Lj
Derde Druk, verbeterd volgens den Tvveeden.
Sit'
Te A M S T E L D A M,
By IZAAK Duim, Boekverkooper op den hoek van den Voorburgwal en Stllfteeg, i7f4* Prtviltgie,
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
UTB EC H T.
-ocr page 6- -ocr page 7-VAN r) E
De Staten van Hollanden Weftvtiefland doen te weten : alno Ons te kennen is gegeven by de Regenten van het Wees-en- Oude Mannenhuys dei Stad Amftetdatn , en in dienbsp;qualiteyten te famen Eygenaats, mitsgaders Regenten van dennbsp;Schouwburg aldaar , dat zy Supplianten eetdge (aaren haddennbsp;gejouilTeert van ’t Oftrooy of Privilegie by hen van Ons op den 27.nbsp;May 1728 geobtineett, waar by \Vy aanhun Supplianten goedguns-telykhaddengeaccordeeit, engeoftroyc^tt, om,geduurendedennbsp;tyd van vyftien doen eetftagter een vol-ende laaren , de Werken,nbsp;die ten diende van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd totnbsp;tyd nog verder in hellicht gebragt, en ten Toncelege-'oeit zoudennbsp;mogen werden. alleen te mogen dtukken,doen drukken,uyigeevennbsp;ende verkoopen, en bevonden dat deJaarcn,by’tVüorfz. odroynbsp;of Privilegie genoemt, op den 27, May 17 3.ftonden te expirecren,’nbsp;en dewyle zy Supplianten ten meeften diende van den Schoubnrg,nbsp;waar van hunnerefpeclive Godshuyzen onder andere mede moetennbsp;¦worden gefudenteert, de voorgenoemde Werken, zoo van Treut-fpellen ,Blyfpellen , Klugten ,als anders, diereetsgedrukt, entennbsp;Toneeiegevoert waten.of in toekomende gedrukt, en ten Toneelenbsp;gevoert zoude mogen werden, gaerne alleen, gelyk voorheen, zouden blyven drukken,doen drukken,uitgeven en verkopen,ten einde dezelveWe'ken doot het nadiukken van andere^haar luider,foonbsp;in taal,als in fpelkond,nietmogten komen teverliefemen dewylenbsp;fulx haar Supplianten na de expiratie van 't bovengemelte Oélroy ,nbsp;niet gepermitteett was, zoo keerdénzy Supplianten haar tot Ons,nbsp;ieverentelyk,verzoekende,datWy aan hun Supplianten in kwalitey-ten voprfz geliefden te verleenen prolongatie van het vootlz. Octroy of Privilegie, om de voorfz. Werken, zoo vanTreurfpellen,nbsp;Blyfpellen , Klugten, als anders, reets gemaakt, en tenToneelege-voert, of als nog in het ligt te brengen, en ten Toneele te voeten ,nbsp;den tyd van Vyftien eerdkomende, en agtereenvolgende Jaaren, alleen te mogen dtukken gt; en Verkoopen, of te doen diukken, en verkopen , met verbod aan alleandereopfeeketehoogePeeneby Onsnbsp;daar regens te Statueeien, SOO IS ’t, datWy, de Saake, ende’tnbsp;voorfz- verzoek ovetgemerkt hebbende, ende geneegen weezendenbsp;ter bede van de Supplianten uytOnze regte wetenfchap,Souverainenbsp;MagtendeAuthoiiteyt, defelveSuppliantengeconfenteert, geac-cordeert, engeofttoyeerthebben,conlentceren,, accordeeien , citnbsp;i®ftïoys9ien hen by dezen, dat zy.geduuiendc den tyd van Vy fti^nbsp;T f,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eei$
1 '¦
-ocr page 8-ceiftAgtereenvolgende Jfl»ïen,da vootrz.Weiken.die ten dienden van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tydnog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoe'it zouden mogen werden , in dier voegen , als zulx by de Supplianten is verzogt, en hielnbsp;vooten uytgedrukt ftaat, binnen den voorfe. Onzen Landen alleennbsp;Bullen mogen Drucken , doenDrucken , uytgeven ende verkopen,nbsp;verbiedende daarommcalle endeeenen ygelyken dezelve Werken,nbsp;in ’t geheel, ofte ten deele te Drucken , naar te Drukken, te doennbsp;Naardtukken , te Verhandelen, of te Verkopen, ofte elders Naarge-drukt binnen den felven Onzen Landen te brengen, uyt te geven,nbsp;öf te Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nage-dtukte,ingebiagte , verhandelde of verkogte Exemplaren, endenbsp;een boete van drie duyfend guldens daar en boven te veibeuien , tenbsp;AppUceeten een derde part voor den Officier, die de Calange doennbsp;zal, een derde part voor den Aimen det plaatzen daar hetCaliis voornbsp;vallen zal, ende het tefteeiende derde part voor deSuppUanten, ende dit t’eikens zoo ineenigmaal, als dezelve zullen weiden agtet-haalt, alles in dien verftande, datWy de Supplianten met dezen onzen Oiïfroyealleen willende gratificeeren tot veihoedingevanhunne fchade door het Nadrucken van de voorfz. Werken , daar door innbsp;geenigen deele vetftaan, den innehouden van dien teaiitonfeeren ,nbsp;ofre te Advouëten,en(le veel min dezelve ondetonze protextie,ende befcherminge, eenig meeiderCredit, aanzien ofte reputatie tenbsp;geeven , nemaar de Supplianten in cas daar inneietsonbehoorlyksnbsp;zoude influëren , alle het zelve tot hunne Laften zullen gehoudennbsp;weezen te verantwoorden, tot dien eynde wel Expreffelyk begerende, dat by aldien zy dezen onzen Oiüroye vooi dezelve Weiken zullen willen ftellen,daat van geene geabbtevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen, hetnbsp;zelve OÉtroyin ’t geheel; en zonder eenigeommiffie daar voor tenbsp;drucken, of fe doen drucken, ende dat zy gehouden zullen zyn ,nbsp;een Exemplaar van de vooifz. Werken, op Groot Papier, gebondennbsp;en welgeconditioneert te brengen in de Bibliotheek van onze Uni-verfiteyt te Leyden , binnen den tyd van zes weekeu , na dat zynbsp;Supplianten dezelve Werken zuilen hebben beginnen uyt te geeven , op een boete van zes bondert guldens,na expiratie der vooifz.nbsp;zes Weeken ,l)y de Supplianten te veibeutenten behoeve van denbsp;Nedetduytfe Armen van de plaats alwaar de Supplianten wonen ; voorts op peene van met ’er daad vetfteeken te zyn van hetnbsp;effeft van dezen Ofttoye. Dat ook de Supplianten, fchoon bynbsp;het ingaan vanditOftioy een Exemplaar gelevert hebbende aannbsp;de vooifz. Onfe Bibliotheek, by zoo verte zy geduurende dennbsp;tyd van dit Ofttoy defelve Werken zouden v/illen herdruckennbsp;met eenige Obfervatiën, Noten , Veiandetingen ,Correël:iën, Vei-meerderingen of ander», hoegenaaint, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar vannbsp;dezelveWerken,geconditioneert als voren,te brengen in de voorfz.nbsp;Bibliotheek, binnen defelve tyd, en op de boete en penaliteyt,alsnbsp;voren. Ende ten eynde de Supplianten defen onfen Confente ende Oftroye mogen genieten als naarbehooten, laften wy allen ende een yegelykjdic ’taangaan mag, dat zy de Supplianten vau
dew
-ocr page 9-d«n inhoudevan dezen doen,laten.ende gedogen,tuflelyk’.vieda-lyk, ende volkomentlyk genieten ende gebiuyken, cefièerende alle belet tei contrarie. Gegeven in den Hage , onder onzen Gtoalt;nbsp;ten Zegele hier aan doen hangen op den zesden December,nbsp;in ’t Jaat onzes Heeren en Zaligmakers duyfend zevenhonderdnbsp;tweeënveettig.
J. H. V. WaiTenaar.
(Onder ftond J ter Ordonnantie van de Staten ,
(Was getekent)
WILLEM BUYS.
(Lagei ftond,)
Aan de Supplianten eyn, nevens dit Oflroyjtet hand geftelt by Extraft Authenticq,haat Ed.Gr.Mog.Refolutien van den 28.Juny,nbsp;1715,en 30. Apii!,1728,ten einde om zig daarna teteguleeien.
De Reienten van het Wtes- en Oudtmmntnhuis hebben , in hunne vooifchi. qualiteit, het lecht van deze Privilegit, wegens het herdiukken van dit Tieurfpel RoMu i. us, (met toe-ftemminge des üederdmtfchen Dichters, en zonder verminderingnbsp;van deszelfs Privilegicrecht tot den Qi'^ttodiuk onder de Zin-fpteuk Stadie Fovetur ingenium,) voöt dezen tegenwooidigennbsp;Druk vergunt aan Ixaak^Duim.
In ^mfitldetm, df» 4. January, 1774.
AAK DEK
WEL-EDELEN HEERE
HEERE VAN SCHOTERVLIELAND.
D e Stichter, Voedfterheer en Koning van zyn’Staat, Pie voor zyn krygsgexag ’t verbaasd heelal deed bukken,nbsp;pn Vrankryks Kunstfchool in verwondring weg kon ruk-Zoekt op ons treurtooneel aan U zyn’ toeverlaat, (ken,
6 Schutsheer , dien de roerti der Kunst ter harte gaat! ’t Zal dus,door uwe gunst,myn Melpomeengelukkennbsp;Den lof van Romulus doorluchteheldenftukken (fmaad.nbsp;Te hoeden voor de blaam van oplpraak, fchimp en
Ik poogde aan zyn bedryf, door kunst- en medewetten. Doch meest door uwen naam,een’ luister by teïetten.nbsp;Die my ten fchild verftrekke in dit myn ftoutbeftaan!
Men zie dus, op ’t gejuich van Pindus tempclchoren,
In De la Mottes brein Corneilles geest herboren, (aan! En fpoor’ der Dichtten rei ten nut des Schouwburg*
ï7r4-
Romulus, Koning der Romeinen, gehouden voor ecnen Zoon van Mars.
T A TI u s, Koning der Sabynen.
H E R c ILIA, Dochter van Tatius.
Proculüs, een Romcinsch Raadsheer.
Mure NA, Opperpriester.
Sabina, Vertrouwde van Hercilia.
Tullus, een Romeinsch Overfte.
A L BIN U s, Vertrouweling van Proculus.
Tarpejus, Hoofdman van Romulus Lyfwachten.
Het TOONEEL is te ROME , in ’t Hof van Romulus.
ROMU-
-ocr page 13-Bladz. I,
TREURSPEL.
HerciliAjSabina.
HH E R C I L I A.
oe! is Hercilia dan alle hoop benomen?
Slaat gy geloof, Sabine, aan ’t geen men zegt in Romen? Dat Romulus, alleen met myne hand voldaan,
In fpyt van ’t hart, befluit tot zulk een wreed beftaan? En dat my, eerder tot Slavin dan Bruid verkoren.nbsp;Voor ’t echtaltaar gefleept, die oneer zy befchoren?nbsp;Sabina.
Ja, ’k twyfel nu niet meer dat hy, door overmoed,
U ’t loon ontrukken zal van zyn’ getergden gloed. Verwonder u veeleer dat hy, zo fier van zeden.
Zich, reeds een jaar, voor u verneêrde door gebeden; Dat hy door zyn gezucht, geween, en minnepyn,
Veel meer dan gy, hier fcheen in flaverny te zyn.
Zyne ingetogen min, gefard door ’t vruchtloos wachten. Roept eindlyk zyne magt te hulp by zyne klagtcn.
Maar durfde ik dringen in ’t geheimfte van uw hart!
’t Voelt van ’t geweld dier trouw een heel geringe fmart; En reeds dat lot getroost, fchynt gy ’t bedekt te roemen,nbsp;Hoe zeer gy ’t met den mond in ’t openbaar meugt doemen.nbsp;Hercilia.
Goón! Wat durft gyvermoên? Dees Dwingland, die my tergt...
A nbsp;nbsp;nbsp;Sa-
-ocr page 14-Sabika.
Gy mint hem :’k merk uw vlam, die gy vergeefs verbergt! ’k Zie door uw’ afkeer heen....
Her cilia.
Vermeetle! durft gy denken , Poor twyfling aan myn’haat,myn’eedlenroem te kren-.nbsp;Verbeeld u de yslykheid der Ipelen dezer ftad, (ken?nbsp;Waar op ’t ontrouwe Rome ons ook genodigt had,
En hoe ’t onze eedle jeugd en maagden, als gebuuren, Door pnze vadren-zelf, verlokte in zyne muuren!nbsp;Helaas 1 hoe roemden wy toen die herbergzaamheid,
Dat blyde onthaal, waar door wy trouwloos zyn misleid F Die prachtige offerzwier, die trotfe en gulle weelde,
En ’t feest dat eenen fchyn van heiligheid verbeeldde; Wanneer het fchittrend ftaal, in éénen oogenblik,
Dat heilloos feest verkeerde in een tooneel van fchrik 1 De droeve vader moest,op’s krygsknechts woedend blaken,nbsp;Zyn lieve dochter door den vreemdeling zien fchaken;nbsp;Die eerst ons byfland boón, zyn voor ons oog geflagt,nbsp;Terwyl der andren vlucht ons liet in Romes magt.
Zie daar hoe Romulus het recht beftond te krenken;
En durft gy mynen haat zo fchandlyk noch verdenken ? Sabina.
Ik weet, gy hebt hem eerst gehaat, vergramd van geest; Myne oogen zyn daar zelf getuigen van geweest.
Gy gaaft hem, om ’t verraad, zyn magt geenszins ontziende, De fnoodfte namen die zyn Hout bedryf verdiende.
Maar fints gy dagelyks de woede van zyn hart Gevolgd zaagt van ontzag en tedre minnefmart;
Sints hy, wei verr’ van u ook door den dwang te winnen. Die onze dochteren verkeerde in Romeininnen,
U needrig, als Meestres uws Winnaars,heeft ontzien. En, fineekende om uw hart, zich neerboog voor uw knién;nbsp;Sints hy, opdat ge, ontroerd, hem’tfpoor tot hoop zoudnbsp;Ü niet beftormde, dan alleen door zyne tranen; (banen.nbsp;Toen...
Her-
-ocr page 15-H E R C I L IA.
Wel ? Zag ik hem toen met andere oogen aan gt; Wat woord heeft ooit den glans my ns rangs te kort gedaan ?nbsp;Heb ik niet, tot bewys dat ik hem bleef verfmaden,
De zelfde namen fteeds gegeven aan zyn daden ? Sabina.
Ja, daaglyks grieft gy hem met ünaadheid, maar met-een Weêrfpreekt uw tranenvloed in ’t heimlyk uwe reên.nbsp;Terwyl ge uitwendig voorzynbyzynfchynttefchrikkenjnbsp;Vind ge in zyn afzyn fteeds uw droevigfte oogenblikken.nbsp;Hy ziet en hoort van u flechts rouw en bits vcrwyt,nbsp;Schoon gy my, meer bedaard, zyn deugd met roem belyd;nbsp;En, door zyn zege in ’t hart bekoord, trotsuw^eelende,nbsp;Wel honderdmalen hem voor Mavors Zoon erkende.nbsp;Her CILIA.
’k Verwonder me om zyn deugd, maar ’k haat niet min.... Sabina.
Neen, neen,
Ei fpaar voor my, Mevrouw, die ydle omzichtigheén; Want alles toont uw liefde aan myne oplettende oogen.
’k Zag de onrust al te klaar, waar door gy wierd bewogen. Toen hy, om zynen Staat te hoeden voor geweld,
’t Latynfche volk belprong in ’t bloedig oorlogsveld.
Met welk een ongeduld,met welk een angstig lyden. Vernam uw hart geftaag naar d’uitflag van zyn ftryden!nbsp;Gy telde, al bevende, zyns Vyands grootemagt.nbsp;Hercilia.
Ach! ondanks all’ den roem dien hy van Mars verwacht, , Hoopte ik dat ’s Hemels wraak de eedbrekers zou verrasfen.nbsp;Om in der fchaakren bloed onze eerfmet af te wasfehen.nbsp;Sabina.
A Neen! dit was geenszins uw zoetftehoop,Mevrouw. Gy toonde in ’t allerminst geen fteurenis, geen’ rouw,nbsp;Op dien doorluchten dag die hem deed zegepralen.
De ftaatfie, daar men hem zo trots meê in deed halen. Die prachtige triomf, was in uw oog, Vorstin,
A z nbsp;nbsp;nbsp;Geel}
-ocr page 16-R O M U L U S,
(Seen yslyk fchouwtooneel voor uw’ misleiden tm.
’t Geluid van ’t oorlogstuig, dat zynen lof deed hooren^
, Scheen ook niet hatelyk te klinken in uwe ooren.
Die ftieren, metgebloemte en ofFergeur,. gewyd Aan zynen vader Mars, zyn’ toevlucht in den ftryd;nbsp;Het wapentuig van hen die Rome had verflagen,nbsp;Bebloed,in ’s winnaars hand,uitfchimplustomgedragen;nbsp;Dat heir, welks overmoed, geprent op ’t fier gelaat.nbsp;Om ftryd zyn’ roem verbreidde, en onze bittre fmaad;nbsp;Air die gevangens die van fchaamte en woede branddenynbsp;En ’t aanzicht dekten met de kluistcts hunner handen,nbsp;Opdat men aet vernam.hoe hard, hoe overwreed,
De fpyt der neerlaag, en die hoon, hun hart doorlheed; En eindlyk Romulus, bekranst met lauwerbladen,nbsp;Befchouwende uit zyn koets de vrucht van zynedaden,,nbsp;In ’t purper, met een’ ftaf in zyne vuist gevat,
De waereldheerfchappy belovende aan zyn ftad;
Dit alles zaagt gy aan, met een bezadigd wezen.
Uit dat onfeilbaar merk is uwe min te lezen;
En zelfs de vreugde, die gy fchept in deze taal.
Liet u niet toe om, my te fluiten in ’t vcrbaaL . HeRc 1 LIA.
Met tvelk een list verfchalkt ge,6 Wreedc hmyn gepeinzen! Kon dan myn hart voor u zyn zwakheid niet ontveinzen?nbsp;Goón! welk eene yzing jaagt my die ontdekking aan!.nbsp;Heb ik my ook voor ’t oog van Romulus verraên ?nbsp;Uw fcherpzicnde achterdocht geeft my weer nieuwenbsp;krachten.
Laat ons hem met de fierfte afkeerigheid verachten; Opdat hyzelf ten ftrengst’ nu voor de ontvouwing boet’,.nbsp;Die myne ontftelde tong u van myn liefde doet.nbsp;Sabina.
Ik acht niet vreemd dat gy aan hem geen hoop dorst geven. Zo lang uws Vaders wil zyn’ wensch blyft tegenftreven:nbsp;Maar wat mag de oorzaak zyn datgy hem daaglyks tergt.nbsp;Erf, onder zulk een’ toorn, aan hem tiw minverbcrgy?.
Heb.-
-ocr page 17-E L.
Hercilia.
Kunt gy ïulks vragen ? Goón! Diefmaad vanmytefcha-Verdient die niet dat wy in felle gramfchap blaken ? (kor, Zo ik hem in ’t begin moest haten, tot zyn llraf;
Myn glorie perst my noch die zelfde ftrengheid af.
’k Moet d’uiterlyken fchyn ten minden daar van toonen, En daaglyks deze wraak genieten voor dat hoonen.nbsp;Doch zo ik wanklen mogt in myn’ gedwongen pligt,
’k Zou haast veel zwakker. ..Maar hy treed ons in ’t gezicht.
Romulus, Hercilia, Proculus,Sabi* na; A l b I n u s , in't verfchkt.
MR o M U L U S.
evrouw, uw Romulus, die bevende u komt groeten. Weet dat hy uw verwyt en klagten zal ontmoeten.
, Sints dat ik, dag aan dag, dit gantfche jaar niet win, 'Dan dat ik uwen haat zie groeijen met myn min,nbsp;Behoorde ik dezen gloed,waar voor gy yst,telmooren;nbsp;Maar u is op myn ziel zo wreed een magt befchoren,nbsp;Dat zy, deeds meer ontvonkt, hoe zeer ze in wanhoopnbsp;treurt,
Den liefdefchicht noch mint, waar door ik word verfcheurd. Ik wil, noch kan zo veel bekoorlykheden derven.
Myn min, die niets op u door tranen kon verwerven, Wacht ons voor’touter, omuwsondanksu,Mevrouw,nbsp;De liefde eens Echtgenoots te zweeren door de trouw.nbsp;Misfehien wint de Echtgenoot, door zyndandvastig min*nbsp;nen,
’t Geen ’s Minnaars taai geduld door uitdel nooit kon win* Licht zult gy my in ’t end’, door myne beê geraakt, (nen;nbsp;Vergeven dat ik my gelukkig heb gemaakt.
*k Verbeidde alleen de zege, om u daar toe te raden;
Gy had te veel geleén, to ’k ten huwlyksfchat,
.Ren’ waggelenden troon door dwang gefchonken had: Maar nu myn trouwe min u, van myn ftaatfiewagen,nbsp;'Een zegeryke hand met blydfchap op komt dragen.
Mag zulk een’ 'Zoon van Mars thans de eer noch niet ge-fchiên
Dat gy, flechts éénmaal, hem verwaardigt aan te zien? Hercilia.
Uw woede maakt dat ik voor Mavors Zoon u achter Maar welk een ware deugd bewyst uw hoog gedachte?nbsp;Pw ftoute heerszucht koos zich onderdanen uit,nbsp;Rechtfchapen’ beulen in al ’t geen uw hart befluit:
¦Uw leger deed gy voor der Haven vryburg houwen; Door ongeftraft geboeft’ hebt gy een ftad doen bouwen,nbsp;Een woest en roofziek volk, dat wetloos, door geweld,nbsp;In trouweloos verraad zyn eerfte voorrecht (lelt:
De dochters onzes volks doet gy met uw barbaren, Door wreede tyranny, tot onze fchande, paren.
Is zulk een onrecht noch gering in uwen waan?
Uw ftoute woestheid vlkgt eens Konings Dochter aan; En zonder ’t kroonrecht meer in my te willen eeren.nbsp;Komt gy met uwen echt my dreigen, en braveren.nbsp;Iktoont zich Romulus, door zulk een’ grootfchen fchyn,nbsp;Een Vorst, een ware Zoon van ’t Godendom te zyn?nbsp;Romulus,
Ja, alles tuigt van ’t bloed, my van de Goön gefchonken. Ik deed dit nieuwe Volk in dapperheid ontvonken.
Dees burgers, zo veracht door u gedoemd ten val, Verfchaffen ons alreeds Verwinnaars van’t heel'd 1: (den;nbsp;liun fmet verdween in’t bloed des vyands dien ze ontziel-Hun harten, opgebeurd door myn geluk, behieldennbsp;Van hunne zeden niets, dan d’affchrik voor de rust:
’k Maak henrot helden, door myn zege en oorlogslust. Ik dacht dat myn gebuur, met veel genegenheden.
Met zulk een dapper volk zou in verbindtnis treden;
Tot loon dier eerbied, niets dan bitlè weigering.
Men riep; „ Verlok tot u verachtelyke vrouwen;
„ Men mag de zulke-alleen aan zulk een Volk betrouwen. Maar wat verwyt gy ons ? Wy waren eerst gehoond,nbsp;Doch zyn reeds, door de wraak, van deze fmaad. ver-ichoond;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(achtten
En welk een wraak? Waar door we uw dochters waardig Ten opbouw der doorluchtfte en edelfte geflachten;
En riioeders maakten van een Volk, dat, fleeds ontzien, De grootfte Koningen als Haven zal gebiên.
Maar denk, met welk ontzag ik, hoe men zich verwondert, Van dat gemeene lot U fteeds heb uitgezonderdnbsp;’k Zie hoe gelukkig de echt myne onderdanen maakt.
Zy hebben al voorlang de vrucht daar van geönaakt; Daar ik, fchier hooploos van myn fmartte zien genezen,nbsp;Aan myn ftandvaste liefde u wou verfchuldigd wezen»nbsp;Gy fteegt, als Koningin, in myn paleis ten troon;
Ja ’t fcheen dat Romulus flond onder uw geboön.
Gy weet dat myne min, en tedere verzucking,
Geene andre voorzorg nam, dan tegen uvye ontvluchting: ’k Weêrftond flech ts door gebeên uw’toorn, en myn ver-Gelukkigl zo ik u noch van u-zelf verwerf. (derf;nbsp;Hercilia.
Gy moest my niet van my, maar van een’Vorst bekomen; Door onderwerping eerst myn’ Vaders toorn betoomen,nbsp;En, om uw fchuld te doen vergeten, bovendiennbsp;Wat minder tranen, en wat meerder deugds, doen zien.nbsp;Romulus.
Hoe! heb ik iets verzuimt van ’t geen u kon verpligten? Prinfes, ’t geen gy gebood hebt gy my zien verrichten.
quot;k Heb, door Gezanten, korts vorst Tatius geëert.
Die, zonder hen te zien, hen ünaadlyk heeft geweerd Ja, eer hy een’ van hen wil ter gehoor gedoogen,nbsp;Begeert hy dat ik u weêr ftelle in zyn vermogen.
Zou ik, dus onbedacht, my ftorten in’t gevaar?
t nbsp;nbsp;nbsp;ROMULUS,
Licht zou een andere echt, om zich op my te wreken, My van myn laatfte hoop welhaast geheel verfteken:nbsp;Licht plukte een ander, dien zulks hier zou zynontzeid,nbsp;Aldaar gerust de vrucht dier lichtgeloovigheid;
En ik, ik zou my-zelf dus tot een’ beul verftrekken. Door ’t fchriklyk naberouw dat ik u liet vertrekken!nbsp;Neen, ik verlies u nooit, hoe fel ’t uw’ Vader fmart’.nbsp;Uw lieve hand bekoort my weinig zonder ’t hart:
Maar zulk een goed, hoe ’t zy, laat echter aan myn zinnen Een vonk van hoop, onj eens uw’afkeer te overwinnen.nbsp;Hoe ongelukkig nu myn liefde werd’ gehoond,
*k Zal mooglyk die welhaast naar waarde zien beloond. Hercilia.
Wel; zo ik tot zo verre uw liefde heb te vreezen,
Dan zyt gy Dwingeland, daar ik Slavin moet wezen. Tegen Sabina.
Kom; volg my; ik bczwyk voor myn rampzaligheên; Jk heb, door dit verwyt, veel meer dan hy geleén.
DERDE TOONEEL.
'Romulus , Proculus; Albinus, in't verfchiet.
Gr o M u L u s, nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
a, volg, myn Hals vrind, om haar grimmigheid te bre-Die,doof voor myn gebeên,fteeds meerder fchynt te ontfte-Gy zyt het die voor my, tot hier-toe, met beleid, (ken. Vergeefs haar hebt genoopt tot mededoogendheid:
Myn Proculus! ach! wil, in hoop van ze uit te werken, Noch dezen dag uvv reen met nieuwe krachten Herken;nbsp;Verdubbel uwe vlyt om my ten dienst te Haan;
Ga, fmeek, beweeg haar hart: myn leven hangt’er aan. Proculus.
Popg 5 zonder u tot myn onnut beleid te keeren,
Op zulk een flaaffche liefde, ó Vorst! te triomferen. -
’kZou»
-ocr page 21-Tc Zou, dunkt my, u verraên, 20 ik u anders ried.
Zy ftelt haar’ roem in u te baten, als gy xiet.
Zult gy met deze Maagd een’ heillooz’ echt volbrengen. Waar door gy liefde en wraak zult onder-één vermengen?nbsp;Daar zy, vol rouw gefleept voor ’t outer, dezen dagnbsp;Uw trouw zal lyden als een’ doodelyken flag?
Voegt dit een’ Opperheer naar wien’t heelal moet hooren? Schenkt ge aan de liefde een hart gantsch tot den kryg geboren ?
Hoe! wilt gy dat zo laf een neiging ’t grootsch befluit Der gunstige Oppergoón in zyn vervulling fluit’ ? (ken,nbsp;Volbreng, myn Vorst, volbreng all’ de eedle wonderwer-Waar in zy uwen moed door hunne Oraaklen flerken.
Ga, zie de Koningen voor uwe knién vernecrd.
Van welker dochtren gy om flryd zult zyn begeerd.
’t Voegt Romulus, wil hy zyn glorie niet verliezen. Tot zulk een’ prys-alleen, een Bruid zich uit te kiezen.nbsp;Romulus.
Wat wilt ge? Ik voel te wel dat zo veel liefde een hart,. Als ’t myne, veel te laag vernedert in zyn fmart.
Maar nu ’k niet leven kan, dan door myn Zielsbeminde, Wil ’t lot dat ik aan haar op ’t fpoedigst my verbinde.nbsp;Welaan; noch dezen dag moet gy haar overreên.
’k Verwacht haar wedermin van uwe vlyt-alleen.
Wy hebben reeds een proef dat die Sabynfchemaagden, Die over ons in ’t eerst zo droevig zich beklaagden;
Sints haar eenheiligeechtverééndeaan’tRoomfchebloed, Ons wit behartigen door haren minnegloed.
En, zonder naar geflacht of Vaderland te vragen.
Voor hare fchaakren-zelf het leven zouden wagen.
Door zulk een groot geluk word myne hoop geftreeld. Zy wacht totdat haar pligt die weermin haar beveelt.
Ik ga voor ’t outer my verzeekren van dien zegen.
Berei haar tot myn trouw; niets houde uw’y ver tegen!
Proculus. a, vlei u met die hoop: die hatelyke trouw
Zal nimmer zyn volbragt,zo lang ik ’tlichtaanfchouw, A L BIN u s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven,
Wat ïegtgy? Hoe!...Wilmynverwondringmyverge-Myn Heerl Zyt gy het die den Vorst durft tegenftreven? .Gy, dien ik op zyn’ wenk zag vliegen? Gy, zynRaad,nbsp;Zyn waardfte Boezemvriend op wien hy zich verlaat ?nbsp;Proculus.
Ken my te recht; laat geen verwondring u beroeren. Hoe verr’ zich Romulus liet door de min vervoeren;nbsp;Met welk een brandend hart hy ook haar trouw begeer’;nbsp;Ik min Hercilia noch duizendmalen meer.
AlBI NUS.
Hoe l Gy ? Myn afzyn deed u myne hulp vergeten ?... Proculus.
Neen, waarde Albinus, ’k heb te veel u dank tewetea ’k Was ongeduldig om met u my te beraên,
In ’t geen ik voor myn min en heerszucht wil beflaan. Zo ik ondankbaar word, het is door dwang en ftnarte.nbsp;De vrindfchap mist haar kracht, daar liefde heerscht in ’tnbsp;harte.
Maar ik ben de oorzaak niet: neen; de onvoorzichtigheid Van Romulus heeft zelf my in dien ftrik geleid.
Hy , die my drong die Schoone al zyne min te ontvouwen, Deed my haar, tot myn’ ramp, wel honderdmaal aanfehou-Dus wierd myn ziel geraakt door all’ die tederheên, (wen.nbsp;Die ’k vruchteloos haar in wou boezmen door myn reen:nbsp;Terwyl ik voor hem fineekte, ontvonkte ik-zelf mynnbsp;zinnen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen.
Die liefde dwong myn hart haar noodwet te ondergaan, ’k Zag Romulus alleen voor Medeminnaar aan;
En fints dat oogenblik fcheen my zyn ryksvermogen, Zyn’ roem, ja al zyn deugd, zelft hatelyk indeoogen.nbsp;Myn hart, bevreesd voor hunn’ bekoorelyken fchyn,nbsp;Misgunde hem dat hy bemind zou konnen zyn.
Ik overlei zyn’ val, en ftookte in de eerfte Raden Bedektlyk de achterdocht en wantrouw op zyn daden;nbsp;Ik toetste, en fchcrpte fteeds, met loosheid en beleid,nbsp;Air onzer helden zucht voor de onafhanklykheid.
’k Wist hen een’ indruk van zyn dwinglandygegeven; ’k Erinnerde aan hun wrok zyn’ Broeders bloedig fneven,nbsp;By d’opbouw onzer ftad, die, dus ten val geneigd,
’t Begin zag van ’t geweld, dat reeds hen allen dreigt, 2y, met zo fel een’ haat als ik, op hem otitfteken,nbsp;yerlangen naar het uur om zich te mogen wreken.
’k Weet dat de gunst des volks, na dien gewisfen flag, Geen’ anderen dan my zal dulden in ’t gezag.
E)us zal ik, door zyn dood, my telFens en volkomen Verzeekren van die Schoone, en van ’t gebied van Romen.
Aleinus.
Indien ’t geluk uw list...
Proculus.
’k Heb noch al meer beftaan:
Ik lok vorst Tatius bedekt op Romen aan.
De flavcrny, w'aar in zyn Dochter hier moet leven, Heeft hem, van overlang, tot wraakzucht aangedreven.nbsp;Ik weet dat hy, in ffilte, in vollen aantogt is.nbsp;Begunstigd van ’t geheim, en van de duisternis.
Ik wacht hem aan één poort, reeds voor zyn benden open, Opdat hy dus gewis moge op de zege hopen,
En ik zyn Dochter, des verkloekten Schakers magt Ontrukt, ten zeekren loon van mynen dienst verwacht’!nbsp;Albinus.
Maar zo, noch dezen dag, de Vorst met haar mogt paren, En, ondanks alle uw zorg..,
Pro-
-ocr page 24-P ROC U LUS.
’k Heb tegen die gevaren,
Myn Vriend, by tyds voortien. De Priester ftcrkt myn X ’j Murena, ’t opperhoofd der offerwigchlary,
Zal, ÏO de Vorst dien echt hardnekkig noch durft wagerg Met aller Goden vloek, en hem, en ’t volk, vertfagen.nbsp;En eer hy my die Schoone ontrukke, voor de nacht,nbsp;Zal hy vergaan, al moest ik met hem zyn geflagt.
Maar Tullus komt.
VYFDE TOONEEL.
Proculus, Tullus, Albinus.
M,
Tullus.
[ yn Heer! gantsch Rome is overrompeld. De Ontrouwe is niet bekend, die in dien ramp ons dompelt.nbsp;Kom, ïie hoe Tatius, die ’t veld van Mars vermant,nbsp;Zyn veldilandaarden op de muuren heeft geplant.
Hy ftreeft door écne poort, geopend aan zyn benden, En valt dus onverhoeds ons-allen in de lenden:
Terwyl men overal ons krygsvolk rukt by één, Weérftaat hem Romulus, bykans geheel-alleen.
Kom, onderfteun dien Held in dit afgryslyk woeden, Wyl elk zich, op uw fpoor, tot zyne hulp zalfpoeden.nbsp;Proculus.
Men fpille geenen tyd om trouw hem by te ftaan.
Ter zyde.
Moetik, tot myn geluk, 6 Goón! hem zien vergaan! Einde des Eerjien Bedryfs,
TREURSPEL. ij
EERSTE TOONEEL. Hercilia, Sabina.
GHERCitiA. _ (fchen?
o6n! welk een wreed geval! Rampzaligfte aller men-Elendige Prinfes! wat durft, wat kunt gy wenfchen ? Myn Vader is in Rome! Ach! duld gy, Go6n! dat hynbsp;Zo heftig en verwoed met mynen Minnaar ftry’ ?
Uit dubbele gevaar doet my voor beiden beven:
’k Moet vreezen dat of de een, of de andere zal fiieven, Zy treffen in hun woede elkaér voorzeker aan.
Waarom vermag ik niet uit dit paleis te gaan ?
Waarom vermag ik niet, om dus myn’ramp te ontvlieden, Myn’ boezem aan hun ftaal ten offer aan te bieden ?nbsp;Hen, om hun zucht tot my, te fcheiden,t’onzér eer’?nbsp;Of zelf te fneuvelen door beider moordgeweer ?
Helaas! waar keer ik my ? Wat vvedeihoud myn treden? Ik fferf elk oogenblik, door deze onzekerheden. ( rucht,nbsp;Goón! Komt hier niemand ? Ach! my dunkt,op ’t minst ge*nbsp;Dat ik den bode zie van ’t leed waar voor ik ducht.nbsp;Ach! w^elk een voorgevoel mag my het hart doorbooren?nbsp;Myn oor verbeeld zich reeds myn wreed verlies tehooren.
Sabina. nbsp;nbsp;nbsp;(vrouw,
Voor welk een’ ramp deez’ dag uw geest verfchrikk’. Me* Hoe voegt nochtans aan u zo doodelyk een rouw?
Ik ken u langer niet, in zulk een maatloos treuren. Hercilia.
Dunkt u dit vreemd, daar ik myn liefdes deed belpeuren? Sabina.
Heeft die rampzaalge liefde uw hart zo zeer verdrukt, Dat ze uwen heldenmoed u t’eenemaal ontrukt.^nbsp;Dlusch,blusch grootmoedig ’t vuur,waar door ge uw’ roeniLnbsp;zoud misfèn;
Laat nu ’t gericht der Goón hier uwe /aak befUsfên;
En duld der fchaakren ftraf, indien ’t hun wil befloot. Her CILIA.
Hoe! gy voorfpelt my dan myns Minnaars droeven dood! Gy wilt, lyn fchuld my doendeaanfchouwen, my bereiênnbsp;Om, /onder ongeneugt’, hem dus te zien verfcheijen.
’t Schynt dat gy ’s Hemels wraak hem toewenscht, door die Sabine, acht gy hem noch /o ftraf baar als voorheen? (reên.nbsp;^k Beken, dat zulk een wensch my lang, als u, verblindde;nbsp;’k Heb hem niet recht gekent, dan fints ik hem beminde;nbsp;’t Belang, dat ik reeds nam in die befpiegeling,
Scherpt my maar al te veel tot zyn verdediging.
’k Vind dat een Krygsheld,/o grootmoedig als rechtvaardig. Uit nood wel fchuldig wierd,maar echter niet ftrafwaardig;nbsp;En dat hy., als de Goón, tot ftrengheid nooit befloot.nbsp;Dan om een grooter heil, ’t geen uit dat onheil fproot.nbsp;Hou op met ’s Hemels wraak dan tegen hem te nopen.
Maar fterft hy niet, wat heeft my n Vader dan te hopen? Vergeef’t my, Tatius! ik y/e, dat myn geestnbsp;Meer voor een’ ander’, dan voor u, zou zyn bevreesd,nbsp;’k Word door natuur, zo fterk als door de min, gedreven;nbsp;’k Beef teffèns voor des eens, en voor des anders leven;nbsp;En zonder in te zien wiens dood my dierst zal ftaan,nbsp;Zal my die wreede flag van wanhoop doen vergaan.nbsp;Sabina.
6 Goón!... Is uwe min tot zulk een’ top gekomen ?
Ik meende dat ik reeds had al haar kracht vernomen, Maar zag haar noch niet half, eer gy haar dus verried.nbsp;Hercilia.
Ach! ik die haar gevoele, ik kende zelf haar niet.
Men moet zyn’ Minnaar zien in doodsgevaar geraken, Eerdat men weten kan hoe ons zyn min doet blaken.
Ja, alles meld my nu den dood van Romulus.
En fchoon hy zich al hoed voor koning Tatius,
Ziet ge ook niet dat alom verraders hem omringen ?
Eén booswicht kan hem ’t ftaal licht in den boezem wringen.
15
Zy dienden Tatius. Ik dank de Goón, dat hy My heden poogt te ontflaan van deze flaverny: fdanennbsp;Maar ’t fmart my eindloos meer, dat trouwloozeonder-Myn’ Vader dus den weg tot binnen Rome banen. •
’k Vrees dat men naar het bloed van mynen Minnaar dorst: Licht floot een Roomfchehand den dolk hem in de borst,nbsp;’k Zie voor zyn moorders aan, en vrees van allezyden.nbsp;Zo wel die hy belchermt, als die hy gaat beftryden;nbsp;Terwyl, zelfs in ’t gevecht, ’t verraad zyn leven zoekt.nbsp;En wat vermag de moed, door laffen moord verkloekt?nbsp;Sabina.
Waarom verflerkt gyzelve uw vrees met nieuwe krach-En pynigt dus uw’ geest door akele gedachten? (ten, HeRC ILIA.
Gy ziet met wat geweld reeds'die rampzaalge min,
Tot hier-toe noch betoomd, nu heerscht in uw Vorstin; Een min met eeneu fchyn van gramfchap overtogen,
Ja die ik dwong, om zelfs te veinzen voor uwe oogen.. Wyl gy my dat geheim ontwrongt, door listigheén,
Zo duld ten minften ook myn klagten en geween.
Het is voor de eerftemaal, Sabine, dat myn tranen Zich, onbedwongen, nu een’ vryën doortogt banen.nbsp;Maar vrees niet dat ik iets, myn’ roem onwaard, verricht’,nbsp;’k Weet wateens Konings Telg is aan haar’rang verpligt.nbsp;Hy, gy-alleen, ontdekte in my een Minnaresfe;
’k Ben voor alle andren noch een fiere Ryksprinlèsfe;
En welk een heilloos lot my ’t Godendom befchikk’, ik kan ’t braveren, wyl ik voor geen fterven fchrik.nbsp;Sabina.
Ik hoor gerucht.
H E R c I L I A.
Goón! ’t is myn Vader!
J6 R O M a L U S,
TWEEDE TOONEEL.
Tatius, Hercilia, Sabina,.TARPEjusy
Lijfwachten.
Hercilia. TT
J\.an het Weien
Dat R ome in n, myn Heer, moet iynen Meester vreexen ? T A T I u s.
Neen, ’t noodlot handelt my met ftrafFer iielsverdriet.
’t Is een Verwonnen’, geen Yerwinnaar, dien gy iiet. Moet ik in zulk een’ ftaatmyn Dochter wéér ontmoeten!nbsp;Mag ik myn’ lust in hare omheliingen niet boeten,
Dan om in boeijen, die ik breken wou, te gaan!
Moet ge in dat heilzaam wit, ó Goón! my wederftaan! Helaas! moet ik, ten loon van myn kloekmoedig ftryden,.nbsp;By myn beleediging, noch zulk een fchande lyden ?nbsp;HERCiniA.
6 Goden! ftort gy ons in ’t uiterfte ongeluk ?
Tatius.
Myn Dochter, wees getroost; braveer dien zwaren dmk: Want ondanks al ’t geweld der rampen, die ze ons brouwden,
Verliezen wy noch niets, wyl we onze deugd behouden. Van ’t heillooze uur af aan, dat ik, met fmart eivfmaad,nbsp;Uw llaverny vcrftond, en ’t eereloos verraad.
Zwoer ik den val van Rome; en, om dien uit te werken Dacht ik de middlen uit, om my daar toe te Herken:
’k Heb lang bedektlyk my tot onze wraak bereid;
’k Beftierde mynen toorn met veel omzichtigheid;
’k Verwachtte alleen den Hond, dien ik zou gunstig vinden, Om my in Romes wal den aanflag te onderwinden;
’k Beftond dien: doch ik zag dat de uitflag my verried: Maar evenwel myn pligt beftond in d’uitflag niet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men,
Hoe groot een fmaad ons drukk’, laat ons de Goón befcha-Die dit meinëedig volk in hun befcherming namen.
Her-
-ocr page 29-Hercilia,
Myu riel-, gantsch onbereid tot ïulk een’wrcedcnflag, Vind nergens heul, dan in haar tranen en geklag.
’t Scheen dat ge uit alles u de zege mogt beloven.
Wat voor een W'onder kon u van dien roem berooven? Tatius.
Geen roemryke aanflag w'ierd met meer omzichtighecn En voorzorg toebereid. Ik rukte een heir by-één,
’t Welk ik bedekt, allengs, en uit verfcheiden’ ftrekcn, Verfpreiddein bosfchen daar geen daglicht door kon breken;nbsp;’t Groeide in getal en moed, in ieder duistren oord; (voort:nbsp;Het trok, des nachts, door d’een’ en d’aridren omwegnbsp;’k Deed myn verdeelde magt niet eerder laam vercénen,'nbsp;t)an toen wy onverhoeds voor deze ftad vcrfcheneri.
’k Zag, op myne eerfte leuze, een poort in ons bedwang. I)it fcheen de dag te zyn van Romes ondergang;
En zo de dapperheid geen wondren had bedreven,
Gy had me, in zegepraal, naar dit paleis zienflreven; Maar Romulus fchoot toe,gewekt door ’tkrygsgeweld;nbsp;En eer in woede ontvonkt, dan door’tgevaar ontfleld,nbsp;Bemagtigt hy de brug : hy weet geenszins van zwichten,nbsp;En fluit op zynen fchild een hagelbui van ïchichten.
Myn krygsliên waanden zelfs te zien, dat één der Go6n, Ja dat zelfs Mavors flreed naast zynen dappren Zoon.nbsp;Men zag den fterkflen held door zynen arm verpletten;nbsp;Al wat hy trof bezweek; niets kon zyn hart ontzetten.nbsp;Dus kon hy lang, alleen, den Roomfchen Staat behoên,nbsp;En gaf den zynen tyd zich tot zyn hulp te fpoên;
Hus bood hy, toen hy pas hunne aankomst kon befpeuren,-Ons niet flechts wederfland, maar poogde ook ’t heir te fcheuren:
Hy geeft de mynen fchrik; ik zet hen floutheid by :
Ik zoek alleen naar hem; hy zoekt alleen naar my:
Wy weten,dwars door all’ deflrydbaarfteoorlogsvanen, De een voor den anderen, een bloedig Ipoor te banen.
Ik tref hem aan, maar val, door ’t breken van myn kling, Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M
-ocr page 30-In Romulus geWeld, als zyn Verwonneling.
„ Sabynen, ( roept hy uit:) houd op van tegenftreven,
„ En matigt uwe woede, of’t kost uw’ Koning’t leven, „ En gy, Romeinen, fpaart vry alle onnut gevecht:
„ Hy is in myne hand; ’k zal fchikken van myn recht. Hy fpreekt; de ftryd houd op; en zonder langer beiden,nbsp;Doet hy my door zyn Wacht in deze zaal geleiden.
Het lot ftelt ons te leur: ’t is onze pligt voortaan De flagen van ’t geval (landvastig door te flaan.
Laat ons dus, in ’t gezicht van hem die u dorst fchaken. Door deugd, de rampfpoed zelf, voor ons doorluchtig ma-Her CILIA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
Die bundelbylen doen zyn komst verdaan.
Wat hoon!
Hoe yslyk is my ’t zien myns Overwinnaars t Goón ï
DERDE TOONEEL.
I nbsp;nbsp;nbsp;Romulus.
k zal myn zege niet misbruiken op een’ Koning.
Ik wacht haar’ roem van u, door eedler pligtbetooning j En kom, fchoon ’t lot gebied dat ge, als gevangen, zwicht.nbsp;Min als Verwinnaar, dan als Zoon, voor uw gezicht.nbsp;Ik verg u niet, ó Vorst! de ontrouwen my te ontdekken,nbsp;Die u, tot ons verderf, in Rome deden trekken;
’t Hangt enkel van u af, dat, uit dit fnood verraad,
Het heil geboren werd’ van d’een’ en d’andren Staat;
En dat dees groote dag, naar ’t wit van myn verlangen. Een eeuwig vreéverbond ons-beiden aan zie vangen.
Om deze vrucht, door my te lang hier afgewacht.
Waar na ’k vergeefs by u, door myn Gezanten, tracht; Om dees Bekoorlykheamp;i ziet gy my, onbezweken,
Schooa
-ocr page 31-Schoon ik Verwinnaar ben, u edelmoedig fmeeken.
’k Was voor myn Zielvoogdes hier, ièdert ruim een jaar Van haar verblyf, in plaats van ftraf Geweldenaar,
Een needrig Minnaar, die, fchoon hy haar niet wil derven. Zich evenwel onthoud van ’t geen hy moest verwerven;nbsp;En die, al tyn geluk verwachtende uit haar’ mond.nbsp;Voor hare fchoonheid meer, dan voor haar’rang, beftond.nbsp;Maar ondanks al myn zorg, zie ik my feller hoonen,nbsp;En fteeds myn teedre min met llraffen haat beloonen:nbsp;Een onvermurwbre trots, verfmaadheid, en verwyt,nbsp;Zyn, tot op dezen dag, de vruchten myner vlyt. (ken.nbsp;Spreek flechts één woord; dat zal my ftraks behaaglyk ma-Myn fchuld is uitgewischt, zo ik uw hart kan raken.
’k Vertrouw zulks van haar’ pllgt: uw gunst zal me, in myn fmart,
Door ’t fchenken van haar hftnd,befchenken met haar hart. Ta TI us.
quot;Die ydle eerbiedigheên mogt gy veel liever fparen.
Wat vraagt gy ons, die gy zo angstig doet bewaren ? Indien gy ’t recht der zege u toefchryft, om wat reênnbsp;Met uw Gevangens dan-geraadpleegd? hen gebeên?nbsp;Die onderwerpingen, waar door ge ons wilt verbinden,nbsp;Doen echter uw geweld ons duidlyk ondervinden.
Ge onthoud my myne Telg,fchoon gy om haar my fmeekt. Wat uitfpraak kan ik doen, daar my ’t gezag ontbreekt?nbsp;Is Romulus oprecht in zyne pligtbetooning,
Hy laat’ my ’t voorrecht dan van Vader, en van Koning; Opdat ik van haar fchikk’, zo als ik ’t oorbaar acht’.
En haar u toe kan Haan, of weigren, door myn magt. Schenk aan myn volk ons wcêr;danzouiklichtlykkun-In myne legerplaats, aan u gehoor vergunnen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen,
Haar zal ik zien, of ik u, voor ’t gelchonden recht, Genaê moet fchenken, door het toeftaan van uw’ echt.nbsp;R o M U L U S.
Welaan, zo ’k door myn min, die ’k hier in wil gelooven. Van ’t voorrecht myner zege aldus my laat berooven;
B i nbsp;nbsp;nbsp;Zweet
-ocr page 32-Zweer my dan, dat uw gunst my, na dit klaar bewys Van edelmoedigheid, ^al loonen met dien prys.
1’ A TI u s. nbsp;nbsp;nbsp;(gen,
Neen,’k zweer u niets. Denk niet, met my daar toe te dwin-De minfte voor waarde ooit, door vrees, my op te dringen. Gy wilt my ,door dien dwang, een zaak doen ondergaan.nbsp;Die ik u nimmer, dan als Koning, toe kan flaan:
En, door op zulk een wyz’' myn vryheid te gedoogen, Schenkt, en ontneemt gy my, met ddnen aêra,’t vermogen.nbsp;Maar, zo ’k met eeden my verbind naar uwen lust,
Gy, die hen fchenden kunt, zyt gy daar op gerust?
Romulus. nbsp;nbsp;nbsp;(ven.
Ach! ’k zie te klaar, myn Heer, wat hoop uw réén my ge-Dit fmadelyk verwyt van ’t kwaad, uit nood bedreven. Die Ouurfche afkeerigheid, toont my maar al te wisnbsp;Dat Romulus u (leeds een haatlyk voorwerp is.
Vlei u dan langer niet, dat ik, naar uw behagen,
Myn Schooneroekloos zal in uwe handen wagen;
En dat ik, door ’t gevaar der fierfte wcfgring, dus My licht zou zien geperst ter wrake op Tatius.
Want niet de vrees, van my die wraak te zien benomen. Maar zuivre liefde, noopt me uwe oneer vddr te komen.nbsp;Gyzelf hebt reeds gezien hoe ’t noodlot,in ’t gevecht,nbsp;De zege onfcheidbaar heeft aan myne kling gehecht.
De orakeltaal der Goón,dic ’k duizendmaal kon merken, Myn hart, dat my daar in noch meerder kan verfterken,.nbsp;Ja alles zegt my klaar dat niets my kan weêrftaannbsp;’t Hangt van myn keur maar af wie’k wil in ketens liaan;nbsp;Wy zyn tot de oppermagt van ’tgantsch heelal verkoren;nbsp;Een eeuwige triomf is Rome alom befchoren;
’t Geen'dus met all’ de Goón in bondgenoodfehap leeft, Eh air de Koningen tot Onderdanen heeft.
Tatius*
Hou op. Waar toe toch dient die opgeblazen’ rede? Wy hebben onze Goón, en onze oraklen mede.
Hun gunst heeft ons belooft al ’t geen u is voorzegd
’tGe-
-ocr page 33-’t Gebied, daar gy naar ftreeft, is ons ook toegelegd j En to wy hun belofte in alles zien voltrekken,
Dan zal myn ryksftaf tot aan ’s vzacrelds einden ftrekken. Denk dat ons lot het uw’ noch overtreffen kan:
Ja, in de ketens zelfs verzeker ik me ’er van.
Romulus.
Maar ’t onderfcheld, dat wy reeds in ons lot befchouwen, Duld niet dat we even vast daar beiden op betrouwen.nbsp;Doch waarom zo veel reen vergeefs gefpild, myn Heer?nbsp;Hier is maar één belang tot voorftand van myne eer.
Gy ziet hoe dierbaar ik uw Dochter houde in waarde; Gelukkig, zo ik noch haar van uw hand aanvaarde!nbsp;Myn eerbied koos u-zelf tot Rechter in myn pleit;nbsp;Maar ’k moet, by mangel van uwe edelmoedigheid,nbsp;My dienen van myn recht; uw weigring dwingt myn zinnen ,
Om, door myn magt, den prys van zo veel mins te winnen. Haar echt zy myn triomf, tot heeling van myn pyn:nbsp;Uwe oogen zullen zelfs daar van getuigen zyn.
Tat lu s.
Tot zulk een fchouwfpel word ik vruchteloos verwezen: Wyl zy kan derven, heb ik daar voor niet te vreezen.nbsp;Romulus..
Wyl zy kan derven! Doemt ge ons tot dat oogenblik? Hoe kan een Vader daar aan denken, zonder fchrik?nbsp;Tatius.
’t Is ook niet zonder fchrik, dat ik daar aan kan denken; Maar dit is al de troost, dien zy zichzelf kan fchenken.nbsp;2y kent haar’ rang te wel, en ’t bloed waar-uit zy fproot.nbsp;De hoon, dien gy haar doet, is ’t vonnis van haar’dood.nbsp;Hercilia.
Ja, Vader! denk geenszins dat ik’t, uit laf heid, fchuwc. Die fiioode dwang ontroert myn hart, zo wel als’t uwe.nbsp;Romulus.
Ha! Wreeden 1 ach! bedaart: gy moord my door uw réén. Qy wilt ccr fterven, dan met my in ’t buwiyk treên!
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;He-
-ocr page 34-Helaas! moet to veel liefde in zo veel rouw verkwynen ? Zal ik fleeds voor uw oog een haatlyk Monfter fchynen ?nbsp;Een echt, waar door ik u verlier met myne kroon,
Is die de Ihoodfte ftraf ? is die de grootfte hoon ?
Tegen Tatius.
Gy zyt het, die haar my noch wreeder doet verachten. U w trotfe weigring fcherpt haar’ haat met nieuwe krachten;nbsp;Zy was noch tot zo groot een ftraf heid nooit geneigd,nbsp;En had, tot noch toe, my niet met haar’doodgedreigt;nbsp;Haar af keer, daar ik geene ontmenschtheid in vermoedde.nbsp;Hebt gy, eerst op dit uur, verandert in die woede.
Ach! uw Yerwinnaar buigt zich willig voor u néér.
In aller Goden naam! verzagt haar hart, myn Heer. Poog dus een’ Minnaar niet tot wanhoop aan te dryven.nbsp;Die van zyn ongeduld geen’ meester meer zou blyven.nbsp;Die al te ftrenge deugd werkt niets dan wreedheid uit.nbsp;Neem toch in deze nood een beter raadsbefluit.
Wilt gy, daar gy ons kunt ten top van heil verheffen, De bron van ’t hartzeer zyn dat ons all’t’laam’zal treffen?nbsp;Vaar wel; denk dat wy alle, als ik hier wéér verfchyn,nbsp;Poor u gelukkig, of rampzalig zullen zyn.
VIERDE TOONEEL.
TatjuSjHercilia, Sabina,Tarpejus. Lyfwachten,
H nbsp;nbsp;nbsp;Tatius.
eb niet dan bevende my op uw’ moed verlaten, Myn Dochter! Ons, die niet voor ’t juk der onderzaten,nbsp;Maar voor een’ rykstroon zyn geboren, voegt, in nood,nbsp;Een vorstlyk leven, of een vorstelyke dood.
Ja, fchoon ik al zyn woede en wreedheid moest bezuuren, En de allergrootfte fmaad van zyn’ triomf verduuren;
Al die barbaarfche praal drukt nooit myn fierheid néér, Myn hatt kan lyden, maar niet buigen,
Tar»
-ocr page 35-23
Tarpejus.
Neai, lïiyn Heer; Hoe naauw gy fchynt geboeid, gy vind noch mededoogen;nbsp;De Hemel laat uw lot alsnoch in uw vermogen.nbsp;Tatius.
Wat 2egt gy ?
TarpejüS.
Al dees Wacht, op myn bevel bereid, Zal vliegen op den wenk van uwe Majefteit.
Deze onvoorziene hulp geve u geen vreemd verdenken; Gy merkt genoeg wiens hand u deze hulp doet fchenkon;nbsp;Gy ziet van zynen dienst, en d’onzen, blyk op blyLnbsp;Beveilig dan uw’ roem en leven te gelyk; - quot; • 'nbsp;Keer naar uw legermagt, om u te konnen wreken ^ (ken.nbsp;En, door uw wederkomst, elks vreugde en moed te oiitfte-Maaruwe Dochter volge, 6 Vorst! u derwaarts niet.nbsp;2y word alom te naauw door de achterdocht belpied:nbsp;Doch zy heeft voor hare eer, noch voor gevaar, te vreezen;nbsp;Des Vorsten min zal hier haar trouwftelyfwacht wezen.nbsp;Maar zo zyn ongeduld voor haar ’t ontzag verbant.
Dan zal zy zyn befchermd door meer dan 6ém hand.
T A T lU S.
Vaar wel, myn Dochter.
Tegeft de Lyfwachen.
Komt.
Tarpejus.
’•k Durf meer te kennen geven; De dwingland Romulus, die «, Mevrouw,doet beven,nbsp;Loopt reeds in zynen dood.
H E R c 1LIA, tegen Sahina.
Hoel Zou hy fterven? Ach! ^Soón! ftort my wydreid in, tot weering van dien flag!
'j
Evade des Tweeden Bedt-yfs.
ROMULUS,
Romulus, Proculus.
Nr o M u L y s, een' brief in cle hand houdende.
eenj'verr’ van aan de vlucht des Konings my te ftoo-Heb ik veeleer verboón hem weder na te fporen. (ren, Hy keer’ naar Cures vry, en late Rome in rust;
Zyn byjyn mogt myn fmart verzwaren,naar zyn’ lust: Hy zal, door ryp beraad in ’t geen hy dient te kiezen,nbsp;Misfchien wel haast de quot;hoop van zyne wraak verliezen;nbsp;En, door ’t herdenken aan ’t onthaal dat ik hem bood,nbsp;Zyn’ vrnchteloozen toorn doen zwichten voor de nood.nbsp;Maar zo ik u, myn Vriend, myn hart recht uit mag fpreken,nbsp;Het (tout verraad doet my in grimm’gheid ontlleken.-Deze onbekende brief, my (lil ter hand gefield,
Heeft ons het vloekverbond myns volks te klaar gemeld. Gy laast hier-uit hoe reeds een dolk is opgeheven,
Die my, op ’t onvoorzienst,op ’t wreedfle wil doen fiieven. Kan ’t zyn dat Rome, om ’t welke ik zo veel eers bevechtjnbsp;Door fnoode ondankbaarheid zyn hart my noch ontzegt?nbsp;En wil ’t, daar ik ’t alom heb leeren zegepralen,
Door zulk eeiV Iaden moord die zege my betalen ? Proculus.
Zo Rome in zynen fchoot trouwlooze telgen voed,
Der trouwen yver breekt, 6 Vorst! hunn’overmoed Daar zyn ’er, die, als ik, u, als hunn’ Vader, eeren,nbsp;En met hun lyfsgevaar uw onheil zullen keeren.
Indien gy t’allen tyde op Proculus betrouwt,
En ge u,door gunst op gunst, van hem verzekerd houd, Ontfang dan van inyn hand die helden, door wier blikkennbsp;Uy ’t heilloos bastaardzaadjalsbloodaarts, zultverfchrik-ken:
Neem hen ten lyfwacht aan, om die ontaarden dus.....
Romulus.
’k Ben dankbaar voor uw ^org; maar neen, myn Proculus, Ik moet de woede van hun vloekverbond trotiêren.
’k Wil, door myn’ arm-alleen, my tegen hen verwecren. De hand,die onvertfaagd ïich de cerlie vaardig maakt.nbsp;Zal lidderen van fchrik, als zy myn borst genaakt, (ren,nbsp;’k Zou, met een’ oogwenk, haast des moordcrs toeleg ftoo-En, met zyn eigen ftaal, vyn eerloos hart doorbooreu.nbsp;Proculus.
Die onvcrfchrokken moed, dat hemelfche gelaat,
Zou u niet veiligen voor ’t onbefchroomd verraad.
Gy %kt u wel van Rome, als Stichter, aangebeden; Gy hebt ’s V olks woestenaartbefchaaft, door hel Jenzeden;nbsp;Maar denk dat gy ’t, eer ’t door uw zege wierd befaamd.nbsp;Uit ed'elmocdigen en boozan hebt vcrzaamt:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen;
Hun Iloutheid blaakte in woede, en Het zich pas bedwin-D e rust zet hen weêr aan om uit den band te fpringen; De uitbreiding des gcbieds is hunne nutfte wet;
Deze is het die alleen hunne euveldaên belet.
Verban de ledigheid en liefde uit uwe zinnen.
En doe hen volk op volk, en ryk op ryk, verwinnen. Z'e dus, wel verr’ dat Rome ooit trachte naar uw’dood,nbsp;U , by uw leven zelfs, bewicrrookt en vergood.nbsp;Romulus.
Hoe! zal d.an myne min uwe oogen fteeds mishagen Proculus.
Zy is de droeve bron, A Vorst! van alle uw plagen. Wa; ¦' ''irom juist de fchuld gegeven aan uw volk?nbsp;Indien men binnen Rome u dreigt met eenen dolk,nbsp;Wyta: tierciiia, geeneandren, die verwoedheid.
Gv voed de al langhaar’ wrok, door uw tegroote goedheid. Waar door ze,als uw Vorstin, elk onder zich doet (taan.nbsp;Dus geeft gyzelf haar moed om u ter neer te Haan.
Uw vruchtlooze eerbied,en op’tfierstverfmadeklagten, Doen u geen’ andren loon voor al uw min verwachten.
2Ö ROMULUS,
Wie kon toch Tatius behoên, dan zy-alleen?
Zy kon ook vlieden; maar zy blyft om deze reen,
Dat zy de ontrouwen in hun traagheid wil befchamen: Want zo men t’lamenzweert, men zweert om haar te la-men.
Zy , die haar wraak verhaast, toont, door haar Ipyt, gewis Dat zy-alleen het Hoofd der vloekverwanten is.nbsp;Verzend haar dan, myn Vorst.
Romulus.
’k Moest naar uw’ raad my fchikken. Maar min haar al te teer, om ooit voor haar te fchrikken;nbsp;En fchoon zy in myn’ dood haar wraak had vastgeftelt,nbsp;Ik vrees alleen haar’ haat, en geenszins haar geweld.
Ik heb haar doen verdaan dat ik haar wensch te fprcken. Dit doodelyk gefchrift zal ftraks haar doen verbleéken;nbsp;Haar fchrik zal my doen zie^i of zy myn’ val betracht.nbsp;Zy komt.
Proculus.
Myn waarde Vorst! wees op u-zelf bedacht. Romulus.
Laat ons alleen.
Proculus, ter zyde.
’t Gaat wel: ’k zal haast myn list voJtrekkeH,
Romulus, Hercilia, Sabina.
NHercilia, ter zyde, tegen Sabina.
een,’k moet aan hem geenszins ’t geheim des briefs ont-Noch dat hy my daar door zyn leven is verpligt. (dekken, Romulus.
Mevrouw, men heeft uw’ last en oogmerk wel verricht: Uws Vaders flaverny kon naauwlyks u doen zuchten.nbsp;Of ftraks hebt gy hem weêr in vryheid doen ontvluchten.nbsp;*jc Beklaag my daar niet van: gy mogt, door dit beftaan,
My,
-ocr page 39-My, tonder ontrouw telfs, uit kinderpligt verraén.
’k Verwonder my veeleer dat gy, die iny blyft haten. Niet mede, door die list, uw’ Minnaar woud verlaten;nbsp;En dat gy, daar gy waant hier myn Slavin te zyn,
Uw vryheid minder zoekt, dan mp verdriet en pyn. Maar kan al myne fmart uw fierheid niet bedwingen ?nbsp;Mevrouw, moest uwe hand my noch naar ’t leven dingen ?nbsp;En, door die wreedheid, zelf al de overmaat van’t leednbsp;Te boven ftreven, ’t welk gy daaglyks my verweet?
H E R C I LI A.
Waar van beticht gy my ?
Romulus.
Dees brief kan ’t u verklaren. Hercilia,
’k Zie dat men u bericht van dreigende geVaren: Men zweert uw’ ondergang. Maar wat gaat my zulks aan?nbsp;Meent gy dat ik verfchrik, nu gy ’t my doet verdaan ?
Ter zyde, tegen Sabina.
Ik fchrik maar al te veel.
Romulus.
Ik weet te wel, 6 Wreede!
Dat, gy myn’ dood betracht. Verbleek vry voor myn rede. Ontmenschteluw boezem brand om in uw’Minnaars bloednbsp;Zo wel uw’ bittren haat te blusfchen, als zyn’ gloed.nbsp;Maar moest zo groot een ziel, om zich zo fel te wreken,nbsp;My, door myn eigen volk /dus wreed naar ’t harte deken?nbsp;En haar bekoorlykheên misbruiken, om zo laf,
Door fnoode moorders, my te doemen tot die draf? Ach! waarom zulk gebroed daar toe toch aangcdreven?nbsp;2yt gy niet t’aller uur Voogdesfe van myn leven?
Ik open u myn borst, om ’t vonnis te ondergaan: Uw hand is u genoeg om my ter neer te Haan.
Ik kan my, tegen u, op geene wyz’ verweeren, (ren. Dan door dienzelfdengloed waarmeê’kufchynteontëe-Zo ge in uw’ eerden haat en af keer deeds verhard;
(2o gy dien loon-alleen my waard keurt, voor myn ünart;
a8 ROMULUS,
Zo air myn tederheén, myn tranen, myn gebeden;
Zo al myn min, gevoed door bittre angstvalligheden, Schoon ik haar woede fteeds door diep ontzag weérhou’,nbsp;Nooit d’affchrik voor myn fchuld verminderden, Me-Zo ge, om dit alles,my in ’t minst niet begenadigt: (vrouw;nbsp;Stoot toe dan: daar ’s myn kling, opdat ge uw wraak verza-Her CILIA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(digt...
Hou op. Gy kent my niet: ’k ben daar toe onbekwaam: Uwe onkunde is de réén dat ik my uwer fchaam;nbsp;Nadien ge u inbeeld dat een groote ziel, ontftekennbsp;Ter wraak,een misdaad door een misdaad ooit zou wreken.nbsp;Maar wat verwyt gy my ? Zeg, hoe ge my, met fchynnbsp;Van recht, verdenken kunt, en noch behaaglyk zyn?nbsp;En hoe uw hart, terwyl ’t zo laf een min kan voeden,nbsp;My teftens hoonen durft met zulk een fnood vermoeden ?nbsp;Neen, Romulus; neen, uw Romeinen zyn ’t alleennbsp;Die zich der kunst verftaan van gruwelen te fmeén.
Zy, eerst gewoon van roof en flaaffehen dienst te leven, Zyn in verradery van jongs af aan bedreven.
Gy, die dit boos gebroed in uwe hoede ontfingt,
Hebt zelf u dus alom van moordenaars omringt;
Gy waande, door hen ’t zoet der zege te doen finaken, Dat zy alleen naar deugd en roemzucht zouden haken.nbsp;Maar ken hen aan zo laf een’ aanflag, zonder eer:
’t Zyn all’ geen Helden,fchoon ’tRomeinen zyn,mynHeer. Romulus.
Mevrouw, zo ik voor hen-alleen maar heb te fchroomen, Dan zal ik al myn leed welhaast te boven komen:
’t Rechtvaardig Godendom zal zulk een vloekgelpan.... H E R C I L I A.
Acht gy de Goden zo rechtvaardig, vrees hen dan.
Gy tergt hen, door het Ry k myns Vaders te onderdrukken, En durft hem, door verraad, zyn Dochter-zelf ontrukken.nbsp;Zie, door uw eigen Volk, het wraakzwaard reeds gewet.nbsp;Opdat het uit de hand des Schakers haar ontzett’:
Want welk een’ andren naam vermag ik u te geven ?
Daar gy dien ,met den hoon,door u ons aangewreven,. Niet uit wilt wisfchen, door een proef van ware deugd,nbsp;Maar dien veeleer vernieuwt, als gaf’t n ftof tot vreugd.nbsp;Gy wilt een Held xyn; gy beroemt u hen te maken:nbsp;Maar kent gy ’t merk van hen die tot dien roem geraken?nbsp;En weet gy dat die naam een hart te kennen geeftnbsp;’t Geen ’t menfchelyk bereik in deugd te boven ftrecft,nbsp;En in grootmoedigheid gelyk ilaat met de Goden ?
Had gy oprecht den vree myn’ Vader aangeboden,
Gy had gerust my weer gellelt in xyne magt,
En uw genac van hem met zekerheid verwacht.
Dus moest gy de achterdocht verbannen uit zyn zinnen, Om zyne gramfehap, en myn’ af keer, te overwinnen;nbsp;Dus moest gy toonen dat gy ’t heidenwit befchiet.nbsp;Romulus.
Ja; maar gy kent de woede en ’t merk eens Minnaars niet. De fchrik voor uw verlies,dat eeuwig my zou knagen.nbsp;Ontzei my, u, Mevrouw, een’ oogenblik te wagen,nbsp;’k Ontzag de bitfe fpyt uws Vaders, maar wel meestnbsp;Eens Medeminnaars magt op uw’ verftoorden geest;nbsp;Want uwe fierheid, die fteeds groeit met myne fmarte,nbsp;Ontftaat niet uit een koel en onverfchillig harte:
Myn liefdevlam word, om eene andre vlam, verfinaad; Zo gy niet elders minde , ik waar’ dan min gehaat;
’k Zou u, door uwe vlucht, zien naar een’ ander’ ftreveii. Moest ik u dus de magt, en vryheid teftens geven,
Van my,door zulk een’echt, tot hoon van myne trouw. Te ftorten in een’ poel van doodlyk naberouw?
En my te zien gelard om u, en om dien Minnaar,
En uwen Vader, wéér te kluistren als Ver winnaar? Ikgruuw daarvoor. Ach !denk,zogymyn’zuivrengloednbsp;Tot zulk een wanhoop doemde, in welk een zee van bloednbsp;Myn hand, door minnenyd, alsdan zou moeten baden,nbsp;Ter wrake van den hoon dat ik my zag verraden!
Dan zoud gy lichtelyk uw’ Vader en Gemaal,
Dat
-ocr page 42-30 ROMULUS,
Dat u iiaauw’ zou ontzien, noch u voor my behoeden, ’t En ware om, voor uw oog, op myne borst te woeden.nbsp;Maar’k zou op’t minst van u beklaagd zyn in myn’dood.nbsp;En daar door, vergenoegd, noch fterven in uw’ fchoot...
DERDE TOONEEL.
Hercilia, Romulus, Sabin a, Tullus.
IT u L L u s. s tyd, myn Vorst, om in het leger te verfchynen.nbsp;Het onverwacht gejuich der naadrende Sabynennbsp;Meld ons dat Tatius is in zyn heir gekeerd:
’t Gefchal,waar mede ’t hem, tot uwen hoon, vereert. Zet alle uw benden aan om zulk een fmaad te wreken;nbsp;Terwyl vorst Tatius, in rouw en woede ontfteken.nbsp;Omdat hy, tot zyn fchande, u ftraks vergeefs beftreed,nbsp;Den moed zyns volks ontvonkt, uit Ipyt en hartenleed.nbsp;Hun wapens blinken reeds, om op ons in te dringen:
U w helden wachten u, met uitgetogen’ klingen. Romulus.
Zie, zie, Mevrouw, hoe duur gy my uw winst doet Haan. Het lot zal uitlpraak doen: ’k moet winnen, of vergaan.nbsp;Hercilia.
Hoe! Wreede!...
Romulus.
De eer, Mevrouw, vergunt my niet te dralen, ’k Moet, op deez’ ééneii dag, tot tweemaal zegepralen.nbsp;Myn min, zo vaak getoond door tranen en gebeèn, ’nbsp;Ga ik ook toonen door myn woede en dapperheén.
VIERDE TOONEEL.
Hercilia, Sabina.
S nbsp;nbsp;nbsp;Hercilia.
abine! denk hoe ftraf myn heilloos lot moet wezen!
Goónl
-ocr page 43-Go6n! lal ik tevens dus alle ongelukken vreezen?
Met vvelk een fiddring tel ik de oogenblikken! Ach!
’k Moet telkens llerven,doordenfchrik voor flag op flag. Sabina.
Wie kan het wreed geweld van uw verdriet betoomen ? ’k Weet dat inyn zwakke troost daar-in te kort zou komen.nbsp;Zo hard een lot laat my niets anders toe, Mevrouw,nbsp;Dan dat ik met u weene, en deele in uwen rouw.nbsp;Her CILIA.
Zie hoe de ontzinde drift eens Minnaars brein kan krenken: Verwonder u om ’t geen de liefde my doet denken.
In ’t midden van al ’t leed, dat in dit oogenblik My dreigt, terwyl ik op deez’ eigen dag, met fchrik,nbsp;Den dood myns Vaders,of myns Minnaars moet betreuren,nbsp;Komt eens Ondankbren hoon myn hart op’t wreedst ver-fcheuren!
’k Moet voor ’t geheim bericht, dat myne min hem fchenkt, Koch lyden dat hy my, ja my-alleen, verdenkt!
6 Goón! hoe fmartte my zyn dwaling, die ik ftichtte! Ik,die ’t verraad hem meldde,ik ben ’t die hy betichtte!nbsp;Hoe fel, hoe vinnig trof my zulk een bits verwyt!
Geen brein kan ooit bevroén hoe’t noch myn ziel doorfnyd. ’k Was in mync oogen wreed, wyl ik ,voor zyn gepeinzen,nbsp;De kracht van myne min zo kunstig wist te ontveinzen,nbsp;Dat hy my hield verdacht van naar zyn’ dood te ftaan.
’k Had, meer dan ééns, my zelf, door fchrik, byna verraên. ’k Verberg ’t u langer niet, Sabine, ik liet myn’ lippennbsp;t Geheim van myne vlam fchier onvoorziens ontglippen;nbsp;En zo ik niets noch zei, ’k heb, op dien harden toets,nbsp;Wel duizend doèn geleên,door de angsten myns gemoeds,nbsp;Sabina.
Hoe loflyk moest myn hart dat edel zwygen achten!
Ik dorst dien heldenmoed geenszins van u verwachten: Want, federt dat gy hem ’t gevaar, door dit bericht...nbsp;Hercilia.
Ach! was ik, om myne eer, die hulp hem niet vcrpligt ?
-ocr page 44-3ft ROMULUS,
Men wflnnt, wanneer men hem moorddadig had verflagen^ Dat zulk een offer my ten hoogften zou behagen!
Men zegt zy n’ dood my aan,door één’ van ’t vloekgefpan, Als ’t cenigfte geluk waar op ik hopen kan! (toonen,nbsp;’k Was, door dien fchy n van haat, dien de eer my dwingt tenbsp;En ’t eeuwige verwyt van my te durven hoonen,
M yns ondanks de oorzaak van dit gruwelyk verraad;
•k Heb zelf den dolk gewet die hem te duchten flaat.
Zo hem, d'cn ik bemin, myn byftand had ontbroken, ’t Zou zyn alsof ik-zelf hem ’t harte had doorftoken.
’k Zie mooglvk dezen dag myn lot een perk geftelt:
Zo die de nederlaag en dood myns Vaders meld,
Dan zult gy my terftond zynfchim ook na zien treden, Als Medegezeliin van zyn rampzaligheden.
Maar gy, (want ik voorzie alreeds dat doodlyk wee,) Stil dan de wanhoop van myn’ Minnaar, op myn beê:nbsp;Zeg hem, dat ik hem minde, en nimmer na kon latennbsp;Met fmart te trachten hem, naar mynen pligt, te haten;nbsp;En dat ik, door myn’ dood, myn glorie heb behoednbsp;Voor ’t geen zy vreezen moest van mynen minnegloed.nbsp;Sabina*
Tf Zie Tullus....
VYFDE TOONEEL. Hercilia, Sabina, Tullus.
WH E R C I L I A.
el ? Wat komt gy ons te kennen gevenf Tullus.
Erinlès! iets dat gy niet kunt hooren zonder beven. Hercilia.
6 Goón 1
Tullus.
Zo dra men, op ’t verfchriklyk krygsgefchal, De legers wederkyds ’t begin des ftryds beval j
Zo
-ocr page 45-Zo dra de flikkering en ’t woeden hunner zwaarden Een bloedbad openden, en ’t moedigst’ hart vervaarden;nbsp;Leed zich voor ieders oog een droever fchouwlpcl op:nbsp;Be Roomfche vrouwenrei verhief haar woede in top,nbsp;Vloog met ontvlochten hair, en tranen op de kaken.
En wierp zich tusfchen hen, om ’t moorden te doen flaken. Hare onvertfaagdheid (lelt zich voor hun klingen bloot,nbsp;Terwyl haar teder kroost noch fpartelt op haar’ fchoot.nbsp;„Wy zyn Sabynfche, en ook Romeinfche Vrouwennbsp;tevens;
Dus riepen ze: „ Komt, rooft ons ook dit weinig levens; „ Ontziet de namen niet van Dochter of van Vrouw;
„ Bezegelt met ons bloed uw’ haat, en onze trouw; j. Komt, flagt aan onze borst, cn kent dus in hun Hieven,nbsp;„Romeinen! gy, uw zoons; Sabynen! gy, uw neven.
„ Wy fterven liever dus, dan dat wy zo verwoed „ Den fchoonzoon zouden zien befmet van ’s vaders bloed.
Op zulk een naar gefchreeuw (tond ieder-een verflagen; Men doemde wedcrzyds dien oorlog tusfchen magen.nbsp;Wy flonden roereloos, en in één’ oogenbliknbsp;Bleef de opgeheven arm verftyfd van doodfehen fchrik.nbsp;H E It C I LI A.’
ó Goón! hun haat is dan verzoend aan wederzydcn ? Tullus.
De V orst uw V ader riep: „Men ftaak’ dit heilloos ftryden. „ Myn helden worden reeds Romeinen, door’tbeftaannbsp;„ Dier vrouwen, die ’t geweer hen uit de handen flaan.nbsp;„Ik hoop dat Romulus, om geen meer bloeds te plengen,nbsp;„Straks,door een’ flryd met my,’t vcrfchil ten eind’zalnbsp;brengen.
„ Dus voegt het Koningen ’t cnfchuldig volk te ontzien, „ En met hunne eigen hand elkander ’t hoofd te biên;nbsp;„Om, zonder ander bloed voor hunne wraak te wagen,nbsp;„ Gehcel-alleen den roem der zeg'* weg te dragen.
De kreegle Romulus bcnyd dit grootsch beftaan.
Elk hoort, verwonderd en vol fchriks, dien vcorflag aan
De belde Volken xien we elkaêr voor vrienden groeten. Door tecre omhelzingen, die ’t vorig’ leed verzoeten;nbsp;Terwyl de Koningen zich naar het outer fpoên,
Om voor der Goden oog hun woord geftand te doen. H E R c I L I A.
A Ytèlyk verdrag, meer dan de dood te vreezen! GoAnizou hun heilloos woord onwederroeplyk wezen Inbsp;Tot wien my best gekeert?
Tegen Sabina.
Kom, zien we, in deze nood. Of’t lot wil dat ik leve, of heul zoeke aan den dood.
Einde des Derden Bedryfs.
TREURSPEL. 35
Muren a, en Proculus, naar het Outer tredende , het welk, door twee Choorknapen, die zich in bet verfcbiet vertoonen, in bet Paleis isnbsp;gehragt.
J nbsp;nbsp;nbsp;Proculus.
a, Romulus wil dat gy hier hem zult verbeiden.
Hy zal zyn’ Vyand zelf in deze zaal geleiden,
Opdat de Koningen, voor dit altaar, verwoed Den (Iryd bepalen, cn den prys van beider bloed:
2y zullen, in ’t gezicht der Goón, voor ieders ooren, Ons hunnen hoogden wil,en hunbefluit,doenhooren;nbsp;En, met een’ dieren eed, in uwe handen, ’t rechtnbsp;Der zege ftaven, voor den aanvang van ’t gevecht.
De Hemel gecv’ dat ik myn’ trotfen Medeminnaar Noch heden zie geveld, door’t daal van zyn’ Verwinnaar;nbsp;En dat my,door denRaad en ’t volk,desD winglands kroon,nbsp;Met algemeen gejuich, in ’t eind’ werdc aangeboón!nbsp;Murena! welk een vreugd zal myne ziel ontvonken,nbsp;Wanneer ik, voor myn hulp, aan Tatius gefchonken.nbsp;Als Romes Oppervorst, zyn Dochter tot myn Bruidnbsp;Verwachten kan, zo dra ik mynen wcnsch hem, uit!nbsp;Myn hoop is wel gegrond: maar zo die Held mogt fneven.nbsp;Denk niet dat myne hoop, met hem, my zal begeven:nbsp;Neen, Romulus kan zich niet hoeden voor myn list;nbsp;Dees dag zal, in zyn’ dood, zyn’ roem zien uitgewischt.nbsp;Ik heb, in ’t woud van Mars, een offer aan doen rechten,nbsp;Het welk hy-zelf, zo hy de zege mogt bevechten.
Hem dankbaar wyden zal. Ik wacht dat myn beleid De voorzorg werd’ betrouwd van deze plegtigheid.
C % nbsp;nbsp;nbsp;Dit
-ocr page 48-Dit ’s u genoeg gexegd. Wat flaat ons meer tevreeïen? Hy, hy-alleen ^al daar het bloedig offer weien.
Mure NA.
Bevry myne oogen dus, met fpoed, van dien Tyran; Verfterk de dapperheid tan al het ee^efpan;
Ontvonk der helden moed, opdat hem niemand ïpare^, En ieder my, kan ’t lyn, in wraakzucht evenare!
Gy weet met welk een fpyt ik zien moet, dag aan dag, Dat hy het voorrecht fchend van myn geducht gezag;nbsp;En dat hy, door zo trots zich tegen my te fcherpen,nbsp;Het heilig outer aan zyn’ troon wil onderwerpen;nbsp;Terwyl hy, door ontzag, noch vrees in ’t hart geraakt,nbsp;Van Dienaar onzer Goón my tot zyn’ Dienaar maakt.nbsp;Hy fterve dan! Men kan hem niet te vroeg doen fneven:nbsp;Die Dwingeland zou maar tot onze fchande leven.
Kost gy daar even niet, in ’t heetffe van den ftryd... ? Progulus.
Ik kost zulks meer dan ééns; ’k was om die kans verblyd: Maar, ik beken ’t, zy n moed, zy n weergaloos vermogen,nbsp;Blonk toen zo groot, en zo ontzaglyk, in myne oogen...,nbsp;Gyzelf had hem voor Mars gehouden, zo als ik.-’t Zy dat dit wroeging, of verbaasdheid ware, of fchrik,nbsp;Hy fchcen van top tot teen onkwetsbaar voor myn flagen.nbsp;En, als met Pallas fchild, de ftoutften te vertfagen;nbsp;Myn arm verftyfde: ik kon dus anders niets beftaan,nbsp;Dan met verwondering op hem myne oogen liaan.nbsp;Mure NA.
ó Lafheid van een hart dat zich naauw’ kan bellieren, Onwaardig om door liefde en wraak te zegevieren!
Üw Medeminnaar kunt gy, zonder uw gevaar,
Verdelgen,en gy neemt zo fchoon een kans niet waar! (ten. Een groote ziel, wiens moed durft naar iets grooterstrach-Zat zulke ontroeringen, als zwakheên, gantsch verachten:nbsp;Niets rukt één’ oogenblik haar af van haar belluit;
In Zulk een’ vasten wil blinkt best haar grootheid uit: Deze onverwrikbre moed, die nooit zich wil verzaken.
Kart
-ocr page 49-Kan al haar doen, ja zelfs haar misdryf, edel maken. Proculus.
Verfchoon dat groot ontzag,’t geen ’t ware heldenbloed 2o diep heeft ingedrukt in elk Romeinsch gemoed.
’k Zal dit verzuim,misfchien noch vddr de nacht,herftellen: Niets zal ons hinderen om Romulus te vellen; (treén,
Wyl honderd armen reeds____Maar’k zie hem herwaarts
Verkies uw plaats. Men lette op beider V orsten reên.
Murena zet zich neder, op een verheven Geftoei-te, op het midden des Tooneels , tegen-over het Outer : de twee Choorknapen voegen zich achter het Gejioelte.
TWEEDE TOONEEL.
Romulus, Tatius, Murena, Procu-j-us, Albinus, T arpe jus. Tullus. Gevolg van Romeinen , en van Sahynen.nbsp;Terwyl Romulus [preekt, doet Murenanbsp;het Outer aanfleken.
Gr OMU LUS.
y, onverwinnelyke en trouwe Roomfche Helden, Die voor ’t gemeenebest dus lang in ’t fpits zich (lelden jnbsp;Gy, Medgezellen, die voor myne glorie (Iryd,
*k Wil dat gy nu alleen daar van Getuigen zyt.
Gy kunt niet (Iryden, nu uw dierbre gemalinnen Het hart van mannen, en van vaders, weder winnen:nbsp;De zoetfte liefdeband, die aller wensch voided,
Geeft, buiten Tatius en my, aan elk den vree.
2yn Dochters (laverny heeft hem ten (Iryd gedreven ; Hy wil dat ik aan hem nu zal voldoening gevennbsp;Van dien geleden hoon: ik ben daar toe bereid,
En zweer ’t, voor ’t outer, in uw tegenwoordigheid. ^ Weet dat my nu de zege, als altoos van te voren,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Poot:
-ocr page 50-Door de Overwinning, en myn’ Vader, is befchofen: Doch lo der Goden bloed, myn hart, de orakeltaal,nbsp;Myn hoop in ’t eind’ misleid, en ik niet zegepraal’;
Zo de Overwinning my haar’ byftand doet ontbreken. En zo ik fneef; ’k wil niet dat iemand my zal wreken.nbsp;Myn Overwinnaar zie dan, door der Goden magt,nbsp;All’ zyne vyanden welhaast ten val gebragt!
Gy-allen moet hem dan als uwen Koning eeren;
Myn bloed zal, zo hy ’t ftort,zulks van uw trouw begeeren. ’k Verdiende nimmermeer deze opperheerfchappy,nbsp;Indien myn dood aan u een’ waarder toont dan my.nbsp;Tegen Murena.
Gy, Dienaar onzer Go6n, gy zult getuigeblyven,
En borgc, om dit verbond aldus te doen beklyven.
Vol voer, indien ik fterf, myn’ wil en vast belluit; Roep koning Tatius dan, onder ’t oftrcii, uit.nbsp;Tatius.
ó Goón! moest Romulus, wiens moed elk doet ontzetten, De hoogde heldendeugd met cuvcldaên bclmctten!nbsp;A'Ioet myn Beleediger, die alles wil voldoen ,
./iVls ik hem haten moet, in my verwondring voén! Neen, eedle Vyand 1 neen, ik kan u niet meer haten.
’k Vervolg alleen myn wraak;myn toorn heeft my verlaten.
Sabyhen, ’k wil dat gy den uitflag van ’t gevecht Den Goden aanbeveelt.' ’k Hoop op hun heilig recht.nbsp;En myn kloekmoedigheid: maar welk een vast betrouwennbsp;Op myne zege ik ook op zulk een hoop mag bouwen;nbsp;’k Ben echter aan zó braaf een’ Vyand de eer verpligtnbsp;Van noch te twyflcn wien het lot avil dat hier zwicht’.nbsp;Zo ik, naar ’t hoog belluit, door zyne hand mogt fneven,nbsp;De Hemel fpreekt hem vry, cn ik wil ’t hem vergeven.nbsp;Denkt niet, zo de opperde rechtvaardigheid dit leed.
Dat hy my overwón, maar dat hy my voldeed.
Ik wil dat uwe trouw, voor eeuwig my gezworen,
En die in ’t grootst gevaar haar’glans nooit heeft verloren, Aan dien doorluchten Vorst dan toegeheiligd iy, .
Met
-ocr page 51-Met ïulk een zucht voor hem, als te altoos blonk voor iny; En dat hy, zo hem ’t lot tot Meester mogt verklaren,nbsp;Na ’s Vaders nederlaag, zal met de Dochter paren, _nbsp;Wat fcheelt het, of zyn bloed, of’t myne, ons recht bcllist ?¦nbsp;Myn hoon, en zyne fchuld,word daar door uitgewischt.nbsp;Doet aan Hercilia myn’ laatsten wil berichten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
Opdat zy, naar myn’ last, voor d’ccirt haai ’ haat doe zwich-Gy Opperwigchelaar, betuig, by ’s V aders geest,
Dat hy, als gy hen paart, bewilligt in hun feest.
Romulus. nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
Myn Heer, kom, laat ons nu diengrootfehen ftryd voltrek-Die allen haat verbant, en de achting op doet wekken; Een’ ftryd, waar in gewis des Overwonnens valnbsp;Den Overwinnaar fmait en tranen kosten zal.
DERDE TOONEEL.
He rcilia,Romulus,Tatius,Murena, Proculus, Albinus, Ta-rpejus,nbsp;Tullus, Sabina. Gevolg vannbsp;Romeinen, en van Sahynen.
W nbsp;nbsp;nbsp;Her CILIA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(heden
aar heen,Ontincnschtenf Door welke onrechtvaardig-Verzockt gy ’l Godendom ? Gy waant, door heillooze V ergeefs u- beiden van hun gunst te zyn misdeeld, (eeden,nbsp;En uitgezonderd van den vree, dien ze elk beveelt, (gen,nbsp;Neen, neen ,’k zal nimmermeer dien wreeden ftryd gedoo-Noch dat gy’s Hemels gunst verydclt voor myne oogen.
Gy, Volken, door die gunst beftierd met zagter juk, Ach! duld niet d.it die woede uw Koningen verrukk’!nbsp;Komt, fcheid hen van dkacr,ten koste van uw leven;nbsp;Opdat hun toorn alleen op U wei'dc aangedreven!
Staat, tegen hun geweld, dus allerwegen pal,
Opdat het ftaal, door fchrik, hen uit de handen vall’!
’t Geen zich de vrouwen zo gelukkig onderwonden,
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Tocb
-ocr page 52-ROMULUS,
Toen vaders en gemaals elkaêr naar ’t leven Honden, Durft ïulks de teedre zucht van ieder onderdaannbsp;. Voor zynen Vorst niet mede, als zy voor hen,beftaan?nbsp;Zou dan een laffer ziel in mynen boezem wonen!
Zou eenig voorbeeld eerst myn’ pligt my moeten toonen ? Der V olken vree was ’t werk dier vrouwen in ’t gemeen,nbsp;Maar die der Koningen betaamt aan my-allecn.nbsp;Tatius.
Wat is toch uwe hoop? Waant gy een’ ftryd te (luiten, Waar toe ons onze roem, uit nood, heeft doen bcfluiteii ?nbsp;Myn Volk moest, op ’t geween der dochtren ,’t heilig rechtnbsp;Eenshuwlyksknoops ontzien, reeds voor een jaar gelegd;nbsp;Maar wat bind my aan hem ?
H E R C I L I A,
Een fterke band, myn Vader! Tatius.
Heeft hy uw trouw ?
H E R c IL I A.
Neen; maar myn liefde en hart te gader. Romulus.
H E R c ILIA, tegen Romulus.
Stoor my niet.
Tegen Tatius.
Zie zyn verbaasdheid, die u meld Met welk een zorg ik dit bedekte voor dien Held.
Hy kon, tot heden, niets dan toorn en haat befpeuren; (ren. ’JrMoest dus hem,om den hoon,dien hy my dced,doen treu^nbsp;Maar als myne eer met fmaad hem (trafte,dag aan dag.nbsp;Dan wreekte hem de min van zyn bedroefd geklag.
Hy wischte zyne fchuld, myiis ondanks, uit myn zinnen, Door zyn ontzag en moed, die alles kon verwinnen.
Ik boette in ’t zuchtend hart de fmaadreên van myn’ mond, Wyl ik zo groot een’ Held in mynen Schaker vond.nbsp;Laat zulk een droeve min myn’ Vader niet verftooren!nbsp;Want fchoon ik die aan u bekenn’, voor aller ooren,
'He Wil echter duizendmaal den dood eer ondergaan, Dan dat ik hem myn hand, uws ondanks, toe zou tlaan.nbsp;’k Vernoeg my,zo ik U van ’t (try den af mag trekken.nbsp;Dit dreef alleen my aan om u myn hart te ontdekken.nbsp;Dees Volken, van myn mii en oogmerk onderrecht,nbsp;Gedoogen nu niet meer dit heilloos lyfgevecht,
Dat voor myn’ Vader, en myn’ Minnaar, my doet beven, Wyl ik den een’zou zien door ’t zwaard des andren fneven.
Ik zie,ó Wreeden! ’k zic,ter wy l ge u ’t zuchten fchaamt, Dat uw verflagen hart zyn krachten weer verzaarot:nbsp;Maar echter zwicht ik niet. Gy beide mint my teder:nbsp;Legt dan, op my ne bede, ook beide ’t wraakzwaard neder.nbsp;Denkt, zo Hercilia dit niet van u verwerft,
Dat zy, in uw gezicht, voor d’Overwinnaar fterft,
En u den roem dier zege in ’t kort zal doen vervloeken; Wyl ge in myn bloed alleen haar’ loon zult moeten zoeken:nbsp;Ja weet, zo dra als gy het heilloos flagveld kiest,
Dat gy uw Dochter, gy uw Minnares verliest. Romulus.
Ach! duld dat ik aan u myn zielsverrukking toone!
Ik kan myn blydfchap niet bedwingen voor myn Schoone. Go/jn!... Wat geluk, Mevrouw! fchuilde onder uwennbsp;Die pry s verzoet de fmart van myn geleden fmaad. (haat}nbsp;Ik fterf, te w'él voldaan, wyl ik u kon behagen;
Want veel te zwak om noch den lauwer weg te dragen, Gun ik uw’ Vaders hand, voor ’t heil dat iny verblyd,nbsp;Den roem der zegepraal in dien bedroefden liryd.nbsp;Hercilia.
Hoe I zou hy, zonder eens op myn gcbeên te letten, Zich willen met het bloed van dien ik min befmetten ?nbsp;En zoud gy weigeren die heilwet te ondergaan,
Die u de Hemel doet door mynen mond verftaan ?
Ziet gy de Orakels, daar ge elkaér meê dorst braveren, Niet, op deez’ eigen dag, verklaard naar elks begeeren ?nbsp;Die (leeds vermeerdrende eer, die oppermagt, met rechtnbsp;Aan ’t een en ’t ander Volk gelyklyk toegezegd;
Cf nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 54-42 ROMULUS,
Die eeuwige triomf, dat groot geluk dier muuren,
Dat de uitgeftrektfte tyd, ja de eeuwen, zal verduuren; Toont u dit alles niet, zo ge op de Goón betrouwt,nbsp;Dat u hun gunst voor één en ’t zelfde Volk befchouwt?nbsp;En dat zy, die door my zo duidlyk zich verklaren,nbsp;Dus, onder éénen naam, uw beider glorie paren?
Romulus.
Wie openbaarde aan u...
Hercilia.
Zie, met eerbiedigheid,
Hoe ’s Hemels wysheid u heeft tot dat heil geleid! Sabynen, zy had u de zwagerfchap befchorennbsp;Der Roomfche helden,toen ge uw dochters hield verloren;nbsp;Zy heeft der fchaakren trouw in d’echt zo wel belliert,nbsp;Dat gy, door vyandfchap, zelfs bloedverwanten wierd.nbsp;Myn Vader! zy is ’t ook die my heeft aangedrevennbsp;Tot de uiting myner min, die u den vree moet geven.nbsp;Gelukkig, zo ge u-beide op haren wil verlaat!
Volbrengt dan dit verbond, beftemd in ’s Hemels Raad. Dat Rome en Cures zich veréénen, om te lamennbsp;Uw magt te paren, door het paren van uw namen ;nbsp;Opdat het gantsch heelal, uit fchrik voor uw geweer,nbsp;U, als één enkel Volk, en éénen Koning, eer’!nbsp;Romulus.
Hoe groot is uwe kracht, A Liefde! op my en Romen! Al ’t geen gy v/ilt, Prinfes, dat wil ik ook volkomen.nbsp;Dit hoog gezag, dat my zo waardig is, dat iknbsp;Myns Broeders flaatzucht niet een enkel oogenbliknbsp;Daar deel in gunnen kon; decs magt, my opgedragen,nbsp;Waar buiten niets, dan gy, my immer kan behagen,nbsp;Bied ik uw’ V ader aan, en fchenk, noch dezen dag,nbsp;Aan hem, op uw bevel, de helft van myn gezag.
Hy zie in Romes Raad, om voorts daar in te deelen, Myne onderdanen ftraks bereid op zyn bevelen!
Dat hy myn Raden, met noch honderd Raden, vry Verdubble, opdat elks Volk in ’t recht gehandhaafd zy!
Maar
-ocr page 55-TREURSPEL, 45
Maar laat uw lieve hand eerst, 7,ondcr tegenzeggen, Hier d’eerlien knoop tot die geheiligde eeiidragt leggen;nbsp;En roep twee Vorsten uit, die gy, in zegepraal,
Met de eedle namen eert van Vader en Gemaal.
Gy ziet, doorluchte V orst, dat myue Zielsbeminde . Slechts afwacht dat uw mond myn liefde billyk vinde.nbsp;Sta toe dan dat men ftraks, door d’echt, in uw gezichtnbsp;Het hoog belluit der Goón bcvestige en verricht’!
T A T I u s.
Welaan; ik moet de wraak dan uit myn hart verbannen. Nadien ik alles tot verzoening aan zie fpannen.
Wy worden all’ te faam’ Romeinen, naar ’t belluit Les Hemels, die zo klaar ons zyn bevelen uit. (ken,nbsp;’kWil dat myn Dochters echt,eer we ons verbond voltrck-Laar van, voor dit altaar, zal tot een’ grondllag ftrekken.nbsp;Romulus.
o Goón f dit wcnschlyk heil, waar meê gy my beflraalt, Word met de helft des troons op verr’ na niet betaald.
Mevrouw! kom, laat ons nu.....
Mure NA, opflaande. .
Laat af, en vrees de plagen.
Lie gy, door dit bcftaan, ó Vorst! zoud moeten dragen. Hoor wat de Hemel my, door ’t lillend ingewandnbsp;Lcr dieren, heeft voorfpelt aangaande uw’ echteband.
’k Zag, aan ’t ontdoken bloed, en hun bedorven harten, Lat u de dood reeds dreigt metdeallcrwreedftefmarten.nbsp;Een yslyk fpook toonde ons hoe Romes naam alóm,
‘In zynen aanwas, word gevloekt van ’t Godendom;
En hoe de bnrgerkryg gantsch Rome zal vcrtecren,
En ’s vyaiids woede ’t in een’ puinhoop doen verkceren. Uw Vader heeft de Goón noch niet verzoent: óneen!nbsp;Lie heillooze echt mishaagt hun nu, meer dan voorheen.nbsp;Ontzie de reekenen, w.aar meê ze alle oogenblilcken,
Om u dien af te raên, op ’t yslykfte ons verfchrikkein V erkcer hun gunst, die ons zo magtig heeft gemaakt,nbsp;Nkt in berouw en wraak, die reeds van verr’genaakt:
Beef
-ocr page 56-Beef voor die Go6n, xou’s Volksoproer niet doet beven.’ ’t Orakel gaat gewis; het geld uw kroon en leven.nbsp;Romulus.
Hoe! waant gy dat ik fchrik voor valfche wigchlary ?
Ik min, en word bemind.
Tegen Hercilia.
Kom; niets verhindert my. Hercilia.
ö Neen I ik blyf. Die min 'iou u licht doodlyk weïen. Zy doet u niets ontxien, en my doet v.e alles vreezen.
’k Weet niet of hy dien last van uwe Goón ontfing; Maar ’t is voor my genoeg, fchoon zulks in twyfel hing.nbsp;Dit huwlyk, dat ik my niet fchaamde voort te zetten,nbsp;Wyl ’t my al ’t geen ik min zou fchcnken naar de wetten,nbsp;Zou my, door ’t lyfsgevaar van zu’k een’ Echtgenoot,nbsp;Veel fchrikkelyker zyn dan de allerwreedfte dood.nbsp;Romulus.
Vrees niets, ó V orst! laat ons vry, zonder ons te ontroeren, Nu in den vollen Raad ons heilzaam werk volvoeren;nbsp;Opdat ik dan aan Mars myn dankbaarheid betoon’,
En hy der Goden gunst behoude voor zyn’ Zoon! Tegen Proculus
Gy, dien ik met den last van ’t offerfeest verwaardig. Maak dat daar toe een ftoet van Raden zich vervaardig’.nbsp;Ikzelf zal, onbevreesd voor fpook of logentaai,
Als Opperwigchelaar, door myn geheiligd flaal Het offer Aagten, en daar beter teekens vinden.
Dan die waar door men hier onze oogen wil verblinden. Kom, zie,6 Vorst! terwyl myn Vrind myn’ wil betracht,nbsp;Hoe groot eene eer de Raad, om my ,u waardig acht;nbsp;Zo kunt ge uw Dochters vrees, als ydel, ftraks verjagen.nbsp;Vaar wel, vaar wel, Mevrouw! laat niets u meer vertfa-gen.
Verwacht uw’ Vader en uw’ Minnaar haast weerom; Psm als myn’ Ryksgenoot, my als uw’ Bruidegom.
-ocr page 57-H E R c ILIA, tegen Sabina,
Uit ftelt my met gerust. Laat ons zien na te Iporoi, Sabine, welk een lot ons-allen is befchoren.
VIERDE TOONEEL.
Murena, Proculus.
HProculus. y is van haar bemind!
Mure NA.
’t Is tyd dat hy nu fterv’. Proculus.
6 Ja, hy loopt van-zelf in zyn gewis bederf.
Ik zal, zo dra hy uit den Raad zal zyn gefcheiden,
Den Houten Tatius met listigheid misleiden.
Gy hoort uit ’s D winglands mond, hoe hy my in het woud, Tot uwen hoon,’t beflier van ’t feest heeft toebetrouwt;nbsp;Dies kunt ge u van de wraak, met my, verzekerd achten,nbsp;Wyl onze helden hem, als’toffer, daar verwachten.nbsp;Kom, laat ons hen de leuze en tydftip doen verflaan.nbsp;Waar in hy fneuvlen zal, al zon ik ook vergaan.
Einde des Eierden Bedryfs-
VYF-
-ocr page 58-45 ROMULUS,
EERSTE TOONEEL.
Tatius, Procülus. Sabynfche Lyfwachlen.
TT A TI u s, tegen de Lyfwachten.
reed nii nict verder, ’k Moetu^Proculus,ontdekken Wat VAvarighecn ik voel in myne ziel verwekken.
’k Zie Roinnlus en my, twee Koningcn voorheen,
Met beider Volken nu geworden als tot één.
Terwyl hy voor ’t altaar zyns Vaders zich gaat buigen, En voor ’t gewehscht verdrag zyn dankbaarheid betuigen.nbsp;Daar hy voor dc eerftc maal, omfingeld door een’ ftoetnbsp;Van Raden, die gy koost, zyne offerhande doet.nbsp;Wilde ik u Ipreken. In de zorg,die my doet waken.nbsp;Zou Hechts één oogenhlik verzuims my fchuldig maken.nbsp;Gy leende, tegen een’ vyandig’ Prins, metalnbsp;, Uw magt, my by Hand; dat ik ftccds erkennen zal:nbsp;Deze ongetroiwc Had hebt gy voor my doen bukken,nbsp;En myne ontwyking uit dit hof my doen gelukken.
’k Zweer u vergelding voor die weldaên, by de Goón: Een eeuwig zwygen is daar voor het eerftc loon.
Maar zo ge, om eigen wraak, ( wat kan ik nader denken ?) My byftand bood, om hem door mynen arm te krenken.nbsp;En zo gy Romulus mogt haten ; ik bezweernbsp;U, by ’t geftaafd verbond, dat gy nu, t’ myner eer’.nbsp;Dien doodelyken haat doet uit uw’ boezem wyken,nbsp;Opdat my niets daar-van nadezen ooit mag blykcn.
’k Zal waakzaam zyn: maakt ge u één oogenblik verdacht, In ’t eigen oogenblik word gy ten val gebragt.
Zo ik het wéldoen wil erkennen, en bcloonen, (nen. ’k Moet op hetmisdryfookmynwraakengramfchaptoo-P R o C U L U S.
Gy doet my ongelyk, myn Heer. Met hart en mond
Prys
-ocr page 59-Prys ik dat heerelyk, dat onverhoopt verbond:
’k Zal, ongefchend, myn trouw den Koningen bewaren; Of’s Hemels gramfchap moet voor eeuwig my bezwaren!
Der Goden blikfem wreke.....
Tatius.
Ei, /laak dien eed veeleer: ¦ Zo die een onderpand der trouw kon zyn, myn Heer,nbsp;Ik zou het eifchen; maar wat is daar van ’t vermogen ?nbsp;Het misdryf fchend het; en de deugd Iran ’t niet gedoogen.
’t Is tusfchen ons genoeg dat elk zyn’ pligt betracht’; Dat is het zekerst pand; al ’t andre heeft geen kracht.
tweede tooneel.
Tatius, Hercilia, Proculus. Sahynfche
Lyfijuacbten.
HH E R c ILIA, tegen Tatius.
oc! zult gy Romulus niet volgen naar de altaren ? Wie zal hem dan voor list en voor verraad bewaren?nbsp;Tatius.
Van waar komt u die fchrik?
He R c I L I A.
Zou ik niet beven ? Ach! Trouw loozen dreigen hem met d’allerwreedflen flag.nbsp;Men heeft,in weerwil van ’t verbond,zyi)’ dood gezworen:nbsp;Dit oógenblik misfchien....
Tatius.
6 Hemel! wat wy hooren!
He R C I LI A.
Tt Bid dat gy ongeveinsd my uw geheimen meld,
En op uw Dochters trouw een vast vertrouwen ftelt. Deed Proculus n niet in Romes muurcn trekken ?
Deed Proculus....
Tatius.
Denk niet dat ik u zal ontdekken
Myn trouwe vrienden in dat heerelyk beftaan.
’k Mag die geheimen nooit, zelfs niet om u,’ verraên. He K. C ILI A.
Schoon gy den band van die geheimen niet wilt krenken , Ik moet nochtans de trouw van Proculus verdenken.
T A T I u s.
Hoe!
Hercili A.
Op berichten, daar ik niet aan twyf len kan,
Is hy, ’k verzeker ’t u, het hoofd van ’t eedgelpan. Proculus.
Hoe! ik.?
, nbsp;nbsp;nbsp;Hercilia.
E én van den hoop, door wroeging aangedreven, Kwam my dit fnood verraad terftond te kennen geven.nbsp;En heeft my hun beleid, maar niet hun Hoofd, ontdekt;nbsp;Doch (’t geen gewisfelyk u uit die twyf ling trekt,)
Hy zeide my, ’t was die,die zyne trouw gefchonden. En tegen Romulus met u zich had verbonden-Die Romen overgaf aan uw Sabynsch geweldnbsp;En die daarna ook u in vryheid heeft gelfelt.
Mnrena flaat hem by, met zyn geducht vermogen; Wel vyftig Raden, door de zelfde drift bewogen.
Zelfs die, die met den Vorst naar ’t outer zyn gegaan, Zyn medepligtig aan dit gruwelyk beftaan;
En hunne bende heeft, gelyk ’t was voorgenomen,.
Ook zelfs den Raad belet by-één te konnen komen.
Zy zoeken Romulus verderf, op dezen dag.
Taxi u s.
Myne eer beeft, als uw min, voor zulk een’z waren flag. Proculus.
Gelooft gy....
Hercilia, tegen Tatiiis.
Vlieg, om noch dit onheil af te keeren.-Tatius.
Ik ga.
Te-
-ocr page 61-Tegen Proculus.
Gy...
Proculus.
’k Zal, om zulk eene achterdocht te weeren,
U volgen.
Hercilia.
’k Bid u zulks aan hem luet toe te ftaan.
Blyf, Proculus.
Tegen de Lyfwachten.
En gy, laat hem van hier niet gaan.
Hercilia,Proculus. Sahynfche Lyfwachten.
O,
Proculus.
Ondankbaar Prins! kunt gy zo fchandelyk my hoonen? Hercilia.
Ondankbaar! Ach! dit woord kan my uw woede tooneiu Myn Vader heeft vergeefs uwe ontrouw my bedekt,nbsp;Ehe, tegen uwen pligt, hem heeft tot hulp geftrekt.nbsp;Trouwloosheid baarde in u een reeks van gruwelftukken,nbsp;En kan u van verraad tot moordery verrukken.
Gy hebt uw’ Konings dood gezworen; maar men zal Hem redden; en gy zult niet roemen op zyn’ val.
’t Schynt dat u dit ontftelt: gy voelt alreeds de Hagen Der ftraf, die zyne wraak u billyk zal doen dragen.
Hoe zult gy Adderen, op zyn gezicht! zo dra.....
Proculus.
Neen; fidder gy veeleer: men helpt hem veel te Ipad, Hercilia,
Goón! is hy reeds ontzield ?
Proculus.
Ja; ’k moet het u ontdekken; ïk wil, ó Wreede! u thans uit uwe twyfling trekken,.
D nbsp;nbsp;nbsp;ik:
-ocr page 62-Ik tart den wreedften dood. Denk, wyl gy my verfmaad, Dat in uw wanhoop al myn hoop en troost beftaat.
Her CILIA.
Hoe! uwe Raden....
Proculus.
Ja, ly hebben, als te voren.
My alle, op myn vertrek, ïyn’ dood op nieuw gezworen, ’t Was alles naar den wensch van myne wraak bedacht;nbsp;’t Is alles naar den wensch van myne wraak volbragt.
’k Was, om ’t vermof-n te ontgaan, uw’ Vader bygebleven, Maar heb aan hen dat uur, als veiligst, voorgefchreven,nbsp;Om zich te dienen van de kans, aan hun beloofd.
’k Verwagt elk oogenblik myns Medeminnaars hoofd: Ik zie myn wraak voldaan, en gy uw hoop bedrogen.nbsp;Hercilia.
Barbaar! voleindig dan; toon my geen roededoogen: Voleindig; pleng ook ’t bloed der Bruid van Romulus;nbsp;Schenk deze wreede gunst aan ’t Kroost van Tatius; (der;nbsp;Voorkom, door mynen dood,de weerkomst van myn’ Va-Geef, eer hy baad in ’tbloed van zulk een’ fnood’ Verrader,nbsp;Aan hem noch meerder ftofs tot wraak: welaan; doorfteeknbsp;Myn hart, opdat zyn arm met-één zyn Dochter wreek’!nbsp;Proculus.
Ach! welk een wreede Oraf weet gy aan my te geven! Myn hart, dat voor geen’ dood ooit beeft, kunt gy doennbsp;beven.
Ik fmoor myn vyroegingen vergeefs; gy feherpt haar weer. En wreekt dus, door uw min, myn’ Vyand al te zeer.nbsp;Welaan-, die min zy u ook tot een geesfelroede!
Zy moordde hem veel meer dan al myn haat en woede. Uw mond heeft in myn hart zyn vonnis ftraks gevelt,
’t Geen,zo gy hem niet minde,alsnoch wareuitgefteld. Zo lang ik dacht, dat gy met haat hem waarlyk loonde,nbsp;Was ’t my genoeg dat ik uw’ Vader hulp betoonde:
De dood van Romulus zou ook wel zyn volvoerd; Maar ’t ongeduld had toen my noch niet gantsch beroert.
Gy, die my, door één woord, hebt alle hoop benomen. Verhaastte zelf den fla,^ waar door hy om moest komen;nbsp;Myn woede wilde hem op heden zien ontzield,
Al moest ik ook, na hem, dóór weêrwraak zyn vernield.
’k Wil my van niets, dan maar van dit alleen,beklagen^ Lat ik met eigen hand hem ginds niet heb verflagen,
En dat hy my niet kent voor de oorzaak zyner ftraf.
Ja, Wreede! myne liefde...
Hercilia.
Ik hoor u niet; laat af.
Het denkbeeld van ’t verlies van al de vreugd myns levens Vervult myn gantfche hart, en all’ myn zinnen tevens.
6 Go6n! voor al de vrucht van zulk een’droeven gloed. Verwacht ik mynen dood in mynen tranenvloed.
VIERDE TOONEEL.
Hercilia, Proculus, Sabina. Sahytifchc Lyfwachten.
H nbsp;nbsp;nbsp;Sabina. ^ (men.
elaas! Mevrouw, men heeft voor ’t uiterfte te fchroo-De fnoode Aartspriester is verwoed voor’t hof gekomen. Laar hy met luider llemme al ’t Volk by-cen vergaêrt.nbsp;Zelfs tot de vrouwen toe; waar ^n hy (lont verklaartnbsp;Lat ze alle tot de wraak der Goden zyn verbonden,nbsp;Wyl Romulus het recht der outers heeft gefchonden:nbsp;Waar meê de Wigchelaar, in fchyn van heiligheid,
Zyne eigen wraak vermomt, en duizenden verleid.
Zyn razerny ontflaat hen van der Vorsten wetten,
En durft een’ bloedprys op hun beider hoofden zetten. Elk fchiet de wapens aan voor dieii verwoeden Tolk.nbsp;Le wankelende trouw van al ’t Sabynfche volknbsp;Kon, in die burning, licht zyn’ eigen Vorst begeven.
De ontzinde menigte, die alles zal doen beven,
En Tatius zo min als Romulus ontziet.....
D 3. nbsp;nbsp;nbsp;Her-
-ocr page 64-H E R C I L I A.
Ontbrak myns Vaders dood dan noch aan myn verdriet? Tegen Sabina.
Ach! ik bczwyk.,.
, Proculus, tegen de Lyfwachten.
Komt, volgt, grootmoedige Sabynen ? Laat ons terftond tot hulp van ’t Roomfche volk verfchy-nen.
Weêrhoud my niet, terwyl gy, door de gunst der Goón, Ons de onafhanklykheid van-ielf 2iet aangeboón;nbsp;Omhelst de vryheid; laat geen vorstenjuk u {«rangen.nbsp;Wy zyn geenszins bevoegd om flaafsch dcwetteontfan-gen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fpoop.
Duld dan geen meesters meer; maar word ook, op myu
Air t’lamen Koningen____
Her CILIA, tegen de Lyfwacbten,
Ach! gunt hem geen gehoor. Tegen Proculus^
Verrader! durft gy dus....
Sabina.
’k Zie Tullus herwaarts fpoeden;
H E R C I L I A.
Wat ramp, A Goden! moet ik uit zyn komst vermoeden! Zou Romulus reeds, met myn’ Vader, zyn geveld?
Herci L IA,Procülus,Sabina,Tullus. Ceiiolg van Romeinfche en Sahynfche Lyfwachten.
Ne
Tullus.
eciL, Prinfes! zy zyn beveiligd voor ’t geweld.
P R o c u L u s. o Goèn 1 hoe kan dit zyn ? Hoe konuen zy ’t ontwyken ?nbsp;T U LLU S.
Dat zal mca,tot uw fchande, uduidelykdoenblykeiu 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pro
-ocr page 65-P ROC ULUS.
Noch 20 niet als gy waant.
Tullus.'
Spreek niet al te onbedacht. Tegen HercHia.
Vorst Romulus 2end my, met dees getrouwe Wacht, Om u voor ’t fnood gevolg van’t loos verraad te dekken,nbsp;Terwyl hy ’t vloekgefpan zyn wraak ten prooi doet ftrek-Proculus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
6 Ramp!
Herci LIA.
6 Gunstig lot!
Tullus.
De Vorst, uw Vader, trad Met 2yne Raden, die hy ftraks verkoren had,
Noch naauwlyks in het woud, met hun verborgen klingen. Of zag daar Romulus van moordenaars omringen.
Zo als hy y vrig zelf in ’t ftervende offerbeest Naar goedeteekens zocht. Terwyl hy, onbevreesd.nbsp;Dus voor het outer bukte, en de uitgetogen zwaardennbsp;Van ’t heilloos eedgefpan, van verre, ons oog vervaarden.nbsp;Rees hy, door ’t fterk geroep der hulpbende, op; en wrongnbsp;Den moorddolk uit de vuist die de eerfte hem befprong;nbsp;Hy deed veel trouwloos bloed van fhooden om zich ftroo-Eer hem uw Vader van naby te hulp kon komen, (men,nbsp;De grootheid van ’t gevaar verdubbelde onzen moed:
’t Verradersch rot verflaauwde, op d’onverwachten fpoed Waar meê held Tatius zyn’ Ryksgenoot genaakte:
Hun beider yver, die in eedle woede blaakte,
Sloeg in één’ oogenblik, door hun gevreesd geweer,
Al wie hen ftuitte, tot den laatflen toe, ter neer.
„Zie u (fprak Romulus) deze offers opgedragen,
„ó Ma vors! ftraf dus fteeds al wie ons durft belagen. PROCULUS.
6 Wanhoop!
H E R C I L IA.
Welk een heil volgt op myn ongeluk 1
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Tui.-
-ocr page 66-Tullus. nbsp;nbsp;nbsp;(druk.
Maar ’t fchynt dat Rome op nieuw hen dreigt met druk op Terwylik herwaarts trad,llocg ’t wufte Volkaan’t muiten;nbsp;U w Vader ftreeft voor uit, om ’t woest gefchreeuw te ftui-Het wil tich van de magtderKoningenontdaan, (ten :nbsp;Of, nevens Romulus, hem mede doen vergaan.
Doch die Sabynfche Vorst, verfterkt door zyne helden. Wil andermaal al de eer, hem tocgeftaau, vergelden,nbsp;Met zynen Ryksgenoot te redden vm ’t gevaar...
H E R C I L IA.
Laat ons hern byftand biên...
ZESDE TOONEEL.
Tat lus, Hercilia, Proculus, Sabina,' Tullus. Romeinfche en Sahynfche Lyfwachten.
T A T I U S.
Dochter! neen, bedaar... Proculus.
ö Hemel!
H E R c I L I A.
Hoe! Gy leeft! Waar mag myn Bruigom toeven? Verkhynt gy zonder hem ?
Tatius.
Laat dit u niet bedroeven.
Hy brengt de muiters, met een’ wenk van zyn gezicht, Nu hy behouden is, weerom tot hunnen pligt.
Hun priesters zochten hen in woedeoponsteontfteken. Toen Iprak hy: „ Ziet hoe wy ons op Verraders wrekentnbsp;„ Ziet my hepurperd met der vloekverwanten bloed.nbsp;„Myn Vader cischthunn’dood, zo ik’er meer ontmoet.nbsp;Waar-op zyn ongeduld, door eedlen toorn aan’t blaken.nbsp;Tot by Murena zich een oopning wist te maken;
Dies waande ’t muitend Volk, vol fchriks,dieelk deed vlién, Veeleer zyn’ vader Mars, dan Romulus te zien,
TREURSPEL. 55
De fnoode Wigchelaar wierd door zyn vuist verflagen.
„ Dit offer ( riep de Held,) kan ’s Hemels wraak behagen. „ Dus red ze uw’ waren Vorst,en ftraft uw’ valfchen Tolk.nbsp;Waarna hy, om den fchrik te bannen uit zyn Volk,nbsp;Zyn ftreng gelaat verzag tte,en fprak: „Wilt niet meer be-55 Verdient vry uw genaê: ’k heb alles u vergeven, (ven;nbsp;„Zo vind ik, t’onzer vreugd, in u, gelyk weleer,
„ Myn braaffle helden, en myn waardfte vrienden weêr. Al’t Volk werpt,op dat woord,de wapens voor zyn voeten.nbsp;En komt, al weenende van blydfchap, hem begroeten.nbsp;Terwyl hy zich van hen zo ras niet kon ontflaan.
Door air de omhelzingen, dreef ’t ongeduld my aan, Om met die blyde mare uw tranen af te droogen.
ZEVENDE TOONEEL,
H. OM o LUS, Tatius, He r cilia. Pro culus, Tullus, Sabina. Gevolg van Romeinennbsp;en Sabynen.
DR o M u L u s,
e zege is ons,Mevrouw: dies bied ik u ’t vermogen... Maar ach! Wat zie ik ? Go6n!
Proculus doorfleekt zich.
P R o e u L u s.
Het is te fpaê: laat af.
’k Moet fterven, nu gy leeft: uw gunst is my te laf.
Ik poogde u vruchtelocsuwBruiden’tRyk te ontrukken; Ik wreek u op myzclf, en fterf na dit mislukken...nbsp;Romulus.
^ Al te ontrouwe Vriend! uw misdryf is te fiiood Om u meer aan te ïien in uw’ verhaasten dood.
Mevrouw, kom, laat ons nu ons fpoeden naar de altaren, Om uwe dierbre gunst met die der Goón te paren.
^Is noodeloos op nieuw hen offers aan te bièn: fdet bloed van ’t vloekgeQ)an, geflagt eer ’t kon ontvlién,
Zst!
-ocr page 68- -ocr page 69- -ocr page 70- -ocr page 71- -ocr page 72- -ocr page 73- -ocr page 74-