-ocr page 1- -ocr page 2-

f» nbsp;nbsp;nbsp;'• gt;





-•rX's',- nbsp;nbsp;nbsp;-f ïgr

A.#- ■’^



jSI



•■-•' W.

â– 







i


'â– u.


- /.^

j;

'gt;â– â–  â– ;gt;:. . -.v

-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

P E R S o N A A D J E N.

PREDERiK iiENDiuK, Prins van Oranje.

DB JONKER VAN ZTJYLENSTBIN, zijn Paadje.

FETER PAULus EUBBBNs , Geheimschrijver van , don Raad van Spanje in de Nederlanden.nbsp;REMBRANDT VAN RIJN, Kunstschilder.

ALBEETSZ, Kunstkenner.

AVOUTEK, Kastelein in 't Oudezijda Ileeren-Logoïnent. SASKIA, zijn nicht.

Overhoids-personen en Leden van den Krijgsraad van Amsterdam.

Gevolg van den Prins.

Bedienden uit de herberg,

(De handeling valt voor te Amsterdam in het O. Z. Heoren-Logement, op den IT**™ November 1632

-ocr page 7-

REMBEANDT VAN EIJN.

(Het toonéel stelt de groote zaal voor in het Oudezijds Heeren-Logenient: Op den achtergrond, de deur, dienbsp;naar ’t voorportaal geleidt; rechts van den aanschouwer, een deur, die naar een logeervertreh voert:nbsp;links, ramen, die op straat uitzien. Tegen het eerstenbsp;raam is een rondom afgeschoten schüders-werkplaatsnbsp;getimmerd, die haar licht van hoven ontfangt, ennbsp;waar hinnen men, behalve schilders- en plaatsnijders-gereedschappen, ook onderscheiden wapenrustingen,nbsp;ouderwetsche Meeding stukken, enz. sommige op eennbsp;fantastische wijze hij elkander gegroepeerd, ziet. Voortsnbsp;bevindt zich in de zaal een hufet, een tafel en verderenbsp;stojfaadje.)

EEESTE TOONEEL.

REMBRANDT, alleen: Hg zit in zijn werkplaats, bezig met etsen.

Reeds zes platen verknoeid! en nog wil ’t my maar niet gelukken, de rechte uitdrukking, die iknbsp;^'oek, te verkrijgen. O! dat ik de gave bezat, waarnbsp;anderen zich op beroemen, van dadelijk in hun werknbsp;die volkomenheid te bereiken, waar zy naar streven

1 »

-ocr page 8-

4 nbsp;nbsp;nbsp;REMBRANDT VAN RIJN.

Of wel, bezat ik slechts de gave, die hen onderscheidt, van dadelijk met hun arbeid tevrede te zijn, en zich iii do bëoordeeling hunner voortbrengselennbsp;vooral niet moeilijker te toonen, dan het publiek,nbsp;dat ze köopt. —’ Maar neen! die wensch kwam nietnbsp;uit mijn hart voort. Ook al verwierf ik schattennbsp;mot mijn werk , nog zou ik niet tevrede willen zijnnbsp;met de goedkeuring der menigte , zoo lang ik mynbsp;zelven niet voldeed. En daar-en-tegen, welk eennbsp;genot, welk een zelfsvoldoening, wanneer ik, ooknbsp;na tien malen gefaald te hebben, mijn pogingennbsp;eindelijk gelukken zie. O! zulk een oogenblik is metnbsp;geen goud te betalen.

TWEEDE TOONEEL.

EEMBEAKDT, SASKIA.

SASKIA.

Wel, vriend Rembrandt! vordert het werk naar uw zin?

EEJIBEAEDT.

Och, neen! Saskia mijn! ik kan maar niet tot een goed einde komen.

SASKIA.

Maar gy zijt ook zoo wispelturig. Naanwlijk heb-je cene plaat half afgewerkt i of gy zet u weêr aan ocne andere.

-ocr page 9-

REMBRANDT VAN RIJN.

EEMBBANDT. '

Zeg liever, aan dezelfde, liefste !

SASKIA.

Laat zien. Wat liebje van morgen uitgevoerd? Hoe nu? —' overal dienzelfden man met zijn bontennbsp;pelsrok; hier zonder gezicht, hier zonder handen,nbsp;tier zonder linkerbeen. — Wat beteekent dat toch?

EEMBKANDT.

Dat de platen verknoeid zijn, waar die afdrukken naar getrokken werden.

SASKIA. . nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Maar my dunkt toch, dat zoo gy hier, op deze, ket gelaat slechts had afgewerkt, of, op deze, denbsp;tand, het een recht mooie prent zoü geworden zijn.

EEMBEANDT.

Och! wat vraag ik naar dat gezicht of die handen? ’t is de uitdrukking van het.licht , dat, tusschen denbsp;ruigte van de pelskraag door, op de borst des mansnbsp;Valt, die ik zoek over te brengen, en die ik nognbsp;niet naar mijn zin heb kunnen verkrijgen — kijk !nbsp;zoo als ik ze van hier zie.

(op een pelsrok wijzende, die over een ledepop hangt.)

SASKIA.

Ja, dat ’s wel mogelijk ; ¦—¦ maar met dat al gaan ettelijke goede platen te loor , die veel geld kosten,nbsp;gy verdient niets. Hoe zult gy ooit bekend wor-*len, indien gy op die wijze voortgaat?

-ocr page 10-

REMBRANDT VAN RIJN.

Wijze : TJit Le petit mot pour rire. Waarachtig, vriend I gy komt er nooit.nbsp;Indien ge nw arbeid niet voltooit,

Hoe kan hy reek’ning geven?

Vergeefs drijft n de knnstzin aan:

Van werk, dat niet werd afgedaan.

Kon nooit een Schilder leven.

Ik bid, volend wat gy begint.

Al schijnt de zon ook op nw print Met minder hel geflonker.

Wat baat ons wat gy thanda verricht? Terwijl gy vruchtloos zoekt naar licht,nbsp;BHjft ons vooruitzicht donker.

Immers, gy weet, dat oom al genoeg tegen onze verkeering heeft in te brengen: en zoo lang gy geennbsp;vast bestaan hebt, valt er aan geen huwelijk te denken.

BEMBEANDT.

Dan zijn uw oom en ik het eens, lieve Saskial want ook ik wil niet, dat gy uw lot aan hét mijnenbsp;verbindt, zoo lang ik niet de overtuiging bezit vannbsp;u een vast bestaan te kunnen verschaffen.

' nbsp;nbsp;nbsp;SASKIA.

Maar hoe zult gy daar ooit toe geraken, indien gy geen moeite doet om uw werken te voltooien ennbsp;aan den man te brengen?

BEMBEANDT.

Wat zal ik u zeggen? Wy kunstenaars zijn een

-ocr page 11-

EEMBRANDT VAN RIJN.

grillig ras , en mijn gril is misschien van de zonderlingste soort; maar ik kan het niet van my verkrijgen, iets af te leveren, zoo lang het niet in mijne oogennbsp;dien graad van volkomenheid bezit, waar ik naarnbsp;streve.

SASKIA.

En dus zult gy op de fortuin, en ik op u moeten Wachten, tot gy eindelijk die volkomenheid bereiktnbsp;hebt ? Rembrandt! ik heb het lang gevreesd: gy hebtnbsp;de kunst meer lief dan my.

IIEMBEANDT.

Neen Saskia! maar ik bemin de kunst op dezelfde wijze als ik u bemin. — om haar zelve. Üat mennbsp;my betaalt voor hetgeen ik vervaardig, dat is billijk:nbsp;’t is het loon van mijn arbeid; maar de gedachte,nbsp;die ik op doek of koper zoek te verwezenlijken , denbsp;uitstorting van het vernuft, ziedaar wat niemand mynbsp;betalen kan: ziedaar wat my meer dan geld, wat mynbsp;een naam moet gevqn en my doen leven in de jaarboeken der kunst. Of, zeg my, Saskia mijn! zoudtnbsp;Sy liever de vrouw willen worden van den alledaag-schen schilder Rembrandt , die geen andere verdiensten had dan dat hy zich een burgelijk bestaannbsp;'herschafte door het maken van dragelijke portretten,nbsp;of de vrouw van Rembrandt, wiens voortbrengselennbsp;by de nakomelingschap in eere zullen worden gehouden?

SASKIA.

Ik vrees, Rembrandt! dat er een hoogmoedige

-ocr page 12-

EEMBRANDT VAN RIJN-

geest uit u spreekt: en waarlijk, ik geloof, gij zoudt beter doen , u die droomen van vermaardheid uit hetnbsp;hoofd te stellen en meer om den dag van heden tenbsp;denken. Weet gy wel eens, of de weg, dien gy inslaat, de rechte is? en of de moeite, die gy u geeftnbsp;om een wellicht onbereikbaar doel na te streven , unbsp;niet al verder en verder op het dwaalspoor voert?nbsp;Er is er althands, die van oordeel zijn, dat gy meernbsp;achter- dan voorwaarts gaat.

EEMBEANDT.

Wie beweert dat? die wijsneus van een Albertsz misschien, die, omdat hy gereisd heeft, en kunstnbsp;gezien heeft, zich gerechtigd acht over kunst een onherroepelijk oordeel te vellen? O! dat ik eens eennbsp;kunstrechter vond, die wezenlijk in staat ware, mijnnbsp;arbeid te beoordeelen.

SASKIA.

Gy meent, iemand, die met uw arbeid ingenomen was, niet waar? Ja, zoo gaat het.

Wijze : Uit de Eerste lit^de.

¦Nooit kwam een kunstnaar my te voren.

Of ’t was altijd dezelfde taal:

Hy wil van elk sleclts waarheid hooren.

Geen vleiery of woordenpraal.

Maar, durf de minste feil hem wijzen,

Dan is ’t—quot;„'die weet er'¦weinig van.” —

Slechts Wie in alles hem blijft prijzen Houdt hy voor een verstandig man.

-ocr page 13-

REMBRANDT VAN RIJN.

EEMBEASDT.

Meisjen! meisjen! ik zoü boos worden op u en op myzelf, indien ik tot de dwazen belioordo , dienbsp;gy daar afsclietst; ¦—• maar misschien hebje tochnbsp;niet zoo geheel ongelijk: — en daarom is het tenbsp;ooodzakelijker, dat gy spoedig mijn vrouw wordt,nbsp;Om my nu en dan te recht te brengen , wanneer iknbsp;ttiy door ydelheid laat verblinden.

SASKIA.

Zie! dat mag ik hooren : en ik moet zeggen, gy neemt mijn scherts nog al wel op; want geloof my,nbsp;het was maar scherts , en ik weet wel, dat gy nietnbsp;tot de zoodanigen behoort, die een wezenlijk goedennbsp;raad versmaden. Maar, met dat al, ik kom terugnbsp;Op wat ik zeide: gy dient u meer bekend te maten. Al hapert er het een of ander aan hetgeen gynbsp;Vervaardigt, zoodra de lieden slechts zien, dat hetnbsp;Volgende altijd beter en meer volkomen is - dannbsp;tet voorgaande, zullen zy te vrede zijn en u voort-telpen. Gy spreekt van Albertsz ; maar geloof my:nbsp;zijne bescherming is niet te versmaden: hy heeft hetnbsp;Oor en hy leidt den smaak van onze eerste lieden.nbsp;Zoo gy ten minste toondet, naar zijn raad te willennbsp;tooren.

EEMBEANDT.

En een schilder te worden zoo als men er hier ty ’t mud kan vinden? een navolger van de Itali-aansche, of wel van de Vlaamsche manier ? Ik dank

-ocr page 14-

10

EEMBRANDT VAN KIJN.

jo, Saskia! ik moet my zelf een weg banen, of ik kom er nooit.

saskia.

Ock daar begin je weêr.

DEBDBTOONEEL.

wouTEE, de vorigen.

WOUTEB.

Nu! hoe is ’t, juffertjen? Sta je hier je kostelij-kon tijd weêr te verbabbelen ? Is er niets te doen in huis?

EEMBEANDT.

Och Vader Wouter ! wees niet boos. Saskia was bezig, my welgemeenden raad te geven.

SASKIA. .

Ja, en waar hy niet naar luisteren wil.

WOUTEE.

Ik woö dat dat raadgeVen uit was. Dat is ’t ook niet. —' Maar nu je toch by mekaêr bent, moet iknbsp;je zeggen, dat ik hoop, dat het voor den laatstonnbsp;keer zal wezen.

EEMBEANDT en SASKIA-

Voor den laatsten keer!....

WOUTEE.

Wel ja.... ik heb dat in ’t begin toegelaten; — maar dat is ’t ook niet. Die verkeering moet uit wezen.

-ocr page 15-

11

REISIBRANDT VAN RIJN.

KEMBEANDT.

En wat kan u aanleiding lgt;osluit ?


geven tot zulk een hard


WOUTER.

Jal wat zal ik u zeggen? Vooreerst, ieder moet in zijn stand blijven.

EESIBBAKDT.

Nu, mijn vader is mulder, en Saskia is de nicht van een herbergier. Ik zie niet, dat tusschen onsnbsp;zulk een merkelijk verschil van stand bestaat.

WOUTER.

Nu ja, je vader mag een heel knap man wezen; dat wil ik niet beoordeelen. Hy is mulder te Ley-derdorp — ik ken hem niet al viel ik over hem —nbsp;maar ik sta hier aan ’t hoofd van ’t Heeren-Logemcntnbsp;te Amsterdam; dat zeit nog al wat, zoo ik meen,nbsp;Waar ik met alle groote hanssen verkeer en - allenbsp;doorluchtige personaadjen hun intrek nemen.

Wijze : Cest Vamour.

’k Heb bier allerlei sinjeurs Otttfangeu, van alle rangen :

Generaals, Ambassadeurs En pylers van de Beurs.

Hier kn'amen steeds bun iutrek nemen Al de eerste liên uit ieder Rijk.

’k Had bier den Koning van Bohemeu nbsp;nbsp;nbsp;'

Met Saksens Keurvorst te gelijk.

-ocr page 16-

12

REMBRANDT VAN RIJN.

Jle Ledea van de^Staten,

Des Prinsen Hofgezin,

De Vorsten van Tomaten En Prankrijics Koningin.

‘k Ileij Her allerlei Sinjeurs enz.

En dus begrijp je....

EEJIBBAÜDT.

Ik begrijp, dat zoo gy, Vadei: Wouter! die groote Heeren in uw huis ontfangt, een kunstenaar somtijdsnbsp;by hen wordt toegelatcn. Zie daar het eenigo onderscheid.

WOUTER.

Ja, je wordt wat toegelaten, ’t Is lief volkjen daar jy nicê omgaat. Zy teeron ook liever op krediet....; maar dat is ’t ook niet. Kort en goed, iknbsp;heb hier een welbeklante zaak : Saskia is mijn nichtnbsp;on eenige maagschap, die ik heb; en, zoo ik haarnbsp;uittrouw, dan moet het wezen aan iemand, die innbsp;staat is, my te helpen in mijn zaak en my te zijnernbsp;tijd op te volgen.

SASKIA.

Maar Oom! vroeger spraakt gy anders.

WOUTER.

Vroeger •—• ja dat is wel mogelijk; ik dacht.... ik meende, dat hy een groot kunstenaar was en ruimnbsp;zijn brood had; —- maar och heden!....

EEMBEAIIDT.

Ruim '—¦ dat is tot daar aan toe; maar mijn brood

-ocr page 17-

13

KEMBEANDT VAN RIJN.

teb ik: en ik heb mijn logies en vertering altijd op zijn tijd betaald, zoo ver ik weet: ja zelfs het on-noozel hoekjen, dat ik my hier tot werkplaats hebnbsp;ingericht, en dat gy my aanrekent, als of ik denbsp;geheele zaal gebruikte.

WOUTEE.

Ja — net of dit hoekjen met de prullen, die dit iievat, de geheele zaal niet onbruikbaar maakte. Nu!nbsp;liat is ’t ook niet: ik zoh je des noods over de heelenbsp;Zaal hebben laten hazelieren, omdat ik dacht, er staknbsp;irat groots in je; maar och heden! ik merk, dat hetnbsp;met jou geschilder en gegraveer ook niet veel meernbsp;1® dan knoeiery. Ik wil nog niet eens spreken vannbsp;liet vulles dat je hier brengt, van al de lorren dienbsp;Je de hemel weet waar van daan haalt, ouwe klee-fen, gebroken stormhoeden en gescheurde laarzen —nbsp;puur of je de voddemarkt had leeg gestolen; ’t is-eennbsp;^uel, dat het zich schaamt...

EEMBEANDT.

Wel die dienen my als modellen ter navolging.

WOUTEE.

Ja, dat is ’t ook niet. Maar dat je daar je geld Uan geeft in plaats van aan goede verwen en pencee-^®u, dat is zonde en jammer. Wat is dat voor eennbsp;Schilder, die niet eens ordentelijke kleuren koopennbsp;^^u. Jieb ik je laatst niet betrapt, dat je roet uitnbsp;J®u schoorsteen haalde om er meê te schilderen?

-ocr page 18-

14

REMBRANDT VAN RIJN.

Root uit den schoorsteen! Waar dienen dan de verfkoopers voor ?

EEMBEANDT.

Wel! als ik roet kan bezigen om de noodige kracht in de donkere partyen aan te brengen...

WOUTEE.

Wat donkere partyen! Wel mengje van donkere partyen praten. Al je stukken laten zieh omtrentnbsp;even goed by nacht als by dag bezien, ’t Is tochnbsp;niets als zwarte schaduw, waar hier en daar een kopnbsp;uit komt kijken, dat men er bang voor zoü worden.nbsp;Neen ¦—• Krijn Jaspersz., die de uithangborden schildert, bezigt levendiger kleuren dan jy.

EEMBEANDT.

Dat geloof ik wel: die is kladschilder, en ik ben kunstenaar.

WOUTEE.

Neen vriend! dat meugje je verbeelden; maar ik heb het anders gemerkt: en zoo Saskia toch _per forsnbsp;met een schilder trouwen moet, dan dient het er eennbsp;te wezen van *t eerste water, zoo n van Dyck bynbsp;voorbeeld, die aan alle Hoven verkeert, zoo ’n Rub-bens, die geheimschrijver is van den Koning vannbsp;Spanje: zie, dat zijn nog lieden, daar men meê voornbsp;den dag kan komen.

SASKIA.

Ja, maar ’t is de vraag, of zulke groote Heeren

-ocr page 19-

15

REMEKANDT VAN RIJN.

met my voor den dag zouden willen komen. Oom! gy spraakt er straks zelf van, dat iedernbsp;zijn stand moet blijven: en zoo mag ik niet vergc-1 dat, hoe goed ik hot thands by u hebbe, ennbsp;met welke deftige lieden ik daardoor in kennis geko-men ben, ik toeh eigentlijk niet meer ben dan eennbsp;^oeredochter van Eaarep,

Wijze: De Tcomng le^.

Een burgerzoon, een burgerzoon Zij my tot gae beschoren.

Werd me ook eens vorsten hand gehoon Zy zou my niet bekcoren.

Neen need’rig blijft, in rang en stand.

Het boeremeisje uit Waterland.

WOUTER.

Al waar je tien maal een boeredochter uit Wat'er-^and, jo bent nu de nicht van den waard nit het Heeren-Logement, en ik zal niet dulden, dat je jenbsp;^®rgooit aan iemand, die je niet behoorlijk onder-Itonen kan. Daar is Albertsz: ik wed, dat hy hetnbsp;®iet my eens zal wezen.

VIERDE TOONEEL.

ALBEETSz, de vorigen.

ALBERTSZ.

Sinjeur Wouter! goeden morgen. Ik kwam ‘^eus vernemen, of er haast een verkooping by u zijn

-ocr page 20-

16

EEMBRANDT VAN RIJN.

zal: ik ken weêr eenigen van onze rijkaarts, wien de dukatonnen in den zak dansen. —¦ En hoe vaartnbsp;mijn engoltjén van een Saskia?

SASKIA.

Och! hoe zou het gaan? Weinig stof tot vreugde geeft het tegenwoordig.

ALBERTSZ.

Weinig stof tot vreugde. Heb je dan het jongste nieuws niet gehoord? Orsoy is over, en de Prinsnbsp;is er met het leger binnen getrokken.

WOUTEE.

Orsoy over! — Ja ik heb altijd gezeid, zoo dikwijls Zijn Hoogheid hier kwam, er is maar geen Generaal als hy.

-VLBEETSZ.

Niet waar ? Dat hebben wy vier maanden geleden gezien, toen hy Maastricht nam. ’t Zegt wat, eennbsp;wel versterkte vesting te belegeren en tot overgaafnbsp;te dwingen in ’t gezicht van twee vyandelijke legers!

EEMBKASTDT.

o gewis! Frederik Hendrik heeft zijn gelijke niet onder de veldheeren van dezen tyd.

ALBEETSZ.

Aha! gy ook hier. Sinjeur Rembrandt? hoe staat het leven? Nog altijd een ketter in de kunst?

WOUTEE.

Daar heb je ’t nu al.

-ocr page 21-

REMBRANDT VAN RIJN.

albertsz, naar de werkplaats toe gaande en eenige. prenten opnemende :

at heb je voor moois? Studiën! —• hm! die ^enus, daar heeft zeker de eene of andere wasch-^ouw voor gezeten.

EEMBEAKDT.

Ja, die zijn lichter te vinden dan Venussen.

ALBEETSZ.

Zeer beleefd voor onze lieve Saskia.

Nieuwe zangwijze.

Wat zoudt gy in vreemde hoeken Een model voor Venus zoeken?

Vriendlief I onder ’t zelfde dak Vindt gy dat op uw gemak.

WOUTEE.

Albertsz! ei! wat meugje.praten Denk je dat ’k ’t toe zoü laten ?

(Op Saskia wijzende.)

Zy hem strekken tot model?

Vriendhefl neen — ’k verbood het wel. ALBEETSZ.

Wis — moest hy haar portretteeren,

’k Wed, om ’t goed te bestndeeren.

Dat hy, hoe ge aan ’t brommen vielt,

’t ïraai model voor zich behield.

Hy zod er ook wat moois van maken, met zijn donkere verwen — een zwartin misschien!

2

-ocr page 22-

18

REllBRANDT VAN RIJN.

EEMBKANDT.

Wat zoü liy zoggen, als hy wist, dat ik haar portret reeds uit het geheugen gemaakt had.

ALBEETSZ, een andere prent opnemende :

Hm! '—¦ niet onaardig! maar zoo ijsselijk donker. Men kan niet zien wat in dezen hoek hier voorvalt.

EEMDEAJSTDT.

Wel dat kan men, by dergelijk licht, in de natuur ook niet.

ALBEETSZ.

Och wat natuur ! Men moet de natuur slechts navolgen in wat zy bevalligs en cierlijks heeft. Zie de Italianen : dat zijn eerst meesters! alles even edel,nbsp;even duidelijk, even helder. Ja man, als je in Ita-liën geweest waart, dan zoü je heel anders spreken.

EBMBEANDT.

Ik behoef niet naar Italiën te gaan om hoogen eerbied tc gevoelen voor Italiaansche kunst. Ik hebnbsp;Italiaansche voorbeelden genoeg nageteekend toen iknbsp;te Haarlem by Pinas was; — maar ik ben een Hollander en wil liever mijn eigen weg gaan dan eennbsp;gebrekkig navolger der Italianen worden.

ALBEETSZ.

Jong mensch! ge zijt op een verkeerden weg, geloof my. — In Italiën, daar is do wezenlijke tempel der kunst. Of, zie je tegen de verre reis op, ga dannbsp;ten minsten naar Antwerpen. Bestudeer de werken,nbsp;die de groote Rubbens vervaardigd heeft. Zie! dan zultnbsp;ge leeren, wat de tooverkracht der kleuren vermag.

-ocr page 23-

19

EEMBRANDT VAN RIJN.

VIJFDE TO O NEEL.

RüBBENS, in reisgewaad, de vorigen.

etjbbens , die de laatste woorden gehoord heeft, langzaam vooruit tredende:

Kan ik hier logys bekomen?

WOUTER.

Wel wis en zeker, mijn Heer! Saskie! laat het §oed van mijn Heer op de blaauwe kamer gebraclitnbsp;borden. (Een bediende brengt een reiszak in de kamer

linkerzijde.) Is mijn Heer alleen, als ik vragen mag?

EUBBENS.

Alleen, met mijn bediende. Gy zult onze paarden buiten den tocht zetten : wy hebben hard gereden .—, en de meeren zijn bezweet.

WOUTER.

OI de stal is warm genoeg. Komt mjjn Heer van Utrecht, als ik vragen mag ?

EUBBENS.

Kaatst van Utrecht, ja.

WOUTEE.

Kaat ik mijn Heer van zjjn mantel ontdoen: — ’''^sschien wel van het leger ?

EUBBENS.

Niet volkomen.

2*

-ocr page 24-

20

EEMBRANDT VAN RIJN.

WOTJTEE.

Zoo! — ik dacht althands.... maar neen., mijn Heer schijnt wel een Vlaming.

, nbsp;nbsp;nbsp;EUBBENS.

Ik ben een Nederlander, en dat zijn wy allen. Gy dient de Staten, en ik de Aartshertogin.

WOUTEE.

Mijn Heer zal zeker wel wat gebruiken na de reis ?

EUBBENS.

Voor ’t oogenhlik niets dan een teng gerstebier. {ny zet zich: Sashia brengt hem, een schenkkan en eennbsp;glas-) Is dat uwe dochter, hospes ?

WOUTEE.

Mijn nicht, om u te dienen.

EUBBENS.

Een aardige deerne, en die gewis vrij wat klapten aan de herberg bezorgt, (tegen Saskia) Uwnbsp;welzijn, bevallige Hehe! —¦ (tegen Wouter) Zoo iknbsp;my niet vergisse, spraakt gy over de kunst, toen iknbsp;hier kwam. Zijt gy ook een kenner, hospes ?

WOUTEE.

Ik? och heden heen; — maar daar is Sinjeur Al-bertsz, die is overal geweest en kan er fijn wat van: en daar is Rembrandt van Rijn, die doet ernbsp;ook wat aan.

-ocr page 25-

21

REMBRANDT VAN RIJN.

EtJBBENS.

Laat ik uw onderkoud niet stooren. Mijn Heer zeide zoo even...

ALBEETSZ.

Ik beweerde, dat de kunst geen slaafsche navolging der natuur bekoort te zijn; maar dat men deze Bloest nastreven in wat zy edel en schoon en poëtischnbsp;lioeft: en dat men zich daarin naar het voorbeeldnbsp;der Italianen heeft te richten.

EÜBBENS.

En ’t kwam my voor, dat die Jonkman dadr niet gaaf toestemde wat gy zeidet.

EEMBBANDT.

Ik beweerde, met allen eerbied voor de Italianen, dat er meer dan dén weg is, langs welken de Kunstenaar den tempel des roems bereiken kan.

ALBEETSZ.

Meer dan één weg ? ¦—¦ Ja, twee op zijn hoogste: poëzy in de gedachte en zuiverheid van teekening,nbsp;als by de Italianen, .—- of vernuftige ordonnantie ennbsp;fraaiheid van koloriet als by de Vlamingen.

EUBBENS.

Ei! daar is wat aan. Kent de Jonkman nog een derden weg ?

EEMBEANDT.

Ik durf niet zeggen, dat ik hem kenne; maar ik lioop hem te vinden.

-ocr page 26-

22

REMBRANDT VAN RIJN.

BUBBENS.

Braaf gesproken , en stout ondernomen, zij de onderneming ook gewaagd. — Gy zijt scHlder, naar ik hoore. En wat is het doel, daar gy naar streeft ?

EEMBEANDT.

De voorwerpen terug te geven, zoo als zy zich werkelijk aan de oogen voordoen.

ETJBBENS.

Hm ! — Zoo neemt gy alle poëzy uit de kunst weg en verlaagt haar tot een bloot kopywerk, evennbsp;als dat van den man, die beelden uit was kneedt:nbsp;zy mogen gelijken; maar zy missen de ziel, die ernbsp;het leven aan geeft.

ALBEETSZ.

Zie je, juist wat ik honderdmaal gezeid heb: mijn Heer schijnt een kenner.

Eekbeandt.

Mijn Heer verstaat my verkeerd. Ook ik wensch poëzy en leven in mijn werken te brengen; maar iknbsp;zoek die te verkrijgen door de uitwerking van hetnbsp;licht, dat, naar ’t my voorkomt, tot heden nog niet

genoeg bestudeerd is.

WOUTEE.

Wat praatje van licht! Dat is ’t ook niet: zoo ’n sikkepitje licht en verder donker als de nacht.nbsp;EEMBEANDT.

O! Ik zal ’t u uitleggen, wat ik bedoel, en tevens hoe ik op het denkbeeld gekomen ben om het licht

-ocr page 27-

23

REMBEANDT VAN RUN.

mijn hoofdstudie te maken. Mijn vader was een niulder by Leyerdorp. Hy wilde een godgeleerdenbsp;tan my maken en zond my ter schole; — maar reedsnbsp;troeg was de neiging tot de schilderkunst by mynbsp;Ontwaakt en besteedde ik al mijn snipperuren om nanbsp;te teekenen al wat ik maar aan prenten en voorbeelden bekomen kon. Had ik geen modellen, dannbsp;Ham ik kleedingslukken, kisten, meubelen, oudenbsp;tvapens, wat maar ’t reedst voor de hand was. Omnbsp;te teekenen begaf ik my altijd liefst naar een afgezonderd hoekjen beneden in den molen. Daar hadnbsp;tk'geen ander licht, dan ’t geen door ’t valluik naarnbsp;beneden viel. Dat noodzaakte my , de voorwerpen ,nbsp;die ik afbeeldde, zoo te plaatsen, dat ik ze of geheelnbsp;Hf gedeeltelijk in ’t licht kreeg; doch juist die lichtstroom , die, door het valluik nederkomende, eennbsp;beider schijnsel wierp op wat daar onder geplaatstnbsp;tvas en al wat daarom heen lag in ’t duister liet,nbsp;dat spelen en wederkaatsen van lichten en tinten,nbsp;de tooverachtige uitwerking, door de tegenstelling tenbsp;'H'eeg gebracht, dat alles had ten gevolge, datbymynbsp;boe langer hoe meer de zucht ontstond, om my meernbsp;byzonder toe te leggen op het naar waarheid terugnbsp;geven van ’t geen my zoo innig trof. Reeds de eerstenbsp;Voortbrengselen van mijn penceel, hoe onvolkomennbsp;Ook, getuigden van de plaats waar zy gedacht warennbsp;Oh Van mijn yverige pogingen om dat wonderspel vannbsp;licht en kleur met al hun omvang en tinten te be-


-ocr page 28-

24

JIEMBRANDT VAN RIJN.

spieden, de onderlinge verhouding, afwijking en toenadering van de uitwerkselen des lichts op de voorwerpen, en de harmony, daardoor ontstaan, nasr waarheid af te malen. — Ik genoot later het onderwijs van bekwame meesters ; doch ook zy wilden aiynbsp;den ouden sleur doen volgen, en ik wilde mijnennbsp;weg gaan, vrank en vrij. My op hun spoor bewegende , zoü ik een alledaagsch schilder geworden zijn:nbsp;langs het pad, dat ik my baan, zal ik, of onbekendnbsp;blijven •— of — men zal van my gewagen.

ALBEETSZ.

Kasteden in de lucht, vriend Rembrandt. Waarje den koninklijken weg opgewandeld, je zoudt al mooinbsp;wat te doen hebben —^ en nu ¦—¦ wat geeft het?nbsp;armoê en naarheid.

EUBBENS.

Jonkman! ik heb met belangstelling naar u gehoord; maar —• gun aan iemand van rijper leeftijd ennbsp;ondervinding, u ook een raad te geven. Ik heb innbsp;mijn leven al vrij wat jonge kunstenaars gekend: ennbsp;niet een onder hen, of hy waande zich een genie ,nbsp;bestemd om aan de kunst een wedergeboorte te doennbsp;ondergaan en zich een eigen pad te banen naar dennbsp;tempel der onsterfelijkheid; maar naarmate zy verdernbsp;kwamen en de dorens zich voor hun voeten vermenigvuldigden, en zy hun krachten meer beproefden,nbsp;verminderde dat stoute zelfvertrouwen en leerden zynbsp;inzien , hoe hun droomen slechts ydele begoochelingen

-ocr page 29-

25

EEMBEANDÏ VAN EIJN.

Waren, die zich niet lieten verwezenlijken. Ik heb uw Werk niet gezien en — al ware ik voor ’t overigenbsp;bevoegd toe — ik kan dus niet bëoordeelen, ofnbsp;8y een uitzondering op den algemeenen regel makennbsp;Zult. Doch misprijzen moet ik het, dat gy uw vorming aan u zelven alleen wilt te danken hebben. .—nbsp;Neen, al geve ik toe, dat de kunst niet in het stijvenbsp;keurslijf der methode behoort geregen te worden,nbsp;Doch zich bestendig naar dezelfde regels richten moet,nbsp;Dl geve ik toe, dat de Natuur de beste leermeeste-ressè blijft — verkeerd toch handelt hy, die daaromnbsp;de voorbeelden, door groote meesters gegeven, geheelnbsp;zoh verwaarlozen. Neen : •—• ook hen blijve hynbsp;gedurig bestudeeren en hy poge den eenen zijn zuiverheid van teekening, den anderen zijn tiksheid vannbsp;Penceelsbehandeling, den derde zijn bekwaamheid. innbsp;t schikken der figuren, den vierde zijn kunstigenbsp;schakeeringen van licht en tinten af te zien, en vannbsp;Dik hunner datgene over te nemen, wat hy gevoeltnbsp;lot het volmaken van zijn talent te behoeven. Maarnbsp;dwaas, in de kunstwaereld als in de geestelijke wae-^sld, is hy, die slechts op eigen krachten steunt.

SASKIA ter zijde tegen Eemhrmidt:

Is dat nu een raadgever, gelijk gy er van morgen een wenschtet ?

ALBEETSZ.

VTel gesproken, mijn Heer! zie daar wat ik onzen Jongen vriend hier al meermalen heb voorgehouden.

-ocr page 30-

26

EEMBRANDT VAN RIJN.

WOUTF.B.

Als een Kikero gesproken! Maar wat helpt hct.^ ’t Is aan een doovemans deur geklopt.

EEJfBEANDT.

Geloof my, waarde Heer! ik heb vele schilderyen gezien , ook van beroemde meesters : en toch, als iknbsp;ze lang en vaak bestudeerd had, kwam het meermalen by my op, dat ik, hun voetspoor volgende, mynbsp;nooit boven ’t middelmatige verhelfen zou.

' nbsp;nbsp;nbsp;WOUTER.

Zie je, liy is koppig ook! — Nu’t zal je berouwen.

RÜBBENS.

Welaan! ik wil hopen, dat het u gelukken moge, een nieuw pad voor u af te bakenen. Inmiddelsnbsp;beveel ik my aan , by gelegenheid iets van uw werknbsp;te zien.

EEMBRANDT.

Wat ik thands hier heb, is meest onafgewerkt; doch ik hoop u, zoo gy heden nog in de stad blijft, hetnbsp;een of ander te kunnen toonen, dat u in staat zalnbsp;stellen , mijne manier te bëoordeelen. Het is thandsnbsp;tijd, dat ik van hier ga: {tegen IFonter) ik moet bynbsp;den eigenaar zijn van dat pakhuis op de Bloemgracht,nbsp;waar ik over in besprek ben, om er mijn werkplaatsnbsp;in over te brengen : gy zult dan hier niet langer lastnbsp;van my hebben.

WOUTER.

Nu! ik hoop dat je met hem klaar mengt komen;

-ocr page 31-

27

REMBEANDT VAN RIJN.

¦Want het begint my machtig te verveelen, dien vod-dewinkel hier te houden.

ALBEETSZ.

Kom! dan ga ik met u, Rembrandt! Ik zal u dan Hog eens het goede voorhouden onderweg, {tegennbsp;Subbens) Uw dienaar, mijn Heer! (tegen Wouter)nbsp;En aperpo ! de verkooping ?

quot;WOUTER.

Maandag acht dagen, zonder fout.

ALBEETSZ.

Ik zal er wezen. {Hy vertrekt met Rembrandt).

WOUTER, tegen Saskia :

En wy aan ons werk. {tegen Rubbens) Als mijn Heer iets te bevelen heeft, mijn Heer heeft maar tenbsp;roepen. {Wouter en Saskia vertrekken).

ZESDE TO ON EEL.

EUBBBNs aüeen.

Die jonkman schijnt van yver vervuld. Wolk een r^uur straalde in zijn oogen toen hy sprak? Indiennbsp;het werkelijk genie, geen louter opgewondenheid is,nbsp;die hem doet handelen, dan is er wat groots vannbsp;hem te wachten. ^— (Op zijn zakuunverk ziende):nbsp;Heeds tien ure: •—• en de Prins nog niet hier: zelfsnbsp;®chijnt men op zijn komst niet voorbereid. Ik hebnbsp;i'Oeh den brief wel verstaan. (Hy haalt een brief voornbsp;den dag en leest dien) „ Mjjn Heer Rubbens ! Op

-ocr page 32-

28

REMBRANDT VAN RIJN.

„ last van Z. Hoogheid heb ik de eer u te melden, „ dat Z. Hoogheid u verzoekt, om redenen, die zynbsp;„ u melden zal, niet dadelijk naar ’s Gravenhagenbsp;„ te reizen, maar vooraf u naar Amsterdam te bege-,, ven, en aldaar af te, stappen in de herberg, ge-,, naamd het Oudezijds Heeren-Logement, waar Z.nbsp;„ Hoogheid in den voormiddag van den zeventiendennbsp;„ denkt aan te komen. Z. Hoogheid wenscht n aldaarnbsp;„ als hy toeval te ontmoeten, en het is Haar ver-„ langen, dat gy uw naam en het doel uwer zendingnbsp;,, zoo lang bedekt houdt. Ik ben em:. de Geheim-,, schrijver van Z. Hoogheid, enz.” — Nu ja -— datnbsp;sprak wel van zelf, ik zal niet aan de klok hangen,nbsp;dat ik kom met vredesvoorslagen; ¦—¦ ofschoon iknbsp;gewis hier te Amsterdam in dat geval een welkomenbsp;bode ware. '—¦ Met dat al, ik durf my niet verwijderen, zoo lang ik onzeker hen, of do Prins zijnnbsp;toezegging houdt. Ik wilde anders deze rijke hoofdstad wel eens bezien, die ten koste mijner woonplaatsnbsp;Antwerpen op eens tot zulk een voorspoed is geraakt,nbsp;en reeds nu in de zeven Gewesten den boventoonnbsp;voert. '—' Had die 'jonge kunstenaar maar iets vannbsp;zijn werk by de hand gehad, dat zod my den tijdnbsp;korten. — De hospes sprak van vodderyen, die zichnbsp;hier bevonden: — hy woont dus hier: — zou dienbsp;afsluiting ginds....? (hj staat op en begeeft zich naar denbsp;xverhplaats). Ja waarlijk een geheele werkplaats!nbsp;Hoe geestig is dat licht hier bespaard! —¦ Met hoe-

-ocr page 33-

29

EEMBRANDT VAN RIJN.

^eel smaalv die pels, die wapenrusting geschikt? — baarlijk, die jonkman heeft gevoel... en die schet-hier ruw op de wanden neêrgeworpen! Welknbsp;stoutheid van omtrek en hoe veel effekt door denbsp;loutere tegenstelling van licht en bruin! —' Doch watnbsp;dit? .—• Platen — etswerk! ¦—¦ en hetzelfdenbsp;Onderwerp vier —¦ vijf malen behandeld —' goed zoo!nbsp;^at getuigt van een lolFelijke zucht om naar ’t vol-komene te streven. •—• Maar!.... hoe meer ik dit werknbsp;l’ozie.... hier is meer dan gewone hebbelijkheid, hiernbsp;leven, hier is waarheid. En •— zod ik hier geennbsp;Schilderwerk vinden. —¦ Ha! hier staat een portret,nbsp;^at is dat? By mijn patroon! het schoone meiskennbsp;'lil de herberg: fde schüdery met aandacht heschouwen-Rubbens! Rubbens! hebt gy een mededingernbsp;gevonden? .—• Ja waarlijk, hier is een andere kunstnbsp;^an de mijne, doch hy, die dit vervaardigd heeft,-isnbsp;Schilder geboren. (Ily zet de scUldery weder neder).

ZEVENDE TOONEEL.

KUBBENS, SASKIA.

SASKiA, die de laatste woorden van Ruhhens gehoord heeft, vrolijk toesnellende.

Zoudt ge waarlijk denken, mijn Heer ?

EUBBENS.

Aha! het origineel van het portret. ¦—• Ja onge-livijfeiti, geestige deerne! En ik hoop, dat het u niet mishaagt.

-ocr page 34-

30

REMBRANDT VAN RIJN.

I nbsp;nbsp;nbsp;SASKIA.

My mishagen ? 0! verre van dien.

RUBBENS.

Ik bolioef het ook niet te vragen. Wie zoo kon schilderen, gevoelde wat liy uitdrukte... en hy moestnbsp;ook wel ongevoelig zijn, die lang met u onder eennbsp;dak woonde en wiens hart koel bleef voor zooveelnbsp;bekoorlijkheden.

SASKIA.

Ei zie eens: die Vlaamsche Heeren weten altijd de meisjens met zoete woordjens te paaien.

KIIBBENS. nbsp;nbsp;nbsp;^

Ik spreek alleen van wat de vervaardiger van dit afbeeldsel gevoelen moet: ¦—• ik hou voor zeker, datnbsp;hy u lief heeft, en ik waag er de onderstelling by,nbsp;dat hy u ook niet onverschillig is.

SASKIA.

Mijn Heer!...

KtJBBBNS.

Nu bloos maar niet: het kan u tot geen oneer verstrekken, genegenheid toe te dragen aan iemandnbsp;van zooveel talent als deze Jonkman bezit.

SASKIA.

Dat is hèt niet, zoo als oom zegt.

-ocr page 35-

REMBRANDT VAN RIJN. nbsp;nbsp;nbsp;31

Wijze : Temmen voulez-vous éprouver.

Gewis het is my onhelccnJ,

Of Eenibrandt zich verstaat oj) ’t schild'ren :

Of hy zijn aanleg en talent Naar eisch besteedt of laat verwilderen.

’k laat daaromtrent elks oordeel vrij. et Weet dit alleen: hy mint my feeder.

KUBBENS.

Hy heeft gelijk, lief kind! En gy ?

SASIvI.4.

En ik mijn Heer 1 ik min hem weder.

EUBBENS.

Recht zoo , het is niet de kunstenaar, het is de zelf, dien gy lief hebt. Ja! zoo gaat het, ennbsp;beeft mijn beeljen ondervinding my ook geleerd;nbsp;^'len moge zooveel talent hebben als mogelijk is —nbsp;by de vrouwen te slagen dient er nog altijd ietsnbsp;^öders hy te komen. —¦ Maar, kindlief! het ver-heugde

u toch , toen ik u zeide, dat ik dien jonkman bekwaamheid toekende.

SASKIA.

^Ongetwijfeld! want, weet gy, dan is er nog kans op.

EUBBENS.

Op

wat? Nu —’ gy kunt my immers wel vertrouwen!

SASKIA.

^®b ja mjjn Heer! gy zyt zoo goed....

-ocr page 36-

REMBRANDT VAN RIJN.

EUBBENS.

Ja, dat liebben de meiskens my meer gezeid. Ik luister met aandacht.

SASKIA.

WeT nu! mijn oom heeft my verboden, verder verkeering met Rembrandt te hebben; om dat hy

zegt, dat hy ’t nooit ver brengen zal.

%

RTJBBENS.

In ’t schilderen namelijk? •—¦ als of men daar een man voor nam.

SASKIA.

Och neen! mijn Heer begrijpt my wel...j ’t Is, oom gelooft niet, dat Rembrandt ooit genoeg verdienen zal om een vrouw te onderhouden..

KUBBËNS.

- Ja, zie daar een andere vraag. — Dat hy een groot kunstenaar worden zal, dat hy ’t reeds is,nbsp;daarvoor wil ik n een briefjen van mijn hand geven;nbsp;maar of hy er veel meê verdienen zal, zie je, datnbsp;hangt van twee dingen af. Voor eerst, dat hy trouwnbsp;door werkt: .—¦ en ten tweede, dat hy veel koopersnbsp;voor zijn werk vindt.

SASKIA.

Zie je, dat is ’t juist. Hy werkt wel; maar hy is ongestadig en springt gedurig van ’t een op ’t ander.

EÜBBBKS.

Dat is een slecht vooruitzicht in ’t huwelijk.

-ocr page 37-

33

REMBEANDT VAN RIJN.

SASKIA.

Och! mijn Heer spot weer met my. Ik bedoel, maakt zijn werk zoo zelden af: ¦—• hy wil altijdnbsp;Wat veranderen; en is nooit voldaan over ’t geen hynbsp;gemaakt heeft.

EUBBENS.

Dat zie ik gaarne: elk nieuw werk is by hem het Voorwerp eener nieuwe, opzettelijke studie: — datnbsp;bewijst voor hem.

SASKIA.

Maar zoo doende verkoopt hy niet de tiende part Van wat hy verknopen kon: ¦—• en dan de koopers!nbsp;®eh heden! Die Alhertsz heeft het oor van alle rijkenbsp;Miden : als hy ze afraadt te koopen, dan doen ze ’tnbsp;niet: en, mijn Heer heeft het straks kunnennbsp;^ooren •—• ’t is juist Alhertsz, die beweert, dat Rembrandt op een verkeerden weg is.

EUBBENS.

Ja! dat ziet er gek genoeg uit. Wy moeten zien, ^ien kunstkenner tot andere gedachten te brengen,nbsp;it hem by voorbeeld eens vertelde, dat nwnbsp;Griend.... hoe heet hy ook?

SASKIA.

Ilembrandt van Rijn.

EUBBENS.

Juist, dat Rembrandt van Rijn de eerste schilder Amsterdam is?

3

-ocr page 38-

34

REMBRANDT VAN RIJN.

SASKIA.

Och. mijn Heer! Wat zal ’t baten? Hy is zoo wijs en zal u niet gelooven.

Wijze : Uit den Pijper van den Koning van Pruissen,

Hy is zoo wijs, hy is zoo wijs:

EUc stelt zijn oordeel hier op prijs.

En, mocht gy ook als Brugman praten,

Hy zal zijn meening niet verlaten:

Hy is zoo wijs, hy is zoo wijs.

EUBBENS.

Ja erg genoeg! een kunstkenner te overtuigen, behoort zeker onder de moeilijkste ondernemingen. Maar ik wil de hoop toch niet opgeven.

SASKIA.

O Mijn Heer! kreegt gy dat gedaan, ik zoude u eeuwig dankbaar wezen.

ACHTSTE TOONEEL.

RüBBENS, SASKIA, WOUTER, daarna de paadje en Bedienden uit de Herberg.

WOUTER.

Saskie ! Saskie! Daar is volk! een Edeljonker in ’s Prinsen livry.

EUBBEKS j ter zijde.

Aha! nu zal ik uit de onzekerheid geraken.

-ocr page 39-

35

REMBRANDT VAN RIJN.

Igt;e PAADjK , ophomende: hy heeft zijn linhemrm in een sluier hangen.

Wijze: Suzan soriait da son village.

In allerjl vooruitgetogen.

Melde ilc u hier Zijn Hoogheid aan.

Maakt u gereed, naar uw vermogen, ’

Den braven Prins ter dienst te staan.

Hy wil hier toeven.

Uw wijn eens proeven,

En zich versterken met voedzame spijs.

Moogt gy , mijn vrinden!

Straks ondervinden,

Dat hy uw keuken gesteld heeft op prijs.

Toont u dus allen vlug en vaardig !

Steekt op het vat! bereidt het maal.'

Op Hospes! op! een goed onthaal Is Predrik Hendrik waardig, (pis.

WOUTEE.

Prins hier komen! Wat een vreugd! Wat een Had ik het maar vroeger geweten... en wanneernbsp;zijn Hoogheid hier wezen?

DE PAADJE.

Ik hen te Ahcou vooruitgereden, waar de paarden S^toêrd ziin. Binnen ’t half uur kunt ejv den Prins

'¦'^rwachten.

WOUTEE.

_ Och lieve deugd! —¦ dan hebben we ook geen kjd te Verliezen. \Zich tot de Bedienden wendende:) Joris!nbsp;°P als de wind naar den pasteibakker in do Nes,

-ocr page 40-

36

REMBRANDT VAN RIJN.

om een fezant of drie» wat anipjens en een paar risten leeuwrikken, als hy ze heeft; en laten de jongens van Marretjenbuur komen om den kok te helpen,nbsp;als ze te vinden zijn, die straatslijpers die ze zijn.nbsp;En jy, Teeuwis! zeg aan den kok, dat hy een lendenbsp;aan ’t spit steekt en voor de pottazie zorge: en jy,nbsp;Michiel! tap een dozijn kannen van den ouden Rijnwijn, en een paar kannen Malvezye en Franschennbsp;wijn ¦—¦ en zie, of we genoeg van ’t achtguldensnbsp;bier hebben; en laat Këes toch zorgen voor ’t paardnbsp;van den Jonker; '—¦ en laat Griet de pronkkamernbsp;uitboenen, en Reym naar den tuinder loopen om alnbsp;de bloemen, die er te krijgen zijn. {I)e Bediendennbsp;vertrelcken. Wouter vervolgt tegen SasMa, die den Paadjenbsp;een roemer wijn aanbiedt^ Zoo Saskie! dat ’s goed. Denbsp;Jonker zal wel dorst hebben.

DE PAADJE, drinkende, tegen saskia.

Uw gezondheid, mijn engel!

SASKIA.

Heeft de Jonker zich bezeerd ?

WOUTER.

Toch niet van ’t paard gevallen?

DE PAADJE, den sluier af nemende,

Neen! ’t is slechts, om de schokken, die ’t rijden veroorzaakt, dat ik den arm, wanneer ik rij , nognbsp;in een bandelier drage. Maar dc wond is zoo goednbsp;als genezen: ’t was maar een schot in de hand, voornbsp;Maastricht gekregen, toen ik den Prins vergezelde,

-ocr page 41-

87

REMBEANDT VAN RIJN.

terwijl hy door de loopgraven reed. ’t Zal weldra Over zijn ; maar, al woü het mooiste meisjen vannbsp;waereld het likteeken wegkussen, ik zoü het nietnbsp;'Villen missen; want hoor slechts, hoe gelukkig iknbsp;'vas, toen ik de wond kreeg.

Wijze: Uit Frosine.

Dc loopgraaf naauwlijks uitgekomen.

Zag ik ecu Spanjaart op de loer.

Hy had den Prins ten doel genomen En hracht de lont reeds aan zijn roer.

’k Dacht: „ Vriend! uw opzet zal ik stoOren.

’k Wierp my vooruit — hier kleef geen keus — En ’t schot kwam my de hand doorboren.

Wat keek die Spanjaart op zijn neus.

SASKIA.

En zoo redde uw opoffering des Prinsen leven. ^! dat was schoon van u gedaan, Jonker!

'Wbbeus, die op den voorgrond gebleven is, fer zijde.

G^root is de Veldheer, en edel de Vorst, voor Wiens behoud men alzoo zijn eigen leven niet telt.

WOUTER.

En , als ik vragen mag, is nu het vechten gedaan, de Prins voor goed terug ?

DE paadje.

»Oor Van ’t jaar, ja

doen ?

en wat viel er meer te


-ocr page 42-

En Valkenburg en Venlo en Roermond En ’t sterk Maastricht, ’t viel al in onze handen.

Ook Limburg meê, en de omtrek heel in ’t rond Erkent de wet der vrije'Nederlanden.

AVy tarten daar des vyands macht:

En ’t nieuw gebied, dat ginds voor ons moest bukken,

Thands onder de Unie weêrgebracht,

Dat laat ook ’t verste nageslacht Zich door geen vreemd’ling ooit ontrukken ,

Neen, nooit ontrukken.

WOUTEE.

Neen voorwaar niet, Laten zy maar komen, die ’t ons afhandig willen maken. Maar dat is ’t niet.nbsp;Lieve hemel! waar dacht ik om. De boel ziet ernbsp;ook mooi uit hier. De zaal kan toch in dien staatnbsp;niet blijven, ’k Zou me schamen als Z. Hoogheidnbsp;dien misselijken winkel zag. Hier jongens! {Eennbsp;paar Bedienden homen.) Breng me gaauw die prul-lekraam naar den zolder. (Hy wijst op de werlcplaats.)

SASKIA.

Maar Vader! (stil tegen hem) bedenk’, dat Rembrandt het gebruik van de zaal gehuurd heeft, en, slecht te vrede zal wezen, indien....

WOUTER, overluid:

Ja, dat zeit wat. De Prins zou mooie gedachten van ’t Heeren-Logement krijgen, als hy zag dat


-ocr page 43-

39

REIIBEANDT VAN RIJN.

^fgeschoten vertrekjens op de groote zaal had. En dat is ’t ook niet. Maar, wat die kladder zeggennbsp;moge of niet:

Wijze ; On. doit soixante mille francs.

Ik mag, ofschoon het Logement Geheel verhuurd waar’ aan den vent,

Mijn plicht hier niet verzuimen.

Waar Preed’rik Hendrik zich vertoon’,

Men is alom sints lang gewoon,

De plaats hem in te ruimen.

SASKIA.

Maar Vader! laat my ten minsten de sehilderyen de prenten op een geschikte plaats brengen.

WOUTER.

Gekheid! Pak den boel maar byeen: ’t heeft toch Mets om ’t lijf.

BUBBENS.

Met nw verlof. Liever, dan die voorwerpen van kunst naar den zolder te brengen, waar zy misschiennbsp;bestuiven of zoek raken, plaats ze in mijne kamér:

is hier vlak by: en ik zal er zorg voor dragen.

r

SASKIA.

O ja! als mijn Heer die goedheid had...

WOUTER.

Mn, my is ’t om ’t even; maar ik zod mijn Heer Dooit hebben durven vergen, dien ballast tot zich tenbsp;Demen..

-ocr page 44-

{De Bedienden nemen het schotiverk uit elkander, terwijl Saslda de prenten in een omslag bergt en in de hamer van Bubbens brengt. Teruggekeerd, wilnbsp;ZIJ een achildery opnemen, doch Bubbens voorkomt haar.)

BUBBENS.

Wacht kindlief! Ik zal u helpen. Ik heb daar meer meê omgegaan. (Zy dragen te samen de schilderyen weg.)

WOUTBE.

Zie zool en nu den boel wat opgeknapt.

SASKIA.

Laat my daarvoor zorgen, Vader.

{Bubbens is, na de laatste schildery binnen gebracht te hebben , in zijn hamer gebleven. Wouter vertrekt. Saskia schikt de stoelen en veegt denbsp;tafel af.

NEGENDE T O O N E E L.

DE PAADJE , SASKIA.

DE PAADJE, ter zijde.

Wacht eens! de Prins heeft my gezegd, ik zoü onderzoeken, of de Bidder reeds ware aangekomen:.—¦nbsp;zy spreken daar van schilderyen; zouden zy van hemnbsp;zijn? dat moet ik te weten komen, {tegen Saskia)nbsp;Zeg eens, diefjen van mijn nachtrust! Die schilde-ryeu, die daar binnen werden gedragen, die behooren...

iJ

-ocr page 45-

SASKIA.

Aan een schilder. Ja Jonker'.

DB PAADJE.

Dat zoü ik zoo wat half vermoed hebben, logeert die schilder hier? •—

SASKIA.

Om u te dienen, Jonker.

DE PAADJE.

En is hy van buiten hier aangekomen?

SASKIA.

Ja Jonker, {ter zijde) Wat kan hem toch aanspo-^'en, daarna te onderzoeken. Zou hy ook, of zoü tQisschien de Prins, zijn portret door Eemhrandt willen laten maken?

DE PAADJE ter zijde.

Ik durf niet bepaald vragen, of hy van Antwerpen l^omt; want zoo ik den Prins wel verstaan heb, dannbsp;quot;loet hun samenkomst geheim blijven en heeft denbsp;ilidder waarschijnlijk zijn naam en de plaats van waarnbsp;V kwam verzwegen. Zien wy dus er met een listnbsp;échter te komen.

Wijze : Tai di Vargent.

Zeg my, kindlief is ’t niet waar?

’t Is een vaardig kunstenaar.

SASKIA.

Jonker , ja : hy ia bekwaam En verwerft rich wis een naam.

-ocr page 46-

42

REMBRANDT VAN RIJN.

DE PAA0JE, ter zijde.

Ja! hy is ’t, ja! hy is ’t:

Zeker ’k hek my niet vergist.

Eubbens is 't, Eubbcns is ’t;

Maar ’k dacbt niet, dat zy bet wist.

SASSiA, ter zijde.

Ja! zoo is ’t, ja! zoo is ’t.

Ja! by beeft zicb niet vergist.

Ja I zoo is ’t, ja! zoo is ’t.

Maar ’t dacbt niet, dat by bet wist.

PE PAADJE, ter zijde.

Laten wy vérder hooren.

Tegen saskia.

’t Zijn portretten, die by maalt.

Wier gelijknis nimmer faalt?

saskia.

Ja , portretten : en ik zweer ,

Scboouer zag ik nimmermeer.

DE PAADJE en SASKIA.

Ja! hy is ’t, enz.

Ja , zoo is ’t, enz.

DE PAADJE, ter zijde.

En nu — om volle zekerheid te hebben — men wil, dat Rubbens niet ongevoelig is voor vrouwenschoon,nbsp;en zoo dat het geval is, dan zal hy ook dit aardignbsp;duiden niet ongemoeid hebben gelaten, {tegen Saskia)nbsp;Kindlief, vertel my eens in vertrouwen..

-ocr page 47-

43

REMBKANDT VAN RIJN.

’k Wed hy bKes, reeds menigmaal,

. nbsp;nbsp;nbsp;V in ’t oor verliefde taal.

SASKIA.

Jonker foei! — wat deukje wel,

Dat ik u dat navertel ?

DE PAADJE en SASKIA.

Jal hy is ’t, enz.

Ja! zoo is ’t, enz.

SASKU.

Maar ik verpraat hier mijn tijd en ik moet my nog kleeden. — Vaarwel, Jonker! en als je er meernbsp;Van wilt weten , daar is de man zelf. {Zy vertrekt,nbsp;Rembrandt in ’t voorbijgaan, een kushand toewerpende.)

DE 'paadje.

Zij schijnen al mooi familiair met mekander. TIENDE TOONEEL.

DE PAADJE, EEMBEANDT, een veiToesten stormhoed dragende.

EEMBEANDT.

Kom aan! — Ziedaar een kostelijken stormhoed : ^ie zal een treffelijke uitwerking maken tegen eennbsp;donkeren achtergrond... maar wat zie ik?., de geheelenbsp;toestel geremoveerd!

DE PAADJE, ter zijde.

Bat ’s raar. Ik had hem my ouder voorgesteld. Nu , die schilders hebben zoo vele geheimen; waaromnbsp;niet ook een om jeugdig te blijven? {tegen Rembrandt)nbsp;Ik heb wel de eer..,.

-ocr page 48-

44

EEMBRANDT VAN RIJN.

EBMBHANDT, zonder op hem te letten.

Joost haalme ! Waar zijn mjjn schilderyen ?

DE PAADJE.

Ik heb die zoo even naar gindsche kamer zien brengen, Heer Ridder!

EESIBEAHDT.

Heer Ridder? —¦ Fopt hy my? Wie is die hekkcn-springer? •— In gindsche kamer, zeg je?

DE PAADJE.

Gy behoeft er u niet over te bekommeren: een Ruiter, die daar zijn intrek genomen heeft, en denbsp;mooie deerne uit de Herberg, hebben er alle zorgnbsp;voor gedragen.

EEMBEANDT.

Ja! dat is wel mogelijk; maar als ’t daar op aan komt, vertroüw ik niemand beter dan, my zelven.

DE PAADJE.

Had ik op dat oogenblik kunnen vermoeden, dat de voorwerpen, die zich hier bevonden, u toebehoorden, ik had wel zorg gedragen, dat er niemandnbsp;aan raakte.

EEMBEANDT.

Heel vriendelijk ; maar ik begrijp niet....

DB PAADJE.

Gy zult my beter begrijpen, wanneer ik u zeg , dat ik tot het gevolg van Zijn Hoogheid behoor, ennbsp;het dus mijn plicht is, zorg te dragen voor hen,nbsp;die Zijn Hoogheid onderscheidt.

-ocr page 49-

45

REMBRANDT VAN RIJN.

REMBSANDT.

Zijn Hoogheid is wel goed. (ter zijde.) Ben ik mal of word ik er voor gehouen (luid.) Zeg reis Jonker!nbsp;kent Z. Hoogheid my dan?

DE PAADJE.

Gy spot, heer Ridder !

Niemce Éangwijze.

Den grooten kunstnaar, zoo heroemd Als ’t wonder van zijn tijd,nbsp;tVien elk den Prins der Schilders noemtnbsp;En huldigt nijd en zijd,

¦ffie hem niet kent, bewijst gewis ,

Dat hy bekend by niemand is.

Wie zoü u niet kennen, u, wiens penceel zoó Vele wonderen baarden, u, wiens losheid van teeke-ning, vlugheid van schepping, vlugge ordonnantiënnbsp;en bevallig koloriet eiken kenner in verrukking brengen: (ter zijde) als hy nu niet te vrede is, weet iknbsp;ket niet.

EEMBEANDT.

Mooi gezeid. Jammer maar, dat ik er niets van Op my zelven weet toe te passen ; ¦—¦ want waarachtig, als je van Rubbens spraakt, dan zoü iknbsp;zeggen; je hebt hem naar eisch geprezen; ¦— maarnbsp;ivat my betreft, ik kan my den door u gegeven lofnbsp;niet toeeigenen.

-ocr page 50-

46

REMBRANDT VAN RIJN.

DE PAADJE.

Hoe heb ik bet,? (ter zijde) 0! ik begrijp al: by wil zijn incognito bewaren; (luid) maar met my behoeftnbsp;gy niet te veinzen: de Prins beeft my gezegd, datnbsp;ik u waarschijnlijk bier zofi vinden, en tevens , datnbsp;hy u zoo straks bier hoopt te spreken.

EEMBEANDT.

De Prins? ¦— my ? (ter zijde) —¦ wil hy zijn portret laten maken?

DE PAADJE.

En hoe is ’t, Heer Ridder? Zult gy ons nu den vrede bezorgen ?

KEMBKANDT.

Den vrede? Waf belieft?

DE PAADJE.

Wijze : Jfe Souviens-tu ?

o Ja, gewis! by ’t schitt’rend eerelover,

Dat luistervol uw schedel reeds omzwiert.

Blijft uog een roem, Heer Bidder, voor, n over :

’t Is, dat ge uw Iffuin met vredeolijven eiert.

’k Verw'acht, als ’t eind van uw groothartig streven ,

Dat Neerland ras een eind aan ’t strijden zie.

U voegt die eer; want door geheel uw leven Was wat gy voorthraoM, harmonie.

EEMBKANDT, ter zijde.

’t Is jammer : ’t lijkt een aardige jongen ; maar hy is zeker een beetjen...

DE PAADJE.

Hebt gy een voorspoedige reis gehad, Heer Ridder ?

-ocr page 51-

47

REIIBIIANDÏ VAN RIJN.

EEMBEANDT.

Een reis ? En waar denkje dan dat ik van daan ben gekomen ?

DE PAADJE.

Waarschijnlijk van Antwerpen*

EEMBEANDT.

Dat hebje dan net mis; want ik kom niet verder dan van den Niezel.

DE PAADJE.

Gy schijnt er vermaak in te vinden, den spot met tty te drijven, Heer Ridder !

EEMBEANDT.

Wel! ik wou wel weten, wie hier van ons tweeën den anderen voor den mal houdt Jonker! wat kannbsp;de Prins van my begeeren? Wil hy zijn portretnbsp;Van my Laten maken?

DE PAADJE.

Zijn Hoogheid heeft my daarvan niets medegedeeld.

EEMBEANDT.

Of wil je je eigen portret hebben, ik zal ’t pro-beeren; ofschoon ik liever je vader of je grootvader Schilderde, al zy nog leefden. Want zie — Ouwenbsp;lui — dat is mijn liefhebbery.

DE PAADJE.

En het lieve nichtjen van Wouter dan?

EEMBEANDT.

Gandseh bloed, hebje dat gezien? vertel het niet ever; ’t was uit mijn hoofd.

-ocr page 52-

48

REMBRANDT VAN RIJN.

DE PAADJE.

En het beroemde Strooienhoedjen?

KEMBRANDT.

Ahveêr : — nu zod ik haast gaan gelooven, dat je my voor Ruhbens aanzaagt; want die heeft eennbsp;strooienhoedjen geschilderd.

DE PAADJE.

quot;Wel zijt gy dan niet.... (ter zijde) o Wee! daar heb ik my versproken.

REMBRANDT.

Rubbens! werd die hier verwacht? moest de Prins Ruhbens hier spreken?

DE PAADJE.

Dat zeg ik niet; maar....

REMBRANDT.

O Gewis.... die Vlaming, die hier straks was.... ja zeker., hy moet het zijn..! en was dat de man , dienbsp;zorg gedragen heeft voor mijn schilderyen?

DB PAADJE.

Ik weet niet.... een Ruiter, in een lederen reisgewaad.

REMBRANDT.

Jonker! Die man heeft my straks hier goeden raad gegeven; die man heeft voor mijn onnoozelenbsp;proeven zorg gedragen. Waar is hy ? Ik moet hemnbsp;spreken.

-ocr page 53-

49

REMBEANDT VAN RIJN.

DE PAADJE.

Ja •—• waar hy is.... (ter zijde) o ik onbezonnene, ik heb den eenen voor den anderen genomen, (luid.)nbsp;Maar luister! hoor ik daar geen juichtoonen? Geennbsp;hoefgetrappel ?... Daar is de Prins! (liy snelt naarnbsp;buiten.)

EEJIBEANDT.

Ja •—-nu zal ik wel niets vernemen. Maar hooren ^ eens, wat Albertsz my raadt. (Hy hegeeft zichnbsp;'n.aar den achtergrond en verwijdert zich na ’s Prinsennbsp;^^omst.)

' ELFDE TOONEEL.

^EEDEEIK HENDEIK, WOUTEE, SASKIA, de PAADJE, gevolg van den Prins en Bedienden.

PEEDEEiK HEijDErK, tegen het volle, dat buiten is:

Ik dank u, mijn vrienden, ik dank u.

WOUTEE, zich buigende.

Je Hoogheid!., ik en mijn nicht., mijn nicht en ik..

zijn zoo byzonder gestreeld door de eer... door geluk... je Hoogheid... ik zeg meer dan ik voelennbsp;neen! dat is ’t ook niet.

PEEDEEIK HENDEIK.

Ik dank u, vriend Wouter, en ik verzoek u verschoning , zoo ik u ben komen overvallen; ik kom •Misschien wat vroeg.

4

-ocr page 54-

50

REBH3EANDT VAN RIJN.

WOUTEB.

O ! jo Hooglieid komt altijd vroeg genoog... noen! dat is ,’t ook niet.

SASKIA.,

Vroeg genoeg voor den vyand, meent mijn oom.

WOUXEE.

Juist, juist, dat is het. Ik hoop maar dat je Hoogheid alles in orde zal bevinden.

EEÊDEEIK HEXDEIK.

Ik twijfel dat de kok

er niet aan: indien gy slechts zorgt, in tijds gereed zij; want de morgenridnbsp;heeft my eetlust gegeven. En hoe is’t? geen nieuwsnbsp;te Amsterdam?

WOUTEE.

Niets, als dat wy byzonder verheugd zijn, met de veroveringen, door je Hoogheid gemaakt, die onsnbsp;de hoop geven, dat weldra een voorspoedige vrede...nbsp;{Saskia stoot hem aan). Neen! dat is ’t ook niet.

EEEDEEIK HENDEIK.

Een voorspoedige vrede? — Nu ja! — zorg slechts, dat ik dezen namiddag paarden heb voornbsp;mijn karos.

WOUTEE.

Hoogheid ons zoo


Denkt je verlaten ?

spoedig weêr te


EEEDEEIK HENDEIK.

Ik moet heden avond te Haarlem zijn: en de dijk is in ’t donker slecht te rijden, {te^en zijn gevolg)

-ocr page 55-

.51

REMBRANDT VAN RIJN.

Ik hoop u straks aan den diseh te zien, mijne Hee-! Jonker van Zuylenstein, gy blijft.

TWAALFDE T 0 O N E E L.

FKEDBRIK HENDRIK , DE PAADJE.

PREDERIK HENDRIK.

iVel Jonker! is de Ridder hier?

DE PAADJE.

Ik zod my zeer bedriegen, Uwe Hoogheid! indien ky zich niet in die kamer bevond.

PREDERIK HENDRIK.

Hebt gy er u van overtuigd?

DE PAADJE.

Och! Uwe Hoogheid! Ik zal het maar gul weg kekennen; ik heb een domme streek gedaan. Er wa.snbsp;kier nog een schilder, en ik heb den een voor dennbsp;^der aangesproken.

PREDERIK HENDRIK.

Waarlijk? en dus het geheim verklapt?

DE PAADJE.

Ik

vrees van ja.

PREDERIK HENDRIK.

tr,


Wees in ’t vervolg voorzichtiger. Het kon u ge-®tiren, dat u mettertijd een zending werd toever-

4*

-ocr page 56-

52

EEMBEANDT VAN EIJN.

Wijze Le /premier pas.

Tot wien hy spreekt moet steeds een Staatsman weten:

Hy faalt gewis, als hem die knust onthreekt.

Moog’ hy ¦geleerd, vemnftig, schrander hecten ,

’t Baat alles niet, zoo lang hy hlijft vergeten.

Tot wien. hy spreekt.

Nu, stel tl gerust: hot kwaad is zoo groot niet, en, wat mj betreft, mag men gerust over do dakennbsp;schreeuwen, dat de Eidder hier is.

DE PAADJE.

Waarlijk? — Nu, ik mag lijden, dat hy weêr onverrichter zake vertrekt.

PEEDEEIK IIENDEIK.

Ei zoo? De Jonker schijnt niet naar vrede te verlangen.

DE PAADJE.

Neen voorwaar niet. Die zoü my slecht te pas komen, op een tijdstip, dat ik mijn sporen nog moetnbsp;winnen: en daarenboven, ik ben nog niet bekwaamnbsp;genoeg in de krijgskunst: —¦ die hoop ik eerst nognbsp;een jaar of wat by Uwe Hoogheid te leeren.

, EEEDEEIK HENDEIK.

In do daad? Dus moeten de Zeven Gewesten zoo lang wachten, met vrede te sluiten, tot dat do Jonker volleerd is in de krijgskunst? — Doch, uw eigen belang eens daargelaten, waartoe zouden wynbsp;langer oorlogen? Het dool van den krijg is bereikt.

-ocr page 57-

REaiBEANDT VAN RIJN. nbsp;nbsp;nbsp;53

Wijze: Vit de Eerste Liefde.

Geheel zijn Neêrlands vrije Staten Verlost van ’svyands dwangge'weld.

De Spanjaart heeft dcez grond verlaten.

En rnimt alom voor ons het veld.

God schonk ons zegen en viktorie.

Wat wcnscheu kan ik verder voêu?

DE PAADJE.

Gy deedt genoeg voor uwe glorie,

Laat ons ook iets voor de onze doen.

PEËDEKIK HENDEIK.

hi,


Stil! Bedenk, dat wy in Amsterdam zijn, waar naar vrede verlangt, en wenschen als de uwenbsp;^Walijk zouden kunnen worden opgenomen. ¦— Maar

^®rvan genoeg; onderzoek eens, of gy u niet bedrogen

, gelei

hebt, en, zoo liy, dien gy vermoedt, de Ridder is

dan bier. {De Paadje hegeeft zich in de Kamer Mullens. Vrede! Ja ,— maar eerst dan, wan-Spanje gelieel vernederd is.

DEBTIENDE TOONEEL.

PEEDEEIK HENDEIK, EUBBENS, DE PAADJE.

DE PAADJE, aanmeldende.

Ridder Rubbens!

{Hij legeeft zich op den achtergrond).

^ubeens. {Hy is geheel in H zwart, met een gouden heten en juweelen hoedband).nbsp;h^Qorluchtigste! het is de Aartshertogin, mijn ver-

-ocr page 58-

54

EEMBRANDT VAN RIJN.

heven Mecsteresse, die my tot Uwe Hoogheid zendt: en deze lastbrief moge daarvan tot bewijs verstrekken.

PEEDEKIK HENDRIK.

Mevrouw de Aartshertogin kon niemand tot my zenden, die my meer welgevallig ware , en ik magnbsp;een gelegenheid zegenen, die my in kennis brengtnbsp;met den bekwamen onderhandelaar, wiens roem alsnbsp;Staatsman alleen verduisterd wordt door den roem,nbsp;dien hy zich heeft verworven als de eerste Schildernbsp;zijner eeuw.

EUBBENS.

Uwe Hoogheid is wel goed. — ’t Is zoo: ik heb wellicht eenigen naam gemaakt in de kunstwaereld;nbsp;doch zoeter is my de eer, die my onlangs te beurtnbsp;viel, toen het my gelukken mocht, den vrede te bewerken tusschen twee machtige Mogendheden, alsnbsp;Engeland en Spanje: ¦—' en gewis, ik zod mijn geluknbsp;niet naar waarde kunnen schatten, indien het mynbsp;thands te beurt mocht vallen, een einde te helpennbsp;maken aan den nopdlottigen krijg, die sedert drienbsp;vierde eener eeuw tusschen Spanje en de Statennbsp;gewoed heeft.

PEEDEEIK HENDRIK.

Heer Ridder! het is u niet onbewust, hoe ik slechts de dienaar der Heeren Staten ben, en de uitvoerdernbsp;hunner bevelen, en hoe gy u dus tot hen moetnbsp;wenden om ons doel te bereiken.

-ocr page 59-

55

REMBRANDT VAN RIJN.

, nbsp;nbsp;nbsp;EUBBENS.

Ik -weet dit, Uwe Hoogheid! doch ik weet tevens, koe alvermogend uw invloed is hy het lichaam dernbsp;Staten: en hoe, zoo lang Frederik Hendrik ongenegennbsp;IS , het zwaard in de schede te steken, er geen vredenbsp;te verwachten is.

FEEDEEIK HENDEIK.

Gy zoudt u kunnen vergissen, indien gy het verlengen der onderhandelingen alleen aan my toe-schreeft; daar gy het veeleer aan uw eigen landge-iinoten zult te wijten hebben.

KUBBESS.

Aan mijn eigen landgenooten! Ik versta Uwe Hoogheid niet.

FEEDEEIK HENDEIK.

Ik zal het u duidelijk maken. Gy hebt u tot de Staten gewend, om brieven van vrijgeleide te er-langen, ten einde u naar ’s Gravenhage te kunnennbsp;kegeven en met hen over den vrede te handelen: —nbsp;kie brieven zijn u verstrekt gev.'ordcn.

EUBBENS.

Zoo is hot. Uwe Hoogheid.

FEEDEEIK IIENDEIK.

Gy hebt my daarvan kennis gegeven en gehoor by 'ïiy verzocht. Ik heb hierin'bewilligd, ouder voor-''vaarde, dat ons onderhoud zoude plaats hebben tenbsp;kczer stede en gy hior onbekend zoudt verschijnen.nbsp;Ilclnu! de reden, die my genoopt heeft, deze voor-

-ocr page 60-

waarde te eischen, is hierin gelegen, dat ik u in vertrouwen zeggen wilde, dat uw zending zondernbsp;gevolg zal zijn.

BUBBENS.

PBEDEEIK HENDRIK.

De Staten zullen u in den Haag toelaten als Eub-bens, maar niet als onderhandelaar. De Hertog van Aerschot, de Aarts-Bisschop van Mechelen, en denbsp;andere Afgevaardigden, die zich te Maastricht by mynbsp;vervoegd hebben , willen de eer van den vrede tenbsp;sluiten voor zich behouden en hebben er op aangedrongen , dat men u niet toe zoü laten.

EUBBENS.

In de daad? Ik had dit moeten gissen.

PEEDEEIK HENDRIK.

Doch gy zult van hen gewroken worden, Heer Ridder! want de eer, die zy u misgunnen, is ook voor hen niet weggelcgd. Zy zullen in hun pogingen schipbreuk lijden. De' Republiek behoeft andere waarborgen, dan die belangzuchtige Edelen , door Spanjenbsp;zelf mistrouwd, haar kunnen aanbieden.

EUBBENS.

Moet ik dan ongetroost tot de Aartshertogin terug-keeren ? •—¦ moet ik haar zeggen, dat de kans tot vrede weder verschoven is ? Indien ik haar tennbsp;minste de verzekering kon brengen, dat Uwe Hoogheid zelve niet ongenegen is, dien te bevorderen.


-ocr page 61-

57

EEMBRANDT VAN RIJN.

TEEDEEIK HENDEIK.

Heer Ridder, of ik voor vrede of oorlog stemme zal afhangen van de aanbiedingen, die ons gedaannbsp;zullen worden. Wat u betreft, vertoef hier of begeefnbsp;u naar den Haag; doch neem wat ik u gezegd heb,nbsp;fer harte; het zal my steeds een genoegen blijven,nbsp;den grooten schilder Rubbens, ten mijnent te zien.

EUBBENS.

Ik dank Uwe Hoogheia voor de mededeeling en zal er my naar regelen.

DE PAADJE, naar voren Tcomende.

De Burgemeesters van Amsterdam en de Oversten der Schuttery verzoeken hun opwachting by Uwenbsp;Hoogheid te mogen maken.

EEEDEEIK HENDEIK.

De Burgemeesters! ¦— dat zijn groote Heeren en die men niet moet laten wachten. Ik groet u, Heernbsp;Hidder! wy zien elkander nog wel terug. (Ily ver-^relct met den Paadjei)

VEERTIENDE T 0 0 N E E L.

EUBBENS alleen, naderhand eembeandt.

EUBBENS.

Ik versta hem: -- hy begeert den vrede niet; en ^oe kan hy ook? ¦—¦ dit land is door den oorlognbsp;groot en machtig geworden: — en, geniet het eenmaal een langdurige rust, de vrede zal het doennbsp;^*U'liczen wat de krijg het heeft doen winnen.

-ocr page 62-

58

EEMBRANDT VAN RIJN.

EBMBKANDT, liaasüg opkomende.

Ha! eindelijk....! ja, ik twijfel er niet aan: die statige kleeding.. die keten om zijn kals. (tot Rubhens tredende.) Zijt gy waarlijk Rukbens ?

KUBBENS.

Ha! mijn jonge vriend van lieden morgen.

EEMBR.UTOT.

Waarlijk! bad ik kunnen vermoeden, in wiens tegenwoordigheid ik my straks vermat over de kunst te spreken, ik bad de rasscbe tong wej ingetoomd ennbsp;my zoo stout niet uitgelaten.

EUBBENS.

En bad ik toen reeds gezien, wat ik sedert gezien beb, ik had ook gewis anders tot u gesproken.

EEMBEANDT.

Hoe! gy hebt u verwaardigd, een oog te slaan op de geringe proeven....

EUBBENS.

Ik heb meer gedaan: ik beb die bewonderd. Jonkman! gy bezit een gaaf, die Rubbens u benijdt.

EEMBEANDT.

Pas op, gy zult my verwaand maken.

EUBBENS.

Ik wilde u een voorslag doen. Verlaat deze stad, waar men uw talent ni^t naar bohooren waardeerennbsp;zal, en ga met my naar Antwerpen. Daar zal iknbsp;u leeren, wat u thands nog ontbreekt, en een ruimer veld aan uw werkzaamheid openen.

-ocr page 63-

59

REMBRANDT VAN RIJN.

HEMBEANDT, peinzende.

Naar Antwerpen ?

EtJBBENS.

Welke gelegenheid, biedt hier de kunst haren volgers ^n, zich naar eisch te ontwikkelen? Uw kerkennbsp;^'erlangen geen schilderstukken, geen beelden meer:nbsp;¦üw gedimde , verarmde adel bezit geen paleizen, geennbsp;trotsche sloten, om door de hand des kunstenaarsnbsp;gestoffeerd te worden: uw deftige magistraten ennbsp;kooplieden zien in de kunst slechts een voorwerpnbsp;'’an weelde, stellen haar beoefenaar omtrent op de^nbsp;delfde lijn met den handwerker, en betalen een schilderynbsp;gelijk zy een vergulde armstoel, een porcelei-®en vaas, een kostbare pronkkas betalen ¦—¦ alsnbsp;®en meubelstuk, dat hun kamers verciert. Onder-quot;^erpen, het vernuft des meesters waardig, doennbsp;*ich hier niet voor: de schilder moet zich bepalen tot het afbeelden van binnenhuisjens, bloemen ,nbsp;''oorwerpen en toestanden uit het dagelijksch leven,nbsp;oubeduidende en onedele zaken: gelukkig nog, zoonbsp;% zich verheffen mag tot het vervaardigen van por-k’etten, van optochten of maaltijden van hopliedeujnbsp;^ier namen en wezenstrekken den nakomeling evennbsp;Onverschillig zijn. ¦—¦ Hoe geheel anders daar-en-tegennbsp;de Spaansche Nederlanden: daar is het warenbsp;'vaderland der kunst, daar bemint men haar om haarnbsp;*elve: daar leeft by alle standen het gevoel voor hetgeennbsp;Schoon en bevallig en zielsverheffend is. En hoe

-ocr page 64-

GO

RElVIBRAlïDT VAN RIJN.

ruim is niet de gelegenheid , den kunstenaar aangeboden om zijn gaven ten toon te spreiden. Overal, dagelijks, vorderen kerk en klooster en abdy denbsp;schatting van zijn penceel, en treffend, bezielend zijnnbsp;do onderwerpen , waarin zijn vernuft zich vermeiennbsp;mag. Kom dan met my, Rembrandt! en geloof my, iknbsp;durf u, voor uw leven eer en voordeel, voor de toekomst onstcrfelijken roem, verzekeren.

EEMBEAUDT.

Ik ben erkentelijk voor uw goedheid, Heer Ridder! uw voorslag is aanlokkelijk: — en toch •—• ik magnbsp;hem niet aannemen. Zie — ik heb Holland lief ennbsp;wensch er mijn dagen te slijten: en dan ¦—¦ het zalnbsp;u een grootspraak toeschijnen —¦ maar ik gevoel innbsp;mijn binnenste iets, ’t geen my zegt, dat ik slechtsnbsp;hier worden kan wat ik worden moet. . Gy hebtnbsp;gelijk, de Godsdienst van den Staat belet hier dennbsp;kunstenaar zich aan onderwerpen te wijden, dienbsp;in uw Vaderland heni zoo overvloedig worden geschonken ; maar juist daarom heeft Holland er behoeftenbsp;aan, dat de kunstenaar, die zich dezen weg geslotennbsp;ziet, er zich een anderen opene. Is het hem ontzegd,nbsp;grooto tafereelen te malen, waarin hy door stoutheid van vinding en rijkdom van ordonnantie kannbsp;schitteren, des te meer kan hy zich toeleggen opnbsp;netheid van teekening, sehoonheid van vormen, juistenbsp;nabootsing der natuur: moet hy zijn verbeelding aannbsp;banden leggen, geen engelen, geen heiligen, geen

-ocr page 65-

Cl

REMBRANDT VAN RIJN.

iJealen schilderen , hy schildere voortaan den mensch, gelijk deze waarlijk is. —¦ Men vinde geen stof, hemnbsp;'*'^egends zijn fantazie te roemen: men prijze hem dan,nbsp;Omdat hy waarheid levert. — Zie , dien weg moetnbsp;het hier op, en , zeg my , maak ik my aan verwaandheid schuldig, wanneer ik heken, dat het mijn strevennbsp;) op dien weg mijn Landgenooten voor te gaan ?nbsp;hiicht en vorm, ziedaar de woorden, die de schildernbsp;hier voortaan op zijn banier moet stellen: en voldoetnbsp;hy aan die lens, dan rijst eenmaal, naast de Itali-®'ansche , naast de Vlaamsche, een Hollandsche schoolnbsp;Op, waarvan...

eubbens.

Waarvan Rembrandt de stichter wezen zal? — Welaan! het zij zoo. Gy hebt vertrouwen in u zelvennbsp;in de toekomst, en het zal niet beschaamd ge-’ïtuakt worden.

VIJFTIENDE TOONEEL.

De V07'igen, saskia.

SASKIA.

hlijn Heer! Vader vraagt, of gy de tafel eens wilt homen zien, die voor den Prins is aangericht? Ernbsp;juist gelegenheid toe: Zijn Hoogheid is met den*nbsp;oor Voorzittend Burgemeester en Heeren Bewind-ooheren, naar Sint Pieter, hier naast, om dc schat-

-ocr page 66-

62

REMBRANDT VAN RIJN.

ten van de Zilveren Vloot te zien, die daar nog be-%vaard worden.

EUBBENS.

Met genoegen. Ik zie gaarne wat fraai is.

SASKIA.

O ! het zal u wel bevallen.

Wijze : Ich bin lustig.

Ja, ik durf er vrij op roemen,

’t Zal u wel kehagen:

Suikertempels, frissche bloemen,

Ala in zomerdagen.

Palmen en laurieren,

Die den disch omzwieren.

Voor den Prins is niets gespaard;

Maar hy is het waard.

Kom je ook meê kijken, Rembrandt?

EEMBEANDT.

Ik volg u zoo dadelijk. (Ruhbens vertrekt met Sas-Tcia). Ik wilde toch wel eens weten, of al het mijne behoorlijk geborgen is. — Zoo ik even in die kamernbsp;liep. {Hy doet de . deur der kamer van Ruhbens open;nbsp;doch, gerucht vernemende, begeeft hy zich weder naarnbsp;den achtergrond en verwijdert zich ongemerkt na de komstnbsp;der personaadjen van 't volgende Tooneel).

-ocr page 67-

63

REMBKANDT VAN RIJN.

ZESTIENDE T 0 0 N E E L.

Albeetsz. Leden van de Begeering en van den Krijgsraad en andere aanzienlijke Ingezetenen,

ALBEETSZ, tegen een der aanwezigen.

Ja, EdelAchtbare! ’t is als ik ’t u zeg: de groote ^'U'bbens logeert hier; ik heb het zelf van den jonden Rembrandt vernomen. Welk een gchoone gele-Senheid, om hem te vragen, uw portretten te maken; .—. want, zoo als Iiy schildert, dat is toch maarnbsp;Je ware kunst.

quot;Wijze ; Uit de Huwbare Dochter.

Dat’s een kimst, die' elk moet loven, lof verdient sleclits die manier.

Wis, geen andr’e gaat er boven:

Enkel vodden maakt men bier.

Ja gewis, by Hollands zonen.

Was altijd de Muze in gunst En wy moeten zulks betoonen,

Door te koop en vreemde kunst.

In die kamer heeft hy zijn intrek genomen. Zie, J® deur staat juist open. Als we eens eventjensnbsp;^®ken; misschien heeft hy wel schilderyen met zichnbsp;ëenomen. Ja waarachtig! daar staat er een!., is hetnbsp;^^ngelijk! het portret van de schoone Saskia. Welnbsp;me toch zulk een verwonderlijke vlugheid eensnbsp;'• Eerst heden is hy hier gekomen, en nu reed»nbsp;hy haar portret vervaardigd, ’t Is wel niet in

-ocr page 68-

64

REMBRANDT VAN RIJN.

zijn gewone manier., maar, hoe trefifend, hoe levendig , hoe waar! Ja gewis! hy is de Prins van alle kunstenaars. (^Teelcenen van goedkeuring hy de aanwezigen).

ZEVENTIENDE TO O NEED.

EUBBENS, EEMBEAJJDT, WOUTEE, SASKIA, de Vorigen.

EUBBENS.

Wat voeren die daar uit?

ALBEETSZ, Buhhens ontwarende.

Hoezee! daar is hy. Ha mijn Heer Rubbens! gy ziet ons in verrukking.

EUBBENS, de Overlieden enz. groetende.

' Mijne Heeren! Ik ben zeer uw dienaar, {tegen Al-hertsz) Ik begrijp niet...

ALBEETSZ.

Verschoon ons, de deur van uw kamer stond open en wy opgetogen over het fraais, dat daar binnen tenbsp;zien was.

EEMBEANDT, ter zijde tegen Buhhens.

Mijn werk! Die ezel!..

EUBBENS, ter zijde tegen Bemhrandt.

Stil! Laat nog niets blijken.

ALBEETSZ.

Deze Achtbare Heeren wenschen niets vuriger, dan de toezegging van u te erlangen, dat gy hiernbsp;nog een wijl zult vertoeven, ten einde hen in J®

-ocr page 69-

65

REMBEANDT VAN RIJN.

gelegenheid te stellen, zich door u te laten uitschilderen.

EUBBENS.

Gry vindt dus de kunstvoortbrengselen, in gindsche ^^anier aanwezig, naar uw smaak?

WOUTEE en SASKIA.

Maar die zijn immers van...

AXBEETSZ.

Onnavolgbaar schoon, en deze Heeren...

EUBBENS.

Het spijt my; want mijn tijd is beperkt en ik ®ioet my spoedig van hier begeven; maar zoo gy unbsp;^It laten afbeelden, mijne Heeren! door iemand,nbsp;die den naam van een uitnemend kunstenaar in allenbsp;Opzichten verdient, zoo *behoeft gy niet verre tenbsp;gaan; de man is in uw midden.

ALBEETSZ.

In ons midden ?

EUBBENS.

Hier staat hy (Op Bembrandt wijzende), de ver-yaardiger van al de kunstvoortbrengselen, die zich ^ gindsche kamer bevinden.

ALBEETSZ.

Hy? _

SASKIA.

Hat was een kleine vergissing. Sinjeur Albertsz.

WOUTEE, naar binnen ziende,

^^at drommel? het portret van Saskie! — Neen dat is ’t ook..,, ja, dat is het toch wel.

5

-ocr page 70-

66

REIMBRANDT VAN RIJN.

EUBBENS, tegen Wouter.

Gy ziet, hy heeft de kopy reeds ; gy moest hem im het origineel ook maar schenken.

WOUTEE.

Maar — is hy dan wezenlijk een goed schilder?

EUBBENS.

Zoo goed, dat het van hem slechts zal afhangen, hier een goed bestaan te vinden. —¦ En zoo zijnnbsp;tijdgenooten hem geen recht doen wedervaren, eennbsp;later eeuw zal hem nog een standbeeld oprichten.

WOUTEE.

Nu, ’t zij zoo. {Tegen Hembrandf) Neem haar dan maar en geluk er meê. (Ter zijde) ’t Spijt menbsp;toch: ik had liever gezien, dat ze een hofmeesternbsp;genomen had, of een kok, die zijn koetjens op ’tnbsp;droog had.

ALBEETSZ, Spijtig, ter zijde.

Hoe heb ik my zoo laten beet nemen ? {tegen Hub-hens) Ja, ’k zei al togen de- Heeren: ’t was niet in uw gewone manier; maar ik dacht toch niet.... ennbsp;meenjo waarlijk, dat zy dien jonkman nog eens zoonbsp;lioog zullen stellen ?

EUBBENS.

Zoo hoog als hy ’t verdienen zal als Stichter en Hoofd der Hollandsche School.

WOUTEE.

Hoezee! mijn nicht trouwt met den Schoolmeester der Hollandsche.... neon, dat is ’t ook niet.

-ocr page 71-

07

REMBRANDT VAN RIJN.

LAATSTE TOONEEL.

TEEDERIK HENDRIK, gevohj, dc vorigeii.

PRBDERIK HENDRIK.

Hoe nu ?

EUBBENS.

Verschoning, Uwe Hoogheid. Alexander had ons Verlaten, en wy brachten onze hulde aan Apelles.

PEEDEEIK HENDRIK.

Aan Apelles, Heer Ridder! Ik zie er hier geen ^¦nder dan u.

EUBBBNS.

He Apelles, dien ik bedoel, is hier, en ik stel höm aan Uwe Hoogheid voor als den eersten schilder van Holland en als den aanstaanden Bruigomnbsp;der schoone Saskia.

FREDBEIK HENDRIK.

Ik wensch hem geluk met zulk een lieve Bruid, het Vaderland met een kunstenaar als hem. (tegennbsp;Rembrandt) Doch bedenk wel, Jonkman, welke verplichting de lof u oplegt, u door een Rubbens gegeven.

Wijze : Eei Hollandses hart.

Hollands naam galmt door Europaas velden:

Hollands roem weerkaatst het verste strand:

Alles prijst zijn wakkere oorlogshelden.

En hun kamp voor ’t vrijgevochten land.

Gaven steeds, mijn vaderland ! ,nw zonen.

Van hun moed en fiere krijgsdeugd tlijk,

' nbsp;nbsp;nbsp;Dat ook, nu ze in ’t kunstperk zich vertooncii,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Daar hun roem hun krijgsroem zij gelijk.

-ocr page 72-

68 nbsp;nbsp;nbsp;REMBRANDT VAN RIJN.

DB PAADJE.

De eerepalm mag held Oranje eieren:

Tromp gebiedt op Neêrlands oorlogsvloot:

Vondel prijkt met ’sdichters eerlaurieren:

Wetenschap stoft luide op Huig de Groot. Schilderkunst mag thands ook Kembrandt noemen.

Spreek, Euroop! waar durft een Kristeurijk Op een tal van namen zich beroemen,

Dat van ver die namen slechts gelijk’?

SASKIA, tot het publiek.

Weer by u (waar ’t ook met losse trekken),

Van een tijd zoo vol van roem en eer In deez’ schets de erinnering op te wekken.

Was het doel des Schrijvers, en niets meer. Luttel moog’ zijn zwak tafreel beteek'nen.

Maar — wie hier een strenger vonnis strijk’ — Hy blijft op toegevendheid nog reek’nen.

Toont ons die en zegt: » hy heeft gelijk.”

EINDE.

-ocr page 73-

TOELICHTENDE AANTEEKENINGEN.

Bladz.’ 4, reg. 14. Saskia. Remtrandt nam tot vrouw een lioeredocMer van Ransdorp of Raarep, in Waterland, SasHa vannbsp;Uylenburg geheeten; zij diende hem meermalen tot model, en haarnbsp;afbeeldsel is uit zijn prentkunst bekend. Dewijl ik haar in mijnnbsp;Tafereel niet wel missen kon, heb ik do vrijheid genomen, haarnbsp;den kastelein uit het Heeren-Logement tot oom te geven.

Bladz. 4, reg. 3, van o. Jfaar gy sijt ook soo wispelturig. In zijn » Schouborg der Schilders” beklaagt Houbralren zich, »datnbsp;Rembrandt zoo schichtig tot verandering was, of ^ tot wat andersnbsp;gedreven, vele dingen maar ten halve gemaaid heeft, zoo in zijnnbsp;Bchilderyen als nog meer in zijn gëetste prentkohst, daar het opgemaakte een denkbeeld geeft van wat wy van hem zouden gehadnbsp;hebben, ingevalle liy ieder ding naar mate van, ’t beginsel voltooidnbsp;had. Doch hy was niet te verzetten, nemende tot verantwoording,nbsp;^at een stuk voldaan is, als de meester zijn voornemen daarinnbsp;bereikt heeft.” — ’t Kan zijn; doch veeleer zoude ik aannemen,nbsp;dat die onafgewerkte stukken slechts proefnemingen waren, of wel,nbsp;_ dat hy, wanhopende die zoodanig te kunnen voltooien, als hy zichnbsp;''oorstelde, dat zy worden moesten, het werk liever halverwegenbsp;steken liet, dan iets onvolledigs te leveren. Verdient de zaak bovendien zoo veel bevreemding? en is het met de Schrijversnbsp;biet hetzelfde geval. Zal men niet in de nalatenschap van denbsp;¦neesten hunner een aantal van die ontwerpen en fragmenten vinden , door den maker onvoltooid en vaak iveêr hy de hand genuien en weder ter zijde gelegd, T zij dat de met jeugdigen moed

-ocr page 74-

70 '

TOELICHTENDE AANTEEKENINGEN.

begonnen arbeiil reuzaebtige proportiën had aangenomen, tegen welke bedaagder leeftijd schrikte, ’t zij dat de stemming, de gelegenheid,nbsp;waarin het werk Was aangevangen, geweken was om nooit terug tenbsp;koeren ?

Bladz. 5, reg. 5. Overal dienselfden man. Het is bekend, hoe Eembrandt meermalen van hetzelfde onderwerp verscheidene, schetsen maakte, doch onderling verschillend ten opzichte der détails.nbsp;Men denke aan » de vrouw met of zonder muis, met of zondernbsp;sleutel aan den kachel,” aan de vijf drukken van het portret vannbsp;Abraham, Fransen, enz.

Bladz. 7, reg. 4, dien graad van mllcomenheid.... waar ik naar streve » Rembrandt schilderde een voorwerp soms op tienderhandonbsp;wijze, eer hy het op ’t paneel bracht,’en kon wel een paar dagennbsp;doorbrengen, om ecu tulband naar zijn zinlijkheid op te tuigen.”nbsp;Houbuaken.

Bladz. 11. reg. 8. mijn Fader is mulder.

Rembrandts Vader, Herman Gerritz. van Rijn, was mulder op den korenmolen tusschen Leyderdorp en Koukerk.

Bladz. 13. reg. 17. fuur of je de voddemarkt had leeg gestolen.

Pels zegt dat Rembrandt,

» .... Door de gansche stad op bruggen en op boeken,

Op Nieuw- en Noordermarkt zeer yvrig op ging zoeken,

Harnassen, moriijens, Japansche ponjerts, bont.

En rafelkragen , die by sebildcrachtig vond.” —

Hy was gewoon te zeggen, dat dit zijn antieken waren.

Bladz. 17. reg. 4. de eene of andere waschvrouw.

Dezelfde pels zegt dat Rembrandt,

» Ala by een naakte vrouw, gelijk somtijds gebeurde,

Züü scbild’ren , tot modeï geen Grieksche Yoiius keurib'.

Maar eer een wasehter of turftreedster uit een selniur.

-ocr page 75-

71

TOELICHTENDE AANTEEKBNINGEN.

®ladz. 18. rcg. 18. Ik hel Itdliaansche voorleelden genoeg ^‘^eteelend toen ik., by Pinas was.

Eembrandt genoot het eerste onderwijs in de kunst by Jacob I^aksz nan. Zwanenburg , te Leyden, by wien hy drie maandennbsp;'‘kef, toen zes maanden te Amsterdam by Pieter Lastman, en laternbsp;'log eenige maanden by Jacob Pinas te Haarlem. — Ofschoon on-genegen, de ItaUaansche manier blind na te volgen, gelijk toen denbsp;®igt;iaak was, deed hy . echter recht aan de Italiaansche School, uitnbsp;quot;'elke hy vele der fraaiste teekeningen en prenten verzamelde.

Eladz. 36. reg. 6. van o. Het pakhuis op de Bloemgracht.

Rembrandt, zich te Amsterdam nedergezet, en een genoegzaam getal Ijeerlingen hebbende opgedaan, huurde een pakhuis op denbsp;Rloemgracht, waar zijn Leerlingen ieder een vertrek, van papiernbsp;of zeildoek voor zich afschoten.

Bladz. 28. reg. 14. — ik kom met vredesvoorslagen. Volgends Levensbeschrijving van F. Uubbens te Amsterdam ly Joh. Smitnbsp;1774, zonde Kubhcns, om zich te verstrooien na den dood zijnernbsp;Eerste vrouw Izabella Brandt, die op 29 September 1636 overleed,nbsp;*'''=ds toen, een reisjen naar Holland hebben gemaakt, en wel ondernbsp;geleide van den beroemden knnstschilder Sandrart, wien hy te TJ-kocht aantrof, en die hem naar Amsterdam en ’s Gravenhage metnbsp;toen levende kunstenaars en kunstminnaars in betrekking bracht,nbsp;l*'' Levensbeschrijver gist, dat een kommissie, door de Aartsher-Izabella aan Knlibens opgedragen, het geheime doel dier reisnbsp;g''quot;^eest zij. Zeker is het, dat hy in ’t volgende jaar (Sept. 1627)nbsp;Koning Filips IV van Spanje tot Secretaris van den geheimennbsp;kaad der Aartshertogin werd aangesteld. — Doch wat er van hetnbsp;dier vroegere reize zij, de zending, die hy in T laatst vannbsp;'632 kreeg, om uit naam van Izabella vredesvoorslagen te doennbsp;«ie Staten Generaal, was openlijk en officieel. Hy mocht daarinnbsp;''rhter niet slagen, noch zich zelfs als Gezant door de Staten doennbsp;''i'kennen, om de redenen, op bladz. 55 door my aan Frederik

-ocr page 76-

TOELICHTENDE AANTEEKENINGEN.

Hendrik in den mond gelegd, ’t Schijnt echter, dat hy des niet-te-min als diplomatiek agent te 's Gravenhage een tijd lang is werk' zaam gebleven.

Bladz. 35. reg. 1. van oud. De 'pasteïbaklcer in de Nes. De pas-teibakkers oefenden in dien tijd tevens het bedrijf van poeKer uit, en de voornaamsten onder hen w'oonden in de Nes. In het Eerstenbsp;Tooneel van hoofts Warenar zegt Reym:

gt; Best dat ik me verhangh, hier ergens in de Nes,

Aen een pastey-bakkers haek, zoo ben ik uit het vrezen;

Mijn tanden 'wateren, as ik denk watten kalkoen dat ik zou wezen.**

Bladz. 53. reg. 3. van ond. Een gouden keten en juxoeelen JialS” hand. Ter gelegenheid, dat Rubbens in 1630 den vrede tusscheonbsp;Spanje en Engeland had bewerkt, schonk hem de Koning van En'nbsp;geland de Ridderlijke waardigheid, een met diamanten omzettennbsp;degen, die tot het verrichten dier plechtigheid gediend had, en,nbsp;(later, by zijn afscheid) een ring, een hoedband ter waarde vaDnbsp;10,000 kroonen, en een gouden keten met zijn portret, welke laatstenbsp;cieraden hy tot aan zijn dood toe gedragen heeft.

-ocr page 77- -ocr page 78- -ocr page 79- -ocr page 80-