uit ftaatsbelang, (dwang.nbsp;Uw’ onvermydbren echt in ’t einde moeten ftemmen:

In zynen kerker zal myn aaiibod beter klemmen; Oostvriesland, hem beloofd, zy noch zyn eigendom!nbsp;Zyn ftem winne ieders hart voor uwen bruidegom!

VIERDE TOONEEL.

Adelheide, Ada, Vahdbr Are, Lodewyk.

M nbsp;nbsp;nbsp;Adelheide.

yn dochter, wees getroost ;’k wil a den dwang ont-• Ada. nbsp;nbsp;nbsp;(rukkep.

Ach! durft gy fpotten met myn hooplooze ongelutóenl

D ^

-ocr page 68-

j6 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Vander Are, tegen Adelheide.

Men heeft de plegtigheid verricht voor' ’t echtaltaar.

Adelheide.

Wat zegt gy? ho^! verricht ?

Ada.

6 Schaamte! ó groot gevaar! Lodevvyk.

TJw tvreede gunst, vorstin, fchenkt myn verliefde zimien Eert onwaardeerbaar pand, de fchoonfte der gravinnen;nbsp;Maar, in dat vreemd geluk, fielt gy myn echtgenoot,nbsp;Üzelve, en ’t gantfche land, aan wraak en woede bloot.nbsp;Van dit ontydig feest zal Holland eeuwig gruwen.

Wat blindheid! fchandlyk door bedreiging ons te huwen! Adelheide.

Zo fpoedig voor ’t altaar de plegtigheid verricht!

Ada.

Myn moeder, zie myn fmart met deernis: ’k heb gezwicht; De ontmenschte bisfchop heeft het middel uitgevonden,nbsp;Waardoor ik, tegen dank, myn glorie heb gefchonden.nbsp;Ik wilde ü fmeeken; ’t is tyrannig my belet.

Gy had, myn wanhoop ziende, ons uit den nood gered. Vander Are.

Uw echt behoed uw land; uw min heeft niets misdreven. Moest gy, ontrouwe! uw lot in Willems lianden geven ?nbsp;Ondankbrè! zorg ik niet voor uw beftreén geluk ?nbsp;Verföéifgy ’t nut beflaah gelyk een gruwelamp;k?

ApA.

ö Looze dwingeland! 6 bronaêr onzer plagen!

*t Voegt u dien wreeden roem op fnoode hulp te dragen. ' Lodewyk.

Verleidend hoofd der kerk! doortrapte huichelaar!

’t Ontbreekt u aan geen’ glimp...

yA N D E R Are, tegen Adelheide.

Bedwing hun tong. Adelheide.

- nbsp;nbsp;nbsp;Barbaar!

^ nbsp;nbsp;nbsp;Was

-ocr page 69-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;57

Was ’t Adelheides wil door doodfchrik hen te dwingen, En, eer men Willem fprak, den toeleg door te dringen?nbsp;Gelooft gy dat uw taal, na ’t misbruik van ’t gezagnbsp;Dat ik u hier verleende, op my noch iets vermag ?

Is hun verhaaste trouw een nut beltaan te noemen ?

Hun weigring was gegrond; uw wreedheid is te doemen. Ada.

Ik vind, maar ach! tefpaê, myn waarde moeder wéér.

Vander Are, tegen Adelheide.

Gy fcheld en lastert my, terwyl ik ’t onheil keer!

Bcfef uw dwaling, die myne achtbaarheid ontheiligt;

Zie ’t graaflyk huis, door my, voor Willems haat beveiligd ,

Zyn’ trotièn moed gefnuikt, zyn leven in uw magt,

En all’ de muiters tot gehoorzaamheid gebragt.

Zy beven voor zyn hoofd: vergroot hunn’ fchrik door dreigen.

Adelheide.

Ik wil door weldaén tot erkentenis hem neigen. Lodewyk.

Doe meer; betrouw ons lot aan Willems gloriezucht. Ach ! waagt men ooit te veel, wanneer men alles ducht ?nbsp;Vertoon hem de eeuwige eer der ware heldenftukken;nbsp;Tracht Ada door hemzelv’ aan zyne wraak te ontrukken;nbsp;Men onderwerp’ zich aan zyn’ wil Inbsp;Vander Are.

Wat onbefcheid! Ada, tegen Adelheide.

Stel alles aan zyn deugd en edelmoedigheid.

Adelheide.

Hatuur vereischt myn zorg voor uw gedreigde ftaten.

¦ ' Ada.

Behoort my ’t erfdeel noch ?

Vander Are,

Hier kan geen kermen baten.

VYF-

-ocr page 70-

58

A.

VYFDE TOONEEL.

Adelheide, Ada, Vander Are, Looewyk, Hildeoaard.

WA DELHEIDE. at jaagd u angstig hier?

Hildegaard.

De hooge nood, vorstin. Vander Are.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Wat nood?

Ada.

Hoe beef ik!

Adelheide.

Spreek. Verraad my ’t hofgezin? Hildegaard.

Men brengt de maar’ van één der yslykfte euveldaden. Uw hoofdman Reinoud zelf heeft vluchtendeuverraden,nbsp;De rustelooze ftad door muitery beroert,

Ja Willem, ioos vermomd, uit dit paleis gevoert.

Uw vyand, reeds bekend, het morrend volk genaderd. Ontdekt aan ’t muitgefpan, dat meer en meer vergadert,nbsp;’t Voltrekken van den echt. Men roept „ Graaf Willemnbsp;„ Dat Adelheide met haar vloekverwanten beev’! (leev’!nbsp;Zo fchreeuwtmen. De eedlen, in d^t oproer toegefchoten ^nbsp;Verkenen Willem hulp, als laffe deelgenootennbsp;Van zyn geheim verraad; zy voeren krygsvolk aan.

Ada.

Erbarmlyke echt!

Vander Ark.

Men moet dat woelend rot weérftaan, Lodewve,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bisjchp.

Ziedaar de bittre vrucht i..

A DEI*

é

-ocr page 71-

TREURSPEL. 59 Adelheide.

Laat ons geen’ tyd verfpillen. Vakder Are.

Ik aal, door myn gezag, de muitelingen Gillen.

Adelheide.

ó Lodewyk! befcherm uw nieuwe heerfchappy:

Gy hebt ddk helden uit den adel op uw zy’.

Lodewyk.

Ik zal, myn waarde bruid! uw vorstlyk erf verweeren: Öostvrieslands graaf zal nooit dan bloedig triomferen.nbsp;Ada.

Myn wanhoop, die ons huwde, elendige echtgenoot! Ontziet noch Gaal noch woede; ik Greef met u ter dood.nbsp;Adelheide.

Mistroostige! vertoef. Stuit uw gravin, gy wachten! ZESDE TOONEEL.

Ada. Lyfwachten.

MAda. nbsp;nbsp;nbsp;(klagtcn.

yn moeder! Lodewyk!.. Men hoort niet naar myn Hoe klopt my ’t angstig hart!.. 6 Doodlyk oogenblik!.,nbsp;Geliefde panden! ach! uwe Ada Gerfr van fchrik. (gen?nbsp;Myn bruigom! moest myn liefde u tot een misdryfdwin-Ik fpaarde uw dierbaar hoofd voor ’t Gaal der muitelingen.nbsp;Oproerig volk! is dit uw hulde ? uw trouw ?.. Ik dwaal,nbsp;Beleedigden! gy voert met recht het dreigend Gaal;

Gy wilt, eer tot uw’ val de landgevarcn groeijen, Gewettigd tot de wraak, het fchuldig bloed doen vloeijen.nbsp;Maar, wist gy ’s bisfchops dwang, die wreed ons heeft ver-O w woede wierd verkeerd in mededoogendheid. (leid,nbsp;Watakligkrygsgefchreeuw!. .Mynburgers!mynfoldateu!nbsp;Rcchtplegende y veraars! verraden onderzaten!

Zoekt hier uwe offerhande; en wreekt, alleen op my, Graaf Diedriks laatGen wnl cn ’t recht der landvoogdy.

ZE-

-ocr page 72-

6o

ZEVENDE TOONEEL.

Adelheide, Ada. lijfwachten.

Op den wenk van Adelheide, vertrekken de lyfwachten.

Ada.

^J’ykeert,vorstin! gy leeft! Is ’t volk met ubewogen? Of zal u de overmagt ontzielen voor myne oogen ?nbsp;Adelheide,

Myn krygsgeluk verkeert; ik wyk voor de eerfte reis.

Men ftaat in flagörde aan de poorten van ’t paleis,

Om ’t uitgelaten volk, dat aangroeit, in te toornen.

De woeste burgerfchaar’ heeft naauwlyks ons vernomen, Of roept, daar ze om uw’ echt van heete gramfehapzied;nbsp;„ Treft Adelheide; treft den bruigom; fpaar hen niet.

Ik, reeds met pyl en kling gedreigd door die ontzinden, Word in ’t paleis gerukt door myne ontftelde vrinden;nbsp;En ’t hoofd der kerk beproeft of ’t bisfchoplyk gezagnbsp;Noch iets op ’t grimmig .hart van ’t muitend volk vermag.nbsp;Men ziet, by wapenlooze en onbedreven fcharen.

Een Zeeuwsch gewapend volk, in oorlogskunde ervaren, Geleid door Willem. U beken ik, u alleen,

Dat ik geene uitkomst zie in all’ deze yslykheén.

Ada.

Op mynen huwlykdag, den laatften van myn leven, Doet myn verraden min gemaal en moeder fneven.

Licht fterft myn bruigom reeds in dit afgryslyk uur. ó Doodlyke echt! ómin! ó glorie! 6 natuur!

Adelheide.

Myn voorbeeld moedige u: men geve Dordrecht blyken, Dat grooten zielen nooit in tegenfpoed bezwyken.

Duld niet dat Willems haat zich in uw wanhoop vlei’; Verdien, op’t glorierykst, dat Holland u befchrei’;nbsp;Bedenk wat deugden, als myn dochter, u betamen.

I^aat ons den dwingeland in onzen val befchamen.

Ada,

-ocr page 73-

6i

TREURSPEL.

Ada.

Vergroot myn wanhoop niet: uwe ongevoeligheid Is ’t fmartiykst ongeluk waarom- uwe Ada ichreit.

Helaas! was ’t niet genoeg, door ’t ziel bedroevend llerven, Een’ vader, die my minde, in eeuwigheid te derven ?

In myn beftreden jeugd myzelf te wederftaan ?

Uit dwang te ftemmen tot ii.yn’ echt, tot euveldaén?

Is ’t noch te weinig, by ’t verliezen myner landen,

De wraak ten doel te (taan met all’mynwaardflepanden? Een moeder, wreeder dan de wrekende overmagt,nbsp;Verlmaad myn tedre zucht,en iluit en doemt myn klagt.nbsp;Adelheide.

Gy weet niet hoe myn hart in ’t heimlyk heeft teftryden; Gy weet niet wat ik ly in uw onfchuldig lyden.

Ik zie myn waar belang; en ’t fmart my dat niet eer... Die taal vernoege u; verg myn’ fieren geest niet meer.

ACHTSTE TOONEEL.

Adelheide, Ada, Hildegaard.

B.

Hildegaard.

bloedige overmoed! 6 gruwzaamlte aller dagen{ Adelheide.

Begon men reeds de ftryd ?

Ada.

Ik ducht de wreedfte plageui Hildegaard.

De muiteling volhard in ’t fchcnden van zyn’ pligt.

Vorstin, men had u naauw’ gerukt uit zyn gezigt,

Of de aangegroeide magt der trouwlooze onderzaten Borst uit ten aanval op uw bevende foldaten. (weer,nbsp;Fluks word men handgemeen. Het ramlend moordge-*nbsp;Op helm en fchild beproefd, flaat vriend en vyand neer,nbsp;Terwyl, by ’t naar gekerm, en onder ’t hevig morrennbsp;En dreigen, in de lucht ontelbre fchichten fnorrcn.

Men ziet de ruime markt bedekt met ftroomend bloed. ,

De

-ocr page 74-

62 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

De bisfchop, Lodewyk, en hun getrouwe ftoet, Geneigd te fterven, of de muiters te overheeren,

Zyn raagtloos ’ï groot getal dier wreeden af te keeren» Adelheide.

My wierd, 6 bittre fpyt! my wierd de ftryd ontzegd!.. Dat niemant my weêrhou’ te fterven in ’t gevecht!nbsp;Verraden kroost! vaarwel in eeuwigheid.

Ada, Adelheide wederhoudende„

Myn moeder!

Bedwing uw’ y dien moedjmaak Dordrecht niet verwoeder.

NEGENDE TOONEEL.

Adelheide, Ada, AmsTEL, Hildegaard.

VAmstel.

orstin, blyf in ’t paleis; ontzie, in’t groot gevaar, De woedende overmagt, de ontzinde burgerfchaar’,

Die vorstlyke offers dreigt uit blinde wraak te flachten. Hoor de uitkomst van den ftryd. De wanhoop gaf onsnbsp;krachten;

Men moest de onnoozle bruid van ’t muitend volk ontflaan, Verwinnen tegen hoop, of glorieryk vergaan. (den,nbsp;Zo wierd Oostvrieslands graafin’teerst met vrucht beftre-Ja van de Zeeuwfche hulp door de onzen afgefneden.

Hy geeft een teeken; elk, rondom hem heen, houd ftil: Wy nadren,en hy fpreekt; „IkftreedvoorDiedriks wil;nbsp;„Maar de uitllag van ’t gevecht doet Lodewykregeeren;nbsp;„Hy wint myn Item.” Die list doet Willem triomferen:nbsp;Zy fluit uwe oorlogsbende, en geeft zyn Zeeuwen tyd;nbsp;Men rukt hem uit ons oog; hyzelf hervat den ftryd;

Uw deinzend krygsvolk werpt de wapens uit de handen; Uw vyand word erkend als graaf van Diedriks landen;nbsp;Zyn ftaatzucht dient zich nu van ’t voordeel zynerkling;nbsp;En de adel ftemt uit nood. U ftond geen muitelingnbsp;Te duchten; de onderdaan zou noch voor Ada leven.nbsp;Zo gy ’t bepaald gezag den landvoogd had gegeven.

Avh,

-ocr page 75-

TREURSPEL. 63

Ada.

Is Lodewyk onttield?

AMSTEt.

Ik bleef, by’t woest geweld,

Onkundig van zyn lot.

Ada.

Hoe is my’t hart bekneld!

A MSI EL.

De muiter, nodi verhit, doet alles bloedig bukken. Adelheide

Men kan my ’t leven wel, maar nooit den moed, ontrukken. TIENDE TOONEEL.

Adelheide, Ada, Lodewvk, Amstel, Hildeüaard.

G,

Ada.


r y leeft, rampzalig held ’ myn dierbare echtgenoot!., Wat kunt gy hopen?

Lodewyk.

U te omhelzen vddr myn dood, Een vruchtelooze hulp mistroostig u te zweeren.

Zolang ik adem fchep uw moorders af te keeren.

En hier te fiieven aan uw voeten.

Ada.

Welk een fchrik

Verfcheurt my ’t hart! Myn ramp groeit ieder oogenblik. Indien het wrekend ftaal my ’t leven niet doet derven,nbsp;Dan zal natuur en liefde en wroeging my doen fterven.nbsp;Lodewyk.

In Adaas doodsgevaar, verwoede burgery!

Getergde Willem! wreekt myn angst u ilreng op my* Adelheide.

Die wreede zal zyn’ haat tot walgens toe verzaden. Lodewyk.

6 Felle ramp! ik heb myneerfgravin verraden,

Haar

-ocr page 76-

Ö4 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Haar nutte vlucht gefluit, haar dier geheim ontdekt^

En in myn blind beflahn haar’ ondergang verwekt;

Ik moet van fchaamte en fpyt het aklig daglicht fchuwen. Ik heb, (ö fnood bedryf!) door myn vermetel huwen,nbsp;Gedreigde landvorstin! uw’ grootrten toeverlaatnbsp;Verwekt tot vyandfchap en onverzoenbre haat:

Ik heb den muiter flof tot dolle wraak gegeven;

Ikzelf beroof myn bruid van glorie, ftaat, en leven:

Ik fchenk, doorluchte vrouw! u tot een huwlyksgift,

In myn verraste liefde, in onverfchoonbre drift,

Op ’t heilloos bruiloftsfeest, gevierd in bloed en tranen, Den doodelyken vloek der moordende onderdanen.nbsp;Hunne onbedachte wraak geeft niemant lyfsgenaê.

De wanhoop, die my grieft, is zonder wedergaê.

Ik zdu de wreedfle dood vernoegd in ’t oproer lyden, Indien ik flervende u van ’t onheil kon bevryden.

Amstel. nbsp;nbsp;nbsp;(woed,

Men hoor’ met wat gefchreeuw het toomloos Dordrecht En fmeek’ den nieuwen graaf om hulp voor ’t vorstlyknbsp;Ada.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(bloed!

Het volk is in ’t paleis!

Lodewy K.

’t Zal woedende u vernielen.

, Ad A.

’t Zal niet, dan in myn’ arm.^ myn’ bruidegom ontzielen,

ELFDE TOONEEL.

Adelheide, Ada, WiIlem, Lodewyk, Amstel, Hildegaard, Reinoüd.nbsp;Gevolg van edelen.

Willem, na zyn gevolg uitkomendej tegen

Z’t volk, dat zich niet vertoonU

eeghafte burgers! keert; betrouwt aan my de wraak ; Gehoorzaamt: ’k weet myn’ pligt in uw gerechte zaak.

Adel-

-ocr page 77-

TREURSPEL. 65 Adelheide.

Zie hier uw vyandin, verwoede! in uw vermogen; Maar in haar nederlaag to fier^ zo onbewogen, (ftaal.nbsp;Als toen ze uw ftaatzucht dwong door ’t alvernielendnbsp;Én ’t juichend Holland haar begroette in zegepraal.

Myn onverzetbre moed beveiligt my voor fchande. Voldoe den muiteling; geef my ter offerhande;

Vernoeg uw’ ouden h^; en wyt, uit ftaatsbelang,

Myn dood aan ’t grimmig volk, aan onvermydbren dwang. Maar denk, indien uw wraak zich verder uit wil ftrekken.nbsp;Dat Ada zich niet poogde aan uw voogdy te onttrekken,nbsp;Dat zy, dat Lodewyk verdient die wraak te ontgaan.nbsp;Verzuimt gy echter hen jn ’t oproer by te liaan,

Dan zal dit zelfde volk, na ’t onbezonnen woeden, (den, Ten zoen van ’t vorstlyk kroost uw dwinglandy bevroe-En, toornig op uw blinde en bloedige eigenbaat,

De onnoozle wreken op den roover van haar’ Haat.

Zo past het Adelheide, in plaats van laf te fmeeken.

Voor Diedriks dochter u van lyfsgenaê te fpreken. Willem.

Gy durft my dreigen! gy!

Ada, tegen Willem.

Indien een ware deugd

U dezen dag bewoog voor myn verleide jeugd, (fchoonen, Des bisfehops dwang myn’ echt by ’t volk niet kan ver-En Willem noch zyn liefde aan Ada wil betoonen;nbsp;Knielende.

Myn dierbre bloedverwant! myn vader! lla dan toe.

Dat ik eene offerkeur voor Hollands wrekers doe. (broeder:

Graaf Diedriks iaatfte zucht was voor zyn’ waarden Voldoe zyn dochter,door ’t behouden van haar moeder;nbsp;En fpaar myn’ echtgenoot. Zo hen de wraak vernielt,nbsp;Word Diedriks eenig kroost in hen op’t wreedst ontzield.

Noch fmeekt uwe Ada voor uw muitende onderdanen: Ik haat die wrekers niét; ik Hort voor hen ódk tranen.nbsp;Weêrhou dat woedend volk, eer’s bisfehops hoon of doodnbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Voor

-ocr page 78-

ee nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

Voor hen eenc oorzaak zy van zw'areii oorlogsnood.

Vergun, doorluchte held! my, op myn laaifte bede, Dat ik, de dood getroost, hen onder de oogen trede,nbsp;Eene eedle deernis by de oproerigen verwerv’,

Of voor myn’ bruidegom en voor myn moeder fterv’; Lodewvk.

Zoud gy, by ’t razend volk uw dierbaar leven wagen?

Ik Hoorde uw vlucht; men woede op de oorzaak uwer pla-Knieknde. nbsp;nbsp;nbsp;(gen!

b Willem! hoor naa my; denk wie u fmeekt. Ik ben ’t. Uw vyand, reeds door u als Hollands graaf erkend,nbsp;Maar door uw list misleid. Zult ge op inyn beê beletten,nbsp;Dat zich de oproerigen met Adaas bloed befmetten ?nbsp;Behoed gy Diedriks weeüw ? Ik fta dan ’t graaffehap af;nbsp;En, eischt de muiter wraak, ik ben bereid ter itraf.nbsp;Ada, tegen Lodewyk.

Zal ’t volk zich over u, als over my, ontfermen ?

Tegen Willem.

Wat zal uw groote ziel verrichten?

Willem, Ada omhelzende.

U befchermen.

Myn kinders, ryst. U w deugd, die metuw plagen groeit, Verrukt myn teder hart, en hield myn tong geboeid.

Kloekmoedige Adelheide! uw haat heeft my beleedigt, U w ramp heeft my ontroert, uw kroost heeft my bevredigt.

Myn vrinden, Dordrecht eischt, in woeste muitery, Uw leven: maar gy ziet uw’ toeverlaat in my.

De bisfehop, zwaar gewond, is reeds de woede onttogen. Schoon ’t volk met tegenzin hem Helde in myn vermogen,nbsp;Schoon ’t u dolzinnig dreigt, vreest echter geen gevaar;nbsp;Gy zyt min fchuldig dan de bisfehop, die barbaar.

Ada.

Myn vader! kan uw deugd al ’t ongelyk vergeven ?

Gy zyt myn erfdeel waard’.

Lodewyk,

Moest u myn Haal weerftreven!

Ada.

-ocr page 79-

TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;67

Ada.

Myn moeder! Lodewyk ! wat onverwacht geluk! Adelheide.

Gy red uw vyandin door ’t eêlftc heldenftuk,

Verbant den ouden haat, ja dwingt my u te minnen. Lodewyk,

Uw deugd,gehoonde vorst!kan meer dan ftatcnwinnen. A M S T E L.

A Gadelooze held! uw moed, uw roemryk ftaal Verwierf in ’t heilig land nooit zulk een zegepraal.nbsp;Willem.

’t Verzuim van tyd kan ons een nieuvz gevaar bereiden. Ik wil den muiteling door hoop op wraak misleiden,nbsp;Totdat myn vrinden, aan een veilig oord gebragt,

Geen wraakzucht vreezen van die woedende overmagt.

Getrouwe riddcrfchap! help my die vlucht bedekken: Gy wilt met vorstlyk bloed myn glorie niet bevlekken:nbsp;U deert het ongeluk der afgetreurde bruid:

Die rampfpoed wischt de fchuld in ’tgraallykriamhuisuit Gy, Amllel, die met fmart my ¦n’^cderlland moest bieden!nbsp;Befcherm,op myn begeerte,uw vrinden onder’tvlieden;nbsp;Volg nu, oprechte held! volg nu, met eedle vreugd,nbsp;Tot veiliging dier vlucht, het voorfchrift van uw deugd.

Myn dochter, dat men u naar ’t eiland Tesfel voere, Eer iemant, tot uw wraak, het wufte volk beroete:

Ja ftreef naar Engelland; verllrek my daar tot borg Voor de algemeene rust; weerfpreek geen nutte zorg.

^y Zult in blyder tyd uw vryheid weer erlangen.

Ik houde uw moeder noch uw’ bruidegom gevangen.

Gy Zult, na dezen togt op nieuw met hen vereend,

V troosten in den ramp, dien gy met hen beweent. Ada.

Ik derf myn’ vader wel, maar vind in u zyn’ broeder.

Zy omhelst Lodewyk, en vervolgt:

Vaarwel, myn Lodewyk!

Lo-

-ocr page 80-

68 nbsp;nbsp;nbsp;ADA,

L o D E VV Y IC.

Myn bruid!

Ada, Adelheide ombehenck.

Vaarwel, myn mamp;J^er!j Adelheide.

Myn ongelukkig kroost!

Lodewyk.

Wat valt dit fcheiden hard! Adelheide, tegen Ada.

Gy ïult ons wederzien.

hTik.

Die troost verzagt myn fmar j Eene onvoorziene hoop verrukt myn tedre zinnen;

Nu ftaat het Ada vry haar’ bruidegom te mimien. Lodewyk.

Zo neemt ons ongeluk eerlang een’ blyden keer. Willem.

Zo triomfeert in ’t eind’ natuur en liefde en eer. EIND E.

-ocr page 81- -ocr page 82- -ocr page 83-

''i- â– â–  ,â–  /

Â¥4;

''i- â– â–  ,â–  /

Â¥4;

'V'

VÊ^

■'■ë' ''quot; nbsp;nbsp;nbsp;-._-■


-ocr page 84-