-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

.....

Royale de


-ocr page 4-

Aan M ................................................................ No

is ter inzage op de Koninklijke Bibliotheek van België, vanwege de Bibliotheek...............................................

het volgende werk toegezonden :................................................

Signatuur : nbsp;nbsp;nbsp;.......................................................................................

Auteur ; nbsp;nbsp;nbsp;...............................................................................................

Titel en Jaartal : ..............................................................................

Aantal delen en formaat :......................................................

Verzoeke bij de verzending deze strook in het boekdeel te leggen.

-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-
tl

Ir


A \

ii


TOONEEL-PARCiÖIÊN'


HEKELSPELLEN»;

DOOR.


A. L. B A R B A Z, , ,


TWEEDE VERZAMELINQ.


•k Verklaar u ^ hekeirpel door decs beteekenis;

’t Befpot flechts wat nkt deugt, en fpaart wat loflyk is.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦ ’ ••nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DE DTOHTteS. ^


TB 'A M S T E L D A M, Br

P. E. B-R I Ê T.


I 8 I 6.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.



IHH


-ocr page 10-

INHOUD.

DEMOPHONTËS, OF de verruilde kinderen.

DE MALABAARSCHE WEDUWE, of de

GALANTE FRANSCHMAN.

DE DOODELYKE MINNËNYD, of de yl-

HOOFDIGE GENERAAL.

DE CID, OF DK GEVOLGEN VAN EEN' KLAP.

-ocr page 11-

V o o R B E R I C H T.

De algemeene en verëcrende goedkeuring der kundige liefheb* beren van het tooneel omtrent de eerste verzameling mynefnbsp;HEKELSPEtLEN, die, volgeiis myne bedoeling , 'fterknbsp;den lagclilust hebben opgewekt, is voor my eene aanfpooringnbsp;geweest oni deze tweede verzameling uit te geven, waarmedenbsp;dit werk befloten word. Ondertusfchen , welke beloften mynbsp;gedaan zyn geworden van eca of ander der gezegde hbkei,-SPELLEN op onzen Amileldarafchen fchouwburg ten too*nbsp;neele te voeren, is zulks, t«t heden toe, niet gebeurd, en denbsp;redenen daarvnn zyn my onbekend. Meu behoefde toch nietnbsp;te vreezen daardoor een’ levend’ dichter, of overzeiter, dernbsp;gehekelde (lukken te beleedigen, naardien ik niets dan hetnbsp;werk van overledenen heb gegispt; en, al ware dit ook anders, men is niet altoos even kiesch geweest oin levende per-fonen op dat tooneel te fparen, gelyk de ondervinding meermalen heeft bewezen. Hoe het zy, het is altoos voor een*nbsp;tooneeldichter zeer voldoenend, wanneer de goede uitdag vannbsp;zyn werk niet afhangt van de verdienste der akteurs en aktri-ces, die hetzelve hebben uitgevoerd, maar hy dien uitdag al-leenlyk aan zichzelven verfchuldigd is.

Betreffende deze tweede verzameling, laten de beminnaars van het treurfpel zich niet belgen , daarïn ook D E m o P h o N-TES en DEN ciD gehekeld te vinden: deze beide treurfpei-len, en wel byzonder het laatstgenoemde, zyn vol wezenlykenbsp;fchoonheden van ftyl en vaerzen, doch uiterst gebrekkig iitnbsp;derzelver gronddag en famenilel, alsook in eenige karakter-

* a nbsp;nbsp;nbsp;fchil*

-ocr page 12-

IV

VOORBERICHT.

fchilderingen ; men zal, by derzelver veiyelyking met de paro-diën, bemerken dat ik alle.de 1'cboone brnkken, zo veel moge-lyk,.heb -golpaarJ,. en dit is. Je reden waarom, ik , in die^ van D R-N c t D , bet- twaalfde rooneel beb gevoegd , waar ik verön-derftel dat de fcbim van Voltaire, die zëlf een gellreng beöor-deelaar van dat ftuk is geweest, den bekelaar vermaant betnbsp;fraaije tooneel der rechtvordering van Cliimene te fparen, gc-lyk zulks dan ook gefcbied.

Keb ik, in 'de voorrede inyner eerste verzamèling, gezegd dat ,, hoe quot;¦i'ër nlattc en manke vaerzen en uitdrukkingen men uitnbsp;„ het treur- in bet bekelfpel kan overbrengen, hoe méér voor-„ deel men heeft,” dit heb ik iiuuiuierheid in den d o o-delyken minnenyd ondervonden, blykens het dertiende tooneel, hetwelk woordetyk uit het treurfpel is overgeuo-inen, en dat volmaakt bveréénftemt met den toon der parodie.

Hopende dat deze tweede' en laatfte verzameling den kunst-kenneren niet minder welgevallig idan de vorige moge zyii, acht ik hiermede myne n'euwe onderneming voleindigd, en betuig iknbsp;hen mynen hartlyken dank voor de my betoonde heusfche welwillendheid en bemoediging.

-ocr page 13-

DEMOPHONTES,

OF DE

VERRUILDE KINDEREN,

HEKELSPEL^

DOOR

A. L. B A R B A Z.

-ocr page 14-

PERSONAADJEN.

PEMOPHONTES, konitig van Trade.

DIRGE, gehouden voor de dochter van Mathufes,

C R E ü z E , prinfes van Pkrygië.

TI mantes, gewaande zoon. van Demophontes,

CHERiNTES, zoon van Demophontes.

MATHUSES, een der ryksgrooten,

ARBATES, hoofdman van de lyfwaeht.

EEN LOTERY-JOOD.

ZWYGENDEN,

DE PRIESTERS, in hunne plegtgewaden.

OLiNTEs, zoontje van Timantes en Diree; een kind in de luijers,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

DYF WACHTEN.

VRIENDEN van Timantes.

I^et fpel fpeelt in en omtrent de hoofdjlad van 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Trade.

D E-

-ocr page 15-

DEMOPHONTES,

OF DE

VERRUILDE KINDEREN,

HEKELSPEL,

EERSTE T 0 Q N E E

Het tooneel verbeeld de tuinen van het koningb^k paleis.

DIRCE, TIMANTES.

DIR c £, hem te gemoet gaande.

Myn Prins!

TIMANTES, haar omhelzende, üdyn EgaêJ

DIRCE.

Zwyg: ’t waar’ Eélier met ons fout, Wist uw of myn papa dat wy zyn ftil getrouwd snbsp;Noem my uw vrouwtje niet dat iemant dit kan hooren;

Ik kreeg van vaderlief gewis een’ veeg óm de ooren,

En de uwe, een koning, deed u dansfen voor den ftok; Ja, vreeslyk vierden zy den teugel aan hunn’ wrok.nbsp;Indien ze eens wisten, ’t geen voor ieder bleef verzwegen ,nbsp;Dat ik by u, Timant’l een kleintje heb gekregen!

TIMANTES,

£i, Dircel vrees maar niet; geen mensch weet van den moord;

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Daargt;

-ocr page 16-

D E M O P H O N T E S,

Daarby, ik ben een held, die aan geen klap zich ftoort,

D i R c K.

Jasvel zyt gy een held, dit hebt gy fraai bewezen;

De .Tracifchè kourant was aartig om te lezen, liizonderheid voor my, die in dat nieuwsblad zagnbsp;Hoe gy-’k weet niet wat volk afroste'flag op (lagtnbsp;Maar, liegt men niet welëens in zulke dagpapieren ?

TlM ANTES.

Ja, ’t is ’t aloud gebruik der heeren koiirantieren; Nochtans, na moniteur heeft niets van my vergroot;nbsp;’k Sloeg, met één’ fhbelflag, wel twintig mannen dood,nbsp;En, daar ze, in ’t bloedig zand, als dronken fuizebolden,nbsp;Was ’t grappig om te zien hoe raar hun koppen rolden,

¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ D IR C E.

ó Foei! fchei uit! Gy maakt my mislyki, lieve man!.....

Maar, zeg my eens, waarom verliet gy’t léger dan?

T* mantes.

Op Demophontes last kwam ik naar huis toe jagen. DIRCB.

En hebt gy, zynde in ’t veld, niet wéér de dolle vlagen Van die ylhoofdigheid, die vaak u kwelt, befpeurd?

TIM A N T E S.

Neen, liefje! maar ik heb uw afzyn diep betreurd.

D 1 R c E.

Dat was recht vrindlyk, prins 1’k Heb óók, als opgefloten, Qm uwe afwezigheid een’ tranenplas vergoten,

Eyzonder by de nacht, zó, dat de morgenftond IJe knsfeus van myn bed fchier als dóórregend vond.

-ocr page 17-

P È L.

HEKELS

T ! M A N T F. S.

Dacht gy zó teêr saii my, bevatligfte aller vrouwtjes? Kom, druk dan andermaal uw’ echtvrind in uw boutjes!.....nbsp;IJoe vaart ons zoontje ?

DIRCE.

Wél, hoezeer ’t wat lastig is:

Het kind krygt tandjes, en het fchreeuwtdierhalvefrisch; ’t Is by de minn’ belleed, verre uit inyn’ vaders oogen;nbsp;Want ik, die’t fpyten moet, durf myn’ Oliut’niet zogen,nbsp;Dewyl zyn grootpapa hem knorrig aan zou zien,

TIM A IS T E S.

Wy zyn ’t volkomen ééns, en dit past echteliên.

'Maar, Dirce! zegmy toch ,\ikvraag;’t nietom tegekken,} Hoe gy uw’ zwangren Haat voor ieder Imsi bedekken,nbsp;Byzonder voor mynheer fvlathiifes, uw’ papa.

Die niet gemaklyk is, komt iemant hem te na?

En uw bevalling óók, hoe kost gy die verbergen?

DIRCE.

Ikzelf, Ik weet het niet; uw vragen moet my tergen. ' Geen mensch heeft iets bemerkt; doch hoe't is toegegaan.nbsp;Vraag ’t Metastafio (*), dien fchraudrca Itaaljaan :

Hy zal ’t wel weten.

TIM A N T E s, peinzende.

Dus, in de ondermaanfche dingen, Bellaat ’er altyd iets, hetwelk de llervelingen,

Hbe fchorp ook van gezigt, niet dóórzien naar hunn’zin; Zy zyn dikwerf, aan ’t einde, onkundig van ’t begin.

Een

C*) De auteur van het Huk. nbsp;nbsp;nbsp;¦ v

A 5

-ocr page 18-

lo

demophontes.

Een dochter, uit het bloed van een’ der eerste grooten, Bekomt, eer ze openlyk den troiiwknoop heeft gefloten ,nbsp;Een zoontje; en ’s vaders oog noch iemant van het hofnbsp;Befpeurt in ’t allerminst het toeval dat haar trof!nbsp;ó Wondre duisternis der aardfche omftandigheden!

En wy, wy noemen ons beftraald door’t licht der reden!,... Gy ziet, myn Dirce! dat ik wysgeer ben en blyf.

En fpreuken, goed of niet, zyn al myn tydverdryf.

DIRCE.

Gy zyt een aartig man, nü wys, dan dol in ’t praten.

TIM A N T E s.

Hoor: ik wil langer njet u in den pekel laten;

’k Zal by den koniug gaan, en zeggen hem: „ Myn heer „ En vader! ik, uw zoon, Timantes, ben hier weer;

„ ’k Heb , als een dapper held, uw’vyand kwaad gebrouwen; „ Maar, kyk! dat’s niet genoeg: ik wenschte ook wel te trou-,, wen;

„ Ja,'k beu’t reeds min’ of meer, en heb uw oog verblind:

„ Dirce is myn gade; hier is ons gebakerd kind!”.....

DIRCE,

Neen, prins! bejta dat niet: uw vader, die gedurig Zyn kwade luimen heeft, is goed, maar wispelturig;nbsp;Licht zoende hy in ’t eerst myn lieve onnoozle fpruit.nbsp;En fmeet die toch daarna, verwoed, het venster uit.

'k Beef, op 't herimi'ren, dat dc t^et een Maagd doet fneevett. Die, niet uit f^'orstlyk bloed, u htfure hand zalgeeven,nbsp;timantes.

Pat’s een verdoemde wet! Word ik ter dezer fteê £dns meester, ik herflel de li^vë égRlité.

»IRgt;

-ocr page 19-

hekelspel. nbsp;nbsp;nbsp;1

D 1 R C E,

Een z'.vaarder onheil hangt ons boven't hoofd ;'tverjaarcn Ean 't ofren eener Maagd dreigt nieuwe ramp ie baaren.nbsp;Be Forst wil dat myn naam aan 't lot zy blootgefleldinbsp;Myn Fader weigert zulks, en maakt een groot geweld,nbsp;Wyl Demophont’ ook niet zyn doehtren meê laat looten.nbsp;Die, fchoon ze uw zusters zyn, en ryzig opgefchoten.nbsp;Toch niet, op verre na, zó mooi zyn als ik ben.

TIMANTES.

mooi als gy? Ik meen dat ik die nufjes ken:

’t Zyn ftyve poppen, trotsch op mode en pracht te gader. Die vry wat kostbaar zyn voor haren vorst en vader;

’£r waar’ niet aan verbeurd, al waren ze allen dood!

Zy moeten de eersten zyn, wanneer ’er dient geloot.

’t Is zonde dat ik ’t zeg, maar, moet hier iemant fneven, ’k Zou twintig zustren om één enkel liefje geven (*j.

DIRCE.

De godfpraak, midlerwyl, die ’t hooge treurfpel fiert,

Is weêr geraadpleegd.

TIMAH tes.

Zeg, wat toen geantwoord wierd. DIRCE, op een' deklameerende toon.

„ Als twee verruilde klndren „ Zich kennen, op het end’,

,, Dan zal hun trouw de elend’

„ Der maagdedood verhindren,

„ En ieder zyn kontent.”

Ti-

Parodie van dezen regel, uit oysbrecht va* aemstel; ,, Ik zou, om éénen man, wei bei’ myn binders geven,”

-ocr page 20-

32 D E M. O P H O N T E S,

TIM A N T E s, glimlagchende.

Dat’s duister!

DIRCE.

Ja, zó zyn de oraklen.

TI M A N T E S.

, nbsp;nbsp;nbsp;Groote góden!

DIRCE.

’k Zou fierven, (wsarom niet?) indien zulks waar’van noo-3')och ééne kleinigheid , by’t geen ’er word gevraagd, (den ; Lclet my ’t looteii.

T IM A N T E s.

' Wat?

DIRCE, befchaamd.

Uw Dirce is.... niet meer maagd!

TI M A N r E S.

De drommel! dat komt goed, die inval kan ons helpen. Myn eigen vrouw! myn ik! wil vry uw tranen ftelpen:nbsp;’kiZal Demophoutes nu maar alles doen verdaan.

DIRCE.

’k Ben zó bevreesd!

... nbsp;nbsp;nbsp;TIMANTES,

Geen nood! Sluip weg: daar komt hy aan. D/rce vertrekt aan den éénen, terwyl Demophontesnbsp;van den anderen kant verfchynt,

tweede t o o n e e l.

• i

demophontes, TIMANTES, LYFWACHTEN. TIMANTES, nederknielende.

n vader, en myn Forst^ pardon....!


D E-

-ocr page 21-

13

HEKELSPEL,

DEMOPHONTES.

Ryst op-, rayn zoontje!

T I M A N T f. S.

Ik kreeg van u een’ brief, en keerde.....

DEMOPHONTES.

. Dit verfchoontje, _

ó Prins! want, zonder dat, noemde ik u dezerteur.

Ik ben, dit oogenblik, in een zeer goed Iniinenr:

Dit ziet ge aan myn gelaat, en hoort zulks aan myn rede. Zeg, is de vyand mak? en krygen wy haast vrede?

T I M A N T E s.

Ja, vorst! Ik ben een held, en,Wus is alles klaar:

Geen uwer vyanden verroert zich meer.

DEMOPHONTES. nbsp;nbsp;nbsp;'

Zo waar?

Dat doet my veel plaizier, ja, ik ben thans noch blyér. Hoor toe, myn lieve zoon! je word zoo’n groote vryëp.

Dat ge eind yk uit moet zien naar ee is hupfchemeid.....

Maar, ik begryp het al-; nu! ik heb niets gezeid! ó Jouw verliefde fchelm! gy -wenschte alreê zelfs hedennbsp;Met uw beminde bruid naar ’t huwlyksbed 'te treden:nbsp;Biegt op: heb ik wel mis? Is niet de zaak gezond?

T1M A N T E s , ter zyde.

ó Goón! de Honing weet, myn Dirce, ons Echtverbondt! DEMOPftONTES.

Haar vader was met my fints lang geen beste vrinden; Doch onze ruzie wykt, zodra we ons kroost, verbinden.nbsp;Myn ftaatsbelang, ó prins! verëischt een’ band zó fchoon:nbsp;Zyn dochter word de myne, en dus myn zoon zyn zoon;

Ja.

-ocr page 22-

*?

DEMOP HONTES,

Ja, als wy alles uit het ware punt befchouwen.

Dan winnen we elk een kind.

TIM ANTES» ter zyde.

Hoe kan iknochtniitrouwenf demophontes.

Dit had gy niet verwacht, ook, prinslief?

TIMANTES.

Waarlyk, neen»

Maar ’t leven is doormengd met duizend zeldzaamheên. Ik ga myne echtvrindin terftond naar ’t hof geleiden.

DEMOPHONTES.

Dat zal Cherintes doen, terwyl wy ’t feest bereiden.

TIMANTES.

Myn broeder, heer ? Dai’s best: die knaap is heusch van aart.

DEMOPHONTES.

Zodra word niet haar vloot ter haven ingeklaard.

Of vyftig fchoten, uit het grof kanon der fchepen. Verkondigen haar komst.

TIMANTES, verwonderd.

Heb ik u wél begrepen ,

Myn vader ?

DEM OPHONTES.

Ja, myn zoon! ’t zal mooitjes zyn. TIMANTES, 'ö/s voren.

Wat vloot?


Ei, zeg!

Sakkeriooi! Dan

demophontes, gemelyk. Wel, prins! een vloot van fchepen !nbsp;TIMANTES, ter zyde.

-ocr page 23-

Dan heb ik mis verdaan!.... Wel! hebje van je leven!

D E M o P H o N T E S.

Ja, ja! verheug u maar: dac zal een bruiloft geven!

TIM ANTES.

demophontes,

CreLize, een ryksprinfès

Van Phrygiê, en zo fchoon gelyk de mingodes,

Die ryklyk erft, komt ze ééns haar’ ouden heer te mlsfeni

T I M A N T E S.

Mynheer... l ik dacht. ...ik waande.... é dóodèlyk vergisfen !

DEMOPHONTES.

Het is geen daaglyksch brokje.... Ik zie, gy watertand! Nu, nu! heb maar geduld: zy dapt welras aan land.

’k Stel zeker, dat gy óók de meid niet zult mishagen:

Gy zyt een knap jong heer, in ’t bloeijen uwer dagen. Wees vrolyk.....

TIM A N T E S.

Vader!.....

DEMOPHONTES, ziende Arhates komen.

Prins, de Vloot is in 't gezicht.

Arbates nadert.

DERDE T O O N E E L.

DEMOPHONTES, TI MANTES, ARBATES, LYFWACHTEN.

ARBATES, langzaam [prekende.

p^vrst, by 't fiaauwe morgenlicht,

Zag

-ocr page 24-

D E M o P H o N T E S.

Zgg ik vsn verre iets fpits opryzen uit de baren ,

Zó kort en dun alsof het fpeldenpuntjes waren:

Ik nam myn’ kyker voort, en richtte hem naar zee.

En zag toen,... ni?t-met-al; want lucht en vloed eh reê, ’t Was alles dik beraist, tot dat dit dampig duisternbsp;Allengs wierd opgelost in heldren zonneluister:

Toen zag ik ook noch niets, dan golven, blaauw en groen , Gekuifd met fneeuwwit fchuiin, ’k Wreef eens myne oogen inbsp;Bemerkte ik eene vloot, die zweefde langs de ftrooraen; (toennbsp;’k Was knorrig dat ik die niet eerder had vernomen.

Ik zag galjoot en brik en kotter, die voor ty Laveerden dóór elkaêr, aan bak- of ftuurboordszy’,nbsp;Recht op dees haven toe, terwyl der lootfen pinkennbsp;Heenzeilden, om elkeen’ te hoeden voor ’t verdrinken.nbsp;Hoe melde ik al hetgeen door my bezigtigd wierd?

De^ hooftgaley was fraai met vlaggen opgefierd;

En, daar zy, op het dek, rondkeek naar’twimpelwaaijen, Zag ik de ryksprinTes haar’ witten neusdoek zwaaijen ;nbsp;Waarna ik zeide tot myzelven: „ ’t Is nu tydnbsp;,, Dat ik ten hove keere, en van myn’ last my kwyt’,”nbsp;D E M o P M o N T E s.

Wat zyt gy, lieve Arbaat’! langwylig in ’c.vertellen!... ¦ . Ga, laat myn lyfwacht u aan’tfchuimend ftrand verzeilen:nbsp;Het prezénteeren van ’t geweer der oorlogsliên,

En ’t losfen van ’t kanon, doe onze hulde zien Aan de eedle ryksprinfes, die ’t zéker zal behagen.

Zorg , als zy flapt van boord , haar in de floep te dragen; Dat zy haar voetjes toch niet nat make op het ftrand!

Cy weet myri verdren last: ga, handel met verftand.

FIER’-

-ocr page 25-

ti E K E L S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;1?

F I E R D E T O O N E E L,

DEMOPHONtESjTtMANTES.

DEMOFHONTES.

Wel ! zal ’t ook prettig zyti ? Myu zoon! ga haar verrasfeö, Verwelkom uwe bruid: my dunkt, dit zoude u pasfen*

Zo ik niet jichtig waar’, ’k ging met u naar de reé ; Maar ’t waait my wat te fterk, inzonderheid aan zeetnbsp;Ga dan, in myne plaati.

T1 M A N T E !*

Ik? Vader! wil my hoorenl Ik kan niet trouwen..,..

DEMOFHONTES.

Kom, wil my niet ringelooren I

Dat zegt gy om de grap.

Tim A ntes.

Neen, vaderlief! ik zou Welgaarne nimmer my verbinden aan een vrouw:

’k Ben bang voor ’t hiiwlyk.

DEMOFHONTES.

Prins! dat Byn maar viezevazen. Voorzigtig, Wilt gy niet dat ik begin te razen.

En dat myn goede luim in kwade luim verkeer’!

Een meisje zegt doorgaans, al mint zy noeh zo teêr, ^ Dat zy niet trouwen wil, uit maagdelyke fchaamtejnbsp;Doch gy, een jongeling, niet dor als een geraamte.nbsp;Maar dik en vet en frisch, gy maakt my‘zulks niet wys»nbsp;Uit ’shuwlyks lotery trekt gy den hoogden prys.nbsp;Tinjantes! iaat uw bruid niet troostloos huiswaart keeren:

B nbsp;nbsp;nbsp;Denit 5

-ocr page 26-

i8

DEMOPHONTES,

Denk, ’t is een wisfel, dien ik niet durf protesteeren, Maar accepteeren moet, naar eisch van pligt en Woord:nbsp;Voldoe dan myne fchuld, en breng ons tot akkoord.

Ik laat me als vader niet, veel min’ als koning, doeken. En, lagch ik heden noch, ftraks zou ik kunnen vloeken.nbsp;Dag, bruigom!

F r F D E T 0 O N E E L.

TIM antes.

Wat geval! Daar fta ik nu als gek!

Ik kr.yg, op deze wyze, aan bruiden geen gebrek.

Myn vrouwtje- en zoontjelief! u laat ik nimmer varen.....

Van varen: naar my dunkt, zwem ik in ’t holst der baren; Ik draai alreê naar ’t llrand; en, op den zelfden tyd.nbsp;Stort me over ’t hoofd een golf, die me onderst boven fmyt,nbsp;Zodat ik proest en fpuw, door ’t ingeflikte water;

De blikfem, donder, wind en hagel, (met geklater,) Belemren tevens my in ’t zwemmen naar den wal.

En ik vrees noch altyd dat ik verzuipen zal.

Wat word my ’t brein verward! Ik ken myzelv’niet langer; ’Jt Ga van een gloênde vrucht, van dolle woede, zwanger.nbsp;Die, als zy word gebaard, zal fchreeuwen dat het klinkt.nbsp;En maken dat al ’t hof van vlammen blaakt en blinkt;

Ja! taak ik éénmaal los, ’k zal tieren als bezeten.

Het heilig priesterdom, van doodfchrik, bloed doen zweten, Opftaaplen all’ de doón die ik tot morslen fla,

En roepen, op dien berg; ,, Ik fterf! Viktoria!”

Hy vliegt keeuy met alk teeketien. van razerny.

ZES.

-ocr page 27-

HEKELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;19

ZESDE T O O N E E L.

Het tooneel verheeld een hosch, en eene zeehaven ^ in V verfchiet,

CREÜZE, CHERINTESj eenige LYFWACTEN, achterwaart.

CREÜZE.

’k Ben bJyde dat myn reis zo wél is afgeloopen:

Ik hou ’er gantsch niet van my in de zee te doopen; Men heeft geen droog gewaad juist altyd by de handa

En ik fta nooit zó vast als op het vaste land......

Maar, prins! wat zie t gy zuur 1 IVat zyn de rein, laat hooreita Kan utv droefgeestigheid ? Hebt gy de fpraak verloren ?

Al ben ik een prinfes, ’k ben daarom niet te min*

Een meisje, en heb, als meisje, een weinig pracenszin. Gy waart, in Phrygië, zó vrolyk alle dagenjnbsp;Gy zongt, en danste,en fptongt,ofvischte, ofgingt uitjagen;nbsp;Maar thans (laat gy verfuft, met de oogen naar den grond.nbsp;Prins, is 't in Tracië 't gebruik, by 't Echtverbont,

De Bruid zo treurende na 't Huwlyksbed te leiden ?

Het zou dan beter zyn dat wy ’t niet deden fpreidea,

CHERINTES.

Ten minste, niet voor hem die zich ’er pret belooft......

Mevrouwtjelief! verfcboon me, ’er maalt my wat in ’t hoofdj ’k Wou óók wel bruigom zyn, maar ’k weet geen bruid te vin-Die met Cherintes zich door ’t huwly k wil verbinden; (den «nbsp;Ik knies my doodl

-ocr page 28-

D E M o P H o N T E S,

C R E Ü Z E.

Eilaas! hebt gy geen minnares?

Wat fpelt gy me op d n mouw!

CHERINTE3.

’t Is zuiver waar, prinfes!

CRE-ÜZE.

Gy veinst, myn prins! Ei, wil Crelize uw hart ontdekken; ’k Heb licht een medicyn, die u tot baat kan ftrekken.

CHERINTES.

Cyi lieve doctores? Wat aangename taal!

Hoe gaarne ware ik ziek, geneesde gy myn kwaal! c R E ü z E.

Spreek vry.

CHERINTES.

Word dan niet boos, of ik zal liever zwygen..., Maar, hoor ’t vertelfel aan, dat u méér licht doet krygen,nbsp;Hy reciteert op eenquot; kinderachtigen toon.

’Er was reis ééns een prins, die, van’t uitheemfche ftrand, Zyn’ broeders jonge bruid moest voeren naar zyn land;

Hy zag de fchoone maagd, hy zag haar koontjes blozen 5 Hy zag haar leliën gemengeld met haar rozen;

Hy zag haar lokjes bruin, hy zag hare oogjes zwart;

En ’t minnewichtje trof hem met een pyltje in ’t hart. Kortöiti, hy minde haar en wenschte haar te kusfchen;nbsp;Al ’t water van de zee kon zyne vlam niet blusfchen;

En toen hy bragt aan wal die zusterlyke bruid,

5prak hy: „ ik min u teêrl”....... Nu is ’t vertelfel uit.

CREÜZE, ter zyde.

Wat is hy geestig!

7V-

-ocr page 29-

al

HEKELSPEL,

Tegen Cherintes,

Prins!.... durft gy my dat befchryven? 'k Moet, üit welvoeglykheid, u immers braaf bekyven?nbsp;Vermeetle! dat gy my bemint is niet-met-al;

Maar dat gy ’t my vertelt, kyk, dat is al te mal!

CHERINTES.

Heb ik niet wél gedacht dat gy me zoud beknorren ? Scheld vry de huid my vol, ’k zal tegen u niet morren.nbsp;Gy zult myn zuster zyn; en ik, verliefd van aart.

Zou wenfchen dat ge alleen myn’ broeders zuster waart.

Ja dat ik u.....ó Goón! waar dwalen myne zinnen!

c R E ü z E.

Nu, nu! gy moogt ook wel als broeder my beminnen: ’t Is in alle eer en deugd.....Och! kyk my zó niet aan!

CHERINTES.

Ik kan de aantrekkingskracht der fchoonheid niet weérftaan: Uw oog is een magneet, bekoorlykfte aller menfchen,

Die ’t myn’ doetdraaijen naar de noordpool myner wenfchen. Het was myn ongeluk, of myn geluk misfchien.

Dat ik u ééns moest zien, om u altyd te zien;

Want, zo ik nimmer u gezien had in myn leven,

Is ’t wis dat gy me altoos onzigtbaar waart gebleven.

Ja, ’t was myn’ vaders fchuld dat ik verliefde, alzo Hyzelf te dicht byéén het vuur bragt met het ftroo:nbsp;Priufes! gy zyt dat vuur, ik ben dat ftroo te noemen;

Ik vatte al fpoedig vlam. Waarom toch, pot vol bloemen! Zond my papa tot u met die kommisfie heen? -¦

Hoor: zo gy knorren wilt, knor dan op hem alléén.

CRE»

-ocr page 30-

2J!

DEMOP HONTES,

CREÜZ E.

Wat redeneert gy gek, ó broeder van uw’ broeder! Alléén om ’i maklyk rym, maakt my dit vaers veiwoeder;nbsp;Want ik ben tegen u noch niet verwoed geweest;

Maar ’t Ipyt my evenwel dat gy my leid ter feest.

Ga vry.....

CHERiNTEs, willende vertrekken.

Vaar wel, mevrouw!

c R E ü z E, ter zyde.

ó Lompert!

Overluid,

Gaat gy loopen,

Myn prins ? Ik heb u toch niet weggejaagd. Het hopen Op gunstiger onthaal ftaat ieder’ minnaar vry.

CHERINTES.

Een dame leed te doen is geen gebruik by my.

CREÜZE.

’k Dacht dat ge een juffers toorn’veel beter uit kost leggen. Ter zyde.

Ik ben op hem verliefd, maar durf het hem niet zeggen. Op eet! fmachtende taan,

Cherimesi...,

CHERINTES.

Wat is uw believen ?

CREÜZE,

Vraag my niets......

Hoe graag, zo ’t wezen mogt, zeide ik u echter ietsI cherintks,

Cy hsat my, wreedel

CRR.

-ocr page 31-

23

HEKELSPEL.

C R E Ü Z E,

Ik, wreede? ( en! zou ik dan zó fpreken? Is van myn teder hartje u geen gevoel gebleken,nbsp;Bat.... Goónl ik zei’ tevéél, en zit reeds aan het fnoer!

. CHERI NTEE.

Zou ’t mooglyk zyn?.... óGoón! ik zieTimantes-broêr! ZEFENDE TOONEEL.

DE VORIGEN, TIMANTES.

TIM A N T E s, tegen Chert ntes. li dit de Ryktvorstin?

CHERINTES.

Ja, broêrlief!

TIMANTES.

Ga dan wandlen,

Dewyl ik in ’t geheim iets met haar af moet handlen.

A G T S T E T O O N E E L.

CREÜZE, TIMANTES.

TIMANTES, haar beleefd groetende. Mevrouw I hoe vaart gy ? hoe vaart uw mynheer papa ?

Is uw famielje wél?

CREÜZE, beleefd neigende,

Wy zyn welvarend, ja.

En hopen ’t ook van u, aan wien ons ligt gelegen. TIMANTES.

Ik ben gezond van lyf, maar, och! ’k ben daarentegen Zeer ongezond van ziel, en bitterlyk bedroefdj

-ocr page 32-

»4

DEMOPHON T E S,

Ja, ’k heb fints gistren laat geen nat of droog geproefd,

CREÜZE.

Watfchort’eraan , mynprins? Uweóogen flaan verwilderd.

TIMANTES.

De bleeke wanhoop is op myn gelaat gefchilderd,

Omdat ik trouwen moet.....Verfchoon dit woord, prinfes!

Het is een bittre pil voor eeiie minnares:

Ik we-t het; en nochtans moet ik myn hart ontdekken:

Ik heb in u geen zin, dus kunt gy maar vertrekken, Hoe eer hoe beter; ja, ik wenschtc dat ge alreênbsp;Weêr zat gerust te huis aan d’overkant der zee.nbsp;Intusfchen, om voor ’t oog uw kieschheid wat te fparen,nbsp;Kunt gy, zo ’t u gelieft, myn’ vader wel verklaren.

Dat gy het zyt, vorstin! die my een biaauwe fcheen Deed loopen, want ik neem u dit niet kwalyk, neen!nbsp;Vertel hem dat ik u onaartig kom te voren,

Dat ik een jongen beu die u niet kan bekoren,

Een lummel, ja een gek, niet pasfende u tot man; Kortom, zeg all’ van my wat lelyk heeten kan.

Onze oude heeren zyn ’t die gaarne ons deden trouwen; Doch laten ze , als ’t hen lust, te famen bruiloft houên:nbsp;Ik wil niets van de pret. Hiermede is ’t afgedaan,

CREÜZE.

fFat hoor ik!

TIMANTES.

Naar ik meen, deed ik my klaar verdaan. Geluk op reis, mevrouw! en groet mynheer uw’ vaderlnbsp;VVensQh u, zowel gis hem, gezondheid!

-ocr page 33-

HEKELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;25

NEGENDE T O O N E E L.

CBEÜZE, TIMANTES, CHERINTES, LYFWACHTEN.

TIMANTES.

Prins, trei nader;

Gelei Mevrouw na V hof.

c R E ü z E.

Wel, wel! wat komplimeiul Hebt gy noch méér douceurs ?

TIMANTES.

Mj» hart is u bekent.

Ik ben een held, prinfes! en niet gefchikt tot veinzen. Bon jour! Gy kunt myn’ raad op uw gemak bepeinzen,

TIENDE T Q 0 N E E L.

CREÜZE, CHERINTES,

CREÜZE.

ó Goden! heb ik dan, om dus gefopt te zyn,

Zó Ung gereisd op zee, by zonne- en manefchyn.

By (lonn en helder weêr, met vóór- en tegenwinden? ’k Ben zó verwoed, dat ik myzelv’ wel zou verflinden.nbsp;Indien ik kon!.... Word dus een ryksprinfes veracht?nbsp;Geen kruijersdochter had zulk een onthaal verwacht,nbsp;Cherintesl hebt ge my noch lief, gelyk te voren?

Ben ik zó lelyk niet, dat ik u kan bekoren?

Zyt gy gewillig my een* kleinen dienst te doen?

35 5 CHfeïi

-ocr page 34-

s6

DEMOPHONTES,

C H E R I N T E S.

Wel zekerlyk, mevrouw I ’k doe alles om een’ zoen.

C R. E ü Z E.

Gy krygt ’er tien, ó prins! voldoet gy myii. begeeren; Mynhart, myn hand, myn kroon, myn’vaders geld en kleê-(Te weten, als hv fterlt ,j kryg: gy van my ten deel; (ren,nbsp;Maar ’t geen ik v n u verg is mooglyk al te véél:

Gy moet my wreken.

C H E R I N T E S,

Ei!,... Op wien ? c R E ü z E.

Gy moet my wreken

Op iemant dien gy kent, die my heeft doorgeftreken Zó lelyk als ooit maagd zich doorgeftreken vond:

Dus legt gy, eedle prins! een pleister op myn wond’,

CH E R INTES.

Wie is die fpitsboef dan?

CR EÜZ E.

Timantes. Laat hy beven!

Gy moet hem, uit myn’ naam, een goed pak Hagen geven. En met een’ dikken dok, die hem de ribben kraakt.nbsp;cherintes.

Myt^ Broeder? met een’ dok?

CREÜZE.

Zie toe dat gy wat raakt.

Daarvoor word gy myn man, en kuscht ge uw vrouwtjes mondje.....

Maar, bloodaart! hoe! gy beeft gélyk een juffershondje! Voorzeker zyt gy bang dat hy u rosfen zal.

Wel-

-ocr page 35-

57

HE RE L SEE i.

Welnu! ik bragt met my matrozen aan den wal, Waaronder kaerels zyn die vuisten kunnen roeren:

’k Trakteer hen op een zoopje, als zy rayn wraak volvoeren.

CHERINTES.

Och, och! myn arme broêr!.... Vermeent gy dan, vorstin! Al ros ik hem niet af, dat ik u niet bemin?

By alle góden...*!

c R E ü z E.

Neen! Haak dat hoogdravend fpreken; Bemin my al' of niet, ik moet myn blaauwtje wreken.

’k Verwacht niet eens van u, ai is dees lompheid grof. Dat gy me, als 't pasfen zou, geleiden zult naar ’t hof.

ELFDE T 0 0 N E E L,

CHERINTES.

De ryksprinfes fchynt in geen goed humeur te wezen. Wat of myii broeder haar gedaan beeft ? Ik moet vreezennbsp;Dat hy onhofTeiyk met haar gehandeld heeft;

Maar ’k dank hem, als het my zyn bruid in de armen geeft. Wis heeft hem weêr, dit uur, zyn razerny bekropen.nbsp;En, als hem die bevangt, fchynt hy te zyn bezopen:

’t Is jammer, by myn ziel, dat hy bezit die kwaal;

¦’t Is anders zulk een baas in filozooffche taal!

Zou ik hem rosfen! ik, hem een pak (lagen geven!

Neen, goón! zó zal ik niet met broêr Tiraantes leven......

Ddar komt Mathufes met zyn lieve dochter aan:

Ik, die wellevend ben, ruim dus voor hen de baan.

TfHAHLFi-

-ocr page 36-

58 demophontes, TfVAALFDE T O 0 N E E L,

MATH USES, DIECE.

MATH USES, Difce by de hand voorttrekkende. Ivoin, Dirce! talm zó niet! Dees kust dient voort ontweken;nbsp;De wind is gunstig ora terftond iu zee te (leken,

Want kyk, hy draait zuid-oost met osstelyke ftreek,

De kiel, door my geklaard, ligt in de gindfche kreek.

Men vlie’!

DIRCE,

Papa! waarheen?

M A T H u s E s.

Naar Holland, naar de duinen, Die Tesfels vryë reê beheerfchen met haar kruinen.

Naar ’t handelminnend volk dat aan den Yllroom woont; Daar worden wy raisfchien op ’t fchouwtooneel vertoond;nbsp;Daar mag geen jonge maagd gekeeld zyn voor de altaren;nbsp;Daar heeft men meisjes lief, byzonder van uw jaren;nbsp;Daar trouwt gy mooglyk met een’ ryken koopmanszoon.nbsp;En eert ’er god Merkuur verr’ boven andre goón.

DIRCE,

Men roemt dat land als best voor handelaar en pooter; Men eet ’er goede visch, en lekkre kaas en boter;

De vrouwtjes, naar ik hoor, gaan daar gekleed met zwier. En, fchoon fomtyds wat naakt, toch niet zö naakt als hier;nbsp;Maar, vader! met dat all’ blyf ik hier liever wonen;

De heertjes zyn hier óók verzot op jonge fchoonen;

’k Vind licht een goed portuur.,....

MA'

-ocr page 37-

23

HEKELSPEL.

MATHÜSES.

’k Word dol om zulk een praat! Hier fnyden u weldra de priesters tot gebraad;

Want maagdevleesch behaagt die hongerige gieren.....

Neen, koning Demophont’! gy zult luv’ lust niet vieren} Gy zult myn Dirce niet verlooten doen, gantsch bloed 1nbsp;Vóór dat ge uw dochters óók met haar verlooten doet,nbsp;DIRCE.

Papalief! ei! misfchien doet my het lot niet keelen:

’k Mogt in de lotery doorgaans gelukkig fpelen. mathuses, kwaad.

Men moet maar vader zyn, om zó te zyn bedot! DIRCE, ter zyde.

Hy weet myn' echt!.... Hélaas! wat zal Ik zyn befpot! Overluid.

Och, vader! zo ge my beloofd dat ik geen klappen Ontfangen zal, veel min’ dat gy me in ’t ftofzulttrappen,

Wil ik bekennen, dat.....

MATHÜSES.

’Er is geen trouw en eer,

»Er is geen pligt, ja zelfs geen mededoogen meer.

DIRCE.

I ’t Was buiten myne fchuld wat me over is gekomen. Weet dan, ik heb een.....

MATHÜSES.

Ei, ik heb niets kwaads vernomen Van n, myn lieve kind! en ben flechts wat verftoord.nbsp;Omdat gy met papa niet wandlen wilt naar boord.

DIR-

-ocr page 38-

30

D E M O P II O N T E S,

DIR C E, ter zyde.

Dus weet hy niet dat ik gekraamd heb!.... Best gezwegen i Dy had fchier, per abuis,, ’er kennis van gekregen.

M A T H ü s E s.

Noch ééns, het fchip ligt klaar en met ons goed bevracht: Verzel my, Dircel koini want fchipper Oelkens wacht.nbsp;DIRCE,

ó Goden!....

dertiende t o o n e e l.

mlRCE, MATHUSES, TIMANTES. MATHÜSES.

’k Ga eens zien of reeds de zeilen waaljen, ¦ En of men ons befpied.

Hy begeeft zich achterwaart ^ botch- en ftrandwaart ziende,

TIMANTES, neer voorwaart opkomende.

Wie of daar rond mag draaijen?

Hoe! ’t is Mathufes!

DIRCE, zonder Timantes te zien.

Och! trof ik Timantes aan 1 Myn mannetje! en myn zoontje! ik kan u niet ontgaan.

TIMANTES, kaar ziende, en toefchietende.

Hé! dadr is Dirce zélf!.... Myn lief! fchept gy een luchtje ? DIRCE.

6 Neen! men fpeelt met my een allerdroevigst kluchtje: Papa wil my van hier vervoeren, yslyk gram,

En dat ter zee., • •.

TIM ANTES.

.Waarheen?

DIR-

-ocr page 39-

HEKELSPEL.

DiRCi?.

Helaas, naar Amfteldam! TIMANTES.

Ik kryg, van kouden fchrik, een rilling door myn leden!

Is dat manier van doen?

D IR c E.

Hy luistert naar geen reden.

Dair keert myn vader weêr: maak hem niet boos, Timant’} TIMANTES.

’k Zal hem niet bozen!

MATHUSES, te rug gekeerd.

Prins! dus wandlende op het flrand? Gy kunt dit, als men zegt, niet jonger doen.

Tegen Dirce, terwyl ky op ayn horlogie ziet.

Kom, volg me;

Het word reeds laat, myn kind!

TIMANTES.

Ik waarfchonw u, verbolg me Niet fterker, vrindMathus’! ’khad haast „ Matthys” gezegdlnbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;MATHUSES.

j Welzol gy wederftreeft het vaderlyke recht!

TIMANTES.

Natuur! natuur! uw recht word veeltyds kromgebogen. Man! dwing uw dochter niet!

MATHUSES.

I Ik ben haar vader, ik!

Zy ziet me altyd naar de oogen; j Eb Weet wel dat ik haar als zedig meisje ken.

Tl.

-ocr page 40-

3a

DE MOP H ONTES.

timantEs, met vuur.

En ik ben.....die ik benl

M A T H o s E s, Dirce by den èénen artn trekkendei Zy gaat terftond naar zee.

TIMANTES, Dirce by den anderen arm trekkende.

Zy zal in zee niet fteken. DIRCE, zich losrukkende.

Hei, hei! met dit geweld zond gy my de armen breken! M A ( H u s E s.

Zou dan de onnoozle Maagd soot ’t (lagtmes zyn gereed?

TIMANTES, ter zyde, lagchende.

„ De onnoozle maagd!”... Papa 1 wist gy eens wat ik weet!.., Overluid.

Matbufes! welk een taal! Wil my dat nieuws niet heelens Is Dirce dan gedoemd?

DIRCE.

Ja, prins! meh wil my keeien.

TIMANTES.

U keeien!... Groote goón! Dit maakt me alwéér verwoed. Hoe! Dirces Tchoon wit kleed zou zyn bemorscht met bloed!nbsp;Ik, die een held ben, ik zou alles niet vermoorden!....nbsp;Mynheer Mathufes! och! vergeef myn bitze woorden:

’k Dacht dat gy knorrig waart, uw lieve telg woud Haan, En wist dé reden niet waarom gy fcheep wilt gaan.

MATHUSES.

Zie daar uw drift, myn prins!

TIMANTES.

Helaas! zó zyn de menlchen s

Zy wenfchen wat ze ontvliên, ze ontvliên hetgeen zy wen-fchen j

Dit

-ocr page 41-

33

hekelspel.

Dit komt op ’t zelfde néér. Maar, heeft uw kind geloot? Al A T n u s E s,

Koch niet; doch uw papa begeert vóóraf haar dood:

Hy zegt, ik kan daarna voor haar een nominer trekken; En ik, gelyk gy weet, Iaat my niet graag begekken.

Ily is zó knorrig, prins! wyl ik verlang dat hy Zyn dochcren fpeleu doe in de offerlotery.

T 1 M A N T E S.

Gy hebt gelyk. Nochtans, ’er valt noch veel te hopen, ’Er kan noch veel gefchiên, vóór ’t fluk is afgeloopen,nbsp;Mathufes! ik ben held. Gy, blyf van ’c pekelruim.

De vorst komt denklyk ras wéér in een goede luim:

Dan krygt men alf van hem hetgeen men kan verlangen.

VEERTIENDE T O 0 N E E L.

dirce, timantes, mathüses, arbates, die fchielyk toetreed-, en terwyl twee lijfwachten Dircenbsp;boeijen, en den pook op de borst zetten, naderen de overigen van rondom, inet dennbsp;fabel in de hand.

arbates, zjil hoed af nemende.

Ik bid u, wees zo goed, mevrouw, geef u gevangenm

DIRCE.

Alwéér wat nieuws!

mathüses.

Men fchrikke om deez’ tooneelkoep niet.

TIMANTES.

gy, Arbaat’...,?

C nbsp;nbsp;nbsp;AR»

-ocr page 42-

D £ M O P H O N T E S,

A R B ATE S.

’i{ Ben maar een arme fatelliet;

’k- Doe ’t om het lieve brood.

T iM A N TES.

Dus zond ge, om brood te krygen. Gevangen nemen all’ wat adem fchept?

ARU AT ES.

En zvvygen.

TiMANTES, tegen Mathufes.

Zó zyn die lieden. Waar, waar is de menschlyklieid ? Ach! tusfchen goed en kwaad is dan geen onderfcheid!nbsp;Tegen Arbates.

Hoor, vrindje! ik ben een held, en laat my dus niet foppen. Hy trekt zyn zwaard.

Laat voort myn Dirce los, of ’k zal u duchtig kloppen!

mathuses, insgelyks zyn zwaard trekkende,

’k Zal óók myn best doen! wacht I

ARB ATES.

Mynheeren ! houdt u ftil, fVyzende op de twee lyfwachten.

Of ze is terftond morsdood!

DIRCE.

Ik fidder, beef en tril! mathuses, een weinig te rug tredende.

Laat ons voorzigtig zyn.

TIMANTES, insgelyks te rug tredende.

Laat ons wellevend wezen. arbates, langzaam [prekende.

Vorst Demophont’ had naauw’ in ’t fcheepsberjclit gelezen

Dat

-ocr page 43-

Dat fchipper Oeikens brik welhaast zou gaan naar z^e.

En Dirce óók, aan zyn boord, verlaten zou deés reê. Om dus de locery, die heden trekt, te ontkomen,

Of fprak: „ Arbaat’! ga naar de haven, fluit de boomen; ,, Gelast inyn douaniers dat ze uitzien aan het flrand,

„ En geen van hen zich geld laat’ floppen in de hand!. „ Zoek üirce, en arresteer, en breng aan ’c hof die fchoone!”nbsp;My past het dat ik dus gehoorzaamheid betooue;

Maar, prins ! uw heer papa is zulk een bestig man, Dat, als gy iets verzoekt, hy ’t u niet weigren kan:nbsp;Dus, prezeiueer rekwest.....

T I M A N T E S.

Arbates! neen , wy weten

Hetgeen ’er dient gedaan. Gy hebt u wél gekweten:

Daar hebt gy een’ zesthalf.

AII BATES, het fooitje aannemendc.

Heb dank, milddadig heer! timantes, tegen Mat hu fes.

Zult gy ons naar het hof niet volgen ?

M A T H u s E s.

Ik begeer

Niets anders dan daf ook uw zusters zullen looteu.

TIMANTES,

Dat hebt ge al méér gezegd, en ’t flaat by my oppooteii.

DJRCE.

Myn vader! en myn prins! ik wensch ii goeden dag.

Dy ziet my vreeslyk fterk met blik geketend. Ach!

’k Den noch zoo’n jonge bloem, en wou dus graag vvai levenj Doch, moet ik voor ’t altaar van god Apollo fneven,

C 2 nbsp;nbsp;nbsp;’kZal

-ocr page 44-

35 D E M O P H O N T E S,

*k Zal toch niet huilen, neen! maar lagchen luidkeels, ja! Opdat ik als heldin van ’t fchouwtooneel verga.

Zy vertrekt, met Arbates en de lyfwachten,

TIM a N T E s.

Dat meisje is gantsch niet mak, als ze eens is op haar paardje. M A T II u s E s.

Geen wonder, prins! zy heeft een aartje naar haar vaêrt je. VTFTlENDE T O O N E E L.

TIMANTES, MATHUSES, EEN LOTERY-JOOD.

DE LOTERY-JOOD, met briefjei in de hand. Wie koopt ’er, voor van daag, wat in de lotery?

De mooifte meisjes zyn ’er toch noch in: koopt vry!

’t Is voor twee lysten maar. Wie wil, wiezel’etwagen? De geen, die avontiert, zei ’t geld ’em niet beklagen.nbsp;TIMANTES, verwoed.

Verwenschte Jood! welhoe! houd gy ons voor den gek? Als gy noch langer roèpt, breek ik u hals en nek!

Ik ben een held.

DE LOTERY-J O O D.

Nou, kyk! ik mot aan ’t kostje raken. Wat dreigje me, finjeer? wat ftaje me te maken?

Koop toch een briefje !

TIMANTES, ah voren.

Vent! noch ééns, maak my niet dol! MATHUSES, tegen den Jood.

Ga been: de lotery is immers noch niet vol?

D E

-ocr page 45-

37

HEKELSPEL.

DE LOTERY-JOOD.

Niet vol? Begut, papaatje! ik zweerje by men leven..,.!

MATHUSES.

De koningsdochters.....

DE LOTERY-JOOD.

Zyn ’er in, ja ingebleven.

TIM A N T E s, ah voren.

Dat is een leugen! Guit! ik ben haar eigen broer.

En weet het beter. Ga, en maak u van de vloer!

Hy Jlaat de hand aan het gevest van zyn zwaard.

DE LOTERY-JOOD, bevrcesd. ó Waai! dat is een (likje! Ik zei nou niets verkoopen!nbsp;Daar, menfchen! is de kraam'; ik zet 'et op een loopen.nbsp;Hy werpt de briefjes aan de aanfchouwers toe, ennbsp;vlugt weg.

ZESTIENDE T O O N E E L.

TIMANTES, MATHUSES.

TIM A N T E S.

Gy hoort, de lotery zal fpoedig trekken, vrind!

MATHUSES.

Neen, prins! uw heer papa is des kwaanswyz’ gezind. Maar zal myn Dirce alléén, helaas! kapot doen maken.

TIMANTES.

’k Zal eerst hem bidden gaan dit opzet té verzaken En, helpt het bidden niet, dan zal myn razernynbsp;Vernielen all’ wat leeft, ja u zowel als roy:

Wees dus te vreden!

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 46-

MAT 11 US ES.

Goón! riat zal een bloedbad geven!

T I iM A N T E S.

Ja, ja! ’t za) grappig zyn als niemant meer zal leven.

Gaan \vy; want als ik bleef, wierd ik nóch médr verwoed: De moordlust geeft my dorst, maar’t is naar fchurkenbloed!nbsp;Zy vertrekken.

D E M o P H o N T E S.

w elzo, prinfes I welzo! Haat u het trouwen tegen ?

Gy zyt, naar ik vermoed, den jongkman niet genegen.....

Maar, ei! gy Haat daar zó! Neem uw gemak, mevrouw! 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hy bied haar een' ftoel aan.

CREÜZE, weigerende.

’k Bedank u , heer,! — ’t Is waar, ’k heb af keer van de trouw: Ze is een gewigtig Huk, dit laat zich niet weêrleggen.nbsp;demophontes.

El) reisde gy zó verre, om ’t my te komen zeggen? creüze.

Neen, vorst! hierom juist niet; maar’k val wat wisfelziek; Ook maakt geen juffer graag haar’ zin en fmaak publiek.

DEMOPHONTES.

’k Bemerk het al te wél, myn zoontje is u mishaagiyk. Ja, om zyn’ ruwen aart, misfchien zelfs onverdraaglyk.nbsp;Dat hy niet zeer beleefd by vrouwen is, Is waar;

’k Be-

-ocr page 47-

39

HEKELSPEL.

’k Beken, een Traciër is geen Paryzenaar.

Timantes is gewoon te kerven en te fteken;

Want hy is oorlogsman; doch, heeft hy zyn gebreken, Hy heeft zyn deugden óók: vooreerst, is hy niet bot;nbsp;Ten tweede, is hy niet flèrk op fpel en drank verzot;nbsp;Ten derde, zal hy niet uit fnoepliist geld verfpillen;

Ten vierde, is hy geen flaaf van gekke modegrillen ;

Ten vyfde, loopt hy nooit by meisjes van plaizier;

Ten zesde.....

CREÜZE, flekelig.

ó! Hy is lief: wie wederfpreekt dit hier? Hy is geen fpekje voor myn bekje. Hemellingennbsp;h 't ligt alleen vergund naar V hart des heids te dingen.nbsp;Zie, ik ben maar een mensch, maar een gewoone vrouw.nbsp;Of maagd, indien gy wilt, niet waardig zyne trouw:nbsp;Vergun my dus, ó vorst! flus weêr naar zee te varen.

Gy kunt, als ik te huis gekeerd ben langs de baren, Uwe onkostrekeuing wel zenden aan papa.

Voor ’t fchieten van ’t kanon en voor etcetera:

Tot éënen penning toe zal hy u prompt betalen. DEMOPHONTES.

Zo ik dat ooit beginn’, mag iny de duivel halen!

Trouw met Timantes maar: is hy wat woest en gram,

Gy maakt welras dien leeuw zo mak gelyk een lam;

Uw fchoonheid, myn prinfes! zal hem wel fyn doen zingen; Uw twee fchelmfche oogjes zyn in (laat tot wondre dingen.nbsp;Jawel, ware ik noch jong, door jaren niet wat koel,

’k Weet niet wat ik zou doen, zó raar als ik my voCH

CRE»

-ocr page 48-

40

DEMOP II ONTES,

CR E Ü Z E.

Maar, heer 1 een ryksprinfes mag toch geen blaauwtje loopen.

DEM OPU ONTES.

De kwast beeft ii toch niet geweigerd , wil ik hopen.

Hy word, als gy ’t begeert, terftond iiw echte man.

C R E ü z E, ter zyde.

Puik! ’t is op deze wyz’ dat ik my wreken kan:

Indien die lorapert word gedwongen ray te trouwen,

Zal ik hem óók verfmaén , en hem zyn fmaad doen rouwen. Overluid.

Ja, dreig hem braaf, mynheer! toon dat gy vader zyt, En laat u niet met my begekkeii op één’ tyd;

Zeg dat hy trouwen moét Terwyl gy faam’ zult handlen, Zal ik, voor tydverdiyf, eens in uw’ tuin gaan wandlen.nbsp;Zy werpt hem kuschhandjes toe, en vertrekt,nbsp;DEMOPHONTES, alléén.

Men roepquot; den Prins.... Èlaar 'k zie dat hy zich herwaart Dit wint het roepen uit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^fpoed:

AGTTIENDE T O O' N E E L.

DEMOPHONTES, TIMANTES, LEFWACHTEN.

T IM A N T E S.

Ik bid, fpaar Dirces bloed,

Myu lieve vader!....

De lyfwachten ziende.

Maar, wat Haan die zwygende apen Altyd, op’t fchouwtooneel, hunn’ koning aan te gapen.nbsp;Ais hy met iemant fpreekt? Is dan een vorst zó bang.

Dat

-ocr page 49-

41

HEKELSPEL.

Dat hy bezorgd Itan zyii te raken in ’t gedrang

In ’t binnenst van zyu hof, waar hem nooit vreemden nadreu ?

D E M o P H o N T E S.

’t Staat mooi dat we óm ons heen die llomme liên vergadren ; Doch gy begrypt dit niet, myn filozooffche zoon!

Want gy hebt niets dat riekt naar hofgebruik en troon.

Die Phrygifche prinfes hebt gy gewis beleedigd:

Zy is ontzaglyk kwaad; en, zal ze zyn bevredigd.

Moet gy, hals over kop, haar trouwen op deez’ ftond.

TIM A NTE s.

Och! {preek my verder niet van zulk een trouwverbondI

DEMOPHONTES.

Is niet de meid fchatryk? is zy niet welgeboren?

T 1 M A N T ES.

Ze is alles wat gy wilt, maar kan my niet bekoren.

DEMOPHONTES. ,

Weet dat ze, (ik heb’hiernaar myn’ juwelier gevraagd,) Wel voor een tonnegouds aan diamanten draagt.

Hare oogjes zyn, myn zoon! de fraaifte diamanten.

En blinken noch veel méér dan ringen en pendanten. Kortom, gy trouwt haar, prins I want, kwam ze maagd weêrnbsp;Maar vader maakte wis geen weinigje gedruisch. (t'huis,nbsp;Timantes! wees een man!

TIMANTES.

•Ik ben een held, myn vader! En echter fmeek ik u voor Dirces leven nader.

Gy doemt haar tot de dood, zelfs eer zy heeft geloot. En ik wil, fchoon ze ook loot’, haar redden van de dood.nbsp;De góden kunnen nooit zoo’n lieve meid zien Aagten;

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Want

-ocr page 50-

4* DE MOP II ONTES,

Want vader Jupiter, het hoofd der hemelmagten,

Heeft rnooije meisjes lief, raids zy noch levend' zyn: Dus volg’ de zwakke inensch het voorbeeld van Jupyn.

D E M o p H o N r Ë s.

Gy zyt een wysneus, zoon!... Ik kan de meid niet laken; ’k Wil Hechts, door hare dood, baar’vader razend maken.nbsp;Omdat de fchoft my dwingt dat ik myn dochtren óóknbsp;Sceke in de lotery en blootHelle aan een’ pook.

Wel zeker! zon ik niet? Smeek voor die maagd niet weder... Maar, oei! daar merk ik wat: gyzelf mint Dirce teder.nbsp;En daarom wyst gy, (luurscli, Creüze van de hand.

T I M A N T E S.

Och ja! ik voel myn hartje in lichterlaaijeu brand:

Het is zoo’n aartig vrouwtje.....ik meen , zoo’n aartig meisje,

’k Was lang op haar verzot, en heb reeds menig reisje Gelegenheid gezocht om ’c u te doen verdaan.

Myn lieve pa!..,.

D E M o P H o N T E s,

Neen, neen! wel foei! dat kan niet gaan; Waar’ Dirce een meid met geld, ja, dan zou ’t kunnen lukken.nbsp;Hoor, Demophontes zoon! ’k breek u den kop aan Hukken,nbsp;Als ge ooit weêr reppen durft van die verwenschte min!

T IM A N ï E S.

Spaar ’t arme fchaap 1

P E M o P H o N T E S.

Welnu! trouw dan de ryksvorstin.

T I M A N T E S,

Maar, vader! ’k min haar niet.

DE.

-ocr page 51-

43

HEKELSPEL.

D E M o P H o N T E S.

Dat moet u niet doen fcbrooraen; Als ge eerst inaar zyt getrouwd, zal we! de- liefde komen,nbsp;’k Heb echteliên gekeild, die nooit elkaêr één’ zoennbsp;Uit liefde gaven , en toch leefden met fatfoen.

Gy raakt wis ééns verliefd.....

T I M A N T E s.

Neen, vader! nooit!

D E M o P H o N T E S.

riet veulen

Kan niet al daadlyk een vohvasfen paard zyn; Keulen En Aken zyn toch niet op éénen dag gebouwd.

T 1 M A N T E s.

Dat’s waar; maar alle hout is juist geen timmerhout.

Ik wierd de aantrekkingskracht der wezens op elkander. Waardoor het eene hart gelokt word tot het ander.

Niet tusfchen die prinfes en niy in ’t minst gewaar:

Dus heeft natuur ons niet gefchapen tot een paar;

En zou de mensch nauiur te keer gaan en verkrachten? DEMOPHONTES.

Zoon! zoon! ik kryg van u zeer wondere gedachien;

’k Hoop dat ge in ftilte niet getrouwd zyt!....

TIM ANTES.

’k Zeg alléén:

Men flraf' niy, zo 'k mei Dirce ooit in den Echt zal trein! Ter zyde.

Dees dubbelzinnigheid moog’ niemant loflyk noemen;

Zy doet me, in kluchtfpelftyl, een lelyk Huk verbloemen!

DE»

-ocr page 52-

44-

DEMOPHONTES,

DEMOPHONTES.

Enfin, trouw met Creüze, of ’t is met Dirce fout.

Ik word recht knorrig, hoor! gy, prins! word groot en ftout.

TI MANTES.

Myn vader! ik beu held en wysgeer daarenboven: Begryp dus dat ik iny niet licht een kool laat (loven.

Als gy de lotery naar eisch niet trekken doet,

Zweer ik by alle goón dat ik ras word verwoed 1 En, als ik word verwoed, kan ik licht zinloos raken,nbsp;Dit hof, dees flad, dit land, al de aard’, ten moordhol maken,nbsp;Ja zelfs u niet ontzien, wanneer ik vlieg in ’t rond’.nbsp;Maar byten van my af, gelyk een dolle,^liond 1nbsp;DEMOPHONTES.

Ha , fchelm ! daar hebje’t nu! deez’moedwil moest ik fchroo. Dreigt gy n w’ vader? Wacht! dat zalje llechtbekomen! (men:nbsp;Trauwanien! gaat, marcheert met Dirce naar ’t altaar.

En levert haar, b 'leefd, aan ’t mes de priesterfchaar’......

, Begrypt gy,' zooutjelief? Zó zal mynluirazichvieren..... Maar, ddar is heer Mathns’: ik laat u famen tieren.nbsp;vertrekt, met de lyfwachten,

I^EGENTIENDE T O O N E E L.

TIMANTES, MATHÜSES.

T 1 M A N T E S.

Myn vader is zeer kwaad. Breng Dirce gaauw naar boord, Laat de ankers ligten, eer zy dood is en vermoord.

M athuses.

Jawel ! hoe kryge ik haar? Gy kunt gemaklyk praten,

ó Prins 1

-ocr page 53-

HERE

ó Prins! maar zal men ’t fcbaap my vreedzaam volgen laten ?

T IM A N TE s.

J Neen; maar 'k weet een weg naar haar gevangenis, Die, buiten my alken, voor elk verborgen is;

Dat is toevallig, ook?

M A T H U 6 E S,

Zelfs is' het wondeibaarlyk!

Die weg, byzonder held! is voor uw hoofd gevaarlyk.

Tl MANTES.

Geen nood; ’k zeil met u raeé, want ik verveel my hier; Ja, fchoon '’t u wat bevreem’ dat ik als pasfagiernbsp;Naar Amfteldam vertrek.....

Door een venster ziende.

Och ! kyk eens naar beneden :

Daar zie ik Dirce-zelv’, die tempelwaart gaat treden.....

ó Goón! nu raak ik los, ja buiten myn verftand.

Moord! brand!... Hier fpookt de dood! hier gaapt de hel!.,. Moord ! brand !...

Alekto, en Megeer’, en Tizifoon’, wier krullen Van adders, groen en blaauw, uw hoofd als pruikjes hullen!nbsp;Gy, helfche juffers! komt! fchudt vonken van uw toorts,nbsp;En zet myn gloeijend brein als in eene yle koorts!

Ha ! goed! ik word recht warm, en, raak ik eens aan ’t zweten. Ik drink flechts priesterbloed, of zal’t als beuling eten !,...

Mat hu fes woest van zich af jlootende.

Daar is de duivel zelf! hy volgt my waar ik vlied’!

Hy loopt weg.

math USES, hem nay lende,

Timant’! 6 prins Timant’! loop toch in ’t water niet!

TWIN.

-ocr page 54-

4Ö D E M O P fl O N T E S,

TWINTIGSTE T O O N E E L.

Hei tooneel verbeeld een bosch, en in 't vcrfchiet den tempel van Apollo, in welken een gekrygsch en 'tnbsp;kletteren van wapens gehoord word, terwylnbsp;de priesters uit den zeiven boschwaartsnbsp;in vluchten.

D IR C E , T I M A N T E S , eeuigC V E I E N D E N,

DIRCE, vluchtende op het tooneel.

Dat was daar een rumoer! ’k Ben bly’ te zyn oinflagen. Timantes is een held, die ftouc zyn’ kop durft wagen;nbsp;Hy heeft het priesterdom doen loopen op een’ draf,

En breekt nu, naar ik zie, Apoiloos tempel af;

Wat maakt hy een geraas!

TIMANTES, hst zwaard in de hand, met eenige vrienden den tempel af brekende.

Dat is gedaan met floopen: Men kan nu al den brui tot afbraak doen verkoopen,

Hy treed vóórwaart.

Thans ben ik weêr bedaard; die ftorm is afgeweerd.

DIRCE.

Och, lieve prins! gy bloed!

timantes.

Ja, ’k heb fflyn pink bezeerd. Door ’t vallen van een plank met een’ verroesten fpyker;nbsp;Maar ’t heeft geen doodsgevaar. Gy ziet, het is hierkyk’ernbsp;Van af, alsof’er nooit een tempel had gellaan;

Veel’ handen maken ook licht werk. Wy moeten gaan:

Kom,

-ocr page 55-

47

HEKELSPEL.

Kom, Dirce! kom, naar boord!

DIRCE.

Maar, ’c kind?

TIM ANTES.

* nbsp;nbsp;nbsp;Ik ga het haten.

DIRCE.

En vader?

T I M A N ï E S.

Die mag eerst de rainnemoêr betalen.

DIRCE.

Maar, als hy ’t kleintje ziet!....

TI M A N T E S.

ó Goden! dit komt gek!

Hieraan is niet gedacht, en ’t is een kunstgebrek..... Maar, wat is ginds te doen ? ’t Zyn domme wapenknechtennbsp;Zy (luiten ons den weg: ik wil me ’er dóór gaan vechten.

De vrienden van Timantei nemen de vlucht, ,

Die bloodaarts loopen: foei! maar ik ben held.

DIRCE.

ó Goón f

TI MANTES, tegen de lyfwachten.

Sta, ronde! Man vooruit, die ’t woord heeft!

E E N-E N-T fV 1 NT IG ST E T O 0 N E E L.

DEMOPHONTES, TIMANTES, DIRCE, L Y E-WACHTEN en PRIESTERS.

DEMOPHONTES, naderende.

Best, myn zoon!

Ikzelf, ik ben de man, die ’t woord heeft 1

TI*

-ocr page 56-

48

DEMOPHONTES,

TIM ANT ES.

Ei, heer vader!

Dat wy juist hier elkaêr ontmoeten I

DEMOPHONTES.

’k Rym : verrader!

D IRCE.

’t Word nu recht theatraal.

TiMANTES, tegen de lyfwachten.

Ziet hoe verwoed ik kyk: Wie Dirce letzel doet is zo terftond een lyk!

D 1 R CE.

Zwicht, Prim! denk op uw piiikl

TIMANTES.

Al miste ik vingers, handen En armen’k zou u nóch befchermen.....met myii tanden!

DEMOPHONTES.

Gy zyt een dolleman, in ftede van een held.

Hoor, zoon! ik wil dat Dirce als offer word’ geveld:

Dit is zo myn plaizier. Al zyt ge een tempelllooper,

Al hebt gy haar verlost, zy komt ’er niet goedkooper Dan, met haar leven af: Apoll’ heeft haar gevraagd.

TIMANTES.

Pf 'rsns bloed is ’t dat hy eischt ?

DEMOPHONTES.

Is 't bloed van eene Maagd. TIMANTES, ter zyde.

Wacht eens, papa!

Overluid.

’Er is, in ’c ondermaanfcbe leven.

Zeer

-ocr page 57-

45gt;

HEKELSPEL,

Zeer véél dat juist niet is waarvoor ’t ons word gegeveiii Weet dat de godfpraak Dirce, als kuisfche maagd, niet raakt:nbsp;Ze i% Krouw! ze is Moeder! ik heb haar daartoe gemaakt tnbsp;D i R C E i ftil tegen hem.

Zwyg! ik word befchaamd!

DEMOïHONTES.

Eilieve! welk een tydingl

Ik ben dus grootpapa! dit baart my geen verblyding, Gy, priesters! zyt bedot: vertoeft met de offerhand’;nbsp;’Er heeft een misgreep plaats Hoe heet uw kind,Timant*?

TIM ANTES*

Olintes.

D E M o P H o N T E Si

't Spyt my zeer dat gy ’t dien naam doet dragen; Een Demophontesje zou my veel méér behagen.

TIM ANTES*

De naim doet niets ter zake. ó Vorst! wees wél te vreêii: Het is zoo’n lieve knaap; hy lykt u ongemeen*

D E M o P H o N T E S.

. ’t Kan wezen.;.. Maar, wat zal Creüze Haan te kykenf ’t Verwondert my niet meer dat zy de vlag moest ftryken.nbsp;Foei, prins Timantes! foei! hebt gy een maagd ontmaagd?!nbsp;En ly, onëerbre feeks! hebt gy dat ftuk gewaagd?

Ean i hoe ’t ook wezen moog’, gy dient om hals te rakefi ^ J^'aar luid van ’slands plakaat omtrent alzulke zaken,nbsp;öewyl dees prins u nooit verkiezen mogt tot bruid,

% 2al met u kapot: dan is de kermis uit.

-ocr page 58-

50

DEMOPHONTES,

DIR CE.

Neen, koning! ik alléén dien hier te zyn misprezen;

Want, had ik niet gewild, uw zoon zou fchuldloos wezen. Schoon ’t dartel is gezegd, ik heb den Prins verleid;

Ik heb my mooi gemaakt, gelonkt, gezucht, gevleid......

TIM AN T E 3.

Dat is gelogen, vorst! Ik heb alléén misdreven;

Ik heb haar vaak bonbons en fouvenirs gegeven.

Ja haar.....’k Zei’ licht te véél, en zwyg dus liever ftil.

DEMOPHONTES.

Gy, wachten! voert haar weg, ’k Weet zélfniet wat ik wil. Myn kwade luim verdwynt. Ik ga een pypje rooken.

En overwegen eens hoé ik moet zyn gewroken.

vertrekt, met de priesters, De lyfvachten voeren Dirce weg.

TIM A N T E s, alleer.,

¦’t Ging beter dan ik dacht. Papa Icheen wel verwoed; Maar toch beweegt natuur ’t grootvaderlyk gemoed.

TiTEE-EN-TPriNTlGSTE TOONEEL.

timantes, mathuses.

M A T H U S E S.

quot;^^eesbly’, geliefde prins! ’k heb u wat nieuws te ontdekken.

TIMANTES.

Ik ödk: veriieem.....

MATHÜSES.

Misfehien dat gy my zult begekken; gt; ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maaf

-ocr page 59-

51

HEKELSPEL.

Maar ’tfcheeltmyniet. ’Er komt een ommezwaai in’cftukj Eu dit verftrekt doorgaans een’ dichter tot geluki

TIMAWTES.

Hoe dat?

MATHUSES.

Vat gy ’c niet al, door ’t rymwoord van geruster? Dirce ss myn Dochter niet.

T IM A N T E ï.

fKietis dan ?

MATHüSEï, glimlsgchende.

Zy is uw Zusten

T IM A N T E Si

Wat duivel!...; Spot gy niet? Waardoor valt u dit in?

MATH USE Si

Door dit papiertje, prins! ’t is van de koningin;

Ik kreeg het van myn vrouw , toen zy reeds lag op fterveHi

TIMANTE Si

Geef’t blad des noodlots hier, doe me all’ inyn zinnen dérvenl

M ATHUSES.

Mogt dit billet volllrekt niet oopnen, (is ’t niet rear?) Vdór Dirce was geraakt in eminent gevaar.

TIMANTE 8.

Kyk zulk een vóórzorg eens!.... Maar, vrindje! toen optedes Geëischt wierd dat uw fpruit den hals wierd afgefneden,nbsp;^f^aarom het niet terfiont geopent ?

MATHÜSES.

Doer at g«tat '

juareti, na dien tyd verhopen, en *t verval

D ü nbsp;nbsp;nbsp;Fm

-ocr page 60-

52

demophontes*

Fan ’/ z'^ak geheugen vas my dit gefchrift ver ge et ent

T I M A N ï E s.

Deze üitvhig: mag men wel zeer mizerabel heeten!

Maar, hoé daii vond gy ’t nu?

M A T H ü s E s.

Toen. ik, deez’ morgen, ras Myne obligaties pakte uit lezenaar en kas,

Opdat tot myne vlugt al ’t noodig’ wierd geregeld,

Vond ik ook dezen brief, met rouwlak toegezegeld.

T I M A N T e s.

Geef. Ja,, ik merk de hand der koningin reeds klaar, Schoon ik geen letter fchrifts ooit heb gezien van haar.

Hy leest,

,, Mynheer en vrind Mathufes!

„ Hebbe de eer UE. te kommnniceeren dat Dirce UED«. dochter niet is , maar die van Demophontesnbsp;„ en my, gelyk een ander billet, dat aan den voetnbsp;„ der altaren, in eene mutfendoos, verborgen is, haarnbsp;„ Ed* verwisfeling zal manifesteeren. Blyve, met ach-„ ting en toegenegenheid,

„ UED*. enz.

„ AR GINl.1.”

,, Fan huis fdenzden der gde maand van’tjaar 14.”

MATH U'S ES.

Gy lagcht niet, maar gy beeft ? Wat doet u zó verbleeken ?

T 1 M A N T E E.

MathufesI maak wat ruimte; ik zal in woede ontll^ken.

M A'

-ocr page 61-

55

HEKELSPE

maThuses, van hem afwijkende.

Ben ik hier verr’ genoeg?

TIM ANTES,

Jawel. Nu gaat het aan. Hevig razende.

Lag ik, in Plutoos kolk, geEoden, of gebraên! Vervloekt dat mal geheim! vervloekt dat flechtgeheugen!nbsp;ó Woede! ik deug dan niet, omdat ik niet mogt deugen!nbsp;^a. Trade, gy zyt met Thebe lotgemeen!

Ik ben uw Edipus.....Waar zal myn kleintje heen ?

Aflchuwlyk, duivelsch wicht! afzetfel van een’ fnooden!

ó Satan junior 1.....Wat zeg ik, groote góden!

Dat lam is fchuldeloos, en kent zyn paatje niet......

Help! help! ik kryg den hik, van dolheid en verdriet! Myn zuster is myn vrouw, myn neef myn zoontegader;nbsp;’k Ben broeder en gemaal, ja ik ben oom en vader!

’k Ben.... alles wat men wil!... Goón! ware ik des in ftaat,

*k Zou graag myzelv’ den neus afbyten van ’t gelaat.

Hem kaauwen, tot een ftraf voor myn bloedfchendig huwen, En dan hem, fyn gekaauwd, myzelv’in’taanzigtfpnwen!nbsp;By het begin dezer alleenfpraak is Mathufes reedsnbsp;verdwenen.

DRIE.

-ocr page 62-

54 DEMOP HONTES,

DRIE^EN.TfVINTIGSTE TOONEEL.

Hct tooneel verheeld een hofzaaj., waarin zich in 't verfehiet, een tempel vertoont, nevens een brandend altaar; het beeld van 'juno de trouw-godin, en eenige bycieradtn,

' DEMOPHONTEs; TiMANTES, al vlttcktendè; CREÜZE en DIRCE, bezig met eene wieg voortnbsp;te trekken , waarin o l i n t e s zich bevind ;nbsp;CHERINTES, de wieg voortduwende; lyf-WACHTEN.

CREÜ Z E,

Timantes! vlugt maar niet; papa is niet meer booi, YerSchc gy nóch Creüze als een verflenste roos?

Ik heb myn best gedaan om d’ ouden heer te paaijen, En fpoedig zal de wind voor u gelukkig draaijen.

Wy \veten alles, prins! doch ’t maakt ons niet verwoed, Het gebakerd kind uit de wieg nemende.

Zie hier uw’ zoon, uw kroost, uvy eigen vleesch en bloed; Bezit dit lieve kind zyn moeders minzaamheden,

’t Is of’t zyn’ vaderzelv’.uit de oogen is gefneden.

Kyk eens hoe fchalksch het lagcht, als hunkrende om een’ Druk ’t in uw’ armnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zoen;

TIM ANTES, altyd buiten zinnen.

6 Schrik I zou ik dit durven doen ?

Neem weg, neem weg dat kind, een monstertje in myne oogenI

D E-

-ocr page 63-

55

HEKELSPEL,

DEMOÏHONTES.

'k Geloof, waarachtig! dat uw zinnen zyn vervlogen I Dl 8. CE.

Ja, ’t is zyne oude kwaal..... Myn echtgenoot! myn boutI

Geheugt het u dan niet dat wy zyn ftil getrouwd?

Ik ben uw wyfjelief.....

TiMANTES, haar wegftootende.

ó Gruwel 1... ’k Word geblakerd 1

DIRCE.

Zie toch hoe netjes uw Olintes is gebakerd!

TIMANTES.

Weg beiden, weg van my!

DIRCE, huilende.

Verftoot ge uw vrouw en kind?

TIMANTES.

Naar ’t vondelingenhuis, eer ik u faam’ verflind’J

DEMOPHOMTES.

Myn zoon!

CREÜZE.

Myn prins!

niRCE.

Myn man!

CHERINTES.

Myn broeder!

TIMANTES,

Apery ën!

DEMOPHONTES.

Ik moest hem binden doen, eer hy zich brengt in lyên.

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Xï-

-ocr page 64-

S6 DEMOPHONTES,

TI M A K T E S.

Ja, bind ray, fla my dood, hak my tot frikedel!

Ik zal te gaauwer dan neêrtuimlen in de hel!

Eadr toch behoor ik t’huis......

Het kind begint te kryten.

Wie fchreeuwt hier zó luidruchtig? Het is god Plutoos zoon, Avernus prins, doorluchtignbsp;Gm zyne helgeboorte, en die, in ’safgrond* nacht,nbsp;Gelyk zyn vader doet, ja altyd fchreeuwt, nooit lagcht;nbsp;IVlegera is zyu minne en Cerberus zyn hoeder!

C H E R I N T E S.

Noem toch uw eigen kind geen duivelskind ,myn broeder! Olintes kryt harder.

CREÜZEj hem aan Dirce overgevende.

Neem aan, mevrouw! want ik ga flecbt met kindren om.

DIRCE.

Het arme wicht word bang. Kom hier, myn hartje! kom, Zy legt het kind in de wieg, trekt aan het wiege~gt;nbsp;touw, en zingt :

Wyze; Schep vreugd in 't leven ^ enz.

„ Slaap, lief Olintje!

,, Wees aan geen ftuipjes bloot;

„ Slaap zagt, myn kindje!

„ Zó word gy groot!”....,

TIMANTES, invallende.

Vervloekt zy dat'gedeun! ’k Hoor liever krygstrompetten; lt;gt; Ja! ik ben een held, die legers kan verpletten.

JVaar is het moordtooneel ? waar ’s vyands oorlogsftoet ?

Ha!

-ocr page 65-

57

HEKELSPEL.

Ha! 'k plas, tot de enkels toe, in fchuimeud paardenbloed! Hoezee! triomf! hoezee! Mea moog’den aftogt blazen:nbsp;Ta ce ra ta!.,..

DEMOPHONTES,

Genoeg! fchei eindlyk uit met razen! LAATSTE T O O N E E L.

DE VORIGEN, MATHUSES.

MATH USES, Timantes omhelzende.

Zoon! tnyn waarde Zoon! aanftonds verkeert Uw lot,

TIMANTES.

IVaar toe die naam?

M A T H U S E S.

Omdat.....omdat gy zyt bedot!

T I 51 A N T E s.

Zó, waarlyk ?

MATHUSES,

Ja, myn zoon! gedraag u niet verwoeden Dirce is uw zuster niet: gy zyt dus niet haar broeder;

Ik ben uw vader, ik.

TIMANTES.

Wel henkers! dat is raar!

MATHUSES.

Geloof me, ontprinste prins! hetgeen ik zeg is waar;

De koning kan hiervan bewyzen produeeeren.

DE510PHONTES, een papier vertoonende, Timantes! ja, dit blad zal u legitiineeren;

Mathufes gaf het my; myn doode gemalin

P 5 nbsp;nbsp;nbsp;Had

-ocr page 66-

S8

DEMOPHONTES,

Had zeker, vóór haar dood, iets grappigs in den zin.

En daarom heeft zy 't fchrift, dat alles kon verklaren,

In eene üiutfendoos, verborgen by de Altaaren.

Die inval was wel vreemd; doch zonder hem, ó held! Waar’ nooit het treurfpel, dat wy (peelden, opgedeld.nbsp;Schoon zulks uwe erfenis een weinig zal verraindren.

Het blykt dat Dirce en gy zyt twee verruilde kindren:

^y is myn dochter; gy zult thans myn fchoonzoon zyn,

TIM A N T E s, peinzende.

Ja! ’t menschlyk lotgeval is dikwyls niets dan fchyn.

Men hoort de kindren vaak den naam van vader geven Hem die onfchuldig is aan hun geboorte en leven.

6 Vorst! waarom niet eer my 't mal geheim ontdekt?

’k Had dan niet nutteloos zoo’n groot alarm verwekt.

DEMOPHONTES.

De ontknooping van het fpel waar’dan niet wonderbaarlyk.

TIMANTES.

Kan ik dit vreemd geval gelooven ?

MATHüSES.

, nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wis en waarlyk.

DIRCE.

’t Orakel is vervuld: de lotery heeft uit.

Eerst ben ik vrouw gemaakt, toen moeder, en nu bruid; Al is dit averechts, men ziet het méér gebeuren.nbsp;MATHÜSES.

My dunkt, op ’t eind’ van ’t (luk kan ik zo watbefpeuren; Prinfes 1 vertel my eens wat deze wieg bevat.

DIRCE, Olintes uit de wieg nemende.

Zie zélf, heer fchoonpapa!

MA-

J

-ocr page 67-

59

HEKELSPEL.

MATHUSES, met. het kind in zyne armen.

Dit is niet voor de kat I.....

Kom, ó myn kleinzoon! 6 ray.n nazaat!... Waar, myne oogen! Of gy toch zyt geweest, dat gy dus wierd bedrogen?nbsp;Hoe ’t zy, ’k ben grootpana, en vraag niet op wat wyz’,,nbsp;Schoon ik juist niet de vlyt der twee gelieven prys,

G R E ü z E.

Nu is *t myn beurt, ó Vorst!’k zou my wel koeltjes hoiién; Maar dat ik hier verfcbeen was, weet gy, om te trouwen;nbsp;ïk moét dus trouwen, ja, of maak een Hecht figuur.

DEMOPHONTES.

Gherintes, naar my duukt, is u een goed portuur,

Wyl hy myii zoontje blyft, myn erfgenaam zal wezen.

En vry wat in de melk te brokken heeft nadezen:

’k Bied hém u tot gemaal, ’t Is een beleefd perfoon. Die zéker oogen heeft voor uw betoovrend fchoon.

Gy beiden moest den boél maar by elkander leggen; Wat zegt ge ’ervan, prinfes?

c R E ü z E.

Dat ik niet „neen” kan zeggen, CHERINTES.

ó Vreugd! niet „neen” is „ja!”.... Myn lief! myn bruid! myn vrouw!

’k Beloof u, dag en nacht, gehoorzaamheid en trouw!

TIMANTES.

’k Ben nu geheel bedaard; myn dolheid is verdwenen: Dus wil ik, jeugdig paar! my by uw’ echt veréénennbsp;Met myne lieve Dirce, en dansfen op het bal,

Tot dat de morgenftond my llaaprig maken zal.

DSgt;

-ocr page 68-

6o

DEMOPHONTES,

DEMOPHONTES.

My dunkt, wy moesten eerst, zó als we ons hier bevinden. Een reisje van plaizier ter zee gaan doen, myn vrinden Inbsp;En wel naar Arafteldam, waar mooglyk, om dees grap.nbsp;Ons ’t fchouwburgminnend volk begroet met handgeklap,nbsp;vertrekken, in de volgende orde; Demoahontesnbsp;en Mat hu fes, met O lint es, vóóraf; vervolgens Chemnbsp;fint es met Creüze ; daarna Timantes met Dirce,

De lyfivachten prezenteeren het geweer, onder het roeren van de trom.

i

-ocr page 69- -ocr page 70- -ocr page 71-

D E

MALABAARSGHE WEDUWE

OF DE

GALANTE FRANSCHMAN,

HEKELSPEL.

EERSTE T O O N E E L.

DE opperste BRAMIN, EENJONGE BRAMlNi DE OPPERSTE BRAMIN.

Wy fteken hier van da^g, zo ’t naar myii’ zin mag gaan, Op nieuw een vreugdevuurtje als Bramaas priesters aan ;nbsp;Dat jonge weêiiwtje zal waaiTchynlyk watertandennbsp;Dat ze, op haar’ egaês lyk, zich levend’ nioog’ verbranden ,nbsp;Naar ’t lieflyk oud gebruik der Malabaarfche kust;

quot;Want zulk een braadpariy is onzer fciioonen lust.

U, jeugdige Bramin! u heb ik uitgeleezen,

Om hovfdbefchikker van die doodfche pracht te weezen.

DE 3ONGE BRAMIN.

Ik dank u vriiidlyk. Neen! ik heb in ’t ambt geen zin,

En kweek uw hardheid niet, 6 opperde Braminf Gy zyt, het is bekend, geen minnaar van de vrouwen,nbsp;En daarom kunt gy koel haar in het vuur aanfchouwen»nbsp;Maar is ben jong en teêr, en heb de fekfe lief;

Geheel op andre wyz’ ben ik tot haar gerief.

Wi!i

-ocr page 72-

d4 DE MALABAARSGHE weduwe.

Wilt ge op een huwlyksfeest als priester my befcheiden. Opdat ik 't bfuidje raoog’ naar ’t bruiloftsbed geleiden.nbsp;Dan ben ik tot uw’ dienst; maar ik verbrand geen vrouw.nbsp;Die nóch een’ knappen vent plaizierig maken zou.

DE OPPERSTE BRAWlNi

’t Ware een publiek fchandaal. Durft gy de wet weêrftreven, Daar zy ons priester iom mag eere en voordeel geven?nbsp;Bedenk, wanneer een weêuw Zichzelv’ verbranden gaat.nbsp;Is ze uiterst opgefcbikt met hoofd- en lyffieraad;

En al dat kostlyk goed, dat ze aflegt vóór haar fterven, Moet Brainaas priesierfchap als beneficie erven;

Zoud gy dan....?

DE JONGE BRAMIN.

Lieve goón! zal dus, ten allen tyd’. Gebraden vrouwenvleesch ons ftrekken tot profyt!....*nbsp;De Franschman , als gy weet, geankerd op deesllroomen ,nbsp;Brult uit zyn fchepen, dat het davert langs de zoomen;nbsp;De glazen van ’t paleis des gouverneurs der ftadnbsp;Rinkinken door ’t gedreun; fchiet hy de vesting plat,

Dan zyn we’er all’ om kcud;want, vrind! de Franfchenhouén,-(Zy zyn juist niet zeer vies!) ook wel van bruine vrouwen; Eu, als hun generaal van dit ons brandfeest hoort.

Word gy, zowel als ik, door dat gefpnis vermoord,

Wy moesten ’t oud gebruik, zó dunkt my, achterlaten.

DE opperste BRAMIN.

ongehoorde taal! Al moogt gy deftig praten.

Ik- kon, uit tydverdryf, in ’t breede u doen verftaan ^ Hoe ’t oud gebruik alom door’t menschdom word voldaan;nbsp;Wat karen overSl de dweepzucht aan doet richten;

Wat

-ocr page 73-

65

HEKELSPEL.

Wat zotheên ieder volk vereert als eerste pligten;

Hoe, in Europa zelfs, de meestbefchaafde liên Elkanders leven niet, ora ’t punt van eer, ontzien;

Maar die uitkramery van ’t geen ik heb gelezen Zou, by ’t begin van ’t ituk, zeer overtollig wezen.nbsp;Kortom, de lieve vrouw, wier man is doodg-raakt.

Dient ftraks te zyn verbrand, wyl my dat pretje finaakt. Zy zal, als ’t is gedaan, ’er zich wel aan gewennen,

En niets onaangenaams van ’t weduwfchap meer kennen.

DE JONGE BRAM IN,

Gy praat gemakkelyk, eerwaarde en wyze heer!

Maar, och! ’t verbranden doet, naar ik begryp, zeer zeer, ’k Heb ééns, (’t geheugt my wél, al is ’t wat lang geleden,)nbsp;Toen ik noch fpeelde als kind, niet vatbaar voor de reden,nbsp;Myn vingertjes gebrand aan zeker endje kaars.

En bragt hier ’t huis in roer, tot fchrik des Malabaars:

Ik leed geweldig pyn, voor ’t minst wel veertien dagen; En toch mag ik byna niet van die pyn gewagen,

In vergelyking van.....

DE OPPERSTE BR A MIN, hiOrrig

Wat vergelyking van f.....

Foei, jonge heer Bramin! gedraag u als een man;

Zo gy een meisje waart, kost gy niet anders fprekeir.

Hoe! leeft men tot plaizier in de onderraaanfche ftreken ? Dat mogt de drommel doen! De aarde is een rampwoestyn,nbsp;Waar altyd regen is en nimmer zonnefchyn;

moet elkander niet verheugen, maar bedroeven.

En dus kan ’t vroom gemoed zicbzelven best beproeven; Zie daar myn ftelling, die van menig’ ambtgenoot,

E nbsp;nbsp;nbsp;Wiens

-ocr page 74-

DE MALABAARSCHE V7EDUWE,

Wiens mond ftaSg is vervuld van zonde en ramp en dood, Terwyl hy evenwel zyn keel zorgt goed te fraeeren,nbsp;Om dus, by’s levens last, geen moed en kracht te outbeeren.nbsp;Maar, giids komt inyn Bramin, dien ’k afzond in dit uur,nbsp;Tot naricht of de weêuw alreê verlangt naar ’t vuur.

TWEEDE T O O N E E L.

DE VORIGEN, EEN BRAMIN.

DE opperste BRAMIN.

W elnu! is zy gereed, die edele Lanasfe?

DE BRAMIN.

Eerwaarde!, ja, zy wenschte alreê te zyn tot asfche: Noch nimmer was één vrouw, op ’t Malabaarfche ftraiid,nbsp; graag als deze weêuw geroosterd en verbrand.

Haar maagfchap is recht bly’ datzy naar’t vuur wil treden. En zorgt alvast de. bruid te tooijen en te kieeden:

De droes! zy draagt geen kleintje aan diamant en goud 1 Wat bruiloft, als zy eens is met den,dood getrouwd!

DE OPPERSTE BRAMIN.

Ik dacht wel dat die vrouw ons nimmer zou dupeeren.

Ik wou al ’t vrouwvolk wei verbranden, wil ik zweeren, (Indien ’t maar voordeel gaf,) ja weêuw en maagdelyn.nbsp;En oude vrysters ’t eerst, wyl ze ons nadeelig zyn;

Die hekfen ftooven ons de flechtfte kool van allen. Wanneer zy, kromgekind, ons door natuur ontvallen.nbsp;Hoe vaart Nerinaas man? Is hy welhaast kapot?

DB BRAMIN.

DE

•éi

-ocr page 75-

6y

HEK E LSPE

DE OPPERSTE BRAMIN.

De droes! wat heilryk lotl Ddt zal een vetje zya, mag hy de ziel verliezen!

Want zyn fchatryke weêuw zal wis de houtmyt kiezen; Zy is een brave vrouw. Maar, apropos, Bramin!

Treed de opgetooide bruid weldra deez’ tempel in?

DE BRAMIN,

In vyf minuten tyds zal zy zich hier bevinden,

En eer één uur verloopt kan haar het vuur verflinden.

DE OPPERSTE BRAMIN.

Best, opperbest! Men moet zich met het roostten fpoên; Wy krygen licht van daag méér van dien aart te doen.nbsp;Tegen den jongen Bramin.

Gy, als ik heb gezegd, moet onze weêuw verzeilen; Wyl gy de jongfte zyt, moet gy het werk beftellen;

Maar zie vooral wél toe dat niets van haar fieraên,

Ja zelfs geen heinbd, of doek, moog’dóór de vingren gaan;

Wy flechts, wy moeten ons met wat zy nalaat zalven......

Bedenk, het fooitje, dat gy krygt, is vier zesthalven: Een mooije pruim 1....

de JONGE BRAMIN.

Helaas! moet dan de weduw’ dood 1 Och! wrerd een ander tot myn beulsambt uitgeloot!.nbsp;Voegt dan een jonge vrouw, die we eerst met olie fmeeren,nbsp;Een bed van vuur, in plaats van zagte zwanenveêren ?nbsp;Haar leed doen!.,, ’k Wou dat ik, vóór dien vervloekten Houd,nbsp;duizend raylen verr’ van Maiabaar bevond!

Hy vertrekt.

-ocr page 76-

68 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

BE OPPERSTE BRAMIN.

Wat wil die luitenant?

DERDE T 0 0 N E E L,

DE OPPERSTE BRAMIN, EEN INDIAANSCH OFFICIER, BRAMINNEM.

DE officier.

Aan u te kennen geven.

Dat onze gouverneur, dien ’t fcheepskanon doet beven En rillen als een blad, by ordonnantie meldnbsp;Dat Uwe braadparty dient heden uitgefteld.

DE OPPERSTE BRAMIN.

Noch fraaijer! En waarom wil hy dat vuurtje dooven?

DE officier.

De vrolykheid, mynheer! word Hechts een wyl verfchoven, Omdat hy is beducht dat, in deez’ oorlogstyd,

Het zatgezopen volk zou lustloos zyn ten ftryd’.

Ook ftaat dit tempelkoor, ter %voonplaatze u gegeeven, Juist tmfchen ’s vyands heir en onze flad verheven,

De glinsterende vlam der houtmyt zou te dicht Den vyand flonkeren, in 't moedig aangezicht;

Dit doet den gouverneur voor plegtigheden vreezen,

Die ligt d' Europeaan aanjlootlyk konden weezen.

Gy ziet, hy is beleefd en wonder heusch van aart.

DE OPPERSTE BRAMIN.

Jk zal hem fpreeken gaan; dat zweer ik by myn’ baard ! De officier vertrekt.

Wel z?ker! ’k zou, om hem, de plegtigheid vertragen J

’k Wou

-ocr page 77-

69

HEKELSPEL.

’k Wou liever dat ik hém zag branden lichterlagen.

Wat beeld die gouverneur zich eindlyk niet al in!

Is hy hier kommandant, ik ben hier hoofd-Biamin.

Als hy het oud gebruik kon doen met voeten treden. Dan waar’ ’t met ons gedaan, den pas ons afgefneden;

’t Volk zou ons openbaar begekken, alsof wy Naar ’t dolhuis moesten, om ontzinde dweepery.

Neen, vrinden! ’i gaat niet aan, wy moeten niets verzaken, Maar van ons fmeerig ambt ons duurzaam zéker maken,nbsp;En onze buiken, de eer van Bramaas oppertolk,nbsp;Dikmesten met het zweet van ’t bygeloovig volk.

Zy vertrekken.

H I E R D E T O O N E E L.

DE WEDUWE, FATIMA.

F ATIM A.

Mevrouw! dat lot is erg: ’k wou in uw plaats niet wezen; Men zou, tot zulk een’ prys, wel voor het huwly k vreezen!nbsp;DE WEDUWE.

Ja, kindlief! ’t huwlyk heeft zowel zyn zoet als zuur, Byzonder in dit land, waar ’t ons geleid naar ’t vuur.nbsp;Gy zyt een Perfisch meisje, en hebt dus niet te fchroomennbsp;Dat myn fataal geval u ooit zal overkomen ;

Maar ’t geen my troost, vrindini in myne droefenis,

Is dat ’er menig weêuwtje alreê geroosterd ij.

FATIMA.

Ik kryg een koude koorts, als ik u hoor gewagen Dat gy verbrand word in uw fehoonfle lentedagen.

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;BE

-ocr page 78-

70 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE WEDUWE.

Spreekcedler, Fatima! en fpaar myn kiesch gevoel:

Ik word gereinigd door den vuurgloed van myn’ poel; ’’k Zou me, ais ik leven bleef, een lichtekooi zien achten ;nbsp;Dus fgt;erf ik om myne eer.

FATIMA.

’k Wil naar die eer niet trachten!

DE WEDUWE.

Och! gy weet alles niet. Moor *t ergfte ftuk, myn kind! Myn fverleden man wierd nooit door my bemind;

En toen moet ik, om hem, ter houtinyt paraisfeeren! Fatima.

Hoe! hebt gy in de krant niet zélf doen adverteeren.

Dat u de zwaarfte flag verplet had, door de dood Van uw’ geliefden en getrouwen bedgenoot.

Met wien gy twee jaar lang verfleet in ’t volyt genoegen, En dat ge, om niet uw hart méér kwelling toe te voegen,nbsp;Verzocht van, rouwbeklas; verfchoond te mogen zyn?

DE WEDUWE.

’t !s waar; doch menigmaal is zulk een druk maar fchyn: De waereld heeft doorgaans wat apery van nooden,

En lieden van fatfoen behandien heusch hun doden.

’k Loog echter niet gehéél: ’t was my de zvvaarde flag, Wyl ik my, om ’smans dood, ten vure doemen zag.

My was een flechte knaap, dien ik uit dwang moest trouwen, Die dikwyls dronken was, en liep by andre vrouwen;

Ja, als hy, ’savonds Dat, uit zyn kollegie kwam. Bekeef hy my nief flcchts, maar klopte my half lam.

Zie daar, myn Fatima! den man, om wien ik heden,

Punr

-ocr page 79-

HEKELSPEL.

Puur uit welle'-endheid, naar vuur en graf moet treden, En lagchen met één oog, terwyl het ander fchreit!

FATIMA.

Wel, jongens! jongens!,... Kyk ! dat’s eerst een yslykheid !

Was hy zoo’n fchobbejak?.....Nochtans, laat ons hem fparen,

Blevronw! en wil uw hartje eens ongeveinsd verklaren:

Zyt gy noch nooit, ter deeg, verliefd geweest van zin?

DE WEDUWE.

Ontzaglyk! ik beminde , en voel dat ik nóch min.

Toen ik uit Ougly, aan den Ganges, af moest deken, Wyl myn famielje ging verhuizen naar dees ftreken.nbsp;Bevond ’er zich aan boord een Franschman, zó galant,

In houding en manier zó vlug en elegant,

Dat daadlyk myn jong hartje in vuur en vlammen blaakte, En ik dus levensiang aan ’t touwtje vast geraakte.

Hy óók beet aan het aas, en fpartelde als een visch. Die aan het hoekje hangt, byna gevangen is.

Doch, daar de hengelkoord éénsklaps word losgeretén, Verdwynt,en roept,als ’t ware: „Ik wenscbjefraaaklyk eten!”nbsp;Ach! zó verdween hy óók; want myn heer vader wounbsp;Niet dulden dat ik met een’ Franschman trouwen zou,

En zeide, ’t was een volk zó wuft en ongedadig En los als weêr en wind, in eedbreuk zelfs baldadig.nbsp;Op vrouwen dol verliefd, wyl ’t is van ouds in zwang.nbsp;Doch biddend’ fchaars haar aan méér dan zes weken lang.nbsp;Myn Franschman, evenwel, was niet zó gek van zinnen:nbsp;Hy heeft my ééns bemind, om eeuwig my te minnen.

Het was een zeer fraai man, veel blanker ook dan wy» Met hoogbepluimden hoed, met lang rapier op zy’,

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ge-

-ocr page 80-

7® de malabaarsche weduwe.

Gekapt, gelaarsd, gefpoord, met fchyngoud alsbefmeten; Hy zong, of floot altyd, en fnoof als een bezeten.

Hy had flechts één gebrek: byna op ieder woord Wierd uit zyn’ lieven mond een zware vloek gehoord.

Zo ’k ineen, dien van ,,raorbieu!” ’t geen inyn’papa deed beven,

Die waande dat hém wierd een fcheldwoord toegedreven: IVlyn minnaar lagchte ddii, en bood hem fnuifjes aan.

FATIMA.

Maar, hoe kost gy, mevrouw! elkander toch verdaan?

Het Fr nsch en ’t Malabaarsch zyn, naar my dunkt, twee fprsken,

Die, door haar groot verfchil, zeer veel verwarring maken, Wanneer een Franschman fpreekt met eenen Malabaar;

Of had ge een woordenboek?

PE WEDUWE.

’k Vind dees bedenking raar! Myn held verftond en fprak, al komt dit vreemd tevoren,nbsp;De taal des lands z6 kiek, als waar’ hy hier geboren.nbsp;Helaas! wy hadden juist met woorden niet van doen:

Nü lonkte hy my toe, dan gaf hy my een’ zoen;

En deze waereldtaal, die liefjes famen (preken.

Verhaat men duidlyk, zelfs in de onbefchaafdfte (treken.

FATIMA.

’t Is waar: in Perfië óók is deze taal bekend.

En reeds op vyfcien jaar was zy my ingeprent......

Maar, ’k ben, als meisje, wat nieuwsgierig in het vragen : Waar reisde uw minnaar heen ?

-ocr page 81-

73

HEKELSPEL.

DE WEDUWE.

Naar Nantes, waar zyn magen, Gelyk hy heeft verteld, fchatryke lieden zyn,

Wyl ze ’er een kroegje doen van bier en brandewyn. Achi ’k zie hem nimmer weêr in deze verre landen;

En, tot noch grooter fpyt, ik moet my thans verbranden, En wel om eenen man, niet half zo mooi als hy.nbsp;ó! Zo het ware om hém, dan braadde ik gaarne my.nbsp;Men moge of al of niet het heden bruiloft heeten,

Ik ben van daag zeer warm, ja, ik begin te zweten.

F A T 1 M A.

’k Geloof het wél: wie zou niet zweten, in het uur.

Dat zy zal rusten gaan op een matras van vuur?

’k Word zélf 'ervan benaauwd; en, trouwde ik van myn dagen ,

Zó warm een bruiloftsbed zou my gantsch niet behagen......

Maar, ’k Zie daar een’Brainin, die, vóórliet moordbedryf, U wis een weinig moed komt fpreken in het lyf:

’k Laat u op uw geraak met hem hier eenzaam praten; Want, fchoon hy jeugdig is, ’k durf u wel lamen laten:nbsp;Een priester is toch nooit gevaarlyk by een vrouw!nbsp;Adieu! tot wederziens!

F r F D E T O O N E E L.

DE WEDUWE, DE JONGE CR A MIN.

DE WEDUWE.

ó Gy, dien ik aanfchonw.

Niet zonder huivring om uw lange witte kleêren 1

E 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ver-

-ocr page 82-

DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Verfcbynt ge om hiermee my, helaas! den gek te fcheeren ? Of zyt gy aangedaan door myn’ bedroefden ftaat?

DE JONGE BRAMIN.

Jong en bevallig weêuwtje! ik hou niet van gebraad.

Als ’t is van vroinvenvleesch; en, zo ik vry mogt paren. Met iemant als gy zyt zou ik het zeer wel klaren.

Ik ben een goede ziel, al ben ik een Bramin,

En, kyk! de fchoone fekfe is al myn lust en zin:

’t Maakt d’ opperpriester boos; want deze is, moet gy weten, (Hy zegt ons de oorzaak niet,) op’t vrouwvolk fel gebeten.nbsp;Och ! waarom wierd ik hiér juist ingelyfd! waaromnbsp;Wierd my geen plaats vergund by Venus priesterdom,

In landen, waar men haar gelyk godes hoort roemen. En waar geen weêuwtjes ooit zich zien ten vuredoemen!nbsp;Maar, ’k fpreek van my te veel, van u te min, mevrouw!nbsp;En ’t voegt dat ik, helaas! u anders onderhou’.

Wilt ge, eer gy flapen gaat, ii niet wat rekreëeren?

Zond gy geen glaasje orgeade, of boterham, begeeren, Het zy met kaas, of vleesch, of zalm, of vetten worst?nbsp;Eisch alles wat gy wenscht, voor etenslust, of dorst:

Wy hebben overvloed van veel’ verfeaperingen;

Want in een’ kloostermuur zyn altyd zulke dingen. Spreek vry.

DE iVEDUWE, neigen Je.

’k Bedank u zeer. Gy fchynt een hupfche kwant.

DE JONGE BRAMIN.

Ja! ’k ben, in myne foort, een heertje vry galant.

Hoor: tusfehen ons gezegd, en tusfehen ons gezwegen, ïk deug niet tot Bramin, en ’t ambacht Haat my tegen,

Ge-

-ocr page 83-

75

HEKELSPEL.

Gelyk zulks méér gebeurt aan hem die dat handteert.

DEWEnUWE.

Maar, waarom hebt gy dan tot priester geftudeerd?

DE JONGE BRAMIN.

’t Was tegen wil en dank. Om u te vreên te Hellen, Zal ik, hoewel te onpas, u eens wat raars vertellen.

tn Ougly, waar ik ben geboren, is een wet, .

Die door het oud gebruik zeer mal is ingezet;

Te weten, als een kind tot driemaal toe zyn lippen Ds moederlyke melk, of broodpap, laat ontglippen.

Dan word zodanig wicht, naby den Gangesdroom,

Drie dagen achtereen gehangen aan een’ boom,

Als draf dier morsfery, totdat het drinken, eten En fchreeuwén, ja meteen het gapen heeft vmrgeten:

Dit was myn lot, mevrouw! wyl ik was Hout geweest.

'k Gaf echter, dat gy ’t vat, noch niet geheel den geest, (Want, als ik, op dien tyd, het leven had verloren.

Zou ik u heden niet dat naar geval doen hoorenj) Wanneer een akkerman, begaan met deercnis

My vond, en herwaarts bragt, door eene wildernis; Maar, och! de priesterfchap, met zulk een’ vondst te vreden,nbsp;Deed my in Bramaas dienst als ingelyfden treden:

Ik was ’er mooi aan toe en hier zeer lief bedeld!

DE WEDUWE.

Wie heeft u toch verteld hetgeen gy my vertelt?

D E J o N G E B 1! A M 1 N.

Geenmensch; maar fl'at ik’tweet moet u genoegzaam wezen.

DE WEDUWE.

Welnu! ’t zal breeder zyn te raden dan te lezen.

Wat

-ocr page 84-

76 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Wat zonderling geval brengt ons hier by elkaêr!

Wat ligt me als lood op ’t hart! Hoe voel ik my zó raar! Ik ben, zowel als gy, geboren in Bengalen;

En dat beduid zo iets.....

DE JONGE BRAMIN.

De duivel mag my halen, Indien ik niet geloof dat wy famielje zyn Inbsp;Hoe oud zyt ge?

DE WEDUWE.

Even in de twintig. de jonge bram in.

Dat heeft fchyn.

Maar hoel wie zyt gy dan?

De weduwe.

Lanasfa was myn moeder. DE JONGE BRAMIN.

Myn Zuster!

DE weduwe.

GoSn !

de jonge BRAMIN.

Omhels, erken in my uw' broeder!

DE WEDUWE.

Broér Jan! zyt gy het zelf? Wat ongemeene grap!

Zulk een herkenning baart met reden handgeklap;

Al is zy ongerymd, zy is toch altyd aartig.

En dees theaterkoep is ook dit treurfpel waardig.

Ik riekte al dat natuur óns famen had gehecht:

Het bloed kruipt altyd waar ’t niet gaan kan , als men zegt. JMaar, liever had ik toch dat ge, in deze oogenblikken,

Myn

-ocr page 85-

77

HEKELSPEL.

Myn broeder niet mogt zyn: ’k zou dan voor ’c vuur niet fchrikken.

DE JONGE B R A M I N.

Hoe dat, rayn Kaatje-zus? Wilt gy dan nóch van kant? Vervloekt zy ’t oud gebruik van dit verduiveld land!nbsp;ó Weel ’k zie u dan óók van dollen braadlust blaken.nbsp;Om op een vuuyj'c'iavot uzelv’ tot asch te maken!

Het is een mooi plaizier! Eu ik, (wat onbefcheid!)

Zou prezes wezen by zoo’n malle plegtigheid!

DE WEDUWE.

Dat woord van ,, vuurfchavot” is waarlyk vreemd gevonden; Maar dat het onzin is, laat duidlyk zich doorgrouden:

Het duid een fchaiidplaats aauj en ’t is juist omgekeerd, Wyl zich een weêuw verbrand om niet te zyn onteerd.nbsp;Voor ’t minst, ik ftel myn eer, fchoon ik myn’ man niet minde.nbsp;Schoon ik ’t gebruik vervloek, dat my het vuur verflinde;nbsp;En gy, myn broèrtjelief! beklaagt gy ’t geen ik ly’,nbsp;Doe my een klein plaizier, verbrand ii nevens my.

En fop dus ’t priesterdom, dat u, voor al uw leven. Denkt beet te hebben, en zal razen om uw fneven.

DE JONGE BRAM IN.

Wel zeker! waarom niet? Ik heb daartoe geen trek;

Met reden wierd ik d4n gehouden voor een’ gek.

Indien ik immer my moest doón met eigen handen,

Zou ik noch liever my verzuipen dan verbranden:

Dat’s koeler, voor het minst. Gy, zuslief! wees bedaard: Waar leven is, is hoop: dit is een’ daalder waard’.

De Franfche generaal, die, uit metalen draken.

Of flangen, op de ftad niets doet dan applen braken,

Word

-ocr page 86-

78 DE MALABAAIISCHE WEDUWE,

Word mooglyk hier de baas; en, als dii gaaiiw gefchied, Is, eer men óm kan zien, het oud gebruik tot niet;nbsp;Een franschman is galant, en zal geen vrouwtjes roosten.

DE WEDUWE.

Vergeefs doet gy uw best om my zo wat te troosten. Indien die generaal bezwykt in ’t krygsaiarm,

Dan ben ik ’er om koud, of, eer gezegd, om warm; Ja, ’k dorst myne oogen wis niet opflaan voor de lieden.nbsp;Als ik had vrees betoond door koppig weêrftand bieden.

DE JONGE BRAM IN.

Ei! tel de praatjes niet. Wy zullen alle twee.

Zodra ’t hier word te warm, gaan vlugten over zee, Kaar een of ander land, alwaar ’t is goedkoop teeren;nbsp;Ik, die mooi fciiryven kan, zal vlytig kopiëeren,

En winnen ’t lieve brood, zowel voor u als my;

Ja, mooglyk word ik zelfs wel praktizyn ’erby:

Dat geeft zeer goed......

DE WEDUWE.

Neen, neen I ik vlugt niet van dees llranden, Al zou’k, met huid en hair, tot zesmaal toe verbranden.nbsp;Ook is ’t noch zó verr’ niet: al ben ik offerbruid,

Eón rukwind der fortuin blaast licht myn houtmyc uit.

DE JONGE BRAMIN, fpytig.

Wel! rooster u zó zwart als een kastanje op kolen 1 Ik zal het koeltjes zien, dat zweer ik by rnyn zolen!nbsp;Wie naar geen reden hoort moet voelen, tot zyn fchaê.nbsp;Maar, hoop niet dat ik u by ’t vuur ten dienste fta,

En zélf den blaasbalg trekite, en dus de vlam beziele; Verwacht veeleer dat ik hier al den brui verniele,

Den

-ocr page 87-

79

HEKELSPE

Den opperden Bram in zyii’ gryzen baard ontroov’.

En mee zyn fisfend bloed de takkebosfehen doov’!

Hy vertrekt,

'ZESDE T O O N E E L.

DEWEDÜWE,FATIWA.

F A T I M A.

Een wapenliillland, om de doden in te pakken,

Die weêrzyds zyn gedood, door’t fchieten en door’t hakken, Is flus gefloten; maar, hoewel een jonge meid,

’k Zie toch dat voorval aan voor listig krygsbeleid,

En denklyk zal de flad welras kapituleeren.

De Franfche generaal, (quot;’t is een der fraaifle heeren Die ’k immer heb gezien, een kostelyk finjeur!)

Kwam reeds in mondgefprek met onzen gouverneur.

Die op zyn vloermat zat, met kruisfelingfche beenen. Daar nu de omwenteling op til is, naar wy ineenen,

Bid ik dat gy, mevrouw! u niet te gaauw verbrand; Want, als het oud gebruik van dit vuiirbarcnd landnbsp;Verviel, zou wis die fpoed u naderhand berouwen.

En gy onmagtig zyn ten tweedemaal’ te trouwen.

DE W ED o WF..

Ik weder trouwen, ik? Ja, met den dood, vrindin!

Zie daar myn’ bruidegom, het voorwerp dat ik min. Maar, ’k wil u, op myn beurt, ook eens wat nieuws vertellen;nbsp;jonge heer Bramin , die ’t vuurfeest moet beftelleii,nbsp;.....raad eens wiel

FATIMA.

Och! fpreek: ik raad doorgaans verkeerd.

D E

-ocr page 88-

8o

DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE WEDUWE.

Myn Jan-broêr!

FATIMA.

Hé ! dat’s raar!

DE WEDUWE.

Die tnalöor konfenteert

Niet in myn flerfgeval, maar wil dat ik blyv' leven.

Ik weet niet hoe of wat: is ’t niet om van te beven? FATIMA.

Hoor; ’k heb een vóórgevoe!: uw Franschman is misfchien In ’t leger, en alsdan zult gy uw’ bout herzien.

DEWEDUWE.

Myn’ Fransehman weer te zien! ó! dat zou prettig wezen! Kyk! zo dat, Fatima! gebeuren mogt bydezen,

Al waar’ hy ook niets méér dan ftmpel korporaal,

Of wel fourrier, ik koos hem daadlyk tot gemaal......

Maar, ochlhyzelfkon reeds getrouwd zyn!... Welke reden’! ’k Verloor noch pas één’ man, of denk reeds aan een’ tweeden!

FATIMA.

Veel’ weéuwtjes doen dit óók, en zyn ras wéér gepaard; Eén levend’ man is méér dan honderd dooden waard’.

Gy ook zyt noch te frisch, om niet e.m’lust te kweken... „

DEWEDUWE.

Laat ons by dit gefprek nu maar een fpeldje (leken:

’t Zou afgezongen zyn wat ik méér booten liet.

Gaan wy van hier.

F A TIM A.

Waarheen ?

DE WEDUWE, zuchtende.

Dat weet ik zelve niet. Z'j vertrekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ZE-

-ocr page 89-

HEKELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;8t

ZEVENDE T O Q N E E L.

DE FRANSCHE GENERAAL, EEN FRANSCH officier.

RE GENERAAL.

Morbleu! ’k wil dat men my een jaar eniprizonneere, Ja my van generaal tot karkuecht degradeere,

Zo ik de ftad niet winne, al had ze een’ kaarten muur! Die wapenftilftand, vrind! is enkel om’t figuur,

En geeft my, fchoon lüervan geen reden word vernomen, Het recht om in ’t portaal van dit gedicht te komen.nbsp;DE OFF ICIF, R.

Eh, mon cher géuéral! soufFrez qu’eii ce moment Je vous puisse en frangais dire mon sentiment:

Le langage indien est pour moi très-pénible,

Et dans ce tête-k-tête il me parait risible DE generaal.

Neen, fpreek hier Maiabaarsch, en kwel u nergens om; Spreekt gy die taal niet recht, zo fpreek ze mank en krom.nbsp;Ik ken haar reeds van ouds, en hou ze hoog in waarde,nbsp;Wyl ze ook gefproken wierd door ’t mooide meisje op denbsp;Die aartige bruinet was zó van zesfen klaar, (aarde:nbsp;Dat ik byna myn Fransch vergeten had om haar.

DE

(*} Overzetting dezer Franfche vaerzen, voor den Neder» ^uitfchen lezer :

Ei, waarde generaal! vergun my dat ik thans Wat ik te zeggen heb moog’ zeggen in het Fransch:

Egt;ie indiaanfehe taal benaauwt iny uitermaten,

En ’t moet belagchlyk zyii dat wy haar famen praten.

F

-ocr page 90-

DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE OFFICIER.

Ho, hol ze heb kefryd in ’c land van Malabare?

Pardi! dat is kiirjenS, en die amour is rare!

Zek, heb ze met die fkoone een’ rendez-vous kehad?

DE generaal.

Ja, maar in eer en deugd: haar père, dat gy ’t vat.

Was daar geftadig by, en liet zich niet bedotten :

Die oude vaders, vrind! zyn flim als oude rotten.

Maar, laten wy dit d^dr. Ik wil u doen verdaan.

Al is ’t een weinig Iaat, waarom we op reis gegaan En hier zyn aangeland, ja lustig kanonneeren:

’t Is niet uit vyandfchap, wil dit wél obzèrveeren ;

Och, neen! maar om als vrind te heerfchen in deez’muur. De Franfche broederfchap verkoopt zich magtig duur,nbsp;Gelyk ook Neêrlands volk recht fraai heeft ondervonden.nbsp;Door ons gouvernement beu ik hierheen gezonden.

Tot vrindelyk verzoek om ons op d’ oceaan,

Voor ome douaniers, één haven toe te ftaan.

Alwaar zy, naar hunn’ lust, den meester mogen fpelen; Doch , als de Malabaar niet in dit plan wil deelen.nbsp;Alsdan heb ik in last om hier, (gelyk een vrind,_)

Te fchieten alles plat wat zich in ’t rond’ bevind;

Eu daarom heb ik my zó deftig reeds gekweten.

Ik zal d.t bruin gefpuis, morbleu! zyn’ pligt doen weten: Eeti Fianscumaii is de heer en meester van ’t heelal.

Te weten, tot hy ééns piano zingen -zal.

Maar, ga intusfchen eens vernemen, in dees ftreken. Of noch myn meisje leeft, en of ik haar kan fprekeii:nbsp;Lmasja ü haar naam; zy woonde, vóór myn reis,

In

-ocr page 91-

83

HEKELSPEL.

In gindfche ves.ing, in een huis als een paleis.

Met gioote ruiten, ’t geen hier zeldzaam word vernomen; ’t Huis heert een’hoogen (loepen vóór de deur twee bóomen.nbsp;De minste jongen, of de kruijer op den hoek.

Staat zéker u ten dienst in ’t vlytig onderzoek.

Ga heen, en fnuiFel rond.

DE OFFICIER.

Mon général! ze akt waarlik Zulk een comraisfion een weinikje kevaarlik:

Hoe in de tlad te kom’ ? De fytind wonen dadr,

Kelyk de duvel zwart, en met de muilpeer klaar:

De fkoft zei keen Fran9ais de bolwerk innelaten.

DF, GENERAAL.

Spring over ’t bolwerk heen, en (laak dat zotte praten! Gy, Franschman, officier, en bovendien inyn vrind,

Zyt magtig dat ge alléén de (lerkde (lad verwint.

Ga, brengt ge een goed bericht van ’t lekkerst bruine kluifje , Dan zal ik u, tot dank.... trakteeren op een fnuifje.

De officier vertrekt.

A G T S T E T O O N E E L.

DE GENERAAL, eent groote fnuifdoos uithalende.^ en een fnuifje nemende.

Lanasla! lieve maagd! ;^zo gy noch maagd moogt zyn,) Het is om u alléén dat ik als held verlchyn :

Men meent wel, dat ik (lechts de Had wil bombardeerenj Maar ’k wil cene andre llerkte al ftormende overheeren,nbsp;He fterkte van uw liefde; en, als ik die verwinn’,

F 2 nbsp;nbsp;nbsp;Word

-ocr page 92-

84 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Word ik ftraks Malabaarsch, met hart en ziel en zin.. Maar, reeds keert de adjudant!

NEGENDE T O O N E E L.

DE GENERAAL, DE OFFICIER.

DE GENERAAL.

Dat wist gy gaauw te klaren! Maar, hoe! gy zyt verfchrikt! Wat is u wedervaren?nbsp;Hebt ge iets van haar gehoord? Is zy ontmaagd, of dood?

DE OFFICIER.

Ok neen! ’em weet niets van madam Lanasfaas nood; Maar bah! een fkriktafreel, terriblement horrible,

Maakt ’em de bloed van ys, en fkeurt mon coeur fenfible.

DE GENERAAL.

Wat is ’er gaands?

DE OFFICIER.

Ze wil de weêuwtje hier verbrand, Selon die mal kebruik der Malabaarfche land.

En de oude fleur Bramin zei haar de pretje maken;

Róti van damesfleesch fkynt dien coquin te fmaken.

DE GENERAAL, fnuivetide.

Morbleu, morbleu! die fchelm! Dat zal hier zó niet gaan; Zou ik de fchoone fekfe op kolen gaar zien braên, (wezen.

En pogchen niet? Wel foei! ’k moest dan geen Franschinan ’k Gedenk, dit uur, niet meer myn dierbare uitgelezen.nbsp;Maar zal zó vloeken, ja, al hield men my voor mal,

Dat Dramaas tempel van dat vloeken davren zal!

DE

-ocr page 93-

HEKELSIkEL, nbsp;nbsp;nbsp;85

DE officier.

MonfieurI al won ze hier de vrouwtje frikasfeeren,

La mode du pays moet ky tok honoreeren.

TIENDE T O O N E E L.

DE OPPERSTE BRAMiN, met een gevolg van bra-MINNEN, DE GENERAAL, DE OFFICIER.

DE OPPER'STE BRAMIN.

erwaande Franschman! hoe! is dat een wyz’van doen? En zyn uwe oorlogsliên dan menfchen van fatfoen?

Zy maken een bohaai, ja razen als bezeten,

Omdat men, naar ’t gebruik, dat wy hier heilig heeten, Een weêuwtje roostren wil, zelfs tot haar eigen best.

Of zyt gy reeds de baas in ’t Malabaarsch gewest?

Uw muitend volk, dat naar deez’ tempel voort dorst rukken , Greep reeds my by myn’ baard, en dacht hem uit te plukken ;nbsp;Maar loert! hy zat te vast roet yzerdraad gehecht,

DE GENERAAL.

Ha, ha! aan dat gedrag ken ik myn Franfchen recht!

DE opperste BRAMIN.

Wat duivel! hebt gy hen tot kwaaddoen last gegeven? -

DE GENERAAL.

Neen, gaauwdief! maar die trek Haat»« te s/V/gefchreven. Tegen den officier.

Polisfon! vlieg heen: zeg dat ik hen gewis Trakteer op vrouwenvleesch dat,niet geroosterd is.

ELF^

-ocr page 94-

U DE MALARAARSCHE WEDUWE, ELFDE T O O N E E L.

DE GENERAAL, DE OPPERSTE BRAMIN, BRAMiNNEN.

DEGENERAAL.

Oebaarde Malabaar! of liever, inalgebaarde'!

Gy wilt de fchoone fekfe uitroeijen van deze aarde. Omdat gy, ovd en zwak, en door uw ambacht koel,nbsp;Voor ’t lekkerst dat ’er is geen’fmaak hebt of gevoel!nbsp;Morbleu! dat ftaat u mooi!... Had ik hier wat te zeggen,nbsp;’k O.cd, a!s een takkebosch, u op de houtmy leggen.nbsp;En wilde uw’ dikkembuik, ter wraak van elke vrou v,nbsp;Doen (isfen door het vet dat hem onifpatten zou!nbsp;ó Schobbeit! is het zó dat gy u zorgt te mesten?

Gy doemt een jeugdig woéuwtje, in deze inoordgeivesceti, Ten vure, daar zy óns zó menig pretje geeft!nbsp;ó Salamander, die in rook en vlammen leeft!

Als gy een Franschman waart, zoud gy wel anders praten : Nooit toont ons priesterdom de vrouwtjes zó te haten,

Eu onze abbés vooral, fchoon geestelyk van flaat,

Zyn zelden vies van ’t maagde- of weêawelyk gewaad. Ik dan, iki officier, liefhebber van de vrouwen.

Ik zal niet, als een ful, uw vuurvermaak aanfehouwen. Maar aan ’t heelal doen zien dat Pierra Montalban,nbsp;Schoon hy geen meester is, als meester fpreken kan.

DE OPPERSTE BRAMIN.

’t Pevreemt my niet, mondenr! dewyl geboren Franfcben Vaak meenen dat elkeen moet naar bun pypen dans'en.

En dat al ’t geen door hen als mode word geacht

Ook

-ocr page 95-

8?

HEKELSPEL.

Ook moet de mode zyn by ’t ovrig aardscb gedacht.

Gy zoud wel graag by ons uw waren wjben flyten.

En doen ’s lands vrouwtjes aan uw lokaas gre ig byten; Maar, zot! het luki u niet; ik zal hier, ais Bramin,

Elk weêuwtje van fatfoen verbranden naar royn’ zin;

Het is tot welzyn van haar ziel, dit moet gy weten.

De vrouwen zouden hier weldra ’t ontzag vergeten,

Dat zy den man, als heer en meester, zyn verpligt. Indien ’er, tot haar pret, geen houtmyt wierd gedicht;nbsp;Het zyn karonjes, die, otn loos ons vast te, fluitennbsp;In haar’ verwoeden klaauw, als krokodillen fluiten.

Hebt gy dan nooit verftaan, dat mannen, met venyn, Hoor hunne vrouiven, hier weleer vergiftigd zyn?nbsp;degeneraal,

Neen, gnit! neen, wyvenbeul! dit kan ik niet vertrouwen; Geen mans zyn , met venyn , vergiftigd door hun vrouwen.nbsp;Fe'rgiftigd, met venyn! Het lykt wel apery!

Parbleu! ik lagch met recht om zulk een gekkerny. ? Hoor, manlief! refpekteer de damrs in haar waarde,nbsp;Dewyl zy ’t b-ste zyn van ons genot op de aarde:

Het zy dan blank, of bruin, of zwart gelyk de droes.

Het jeugdig vleesch der fekfe is gantsch niet voor de poes. Wat wraakzucht dryft u aan, verdoemde houtmytftooker?nbsp;Heeft, in uw’ jongen tyd, misCchien uit A.nors kokernbsp;Een fterkvergifte pyl uw ingewand geraakt.

Hetgeen op Venus thans u fel verbitterd maakt?

Begeert ge een fpreuk, zó fraai als ge immer hebt gelezen? Een oude lichtmis kan een vrouwenhater wezen:

Indien de fcnoen u past, ö grynsaart! trek hem aan!

F 4. nbsp;nbsp;nbsp;DE

-ocr page 96-

88 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE OPPERSTE BRAMIN.

Wel, wel! verdenkt gy my van eenig los beflaan? Vraag ieder in de buurt, of ik niet all’ myn dagennbsp;My als een zedig borst, ja fynman, heb gedragen?nbsp;Weet gy waardoor ik kwam aan ’t ambt van hoofd-Bramin?nbsp;Ik had, van kindsbeen af, in meisjes nimmer zin;

Ja ’k vlood haar als de pest, zodra zy my genaakten, Wyl zy me, als droogen ful, alom befpotlyk maakten:nbsp;Dit nam ik euvel op; enfin, ik zwoer al vroegnbsp;Dat ik verbranden wou all’ wat maar rokken droeg:nbsp;Zulks vond men priesterlyk, en elk begreep met redennbsp;Dat ik juist was de man die ’t beulsambt moest bekleeden :nbsp;Zie daar waardoor ik klom tot zulk een’ hoogen ftaat.nbsp;Gy, die ’t hier vreeslyk roert, eerbiedig, beste maat!nbsp;Myn’ bsard, het oud gebruik, dat wy ons graag getroosten;nbsp;Verguld uw vrouwtjes vry, en laat ons de onzen roosten.nbsp;DE GENERAAL, fnuivemk.

» Morbleu! en weêr morbleu! eer zal ik li zo fyn Als pulver branden, en uwe asch, in een glas wyn,

Tot eer van ’t fchoon gedacht, tot uw vervloeking, drinken! Ziet gy mensclilievendheid niet uit myne oogea blinken?nbsp;Kyk eens!

DE OPPERSTE braMin, hem door zyne bril beziende.

Och, neen! ik zie niets dan een mal gezigt.

DE GENERAAL, fnuivende.

Ah, palfambleu! ik weet wat hier moet zyn verricht.

En.....

Hy niest.

DE

-ocr page 97-

HEKELSPEL.

DE OPPERSTE BRAMiN, ztch huigendc.

Wél bekoom’ het u!

DE GENERAAL, zytt' Jtoed afnemende.

Ik dank ul — Dikke kaerel! Gy moet die jonge weêuw, die vrouw gelyk een paerel,nbsp;Loslaten, of terftond zet ik hier ’t all’ in vuur.

Daar ik een’ oven maak van dezen kloostermuur! ó Helfehe kok! pak in uw braadpan, of, gantsch vyven!nbsp;’Er zal hier de eeiie Heen niet op den andei’ blyven!

twaalfde t o o n e e l.

DE GENERAAL, DE OPPERSTE BRAMIN, EEN BRAMIN, BRAMINNEN.

DE BRAMIN.

Eerwaarde heer! de weêuw, tot op haar hembd ontkleed, Heeft air haar kostbaarheén reeds aigelegd, en treednbsp;In helder lynwaad voort, en vult ons goed de handen;nbsp;Ze is tot verbranden klaar.

DE GENERAAL.

Ik zal jelui wel branden!.....

DE opperste BRAMIN.

Bramin! droegt gy wél zorg dat zy van haar fieraêii Niets aan het lyf behield, niets mogt verloren gaan?

DE bramin.

Eén ringetje van goud bleef aan haar’ vinger Heken:

Het. klemt te fterk.....

de opperste bramin.

De droes! het moet ons niet ontbreken!

F 5 nbsp;nbsp;nbsp;Kap

-ocr page 98-

po DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Kap haar den vinger af, dan volgt de ring vanzelv’.

DE GENEKAAL, Woedend jnuivende.

Afzetters! moordenaars! ftort noch dit doekgewelf Niet neder op ons hoofd? en vallen deze fchermeiinbsp;Niet ramlend’ door elltaér j om zich der weêuw te ontfermen?nbsp;Morbleu! la Vcntrebleu! nu fpring ik óm myn’ Haart!nbsp;Zulk een geljauis als gy is my geen oortje waard'!

Dat arme weêuwtje!.,.. Bloed! kon ik haar maar bekyken !

DE OPPERSTE BK AM IN.

Dat gaat zó niet, monfieur! zy moet elks oog ontwyken, En ’t uwe bovenal; want, zaagt gy de oiferbruid,

Dan waar’ gewis terftond dit vurig treurfpel uit.

Neen, vos! hoe gy ook loert, gy klimt niet by de druiven. Vaar wel! Op uw gemak kunt gy noch wel eens fnuiven.nbsp;Hy vertrekt, met de overige Brarninnen.

dertieiside t o o N E E L.

DE generaal, de officier,

DE OFFICIER, door het venglier fpringende,

Tjt vliekniet, maarze fprink, wyl’em de bloed voel kook’: Die fkdmfe gouverneur wil ffleê de vuurtje dook’.

Om die madam te bra .d’, en fopte die Franschmannen, Pour met raonfiear Bramiii finsstre faam’ te fpanneii;

En ok, mon général! dat ’em van trêve fprak.

Was om de houtemyt te (likten met kemak.

DE GENERAAL, fnuivetide.

Die beul! Moest ik daa^ö n een’ wapenllilfland maken? Die bruine gouverneur verllaat zich op zyn zaken;

Hy

-ocr page 99-

HEKELSPEL.

Hy is een ftaatsman, die niet dom is, op myne eer'! Maar ik ben ook niet dom, en fop hem daadiyk weer:

Is hy een intriguant, een Franschman is ’t noch fterker. Ei, ei! hy nam my dan tot blinden medewerkernbsp;In zyn verd. iveld plan 1 Ik leende dan de handnbsp;Aan ’t gruweiüifer, aan d’ontdoken wediiwbrand!nbsp;Morbleu! ik ga terdond zyne excellentie fiireken,

En vloeken op zyn Fransch, zó dat'hy zal verbleeken,

Als ’t küffikieiirig of geeiokerig gelaat Eeus Indiaans ooit tot verbleeken is in (laat.

DE OFFICIER.

Monfieur Ie général 1 ’em moet tok maint'neerea De dille wapen, en de braadwet refpekteeren.

DE GENERAAL.

Myn l eve Polisfon! die wapeiidildand doet ¦Van fpy: my barsten, en die wet maakt my verwoed.nbsp;Ja, ’it eer nóch ons beftand; maar is ’t eens afj^eloopen.nbsp;Dan zal ik tempelkoor, altaar en houtmyt floopen:

Heb ik in ’t minst geen recht tot zulk e n dolle pret, Een Franfche jakobyu beiagcht gebruik en wet.

Zy vertrekken.

VEERTIENDE T O O N E E L.

DE weduwe, in wit lynwand gekieed,

'Zaz zo! nu ben ik klaar: dees helderwitte kleêren Zyn, om naar bed te gaan , all’ wat men kan begeeren.nbsp;ó 'Vreeslyk vurig bed, waar ’t magtig beet zal zyn!

Gy baart my, arme weèuw, in ’t heimlyk angst en pyn: ’k Hou my, voor ’t oog der liên, wel knapjes en koelbloedig;

Maar

-ocr page 100-

92 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Maar in myne eenzaamheid ben ik niets min’ dan moedig. Dat feldrementsch gebruik maakt dat men’t huwlyk vreest.nbsp;Och, juffers, die nooit zyt vermalabaarscht geweest!nbsp;Indien gy ééns, als ik, moest zilvren bruiloft houên,nbsp;Gy zoud zó gretig niet verlangen om te trouwen!nbsp;Gelukkig is het land, waar ’t- jonge weêuwtje gaat,

In nette rouwkloedy, al pronkend’ langs de ftraat.

Met licht doorfchyiiend floers vóór hare lonkende oogen, Die, dóór dien fluijer heen, een’ trooster zoeken mogen!nbsp;Waar mag myn trooster zyn, myii lieve Montalban?

Wat jammer dat ik hem in ’t Fraiisch niet fchryven kan! Ik zou hem, met den post, terftond een’ doodbrief zenden,nbsp;Bezegeld met zwart lak, ten blyk’ van myne elendeninbsp;Want zeker leest hy nooit de Malabaarfche krant.

En weet dus niet dat ik als weduw’ word verbrand.

FTFTIENDE T 0 0 N E E L.

DE WEDUWE, DE OPPERSTE ERAMIN.

DE OPPERSTE BRAMIN.

Mevrouw! het is voor my en alle onze outerknapen Plaizierig dus te zien dat gy verlangt te flapen,

En dat ge u roostten gaat naar eigen zin en keur.

Uw overleden man was wel een raar finjeur.

Die juist geen beste was in zynen levenswandel;

Maar, met dat all’, hy dreef een’ goeden oesterhandel, En heeft veel geld vergaêrd, waarom ’t uw fchuldpligt isnbsp;Wat rylilyk te offren aan zyn nagedachtenis.

Denk niet dat zeifbelang my aanzet dus te fpreken:

Och,

iai

-ocr page 101-

93

HEKELSPEL.

Och, neen, mevrouw! ’t isflechts tot voordeel onzer leken, Tot welzyn uwer ziel, tot aanzien van uw’ dam.

Wat zei’ de waereld niet, als ze eens te hooren kwam Dat een fchatryke weéuw niet ruim ons had befchonken?nbsp;Wy zullen , voor uw geld, uwftandbeeldïrsaX doen pronken,nbsp;En dansfen ’er om heen, gelyk wy daaglyks doennbsp;Op elk verjaringsfeest der weêuwtjes van fatfoen,

Die zich verteerden uit ontzag voor haar gemaalen; Kortom, wy zullen u met fluiten en cimbalennbsp;Geleiden naar het vuur, zodat gy met méér pretnbsp;Zult wandlen naar de myt dan naar een bruiloftsbed.

DE WEDUWE.

Gy praat zeer lief en mooi, ó baas der priesterfcharen! Omdat ge uwe oude huid voor ’t zengen moogtbewaren;nbsp;Maar, zo *k u bidden mag, del eens u in myn plaats.

En fpring den vuurpoel in, en heb dan zo veel praats!

Ik zie, uw hoofd fchud ,,neen”, en’k wil het wél gelooven. Nochtans, ik zal, om de eer, van ’t leven my berooven,nbsp;Opdat niet, langs de ftraat, der jongens mal gefchreeuwnbsp;My volg' met dit gerei: „Daar loopt die bange weéuw!”nbsp;Ook heb ik, bovendien, een’ walg van ’t lieve leven, .

Uit hoofde dat ik.....Neen! ’k wil niets te kennen geven:

Gy hebt toch geen gevoel voor ’t geen ons, vrouwen, fchort.

DE OPPERSTE BRAMIN.

’k Ben nooit een vrouw geweest, dit zeg ik goed en kort. Wel! rep u wat, mevrouw! want weet, de Europeanen,nbsp;Die hier zyn aangeland, zyn wondre rare hanen,

En lichtlyk zouden zy, uit zekren gekken lust, (Begrypt gy?) zorgen dat uw vuurkolk wierdgebluscht:

Als

-ocr page 102-

P4 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

As dat gebeurd.'!.... Foei! ’er zou geen weêuw meer wezen. Die zich, vrywillig, tot verbranden liet belezen:

Goed voorbeeld, zegt tren, doet wél volgen. Houubly’: „ Gy zyt met ééi:e dood voor al uw leven vrynbsp;Hy vertrekt, terwyl de jonge Brasnin van den anderen kant verfcJt)nt.

ZESTIENDE T O O N E E L.

DE WEDUWE, DE JONGE B RAMIN.

DE JONGE BRAMtN.

Wees vrolyk, zusjelief! men zal u niet verbranden;

De Franiche generaal, fcboon hy in deze landen Noch niets te zeggen heeft, maakt by den gouverneurnbsp;Zoo'a ruzie, dat men ’t zelfs kan hooren vlt;5ór de deur.

Cy fier ft niet; 't is zyn eiseh; en, is dit wat voorbarig Gefproken, ik ben niet met troostbelofcen karig.

D E w E o u w e.

Gy zyt een goede broér. Wat of die Fransehraan deed Beproeven.....? Weet hy licht dat ik Lanasfa heet?

DE JONGE B R A M I N.

Och, neen! Menschlievendhcid, (gelyk hyzelf doet hooren,) Is ’t éénigsi wat den held tot razen aan kan fpooren.

Hy vloekt, hy fchcld, hyfuuift, maakt kucht en meid ver-Uit pure grimmigheid flaat hy den kreupelwaard; (quot;vaardi Hy wil, teiwyi hy elk de beenen dreigt te breken.

Voor

(*) Parodie van den zelfden regel uit het treurfpel GVS» brecht van aemstel 3 vyfde bedryf, eerste tooneel.

-ocr page 103-

95

HEKELSPEL.

Voor eeuwig ’t weduwvuur doen in den doofpot (leken.

’k Had graag hem bygeKaan, maar dacht, ter goeder trouw, Dat ddii ons priesterdom roy klappen geven zou:

Zie daar waarom ik veinsde; en ik wil thans wel wedden. Dat ik met méér gemak u uit den brand zal redden.

DE WEDUWE.

Helaas! niets bluselit myn’ brand! De houtmyt is gereed.

En ik, gelyk gy ziet, ben al voor ’t vuur gekleed.....

Myn broeder! kent gy dien galanten Franschman?

DE JONGE BBAMIN.

Zuster!

Waar’ hy by my bekend, ik ware, (om’tryrn,) geruster. Hy wilde met geweld u zien, wyl onze vrindnbsp;Veel’ (lerker levende dan doode vrouwtjes vnint;

En ’t Zoude in ’t minst my niet bevreemen, als hy heden . U op een fnuifje onthaalde, eer gy zyt overleden.

DE WEDUWE.

' Neen, Jan-broêr! ’t mag niet zyn: ik wil geen mansperfoon Aanfchouwen, nu ik haast zal flapen by de do6n ;

Want, kyk! ik ben geen (let, die ’t manvolk poogt te lokken,

' Maar heb de jonge vrouw volkomen uitgetrokken.

Och! wederhou den held , eer hy my komt aan boord, En zeg hem dat uyv zus zichzelve vry vermoord,

^ Alléén uit modezucht, die aandrift aller vrouwen......

Ter z'ide.

Zo ’t mvn Franschman waar', dan zou ik graag hertrou* Wen!

de JONGE BRAMIN.

Misfcbien wil hy « wel vervoeren over zee,

-ocr page 104-

p6 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

Ja neemt u mooglyk a!s gezelfchapsjufFer meê;

En zéker zal hy zich aan priestervleesch verzaden, Eer hy, op 't vuurfchavot, u immer gaar ziet braden;nbsp;Ikzelf, eer ik als mal by uwe houtmyt fta.

Ga liever, in Parys, met hem naar de opera.

ZEFENTIENDE T O 0 N E E L.

DE WEDUWE, DE JONOE BRAMIN, FATIMA. FATIMA.

Cry heht niet meer, mevrouw, voor een bezoek te vreezen Des Franfchen generaals: hy wil uw ridder wezen,nbsp;Doch zonder u te zien alvorens hy u redd’;

Ook heb ik hem verteld dat gy wat laagt te bed;

Want, zag hy u te vroeg, hoe zou men’t ftuk ontknoopen ? Zodra ge elkaêr aanfehouwt, is ’t kliichtfpel afgeloopen.nbsp;De hoofd-Bramin, alvast, brengt tegen hem’t gemeen.nbsp;Het Malabaarfche graanw, oproerig op de been.

En raad het om den held te (laan een paar blaauwöogen! Zo dat gebeuren mogt, zien wy ons naar bedrogen.

DE WEDUWE.

’t Zou om zoo’n knappen man my leed doen , groote goón ! ’k Vlieg liever naar myn myt, en brand myzelv’ dadr fchoon;nbsp;Allons!....

FATIMA.

ó Jeraenie!

dejongebramin.

Och, Kaatje-zus, wat dolheid Maakt dat gy branden wilt? Ik zweer het, uit de volheid

Van

-ocr page 105-

97

HEKELSPEL.

Van ’t broederlyke hart, dat ik ’t niet toe zal ftaan. Maar u, maakt gy iny kwaad, geducht om de ooreii flaan!nbsp;’t Volk zal den generaal, welverr’ van hem te deeren.nbsp;Als gy fleehts leven wilt, met u feliciteeren;

Ja, mooglyk volgt ’er wel een bruiloft op ’t rumoer......

DE WEDUWE.

Om ’t rare van de klucht wil ik gaan derven, broér!

Ook komt myne eer in ’t fpel; en, kyk! al bleef ik leven, Uw priesters zouden my myn moois niet wedergeven.

’t Gezelfchap is vergaêrd; de kosten zyn gemaakt: ’kStel niemant graag te leur, en ga waar ’t vuurtje blaakt.nbsp;Zy vertrekt met Fatima,

DE JONGE ERAMJN, alken.

Verbruide ftyfkop! ga; maar’k laat my niet begekken......

Daar komt de generaal: ’k wil hem wat nieuws ontdekken.

AGTTIENDE T O O N E E L.

DE GENERAAL, DE JONGE BRAM IN.

DE GENERAAL, ter zjde.

Dat’s één van dat gefpuis: morbleu! ik zal dien guit -Zó fchuiren, dat hem ’t ftof zal vliegen van de huid!

DE JONGE bramin, muts afnemende.

Uwe excellentie! dat uw gunst my niet verdoote!

Hoe vaart gy? en hoe vaart mevrouw uwe echtgenoote? 2yn uwe kinders wél?

DE generaal, bartch.

’k Heb vrouw noch kindren,

G nbsp;nbsp;nbsp;oz

-ocr page 106-

98 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE jonge B R AMIN.

EiJ

Dan lusten ze ook gewis noch foup noch rystenbrei.

DE generAac.

Wat -will gyg

DE JONGE BRAMIN.

Het geh(m myns boezemt u «ntleeden.

J)E GENERAAL.

Neen, Malabaarfche gek! ik luister naar geen reden. Schoon gy een melkmuil zyt, ik heb in u geen zin:

’k Acht u een’ vrouwenbeul gelyk uw’ hoofd-Bramin; Maar ik, die Franschmau ben, en durfals meester fpreken.nbsp;Ik zal, tot eer der fekfe, u hals en beenen breken!

DE JONGE BRAMIN.

Braaf, excellentie! braaf! ’k (lel zeker en gewis Dat uw weledelheid de vrouwtjes gunstig is:

Wy zyn dus éénsgezind, ’k Wil u de moeite fparen Dat ge in het vloeken en het fchelden voort zond varen.nbsp;De jonge weduw’, die hier daadlyk moet van kant,

Is myne zuster.....

DE generaal.

Schelm 1 en gy fteekt haar in brand! Is dit uw priesterproef, opbroederlyke broeder?nbsp;Morbleu! all’ wat ik bid, maak my toch niet verwoeder!

DE JONGE BRAMIN.

Gy zult het worden, heer! heb Hechts noch wat geduld; Maar wyt ’s lands mode niet aan my: ik heb geen fchuld.nbsp;Hoe gaarne zoude ik niet myn zuster u zien trouwen!

Het

-ocr page 107-

99

HEKELSPEL.

Het is een mooije vrouw, ja ’t puikje van de vrouwen. Moge ge 4lt;;ns myn zwager zyn, dat redde Baar en my.

DE generaal.

Heeft zy braaf geld?

DE JONGE BRAMIN.

Een ton of drie, ten naasteby.

DE GENERAAL.

Welnu! wy zullen zien. En heeft zy reeds gehinderd?

DE JONGE BRAMIN.

Wel neen ze! U tot plaizier heeft zulks natuur verhinderd. Het ergst van haar geval, nu zy verpulvren moet,

Is dat zy voor haar’ man nooit liefde heeft gevoed:

Men hoorde tusfehen hen zoo’n ruzie, alle dagen En nachten, dat de buurt van ’c kyven moest gewagen Jnbsp;Want myne zuster had, aleer zy was gepaard.

Een’ vryër, die.....

DE GENERAAL, fnuivetldc.

Morbleu! die vent is klappen waard’: Zal hy zyn boutjelief als paling gaar zien roosten,

En zonder haar van ’c vuur te redden en te troosten ?

Hy is, (als hy noch leeft,) een fchehu, een vagebond. Een zot, een drooge ful, ja een ondankbre hond!

DE JONGE BRAMIN.

Hé, hé! zó driftig niet!.... Verneem, uwe excellentie! Dat zich myn lieve zus niet braad in zyn prezentie,

Wyl hy uitlaiidig is, en van den moord niet weet.....

Maar, ’k meen dat ik haar’ naam u noch niet hooren deed: Lanasfa zy bevryd.......

Ga nbsp;nbsp;nbsp;BE

-ocr page 108-

loo DE MALABAARSCHE WEDUWE,

DE generaal.

ó Alle duivels famen!

Wat naam /..,.

DE JONGE BRAMIN.

Wel! ’t is een naam als honderd andre na men. Wat maakt u zo verbaasd? Of is ’t maar gekkerny?

DE GENERAAL.

Lanasfa! bekjelief!

DE JONGE BRAMIN,

Cy! gy haar minnaar! gy !

Wat zal zy opzien, heer! als ze uwe komst zal hooren!

DE GENERAAL.

Lanasfa! ik, die u als meisje heb verloren.

Vind u als weêuw weêröm! Ach! gy zyc gy niet meer! Maar ik ben altyd ik, en min u eeuwig teêr.

Kom, zwager! laat ons gaan, opdat wy ’t brandfeest weeren. Dan, ’k wil u, eer wy gaan, een fnuifje prezenteeren:nbsp;Dddr, ’t is puikspnik rappé.....

DE JONGE BRAMIN.

Heb dank: ik fnuif noch niet......

Laat ons myn Kaatje-zus gaan redden uit verdriet;

Want, als zy waar’ verbrand, noch eer gyhaar mogt kusfchen, Dan kwaamt gy veel te fpade om haren brand te blusfchen.nbsp;DE GENERAAL.

Morbleu! gy hebt gelyk en redent met verftand.

Ook wil ik langer niet vertoeven in dit land.

Zodra de haven aan myn Franfchen is gegeven.

En onze douaniers ’er dus als heeren leven.

Myn

-ocr page 109-

loi

HEKELSPEL.

Myn fchip „ l’Egalité” blyft zeilreê liggen, vrind!

En gy zult, met nw zus, my volgen vóór den wind.

’k Ga thans uw’ opperkok myn lieve bout ontwringen. Juist op het oogenblik. dat ze in het vuur wil fpringen.nbsp;Zy vertrekken.

NEGENTIENDE T O O N E E L.

Het tooneel Verheeld het voorplein voor de pagode der Braminnen, hetwelk van rotzen omfingeld is. Innbsp;het midden des pleins ziet men eene houtmyt,nbsp;en, in 't verfchiet, de zee.

DE OPPERSTE BRAMIN, DE JONGE BRAMIN, HET INDIAANSCHE VOLK, DE WEDUWE,nbsp;gevolgd van haare maagfchap.

DE OPPERSTE BRAMIN.

Gy hebt u braaf geweerd, gy, heeren, die de vloot Der Franfchen Haakt in brand, gelyk ik u gebood!

Ik ftook zó graag een vuurtje, en kan niets beters wenfcken, Ja ijü. verbrand zowel de fchepen als de menfchen.

’t Is jammer dat één kiel van dat vervloekt gefpuis Gefpaard is; want nu vaart het veilig weêr naar huis.

Intusfchen, weest gerust, daar wy dees houtmyt (lichtten.....

Ginds komt de weduw’, met haar neven en haar nichten; De pret begint.

De

Ga

-ocr page 110-

i02 DE MALABAARSCHE WEDUWE,

De weduwe, vergezeld van den jongen Bramin en Fatima, treed, onder het blazen van verfcheidennbsp;fpeeltuigen en het roeren van trommen, tennbsp;tooneele, met al haren ftoet, die, dans-fende, haar omringt.

DE WEDUWE, in verwildering van geest.

Dat’s uit! Die helfche treurmuziek

Brengt myn verftand op hol..... ó Malabaarsch publiek!

Gy hebt goed lagchen, gy iiaat niet op heete kolen.....

My dunkt, ik voel het vuur reeds onder myne zolen..... Brand I brand! Waar is de fpuit ?... Geef water, nommer tien!

DE JONGE BRAMIN, [nikkende.

Myne arme Kaatje-zus!

FATIMA.

Dat’s aklig om te zien!

DE OPPERSTE BRAMIN, met Véél hoogdravendheid de weduwe aanfprekende.

Mevrouw! ó vuurheldin, die uw Malabarinnen

Het heerlykst voorbeeld geeft om’tvuurgebruik te minnen!

Uw bruidsbed is gereed, en wacht naar u alleen.

Wees vrolyk; want gy gaat flus naar uw’ bruigom heeit. Die reeds verlangend toeft om u op nieuw te trouwen,nbsp;Te drukken aan zyn hart, (zo hy dat heeft behouên,)

En die, naardien zyne eedle een weinig handgaauw was Graag zélf, uit pure liefde, u had gemaakt tot asch.

Laat dan die goede ziel niet langer op u wachten.

Als ’t u gelegen komt, wy zyn gereed.

DE

-ocr page 111-

103

HEKELSPEL.

DE WEDUWE.

Gantsch kraclrenl

Wat maakt gy groote haast, ó mislyk vreemd fatfcen! Steek vry myn’ vuurpoel aan, zo ’t u plaizier kan doen.

DE OPPERSTE BRAMIN^ zfch beleefd buigende. Naar uw believen.

Hj geeft een t teken, waar'óp de houtmyt ontfioken word.

DE WEDUWE, zich naar de houtmyt, die ont-floken word, begeevende.

Kom! m^ar Iaat de droes my halen, Zo ik me uit min verbrande, ê wreedfte der gemaalen !

U wensch ik goede nacht, ó Pierre Montalban,

Die mooglyk, in dit uur, braaf klinkt met flesch en kan!

Gy, eer ik flapen ga, ligt mooglyk al te ronken......

Vaart wel!

Zy klimt den houtflapel op. Eén der Braminnen blaast met een' grooten blaasbalg in het vuur.

DE JONGE BRAMiN, geweldig ftiikkende.

Diit gaat ze om zeep!

LAATSTE TOO N E E L.

devorigen; de generaal, FRANSCHE of. ficJieren en soldaten, met een grootnbsp;fiuk kanon.

DE generaal, de houtmyt opfnellende.

hanasfa reeds in vonken !.....

G 4. nbsp;nbsp;nbsp;DE

-ocr page 112-

DE GENERAAL.

Jal wie u wil bezeeren,

’k Zal hem, door dit kanon, wel anders praten leeren!

DE JONGE BRAMIN.

Guit!

Als gy my langer fart, fchiet ik u dóór de huid!

Dit (luk, met fchroot gelaên, zal duchtig gaten booren. En, harder dan uw ftem , al brommend’zich doen hooren.nbsp;Ook ben ik meester van uw Ilad en gouverneur;

Van onder door den grond boorde ik juist vóór zyn deur:

Dus

WÊk

-ocr page 113-

10$

HEKELSPEL.

Dus is het uit..... Eerwaarde! al maakt gy kromme fprongen gt;

Ik pres u tot matroos, en maak n tot koksjongen.

DE OPPERSTE BRAMIN.

My, excellentie!

DE GENERAAL.

Ja! wyl gy goed braden kunt.

Gy word gerekwireerd, doch zonder kruis of munt Te ontfangen; want dit is de mode by de Franfchen.nbsp;Naar boord, naar boord, ó fchelra! men zal u leeren dansfen!nbsp;De opperfte Bramin word door twee foldaten weg~nbsp;gevoerd, onder een algemeen ge lage h,

DE JONGE BRAMIN.

Weg is myn dikke baas!

DE GENERAAL.

Gy zyt niet meer Bramin,

HeerEwager! maar kunt nu vry trouwen naar uw’ zin.

DE JONGE BRAMIN.

Daar heb ik naar verlangd; dat’s koren op myn’ molen.

DE WEDUWE.

’t Is gantsch niet wonderbaar, Indien myn hersfens dolen. Gy kwaaint zó recht van pas, myn waarde generaal!

Als ooit een minnaar kwam. Ik kies u tot gemaal;

Want, fpyt den goeden fmaak der Malabaarfche .landen, *t Is op geen vurig bed dat ik verlang te branden.

DEGENE P. AAL.

’k Geloof het graag, myn lief! en’t ware een gekke vrouw. Die, om een’ dooden man, zich levend’ brkden zou.

DK

-ocr page 114-

io6 DE MALABAARSCHE WEDUWE.

DE OFFICIER, zyn' hoed afnemende.

Ah, monfieur et madame! ’em kom feliciceeren Met die bruiloftspartytje, en zik recommandeeren.

Ze wensk u veel plaifir, koete fmul, dn bon vin,

En petits kindertjees by de halfe douzyn!

DE GENERAAL, tegen de weduwe, met haar fnuivende.

Kom, Kaatje! gaan wy heen, om naar Parys te varen, Waar ons verfchil van kleur niet weinig pret zal baren.nbsp;En waar voorzeker van ons fingulier gevalnbsp;Een treurfpel word gemaakt dat kluchtig wezen zal.nbsp;Onder het vertrekken van alle de aanwezigen, wordnbsp;het kanon gelost en de vorige muziek herhaald.

1814.

EINDE,

-ocr page 115- -ocr page 116-

PERSONAADJEN.

valeriaan, keizer van Rome.

o c T A VIA, %'^ne zuster, verliefd op Claudius,

clacdiüs, opperjle veldheer.

p o R c IA, beminde van Claudius,

LAONiCE, vertrouwde van Octavia.

areas, flotvoogd 1

gt; van den keizer.

ORANJES, hovenier)

NE RIN E, dochter van Or antes,

A CIS, tuinmansknecht I naderhand als Apollo, QUiLLiüs, hoofdman Van de l'^fwacht,

FORBAs, lyfwacht,

GEVOLG en lffwaciiten.

APOLLO.

Het toeneel is in en even buiten Rome,

-ocr page 117-

DOODELYRE MINNENYD,

OF DE

YLHOOFDIGE GENERAAL, hekelspel.

EERSTE T 0 0 N E E L.

Het tooneel is te Rome, en verbeeld eene zaal in het keizerlyk paleis,

OCTAVIA, LAONICE.

OCT A VI A.

ó Goón! is ’[ niyne fchuld, da,: ik, in uwen tooren, Al ben ik ryksprinfes, zó manziek wierd geboren?

’k Ben, van myn kindsheid af, een dartle meid geweest, Gelyk men aan my ziet, ja uit myne oogen leest.

Nu, broêr Valeriaan is óók van min bezeten;

’t Is hier een zusje met een broêrtje, moet mén weten; Schoon by als keizer zit in Roraes ryksbeftier;

Hy loopt toch ook welgaarn’ by juffers van plaizier.

En is een fnoeprig heer, ontzaglyk raar van zinnen:

Mag dan Octavia held Claudius niet minnen ?

Beze is een deftig man, hoezeer niet wél by ’t hoofd, Zó dat hy menigmaal aan fpookery gelooft;

Maar

-ocr page 118-

no DE DOODELYKE MINNENYD,

Maar anders is’t een baas in elk geducht te kloppen, En ’t Hond de muiters weer op roodbebloedè koppen.nbsp;Ja, Laonice! ik ben op dien finjeur verzot.

En ’t is van hem niet mooi dat hy my dus bedot:

Twee dagen heeft hy reeds gelanterfant in Romen, Terwyl hy noch niet ééns hier is aan ’t hof gekomen.nbsp;Waarön ik knorrig ben, ja magcig boos en kwaad.

Ik heb me, om hem alléén, gekleed in feestgewaad, Met breeden hoepelrok, die, reeds vóór vyftig jaren,nbsp;Myn moeder fierde als bruid voor Junoos echtaltaren;

Ik hoopte óók eens ’er in te trouwen; maar ’t is mis!

LAONICE.

Prinfes! hoe of uw ziet van daag zó dingfig is.

OCT AVIA.

Ik heb gedroomd, vrindin! gedroomd van myn’beminden. En ’t maakt my zóbenaauwd, dat ik geen lucht kan vinden.nbsp;M'j dacht dat Claudius aan myne zyde zat,

Terwyl hy om een kus uit zuivre liefde bad.

By 't ruisfchen van een heek, gezoomd met kamomillen: Och! waar’ ’t geen droom geweest, geen vrucht van gekkenbsp;Wy zoenden beiden dat het klapte, als op dien ftond (grillen!nbsp;Een gretige wolvin, met yslyk wyden mond.

Een dier, voor ’t minst zo groot gelyk een dromedaris, ' Straks toefchootuithetbosch, zó waar als waarheid waar is,nbsp;En greep myn' Claudius van ac-htren by den hals,nbsp;LAONICE.

Van achtren, zegt gy? Kyk! dat was verduiveld valsch!

OCT AVIA.

Eén hap: weg was myn held, met huid eahairverflouden.

Zo-

-ocr page 119-

UI

HEKELSPEL.

Zodat ’er zelfs van hem geen beentje wierd gevonden.

’k Wierd wakker, Laonice! en was van ’t zweeten nat.

L A o N ! c E.

Verliefde ryksprinfes! wat rare droom is dat!

Misfchien dat Porcia u in gedachten fpeelde.

En dat gy u die fchoone als een wolvin verbeelde.

OCTAVIA, kwaadaartig lage kende. Waarachtig! ik geloof dat gy gelyk hebt; ja.

Dat dier geleek precies op julfrouw Porcia;

’t Was even fraai als zy, zowel van mond als oogen;

En noemt gy haar een fchoone ? Uw hersfens zyn vervlogen 1 Dat baviaansgezigt jaagt kindren doodfchrik aan.

LAONICE.

Zy word nochtans geacht voor ’t katje van de baan; Haar kleur.....

OCTAVIA.

Blanketfel! fchynl Zy weet het oog te doeken; Dan is ze ook waarlyk fc hoon, ik moet dat fchoon vervloeken.nbsp;Die kleuter is noch pas rnim agttien jaren oud .

Daar my het gantfche hof voor driemaal agttien houd; Welnu! verdien ik niet de vóórkeur in het paren?

Ben ik niet deftiger, zowel om rang als jaren ?

LAONICE.

Maar Claudius, mevrouw!....

OCTAVIA.

Hy zou, vond hy vermaak In andren dan in my, een man zyn zonder fmaak.

Myn huwiyk met dien held moet my noch méér vergrooten, Opdat ik met myn pruik zoude aan 't geftarnte jiooten.

L AO-

-ocr page 120-

112 DE DOODELYKE MINNENYD,

LA ON I CE.

Dat’s vreeslyk hoog, prinfes! uw kapfel Hep gevaar!.... Verneeranochtans, in ernst, hetgeen ik wierd gewaar:nbsp;De veldheer Claudius heeft twee geheele dagen

By Porcia vertoefd, die wis hem kan behagen.....

Maar, ’k zie uwe oogen, op myn taal, verwilderd Haan. o c r A V I A.

Vervloekte Claudius! u zal de blikfem Jlaan Van m'^ne wraakDie fchelm! Is dat een vrouw bedriegen!nbsp;Hy zei’ me, ik was heel mooi, en liy deed niets dan liegen!nbsp;Wacht, mannetje! ik weet raad met luidjes van uw foort!nbsp;Ily liefkoost Porcia: nu weet ik van den moord.

Best! die gekleurde feeks zal myne wraakzucht koelen: Ik zal haar wasfchen, dat haar tronie ’t braaf zal voelen!nbsp;LAONICE.

Ddar komt heer Quillius, het hoofd van ’s keizers wacht.

TWEEDE T 0 0 N E E L.

OCTAVIA, QUILLIUS, LAONICE.

OCTA VI A.

Dag, meester‘Quillius, die altyd vrindlyk lagclrt, Waarom ik u het ambt van hoofdman deed verkrygen!nbsp;Kunt ge, als ik iets beveel, gehoorzaam zyn en zwygen?

QUILLIUS.

Jawel, prinfes! want zie, ’k hou van geen tegenpraat.

OCTAVIA.

Daarom koos ik u meé tot myn’ geheimen raad.

Kent gy heer Claudius?

QUIL-

-ocr page 121-

113

HEKELSPEL

’ nbsp;nbsp;nbsp;qüillius.

Ho, ho! dat zou ik meenen!

Die held.....zó Üep ’er nooit een ander op twee beenett.

OCTA VIA.

’k Wil niet dat gy hen pryst.

QÜILLIUS.

Welnu! ik prys hem niet*

Die gek.....

OCTAVIA*

Dat gy hem fcheld is ’t geen ik óók verbied.

QÜILLIUS,

Ik laat het dan, mevrouw! en zal van hem niets zeggen, ’k Bid, onderdanigst, u dat gy my uit wilt leggennbsp;Wat gy met hem bedoelt en van uw’ (laaf begeert;

Want, fchooD geheime raad, ik- raad doorgaans verkeerd,

OCTAVIA.

Weet gy dat Claudius zo wat naar my kwam vryëo,

Dat hy my menigmaal trakteerde op fnoeperyën,

Het zy op Sint-Niklaas, of als ik jarig was?

QÜILLIUS.

Wel zeker weet ik dat; en, als ’t zó kwam te pas, Haalde ik welëens voor hem banket, of konfitnren,nbsp;OCTAVIA.

Helaas! die min was valscli; dat zoet moest ras verzuren t Hy mint my langer niet, en ik ben ziek daarvan;

Want, ongeveinsd gezegd, hy is een aartig man.

Als hy is wél by ’t hoofd, en kan zó bloemryk fpreken, Hat, als hy dichter waar’, geen zwier hem zou ontbreken.nbsp;Welnu! die zelfde man, die Zyn prinfes misleid,

H nbsp;nbsp;nbsp;Be-

-ocr page 122-

114 DE DOODELYKE MINNENYD,

Begluurt hier, fchoon in (lilte, een kleuter van eenjneid, Die my pas goed genoeg tot kamenier zou wezen.

Q ü I L L I u s.

6 Goón! ftond dit abuis van Claudius te vreezen? oc T A V I A.

Ja, ’t is vry erg, (niet waar?) dat ik dus achter fta,

De zeilen ftryken moet, en wel voor Porcia.

Q u I L L I u s.

Ei, ei! voor Porcia? Dat allerlieffte bekje!

OCT A VIA.

Is ’t mooglyk dat gy óók dat nufje mooi vind, gekje? Waar zyn uwe oogen toch? Zie my eens aan voor goed.nbsp;En oordeel of men haar by ray gelyken moet.

qUIllius, haar met een lorgnet befchouwende.

In geenen deel’, mevrouw! ’k merk dat gy, ruw genomen, Wel zes duim langer zyt dan zy me is voorgekomen;

Ook is uw neus, prinfes! Romeinfcher dan haar neus. Uw voorhoofd hooger, en uw kin méér amoureus;

Uwe oogen.....

OCTA VIA.

Vleijer! zwyg, of wilt ge my doen blozen? Al pryst men rozen niet, zy zyn en blyven rozen:nbsp;Zodanig is het ook met vrouwlyk fchoon gefield.

Zeg my niet, nutteloos, wat my myn fpiegel meld.

Toon liever u gereed te volgen myn begeeren ,

Opdat geen mal figuur met my den gek moog’ fcheeren:

’t Geld Porcia.

QUILLIUS.

Eilaas! moet dan die maagd van kant?

00-

-ocr page 123-

lijf

hbkblsfêi.

o C T A VI A.

ja, vrindlief! en dat wel door Claudius zyn hand, quilliüs.

Door Claudius? ó Goón! hoe zal die mureubrekcr.».,? Maar, moet zy fterven tot zy dood is ?

OCTA VIA.

Wis en zeker.

(J U l L 11 U Si

En kan ik u daartoe van dienst zyn, ryksprinfes?

OCTA VIA.

Gy gaat by Claudius, en zegt hem: „ Myn meestres „ Maakt u haar kompliment, en Iaat u vrindiyk nodennbsp;„ Uw lieve Porcia zo heen en weêr te dooden,nbsp;t, Te werpen in het nat, wyl zy verzuipen moet:

,, Zó vinde Octavia haar bitterheid verzoet.”

Maar, waarde Quillius, zorg wat beleefd te ipreken; Want hem, een’ deftig’ heer, moet geen ontzag oiitbrekeöi

QUILLIUS.

Dat’s alles goed en wél; maar als hy koppig is.

En weigrig blyft, hoe dan?

OCTAVIA.

Ziveer dan, by kras en kris t Dat gy hém dooden zult, ja zelfs aan mootjes kappen;

En zyn weêrfpannigheid zal daadlyk wel verflappen*

QUILLIUS.

Maar, hy is een breteur, die dood noch duivel vreest: Wanneer dus myn gezwets hem toornig maakt van geest....?

OCTAVIA.

Maar, maar 1 en altyd maar! ’k Denk, gy zyt bang voor Hagen,

H 2 nbsp;nbsp;nbsp;Zy t

-ocr page 124-

li5 DE DOODELYKE MINNENYD,

Zyt gy geen officier, die ftout zyn huid moet wagen ?

Als hy nóch weigren mogt, dan moet gy, onverwacht, Die fraaije Porcia verzuipen in de gragt.

En voorts..... DHr komthyaan , de kweller van myn Ie ven:

Die boef! ’k zou hem noch wel een zoentje willen geven!

DERDE T 0 0 N E E L.

OCTAVIA, CLAUDIOS, QUILLIUS, LAONICE. CLAUDIUS.

Bekoorlykfté prinfes, die fchittert als de zon,

Wanneer zy ’s morgens ryst uit Thetis pekelbron,

Of glinstert als de maan aan d’ onbewolkten hemel, Wanneer zy vol is! gun, dat, verr’ van ’t krygsgewemel.nbsp;Ik, met een gantfche dragc vau lauwrcii, u genaak’.nbsp;Kamillus leeft niet meer: die muiter was een fnaak,

In ’t harnas tegen my niet opgegroeid; ’k wil zweeren Dat ik ’er tien als hy had kunnen frikasfeeren.

’k Had wel zyn bloedig hoofd n ten gefchenk gebragt. Maar ’k vreesde dat dit niet fatfoenlyk wierd geacht,

En dat gy walgen zoud van zulk een vuil fpektakel; nbsp;nbsp;nbsp;^

’k Deed, fchoone! om u alléén mirakel op mirakel.

De keizer is gezond, en volgt my na, te paard.

Met zyn huszaren en lanciers, geducht van baard;

Hy gaf my last om u dit bulletin te brengen,

Waarïn gy lezen kunt.....

OCTAVIA.

Mogt zulks uw tyd geheugen? ’k Dacht dat ge affaires had, waardoor gy wierd verlet.

Gy

-ocr page 125-

i\T

HEKELSPEL,

Gy loopt wél langzaam, vrindje I als gy twee dagen net Befteedde, om van uw huis tot aan dit hof te loopen!nbsp;Van een’, die ’t pootje had, zou ik’t noch gaauwerhoopen.nbsp;De keizer koos u goed tot postbo’! Foei/ 'l is fckand’/nbsp;Ga, praat vry by eene andere, en toon u ddér galant!nbsp;Gy zult, met uw douceurs, my nooit in flaap weêr wiegen,nbsp;6 Schobben, die een meisje als ik ben durft bedriegen!nbsp;Zy vertrekt, met Laonice,

KIERDE T 0 0 N E E L.

CLAUDIUS, QUILLIUS,

CLAUDIUS.

Daar moet gebabbeld zyn, of ik wil hangen! — Ach I Haar bloed aan ’t gesten is als gestend meelbeilag.

Nooit hoorde ik, bymynziel! haarzó kwaadaartigfpreken: Een vrouwetong is fcherp, weet a/s een vlytn te fteken.nbsp;Wis riekt Octavia reeds myn geheime min;

Spreek, meester Quillius! valt u dit óók niet in? QUILLIUS.

Ja toch, heer Claudius! en ’t is my klaar bewezen:

Ze is yslyk boos op u; gy moet het ergfte vreezen; Nochtans, geloof me vry, ik kan ’t niet helpen.

CL AUDI us.

Nul

Als ik van babblen fpreek, bedoel ik juist niet ü.

Laat ons, indien gy wilt, wat fnappen met elkandren. Het is van daag mooi weêr.

H 3 Q UIL.

-ocr page 126-

QUILLIOS.

Dat wéér zal ras verandren 1 Daar’s donder aan de lucht! ’k Breng u, dit oogenblik,nbsp;Een boodfchap, die u niet zal maken in uw’ fchik.

CL AU Bills.

Als ’t Porcia betreft, boor ik met tien paar ooren,

Q u I L LI u s.

Wat gy zult hooren is niet grappig om te hooren, Mevrouw Octavia, die graag noch pronken zounbsp;Met al de aanvalligheid van eene jonge vrouw,

2iet met een nydig oog dat Porcia zó zwierig Met fchoonheid is verfierd, en ’t valt haar onplaizierignbsp;Dat gy die maagd bezoekt en wat vertelt, mynheer 1

Waarom de ryksprinfes verlangt.... dat.,., dat.....

CLAUDIUS.

Zeg mééri

quillius,

Jk durf niet.

CLAUDIUS,

Spreek vry, Quill’!

quillius.

Dat gy.....eer ’t nu word later,

Uw lieve bruid, uw bout.... verzuipen zult in ’t water}

CLAUDIUS.

Wel (atansl meent zy dat?

QUILLIUS.

Of zy het meent!

CLAUDIUS.

Die flang! Dat

-ocr page 127-

119

hekelspel.

Dat krokodillenkind!.... Heb ik daarom zó lang Haar mooitjes voorgepraat, haar als puikspuik verheven.

Ja zelfs myn’ laatften duit vaak voor haar uitgegeven?

Ik zou myn Porcia, de noordflar van myn oog.

Die praalt met glans en kleur gelyk de regenboog.

Als Iris in de lucht haar’ fluijer hangt te droogen,

Terwyl met Febus goud haar dampkar is omtogen; —

Ik zou myn Porcia, die, na de vale nacht,

Gelyk het veldviooltje of boterbloemtje lagcht,

Wanneer Aurora ’t land bedaauwt met morgenwanen; — Ik zou myn Porcia, wier blik de felfte orkanen.

Van ’swaerelds Zuid en Noord aankruljend’ tegeneen.

Zou temmen, als Neptuin de witbefchuimde zeên; — Verzuipen!..,. Groote goón! ik zal zó gek niet wezen.nbsp;Gy zyt geen visch , maar vleesch ,myn dierbare uitgelezen Inbsp;En dus behoort ge op de aard’, maar in het water niet.

QUILLIUS.

’k Verzoek u vrindlyk, doe wat myn prinfes gebied j Want anders dien ik ü te brengen om het leven.nbsp;CLAUDIUS.

Ik weiger ’t.

QUILLIUS.

Wil dan flechts uw hoofd my raedegeven;

’k Zal ’t wél bewaren, heer! heb daar geen kommer voor.

CLAUDIUS.

’k Geef, zo gy nadren durft, u zulk een’ klap aan ’t oor. Dat Rome davren zal en op zyn grondvest kraken.

Ja de Acheron, van fchrik, zyn geesten uit zal brakenI Ha, fchelml ik vat het al, de wraakzucht dryft u aan,

H 4 nbsp;nbsp;nbsp;Om-

-ocr page 128-

,;l»8 DE DOODELYKE MINNENYD,

Omdat ik, toen weleer zulks heeft aan my gedaan,

’t Lantarenvullers ambt u niet heb doen bekomen :

Diar ligt de knoop.

qüillius.

Foei, foei! kunt gy die gekheid droomen? Schoon dat officie ook zeer fmeerig zy, ik achtnbsp;My veel voornaafer thans als hoofd van ’s keizers wacht.nbsp;Ik haat u niet, ó held! en wil u niet bezeeren,

Maar volg myn’ last. Hoör toe, ik zal hier wederkeeren, In tien minuten tyds, en gun u kort beraad .

Ja inyn wellevendheid maakt dat ik u verlaat.

J'erwyl ky vertrekt, aan den éénen kant, treed Porcia in, van de andere zyde.

F T F D E T 0 0 N E E L,

CLAUDIUS, PORCIA.

PORCIA.

Myn uitverkoerne heer! wat zyn dit wéér voor kuren Dat ey zó knorrig ziet, en op den grond blyft turen?nbsp;Gy daat daar even als een mylpaal, en verpyntnbsp;Zó roerloos u, dat gy een’ deenen Roeland fchynt.nbsp;Hebt gy weêr vlagen van ylhoofdiglieid te vreezen?

Kan Porcia u niet van ’t geen u kwelt genezen?

Of hebt gy daap? of zyt gy moede? of zyt gy ziek?.,,. Watbliefje?..,. Ik dacht, gyfpraakt. Uw toedand is kritiek:nbsp;Wilt gy dat ik terdond zal om een’ doctor zenden?

Gy antwoord my noch niet! ó Toppunt van elenden! My« Claudius! gy huilt, als een onnozel kindl

Wel

-ocr page 129-

I2X

HEKEL SPEL.

Wel foei! past dit een’ man, een’held, die’t vechten mint. Die zó roemruchtig wierd door moedig halzenbreken ?nbsp;Myn Claudius! o Goón! hoe kryg ik hem aan 't fpreken fnbsp;Zy floot hem aan.

Hei, Claudius! hei, hei! word wakker, zo gy droomt! CLAUDIUS, opziende.

Hé! zyt gy ’t, Porcia? Wees vry voor my befchroomd. ’k Voel, door u aan te zien, my zó van affchrik yzen ,,nbsp;Dat, droeg ik geen paruik, myn hair te berg’ zou ryzen.

PORCIA.

Ben ik zó lelyk dan ? ‘

CLAUDIUS.

Gy lelyk? Mooifte meid.

Die ’k immer zag! ’k vrees niets dan uwbekoorlykheid......

ó Wee! ó wee! ó wee! ó pyn van alle pyneii I

PORCIA.

De zon van ons geluk.....

CLAUDIUS.

¦Zal ras zeer watrig fchynen!

PORCIA.

Wat is ’er dan gebeurd? Wat wil die gekke praat?

CLAUDIUS.

Gy, die Aurora zyt, met rozen op ’t gelaat,

Zoud gy, ais de avondzon, u domplen in de ftroomen, En nimmer met het hoofd weêr boven water komen?

PORCIA.

’k Geloof, gy raaskalt, lief!

CLAUDIUS.

len naasteby, myn kind!

H 5 nbsp;nbsp;nbsp;POR,-.

-ocr page 130-

I2S DE DOODELYKE MINNENYD,

POR CIA.

Mevrouw Octavia weet dat gy my bemint?

CLAUDIUS.

Het groenwyf in de buurt heeft zeker ’t haar doen hooren; En daarom gloeit zy nu als een kalkoen van tooren;

Zy wil dat ik u zal.....Raad eens, myn Porcial

PORCIA.

Wat toch?

CLAUDIUS, [nikkende.

Verzuipen!

PORCIA.

Goón!

CLAUDIUS,

Dat ik als mal hier fta,

Is dus niet zonder réén; want billyk moet ik vreezen Dat zulk een waterproef u zou gevaarlyk wezen:

Gy kunt niet zwemmen, liefi en gingt gewis te grond’.

PORCIA.

Dat’s waar; doch fterf ik zó, dan derf ik toch gezond;

’k Zou anders mooglyk lang aan rheumatismus lyden.

Of zegen zenuw-, gal-, of rotkoorts moeten ftryden; Licht beulde een doctor my met drank of pillen af.

En zond my, des niet min’, zyn reckning na in ’t graf. Verzuip my dan, myn waarde! en fpaar my’t kostenmaken:nbsp;Klaar water is goedkoop voor wie van kant wil raken.nbsp;Voldoe Octavia door zulk een bagatel;

Volg, zonder zwarigheid, haar kluchtig moordbevel.

’k Ben noch een jonge bloem, ditftemiktoe, en’tfterven |s ’t aangenaamfte niet dat ik ten deel moest erven;

Doch

-ocr page 131-

12}

HEKELSPE

Doch in den treurfpelftyl word nooit de dood gevreesd, Gelyk men reeds van ouds by ólle dichtren leesr,

Allons dan, Claudius! ila langer niet te drooraen.

Juist achter daar ik woon zien.wy den Tyber llroomen; Daar heb ik een balkon, alwaar ik, ’savonds iaat.nbsp;Wanneer ’t wat broeijig is, vaak zit in nachtgewaad:

Die plaats is opperbest om ieraant af te (forten;

Maar bind my, om toch wis myn’ leefdraad té verkorten. Wat fteenen óm den hals, zó ben ik ras vermoord.

En nimmer word van my iets in de krant gehoord. CLAUDIUS.

Is ’t Porcia die (preekt, dat fchelmlluk wil bekuipen? Welk een raizonnement! Ik, myne bruid verzuipen!

Veel liever fprong ikzelf zo levend’ in den Styx;

Veeleer zou ik, tot wraak des bittren ongelyks,

Octavia, ja all’ de Octaviaas der aarde ,

In eenen zwavelftroom, dien Plmoos vunrkolk baarde, jjeêrfmakken, en, verwoed, met olie in de hand,nbsp;Uitftorten op haar hoofd de (lof tot feller brand!

DAn zou haar vlammend hair,en’twaar’Bietom te gekken j Gelyk een pruik van vuur haar’ gloénden fchedel dekken I.

PORCIA.

Gy zyt dan fchriklyk boos!

CLAUDIUS.

Ontzaglyk boosl roRciA.

Komaan 1

Als ik eens dood ben, zal die bui wel overgaan.

Verzuip my maar!

CLAl%

-ocr page 132-

l‘24 DE DOODELYKE MINNENYD,

CLAUDIUS.

Neen, neen!

PORCI A.

Ik wil verzopen wezen:

Die ééns geftorven is, geen fterven heeft te vreezen.

CLAUDIUS.

Zolang ons leven duurt, zolang duurt onze hoop.

POR CIA.

Dat’s een geftolen fpreuk: dezulken zyn goedkoop. Enfin, ik wil veelêer morsdood zyn vóór ons trouwen.nbsp;Dan dat ik met eenc andre u moet zien bruiloft houên.

ZESDE T O O N E E L.

CLAUDIUS, POUCIA, QUILLIUS, LYFWACHTEN. QUlLLIUS.

Hebt gy, weledel heer! het werk noch niet geklaard ?

Gy zyt niet zeer aktief, dit zweer ik by myn’ baard. Hoe is het ? Meent gy dan dat ik geen andre zakennbsp;Te doen heb? Wilt ge my doen in den pekel raken?

Da rylisprinfes is gantsch niet mak, als zy begint;

En breng ik niet terftond haar tyding.....

CLAUDIUS.

Beste vrind!

Al zou zy kiiorrig zyn, ik kan haar niet geryven.

Door dus, tot haar vermaak, myn Porcia te ontlyven.

QUILLIUS.

Ge ontlyft haar niet, óheld! gy maakt haar flechts doornat. Wat ik u bidden mag, befpoedig ’t werk toch wat!

Want,

-ocr page 133-

125

HEKEL SPEL.

Want, waarlyk! ’t zou om u my leed doen, als myn handen Genoodzaakt waren u bloedgierig aan te randen.

’k Ben juist niet kwaad van aart, maar’k wou graag tot myn dood

Myn ambt behouden, weetje ? en dus moet gy my ’t brood Niet ftelen uit den mond, door my te leur te ftellen.

CLAUDIUS.

Ei, Quiltje! ik waarfchouw u, laat af van my te kwellen; Want, word ik driftig, dan.....ben ik noch niet bedaard.

PORCI A.

Neen, meester Quillius! zyt niet voor hem vervaard:

Hy is zó mal niet als de muts hem (laat. Wees vlytig, Voer uw kommisfie uit: ik ben daarom niet fpytig.

’k Spreek tegen dé natuur, gelyk men duidlyk hoort; Doch ’t is een oud gebruik by menig’ treurfpelmoord.

Nu, lieve Claudius! wil me in uwe armen drukken.

Geef my , voor ’t laatst, een zoentje , en alles zal wel lukken.

CLAUDIUS.

ü zoenen, in deez’ ftond! myn Porcia! myn boiitl ’k Geloof, waarachtig, dat gy my voor ’t zotje houd!

Ja! ik word zinloos, dol, en razend, en bezeten;

’k Zou bloedrig meufchenvleesch als huspot kunnen eten! Voorzigtig, Quillius! dat gy me niet genaakt; -Want ik zal ronddaan in het honderd, dat het raakt!

Ik zeg het u vóóraf, ik wil myzelv’ doorfteken: Daarom, belet my ’t niet, en geef uw wacht geen teekennbsp;Dat zy my ’t blank rapier moet rukken uit de hand.

Hy trekt zyn' degen,

Ziet gy deez’ degen wel, die als een blikfem brand

Eu

-ocr page 134-

126 DE DOODELYKË MINNENYD,

En fchittert, daar hec roest, dat hem bezaait met vlekken, U klaar het drabbig bloed des vyiirids doet ontdekken?nbsp;Voell is de punt ook fcherp? Sta ruim! dat gaat’er dóór!nbsp;Noch eens, weêrhou my niet. Nu! goede nacht Inbsp;Q ü 1 L L I u s.

Ei, hoor!

Bedenk u!....

PORCIA.

Claudje-lief!....

CLAUDIUS*

Hier baat geen lamenteeren. Eén prikje; en ’t heusch publiek zal my applaudisfeeren«nbsp;Hy wil zich doorfleken.

QUILLIÜS.

Soldaten! *t is nu tyd: ontwapent hem beleefd*

Eenige wachten nemen Claudius den degen af, terwyl anderen, op den wenk vanQuillius,Porciawegvoercntnbsp;CLAUDIUS.

Hondsvotten! weet gy niet wat man gy wederftreeft ? i E V E N D E T O O N E E U

CLAUDIUS, QUILHUS, LYFWACUTEN.

CLAUDIUS*

Dus is myn degen weg, in ’s afgronds nacht verholen! Oai ’t zilveren gevest is hy my wis oncfiolen;

Het was een erfftuk van myn’ grootvaér; maar ik zweef, ó Dieven! ik zal u doen hangen, op inyne eer!

Gantsch Rome zal het zien, ’c heelal van affchrikbeven;

Want

-ocr page 135-

isr

HEKELSPE

Want vorst Valeriaan zal nimmer ’t feit vergeven*

Kom, lieve Porcia! verlaten wy dees zaal,

En volg een’ degenlooz’ en magtlooz’ generaal.

Die zich ontwaapnen liet gelyk een malle jongen;

Ik maakte toch vergeefs hier verder kromme fprongen. Welaan dan, hartje!.... Maar, wat zie ik! Ochi’tismis,nbsp;Dewyl myn levenszon van hier verdwenen is.

Waar of zy heden blinkt?..-. Barbaarschten der barbaren 1 Hebt gy die bloem en roem der Roorafche maagdenfcharennbsp;Van myne zy’ gerukt, geftolen met myn kling ?

Dat ik het niet bemerkte is waarlyk zonderling!

’Er fchort my zeker iets in ’t hoofd, of ik moet droomen. Waar is myn bruid?

qüILLIÜS.

Ik denk, zy zwemt ai in de ftrooracn.

CLAUDIUS.

ö Goón!.... Hoort, fchelmen 1 als ze één dropje water proeft. Zal u verwurgen met mjn handen, fnood ge hoeft' !

A G T S T E T 0 0 N E E L.

«LAUDIUS, QÜILLIUS, FORBAS, LYFWACHTEN. (JUILLIUS.

¦Hebt gy u van 't bevel, 't geen ik u gaf, gekweten ? FORBAS.

is in den Tyber van haar gallery gefmeten; riep om Claudius, terwyl zy nederviel.

CLAUDIUS.

m de blikftm noch? zwygt nu de donder fiil.

Of

-ocr page 136-

128 DE DOODELYKE MINNENYD,

Of ftiel Vervloekt gefpuis! is dat een’ raensch behandlen? Maar, kykt eens! Porcia komt reeds hier henen waiidlen:nbsp;Kom nader, mooifte fchim van ’t mooifte meisje! kom!

Ik ben voor u niet bang. Kusch vry uw’ bruidegom!

Ik zal met u het vee in 't welig woud gaan weiden,

Hy wil Quillius omhelzen.

•Q u 1L L1 u s, te rug deinzende.

Mynheer! 'k heb last om u naar ’t dolhuis heen te leiden,

CLAUDIUS.

Loop zélf’er heen , fchavuit! of’k breek u hals en been!.... Maar, de afgrond gaapt my aan: wie fpreekt hier van beneên?nbsp;Tegen den rollezer,

Zyt gy ’t, ó Pluto? wat hebt gy ons toe te fluistren? Acht gy my dan zó zwak, dat ik naar u moet luistren?nbsp;Zwyg ftil! verberg uw hoofd, eer ’t ieder af keer baart!

Nooit moogt ge uit uwe kolk opryzen boven de aard’.....

Ha! déar is Porcja! Uw dienaar, zoetfte boutje!

Al zyt ge uwligchaam kwyt, gy zyt toch nu myn vrouwtje; Wy zullen verr’ van hier gaan wonen, ééns vooral.

Waar geen Octavia u meer verzuipen zal.

Zy komt, en óm haar heen krioelen adders. Hangen

En fkorpiöenen..... Oei! zy knypt my in myn wangen.

Met gloénde vingers, ja, haar nagels , lang en fel.

Staan deerlyk ray gedrukt in ’t opgekrabde vel!

Natuur bevriest van fchrik, in ’t heetlle van den zomer. Dit is een dag van moord voor d’afgetobden Romer,nbsp;Voor al het aardsch gedacht; de helhond Cerberusnbsp;Spalkt zyn drie muilen op, bast tegen Claudius,

En jankt zó yslyk naar, dat aarde en hemel beven,

Waar-

-ocr page 137-

125)

HÉtcELSPEL

Waaröm ik my, uit angst, ga op de vlugt begeven. Adieu, mesfieurs! ik bid dat gy my loopen laat.

Hy vlugt weg.

quiLLius, tegen de lyfwachteni Men volg’ hem, eer hy zich het hoofd aan ftukken flaat.nbsp;Zquot;j volgen hem»

NEGENDE T O O N E E L.

Het tooneel verbeeld ’s keizers lusthof, buiten Rome.

PORCIA, ORANTES, NERINE, ACIS.

O R A N T E s, met een' hengel in de hand. MejulFer! of mevrouw! (want ik ben recht verlegennbsp;Hoe ik je noemen zal,} ik hebje beet gekregennbsp;Aan dezen hengel, juist toen ik aan 't visfchen was.nbsp;Hoe drommel kwamje toch in zulk een’ waterplas?

’k Heb nimmer baars ,of fnoek ,zó groot als jouw gevangen j Zó waar ik tuinman ben; ja, ’kwil my laten hangen.

Als ik niet watertand, zó fmaaklyk zieje ’er uit! PORCIA.

Spreek méér respektuens: ’kben een voorname bruidj Vraag verder niets. Daar hebt ge een’ daalder tot belooning.nbsp;Zeg my nu waar ik ben, en fchaf my ras verfchooning,

ORANTES.

Op ’skeizers buitenplaats ben jy hier aangeland;

Ik ben 'er hovenier, en een zeer rare kwant;

Dit is myn dochter, die Nerine word geheeten;

Zy trouwt met langen Jaap, haar’ zoogbroêr, moetje weten,

I nbsp;nbsp;nbsp;Een’

-ocr page 138-

IJO DE DOODELYKE MINNENYD,

Een’ nuchtren jongen, die een baas in ’t pooten is.

Gut, lief mevrouwtje I ik noó je aan hunnen briiiloftsdisch; Het zal ’er prettig zyn: men zal ’er lustig fchransfen.nbsp;En, by fchalmei en veêl, tot aan den morgen dansfen.

POR CIA,

Ik dansfen, groote goón ! daar ik dóórwaterd ben!

Noch eensjgeef my fchoon goed. ’kWil dat my nieaiant kenn’, En daarom zou ik graag.my in boerinnenkleêrennbsp;Vermommen, ik zou dan zeer aartig paraisfeeren.nbsp;o R A N T E s.

Nerine !-geef mevrouw jouw alderbeste kleed.

PORCIA.

JOenk, wyl ik by u ben, dat ik Margootje beet:

Dees naara is zo Romeinsch gelyk die van I.erinde ,• Doch ’c is my all’ genoeg, zo ik maar fchuilplaats vinde.

NERINE,

Margootje! ah 't u belieft, kom, laat om t'zamen gaan. Ik weet, myn beste kleed zal u veel mooijer flaannbsp;Ah my, en ik ben bang dat lange Jaap zyn grillen.

Als hy uw mooiheid ziet , niet licht zal kunnen ftillen, Wyl ge om te fteelen zyt......

PORCIA.

Nerinel ik ben bly

Dat ik zo- mooi ben in uwe oogen ; doch ik ly’ Geweldig, want ik fta te druipen, onder ’t (preken.

Zy wringt haar kleed uit.

ORANTES, tegen Nerine.

Kind! rol haar fpoedig in een’ warmen wollen deken; Kleed voorts haar netjes aan, en repje wat.

NE-

-ocr page 139-

hekelspel. 121

NERINE.

Ik zal.

p o R CIA, terwyl zy heen gaan.

Goón! ik van daag beleef al menig raar geval I

TIENDE T O O N E. E L.

ORANTES, A CIS.

OR ANTES.

Dat is een mooije meid, of ik ben zonder oogen.

Kyk! zag de keizer haar, wis wierd hy opgetogen, Dewyl hy magtig fterk van mooije meisjes houd.

Dat zy verzopen waar’ had menigeen’ berouwd.

Wat is zy bejuweeld en deftig in de kleérep!

Hoor, Acis! jy moet haar puur als myn dochter eeren’, Want zeker krygje een fooi, wanneer zy komt ter feest:nbsp;Ze is zo milddadig als zy ryk is.

ACIS.

’/ Moet een beest

In fteê zyu van een’ mensch, die zulk een lam durft plagen. Och, baas! ik zou haar op myn handen willen dragen ,nbsp;Al gaf ze my niet meer dan ’t minste kruijersloon.

Ik ben maar tuinmansknecht, en jy bent myn patroon; Maar, was ik een finjeur van groote rapetatie,

Een bolletje uit de ftad, ’kzou roef zó mooi een facie Het heel wel ftellen, en zó werken voor ons brood,nbsp;Dat myn Hef wyfje ’t geld zou reegnen in haar’ fchoot.

ORANTES.

Je bent een malöor, voor geen juffer opgewasfen:

I 2 nbsp;nbsp;nbsp;Een

-ocr page 140-

.134 DE DOODELYKE MINNENYD,

Een dikke boerenmeid zou beter by jouw pasfeni Maak jy maar alles reê, en werk je vry half lam.

Of ’t eens gebeuren mogt dat hier de keizer kwam. Diiv komt de flotvoogd; ga, maar zorg beleefd te groeten.

ELFDE T O O N E E U

ARKAS, ORANTE S.

O R A iN T E S.

Heer Arkas! ik ben bly’ je zó gezond te ontmoeten:

Je ziet ’er dik en vet en vrolyk uit, zo waar!

Wat nieuws van ’t leger? Zeg, hoe ftnan de zaken ddSr?

arkas, eerC buitengemeen groeten brief uithalende. Uitmuntend: dit biljetje, offchoon eene aktietyding,nbsp;Afkomstig van de beurs, baart yslyk veel verblyding:nbsp;De fondfen zyn op ééns gerezen tien percent;

De keizer triomfeert, en die verwaande vent,

Kamillus, is morsdood, door Claudius zyn’ degen. ORANTE s.

Wel vreeslyk! is hy dood ? Dat’s eerst voor ons een zegen! Wat brengt die Claudius het magtig verr’ 1

ARKAS.

Ja, vrind!

Hy word ook niet alleen door Romes vorst bemind. Maar zelfs Octavia belonkt hem, Craec hare oogen,)

En had hem graag tot man, als broêr het wou gedoogen. Dan, ’t geen ik u vertel, Orantes! moet vooralnbsp;Noch blyven tusfchen ons; want babblen Haat my mal;

Ik ben een hoveling, en die moet kunnen zwygen.

Hoor

-ocr page 141-

133

hekelspel.

Hoor eens: ik denk dat wy den keizer herwaart krygen; Hy wil ’t niet weten, doch ik weet het niet te min',nbsp;o R A N T E s.

De keizer hier! Welzo! dat is recht naar myn’ zin:

Dan komt 'er ruim verval; dan zal men’tkeelgatfmeeren; Eu ik zal lekkertjes het hof op fruit trakteeren.

Diir hebje een beste kers.

AREAS.

Heb dank. Ik vind haar goed: Geflolen kersfen, zegt het fpreekwoord, fmaken zoet.

Daar word binnen getrompet.

Hoort gy ? de vorst genaakt: dit meld ons dat trompetten. Orantes I ik verwacht een pret van alle pretten.

De keizer komt. Pak voort uw biezen. Ik blyf ftaan.

't Is recht een deftig heer, die vorst Valeriaan!

TfVAALFDE T O O N E E L.

VALERIAAN, AREAS, en GEVOLG, VALERIAAN.

Dag, Arkas-baas! hoe vaart ge? en zeg, hoe vaart myn zuster?

ARKAS.

Vorst! ik en zy zyn wél.

valeriaan.

Dén is myn hart geruster;

Dat doet my recht plaizier. Ik heb getriomfeerd,

Al heb ik in perfoon geen heir gekommandeerd:

De dappre Claudius wist goed het werk te klaren.

Ik wil, met hem, van daag, in myne floep gaan varen,

I 3 nbsp;nbsp;nbsp;Den

-ocr page 142-

1^4 DE DOODELYKE MINNENYD,

Den Tyber op, naar Rome, en vieren daar een feest: Waarvan nooit wedergaê ter waereld is geweest;

Maar ik wil hier vóóraf wat rusten en heraémen;

Want ik ben moede, en zweet,

Hy zet zich op een' tuinjioel neder.

Laat ons eens wat te famen

Hier praten , beste vrind! Hoe gaat het op ’t kasteel ?

A R K A s.

ó ! Sints ik flotvoogd ben , verbeterde alles véél.

’kHeb duizend fluks geboomt’tot brandhout óm doen hakken: Oat gaf een goede winst, ik'telde ’t geld in zakken.

En heb geen ftuiver in myn’ eigen zak geftort:

Geloof me, ó keizer!----

Valeriaan.

Nu! ik merk wel waar het fchort; Gy wenscht ook wat profyt van ’t geen gy hebt bedreven,nbsp;’k Zal u een kwart percent van die verkooping geven.nbsp;Vertel my verder eens hoe ’t met de meisjes is:

Zyn zy, in Romes wal, noch altyd fchoon en frisch? AREAS.

Ja, cezar! ’t is een lust om haar te zien fpantfeeren.

VA leriaan.

Die lieve bekjes!

AR KAS,

Jk, men mag ze wel waardeeren,

VALERIAAN.

Ook Zyn zy al myn lust. Hoor, vrind! als ik in myn Gebied geen vrouwtjes had, wou ik geen keizer zyn.

Por.

-ocr page 143-

ns

HEKELSPEL.

Porcia vertoont zich, als een bevallig Noordhollandscb boerenmeisje gekleed, zynde bezig met een' ruikernbsp;op haar' boezem te jleken. De keizer ryst op,nbsp;en zegt:

Hé! dat’s een aartig kind! Hoe of zy hier mag komen ? Het is geen Romeinin, of zy woont niet in Romen;nbsp;Gewis is ’t Venus, in Noordhollandfche kleedy.

Gaauw, Arkas! maak u weg. Iaat haar alléén met my.

A R K A S, vertrekkende.

¦ Ik wensch u veel plaizier!

DERTIENDE T O O N E E L (?).

„ VALERIAAN, PORCIA.

„ VALERIAAN,

„ quot;Verfiert gy u met bloemen, „ Vrindin? Vergun my de eer dat ik u zo mag noemen,nbsp;„ U, die ik waardig acht te zyn een ryksprinfes.

„ PORCIA.

„ Die tytel is te groot: noem my uw dienares.

„ VALERIAAN.

„Uw ongemeene glans maakt u dien naam \yel waardig.

„ Myn hart is, zo ’t mag zyn, om u te dienen vaardig. „ PORCIA.

91 ’k Heb zulk een’ heer om my te dienen niet van doen; gt;9 Gok.fpreekje, na my dunkt, beneden uw fatfoen.

„ ’k Hou

(*) Dit geheels tooneel is woordelyk uit het treurfpel overgenomen.

I4

-ocr page 144-

136 DE DOODELYKE MINNENYD,

„ ’k Hou van die ftreken niet; ga zulks een ander vragen, „ valeriaan.

„ Niets is zo aangenaam, als om u té behagen.

„ In welk een oord hebt ge uw geboorteplaats gehad?

„ POR CIA.

), Hier in het naaste dorp, niet verre buiten ftad.

„ VALERIAAN.

„ Wat doen uwe ouders toch ? of mag men dat niet weten? „ p o R c I A.

„ Ik zeide u ’t gaarne, heer! maar ’t is my al vergeten; ,, Die zyn )ang dood geweest, zodat ik maar alleennbsp;' ,, Ben in de waereld, maar ik ben heel wel te vreên,nbsp;„ Omdat ik hier de kost kan met myn handen winnen.

„ VALERIAAN.

,, Zo gy genegen zyt, ó fchoone! my te minnen,

„ ’k Zal u daaraf ontflaan.

„ POP CIA.

„ Mynheer! wat zou dat zyn? „ ’t Verfchi! is al te groot. Je lykt gantsch niet by myn;nbsp;„ Een hooffche juffrouw, heer! zou beter by u pasfen,nbsp;„ Als ik, die voor een' knaap in ’t veld ben opgewasfen.nbsp;„ Een boeremeisje past wel by een’ boereknecht:

„ Heb ik niet wel gezeid, mynheer? is dat niet recht?

„ valeriaan,

„ ó Ja! gy hebt gelyk, maar altyd mag men trachten j, Zyn’ Haat te vorderen, en beter lot verwachten,

,, Wanneer het goed geluk ons zelf de handen bied. geeft het land aan u, als arbeid en verdriet?

,, por.

1:1


-ocr page 145-

n7

HEK ELSPE

POR CIA.

Hier kent men geen verdriet, dat is ten hoof te vinden: Daar draait het los geval op vleugels van de winden;nbsp;Daar bouwt de nyd haar’ troon, tot nadeel van de deugd,nbsp;Die in eens anders leed behagen fchept; de vreugdnbsp;En ware wellust woont op ’t land, en by die menfchen,nbsp;Die nooit eens anders fchade om eigen voordeel wenfchen.nbsp;Hier leeft de zoete vreê; hier woont de ftille rust;nbsp;Hier heerscht geen minnenyd, daar elk zyn liefje kuscht.

„ VALERIAAN.

Heeft u de ervarenheid geleerd dit uit te leggen ?

,, POR CIA.

In ’t minste niet, mynheer! ’k weet daar niet van te zeggen.

„ VALERIAAN.

Kan u myn liefde niet behagen?

,, p o R C I A.

„ Neen, ó neen!

Ik hou my met den ftaat, waarin ik ben, te vreên. „valeriaan.

’k Zal u van geld voorzien, kleinodiën en kleêren,

En alles wat gy meer kunt denken of begeeren.

„ PORCIA.

Wy leven hier gerust, en vreedzaam by den ploeg.

Die niets begeert, mynheer! is die niet ryk genoeg ?

„ VALERIAAN.

Ó ]a!

„ PORCIA.

» Zo doe ik.

VAf»

-ocr page 146-

„ PORCIA.

,, Mynheer! ’k weet van geen maren. Heeft u de min ontfteld, ik raad u tot bedaren.

Eene eerst ontvonkte kool word lichtlyk uitgebluscht, „ Daar eene ontdoken vlam de gautfche buurt ontrust.

„ VALERIAAN.

Ik kan uw fchoonheid niet uit myn gedachten zetten.

„ PORCIA.

Wat fchoon is wil zich graag bewaren voor’tbefmetten: Neem dan niet kwalyk.heer! dat ik myn fchoonheid tracht.nbsp;Daar gy op roemt, en daar ik nooit aan heb gedacht.nbsp;Voor fmet te veiligen, zo volg ik het behooren;

Als ’t bloempje eens is geplukt, gaat haast zyn glans verlo-„ Dat eerst heel minnelyk van iederwierd gegroet, (ren; „ Word dan verachtelyk vertreden met den voet.

„ VALERIAAN.

„ 'Ik fta verwonderd door uw zoete reen te hooren.

Uw mond ontlleekc myn vlam noch felder dan tevoren.

„PORCIA.

,, Dat loopt recht averechts. In plaats dat u de réén „ Betoomen zouden, houd gy minder u te vreên.

„ Laat af, mynheer 1 gy moogc myn’ kuisfchen mond niet ra-„ I/y mV haar kusfchen. nbsp;nbsp;nbsp;(ken.

„ Gy drukte door uw’ brand een vlek op myne kaken.

„ Ei, pynig myne ziel, raag ’t zyn, met geen berouw;

„ Laat af, mynheer! ik ben verbonden door de trouw.

,, Zet doch, zo ’t wezen mag, uw zotterny ter zyden.

„ VA-

-ocr page 147-

Hf

„ VALERIAAN.

„ Gy zoekt my door uw réén wat om den tuin te lyden; „ En,fchoon het was zo,’k wil dat gy lt;lien minnaar haat,nbsp;„ En dat gy op myn min uw gunstige oogen flaat.

„ Wat voordeel kan de trouw u van een’ landman geven? „ Wat anders, als alleen flechts armelyk te leven?

„ POR CIA.

„ Kan ik beletten wat de hemel t’famen voegt?

„ Ik ben door zyne min gerust, en heel vernoegd.

„ VALERIAAN.

,, Aanbiddelyke maagd! Iaat ik uw kaakjes kusfchen;

„ Ei! laat ik in uw’ arm myn minnevlammen blusfchen! 9, Voldoe den pligt, dien u de liefde heeft geleerd!

5, Een boeremeisje word door myne mln geëerd.

„ P ORCIA.

„ Maar wat maakt u zo ftout? doendatuwmooijekleêren, ,, Van goud en kakelbont, als onze pauwenveêren?

„ Plaagt u de minnelust, gaat gunter in de buurt:

„ Daar woont een mooijertje, die gaarne zich verhuurt» „ ’kMeen dat gy mogelyk by haar te recht zult raken.

,, valeriaan.

„ Hoe kan uw lieve mond die boerfche reden braken?

,9 Myn fchoone, myn godin!wat maakt u toch beducht?

„ PORCIA.

99 Ja, was ik een godin, dan vloog ik door de lucht,

9, Om uw verwyfde reên niet langer aan te hooren.

„ VALERIAAN.

99 Kan U dit fchoon juweel, myn waarde! niet bekoren?

POR'

-ocr page 148-

lt;40 DE DOODELYKE MINNENYD,

„ PORCIA.

„ Gantsch niet. En fchoon ik’t nam, wat deed ik met dat „ Het zou my pasfen als een’ aap een gouden ring.

„ Al wou de keizer zelf zyn halve goed my geven,

,, Noch zou ik weigeren met hem onkuisch te leven.

„ valeriaan.

„ Hebt gy hem ooit gezien ?

„ PORCIA.

„ Wel neen ik, maar ik weet,

„ Dat hy veel wyzer isals gy bent.

„ VALERIAAN.

„ ’t Is my leed.

„ Maar laat ik eindlyk u verwinnen door myn fmeeken.

„ PORCIA.

,, Ik zou verzoeken om my ’t hoofd niet meer te breken; „ VVant zyt verzekerd dat daar niet van worden zei.

,, VALERIAAN.

„ ó Snoode afkeerigheid, veel erger dan de hel!

,j Maar heb ik niets, waarmeê dat ik u kan behagen?

„ PORCIA.

„ Ja toch : ga aan Clorinde uw brandend hart opdragen: „ Dat is het llevertje, daar ik van heb gezeid.

,, Bloed , heerfchap! dat je ’t wist, ’t is zulk een fnogre meid! „ Die zelje beter noch als myn pcrfoon gelyken.

„ VALERIAAN..

,, ’k Zal voor uw leven lang met fchatten u verryken. n Myn fchoone landgodin! ei, geef my maar een’kusch!

„PORCIA.

’k Hebbeden noch geen tyd. Ei, wacht noch wat tot flus,

« Of

-ocr page 149-

14*

HEKELSPE

„ Of wel tot morgen; maar wat zou Menalkus zeggen, „ Indien ik dorst myn’ mond aan uwe lippen leggen,

„ Om u te kusfchen, daar ik ben aan hem verloofd?

„ Die vrind fchonk my, op trouw, een mand vol lekker ooft, „ Een mooije onderkeurs, een kostelyke bouwen:

„ Beken nu zelf, ben ik niet aan dien knaap gehouwen ?

„VALERIAAN.

,, Wien deerde toch ooit iets, daar hy niet af en wist ?

,, PORCIA.

„ ’k Verzeker u, mynheer! ’t is achter ’t net gevischr;

,, Want, zo gy voortvaart in uw boosheid ray te plagen, 3, Ik zal na Rome gaan, en aan den keizer' klagen,

,3 En hem verhalen wat voor leed my hier gefchied. ,

„ VALERIAAN,

„ Myn wil is onbepaald: ’k vraag na den keizer niet.

,, Die ftoute weigering zal ik u doen vergeten.

,, PORCIA.

„ Wie gaf u deze magt? dat wou ik gaarne weten.

„ Ik lagcheens met uw praat, ’t Is logen, ’t geen gy zegt; „ Al ben ik een boerin, ik fteun op ’t wettig recht.

3, VALERIAAN.

3, Kom 3 ftuurfche fchoonheid ! kom, laat ik u eeiis omhelzen; 5, Tree met my ginds in’t bosch, beplant met olm en elzen.nbsp;Hy vat hare hand,

3, PORCIA.

33 Laat los, zeg ik, mynheer! ik wyk niet van myn’ pligt. »gt; Al was ’t Valeriaan, ik vloog hem in ’t gezigt,

» Eer dat ik lyden zou dat hy myiie eer zou krenken.

VA.

-ocr page 150-

„ VALERIAAN.

„ Gy zond, eer gy zulks deed, uzelve wat bedenken:

,, Des keizers wil gaat verr'.

„ PORCIA.

,, Ik zou waaraclitig niet!

„ Welhoe! hy mag niet doen hetgeen hyzelf verbied.

„ Daar zynder vele aan ’t hof, die op zyn liefde loeren; ,, En zon hy dan zyn’ lust hier buiten by de boerennbsp;„ Te blusfchen zoeken! neen, de keizer is te goed,

„ Om zulks te denken , vrind 1

„ valeriaan.

,, Myn lief! ik ben van ’t bloed

,, Des keizers, en dat kan iu’t minste uwe eer niet fraetten.

„ PORCIA.

„ Of’tfmetten kan of niet, ’k meen daar niet op te letten. „ Ik volg de lesfeu, die myn moeder heeft belastnbsp;„ Dat ik zou volgen, dat ik aan geen dartel’ gastnbsp;„ Myne eer, al wat hy deed, ooit zou te pande geven:

„ Dit zyn haar lesfen, en daar meen ik na te leven Daarom is ’t vruchteloos my daartoe aangepord.

„ VALERIAAN.

„ Indien gy wist,hoe ik.....

„ PORCIA.

„ Ja, ’k merk wel waar ’ t u fchort; „ Je hoeft uw meening my niet klaarder uit te leggen.

I, Al ben ik jong en boersch, ik heb wel hooren zeggen, agt; Dat door ongure min werd fmart en pyn geleên.

Ik blyf uw dienares, mynheer! hou u te vreên.

VA-

-ocr page 151-

143

HEKELSPEL.

„ valeriaan.

» Ach! laat gy my alleen? Ik zal van liefde fterven,

91 Zo ik uw zoet gezigt op dezen tyd moet derven ;

» Ik word gedreven door een duldelooze pyn.

Gy moet, het gaat hoe ’t gaat, gy zult de myne Zyn. ,, Hy vat haar aan.

,, p o R Cl A.

gt;9 6 Goden! helpt my toch! ei, doet my die genade!

„ VALERIAAN.

99 Hier loopt myne eer gevaar: ik ga, eer’t word te fpade. „ Vaar wel, ondankbre! ’kzal in ’t kort u wederzien.

,, PORCIA.

19 Ik zal, waar gy verfcbynt, voor uwe lagen vliên.” VEERTIENDE T O 0 N E E L.nbsp;PORCIa; orantes, heel verbaasd uitkomende.

o R A N T E S.

’kLoop gaauwer dan ik kan, daar ’k fakkel aan het pootje. Üoet zyt gy hier alleen? en was 't uw jlein , Margootje?nbsp;Wat heeft men jouw gedaan, dat jy zó fchreeuwt in’t groen?nbsp;PORCIA, huilende.

En

Men heeft me niets gedaan, maar wel iets willen doen, ORANTES.

'vie, myn kind?

PORCIA.

Een heer, vry deftig in de noppen,

............ gy?

o R A N-

-ocr page 152-

144 de DOODELYKE MINNENYD,

OR ANTES.

Ja! hy zochije wat te foppen. Wel magtig! dat’s brutaal!.... Ik merk, je rilt noch wat.

POR CIA.

Ik heb geen lid aan ’t lyf, of ’t beeft gelyk een blad.

OR ANTES.

Wat jy hem hebt gezeid heeft wis geflaan op pooten?

p o R Cl A.

Geen lompe melkboerin, van Amftelveen, of Sloten, Kon anders fpreken, vrind! dan ik hem ging te keertnbsp;Ik was geen Romeinin of edeljuffer meer;

Ik wist, naar ’s dichters taal, my recht gemeen te houênj Ik fprak van onderkeurs, van kostelyke bouwen.

Ja van een mooijertje, die gaarne zich verhuurt.

En van een fnogre meid, daar gunter in de buurt.

Die Hyl moest ieder’ man van goeden fmaak bekoren! ó! Zulk een treurtooneel was dubbelwaard’ te hooren!

OR ANT E s.

Wel henkers jvrouwtjelief! je bent maar gantsch niet dom; Als Van der Hoeven (*)’t zag, hy wierd van blydfchap ftom.nbsp;Die dichter wist heel goed hoe Hollands boeren praten.nbsp;Maar, kom 1 verkwik je wat: dat zal voor 't fchrikken baten;nbsp;Ik heb, tot jouw geryf, daar onder gindfchen boom.nbsp;Een’ vollen fchotel met aardbeziën en roomnbsp;Dat’s lekkertjes, wat bÜefje ?

P o R C I A.

ó Goden! zuib een eten

Doe

C*) De auteur van het ftuk.

-ocr page 153-

VALERIAAN, qUILLIUS, LYFWACHTEN. VALERIAAN.

Wel , wel! is Claudius niet recht by’t hoofd, myn vrind? Dat fpyt my!

qUlLLIÜS,

Ja, myn vorst! hy raast gelyk ontzind.

Men bragt, opdat hy t’huis de glazen niet zou breken, Den held hier buiten, en hy doolt nu in dees ftreken.

VALERIAAN.

Haal d’apotheker van het hof, en Iaat die knaap Een drankje kooken , dat myn’ halsvrind zagt in flaapnbsp;Moog’ fusfen.....Maar, wat kon zyn hersfnen dus verftooren?

QUILLIUS.

’t Is, zegt men, dat de held zyn’ degen heeft verloren, Met zilveren gevest.

VALERIAAN.

En zulk een bagatel

Zou zyn verflandig brein verwarren? Weet gy ’t wél?

Zr moet iets anders zyn, waarom hy loopt dolen; Licht dat hy om een meisje een’ flag heeft van den molen.

meisjes hier gepraat, zeg eens, heer Quillius!

Kent gy ’t boerinnetje ook, hetwmlk ik fprak daar flus? getrouwd, of niet? Hebt gy van alie uwe dagennbsp;bakkesje gezien dat elk zó moet behagen?

Q ü I L*

-ocr page 154-

146 DE DOODELYKE MINNENYD,

QUILLIUS.

Neen, cezar! ik heb niets van ’t lieve kind verftaan;

Zy draaide ook ’t hoofd juist óm toen ik haar weg zag gaan. 't Is wis Orantes nichtje, of ’k wil my laten braden:

Zy droeg Nerines jakje en kap en hoofdfieraden. ó Keizer! zo, gy haar een briefje fchryven wilt,

Ik zal ’t beftellen.....

valeriaan.

Neen! hier dient geen tyd verfpild: Ik zorg voor Claudius.... Dadr komt hy aangevlogen.

zestiende t o o n e e l.

VALERIAAN, CLAUDIUS, QUILHUS,LYF-WACHTEN.

CLAUDIUS, verfcheiden tuinjloekn omverre fm’jtende.

Ruimbaan! ’k (loop alles, waar ik bükfera met myneoogen! ’k Zeg, blyft my van het lyf! Kent gy uw’ veldheer niet?nbsp;Sa, mannen! in ’t geweer! legt aan den fnaphaan! fchiet!nbsp;Paf! paf!

VALERIAAN.

Heer Claudius!

CLAUDIUS.

Wie roept mydaar? Welbeden! Zyt gy ’t, Kamillus, dien'ik ’t hoofd heb afgefneden?

En loopt gy zonder kop? en vreest gy niet de Uén Te ftooten tegen ’t lyf, omdat gy niet kunt zien?nbsp;Verduiveld! flapperment! durft gy my ringelooren?

Stelt

-ocr page 155-

147

HEKELSPEL.

Stelt gy een hydra voor, wier koppen zyn herboren En weder aangegroeid, zoras als afgehakt?

In ’s afgronds diep rioel waande ik u neêrgefmakt.

Denkt gy Valeriaan, dien grooten vorst, te fcheeren? Was maar de keizer hier, hy zou u mores leeren.

VALERIAAN.

Och, vrindlief! kent ge my dan langer niet?

CLAUDIUS.

Ho, ho!

Zyt gy Valeriaan? Ik ken u wél, bylo!

Wy hebben met elkaér veel pret gehad voordezen,

Eer noch de bleeke nyd, met zyn vermagerd wezen En adderachtig hair, mogt dansfen in uw hof.

VALERIAAN,

Dat is een rare taal!.... Wat geeft den veldheer ftof Om zó te fpreken ? Ai! laat u toch wyzer hooren !

CLAUDIUS.

Ik ben myn’ degen kwyt, en heb noch méér verloren: Een meisje.... Cezar! kykl zó had ge ’er nimmer een,

Zy was gelyk een haas zo vlug en rap ter been;

Hare oogjes waren vuur, haar wangen abrikozen;

Zy had een* neus van room, en lipjes van braambozen; Haar perzikzagt gelaat droeg Floraas bloei en fleur,

En de adem van haar’ mond was enkel rozengeur, valeriaan, met gretigheid.

! welk een lekkre meid!... En waar is ’t kind gebleven ?

Verzi

CLAUDIUS.

open!

VALERIAAN.

C L A ü-

Wat gy zegt!

K a

-ocr page 156-

148 DE DOODELYKE MINNENYD,

CLAUDIUS.

Dood en niet meer in leven l VALERIAAN, tegen Quilliui,

Daar fteekt iets achter.

QUILLIUS.

Vorst! het is flechts malle praat. CLAUDIUS, Octavia ziende.

De góden my behoên voor dat Megeers gelaat!

ZEVENTIENDE T O O N E E L.

de VORIGEN, octavia, LAONICE.

OCTAVIA.

Dag, broer Valeriaan! Hoe is ’t met uw gezondheid?'

VALERIAAN.

Ik vaar noch aliyd wel: dit merkt gy aan de rondheid' Van myn gelaat en buik, die niet vermagerd zyn;

Maar, och! myn’ veldheers kwaal baart my inwendig pya.

OCTAVIA, Claudius bemerkende.

Hé f is die raasbol bier ?

Zagtjet.

Dat’s lelyk, Laonicef

CLAUDIUS, Op Octavia en Qiiillius w^zende.

Déze is myn moorderes, en déze haar complice:

Zy beiden hebben my knaphandig dood gemaakt. OCTAVIA, tegen Valeriaan, op haar voorhoofdnbsp;wyzende.

Het fchort hem déar: ’c verftand is wat op hol geraakt.

VALERIAAN.

De gekken zeggen óók welëens de waarheid, zuster!

Waart

-ocr page 157-

149

HEKELSPEL.

Waart gy geen ryksprinfes, dan wierd ik ongeruster. Kyk! wie myn’ Claudius één hair krenkt van zyn hoofd,nbsp;Zal boeten voor de kool die my dus word gelloofd.

CLAUDIUS.

Wie wil nu ’t vliegend paard van Perzeus my gaan halen? Zo zal ik, verr’ van hier, dóór lucht en wolken dwalen,nbsp;De maan, of wel een ftar, aanpakken voor uw oog,

En die op Romes volk affmyten van omhoog:

Van ondrenI

¦QUILLIUS.

Forst! het is heel raadzaam hem te fluiten: Hy moet in ftilte zyn, of anders raakt hy buitennbsp;Al zyn verftand, ja zou tot dolheid overflaan,

CLAUDIUS.

Gy hebt gelyk, ó fchelm 1 en ’t zou u Hecht vergaan:

Ik moet naar ’t dolhuis, wisi dan kan ik my niet wreken; Want anders mogt ik u de korte ribben breken !

’k Zou zelfs geen ryksprinfes ontzien, had ik, ó fpyt! Noch Hechts myn’ degen.... maar ik ben myn’degen kwyt^nbsp;Myn’ degen en myn liefje 1... Och! ’t is om van te beven Inbsp;VALERIAAN.

Bedaar: ’k zal u, myn vrind! een’ mooijer degen geven. Zeg me eens, hoe was de naain van uw minjoote bruid?

CLAUDIUS.

Als ik haar’ naara u zegg’, dan is het kliichtfpel uit.

VALERIAAN, tegen Octavia.

is niet gek, mafeur 1

OCTAVIA.

Hy zal haar’ naam niet weten:. K 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Licht

-ocr page 158-

15» DE DOODELYKE MINNENYD,

Licht heeft een ydle waan zyn hersfenvat bezeten.

CLAUDIUS.

Dus hond men my voor mal!... Datmy’tverftandverliet, Is ’t geen men menigmaal by treurfpelhelden ziet.nbsp;Welnu! ’k wil razend zyn, ja fchreeuwen, dat van Romennbsp;Myn ftem weêrgalmen zal tot zelfs aan de Amftelzoomen.nbsp;Help!....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Hy begint te hoesten.

Die verwenschte hoest! Nu is myn ftem kapot: ó Schreeuwers! fpiegelt u aan myn rampzalig lot!

OCX A VIA.

Gebruik wat drop, ó held 1 dit zal uw borst verzagten;

D^ar.i***

CLAUDIUS.

’k Mag van u geen zoet, maar bitterheid verwachten; ’t Is alles kina, of rhabarber, wat gy geeft;

En ’t is myn liefje alléén dat honig voor my heeft.

VALERIAAN, tegen allen.

Laat ons den dolleman een poos hier eenzaam laten:

Zó mag hy mef zichzelv’, of met de booinen, praten. Wyl hy geen fcherp bezit, (voor ’t minst, naar ik vermoednbsp;Heeft hy geen nood het ftaal te doopen in zyn bloed.nbsp;Volgt my: dat gaat u vóór.

AGTTIENDE T O O N E E L.

CLAUDIUS.

Wat zou het grappig wezen, Kreeg ik gezelfchap van myn dierbare uitgelezen!....nbsp;Eilaas! en ze is niet meer, daar licht haar fchoonheid is

Ge-

-ocr page 159-

IS»

HEKELSPEL.

Gehuisvest in den buik van eene of andre vischl Weet iemaiit ook den weg naar ’t geestendal, myn vrinden ?nbsp;Ik tracht vergeefs het [poor na Plutms ryamp; te vinden ^

Om myne Euridicé, door een ferpent verrast,

I*^ 't licht te voeren, fchoon de helhond jslyk bast gloeijend folfer braakt uit zyn drie kopren kaken,

Mog: eenig zoet gezang, voor ’t minst, my hier vermaken!.,.. Daar word gezongen.

Ha! dat komt juist van pas: daar zingt myn Porcia}

’t Voeg: dat ik antwoord geev’: trala lera lala!.....

Maar ze antwoord my niet weêr. Waar zit zy toch verfcholen? ’k Wil met haar lieve fchim, gearmd, eens rond gaan dolen,nbsp;In 't zalig woud, daar mirth, daar roos, en lelibladnbsp;Edn nektar druipt, befproeid door hersfens waterbad,nbsp;Kind ik myn fchoone niet in V onderdardsch gewemel,

'k Hlieg met Bellerofoon dóör 't fiarrendak ten hemel.

Al blikfemde Jupyn, en dat my de Eridaan,

Van boven neêrgefchokt, verzengd en half gebraên.

En gantsch geleibraakt, my ten graffteê zou verftrekken. Daar word weder gezongen.

Maar, hoor! daar zingt zy weer: is ’t om metmy te gekken? Ik vind dat neuriën zó aangenaam en zoet,

Hat ik aan ’t geeuwen raak, en hier wat flapen moet. Terwyl Claudius fluimert, word dit volgende doornbsp;Porcia van binnen gezongen :

Heer generaal! wees niet verlegen.

En maak toch geen bombarie meer!

¦ Gy krygt,in ’t kort,niet flechts uw’ degen,

Maar ook uw zoete liefje weêr,

K 4 nbsp;nbsp;nbsp;Al

-ocr page 160-

15* DE DOODELYKE MINNENYD,

Al ben ik dood.

Ik lust nóch brood.

En blyf als maarfepyn u minnen.

Keeff waarde Claudius! keer weder by uw zinnen!

CLAUDIUS.

Eilieve! wat ik hoor! ’t Is jammer dat ik maar

Ten halve wakker ben.....Die profeetzy was raar!

Baar word weder gezongen.

Indien het zustertje u doet treuren.

Het broertje plaagt ontzaglyk my;.

Doch ’t geen hy wenscht zal niet gebeuren,

Want hy is niet zó mooi als gy:

’k Zweer by de goón,

Nooit dien patroon.

Maar u gelyk myn bout te minnen.

Keer, waarde Claudius! keer weder hy uw zinnen! CLAUDIUS, opftaande.

Die fchim zingt waarlyk lief, en ik verlang haar hier: Och! waar’ het lyf ’erby, dan had ik recht plaizier.

*k Ben voor geen geesten bang,maar wil ’er zelfs meê dansfen. En, als zy vrindlyk zyn, aan ééne tafel fchransfen.

JSIEGENTIENDE T 0 Q N E EL.

CLAUDIUS, PORCIA.

P OR CIA.

Hier is uw doode bruid.

CLAUDIUS.

Is 't [pook, of tovery?

poR*

-ocr page 161-

153

hekelspel.

!• o P. CI A.

Claudius!

CLAUDIUS.

Helpt ,goón!... Och, menfchen! ftaat me by I

POR Cl A.

Wees voor geen meisje bang» ó moedigde aller helden!

CLAUDIUS, lagchende.

Ei! gaat men zó gekleed in de Elizeefche velden?

PORCIA.

Ja, ’t is de laatde fmaak: men geeft ’er nooit een bal.

Of ook ’t Noordhollandsch kleed behaagt ’er bovenal.

Ik ben de zaalge fchim, die flusjes heeft gezongen,

En kom hier tot uw’ troost, myn allerlieffte jongen!

Noch ééns, wees maar niet bang.

CLAUDIUS.'

Zyt gy dan waarlyk dood? PORCIA.

Zo dood gelyk een pier.

CLAUDIUS.

DSn zweer ik, fakkerloot!

Eat ik u wreken zal, al zou ik my verkloeken tn d’algemeenen haard van Pluto hen te zoeken.

Wier gekke moordlust u verdronken heeft, (verwoed Q aan, ó fchipper van den helfclien jammervloed!

^olk over! riemen uit! want ik wil fchuitje varen;

, Karon! hoort gy niet ?

PORCIA.

Ei, geklief! wil bedaren!

'* ®yn ligchagm dood, wy zullen niet te min’

K 5 nbsp;nbsp;nbsp;Piai.

-ocr page 162-

f54 de DOODELYKE MINNENYD,

Plaugt;erig leven ; want ik blyf uw zielsvrindin.

Die u bezoeken zal op deze wandelwegen.

Weet dat ik van Jupyn permisfie heb gekregen Ota uit te gaan, zo vaak het my gelusten mag;

Doch als ’er iemant komt, wensch ik u voort goên dag; Want nienant moet my zien, wanneer wy famen praten:nbsp;De boze waereld zou hare achterklap niet laten,

Maar zeggen dat wy faam’ hier leven buiten echt:

Dit krenkte myn fatfoen.

CLAUDIUS.

Lagch eens om ’t geen zy zegt: Haar zwarte zwadder zal uw blanke fchim niet deeren.nbsp;Wy zullen hier elkaêr op zoentjes vry trakteeren.

Zyt gy het zelf, die, eer gy moest te water gaan, ik/y, meer ah een prinfes, het hart in min deed braén.nbsp;Sta toe dat ik u kusch, ó lekker Porciaatje!

Hy treed naar haar toe.

PORCIA, van hem afwykende.

Geen malligheid, myn lief! Gy zyt myn beste maatje; Doch raak my nimmer aan, wyl ik myn lichtheid ken:nbsp;Bedenk dat ik een fchim, en niet een ligchaam ben.nbsp;Kyk eens naar gindfchen kant, zo kan ik bestverdwyncn.nbsp;En ik zal, in uw oog, dus weggezonken fchynen;

Al is dit kunstje lomp, het kan hier wel voldaan.

En ’t komt ’er by een’ gek zó netjes niet op aan.

Dag, Claudius!

Terwyl hy omziet, hopt zy we^.

-ocr page 163-

HEKELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;155

TJVIfJTIGSTE T O O N E E L.

GLAUÜIUS.

Ze is weg, en ik fta hier te gapen, zou, voor tydverdryf, wel weder kunnen flapen;

Maar ’k vrees dat ook ’t publiek, had ikdeez’niallennuk, M flaap viel met den held en dichter van het ftuk,

^ E N-E N-TWl NT I C?ST E T O O N E E L.

VALERIAAN, PORCIA, CLAUDIUS.

POR CIA, vlugtende.

Helpt ^ góden! flaat me by! wilt toch myne eer behoeden t

.VALERIAAN.

^^ugt niet, myn Dafné ! fia, verban het kwaad vermoeden ^ Ti at ik u tegen dank misdoen zal: (la, myn lief!

PORCIA.

Ik ben geen lief van u, die my , gelyk een dief, Vervolgen durft, om my snyh kuischheid af te prangen,

VALERIAAN,

'k Ben in de frikken van uw fchoon gelaat gevangen;

Ik Volg u, waar gy gaat, gelyk de zonnebloem Tic zon. Gedoog dat ik u myn vcrlosfer noem.

Tile my de boeijen: eerst hebt om den hals gefmeten,

PORCIA,

^ IVeet van die dingen niet, noch'kwil'ermet van weten, boeit u P Zo 't u lust, ga datelyk van hier,nbsp;valeriaan.

^''ord Verflanden van een al te hevig vier.

Seen artzeny kan van uw' mond ontfangen.

C L A ü'

-ocr page 164-

ï55 de DOODELYKE MINNENYD,

CLAUDIUS,

Och, vorst! gy moogt geen kusch haar drukken op de wangen; Misdoe die fchaduw' niet: ik ben haar bruidegom.

En echter mag ikzelf myn bruidje niet.....

VALERIAAN.

Kom,kom!

Stop my hier in de hand geen knollen voor citroenen.

Wat rammelt gy van fchim, van niet te mogen zoenen? Het is een brokje vleesch van de allerbeste foort:

’k Heb kennis van die waar.

CLAUDIUS.

Neen, cezar! ze is vermoord. Noch ééns, zy was myn bruid, in haar welëedlens leven ;nbsp;Doch nyd, vervloekte nyd, deed haar verdrinkend fneven.nbsp;VALERIAAN, iegctt Po.rcia,

Myn fchoone! vat gy dit?

POR CIA.

Ja, heertje! ik ben zen bruidi Doof dus jouw minnebrand vry in den doofpot uit.

Of zoek, tot jouw geryf, gedienstiger beminde:

Je vind niet in Margootje een fnoeprige Clorinde.

VALERIAAN.

Deze eedle en kiesfche taal maakt dat ik argwaan voed: Gy zyt niet voortgebragt uit boersch Noordhollandsch bloed;nbsp;Dit hoort men beter. Kom, laat ons niet langer gekken;nbsp;Speel geen komedfe meer, en wil my ’t all’ ontdekken,

POR CIA.

Wyl gy lt;3e keizer zyt, lieg ik niet verder, neen;

Ik ten de dochter van Philippus Ilaramebeen,

Die

-ocr page 165-

»5?

hekelspel.

u» als opperkok, gediend heeft in zyn leven;

’k Ben Porcia, ó vorst!

VALERIAAN.

Hoel gy, die ik, daareven,

Zó plomp behandeld heb, zyt gy Philippus kind?

wie myn vrind bemint, vind ik myn’ vrind gezind! mooije Porcia! durft hy een fchaduw’ noemen!nbsp;tioor: wat ’er is gebeurd moet gy niet meer verbloemen;nbsp;^ant daar is iets gebeurd, waardoor hy zyn verftandnbsp;Is kwyt geraakt, en hier a! mymrend’ lanterfant.

PORCIA.

Ik ben verdronken, vorst!

' nbsp;nbsp;nbsp;VALERIAAN.

En noch niet dood ? Wel hedenl Hoe dan toch, lieve meid! zyt gy niet overleden?

PORCIA.

Hoor, keizer! Uwe zus, mevrouw Octavia,

Was magtig amoureus op uw’ heer veldheer; ja,

Zy deed, uit jaloezy, iny Tyberwater drinken; k Dreef op myn rokken voort, en was gereed te zinken,nbsp;Wanneer uw hovenier, die juist aan ’t henglen was,

^iy aan zyn’ vischhoek vong, en ophaalde uit den plas; Zyn dochter gaf my toen hare eigen drooge kleéren ,nbsp;^'^aaröm gy me, als boerin, wat wilde karresfeeren,nbsp;ik....

VALERIAAN.

’t Is genoeg: laat vry het ovrig’ d^dr.

Her menfchen lotgeval byzonder is en raar!

CL Aü-

-ocr page 166-

158 DE DOODELYKE MINNENYD,

CLAUDIUS.

Wat hoor ik! is myn bruid, myn Porcia aanminnig, Dan niet geftorven ?... Best! ik ben niet meer krankzinnig.nbsp;Maar, allerlieffte ziel! waarom my zulk een’ treknbsp;Gefpeeld ?

PORCIA.

Ik wilde u hier wat houden voor den gek.

CLAUDIUS.

Zo! was het anders niet? Dan kunnen wy nu trouwen.

VALERIAAN.

Ja! op myn buitenplaats moogt gy uw bruiloft honêftT Ik nood’ myzelv’ te gast, en lei de bruid ten dans.

’k Dell bly’ dat alles zó is afgeloopen. - Thans

Moet ik eens hartlyk met mevrouw myn zuster fpreken, En meester Quillius zal ook geen woordje ontbreken.

PORCIA.

Ddar zyn zy beiden juist: zy komen net van pas. TTFEE-EN-TWINTIGSTE TO O NEE L.

VALERIAAN, OCTAVIA, PORCIA, CLAUDIUS, QUILLIUS.

VALERIAAN.

Wel , wel, mafeur! ik dacht dat ik hier keizer was; Maar zeker had ik mis; want, naar ik heb vernomen,nbsp;Hebt gy den baas gefpeeld, terwyl ik was uit Romen.

• nbsp;nbsp;nbsp;OCTAVIA.

Hoe dat, monfreer?

valeriaan, Porcia wenkende.

Kent gy deés vrouw, dit lieve kind?

OC'

-ocr page 167-

1SSgt;

HEKELSPEL,

OCTAVIA.

Ik ken geen boerenvolk.

VALERIAAN.

Wat maakte n dan geEïnd

Haar té verzuipen?

OCTAVIA.

Ik?

POR CIA, neigende.

Jawel, mevrouw!

OCTAVIA.

Gelogen!

zyt noch nimmer my gekomen onder de oogen. deelde een boerfche meid zó diep in m^nen haat f

PORCIA.

Het is geen boerfche meid, mevrouw! die voor u flaat,

^yn naam is Porcia : wat bliefje ?

OCTAVIA.

ó Groote góden!

PORCIA.

En meester Quillius gaaft ge order my te dooden.

VALERIAAN.

Hit is een koe die in üw wei’ loopt, Quillius!

Spreek, hondsvot! wierd u zulks geboden door mynzus?

QUILLIUS, tegen Octavia.

^*1 ik bekennen?

OCT av ia.

pjeen: gy moet zó gaauw niet wezen»

VALERIAAN.

Zïisteriiefi beken, dan hebt gy niets te vreezen,

poch,

-ocr page 168-

löe DE DOODELYKE MINNENYD,

Doch, als gy niet bekent, word ik verduiveld boos.

Wat maakte u zó verftoord op deze jonge roos?

OCTAVI A.

Haar mooi gelaat, ó Ja! ’k wil alles openbaren.

En nu de ontknooping komt, laat ik het veinzen varen.

’k Heb Claudius bemind, omdat hy was beleefd,

En magtig veel verfland, als hy niet mal is, heeft;

Doch, daar hy Porcia zeer lief had, en ons famen Niet trouwen kon, ó vorst! moest ik haar’ val beramen}nbsp;Ik eischte dat hyzelf haar ombragt, tot méér fpyt:

Dit was m doodelyke, of gekke, minnenyd.

Toen hy nu weigrig was haar ’t hart vanéén te ryten.

Heb ik, door Quillius, haar doen in ’c water fmyten }

En zy heeft zekerlyk de zwemkunst goed verftaan,

Wyl zy, gezond en frisch, hier fpreken kan my aan. CLAUDIUS.

Dét’s een boosaartig wyf!.... Wil, cezar! my vergeven Dat my dit korapliment den mond ontvalt.

valeriaan.

Om ’t even.

Ik ben geweldig duursch om all’ wat ik befpeur:

Wie meisjes letzel doet brengt me uit myn goed humeur. Hoor, zusje! vraag pardon, dan ial het noch wel fchikkeii'nbsp;OCTA VI A.

Pardon? ’k Had liever eerst in myne gal te dikken!

JVou dat ik Komen aan vier hoeken zag in brand,

En dat ’er niet één fpuit tot hulp waar’ by de hand! ¦ Wel zeker! ’k zou dees twee door liefdevuur zien blakrcO'nbsp;Ja mooglyk noch wel zelfs hun kindren moeten bakren r

-ocr page 169-

i6t

mekelspë

geven die wat pap» en zingen „ hopfafa!”

^^een J ’t voegt dat ik met glans als ryksprinfes verga.

Zy trekt een* dolk uit haar' zak.

Ziet hier een treurfpelding, dat menigmaal de aiiteuren Ontflaat van een’ perfoon dien zy zich lastig keuren:nbsp;gaat ’er dóór. Adieu !

Zy wil zich doorfleken.

(JUiLLius, die haar den dolk ontrukt.

Prinfes! wat wilt gy doen? OCTA VIA.

lieb eef^ tweeden pook verborgen in het groen .* k Had vóórzorg, als men ziet.

Zy haalt uit eene rozenftruik een' dolk, en wil zich weder treffen, ^

Q u IL LI ü s, haar dien weder ontnemende,

Dat’s nommer twee gegrepen. OCTA VIA.

Och! is ’er dolk noch mes voor myne borst geflepen? 'kWou graag,naar’t oud gebruik,ééns zwemmen in myn bloed.

CLAUDIUS.

minnenyd alleen, mynhterl maakt haar verwoed.

VALERIAAN.

^at is mooi aangemerkt 1

PO R Cl A,

Ja! ’t is een bol in ’t praten.

VALERIAAN, Op zyn horlogie ziende.

gt; vrinden! ’t word reeds laat: wy moeten ’t fnappen laten. ®ens hoe juist van pas een god valt uit de lucht,

gt; op ééa’ fprong, een eind’ te maken aan de klucht.

1. nbsp;nbsp;nbsp;laat*

-ocr page 170-

lëa DE DOODELYKE MINNENYD. LAATSTE T O O N E E

DE VORIGEN5 AC IS, als APOLLO,

APOLLO, uit een' boom fpringende.

Hond op! het is gedaan; wift al dit fpotcen flaken.

En luistert naar hetgeen ik hier zal kenbaar maken,

PORCI A.

Wel hé! wat zyn fomtyds de rollen raar verdeeld!

Dit is de zelfde die voor tuinknecht heeft gefpeeld. APOLLO, tegen de aanfcbouwers, op een' ernsti-gen toon,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Wanneer Melpomené, door walgelyke trekken,

Haar fchoon gelaat misvormt, en lagchlust moet verwekken,^ Ddn fta ik Monnis toe, dat hy, ter myner wraak’.

Haar, door een fyne fcherts, noch méér belagchlykmaak’; Geftreng, doch biilyk meê, gispt hy haar kunstgebreken;nbsp;Maar als ze, in kiesfchen fty.1, zieltreffend weet te fpreken,nbsp;En ’t mensehiyk hart beheerscht, dat, op haar taal, ontbrand-In liefde tot dc deugd en tot het vaderland,

Alsdan gedoog ik niet dat platte boerteryë Den hoogcn toog verlaag’ der eêlfte poëzyë,

Of dat een markt-hansworst, by geesteloos gekwel,

Zyn zotskap in de plaats van kroon en fcepter fteH’. ó Dichters, die, door’t fchoon van grootfche treurtafreelen,nbsp;’t Gezond verftand behaagt, den goeden fhaak moogt (Ireelen!nbsp;Zet uw verheven werk zó groot een kunstkraclu by,

Dat Momus eindlyk zélf daardoor ontwapend zy!

1815.

EINDE,

-ocr page 171- -ocr page 172-

PERSONAADJEN.

0ON FERDINAND, eerste honing van Kastiliêrt.

DON Diéco, vader van don Rodrigo.

DON GOMES, graaf van Qormas, vader van Chimefi^'

DON RODRIGO, zoon van don Diégo, en minnaar Chimene.

don sanciie, een edelman, verliefd op Chimene,

DON ARIAS, 1

gt; edellieden,

DON ALONZO, J

CHIMENE, dochter van den graaf van Gormai, elVIRE, vertrouwde van Chimene.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

TWEE buurvrouwen.

I

DE GEEST VAN VOLTAIRE, achter de fchermen.

Het tooneel is te Sevielien,

-ocr page 173-

D,


OF DE

gevolgen van EEN’ KLAP,

hekelspel.

ti(‘

Eerste t o o n e e l.

iict tooneel verbeeld eaie plaats voor het paleis,

De graaf van gormas, don Diéco.

^ nbsp;nbsp;nbsp;begraaf VAN.GORMAS.

¦•Jat hebt gy, oude paai! daar wonder mooi beftoken ; ^'•aar ’k wenschte dat gy hals en beenen had gebroken!

dorst my ’t fmeerig ambt van ’s prinfen gouverneur ^'^sglteelen voor den neus, en ftelt my dus te leur,

^^y5 graaf van Gormas, die, door duizend heldendaden, ^*2aronid ben onder ’t wigt van all’ myn lauwerbladen,nbsp;^Ddat my gantsch Kastielje een’ tweeden Cezar acht!

DON BlécO,


Dat

Sy een fnorker zyt, om wiens gezwets men Jagchr, m ’quot;y Sn ’t iiof bekend, ’k Verkreeg geen ambt uit gratie,nbsp;De 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooge reputatie:

j, ¦’‘''¦S kent zyn liên. Ontzie myn’ gryzeu baard:

reeds Veidmaarfchalk toen gy noch vaandrig waart.

Ver-i

-ocr page 174-

l€6

DE C I D,

Vertroost u, graafjelief! en blyf op beter hopen;

Een ondermeesterspost komt mooglyk (poedig open;

Ik zal Diyn best doen, vrind! dat gy daaraan geraakt, Mids gy voortaan met my flechts één famielje maakt.

DE graaf van CORMAS,

Hoe toch, don Diégo?

DON DléGO.

Hoor: ’k zal u myn plan doen weten* Gy hebt een dochter, die Chimene word geheeten;

Ik heb een zoontje, dat Rodrigo is genaamd;

Ey is om mooijigheid, hy om verftand befaamd;

Wy moesten deze twee, die, naar men my deed hooren» Verliefd zyn op elkaêr tot over hals en ooren,

Doen trouwen, op één’ fprong, en zingen ’t bruiloftslied» Want als men vrolyk is, dan kyft men immers niet ?

DE GRAAF VAN GORMAS.

Eenheerlyk plan!,... Neen, vrind! iklaatroy zó niet ftheerefl* Schoon ik te voren zélf dat huwlyk mogt begeeren.

En die twee liefjes graag gezien had tot een paar, ; 'k Zweer nu, by kris en kras, nooit krygen zy elkaêr! |nbsp;Gy zyt, tot pedagoog van onzen prins verheven,

Nu veel te groöie hans, om uwen zoon te geven Aan zulk een burgermeisje ais myne dochter is!

Hy trouwt met een prinfes, ben ik de plank niet misj Gy, zal uw kwaliteit geen bloote nul beteeknen,

Leer gy uw’ kwekeling goed lezen, fchryven, reeknen Recht zitten op het paard, harddraven dac het fnort.

En wys hem hóe een (lad best ingeiiomen word;

|3, doe hem alles vóór, dan zyt ge een bol!

pO


-ocr page 175-

bekelspeè.

Ik zal

Ik

167

DON DléCO.

Gantsch vyveni

*«y«’ levensloop alleen voor hem befchr'sven, seven dien in druk, in quarto, of oktaaf,nbsp;duodecimo, verguld op fneê. Heer graaf!

Sy een exemplaar van zulk een boek wilt koopen,

^ Zult gy lezen, hóe men muren dient te floopen,

” dat men ’s vyands heir niet wegjaagt met een’ koek,

DEGRAAFVANGORMAS.

Erfprins leert fechts half z-jn piigten uit een boek} ^een Roeland, Amadis, of Palmeryn, kan baten;nbsp;Aftellen is geen kunst, en doen geld méér dan praten.

ftoft hier, lieve man! wel byster op uw’ moed;

3ar ik, als oorlogsheld , lichtte u reeds lang den voet;

overwon, alléén, geheele legerfcharen;

n*

1. deed in iénen dag zo veel gy deed in jaren ; ïk maakte, door myn’ arm , dat gy, in’t Spaanschgewest,nbsp;I'^iet reeds door’t Moorsch geipuis tot roeijer wierd geprest.

DON Diéco.

zyt een Don Quichot!....

DE GRAAF VAN GORMAS.

't Zal uw verachtl'jk [preken ^rtnetel gryzaart / aan geen fchandl'^k loon ontbrcnen*nbsp;«aar I

Hy geeft kern een' klap (*).

Don Diéco, naar zyne wang voelende»

Oei! dat’s raak!... Gewis bekomt die klap u Hecht.

Zie

^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;in het Frsnsch letteriyk : 11 lui donne nn souj/let-,

L 4

-ocr page 176-

i(J8

DE C I D,

Zie zo! de grondflag van het treurfpel is gelegd!

trekt den degen.

Nu wil ik vechten, graaf! u ’t kamizool doorbooreti! DE GRAAF VAN GORMAs, die hem ontwapent,nbsp;en noch een' klap dreigt te geven.

Loop, fuffer! dwing my niet u weêr te flaan omdeooren. Geef thans uw boek in ’t licht: de klap op uw gelaatnbsp;Verjlrekld zo nut een boek een ongemeen fieraad!

Hy gaat lagchende heen.

TWEEDE T Q 0 N E E L.

DON DlécO.

6 Klap, die aan den cio het aanzyn dient te geven! ó Klap, waarvan men nooit één voorbeeld heeft befchreven!nbsp;ó Klap, die Melpomeen’ verftrekt tot wondre ftof!nbsp;ó Klap, die klinkt en dreunt dóór ’t Kastieljaanfche hofinbsp;Wat waart gy vvélgemikt! wat zyt gy frisch ontfangen!

'i Is Jammer dat gy niet verdeeld wierd op myn wangen! Dén konden zy hier niets benyden aan elkaêr..,.,.

Myn degen was, helaas! niet meer van zesfen klaar.

Wy worden beiden oud.....Maar, ’k zie daariemantdwalen,

Wiens vuist myuheer den graaf met intrest zal betalen.

DERDE T 0 O N E E L.

pON Dlêo O, DON RODRIGO,

0

DON DI é G O.

^fyn zoon! begeert ge een’ klap?

poM

-ocr page 177-

169

HERE LSPE

DON RODRIGO.

Wei neen ik, heer papa! Ikzelf deel klappen uit, komt iemant my te na.

DON DléGO.

anders zou ik u een’ man rekommandeeren,

mild de liên onthaalt op zekre foort van peeren.....

donrodrigo.

foort?

DON Diéco.

Muilpeeren, zoon ! een weinig hard en wrang,

don RODRIGO,

Wat beduid die taal?

DON Diéoo.

Een’ klap, vlak op myn wang.

Don RODRIGO.

Hoe! feldrement! een’ klap? Ik bid, tree eens wat nader: Gewis ,uw wang zwelt op, uw oog word blaauw, myn vader!nbsp;Ga naar uw’ chirurgyn, die ras op ’t droef gelaatnbsp;Hen’ zwarten pleister legg’, tot dekking uwer fmaad,nbsp;Opdat geen lastertong boosaartig moog’ vertellen,nbsp;ëy geplukfcaird hebt met dronke dischgezellen.

DON Dié GO.

Oy hebt gelyk, myn zoon! doch, wat zyn kunst verricht, Geen pleister kan myn fmaad afwisfchen van ’t gezigt:

beu een Spaanfche don, en gy moet dus bedenken Hat Hechts een niinglen bloed my de eer weêröm kan fchen-Gy moet ons wreken, ja I en wel met dit rapier, (ken.

uit nbsp;nbsp;nbsp;gedraaid, ó grievend 'displaizier!

Ik kan niet fcherinen, zoon! maar gy zwaait flink den degen;

L 5 nbsp;nbsp;nbsp;Noch-

-ocr page 178-

ïfo

D E C I D,

Nochtans, wil eerst bedaard uw boodfchap overwegent De man, met wien gy thans dient in duel te treên,

Is geen gemaklyk heer, maar handgaauw, zo ik meen, Eeu dolleman...,,

DON RODRIGO,

Al well Hoe heet die aartsverrader?

D o N DI é G o,

De klappengever is..... nbsp;nbsp;nbsp;*

DON RODRIGO.

Zeg gaauw!

DON Dié GO.

Chimenes vader.

DON RODRIGO.

Chi’.....I

DON Dié GO.

Ja, myn zoontjeiief! dat had gy niet gedacht. Uit dezen knoop van ’t ftuk word vry wat pret verwacht.nbsp;Hem de hand fchuddende.

Dag, jongen! houje goed!

H-j gaat heen.

F I E R D E T O O N E E L.

DON RODRIGO.

’k Stap nu in hooger laerzeii i En ik verban, een poos, de alexandrynfche vaerzeii.nbsp;Deklameerende.

Moet dan, naar vaders zin en fmaak,

De graaf van Gormas, geen gemeene

Kwakzalver, dood gaan door myn wraak,

Bn ik nooit trouwen met Chimene?

Dei:

-ocr page 179-

hekelspel.

meisje, om wie, by nacht, ik waak, mooijer, kuisfcher, dan Helene:

Als ik baar’ pa nu bloedloos maak’, ^ord ik nooit bruigom van Chimene.

Verdoemde klap, koddig raak!

Ik lagch om u en vloek meteem.

Zo ’k u niet uit de waereld maak’. Geeft vader my toch nooit Chimene.

Kom, kom! dat ik geen troef verzaak’, Of hier, als druiloor, zuchte en fteenelnbsp;Ik fpaar, daar ik van vechtlust blaak,nbsp;Geen klappengfver om Chimene!

//ji vertrekt,

V Y F D E T O O N E E L. Eene Ettner^ in het huis van den graaf.

CHIMENE, ELVIRE.

]VT • nbsp;nbsp;nbsp;ELVIRE.

iTlejuiferl ja, \ «raar, gy word welhaast getrouwd, Cu mooglyk dat gy reeds op morgen bruiloft houd:nbsp;Cvv vader heeft my dit gefluisterd in myne ooreu.

- nbsp;nbsp;nbsp;CHIMENE.

r •

•^61! deed hy dat geheim aan myn vertrouwde hooren? 'k, zyn eigen kind, mogt niets van hgm verllaan!nbsp;niet mooi, Elvire! en ’t ftaat roy paslyk aan.nbsp;êy Rodrigo niet?

EL-

-ocr page 180-

17*

C I D,

E t VI R E.

Ik heb hem niet vernomen, c m M E N E.

’t Is lomp, dat hy noch niet by my is aangekomen. Misfchien heeft hy van daag daartoe geen tyd gehad;nbsp;Sevielje is taamlyk groot, en ’t loopen dóór de ftadnbsp;Zal hem, by ’t warme weêr, misfehien wat lastig vallen.nbsp;Hoe ’t zy, uw nieuws, vrindin 1 geeft my geen ftof tot mallen;nbsp;Want de echt is, in myn oog, wel zeer plaizierig; maarnbsp;Hy rchynt my echter bloot aan magtig veel gevaar.

’Jc Weet niet waarom ik vrees, en,kyk! toch wilikvreezen; Wyl anders hier myn rol niet zou belaugryk wezen.

E L V l R E.

Zeer goed gezegd. Ikzelf weet niet, in dit geval, Waarvan ik hier met u behoorlyk praten zal.

Dat Noaisz noch maar de Infante (*) in’t Huk had laten bly-Hoe nutloos zy ook was, zy kon ons toch geryven; (ven! Zy maakte een mooi figuur.,... Ei zie! de zaal gaat heemnbsp;Veriindring van tooneel verpligt ons af te treên;

De tnaren vlugten, e . ’t platfond ryst naar den hemel..... Caauw, jiilfcr! vlieden wy voor ’t woelig llraatgewemel!

De overzetter, J. Norasz, heeft de overtollige rol der Infante, in het Franiche link voorkomende, achterwegen ge-laten, gelyk men ook gewoon is zulks op de franfelic toonee-ien te doen.

ZES-

-ocr page 181-

Hekelspel. Zesde t o o n e e l.

Eene plaats voor het palen.

GRAAF VAN GORMAS, DON RODRlGO.

On rodrigo, met een paar pistolen in de hand.

gt; hm, mynheer de graaf!

DE graaf van GORMAS.

Wat bliefje?

DON rodrigo.

^oe laat het heden is?

DE GRAAF VAN GORMAS.

Half tien, of daaromtrent.

DON RODRIGO.

Goed) Vóór tien uren , graaf! moetgy, ofik, reedsflapsn. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;degraafvangormas,

^ '^®nsch u dan goede nacht!

DON RODRIGO,

Ik kom niet om te gapen. Maar ben recht wakker, hoorje? en yslyk boos daarby;nbsp;k Schei noch niet uit, als ik begin.

oe graaf van gormas.

w,

Wat raakt dit my?

DON RODRIGO.

gy dat myn papa don Diégo is geheeten?

DE GRAAF VAN GORMAS.

-ocr page 182-

*74

DE C I D,

DON RODRIGO.

Ik ben zyn zoon Rodrigo, moet gy weten.

DE GRAAF VAN GORMAS.

Dat’s opperbest I

DON RODRIGO.

Jawel, voor u zou ’t beter zyn Dat ik don lummel waar’; want dat ik hier verfchynnbsp;Is om een’ zekren klap, door d’ouden heer ontfangennbsp;Van uw welëedlens hand, waarvoor ik wraak erlangen,nbsp;Waarvoor gy derven moet, tot gy den doodfnik geeft.

DE GRAAF VAN GORMAS.

Brutale jonge heer! ik vind u onbeleefd.

DON RODRIGO.

In ’t gindfche deegje, graaf! za'1 ik u dat betoonen.

DE GRAAF VAN GORMAS.

Loop, malle jongen! ’k wil uw gekheid noch verfchoonen. Een man gelyk ik ben, een grande van het ryk.

Stelt door geen vechtparty met mindren zich gelyk.

DON RODKIGO.

Gy fart my noch!.... Kies dén van deze twee pistolen. En gaan wy achter ’t fcherm.

DE GRAAF VAN GORMAS.

’k Geloof, uw hersfens dolen. Weet, vrindlief! dat een man als ik ben zich verbied.nbsp;Dat hy of vliegen vange, of wel op rausfchen fchiet’.

Gy hebt fchier noch geen baard,en laat u naauwlyks fcheereu» Waarom ik u niet kan plaizieren en verderennbsp;Door u te maken dood, dat ook my jamren zou,

Wyl

-ocr page 183-

¦*7S

yl Sy eeti hnaapje zyc waarvan ik zeer veel hou*.

^ nbsp;nbsp;nbsp;nONRODRICO.

nbsp;nbsp;nbsp;daareven

Dat £®»ffronteerd, zó hard een’ klap gegeven, kiespyn klaagt, en fchier niets bycen kantnbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ais gy ^ggf ^ verdraagt geen edelman:

“Sj fiks gefchoten! kom!

i nbsp;nbsp;nbsp;DEGRAAFVANG0RMAS.

Wiet meer te ringelooren ï

IJ nbsp;nbsp;nbsp;PON RO DRIGO.

’ nbsp;nbsp;nbsp;gy zyt bang!

craap v^ts GORMAS , één der pistolen

nemende.

t7„ nbsp;nbsp;nbsp;Ku wil ib u doorbooren!'

«ec 2al m

my fpyten van nw mooi fitynen vest ï Wyi gy ^vagen wiit, zo volg my: binnen best!;

Zy vertrekken.^

^ ^ ^ R N D E T O O N E E L. kamer in het huis van den graaf.nbsp;CHIMENE, EL V) H E.

CHIMENE.

’quot;c» vrindinl zó werkeloos te gapen,

’ --(.an o

Boe

Da ^ nbsp;nbsp;nbsp;vrindin! zo weiivciux,„ „

uil

'Ik ^ keert niet i’hiiis j ook komt myn mintiaar iiiew

niet hoe of wat.....

ü/fjj hort een pistoolfchet.

sfi”

-ocr page 184-

Et VI RE.

Ei, donna! hoor! men fch'^'

CH IMENE.

Dat maakt me alwéér beangst. Elvire! ga eens kyken.-*’ ^ IVlaar, ginds komt buurvrouw aan, die alles zal doen blyk®'

A G T S T E T O O N E E L.

CHIMENE, ELVlRE, EENE BUURVROUW.

DE BUURVROUW, nbsp;nbsp;nbsp;b'^ het inkomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

w el yslyk! wat geweld! Dat was een vreeslyk fchotf Och, arme juffer!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

C H I M E N E.

Hoe! veniaamt ge iets van myn lot? Spreek, lieve buurvrouw!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t

DE BUURVROUW,

Ei! wees niet te fterk verleg'

TJw’ minnaars vader had een’ klap vyf zes gekregen Van uw’ mynheer papa, zo ik uiy niet vergisnbsp;Om zeker prachtig boek, dat van onz’ erfprins is; 0nbsp;Waarom Rodrigo, boos, den graaf flus aan kwam rafii^*nbsp;Zodat men hen ’t pistool zag op elkaér losbranden. Ij

C H 1M E N E.

6 Wee!... En wie is dood? nbsp;nbsp;nbsp;R

DEBÜURVROÜW. nbsp;nbsp;nbsp;O

’k Denk alle twee, myn ki** E

C H I M E N E. nbsp;nbsp;nbsp;D

Ddn kan ik, laas! niet meer tot trouwen zyn gezind •

-ocr page 185-

tiËKËLSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;if?

^ E C E N D E T 0 0 N E E L.

'^ORIGÉN, EENE TWEEDE BUURVROUW*

Och.

DETWEEDEBUURVROUW*

menfchenkindren! och! dSt is om van te beven! CHIME NE.nbsp;tyding, buurvrouw ?

DE tweede BOüRVROÜ''V.

Mee geen pen kan ’t zyn befchfeVeilS Mynheer de graaf, hoewel ontzaglyk hoog van rang,nbsp;ti’ ouden Diégo, flink, tien klappen op zyn wang ^

^^tgeen zyn’ eedlens zoon betaald heeft San uW’ vader , thans.....

DE EERSTE BÜÜRVROUIV.

^ Getal

Tien klappen, vrouw? Bezin u eensjes ndderi was vyf of zes.

DE TWEEDE BÜURVROU W»

Tien klappen, wél geteldi Een zeer knap rekenaar heeft tny de fom gemeld.

chimene.

Och! Iaat de klappen dadr, en zeg wat ik moet vreezet!.

, nbsp;nbsp;nbsp;elvire.

«ït zullcu, op die wyz’, ras honderd klappen vveZenl

DETWEEDEBtJURVROUW.

Meinifrouw Gormas! hoor: uw vryër heeft, met moed, Op ftraat een’ plas gemaakt van uw’ hesf vaders bloed,1nbsp;“ t fchot van zyn pistool was zó goed afgemeten,

^t onze graaf, helaas! het opftaan heeft vergeten.

CHI’

-ocr page 186-

i;8

DE Cl D,

e H IM E N E.

Hoe! is myii vader dood, en leeft myn minnaar noch!*'quot; IVIyn lieve buurtjes! gaat, ontziet myn hartzeer toch!

Ik heb wat rust van doen.

De twee buurvrouwen vertrekken.

TIENDE T O O N E E L.

CHIMENE, ELVIRE.

C H I M E N

W^ehiu, vrindin! zal ’t

Geen mooije bruiloft zyn? en heb ik niet wel reden Tof yslyk veel plaizier? Reeds had ik voor myn trolquot;^nbsp;Een fraai groen kleed befteld; nu moet ik in den rouW»nbsp;En met een aklig zwart myn blanke leden dekken.

ELVIRE.

’tZal, freule! niet te min u tot méér fchoonheidftrekke'’' Wis blinkt dóór ’t rouwfloers heen uwfneeuwwitaangeZ'^*nbsp;Als dóór een zwarte wolk het helder zonnelicht.

Maar zeg, wat nu te doen?

CHIMENE.

’k Wil my naar ’t hof begev^*”^ En fmeeken daar den vorst, myn’ minnaar ’t lieve leve”nbsp;Te korten, als het past, ter wraak van myn’ papa.

ELVIRE.

Dat is een erg belluit, en zeer byzonder!

CHIMENE.

Ja!

Is vreemd, en hierom juist zal ’t iedereen’ behagen-

-ocr page 187-

Hekelspel.

Denk echter niet, Elvire! als ik om recht ga vragen,

jyj ^ zulks deeglyk meen, en graag Rodrigoos val

^oegedaan zou zien: neen, ik ben niet zó mal:

Ik heb 1,0 nbsp;nbsp;nbsp;.

Maa • nbsp;nbsp;nbsp;gaarne trouwen l

Ik J '''®*'^oeglykheid dien ik my boos te houên. uu ook recht bedroefd dat ik niet trouwen mag.

Wat h nbsp;nbsp;nbsp;ELVIBE.

fomtyds één klap al onheil voor den dag!

n nbsp;nbsp;nbsp;C H I M E N E.

Dat 2ipf

^ men klaar aan my: één oorvyg, lomp gegeven Enfi ' vryster blyf misfchien geheel myn leven Inbsp;’’» gaan wy van hier; vervul by my uw taak,

^ ik myn toilet van daag wat netjes maak’.

Zy vertrekken,

elfde t o o n e e l.

Eene troonzaal.

Don

^ZRDinaND, don arias, don ALONZO, donsanche.

don FERDINAND.

f ’ Arias! zeg, hebt gy den graaf geiproken.

Of h! nbsp;nbsp;nbsp;weinig neêrgedoken,

eef hy even trotsch met Diégo in gefchil?

DON ARIAS.

GeiyjJ^*'*^' gfien man wiens kop draait op een’ipü,-llj von^^'^ ^uhoordeengek by alle foort van winden;

Dg gjjgj.*?® zó faarsch als ik hem dacht te vinden. *®gt; als men weet, een fnorker door en door*nbsp;M 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dié

-ocr page 188-

l8ö

DE C I D,

Die töch verduiveld flink zyn’ vyand flaat aau ’t oor^

De klap was deeglyk raak, gelyk ik heb vernomen.

En heeft den gouverneur reeds kiespyn doen bekomen. , Ik vreesde een’ diro, en heb gaauw my weggepakt.

DON FERDINAND.

Gy hebt zeer wys gedaan. Myn toorn’ was reeds gezakfi Doch nu die. gekke graaf myne orders durft weêrftreveUfnbsp;Zal ik hem voelen doen wie ’t best kan klappen geven.

I

1

2 r

I

T

i

h

1

Gy, don Alonzo! vlieg, en zeg den dolleman Dat ik het (laan op ftraat niet ftil gedoogen kan;

Ily dient ’ervoor geftraft, en ik vind niets gepaster Dan dat hy word’ beboet ter fom van een’ piaster.

Don Alonzo vertrekt.

DON SANCHE.

Die boete is vreeslyk zwaar. Vergun dat ik, mynheer t Wyl ik zyn dochtertje zeer Hef heb, hem verweer’

Hy is een edelman, en kwastig daarenboven:

Zodat men zich van hem niets lumligs kan beloven.

’k Verzoek u dan, ó vorst ï maak hem niet bozer noc'’' DON FERDINAND.

Zwyg, Sancliel

DON SANCHE.

ó Ja! ik zwyg, en roer myn’Tnater toc^^’ DON FERDINAND.

Jfat zoud gy zeggen ?

DON SANCHE.

Dat....

DON FERDINAND.

Alwel I Ik breng myn ziuh®'’'

jüiS^

-ocr page 189-

hekelspel- »8ï

Juist of *t 2ö wezen moet, eene andre zaak te binnen, Een zaak van groot belang, die méér dan klappen geld:nbsp;De Mooren, naar ik hoor, verfchyiieu weer te veldnbsp;vyf-en.t^intig ^3,,^ „aar dees ftad te varen;

En -zmij egjj legejjjjagt dient wel wat vrees te baren.

don ARIAS.

^rees niets van dat gefpnis; het heeft geen kruit of lood; Kastieljaan, 6 vorst! Haat honderd Mooren dood.

DON FERDINAND.

Dat^* • maar evenwel, het voegde ons op te pasfen 2ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbeleefd, myn volk te bed verrasfen;

y knnnen, eer men 't denkt, tot plondren zyn gereed; E„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik *t maar van hooren zeggen weet,

®iet door een’ kourier de officiëele tyding

toe vernam, begeer ik fchrikvertnyding.

En dat


•botheden-- nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......

Ik wü, geiyt men ziet, geen flapers ^

Mynheer de graaf is raak, en flaapc o®quot;«o Rodrigo fchoot dien held met ganzenhage

DON nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... „eer.

Wei yslyk! is hy dood? dan leeft nbsp;nbsp;nbsp;quot; rouwen?

Heb ik niet wel gedacht dat hem nbsp;nbsp;nbsp;durft houên.

• 'vaar is Rodrig’? en waar des graven lyk?

gaat het, als men elk wat voor d s Alonj’ I

Men En ’r

vond

Don alonzo.

ze geen van twee; Rodrigo koos de wyk, i'gchaatn van den graaf is denklyk weggeftolen;nbsp;M 3

-ocr page 190-

i8a

DE C I D,

Zyn t’huiskorast bleef althans voor iedereen’ verholen. Inmiddels (lapt, ó vorst! Chimene herwaart heen.

Diep in den rouw gekleed, en Diégo volgt meteen;

Zy kyven duchtig faam’; en ’t zou my niet verwondren, Zo wy ’t hier, als men zegt, te Keulen hoordendondren-

DON FERDINAND.

Het fpy.t my van den graaf: ’t was wel een rare kwant; Doch, buiten ’t mal humeur, had hy een groot verftand*

TWAALFDE T 0 0 N E E L.

DE VORIGEN, DON DléCO, CHIMENE.

Chimene is in rouwgewaad; don Diégo heeft een' grooten zwarten pleister op zyne linkerwang.

Beiden knielen neder voor den koning.

DE GEEST VAN VOLTAIRE, achter de fchermen, ”Waclu u, ó hekelaar 1 daar gy de kunst blyft eeren,nbsp;Dit waarlyk fraai tooneel belagchlyk om te keeren !

Ik beu Voltaires geest, en heb ten allen tyd’

Myn’ eedlen kunstgenoot dien eerbied toegewyd.

Dien hy, naar billykheid, als dichter moest verwerven. Wiens hoogverheven naam beveiligd is voor ’t derven;nbsp;Zo ik Corneille gispte om feilen zonder tal,

Zyn grootfehe uitmuntendheêii erkende ik bovenal:

Gy, volg dit voorbeeld naar; wat fchertsumoog’ bekoren’ Stel nimmer ’t echte (choon als bastaartkunst te voren.nbsp;Konöm, zo gy den cjd poogt koddig in te kleén.

pof


Crisp zyn gebreken dreng, fpaar zyn voortreflykhecn 1

-ocr page 191-

183

hekelspel.

DON FERDINAND,

^ly D die geest (prak wys, en’t voegt ons al te fotnen Te luistren naar zyn’ raad, dien ik bevest’ met amen.

gt; keer naar huis, Chimene! en troost uw bpezempyn; lt;^y. Diégo! laat myn hof u tot een' kerker zyn.nbsp;j^l/en vertrekken.

HEkxj^j^DE t o o n e e l.

Eene kamer in het huis van Chimene. Chimene, don sanche, elvire.

CHIMENE, nbsp;nbsp;nbsp;binnenkomen.

A ree in, mynheer don Sanche! en blyf eeii weinig rusten» Tlvire! geef deez’ heer een pypje, als ’t hem moog lustennbsp;®ens hier te rooken, of bied hem een glaasje wyn.

DON sanche, zich buigende.

Ik dank u zeer, mevrouw!,.. Goed dat gy t’huis moogt zyn: Ik vreesde een regenbui, die u doornat zou maken.nbsp;CHIMENE.

Die regen had me, ó don! aan ’t hart niet kunnen raken; Ik ben wel anders nat, door tranen zonder tal,

Waarom ik vrees, dat ik tot water fmelten zal.

£e»’ neusdoek uithalende.

Dit is myn zesde doek, bevochtigd fints daareven,

Toen die vervloekte klap door vader wierd gegeven: Delaas! die helfche klap maakt all’ myn doeken vuil.nbsp;^^°chtans, het baat my niet dat ik zó deerlyk huil;

^aut niets wreekt myn’ papa, die, even als een vogel,

^ ^ dit alleen om ’t rym,) geveld is door eea’ kogel.

M 4 nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 192-

de C I d,

DON SANCHE.

Mevrouw! indien ik u hiermeê plaizier kan doen,

En gy me ’ervoor trakteert op een’ zeer lekkren zoen» Wj! ik Rodrigo gaarn’ zyn’ hals en beenen breken,

Om u op d’ouden heer, my op den zoon te wreken; Want ik beu jegens u zó fterk verliefd van zin,nbsp;pat ik van d^g voor ’t eerst befpeur dat ik u miii,

Gy kunt van myn rapier dus veilig disponeeren.....

CH IMENE.

Och! wees toch niet zó gaauvy met ray te revengeeren, Indien'de koning ons geen recht weervaren laat,

Maar don Rodrigo vry blyft loopen langs de (Iraat,

Pén zal ik my, ó held! fchoon ik u nooit wil trouwen, Bedienen van uw hulp, om u voor gek te houêntnbsp;^yt dus wé! in uw’ fcliik,

DON SANCHE.

Dat ben ik, en ik wed Pat niemant in ’t heelal méér vrolyk gaat te bed,

Goê nacht, mevrouw!

Hy vertrekt.

VE F, rtiende t o o N E B L,

CniMENE, E LVIEE.

CHIME NE,

Helaas! moet ik Rodrigo misfen gt; ’k Zweer dat nochtans don Sanche óók achter ’t net zal viS'nbsp;fjy is geen man voor my, en hy verllrekt ditftuk (fchei'inbsp;^0 min tot luister als den dichter tot geluk,

El'

-ocr page 193-

185

HEKELSPE

Elvire! indien my hier Rodrigo komt bezoeken, erftop hem dan vóóraf in één’ der kamerhoeken,nbsp;terftond voor myn gezigc verfchyn’:

gt;ns, njj wellevendheid, dus wat verlloord te zyn, ^®er ik gaarne had dat hy met my kwam praten,nbsp;j, '^3‘^erlievend, ja! maar grillig bovenmaten;

Wie my wél befchouwt, ontdekt ook voor gewis ®in’ natuur dan kunst in myne beeldtenis.

E L V IR E.

°Sten ’t ooit van 'u, in vreemd gedrag te winn«n; gy behaagt, mevrouw! door uiterlyken zwier,

’ Wat men zegge of niet, gy doet altyd plaizier, CHiMENE, 9m zich heen ziende.

Wéér verandring van tooneel!... Laat ons vertrekken, We ons, op de open ftraat, niet willen zien begekken,

^yftiende tooneel.

AA'/ tooneel verheeld eene ftraat. Het is nacht.

¦' ¦ 2yt gefardeerd, en geen romanheldinnen Verm

Al

2o

DONDléGO.

Schoon ik van kiespyn klaag, en, by reyn bedgemis, ^det wandlen in de nacht daarvoor zeer fchaadlyk i »nbsp;ik nu echter uit, om naar myn zoon te kya »nbsp;^an wien my federt lang niets nieuws heeftïnbsp;^'^aar of jjy jfgb vetfchuili? Ik zoék, hoe afgemat.

iir quot;’’ cker vruchteloos sn voor en in de ftad;

J)at nbsp;nbsp;nbsp;eerlyk bcr;t, ik zou met reden vreezen

^y met ficclue lui mogt in gezelltliap wezen,

M 5 nbsp;nbsp;nbsp;Daar

A%n’

-ocr page 194-

ï8iS

DE C I D,

Dnar ’t vreeslyk donker is, waan ik hem, keer op keer gt; Te omhelzen, en omhels een fchaduwe , en niets meer f‘nbsp;Intusfchen is ’t zeer vreemd, wyl niy de vorst daarevennbsp;Zyn hof, gelyk hy zei’, ten kerker heeft gegeven.

Dat ik, naar myn plaizier, dus rondloop vrank en vry; Doch ’c is Corneilles fchul'd: men wyt’ zulks niet aan Biji'nbsp;De dichters doen wel méér hun perfonaadjen dwalen;nbsp;Maar dézen moeten nooit daarvoor ’t gelag betalen :

Dit zoude onreedlyk zyn..,.. Kyk! heb ik geen abuis. Dan komt myn zoontje daar recht uit Chiraenes huis.

zestiende t o o n e e l.

DON Dléoo, DON RODRIGO.

DON RODRIGO.

Gcêii avond, heer papa!

DON DI é G O.

Zal ik u welkom heeten. Zo moet gy niet den klap, dien ik ontfiiig, vergeten.

DON RODRIGO.

Hy is gewroken.

DON Diéco.

Ja! doch leeft de graaf niet meer, Dat gy. zyn kind bezoekt verflrekt u niet tot eer.

En zulk een nachtvizite is voor de meid te fchroomen, Wyl ’t by de gantfche buurt haar doet ia opfpraak koffl*^quot;'nbsp;DONRODRIGO.

Geen mensch heeft ray gezien. Ik diende ’er weltegs^^' Myu fnuifdoos was by haar op tafel blyvea liaan.

-ocr page 195-

187

hekel

SPEL.

Met nbsp;nbsp;nbsp;zeg» zal ’t niet uzelven deeren

t, nbsp;nbsp;nbsp;i^eplakte wang by nacht te gaan ipantfeeren ?

naar bed......

DON DJéCO.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Noch niet. Naar ik van Jan-buur hoor»

onze flad bedreigd door ’c leger van den Moor: it maakt my ongerust. Myn zoon! ó baas der bazen!nbsp;org dat ons zulk gefpuis geen fteenen in de glazetinbsp;g ® finyten, maar vertrek terllond naar ’t oorlogsveld,nbsp;®aak dat onze vorst u moet ontzien als held:

^ Zal misfchien Chimene, óók minder ituursch dan heden, ‘‘gfiven dat haar pa door u is overleden.

DON RODEIGO.

*^‘^Ibest! Maar, vaderlief! kan ik, geheel alidéii»

® veldheer en foldaat, een heir verjagen?

DON Diéco.

Neen!

I nbsp;nbsp;nbsp;, of knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moest, ’k heb juist vyf honderd vrinden^

2ich, die oogenblik, by ons aan huis bevinden.

yONRODRIGO.

yjhonderd vrindeni Hé! wat zonderling gevaü

moet een drukte zyn!.... Geeft gy misfchien een bal?

^gt;quot;'8 huis is taamlyk groot; doch ’t aantal van vyf honderd

®nooden is toch iets dat biilyk my verwondert,

köok dat gy, die ’t huis zó veel gezelfchap hebt,

vry onheusch verlaat, en hier een luchije fchept!

jj. nbsp;nbsp;nbsp;DONDiéoo, knorrig.

Dat nbsp;nbsp;nbsp;zaken niet, en, wat ge ook aan moogt merken,

kuis vol ijachtlyk volk dient woiidren uit te werken,

Gy,

-ocr page 196-

DE C I D,

Gy, die hier gispen durft, verftout uzelv’ zó veel, Alsóf gy fchry ver waart van ’t ams pels schouwtooneelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

Die vrinden, dat gy ’t vat, zyn fleclus mykomenfpreke» Van ’t aanbod om myn’ klap door hun rapier te wreken;nbsp;Kortöm, myn lieve zoon! bedien u van dien hoop.

En maak, als hun kaptein, een Moorfche bloedfieroop.

DON RODRIGO.

’k Heb geen kommandement, eii mogt niet van myn leven Slechts als gemeen rekruut my naar het veld begeven inbsp;Hoe voere ik dan, als hoofd, een legermagt ten ftryd’?

DON Dié GO.

Gy zyt onkundig, zoon! wat generaal gy zyt:

Ik was voordozen zélf een bol in wat te raken,

En gy, dien ik gewon, kunt niet inyn bloed verzaken; Ook hebt gy aan den graaf uw proefftuk mooi gedaan.nbsp;En maklyk jaagt gy dus die Mooren naar de maan.nbsp;Allons, Rodrigo-lief! laat geen gezelfchap wachten.nbsp;Dat, zo gy Janger toefde, u zou een’ bloodaart achten.

DON RODRIGO.

Een’ bloodaart? Sakkerloot! dat zal men beter zien!

Myn vader! naar ik hoor, (laat de Oosterklok half ien; Eli, eer ’t vier uren zy, moet dat geboeft’ van Moorennbsp;Geland zyn, en verjaagd met afgefneden ooren.

De handling van het (luk zy nu wat opgefchort:

Geen nood! indien ’t daardoor met glans befloten word! Zy vertrekken.

NB. Hier moet ver'inderfield worden dat 'er drie volk uren verkopen zyn, ais het fiuk weder begint.

ZE'

Z»} Waarfchynljk word hier door don Diégo op den dicluuf van dit hekelfpej gedoeld, by wyze van profeetzy,

-ocr page 197-

ÜEkEISPËL. nbsp;nbsp;nbsp;1^9

ZEFENTIENDE t o o n e e l.

Eerte troonzaal.

BON Ferdinand, don Diéco, don rodrigo,

DON ARIAS, DON SANCHE.

DON FERDINAND.

Welzo, don Diégoos zoon! dat wis: gy mooi te klaren, En t doet my veel plaizier dat gy ons mogt bewaren jnbsp;Hebt gy nocb nimmer met den fnaphaan geëxerceerd,nbsp;*iebt nochtans zeer fraai die Mooren weggeweerd,nbsp;hadden my wellicht zelfs in myn bed doen beven,

Eer het minst bevel tot tegenfland kon geven :

Schoon dit niet vorstlyk zy, ’t is toch niet minder waar. Enfin, ’k heb zeer gerust geflapen in ’c gevaar.

Hoor; die twee koningen, die gy wist in te pakken, Vergun ik u ten deel: gy kunt ze aan mootjes hakken.

Of laten ze ongemoeid, naar eigen zin en keur.

Zy noemden u bunn’ „Cid”, zo veel als hunn’ finjeuri Want, volgens ’t woordenboek der fchrandre Mauritaneii,nbsp;Eeduid het naamwoord „Cid” een heer van onderdanen:nbsp;Hat ik taalkundig ben lyd dus geen tegenfpraak.

DON RODRIGO.

^yn vorst! begeert gy niet dat ik, tot uw vermaak, Oinftandig u vertel wat wondren ik bedreven,

En hoe ik ’c Moorsch gefpuis frisch klappen heb gegeven?

don FERDINAND.

Ween l iaat dat fchoon verhaal, tot we, onder een glas wyn, Deez’ middag, by ’c desfert, eens lustig vrolyk zyn.

In-

-ocr page 198-

ipo

DE C I D,

Intusfchen kan ik u, Rodrigo! wel verklaren,

Dat nu Chimene vry haar moeite en tyd mag fparen, Om, door een gek proces, dat zy niet winnen wil,nbsp;Ons cynsbaar té doen zyn aan haar verwenschte gril.

AGTTIENDE T O O N E E L,

üa

DE VORIGEN, DON ALONZO,

DON ALONZO.

Chimene, ó vorst! genaakt, en wenscht gehoor te erlangen* De tranen vloeijen haar by (Irooaien langs de wangen:

De vloer der antichambre is van dien plas doornat.

DON FERDINAND.

Komt ze ons alweêr aan boord? Wat lastig meisje is dat! Rodrigo! wyk eéi poos: ik wil haar eens bedotten,

En, (wéér niet vorstlyk juist,) met hare droefheid fpotten* Don Rodrigo vertrekt,

DON Dié GO.

Wat zy ook zeggen moog’, ’t is zeker en gewis Dat zy een’ vryër wenscht die niet geftorven is.

DON FERDINAND.

Vertoon een treurig oog.

NEGENTIENDE T O O N E E L.

DE VORIGEN, CHIMENE, ELVIRE.

DON FERDINAND.

Chimene! ik moet u melden Dat hy, die ’t puikje was van alle treurfpelhelden,

Ro*

-ocr page 199-

HEKELSPEL.

Rodrigo, vruchtloos nóch door u word aangeklaagd; % heeft de Mooren wel van onze kust verjaagd,nbsp;^^adat hy hen vóóraf als paling had gekorven;

is^ zwaar gewond, voor ons gezigt geflorven^ Tegen don Diégo.

hk

eensj zy word zó wit gelyk een blad papier.

Dl

D o N D I d G o. heb ilj ^,gj gedacht: gy doet haar geen plaizier.nbsp;jj.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ter zyde.

Kastieljaanfche vorst liegt, dat de fteenen zweten!

oogenblik ' bezwymd te zyn geweest,

»j is dan dood! en liet hy ’c iny niet weten!

hem zó lief gehad !„. Och! waar’ dat Moorsch ge-éénsflags met de deur gevallen in bet huis, (fpuis-^ Vn minnaar leefde nóch, en ik kon, als te voren , om de grap, u hier wat ringelooren,

^ honden magtig boos, en , om myn wondre taal, ,^I*ub!iek doen klappen, dat her dreunde dóór de zaal;nbsp;dat alles mis.....’t Is wdl om van te beven!

Zy fnikt hevig.


^odrii

is dan dood!

DON FERDINAND.

Neen, neen, hy is in 't leven:

heb, piatuit gezegd, gelogen voor de pret,

^ thans, myn lieve kind! heb ik u beet in ’t net.

'jV nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '

,, ^oud niet gaarne hem ter aarde zien beftellen;

^ ^al tt^ nbsp;nbsp;nbsp;zyiz; en, wat ge ook moogt vertellen 3,

y zya

niet dom!

cnr-

-ocr page 200-

D Ë C 1 D,

CH IMENEi

ó Vorst! geloof my echter niet} Want dat ik viel in zwyin, was enkel uit verdriet.nbsp;Omdat ik tegen hem niet meer mogt procedeeren,

DON FERDINAND.

Ik zal u, voor ’t vervolg, die kuren wel verleeren j Rodrigo blyft voortaan voor u geen wryfpaal meer,nbsp;Waartegen gy ’t gerecht zult brengen in de weer..

DON Diéco, in zyne handen Wfyvende'^

Dét’s mooi gezeid!

• CHIME NÉ.

ó Ja! ’t is koren op uw’ molen i Maar, oudje! gy ftaat niet, als ik, op heete kolen.

Uw toetend en myn lot verfchillen, dat gy ’t vat:

Ik heb een rouwkleed aan.

DON DI é G o, naar zyne vang voelende.

Ik heb een’ klap gehad,

C HIM E N E.

Ik !y’ door hartzeer pyn.

DON Diéoo.

Ik moet van kiespyn klagsU''

C H l M E N E.

Myn paatjelief is dood.

DON Diéoo.

Myn wang is blaauwgeflagen,

C IIIM E N E.

Genoeg hiervan, ’k Zie klaar dat ik niets winnen zal, Dewyl men lagcht en fpot met myn fataal geval.

Ik moet dan van ’t rapier myn reparatie wachten;

-ocr page 201-

iP3

il B k É L S P E L.

En,

meisje , ontbloot van raannekracluen, QP trok flink van leer, en filet den degen in,

''°orby, het hart van hem dien ik bemin; t, nn tny,^ liefde bleek, word ik zó droef te moede,nbsp;zó befehaamd, dat ik, uit pure fpyt en Woede,

Wa '^^Staven in een klooster, levenslang,

ik voor ’t nonnenkleed niet fchuw en vreeslyk bang.

Tesen de edellieden.


\Vi


van de heeren wil een* dienst doen snn Chimene ? met Rodrigo in de mat gaan?


DON SANCHE.

iVjg nbsp;nbsp;nbsp;Notabene,

“ty» op hand en mond, beloofd,

®y kiezen zoud om hem morsdood te fielten:

’ Rodrigo niet ontbloot wierd van zyn hoofd, dan n,..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_______ . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

’k Ver;


»ek . da. o» da aat v» h=n dan tal. B b.ekan, don

’k Hou van dat vechten niet, en wil dat vooi alty Die flechte Franfche mode in Spanje zy vermyd.

Maar, vorst! als gy myn’ zoon verbood te ^’ Zou iedereen met hem den gek vry durven cnbsp;Hits alle uwe edeUiên gelyklyk op hem aan:

Hy zal ’er duizend zelfs op éénen keer Al is de knaap noch jong, by heeft

Dat hem geen tweegevecht of nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, beloond.

Hy heeft zeer mild den klap, dien ik ont a

Tegen don Satiche.

’h Beklaag u, jongenlief! als ge u zyquot; vyand toont.

N

-ocr page 202-

C I -D,

DON SANCHE.

’k Ben óók geen druiloor, ik!

DON FERDINAND.

Om maar een eind’ te maken Aan deze talmery, wil ik myn’ rang verzaken,

En flaan den tweeftryd toe, al is ’t myn fmaak juist niet: ’k Ben, fchoon een koning, zeer toegevend, als men ziet*nbsp;Tegen don Sanche.

Treê morgen in gevecht.

DON Dié GO.

Neen, vorst! dit tydbevelen Zou flechts ons treurig ftuk een’ dag doen langer fpelen.nbsp;Mvn zoontje kan terllond gereed zyn, en met fpoednbsp;Verwisfeit liy zyn’ helm voor zyn’ driekanten hoed.

DON FERDINAND.

Mynheer de gouverneur I ’t is myn volftrekt begeeren Dat hy een half kwart uurs met flapen zal pasfeeren:

Hy heeft, bedenk dit wél, gewaakt de gantfche nacht. Daar wy gerust in ’t bed die hebben doorgebragt.nbsp;Nochttns, om elk duë! te keer te gaan nadezeu.

Zal ik, noch geen van 't hof, by’t bloedig moordfpel wezeP' i Cliimene ! keer naar huis. Don Ditigo! laat ons gaan,

Eu fnork, voor lydverdryf, eens van uw heldendaén. Allen vertrekken.

-ocr page 203-

H É li È L S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;t95

T ff'ijytigste T o o N E E L,

Een vcrti'ck in huis van Chitnenè,

CHIMeNE, don RODRlCO, ELVIRE.

C IIIM E N E*

]\oiirtgo, hoe! èy dag dus in tnyn huis te komen /

Wat zsi’ niet wel de buurt, als gy hier wierd vernomen?

’c Waar’ met myne eer gedaan, ja ’k zou niet meer de liên, Uic maagdelyke fchaamte, in de oogen durven zien.

DON RODRIGO.

k Dien, eer ik fterven ga, u toch vaar wel te zeggen,

C H I M E K E.

Gy derven? Ei! gelief my dit eens uit te leggen.

Is Sanche dan voor it zulk een ontzaglyk man,

Dat reeds zyn knevelbaard u huivrig maken kan?

Foei, zó licht bang te zyn!

DON RODRIGO.

’k Geloof, gy fchertst, inyn waarde 1 Ik ben, dit is bekend, de grootfte held der aarde,

En dus is bang te zyn hier ’t eijereten niet 5 Maar dat ik fterven ga is enkel uit verdriet;

Ik leef u in den weg.

C II l M E N E.

Eilaas 1 kent gy Chimene?

DON RODRIGO.

tronie van fluweel en yzren hart meteene ^yn beiden nvy bekend i gy zyt, met zeer veel fchyn,nbsp;roos te noemen, in een bloemkelk vol azyn.

Ka nbsp;nbsp;nbsp;CGJ-

-ocr page 204-

196

C I D,

CHIMEN E.

’k Acht dees gelykenis een zeer galante lompheid,

DOK RODRIGO.

Ach! daar ik u aanbid, vertoont gy my de (lompheid Van ’t pyltje, 't welk de min op u gefchoten heeft;nbsp;Want dat gy me yslyk kwelt is juist niet zeer beleefd.

C IIIM K N E,

Loop, gekje! onnoozle hals! Het word my klaarbewezert Dat gy met meisjes niet veel omgang had voordezen.nbsp;Zaagt gy dóór al rayn taal en vreemd gedrag niet heen»nbsp;Dat ik zó boos niet was als ik uitwendig fcheen?

DAn zyt ge een rare Cid! dan hebt ge u mooi bedrogen I De koning zag dus vry wat beter uit zyne oogen:

Myn flaaiiwte toonde hem myn’ waren toelland aan. ELviRE, zagtjes.

Mevrouw! doe toch op ééns niet alles hem verdaan!

CHIME NE.

Het is ’er uit, vrindin! ik wil de zeilen (Iryken;

Ook loopt het (luk naar ’t einde, en dan moet alles blyked' DON RODRIGO.

Zyt gy dan niet meer boos, wyl ik myn’ vaders klap Aan d’uweu heb betaald? of zegt gy ’t om de grap?

Hoor eens, mevrouwtjelief! gy zocht my wat te plagen» En van zoo’n mootje meid kon ik dit licht verdragen;nbsp;Doch ik wil, op myn beurt, u plagen des te méér, ^nbsp;Naar luid van ’t fpreekwoord : ,, Fopje my, ik fopje wéér-Dat ik kapot wil zyn, is juist niet uit verlangennbsp;Om l-.oiid le wezen, maar om u in ’t net te vangen:nbsp;Als ik u, na myn dcod. knarstandend’ zie van fpyt,

-ocr page 205-

i97

iSl)

ïii'

eH'

reet van

y is al weg, mevrouw! nbsp;nbsp;nbsp;,

c H1M E N E , d/e nbsp;nbsp;nbsp;vvederkomen:

Ddn moet ik^^^

’t Zou grappig wezen, als ’er niemant nbsp;nbsp;nbsp;verftaan!

Pm luisterend publiek één woor Dat loopen heen en weêr ftaac mynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verlange®

D och ’ t loopen heeft haast uit, en ’t is nbsp;nbsp;nbsp;pal

N 3

hekelspel.

Zal ’k lagchen van vermaak dat gy ontroostbaar zyt. c U IM E N E.

Foei, foei! wat zyt gy hard!... Neen, aüerüeffte jongen! Maak, wat ik bidden mag, niet langer kromme fprongen!nbsp;Bevecht don Sanche, en zorg dat gy dien gekken kwant,nbsp;Bien ik nooit trouwen wil, doet byten in het zand.

Dit is voor u licht werk; gy kunt ’er agt of negen, zoo’n allooi als hy, vastrygen aan uw’ degen.nbsp;Bedenk, myn beste vrind! dat wie, in dit geval.

Als winnaar koning kraait, Chimene hebben zal.

Zy vertrekt, met Elvire. bon rodrigo, tegen het publiek.

Sa nu! wie heeft 'er lust om eens met my te trekken? Mynheeren! lagcht maar niet: ik laat niy niet begekkenjnbsp;Tart honderd-duizend man, om haar die ik aanbid;nbsp;^‘1. kort en goed gezegd, ik ben en blyf de Cid.

Hy vertrekt.

^EN'E]\i.-ppfrjj\^fjQSTE T 0 0 N E E L. chimene, elvire.

elvIre, dóór eene reet van de deur glurende.

-ocr page 206-

15)8

C I D,

Dat ik een’ fraaij’ jong’ heer ten echtvrind moge ontfangen. Ik zeg mistchien te véél, doch veins met tegenzin,

En, ik beken het vry, ik ben half gek van min.

ELVI RE.

Maarl als don Sanche nu de zege mogt verwerven?

Als eens Rodrigo ftierf?

CHIME NE.

Rodrigo kan niet derven j

Hy is te groot een heid.

E L VIRE.

Maar, och! die klap, die klap I

CHIME NE.

Helaas! gy hebt gelyk, dat is een malle grap.

Had vader liever my ’er vyf of zes gegeven!

Dén waar’ dit treurfpe] niet bekend, ja niet gefchreven, En Spanje, gantscli Euroop’, had niet ’ervan gewaagd;nbsp;Want ik waar’ zeker om een’ oorvyg niet beklaagd.

EL'VIRE.

Het zy hiermeê zo ’t wil, da langer niet te droomen,

Gy moet uw’ bruigom dood, of levend’, weêr bekomen' En, ware ik in uw plaats, ik zag rayn’ bruidegomnbsp;Veel liever levendig dan dood en koud weêröm.nbsp;c H IM E N E.

Gy zyt geen treurfpelfreule, en kunt dus maklyk prateo-Ik wenschte, offchoon hier juist het wenfchen niet kan bate’’' Dat geen van ’t heidenpaar mogt worden overheerd,

En beiden dus te zien als mal te rug gekeerd;

Dén zoude ik lagchen om te fcheuren!

-ocr page 207-

E K E

SPEL.

199


el VI RE-

’t Lykt wel gekken!

En waarom laat gy dan, om u, den degen trekken? ^tyfhoofdig, ja misfcbien zelfs koppig, zo ’k niet dool,nbsp;^’aakt gy ’t publiek wat wys,of ftooft ge uzelve een kool.

^ïevrouw! mevrouw!....

chimene.

Elvire! och! wil toch niet zo malen!

’ 'orn halen, Sauche: ó pyu! nu is het fout!

0. t


Kivireiocui nbsp;nbsp;nbsp;---------

w . nbsp;nbsp;nbsp;lt;ra eeest van hertshoorn

Wie ook verwinnaar zy, g»

Indien,..,. Daar is don Sauche.

r.iTTrlt;iTE TOONEEL.

TWEE~EN-TffI^ElGSlE

CHIMENE, DON SANCHE, EEVIRK

i,

_ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wordnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;terftondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;getrouwd.

IVlevrouw! ik kfliel voor u» y

'kBefteldeez’^genhiec..... nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. opfnuivende.

cuxmene, «IV nbsp;nbsp;nbsp;verzinken!

j- ronier te blinken;

In held Rodrigoos hand plag nbsp;nbsp;nbsp;v,in=d noch rood.

Ja', ’t is zyn eigen ftaal, van t Moor c ® nbsp;nbsp;nbsp;^ood!

Eilaas! voor d’ eersten keer is dan myn

don s a n c u e- uioed vergoten •, Zie eens ter deeg; dit ftaal heeft nimnaet

't Keert maagdlyk in de fcheê..-.-^*e nimmer fneuvlen kon, had niet uw

Ren held, verraderlyk, getroffen in dei

N d-

-ocr page 208-

200

DE C I D,

Misfc'iien heeft liy geniesd, en gy, é heul! verkrachter Der kamp vyet! maakte een’ draai, en troft hem dus vanachter!nbsp;Zó viel ’t geinaklyk, hé? den Cid te doen vergaan!

DON SANCHE.

Zo gy bedaard iiiy hoort.....

C H I M E N E.

Dit waar’ wel wys gedaan; Maar dees verwarring , die zó raar is om te hooren,nbsp;Waar’ dan te fpoedig uit, en ’t aartigst brok verloren.nbsp;Kortom, of al of niet is dit Rodrigoos kling.

En ik ftel, -om de grap, dat hy door u verging,

ELVIRE,

Maar hoor hem eeru, mevrouw /....

c in M E N E.

Komt gy my óók wat plagen

Neen, Sanche! gy hebt hem niet voor de vuist verdageni Geen Sanche Panfa was zoo’n druiloor als .gy zyt.nbsp;’kBIyf, vóór ik met u trouw, liefst ongetrouwd, uit fpyt*

DON SANCHE.

Dit vreemd vooroordeel, dat......

CHIME NE.

Wyk fpoedig uit inyn woning» Indien gy niet begeert dat ik, tot uw belooning,

U daadlyk door myn knechts doe finyten op de ftraat I Ga! vruchtloos zou de kat hier fnnfflen óm ’t gebraad.nbsp;Rodrigo leeft niet meer, die arme beste jongen!

’k Heb nooit u lief gehad, en ’t liedje is uitgezengeii.

DKI^'

-ocr page 209-

hekelspel. 201

^^^^'EN-TiriNTIGSTE TOONEEL. Ferdinand, don Diéco, don sanche,

ti ï IVT S2 TVT !•

don arias, don ALONZO, ELVIRE.

Z nbsp;nbsp;nbsp;CHIME NE.

Zo J ’1? K

^ weduw’, vorst! zelfs eer noch vrouw te zyn: ’k j5'^^'^'''^^'’'''‘^'''gt;S''reemd, het heeft nochtans veel fchyn :nbsp;’k z 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; of ’t u moog’ verftooren,

bruideg,

l^och

^’ant iij

naar gewoonte, u hier wat ringelooren.

om is tnarsch naar ’t aklig geestendal;

^ Weet dat ik hem minde , en eeuwig minnen zal; Gy'znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;meer: de klucht is afgeloopen.

ïFouwen my niet dwingen, wil ik hopen;

*1. 7. ’ nbsp;nbsp;nbsp;beb in Sanche in ’t minst geenfinaakofzin;

Jus

gt; icDoon een jonge meid, niet mak, als ik begin, bet afgedaan, en ik wil vryster blyven,

, nbsp;nbsp;nbsp;DON DléGO.

’b nbsp;nbsp;nbsp;befcbryven.

H(Se ^ gezegd, ó vorst! zy had mynzoontjegra.ag. Zultnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft gedoekt, fints gistren en van daag.

SJ 3 Voor tydverdryf, haar wéér niet wat bedotten ?

Neen!

DON FERDINAND-

Uw waarde vryër leeft, -3 naar ik zie, die u bedrogen heeft,

DON S A N C E E.

het word te laat om langer hier te fpotte K gerust, Chimene.

^ Satiche,

V;


“ara,.'


Ik nbsp;nbsp;nbsp;niet! Alléén liet zich haar hoofd niet buigen,

half uur lang, haar z eken te overtuigen 'b verwonnen was dour held Rodrigoos moed,

N 5 nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 210-

202

DE C I D,

En ik, op zyn bevel, haar vallen moest te voet;

Maar ’t was vergeefs: dees rchoone,als waar’ het afgefprokeOi Heeft 7nyne rede, é vorst! gedurig afgebroken.

By zulk een raar tooneel ftond ik als malle Piet;

Doch, hoe ’t ook zy, ik fehaam myn nederlaag tny niet'i Ik kom ’er fchraaltjes af; doch, fchoon ’t my fterk moest toü'nbsp;Zie ik zelfs met vermaak Rodrigo met haar trouwen, (weflinbsp;DON D 1 é G o.

Dat’s edelmoedig! kyk!

DON FERDINAND.

Zelfs onnatuurlyk! maar De helden des tooueels zyn dikwyls wonderbaar,

Gy nu, Chiinene! hoort dat niet uw uitgelezen dood is als gy dacht, maar haast uw man zal wezeO-Gy mint den jongen toch, gelyk gyzelf erkent.

En ’t verder weigren, kind! waar’ zeer impertinent,

Gy doet my veel plaizier door langer niet te teemen; Want ik wil zelfs op my de bruiloftskosten nemen.

C H I M E N E.

Hy leeft! hy leeft! ó vreugd! ’er is geen hinder meer..*quot; Maar, die verwenschte klap!.... Ddar komtmyn Cid, ofhe^*'

LAATSTE TOONEEL,

DE VORIGEN, DON RODRIGO, DE GRAAF

VAN GO RM AS. nbsp;nbsp;nbsp;'

DON RODRIGO, met den graaf van Gormas aan de hand.

ÏJier ben ik! en de graaf is ook niet by de doden;

-ocr page 211-

hekelspel. 103

beeft ons fraai gefopt, wyl hy zulks dacht van noodcii genoeglyk eind’ te maken aan dit ftuk.

1’apaatjelief!

C H 1 M E N E.

gy leeft! Hoe komt ge aan dit geluk?

gt;j. nbsp;nbsp;nbsp;degraafvangormas.

¦y. nbsp;nbsp;nbsp;Rodrigo zyn pistool had afgefchoten,

Slo ' ^ nbsp;nbsp;nbsp;morsdood j doch, ras weêr op de pooten ,

'^P nt in bnurmans huis, en kroop dair ftil te bed,

U;n af »-p» nbsp;nbsp;nbsp;’

Le^

nu, myn kind! uw rouwgewaad ter zyde.

EL VIRE.

•e Wachten ’t eind’ van zulk een vreemde pret.

* s jammer! ’t flaat haar mooi!

CHIMENE.

I nbsp;nbsp;nbsp;Hoe zeer ik my verblyde,

t)ie ^'^’¦'even moogt eer ’t fcherm gevallen is, gekke klap vveêrftreeft myne echtverbindienis.

T. nbsp;nbsp;nbsp;DONDléGO.

• 'vant myn zoon mag nimmer u bekomen, ^erbruste klap myn ^vang is afgenomen.

de GRAAF VAN GORMAS.

’’Rt moeglyk, vrind!

DON Dié GO.

Dan word ’er niet getrouwd,

DON RODRIGO,

imeentje! och! is ’t alwéér met onze bruiloft fout?


is


r.x


tot uwen dienst, weêr Moorenkoppen kneuzen ?


Of, ,,

*gt; een Don Quichot, gaan vechten tegen reuzen?


Alleen


een legerplaats beftormen met myn zwaard?


4lle.


een hei,, verflaan ? Den mufti van zyn’ baard


B§.

-ocr page 212-

204

DE C I D.

Berooven? IVondren doen? en flout te hoven flreven AU' wat de helden ooit in fabeldicht bedreven ?

Spreek maar! en ik marcheer, al waar”tnaar Dicmarbrug, En breng een mandvol palm, of lauwren, meê te rug.

DON FERDINAND.

Genoeg! fnork maarniet meer! — Chiraene! ik zal wel maken Dat ge aan uw’ bruidegom knaphandig zult geraken:nbsp;Kusch flink don Diégoos wang, ter plaatfe waar de klapnbsp;Don paai wierd aangefineerd: zó voelt hy beterfchap.nbsp;CHIMENE.

Met al myn hart.

don Diéco, de ééne knie buigende, en zyn' pleister afrukkende, waarna Chimene hem de wang kuscht.

Dat fmaakt! Nu is myn wond’ genezen; Tegen den graaf van Gormas,

Nu zyn wy beste maats, en zal het bruiloft wezen.

DON RODRIGO.

Wat ben ik yslyk bly’, wyl ’t all’ is in den haak.

En dus myn liefje ook my zal zoenen met vermaak! Tegen het publiek.

Komt ieraant eens dit treur- of hekelfpel te hooren,

Het leer’ hem, niet te gaauw de liên teflaanómdeooren! Een klap is maar een klap; doch wie hem eenmaal gaf.nbsp;Neemt, fchoou hy tovren kon, geen oorvyg weder af.

j8i6.

EINDE.

BY*

-ocr page 213-

BY VOEGSEL

TOT HET HEKELSPEL:

D e c I d.

MANuê'L, DON ALVARO, beiden spaan-fche rechtsgeleerden.

DON MANUeL.

y durft, don Alvaro! dus onbefcliaarad bewseren, als men, in dën cio, een’ held zich ziet verneêren,.

t geven van een’ klap aan een’ fatfoenlyk’ man.

¦'oor

hi

daad het treurfpeldicht gantsch niet ontluiscren kan!

DONALVABO.

jj ^*3r, ik ftel dit vast j maar ’k zal, om niet te dwalen, g '^®usa movens van dien oorvyg net bepalen.

heete woordentwist geeft reden tot den klap: rp Sfyze Diégo, trotscli op zyn ex-veldheerfchap,

hy thans aan ’t hof zich loos heeft ingedrongen, ^l®gent Gormas als den minsten kmifersjongen:

¦g ''^cht word deze boos, en , nu wat gaauw ter hand, ^’’gt hy een’ wangflag toe aan dien vermeetlen kwant,nbsp;met geen oogmerk juist om dus hem teaffronteeren,nbsp;Q ‘lechts om d’ouden'paai het fnorken af te leeren.

Pj t geen nieuwigheid, en ik hou voor gewis, ’’^oit op de aarde één dag, één flond, aanwezig is,nbsp;^iet, hier of daar, een oorvyg word gegeven ,nbsp;^ulks is in den fmaak alom waar menfchen leven.

DON

-ocr page 214-

lt;205

BYVOEGSEL.

DON MANuèL,

Dat’s alles wél; nochtans word nooit een klap verfchoontJ» Dan by het plomp gemeen, dat woest elkander hoont:

Dit is zyn dingtaal, ja! doch by beCchaafde luiden Kan zulk een argument nooit iets dan fraaad beduiden,

En ’t is by edellui noch wel het ergst van all’.....

DON ALVARO.

Ei! hoor naar ’t geen ik hier beredeneeren zal.

Wat toch, wat is een klap? Dit moet men overweg^'’' Wanneer de vlakke hand den luchtftroom weet te veegs'”nbsp;Veêrltracluig hem doorkliefc, en eenig voorwerp raakt»nbsp;Dat niet te rug kan gaan, en dus een botzing maakt»nbsp;Dan word uit dezen zwaai een fnel geluid geboren.nbsp;Hetgeen,in 't Nederduitsch,het woordje ,,flapj” doet hoors'’'nbsp;Dit nu word „klap’ genoemd. Gy ziet dns, lievevrinlt;l^nbsp;Dat hy zyn waar beflaan ontleend van lucht en wind.nbsp;Thans trek ik myn gevolg: geen handzwaai,by’tbetooO'nbsp;Van overylde drift, kan ooit een voorwerp hooaen,

Dat, wyl ’t niet rugwaart gaat, den klap ontfangen mO' Dit zyn de reeglen der beweging, kort en goed.

Wat nu betreft den klap in kwestie, ’5 is bewezen Dat hy niet hoonend is, en nooit kan zyn misprezen»nbsp;Want hy word toegebragt, by lui gelyk van ftand.

Op adelyke wang door adelykc hand:

Dus is ’t een eedle klap, het hooge treurfpel waardig»

En al wie hem bedilt, bedilt hem onrechtvaardig. t

DON MANUël,.

Eilieve! wat bewys!.... ’t Is jammer, beste heer! 1 Dat ftelling en bewys vervallen op één’ keer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

-ocr page 215-

2C37

BYVÓEGSË

Hon

^ vuistflag en een klap zyn ftrydig met de wetten, meest in ieder land, dien moedwil ftreng beletten,nbsp;^ alve als man en vrouw, uit ernst, of om de grap,nbsp;houden tweegevecht, het zy met (lomp, of klap.

Het Hl


’t binnenshuis gefchiede, en geen geweldig leven Volle, op ’sheeren flraat, dus ergernis moog’ geven,nbsp;gt; wat is hier ’t geval ? Graaf Gormas flaat zyn’ mannbsp;t hof, op de open plaats, en maakt ’er fête van;


an


W,


ant


immers zegt hyzelf: 't Zal uw ver acht Ijk [preken, CGeefhier wél acht op,) aan geen fchandljk loon ontbreken ;nbsp;noemt hy zyn bedryf een fchandljk loon, eu wisnbsp;niemaiu ooit gemeend dat ilaan verëerend is,nbsp;de ridderflag, dien vorsten zélf ontfangen.


Men

Ind


2gt;et dus als droog zand uw reednen famenhangen:


g ^*en gy ijeter niet uw logika verflaat,

^‘^Êfen dan niet meer ’t beroep van advokaat.


DON ALVABO.

druiloor 1 durft ge een’ man als ik ben affronteereii *

Sy noch praten kost, kon ik reeds procedeereii. ^ zyt een aap, een gek, een lompert, ja een bloed.,

DONMANUëL.

gy fcheld my uit, omdat gy onder doet!

^^®ar kzal, verwaandeful! terftond myn gramfehap koelen; ^al n cje reeglen der beweging doen gevoelen!

Hy geeft hem een’ klap.

Don ALVARO, naar zyne -wang voelende.

‘Pl een klap! watfmaad!.,..

DON MANüëL, [pottende.

Hoe

her

¦^«kla


5tl

Een klap ftrekt niet totfehand’, O?

-ocr page 216-

Op rechtsgeleerde wang door rechtsgeleerde hand! Adieu, konfraterl

//ji gaat heen.

DON ALVARO, hem naloopende.

Wacht! wy zullen nader Ipreken!,.. Niet minder dan de Cid zyn’ vaders klap mogt wreken,nbsp;Zal ik, don Manuël! tot aan uw levensënd’,

U duur betalen doen dit voelbaar argument!

i8id.

-ocr page 217- -ocr page 218- -ocr page 219- -ocr page 220- -ocr page 221- -ocr page 222-