-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

D E nbsp;nbsp;nbsp;3

TRIOMFEERENDE

MEDEMINNAARS,

IN HE T

KONSTPALEISj

IS ,r,

B L T S P E L.

Verfierd met verfcheide veranderingen van Tooneelen, Zang, Dans en Konftwefken,

Den Derden Druk.

O (- ^5,.

« aSi

)(j ui Oi

i gt; w

9 3 fcrf

-I CO ^

03 nbsp;nbsp;nbsp;3^^

fA M S T E L D A M,,

By IZAAK Duim, Boekdrukker en Boekverkooper, bezuiden het Stadhtus, 1734. Met 'Privilegie.

-ocr page 8- -ocr page 9-

AAN

DEN HEERE

JAN JACOB GLIMMER.

MYN HEER,

W*y komen, met alle eerbiedigheid, aan LI Ed. opdraagen, DE T RIO M F E E-RENDE MEDEMINNAARS INnbsp;’t KONSTPALEIS, zyndeeen Ver^.nbsp;volg van onzen Toets der Minnaars in hetnbsp;Konflpaleis vanFenix^t geen de eere heeftnbsp;vanjdoor zyne veelvuldigeVeranderingennbsp;behagelyk te zyn voor de Aanfchou weren.nbsp;Dit heeft ons aangemoedigt, om dit vervolg, ten dienfte van den Schouwburg, onder handen te neemen en op te maaken.

De fchikking vanditBlyfpelisalleen daar naar gericht, om, met reden, alle de veranderingen van het Kpnftpaleiste vertoo-nen, ’t geen de Koning Clordiaan , na denbsp;* inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dood

-ocr page 10-

dood vanFenix'zynGemaalinnejmetveel nieuwe Konftwerken had vermeerdert.nbsp;Deeze, beftaande in veele Sieraaden, Gezangen en Balletten,in het verwüTelen vannbsp;verfcheide Tooneelen, met oopene Gor-dyn, voor het gezicht der Toezienderen,nbsp;die in het eerite Stuk niet vertoond zyn ;nbsp;willen wy hoopen, Myn Heer, dat nietnbsp;minder zullen behaagen als het voornoemde; en indien dit aan Uw Ed. liefde tot denbsp;Dichtkonft eenigfins genoegen kan gee-ven, zal Y VER, waar Do or de Konstnbsp;B L o EID by ons niet verflaau wen, te meêrnbsp;nu gy ons de Eere doet van deeze Op-dragt aan te neemen ^ dat ons ftoffe geeftnbsp;van altoos te blyven,

MYN HEER,

Uw Ed.

Allerverpligtfte Dienaars,

Onder de Zinjpreuk,

DOOR YVER BLOEID DE KONST,

C O-

-ocr page 11-

PRIVILEGIE..

De staten van Holland en Weftvriefland doen te weten: alzo Ons te kennen is gegeven by de Regenten van liet Wees-cn- Oude Mannenhuys dei Stad Amllerdam , en in dienbsp;qualiteyten te famen Eygenaars, mitsgaders Regenten van dennbsp;Schouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaarcn haddennbsp;gejouiffeert van 't Oftiooy of Privilegie byhenvanOnsopdcnaj.nbsp;M ay 1714 geobtineett j waar by Wy aan hun Supplianten goedguns-telyk haddengeaccordeeit, engeodltoyeeit, om, geduurendedennbsp;tyd van vyftien doen eetft agtei een volgende )aaten, de Vi'erken,nbsp;die ten dienfte van het Toneel leets waren gedrukt, en van tyd totnbsp;tyd nog verder in het licht gebragt, en ten Toneelegevoert zoudennbsp;mogen werden, alleen te mogen drukken,doen drukken,uytgeevennbsp;cnde verkoopen, en bevonden dat dejaaren.by’tvoorfz.oatoynbsp;of Privilegie genoemt, op den 22. May i yzs.ftonden te expiteeren,nbsp;en dewyle zy Supplianten ten meeften dienfte van den Scboubutg,nbsp;waar van hunnerefpeöive Godshuyzen onder andere mede moetennbsp;worden gefuftenteett, de voorgenoemde Werken, zoo van Treur-fpellen , Blyfpellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en tennbsp;Toneelegevoert zyn , ot in toekomende gedrukt,en tenToneelenbsp;gevoert zoude mogen werden, gacrne alleen, gelyk voorheen, zouden blyven drukken,doen drukken,uitgeven en verkopen,ten einde dezelve\Verken,door het nadtukken van andere,haatluifter,foonbsp;in taal,als in fpelkonft,niet mogten komen teverliefenren dewylenbsp;fulx haar Supplianten na de expiratie van ‘t bovengemelte Odltoy ,nbsp;niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haar tot Ons,nbsp;leveientelykverzoekendejdatWy aan hun Supplianten in kwalitey-ten vootfz. geliefden te verleenen prolongatie van het vooriz. Octroy of Privilegie, om de voorfz. Werken, zoo vanTreurfpellen,nbsp;Blyfpellen , Klugten, als anders, reets gemaakt, en tenToneelege-voett, of als nog in het ligt te brengen, en tenToneele te voeren,nbsp;den tyd van Vyftien eerftkomende, en agtereenvolgende Jaaren, alleen temogen drukken, en Verkoopen, ofte doen drukken, en vei-kopen, nret verbod aan alle andere op feekere hooge Peene by Onsnbsp;daartegenstestatueeten, SOO IS ’t, datWy', de Saake, ende’tnbsp;vootfz. verzoekovergemetkthebbende, endegeneegen weezeiidenbsp;ter bede van de Supplianten uytOnze regte wetenfchap.Souverainenbsp;Magtende Authorireyt, defelveSuppliantengeconfcnteett, geac-cordeett, engeofttcweetthebben ,confenteeren , accordeeren , ennbsp;oAroyeeienhen by dezen, datzy,geduutende den tyd van Vyftiennbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ccift

-ocr page 12-

•ecift agteieenvolgende Jaaien, de vooifz.Wetken.die ten dienftei» van het Toneel leets waien gedmkt, en van tyd tot tyd nog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoett zouden mogen werden .Indiër voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hiernbsp;vooten uytgedrukt ftaat, binnen den vooifz, Onzen Landen alleennbsp;zullen mogen Drucken , doenDrucken, uytgeven ende verkopen,nbsp;verbiedende daaiommealle ende eenenygelyken dezelve Werken,nbsp;in ‘t geheel, ofte ten deele te Drucken, naar te Drukken, te doennbsp;Naardrukken, te Verhandelen, of te Verkopen, ofte, elders Naargc-drukt binnen den felven Onzen Landen te brengen, uyt te geven,nbsp;ofte Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte vanalle denage-dtukte,ingebragte, verhandelde of verkogte Exemplaren, endenbsp;een boete van drie duyfend guldens daar en boven te verbeuren, tenbsp;Appliceeren een derdepart voor den OfScier, diedeCalangedoennbsp;zal, een derde part voor denArmen der plaatzen daar hetCafus voornbsp;vallen zal, ende het refteetende derde part voor deSupplianten, ende dit t’ eikens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agter-haait, alles in dien verltande, datWy deSupplianten met dezen onzen Oiilroye alleen willende graiificceren tot veihoedinge van hunne fchade dooi het Nadrucken van de vooifz. Werken , daar door innbsp;geenigen deele veilfaan, deninnehouden van dien teautoiifeeren,nbsp;ofte te Advouëren,ende veel min dezelve onder onze protextie.en-de befcherminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie tenbsp;geeven juemaat de Supplianten in cas daar inneietsonbehootlyksnbsp;zoude inftuëten , alle het zelve tot hunne Lalien zullen gehoudennbsp;weezen te verantwoorden, tot dien synde wel expieffelyk begerende, dat by aldien zy dezen onzen Ofiroye voor dezelve Weiken zullen willen ftellen.daar van geeae geabbtevieetdeofte gecontraheerde mentie zullen mogen maken , nejnaar gehouden wezen, hetnbsp;zelve Oilioyin ’t geheel, en zonder eenigeommiflie daar voor tenbsp;drucken, ofte doen drucken, ende dat zy gehouden zullen zyjj,nbsp;een Exemplaatvan de vooifz. Werken, pp Groot Papier, gebondennbsp;en wel geconditioneert te brengen in de Biblio theek van onze Uni-veiCteyt te Leyden, binnen den tyd van zes wee|ten , na dat zynbsp;Supplianten dezelve Weijten zullen hebben beginnen uyt te gee-ven ,op een,boete van zes hondert guldens,na expiratie der vooifz.nbsp;zes Wecken, by de Supplianten te veibeuten ten behoeve van denbsp;Nederduytfe Armen van de plaats alwaar dc Supplianten wonen ; voorts op peene van met ’er daad verfteeken tezyn van hetnbsp;effca: van dezen Odtoye. Dat ook de Supplianten , fchoon bynbsp;het ingaan van ditOiEfioy een Exemplaat gelevart hebbende aannbsp;de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verte zy gcduuiende dennbsp;tyd van dit Oëtroy defelv-c Werken zouden wifien hetdiuckennbsp;inet eenige Obfeivatiëii,Noten , Veiandetingen, Correaiën, Vermeerderingen of anders, hoegenaarnt, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar vannbsp;dezelveWerken.geconditioneert als voren, te brengen in de voorfz.nbsp;Bibliotheek, binnen dcfelvc tyd, en op de boete en pena]iteyt,alsnbsp;voren. Ende ten eynde dc Supplianten defen onfen Confeiite ende Oftroye mogen genieten als naar behooien, lallen wy allen ea“nbsp;de een yegelyk,die 'taangaan mag, dat zy de Supplianten vannbsp;den jnhoudeyan dezen doen, latentende gedogenstulWyk, viede-

lyk

-ocr page 13-

lyk, ende volkomentlyl*gemeten ende gebruyken, ceilèeiende alle belet ter contiarie. Gegeven in den Hage, onder onzen Gioo-ten Zegele hier aan doen hangen op den zevenentwintigften Mey,nbsp;in ’t Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duyfend zevenhonderdnbsp;ag tentwintig.

J. G. V. Boetzelaar.

Onder Aond, ter Ordonnantie van de staten ,

•was getekent

WILLEM BürS.

Lager ftond.

Aan de SüppHantenzyn, nevens dit Oftroy, ter hand geftelt by 'Exttad Authenticq,haatEd.Gt.Mog.Refohitien vaii den ag.Juny,nbsp;iyiS,en jo. April, lyig ,teneinde om zigdaatnateregulecien

De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben in hunne voorfz. qualiteit, het Recht der bovenftaande Privilegie, alleen voor den tegen-woordigen druk, van DETRIOMFEERENDEnbsp;MEDEMINNAARS, BlyJ^eli vergund aannbsp;IzaakDuim.

[n Amjïeldam den 4, O^ober^ i734*

VER-

-ocr page 14-

VERTOONERS.

ClorüiAnus, Koning van Thraciën en Achaijen. Fenicia, Dochter van Clordiaan en Fenix.nbsp;'CloRdianus, onder de naam van Erumédes, gewaande Zoon van Hianisba.

Hianisba, Koningin van Mauritanien. Aristinus, Koning van Dalmatië, wel eer bekendnbsp;onder de naam van Poliarchus.

Isme ENE, onder de naam vanElize, Priefterin van Pallas, Zufter van Ariftinus.

D o RIN n E, Voedfter van Fenicia.

C L E LIA, Onderprielleres in Pallas Tempel.

T HIM A N T E s, Vertrouweling van den Koning van Thraciën.

L A K ü s, Hoofdman van de Lyfwacht.

Lek A NOR, Vertrouweling van Fenicia en Ariftinus. G o B RIA s, Hoofdman van Ariftinus Zeevloot,nbsp;GelanQRj Dienaar van Ariftinus.

Apollo.

Aurora.

2,^Gewaande Geesten.

3 ^

Venus.

Rei van Zingende en Dansende.

Z W Y G E N D E.

De Vuren van den dag.

Gevolg van Hofftoet en Lyfwacbten.

Jlet Tooueel is buyten, en in ’t Konflpaleis van Thraciën.

-ocr page 15-

Pag. I

D E

TRIOMFEERENDE

MEDEMINNAARS,

B L T S P E L.

EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.nbsp;G.obrias, Lekanor,

G o B R IA S.

jAtwas’tgelukmygoed, dat, uamy’t oU' weêr fcheide

l Van myne meefters vloot, gy, met uw fchip ^ my preide:

En noch te meer, toenik daar vond myn konings vriend, Die in ’t geheim tyns mins zo trouw hem heeft gediend.nbsp;’Ic Had lafl:, indien ik van de vloot kwam af te raaken,nbsp;En’t eerft hier lande, my, aan ii, bekend te maakcn.nbsp;Op dar Lekanor my mogt melden in wat ftaatnbsp;Haar zyn Prinfes bevind, en wat hier ommegaat.’nbsp;Lekanor.

Ik datrk Neptuin, die my op zee u deed ontmoeten. Mogt ik by Gobrias Prins Ariifinus groeten,

Myn vreugd zou grooter, en myn zorg veel kleender zyn. Prinfes Fenicia, die haaft, naar allen fchyn.

Met Erumédes zich in ’t huuwhyk moet begeeven, Door’t Koninklyk bevel-, ondanks haar tegenftreeven ,nbsp;Zou hoopen door zyn komfl: te ontgaan dit trouwgeval,nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t Geen

-ocr page 16-

2 DE TRIOMFEERENDE

’t Geen anders licht door dwang zyn voortgang nemen En, ongetwyfelt, wds ïy al in de echt verbonden, (zal.nbsp;Had Hianisba aan den Vorft geen brief gezonden;nbsp;Verzoekende, dat toch die trouw niet zy verrichtnbsp;Voor haare herwaarts komrt, om reden van gewigt.

Eu mooglyk is zy reeds vertrokken naar deez’ ftranden, Eu kon, vvyl weêr en wind haar diend, in ’t kort hiernbsp;landen.

Indien uw Votft voor haar niet hier komt, is ’t gedaan. Gobkia s.

De wind is goed, myn Heer. Ik heb u doen verftaan,' Op welk een hoogte dat de ftorm my van hem wenden.nbsp;Ik twyfel niet eer dat den dag zal zyn ten enden,

Kan hy met zyne vloot geland zyn aan deez’ kuft.

Maar, ftellen wy het hart van zyn Prinfes geruft:

Breng my ten hoof, dat ik myndienft haar aan mag bieden. Lekanor.

Ik twyffel. Heer, of’t daar wel veilig kan gefchieden.

Ik heb met voordacht u in deeze plaats geleid,

Daar zulks gefchieden kan, met meerder zeekerheid.

De Tempel, die van ver zich opdoet voor uwe oogen. Waar in een Priefterin, van ongemeen vermoogen.

Haar woonplaats houd, is die van Pallas, en Diaan; Daar komt de Ryksprinfes meeft alle morgen gaan,

En ftort, voor ’t hoogaltaar, haar vierige gebeden.

’t Gewoonlyk uur genaakt dat zy zal derwaarts treeden. Hier kunnen wy befplên gelegenheid, en tyd.

G o B RIA s.

’k Vind goed, 6 ed’Ie ziel, uw voorzorg, en uw vlyt. Maar myn nieuwsgierigheid tracht u iets af te vergen.nbsp;Lekanor.

Is 't van uw Vorft? fpreek vry, ik zal u niets verbergen. G o B RIA S.

Ja , Keer. Na dat de Vorft zyn vader by de Goón Geruft was, die weleer herfteld wierd op zyn troonnbsp;Dix)r uwen Koniug, wierd myr- Prins ten trot.m verheven.nbsp;Maar door begeerte en luft tot reizen aangedreeveu,

Liet

-ocr page 17-

MEDEMINNAARS. 3 Liet hy de Koningin in handen ’t ryksgebied.

’k Heb u verhaald wat daar, in dien tyd, is gefchicd.

Hoe zy, eer dat de Prins in ’t ryli kwam weer te keereti^ Haar zoon alleen niet , maar ook dochter moeft onbee-ren,

Die fchelms door Philidoor wierd uit het Hof gefchaakt, En t’-iaam om ’t leeven, zo ’t gerugt zegt, zyn geraakt.nbsp;Nu wenfchte ik wel dat gyroe in ’t breede eens woudnbsp;verklaaren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.

Den oorfprong van myn Vorft zyn liefde, en wedervaa-Le K A N oR.

Wel aan: ’k zal u voldoen, myn Heer, zo ver ik kam De Prins Licogenes, een trots ftaatzuchtig man,

Een Thrafer van geboorte, uit vorftelyke looted,

De magtigfte in het ryk van zyne tydgenooten,

Wierd, ih ’t hoogmoedig hart, door ilaatzucht, zo ver-Dat hy Fenicia, den Vorft zyn eenig kind, (blind ^ Verzoeken dorft ten echt, om aan de kroon te komen.nbsp;De Vorft, die dit verzoek niet wel had opgenomen,nbsp;Heeft, vol van gramfehap, hem de Ryksprinfes ontzeid tnbsp;Licogenes ontftak in heete toornigheid,

Is hcim’lykuit het hof, en uit de'ftad geweeken,-Om de ingebeelde hoon, hem aangedaan, te wreeken j En bragt, na weinig tyds, een leger in het veld;

Terwyl de Koning, van Fenicia verzeld,.

En ’t hofgevolg, zich kwam in ’t Konftpaleis onthouwen, ’t Geeneertyds Fenix, zynVorftin, had laaten bouwen;nbsp;Maar na haar dood, door hem, vergroot met meerdernbsp;Gosrias.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kond.

’k Hoop de eer te hebben dat, te aanfehouwen, door uw gonft.

’k Hoorde in Dalmatië daar wond’ren van gewaagen. Lek A NOR.

De Vorft dan wierd in ’t eind gewaarfchouwt, voor de laagen

Van zynen vyand, die wreedaardig, naar zyn kroon, Zyn kind, en le'cvcn dong, dies hectt hy opoiuboón

A 2. nbsp;nbsp;nbsp;Zyn

-ocr page 18-

4 DE TRIOMFEERENDE

Zyn lyffchutbenden, en trouwhartigfte oorlogsfchaaren; En liet zyn dochter, op den Herken Burgt, bewaaren,nbsp;Die aan de zeekant legt, by’t weHeind van de Had;nbsp;Daar vrouw Dorinde alleen den vrijen toegang had,

Om uit en in te gaan. ’t Gebeurde na drie dagen,

Dat zy een vreemde maagd, erbarmlyk hoorde klaagen, In Pallas Tempel, die, beweenende haar druk,

Haar kenbaar maakte haar rampfpoedig ongeluk, Dorinde, in ’t einde, met Lavinia bewoogen.

Kreeg van den Vorft verlof, geneigt tot meêdedoogen, Datze in den dienft wierd van de Ryksprinfes gebragt.nbsp;Daar fpeelde zy haar rol zo konftig, naar de krachtnbsp;Van’t fneedigfte vernuft, dat zy, in weinig wecken,nbsp;Denprys, van’t jufteriyk gevolg, heeft weggeftreeken,nbsp;En van Fenicia als zufter wierd bemind.

’t Gefchieden op een nacht, wanneer de Vonl, gezind Te flaapen op ’t kafteel, zich had te ruft begeeven,

En maar Lavinia alleen was opgebleven By haar Prinfes, tot in het midden van de nacht,

Dat vier vermomde, fterk gewaapend, onverwacht Ter deure indrongen, om Fenicia te fchaaken.

Lavinia, zo dra als zy hen zag genaken.

Sprong op, en rukte, met verwonderlyke vaart,

Een van de fchelmen uit de handen ’t fchild en zwaard, Heeft drie van deeze vier ftouthartig om doen komen,nbsp;Vervolgde de ander, die de vlugt reeds had genomen.nbsp;Tot aan de flaapplaats van den Koning, die, van viernbsp;Verraders, desgelyks befprongen wierd. Zy, fiernbsp;En dol, gelyk een leeuw die brullende is aan ’t woeden ,nbsp;Als hy gevoeld dat kop en hals en lenden bloeden,

’t Getal zyns vyands niet ontziet, maar in den nood, Verfcheurd, al dien hy vat, zyn wraak wil, of de dood;nbsp;Zo vloog zy op hen in, daar zy den Vorft ontzette,

Op 't punt van fterven, en dat gruuwelftuk belette.

En noch twee fchelmen, wyl de wacht raakt in ’t geweer ,

Die de and’re boeide, met haar fabel floeg ter néér.

G o-

-ocr page 19-

MEDEMINNAARS. 5

G OBR 1 AS.

Zulk een Heldin (lapt ver verby der helden fchreeden. Le K A N o R.

Gy zult ftraks wie zy was wel hooren uit myn reden. Na dit geval, terwyl de Koning zich herdelt,

Keerd zy op ’t fnellle naar Fenicia, en meld

Haar, in het kort, hoe zich de zaak had toegedragen.

Dat al de fchelmen zyn gevangen, of verflaagen,,

Dat zy een man was, uit een koninglyke (lam,

Die hier in Thraciê'n, om haare fchoonheid kwam;

En, zich in mansgewaad, haad nader zou ontdekken, Maar nu in ’t heimelyk wilde uit den burgt vertrekken,

’t Geen (til gefchieden eer nog ’t morgenrood verfcheen. De Koning, eind’lyk, naar zyn dochter toegetreên,nbsp;Vroeg waar zy v.^as die hem behouden had het leven. .nbsp;Maar geen der Wachters die ’t recht kon te kennen gee-ven.

De één riep, het is geen menfch, maar Pallas zelfs gegt; weeft;

Een ander, dat zy fuel, gelyk een vlugge geeft,

Verby hem was gefnort; een derde, kwam verklaaren, Dat zy, in vuur en vlam, was in de lucht gevaaren.nbsp;Waarom de Koning, als den oorlog was gedaan.

Het beeld-van Pallas, in den Tempel van Diaan,

Ter dankbaarheid van zyn verloffing heeft doen zetten, Daar zy gevierd word met fchelklinkende trompetten.nbsp;Inmiddels kwam de Prins, uw Heer, met wond’rekonft,nbsp;In mannelyk gewaad, door Vrouw Dorindes gonft.nbsp;Op Poliarchus naam, zyn Minnaares te aanfchouwen.nbsp;Die hy zyn ftam en (laat kwam te eenemaal te ontvouwen.

Kortom, hy w'onhaar hart, door zyn verdiende en min. Het ov’rig -weet gy, hoe... Maar ’k zie de Priefterinnbsp;Elize, ’t is vergeefs, myn Heer, naar myn geldmachten,nbsp;Hier meer te toeven; gaan wy haar by ’t hof opwacht^n.

TWEE-

-ocr page 20-

DE TRIOMFEERENDE

TWEEDE T O O N Jï E L.

IS M E E N E onder de naam van Elizz, C l E l i a, Isme ENE.

¦^^Een: zoude ik nu den Vorll ontdekken wien ik ben Is ’t niet genoeg dat ik niyn eige rampen ken,

Daar ’t wreedlle Noodlot my geftaadig meê komt plaagen?^ Schoon dit my ecniglins kan trooften in myn klaagen,nbsp;Dat Polidoor, die my gefchaakt had, en op zeenbsp;Gevoerd, op ’toogenblik, als hy op ’theftigft’ fireé,nbsp;Ol]i inyne kuifchcid, die gevaar liep van te ilerven,nbsp;Zynleeven, fchipenbuit, moeft door een roover derven ^nbsp;Op welkers kiel myn eer, na 't driemaal had gedaagt,nbsp;Van’s roovers opperhoofd, wicrd desgelyks belaagt.nbsp;Wanircer een felle ftorm en onweer uit zyn handennbsp;My redde, en op deez- kult zynzeekaftecldeê ftranden,nbsp;Daar ik gelukkig wierd geburgen met de boot;

De Roovers, en hun Ploofd, door ’s konings volk gedood, Die, deernis hebbende met my, myn fchoonheid roemde,nbsp;Als ik me Elize, en’t kind een’s Sierifch hopman noemde.nbsp;Met wien ik reisde, en van deez’Roovers, onverwacht,nbsp;Befprongen in een boich, daar hy wierd onigebragt,nbsp;Door qeeze fchelmen op hun rooffehip wierd gefmeeten.nbsp;C L E L IA.

’t Is waar, Prinfes, gy hebt my meenigmaal doen weeten Wie dat gy zyt, en hoe gy by Vorll Clordiadlinbsp;Ontfangen wierd, die, met uw ongeluk begaan,

U kwam tot Priefterin in Pallas tempel Hellen.

Maar, voeld uw hart zich niet om uwe moeder kwellen f De Koninginne van Dalmatië, die ’t Rylcnbsp;Als Weduwe regeerd, beweenende gelyk,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken,

Uwe, CR uw’s broeders dood. Gahaartottrooft verftrek-En wilt den Koning dat ge Ismeene zyt ontdekken, Want zyn Yorllin is uyy Vrouwmoeders Nicht ge-weeH.

wederhüud u ?

Is-

-ocr page 21-

medeminnaars. 7

Isme ENE.

Ach!

C L E L ]l A.

Waar zyt gy voor bevrecfl gt;

Wal dret u luchten?

I S M E E N E.

Ach! de Koningin myn moeder, En Ariftinus, myn doorluchte en waarde broeder.nbsp;Geërrinnert my te recht, dat ik in deeien ftaat,

My lelve fchuldig maak aan onvergeev’lyk kwaad.

Niets moert my liever lyn als ’s moeders aangezigte.

’k-Moert aan den Koning, aan Fenicia myn nichte. Ontdekken wie ik. ben, en myn verdriet ontvliên,

Öm niet te zien, ’t geen ik hier blyvend’, vrees te,zien. Ceel IA.

Wat vreeft gy hier te zien ?

Ismeene

Een huuw’lyk, tot myn fmarte, C L E L 1A.

Een hun wel yk! en wiens?

Ismeene.

Vertrouwde van myn harte, Het is het huuw’lyk van Fenicia.

Ceel IA. nbsp;nbsp;nbsp;Kan’tzyn!

Ismeene. nbsp;nbsp;nbsp;'' '¦

Ik draag, wanhoopende, een verborge minnepyn,

Aan my alleen bekend y zelf’t voorwerp van myn zinnen , Prins Erumédes, die myn rter my dwingt te minnen,

Is onbewuft van 't vuur dat heym’lyk in my blaakt,

En zulks is niemant, als u, nu bekend gemaakt. Cleeia.

Wanneer, en waar door, wierd gy tot die min bewoogen ?

Ismeene.

Door zyne deugden, en ’t aanfehouwen van zyn oogen, Eer dat hy was bekend voor Hianisba’s zoon;

Eer hem Vorft Clordiaan, zyn dochter met de kroon Had opgedraagen, heeft decz’ vlam begin genoomeii.

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 22-

8 DE TRIOMFEERENDE

Ik lag hem dagelyks omtrent den tempel koomen,

Daar ik hem menigmaal verbaaft vont (laan, vervoerd ' In %yn gedachten, als hy, door myn komft ontroerd,nbsp;My zuchtende aanzag, en met de uiterfte eerbied groete,nbsp;Doch fprak nooit, als ik hem in zulk een (laat ontmoete,nbsp;C L E L I A.

Dit fchynt my toe als of uw glans zyn hart verwon.

ISMEENE.

Zulks weet ik niet, maar wel dat toen myn fmart begon. Ook dat hy in dien (laat nooit voor my is verfcheenen,nbsp;Sints hem dc Vorit wou met Fenicia verëenen.

’k Ontdek my niet voor ik dit huuw’lyk zie volbragt,

’t Geen naar de komd alleen van Hianisba wacht,

Met welkers zuder, dat de Vorft, voor Fenix, paarde In ’t heim’lyk, doch zy (turf, en ’t krooft dat zy hem baarde,nbsp;Toen hem zyn Vader naar 't berucht Atheenen zond.nbsp;Dit word nu eerd bekend, en gaat van mond tot mond.

Clelia. nbsp;nbsp;nbsp;(heden,

’k Heb ’t meer gehoord. Maar gy, die door uw fchrander-Sint gy hier kwaamt de plaats van Priederiii bekleeden. Veel wondefen verricht, daar elk voor (laat v^erdomt;

*t Geen ’thof, ja zelfs den Vordgantfch vreemtte vooren Als uw verheeven geed, met lidig ondervraagen, (komt,nbsp;Verboigenhcên ontdekt, door toebereide laagen ;

Weet gy geen middel tot verbreeking van deez’ trouw?

I s M E E N E. nbsp;nbsp;nbsp;(vrouw

Zagt. ’k Zie Dorinde komt. De ontrouwe Voedller-Heeft haar Prinfes verraan, door eerelooze treken,

’k Zalze u flus melden. Wilt alleen hier met haar fpreeken, Fin vraagen wat de Bruid deez’ morgen heeft belet,

Voor ’t altaar van Diaan, op te ofF’ren haar gebed.

DERDE T O O N E E L. Dorinde, Clelia.

Dorinde.

’k Ie de Opperpriederin, haar Medepriederclïè / iVerlaaten op myn komd, ontwykt my uw Mee-ftrefR?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wat

-ocr page 23-

MEDEMINNAARS. 9

Wat ’s de oorzaak ? ’k zag dat zy ontftelt was aan ’tgezigt. Cleoia.

Zy fcherpt haar geeft, om aan een Vraagftuk van gewigt En diepe duifternis, haar onlangs voorgeichreeven,

Door ’t vuur.dat haar bezield, opheldering te geeven.

Zy 'wilde een oogenblik alleen zyn, onverzeld.

Maar, zo ’t geöorloft is, ’k verzoek dat gy my meld, Waarom de Ryksprinles nalaatig is gebleevennbsp;In haaien Tempeldienft?

Dorinde.

’k Zal ’t u te kennen geeven.

’k Verwacht haar hier. De Vorft heeft haar belet gedaan. Zo als zy was op weg, om herwaarts heen te gaan,nbsp;Kwam hy haar tegen, deed haar hofgezin vertrekken.nbsp;Dat hy vergramt was, kon zyn weezen ons ontdekken.nbsp;De reeden weet ik niet. ’k Vertrok, naar mynen pligt.nbsp;Dit kan ik u alleen maar geeven tot bericht.

C L £ L I A.

Zy komt, ’k Vertrek, Mevrouw, op datze aan u de reden Van ’s Konings gramlchap moog in vryigheid ontlceden;nbsp;Terwyl ik aan Elize ontvouw dit vreemd geval,

En zy by ’t altaar uw Prinfes verwachten zal.

VIERDETOONEEL.

F E N1 c IA, Gevolg van Hofjuffers^ Dorinde.

F E NI C I A tegens haar Gevolg.

Aat ons alleen, ik kan uw dienft nu .wel ontbeeren. ,’k Zal met Dorinde in ’t kort weêrom ten hove keercii.

VYFDE TOONEEL.

Fenicia, Dorinde.

Fe N1 Cl A.

DOrInde, ach! welk een ramp of my weêr naakende is!

De Konin,g heeft my ftraks, vol van ontfteltcnis, En heece toornigheid, iets fchampcr toegebeten,

A jquot; nbsp;nbsp;nbsp;Waar

-ocr page 24-

TO DE TRIOMFEERÉNDE

Waar van ik de oorzaak noch de rechte zin kan weetcn. Ontrouwe, fprak hy, ’k zweer,zo gy my hebt onteerd^nbsp;Dat ik, eer dat de zon haar glansryk aanzigt keertnbsp;Beneden ons, en daar een nieuwe dag doet daagen,

U zal uw misdaad doen op ’t deerelykft’ beklaagen.

’k Vroeg wat ik had misdaan. Hy trad gram van myaf, En zeide; fnoode Ziel, verwacht in ’t Vort uw ftraf.

Do R INPE.

Mevrouw, ik fchrik!

Fenicia.

Ik hem onteerd ? hoe moet ik ’t achten ? Ik kan dier woorden zin gcenfins met myn gedachtennbsp;Begrypsn. Meend den Vorft dat ik my heb misgaannbsp;Aan vuile onkuifchheid, met wat vorft of onderdaan ?nbsp;lt;iy als myn voedfter, weet, al wat ik heb bedreeven.nbsp;Heb ik myn ftam of naam ooit Ichandvlek aangevreven.^nbsp;Heb ik dien Koning ooit, myn vaders bontgenoot,nbsp;Rodirobanus, die dit ryk met zyne Vlootnbsp;Kwam redden, toen den Prins Licogenes, verwaaten,nbsp;Naar myn bezitting ftond, iets gonftigs toegelaaten ?

’k Begreep zo wel als myn heer vader, dat een prins Van zoo beroemden magt den nabuur allesfinsnbsp;Tot groot naaryver zou verwekken. Deez’twee ftormennbsp;Ontkomen, moeft, door dwang, myn zinlykheid zichnbsp;vormen,

Om, in deez’vredenstyd, Prins Erumédes trouw Te aanvaarden, ’k Heb ’t gedaan, en voel daar van berouw.

D o RI N D E.

Waarom, Mevrouw?

Fenicia.

’t Is waar, ’t kan my niet zyn gewceten. Vorft Ariftinus heeft zyn pligt en woord vergeeten.

U, en Lekanor, is alleen ’t geheim bekend Dier zuiv’re liefde, cn heeft die ooit myn eer gefchend?nbsp;Zo daar door nu de Vorft tot gramfchap wierd bewoo-gcn,

Heeft

-ocr page 25-

medeminnaar?, II

Heeft my cén van u tweén Verraan en fchelms. bedroo-gen.

Dorinde

'k Hoop niet dat myn Primes m.strouw'en heeft op my. Fenicia.

O neen, Dorinde, A neen! gy lyt myn Voedfter, gy Zyt by my niet verdacht. Lekauor heeft niyn Vadernbsp;Door loogentaal misleid. Hy, hy is myn verrader.nbsp;Waar ’t lo niet, hy had my nu al bericht gedaan,

Hoe in Dalmatië zyn boodfehap is vergaan.

Myn Minnaar will dan klaar den ftant van Minnareflc, En ik, -waartrm hy niet tot hulp van ïyn Prinfeffi;

Kaar Thracien 2ich fpoeid, gelyk hy had belooft.

En of me een anders hart ook heeft zyn hart ontroofd. Dorinde.

Het een, noch ’t ander, 20ude ik niet in twyfel trekken. Lekanor kwam gewis den Vorft uw liefde ontdekken.

’t Onrecht vermoeden, en des Konings gramfehap, Ipruit Uit die ontdekking. Voorts, zo u uw held tot bruidnbsp;Begeerde, moeft hy zich lang hebben hier begeeven.nbsp;Heeft hy u fints zyn vlugt wel ooit een brief gcfchreeven.nbsp;Of afgezant geftierd tot uw vertroofting ? ennbsp;Indien ik zeggen zal als ik van oordeel ben,

Men mag rechtvaardig zyn geveinsde min mistrouwen. Waarom kw'am hy zyn ftaat niet aan den Vorll ontvou*nbsp;w'en?

Waarom het gantfeh geval zyns liefde niet verklaard ? Hoe hy in ’t vrouwekleed zyn keven had bewaard;

Op Poliarchus naam hem zo veel dienll beweezen:

Moeft hy toen minder voor uw’s Vaders gramfehap vreezet!,

Als naderhand, wanneer hy hier met zyne vloot Weêrkeeren zou, vol pracht, en u tot echtgenootnbsp;Verzoeken van den Vorft

Fenicia.

U w oordeel fteunt op reden. Ja, Ariftinus heeft, door zyne liftigheden,

Myn

-ocr page 26-

12 DE TRIOMFEERENDE

Myn lichtgeloof misbruikt, ó hoon! ó fpyt! ó fchand! Ontrouwe Minnaar! valfche! oneed’Ie bloedverwant!

’k Zal van den lafter, door Lekanor my befteeken,

My auiv’ren, en eerlang, my, aan u beide, wreeken. ’k Zal my verbinden in het huuw’lyk, met vermaak,nbsp;Aan Erumédes, en, ontdekkende de zaak,

Hem, en myn vader, u, met oorlog doen beftooken. Ik voel, van gran)fchap,’t bloed door al myn aad’reu kooken.nbsp;’k Hoor iemand. Gaan wy naar Dianaas Tempel, daarnbsp;Ik daagtyks beu gewoon te knielen voor ’t Altaar.

ZESDE TOONEEL.

Koning, Thimantes,

Thimantes,

priellerin, ontdekt uw vrees voor fchan-

Zy zal haar Altaar doen, tot uw verlichting, branden. Door haar werd u, van daag, het groot geheim ontdekt,nbsp;Or zich de Ryksprinfes met oneer heeft bevlekt,

Die ’k niet geloof dat ooit de deugd zo heeft vergeeten. Koning.

Wel hoor dan naar deez’ brief, die zal’t u klaar doen wee-ten,

Rodirobanus fchreef die zelf. Wilt gy méér blyks ?

DDe Koning leeft.

Oorluchte Koning, vriend, en bondgenoot myns ryks; Ik dank den Hemel die myn boeijens heeft doen llaaken.nbsp;Toen ik Fenicia dacht tot myn Bruid te maaken.

En ben op ’t hoogll’ verblyd myn min te zien ontzeid, Wyl Poliarchus heeft geplukt haar eerbaarheid.

Hy’s die, die, in’t gewaad eens vrouws,u heeft bedrogen;

Ja die Lavinia, met wien gy waard bewoogen,

En zond haar op uw Burgt, ten dienfte van uw kind,

De

-ocr page 27-

MEDEMINNAARS. 15

De valfche Pallas, die gy eerd, door waan verblind. Laat Èrumédes met zyn fchoone ISruid vry pronken.

’k Misgun’t hem niet: maar voel myn hart tot wraak ontvonken

Op hem , die lafterlyk beticht heeft myne trouw,

En u gezegt, dat ik uw Dochter fchaaken wou.

Maar van myn hoon werd beft door’t oorlog wraak genomen.

Ik wilde niet dat u dee?,’ brief ter hand zou komen,

Als na zes maanden, dat ik zeilde van uw ftrand.

V er wacht my haaft weérom, tot beet’ring van myn fchand.

Rodirohanus. nbsp;nbsp;nbsp;V

Thimantes.

’k Sta verwerd in myn gedachten, ’k Durf ’t voor geen waarheid, noch voor geen onwaarheidnbsp;achten.

Koning.

Ga naar Fenicia, zeg dat haar hofgezin.

En- zy, uit mynen laft, zich moet ophouden, in Den Tempel van Diaan; laat haar dien brief doorleezen.nbsp;Let heel naauwkeurig, en aandachtig, op haar weezen.nbsp;’k Ga naar myn luftpaleis; en, als gy ’t hebt volbragt.nbsp;Keer naar den Tempel, daar ik u, en haar verwacht.

Einde van het eerfle Bedryf.

TWEE-

-ocr page 28-

14 DE TRIOMfEEREN’DK

TWEEDE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

Het Tooneel verheeld een Lujthof^ voer aan de zydé fiaat een verheeven iraon, in 'i midden van V Toencel ^ een fontein y aan vaeerzyde het beeld vannbsp;Pallas en Diana, en voor yder een^ Altaar.

Isme ENE, onder de naam van Elite., ah Priejlerin; C E E LIA, Onderpriefterin.

Cleeia.

GY fcb-ynt,in uwen geelt,vol droefheid opgetoogcn* Heeft Eruinédes op uw hart zo veel vetnioogen.

Of is’t Fenicia, uw medcmincaares,

Die nu befchuiigd word met ontrouw ?

Is me ENE. nbsp;nbsp;nbsp;, DiePrinfes

Was nooit xo ver ontaard van deugdclykc zeden,

Dat xy liaar kuilche deugd dus reuk’loos xou vertreden. CleliA.

Hoe! is u dit bewuft ?

ISMEENE.

Zulks was my lang bekend, En hoe Doriiide heeft haar trouw en pligt getcheud.nbsp;Rodirobanus, die zy al ’t geheim ontvouwde,

’t Geen haar Fenicia, in ’t helmlyk, toevertrouwde..,

Glelia.

Waar hebt gy dat ontdekt?

I S M E È N E.

By gintfche watervlicd,

Daar baar byeenkomft was, heb ik ze vaak Verfpied In ’t dichte kreupelbofch door fchaaduwryke bladen.

CleetA

Hoe dorfl xy haar Ptinles. zo onbedacht, verraden? IsMEENE.

Wat durft die niet beltaan, die door de aantreklykhec'n Van ’t goad, op ’t vinnigit, word in xyn gemoed bctlreêu?

CtE'

-ocr page 29-

MEDEMINNAARS. 15

. nbsp;nbsp;nbsp;Clelia.

Maar 7,cg, wat heil u ftaat van deeïe proef te wachten, Waar door ge uw harteweê in ’t mintte kunt verxagtcn?nbsp;Prins Erumcdes, daar uw ïiel geftaag naar haakt...

I s M E E N E.

Die zuivre liefde, die in mynen boezem blaakt,

Heeft my door haare magt zo heevig nooit beftreeden, Dat ik myn achtbaarheid om haar zou overtreeden:

’k'Heb Erumédes zelf die nooit ontdekt, noch zal,

Wyl hy Fenicia bemind,' in wat geval ’t Ook zyn mag,nooit.aan hemondekkcn,maarbepaalennbsp;.Myn liefdensdriften, die myn kuifchc ziel bellraalen.nbsp;Clelia.

Maar de eerfte hartstocht van de min heeft groote kracht, Al wieze treft. Mevrouw, bevind zich buiten magt.

En laat zich blindelings aan haare ketens binden;

Om tot verlichting van haar fmart iets uit te vinden. Gebruiken zy daar toe, 20 haaren aanflag mill:,

(Zo magtig is de drift der min) bedrog en lift;

Ja, geen verliefde ziel, zal de ongevallen fchroomen, Noch fchrikken voor ’t gevaar, om tot zyn wit te komen.nbsp;Maar volgen moedig na ’t geen hem de liefde naad.

En gy kunt, zo gy wilt, voor uw bedroefde ftaat.... Isme ENE.

Zeg, door wat middel, wyl Fenicia, op heden,'

Met Erumédes ftaat in ’t huuwelyk te treden,

Zo dra haar Majefteit, zyn moeder, is geland.

Clelia.

By deez’ gelegenheid doet liefde u onderftant.

Ja, meer als gy van haar zou immer wenfehen konnen. Deez’ konftige Fontein, door uw vernuft verzonnen,nbsp;Indien gy ’t wagen durft, zal 't rechte middel zyn,

Om te eindigen uw fmart en droeve minnepyn ;

Dies volg myn raad, Prinfes; zo kunt gy uwe liefde H.iaft kroonen met die geen die uwe borft doorgriefdc.nbsp;ISMEENE.

Maar hoe 2ou zulks gefchién ?

C I. E'

-ocr page 30-

i6 DE TRIOIVTFEERENDD

Clelia. nbsp;nbsp;nbsp;*

Fenicia, uw nicht,

Gelyk u is bekent, word valfchelyk beticht;

En, om haar onfchuld aan zyn Majefteit te toonen,

Zo komt zy herwaarts aan; gy moet haar niet verfchoonen, Maar fchuldig maaken aan de fchuld, waar mede zynbsp;Befchuldig word, Prinfes, ’t is in uw magt, zo gynbsp;Maar flegts kloekmoedig zyt om deeze kans te waagen,nbsp;Ik zal u moedig in dien aan flag onderfchraagen,

Die niet mislukken kan indien gy maar befluit.

ISMEENE.

Die fnoode raad, die gy dus onbedacht my uit, Ontrouwde Clelia, ontvonkt, in myn gedachten,

Een misvertrouwen, daar ik my heb voor te wachten. Wie heeft in nw gemoed dien helfchen raad geprent,nbsp;Daar gy Fenicia, en my op ’t hoogft meê fchend?

Wie heeft dus onbefchaamd u hier toe aangedreeven ? Clelia.

Indien ik heb misdaan,’k fchenk u daar voor myn leeven. ISMEENE.

Hoe! hebt gy niet misdaan, ontrouwe, daar gy my, Dus onbezonne raad, door deez’ bedriegery,

Myn achtbaarheid, en pligt dus reuk’Ioos te overtreeden? Clelia.

Bedwing uw toorn, Mevrouw, en uwoploopendheden; Ik zal, met naberouw, voor ’t geen ik heb misdaan,nbsp;Met diepe eerbiedigheid, u (leeds ten dienden flaan.nbsp;ISMEENE.

Ik zie Thimantes, met de Koning ons genaaken.

Kom volg, om, nevens my, voort alles klaar te maaken.

tweede tooneel.

Koning, Thimantes.

Thimantes.

K heb Fenicia uw brief ter hand gefield,

Maar

Eu uw begeerte en lafi volkomen haar gemeld;

-ocr page 31-

MEDEMINNAARS 17 Maar, haauwlyks had 2y die met aandacht overleeien,nbsp;Of een verwoede fpyt, door gramfchap opgerezen,nbsp;Ontftak haar ed’le ziel, om dezen hoon en fmaad,

Met een verwoeden toorn: haar vriendelyk gelaat,

Om deeze gruuwelen, op ’t vinnigfte, aan het blaaken, Verdubbelde het blos op haare purpre kaaken,

Met aangenaame glans in volle heerlykheid.

Ten laaften, fprak zy; ga, zeg aan zyn majefteit,

Dat ik in alles my zal naar zyn wille buigen:

En zo van ontrouw my kan imant overtuigen.

Dat hy my ftraffe naar de misdaad van myn fchuld, Waar mede ik word beticht, ik neem in all’s geduld;nbsp;Doch niemant heeft my ooit van ’t fpoor der deugd ziennbsp;dooien.

Voorts heb ik haar uw lad:, die gy my had bevoolen, Ontdekt, waar toe dat zy w'as vaardig, om in alsnbsp;Te toonen^ dat zy word beloogen fchelms en vals.

K o N I N G.

’t Schynt me ongeloofelyk, datzy, die onbezweeken Voor minnedriften fcheen, haar pligt dus zou verbreeken.nbsp;Dat Poliarchus zou die waare Pallas zyn,

Die my redde uit ’t gevaar, heeft ook in ’t minft geen ichyn Van waarheid, wyl al ’t volk eenpaarig my verklaaren,nbsp;Dat zy haar, naar den ftryd, ten hemel zagen vareninbsp;Dat zelfde hebt gy my, benevens hen gemeld.

Doch deeze brief, helaas! tnyn oude ziel bekneld. Rodirobanus heeft....

Thimantes.

Door v/raakluft aangedreeven, Toen zyn bedrog mislukte, uit fpyt, udie gefchreeven.

Kon ING.

Hoe! zou hy, die hier kwam tot redding van myn troon Met zyne gantfche magt....

Thimantes.

Zeg veel eer, om uw kroon En dochter, als om 't leed van uwen hoon te wreeken.nbsp;Dat is, in al zyn doen, ons zonneklaar gebleeken.

B nbsp;nbsp;nbsp;Zo

-ocr page 32-

i8 DE TRIOMFEERENDE

Zo hem ïulks was bekend, voor zyn vertrek, mynHeer, Gelyk zyn brief vermeld; waarom u dan niet eer,

Toen hy, door fmeeken, in haar gunft niet kon geraaken, Ondekt, in plaats van haar dus Ichelms te wdllen fchaa-ken ?

Il i

Waarom zo lang gewacht na zyn vertrek, ’t geen nu Zes maanden is verleen ? Heer Koning ik zeg u,

Dat nooit iets loftelyks hem fpeelie door zyn ad’rcn. Maar’k zie een van ’t gevolg der priefterin ons nad’ren.

DERDE TOONEEL.

Clelia, Koning, Thimantes.

C E E L I A.

FEnicia, wacht reeds naar ’t koninglyk bevel,

Wyl zy met haar gevolg----

Koning.

Is ’t alles op zyn ftel,

Zo laat uw priefterin beginnen zonder toeven.

6 Goden! wilt myn ziel met geen meêr ramp bedroeven ! Clelia.

Wy zyn terftond bereid, op ’t vorftelyke woord,

Indien’t hem maar behaagd.

Koning.

• nbsp;nbsp;nbsp;’t Behaagt my; vaar maat voort.

VIERDE TOONEEL.

Koning, Thimantes.

* »

De Koning fcftynt ontfteld.

Koning.

Myn ziel wacht, met verlangen, Naar de uitflag, wyl myn hart met droefheid is bevangen.

V Y F-

-ocr page 33-

ig

MEDEMINNAARS.

VYFDE TOONEEL.

///if komen voor af, twee Priefterrinnen, met flairt' bouwen, die beide de altaars aanfleeken, waarnbsp;na twee andere verfcbynen, die onderwalennbsp;zingen, daar na volgt Fenicia, hmeene,nbsp;Dorinde, en al bet Hofgezin.

Koning, Fenicia,Isme ene onder de naam vanElize, Th im Antes, Clelia, Dorinde, Gevolg van Hofflocten Prieftertnnen,

Zang van Priefertnnen.

f»^T”Eere fpruit! ó bloem! vol 2oete aatiminnehedcil, i Wie durft dus valfch uw glans, uw eer en achtbaar*nbsp;En nooit befprooke deugd %o los vertreden ? (heid,nbsp;Maar deeze hofflang zal naar alle fchyn,

Fiaalt, door deez’konftfbntein, van elk verworpen tyil, En haare trouwloosheid beklagen;

Dies treur niet medr, maar heb geduld,

Terwyi uw lof en roem zal fchoonder dagen,

¦ Na de offerpÜgt, zal zyn vervult.

Na 't einde van den zang, knield hmeene voor V beeld van Pallas, en Fenicia voor Diana,

I S M E E N E.

Minerva, wyze maagd, die my geflaüg bellraald, • Die, met Diana hier op ’t heerelykft mcê praalt;

Nadien ik ben.voor u tot priefterin verknoren.

Door zyne Majcftcit, wil myn gebeden hooren.

Deez’ konftige fontein, door my, vooru gedicht,

Die alle onkuifcheid, die gy haat, voortbrengt in ’t licht, Een ieder iclaar ontdekt die fnoode laftertongeil,

Waar door de onnozelen, ten hove fel befprongen. Vaak fchipbreuk lyden in haar eer en achtbaarheid;

Gelyk Fenicia, door fchyndeugd vallch misleid,

Met oneer w'ord beticht, oprecbt’lyk kan getuigen,

Die zich eerbiedig voor Diana neer gaat buigen.

E X nbsp;nbsp;nbsp;0,1-

-ocr page 34-

20 DE TRrOMFEERENDE

Ondekt den Koning wie zyn dochter heeft verraSn. Want zonder uwe hulp is myne magt gedaan.

Ismeene, opflaande, gaat naar Fenicia, die zy hy de hand voor den Koning kit.

F E N1 c 1A voor den Koning knielende.

6 Vader!. Koning! Vorll! kund gyuw kind verdenken, Dat zy, dus reukeloos, haar achtbaarheid zou krenken,nbsp;En zyn een fchandvlek van uw wydberoemde troon ?nbsp;Zou ik, zo onbedacht, den glans van uwe kroonnbsp;Refmetten, groote Vorft, met zulke gruuweldaaden!nbsp;En zulk een zwaaren laft op uwe fchoudren laaden,

In uwen ouderdom ? zou ik, uw eenig kind,

Zo teêr van u geliefd, zo hartelyk bemind,

Tot dankbaarheid, myn pligt dus reukeloos vergeetcn?

6 Neen, heer Vader, neen, denydopmygebeeten, Spouwd deeze lafter uit, door ’t gif van haar fenyn.nbsp;Koning.

’t Zal, door deez’ konftfontein, wel haaft my kenbaar zyn,

Tegens Ismeene.

Of’t waar is: vaart gy voort.

Ismeeue geleid Fenicia naar de Fontein, die, zo ah zy daar uit drinken •wil, verfcheidenenbsp;draaien •waaier opgeeft.

Ismeene.

ó Overgroote vreugden!

Roemwaardige Prinfes, gefierd met kuiïche deugden, Uw achtbaarheid en glans op ’t heerlykft wederdaagd,nbsp;Ontfang uw dochter, Vorft, daar ’t ryk haar roem opnbsp;draagd;

En wil uit uw gemq|4 alle achterdocht veriaagen,

Gy hebt geen reden meêr om over haar te klaagen: Rodirobanus heeft, door minnenyd vervoerd.

Door deezen valfchen brief, uw ed’le ziel ontroerd, Met achterdocht en vrees, ja fchandelyk bedroogeii,

’t Geen deeze konftfontein, door Pallas groot vermoogen. Ons naakten klaar ontdekt, door haare watervliet,

Wyl voor de fchyndeugd zy ftaSg vuur’ge ftraalen fchiet.

K o-

-ocr page 35-

medeminnaars, -sir

K o NIN G.

M.'t vreugden kom ik u, myn waarde kind, ontmoeten, Die, door uw kuifche deugd, myn ly den komt verzoeten.nbsp;Myn oude ziel, dus lang met zorg en angft benard.nbsp;Door zulk een vallchen brief, ziet ’t einde van haar fmart.nbsp;Schoon deeze letteren myn hart op ’t felft bcflreedennbsp;Met achterdocht en vrees, na zo veel moeilykheden.

' nbsp;nbsp;nbsp;F E N ICI A.

Myn hart vernoegd zich in ’t verheugen van uw geeft. Doch fchoon u trof de vrees, myn ziel was onbevreeft,nbsp;Ja zuiver van die fmet, wyl nooit onkuifche liefde.

Tot nadeel van uw troon, myn zuiv’re borft doorgriefde. Koning.

De góden zyn gedankt voor deeze gunft.,,.

Fenicia. nbsp;nbsp;nbsp;Noch meer,

De wyze Pallas, met Diana, voor die eer.

Met deeze Priefterin, door wiens vernuft, heer Koning, Deez’ konftige Fontein, in Pallas hof en wooning,nbsp;Gefticht is, die de konft van vaders Konftpaleis,

In alles overtreft; dies zal ik na den eifch...

Is ME ENE.

Prinfes, dit’s niet genoeg, wy moeten niet vertrekken, V oor wy zyn Majefteit die ftoute tong ontdekken,

Door deeze konftfontein, die de oorzaak is van ’t kwaad, Die u berokkend heeft die bitt’re hoon en fmaad;

Waar door uw onlchuld noch veel klaarder uit zal bÜn-2o dra uw hofgezin ook zal beftaan te drinken (ken, Uit deze konftfontein.

Koning.

Dat zulks terftond gefchied. ISMEENE.

'k Verzoek, zyn Majefteit....

K0NIN9.

V erzoek niet, maar gebied.

IS M E E N E.

Ik zal, op uw bevel, hier niemant dan verfchoonen, Om aan zyn Majefteit, in ’t openbaar, te toonen,

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Die

-ocr page 36-

22 DE TRIOMFEERENDE

Die ftoute tppg, die haar...

Dorinde. tegens Fenicia.

Van myn oprechte trouw...

Is ME ENE.

Een overtuigd gemoed ontdekt zich ’t eerü, Mevrouw, D o R I N o E.

Ik ken my zelve vry, en wil de eerde wezen. Fenicia.

Gy zult ook de eerde zyn die ’t eerde fchynt te vreezen. Dor I NDE.

Geloofd gy dan, Mevrouw...

P' E N I c IA.

Wat ik geloven moet, Zal deeze konllfontein ontdekken.

1 s M E E N E. nbsp;nbsp;nbsp;Kom voldoet

U w pligt. nbsp;nbsp;nbsp;K o NIN G.

Waar wacht gy na?

P E N I C I A.

Gy maakt my onverduldig. D o R I N D E.

Prinfes,... nbsp;nbsp;nbsp;Fenicia.

Hebt gy geen fchuld, toon dat gy zyt onfchuldig, En volg de Priederin.

Dorinde.

Ik zal myn pligt voldoen.

Ismeenegeleid Dorinde naar de Fontein , die in plaats van water, vuu~ rige Jlraalen opgeeft.

Dorinde.

6 Goden! wat is dit ?

Fenicia ftil tegens Dorinde.

„ Had ik ooit zulk vermeen,

„ Op u, Ontrouwe! die ik alles toevertrouwde ?

I s M E E N e1

Prinfes nu kend gy haar, die u dit onheil brouwde.

K o KING.

Ik da geheel verdeld, verbaad op dit gezicht.

D 0^

-ocr page 37-

medeminnaars. S3

D o RIN D E. knield voor den Koning.

Heer Konii^; ik beken dat ik my in myn pligt Te buiten heb gegaan; maar zoo ooit mededogen,

Door naberouw, uw hart tot meêly heeft bewoogen. Zo wil meêdoogend toch op my uw oogen flaan^_

Ei! laat haar, die u fmeekt, voor ’t geen zy heeft misdaan, Niet troofteloos, myn Heer, van deze plaats vertrekken.nbsp;En gy Prinfes, wiens ziel is zuiver, zonder vlekken,nbsp;Vefchoon de zwakheid van der vrouwe kunne, laatnbsp;Myn droeve traanen u beweegen in deez’ ftaat.

Wyl myn begeerlykheid, door ftaatzucht aangedreeven, Door ’t. goud my heeft misleid, ach! wil ’t my toch ver-geeven,

Toon my barmhertigheit, dat is der vrouwen aard. Koning.

Gy zyt, na dat bedryf, van haar die gunft nier waard. Gelei haar voort van hier, en doet ze wel bewaren,

Tot ik u nader myn befluit zal openbaaren.

Dorinde.

Heer Koning! ach! Prinfes, vertrooft my in myn pyn. Koning.

Ga voort, waar wacht gy naar.

Fenicia.

Wil haar genaadig zyn, Heer vader,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dorinde.

Grootegoon!

Koning.

’k Zeg, dat gy zult vertrekken, Eer gy myn haat tot u noch meerder komt verwekken.

ZESDE TOONEEL.

KoNtKG,Fenicia,ThimANTES, IsmsenE onder de naam van El'ize, gevolg van Priejlerrinnen,

ISMEENE.

aat ons met zang en dans, nu dat alle ongeneugd Verdweenen is‘, Prinfes, .voltrekken onze vreugd.

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Zang,

-ocr page 38-

84

DE TRIOMFEERENDE

Zang van twee Priejierinnen.

De deugd word fteeds gekroond,

Schoon haar de nyd, die fteeds ten hove woond, Alom vervolgd een ftadig hoond:

¦ De deugd werd fteeds gekroond,

En blinkt vol heerelykheid,

Gelyk het zonnelicht,

’t Geen ftraald van ’s hemels trans in ons gezigt:

Zo werd uw deugd,

Uw glans en Majefteit,

Met lof en roem, verbreid,

Tot ’s Konings heil en vreugd.

Kon ING. nbsp;nbsp;nbsp;Hier wordgedanfl.

Op morgen zullen wy de vreugd met offerhanden,

Die gy voor Pallas, en Diana zult doen branden, Vergrooten: nujs ’t tyd te zorgen voor myn ftaat.

’k Wacht u in ’t Konftpaleis, na ’t fcheiden van den raad.... Maar wat brengt Lakus ons.^ hebt gy iets nieuws vernoemen ?

ZEVENDE TOONEEL.

Koning, Lakus, Fenicia, Thimantes, Clel a, Ismeene onder de naam vannbsp;Eliza ^ gevolg van Priefterinnen.

VOrft, Hianisba is met met haare vloot gekomen,

Ja, moog’lyk al geland.

Koning.

Waar’s Erumédes heen? Lakus.

Die zag ik heel vernoegd met vreugde ftrandwaart treên, Öm zyne Moeder daar te ontfangen.

Fenicia. „ Ach! wat fmarte, „ Gevoel ik, door kaar komft, in myn benauwde harte.nbsp;Koning.

Haar komft vergroot myn vreugd, Terwyl zy is geland,

Thi-

-ocr page 39-

MEDEMINNAARS. 25

Thimantes, ’t is uw pligt, dat gy u naar het ürand, Met al den adel, voort begeeft, wil haar geleidennbsp;Naar ’t Konftpaleis, en voorts al ’t noodige bereidennbsp;’t Geen diend tot haar vermaak.

Thimantes.

’t Werd naar uw wil volbragt. KoNiNG.

En gy, myn dochter, daar haar Majefteit verwacht, Tot ik koom uit den raad.

Fe NIC IA.

Heer Vader, met genoegen, Zal ik me eerbiedig naar uw wil en wetten voegen.

Isme ENE tegem haar gevolg.

En gy, vertrekt al t’laam.

ACHTSTE TOONEEL.

Fenicia, Ismeene onder de naamvan Elize.

Is MEE NE.

PRinfes, hoe dus ontüeld ? In plaats van vreugde, fchynt uw ziel met zorg bekneldnbsp;Door Hianisbaas komft. Wat is ’t dat u doet kwynen?nbsp;Daar gy door haare komft, uw trouw dag ziet verfchynen,nbsp;En met den Prins haar zoon in ’t huuwelyk zult treên.nbsp;My dunkt gy hebt geen reen tot deeze zwaarigheén.nbsp;Fenicia.

Het zy w^t heil my ’t lot wil door haar komft verkenen. Ik wenfchten dat dien dag voor my nooit waar verfcheenen.nbsp;Die ik, door haare komft, met fmart aanfehouwen moet;nbsp;Ja die in myne ziel veel droeve rampen voed.

Doch met wat kwelling zy myn droeve ziel bezwaaren. Ik zal fteeds de achting van myn vaders troon bewaaren,nbsp;En ’t geen ik fchuldig ben aan zyne Majefteit,

Hoewel met rouw en fmart.

Ismeene.

Dit is een vreemd befcheid. B 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maar

-ocr page 40-

45 DE TRIOMFEERENDE

Maar wat wil Clelia ?

NEGENDE TOONEEL.

Clelia, Fenicia, Ismeene onder de naam van Elize.

Clelia.

JS^ Evrouw, twee edelieden Verïoeken heel beleeft u, to het mag gefchieden,

Te fpieeken. nbsp;nbsp;nbsp;F e N i c i A.

Waar tyn ty ?

Clelia.

V oor aan den tempelpoort; Indien het u geliefd, dat ik te haal....

I’enicia, Ga voort.

En brengtte hier by ons, ik wilze hooren fpreeken,

Eloe teer myn hart met rouw en droef heid is oiitftcekcn.

TIENDE T O O N E E I..

Fenicia, Is me ene onder de naam van Elize.

IS M E E N E.

VErban uw droefheid toch uit uw ontroerde tin;

Gy hebt geen reden meer te klaagen van de min, Daar ik in tegendeel... „maar, góden! Iaat ik veinzen.nbsp;Fenicia.

Gy fchynt, benevens my, zwaarmoedig van gepeinzen.

ELFDE TOONEEL.

Gobrias, Lekanor, Fenicia, Clelia, I s M e E N E onder de naam van Elize.

IS M E E N E Gobrïas ziende inkomen, [preekt ftil legens Clelia.

„’t| S Gobrias, ó goón! wat dryft hem herwaarts aan? J. „ M yn broedeis waardfte vriend, hoe zal ik dat ver-Haan?

„ Zou

-ocr page 41-

MEDEMINNAARS. 27

„ Zou myn verblyf aan hem ontdekt zyn in deel’landen, „ Daar my de liefde houd gekluifterd in haar banden ?

F E N I c IA.

Lekanor, waarde vriend, durf ik in al myn druk,

My leif wel vleijen, dat uw komft met meêr geluk,

Ais uw vertrek, myn liel met vreugde lal verblyden? -Waar ’s Poiiarchus toch? ach! help my uit myn lyden.

Lekanor wyfl op Gobrias.

Prinfès, deeie Edelman zal ’t u ontdekken,

F E NI c IA. nbsp;nbsp;nbsp;Laat

Hem dan myn droeve fmart verlichten in deei’ Haat.

Is Poiiarchus u bekend, zo wil niet toeven,

En, door uw zwygen, my, rampzaalige, bedroeven. Met meerder hartenleed. Waar is dien braavcu Prins?

Is hy met u geland aan deeze kuil?

Gobrias. Geenfins,

Maar hy zal hier in ’t kort, tot uwe hulp, verfchynen, Nadien uw afzyn hem veroorzaakt duizend pynen.

Gobrias^ Ismeene ziende^ loopt naar haar ioe. Maar wat geluk beftraald myn ziel op deézen dag,

Nu ik hier myn Prinlès gezond aanfchouvven mag!

Ach! wie had ooit gedacht, u op deez’ plaats te ontmoeten !

Sta toe, dat ik met vreugd my buig voor uw'e voeten.

U w fchaaking heeft, Prinfes, door Polidoor, al ’t ryk, Vee! maanden treuren doen; uw moeder van ’s gelyk,nbsp;Door ’t milïèn van haar krooll, van droefheid fcheen tenbsp;derven,

Na zy haar waarden zoon, en dochter dus moed derven, Maar 't hemellche bellier zy eeuwig dank, dat unbsp;Voor Polidoors geweld bevryde, en my nunbsp;Al hier ter plaatze bragt, daar gy in ’t kort uw broeder,nbsp;Met vreugde aanfehouwen zult, uw eenigfte behoeder,

F E N I C I A.

Hoe! Ariftinus is uw broeder ?

Ismeene.

Ja, Mevrouw,

Aan-

-ocr page 42-

28 DE TRIOMFEERENDE

Aanfchouw Ismeene, die belaaden met veel rouw.

En droeve harteweê, op ’t vinnigfte, beltreedeu,

Nu, als uw Prielteriii ...

Fe NI c IA.

Sta toe, dat ik op heden,

Aan u betoon myn vreugd, beminnelyke nicht.

Zy omhelzen malkanderen. Ismeene.

En ik, met deeze kus, aan u voldoe myn pligt.

Fe NI CIA.

Ach! mogt uw broeder meê zyn deel hier van ontfangen. Ismeene.

Dit ’s al myn hartewenfch en eeniglle verlangen.

G OBRIAS

Hy kan niet verre zyn , Prinlès, van deeze kuft,

Dat weet ik zekerlyk, dies (lel uw hart geruft;

Gy zult, door zyne komft, haaft ’t einde van uw lyden Aanfchouwen, en met vreugd uw droeve ziel verblyden.nbsp;F E NICI A.

Den heemel gun ons dat: maar zeg my tot wat end, Of inzicht gy, Prinfes, u dus lang onbekend,

Gelyk een priefterin, verborgen hebt gehouwen. Ismeene.

Ik zal u dat geheim op zyne tyd ontfouwen,

Waarom ik my niet heb aan u bekend gemaakt. Fenicia.

Een heimelyke min heeft licht uw hart geraakt.

Maar gaan wy, waarde Nicht, zyn majefteitontdekken. Wie datgy zyt; Mevrouw, ’t zal hem tot vreugd verftrek-ken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tegens Gobrias.

En gy kunt midlerwyl, in ’t breede, aan ons uw reis Verhaalen, en ’t gevolg der Prins, in ’t Konftpaleis.nbsp;Gobrias.

’k Zal, volgens uw bevel, waar aan ik ben verbonden , Ons wedervaaren u met vreugde daar verkonden.

DER-

Einde van V tweede Bedryf.

-ocr page 43-

M E D E M I N A A R S. 29

DERDE B E D R Y F.

eerste toon e el.

Koning, Hianisba, Thimantes,

L A K u s, wacht.

Hier word gezongen, en, na den zang, gedanji. Zang,

WEIkom, roem der koninginnen,

Door uw koinft zal lyn volbragt,

Daar uw zoon, met hart en zinnen,

En wy hebben op gewacht:

Hy Fenicia verkrygen;

’t Mauritaanfche en ’t Thraciefch ryk Door deeze echt, in glory ftygen,

En (leeds zyn ontfachchelyk.

Onze vreugd zy onbepaald,

Nu ons dit geluk beftraald.

Hier word gedanfl,

Hianisba.

Heer Koning, ’k wenfch dat gy uw hofgezin om reen Vertrekken laat, wyl ik u Ipreeken moet alleen.nbsp;Koning.

Vertrelct. Haar Majefteit die fpreek nu zonder fchrooïnen.

tweede toon e el.

Koning, Hianisba.

Hianisb a.

’t nbsp;nbsp;nbsp;Al moogelyk de vorft heel vreemd te vooren komen,

Wanneer ik zeg dat u en my geenfins betaamt. Het huuwlyk toe te liaan ’t geen heden is beraamd.nbsp;Koning.

Wat ’s dit, Vorftin ? ik (la verbaart en kan naauw fpreekcn. Hianisba.

Om dit te fluiten, kwam ik herwaarts overfleeken,

K o-

-ocr page 44-

30 DE TRIOMFEERENDE

K o NIN G.

Hoe! ’k heb uit inzigt van uw zufter, die voorheen,

In ’t heitnelyk met my in ’t huuwlyk was getreên,

Van wien ik, door de haat en de oude wrok van beiden Onze oud’ren, als gy weet, ged wongen wierd te fcheiden,nbsp;En naar Atheeiren moeit vertrekken; maar wat fmart,nbsp;Wat Heek des doods was ’t, in myn jong verlietde hart,nbsp;Toen ik te Atheenen kreeg de tyding, dar zy ’t leevennbsp;Verloot', na datze een zoon de waereld had gegeeven,nbsp;Die, na twee maanden tyds ,ook ’t fterflot viel te beurt.nbsp;Wat heb ik niet om haare, en zyne dood getreurt!

’k Wierd kort daar na weer van Atheenen t’hu^s ontbooden, Daar ’s Konings krankheid en het ryk, my had van nooden.nbsp;Myn Vader (tierf, en ik, als erfgenaam der Troon,nbsp;Ontfing door de adel en gemeente, Achaijens kroon.nbsp;Na ruim een jaar wierd my het beeltenis gezondennbsp;Van Fenix, welkers glans myn hart,met minnewondennbsp;Doorgriefde. Ik fpoeide my na Thracien op reis,

Daar ik haar gunlt en trouw verwurf in ’t Konitpaleis.

’k Heb uit dit huuw’lyksbed Fenicia verkreegen.

Veel Vorllen,groot van magt, betoonden zichgeneegen Met haar te paaren: maar geen Vorft, hoe groot van faamnbsp;En mcrogentheid, was my tot fchoonzoon aangenaam,nbsp;’k Heb op myn hals gehaald veel haats en ooreloogen.nbsp;Alleen uw zoon, die my, uit diep moeras getoogeri,nbsp;Stout redde van de dood, na hy zich had verklaardnbsp;U w zoon te zyn, achte ik myn keur en dochter waard,nbsp;’k Wilde Frumédes, als een neef van myn PriiifclTenbsp;En eerrt verloofde bruid, myn kind tot Minnareffenbsp;Gpdraagen, ’k ben tot hem om zyne deugd gezind;nbsp;Maar lla verwonderd,, dat gy ’t onbetaamlyk vind,nbsp;Hianisb A.

’k Dank uw geneegenheid en zucht, die gy komt toonen Voor myne zufter, nu ge in.hem noch wilt beloonennbsp;Haar liefdena haar dood. Maar vel zelfs ’t oordeelvry,nbsp;Of’t niet wanvoegelyk zou zyn, voor u en my,

Als wy een broeder aan zyn zuller lieten huuwen.

’k Stel

-ocr page 45-

MEDEMINNAARS. 31

’kStel vaft dat gy met myvooriulkeendaadzoudtgruu-Koning. nbsp;nbsp;nbsp;(wen.

Ik voel ontroering in myn bloed.

Hianisba.

Vorft, ïet u néér.

K o NIN G.

Is Erumédes dan uw toon niet?

HianisbA.

Neen, inyn Heer;

Hy is uw eigen toon, die van uw Uitveikooren,

Myn tufter, twintig jaar geleeden, wierd gebooren.

’k Heb hem b-y mynen toon in ’t heim’lyk opgevoed,

’t Verlies eens tufters en eens toons, met hem geboed. De kind’ren, fchee'ende in geboorte weinig dagen,

Liet ik myn toon, op uw zoons naam ten graave draagen, Die ruim twee maanden na tyn vader de oogen floot;nbsp;Om uwen toon na my, als toon en erfgenoot,

’s Gewaandens vaders troon met vreugd te doen betreeden. Ik wilde aan niemant, als vertrouwden dit ontleedcn;nbsp;Hield kondig tulks bedekt voor de ooren van de Faam;nbsp;Gaf Clordianus toen, Prins Erumédes naam.

Van air die ’t-widen is niet eeile meêr in ’t keven.

Zelf voor uw toon is dit deeds onbekend gebleeven.

Ik tond hem na de dood vair Fenix, uw Vorftïn,

Naar 'Fhraciën, om tich als Edelman hier in Uw ryk te onthouden, maar tich niet bekend temaakennbsp;Voor mynen toon, eer dat gelegenheid en taakennbsp;Zulks kwam vereifchen: doch to dra als ik verdond,nbsp;Dat ge uw Fenicia aan hem, door trouwverbond.nbsp;Verbinden woud, heb ik, om uitdel u gefchreeven,

Op dat ik u ’t geheim telf mogt te kennen geeven.

Ko NING.

6 Vreugde! grooter dan gewaande huuw’lyksvreugd! Mevrouw, met welk een dank vergelde ik uwe deugd?nbsp;Hianisba.

Daar mede,dat ge uw kind in ’t huuw’ly k wilt doen treeden, Met hem die haar bemind, en lang heeft aangebeden,

Een

-ocr page 46-

32 DE TRIOMFEERENDE

Een Vorft,wien gy ’t behouduw’s leevens fchuldigzyt. Koning.

Wie is die ?

Hiakisba ziende Lakus komen.

’k Zal u zulks ontdekken op zyn tyd.

DERDE TOONEEL.

Lakus, KoNtNG, Hianisba.

Lakus.

E Ryksprinlès, verzeld van twee der Priefterinnen, En anderen, verzoekt gehoor.

Koning.

Wel Iaat haar binnen.

VIERDE TOONEEL.

FeNicia, Ismeene, Koning, Hianisba, Clelia, Gobrias, Lekanor, Lakus.

Fenicia.

UW Majefteit vergun, na dat ik mynen pligt.

Aan deeze Koningin behoorlyk heb verricht,

Dat wy aan u een zaak van groot belang ontdekken. Hianisba.

Ik zal met uw verlof, myn Heer, zo lang vertrekken. Fenicia.

Zyt driemaal wellekom, doorluchte Koningin. Verfchoon my dat ik u, met al myn hofgezin ,

Niet groeten kwam, daar ’t oog van ’s Konings hof komt Ik offer u myn zelf....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ryzen.

Hianisba.

Laat af van pligt bewyZen, Prinfes, ik hoop ’t geluk te hebben dat ik zalnbsp;Een werktuig weezen van uw waardig trouwgeval.

’k Vertrek, met uw verlof.

F E NICIA.

’k Wenfch u haaft wéér te aanfchouwen.

Ko-

-ocr page 47-

medeminnaars. ji

Koning.

Ga, Lakus, wilt Mevrouw dan zo lang onderhouwen In ’t naafte zyvertrek.

Lakus.

Uw dienaar is gereed.

Als ’t u belieft, Vorftin.

VYFDE TOÓNEEL.

Koning, Fenicia, Ismeene, Clelia,' Lkkanor, Gobrias.

Koning*

SPreek nu, myn dochter. Fenicia.

Weet,

Heer Vader, dat ’t geval hier wond’ren doet gefchieden, Deez’ Prieaerinne, die haar dierift u aan komt bieden,nbsp;Door’t wreede lot verdrukt, ’tgeen nu haar rampen end.nbsp;Werd voor myn nicht, en vorit Ariilus krooft bekend.nbsp;En Poliarchus, met die naam vermomd, die ’t leeven,nbsp;In vrouwelyk gewaad, ons heeft op nieuws gpgeeven,

Is haaren broeder, die Dalmatië regeerd.

En met zyn gantfche vloot naar deze landen keerd,

Op dat hy my tot bruid moog van uw hand bekomen. Koning.

Wat hoor ik! ’c fchyut ’t geluk my wil als overftroomen j Met onbepaalde vreugd, nu in myn ouderdom.

Ik u, myn fchoone Nicht, moog heten wellekom.

Maar waarom hieldge uw fiaain en tiaat dus lang verborgen? Ismeene.

Uit fchaamte en vrees, ’k beloof uw Majefteitop morgen ’t Verhaal te doen: maar gun aan Gobrias, myn Heer,nbsp;Een hoofdman van de vloot myns waarde broeders, de eer ,nbsp;Dat hy uw handen kus.

Gobrias knielende.

De groote Goden fpaaren

Den Koning en zyn Ryk in voorfpoed noch veel jaaren, Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KO'

-ocr page 48-

Sl-r DE t E f O M F É E R E ND E

K0NING4

Rysc^, en hield my’t geen uw vorft 11 heeft belaft, ' Op dat ik hem ontfang gelyk ’t een koning paft.

Waar is myn dapp’re Neef? ¦

gt;i- quot;quot; Gobrias,

’k Hoop dat in weinig uuren, Neptuin ïyp kielen aal in uwe havens ftuuren,

*k Ben door een zwaare ftorm, die fel en vreefelyk, Oflltrcat^è hoogte vaii het Mauritaanfehe ryk,

In’t midden van den nacht, ons op kwam, met myn fteeven Van hem gedwaald, en hier gelukkig aangedreeven,

Daar in den tempel van vrouw Pallas, onverwacht, Dus mynPrinfes yond , die lang was voor dood geacht,nbsp;K o KIN G. Ugens Lekamr.

Ycrï'óek de koningin der ftrydbre Mauritaanen,

Ey ons te komen, ’k Voel van blydfchap my de traanen Uit de óogen tchieten; en ’t kon zyn dat zy wel lichtnbsp;Vail Ariftinus vloot bad eenigfins bericht.

L E K A N o R.

’k Vol voer des konings laft,

1 ZESDE TOONEEL.

KpNING, Fenicia, Ismeene, Cleeia,

' nbsp;nbsp;nbsp;Gobrias.

. nbsp;nbsp;nbsp;Konïng.

tVn dochter, ’k wilde u heden Met Erumédes, als gv weet, in de echt doen treeden,nbsp;Maar Hianisba heeft dit huuwelyk gefluit:

Hy is haar zoon niet, maar de myne, by myn Bruid, Haar zufter, in myn jeugd geteeld. Zyhidd met zorgen.nbsp;Voor hem zelf, en voor elk, tot nu’t gehdm verborgen.nbsp;Bemerk hoe wonderlyk ’t geval het wezen vannbsp;Ons voorneem, onverwacht, geheel verand’ren kan.nbsp;Maar Clordianus moet noch Erumédes heeten.

’k Wil niet dat iemant hem, als ik, zyn lot doe weeten,

¦ * nbsp;nbsp;nbsp;Z E'

-ocr page 49-

iS

MEDEMINNAARS.

EVENDE TOONEEL.

HianiSba, Koninc, FeniciA, Ismeene, Clelia, Gobrias, Lekanor, Lakus.

K o N I N G.

VOrftin, ^ie hoe ’t geluk vermeerd’ren wil myn vreugd. Ge ondekt aan my myn 2oon, de bloem van mynenbsp;jeugd;

En deeze hoofiftnan, komt aan fny te kennen geeven. Die van zyn Konings vloot, door ftorm is afgedreeven,nbsp;Ömtrent de hoogte van uw kullen, dat zyn heer,

Vorft Ariftinus, die zich onbekend, weleer Hier ophield aan myn hof, tracht herwaarts aan te komen.nbsp;Hebt gy van hem, öf van zyn vloot, ook iets vernomen?nbsp;Hianisba.

Ja Vorft. Hyis’t die my bevryd heeft van geweld, Rodu-obanus, die myn havens hield bekneld .

En zocht té landen met zyn fmaldeel oorlogskielen. Heeft hy verllaagen, en zyn fcheepen doen vernielen.

Dy is de minnaar, die uw dochter heeft verdiend, Voorwien ik Ipreeken wilde, uw neefen waarde vriend,nbsp;Met my hier aangeland. Gy zult hem haalt aanfohouwen.

K o N1N G, wyzende op hmeent.

Ziet hier zyn zufter, wiens geval aan u te ontvouwen Te lang zou vallen. Maar ’k vind goed tot ons vermaalt,nbsp;Dat niemant iets ontdek van deez’ verborge zaak,

’k Wil nu’t voornaamtle van myn konftpaleis vertoónen. En, met een dubbelde echt, ’t eind van deez’ dag bekroo-Maar, ’k zie Thimantes. Wel, wat brengtge ons ? (nen.

ACHTSTE TOONEEL.

Thimaktes, Koning, Hianisba, Fe-nicia, Ismeene, Glelia, Gobrias, Lekanor, Lakus.

H.

____Lier voor’t hof.

Verzoekt een vorfilyk heer het koningJ-yk verlof, , nbsp;nbsp;nbsp;-

C X nbsp;nbsp;nbsp;Om

-ocr page 50-

36 DE TRIOMFEERENOE

Om iti te treeden, en uw majefteit te fpreeken:

Maar, na my aan zyn fpraak en weezen is gcbleeken,

Is ’t Poliarchus, die ge uw landen hebt ontz^id.

Hy zegt hier, met de vloot van haare majefteit,

Van daag geland te zyn.

Koning.

Ga. ’k Zal hem hier verbeiden.

NEGENDE TOONEEL.

Konikg, Hianisba, Fen icia, Ismeene, Cleha, Gobrias, Lekanor, Laeus.

Koning.

MYndochter, wilt uw nicht en Gobrias geleiden,

In de andre zaal, ik zal u daar ontdekken ’t geen Ik voorheb. Maar, Mevrouw, waar’s Erumédes heen?nbsp;Hianisba.

Myn opperzeevoogd gaan begroeten,

Koning. nbsp;nbsp;nbsp;Wilt gebieden,

Myn dochter, dat ’t gevolg en al myn edellieden.

Zich vaardig houden, om op ’t ^oedigft dit paleis Te doen verandren, op myn wenken, naar den eifch,nbsp;Hy komt. Wilt met Ismeeneen Gobrias vertrekken,

Zy moeten zich vooreerft, voor zyn gezicht, bedekken. Tegen Hianisba.

Ik zal my veinzen, en al ’t geen gy hoord of ziet, Vorftin, ontzet u niet, wyl ’t tot vermaak gefchied,

TIENDE TOONEEI..

A RiSTiNus, G EL AN o R, Koning, Hianis-ba,Thimantes,Lekanor,Lakus.

Aristinus,

GEzegend zy de Vorft, zyn krooft en onderzaaten. Koning.

Thimantes, wat is dit ? wien hebt gy ingelaaten ?

Hoe, Poliarchus, durft gy noch, 6 welk een hoon!

Weêr-

-ocr page 51-

MEDEMINNAARS. 37

Wecrkeeren in myn ryk, ’t geen ik u heb verboAn ?

A R I s T1N u s.

Uw Maiefteit w'l n^y ’t gebruik dier naam vergeeven. Zy werde aan myne min, heer Koning, toegefchrceven.nbsp;Maar ’k ben Ariilus xoon, ’k ben Arillinus, Heer.nbsp;Lekanor.

Ja, ’tis de zelve, die in vronwsgewaad, wel eer Lavinia genaamt, vier fchelmen , die op ’t fchaakennbsp;Uw’s kinds toeleiden, heeft verjaagt, uuit de kaakennbsp;Des doods verlofte door zynzwaard,’tgeen wonderdaSnnbsp;Verrichte, Venus zelfs heeft hem toen bygeftaan.

Wat heeft hy niet, om haar, voor u al bloeds doen ftroomen: Op Poliatchus naam, uw vyand om doen komen!

HlANlSBA.

Noch meêr, hy heeft zelfs zyn in herwaartskomft verplet Uw grootfte weêrparty, myn koningryk gered.

Wy beide zyn aan hem verpligt, ons ryk en keven. Dalmatië heeft hem op ’s vaders troon verheeven.

Het is myn pligt en fchuld te fpreeken voor zyn vlam. Sta hem uw dochter toe, waarom hy herwaarts kwarn.nbsp;Aristinus.

Grootmoogend Vorft, gun my myn lief,myn uitverkooren. Verfchoon my, dat ik niet naar koninglyk behooren.nbsp;Door afgezanten haar van u verzoeken liet:

En ’t waar gefchied indien ik in myn ryksgebied,

Niet had gehoord, datgy haar wilde in de echt verbinden, Met Erumédes: dit heeft my doen raadzaamft vinden,nbsp;U zelf ’t verzoek te doen, te zeilen naar uw land,

Om myn Prinfes tot bruid te ontfangen van uw hand.

Koning. Arijiinus omhelzende. Doorluchteneef, ó held ! gy zyt my wel gekomen.nbsp;Gelanor.

„Myn Heer, *k zie’t Zal wel gaan, gy hebt nu niet te fchroo-Koning. nbsp;nbsp;nbsp;(men.

Gy hebt zo veel voor my gedaan, dat ik b»ken ,

Dat ik n meerder, als myn dochter fchuldig ben.

Maa( van uw edel hart zy ’t oordeel zelf geftreeken ,

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Of

-ocr page 52-

38 DE TRIOMFEERENDE

Of’t wel een Kouing paft belofte en woord te breeken? *k Heb Erumédes, als gy ^egt, haar toegezeid;

Zelfs van myn Priefterin, daar zyn genegenheid Voorheen naar helde, ’t geen ik heimlyk na liet fpeuren,nbsp;Hem afgetrootit, om hem tot fchoonzoon uit te keuren.nbsp;Ja, Koningen verfmaad, om zynentwil alleen.

Ik achte deeze trouw, en myne ïinlykheên,

Het jiutfie voor myn ryk. Nu komt gy van weerzyden, 6 Koningin! 6 Vorft! tefiamhier tegenftrydennbsp;Met réén, en pligtfchuld.

Gelanor.

„ Och dit gaat den kreeften gang. K o N I N G.

Doch uwe Majefteit heeft zelve zyn belang Voorheen tekort-gedaan , als -hy .zymnaam verbloemde.nbsp;Zich Poliarchus , en niet Ariftinus noemde.' Anbsp;De.hoon, hem toen gedaan, Was buiten myn. vermoên.nbsp;Hy 'fpreeke, en oordeel zelf wat my nu ftaat te doen.nbsp;Hianisba.

’t Is waar, myn Heer, dit was z-y n misdag. Maar de zaake» Zyn zó gefchikt ', dat ge u-regtvaardig moogt ontflaakennbsp;Van uw verbintenis.' ’k Bèloofde deezm Prinsnbsp;Te toonen, dat 't gevaar van zyne min geenfinsnbsp;Zo groot was; dat hy zich dechts dellen zou te vreden;nbsp;Dat Erumédes zich zou laten overredennbsp;Door my, en datgy -t zelfs als billyk toe zou ftaan.nbsp;Maar Erumédes, naar ik zie, komt herwaarts aan.nbsp;Aristinps.

Vorftin, ach! eindig, door uw mond, myn hartver-» toi.

Hianisba,

Schep moed, eer de avond valt Zjult gy uw wenfch ge* nieten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

ELF-

-ocr page 53-

MED E M r N N A A _R S. 3^

E L F D E T O ON E E U

ClordiaNus de mam van Erumédes, A Ri-fi T iN v s, K o kin g, Hi a wi s b a, T H i \t A n T'Ë s , Lek anor/Eaku s, Gel anor*

ClvORDIANUS.

HEer Kouing, zal uw gunft myn teed’re minnebrand Nu kroonen, nademaal myn moeder is geland, ,nbsp;Naar welkers overkomft myn huw’lyksdag moeft wach-..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Koning.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten?

Ach! Erumédes, ’t gaat heel tegen myn gedachten. ' ’k Vind hinderpaalen die deeze echtknoop tegen zyn.nbsp;Natuur weêrftreefd....

Clordianus.

Geenfins: zy heeft myn minnepy» Verzacht, ’t gewenfchte woord, gelyk gy weet, gegeven.nbsp;Gebio onze echt, myn bruid zal daar niet tegenftreeven. ’nbsp;KONliJG.

Maar wel het eigen bloed daarge uit gefprooten Zyt,

Dat dwingt my krachtig, dat ik zal in deezen ftryd,:

IJ w zy verlaaten, en uw Medeminnaar kroonen,

Een Vorft, die zich u heeft ontdekt en komr vertoonen, llegeerd daar by, dat gy aan Pallas Priefterin,

Die’k weet datge eertyds hebt bemind, uw hart en ziif ’ Zult overdraagen, wyl ik heden kwam te hooren* /nbsp;Datze uit een Koningin, vol deugden, is gebooren.nbsp;Clordianus.

Het eigen bloed daar ik uit fproot ? wat tegenheid!

Zyt gy ’t, vrouw moeder, die hier tot rhyn nadeel pleit; Een, Medeminnaar voor uw. zoon tracht voor te ftellen?nbsp;De zyde uw’s zoons verlaat; de Koning wilt doen hellennbsp;Naar ’s Medeminnaars kant ?

Aristinus.

„ Wat hoor ik! haaren zoon 1 Gel anor.

„ Hoe of djt klauwen noch zal einden.^

Ci} nbsp;nbsp;nbsp;CiOR-

-ocr page 54-

4© DE TRIOMFEERENDE

Clordianüs.

Welk een hoon!

Hianisba.

Ja, Prins, gy moet uw bloed daar in niet teegen weezen. U w Medeminnaar heeft zyn Majefteit voor deezennbsp;Meêr dienft gedaan, als gy, is u in ftaat gelyk,

En heeft ook door zyn magt befchermt myn koningryk, i)at, zonder zyn ontzet, waar te eenemaal verlooren.nbsp;Dies raad ik u, lla van.,.

Clorpianus.

Neen; ’k leen daar toe geen ooren. Ik heb des Konings woord. Ik fta myn bruid niet af.nbsp;Voor myn Meêminnaars Haal my treft en ftiert naar ’tnbsp;graf.

Wie is het ? dat hy voor den dag kom zonder toeven.

Ik daag hem uit, en zal hem doen myn moed beproeven. Aristinus.

Die Minnaar zal zich niet verbergen, Prins, indien Een tweeftryd om de bruid te winnen moet gefchiên.nbsp;Koning.

Dat is de naaften weg die ’k weet dat u kan fcheiden,

De Koning en alle andere vertrekken, hebaU ven Clordianus, Ariflinm en Gelanor,nbsp;Clorpianus.

Zyt gy myn weerparty ? wel aan wilt u bereiden Tot Uryden- Trek uw zwaard.

Het Tooneel veranderd in een kort Bofch^ V geen Clordianus verbergt, en Art-fiinus en Gelanor alleen laaien.

WAALFDE TOONEEL. Aristinus, Gelanor.nbsp;Gelanor.

JZ,I! zie, dat gaat hier raar. Myn Vorfl, gy zyt wel fchoon gefcheiden van malkair.nbsp;De Prins ftaat in een Zaal, wy in een Bofch.

Ari'

-ocr page 55-

MEDEMINNAARS. 41

Aristinus.

ó Wonder!

Gelanor.

Maar waarlyk, na my dunkt, hier fpeelen kunsjes onder. Aristinus.

Dit 2al ’t Paleis lyn tiaar myn moeder my wel eer Veel van verhaald heeft.

Gelanor.

Zulks geloof ik ook, myn Heer. Aristinus.

Doch waarom of de Vorft toch toericht deeïe ïaakenf Gelanor.

Ik gis dat hy dit doet om ons wat bang te maaken.

Hy meent licht dat wy dit voor enkel tovery Opneemen lullen, maar dan is hy mis: want gynbsp;Schrikt nergens voor, en ik durfalle ding uit tarten,nbsp;Gelyk gy weet, myn Heer. Maar hoe, weêr nieuwe parten.nbsp;Het Bofch werd grooter.

Hier gaat een Verfchiet op waar door bet Bofch verlengt.

Aristinus.

Zwyg; ik zie myn Minnaares Ons naad'ren met den Prins.

Gelanor.

Is dat de Ryksprinfes? Aristinus.

Ja: treê met my te rug wy zullen haar befpieden.

dertiende tooneel.

Clordianus onder de mam vanErumédes, F ENl-CIA, Aristinus en Gelanor ter zyden.

Clordianus.

MEtreên,Prinfes. Ik voel myn bloed van gramfchap zieden.

Wanneer ik ’t vreemd geval ’t geen my bqegend is Kom t€ overdenken, dat door Ipyt de ontfteltenis

C j- nbsp;nbsp;nbsp;In

-ocr page 56-

DE TRIOMPEERENDEi

In my vergroot, door dien ilf gKi\fins na kan fpeuren, Hoe’t kan gefcliieden *t geen my heden kwam gebeuren,nbsp;Gelanor.

« Ik lal dat wel in ’t kort uit vinden weet hy h niet, \ Fenicia.

Bedaar, myn Prins, meld my ’t geval aan u gefchied.;

Clordianus. nbsp;nbsp;nbsp;,

Wel aan, myn Ichoone bruid,-’k zal 't u in ’t kort ontdekken. Myn moeder, naar wiens komft alleen ’t gewenfcht voltrekken

Van onzen huuw’lyksdag gewacht heeft, is geland, r Gelyk gy weet, en ried den Vorft dat de echtenbandnbsp;Gas niet verëenen moeit; maar hy een Medeminnaar,;nbsp;Een Vorft, die herwaarts kwam met haar, maak overwinnaar

Eu fchenk het waardig Pand, dat myne ziel bekoord, : Schoon ik ’t geluk hcbvan uw liefde en’s Koningswoord^nbsp;Daar ik my op beriep: en fprak, door Ipyt gedreeven,;nbsp;¦Jk fta niet af, voor myn M-eênrinnaars ftaai my ’t ieevennbsp;Beroofd heeft, ’k daag hem uit, men kampe om ’t trouwverbond.

;Aan ’t antwoord merkte ik ftraks dat hy dicht by my Hond. ZynMajelteit vond zelf dien tweeftryd .goed jenfcheide.nbsp;Waar op ik gantfch verheugd my lot den kamp bereide.nbsp;Maar op het oügenblik als iit vol moed myn itaalnbsp;Ontblooten wilde, daalde iets nccjer in de zaal,

’t Geen Jiem voor my verburg,de zaal zo ondiep maakte Dat,ik my naauyvelyks kon keeren, doch ’k geraaktenbsp;Daar uit, ben u ontmoet,’t geen my tot troolt verftrekt,nbsp;En méér zal trooften zo ge uw hart my niet rsitttaekt. ,nbsp;Fenicia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ ^,

Myn hart,myn Heer,zal u Heets naarbetaam'enrnuincn. Prins Erumédes, ban uit uw ontroerde zinnennbsp;De minnenyd op dien Meêmiuwaï • want ik zweer,

Dat nooit voorheen de liefde en zucjtit tot u zo teér . My ’t hart trof. Deezen dag is ze als op nieuw gebooren,nbsp;Siirts dat uwjnocder.bier verfcheen,

, nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AB.1-

-ocr page 57-

mede M I N-N a a R Sï' 4J

Aristinüs.

„ Wat moet Ik hooren 1

„Ik kan my langer niet verbergen, ’k Raas van fpyt.

Tegens Fenicia m ClorSanust. Ontrouwe, ik iw'eer... kom, Prins, bereid u tot den ftryd.nbsp;F E N J c I A.

Ik vlugt, vaar 'wel.

C LOR BI ANUS.

Wel aan.

Zo ah zy op malkanderen 'willen aan’oal-, nbsp;nbsp;nbsp;kn, verd'wynt Chrdianus, en men z^et

in zyn plaats een Lauwerboom opkoq-men\ die zyn takken wederzyds over ' iet Tooneei verjpreid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

VEERTIÉNÜÈ Tb ONE EL.

Aristinüs, Gelanor. • Aristinus.

Wa. ’s dat? Ik ben wéér bedrogen! •Waar bleef de Prins?

Gelanor.

• Die is vcrdweenen, voor onze oogen ïn- een blaauw landfchap.

Aristinüs.

Schelm!

Gelanor. nbsp;nbsp;nbsp;•

Neen: ’k meen in groen lauwrier^ Myn Heer, zo ’t u belieft, gaan wy tcrftond van hier,nbsp;En varen wy naar huis. Dit Metamorpolèerennbsp;Staatrmy niet aan, men komt de gek maar met ufcheercn.nbsp;De Koningin, de Vorft, zelf ’t Voorwerp ’tgeen gy mind^nbsp;Zegt klaar dat zy den Prins op ’.t teederfte bezind.nbsp;Aristinüs.

'tfs waar;ik heb ’t gehoord;’k moeft myn geduld verbree^en j Gaan wy van hier: maar om -z-yngt;Maje(leit te fpreeken.nbsp;M®®* westen waar toe dk dsez’- zeldzaamheén ge-’t Ver-

-ocr page 58-

44 DE TRIOMFEERENDE

’i Verveeld my al, ik heb genoeg daar van gezierj.

Het Bofcb veranderd wéér in de Kamer. Gelano r.

Niet half genoeg, naar 'tblykt. Het Bofch werd weêr een Kamer.

Gantfch bloed ! och ! had ik nu watfpykerseneen hamer, Ik fpykerde dit werk zo hecht, zo valt en trouw,

Dat hy bekaaid zou Haan die ’t weêr verand’ren wou. Aristinus.

Wat vreugd, Gelanor, ’k zie Lekanor ons genaaken, Myn ouden boezemvriend, ’k Zal door hem wel geraakennbsp;Tot kennis, -waarom dit de Koning onderwind.

vyftiende t o o n e e l,

Lekanor, Aristinüs, Gelanor. Aristinus.

MAg ik u eind’Iyk hier omhelzen, waarde vrind ? Gy weet myn liefde, en wat iny herwaarts heeft ge-dreeven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Daar my niets werd dan ftof tot vrees en hoon gegeevetu Wat heeft de Koning voor ? Indien men om de Bruidnbsp;Moet kampen, waarom werd fteeds ons gevecht geftuit?nbsp;Gelanor.

Wel ja: wat heeft dat in ? zo dra als zy malkand’ren Aanvallen met het zwaard, zienwe alles hier verand’ren.nbsp;Deez’ Zaal wierd ftraks noch in een Bofch getransformeert*nbsp;Prins Erumédes in een Lauwerboom verkeerd.

Een die zo Hout niet was als ik, die zou dit achten Voor tovery, maar ik....

Lekanor.

Hoe, zyn dan,uw gedachten

Heel anders ?

Gelanor.

Ei, myn Heer, blyf hier toch noch wat ftaan. Ik moet dit met een fiiap eens onderzoeken gaan.

Le-

-ocr page 59-

MEDEMINNAARS. 4J

Lek AN OR.

Blyf. Een die tovery op’t uaauwft’ wil onderzoeken, Werd vaak betoverd.

Gelanor.

Hoor, men kan my zo niet doeken, A R I s T IN t; s.

Komt hem iets over, ’t is de gek zyn rechte loon. Gelanor.

Dat ’s dan voor my, ik acht die piaatjes niet een boon. ZESTIENDE T O O N E E L.

Aristinus,Lekanor.

Aristinus.

n Heer, ’k bemerkte wel dat ge u niet woud verklaa-

Om mynen knecht: maar wil uw vriend nu openbaaren ’t Geheim van ’t vreemd geval, ’t geenme in dit hof ontmoet;nbsp;Of zulks zyn Majefteit om my te hoonen doet.

Is dat een Vorft als my, gelyk ’t betaamd, ontfangen? Maar, 't geen, by dezen hoon, myn hart noch ’t meell komtnbsp;Is, dat Fenicia, dit maakt my meer ontzind,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(prangen,

Myn min vergeeten heeft, en Erumédes mind.

Lekanor.

Myn Heer, ’t is my verboón u iets daar van te ontvouwen. Maar echter durf ik dit u zeggen, in ’t vertrouwen,nbsp;Denk niet, van ’t geen gefchied,u ’t minde zy tot hoon.nbsp;Dat ook uw Minnenyd de Ryksprinlês verfchoon,nbsp;Geloof d*t zy u mind; doch ’t zyn geheime zaaken;nbsp;Door ’t onderzoeken zondge in meer verwarring raaken.nbsp;Al ’t geen gy hoord of ziet, tot nadeel van uw min,nbsp;Geloof het niet. Gy weet Vrouw Hianisbaas zin.

En hoe zy voor u pleit. Myn Heer, ei, wil niet fchroomeis ^ Geen zy u heeft beloofd, zult gy haar na zien komen.nbsp;Aristinus.

Ik kan bezwaarelyk gelooven ’t geen zy zegt.

Hier gaat een Ferfchiet op en men tdet Gelanor leggen op een Rujlhanhnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

ZE-

-ocr page 60-

0 DE TR'IOMFEERENDE Z E V EN TIENDE TOONEEL.

Aristinus, Lekanor, GelAnor,

Lekanor.

ZIc uw Gelanor, Heer.

Aristinus.

.r nbsp;nbsp;nbsp;Wat doet gy daar?

Gelanor.

quot; nbsp;nbsp;nbsp;Uw knecht

Legt op een ruftbank, Heer, om heim’lyk af te loeren, Hoe ly hier ’t werkje/tgeen men tov’ren noemt, uit voeren.

Aristinus. nbsp;nbsp;nbsp;“

Wel, hebtge al iets geTien?

‘ nbsp;nbsp;nbsp;Gelanor.

. nbsp;nbsp;nbsp;Niets zonders van belang.

Aristinus.

Sta op; kom hier.

' nbsp;nbsp;nbsp;Zo als Gelanor op wil fiaan ziet. men

, nbsp;nbsp;nbsp;hem aan een galg hangen,

Gelanor.

Ik.ial. Och help! ik hang! ik hang! Lekanor.

Ja, aan een galg. Wil nu den draak met toov’renfteeken. Gelanor.

• Och fny my of, myn Heer; ik fterf, myii blaas zal breeken.

Zo ah Ariflinus naar Gelanor wil toetreden, -inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;valt een Ferfchiet, 't geen Geknor, en de

galg verbergt.

Aristinus.

ïk kom. Maar hoe, myn knecht....

Lekanor.

Myn Heer, heb maar geduld, ’k Weet dat gy hemftraks weêr gezond aanfchouwenzulfcnbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

’k Beken, ik fta verzet van al deez’ wonderheden,

• ¦ ' nbsp;nbsp;nbsp;Le-

-ocr page 61-

MÈDEMINNAAÏIS. 4^.

Lekancr,.en gy moogt my niet^ daar van ontleeden? Lekanor.

De KonIng,mynen Heer,ial ’t u wel doen verdaan. Vaar wel. ’k Zie Lakus komt,,verfchoon tny,ik moet gaan.nbsp;Het was met my gedaan, zag hy my met u fpreeken.

Vertrouw u op myn woord en yriendfchap vaak gebleeken.

ACHTIENDE TO O NEE L.

Lakus, Aristinus.

Lakus.

De Koninginne van het Mauritaanlche Ryk,

Verzoekt u, Vorft, Zo ’t u belieft, zo daatelyk Te fpreeken.

Aristinus. nbsp;nbsp;nbsp;,

•k Ben gereed. Niets was my aangenaamer, Lakus.

Ik zal u, met verlof, geleiden naar haar kamer. , NEGENTIENDE TOONEEL.nbsp;Ge LABOR alleen.

VErtoef, myn Heer, vertoef! hy hoofdniet, maar gaat voort.

Gahfch bloed daar was ik haalt gellurven door de koord; Maar ’k ben, tot myn geluk, noch door de drop gedroopen,nbsp;’t Is hier geen tyd van daan, ’k zal by myn meeder loopen,nbsp;’k Wil van myn keven zo nieuwsgierig niet weêr zyn.nbsp;Zo dit geen Tov’ren was,zyn ’t kunsjes,doch heel fyn»

Einde vm het Derde Bedryf.

VIER-

-ocr page 62-

48 DE TRIOMFEERENDE VIERDE B E D R Y F.nbsp;EERSTE TOON E EL.nbsp;Fenicia, Ismeene.

I S M E E N E.

IK ïie myn Broeder vaak iii de uiterfte gevaaren Va» ’t leeveii, die in niy veel ongeruftheid baaren,nbsp;Wyl deeze twyffeling, daar hem de Vorft in laat,

In zynen borft vergroot, zyn minnenyd en haat.

Waar door zyn ed’le ziel, hoe langs hoe meer ontfteeken, In toorn en haat,Mevrouw,zich zoektalomte wreeken.nbsp;TJ w Broeder, van zyn kant, door ’s Konings zinn’lykheid.nbsp;Werd mede, nevens hem, myn Nicht, te lang misleid.nbsp;Zo zy malkanderen in 't heevigft van hun woedennbsp;Aan treffen, ach! wie zal het onge\'al verhoeden ?nbsp;Fenicia.

Verban deeze yd’le vrees uit uw ontruft gemoed;

’t Gefchied maar tot vermaak al ’t geen den Koning doet. Zy zullen met malkaar, hoe yder ook mag blaakennbsp;In toorn, in ’t Konftpaleis, nooit handgemeen geraaken:nbsp;Maar wat voor heil ftaat ons te wachten, ach! Prinfes,nbsp;Of, zo ’k ’t u zeggen mag, myn Medemiiinaares,

Gy zult uw deel, ik ’t myne, in weinig tyd , genieten. Wat vreugd, na zo veel druk, zal ons al overfchieten?nbsp;I s M E E N E.

Zo heeft op uw gemoed de minnenyd geen magt ? Fenicïa.

Myn Medeminnaares was nooit by my verdacht.

I s M E E .N E.

Noch myn verborgen min zocht ooit uw min te krenken. Fe NiciA.

’Jt Zal, met vernoegen , u die waarde Minnaar Ichenken. ISMEEKE.

Ik, myne Broeder u opofferai met vreugd,

Fe-

-ocr page 63-

49

medeminnaars.

Fe NI Cl A.

Hier meê, Prinfes, verdwynd ons beider ongeneugt. Maar zacht,uw Broeder komt: ’t fchynt dat hy my wilnbsp;Ipreeken.

Wil u, op myn verzoek, zo lang voor hem verfteeken. ISMEENE.

Een minnaar uit zich beft wanneer hy is, alleen By die hy mind. Vaar wel.

TWEEDE T O O N E E L.

FeNICIAjARISTINUS, Gelanor.

F E N I Cl A.

l Oe, Prins, waar gaat gy heen ? Aristinus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Naarmyncdood, Prinfes.

Fe N ici A.

Wie heeft u die befchoóren ? Aristinus.

Die Erumédes heeft tot bruidegom verkooren;

Die myn getrouwe min veracht, befpot i ha, fmaad 1 Maar ik verzeker u, dat myn getergde haat.

Zo lang door u gefard, in euv’le moed ontfteken, -(keni Die fchamp’ren hoon, Mevrouw, te zyn’er tyd zal wrec-Hy zal zyn oogwit nooit bereiken voor myn dood.

En uwe trouwloosheid, waar door gy my zo fnood y ja, zo bedriegelyk misleid, zult gy beklaagen.nbsp;Fenicia.

Zo wiltge om uwe min en liefde ’t uiterft waagen ? Aristinus.

^ dacht nooit datze in u misnoegen baaren Zou ,

Na gy, door eeden, my gezwooren had uw trouw^ Prins Erutnédes, die uw hart heeft ingenooinen...,nbsp;Fenicia.

Gy zyt yry haaftig^ wilt uw driften wat betooroen. Prins Ariftinus heeft op my die Zelfde magt,

Die hy voorheenen had, fchoon ik hero ben verdacht.

D nbsp;nbsp;nbsp;Ari;

-ocr page 64-

DE TRIOMFEERENDE Aristïnui.

Bedriegelyke vond, ó fnoode liftigheden!

Waar door ik j reis op reis, zo vinnig word baftreedcn.' Maar, ’k laat my langer niet misleiden, door de fchynnbsp;Van uw fchynheilighcid, ik haat dat fnood fenyn.

Laat Erumédes zich vry op uw gunft beroemen,

En, door ihyn ongeluk, hem zelf gelukkig noemen, InTu hy die plaats bezit, die aan my was beloofd.nbsp;Doch, hy zal nooit de vrucht, voor hy my heeft beroofdnbsp;^an’tleeven, naarzynwenfch, Prinfes, daarvan ont-fangen,

Hoe zeer zyn hart, daar naar mag poogen en verlangend De gramfehap heeft myn ziel op ’thevigft aangeport.nbsp;Ky moet door zynen arm dit bloed eerft zien geftort,

Df’tzync, door myn hand----

F E N I c I A.

Gy zult daar meê niets winnen , Dies ftil de o|)loopenheid van uw ontrufte Zinnen.

Prins Erumedes heeft geen plaats in myn gemoed, Gelyk gy u verbeeld, als Ariftinus doet.

Die Medeminnaar zal in ’t minfte deel u fchaaden , Schoon hy, beneffens u, ora zyne braave daden,nbsp;Staat in myn hart geprent; ’k voldoe hier in myn pligt.nbsp;En gy zult op zyn tyd daar van haaft zyn bericht.

En myn getrouwe min tot u geenfins verachten. Vaarwel j en overleg myn reên in uw gedachten,

Eer dat gy onbedacht dien blinden aanflag waagd j jWyl Erumédes my zo wel als gy behaagd.

DERDE TOONEEL. Aristinus, Gelanor.

DGelanor.

At’strefFclyk bepleit, wat dunkt u van dat praatje? Daar ’s nu geen zwarigheid, gy hebt een medemaatje,

Die u getrouwelyk zal helpen waar hy kan,

Of dunkt u dat niet goed, ontflaat ’er u dan van,

Of wUze tot een pry s ajui de meeftbieding zetten,

Ea

-ocr page 65-

MEDEMINNAARS. 5-1

En tegen hem, om haar gaan gooijcn dubbcletten.

Met dit bedingj die wind blyft mceftcr van de buit.

En krygt voor xich, tot loon, een doorgefleepen bruid, Egt;ic naar haar zinn’lykhcid het kunsje zo kan draijen,nbsp;E)at zy, door hem bevryd, laat and’re vruchten maijen^nbsp;Aristinus.

Ik fta verbaaft, ontlleld, Geknor, door haar reen, Die ’k niet begrypen kan. Helaas! waar wil dit heen?nbsp;Gelanor.

Recht naar Akteön heen, dat ’s zonder tcgenfpreekcn, Want deeze loze hek®, i* vol doortrapte ftreeken;

En gy blyft noch zo gek, dat gy u, reis op reis,

Van haar weer paaijÈn laat irt dit vervloekt paleis,

Daar zy in 't openbaar met ons de gek ftcets fchceren, En flegts tot haar vermaak gebruiken naar begeeren,nbsp;Doch, hoe het gaat of niet, gyzyten blyft fteeds blindnbsp;Om uw Fenicia, die gy zo teer bemind.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.

Maar volg myn raad, myn Heer, en wil haar voort vcrlaa-En trek met my terftond naar uw verkrecge ftaaten, Alwaar uw moeder, om het miffen'van haar krooft,nbsp;Gelyk u is bekend, geduurig zuchten looft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( den,

Want, zo gy met haar trouwd, zult gy uw hoofd vcrgul-Aristinus.

Uw onbezonne reên kan ik niet langer dulden. Gelanor.

Noch ik uw gekke min, die gy naar allen fchyn Eerlang beklaagen zult... Wat zal dit weder zyn ?

Het Tooneel veranderd ^ en verheeld een Hujlhof^ Fenicia en Clerdianus zitten in een hufifrmU

VIERDE T O O N E E D. ClordianuSj Fenicia, Aristinus, Gelanou;;

MClordianu*.

et wat voor dankbaarheid zal ik uw gunft erkennen? Gelanor.

» iNU kuntgy metgemaku tot twee hoorens wennen.

Da nbsp;nbsp;nbsp;Fe^

-ocr page 66-

DE TRIOMFEERENDE

Fenicla. nbsp;nbsp;nbsp;•

Ik ben verwonnen door uw edelmoedigheid.

G E L A N o R.

Schoon dat ik ’t niet verfta, ’t is trefFelyk geleid, j, Wat dunkt’er u af, Heer ?

Aristinus.

3,’k Mistrouw myn eigen oogeft^ 5,Eo weet niet, ’t geen ik lie of’t waar is of gebogen.nbsp;Gel AN o R.

Twe hoorens die ftaan vaft indien gy met haar trouwd.j Aristinus.

'„Befnocr uw tong, gy Nar, eerdat hetu berouwd,

Gelanor. nbsp;nbsp;nbsp;(breekenj

^,Wel is dat Ipreckwoord waar j die mind liet geen ge-,, Vermits hy, als een mol....

Aristinus.

„Hoe, hoor ik u noch fpreeken ? Gelanor.

quot; Geen enkel woord, myn Heer, ik zwyg gelyk een muis , „En heb ik iets geiegt, het was maar yjcr abuis.

F e n I c I a.

Ik lal aan u eerlang myn hartsgeheim ontlceden. Clordianus.

Zo mag ik hoopen, op uw liels genegenheden ? Fenicia,

Nu my reeds is bekend wie dat gy lyt, myn Heer, Door haare Majeftcit, uw moeder, die veel meer (wen.nbsp;Als wy verwachten, ons opreCht’lyk kwam te ontfou-Heb ’k achting voor uw ftaat, daar ben ik aan gehouwen,nbsp;En deel in uw geluk, verkreegen door uw deugd.

Dies ben ik nevens u, ja meer als gy, verheugd.

^Wyl deel’ verbintenis niet als.de dood kan fcheiden. Aristinus.

Ontrouwe! gy lult my nu langer niet misleiden, ó Neen, dit ftaal... Wat ’s dit ?

Zo als Ariftims naar ’t Prieel treed y verzinkt het met Fenicia en Clordianns,

VYF-

-ocr page 67-

medeminnaar's,

VYFDE TOONEEL. ArisTinuSj Gelandr.nbsp;Gklanor.

^At ’s weer een nieuwen vond,

’kGeloof, dit Konftpaleis ftaat op een loflTen grond. Want, 7.0 dra als gy hier meend handgemeen te raaken,'nbsp;Verzinkt uw vyand, Heer, naar Cerb’rus open kaaken.nbsp;Maar, zacht wat, ó ganfeh bloed!

Aristinus.

Wat is ’t? nu wakker, fpreek. Ge L AN o R.

De grond wierd, docht my, daar zo onder my wat week. Ik meende, dat ik meê....

Aristinus.

, Staak uwe zotternyen.

Of ’k zweer u, fnoode fchelm!

G E L A N o R,

„Wat moet een knecht al lyoij 9, W anneer zyn meefter is verliefd, maar ’t heeft zyn reen,nbsp;3, Want minnaarSjdoor den bank, zyn vol van zottigheên,nbsp;Aristinus.

Hoe word ik, reis op reis, door fnoode liftigheden , Hier van Fenicia, op ’t vinnigfte, beftreeden;

Is ’t fpook of tovery, dat hier geftaag gefchied ?

G E L A N o R.

Van elks een beetje, als gy voor uw oogen ziet. Aristinus.

Hoe Zal dit enden ach 1 bedriegelyke vonden.

, nbsp;nbsp;nbsp;Gelanor.

t Aal enden, op Zyn beft, naar de onderaardfche gronden. Dies woude ik ^ dat gy in tyds u raaden liet,

Eer dat gy onverwacht mee door den grond heen fchiet.

Aristinus.

Maar hoe! wie naderd ons ?

Gelanor.

Nu is ’er niet tc vreezen;

D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Vrouw

-ocr page 68-

f4 DE TRIOMFEERENDE

Vrouw Hianisba komt, %y lal uw fmart geneezen. Maar hoe! haar zoon met haar, die daad lyk naar de helnbsp;Verzonk voor ons gezigt; dit ’s wel een koddig fpel!nbsp;Ik kan den grond daar van, in ’tminfte iiiet begrypen,nbsp;Hoe dat ik myn verftand ook op dit werk mag flypen.

ZESDE T_0 O N E E L.

Clordianus onder den naam van Erum/deSj Hianisba,Aristinus,Gi;lanor.

G nbsp;nbsp;nbsp;Hianisba.

Y fchynt ontftelt, myn Heer ?

Aristinus.

Ik heb daar toe myn reên, Naardien een yder my door fnoode trouwloosheênnbsp;Misleid. Gy zelfs, Mevrouw, die ik eerlang behoede.nbsp;Toen u dienfnoodenVorft,in’theevigttvanzynwoede,nbsp;Rodirobanus, kwam beftormen met geweld,

Myn trouwe byftant met een valfchen fchyn vergeld.

Ja, gy, die aan my Zwoer, met diergeftaafden eden, Dat nooit uw zoon met haar in ’t huuwelyk zou treeden.nbsp;Na dat u was bekend myn teed’re minnebrand,

Met decz’ Princes. Maar ach! ik zie nu, tot myn fchand, Hoe dat ik ben misleid ^ ja, valfchelyk bedroogen.nbsp;Maar hy zal nimmermeer, het zy ook wat vermoogen...nbsp;Hianisba.

’t Geen ik u heb beloofd, dat zal eerlang gefchiên: Dies laat uit uw gemoed dat misvertrouwen vliên. (ken,nbsp;Uw Medeminnaar zal, hoe gy me ook moogt verden-Door myn bevel, aan u Fenicia haaft fchenken,

En zonder dat hy mift het oogwit van zyn hart. Aristinus.

Ik merk uw loos bedrog houd ons geftaag verward, CloroianUs.

Hoe! zou ik hem.

Mevrouw-----

Hianisba.

Ja, zonder tegenftreeven,

Fe-,

-ocr page 69-

medeminnaars.

Fenicia, uWBruid, aanAriftinusgeeven.

Clordianus,

Ik hem Fenicia zelf geeven voor myn dood ? ó Neen, eerft moet hy my naar de onderaardfche fchoot.Tinbsp;Aristinus.

Of gy, door uw geweer, my doen ten graave daalen, Eer gy bezitter werd,van haar vergode ftraalcn.

Clordianus.

Toon dan uw dapperheid.

Aristinus.

Ik ben gereed, welaan.

Ge L A N o R,

Kom fta wat uit den weg, Mevrouw, en maak ruim baan.'

Zj trekken haar degens, doch gt;worden door Hianisha, die tujfen beiden hopt, belet ^nbsp;Hianisba.

Hoe! in myn byzyn hier uw beider ftaal te ontblooten.

Wel aan,wil my, eer dat gy voort vaart, eerft doorftooten.' Clordianus.

Ach! Moeder.

Aristinus.

Ach! Mevrouw.

Gk L A N o R.

Ga jy jou gang, myn Heer j 33 hn Itoot die ventj’t is tyd^maar daatelyk ter neer, (den;nbsp;„ Eer weer een dwarrelwind of fpook u komt te fchei-,3 Of anders 3 wil ik hem, zo zoetjes tuffen beiden,

,, Gaan lichten van de huig ?

Hianisba.

, nbsp;nbsp;nbsp;Betoom uw beider haat,'

3 dat bid ik, naar myn raad-Want wie van beiden zich mogt door ’t geluk beroemen Voor winnaar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;winft met naberouw verdoemen j

’UD j ,Clordianus. nbsp;nbsp;nbsp;, (fchoond.

k Begryp dcez’ reden niet. Mevrouw, dies my ver-¦ nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

.w aar door myn liefde werd, hoe langs hoé rocêr, ge-hoond. nbsp;nbsp;nbsp;D 4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hia-

-ocr page 70-

56 DE TRIOMFEERENDE

Hianisba.

'kBidlaatmy 3 Prinfen, voor uw beider liefde lorgen En ftel, op myn verzoek, uw wraak toch uit, tot morgen.nbsp;Dan zal ik elk voldoen

Clordianus.

Ik zal gehoorzaam zyn, Hoewel uw zeggen my niet dc alderminften fchynnbsp;Van waarheid geeven kan.

Aristintts.

Ik naar uw wil my voegen, Mits gy ons beiden zult op morgen vergenoegen.nbsp;Hianisba,

ó Ja, dewyl ik u dan t’faam vernoegen zal.

ARisTiNUsew Clordianus te gelyk^

Wy zullen quot;t met geduld afwachten,

G E L A N o R 3 ftil tegens Ariftinus, terwyl Hianisba met Clordianus Jpreekt.

„Benje mal,

V, Myn Heer ? ik zou hem voort tot myn verzekerheden, „ Een knoopgat booren door het binnenft’ vanzyn ieeden,nbsp;,, Eer hy u weer ontfnapt, ’t is nu den rechten tyd,

,, Want wacht jy langer, Heer, dan raakje hem weer kwyt. 5, Of geef my maar verlof,ik zal dat lompe ventje, (entje,nbsp;„Doordeez’ myn dapp’ren arm, metditomblootfcharpnbsp;„ Zyn ziel uitbraaken doen, door de allereerfte ftootnbsp;„ Is hy kapot, myn Heer, en vaft en zeker dood. (ten,nbsp;„ Want nooit heb ik myn ftaal ontbloot, dat moetje wee-„ Of hy, die ’t trof, vergat zyn drinken en zyn eeten.nbsp;Aristinus.

„ Wel toon uw dapper heid, ’k geef u daar toe verlof.

G E L A N o R.

„Wel aan beget, welaan. Maarzacht, ’thierin’t hof „Teprykel, datje quot;tvat, ’k mogt met gezwolle kaaken,nbsp;„ Na deze braave daad, weer aan een galg vaft raaken,nbsp;„Enkyken, als een gek, doorlymjes venfter; ncenlnbsp;„Met uw verlof, myn Heer, om deze zwaarigheênnbsp;„ Te myden, zal ik hem in ’t open veld vertoeven,

„ Al

-ocr page 71-

MEDEMINNAARS. 57 ,, Al waar my niemant kan met galg en ftrop bedroeven.

Hl AN ISB A.

NuPrinfcn, ik vertrouw my op uw beider woord.

Aristinus.

Mits gy op morgen ons voldoen zult als ’t behoord.

ClORDI ANUS.

Of toeftaan dat ik mag, om ons verfchil te flechten,

Met hem in’t open veld, omdeexefchoone, vechteni Hianisba.

Zo ik niet naar kom al het geen ik heb gexeid ,

Sta ik u toe dat gy u tot den ftryd bereid.

ZEVENDE TOONEEL. Aristinus, Clordianus onder de naam mannbsp;Erumédes, Gelanor.

GelanoR, ftiltegensAriftmm, tfrviyl clordianus zyn •moeder binnen kid,

„ nbsp;nbsp;nbsp;droes! geen béter kans kon ons ’t geluk bereiden,

„ 1--/ Terwyl hy blyft alleen, en wy hier roet ons beiden j 3, Stootjy vanvooren, ik van achtren toe, mynHeer,

3, Hem knapjes door zyn huit, dan ly d de vent om veer,

3, En wil hy vorder dan noch meer grimmalïen maaken,

33 Dan xal ik hem alleen xyn xiel wel haalf doen braaken. Aristinus oerfl tegen Gelanor, en dannbsp;tegens Clordianus.

’kZeg, xwyg, gy lompen xot- Hocxalikditverftaan?

De reen der koningin, xo dubbelzinnig aan

Ons beiden hier ontdekt, kan ik geenlins doorgronden.

Gelanor achter Clordianus.

3, Stoot toe 3 en laat u niet misleiden door haar vonden. , Clordianus ziet om.

Wat Zegt gy daar

Gelanor.

Ik, Heer? och! ikxegniemendal. Clordianus.

Wat doet uw ftaal ontbloot? nbsp;nbsp;nbsp;/

Gelanor.

Dat komt xo by geval.

Dy nbsp;nbsp;nbsp;ArI'

-ocr page 72-

y8 DE TRIOMFEERENDE

Aristinus.

MynHeer, verftooruniet, om zyne zottigheden. Gelanor.

¦„ Dat gy liên zotten zy t, dat blykt uit al uw reden.

„Maar ik, ik ben een man.

Aristinus.

Hoe! tergt gy myn geduld ? Gslanor.

Ik Zeg niet anders, Heer____

Aristinus.

’k Zeg dat gy zwygc* zult. Gelanor.

’t Is wel, ’k zal zwygen, maar des niet te minder denken „ Hoewel ’t my fpy t, dat ik myn eer moet laaten krenken.nbsp;Aristinus.

Wat ook uw moeder, Prins, ons beiden heeft beloofd , Ik kan niet denken dat...

Clordianus.

’t Vcrftand is my ontroo fd,

Myn zinnen dwaalcn door verfcheiden ommewegen,

En vinden zich alom met zorg en angft verlecgen Ja zelf Fenicia, wiens glans myn hart beftraald, (haald.nbsp;Die my naar wenfch, zo ’t fchynt, Heets vriendelyk ont-Wanneer ik haar ontdek myn ziels geneegenheden,

Die antwoord my gefbaag met dubbelzin’ge reden,

Gelyk haar Majefteit, myn moeder, reis, op reis j En word ik handgemeen met u in dit paleis,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(derven,

’k Verdwyn op’t onverzicnfte, en moet myn wraakluft Aristinus.

Dat is’t geen my, myn Heer, vol ongeduld doet fterven. Fenicia toond my haar vriendfchap, maar haar reen,nbsp;Zyn regens my, alsu, voldubbelzinnigheên.

Maar wil u, nevens my, ontlaftcn van die zorgen, Indien uw moeder geen voldoening ons op morgennbsp;Geeft van haar woord, myn Heer!...

Clordianus.

Zo zullen wy door ’t Haal Doch

-ocr page 73-

medeminnaars. S9

Doch buiten dit paleis , alwaar de legcnpraal Ons telkens word belet, om haar bezitting, ftryden,nbsp;Aristinus. _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Niets kan myn droeve ziel meer als die reen verblyden, ’k Erken door dit befluit uw edelmoedigheid.

Clordianus.

Ik ga, met uw verlof, naar haarc Majeftcit.

Vaar wel.

Arsitinus.

Vaar wel.

Gelanor.

Vaar wel.

ACHTSTE TOONEEL.

Aristinus, Gelanor.

G E L A N o R.

jN^LYd Heer, wat is uw meining? Gy laat u yder reis misleiden, tot verkleiningnbsp;Van uw doorluchte naam, in dit verwarde hofjnbsp;Ja, als u tyd en plaats, gelegendheid, om lof -Te haaien word vergunt, laat gy u weer omzetten.nbsp;Geen incnfch had u uw wnaak nu kunnen hier belettendnbsp;Had gy myn raad gevolgt, gy waard nu buiten nood jnbsp;Prins Ërumédes, door myn ftaal, zo koud als loot,nbsp;Zou nu geen potzen...,

Ar 1 sT IN u s.

Staak uw onbezonne reeden.

Prins Ërumédes.... maar!

Gelanor.

Weer nieuwe zwaarighedcQ, NEGENDETOONEEL.nbsp;Verbeeldende in ’t Verjehiet het 'Zonnehof , vjaar in metnbsp;Apollo ziet met Aurora, en de Vuren van den dag,nbsp;Aristinus, Geland r,Apoll o,A u r o r a.nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

K fta verbaasd, verrukt, ontroerd in myn gemoed.

Voor

-ocr page 74-

6o DE TRIOMFEERENDE

Voor al deez’wonderen, dieftaagdeKoningdoet, Gelanor.

En ik verwonderd, dat zy ons niet meê verkeeren,

En in een aap, of uil, of weerwolf transformecrcn. Aristinus.

Zwyg ftil} en laat ons zien wat hier gebeuren zal. Gelanor.

Wat zotte kuuren, die ons illaaken dol en mal.

Aurora treed voor op het Tooneel^ en üngt dit navolgende,

Elkroemdu, 6 vader van het licht.

Uw Majefteit,

Alom verbreid,

Verheugd fleets ons gezigt.

De Uuren van den dag,

Dienen, met ontzag.

Uwen glans, die ’t al vermag,

Gy werd afgemaaid,

Als Diana, daald,

Met eenen glans,

V an’s heemels trans Die ’t heelal bellraald,

Ida den Zang lt;word ’’er een quot;Bakt gedanft van de Vuren, en daar na gaat ydernbsp;op %ynplaats,

Apollo.

O fchoone Voorbó, van myn held’re zonneftraalen,

Die ik tot ’s menfehen vreugd op’taardryk neer laat daa-len.

Als gy ’t fafraanig bed verlaat van uwen man,

U vaardig maakt met uw roodverwig rosgefpan, ^ Terwyl u de Uuren, met eerbiedigheid, ontfluitennbsp;De poorten, kraakende van goud, en gy naar buiten,nbsp;Door ’t nevelige zwerk, my llreeft kloekmoedig voor,nbsp;Ik volg u fpoedig na, langs ’t blaauw turkooifche ipoor.nbsp;Maar naauwlyks komt myn glans uit de oofterkimmennbsp;daagen,

Of

-ocr page 75-

MEDEMINNAARS. 6i

Of uweglins xwicht ftraks voor myn vergulden waagcngt; In ’t fchiduwryke bofch, daar gy uw Ccphalus,

Zo dra gy ncderdaald, begroet met kus op kus,

Wyl ik, vol ongeduld, moet voor myn oog aanfehou-wen,

Hoe Tich myn zufter fleets op Lathmus wü onthouwen. Alwaar zy daag'lyks treurd om haar Endimion,

Die ik doorfchooten heb. Ja, zy 7.iet naauw de zon. Haar broeder, of gaat zich voor myn gezigt verbergen.nbsp;Om myn verliefde geeft fteets onvermoeit te tergen.nbsp;Daar gy geftaag, Mevrouw, uw wil en wenfch geniet,nbsp;En ik, in tegendeel, maar hartzeer en verdriet.nbsp;Aurora.

Gy zegt my al te veel. Maar laaten wy dit ftaakm. Aanfehouw twee iMinnaars, die in ’t Konftpaleis vaftnbsp;blaakcn

Om de edele Prinfes, die yder teer bemind.

Prins Erumédes, vol van moed, doch gantfeh ver-; blind,

Wil, om Fenicia, met Ariftinus, ftryden.

Maar Hianisba zal eer morgen hen bevryden, -.Vernoegen j ja ’t gaat vaft, voorzeker en gewis.

GeL A N o R.

„Hoe drommel weet Auroor van uw geheimenis „Tc fpreekendat ’s al raar!

Aristinus.

„Hoe ik’t wil overwecgen^ Geknor, hoe ik my noch meerder vind verleegennbsp;3, In dit verwarde hof; ja myn verftand ftaat ftil,

35 En ’t brein begrypt geenfins wat dat al zeggen wil. Gel AN o R.

„Myn Heer,met uw verlof,ik moet die kareivraagenj fpeeld voor Apol,waarom hy opzynwagennbsp;„Niet door de lucht ryd.

Apollo.

j nbsp;nbsp;nbsp;Hoe i wie naderd mynen troon ?

Z-yc gy t Alkmcna? neen, ’t is Phs^ton, myn zoon.

Ge-

-ocr page 76-

6s DE TRIOMFEERENDE

Ge L A N o R.

Ben ik een hoerekind ? ik ben de waereldfchriagcr Of ander» wel gezeid Jupyn, den blixemdraiger.

Wat meen jy hier, Apol, myn 20 te pollen, neen! Apollo^

Hoc! hier myn achtbaarheid, door zulke fnoodc reen... 1 G E L A N o R.

Gy voor een bafterdzoon my hier zo flout te fchcldcn. Dat zal ik u terftond met myn rapier vergelden.

Zie daar, dat gaat’er deur..,.

Zo ah GelanoT zyn degen trekt, veranderd het Tooneel^ in een jehosme zaal,

TIENDE TOONEEL. Aristinus, Gelanor.

G E L A N O R.

We

eg is dien lompen gek. Maar zacht, hoe komen wy Zo ras in dit vertrek ?

ArisT INU9.

Door uwe dapperheid,

Gelanor.

Die laat my nooit verlegen.

Maar ’t fpyt my evenwel dat ik hem , met myn degen j Geen knoopgat heb gemaakt.

DERDE TOONEEL. Thimantes, Aristinus, Gelanor;

T Hl M A N T E S.

Droevig ongeval!

Gelanor.

Al weer een and’re gek.

Aristinus.

Wat is ’er gaans ? Thimantes.

Ik zal,

Hoe

-ocr page 77-

MEDEMINNAARS. 6^ Hoewel, met hartenleed, mynHeer, u zulks ondekkcn.nbsp;ArisTinus.

Vaar voort, wil myn geduld, is ’t moog’lyk, niet meer rekken.

Thi MANTES.

Na dat Fenicia, kwam van zyn majefteir,

Die haar zyn laaften wil en meening had gezeid,

(En naar haar kamer ging met droefheid overtoogen)

Dat zy niet langer zou weêrftaan zyn groot vermoogen ^ Maar vaardig maaken, om met Hianisbaas zoonnbsp;In ’t huuwelyk te treên, in ’t aanzien van de goón.

Waar op dat zy terftond, ik kan ’t u naauwlyks uiten , Haar voort in haar vertrek allcenig op ging fluiten.

Zo dra ik ’t hoorde, kreeg ik voort een kwaad verinoên ^ Dies ik my naar ’t vertrek des konings voort ging fpoên ,nbsp;Om aan zyn majefteit, dit alles voort te ontfouwen.

Zo dra hy ’t hoorde, vloog hy vol van misvertrouwen, Naar haare kamer, die hy dicht geflooten vond.nbsp;Devorft, hier door ontfteld, gebood ter zelve ftond,

In alleryl, de deur voort op de vloer te loopen j Terwyl hy beevendc, reeds tuflèn vrees en hoopen ,

Zyn ongeluk voorzag; zo dra dit was gefchied,

Treed hy ter kamer in ^ maar ach! wat zwaar verdriet ^ En doodfche fchrik bevong zyn hart,op ’t fclft beftreeden^nbsp;Alshy, op’tleedekant, haaruitgeftrekteleedcn,nbsp;Gantlch roereloosen kokid aanfehouwde, ’t helder lichtnbsp;Der ftraalende oogén, van haar vriendelyk gezigt,nbsp;Geflooten: bleek en naar dat feboon aanminning weezennbsp;Waar op het purper rood zo heerelyk voor deezen,

Trots ’t gloeijend Vermiljoen, door ’t wit albafter fchcen.; DeKoning, midlerwyl, op’t vinnigfte beftreên,

Met droeve harteweê, op ’t dodelyk aanfehouwen,

Koir, op dit droef gezigt zyn traanen niet weêrhouwen.] . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

Femcia is dood ? hoe word myn hart beklemd.

’t Scbynt of my \ laauwe bloed door al myn ad’ren ftremdj

Ge-

-ocr page 78-

64 DE TRIOMFEERENDE

G E L A N o R.

Ik laat my hangen, Heer, wyl ik eens ben gehangen j Zo dit geen ftrikken zyn, om ons op nieuw te vangen.nbsp;Aristinus.

Myn ziel beftreden, door veel druk en ongeneugd,

Zal nimmer, als door wraak, genieten haarc vreugd j JaHianisba; ja, gy zult’tmy niet beletten.

Schoon dat Fenicia is dood, om ’t ftaal te wetten,

Waar door hy, of ik zelf, haar volgen zal op’t fpoor. Ge L A N o R.

Maar zo jy dit bedrog, met zinnen, door en door.

Ter degen eens beziet.....

Thimantes,

Dc vorft die wil u fpreeken. Doch gy kund cerft, vooraf, aanhaar het laatfte tekennbsp;Bewyzen, daar zy lyd op’t praalbed.

Aristinus.

Ach! welaan.

Gelei my derwaards heen.

Thimantes.

Zo’t u geliefd, wygaan.

G EL A N o R.

Wat Zal bier ’t end noch zyn van deez’ bedriegeryen ? Myn moed, zo ’t langer duurd zou my wel licht ont-glyen.

Einde van hel yierde Bedryf.

VYF-

-ocr page 79-

MEDEMINNAARS. 6s

VYFDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

Het Tooneel verbeeld een Rouwzaal^ alm met wapens behangen. In V Ferfcbktftaat een ko/ielyk Praalbed ,nbsp;daar bet beeld van Fenicia op leid.

Aristinus, Thim antes, Ge la nor.

Thimantes.

Zie daar Fenicia op ’t praalbed uitgerekt,

Wiens onverwachte dood aan’tganfcherykverftrekt Een droevig voorbeeld van elenden, na ’t verdwynennbsp;Van haaren glans, die fleets zo lief’lyk plag te fchyuen,nbsp;In volle heerlykheid, tot voordeel van dit ryk.

Gy kunt uw laatfle pligt, tcrwyl ik ga, aan ’t lyk Bewyzen, moedig Prins.

TWEEDE TOONEEL.

Aristinus, Gelanor.

Aristinus.

O Doodelyke ongenüchten! Helaas! Fenicia, zyn dit myn bruiloflsvruchten,

Na zo veel arrebeid, Prinfes ? Ha! wreede trouw;

Pgt;e nay uw glans ontroofd, door uwe dood. 6 rouw! o Smart! 6 harteweê! moeft gy u ’t letven neemen,nbsp;Door vaders dwang, en my voor eeuwig gaan ontvree-men

Van uw bezit, Mevrouw? 6 dood! 6 wrecoe dood! Die myn verdriet en pyn verdubbeld en vergroot.

Moet gy, ijj (Jeejen , voor myn gezigt verfchynen ? Helaas. waar is*uvv glans, die paerlcn en robynennbsp;Verduifterde, Prinfes, gebleeven? bleek en naar.

En koud,^als ys, is nu haar weezen, dat zo klaar,

En vriend’lyk fcheen voorheen met aangenaame ftraalen.

E nbsp;nbsp;nbsp;Doe

-ocr page 80-

66 DE TRIOMFEERENDE

Hoe lal ik myne elende en harteweê bepaalen ?

Hoe wreeken uwe dood ? ik ben geheel ontzind.

Maar zacht, wie naderd my, is ’t yyand, of is ’t vrind ? Neen, ’tis Fenicia: hoe! zyt gy weêr verreezen?

Dan is nayn droeve ziel van rouw en fmait geneezen. Aanminnige Prinfes, uw vriendelyk gezigtnbsp;Verdoofdal’swaereldsglans, ja, ’t blaakend zonnelicht,nbsp;Gy zyt myn morgenftar.

Gelanor.

Myn Heer, waarzynuw zinnen? Hoe nu, wat zal dit zyn ?

Aristinüs.

Ik zal haar eeuwig minnen, I^ekanor, weeft geruft, ik heb u wel verftaan,

Gy hebt uw pligt aan my, voor uw Prinfes, voldaan , Ik moet al ’t geen ik zie, zegt gy, geenfins gelooven;nbsp;Maar dit gaat myn begrip en myn verftand te boven.

Ik zie hier ’t doode lyk van myn Fenicia

Op ’t Praalbed uitgeftrekt, wiens deugden, zonder ga.

Een fpiegelende baak verftrekte in yders oogen.

Dit's waarheid en geen fchyn, waar door men word be-droogen.

Maar zacht, wie naderd my ?

Gelanor.

Och I ’t fchort hem in de bol, ’t Verftand is al van huis, zyn zinnen zyn op hol.nbsp;Aristinüs.

Hoe! is Fenicia, Gelanor, overleeden?

Gelanor.

Myn Heer, wat zottigheid; ei! kom toch tot de reden. Fenicia, die leefd, fchoon gy haar lyk hier ziet.

’t Is maer een valfche fchyn, al ’t geen dat hier gefchied: ’t Zyn fliinme flreeken en bedriegelyke vonden,

Om onsteplaagen, Heer, dat kunt gy wel doorgronden. AriSTI NUS.

Zo leefd zy noghi*

Gelanor.

Wel ja. nbsp;nbsp;nbsp;Arx-

-ocr page 81-

MEDEMINNAARS. 6^

Aristinüs.

Zo wil ik by haar gaan.

En haar itiyn droeve Cnart en Mchten doen verftaan. Maar, laaten wy dit lyk, met aandacht, eerft beöogen.nbsp;Zo fchdd men, van naby, de waarheid van de loogen.nbsp;Of zy het is, of niet.

G E L A N o R.

Heer, mynnieuwsgierighad

Is nu 20 groot niet meêr, zinds dat ik wierd misleid, En aan de dwarsbalk, vanmynruftbed, vaft bleef hangennbsp;Aan een vervloekte galg; doch gy kunt uw verlangennbsp;Gaan boeten, zo ’t u luft, maar wacht u, Heer, dat gy ,nbsp;Geen ftropkrygtomuwhals, als ik kreeg, ofhetzy.....nbsp;Maar, Hianisbaas zoon komt mede herwaarts treeden,nbsp;Om zyn Fenicia, verzeld met zwaarigheden,

Voor ’t laaft noch eens te zien.

DERDE TOONEEL. Clordianüs onder de naam van Erumédes,nbsp;Aristinos.Geeanor,nbsp;Clordianüs.

Wa. droevig ongeluk 1 Wat onverwachten flag! wat doodelyke druk!

Kom ik hier nevens u, 6 moedig Prins! te aanfchouwen ? Ach! wiekan, zouderzichvantraanennuteonthouwen,nbsp;Ayn oogen flaan op’tlyk, of nad’ren ’t kond gebeent,nbsp;jj^ar aan natuur haar glans mildaadig had verleend ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

^^^''wwachte dood! 6 wreede noodlots plaagen! Moeft zy, door ’t helfch vergif, de lente harer daageranbsp;erkortcn ? groote go6n! 6 'onbedacht befluit!

Helaas. Fenicia, myn fchoone en waarde bruid,

Waar « uw held’ren glans....

Aristinüs.

Haar glans heeft uitgefcheenen. y .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Clordianus.

^0 IS die held’te 2on, voor eeuwig, dan verdweenen?

A 2 nbsp;nbsp;nbsp;Ari-

-ocr page 82-

eS DE TRIOMFEERENDE

Aristinus,

Zy heeft ïich door ’t vergif, tot ons bederf bereid, Onttrokken haren glans, en zoete aanminnigheid.

En zonder gy» oHk, haar daar voor koft bevryden. Clordianus.

’t Zal dan onnodig zyn om haar bezit te üryden.

Maar laaten wy, vol moed, haar volgen op haar Ipoor. Hebt gy haar ooit bemind ? zo volg my: ’k ga u voor.nbsp;Wy ftorten hier by’t lyk, mynHeer, vergeeffche tranen;nbsp;Wy moeten door ’t vergif die zelfde weg ons baanen,nbsp;En ons, benevens haar, ontdaan van zorg en pyn.

Ik zal u voorgaan, Prins, in ’t drinken van ’t fenyn; Gy volgt my, hebt gy moed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

VIERDE TOONEEL.

A RIST IN US, GeLANOR. Gelanor.

'At zyn te bitt’re teugen. Die ik, noch ook myn Heer in ’t minfte deel niet mengen,nbsp;6 Neen, een glas met wyn, ’t zy van een pint, of kan,nbsp;Fris uit het vat getapt, daar houw ik beeter van.

Wat zegjer of, myn Heer?

Ar I s TIN u s.

Na zo veel ongelukken,

Die myn bedroefde ziel geftadig onderdrukken,

En weet ik nauwlyks meer, of ik my zelf wel ken In dit verwarde hof. Gelanor, ach ! ik bennbsp;Gantfch raadeloos! wat zal ik van dit' werk gelooven ?nbsp;Gelanor.

Wat zal ik zeggen. Heer, ’tgaat myn verfland te boven. Ari ST I NU s.

Maar hoe! wat zal dit zyn ? waar blyft het Praalbed met....

Het Toneel veranderd, en verbeeld de Elizeefebe velden.nbsp;Gelanor.

Dat’s weerverdweenen, Heer. Doch deeze plaats is net.

Ver-

-ocr page 83-

MEDEMINNAARS.

Vermaakelyk en fchoon, na dat ik kan bemerken.

Maar, ik wou vy'el myn hart een weinigje verfterken. Terwyl dit Konftpaleis, ^o vaak vertransformeert,

Is, dunktmy, drommels liegt, dat het niet eens verkeerd In zulk een plaats, myn Heer, alwaar wat valt te buizen;nbsp;Doch, hoe ’t hier gaat of niet, ik vind nooit van die huizen,nbsp;’k Geloof, dat Bacchus broêr hier niet veel word bemind.nbsp;Zie daar, al weer wat nieuws en vreemds voor ons ver-zind.

VYFDETOONEEL.

Aristinüs, Gelanor, Drie Geesten, die deeze navolgende vaarzen zingen, Onder 't ge-luit van Bas en Fioolen.

I. Geest.

IN ’t zalig dal wy nu herleeven,

Alwaar wy eeuwig zyn bevryd.

Alle de Geeflen gelyk ^ wet Bas en glooien.

Van haat, nyd,,

Twift, liryd.

En duuren tyd,

Wy zyn verblyd,

Juig! juig!

2. Geest.

Niets kan aan ons heil weérllreeven.

Alle de Geefien gelyk, met Bas en Vlooien,

In dit gelgmmer, nbsp;nbsp;nbsp;)

Weg aards gekotnmer,

Wy zyn in vreê.

3. Geest.

Laat ons de goón met vreugde looven.

Alle de Geefien gelyk, met Bat cn Vlooien*

Juig overluit.

Met bas en fluit.

Jhig!_ juig! juig! juig!

Juig overluit,

Met bas eii fluit,

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;Juig!

-ocr page 84-

DE TRIOMFEERENDE

Juig! juig!

I)/t laatfle vaers word van den beginne af^ door alk drie de Geeften^ met Bas en Vio9~nbsp;len, gezongen.

3. Geesten.

In 't Talig dal wy nu herleeven,

Alwaar wy eeuwig Tyn bevryd Van haat, nyd,

Twift, ftryd En duuren tyd,

Wy zyn verblyd,

Juig! Juig!

Juig! juig! juig! juig!

Juig! overluit.

Met bas en fluit,

Juig! juig!

Na 't ophouden van de Zang, word'er een Bakt van Geeften gedatft.

GeLanor.

Wat dunkt u daar af, Heer?

Aristinüs.

Ach! geen vermaaklykheden, Zyn voor my aangenaam, na zy is overleeden.nbsp;Gïlanor.

Maar zie, daar komt zy zelf, blymoedig onbevreefd.

Aristinüs.

Gelanor, ’t kan niet zyn, dat zy...

Gelanor.

Neen, ’t is haar Geeft, Die hier, voor ons gezigt verlchynt, om onsteplaagen,nbsp;Wyl yder daar in fch^t zyn luft en welbehaagen.

Geen drommel, «och zyn moêr, heeft ooit voorheen bedacht

Die kunsjes, die ons hier gefchieden onverwacht.

ZES-

-ocr page 85-

MEDEMINNAARS. ZESDE TOONEEL.

Aristinus, GeLanor, 'p-E.mciA. ah een Geejiy Drie Geesten.

Fe NIC IA.

TTErmaaklyk lielendal, op’t fierelykft doorwoflen,

V Met bloemen veelderlei, beplant met mirthebolTen; Daar ’t weeldrig pluimgediert, de fchelle nagtegaal,

Met duizend ftemmen, ons verkonden, door beur taal gt; Den lof der góden, met veel aangenaaine klanken,

En onder ’t dichte loof vaft hupp’Ien, langs de ranken Der telgen, onder ’t groen van fchaaduwryk geboomt;nbsp;Wyl langs een keigrond vaft hel klaare waater ftroomd ,nbsp;En langs de paaden van kamille heene vloeijen,

En’t geurig bloemgewas, op’t liefFelykft, befproeijen. Die, bloeijende, verheugd, na deeze friflèn dronk,

Op ’t fierlykft bloozen, en wéér fchieten lonk op lonk, Als we, in haar beemden ons dus zelve gaan vermeijen,nbsp;En daar malkanderen, met vriendlykheid, geleijen,nbsp;Alwaar geen haat, of nyd in iemands boezem woond.

1, nbsp;nbsp;nbsp;Geest.

Hier word de waare deugd naar’tleeven wéér gekroond, Met de eeuw’se lauw’rekroon, door de opperfte dernbsp;Goden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den;

Het blinkend kroonengoud, is hier niet meêr van noo* Hier keven wy vernoegd, geruft en wel te vreén,nbsp;Bevryd van ’s waerelds zorg en alle zwarigheén.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Geest.

De Blixemdraager heeft een yder in dit leeven.

Door 2yn voorzigtigheid, gelyke magt gegeeven,

!^een vorftelyke glans, noch koninglyk fieraad ,

^n maakt hier onderfcheid; ’t leefd al in eenen ftaat.

Ja, zonder arg of lift, in deeze nieuwe vvooning.

Een flaaf is hier zo veel geacht als Vorft of Koaing. Maar wie verfchyat ons daar ?

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;FE*

-ocr page 86-

7z DE TRIOMFEERENDE

Fenicia.

Ach! ’t is myn Priefterin.

6 Onverwachte vreugd!

ZEVENDE TOONEEL.

A RIS TIN U S,G E LANORjF E N I C I A,I S M E E NE , Drie Geesten.

Fenicia.

_ iYn ¦waarde halsvrindin, Geen grooter vreugd koftmy na’t keven ooit ontmoeten ,nbsp;Als u, in ’c zalig dal, benevens my te groeten.nbsp;Akxstinus.

,, Is dit Ismeene niet, myn zufter? ja zy is ’t. Gelanor.

Dat kan niet mooglyk zyn, myn Heer, gy zyt vergift. Hoe droeskop of zy toch op deeze plaats wou komenii?

Aris tinus.

’k Zeg and’re maal, zy is ’t.

Gelanor.

Gy zult voorzeker droomen. Ismeene.

Wyl ’t keven, zonder u, my baarde fmart en pyn,

Ik, door een zelfden drank, mevrouw, by u verfchyn. Aristinu s.

Ja, ’t is Ismeene zelf, haar fpraak heeft haar verraaden, Gelanor.

Och! ik gevoel myn hart met bange fchrik belaaden. Hoe, drommel, komt zy hier? dat kan ik nietverftaan.nbsp;Nu zou ik haalt geloof aan tooveryen Haan,

Die ik nooit heb geloofd; want deeze wond’re dingen. Die hier gebeuren, Heer, zyn, voor de ftervelingen ,nbsp;Gan Ich onbegrypelyk; Ismeene hier, die gynbsp;Liet in Dalmatiën! is ’t fpook of tovery}

Ismeene.

Ja, van die tyd. Mevrouw, dat Polidoor my fchaakte, En ik, voor Priefterin, in Pallas tempel raakte.

Daar

-ocr page 87-

MEDEMINNAARS. 73 Daar ik me Eli7.e noemde; en, naar een korten tyd,

Tot liefde wierd verrukt, door hem... 6 hoon! 6 fpyt! Moeft gy, door üw gezigt, myn harte dan bekooren ?

F E N I c I A.

Wie heeft uw hart bekoord? ei! laat,zynuaammy hoo-ren.

ISMEENE.

Prins Erumédes, die voor deezen fcheen gewond,

Door ’t weinig fchoon, ’t geen hy in myn gezigt bevond, Kwam daagelyks, Mevrouw, wanneer ik opgetoogen,nbsp;Met diepe eerbiedigheid, voor Pallas lag geboogen,

En myn gebeeden daar uitftorten, nevens my Voor ’t altaar knielen van Minerva, alwaar hy.

Door zuchten, meenigmaal, zyn liefde my kwam toonen, Ik, die zyn liefde nooit met weermin zocht te krooiien,nbsp;Schoon hy een diepe wond had in myn borft gemaakt,..nbsp;„Maar ’k zie myn broeder reeds van toorn en gramfchapnbsp;blaakt.

Fenicia.

„Uw komft verwekt in hem noch meer verwonderin-

gen,

5, W yl hy u nooit hier zag.

Gelanor.

’t Zyn wonderlyke dingen,

Dat zeg ik u noch eens ,myn Heer ,’t geen hier gefchied, Dat wy uw zufter, die gy by uw moeder liet,

Dier zien, gelyk een geelt, voor ons gezigtverfchynen. Fenicia.

Vaar voort met uw verhaal, tot lichting van mynpynen. En zegt my, waarom gy u meê om ’t leeven bragt;

1 erwyi gy, na myn dood, hem had in uwe magt.

Erumédes zou, na dat ik was om ’t leeven, t-J hebben wederom zyn hart en trouW gegeeven.

^ nbsp;nbsp;nbsp;ISMEENE.

1 erwyl ik nooit aan hem myn liefde heb bekend,

Kn wilde ik, na gy had uw leevenslicht geënd,

Die zuiv’re minnevlam aan hem geenfins ontdekken^

Es nbsp;nbsp;nbsp;Ge-

-ocr page 88-

74 DE TRIOMFEERENDE

Gelanor.

Myn Heer, laat ons bytyds uit deeze plaats vertrekken, Want myn koerafie word zo klein.

Aristinus.

Hoe, zulk een man.' Gelanor.

Een man dat ben ik, ja. Maar tegens geeften kan Men niet veel doen, 6 neen! ’t is niet als op der aarde.nbsp;ISMEENE.

Wyl gy, om broeders min, uw eigen zelfs nietlpaarde, Belloot ik by my zelf, om die ftantvafte trouwnbsp;Te loonen, nevens u, my zelfs te doón, Mevrouw.

F ENICIA.

„Uw broeder ftaat verrukt,

I S M E E N E.

„Laat ons hem openbaaren.... Fenicia.

„Wat wilt gy doen, myn nicht? wil deeze moeite fpaa-ren,

„Zyn Majefteit zou zulks....

Gelanor,

ó Neen, ikhebgezegt,

Dat ik met helden. Heer, om eer en glorie vecht,

Maar met geen geeften, neen, 6 neen!

Aristinüs.

Zyn dit dan geeften?

Gelanor.

Wel ja, wat dunkt u toch ? het zyn altyd geen heeften.

Aristinus.

Gelooft gy dan aan fpook ?

Gelanor.

Zo half en half, myn Heer. Zinds dat uw zufter hier gekomen is, die meêrnbsp;Als duizend mylen ver...

Fenicia.

„ Myn Nicht, laat ons vertrekken, „ Myn vader zal, in ’t kort, hem al ’t geheim ontdekken.

Ari.

-ocr page 89-

MEDEMINNAARS. 75

Aristinüs.

Wel aan, ik ïal eens tien.. *

Gelanor.

Ik leg, ziet toe, en tergt

De Geeften niet te veel.

Zo ah Arifiinus naar zyn zujier gaat,

veranderd het Tooneel in Rotfen; in V Ferfcbiet ziet men de Zee,

ACHTSTE TOONEEL.

Aristinüs, Gelanor.

Aristinüs.

W-

Aar Tyn wy?

G E L A N o R.

In ’t gefaergt,

Zyn wy uit ’t lalig dal, op ’t onverwachtft,gevloogen? Aristinüs.

Ze ontvlieden my vergeefs, ik volg haar, met mynoogen. En rallè fchreeden. Maar ik iweer u, dat ik zalnbsp;De waarheid van dit werk, al was ’t door myne val,nbsp;Ontdekken deezen dag, ik laat my niet meêr blinden,

|k zal myn zufter, met Fenicia, wel vinden,

2y zyn dan daar zy zyn.

Gelan OR.

Hoe, is ’t u ernft? of fpot? Maar zacht, daar ginder komt al wéér een and’ren zot.nbsp;Die,naar ik merken kan,geen kleintje fchynt verbolgen.

al grimmalfen... maar laat ik myn Heer gaan volgen, ^r dat hy my ontfnapt. Want ’t geen ons hier ontmoet,nbsp;Aiy door Zyn dapperheid voor a:ger vreezen doet.

NE'

-ocr page 90-

76 DE TRIOMFEERENDE

NEGENDE TOONEEL.

ClordiAhus, onder de naam van Erumédes, alken,

HOud ftantgy fpooken,fta,fta onderaardfche fchimmen, Vertoef; ik wil terftondmet u naar ond’ren klimmen,nbsp;Naardien Fenicia haar ïelve door fenynnbsp;Vergeeven heeft, om niet myn echtgenoot te 7yn!

’k Begryp nu de oorzaak van myn lydelooze plaagen.

’k Fleb Pallas priefterin, die me eertyds kon bchaagen Verlaaten; ze is bekend te zyn een Koningskind:

Myn zuchten zeiden haar dat ik haar had bezind.

M aar hoe! een Konings kind?uit wien dan voortgefprooten? Dat zegt men niet: dit doet myn raazerny vergrooten.nbsp;Ook weet ik niet wat vorft myn Medeminnaar zy :

Ik zie, en fpreek liem, maar men houd zyn naam voor my Verborgen. Zal ik nooit dan uit deez’ warring raaken.'*nbsp;Dit hof, de Koning en myn Moeder zelve, maakennbsp;My zinneloos. Wel hoe! waar ben ik? barre ftrand,

En rotfen doen zich op voor my, aan allofcant!

O hof! vol tovery , of konft, hoe moet men ’t heeten? Wiens moed, hoe fterk, wierd niet,door u,ter neêrgc-fmeeten ?

Maar.....

TIENDE TOONEEL.

Aristihus, Gelanor, Clordianus.

Ge lamob.

’t TS vergeefs,myn Heer,waarge u ook keerd J. of wend,

Haar na te Ipooren : want zy zyn hier ’t fpoor bekend, Wy niet, dies moeten wy ons hier zo lang onthouwen,nbsp;Tot wy haar weêr eens in een and’re plaats aanfchouweu.nbsp;Aristinus.

Wel aan: maar ’k zie de Prins. Myn Heer, aan uw gelaat,

Be*

-ocr page 91-

medeminnaars. 77

Bemerk ik dat gy meê geheel verwonderd (laat.

Fenicia, die wy noch flraks op ’t Praalbed zaagen, Kwam kort daar na weer voor myn oogen op te daagen;nbsp;Maar in een plaats gelyk als ’t Elizeefche veldnbsp;Befchreeven werd: doch ’t geen my ’t allermeeft ontfteld,nbsp;Myn waarde zuller, die ik dacht lang overleedennbsp;Te zyn , verfcheen daar ook. Ik hoorde uit haar de reden,nbsp;Hoe zy in Thraciën gekoomen was, gefchaaktnbsp;Door fnoode roovers, en hier weder vry gemaakt,

Daar zy tot Priefterin van Pallas wierd verkooren,

Zich noemde Elize, en nu het leeven had verloeren,

Uit liefde tot Prinfes Fenicia, en dat

Gy eertyds, Ed’le Prins, haar hebt bemind gehad.

Toen Zy vertrokken, trachtte ik, om my zelf te ontwinden Uit deeze doolhof, maar zag alles wéér verzwinden,

Verand’ren in deez’ plaats, daar ik nu wederkeer. Clordianus.

Wat wond’ren! maar ’k verzoek, meld my uw naam myn Heer.

Aristinus.

Is ’t boert, of ernft ?

Clordianus.

Geen boert, maar ernft: ’k verzoek verfchooning, Mishaagt myn vraag u.

Aristinus.

Neen; ik ben Ariftinus, Koning Van ’t Ryk Dalmatië, myn zufter is genaamtnbsp;ismeene.

ClO RDIANU S.

- nbsp;nbsp;nbsp;6 Ed’le Vorft, door deugden hoog befaamt,

van deeze uur af te faam in vriendfehap leeven. K VVenfchte u Fenicia tot echtgenoot te geeven.

P nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

ün IK myn zufter. Prins, aan u tot Bruid, indien...

• nbsp;nbsp;nbsp;Hier daald Venus in een •wolk af.

M H nbsp;nbsp;nbsp;Gelanor

Myn neer, zie eens om hoog, hier zal wéér wat gefchién.

Wie

-ocr page 92-

78 DE TRIOMPEERENDE

Wie iit ’er in deez* wolk? ho! na ’k welk hebgeleezen, En aan *t optooifel merk, wil dit vrouw Venus wee^em

ELFDE TOONEEL.

Vemus, Aristinus, Clordianu's, Geeanor.

Venus.

DOorluchte Prinfèn, hoord naar Venus, die u ial In ’t kort verklaaren ’t eind van dit verward geval.nbsp;Al ’t geen gy hebt gezien, zyn niet dan fchrand’re ftreeken.nbsp;En aardig konftwerk, door vorft Clordiaan befteeken,nbsp;Om u te toetfen in uw liefde, moed en deugd,

En alles is gefchied uit oorzaak van de vreugd,

Wyl Hianisba, op haar komll, den vorft verklaarde, Wie Erumédes is, dat hem haar zufter baarde,

Met wien de vorft, voorheen in’theim’lyk, was gepaard; Dat zy dit groot geheim tot dus lang had tewaard,

Wyl beider oud’ren wrok deeze echt niet wou gedoogen; Dat, na haar züfters dood, zy ’t kind had opgetoogen,nbsp;En Clordianus met de naam haars zoons genoemt,

En zyn geboorte, tot noch toe, voor hem verbloemt. Dit is ’t geheim dat ik u, Prinfen, moeft ontdekken.nbsp;Vorft Ariftinus zal hét huuwelyk voltrekkennbsp;Met zyn Fenicia Prins Clordianus bruidnbsp;Zal zyn Ismeene. Dit ’s het koninglyk befluit.

De ivolk ryfl weit naar boven. Gelanor.

Wel, Juffrouw Venus, zo jy ook met valfche ranken Niet omgaat, kom ik jou wel hertelyk bedankennbsp;Voor deeze ontdekking, wyl ’t op ’t eind loopt:wantiIc walgnbsp;V an zulk een konftwerk, daar men my hangt aan een galg.

TWAALF-

-ocr page 93-

MEDEMINNAARS. 79 TWAALFDE TOONEEL.nbsp;Aristinus, Clordianus, Gelanor.nbsp;Clordianus.

IK voel verbaaftheid en ontroering door myn leden,

Van ’t geen ons is verhaald.

Aristinus.

Zulks is niet buiten reden;

Ik ben daar van niet min ontfteld, als gy ,'myn Heer. Hier ftreeld de hoop my,daar, brengt ’t Kon ftpaleis my weernbsp;In twyfèl, wyl wy zyn zo meenigmaal bedroogen.nbsp;Clordianus.

Neen, neen; ’k word door een drift tot vaft geloof bewoo-gen,

Dat wy haart zullen zyn ontlart van onze pyn. Gelanor, ziende het Toneel innbsp;’t Paleis veranderen.

Dan moert dit ’t laatrte van de transformatie zyn.

Vcwr my,’k verlang daar na, waar ’t anders ’t zou my fpyten.

dertiende TOONEEL.

Koning,Hianisba,Fenicia,Ismeene,Cle-^lA , Aristinus, Clordianus , Gelanor, Gobrias, Lekanor, Thiman-Tes, Lakus, Danjjers en Hofftoet,

KHianisb A, Tegens Clordianus en Ariftinus,

Omt, Prinlèn, ’k zal my nu van myn beloften kwytcn. Erins jzieuw vader. Vorrt,ontfang van myne hand,nbsp;^ nu bekende zoon, myn zufters huuw’lykspand.nbsp;Koning,

^yn zoon!

Clordianus.

Myn Vader!

Aristinus.

Ach! myn zufter!

ISMEENE.

Waarde broeder!

Tj , nbsp;nbsp;nbsp;Aristinus.

weer te aanfchouwen, zal verjongen onze moeder-

FE-

-ocr page 94-

8o DE TRTOMFEERENDE enz.

F E NI c IA, tegent Clordianus.

Myii broeder, fta my toe dat ik u welkom heet. Clordianus.

De blydfchap maakt dat ik myn pligt geheel vergeet. Tegem Hianhba.

En boven al, Vorftin, hoe ïal ik ooit myn pligten,

En dankbaarheên aan u, behoorelyk verrichten.!*

Wyl uw ontdekking ’t kwaad verhoed, en ’t goed bereid. KoNI NG.

Wel aan: myn pligt en fchuld, moed ook ïyn afgeleid. Grootachtb’re Vorll:, ontfang myn Dochter, totbelooningnbsp;Voor uw getrouwe dienft. Vergun ook, ed’le Koning»nbsp;Dat ik myn zoon Prinfes Ismeene opdraagen mag.

A R I S T I N D S.

Met vergenoeging.'

Clordia NUS.

Met myn vreugd.

F E NI Cl A. nbsp;nbsp;nbsp;O blyde dag!

Clordianus, tegens Ismeene.

Prinfes, kunt gy myn min, die weer herleefd, gedoogeii?

Ismeene. nbsp;nbsp;nbsp;'

Ik zal gehoorzaam zyn aan ’t broederlyk. vermoogen,

¦ ’k Aanvaard uw trouw naar wenfch, door wilder majefteit.

K o N I N G. nbsp;nbsp;nbsp;. '

Men fluite deezen dag met alle vrolykhefd. , ’r .

Al V Hofgezin. - nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/

Lang leef de koning, en deez’ vorftelykelt; echtgenooten. Gelanor.

Dat wenfch ik ook, en elk veelfchoonehuuw’lykslooten-Maar Bruigoms, alsje bent getrouwd, flaapt de eerfte nacht Toch niet in ’t Konftpaleis, je mogt eens onverwachtnbsp;Alsje opftaan woud, als ik ook aanween galg geraaken.nbsp;My fmaakt het hangen niet, doch u liên zal ’t ligt fmaaken.

Hier werd een groot Ballet gedanfi-^

Elnife van het vyfde en laatfle Bedryf.

-ocr page 95- -ocr page 96- -ocr page 97- -ocr page 98-