-ocr page 1-

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;192»

Verzameiins: tooneel stukken uit denbsp;nalatenschap vannbsp;prof. Dr.J. te WINKEL

No. 49::^

-ocr page 2-







â– â– gt;lt;r


â– â– -Vfe- V â– 



:a,



-•’*, ••


, nbsp;nbsp;nbsp;V.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .


::


' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'‘-‘•.1 v:-‘





feil


a


v‘gt;



-ocr page 3-

lt;=1^

^ f

U



VV.-:



gt;3-M



gt;' nbsp;nbsp;nbsp;'K-.i*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ m •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•.^‘'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*gt;7- :k.SnfP«

»■ Hj 'W-'i ' :■ •'i * ':»• nbsp;nbsp;nbsp;':■'■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* r*’*’ii|LV: / ••

^ nbsp;nbsp;nbsp;; V ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 'r.

jÉ ■■'' ■ '. ■, JfV '^'; ■ *•,' ■quot;*

^ ■■ ■quot;' '.•^^'■:''H.. nbsp;nbsp;nbsp;' ■' ‘i^.^'J.i',.' '.‘r'quot;'- * 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'■r»'!£'^


' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■ .' '• ' “ ' ■ --'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,■.»■ •.■; '.Wv-Of*

'* -1 ■■■'./ • nbsp;nbsp;nbsp;. * -»,'•• « ^•'..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,. Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'. .•v’^J

'tl ''•'^,7' *■ , ' i ' .' ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ■ ■*•

.•»-lt;. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• i. Iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« V ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ,





V. â– gt;/.,


. 'gt;lt;* i â– 'â– â– ':


,





v»


iliüi



; *â– ? V





*5. #



LvMilt



4'





.-%r





-ocr page 4- -ocr page 5-

4



-ocr page 6-


-ocr page 7-

DOCHTER DER NATUUR.

TWEEDEN HOOGDUlTSCHEN DRUE,

VAN

AUGUST VON LA FONTAINE.

TE ROTTERDAM^

Jjj C. VAN DEN DRIES, 1799.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;ü T R E C H 3j

-ocr page 8-

Tl A V






:vgt; '-cV:i i -.


d U. r. ;i \i ¦ Jl:


-ocr page 9-

^ Zoo dra zag dit Tooneelfluk niet bet licht , of let werd, met zeer veel bijval, op de meestenbsp;van Duitscblands fcbouwburgen vertoond^ en denbsp;Duitfche boekbeöordeelaars fpraken 'er met dennbsp;grootften lof van. Zoo kwam bet ook ter onzernbsp;kennis , en wij vonden alleszins bewaarheid, betnbsp;gene zij 'er van hadden gezegd. Intusfcben wasnbsp;'er een tweede druk van verfcbenen. Het eennbsp;en ander beeft ons aangefpoord, hetzelve ook opnbsp;onzen bodem te verplanten , op dat bet Ba-taafscb tconeel 'er insgelijks partij van trekkennbsp;kunne. Wij hoopcn 'er geen ondank bij betnbsp;tocrieeiminnend Publiek mede te behalen, en twijfelen niet, of het zal vermaken en Jlicbten. Hiernbsp;en daar beeft men zicb eene kleine vrijheid veroorloofd, welke het oorfprongUjke ten minfie nietnbsp;ontjitren zal.

D K V K R ï A L E R.

-ocr page 10-

VERTOONERS.

VAN WALBORN, PrtspJent van 'Ju,lit ie, KAREL, zijn Zoon.

LOUISE, Kareis Minnares,

Major VAN Walborn, Oom van Karei. LEOPOLD, Kader van Louife.

VAN woLDEK, Luitenant.

HENDRIK, Bediende van Karei. roosje, een Boerenmeisje.

BOS SE, een Kastelein en Minnaar van Roosje»

wacht.

boeren.

-ocr page 11-

P B

DOCHTER DER NATUUR.

T o o N F. E L S P E L.

eerste bedrijf.

Het Toonecl verbeeldt een vertrek cener 'boeren-ivQoniHg in Duitschiand.

EERSTE TOONEEL.

nE PR.ESIDENT VAN WALBORN, VAN WOLDEK. DE PRESIDENT.

Nu, lieve Woldek! hebben wij onze reis ten einde gebragt ! Ik dank u met een gevoelig vaderhart, erinbsp;thands geve de hemel, dat gij wel raoogt flagen innbsp;het gene gij mij, too ik hoop, niet weigefen zult,

V A N , W o L D E K,

Nog begrijp ik geen woord. Mijn Heer Prajfident! depr^siden.t.

Op het oogenblikl Neem plaats. (^Zij gaan zitten.') Gij zijt immers de vriend van mijn Zoon, niet waar,nbsp;lieve Woldek?

A nbsp;nbsp;nbsp;wotquot;

-ocr page 12-

DE DOCHTER, DER NATUUR.

W o L D £ K.

Met hart en ziel!

9

DE PRESIDENT.

En gij denkt, d»t hij op reis is?

w o L D E K.

Ja, naar Italië.

DE PRESIDENT.

Hij is op de vlugt.

W o L D E K.

Karei?

DE PRESIDENT, gevoelrg.

^ Lieve Woldek! wanneer ik wel eer van mijnen Karei fprak, hoe zwol dan mijn borst van trots! Denbsp;vorst beminde hem, het hof droeg hem achting, zoonbsp;geene liefde, toe, en nu —

WOLDEK.

Gij zult u nooit over hem behoeven te fchamen.

DE PR,ESIDEriT.

Niet ? Hier in dit dorp, lieve Woldek! zwerft hij rond, in eene ellendige boerenkleeding, en is denbsp;verachtlijke fpeelpop van- een listig boerenmeisje.nbsp;WOLDEK.

Mijn Heer Prsefident!

DE PRESIDENT.

Hier! hier!' reeds zedert zes ihaanden hiér, en ik ^ees , ik vrees — Gij kent zijne neiging tot het

ro-

-ocr page 13-

TOOr^EELSPËL nbsp;nbsp;nbsp;Z

romaneslic ; gij kent zijne grillen van natuur, gelijkheid van rang en ftand, vrijheid, onafhanglijkheid cit

afkeer, om zich naer de wereld te fchikken.

».*

W o 1. D E K.

Waarachtig, mijn Heer Prsfident! gij vergift u, of ik heb Karei nooit regt gekend. Een boerenmeisje?nbsp;Verklaar mij toch, mag ik het weten, hoe die laad-fels zamenhangen.

DE PRJtSlDENt.

Gij moet hel weten, om den ongelukkigen te redden. Gij weet immers, hoe vergenoegd ik met hem leefde: zijne romaneske grillen gaven, wel is waar,nbsp;nu en dan aanleiding , dat hij zijne deilkwijs open-leide , die mij Zekerlijk niet aangenaam was ; wantnbsp;zijne begrippen ftrookten niet met de wereld, waar innbsp;hij leven moest. Ik dacht echter, de tijd, en de wereld zelve. Zonden hier in wel de nodige veranderingnbsp;maken. Met zijn hart was' ik volkomen te vrede. ¦—nbsp;Ecnklaps wórdt hij diepzinnig , koel , gemelijk eitnbsp;zoekt hij de eenzaamheid. Hij deed kjeiüe reizen ,nbsp;en zeilde mij niet, waarheen. Ik liet dat flippen.nbsp;Maar nu werden zijne gefprékken over ftaat , rang,nbsp;dwang en manieren, bitter. Ik merk niets. Hij gaatnbsp;wéér op reis, en blijft weg 5 dagen, weken langnbsp;wacht ik met ongeduld; hij is verdwenen : eindelijk doorzoek ik zijne kamer en vind dit billet.

A a nbsp;nbsp;nbsp;(ffi/

-ocr page 14-

de dochter der natuur.

(Hij krijgt een lillct uit zijne zak en leest.') ,, Ik „ verlaat U voor eeoigen tijd , lieve Vader! Indiennbsp;,, ik uwe goedkeuring had durven hopen , op eenenbsp;,, verbindtenis, die mijn grootflc geluk op aarde uit-„ maakt , ik had mij zeker het genoegen niet ont-,, zegd, onder uwen zegen gelukkig te worden. Het

zal U ligter vallen , eenen zoon te vergeten , die „ geen moeds genoeg bezit, zijn geluk aan de denk*nbsp;,, wijze der grote wereld op te offeren, dan hem toenbsp;,, te liaan, zijne rust te vinden in de armen van eennbsp;„ meisje, dat alles bezit, wat haar beminlijk maakt,nbsp;,, uitgezonderd de Jaevoegdheid, van ten hove te magennbsp;„ veifchijncn.” (^Het billet -jueêr in de zak ftekende.')nbsp;Ik .was als verpletterd. Reeds had ik eene echtver-bindtenis met freule Alheim voor hem klaar gemaakt.nbsp;Ik zweeg ftif, maakte bet hof wijs,, dat hij naar Italiënbsp;gezworven was , en droeg nu mijn verdriet alleen.nbsp;Onder de hand win ik eenig berigt in , en eindelijknbsp;-- ó hemel! krijg ik te weten , waar hij. is. Hij .isnbsp;nog niet in den echt vereenigd. Ik vlieg naar dennbsp;vorst , cn ontdek hem mijn ongeluk. De vorst gafnbsp;mij eenen vrijbrief, om het meisje en mijnen zoon tenbsp;mogen gevangen nemen ; maar alleen in geval vannbsp;het uitetfte gevaar,

vv o r. D E K.

En waarachtig , mijn Heer Prtsfident! het gevangen zetten van het meisje had U uwen zoon geheel 9J1 al ontroafdv

0 E

-ocr page 15-

TOO NEELSP EL.

BE P8*SIDENT.

Dat begrijp ik nu ook. Juist daarom ben ik tbands zelf hier, U , lieve VVoldek 1 geef ik Karei in handen. Vriendfchap zal het hart van den zoon, voornbsp;den vader openen. Ga en zoek hem op ; zeg hem,nbsp;dat hij mij in ’t graf zal brengen ; zeg hem — hemel ! een verwaarloosd fchepfel , zonder zeden ofnbsp;manieren, zonder het een of het ander, zou de gemalin van mijnen Karei worden!

wolbek.

Nu, zoo geheel verwaarloosd kan zij niet wezen, als Karei haar bemint; en , hoor eens, Heer Prrefi-dcin ! ik zou liever eerst met het meisje , dan metnbsp;Karei, fpreeken. Wat weet gij wel zoo van het meisje?

DE PRESIDENT.

Zoo veel als niets, maar zijn brief —

WOLDEK.

Zie, lieve man! Karei zal zeggen : Kont gij haar? Hebt gij ze gezien ? Weet gij, waarom ik haar ditnbsp;alles opoiFer ? En wat zal ik dan andwoordcn ?nbsp;Voorzichtig met Karei!

DE P R ZE S I D E N T,

Ik Iaat alles aan U over , lieve VVoldek ! Befcliik over mijn vermogen, bedien U van mijn gezag, indien het noodig is: alleenlijk geef mij mijn zoon weder.

A3 nbsp;nbsp;nbsp;WOL-

-ocr page 16-

W o L D E K.

Kareis geliefde, voor welke bij alies opöfiFert, moet waarlijk geen gewoon meisje wezen. Maar dit zij,nbsp;hoe het wil, wij zuilen een hevig vuur hebben doornbsp;te ftaaii. Eerst echter zullen wij een weinig recognonbsp;fceeren. (f/tj roept aan de deur') Kastelein!

TWEEDE TOONEE ;.L.

J3E WAARD EOSSE, DE VOORIGEN.

B o S S E.

Goede morgen, Heeren!

W o L D E K.

Goede morgen, goedemorgen! QDe Prafiieni gaat zitten.) Is hier in het dorp ook een adelijlt goed?

o S S E.

Neen, God dank! dat is ’er niet: visch en vijver, wild en bosch behooreh ons zei ven toe.

W o L D E K.

Of een predikant? .

B o S S E.

Ook niet, wij gaan drie uren van hier te kerk. w o t D E K.

Een houtvester, ontvanger of regter moet hier toch woonen ?

z o S 3 Et

-ocr page 17-

TO o NEELSPEL.

B o S S E.

Neen , neen ! het bosch komt ons toe , en mijn broeder is fchout; de belastingen ontvangt het ambtnbsp;zelf,

WOLBEK.

Het dorp heeft een fraaije ligging; deze landflreek is leer romanesk.

B o S S E.

Nu ja ; maar men vindt ’er ook zandplekken genoeg, waar geen mest iets helpt.

WOLBEK.

Het verivondert mij maar , dat niet de een of ander vreemdeling, in deze bekoorlijke ftreek, zich eert huis en hof aankoopt , of ten minfte hier niet gaatnbsp;woonen?

E o S S E.

Ja, het gaat wonderlijk in de wereld tot,

WOLBEK.

Toen wij het dorp inreden , .zagen wij een jong-man, die niet als een boer uitzag. Woont die hier?

B o S S E.

Zag hij dan uit, lals een mensch?

WOLBEK.

Ja , als een mensch, maar zijn aangezicht was niet van de zon verbrand. .Zijne handen waren zoo wit,

A 4

-ocr page 18-

DE.DOCHTER.DER NATUUR.

als fneeuw. Hij zag uit, als of hij uit de ftad bier heen getrokken ware.

B o s s E , met drift.

Ha, ha! die! — Nu, ik wensch niemand kwaad —

W o L D E K,

Maar hem toch. Wie is hij dan?

B o s s E.

«

Hem ! goed mag ’er wel niet veel aan zijn. De hemel aveet , hoe hij hier gekomen is. Hoor, mijnnbsp;Heer I is dat fatzoen van zulk eenen vreemdeling ,nbsp;om iemand het fchoonfte meisje in het geheele dorpnbsp;zoo maar voor de neus wes te kapen. Niemandnbsp;in het dorp mag hem lijden?

W o L D E E.

Hoe zoo ?

B o S S E.

Daar komt hij , vöór een maand of zes, hier aan-ftrijken , en koopt zich eene aartige landhoeve. Nauwlijks is hij hier warm , of hij zit de meisjesnbsp;reeds achter na.

W o I. D E K,

Hoor eens , lieve Kastelein ! ’er ligt mij aan gelegen, om die zaak.ordenlijk te onderzoeken. Wanneer kwam die vreemdeling hier aan?

fi o s s E.

Wel, zoo omtrent nieuw jaar. .4 .

w o i-

-ocr page 19-

TOONEELSP EL. nbsp;nbsp;nbsp;9

w o L D E K , tot den Prafident.

Is het zoo?

DE PR^ïiSIDENT,

Juist zoo, den derden January.

I

B o S S E. •

Net, den derden January. Hij koopt Michel Bohn-fteds landhoeve. Is ’c niet zoo, oude Heer?

DE P R .E s I D E N T.

IJij is een fraai mausperfoon, niet waar?

n o s s E.

Een kerel, als een'pop. Dat is juist de duivel!

W o L D E K.

En fpreekt fchielijk, maar gqed?

B o s s E.

Vooral met de meisjes. Net zoo , en dat is juist de duivel !

W o L D E K.

Heeft een paar groote zwarte oogen?

B o s s E.

Net zoo, mijn lieve Heer! net zoo! Ja,'daar praat zij altijd van; die welt;2rgaafché fchoone oogen !

DE PR^ISIPENT,

Hij is het! hij is het!

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;B o s s E.

-ocr page 20-

to

DE DOCHTER DER NATUUR.

B o S S E.

Wie? Kent gij dien lafbek?

w o L D E K.

Zoo half en half. Hoor eens, manliefj nu tot de «ndere zaak. Wie is dat meisje?

B o s s E.

Die hij achter na zit? dat is Roosje, mijn nichtje, en, wat nog erger is, reeds half en half mijne bruid,nbsp;tot dat de duivel dien kerel hier heen voerde.nbsp;WOLBEK.

Is het meisje mooi ?

B o S S E.

Dat denk ik, mijn Heer! Zoo mooi, dat men ze nauvvlijks onder de oogen durft zien,

WOLBEK.

En is zij eene boeren dochter?

B o s s E.

Wel zeker! Haar vader was mijn vaders broeder, w o L B e ,k.

En hare. leest?

B o S S E.

Leest ? Neen daar lijkt zij -niemendal op. ’t Is een beeldje van wasch; zoo vriendlijk, als — als denbsp;Engel onder den doopfteen.

w o L-

-ocr page 21-

TOONEELSP EL.

W o L D E K.

Ik meen , of zij zoo is , als do andere boerenmeisjes ?

B o s s E,

ó Dat is een ondcrfcheid als dag en nacht. Schoon, fchoou als melk en bloed.

W o L D E K.

Ik meen, of zij vcrfland heeft?

_ B o s s E.

Verliand , 6. als een engel, en die , die maalrt ze nu eerst regt wijs.

w o L D E K.

Verfta mij wel, Bosfe! ik meen, leest zij ook wel boeken, die andere meisjes niet lezen ? kan zij brieven fchrijven ? fpeelt zij het klavier ? fpreekt zijnbsp;frausch? — want zoo iets moet het toch wezen!

B o S i E.

Dat zou ’er naar lijken ! Fransch ? Neen , eerlijk is zij 1 — Wat weêrga 1 dat had ik toch merkennbsp;moeten.

WOEDE*.

Gaat zij dan, even als andere boereii meisjes, gekleed?

B o »-

-ocr page 22-

ï» DE DOCHTER DER NATUUR.

¦ B o S S E.

Nu , mijn Heer ! gij kunt ook rnar vragen ! Zou Z'j dan naakt loopen ? Zij is een boeienmeisje , ennbsp;daar mede uit!

w o L D E K.

Maar wat duivel, Bosfe! gij zegt immers, dat dis vreemdeling haar lief heeft ?

B o s s E.

Wel nu , voor den duivel,! ik heb haar ook lief, en evenwel fpreek ik geen fransch. Wat heeft hetnbsp;fianscli praten toch met de liefde te fchaffen?

W o L Igt; E K.

Regt, regt, iieve Bosfe! maak u maar niet boos! Heeft Roosje den vreemdeling dan ook lief?

B o S S E.

Daar, daar zit het hem juist. Voorheen vermogt ik alles bü haar. Honderdmaal heb ik haar gevraagd ;nbsp;Roosje ! heb je me lief? -r- Wij zullen eens zien !nbsp;ze'ide zij dan , en als eeir meisje eerst , wij zullennbsp;eens zien ! zegt , dan heeft mén gewonnen fpel.nbsp;Maar tegenwoordig — kijkt zij mij niet meer aan.nbsp;’s Avonds flaat hij bij haar, en fluiftert en drukt haarnbsp;de handen , en dan gaan zij, in het bosch of op denbsp;weide , moederziel alleen. Dan geduld! ik zal hetnbsp;nog beleven , dat Roosje wijs wordt : want is datnbsp;manier van doen ? daar heeft hij de gehecle hoeve

doen

-ocr page 23-

12

TOONEELSPE

doen beftraten; voor geen halmpje mest op den gan-fchen hof; in den tuin liaan bloemen, in p aats van Kool; den akker bellellen de knechts, en geen rae’.schnbsp;ziet ’er naar om. Dat ichoone goeoje wordt ten eeuen-maai bedorven! en trouwt zij hem eens —nbsp;DEPR^ESIDÜIS'T.

Wil zij hem trouwen ?

E o S S E,

Wel, mijn Heer! zou Roosje een enkel woord van hem hooren vviikn , a's dit zoo niet was ? dat isnbsp;juist de koekkoek ! de gladde kerel en de bloementuin ft ken het meisje in de oogen. Het gantfchenbsp;dorp is rebaisch. Ik heb het Roosje gezegd ; en iknbsp;wil hem hebhcn , zegt zij, al zouden de Domine ennbsp;de Koster maar alleen mede ter bruiloft gaan!

DE PB.ISSIDENT.

Hoort gij, een zeer buitengemeen meisje ! ó ! eer hij dat meisje —

W O L D E K.

Geduld! — Hoor, Kastelein ! ^ij ziet, dat de vreemdeling ons van nabij betreft, en ik hóóp, wijnbsp;zuilen U en bet dorp van dien jongman verlosfen.

B o S s E.

Waaraclitig ? IVu , daar wemch ik u zegen voor! «n kan ik u helpen, Zoo —

w o t-

-ocr page 24-

DE DOCHTER DER NATUUR.

W o L D E K.

Ja wel , kunt gij dat. Voor eerst mogt ik het meisje gaarne fpreeken. Kunt gij Roosje niet eeninbsp;met goed fatzoen hier brengen?

6 quot;o s s E.

Óp het oogenblik » allerlieffte mijn Heer! terftond ftrijlc ik ’er naar toe, en zeg: Roosje! dat zal jounbsp;'en je bruidegom opbreeken, ais den hond de Worst!nbsp;daar zijn twee Heeren —

w o L D E K.

Vooral niet! Zij mag ’er geen woord van weten, dat wij met den vreemdeling iets hebben uitftaan.nbsp;Gij moet ze , onder het een of ander voorwcndfel,nbsp;hier brengen, zoo uit vriendlijkheid, door overree-dlng —

B o s s E,

Ja, waarachtig , allerlieffte mijn Heer ! Zij woont Bet hier naast. Door overreeding; en dan jagen wijnbsp;dien kerel naar den duivel!

derde tooneel.

DE president, W 0 1. dek.

DE PRiESIDENT.

Nu, lieve Woldek!

W o L D E K.

Het begin is zekerlijk niet goed.

-ocr page 25-

TOONEEL SPEL.

DEPRiESIDENT.

liet hair, dat ik zoo laiise met eere gedragen heb, zal met fchande — zoo een meisje!

w o I. D E K.

Bedaard , bedaard ! lieve Heer Prsefident I Ts het meisje zoo, des te beter voor' ü. Hij moet z-iennbsp;wij zullen hem de oogen openen.

DE PRESIDENT.

Hij is een flijfkop.

W o L D E K.

Dat is waar; maar ook dan alleen, wanneer hij ge»-lijk heeft.

DE PR.ESIDENT.

Hij zal op zijn fiuk blijven flaan , enkel om be-* föhaaiing te ontwijken.

W o L D E K.

Hoe eenvoudiger het meisje is , des te beter. Ift' zal hem uit alle zijne verfchanfingen fpotten. Zesquot;nbsp;maanden zullen de eerde liefde wel wat bekoeld hebben , on misfehien ware hij reeds lange van zélf t©nbsp;Tug gekeerd, had hij ’er maar bekwame gelegenheidinbsp;toe gevonden. Gij zult het ziem

DE PRffiSIÖSNTv

DiSt geve de hemel b

V I E

-ocr page 26-

1(5 DE DOCHTER DER NATUUR.

VIERDE T OONEEL.

B o S s E , die Roosje bet vertrek in Jleept.

D E V o o R 1 G E K.

• nbsp;nbsp;nbsp;B o S S E.

Naar binnen! naar binnen! zonder genade! naar binnen, zeg ik! die twee Heeren zullen het u wel lee-ren! naar binnen maar! toe! toe!

ROOSJE.

En nu wil ik niet.

w o L D E K.

Kom eens een oogenblik nader, lieve meid ! Laat ze toch los, Bosfe!

ROSSE floot Roosje midden in bet vertrek en fpringt naar de deur.

Daar rtaat Zij , en hier fla Ik, op dat zij niet ont-fnappe.

ROOSJE, half weenende.

'Ik heb U immers geen kwaad gedaan.

DE president.

Hemel! dat is zij!

w o L D E K.

Heb maar geen vrees, meisje lief.

DE PRESIDENT, met hevige drift.

Hoor eens, gij laag creatuur! — Bij —

B o 3-

-ocr page 27-

17

T o o N E E L S P E L.

8 o s s E fpringt iu;fcben den Praifident en Roosje in.

Met uw welnemeri, ouwe Heer! zij is geen crei-tuur, en leed zal haar ook niet gefdiiedenl

w o L o E K.

Juist, Bosfe ! (_Tot den PTafident.') Mijn Heer! gij hebt mij de ^aak toevertrouwd! — Zet gij U daarnbsp;in de leuningftoel neder, en gij , Bosfe ! ga wedernbsp;aan de deur.

«

• B o s s E , a.m de deur.

Net zoo, allerlieffte mijn Heer!

w o L D E K.

Hoor eens, fchoon Roosje ! gij hebt hier in het dorp eenen bruidegom, dien fchoonen jongman, dienbsp;dat goed van Michel — hoe was het ook, Bosfe ? —

B o s s E.

Net zoo. Michel Bohnftedt gekocht heeft.

' W o L D E K.

Niet waar. Roosje lief!

R o o s J E.

¦^ch , mijn lieve Heer! wat heeft hij dan voor, kwaad gedaan ?

W o L D E K.

¦ Niets, niets ter wereld; en gij hebt wel een wakkeren bruidegom.

-ocr page 28-

ï8 DE DÓCHTER DER NATUUR.

B o s s E , fcherp tteluifleretide.

¦ Wat?

W o. L D E K.

En, als gij trouwt, ben ik uw bruiloftsgast, niet waar Roosje?

B o s s E , nader bijkomende.

Wat duivel .is dat ? Bruiloftsgast ? Roosje kom! Kom voord Roosje f

ROOSJE.

Neen, nu wil ik juist blijven.

w o L D E K.

Hoort gij, Roosje! belooft gij mij datf B o s s E.

Eora Roosje 1 kom, voord!

ROOSJE,

Als gij dan nog hier zijt, zeer gaarne.

B o s s E.

6 Mijn allerlieffte oude Heer ! begin gij liever weer! Ja zij is eene — hoe hiec het ook nog? —nbsp;ecne 'creatuur!

w o E D E K.

De oude Heer moet in zijn leuningHoel blijven, en Bosfe aan de deur! — Nu, Roosje! gij hebt uwennbsp;bruidegom wel regt lief?

» o S'

-ocr page 29-

B o s s Ê.

Kom Roosje! die Heer houdt u Voor de gek. w o L D E K,

Aan de deur, Bosfe! — Ik vrees maar Roosje! dat ’er ligt een ongeluk uit zou ontdaan , als gij hemnbsp;trouwde. _

T ROOSJE.

Een ongelnk?'

w o L D E K.

Ja, want kijk, die man is een —*

B o s s E.

Een flechte waard —'dat heb ik meermalen gezegd.

R'O o S ] E.

Maar hij heeft mi] beloofd, dat hij den tiuri beter in orde zal brengen, zoo dra ’er maar eerst iets ge* .nbsp;beurd is.

n o s s E.

Leugens, Roosje! leugens!

Ba nbsp;nbsp;nbsp;R o o ^

-ocr page 30-

ao, DE BOCHTER DER NATUBR.

ROOSJE.

En ik weet vast, dat hij het doen zal.

W G L. D E K.

Vertrouw hem niet, kindlief! het zou mij fpijtsn om U! Heeft hij dan in de daad. reeds beloofd, Unbsp;te trouwen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

ROOSJE, nbsp;nbsp;nbsp;;

Ja wel heeft hij dat.

W o I, D E K. ' nbsp;nbsp;nbsp;M i

En denkt gij, dat hij woord houden zal 7

\ nbsp;nbsp;nbsp;ROOSJE.

* nbsp;nbsp;nbsp;Waarom iliet ? Het is zoo een eerlijk mensch, err

hij heeft mij zoo hartiijk lief. nbsp;nbsp;nbsp;gt;

B o s s E. '

Maar dat muisje, Roosje! zal een Haartje hebben. Hij doet het niet, en hij mag het niet doen,

ROOSJE.

En waarom niet?

• nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B o s S E.

Die beide Heeren — Roosje! — zijn ’er — ziet gij wel?

w o L D E K. nbsp;nbsp;nbsp;,

Verder! Bosfe! wij zijn ’er!

B o s s E,

Ja, die zijn ’er, en uw bruidegom —

-ocr page 31-

T o o N E E L S P E L.

W o L D E K.

Is ’er ook. Verder, Bosfe!

B o s s E.

Nu ja! Gij zeide immers voorheen, dat hij U van nabij betrof. Ik geloof, dat hij het geld voor denbsp;landhoeve geftolen heeft. — Ziet gij, Roosje 1 en nunbsp;zijn de Heeren daar —

WOLBEK.

Om hem op te hangen. Niet waar?

B o s S E.

Nu, fpreek gij dan !

ROOSJE.

‘ Zoo dra gij (lilzvvijgt, Bosfe! Hoor, kindlief! de man heeft een grap met u gehad; de man is —

B o s s E.

Reeds getrouwd? — Niet waar?

w o L o E K.

Bijna ! (Tot den Prxfidenf) Ik ben verlegen ; Zij mag niets merken, of zij praat.

ROOSJE.

-Maar ik bid u, zeg mij toch, mijn lieve Heer! wat ongeluk kan’et dan uit ontftaan?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ..

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;BE

-ocr page 32-

.« DE DOCHTER DER NATUUR.

DE president, op(iaande.

Hoor; iudien gij wéér een enkel woord met dien vreemdeling fpreekt, komt, gij, voor al uw leven, innbsp;het fpinhuis!

B o S S E.

Wat, mijn Heer? in het fpinhuis? Roosje ?, Daar bij zal ik toch ook nog wel een woordje tc zeggennbsp;hebben.

DE PRjESIDENT.

En gij op de vesting.

ROSSE,

Wat, mijn Heer! op de vesting ! Wie ? Eca van ons beiden!

W o L D E K.

Waarfchijnlijk niemand ! Merkt gij dan niet, Bosfc J dat de oude Heer met u kortswijit ?

ROSSE.

Kortswijit ? Met vesting en fpinhuis ? Ik geloof, die liet iemand wel in de grap ophangen! dat is eennbsp;lompe fcheres!

w o L D £ K.

Bedaard, mijn Heer! — Wees maar genist, Roosjel Het zal misfehien zoo erg niet wezen. Wij zoekennbsp;iemand, die met de vorstlfjke fchatkamer weggeloopcnnbsp;is.' Die moet zich hier ergends ophouden. RKs-fchien is het uw bruidegom niet.

R o o Sgt;

-ocr page 33-

Q3

tooneelspel.

ROOSJE.

6 Neen ! vast'uiec. Hij kwam hier zonder huis en hof, en zonder kamer.

B o s s E.

Schatkamer ? de drommel! dat is wel roogelijk. Hij betaalde met baar geld , het was goud , en hijnbsp;heeft nog veel overig.

ROOSJE, weenetide.

Zou hij het dgn toeh wezen?

vv o L D E K.

Als hij eene fneê over het gezicht heeft, zeker.

K o o s j E, vroliji.

Neeiij neen! dat heeft hij nietj zijn gezicht is zoo glad als mijne hand.

B o s 5 E.

Roosje! hij heeft waarachtig wel; hij is de dief; het lidteeken is maar een beetje vergroeid.

ROOSJE.

Gij zijt een gek, Bosfe! ik ken zijn gezicht beter dan gij! Gij , gij hebt zelf zo eene fneê.

W o L D E K.

Ia de daad , Bosfe! net zo een lidteeken hebt gij ook.

B 4.

s o s-

-ocr page 34-

¦amp;4. PE ÖÖCHTER; der r^AtÜUR.

B o S S E.

Ik? neen, dat is niet waar! Zeg, Roosje! lieb ik etne fneè ?

w o L D E K,

Nu , gaat maar heen , hinderen ! ga maar heen , Roosje! het zal uw bruidegom dan toch wel nietnbsp;wezen, en ik kom ter bruiloft.

R o o s J E.

Neen, eene fneê heeft hij niet. (Af.')

vi/fde tooneel.

DE voonjGEN, behalven Roosje.

W O L D E K.

Bosfe I nu moet gij mij het huis van den vreemdeling wijzen; misfehien is hij toch de dief.

BOSS £.

Met veel pleizier I kom dan 1 Maar appropoost ! zou men hem niet eerst eene fneê over het gezichtnbsp;geven kunnen ? dan was hij het zekej.

W o L D E K.

Dat liet zich hooren, Bosfe! wij zuilen het overleggen. Douceinent, mon ami, amp; la vidloire fera ^ nou's!

BOS-

-ocr page 35-

25

T o o N E E L SPEL.

E o S S E.

Ila! ha ! gij zijt zeker verliefd ; want gij fpreekt fransch,

WOL Dl E K.

Kom maar Bosfe lt; kom maar! en wijs mij van verre bet huis. ( Al'cn af.^

ZESDE ,T O O N E E L,

Het Tooncel verbeeldt eene eenzume landjlreek met boschiverk ; ter zijde een open prieel.

Dc jonge van w a l b o r n , en h E N D r 1 k , zijn bediende , met een korfje bloemen,

W A L B o R N.

Geef mij het korfje, en vertrek!

HENDRIK. nbsp;nbsp;nbsp;t

Mijn lieve Heer —

w A L B o R N.

Laat de tijtels maar weg.

HENDRIK.

Ik ben U getrouw geweest, en ben het nog.

VV A L B o R N.

Wie heeft dhar ooit aan getwijfeld ? Geduld ,. Hendrik! mijn lot zal fpoedig beflist zijn,

B 5 nbsp;nbsp;nbsp;HEK-

-ocr page 36-

^ DE DOCHTER DER NATUUR.

H E N D R J K.

Ik moest (Jie landhoeve koopen, als of ze mij toe-behooren zou, en — men denkt, dat gij ze van mij huurt —

W A L B o R N.

Nu, waarom herkauwt gij dat wcêr? — dit weet ik immers.

HENDRIK.

Zeer goed; maar

W A L B o R N.


Nu? maar?

HENDRIK.

Ik

Het gaat ons even zoo , a's voorname lieden, beu — verliefd — tot aan de ooren toe.

W A t, 15 o R N.

En nog ftaat de gek hier te babbelen. Ga dan naar uwe Dulcinea.

HENDRIK.

Heb ik dus verlof van U?

W A L B o R N.

A Ja J waarom dat niet?

HENDRIK.

Maar men houdt mij voor deu eigenaar van de boerderijen bedriegeii kan ik niet meer, zeden iknbsp;hier woon.

VV A L-

-ocr page 37-

Houd U ftil , Hendrik ! en niemand zal ’er U uitjagen ! Is uwe fch-jone een boerenmeisje?

la, mijn allerliefïle Heer! — Roosje Bosfe. ó Gij hebt ze zekerlijk reeds gezien.

Ja, ik herinner mij. -Een fchoon meisje, Hendrik! ik vvensch U geluk! — Hebt gij het jawoord vaa haar ?

Tot op de boerderij na, ben ik klaar.

Dank ü, dank U, mijn Heer! — Kijk, bedriegen mogt ik niet , en , men zegge , wat men wil ; hetnbsp;meisje had mij wel lief; maar de landhoeve mag tognbsp;wel mijn beste voorfpraak geweest zijn.

-ocr page 38-

-a8 DE DOCHTER DER NATUUR. ZEVENDE TÓONEEL.

WALBORN, alken. Hij draagt bet korfje in bet prieel.

Hoe volg: het een toch uit het auder ! In de Clad quot;ware de jongen een bedrieger geworden. Zijn Heernbsp;wordt verliefd, trekt op het land , en het borstjenbsp;wordt eerlijk. Ach , Louife!

A G T S T E T O O N E E L.

LOUISE, eenvoudig , zeer eenvoudig gekleed , niet naar de mode , maar met frnaak , en w a L B o R N.

LOUISE.

Goede -morgen , lieve Karei ! dit is de ecvCle reis, dat gij vroeger hier zijt dan ik. (Zt; geeft hem denbsp;band.)

WALBORN.

-Goede morgen , mijne beste Louife!

LOUISE.

Ik heb — zeer zacht, zachter dan ooit, gedapen, of ook niet geflapen. Enkel blijdfchap deed mij telkens ontwaken. — Mijn vader heeft ongelijk , lievenbsp;Karei! — niet alle menfehen zijn kwaad •, want gijnbsp;zijt goed,

WAL-

-ocr page 39-

29

TO ONEELSPEL.

WALBORN, teder.

Lieve, lieve Louife!

LOUISE.

Andwoord mij eens uit den grond van uw hartl

- -- Ik geloof, dat ik door U ligt zou kunnen

bedrogen worden, — en mijn vader zegt, wie iemand vertroinvt, is reeds bedrogen. (^Fertrouwlijk vkijendeynbsp;maar , bedrieg mij niet, Karei ! Mij dunkt, ik zounbsp;nooit een mensch meer lief hebben , als gij mij be-droogt.

WALBORN.

Louife! Louife! al wilde ik mijn hart voor U verbergen — op zulk eenen toon, zoudt gij het mij op de lippen toveren. Geef mij inve hand ; voel mijnenbsp;oogen ; ze zijn nat. Bij uwe onfchuld, ik zal op-regt zijn ! vraag !

LOUISE.

ó Mijn lieve Karei! als gij weent, kan ik U niets vragen,

WALBORN.

Laat ons dan in hef prieeltje gaan zitten,

LOUISE. nbsp;nbsp;nbsp;:

Neen , blijf hier onder den ruimen hemel! — Nu Karei ! gij bemint mij , zegt gij ; is dat waar ? —nbsp;Als het U geen ernst is , zeg bet mij dan liever ,nbsp;beste Karei! en bedrieg mij niet.

: nbsp;nbsp;nbsp;WAL'

-ocr page 40-

3b DE DOCHTER DÉR NATUUR.

VV A L B o U N.

Ik bemin U, LouifeJ de hemel zij mijn getuige! ik temin U hartlijk! —

i nbsp;nbsp;nbsp;L o Ü I s E.

'Ach ! dat ik het maar zoo regt gelooveu kon; dat ’er een teeken aan den hemel gefchiedde , om uwenbsp;liefde te bevestigen. — Mijn vader zegt altijd ; denbsp;menfchen doen alles enkel om hun eigen voordeel.nbsp;Verftondt gij mij maar! of kon ik ’t U maar zoo zeggen , als ik het meen. Hebt gij mij waarlijk lief?nbsp;waarlijk ? VVenscht gij van harte , dat ik altijd opgeruimd, altijd vrolijk zal blijven? en zoude ^ij voornbsp;mijn geluk zorge kunnen dragen, ’er voor bekommerdnbsp;kunnen wezen, of zoo iets?

w A L B o R N.

Louife, Louife! wat zal ik U zeggen ? Mijn hart fs; zoo vol, kiopc zoo aagftig en vrolijk, ó Louife!nbsp;ik bemin U; gaarne zou ik fterven , kon ik ’er ünbsp;door gelukkig maken!

LOUISE, vertrouwlijk, doch voaarfchuwende.

Is dat waar. Karei! zie den reinen hemel eenstaan.

W A L B o R N.

Hoor mij , reine hemel! ik bemin Louife meer, dan mij zelven.

L -o ü-

-ocr page 41-

TOONÊELS PEL.

LOUISE.

ó Karel, Here Karel! (^Zij iinkt in zijne armen, •- Eene P,iufe.') Laat ik mij eerst de oogen af

vegen ! Ik weet zelve niet, waarom ik ween , en nogthands is mij zoo wel te moede, ben ik zoo vergenoegd, Ik bemin U ook. Karei! Waart gij arm,nbsp;ilc zou mij het voedfcl ontlioiwieu kunnen , om hetnbsp;U te geven ; voor ü arbeiden zou ik , in den hee-ten zomer en in de fnerpendfie koude; den flaap zounbsp;ik mij kunnen weigeren , om voor ü te werken ; ennbsp;wanneer ik U gerust zag fluimeren, zou dat gezichtnbsp;mij nieuwe kragten geven.

w A L B o R N.

ó Hemel! ó lieve, beste Louife ! C Ilij zinkt op haren febouder.')

LOUISE.

Neen, Karei ! gij bedriegt mij niet; neen, neen, é'j bemint mij ; maar nog iets , Karei! hebt gij andere menfehen ook lief?

w A L B O R N.

Ware ik een mensch, Louife! wanneer ik menfchecf haatte ?

LOUISE.

Maar mijn vader houdt de menfehén voor wildff tijgers , die elkander haten en verworgen : Zijt gifnbsp;geen tijger? — Neen., Karei! gij zijt goed, gelijknbsp;'Biju vader en ik.

• nbsp;nbsp;nbsp;WAL*

-ocr page 42-

3? DE .DOCHTER DER NATUUR.

VV A L B o R N.

Hemelfdie onfcliuld I — Uws vaders lotgevallea hebben hem waarfchijnlijk zoo gramftoovij^ op denbsp;menfchen gemaakt. ’Er wooneii gewis zeer vele,nbsp;goede menfchen op aarde.

L o u I s E.

Nu zal ik U zeggen , wat mij dezen nacht zoo zacht heeft doen rusten. Dat hebt gij gedaan , Karei ! gij! — Gij bemint mij , dat wist ik reedsnbsp;lang. Maar ach ! ik wist niet , of ik mij verheugennbsp;daa bedroeven moest: mijn vader had mij zoo menigmaal met de befchrijviiig der liefde verfchrikt; ondernbsp;de vroeslijkfte vertellingen van de hcillooze gevolgennbsp;der liefde ben iU opgevoed. Nu ieerde ik U kennen : Aan den eenen kant,, trok mij eene verborgennbsp;neiging tot U , lieve Karei 1 en , aan den anderennbsp;kant, fchtikten mijns vaders Icsfen en vermaningen mijnbsp;af. Wel duizendmaal zweefde mij , wanneer ik innbsp;mijns vaders armen lag, en hij mij met zijne tranennbsp;befproeidde, de belijdenis onzer liefde op de lippen:nbsp;maar ik weêthield m'j. VVaarom zou ik hem onnoo-dige bekommering veroorzaaken ? Zoo veel te opmerkzamer echter was ik op U. Gisteren bevond ilcnbsp;mij, bij geval, in bet huis eens zieken : gij kwaamcnbsp;ook daar^ en.ik verborg mij. Gij gaaft den oudennbsp;man van uwen overvloed , en ik was over U voldaan ) maar toen gij Ü bij zijne legcrftcde neder-

• SStttC’ ,

-ocr page 43-

33

t o o N E E L S P E L.

eette , en geduldig het langdurig geklag des grijsquot; aards aaahoorde, hem verkwikte met uwe vriendlijkenbsp;deelneming , zijnen kleinzoon op uwe knieën naamtnbsp;en ’er roede fpeelde; toen , toen Karei ! vloeidennbsp;mijne tranen; toen gevoelde ik , dat gij goed zijt!

W' A L B o R N.

En gij bevondt U dddr, dèar, in dat jammerhuis ?

LOUISE.

Ja gt; ik was 'er. — Maar hoor nu verder: op die oogenblik nam ik het befluit, om geheel de uive te we--zen; de vrees ontweek raij ten eenemaal ,• en de zuiver-fle blijdfehap vervulde mijn hart. Ik ben de uwe, Karei!

w A L B o R N.

Neen! — ik wil U niet bedriegen! weet gij \vel, wat gij mij belooft? — Louife! oprechte, onfchul-dig'e ziel! gij wilt de mijne zijn? de mijne? geheelnbsp;de mijne ? Gij wilt mij nooit , en alles om mijnbsp;verlaten ? Gij wilt flandvastig bij mij uichoudeii, itinbsp;jammer en nood zelfs ?. Louife!

LOUISE.

Ik ben de uwe, Karei I

W A L B o R N.

Ook dan, wanneer uw vader neen zeide?

L ö u I s E.

Neen? mijn vader ? Hoe kan die neen zeggen?

C nbsp;nbsp;nbsp;w A c-

-ocr page 44-

DE DOCHTER DER NATUUR.

W A L B o R N.

En als hij nu eens neen zeide?

LOUISE.

Mijn vader heeft mij lief, en hij is goed , even als ik! Hoe kunt gij toch praten ! Kan mijn vadernbsp;raij^ dan verbieden, het goede te beminnen ? En,nbsp;al wilde ik ook , konde ik hem. gehoorzamen ? —nbsp;Als men mij eens verbood, mijnen vader lief te hebbes , zou ik dan gehoorzamen kunnen , al wilde iknbsp;ook? Mijn vader wil zeker, om dat hij goed is.

W A L B o R N.

Gij wilt mijne vrouw zijn, Louifef

LOUISE.

Uwe vrouw , zoo lang mijn hart in dezen btezem Klopt! Hier is mijne hand , Karei! Van dit oogen-blik af ben ik uwe vrouw!

W A L B o R N.

Louife mijne vrouw! — Hoe kan ik dat geluk verdragen? — amp; Louife!

LOUISE.

Ik weet niet, ik ben zoo bewogen. — De hemel zegene ons! — En nu laat mij gaan; die blijde tijding moet ik mijnen vader vroeg brengen. Hij isnbsp;j30g te huis op zijne kamer. Blijf hier, ik zal hemnbsp;bij U brengen. Karei I welke zonderlinge aandoeningen

-ocr page 45-

3S

T O O N Ë E I S P E r.

gen beftormea roijn gemoed J Gij zijt nM zija roon!

W A I. B 0 R N.

Ik vrees, ik vrees, LouifeJ

LOUISE.

Zonderling inensch ! ik ben zoo gelukkig en gij vreest. Karei! ik ben zoo vrolijk, als een vogel ianbsp;de lucht, want gij zijt goed J Hoe gelukkig zulleanbsp;wij zijul —

NEGENDE TOONEEL.

w A L B o R N alleen.

Zij is de mijne , en evenwel ben ik ongerust f — Wat zal heur vader zeggen ? En wie is hij? — Datnbsp;onbevlekte hart is het mijne ! — De mijne is dienbsp;fchuldclooze ziel ! Zoo heb ik dan gevonden, vyatnbsp;ik nauwlijks zou hebben durven wagen te wenfehea!nbsp;Weg nu voordaan met alle die rampzalige nietighedennbsp;der groote wereld 1 — Hier word ik gelukkig, hiernbsp;wil ik ook eens den laatlVen fnik geven! — Wie —nbsp;wie komt daar?

TIEN-

-ocr page 46-

3^ de dochter der natuur.

TIENDE TOONEEL.

WOLDEK en WALBORN.

W O L D E K.

Lieve, beste WalWorn ! Is het dan toch waar!

WALBORN.

Zie daar, mijn getrouwe Woldek! — Of laat zich de rrieiidfchap tót eenen fpeurhond gebruiken ?

w o L D E K.

Waarom niet? ten minfte, om den vriend op te '^pooren! ik heb mij uw huis laten wijzen; gij waartnbsp;’er niet in ¦, ik flenter op dezen verruklijken wegnbsp;voord en vind U hier, en dat zóó!

WALBORN.

Waarom niet zóó ! Dit eenvoudig kleed , en dit afgefneden hair, ftaat mij toch denklijk wel mooij.

WOLDEK,

Men fpot met zich zelven, om de fpotternijen van anderen te ontgaan,

WALBORN.

Als gij het dus opvat, dan vergist gij U; want dit hart, Woldek ! klopt, onder deze kiel, zoo vrolijk,nbsp;zoo trotsch, dat ik ze met geen purper gewaad verruilen wilde. Maar, wat drijft U herwaards ? Wilt

gij

-ocr page 47-

TO ON EELSPE

gij mij te rug brengen ? dat niet! want gij kent mij. — Gij wilt fpotten, gelijk ik zie aan uw medelijdendnbsp;lachend gelaat — maar de tijden, goede vriend! zijnnbsp;voorbij , wanneer men nog lof of berisping van denbsp;wereld behoefde, om zich gelukkig of ongelukkig tenbsp;gevoelen.

WOLBEK.

En waarachtig! onverfchilligheid omtrent lof en berisping is ook de deugd, die gij thands wel het meest behoeft.

W A L B o R N.

Ik hoop, lieve Woldek! dat gij niet hier gekomen zijt , om uwe geestigheid bot te vieren ? Gij zijtnbsp;mijn vriend geweest; ik ben de uwe nog. Is denbsp;man in de kiel, met zijne rondgefneden hairen , ennbsp;, de haik in de hand , U nog zoo lief, als hij Unbsp;anders in zijde en purper was, zoo — geef mij dennbsp;handdag en zwijg.

W o L D E K.

Volkomen zoo lief als voorheen; maar zwijgen wil ik niet, juist om dat ik U nog even lief heb.

W A L B o R N.

Mijn vader heeft U gezonden, niet waar ? — En tot wat einde? — Om mij te overreden, dat ik mijnbsp;' vveêr onder het ijzeren juk van den dienst aan het hofnbsp;zou buigen , alwaar de uitneemendftc belooning eeanbsp;glimlachje van den vorst is ?

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;WOL-

-ocr page 48-

S8 DE DOCHTER MR WATÜUR.

W 0 L D E K.

Lieve Karei l Isijk mij eens aan ; gij fchaamt U immers over die gekheid?

W A L B o R N.

Lieve Woldek l keer te rug en «g den wijzen aan het hof, dat gij eenen gek gezien hebt, die op zijnenbsp;zotheid zoö verliefd was , dat bij ’er niet eens overnbsp;fpreefcen wilde.

w o I. D E K.

Wie is nu geestig? ik of gij? — Karei! met zulke invallen zult gij geen dier gewigtige erfehen voldoen,nbsp;die de wereld op U heeft , noch aan de groote verwachting beandwoorden, die zij van U koeftert!

W A I. B o R M.

Gewigtige eifchen , groote verwachtingen ? He ! — Vraag hen eens, die ik in den dienst ben voorge-frokken : zij verblijden zich, dat de raan een geknbsp;was, en zouden het ü flecht dank wijten , dat gijnbsp;hem van zijne dwaasheid genezen' had; — Vraag hetnbsp;aan de duizende onderdanen : als de vorst hen maarnbsp;brood geeft en rust, is het hen om ’t even, wie zijnen naim bij het vorsilijk kegel fchrijfti

WOLDEK.

Maar juist om het brood en de rust der onderdanen is het geenszins het zelfde, w*8 dat doet. Karei! Karei!nbsp;waar blijven uwe fraaije droomen ran Bienfchengelok!

W A Ia

-ocr page 49-

W A L B o R N.

Juist getroffen, droomen ! Denkt gij niet, dat duizend menfchen hunne loopbaan met het zelfde hartnbsp;begonnen hebben, *Is ik? maar de een jaagt, kweltnbsp;en pijnigt den ander zoo lang , tot dat men allengsnbsp;ook een kattehart in de edele kompagnie krijgt. —nbsp;En verder — de ganfche wereld wil gelukkig zijn!nbsp;Alles wat men doet, van fter en ordelint af tot dennbsp;bedelzak toe , doet men , om gelukkig te wezen.nbsp;Om brood , eer , rust , en ik weet niet wat ai, tenbsp;hebben, begluurt gij zoo wel de knoopen en zakkennbsp;van uwe kompagnie , als de kamerheer den blik dernbsp;vorstin. Zoo doe ik ook ! — daarom laat mij metnbsp;vrede! Eene kiel of eene fter is op bet einde een.nbsp;en hetzelfde!

w o I- B e K.

Op het einde zult gij uw tegenwoordig geluk moede worden !

W A L B o R N.

Waarom fpreeV ik toch met U over zulke dingen t — hemel! — mijii jeluk moede 1 — maar zoo gaatnbsp;bet u ook. Welk hoveling verveelden niet op hetnbsp;laatst zijne beuzelingen? — welk —

w o L D E K.

d Houd op met uwe ijdele uitroepingen! Da(i hebben wij, tijdmdrijf, cn daar aaa zal ’t U ont-kreeken.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

C 4 nbsp;nbsp;nbsp;w A Lt

-ocr page 50-

DE DOCHTER DER NATUUR.

W fl L B o R N.

’ Kom, loop met uw tijdverdrijf! wat is het? op-i' hitfen, lasteren, loeren, ergeren, koppelen, en eindelijk , invalide naar ziel en lighaam , en te dom zelfs , om kwaad te doen, huichelachtige gebedennbsp;prevelen ! En wilde ik dien flenter volgen, mij blijftnbsp;Vermogen genoeg over, om daar in mede te doen.

w o L D E K.

Waarlijk, gij zoudt dan met eene fraaije houding in de groots wereld verfchijnen!

W A L B o R N.

Ho, ho! ik kom maar met geld voor den dag; dat is toch uw aangebeden afgod.

W o L D E K.

; Gij zult uwen vader vermoorden.

W A L B o R N,

Hij leeft derhalve nog?

w o L o E K.

. Tot hier toe leeft hij nog; maat lang ulthouden zal hij het niet.

w A L B o R N.

Zie daar, hij is immers gezond en wél. Eeno vrouw , welke de droefheid over den dood van haren man niet in de eerfte zes maanden doet fterven ,nbsp;kan veilig nog een kleed tot eene tweede bruiloftnbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koo-

-ocr page 51-

41

T o o N E £ L SPEL.

Ijoopen. Mijns vaders zoon is het oidelint, dat hij draagt , het ambt , dat hij bekleedt ; Ik ben hetnbsp;niet. Als hij mij bemint, fta hij mij roe, gelukkig tenbsp;wezen ; minder kan men van de liefde toch niet be-geeren!

w o L D E K.

Gij hebt hier geleerd, U zeer geestig uit te drukken ; maar toch , denk ik, niet van het meisje, dat

gij , in dit vermomd gewaad , naloopt. - Dit

meisje -

W A L B o R N.

Eer gij verder fpreekt, lieve Woldek ! luiller eens — dit meisje is heden Karei van Walborn’s gemalin.

WOLDEK.

Heden ?

W A L B o R N.

Heden! hadt gij mij iets omtrent mijne gemalin te zeggen ?

WOLDEK.

¦ Gij weet, lieve Karei! dat de vrouwen uit de groots wereld mijne Idealen juist niet zijn, maar vergelekennbsp;met —

w A L B o K N.

Het meisje , dat ik bemin ? Ho , ho ! goede vriend! wat kunnen dan de vrouwen , die gij mesnbsp;dit meisje vergelijken wilt, meer dan het eenvoudigenbsp;fte boerenmeisje ? — Langer dan zes maanden leef Iknbsp;C 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hwr

-ocr page 52-

4*

DE DOCHTER DER NATUtJR.

hier nu reeds midden onder de landlieden; en si had ik ’er ook niets anders geleerd, dan dat het geraeenftenbsp;boerenmeisje wel nwg vergeleken worden met de ele-Hantde Dame , ik zou reeds genoeg geleerd hebben.nbsp;Lutfter eens I in de groote wereld praat men vannbsp;bals, foupe’s. en asfemblcën , en hier van bruiloften ,nbsp;pinkfterbier, kermis eu oogstfeest, maar gewoonlijknbsp;met meer geestigheid dan In de groote wereld; dadrnbsp;trekt men de neus op over eene al te eenvoudigenbsp;japon , en hier over ecnc te dunne halsdoek; uwenbsp;hofdames babbelen onzin, brengen dubbelzinnigheden,nbsp;en, ais het hoog komt, verveelende anekdoten voornbsp;den dag; en dit doet men hier zoo goed , als ddar;nbsp;behalve dat men het hier in kragtig duitscb , daar innbsp;Hecht fransch doet. Alles, wat uwe Dames meernbsp;kunnen, zal ik hier het eenvoiidiglbe meisje , binnennbsp;vier weken , leeren , har» verwaandheid eu aanmatigingen niet uitgezonderd.

w o r. D E K.

Gij moest die loffprsak op de dames drukken latent Maar vriend ! uwe minnares , gaarne wil ik met allenbsp;toegeeflijkheid over haar fpreeken, is toch-vvaarachti^nbsp;aiets anders, dan een geheel ruwe natuurklomp.nbsp;w A L n o R w.

Natuur! Nu ja , natuur! — Hemel! bewaar mijn geduld, op dat ik met dien blinden mol geen woordnbsp;Beet , om uw fraallle meesterftuk, verüeze!

W o L»

-ocr page 53-

43

T o o N E E L S P E L.

W o L D E K , JiiJ.

Hij is rnz'end dol! had ik het meisje maar op het oogenblik hier. (^Overluid.') Karei ! Kom toch wéérnbsp;tot ü zelven J uw meisje —

W A L B o R r.

Is een Ideaal van fchoonheid , naar ziel en naar ligliaam ! — Haar verftand is zoo zuiver, zoo fijn;nbsp;haar gevoel zoo teder, zoo zacht, en de evenredigheid van beiden, de overeenileuimigheid van alle dianbsp;volmaaktheden —

w o L D E K.

Nti waarachtig Karei 1 het is als of ik uit de wolken vicL (iSW/.) In de daad» het fchort hem in den bol,

W A L B o R N.

Ik bid U, Woldek ! gij hebt mij uit mijne luim gebragt. Zwijg ’er van ! ik wil niets meer hooren 1nbsp;— Hoe kijkt gij mij zoo raar aan ?

WOLDEK.

Karei ! als ik maar wist, wat ik van U denken moest: voor ernst te ongerijmd, en voor kortswijl t?nbsp;erntlig.

W S L B o R N.

Alles, wat gij wilt: alleenlijk bid ik ü, verlat mij thands!

-ocr page 54-

44 DÊ DOCHTER DER NATUUR.

W o L D E K.

Gij zult mij toch , hoop ik, bij U opneemen cn met ü leven laten ?

w A L B o R N.

Van daag niet, en morgen niet! voor eenen vriend zal overmorgen ook niet te laat zijn!

w o L D E K.

Nog eens! Gij trouwt het meisje op heden ?

w A L n o R N.

Ja, heden nog 1 ware het mogelijk, op dit oogen-blik zelfs.

w o L n E K.

En is niets Tn ftaat, om U van voorneemen te doen veranderen ?

w A L B o R N.

Woldek! wilt gij m'j geheel gek maken?

w o L D E K.

Waarachtig , ik liet het nog heengaan , als gij ze voor uwe iisaitres hield, en daarbij —

w A L B o R N.

'' ¦ Rampzalige! nu pak U weg 1 wij hebben elkander nooit gekend.

. W O L D E K.

Verblinde jongeling! wie heeft U zoo betoverd? en evenwel hond ik niet op, uw vriend te zijn; wij ziennbsp;elkander weêr. (^Beidtn van verfcbeukn kanten afdy

ELF-

-ocr page 55-

TOONEELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;45

ELFDE TOONEEL.

\

HENDRIK komt uit bet beseb ten voorfebijn.

Dat was immeijs ds Luitenant; nu, die zal het toch wel beter weten , waarom mijn Heer in eené boerennbsp;kiel kruipt ! Zonderling! eene boeren kiel aan tenbsp;trekken , ora een meisje te veroveren , wanneer mennbsp;koets en paarden heeft! Bij Roosje zou dat nu juistnbsp;omgekeerd wezen ; die klopt het hart reeds, als iknbsp;maar van koets en paarden vertel. Maar, waar blijfcnbsp;zij van daag dan ? Dadr zit mijn Heer, wanneer de^,nbsp;zon opgaat, met zijne Louife, en, zoo dra hij wegnbsp;is, zit Hendrik ’er met zijn Roosje : het onderfcheidnbsp;tusfehen Heer en knecht heeft toch waarachtig opnbsp;aarde niet veel te beteekenen! — Ha! daar is Roosje!

TWAALFDE TOONEEL.

HENDRIK en ROOSJE. HENDRIK.quot;

Heifa ! mijn Roosje lief! Nu is alles klaar! Geef mij nu den handdag, en dan laten wij ons inceekenen.

ROOSJE.

Hendrik! Iaat ik uw gezicht eens zien!

H K K-

-ocr page 56-

4« DE ÖOCHTEa DEPv NATUUR.

HENDRIK.

Misfchien , hoe ik ’er bij uitzie? daar, kijk danf eerlijk genoegt

ROOSJE.

Neen, eene Cieê is ’er niet.

HENDRIK.

Wat drommel, wat voor eene fiieê!

roosje.

Hoor, Hfflidrik! bij neef Bosfe zijn twee Heeren, die zoeken eenen dief.

HENDRIK,

Dan zullen zij lang zoeken moeten.

ROOSJE,

En die Heeren meende», dat gij de dief waart j dat fij.de votstlijke fchatkamer geftolen hadt.

HENDRIK.

Die Heeren zijn gek, Roosje! maar eene vorstlijke kamer, ja Roosje! die heb ik; in dat ftuk hebben zijnbsp;gelijk.

ROOSJE.

Ach , lieve Hendrik! loop dan, wat gij loope» kunt.

KIN*

-ocr page 57-

*tT

HENDRIK.

Wees maar niet bang, gekkinnetjef ik meen de kamer , waar wij flapen zullen , als wij eens mari e» vrouw zijn; want dau zullen wij flapen, als vorftenl

ROOSJE.

Gij hebt dus geen fchatkaoter ? — Daar ben ik-blijde om ; — ó Dat waren twee regte fcherp-tegters! zij kwamen, om den dief terfiond op te hangen, Hij heeft eene fneê over het gezicht.

HENDRIK.

Wat drommel beduidt dat gerammel?

ROOSJE.

Nu, gelijk ik U zeg: een paar fchei-pregters waren het , een oude en een jonge. De oude zeide, datnbsp;ik , voor al mijn leven , naar het fpinhuis zou , citnbsp;Bosfe naar de vesting, en gij moest hangen.

II E N*D R 1 K.

Wat duivel! waarom zoudt gij dan naar het fpia-huis?

ROOSJE.

Om dat ik ü trouwen wilde.

HENDRIK.

Wel nu , wat drommel raakt die fcherpregter* mij» huwelijk ? En waarom aou Bosfe njvar de vesting?

R o o

-ocr page 58-

48 .. DE DOCHTER DER NATUUR.

ROOSJE. ,

Om dat hij altijd van de deur afging; en de jonge fdierpregter wil met ons te,bruilof: gaan.

HENDRIK.

Dat is nn ereis dit en dats onbegrijpelijk ; hangen zal ik , wanneer ik . trouw , en de fdierpregter wilnbsp;mede te bruiloft gaan !

ROOSJE.

Ja, want gij hadt reeds eene vrouw 1 Is dat waar?

HENDRIK.

Die lui zijn gek. Wie heeft dat gezegd ? de oude zeker.

• -..... ROOSJE.

Neen, dat zeiden de jonge en BosCe.

HENDRIK.

Bosfe ? Na , wadit mijn^Heer Bosfe ! ik zal U leeren liegen. Wat duivel 1 ik had reeds eene vrouw?nbsp;Hoor, Roosje! zeg gij den ouden Heer maar, dat iknbsp;hem , zoo hij zich nog eens met mijn huwelijk be-moeit, in de lengte en breedte affmeeren zal; en zegnbsp;tot den jongen Heer, dat hij een gek is, en dat hijnbsp;geen voet over mijn drempel moet zetten , op denbsp;bruiloft zoo min als anders; zeg ook aau Bosfe, thstnbsp;ik hem van daag of morgen zelf fpreeken zal.

ROOS-

-ocr page 59- -ocr page 60-

5» DE DOCHTER DER NATUUR.

TWEEDE BEDRIJF.

Het Tooneel verbeeldt eene boubacbtige lar.dflreek, een priè'el op den achtergrond, uit betnbsp;cerfte Bedrijf. ¦

EERSTE TOONEEL.

Vader Leopold, en terflond daar na louise,

LEOPOLD,

Daar komt zij. — Nog met de onfehuld, met deiT helderen glans der gouden eeuw , op bet bloezendnbsp;gelaat. Wee den mensch, dat de deugd alleen in denbsp;eenzaamheid gedeijen kan ! — Eindelijk , eindelijk,nbsp;mijne Louife! waar zijt gij geweest?

LOUISE.

Ik heb U in huis gezocht, lieve vader i maar gij waart ’er niet. Nu zocht ik U in het bosch, en daarnbsp;vond ik een paar kinderen uit het naafte dorp, aannbsp;gindfchen kant van het kleine boschje , die, terwijl zij aardbeijen zochten , verdwaald geraakt waren , en dezen bragt ik weêr te regt. Dit heeft mijnbsp;wat opgeliouden. Daar na heb ik mij gehaast, zoo

fpoe-

-ocr page 61-

toonëelspbl.

fpoedig, als ik maar kon; ivam, vader lief! ik heb U eene gewigiige tijding te brengen.

L B o P o L D.

Nu, mijn lieve kind! en tevens eene zeer vrolijke, tJenk ik; want uw oog tintelt van vreugdp.

LOUISE.

Ja , eene zeer vrolijke, vader! wat ben ik geluk* kig! Ik ben de vrouw van een zeer goed man.

LEOPOLD, hevig verfchrikt.

Wat zegt gij, Louife! (^Hij poogt zich allengt weit te herfiellen.') Hoe zoo, mijn kinJf verhaal bet mij.

LOUISE.

Gij verfchrikt, mijn vaderf ik heb toch, hoop ik, niets kwaads gedaan?

LEOPOLD,

Met uw weten en wil zeker niet, Lovjire. C IE} gaat onrustig op en neder.) Hemel ( wat zal Ilcnbsp;hooren ! —•

LOUISE,

Wees niet bedroefd , lieve vader i en luifter; gij zult gewislijk over mij voldaan zijn.

LEOPOLD.

Zeker, kind! zoo gij mij vólgen wilt. Kom, zet U naast mij. (Zy gaan zitten.') Wel nu , Louife!nbsp;wie is de man?

Da nbsp;nbsp;nbsp;r. o u-

-ocr page 62-

55- DE DOCHTER DER NATUUR.

t ¦ nbsp;nbsp;nbsp;LOUISE.

Een zeer braaf man, mijn vader! waarlijk een zeef braaf man.

LEOPOLD.

Goed; zeer wél! maar wie is hij ? waar is hij van daan ?

LOUISE.

Waar hij van daan is? ja kijk, dat komt mij thands zelve wonderlijk voor, dat ik hem daar nog niet naarnbsp;gevraagd heb. Maar ik had altijd zoo veel gewigtigenbsp;zaken met hem te fpreeken, dat ik aan die kleinigheidnbsp;niet — Ja, dat weet ik niet, waarlijk niet.

LEOPOLD.

Is het een boer ? is het een man van rang ? And-woord, kindlief! and woord!

LOUISE.,

Ja, allerlieffte vader! dat weet ik in de daad niet. Maar wat doet dit ook tot de zaak ? Hebt gij mijnbsp;niet honderdmaal gezegd , dat ik alleen den menschnbsp;moest berainaen, en nooit den Hand of rang?

LEOPOLD, opfiaande.

Moet de deugd zelve dan een valftrik voor de deugd worden ? Ik heb het gezegd ! C Tot Louije.) Zegnbsp;mij toch eens, kind! is hij geheel en al zoo, als denbsp;overige landlieden ?

LOB-

-ocr page 63-

53

TOONEELS PEL.

L o V 1 s E , verbaasd.

Ik weet niet, vader! het is haast, als of gij vrees-, dat hij een boer ware. Zie, hij is als een boer gekleed, en ook niet. Zijne kleeding is zindelijker,nbsp;netter en bevalliget, zijn gelaat edeler, zijn voorkomen zachter, trotscher ; hij fpreekt juist als gij,nbsp;hij is juist als gij ! Maar, vader! zeg mij toch —

LEOPOLD.

Laat het goed zijn, beste Louife! ik had ongelijk. Is hij een braaf, een edel man , dan zij hij, wie hijnbsp;wil. (^Zicb allengs meer en meer berftellende.') £iinbsp;hoe, hoe zij: gij met hem bekend geworden?

LOUISE.

Hoe? (.Glimlachende en zich bezinnended) Tegenwoordig , nu ik het zeggen zal, weet ik ’er nauw-lijks een enkel woord van. Vóór zes maanden omtrent zag ik hem de eerde maal. Hij fprak mij aan , ik andwoordde hem, en — (zich bedenkende') het isnbsp;toch zonderling , dat ik niet weet, hoe ik bekendernbsp;met hem werd. Ik had gedacht, dat ik ’er veel vannbsp;te vertellen wist. In de daad , vader! ik weet hetnbsp;niet. Ik werd meer en meer bekend met hem, evennbsp;ais eene bloem wast. Alle dagen wordt zij grooter,nbsp;zonder dat men weet hoe? Niet waar, dat is tochnbsp;liefde ?

L E-

-ocr page 64-

DE DOCHTER DER NATUUR.

LEOPOLD.

Kind, kind! ik had Ü gebeden, mij niets te ver-E wij gen.

L o u I s B.

Vader! in het begin heb ik U ook van hem ge-2egd. — Zie , lieve vader 1 gij hebt mij altijd be. voien , om zelden meer met de menfehen te fpree.nbsp;ken, dan noodig ware; — ik wilde U gehoorzamen,nbsp;vader ! zeker , dat wilde ik. Maar luider , hoenbsp;wonderlijk dat het ging. Ais hij mij bij de handnbsp;nam, als hij mij met zijne blaauwe oogen aankeek,nbsp;als hij met mij fprak , dan vloog de tijd weg, gelijknbsp;een vogel. Een uur was ik bij hem geweest , ennbsp;het febeen mij nauwlijks eene minuut. Niet waar ,nbsp;dat was toch wcér liefde ? Maar gij moest hem ooknbsp;eens hooren fpreeken , of zien fpreeken : het is,nbsp;als of men zijne gedachten in zijne ziel ontdaan zag.

LEOPOLD.

En det verzweegt gij mij, onervaren meisje?

LOUISE.

Heb ik dat verzwegen? neen, vader! ik heb U van hem verteld. Gij andwoordde vlied de menfehen ,nbsp;het zijn tijgers , wolven 1 Ach ! dat griefde mij,nbsp;dat deed mij zeer. Toen zweeg ik maar ligver, ennbsp;befloot, hem, in dike, gade te flaan. Ik volharddenbsp;in mijn befluit, en , gedankt zij de hemel! hij was

goed.

-ocr page 65-

55

TOONEELSPEL.

goed , goed zoo i|g gij. Nu beminde ik hem ook met al mijn hart; ach ! vader! ik heb hem onuit-fpreeklijk lief.

L E o P Q t D »

Hemel! waar zal de onfchuld zich redden ? C Th# Louife.') Neen, Louife i geloof mij , hij bemintnbsp;U niet.

LOUISE,

Niet? — C^fst vertrouwen.') Hij bemint mij, der ! even hartlijk en teder , als ik hem bemin. Ilfnbsp;heb alles nauwkeurig nagedacht,

LEOPOLD.

Waarlijk, Louife! en gij bemint hem even weinig.i

LOUISE.

Hoe kunt gij dat zeggen , vader ? Ik weet immers, wat ik voel. Luider toch, vaderlief! alles, wat gij mij van de liefde gezegd hebt, is juist zoonbsp;bij hem en bij mij. Zie , vvij flaan of zitten naastnbsp;elkander, hand aan hand, en zwijgen, en nogthandsnbsp;verveelen wij ons niet. Duizendmaal heeft hij hiernbsp;met mij in dit prieel gezeten; ach! wanneer hij mijnbsp;met zijnen arm omvatte , of z’jue lippen drukte opnbsp;mijne hand of mond , dan was mij , ik weet nietnbsp;hoe, maar zoo wél, zoo hartlijk wél te moede, ennbsp;ik was nogthands weemoedig daarbij! Niet waar, isnbsp;dat niet liefde ?

D 4

-ocr page 66-

'56 DE DOCHTER DER NATUUR.

LEOPOLD.

Hemel! — men kan zich bedriegen.

L o o I s E.

En wannéér ’er eens een dag verliep , dat ik hem niet zag, dan was ik zoet wonderlijk, zoo angUig,nbsp;zoo onrustig; bij U zelfs verveelde mij dan de tijd:nbsp;maar zoo dra ik hem nu' ook weder zag, opgeruimdnbsp;was mijn hart, en juist zoo ging het hem ook. Nunbsp;was 'dat geen liefde ?

LEOPOLD, hoe langs zoo weer bedaard.

Het fchijut bijna zoo. Zeidet gij hem dat ook?

LOUISE.

Wel zeker! — Ziel als ik fliep, droomde ik alleen van hem, en als ik ontwaakte, zoo — ach! meenig-niaal heb ik mijne hoofdpeluw met tederheid aan mijnen boezem gedrukt , en ze met tranen bevochtigd.nbsp;Zie , dan zat ik over einde op mijn bed , en verbeeldde mij, dat hij zich aan mijne zijde bevond: ónbsp;dat waren zoete , aangename uren ! dikwerf ging denbsp;zon reeds op , terwijl ik nog daar zat en met zijnenbsp;fchim praatte. Wat zegt gij nu , vader ? niet waar ?nbsp;dat was liefde ?

LEOPOLD,

Waarfchijnlijk ! (^Ueen en -weder hopende.') ïloe ipoet ik het weeffel van mijn ongeluk draad voornbsp;' -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;draad

-ocr page 67-

57

TOONEELSPEL.

draad uitpluizen. (^Overluid en zich zelven vergetende^ 6 Verleidde, verdoemtijk verleidde onfchuld ! Hij isnbsp;een bedrieger, mijn kind!

LOUISE.

ö Zeg dat niet weêr, lieve vader I zie de tranen ftaan mij in de oogen.

LEOPOLD.

Louife! hij is een bedrieger; een gevaarlijk, arglistig bedrieger, die onder het moai van liefde —

LOUISE.

Dat is toch onbillijk , vader I Gij kent hem immers niet! —

LEOPOLD, zich bezinnende.

Kijk , Louife ! Hoor eeiis hier , kind ! ik zal U verklaren, rvaarom hij een bedrieger is. — Als hijnbsp;een eerlijk man ware, dan zou hij eerst bij mij gekomen zijn.

LOUISE.

En wat zou hij bij U doen? nbsp;nbsp;nbsp;i

LEOPOLD.

Mij gezegd hebben, dat hij U beminde.

LOUISE.

Maar om wat rede zou hij U dit juist hebben gezegd ? waarom niet liever aan mij ? dat ware immers D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;even

-ocr page 68-

^5 DE DOCHTER DER NATUUR.

even als of ik aan onzen ouden Thomas wilde zeggen , dat ik U lief had. Neen, dat zeg ik U zelven.

LEOPOLD.

Ik meen dat zoo niet, Louife ! Hij zou U van Jtnij ten huwelijk gevraagd hebben.

LOUISE, verbaasd.

Van U ? Neen , vaderlief! dat begrijpt gij verkeerd! Zie, eerst moest hij mij kennen, daar op mij beminnen, en vervolgends moest ik hem eerst wedernbsp;lief hebben , en dan moesten wij elkander zeggen ;nbsp;ik wil uwe vrouw zijn , ik wil uw man wezen!nbsp;Wat had gij toch met dit alles te maken ? Kondetnbsp;gij weten , of ik hem lief had ? of ik zijne vrouwnbsp;zijn wilde ? Ais hij uwe liefde had willeq hebben,nbsp;ja dan —

LEOPOLD,

Zoo meen ik het niet Louife — ik —

LOUISE.

Hoe meent gij het dan ?

LEOPOLD.

Ik ben uw vader, kind ! Hij weet toch , dat ik voor uw geluk zorg. Wenschte hij nu uw geluk ,nbsp;zie, dan kwam hij tot mij, en verzocht mij omnbsp;mijne vaderlijke toeftemining , van U te mogen be-minnen.

L o u-

-ocr page 69-

SP

tooneelspel.

LOUISE.

Toeflemming? Ik begrijp U in de daad piet. Hoe kan iemand de vrijheid geven , oro te beminnen; datnbsp;zou immers even zoo wezen, ais of men de vrijheidnbsp;moest af bidden , om adem te halen. Neen , vadertnbsp;ik zie wel, gij hebt nog nooit bemind. Geloof mij,nbsp;het gaat met de liefde zoo rasch , en zoo onmerkbaar , dat men bemint, eer men het weet, Neen ,nbsp;neen, beste vader! dat was nu eeus niets.

LEOPOLD.

Of ik had hem kunnen beproeven, of bij U ook wel waarlijk beminde.

LOUISE.

6 Vader! wanneer gij dat kondet; beproeven , of hij mij waarlijk beminde ? maar hoe. zoudt gij ditnbsp;toch beginnen ? Nu , vaderlief 1 beproef mij dannbsp;eens, of Ik bem lief heb. Neen , vader 1 ook datnbsp;kunt gij zelfs niet. Gij zoudt hem vragen : bemjucnbsp;gij Louife ? en hij zou ja! andvvoorden. Kijk, wanneer ik U zeg: ik bemin hem! hoe koel, hoe — iknbsp;weet zelve niet, hoe dat klinkt; maar wanneer ik hetnbsp;hem zeg , of hij mij, dan vader — de toon, waarnbsp;op hij dit zegt , de opflag van zijn oog , en datnbsp;ftille glimlachje op zijne lippen daarbij. Keen, vader ! gij zoudt meeneu, hij beminde mij niet, itjdiennbsp;gij het hem vraagde. Had hij mij niet lief^ ach) dannbsp;bedroog hij mij en U.

U E-

-ocr page 70-

DE DOCHTER DER NATUUR.

LEOPOLD.

Louife ! Louife 1 ik bid U bij mijne vaderliefde ! XZich berflellende.') Maar luider nu , Louife ! Gijnbsp;bemint hem dns ? hij bemint U ? en wat is uw oogmerk met hem?

, nbsp;nbsp;nbsp;LOUISE.

Ach! daar heb ik wel duizendmaal over nagedacht. Zie , lieve vader ! mij dunkt , hij betrekt nu medenbsp;ons huis , hij woont bij ons , hij eet cn drinkt metnbsp;ons, hij verlaat ons Bimsicr. 6, wat zal dat fchoonnbsp;wezen!

LEOPOLD.

Maar als hij mij nu eens niet lief hebben kon, of ik hem nier.

LOUISE,

ó Dat zult gij zeker, vader! Hij is zoo goed.

LEOPOLD.

Wanneer nu evenwel ? —

LOUISE.

ó Vader! daar heb ik nooit aan gedacht. Maar Oiadetikend) dat is toch wonderlijk. Neen, gij moetnbsp;elkaêr lief hebben : hij U en gij hera. Ik moest Unbsp;anders immers verlaten, en, lieve vader! hoe gaarnnbsp;bleef ik bij u!

¦ nbsp;nbsp;nbsp;L E-

-ocr page 71-

TOONEELSPEL. LEOPOLD, in zich zelven pruttelende.

Vader en moeder verlaten en — Alles wordt mij ten vloek ! Maar Louife ! wanneer hij nu eens eet»nbsp;booswicht ware.

LOUISE.

LOUISE. nbsp;nbsp;nbsp;~ .

LEOPOLD.

Haal hem, kind lief! haal hem.

LOUISE.

Doe het! doe het!

LOUISE, met een veelbeteekenenden glimlach.

Gij zult zien, dat men hem beminnen moet.

LEOPOLD.

Zoo veel te beter. (^Louife af.') Hemel! was het dan niet mogeiijk, deze onfchuld te redden; was hetnbsp;dan —

-ocr page 72-

DE DOCHTER DER NATUUR.

I. o B I * 6 , te rug komende.

Maar5 lieve vader! noem hem geen bedrieger, d4£ zou hem fmerten. Zult gij?

LEOPOLD.

Ik hoop, dat ik het niet zal behoeven te doen!

LOUISE.

Zeker niet, zeker niet!

TWEEDE T O O N E E L. *

LEOPOLD, alken. Afgebroken.

Zoo is dan dit laatfte gebouw van mijn geluk ook verwoest! — Louife in den ftfik eens verleiders! —*nbsp;En wanneer ik haar ook red , red ik ze toch metnbsp;een bloedend hart. — Rijkdom en rang waren geennbsp;genoegzaam fchild tegen de harde (lagen van mijnnbsp;noodlot: onfchuld en deugd , dacht ik , bedrogennbsp;dwaas, zouden het wezen , en ook hier treft mijnbsp;Zijne hand! — Is hij een bedrieger ? — Hij is eennbsp;inensch! ¦— é wee daar komt hij! — in hare armen!

DER.

-ocr page 73-

Ö3

tooneelspel.

DERDE TOONEEL.

LEOPOLD, LOUISE «B dt jottge VAM WALBORN.

LOUISE.

Onbevreesd, lieve Karei! mijn vader is goed.

LEOPOLD.

Schroomt gij , voor het oog van een ongelukkig vader te verfchijnen ? Vrees niet i gij zijt vreeslijk.

WALBORN.

Ik heb geen vrees. Voor het oogenblik fchroomde ik , dat het geluk van mijn ganfche leven bellisfennbsp;Zal; maar Louife’s vader vreesde ik niet.

LEOPOLD.

Gij kwaamt dus, om den gekrenkten vader te be-Ipotten?

WALBORN.

Ik kom, otn Louife’s vader te bidden, dat hij mijn vader, mijn vriend, mijn leermeester wille zijn, datnbsp;hij het geluk van mijn leven bevestige en over mijnenbsp;liefde tot zijn kind zijnen zegen fpreeke. {fFatborunbsp;knielt met Louife voor Leopold^

LOUISE.

Zegen ons, zegen mijnen Karei! mijn vader!

L E-*

-ocr page 74-

É4 DE DOCHTER DER NATUUR.

LEOPOLD, verlegen.

Eer ik zegen, moet ik regten. Sta op, Loiiifei — Is dat geene veinzerij, jongeling? Is alles waarheid,nbsp;wat gij zegt, doet of fehijnt?

W A L B o R N.

LEOPOLD, heviger.

¦ Deze kleeding ook, bedrieger? Zijt gij een boer, gelijk dit gewaad aanduidt ? Spreek!

w A L B o R N.

’ ïk ben geen boer.

LEOPOLD.

Ziet gij nu wel, bedrogene, onfchuldlge ziel! ziet gij? — vvie zich vermomt, kan, wil niets anders,nbsp;dan bedriegen. Ga, ga heen, bedrieger! en verheugnbsp;U, dat gij dit onfchuldig meisje in ellende geftort hebt.

LOUISE.

t Karei! vader! ó Karei! fpreek, fpreek!

LEOPOLD.

Ga heen, bedrieger! en zoek een ander offer voor uwe geile lusten ; ga!

w A L B o R N.

En Louife’s vader wil mij niet eens hooren , wan-oeer het Louife’s geluk betreft ? Ik kon de vraag

om-

-ocr page 75-

onikeeren : ik kon Louife’s vader vragen : is die kleeding , die eenvoudige kleeding het gewaad vannbsp;uwen ftand ? Behoort gij . tot de benedenfte klasfenbsp;van menfclien , gelijk uwe kleeding fchijiu aan tenbsp;duiden ? En zijt gij daarom een bedrieger, dewijlnbsp;gij ’er niet toe behoort?

t o ü I s B.

Ziet gij, vader! hij heeft gelijk*

LEOPOLD.

Waarom verbergdet gij uwen ftand ?

w A L B o R N.

ïk verberg dien niet; ik heb hem afgelegd. Éeii toeval leerde mij Louife kennen. Ik zag en fpraknbsp;haar; hare vleklooze onfchuld, het bekoorlijke, betoverende, natuurlijke, dat haar zoo beminlijk maakt,nbsp;de edele fchoonheid van haar hart, die in elk woordnbsp;van haar doorftraalde, verjaagden in dien öogenblik allenbsp;wénfchen uit mijn hart, behalvcn dien , van haar ténbsp;bezitten ; of laat ik liever zeggen, alle de vvenfchetïnbsp;van mijn hart waren vervuld op het gezicht uwernbsp;dochter, ife hwam iil deze landftreek , ik verruildenbsp;het uitwendig fieraad van raijtien ftand met dit eenvoudig gewaad der natuur. Ik was crotsch genoeg,nbsp;om te gelooven, dat ik, met mijn hart, de fieradiennbsp;wel kon ontbeeren ; ik wenschte Louife’s hart nietnbsp;E

-ocr page 76-

(6 DE DOCHTER DER NATUUR.

eni te koopen; neen, maar te bezitten. Ik was zekerlijk voornemens , haar, met mijne hand , mijnen rang te rug te geven. Maar in het bezit van Louife’snbsp;hart , leerde ik haar hart eerst kennen ; ik leerde hetnbsp;geluk kennen, dat natuur, onfchuld, eenzaamheid ennbsp;een afgezonderd, verborgen leven, Louifa verfchaften »nbsp;ik begreep , dat Louife tot haars vaders geluk zoonbsp;wel noodig was , als tot het mijne. Ik gevoelde,nbsp;dat Louife’s hart enkel voor het hemelsch genot dernbsp;deugd was gefchapen , en dat de nietigheden vannbsp;ftand en rang haar geluk niet vergrooten konden ; iknbsp;gevoelde mij tevens waardig, om dit geluk, van naarnbsp;en in de natuur te leven , met U en Louife te dee-len; ik gevoelde, dat ik een hart bezat, in ftaat, omnbsp;dit geluk zelfs te verhoogen , Louife , aan dit hart,nbsp;tot de gelukkiglle vrouw , en U , in de armen vannbsp;eenen zoon , tot den gelultkiglïen vader te maken,nbsp;rfet ongeluk deed U, fchijnt het, de wereld verlaten;nbsp;en mij het geluk , dat Louife’s liefde en uw zegennbsp;mij belooft. Ik ben geen boer; maar dit is mijnenbsp;kleeding.

1.EOPOLD, omarmt Louife , die bem vleit en fireelt.

Gij hebt regt, mijn kind ! — Ach dat dit alle» waarheid ware ! — Hoor, jongeling 1 ik heb geennbsp;vermogen, en gij?

WAL*

-ocr page 77-

TO O N E E L S P E t.

W A L B O R Pi.

ïk zou vermogen genoeg hebben voor U en voot Louife ; maar , mijn Vader! gij gelooft immers mis*nbsp;fchien niet —

Leopold.

Goed! goed! — en gij wordt op heden nog open* lijk met Louife getrouwd? ! —

W A L B o R N.

Mijn vader! uw gelaat is zoo dubbelzinnig. *— Op heden nog ! ó Laat dit zoo zijn ; eerbied en liefdenbsp;zullen ü beloonen,

LEOPOLD,

En hoe heet gij?

W A L B o R N.

Ik heet Walborn.

LEOPOLD*

Van Walborn? de zoon van den —

w A L B o R N.

PrKfident van Walborn.

Leopold, helt;uig verfthrikt.

Regtvaardige hemel! gij? de zoon van den -*¦ PrS** fident van Walborn ? — gij zijn zoon ? (^Met driftnbsp;zichtehen.') Zal dit fpookfel dan nooit ophouden,nbsp;inij te verVpIgÊn ? — ^ Bij neemt Lmife ter zijdé.'ynbsp;E anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lo«*

-ocr page 78-

xJB DE DOCHTER DER NATUUR.

Louife ! Louife,! ik bid U, koor hier; uws vader* tranen zullen U toch wel zoo veel waardig zijn, alsnbsp;een glimlach der liefde ? mijn angst zoo veel aisnbsp;zijn handdruk ? mijne bede zoo veel als zijne liefkozing ? (/« hevige gemoedsbeweging-') Louife J ruknbsp;U van hem les! — Volg mij 1 wij willen vluchten!nbsp;het een of ander vriendlijk hoekje der aarde zalnbsp;toch wel een paar ongelukkigen verbergen. Kindnbsp;Cy?//) iuifter , luifler ! hij heeft uwe moeder vermoord. {^Louife geeft eenen luiden gil in Leopold'snbsp;armen.)

\ nbsp;nbsp;nbsp;WALBORN.

Om ’s hemels wil , wat is dat ? Mijn vader ! Louife ! ( Hij grijpt Louife's band.)

LEOPOLD, maakt de band los.

Ga, ga, ongelukkige! ga, ik vergeef ü, dat gij

haar ongelukkig gemaakt hebt, gelijk uw vader! __

Ach! ---ga! ga!

WALBORN.

Wat heb ik misdaan ? hoor mij toch! — Louife J

LOUISE.

Ach! vader! ik bid U; hij is onfchuldig!

LEOPOLD,

Onfchuldig? — Doch ja, dat is hij veelligt; maar ga , ga dan , om het te blijven ! Ga , bid ik U,

mijn

-ocr page 79-

TOO NEELSPEL.

mijn zoon! het noodlot wilde het niet ! Ja , gij moogt goed, edel zijn — hoewel, wanneer ik zijnnbsp;gelaat, deze trekken befchouw, — ik nogthands ge-looven moet — Neen, ik wil U geen onregt doen!nbsp;moest de zoon juist zoo , als de vader, wezen, ditnbsp;ware zekerlijk der ondeugd het vreeslijke, en dernbsp;deugd haren roem ontnemen. Hij moge beter zijn ;nbsp;maar, Louifel ik kan mijn geluk niet andermaal in denbsp;handen eens Walborns toevertrouwen. Ga, ga, jongeling !

W A L B o R N.

Niet eer, voor ik weet, waarom ik vertrekken moet! Mijn naam boezemt U fchrik in; dit zie ik,nbsp;en dit is alles, wat ik zie. Op het oogenblik zou iknbsp;gaan , tnijn vader ! maakte deze fcheiding mij alléénnbsp;ongelukkig. Ik acht en eerbiedig het gevoel van eennbsp;gekrenkt hart , ook wanneer het onregtvaardig is;nbsp;maar Louife bemint mij. Ik mag niet gaan , eer iknbsp;weet, tot wat prijs Louife ongelukkig zal gemaaktnbsp;worden. Zal ik vertrekken , dan moet gij fpreeken.nbsp;Wees gelaten en bedaard ! Ik weet ongelukkig tenbsp;zijn, als het zoo wezen moet; maar, bij mijne eer!nbsp;de prijs, voor welken ik toelaat, dat Louife tranennbsp;ftorte, mag niet gering zijn.

LEOPOLD.

Nu krenkt het mij , jongman ! ja ! het grieft mij ; want gij fchijnt goed. Het is onmogelijk.

Eg nbsp;nbsp;nbsp;Lui*

-ocr page 80-

^ DE DOCHTER DER NATUUR.

Luider! (^Louife gaat met at,gst zitten,^ Il{ heet Lehndorf: kent gij mij nu ? heeft uw vader uouitnbsp;mijnen naam genoemd?

w A L B o R N.

Nooit! — Spoedig, vader! — Louife! bedaard!

LEOPOLD.

Uw vader heeft wél gedaan, U dien te vorztvijgen : gij had moeten verfehrikken, zijn zoon te zijn. — iknbsp;vv'as de pachter van uws vaders goederen. Ik wasnbsp;nog meer; zijn vriend was ik, en met hem opgevoed.'nbsp;Ecne ganfche maand bragt hij, alle jsren, op zijn landgoed bij mij door, om ze, ZOO ais hij zeide, eenernbsp;ongedwongen vriendfehap en verkeering toe te wijden. Eindelijk trouwde ik Louifa’s moeder; harenbsp;fchoonhaid , hare bevalligheid maakten eeiieii diepennbsp;indruk op het hart. van uwen wreeden vade.quot;. {-l;]'nbsp;bleef langer dan gewoorilijk ; kwam dikwijls buiten ,nbsp;en dien tijd befteedde dp booswicht, om mij de liefde mijner vrouw te ontroven. Het mislukte. Mijnenbsp;vrouw wees zijne wreevele voorflagen van de hand, ennbsp;op het laatst ontdekte zij mij zijne boosheid. Ik ver-llijfde van fchrik en verontwaardiging. Ik zweeg eonbsp;maakte fchikldngen, om mij .en mijne vrouw aan denbsp;wellustige klauwen uws vaders te ontrukken. Opnbsp;den dag vóór mijn vertrek neemt men mij gevangen s men legt mij , ik weet niet welke, ijslijkenbsp;misdaden te last;-men verfchtikt mijne vrouw «iet

de

-ocr page 81-

r*

TO ONEELSPE

de vreeslijkfte berigten van mijn lot. Mijne ongelukkige gade was juist van Louife zwanger, en de angst , die zij, drie maanden lang, mijnen wege uit-ftond , beroofde haar reeds vooraf van alle kragt ’ennbsp;fterkte, van alle nodige gezondheid, om het kraambed te kunnen uithouden. Eindelijk gaf men haarnbsp;berigt, dat ik mijne voorgewende misdrijven beledennbsp;had. Zij werd moeder , moeder van mijne Louife ,nbsp;maar ook tevens het flagtoffer van haren angst en vertwijfeling. Zij ffierf, met mijnen naara op de lippen.nbsp;Bij het berigt van haren dood werd ik razend. Iknbsp;krijg eindelijk mijne vrijheid weêr. Ik tuimel naarnbsp;mijne wooning, en vind Louife, tuimel op het grafnbsp;van hare moeder, zonder bewustzijn en beroofd vannbsp;zinnen. Zóó leefde ik een jaar lang , zonder eenignbsp;denkbeeld, dan dat van den dood mijner gade en hetnbsp;beflaan mijner dochter. Thands keerde mijn verftandnbsp;te rug en nu vloog- ik , om wraak, naar de llefiden-tie. De gunst van den monarch ontrukte den moordenaar aaii de wet en aan mijne woede. Toen begafnbsp;ik mij op het laatst, met een hart vol menfehenhaat,nbsp;naar dit eenzaam gewest , om voor mijn verdriet ennbsp;mijne Louife te leven , en nu — neen, neen ! vertrek i uw naam rukt de pas geneezen wonden wedrnbsp;open. G» ; ik fidder voor den naam Walborn.

£ 4.

WA L-

((yMorn en Louife hebben de heide handen van Leopold gegrepen , kuifeben ze en befprueijen de-zelven met tranend)

-ocr page 82-

DE DOCHTER DER NATUUR,

W A L B o R N.

IJslijk! ijslijk!


LOUISE.

ó Mijn arme vader!

LEOPOLD.

Louifc ! zijn vader vermoordde uwe moeder! —, Laat ons vlugien, kind! — Neen! ik kan mijn kindnbsp;volftrekt niet in uwe armen zien!

walborn, knielende voor Leopold,

Neen, mijn vader! van dit oogenblik af, is niets in ftaat, mij vaii U te verftooten. Gij wildet mij af-fchrikken, en gij trekt mij nog nader tot U! — Zijnbsp;mij dan welkom heilige , heilige , heilige pligt dernbsp;getrouwfte liefde, der kinderlijkfte gehoorzaamheid ,nbsp;der warmde verkieefdheid, die mijns vaders — mijnsnbsp;vaders —

LEOPOLD.

Moord! uws vaders moord!

WALBORN.

Mijne liefde zal dien vernietigen ; mijne gclioor-zaamheid za! dit fjslijke vyoord uit mijne ziel verdelgen. Gij hebt mijn gemoed in beweging gebragt; inaar met vreugde neem ik mijns vaders fchulden opnbsp;mij. , Een Walborn doodt de moeder , een Walbornnbsp;zal de dochter inet een duizendmaal grootere liefdenbsp;betalen ; ik zal de tranen afdroogep , die mijn vader

uit-

-ocr page 83-

73

tooneelspel.

nitperste; ik zal het verdriet uitdelgen, dat mijn vader fchiep.

LEOPOLD.

Kunt gij mij mijne vrouw te rug geven?

w A L B o R N.

Ja, dat kan ik tot mijne vreugd. Hier is zij, hier in inve gelukkige dochter! QHij leidt Lcuife tot hem.^nbsp;Vader! geef mij Louife!

LEOPOLD.

Aan den moordenaar mijner vrouw? neen, onmogelijk, neen!

vv A L B o R N.

Gij wilt uwe vrouw aan eencn Wa'born wreeken ; waarlijk niets meer wilt gij, en ik moet belijden, uwnbsp;wraak is wreeder dan het misdrijf zelf, dat gij wreeken wilt. Jammer is het, mijn vader! dat uw wraaknbsp;verfcheiden harten treft, die gij niet treffen wnit. Gijnbsp;zult mijn hart verpletten; maar, bedenk het, met hetnbsp;ongeluk van nw eigen kind, met de tranen van uwenbsp;Louife, en, kan Louife’s moeder nog tranen Horten,nbsp;ook met de haren.

LOUISE,

we-

Maar, lieve vader! — lieve Karei! — ó laat mij fpreeken ! Karei is onfchuldig , ik ben onfchuldig :nbsp;waarom zullen wij boeten voor het misdrijf vannbsp;eenen derden ? Ik weet toch waarlijk niet , hoenbsp;wonderlijk gij zijt. Waarom zal ik de vrouw nietnbsp;E 5

-ocr page 84-

74 DE DOCHTER DER NATUUR.

wezen van eenen man, die mij bemint, die, met ons liefde te beioonen , de misdaden van zijnen Hechtennbsp;vader weêr uitdelgen wil? — Gij zijl bedroefd, mijnnbsp;Vader! maar waarom zullen Karei en ü: nog ongelukkiger zijn dan gij ? Het is immers beter , lievenbsp;vader! dat gij met ons gelukkig zijt, dan dat wij metnbsp;U moeten klagen en jammere'}.

W A L B o II N.

Regt zoo , mijne Louife ! — Zoudt gij het dan wagen, vader! om de hand der voorzienigheid bij ditnbsp;geval te loogencn ? do hand der voorzienigheid , dienbsp;de misklankeii en wangeluiden van onze wilde hartstochten en misdrijven oplost in eene fcliooiie en eeuwige harmonie? die toelaat, dat de helft van uw hart,nbsp;door den vader , met woede, haat en wraak bezieldnbsp;wordt , en ongemerkt de andere helft , door dennbsp;20011, met de tederlle liefde vervult? die geheugde,nbsp;dat de vader U gramftoorig op het menschdom maakte,nbsp;maar welke den zoon reeds bereid had , om , door.nbsp;liefde, den haat te verdelgen en U wéér met de men-fchen te verzoenen? — Hier grijp ik Louife’s hand:nbsp;waagt gij het , een verbond te verbreeken , door denbsp;VQorïienigheid geheiligd, door liefde en onfchuld gefloten , dat Loiiife’s moeder goedkeurt , en dat gijnbsp;eokel wilt vernietigen , om dat ik eenen naam voer,nbsp;die bij U gehaat is. Hier grijp ilj Louife’s hand ennbsp;bid ot» uwen zegen, vader!

LOW-

-ocr page 85-

t o o N R t L s P E L. fs

LOUISE, v4/t fVaiPorn om den bals, KarelJ ik ben uwe vrouw I Vader ! zie ons aan.

en zegen ons!

LEOPOLD.

Wel aan , ik zegen U! (//y füit ze heiden in zijtse nrmcn.') Mijn zoon ! mijn zoon ! — ó Iknbsp;hoop het nog eens te vergeetea, wie uw vader was.

W A L E o R N.

In de armen der liefde! — En nu gij, Louife 1 mijne vrouw! zoo ontvang dan de hulde van mijn hart^nbsp;van mijne ganfche ziel. {Uij omhelst haar.') Hier,nbsp;in de tegenwoordigheid van uwen eerwaardigen vader,nbsp;beloof ik, U gelukkig ta zullen maken, zoo liefdetnbsp;vriendfchap, deugd en trouw' dit vermogen!

i. E o p o L n.

Maar, mijn zoon! Louife is niet van adel. Ik iting

den man nooit weder zien , dm - Zai hij zijne

loeftewming geven ?

\V A L B o R N.

Ik denk , neen. Maar ik heb Louife trouw ge.^ zworen, en ben onafbangiijk van mijnen vader.

Eq wanneer

WAL-

-ocr page 86-

7=0 DE DOCHTER DER NATUUR.

W A L B o R N.

Wees gerust! Ik ben Louife’s eigendom ! Wees gerust; ik ben het.

L E o P o t D.

. En gij blijft bij mij, mijn zoon?

W A L B o R N.

Tot dat ons de dood fcheidt,

LEOPOLD.

Maar hier ? hier ? Ik wil niet weer onder de menfchen.

W A L B o R N,

Hier ! mijn vader ! of in eene wildernis ; ik ken maar eene plaats , waar ik zou mogen leven', diénbsp;naamlijk, waar gij en 'Loiiife ü bevindt!

LEOPOLD.

Hemel! was dat mogelijk ? aan eenen Walbom ?

—— - Ik ben afgemat; komt mijne kinderen !

Hoe kon mijn hart deze tegenftiijdige gevoelens uir-houden ? Kom, mijn zoonl

L o u 1. s E.

Kom, Karei! Mijn geliefde Karei! kom! Zie, ik heb onze wooning vtior U opgefierd. Ik zal ünbsp;wijzen , waar gij woonen, waar gij zitten, waar gijnbsp;flapen zult. 6 Kóm! kom!

WAL-

-ocr page 87-

TOONE ELSPEL.

W A L B o R N.

Nog een oogenblik tot de laatfle bezigheid mijn* levens, en dan ben ik voor eeuwig de uwe. Ik bennbsp;terftond bij U!

LOUISE.

ó Mijn vader! gevoelt gij ü nu gelukkig? Gevoelt gij het nu , dat ik rede had, om hem te beminnen?nbsp;Karei, Karei! blijf niet lang weg. (^Leopold ennbsp;Lauifs af,')

VIERDE TOONEEL. w A L B o R N, alken.

De hemel zij gedankt! — En waarom is mijne vreugde dan niet rein? — Zonderling! dat de natuurnbsp;in den beker der fchoonfte genoegens altijd een druppeltje alfera ftort! — Zulks deed mijn vader! — Ennbsp;is het niet , als of deze fchuld ook mij betrof ?' —nbsp;Vader! met liefde wil ik U losfen! — Gij noemt mijnbsp;eenen ondankbaren, en ik wil uwe fchulden betalen,nbsp;ja gij zult niet eer ontwaren , dat gij ze hebt, dannbsp;wanneer zij betaald zijn. Nu nog een gang naar Wol-dek, en dan, Louifel zal uwe omhelzing de fcheids*nbsp;muur tusfchen mij en de wereld zijn.

V IJ F-

-ocr page 88-

7$ DE. DOCHTER DER NATUUR.

VIJFDE T DONEE L.

HENDRIK, zesr fncl opkometide, w a L b o R N.

II E N D R 1 K.

X_Jw Heer Vader , Mijn Heer do PrEcfident! Och ! och! — Nu is het uit met mij en met U.

w A L B o R N.

Mijn vader! Hij ook hier ? Nu, zoo veel te beter!

HENDRIK.

Ach, Mijn Heer! gij zegt, zoo veel te beter; mear zie zijn gelaat eens. Daar flaat waarachtig niets vannbsp;zoo veel te beter te lezen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

W A L B O R N.

Waar is hij dan ?

HENDRIK.

Daar 4omen zij immers ginds tusfehen de linden-boomen aanwandelen. Zie eens, ó zie eens, hoe zij met de handen fchermeii. Ik voorrpel U niets goeds.nbsp;. Wilt gij hen niet een weinigje uit den weg gaau.

VT A L B o R N.

Neen, Hendrik! — Hem! hoe de voorzienigheid hem juist hier heen voert. In de daad zonderlingenbsp;wegen der wraak ! — Neen, bij den hemel! fchamennbsp;zal hij zich voor mij niet! — Neen, hij mag ze niet

zien!

-ocr page 89-

79

TOO N E E L S P E L.

rien! hij mag den gekrenkten vader niet zien ! Geen woord van haar! geen enkel woord! — Hendrik! —nbsp;hoor eens! geen woord van Louife, noch van hareanbsp;vader I

HENDRIK.

Dat kan ik gemaklijk ; ik heb die Looife immer» nauwlijks eeue enkelde reis gezien. Maar de landhoeve —

W A L S o R N.

Is de uwe; indieii gij zwijgt.

HENDRIK.

Ja, ja, zeer goed ! Maar Mijn Heer de Prtefident is een weinig zeer driftig : als ik nu eens bekennennbsp;moet?

W A L B o R N.

Gek! gij moet zeggen: ik weet ’er niets vaa.

HENDRIK.

Dat and woord is zekerlijk kort; maar Mijn Heer de Prwfident is ook kort van ftof en heet gebakerd} eanbsp;op het fpoor met Mijn Heer de quot;

W A U a o R N.

Gewis , gewis ! Zeg , wat gij wilt: zeg, dat ifc hier in het dorp het een of ander meisje bemin.nbsp;Boud maar vol, dat gij Vr niets van weet.

j» ¦* w*

-ocr page 90-

So DE DOCHTER DER NATUUR.

HENDRIK,

Ja , dat is een gulden fpreak ! — Nu, de hemet zij ons genadig, Mijn Fleer de Prrclident ziet ’er juistnbsp;niet al te genadig uit. Ik wil maar liever vertrekken;nbsp;dan kan ik toch niets verraden. Ach 1 daar hebbennbsp;zij mij reeds gezien. Nu, dat zal ’er zvvaaijen.

w A L B o R N.

Sta vast! Hij moet niets weten. Wee deh vader, wiens eenige zoon als zijn kwaad geweten is! Sttnbsp;vast! Stavast!

ZESDE TOONEE L.

DE PRiESIDENT, en DE VOORIGEN.

DE PRiESiDENT, zHtsen zooH lange

flijf aanziende.

i^arel I

W A L B o R N.

Mijn vader!

DE P R iE S I D E K T.

Ben ik dit , Karei ? Ben ik uw vader ? — Kom dan in mijne armen !

walbohn, in zijne armen.

' Mijn hart zal nooit zijnen vader verloogenen ; xnaar , vergeef mij , vader! is liefde niet een evennbsp;natuurlijk gevoel , als het gevoel van bloedverwant-fchap ? Is het misfehien niet r.og fterker ?

D Z

-ocr page 91-

Si

TOONEELSPEL.

de president. Maar ook zoo heili»?

W A L B o R N.

Mij dunkt nog heiliger: want der liefde vertrouwde de natuur bet volgende geflacht.

DEPRiESÏDENt.

Drogredenaar! was dat uwe liefde? enkel wellust? En gefteld ook : den wellust vertrouwde zij de,nbsp;fcliepping van het volgende geflacht , en der ouder- ,nbsp;liefde deszelfs onderhouding. En is onderhouden, ianbsp;dat geval , niet meer dan fcheppen ? Waar aan zijcnbsp;gij meer verpligt, aan den oogenbük van wellust, dienbsp;U het befiaan gaf? of aan de zorgvuldige, bedachtzame, angstvolle, en met geen wellust beloonde liefdenbsp;uwer ouderen, die U onderhield, U vormde, die elknbsp;oogenblik uws levens U omzweefde ,, in gebedennbsp;Voor U hemelwaard vloog, die nachten, voor U metnbsp;waken , dagen , voor U met arbeid , doorgebragt ,nbsp;als feestgetijën befchouwde ? • Eijt gij dezer liefdenbsp;geene verpligting , geene dankbaarheid , geene gehoorzaamheid fchu'dig ? liedeneer de kinderpligten,nbsp;deze vooroaamlle pligten van allen, Waar op de Staatnbsp;Zélfs rust, en van welken de burgermaatfchappij harenbsp;heiligheid ontleent , redeneer die weg , indien gijnbsp;kunt en durft.

P nbsp;nbsp;nbsp;W A

-ocr page 92-

Si DE DOCflTER DER NATUUR.

W A L B o R N.

En wil ik dit ? heb ik zulkj ooit gewild ? .

DE PRJESIDBNT.

Wat gij gewild hebt , weet ik niet; maar wit gij hebt gedaan , dat weet ik. Gij hebt uwen vadernbsp;verlaten ; hebt hem aan de befpotting , aan de uit-jouwing van de wereld blootgelleld; en wat hem nognbsp;dieper griefde , g^' hebt hem aan eene kiiiderloozenbsp;eenzaamheid, en aan knagend verdriet overgeleverd :nbsp;dit hebt gij! of hebt gij het niet?

W A I. B o R N.

Moet de zoon dan in ellende fmachten, om dat de vader aanfpraak op des zoons gehoorzaamheid heeft?nbsp;— Wanneer zal ik dan gelukkig zijn ? Als ik kinderen heb , die ik kwellen mag ? Waarom cischt denbsp;vaderlijke liefde van den zoon een ander offer , dannbsp;waar door die is , wat zij is , liefde ? — Is het dannbsp;liefde, wat iemand tot tranen doemt ? Begeert denbsp;liefde verfchenrde harten f Hoe zal ik voor iiefdenbsp;erkennen, wat zich, door wreede eisfchen, als liefdenbsp;wil doen voorkomen ?

DE PRiESIDENT.

De vader haat dus het kind, dat hij dwingt om bittere artzenij in te neeraen ?

W A L B o R N.

4 Mijn vaderI de onkunde van het kind, en —

D c


-ocr page 93-

83

tooneelspez.

DE PRESIDENT.

ïïn WHt, Kare)! wat is die jeugdelijire onbedadic* zaamheid , wat zijn uwe wilde driften, uwe onerva-feiiheid anders , dan zoo vele verpligtingen tot ge-liüorzaaiBh'eid, zoo wel als de onkunde van het kind f

W A L B o R N.

Niet altijd , mijn vader! Deze driften zijn werkingen der natuur, en , bij regtfchapen menlèhen, meest altijd een wenk, waar ons geluk huisvest, maatnbsp;wee ben, die dezen wenk der natuur voorbij ziet J

DE PRiBSIDENT.

De fchoonfte verdediging waarlijk voor dieven en moordenaars! Maar ben ik dan hier, öm met mijnen Karei te redentvvisten ? Goed , mijn kind ! iknbsp;fta toe , dat uw brein fpitsvindig genoeg is , omnbsp;mij de overwinning te betwisten ; dan, Karei 1 iknbsp;beroep mij Dp uw hart ; mijn grijs hoofd beroeptnbsp;zich op uw hart. Lieve , goede Karei ! werp tochnbsp;niet, met cenen enkelen flag , het ganfche gebouwnbsp;van mijne gelukzaligheid ever hoop , wat vacfer'i'jkenbsp;zorg in lange jaren voor U opgetrokken beeft, al lietnbsp;zich de flag ook verdedigen , waar door dit ge-fchiedde. Heb ten minde medelijden met mij ; wegens mijn plan voor U , wanneer gij mij ook geen®nbsp;achting toedraagt ! — Is mijn oogmerk dan ooknbsp;flechts de droom eens ouden , ervaren grijsaans,nbsp;F 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die

-ocr page 94-

24

de dochter der natuur.

die niet onbekend is met de wereld , de wijsheid des zoons, uit boeken gehaald, eerbiedige doch desnbsp;vaders droom , juist om dat het de droom eensnbsp;vadert is. Doe uit liefde tot mij, wat met uwennbsp;zin niet ftrookt ; ik zal ’er U dubbeld voor liefnbsp;hebben.

w A L B o R N.

Het grieft mij, lieve, lieve vader! het grieft mij; maar —

DE PRESIDENT, hem in dt rede vallende.

Keer om, ,wat gij zeggen wilt, mijn zoon Karei! Zeg , het grieft mij , dat ik mijnen wil niet hebbennbsp;zal ; maar aan de gebeden en tranen eens grijsaarcs ,nbsp;die mijn vader is, kan ik niets weigeren.

W A L B O R N.

Komt mijne tedere liefde dan in geene aanmerking? Kan men eene hartstocht wegwerpen , gelijk eenenbsp;handfchoen ?

DE PRESIDENT.

Karei! gij zijt een Waiborn, uit een der voornaam-lle geilachten: denk aan uwe eer, Karei!

w A L B o R N , fcbrootnacbtig.

En vader! heeft dan nooit — eene drift — de liefde, u Zoo ver weggefleept — om uwe eer tenbsp;vergeeten ?

B t

-ocr page 95-

«5

TOONEELSPEL.

DE PRESIDENT.

Goed, Karei! zulk een geval is mij niet bekend; maar gefteld ook : goed , dan fpreek ik nog eensnbsp;zoo treffend, want ik fpreek uit ondervinding.

W A L B o R N.

En beheerschte gij uwe drift?

DE prjesident, met een duifier gelast.

Waar toe die vragen? maar dit kan ik U nog uit de dagen mijner jeugd zeggen , dat iedere verkeerde eiinbsp;heerfchende neiging het hart eene wonde flaat, dienbsp;de tijd naauwlijks geneezen kan. Karei! kom, weesnbsp;goed!

w A L B o R N.

En beftaat mijne eer dan bloot in mijnen ftamboom ? vernietigt een meineed mijne eer niet duizendmaalnbsp;meer, dan —

DE PRiESIDENT.

6 Spotter ! goed , het woord Eer zij flecbts eeu woord ; maar de wereld hecht ’er meer aan, en —.

w A L B o R N.

Zoo meende ik het niet; de eer is mi] meer dan èen woord; het ii mijn hart!

De pr;esident,

6, Ik zal het U gemaklijk maken, mijn zoon! wij zullen het meisje met weldaden oveiftroomen » wijnbsp;F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zul-

-ocr page 96-

DE DQCHTER DER NATUUR.

zullen hare (lowfte verwaclnrag avertreffen; gaarn wil ik vuur de eerfte reis mei U een verkwister zijn ;nbsp;wij —

W- A t B o R N.

Houd op , lieve vader ! Konden alle de fchatten der wereld dit hart v..gt;or zijn verlies fchadeloofi. fteUnbsp;Jen , meent gi),, dat ik aarzelen zou , U te volgen?nbsp;— Vader ! de natuur beeft ook banen gefehapen,nbsp;wier wonden geen goud , het genadigst lachje vannbsp;den grootften monarch zelfs niet , zou kunnen betalen , en juist om dat hart, dat in den boezem vannbsp;d’it meisje —

' ( nbsp;nbsp;nbsp;DEVR/ESIDENT.

Van dit meisje ? Karei! — doch ik zal die fnaar niet roeren ; haar toon- zou mij gramdoorig maken 1nbsp;S.ii daar van ! Stil daar van! — want dat meisje! —-

6 dat meisje 1 — Sijl, ftil ^ ftil l ~—^ - Lieve

Karei! ik had reeds eene verbindtenis voor U op het oog, met een meisje, dat het fieraad is van dc Rcfi-deniietdad en het hof,

w A L B o R N.

Laat mij daar op niet antlwoorden!

BE P R m S 1 D. E N T.

Waarom niet T- Het puik de» dames! de fteule ¦*-

W A 1,.

-ocr page 97-

tr

TO ONEELSPEL.

W A L B 0 R N.

Lieve vader! ik kan mij nooit overwinnen, iets te beminnen, waar op een geheel hof zich verhovaardigt.nbsp;Men heeft regt, het charakter van eenen man voornbsp;dif^ibelzinnig te houden , die de kunst veiftaat, omnbsp;«Hen te behagen. Ik deel niet gaarne , ten mindenbsp;niet met het hof, en allerminst mijne vrouw,

DE PRiESIDENT, bitter.

Niet waar ? Zij moest het fieraad van hst gepeu* pel zijn , zou zij U behagen ?

W A L B O R H.

Neen , zij moest meer wezen, dan eene dame aan het hof ooit worden kan ! Zij moest cene vrouwnbsp;zijn, die voor meer dan ijdelen hoogmoed, die voornbsp;liefde vatbaar was; zij moest ’er irotsch op wezen,nbsp;dat zij een menschlijk hart, en niet dat zij eenenbsp;ftof naar de nieuwde mode , bezat ; haar hoogmoednbsp;moest iiitmaken , mijne liefde en niet het fraaidenbsp;masker te bezitten.

DE PR/ESIDENT, allengs driftiger -wordende.

Zwijg! zwijg! ik zou raij anders tot den dood toe fchamen moeten , dat mijn zoon zoo trotsch is, omnbsp;neuswijsheid voor verdaiid , domheid voor een goed

hart, en lompheid voor natuur le houden! -----

(,Zicb berftelUnde.') Karei! Karei! nog eens ! ik heb reeds , om de hand van de freule, voor V aan-f ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoek

-ocr page 98-

'88 DE DOCHTETv DER NATU'üR.

zoek gedaan : Stel mij niet bloot aan fchande , en aan de uitjouwing der ganfche wereld! — Karei!nbsp;lieve , goede Karei! befpot uws vaders grijze hairennbsp;Diet! Befpot uwe moeder niet in liet eraf ! ( Hijnbsp;fluit hem in zijne armen.') Kom , Karei ! volg mij !nbsp;uw vader bid ’er U om.

w A L B o R N.

Het doet mij leed, mijn vader! — (^fchierlijk.) Ik kan, ik mag niet!

DE PRZESIDENT.

Gij kunt niet ? gij moogt niet ? gij wilder dus evenwel ? Kom vertrouw mij uw hart. Gij wildernbsp;derhalve , wanneer gij kondet. Zie daar , een bevelnbsp;van den vorst zal U eene genoegzame verontfchului-ging —

W A L B o R r«.

Verlla mij niet verkeerd ! Ik kan niet, ik mag niet, ik wil niet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

DE PRESIDENT.

6 Hemel ! zal ik dan met mijne fcliande te rug reizen, — Als men mij vraagt: waar is uw zoon,nbsp;op wien gij U zoo veel liet voorftaan ? wat zal iknbsp;dan andwoorden ? wat zal ik zeggen ?

W A L B o R ÏJ.

2eg, dat hij gelukkig is!

BR

-ocr page 99-

TOONEELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;8p

DE pr/ssident, knielende.

Karei!

w A L B o R N , hem opbeurende.

Wït is dat? mijn vader?

DE PR^EsifeENT, tiog knielende, plegtig.

Üw vader knielt voor U!

w A L B o R N,

Bij mijne eer! bij alles, wat heilig is! ik kan niet!

DE PRAisiDENT, Opfteiande, driftig.

Niet ? Kunt gij niet ? Thands beveel ik U als vader: verfcheur die lage , fchandelijke verbindtenis Jnbsp;Zeg, wilt gij? —

W A L B o R N.

Hoor mij, mijn vader!

DE PR^SIDENT. nbsp;nbsp;nbsp;i

Wik gij ? wilt gij ? fpreek !

WA L B O R N , bezadigd maar [landvastig.

Ik kan niet.

de president.

Zoo beveel ik U, ais eenen vafal, in naatn van den vorst, om van uwe verbindtenis aftezien. Eerbiedignbsp;de wet, rebel!

w A L B o R N.

Waar is de wet, die verbiedt te beminnen ?

-ocr page 100-

po DE DOCHTER. DER NATUUR.

DE PRiESIDENT.

De wil van uwen vorst.

W A L B o R N.

Spot niet met mij , vader! Is de vorst meer dan gij; üijn bevel meer dan uw verzoek ?

de PBiESIDENT.

Gehoorzaam den wil van uwen vorst, razende!

w A L B o R N , rr»!scb.

Ik verlaat zijn land. — Ik kan niet, ik wil geene verbindtenis verbreeken , die mijn hart floot , ennbsp;welke mijne eer, ja uwe, uwe eer zelfs, vader 1nbsp;onfcbendbaar maakt.

DE PR/BSIDENT.

Ach ! ach ! QHij loopt , de banden wringende, been en weJer.')

HENDRIK, m IValhorn.

Doe het toch maar, mijn beste Heer 1 de tranen ftaan mij in de oogen.

w A L B o B N , fiil, bij *ich xelven.

En mij weent het hart!

DEPRffiSIDENT,

Het is verfchriküjk, Karei! —- Karei! nog eenmaal bid t bczweei ik U , geef 1114 een beter andwoord.

Breng

-ocr page 101-

TOONEELSPEL.

Breng jwj niet tot het uiterfte. Bezin U , goeds Karei

w A n B o R N , onrustig. .

Hemel, mijn vader! — Laat mij met vrede! Deze angst, Vertwijfeling , noodweer zouden mij einiielijknbsp;zoo ver kunnen brengen , dat ik — U -r- tgt;p hetnbsp;Ititst iets zeide , wat ü nog verfchriklijket zijnnbsp;moest, dan op dit oogenblik mijn legenftaiid. —r«,

•- Dank den hemel , dat die ons beiden wéér op

het pad der menschlijkheid voerde, U door mij, en mij tot tweevoudige deugden door — door — D. —•nbsp;Dring niet verder op mij aan!

DE PUrESIDENT.

Wat zegt gij daar? — 6, Ik raag raijiw wees niet uiten. — Karei! Karei! voor het laatst, maar waarachtig voor het laatst , bid ik U, Uat het moiij»nbsp;varen!

w A L B o R N.

Ik kan niet!

DE PRJBSIDENT, bem naderende en keel. [

li dat uw ernst ? Wüt gij ze uiet verlaten ?

WALBORN. •

Neen!

» E p R ^ s 1 D E T»*

Ku , de hemel zij mijn getuige ! ik heh gedaa», ^ ill kon , offl hem. mei iiefd^ vaa dft fehaads s* '

weA:-

-ocr page 102-

93 DE DOCHTER DER NATUUR.

weêrhouden, om zijne hand en adel met eene boerin te bevlekken. Ik heb afgedaan! — Gij blijft ’ernbsp;dan bij! —

w A L B o R N.

Luifter ! luifter toch , vader ! Gij dwingt mij dus eindelijk, om de lippen te openen, die ik uit liefde,nbsp;uit eerbied voor U, floot: mijne geliefde is geeiienbsp;boerin; zij is de dochter —

DE PRZESTDENT, quot;ssoedend.

Ha ! rampzalige leugenaar ! nn geen woord meer, laag fchepfel ! (^dcbter de fcbernien roependeHeinbsp;daar! wacht!

ZEVENDE TOONEEL.

• EEN ONDEROFFICIER, vier maft in 't geweer , devoorigen.

DE PRjESIDENT.

Nu , Rarel! — Onderofficier! gij hebt het bevel, om hem in bewaring te nemen. Doe uw pligt.nbsp;w A E B o R N.

Wat is dat? — Mijn vader! — wat zal dat?

Ae priesident.

Karet! luifter naar de ftem van uwe familie : uw oom, Karei} gaf niij nog, toen ik het rijdtuig beklom

-ocr page 103-

P3

TOONEELSPEL.

klom, deze boodfchap mede: zeg aan Karei, dat hij toch ook, uit liefde voor mij, toegeven mogt!

W A L B o R N.

Dit (fl/gt; de wach: sjijzende ') flond zeker niet ia

het plan van mijnen goeden oom

DE PRESIDENT.

Neen I

Voor het katst dus, wilt gij mij gehoorzaamen? W A L B o R N , trOtiQb.

P R .15 S I D E N T. '

Neem hem dan in bewaring : breng hem in mijn huis, op de bovenkamer.

W A L B O R N.

Waar is het bevelfchrift , Onderofficier 1 (Tot den Prajiient.') Houd mij dit wantrouwen ten goede:nbsp;het begint zeer natuurlijk te worden. Waar is hetnbsp;hevelfchrift ? ik wil het zien.

de ONDEROFFlCIERt Gecne omftandigheden, jonge Heer ! Het is zwart


op wit! en nu marsch! als de vader zijn eigen kind arresteeren laat, moet het kind zeker niet veel deugen.

W A D B o R ft.

U.

Kn de vader moet de kunst verftaan , om , huiten de liefde zijner kinderen , leven te kunnen. Ik volgnbsp;’’ Vader! eene fchrede, die men rugwaards doen

moet.

-ocr page 104-

P4 de dochter der natuur.

nioet, is geene fchrede voonvaard. — Waar heen voert nitti mij ? —

DE PRJESIDENT.

Neem dien knaap (sp Hendrik -wijzende) ook mede, en zet hem alleen. ( Een fuldaat pnkt Hendrik aan :nbsp;op dit oogenhlik fiuipt Bosfe op den achtergrond vannbsp;het Jf/oneel.)

HENDRIK.

Genade ! genade ! ik ben Zoo onfchuldig , als de zon aan den hemel!

B o s s E.

Ha! ha! daar hébben zij hem !

DE PR/ESIDENT.

Brengt ze weg J (IFaiborn en Hendrik, met de wacht, df.)

LEOPOLD.

X^Komt achter op het Tooneel, waar Bos/e flaat , en Bosfe fiuipt lachende weg.)

O

WALBORN , mtt een foldaat terug komende.

Nog eens, word ik naar de Relidentieltad gebragt? DE PRESIDENT, in bet aftreden.

Dat zult gij wel hooren. QAllen af, behalve Leopold,quot;)

A G T-

-ocr page 105-

T o o N E E L S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;9$

AGTSTE TOONEEL.

LEOPOLD, e» terflottd dear »lt;gt; b o s s E.

LEOPOLD.

at was dat ? — Een fotdaat brengt hem weg f Naar de Refidentieftul brengen?

B o s s E , vrolijk.

Nou hebben zij hem ! Nou zit hij vast! Ha, ha! Wacht! dat zal U de liefde wel verdrijven ! Schreeuwnbsp;maar genade ! neen , genade is ’er voor U niet ! gijnbsp;moet Zitten koekeloeren, tot dat ik — Roosje heb.

LEOPOLD.

Wien moeten zij vast houden? buurman!

B o s s E.

Wel, den gevangenen, dien zij daar, op het oogeo» blik, vvegbragten.

LEOPOLD.

Dat zag ik: wat heeft hij misdaan?

B o S S E.

» j® , dat is het juist. — Hebt gij den ouden Heer ook gezien ? — Kijk, dat ding hangt 200 raarnbsp;aan elkander.

LEOPOLD.

Hoe dan?

nol-

-ocr page 106-

p6 DE DOCHTER DER NATUUR.

B o S S E.

»

Kijk, die jonge Heer was geen boer; het was de zoon van den ouden Heer Prsefident.

LEOPOLD.

Van Walborn?

i: nbsp;nbsp;nbsp;B o s s E.

Net zoo, Mijn lieer Leopold! Walborn. Kijk, nu Jaat de oude den jongen vastzetten.

LEOPOLD.

Dat monller!

B o s s E.

Neen, neen! geen monfter 1 de jonge Heer maakte heel wonderlijke iprongcn. Ik moest dat wel nietnbsp;zeggen ; want het betreft mijne maagfehap mede.nbsp;Maar het moet mi toch bekend worden. Kijk, mijnnbsp;lieve Heer Leopold 1 de jonge Heer gaat zich klee-den als een boer , en loopt zijnen ouden man tennbsp;huize nit, en komt hier, en heeft nu oogenbliklijfenbsp;eene minnarij met een meisje uit ons dorp.

LEOPOLD.

Wat? wat?

B o s s B.

De jonge: de oude niet; de zoon.

LEOPOLD.

Met een boerenmeisje?

BOS-

-ocr page 107-

97

TOONEELSPEL.

« o S 5 E.

Zeker ja! met — ik wil het ü wel zeggen — *net mijne nicht. Roosje, en —

LEOPOLD.

15®t is niet waar, Bosfe!

li o s s B.

Maar al te waar; en belooft haar te trouwen.

L É o P o L D.

ó Hemel! — dat is niet waar.

B o S 5 E.

Wis en u;aarachtig! en wil ze dus trouwen, en nu htijgt de oude Heer ’er de lucht van, en komt hier.

» o s S E.

En daar kwamen zij dezen morgen bij mij, ’er was naaralijic nog een officier mede bij , en zij maaktennbsp;zich niet aanftonds bekend, ^ij zeiden, dat zij eenennbsp;dief zochten; en elndelijit moest ik Roosje halen, ennbsp;die beleed terftond de ganfche hiftorie; toea —

Beleed? Om ’s hemels wil, wat beleed zij?

C nbsp;nbsp;nbsp;» o S-

-ocr page 108-

98 DE DOCHTER DER NATUUR.

B o S S B.

Wel , dat hij, de jon^e Heer Prasfident, ze trouwen wilde, en dat hij ze lief had enz. enz. enz.

LEOPOLD.

Dat beleed zij ? Neen ! dat is niet inogelijk .• — Waart gij ’er zelf bij ? Bosfe!

B o s s E.

Met lijf en ziel. Ik was ’er bij en heb ze zelf mede ondervraagd.

LEOPOLD.

En zij beleed — vrijwillig? beleed, dat zij —

B o S S E. nbsp;nbsp;nbsp;•

Net zoo. — En het ontkennen zou haar ook niets geholpen hebben; want ik wist toch alles.

LEOPOLD.

Om ’s hemel* wil, wat wist gij ?

B o S S E.

Dat hij haar ’savonds altijd naliep, haar bepraatte, kuste en drukte. Nu , ziet gij , die beide Heerennbsp;deden in het eerst niet , als of het hun zoon was ,nbsp;tot dat Roosje alles verteld had. Toen kwam hetnbsp;uit , dat de oude zijn vader was. Nu willen zijnbsp;hem medeneemen Hij heeft ai meer zulke ftukjesnbsp;aitgevoerd. De oude klaagde den oflicier, hoe veel

bij

-ocr page 109-

tOOÏVEÈLSPÊL

hij Van Jien zoon uitftaan moest. Hij heeft ook reeds eene bruid in de ftad, zoo als ik gehoofd heb.

LEOPOLD.

Regtvaardige hemel! Moeder en dochter vermoord van vader en zoon ! — 6 wee ! ó wee f — QfHjnbsp;zijgt op eene ftoel nedert')

NEGENÖÈ TOONEELi Een boer, de voorioen;nbsp;BOER.

Loop, loop gaauw, Bosfe! uwe nicht Roosje

B o S 8 E.

. Wat is ’er? wat is ’er?

BOER.

Ee foldaten bréngen haar op het oogenbllk naar uw huis. Zij fchreeuwt erbarmlijk. Loop, loop ! Zijnbsp;heeft, met den zoon van dien ouden man met de fternbsp;op de borst, willen wegloopen. En hij heeft ook denbsp;fchatkamer bedolen. Ach ! zij fchreeuwt niet ander*nbsp;dan: hij heeft mij verleid! hij heeft mij verleid!

LEOPOLD.

Regtvaardige hemel! Is het raogelijk!

G » nbsp;nbsp;nbsp;BoEtb

-ocr page 110-

too

DE DOCHTER DER NATUUR.

¦ OER.

Ja, dat is wel ongelukkig. Hoor, Bosfe! de Do-mine is van daag juist hier. Zend die op den ouden Heer af, dat hij een goed woord voor Roosje doe.

. nbsp;nbsp;nbsp;BOISE.

Zij zullen Roosje geen kwaad doen , daar fta ifc voor in ! Zij willen ze maar benaauwd maken , op

dat zij zal zeggen: ik wil hem niet hebben 1 -

Hoor, om naar huis te gaan , heb ik nog geen lust. Mogt men mij echter zoeken, dan ben ik hier in hetnbsp;bosch. Hoor je ? —

BOER.

Goed! goed! — Dat arme ding! de kerel is waard, om gehangen te worden, dat hij het arme meisje zoonbsp;wat in het hoofd brengt. Nu, het zal hem wel op-breeken !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en de beer af.ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

TIENDE TOONEEL.

LEOPOLD, alleen; lang zonder fpreeken.

•En de zon fchijnt nog helder bij de misdaden, waar mede menfchen de aarde bevlekken ! — Is mijn lo:nbsp;door den hemel bepaald? — Neen, — neen! — maarnbsp;goo waar ik ongelukkig ben! ik wil ook wreed zijn Inbsp;— Bloedgierig , aij een tijger I ~ Menfchen ! gij

zul;

-ocr page 111-

loi

tooneblspel-

zult U over mij niet langer behoeven te fchamen! — Eerst mijne dochter begraven , dan — (/Jij zaktnbsp;quot;^' inend in elkander.^ ó Louife ! Louife • —- Mon-fter! wat misdeed ü de heilige onfchuld? —

ELFDE TOONEEL.

LOUISE en LEOPOLD.

LOUISE.

Is hij nog niet weerom? — Ach! vader! kon ik hem toch maar eerst alles toonen. Ik heb zijn bed metnbsp;roozen beftrooid — en — maar, vader! wat is dat?nbsp;gij weent?

LEOPOLD.

Louife! als ik nu doch eeus regt had; als gij U in hem had vergist? als —

LOUISE.

6 Wreede vader! dat gij mij ook ahijd angst aanjaagt. Neen , ik heb mij niet vergist. — Stil daar ¦van , gij zult zien , vader! hoe hij zich verheugennbsp;2ai j als ik hem alles toon , wat ik voor hem gereednbsp;gemaakt heb.

E o p o L D , èare band vattende.

En iudien ik evenwel gelijk had —-

G 3 nbsp;nbsp;nbsp;L o u-

-ocr page 112-

102 DE DOCHTER DER NATUUR.

LOUISE.

Lieve, beste vader ! maak mij niet bang — de toon, waar op gij fpreekt — Neen, hij is goed.'

LEOPOLD,

En als hij nu eens een booswicht ware; gij zoude hem vergeten , niet waar ? gij gondt hem niet meernbsp;beminnen ?

LOUISE.

Beminnen zou ik hem niet meer; maar vergeten ? ó lieve vader! vraag zoo plegtig niet! — Voel nunbsp;eens, hoe mij het hart klopt van angst. ( Zij legtnbsp;Leopohh band op haar hart.') Ach 1 vader 1 ik zounbsp;weenen, tot dat ik ftierf.

LEOPOLD.

Louife! — gij moet het weten,

LOUISE, angiSig.

ó Neen , weet gij iets, zwijg dan ; zeg het mij niet! neen! neen!

LEOPOLD.

Hemel 1 zij ons genadig! Louife I hij is eeii boos-, wicht! hij heeft U bedrogen ! Hij is weg! —

LOUISE.

(Geeft een paarmaal eenen luiden gil, beft de armen omhoog, bedekt baar aangezicht wet barenbsp;banden, tuimelt, tail tiieh ft aande houden, maar

pall» Haar vader grijpt haar.')

* nbsp;nbsp;nbsp;L ï*

-ocr page 113-

lot

TOONEELSPEL.

LEOPOLD.

Louife! bedaar! — Zij fterft! ~ Booswicht! dat is uw laatfte wanbedrijf! En dan lleepe uw helfchenbsp;vader mij naar het moordfchavot! QLeopeld draagtnbsp;Loui/e op zijne armen tt/eggt;)


-ocr page 114-

If. gt;


10 DE DOCHTER DER NATUUR.

DERDE B E D R IJ F.

Het Tooneel verbeeldt bet zelfde vertrek uit de boereneeooning, ah in bet eerfte Bedrijf.

eerste tooneel.

DB PRJESIDENT VAN WALBORN, en DE MAJOR VAN WALBORN, breeder vannbsp;den Presfdent,

PE PRESIDENT.

Ik had U verzocht, de zaak aan mij overtelaten; gij beloofde mij dit —^

DE MAJOR.

Gekheid ! gekheid ! — Liefde broeder! gij weet een ding beter op het touw te zetten, dan ik; kuntnbsp;meer, ais eene kat om de brij, gaan, dan ik; kuntnbsp;U op de neus laten trommelen, en U houden, ali ofnbsp;gij het niet bemerkte ; dat alles kan ik zoo niet. —nbsp;Maar iets kan ik , en dat kunt gij niet; mij bezinnen naamiijk en te rug keeren , wanneer ik iets bedorven heb.

-ocr page 115-

105

toonbelspel.

DE PRiESJDENT.

Miat wac wilt gij hier?

DE MAJOR.

Hoor , lieve broeder ! eene vraag! Hebt gij mij ooit , met alle uwe omwegen, van iets afbrengennbsp;kunnen, wat ik — ernüig — wilde ? he?

DE PR/ESIDEtJT.

Dat heb ik helaas! nimmer kunnen doen.

DE MAJOR.

Den kop hebt gij mij wel menigmaal op hol ge. bragt, zoo dat ik dan , enkel uit eigenzinnigheid,nbsp;niet doen wiide, wat ik wel beter begreep. Neemnbsp;niet kwalijk , broertje ! het is zoo. Hoewel , daarnbsp;voor zijt gij Praefident , en ik huzaren-Major. Stanbsp;mij dit eens toe? lie?

Ik wil nu ook eens zoo van achteren komen. Geef acht 1 Dus — Is Karei in dit ftuk niet juistnbsp;zoo, als ik ? Andwoord mij eens J He ?

-ocr page 116-

llt;jö: DE DOCHTER DER NATUUR.

DEM A J o R.

Gij zult dus, ziet gij, met hem even weinig uit* regten, ais met mij. Dol zult gij hem maken , zoonbsp;dat hij het, alleen uit eigenzinnigheid, doet! He?nbsp;Ziet gij wel, dat ik ook vragen kan ? Dit viel m'jnbsp;eerst in , toen gij reeds weg waart. Ik liet mij dusnbsp;mijn bruintje zadelen , en dat bragt mij hier, omnbsp;eens te zien , hoe gij 't met Karei maakt ? Woordnbsp;cn rapport‘dan ! Hoe ver zijt gij gevorderd?

DE PRiESïDEpiT.

Het meisje is eene heel gemeeiie boerin, zonder de rainfte opvoeding.

DE MAJOR.

Heel gemeene! daar fla de duivel in! — Hebt gij Karei gefprooken ? He ?

DE PRZESIDENT.

Ja! en zijn vast befluit is, het meisje te trouwen.

DE MAJOR.

Daar kan niets van komen? — Nu? En hoe ftaat het verder?

DE PR/ESIDENT.

Ik liet hem en het meisje in arrest neemen.

DE MAJOR.

Ziet gij ; dat is reeds een — neem niet kwalijk, gij weet, wat ik zeggen wii. Want kijk, h»d men

mij

-ocr page 117-

107

TOONEELSPEL.

mij daarom in arrest gezonden, ik had ten minde drie boeren meisjes getrouwd , en dat gnkel uit kcppig-httid , en Karei is net als ik ! Eu nu verder. 1nbsp;Want, ziet gij, eenen post occnpeeren , dien mennbsp;niet houden kan , is tegen alle raifon. Want gijnbsp;moet ze toch weêr los laten ! En a's Karei nu eensnbsp;cp zijn üuk blijft Haan? wat dan?

DE PRESIDENT.

Dtin komt het mei.sje in het tuchthuis.

DEM A j o R , met een dttifter en ernflig gelaat.

Broeder Pratfident 1 wat heeft het meisje dan kwaads gedaan ? Ziet gij, dat ik hier in mijn amb?nbsp;ben ? om onregt te weren 1

DBPRfflSIDENT.

Heet dat niets gedaan, Karei te verleiden —

DE MAJOR.

Verleiden , Heer broeder ! dan moet de jonge» . waarachtig de roede nog hebben. Hoor , broeder!nbsp;Op zuiver adelijk bloed fta ik , als op mijnen fabel jnbsp;maar liever wil ik toch een boerenmeisje ongaarne innbsp;mijnen ftamboom plaaifen , dan onfcbuldig in hetnbsp;tuchthuis. Dat is maar niets! P*!' i''*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;***^

DE PRESIDENT.

-ocr page 118-

lot DE DOCHTER DER NATUUR.

DB MAJOR,

Pak in! — dreigen met dingen, die men niet houden kan , is pralerij. Dat is maar niets! — en Karei gelooft het ook niet , lacht ons nog bovennbsp;dien uit, en doet zijn zin toch!

DE PRJESIDENT,

Nu, mijn fchrandere Heer Major! wat moeten wij dan doen ?

DE MAJOR.

Wij moeten tegen Karei zeggen , dat hij — eene wonderlijke vraag ! Wij moeien zeggen — loifternbsp;Karei!

DE PRaiSIDENT,

Goed, ik luifter, lieve Oom! andwoordt Karei.

DE MAJOR.

Wij zeggen dan; Karei.' gij zijt een edelman! denk aan uwe eer!

DE PRJESIDENT.

En Karei andwoordt: juist daarom, lieve Oom! ik heb mijne eer aan het meisje verpand , om baar tenbsp;trouwen ; mijn woord van eer mag ik niet breeken}nbsp;Want ik ben een edelman.

DE MAJOR, goedhartig.

Heeft hij zijn woord van eet dan gegeven ?

S £

-ocr page 119-

109

T o o N F. E L S P E L.

De PRffiSlOENT.

Dat zeker —

DE major.

Nü, voor den duivel! daar fta ik dan, en fchreeut? mij Iieeych, In dat geval is ’er immers niets meernbsp;aan te doen ; wasch den jongen den kop, en laat hijnbsp;ze neemen! dan kan die Hans Hazenpoot niet anders.nbsp;De ftaraboom, Heer broeder! — ja nu, wij hangeunbsp;hem een deur verder, in de flaapkamer. Zie daar, denbsp;Heer Lieutenant!

TWEEDE TOONEEL.

VAN WOLDEK, DE VOORICEN.

WOLDEK.

or!

Onderdanige dienaar, Heer Maj

PE PRJESIPENT.

Nu, lieve Woldek! hoe maakt Karei het?

w o L D E K.

Ik heb geen woord uit hem krijgen kunnen ; ik beef voor zijne bittere en ftomme koelzinnigheid. Hijnbsp;gaat in het vettiek op en neder, wrijft de handen ,nbsp;cn, ik mag zoo hartroerend fpreeken, als ik wil, hijnbsp;andwoordt enkel met eenen verachtlijken glimlach.

D e

-ocr page 120-

ÏÏO DE DOCHTER DER N^\TÜÜR.

de major.

Nu ! dasr hebben wij het al ! gij hebt hem het hoofd op,hol gebragt.

w o L D E K.

Hij 2egt zomttjds iets , dat ik niet begrijp , zoo laadfelachtig is het; dan valt bij zich zelf in de rede,nbsp;als of hij vreesde , reeds te veel gezegd te hebben.nbsp;Ik wist niet, wat ik ’er Van gelooven moest. Hijnbsp;zeide zeif, dat het een vreeslijk geheim was, en toennbsp;ik ’er op aandrong , dat hij het mij ontdekken zou,nbsp;greep hij mijne hand en zeide: ik ben herer zoon,nbsp;dan hij een vader is ! daar op heette hij mij, dat iknbsp;naar den duivel zou loopeu.

DE M A J o II , veegt zijne oogen.

De arme jongen! Eii hij heeft nog daar te boven gelijk : want arrest, en dat van zijn eigen vader, ditnbsp;moet hem grieven.

¦WOLBEK.

En van het meisje fpreekt hij nog geftadig met eene geestdrift, die ik waarachtig voor razernij zou hou--den , indien hij , voor het overige , niet te zameii^nbsp;hangend fprak en redeneerde. De minde twijfeling aannbsp;deze of geene goede eigenfehap van zijn meisje brengtnbsp;hem in zulk eene woede , dat ik ’er niet eens eennbsp;woord van fpreeken durfde. Kortom , mijn verflandnbsp;is ten einde, als niet nog édn middel —

D t-

-ocr page 121-

Ill

tooneeispez.

DE prssident.

En dat ééne middel is f ó lieffte Woldek! fpreek —* w o L D E K.

Het meisje te bewegen, om hem ontrouw te worden —

DE MAJOR, driftig.

Houd op ! houd op! Mijn Heer ! Wat ? het hieisje verleiden ?

woldek.

Verfta tnij wél. Mijn H’er Major! ik bedoel niets kwaads. Hebt gij dat boerenmeisje gezien, Heernbsp;Major? Een meisje! dit —

D E M A J o R.

rvec het zelfde! al was zij ook de dochter van den provoost — verleiden , Mijn Heer ? dan fpreek iknbsp;een woordje mede !

WOLDEK.

Ik bedoel iets geheel onfchuldigs, mijn Heer Majorl bet meisje weent, zweert, dat Karei ze verleid heeft;nbsp;op hare knien heeft zij mij verzekerd , dat zij hemnbsp;niet trouwen zal, zoo men haar maar geen kwt.idnbsp;doet. Zie , jij meen nu , tvannecr men het meisjenbsp;kon overreden, dat zij hem de koop opzeide, en opnbsp;ï^aande voet met Bosfe troawde —

o E

-ocr page 122-

IIS DË DOCHTER DER NATUUR.

DE MAJOR.

Wat is dat voor een Bosfe ?

WOLBEK,

Hier de Kastelein, een man, die haar bemint. Bij geluk is de Domine juist hier. Dit moest Karei,nbsp;omtrent het meisje, de oogen openen; en indien ooknbsp;niet , wat wil hij doen ? Eij is dati de vrouw vannbsp;een ander.

DE PRESIDENT.

Onvergelijklijk , Woldek ! Voor dien inval dank ik U 1 Laat ’er alles maar toé gereed maken.

DE MAJOR.

Niemendal ! niemendal ! Ver mis ! het meisje zegt immers neen ! en dwingen kan men ze niet.

DE PRESIDENT.

Waarom niet dwingen ?

DE MAJOR.

Wat duivel ! Zijl gij dan haar vader ? Een Pra-fident moest toch ’s lands wetten kennen.

WOLDEK.

Het komt op de proef aan. ( Hij roept buiten de deur.'j Willem ! laat oogenbliklijk de huiswaard hiernbsp;komen! zoek ook den predikant op, vraag hem, ofnbsp;hij de moeite gelieft te nemen , eens bij ons te komen I en laat de wacht het meisje brengen ! —

Waar-

-ocr page 123-

T o o N E E L S ^ P t. - ’

Waaraclitig , ik veröa geen. enkel woord van Kareis liefde; als ik mij her meisje voorftel, val(, mij menig'nbsp;ftiSal de gedachte in , dat hij ons voor den geknbsp;^oudt; en aan den anderen kant weér^ijn gedrignbsp;is mij een onoploslijk raadfel.

D E M A J o R.

• Gij ziet met andere oogen, dan KareL

DERDE ÏÓO NEE L-

RoosiE, ioeenende y DE VOORiGEN.

D E M A I O R.

Is dat ze ? Nu , leelijk is zij todi niet! Staak dat geween, kindliefl rij zullen U geen kwaad doent r

W o L D E Kt

Hoor Roosje! gij kunt op het oogenbRk wéér Vrij' komen, wanneer gij*-

fi E M A J o R.

Ja wel is ’t koud!

R o o S 1 E.

Ach! gaam ! gaarn 1 ik wil immer* alle* gaaroe ioen, wat mij mogelijlc 'is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_/ „

H nbsp;nbsp;nbsp;w o

-ocr page 124-

fj4 de bÖCÏItER der. natuur.

w o L D E K.

. Lnifter dan f wilt gij vrij wezen , zoo moet gij Bosfe trouwen.

ROOSJE.

Bosfe! Bosfe wil ik hebben! niemand anders in de wereld, dan Bosfe! gaarn t gaarn! van harte gaarn !nbsp;Ach! het is mij iranjers nooit ernst geweest, den zoonnbsp;Tan dien ouden Heer te trouwen.

D E M A J O R.

Nu! dat lijkt 'er naar; voor ditmaal hebt gij gelijk! Hoor meisje! gij h^t den jongen Heet dus nies lief?

R o OSJE.

Neen! neen! nretneiidal.

B E M A } O K. nbsp;nbsp;nbsp;^

Loop dan naar den duivel, malle Trine! — Dat tf ¦waarachtig, waar de jongen zijn verftand heeft gehad,nbsp;weet ik gietinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,..

W o L D E K. nbsp;nbsp;nbsp;¦

In de daad, 't fs ongelooflijk, zulk een meisje 1 — maar denk niet. Roosje! dat gij ons bedriegen kunt;nbsp;|ij wordt nog oogenbliklijk hier met Bosfe getrouwd t

II o o S J E.

van harte gaarn I Terliond ï ceiftond ! Laat mij dan nu maar los!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

-ocr page 125-

T O O ÏV B-È L S P B t.

D E M A J O tl.

HemJ'dv begint niij waarachtig eeö beetje té érge» ïen, — Meisje 1 gij zijt toch ininiers met dien lafbek J

verloofd. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '

E o o S J E.

Neen ! neen ! Het was maar een grap van mij. Ik heb Bosfe altijd liever gehad, dan dei» jongen Heer^nbsp;ik wil Bosfe hebben.

.y-.x


DE M A J O E.

Loop naar den duivel, en neem liem t

W • L D E K.

1

blijf hier, zal Bosfe haledt ,

Moet men,hier lachen of weenen? — Koö eed vef-

achtlijk fchcprel i KjVoldek of.'y

V IER 0 Ê t O 0 N R ^ r

DE vooRtoEM^ behalve vam woldek. ^

0 E P R « S I D E M T. nbsp;nbsp;nbsp;”

We. nu, broeder! wat zegt gij ? Niet waar? éèil -fraai ftukje voor den ftamboora? n

D X M A } o K.

Hem! Het is een boerenmeisje? Zij Is OnfchulcïigJ maar waar de jongen Zijn rerftand hééft gehad, Weet ^nbsp;jitnietf Hij is dol geweest!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Ha nbsp;nbsp;nbsp;Koo»*

-ocr page 126-

iigï.pE DOCHTER'DDR NATUUR.

K. o o S. ] E.

Ach! mijn' allerlieffte Heer! laat mij toch , ats héC ü beli.ft, los!

DE MAJOR.

Aanllonds, popje! als gij getrouwd zijt.

* nbsp;nbsp;nbsp;de PRESIDENT.

Èn fpreeht gij wéér een enkel woord met mijnen zoon, dan zijt gij voor al uw leven ongelukkig.

DE MAJOR, met eenen vrolijken luiin.

En dat van regtswege.

DE PRESIDENT.

Nog iets! mijn zoon Heeft mij gezegd, dat gij geen boerenmeisje waart?

ROOSJE.

Leugens, Mijn allerlieffte Heer! alles leugens. Lieve hemef ! ^at 'iou ik dan'anders wezen ! Ach 1 Bosfe-kan het getuigen.

D B M A J o R.

Zeg dan toch eens voor de aartigheid, bekje! hoe is het bijgekomen., dat hij in ü verliefd werd?

ROOSJE.

Ach kijk, Mjn lieve Heer! hij kwam hier woonen, hij zag mij. Ach ! ik wenschte , dat hij mij nooitnbsp;gezien had. Hij liep mij geftadig achter na , hij lietnbsp;mi] geen rust, «u zoo ais het dan verder gaat —

D S

-ocr page 127-

TO O N EE t S P E L.

D E M AiJ 0 S.

' J*» ja ! Een kerel als een pop I — Niet waar f ? En een mondwerk? niet waar? He! Apropos^nbsp;^eeft bij U beloofd te trouwen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

' nbsp;nbsp;nbsp;K. o o s j E , fcbtoTvoeUnde. .quot;

Ach ja! nbsp;nbsp;nbsp;-vz

P E M A J o R. nbsp;nbsp;nbsp;r

Cip zijne kavaliersparole? hel antwoord!

ROOSJE. nbsp;nbsp;nbsp;, :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. V

Kavalletiepagode! ach ! dat ding ken ik niet.

D E M A J o R. ¦'

Op zijne eer ? — he ? wist gij, dat bij een edelman was?

ROOSJE.

Neen , dat niet! Hij’ zeide altijd , dat hij mij alles wel fpoedig ontdekken zou. Ik wist ’er immersnbsp;geen enkel woord van, dat bij een kind was van zoonbsp;Voorname luiden. Ach 1 ik weet wkl, dat die geenenbsp;vrouw mogen nemen, die zij lief hebben — maar dienbsp;rijk en voornaam is.

B E M A ] o K.

Bravo 1 nbsp;nbsp;nbsp;jyj,3|. {,ij tich in U heeft kunnea.

verlieven, kind! nbsp;nbsp;nbsp;,

,ROOSJE.

-ocr page 128-

Ill DE OÖC'HTeR'DER NATUÜlt.

BE Majors

Dan koBït het Hwr ligt toe J zoO vael ongelijk bébt gij aWft* ¦ •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦’

D E E R n; S I D E N T. nbsp;nbsp;nbsp;, j

Nu, ik zeg ü,,meisje! .zoo jra gij heni wéér aanziet, zijc gij ongelukkig. nbsp;nbsp;nbsp;!

CE MAJOR.

Siuit {ian iJa odgen toe, kind! door de vingets te zien, kan niemand ü weeren.

ROOSJE, leetntnde.

Al het U belieft, mijn Heer!

VIJFDE TOONEEL. :

-^oLDEg, RENDRIR, QR VOO R I C E N, ROOSJE.

(^Neeint baar fckorteldoek voer Jf eegeu «n wetnt :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij aifde.')

W o L D E K. .

Bosfe is niet te vinden. Dê Donfine is ’er, en wij hebben’geen tijd te verliezen. Mij dunkt, yoot zoonbsp;een meisje zou Bosfe of Hendrik wel ;het Jelfde zijn.nbsp;— Hoor, Hendrik! weït gij Wel, wat gij verdiendnbsp;hebt? ~

-ocr page 129-

T o ON E £ L S- Jgt; B L.

H E N D R 1

• ik verdieivl heb, weet ik niet.s njaar yi'at.ik ?erloren heb, dat weet ik. Ik ben mijnen Heer ge-,nbsp;trouw geweest, en om te vragen, of, wat mijn Heefnbsp;doet, regt ii, mij niet,

V E ‘h a J o R.

Dat is ook tegen de fubordinatie. De borst heeft gelijk.

. VI f’B.x.siTaznt, op eemn'ver-wijtendcn tóón. Lieve broeder!

D E M A I o Si

Waarheid boven! waarheid bovenT de borst is zijnen Heer getrouvV geweest.

deprasidbnt.

Getrouw geweest? de fchurk! kort en goed! kies! dat meisje daar met duizend daalders bruidfehat, ofnbsp;~ naar de vesting.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- .

D E M A J o R.

Ik wasch ’er mijne handeii af! Is dat een Prefi-dent van de Juöitie ! Nu , Hendrik ! daar valt toch niets meer te overjeggen.

HENDRIK.

,Ja, mijn Heer Major! ik overdenk flechu, pf d‘t ^'61 Mijn Heer’s ware ernst is.

-ocr page 130-

bó DE'èGCHtEÏl DER l^ATUÜR.

DE M A J O r1

¦ nbsp;nbsp;nbsp;!.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-r*

' Emit! voor de duizend daalden blijf ik borg! Maar de Predikant is 'er reeds.

D E P R AE S I D E N T.

Zoo dra de trouw gefghied js, zijn 'er duizend daalders gereed —

HENDRIK, ftil, hij zich zelve». nbsp;nbsp;nbsp;j

Dat is toch grapjiig j (jniitrouwênd,') Zeer goed , maar —

DE PRAtSIDENT.

Het meisje of de vesting., fchurk!

HENDRIK, fchicUjkz

Het meisje! het meisje! nbsp;nbsp;nbsp;Dat is toch aartig!

{^op Roosje afgaande.') He , daar! jufvrouw bruid ! (Roosje rukt zich van hem ks en loopt in een anderennbsp;hoek.) Nu ? wat drommel! nu maakt die omftandig-heden.

DE PRESIDENT, grijpt Roosje atn.

Meisje! op het oogenblik geef hem uwe hand, of ik roep de wacht. Voord ! terftond!

ROOSJE.

Ach! mijn Heet! ik wil Bosfe hebben! ik wil Bosfe hebben!

DE

-ocr page 131-

T O O N E È L S P E t. ’

Dt PRESIDENT.

üeezen en geenen anderen zult gij! Hier HendrikI boud ze vast! {Tegen JVoldek') Weet de Domine het?

w o L D E K.

De Domine weet het, maar, mijn Heer Prajfidenc —

D E P R ^ S I D E N T,

Geen maren verder , Woldek I Zij zal hem ne-Di£n, of ik laat haar oogeubliküjk naar de ftad fleepen.

D E M A j o R. nbsp;nbsp;nbsp;t

Houd op ! hond op ! nbsp;nbsp;nbsp;Wat duivel , houd opf'

Zeg ik. (Tegen Hendrik.') Laat haar los , BofTstje L Roept Bosfe!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

ROOSJE.

Ik wil Bosfe hebben ! (^Zij wil zich van Hendrik lotrukken.)

HENDRIK, febreiende. nbsp;nbsp;nbsp;i

Roosje ! doe toch uwe oogen open ! — Laat on* maar met vrede , mijn Heer Major ! Zij neemt mijnbsp;’’'waarlijk, en gaarn ook ! He! Roosje!

D E- M A J o R.

Hoor , meisje ! verklaar U kort en goed. Geweld zal U niet gefchieden. Spreek vrij uit de borK.nbsp;^ïoogt gij den jongman lijden?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ^

Roosje. nbsp;nbsp;nbsp;,•

Ja wel; maar —

H S nbsp;nbsp;nbsp;» ®

-ocr page 132-

U? DE DOCHTER DER NATU.UR.

D„E MAJOR.

. Houd op ! altijd met die vervloekte maren ! Zal iij uw man zijn ? ja of neen ! He ? — Antwoord!,nbsp;— Regt uit, Meisje ! wien wilt gij liever , hem of*nbsp;Dosfe t

^ nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK.

Zij fchaamt zich, Heer Major!

D E M A J o R.

¦ Schamen , gek ! dat kan zij tot heden avond be-fparen. Nu ? komt ’er wat van , kind ? wilt gij dit borstje hebben? regt uit geandwoord.

. nbsp;nbsp;nbsp;ROOSJE.

Ja wel! — maar —

DE MAJOR.

Met die dtiivelfche maars ! En gij, Hendrik! wil;, gij ze hebben?

j HENDRIK, met eene diepe buiding. ija!

DE Major.

Nu, gaat dan hepn, in ’s hemels naara, en Iaat U trouwen; daar na komt uwe duizend daalders balen.

ROOSJE.

Gij allen zijt getuigen ! Ik beu onfchuldig, als het ü berouwt!

hen-

-ocr page 133-

tas

HENDRIK.

* Met al dat gekakel I Berouwt het mij niet, kind! Ö!e lleeren zal het berouw geen zeer doen J {fieoijwnbsp;ntt Hendrik mf.')

ZESDE TOONEEL.

De president, nt major eh van woldik. D E M A j o n.

Ziet gij! orde ! geen dwang! die deugt bij' het hu« Welijk niet!

w o L D E K.

¦ De zaak komt niij' hoe langer zoo verwarder voor. De laatfle woorden van het meisje klonken bijna, alt ^nbsp;eene bedreiging. Zij wilde Bosfe hebben: Bosfe wasnbsp;’er niet; Hendrik was ’er , en dien wilde zij niet.nbsp;Wat zal dit alles toch ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

D E M A } o R.

Eene fchrandere vraag I het meisje wil liever de» Heer als den bedienden.

PEPRAESIDRNT.

Öank zij den hemel ! Ach ! nu is mij het hart ! 2Óo ligt! de overwinning is aan ons ïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

P »

-ocr page 134-

ts4 DE DÓCHTER DER NATUUR.

D B M A J O amp;.

De buitenwerken hebben wij., nu gaat het op de vesting af.

DE fRiElIDENT.

Ik ken Karei ; de laagheid van zijn meisje , om zijnen bedienden te trouwen , zal de liefde bij hemnbsp;nitróeijen , indien het ooit liefde was, wat hij voornbsp;dit fchepfel gevoelde.

W o L D E K.

Neen, liefde kan het waarachtig niet zijn!

’ D E M A J o R.

Nu, voor den duivel! wat is het dan ? Haat mis-fcbien ? het meisje is toch een wijf, oin te Vreten, jong, rond en fchoon ; houdt gij U niet, als of totnbsp;de liefde voiftrekt een zijde rok behoorde?

W o L D E K.

Karei heeft een geheim op het hart: ik wilde het meisje nog wel duizend daalders daar boven geven ,nbsp;als ik dat geheim maar wist. Gij zult zien, dat hetnbsp;jnpt dit meisje in verband Aaat.

D E M A J o R.

Doe den mond dan open, voor den duivel, mijn Heer) die zaak kan immers flechte gevolgen hebben.nbsp;Maak , dat de trouw, tot nader orde, opgefchovennbsp;worde.

«* quot;ï nbsp;nbsp;nbsp;BEN

-ocr page 135-

I2S

T o o N E E L S P E L.

SOLDAAT, tegen den Prafident»

Mijn Heer uw Zoon begeert U te fpreeken.

DE ERiESlDENT.

Laat hem hier komen. (/)e Soldaat af.quot;) Be-, lieve broeder! de zaak moge zitten, zoo als ^'j'Wil; laat — ’er mij maar mede orafpringen ! Zóónbsp;het goed. Hij zal ’er ons nog eens voor danken,nbsp;wij hem gered hebben.

WOLBEK.

Dacht ik dit niet, dan — Gij moest hem gezien, S®rproken hebben j het hart bloedde mij,

DE MAJOR.

Mij bloedt het ihands reeds. Mijn HeerI nbsp;nbsp;nbsp;,

DE PRASSIDBNT.

Lieve broeder! ik bid U!

D E M A J O R.

Goed, goed, maar dat raad ik U, maak hem den niet op hol; anders kom ik ’er tusfchen , alnbsp;quot;'hde hij ook de dochter van den beul hebben, Maarnbsp;geheim S dat moet ’er uiC.

-ocr page 136-

W A L B O R Ni

Ha ! mijn oom .' ó mijn goede oom! Nu is alles goedl —Alles!

De m a j o Ri

Zoo, Karei! —^ didr. Welkom ! C^'/ hem,') dat -is apart! gij hebt domme rtreekeii uitgevoerd: ditnbsp;is ook waar. Maar kijk, ik heb met die dit en datzénbsp;zaak niet meer te doen willen hebben. Dus, zienbsp;Karei 1 ik ben niets meer dan toekijker. Daar is uvrnbsp;vader. '

W A L S O R M.

Maar gij zult mij toch niet ongehoord laten ver* oordeelen.

D E M A ; o R.

Behoede de hemel! -* een domme vraag! als ik ’t Wel bedenk : wanneer heb ik dat ooit gedaan ?nbsp;Hoor, eerst en vooral. Karei! gij hebt een geheim oi»nbsp;het hart? niet waar?

-ocr page 137-

' V o ONE £ L S P L ' ' itf

' nbsp;nbsp;nbsp;W A L »’ O R N.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

kan ik nlet!

¦t

D t M A J O R.

! —* dat is eigeniiiinigheid ! — domme eigea*' 2'innighejd!

W A L B O R N.

Liev£ oom! gij wildet mij immers nkt ongehpofi ''troordeelen.

DR MAJOR.

Regt r is her dan geen eigenzinnigheid ? Waaroo»^ ^ilt gij bet niet zeggen ?

W A L B o R N.

Dewijl ik nier ontmenscht wil handelen. H«t WKr ®Cne wreedheid —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

DeMAJOR.

Op Kavaliersparole 2

WAtBORM,

Op Karaliersparole I


-ocr page 138-

DE DOCHTER DER NATU-UR.

DE MAJOR, tegen den Prgjtdent.

Ik wasch mijne handen in onfcluild; Ik heb ’er nietï mede te doen. Ik ben klaar, en daar mede punctum!nbsp;Maar nog iets , Kafèl ! zult gij het meisje niet laten

varen?

w A L B o R N.

Neen!

DE MAJOR.

' Punctum! daar ftaat uw vader! (_Stil tegen ft'oldek.') Ga heen , en maak , dat de trouw geen voortgangnbsp;hebbi? : anders gebeurt ’er een ongeluk. (^Waldeknbsp;nAtl gaan, IValborn houdt hem tegen.')

W A L B o R N.

Blijf nog een oogenblik. Ik heb nog maar weinig woorden te zeggen. Wilt gij mij bedaard aailhoorell,nbsp;mijn vader?

DE PRiESIDENT.

Goed, mijn zoon! fpréek!

W A L B o RN.

Ik bemin een mer^e , vader ! dat niet van mijne» rang is, en weshalve gij niet wilt, dat ik met haar !•*nbsp;h^t huwelijk trede. Over den rang zullen wij hetnbsp;nooit ééns worden .* daarom geen enkel woord hiefnbsp;van! — Gij zijt-mijn vader! en her is mijn pligt,nbsp;geheel openharrig te zeggen, wat gij van mij te wach'nbsp;ten hebt. Gij hebt mij laten in arrest zetten. Sc*nbsp;mij maar toe , dat men ^mij mijne vrijheid wel dr*nbsp;zal moeten weérgeven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ¦

D t

-ocr page 139-

13^’

too IVÈÈt^PÉL

DB M A J O

^ict gij Wel , Heer Broeder! dst wamp;s inasr niemendal !

W A L B o R N.

Vroeg of Iaat zal men mij mijne vrijheid te rüg ge-dan — zal ik mijn vermogen nemen , dit kleed '''^ér aantrekken, en ,het meisje, dat ik bemin, troii-'ven. — Neen, laat mij uitfpreeken , neen, vader}-Geen geweld , geene bedreiging , geene machtnbsp;ooit in ftaat zijn , om mij van dit meisje te fchei-den. (jOi- Mtijor komt. naJcr') Gij heB: geen andernbsp;middel, mijn vader! dan inVen zoon te dooden:nbsp;Hebt gij mij verlhan ? (.P^egtig.) Deuk biet, dat iknbsp;maar dreig, en waag, in dit denkbeeld, geene onregt-vaardigheid tegen het meisje zelf. QDe Major iior-toont alk teekem van angu,') Hier fta ik, hef mijnenbsp;liand op, betuig U —

Houd óp! houd op! om ’«hemels wil! wacht! zie Aan de deur i hij opent die én fcbreeUvotnbsp;iniiJsr ficmmc.^ Hendrik ! houd op! Willemnbsp;, dat Hendrik, tot öp nader order, moet haltenbsp;maken»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IValborn.') Eij ! zweer gij daar i

«at de balken kraken! — Om ’s hemels wil, Karehje • Baak dat leelijke zweeren!

-ocr page 140-

1^0, DE DOCHTER DER NATUUR.

W A L B P R N.

' Eaat ttiij uvtfpreelten ! Dit meisje , vader! wordt mijne vrouiv , of uw zoon flerft. Én nu laat hij,nbsp;die voorbeen mijn vriend was, U een plan uitdenken,nbsp;dat mij hindert , om de hand van het meisje te bekomen , of te derven / Deze twee uiterften , Mijnnbsp;Heer Luitenant ! Houden toch vvel niet mede in hetnbsp;plan. Evenwel raad ik U , mijn vader ! om zenbsp;vooral b=j u in rekening te brengen.

DE MAJOR.

KareiJ lieve Karei! gij zult het meisje hebben! — Loop ! Mijn lieer Luitenant! haast U ! Gij ziet,nbsp;het is niets |

W A t. B o R N.

Wat Is niets ? Wat is niets ? Waar naoet bij heen t

w o L D amp; K , a/.

AGTSTE TO.ONEEL. DE vooRiGEN, lebalve van woldek.

DEPRjSSIDtENT.

Gerust Karei ! — Ik ben uw vader, en niet nw beul! Verdient dit meisje wel zoo veel liefde ? and-woord!

W A t*

-ocr page 141-

igr

TOONEELSPEL.

W A L B o R N.

'ö. Zij verdient liefde, om dat zij bemint: getroutv» ïieid, om dat zij getrouw is,

DErR^SIDENf.

En wanneer zij U nu niet getrouw ware gt; eu Ü eens niet beminde?

W A L B o R W.

6 Mijn vader! fpot toch niet langer met mij!

D E M A j o R.

Neen, neen! lieve Karei! — Maar pofito^ dat zij tf eens niet getrouw ware?

W A L B o ft N.

Dan wil ik , Zonder eenen enkelen zucht te (laken, de bijflaap trouwen Van den grootften gek, die ’er leeft.

DE MAJOR.

Karei! nu zijt gij verloren!

DEPR^SIDENt»

En ik de gelukkigfte vader —

W A l B: o R N , wrfcbrikt.

^at ? Om 's hemels wil! fpreek! fpreek!

DE PRifeSlDENT.

deert U, Karei t

Luifter dan — (Karei zijgt ep ten (ioel ne4er^)

W A fc,*

-ocr page 142-

,^2 DE DOCHTER DER NATUUR.

W A L B o R N.

. Om ’s hemels wi!! fpreek toch !

DE president.

Ik liet haar halen , om eens te beproeven , of zij fiwe liefde ook. wel waardig was.

W A L B o R N. nbsp;nbsp;nbsp;'

ó Hemel!

DE PR^;SIDENT.

En zij nam oogetibliklijk het belluit, om uwe hand 'ys laten varen, en —

W A L B o R N.

ö Folter mij niet op die pijnbank , of pijnig mij lt;en minlle niet zoo lange!

' nbsp;nbsp;nbsp;D E M A J o R.

Her uit ’er meé! het mag kosten wat het wil! Zij Dam uwen Hendrik.

w A L B o R N , opfpringtnde.

Monfters I Moordenaars I Waar is zij ? waar is zij ? 5( lil] zijgt nveêr op' dt fioel neder.) ó Wat een af-fchnwlijk weeffel van boosheid ! Gij hebt haar gedwongen mijnen Hendrik te trouwen!

DE MAJOR.

,'Doe dan’ toch de ooren open, Kareltje! wie fpreekt gt;r van dwang ? — Gij hoort immers, zij befloot ’er

vrij-

-ocr page 143-

T o o N R E I S P E L.

vrijwillig toe , eerst om eeneo boer, toen om uwen Hendrik —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'f

w A L B o a N , /« fterkfle driftvcrvoering.

Vader! bij hemel en hel I als dat waar is dan Cöe Major houdt him den mond toe,') ben ik ver-quot;nbsp;loren, dan begeer ik niet langer te leven Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

negende t o o n e e l.

VAN WOLDEKi BossE beat achter na kopende^ devoorigek.

BOISE.

M:


aar hoor dan toch —

W o I, D E K. Loop naar den duivel!

s o S 5 B.

Goed, maar de Domine —

w o Igt; D E K. Loop naat den duivel! zeg ik.

'• nbsp;nbsp;nbsp;ROSSE.

Allerbest, maar hij heeft —•

n E MAJOR, Wat heeft bij ? —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

S O »gt;


-ocr page 144-

t3 DE DOCHTER DER NATUUR.

B o S S C.

Het jonge paar getrouwd.

W ^ L B o R N.

Getrouwd f ó wee f getrouwd f Zoo doet de wreede TOOO'deDaat zijn flacbtoffer -duizend dooden fterven. —nbsp;igt; Hemel ! -r- maar ii«i ih ben liaar. wreeber 1 Cffifnbsp;•wil weg, maar de Major , IVoldtk en Bosfe vallennbsp;hetn in de armen,') .

DE MAJOR.

Karei ! zij zullen gefcbeiden worden ! gij zak ze hebben ! Op KavalierspareJe J zij.izallen gefcheidennbsp;worden.

DE Pamp;-4S11SK.NT.

• 4

Hoor toch, mijn zoon!

WALBORN, zicb van hem lomaktnde.

Laat mij los, gebroedfelf

TIENDE TO O NEE L.

HENDRIK en ILOOiJE., DE VOORIGEN,

DE M A J O R op' Hendrik taeloapende.

w «¦g! laat die hand los {• en hebt gij de courage e om bij het meisje te flapen —

E H D Ji I

Wat drommel! niet bij mijne vrouwf flapeo?gt;:

« A te

-ocr page 145-

*35

TOONEEISPEZ.

WALBOBN, ruit zich loSt Rjmpzalige ! (fjij loopt naar Htndrik toe.)

DE MAJOR, Jchreewwt IValborn toe.

Luifter toch naar rede: zij zullen gefcbeiden worden!

HENDRIK.

Help ! help ! Gij hebt mij immers zelf toegellaan, óm Roosje “

WALWORN,' hefcbouwt Rotsje, h dat uwe vrouw?

M £ N o R I K.

Wel zeker —

DE MAJOR.

Gij wordt gefcheiden, en dat op het oogenblik •— HENDRIK.

Maar, Mijn Heer Major! om wat rede dan? ik zaJ het wel blijven laten!

D E M A J o R.

Wat, fchurk ? — En toch heeft hij regt ! Zoq geld als gij' wHt, Hendrik ! dring op de fcheiding

aan.

walbornj ziet allen, den een tia den anderen, niet groote verbaasdheid, aan,

dat uwe viouw I

1 4 nbsp;nbsp;nbsp;BOS-

-ocr page 146-

j}6 DE dochter der PIATUUR.

P o S S E.

Ik heb het immers genoeg gezegd, dat de Domiue — W A L B o R N.

Met dit meisje zijc gij getrouwd, Hendrik ? waarlijk getrouwd?

DE MAJOR.

‘ Gij hoort'immers , dat zij weêr gefcheiden zuüeij worden.

W A L B o R N.

Gefcheiden? waarom gefcheiden?

D p MAJOR.

Nu, jongenlief! zal zij zijne vrouw dan blijven ?

W A L B O R N.

Hemel! (verbaasd.') als hij ze behouden wil! (bitter.) Maar wat is dat ?

p E M A J o R.

Wat is dat? (driftig.) houdt gij mij voor den gek?

B o s s E.

Uwe Excellentie , Mijn Heer de Generaal! ik heb het genoeg gezegd, maar toen proest ik naar den duivel loopen.

DE MAJOR,

Wat hebt gij gezegd?

BOS SE.

Pfit de Domiue ze trou\yde.


-ocr page 147-

137

tooneelspel.

DE MAJOR.

' Och! loop naar den d sivel, dat weet ik well

« o s s E. nbsp;nbsp;nbsp;'

Zoo, uwe Excellentie! mijn wijf weg, en nu nog naar den duivel op den koop toe!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

w A E B o R N.

’ Vader! vader! .ftel mij niet weder op eene zoü ge» Vaarlijke proef! Wat beduidt die grap?

DE PRASIOENT en WOLDEK, even verbaaii.

Wat is dat ?

DE MAJOR, driFtig.

Nq zal ’er dan niemand den mond open doen , en Zeggen, wat dit alles beteekeut?

Allen te gelijk.

DE PK/DSIDENT,

Ik nbsp;nbsp;nbsp;weetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet.

WOLDEK, nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ik kan het niet begrijpen,

HENDRIK, nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

hiat mag de drommel weten,

ROOSJE.

Ik nbsp;nbsp;nbsp;Weetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ook niet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

w A L B o R N. nbsp;nbsp;nbsp;)

Ik (la hier, en weet waarachtig niets.

r nbsp;nbsp;nbsp;B O S 5 E.

Ik heb het immers genoeg gezegd, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

IS nbsp;nbsp;nbsp;* »

-ocr page 148-

f3t DE DOCHTER. DER, NATUUR.

DE MAJOR.

Ilc fcWjn hier wel in een dolhuis te wezen. Iemand moet het toch weten, Karei!

W A L B o R N.

Ik ben zoo verbaasd, lieve Oom! als gij zelf.

W o L D E K.

Maar voor den duivel, wat is dat toch t Is dit nwe geliefde niet, Walborn ?

w A r. B o R rf-

Ben je gek? dat meisje is Hendriks bruid.

HENDRIK.

‘fïu. Mijn Heet de PraeCident! de duizend daaldersl DE PRESIDENT.

Loop naar den duivel!

HENDRIK,

Mijn Heer Major! gij hebt ’er borg voor gefproken, de major.

Gij zult ze hebben. Zij is dus Hendriks bruid.

B o s s E.

Dat heb ik immers altijd gezegd; maar luiftert men ’er naar 7

w o L D E K.

Gij mogt den drommel gezegd hebbes: gij zeidet, dat zij de geliefde was vaa ’s Prtefidenw zobn.

ros-

-ocr page 149-

139

tooneelspei..

B o S $ E.

Wel nu, dat zeg ik nog.

. nbsp;nbsp;nbsp;W o L D E K.

Hendrik! wa» Roosje dan uwe bruid?

HENDRIK, ftiU

Ik geloof, dat ik hier de ecnigfte ben, die nog zijn verftand beefc. {^Overluia.') Ja zeker J Roosje moetnbsp;Ook van eenen doken hond gebeten zijn ; wam zi.inbsp;Wil nog niet gelwoveu, uat ik Hendrik beo. Kent gijnbsp;•üi] nu. Roosje?

DE MAJOR.

Zijt gij dan allen razend do! ? — Maat IIU l (Tegen Euoijt.) Wie zijt gij?

ROOSJE.

Roosje Büsfe. (Ue Pfteiidettt fiaat mismoedig van Verre,')

HENDRIK, fcbreeuittt httikeehgt;

Hat is niet waarv dat is een leugen.

DE MAJOR.

eindelijk komt het toch 1 Wfe is het danJquot;

HENDRIK.

Roosje Mnller; want Muller is mijn ntam, en een» Vrouw heet naar haren man.

« ft

-ocr page 150-

i.4«» DE Ï50CHTER DER NATUUR.

DE MAJOR.

Gij zijt een gekl

HENDRIK,

Al wéér niet getroffen : ik ben Hendrik Muller, Mijn Heer zijn getrouwe dienaar.

B o s s E.

Als dat waar is, laat ik mij ophangen. Het is ee» leugen.

. nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK.

Nu, dat mogt ik toch hooren! wie ben ik dan ?

B o s s E.

¦ De zoon van Mifn Heer den Priefident, die Roosjc altijd achter na liep, en ze mij nu voor de neus heeftnbsp;weggehaald. Ik heb het genoeg gezegd.

DE MAJOR.

Maar voor den drommel! verklaart mij toch, hoé het met dm ganfche zaak zit?

W o L D K K.

Thands begrijp ik het, (^Hij lacht, wat hij kan.') Kij^ , Waljiorn! Bosfe heeft al de fchuld van dezenbsp;potzige vergisfing. Hij zeide ons héden morgen,nbsp;toen wij hier aankwamen, dat hij uwe geliefde kende»

BOISE.

Dat is niet waar 1 dat is ook een leugen.

i nbsp;nbsp;nbsp;W 0 Ii'

-ocr page 151-

*41

T o o N E E L S P E Lr

w o L D e K.

'Vat, fchurkl hebt gij niet gezegd — nbsp;nbsp;nbsp;^

B o s s E , op Hendrik wijzende.

Van dien dddr heb ik gefproken, en nu heeft hij Ze zelfs getrouwd.

W o L o E K.

Ziet gij nu , Slijn [leer Major! hij houdt Hendrik Karei; wij lieten bet meisje halen, en nu denknbsp;®ens , boe wij verbaasd ftonden , Karei! Zulk eennbsp;O'eisje ! Wij laten daar op Karei arresteeren , hetnbsp;®’eisje daarbij , en dvt'ingen haar om met uwen Ilen-drik te trouwen. Ha! ha! ha! haJ

DE MAJOR.

En wei met eene bruidfchat van duizend daalden.

* nbsp;nbsp;nbsp;M

ha! ha! ha! Nu, dat is toch waataehtig grappig! ha! ha! ha!

W A L B o R N.

dwingt de bruid, den bruidegom te trouwen. Ïïa! ha! ha!

HENDRIK.

Heer de Prtefident zal vast in lange niet, met 00 Veel Vermaak , de Kerke - tegten betaald hebben,nbsp;*“‘»'ha!ha!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....

-ocr page 152-

Hi DE DOCHTER DER NATUUR.

D 8 MAJOR.

Ja, maar het meisje wilde toch in het begin niet.

ROOSJE.

Zijc gij dan niet de ?oon —

HENDRIK.

Begint gij het nu te vatten?

R o o s J’E.

lit tt’jst ook waarlijk niet, waarom ilc U eerst in h^t geheel niet nemen mogt , en toen weêr met all»nbsp;geweld nemen moest. Hi! hi! hi!

B o s s E.

Gij zijt dus de bediende maar ?

HENDRIK.

Weet niemand dan hief, wie hij is?

ALLEN, laden , behalve de Prftjident, die fnet een dutfter gelaat flaat te kijken.

DE MAJOR, tegen den Pr^efident.

Lach toch I ouwe!

DE PRESIDENT.

Ik wist waarlijk niet, wat hier zoo veel te lacheh Waie.

B o s s B.


£n ik niet.

«EU'

-ocr page 153-

141

TOONBEISPBL,

HENDRIK.

De duizend daalders bruidfchat, Mijn Heer de Prir-fidenc!

DE PRJESIDENT.

Duizend rottingdagen (laan ten dienst.

HENDRIK.

Ik ben van uwe gedachten , dat hier bij niets te ’'gt;chen valt.

DE PR.BSIDENT.

.Mag ik dan nu eindelijk vragen , wie uwe ge-liefde is ?

W A L B o R N.

A Mijn vader! Laat deze fchenfende weak van **®t noodlot ü ieeren. Geef mij uwe toeftemmiagl

DE PRiESIOENT,

Eer ik weet, aan wien ? Wie is uwe gelipfdel

W A L B o R N.

^ader ! uwe handelwijs met dh meisje hier noopp tot voorzichtigheid. Belooft gij —

DE PBiESIDENT.

-ocr page 154-

14# DE DOCHTER DER NATüÜR.

DE PR/ESIDENT.

•'.Hendrik ! de bruidfchac ligt klaar ; wie is B6i meisje?

H Ë N D R 1 Ki

Ach! Mijn Heer Pr^fident ! ik had 200 veel met m’jne eigen zaken te doen , dat ik ’er mij niet omnbsp;bekommeren kon , waar Mijn Heer liep. Ik weetnbsp;het niet.

DE PRESIDENT.

. Uwe geliefde is niet van adel ?

w A J. B o R N.

Neen , mijn vader! wanneer echter geest, hart en fchoonhcid adel geven , ja dan is zij van den hoog-ften adel.

DE PRESIDENT.

Ik ben moede , langer te filofofeeren , en mijnén Eoon verder te verwijven : gij , Karei 1 gaat medenbsp;naar de Refideniie-Stad, en gij ook, potzige fehurk!nbsp;(Tegen tiendrik!)

DE major.

Wat? en dat heden cp zijnen trouwdag ? Broeder! gij zijt een heiden.- Hij 2al hier van daag bruiloftnbsp;houden , daar fta ik voor in. Gij hebt thands uwSnbsp;Jes gekregen; begin nu niet weêr op nieuw. Ik beHnbsp;in eene goede luim , maak mij niet knorrig.

Karei daar gezegd beeft van hart gt; • geest — fchoon'*

beid

-ocr page 155-

TOONEELSPEt.

iieJd behoort ’er wel niet mede bij — dat die adel geven , kijk , dat geloof ik ook ; en ware dit zoonbsp;ware de eerfte VValborn een loeris geweest, en,nbsp;'k wist het, dan wilde ik, dat ik Michel heette, ennbsp;de broeder van dien diidr Qop Basfe wijzende') was,nbsp;'vant dan ware ik de eetfte van mijne familie.

w A L B o R N.

Mijn Vadet! zoudt gij mij, in geen geval, een bUf-*cr!ijk meisje toeftaan ?

DE PRAJSIDENT.

Neen!

W A L B o R N.

Gij hebt mijnen eed gehoord.

DE PRiESlDENTi

Ja , en ook uw lachen. Wie zóó lacht , mijn 2oon! fchiet zich niet voor den kop.

W A L B o R N.

Gij wordt bitter, mijn vader! en — ik — weiischté gaarn , dat gij vriendlijk waart, op dat gij nietnbsp;mijne liefde mogt twijfelen. Hebt gij eennbsp;k'vartiet[je tijd voor mij overig?

DE PRA3SIDENT.

Ü alleen?

W A L B o R N*

mij alleen !

It nbsp;nbsp;nbsp;» *

-ocr page 156-

DB DOCHTER DER NATUUR.

D E M A J o R,

Ik ben de derde man. —

W A L B o R N.

Neen , mijn oom ! wat ik met mijnen vader te fpreeken heb, duldt geene getuigen,

DE MAJOR.

Ho ! ho ! Nu komt dan , kinderen ! wij willen onderwijle eens rondfpringeii. Zijn ’er ook muziekanrnbsp;ten hier, Bcsfe?

B o S S E.

Ja!


DE MAJOR.

Laat ze komen. Marsch ! Heer Bruidegom. Voor uit ! Ik heb de artiergarde.

B O s s E.

Alles pret, behalve voor mij.

WOLBEK.,

Ziet gij welj Roosje! dat ik bij U ter bruiloft ga? Allen af, behalve de Pralident en fValborn.')

ÊLF DE TOONEEL. de pr^s.ident en de jonge walborn.

w A L B o R N , bartlijk.

IMijn dierbare vader 1 Kan het lint, dat gij draagt.

en de rang, dien gij hoogfchat, en, vader! die U, Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en'

-ocr page 157-

•H?

T o o N E E L S P E L.

•nkel voor liet oog van onkundigen, eer bijzet, kan alies , wat men grootheid noemt, bij U de pJaatsnbsp;(^er liefde vervullen, die U zoo frisch, zoo verkwikkend, uit dit hart te gemoet vliegt?

DE PRiESIDENT.

Wat zal die vraag? ik begrijp ze niet.,

W A L B o R N.

Lieve vader ! al ware ü ook de magt gegeven, ®ij te overreden of te dwingen , om mijn geluk opnbsp;te offeren voor eenen trap hooger in rang , dien gijnbsp;beklinimen zoudt: vader I ik vraag U , zoudt gij ,nbsp;op dezen trap hooger, de zuchten van uwen ramp.nbsp;fpoedigen zoon minder hooren ?,

DE PRA5SIDENT.

Een jaar zult gij zuchten, en dau gelukkig zijn,

W A L B o R N.

En tot wat prijs zou de vader eenen geliefden Zoon willen doemen , om een jaar lang ongelukkignbsp;te zijn?

DE PRZISIDENT.

hem , gedurende zijn geheel volgend leven, gelukkig te zien.

w A L B o R N.

^eg dat niet, vader 1 hoe dikwerf hebt gij zelf ’^¦et den rang en de verkeering aan het hof eene ver-

K s • nbsp;nbsp;nbsp;guide

-ocr page 158-

,48 DE DOCHTER DER NATUUR.

guide vampzaligheid genoemd? lioe raeenigmaal licb ife niet, toen ik nog een kleine jongen was , duifterenbsp;rimpels op dat gelaat gezien , veroorzaakt door dennbsp;rang, en die mijne Idndlijke fpelen weer verdrijvennbsp;moesten ? hoe dikwijls moest de Prafi/knt van lietnbsp;geluk teeren , dat hij als Fader genoot ? cn wanneernbsp;behoefdet gij , als Vader , iets van den Pra'fident tenbsp;ontlcenen ? Vader ! zoudt gij U , in eene boeren*nbsp;hut, minder gelukkig hebben gevoeld, wanneer zichnbsp;deze of gene volkomenheid van mijnen geest ontwikkelde , wanneer mij eenige arbeid geliiltte , ofnbsp;wanneer eene ziekte , die het kind bedreigde , hetnbsp;nu voorbijging en vcrfchoonde ? — Wat behoefdet gijnbsp;meer tot uw geluk , dan uw vaderlijk hart , cn hetnbsp;bewust zijn , dat ik gelukkig w'as ? — Waarom wiltnbsp;gij vader en zoon gansclilijk vergeten , en mij alsnbsp;eenen trap gebruiken , waar op gij uwen voet zet,nbsp;om langs denzelven tot hoogheid te klimmen ? Zounbsp;ik dan niet meer, dan dit, voor U bezitten, vader?nbsp;bezit ik dan geen hart, welks liefde ü gelukkig meetnbsp;maken , om dat het U lief heeft en eerbiedigt, ennbsp;geenszins uwen rang of vorftengunst?

DE PRSSIDEIST.

Ik heb U laten uiifpreeken , om aan alle dezï dweepzieke tegenwerpingen , op ddnmaal, een eindenbsp;te maken. Ik wil U nergends toe dwingen , zoonbsp;min, om een trap tot mijne grootheid te zijn, als

) nbsp;nbsp;nbsp;oni

-ocr page 159-

149

TOONEELSPEL'

om zelf tot grootheid op te klimmen ; maar beletten wil ik U , eene ouregtvaardigheid jegens mijne naneven te begaan.

W A L B o R N.

Eene onregtvaardigheid, mijn vader ? Gij vergeet, dat gij, zonder die onregtvaardigheid, in het geheelnbsp;niet aanwezig zijn zoudt ; e» , vader ! mijne kinderen , denk ik , zuilen hunne moeder met geene andere vrouw wilien verruilen , al kon die vrouw hennbsp;opk tot erfgenamen van eenen troon maken.

DE PRESIDENT.

Zoo fpreekt verblindde drift ; uw verfehoven zoon zal anders fpreeken.

w a L B o R N.

X

En dunkt hij zich door zijne moeder verlaagd, Zoo laat hij dit doen , want dan is hij voor geennbsp;edeler gevoel vatbaar. De wetten der groote wereld,nbsp;mijn vader 1 veranderen ieder oogenblik ; maar denbsp;Wetten van het hart zijn eeuwig, gelijk de natuur,nbsp;die ze voorlchreef.

DE PRiESIDErJT.

Gij gaat mede naar de Refidentie-Stad,' Karei!

w A I. B o R N.

Mijn vader J (Zich bedenkende,) Lieve vader!

dwing njjj nbsp;nbsp;nbsp;—

-ocr page 160-

150 DE DOCHTER DER NATUUR.

DEPRaSlDENT.

1

Waar toe niet? gij fchijnt verlegen.

w A L B o R H.

Ik wilde uwen zegen liever aan uw vaderlijk hart, dan aan uw berouw , te danken hebben.

DE prjesident.

Hoe meent gij dat ?

w * L B o R N.

Nog eens, liefde vader! zult gij mij uwen zegen, tot een huwelijk met een burgermeisje, in alle gevallen , weigeren ?

DEPR*SIDENT.

In alle gevallen! Nog meer! iiidien gij het, ondanks mijn verbod, wist mogelijk te maken, zou ik ophouden , uw vader te zijn. Kies nu tusfchennbsp;vader en meisje.

w A L B o R N , teder.

Ik heb reeds gekozen, en herhaal mijne keuze nog eens, mijne beminde naainlijk uit liefde, uit eerbiednbsp;voor U , en zou dit meisje veelligt kiezen , ai beminde ik haar niet, om dat de zoon , die zijnennbsp;vader eert, ook deszelfs fchulden moet betalen,.

DE PRiESlDEfJT.

Wat zegt gij?

w A Ilt;-

-ocr page 161-

TOONEELSPEL.

W A L B o R N.

De vader van het meisje was wel eêr uw pachter ^ en heet Lehndorf.

DE PRESIDENT, Wandelt onrustig heen en weir.

4 A L B o R N,

Mijne hartstocht, mijn vader ! zal wedr goed maken , w« de uwe bedorven heeft, nbsp;nbsp;nbsp;zijns •sailers

hah.') ó Mijn vader ! toon mij niet langer een zoo duider gelaat. Reeds voor lange , niet waar , hebben tranen en berouw uw bedrijf vernietigd , ennbsp;deszelfs aandenken uit uw hart gewischt?

DE PRESIDENT.

Ik bezit een menschlijk hart, mijn zoon ! berouw is eene helfche furie. Thands voert mijn zoon ,nbsp;mijn eigen zoon mij dezelve, met -eenen fcherpennbsp;geeszel te getnoet , ora zijns vaders hart te teiftcren.nbsp;(.Diep getroffen.) 6 Mijn zoon ! mijn zoon !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

w A L B o R N.

Neen, mijn vader! het berouw niet, maar de verzoening brengt U uw zoon , in de getlalte van een ''¦'iendlijk meisje , als uwe dochter. Uwe tranennbsp;over het misdrijf zijn reeds allen gevloten ; uw berouw heeft ze opgedroogd ; maar, mijn vader! denbsp;gade. der vrouw, die gij eens bemindet, (lort nog tra-gt; die de tijd niet opgedroogd heeft, en welkennbsp;K 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dc

-ocr page 162-

J5S DE.DOCHTER DER NATUUR.

de voorzienigheid voor ü bewaard heeft , om ze af te wisfchen. Uw hart is geneezen , genees nu ooknbsp;het hart van uwen voormaligen vriend, van uwennbsp;beledigden Lehndorf!

DE PR.SS1DENT, ombclit ftilzwijgend zijneti zoen.

Gij treft laat, hemel} of gij verplettert., 6 Mijn zoon! mijn zoon! was het regt, dat gij mijn grijzenbsp;hoofd befchaaindet? —^

w A L 1 o R N.

(IVerpt zich hem te voet en omvat zijne knicn; de vader huigt zich over hem en ombeht bent, metnbsp;fmcrtlijk gevoel, maar fpraailoos.')

twaalfde TQONEEL.

DE MAJOR en DE VOORIGEN.

D R M A J O Rlt;

Hei daar ^ bij, znik een tooneel roepen mij die monfters niet i (Hij beurt Karei op , en ombektnbsp;broeder en neef,') en gij weet , dat iets vaii dienbsp;natuur de hemel voor mij is. Nu , bravo! broeder fnbsp;Tranen in de oogen van eenen Prtefident van juftitienbsp;gijn een oogst meer voor een land. Waarachtig i iknbsp;mag we! menfchen w'eenen zien ; want ik zelf mzg

niet

-ocr page 163-

153

TOO NEELSPEL.

~iet fchreijen J (^Hij vee^t zicb de oogen , eK kan nauwlijks fpreeken van [nikken,Nu ouwe? reedsnbsp;verzoend ?

DE PRiESIDENT.

Nog niet, lieve broeder! ik heb nog iets met Kare! te fpreeken, Kom dan I mijn zoon ! (^Heiden elkm-^nbsp;der omarmende t af.')

DERTIENDE TOONEEL.

DE MAJOR, alken.

Hem! wat mag dit vveêr zijn, dat den ouden ver-ftükten broeder bet water uit het hart in de oogeo pompt! Altijd zeggen zij mij het eerst , als denbsp;Zaak geheel voorbij ii, en alles met een laf vertel-feltje kan befloten worden , waar bij men alleenlijknbsp;merkt, hoe iemand het hart in het lijf zou omgekeerdnbsp;¦ft'ezen, als men de zaak zelve had bijgewoend. Datnbsp;ia net , als of de zon in de Opera opgaat ; denbsp;oogen doen ’er iemand niet zeer van , dat is waar tnbsp;ile, wie is dat?

K5


VEER.




-ocr page 164-

,54^ DE DOCHTER DER NATUUR.

VEERTIENDE TOONEEL.

LOUISE, DE MAJOR.

LOUISE, hefcbroomd.

Hier ook niet ? ( Zij wil te rug gaan,)

DE MAJOR.

Wien zoekt gij, mijn fclioone kind ?

LOUISE,

Ach! ik zoek (Zi/ droogt zich de oogen.quot;) ó, hoe ongelukkig ben ik 1 — (^Zij ziet opmerkzaamnbsp;den Major aan.'j Wie zijt gij ? — Zijc gij misfchiennbsp;de vader , de Prajfident ?

DE MAJOR.

Praifideut ? N^en neen , mijn fdioon kind ! Ik ben foldaac.

LOUISE,

Een foidaat ? ó Hemel! dan hebt gij hem gevangen genomen ? Ik bid U , lieve , goede man ! laat mij hem toch maar éénmaal nog zien en fpreeken.nbsp;Hij heelt mij leed , groot leed beeft hij mij gedaan;nbsp;en evenwel mogt ik hem gaarn nog eens zien ennbsp;vragen : ó Karei 1 wat deed ik U toch , dat gijnbsp;mij bedroogt ? — ó Lieve foidaat, doe hem geennbsp;kwaad I

n E

-ocr page 165-

iSS

TOON EELSPE

» Ë M A J o R. nbsp;nbsp;nbsp;;

Indien hij ü leed gedaan heeft, meisje'lief! dan Zweer ik ü bij mijnen fabel , dat ik hem zijn gan-fche leven door plagen zal; maar, meisje! meent gijnbsp;den Zoon van den Pratfideiit ? die bedriegt niemand inbsp;en doet niemand leed.

LOUISE, geeft den Major de bandgt;

6 ! Is dat waar ? heeft hij mij niet bedrogen ? Indien dat waar was, é lieve oude man ! voor datnbsp;berigt zou ik U beminnen , als mijnen vader. Zie,nbsp;Waarom zou hij mij ook bedrogen hebben ? ach !nbsp;ik beminde hem zoo met geheel mijn hart, bemindenbsp;hem tederer, dan mijnen vader zelfs. Waarom zounbsp;hij mij voor die liefde bedriegen? ó, waar is hij?

DE MAJOR.

Hij komt aanftonds, mijn goede, ücve kind ! Zeg mij eens , zijt gij din de beminde vair Karei , dennbsp;Zoon van den Prarfident ?

LOUISE. nbsp;nbsp;nbsp;,

Ik ben nog meer, ik ben immers zijne vrouw. de MAJOR.

Zijne vrouw? w^at ? zijne vrouw? — Gij dus *¦ Kareis vrouw ? Gij ? iaat ik U daar op eens regcnbsp;bekijken. Kom, kind! (^bij bust haar.') dit tennbsp;onderpand ! ~ Hoor, meisje cf vrouw 1 U laat ik,

bij

-ocr page 166-

156 DE DOCHTER DER NATUUR.

bij mijnen fabel, midden in mijnen ftambooin fchil-deren , op dat uwe laatlle naneven mogen weten , welk een fchrander ftamvader en fchooue ftainmoedernbsp;?ij eens hadden. Veeg de tranen uit uwe blauwenbsp;oogen. Karei is geheel onfcbuldig , op kavaliers-parole ! of waar mede heeft Ijij ü leeds gedaan ,nbsp;mijn lam?

I. o u 1 s c.

Ach ! waar mede ? Zie , lieve man! hij komt bij mij en fprcekt met mij; ik bemin hem, en diiiaend-

t

maal heeft mij insgelijks verzekerd, dat hij mij allervurigst beminde. Ach ! ik geloofde dat zoo vast, ais of het met vurige letters aan den hemel gefch^e-ven Hond. Hoe konden ook Kareis oogen , en Kareis oogen vol tranen , liegen ?

D £ M A j o R.

Bravo! meisje! een nat oog liegt niet. Hoe is het dan? wij fchijnen beiden ook natte oogen te hebben.nbsp;Ik heb U lief, meisje! Hebt gij mij, ouden man,nbsp;ook wel een weinigje Hef? Spreek! een nat oognbsp;liegt nieti

LOUISE.

Neen ; Kareis oog liegt niet. Nu , daar nemen ^ij hem van daag gevangen , en ook een meisje uitnbsp;dit dorp, waar aan hij dezelfde verzekeringen van denbsp;ffurigfte liefde —

» P

-ocr page 167-

»5r

TOONEELSPEL.

D E M A J o R.

HoucJ op , kind ! daar is geen enkel woord waar van! dar was eene vergisfing ! Uw Karei! kindlief!nbsp;bemint U, teder, hartlijk, boven alle mate, oneindig,nbsp;en op alle wijze, zoo fterk , als men ooit beminnen kan : geloof mij dit; ik heb nog nooit eennbsp;valsch Woord gefproken.

LOUISE.

6 Lieve, lieve, alUrlieffle vader I (Z»y fluit bem. Vol vteugde, in bftrc artnen.')

D E M A J o R.

Ja, kindlief! dat is zoo! Maat wie zijt gij dan? Hoe is uw naam ?

LOUISE.

Ik heet Louife. Maar lieve, oude vader! gij zijt foldaat; gij moet slie ongelukkigen befchermén ; be-fcherm gij ons toch tegen den Pr^fident, Hij is,nbsp;U wil ik het wei zeggen , hij is de moordenaar vannbsp;mijne moeder. Ik beef, bem te zien.

D E M A j o R.

Wie? kind! wie? De Piasfident Walborn de moordenaar van uwe moeder? Wat? is dat waar? hoe ^eet uw vader ?

LOUISE.

T'hands Leopold; voorbeen Lehndorf. Hij was de Griend van den Piwfident, en zie — de Praifident

be-

-ocr page 168-

158 DE.DOCHTER DER NATUUR.

beminde mijne moeder, hij liet mijnen vader gevangen zetten, ,en mijne moeder ftierf van verdriet, gelijk ik fterven zal , als hij mij Karei niet wedernbsp;^eeft.

DE MAJOR, loopt toornig been en iveér.

' Hond rp ! houd op 1 Wat duiyel I — Een moordenaar ! en zulk een mensch wordt niet fchaanirood, als hij van don ftamboom fpreekt, waar op zijn naamnbsp;‘figureert. Met eenen moordenaar ? houd I — Kind!nbsp;gij komt niet mede in den ftamboom, en mijnen naamnbsp;wil ik ook niifchrappen. Karei , ik en gij willennbsp;eenen nieuwen ftamboom voor ons maken.

VIJFTIENDE TOONEEL.

WALBORN, DE PRESIDENT, DE VOORIGEN.

W A L B O R N.

Louife 1 f^Zij vallen elkaêr in de armen en blijven zoo fpraakloos jlaan.j

DE PRiEsiDENT, nadert den Major, maar de ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Major keert hem toornig den rug toe.

Ik ben met Karei verzoend , Major! nbsp;nbsp;nbsp;(De Majof

ivijst, met zijren Jlok, naar den hemel, en gaat van den Prafident af.j Hoort gij wel, broeder.' Major!nbsp;ik ben met Karei verzoend ! Broeder! wat deert U!

D *

-ocr page 169-

T o o N E E L S P E Z. '¦

DE MAJOR, wijst Kaar den. hemel. Verzoen U ook met den hemel!

DE PR-ESIDENT.

Kareis geliefde komt in den ftamboom, broeder!

D E M A J o R.

Voor den duivel, neen! zij komt ’er niet in, op parole niet!

DE PRESIDENT.

Wat? begint gij nu? zij komt ’ef in! nbsp;nbsp;nbsp;‘

DE MAJOR.

Neen , zeg ik; Iaat ’er Jaqueau en Cartouche in fchildeten , met galg ea rad ’er om heen ! Laat mijnbsp;ongefchoren!

DEPRA5SIDENT.

Broeder! ik weet niet. —

DE MAJOR.

Dan weet ik het I Holla ! en punctum! Laae gij Kain en den duivel in den ftamboom zetten f.nbsp;maat dat meisje niet.

D E P R * S r D E M T.

Wie is dat meisje ? — Karei! is dat Louife ?

VV A L B o R N»

Dat is mijne Louife! mijn vader?

-ocr page 170-

j5o; de dochter der natuur.

DE PR.fflsiDENT, wil baar Kaderen»

DE MAJOR, fprir.gt 'er tusfchen.

Houd! raak ze niet- aan ! dat meisje is mijne erfgenaam : ware uw zoon 'er niet , ik zou U, opnbsp;hufaren manier , den kop wasfclien. Kent gij denbsp;moeder van dat meisje ? gij ftamboomsgek ! Kijk ,nbsp;den eerften hond bij mijn Esqiiadron , die fteelt ofnbsp;moordt, laat ik uwen ftamboom op den rug vastfpij-keren , en jaag hem zoo weg. Dan is hij gebrandmerkt! donder en hagel!

DE PRZESIDF. NT.

Broeder! wees niet onbarmhartiger dan mijn geweten ! Mijn zoon heeft mij eenen kus van verzoening gegeven: broeder!

D E M A j o R.

Als gij een geweten hebt, dan zal ik zwijgen; jöaar, — cfear twijfel ik aan : dan hadt gij immersnbsp;ten minften den ftamboom in een duifter hoekje gehangen. Wat mensch , die de kanker aan de neusnbsp;heeft , ziet wel gaarn met honderd fraaije gezichtennbsp;in den fpiegel?

DE PR.ESIDENT.

A Broeder, broeder! hoe wrèed zijt gij!

-ocr page 171-

i6i

TOONEELSPEL.

DE MAJOR.

^reed ? daar behoede m'j de hemel voor! —— Liever wil ik een half uurtje naar buiten gaan, Qüijnbsp;gaan, maar LeopoU komt hem te gemoet,')

Zestiende tooneel.

Leopold, de voorigen.

LOUISE.


Mii


'jn vader!


DE MAJOR.

L dit de vader? — Mijn Heer Lehndorf! ik heet ^*lborn , maar ben geen Prtefident , waar over iknbsp;gt; in dit oogenblik, hartlijk verheug. Ik ben eennbsp;man I Gij hebt eene bekoorlijke dochter , denbsp;Êsliefde van mijnen neef Karei. Zij wordt zijnenbsp;''•'oUiv , en daarbij mijne dochter en erfgename , ennbsp;1 Wanneer gij wilt , wanneer gij eenen Walbornnbsp;'^ettrouwt, mijn vriend en broeder.

LEOPOLD.

^Ljn kind! mijne Louife!

LOUISE.

* Vader ! alles was eene vcrgisfing en nu is alles Soed. Mij,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bemint mij , bemint mij alleen;

Vader geeft ons zijnen zegen —

L nbsp;nbsp;nbsp;i» s

-ocr page 172-

»62 DE DOCHTER DER NATUUR.

DE MAJOR, ftil, bij zichzehen.

Bewaar ons de hemel voor dien zegen!

L E o p o D p.

Zijt gij dan nu gelukkig , Louife ?. Den hemel zij dank I (ffij omhelst baar.')

w A L B o R N.

Mijn vader! {bij vat Leopolds band.) ik ben gelukkig ! Zegen mij!

LEOPOLD.

De hemel zegene U gt; wat kan ik arm zwak mensch zegenen! gij blijft toch bij mij?

W A I. B o R N.

Tot aan uwen dood , mijn vader! van het tegenwoordig oogenbük af ben ik geheel en al de uwe.

DE MAJOR, op den Prajident wijzende.

Daar (laat ’er npg een van verre , de heilige Magdalena I

' DE pRiSSjDENT, komt nader.

Lehndorf! ik ben — de Prsfident Walborn, de — moordenaar van uwe vrouw, maar de vader van Karei.

LEOPOLD.

{Legt zijn hoofd op Louifes febouder.) de major, kust den Prafident.

Paar! ik ben verzoend; gij hebt uwe (Iraf weg.

W A L*

-ocr page 173-

163

TOONEELSPEL.

W A L B o R N.

C^Ksr Leopolds band , en beurt hem zachtjes van LouifdS fcbouder in de hoogte. Hij en Louifenbsp;(loepen Leopold wet zacht geweld in de armennbsp;van den Preejident)

DE PRESIDENT.

Verzoening, Lehndorf! in de armen van onze kinderen !

LEOPOLD, met eene z'Makke Jïem,

Verzoening 1

DE MAJOR.

Zoo is liet regt ? Verzoening! Lieve hemel! zie Op dit tooneel neder ; dat is zoo iets voor ons beiden !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(/7i/ loopt haastig in hunne omarmingen , en

het gordijn valt,')

Einde van het derde en laatfïe Bedrijft

-ocr page 174- -ocr page 175- -ocr page 176- -ocr page 177- -ocr page 178- -ocr page 179- -ocr page 180-

i