-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

yL

-ocr page 6-


-ocr page 7-

HET BELEG

' DER

STAD GRONINGEN.

-ocr page 8- -ocr page 9-

1

c nbsp;nbsp;nbsp;sn

HET BELEG

DER

STAD GRONINGEN,

IN DEN JARE

1672.

GESCHIEDKUNDIG TOONEELSPEL,

IN DRIE BEDRIJVEN,

DOOR

A. H O E T I N K.

-ocr page 10- -ocr page 11-

ZIJNE EXCELLENTIE

BARON

GUSTAAF WILLEM

VAN

ï M H OFF,

Gij , die, aan ’thoofd van Gruno’s Staten, Des Vorften wil aan 'tvolfc verklaartnbsp;En ’theil van Heer en onderzatennbsp;Zoo wijs, zoo goed te zaïnen paart!

0—0

Duld,

-ocr page 12-

Dull, dat ik u mijn’ arbeid wijê,

Een echt taf’reel van moed en troinv. Door Gtuno’s dapp’re burger^d»

Herrees ons zinkend flaatsgebouw.

De Schouwburg doe haar’ moed herleven.

En ’(nakroost, aan haar deugd verpand.

Leer op dier helden voetfpoor ftreven,

Tot roem van Vorst en Vaderland.

BE SCHRIJVKa,

PER-

-ocr page 13-

VOORBERIGT.

kloekmoedige verdediging der Jlad Groningen in den jure 1072. toen de Bisfehoppen van Keulen en Munfler,nbsp;na de overheering van Gelderland, Ovtrijsfd en Drenthe, onder bevel van den Munllerfchen bhfehop barendnbsp;VAN GALEN, het beleg voor deze ftad jloegen , kan nietnbsp;anders dan vcrcerende zijn voor de tegenwoordige inwoners; inzonderheid daar het voorbeeld, door de Groningen gegeven, naar het getuigenis vaij onze beste histo-riejehrijvers. 200 veel heeft toegebragt tot de weder-tprigting van den nedergeflagenen moed der overigenbsp;gewesten, en icr afwending van den flag, die destijdsnbsp;ens Vaderland met deszelfs gcheeUn ondergang dreigde.

De vaderlandsliefde der Groningers zulk eene helders flar in de NtdcrlandJ'che jaarboeken zijnde , kan derhalvenbsp;met alle regt , naast de flandvasti^heid der Leijdenarennbsp;enden moed van kenau Hasselaar., ten Tooneele gevoerd worden, den nazaat ter navolging.

Die met de gefchiedenis bekesjd zijn , zulten in dit fluk waarheid en fixie gemakkelijk weten te onderfekei-den. Hier en daar zijn, door de haast, waar medenbsp;hetzelve gedrukt is, eenige taal - en drukfouten inge-flopen, die de lezers goedgunfitg gelieven te verfchoonen.nbsp;Overal waar Rabenhaupt flaat, moet van Rabenhauptnbsp;gelezen worden.

IVarme vaderlandsliefde ieflitrde mijn pen. Schoten mijne krachten hier en daar te kort, men ver geve hetnbsp;aan mijn ijver en goed oogmerk.

»E SCHRIJVER.

-ocr page 14-

N.

Cluving, PrefiJerendc'Burgemeester der Had Groningen. Karei van'Rahentiaupt, Luitenant ¦ Generaal en Kom-mandant der Had.

Mevr. van Rabenhaupt, Baronnesfe de Recke, geboren tot den Horst.

Chllöue’, }

Brigitta, Dienstmaagd van van Rabenhaupt.

Hertog van Holllein Pleun . Kommandant van het voetvoiki De Kolonel Stoltzenburg, Kommandant der ruiterij.nbsp;Wichel s. Kapitein der jludenten.

Van ïhijnen, voorlvlugtige Koster uit Koevorden. Stoffel, Soldaat en Oppasfer bij den Generaal.

Een Doopsgezind!.

Een Grijsaard.

Een ftervende Student.

Een Burger.

Een Vrouw.

Een Soldaat der (iedelijke bezetting.

Van Galen, Bisfehop van Muujier, Bevelhebber der btl leger aars,

Schuilenborgh, Geheimraad van den Bisfehop,

Overjle- Luitenant Giubbe. nbsp;nbsp;nbsp;'

Hopman Mooij.

Drie .Munftetlche Soldaten.

Een Sshiidwacht op de Munfierfche fchans.

Vrouw Machten.

Z W IJ G E N D E.

Vier Raadsheertn Torman,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*1

Van Eijbergen, ƒ nbsp;nbsp;nbsp;htzttiing.

Ten Berghe, Luitenant der jludenten.

Gockinga , Vaandrig der jiudet}ten.

De Torenbfwaatder in de Munjlerfche fchans.

Staatfche Soldaten, Burgers, StudsnUn, Polakken tn Munflerfohi ExwMen,

-ocr page 15-

het beleg der

STAD GRONINGEN;

IN DEN JARE

t 6 nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J2. .

GESCHIEDKUNDIG TOONEELSPEZ^

EERSTE BEDRIJF,

liet Toonecl ycrbeeldt eene kamer, ten huize van de» (teneraal vanRabenhaupt.

ÉÉRSTE T O O N E E L.

Van Rabenhaupt, Cluving.

C 1 u V i n g.

Vergun mg , mijnheer van Rabenhaupt! eer d» krijgsraad vergadert, u een oogenblik de belangensnbsp;mijner arme burgerij aan te bevelen, en, om deanbsp;dringenden nood, te fmeeken ....

Rabenhaupt.

Sedert wanneer moet men mg fmeeken? Onvoorwaardelijk aan mgnen pligt gekluisterd, hoor ik met vermaak naar alles, wat hier mede niet ftrydig is-Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ni8gt;

-ocr page 16-

C S gt;

ISIiemand belioeft mij te fmeeken, en gg vooral niet; brave man! die aan het welzgn der ftad alle uwenbsp;zorgen wydt. Slechts nu en dan verfchillen wij vannbsp;ftegrifpen , gij befchouwt de zaak als burger, ik alsnbsp;foldaat; maar echter hadden wij altoos eenerlei doel;nbsp;liet behoud dezer vesting en het geluk van uw VS-deriand, dat ook het mijne geworden is.

C 1 u V i n g.

bvcT de w^ze uwer verdediging wil ik niet fpreJ ien. Gij zijt het vertrouwen der algemeetie Staten,nbsp;die u aanftelden , volkomen waardig. Ik wilde Ünbsp;ilechts verzoeken , de ongeregeldheden.......

Rabenhaupt.

Ongeregeldheden ?.. Wie heeft dezelve gepleegd fij Waar cfl wanneer?...

C 1 u V i n g.’

ïlehas!' zij gcfchieien dagelijks.

Rabenhaupt.

Én worden geflraft, heef Burgemeester! Men tsa filets van den foldaat verdragen. Afgemat door denbsp;Veelvuldige ongemakken van den dienst, komt h^,nbsp;ïia den dood ftoiitmoedig onder de oogen gezien tenbsp;ïiebben, in zijn kwartier terug, en verwacht tennbsp;minden een vriendelijk onthaal. —^Maar, wat is Crnbsp;dïu nu weder?

C 1 u-

-ocr page 17-

lt; 5 gt;

C 1 n V i n g.

Afpcrsfingen van geld.... Mishandeling aan eene ongelukkige, wiens man op zijnen post.....

Rabenhaupt.

Niet verder! Lever mg den fchuldigen. Is gj %ewigs, eene geftrenge ftraf zal hem weldra treffen.

C 1 u V i n g, (de» Generaal een papier overhandigende.^

Zie hier de zaak, gelijk zij voorgevallen is!

Rabenhaupt, (het papier inziende.')

Een foldaat van het regiment van Koningsmark ? Duivelsch ! Hij is reeds in hechtenis , zie ik:nbsp;goed. -Uwe burgers hebben zich gisteren kloek

moedig gedragen. De ftudenten hebben uitgemunt. Ik ben zeer over hen te vrede. En ik wil niet, datnbsp;de moedwil des foldaats liet loon hunner opoiTerin.nbsp;gen zijn zoude.

1 u V i n g.

De burgerij kent uwe edele denkwijze, en ik weet-»iet, manheer Rabenhaupt! wat ik meer in u moec vereeren: de dappere verdediging onzer ftad , of denbsp;5 ver, Waar mede gij de goede orde tracht te handhaven.

Rabenhaupt.

pit Itatfte is voornamelijk uwe taak, en wordt zolt;*i A anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weit

-ocr page 18-

( 4 y

vel door u behartigd, dat ik bijna niet nooéig heb mij hier mede te bemoèjjen Overal, waar-de man! zjjt g^j tegenwoordig. Waar flechts eennbsp;vonk befpeurd wordt, brengt men dadelijk hulp toe.nbsp;De weetlooze doopsgezinden , vrouwen , kinderen,nbsp;allen zijn door den zelfden geest bezield. — ja •nbsp;wordt de ftad bevrijd en het zinkend fchip van ftaafnbsp;nog in behouden havtn binnen gelootst, dan zal Oro«nbsp;ijingen’s butgerjj ten yporbeelde aan het nakroost vertrekken.

C 1 u V i n g.

JSog geene narigten van uwe vrouw en uwen zoon, Jteer Generaal?

, nbsp;nbsp;nbsp;Rabenliaupt.

Geene! Roer deze fnaar niet aan, mijn vriend!

Op het oogenblik, toen wij..... Maar , zie daar de

Jeden van den kr^gsraad!

TWEEDE T O O N jS E D.

J)e vortgen’, de IJertog van Holftein Pleun, lt;ie Kolonels StoUzenburg, Jottaiu en vatjnbsp;®ij bergen.

Rabenbaupt.

Mijne bceren! Gedurende de vijf weken, in wel-^5 wij door een geducht leger beftteden worden, is

«lie*

-ocr page 19-

C s )

lilieder moed en ftandvastigheid mg bg alle gelegenheid gebleken. De vermetelheid onzer vganden, hunne verbittering, het verraad van een aantal eerloozen, die bij de aannadering des vijands de fchoonfte vestingen van ons Vaderland, zonder flag of ftOQt, ver.nbsp;lieten, of tegen goud in des vijands handen overleverden , heeft ons in deze ellende geftort;, Naauwe ¦nbsp;lijks, is het gebouw voltrokken, waar van Willenjnbsp;de I, die getrouwe vader des Vaderlands! den grond-fleen gelegd heeft, of wg zien ons door de trouiv,nbsp;loosheid der verbondene Votften op den tand desnbsp;ïfgronds gebragt.

C 1 u V i n g.

De Hemel zal dien overmoed ftraffen?

Stolrzenburg.

En onze waterleeuwen .... Leve de Ruiter! Zulte mannen zgn er te weinig op de wereld. Zoo lang Chattam genoemd wordt, zal ’smans naam bijnbsp;vriend en vijand in zegening blijven.

De gemijterde roovers, de bisfchoppen van Munftet en Keulen i fpanden, op hoop van eene verachtelijkenbsp;winst, met die Votften zamen, ten einde aldus metnbsp;vereende krachten den bundel pijlen los te rukken»nbsp;en daarna den roof onder elkander te deelen.

-ocr page 20-

S t o 1 t z e n b n r g;

bat zij den huid maar niet verkoopen, voor zij den beer gevangen hebben.

Rabenhaupt.

Helaas! met ongeloofelijke fnelheid dringen de Fran-fchen door , tot in het harte van ons Land; en , o diepe vernedering! de ftandaard der vijanden waait op Utrechts wallen.

C 1 u V i n g.

De vestingen vielen grootendeels door verraad is hunne handen.

Stoltzenburg.

Die eeiloozen ! De donder der wraak verplette hen! Hunne namen worden ten vloek der eeuwen!nbsp;Hunne gedachtenis verga van onder de menfchenl

Rabenhaupt.

Ook van Galen vindt alle poorten voor hem geópend. Bq zijne verfchijning vlugten mannen, wier Vaderen de fchrik der fiere Spanjaarden waren.

O mqn Vaderland! Hoe diep 'zijt gg gevallen! ïweedragt heerscht onder uwe regenten, verraad i*nbsp;Uwe muren.

-ocr page 21-

C t 3

s t o 1 t z e n b u r g.

Dapperheid in onze vuisten; trouw in onze ten; eendragt in onze vergaderingen!

Rabenhaupt.

Zwolle, Hasfelt, Steenwijk enDev'hter, zgn doof den vijand veroverd. De eerlooze Boerzema verriednbsp;deze laatfte plaats. Met zestien duizend nlan belegerden zjj eindelijk Coevorden. De brave van Buruninbsp;verdedigde zich dapper. Maar drie fchurken lluiteiinbsp;Zonder zijn weten een verdrag, en — de fleutel oU',nbsp;2er provincie was in van Galens handen!

Stoltzenburg.

Jammer voor hem, dat hg de poorteü vati Groniti-i gen hier niet mede ontQuiten kan,

R a b e n h t U p t.

Dank uwen moed! Alle zgne pogingen zgn mis* !ukt; en het is tevens op dezen grond, dat ik nognbsp;verder in onze verdediging volharde. Wij hebbennbsp;immers, aan niets gebrek. Overbeek, in weerwil dernbsp;Engelfche vloot, behouden uit de Indiën te Delfzijlnbsp;binnen geloopen, heeft ons op nieuw van kruid ennbsp;ammunitie voorzien. Van tijd tot tijd hebben wgnbsp;vetfehe troepen zien aankomen , en, d»n Hemd zijnbsp;gedankt! hec getal der gefneuvelden is zeer gering,

5 t o 1

-ocr page 22-

t 8 )

Stoltzenburjr

Men heeft, in dezen nacht, een meer dan ge’it'óo» gewoel in ’svgands leger befpeurt.

De Hertog.

Van Thijnen is reeds vroeg bq mq geweest. Hij is dezen nacht uit ’s vijands leger terug gekomen.nbsp;Ik heb hem bevolen zich hier, aan het huis van dennbsp;heer Generaal, te vervoegen, ten einde vcrflag vannbsp;zqne verrigüngen te geven.

Stoltzenburg.

Die van Thqnen is een kerkuil: ik vertrouw henj flechts ten halven.

RabenhaupC.

Ik ben van zijne eerlijkheid overtuigd. Voorheen koster te Coevorden, en landmeter tevens, heeft hijnbsp;aldaar de legerhoofden leeren kennen. Van alle mqnenbsp;fpionnen is hg de bekwaamde. --- Daar komt kq k

DERDE T O O N E E U,

De varigen, van Thqnen.

Van Thqnen.

Is het aan een’arm’ man geoorloofd, uwe manhaft# en hoogwijze heeren te verhalen, hoe Barendje hetnbsp;maakt?

R g-

-ocr page 23-

^ ^ 3

Rabenhaupr,’

spreek t ,

Maar hebt gjj ni«s voor wg»

Van Thijnen.

Voor dit tnaal niets: maar ik weet dat mevrouT^ éeer welvarende is; dat zij ftandvastig alle beproevingen des fatans wederftaat, en getrouw in den Heeranbsp;volhardt.

Rabenhaupt.

Hebt gq dan mijnen brief? . . . «

Van Thijnen.

Overhandigd, manhafte heer Generaal! En . . •* •»

Rabenhaupt.

Genoeg over mqne bijzondere zaken! Thans toC dc hoofdzaak!

Van Thgnen.

Tot de hoofdzaak!

De manhafte heeren gelieven te weten.

Dat ik, na lang en angftig zweeten ...»

Stoltzenburg.

Kwel onze ooren niet met uwe rijmelarq. Korc

*fl

Vail

-ocr page 24-

C 5

Van Thijneni'

Kort üf! Gister middag ter ftad uitgetogen 4 kwam ik , na vele omwegen, te Haren. Onze booz»nbsp;Griet C1) heeft daar eene rare grap aangevangen. Ba-lendje had een’ grooten maaltgd aangelegd, waartoenbsp;alle zgne officieren genoodigd waren. Zoo als denbsp;knecht de hoofdfchotel op de tafel wil plaatfen,nbsp;komt er een aardig, klein kogeltje, en Haat hem deö-zelven uit de handen. Eensklaps (loven de gastennbsp;•uit elkander, en onze boöze Griet had hen alle 'ver-«lere eetlust benomen.

Stoltzenburg.

Ha! ha! ha! Had hij den kop van van Galen ins1 gelijks mede genomen!

R-abenhaupii

Verder!

Van Thgnen..

Ik ging naar klaas Buiter, en vroeg hoe de zaken gefchapen ftonden. Naar zijn zeggen, kon men aannbsp;, alles zien, dat men het beleg moede was. De vjjfnbsp;ilukken, waar mede men uit het Keulfche kwartiernbsp;de ftad had befchoten, waren verlamd. Bij den laat-Ilen uitval, die de onzen gedaan hadden, was een

over-

1

Een hekcnd ftuk 'kanon , het ¦welk in het arja-naal te Groningen langen tijd bewaard is gewordjn.

-ocr page 25-

C » )

Oj'erfte , twee kapiteins en een dertigtal foldaten ge* bleven. Bovenal betreurde men het gemis van dennbsp;overfte - luitenant, dien de onzen mede nanien. Dienbsp;Bclials kinderen!

Rabenhaupt.

Vervolg!

VanTbijii®n.

Buiter had van kapitein de Mooi) vernomen, dat men de flad dezen nacht zoude beftormen, maarnbsp;vooraf nog eene proeve wilde wagen, om mijnheernbsp;den Generaal tot de overgave te bewegen.

Rabenhaupt,

Wel nu! wg zullen hen afwachten.

)

De Hertog.

Zekerlijk al weder het oude liedje: beloven e« dreigen.

S t o 1 t z e n b u r g,'

Wij kennen de waarde van beide.

V a n T h ij n e n.

Buiter had werkelijk eene ontzaggelijke menigte, wagens zien oprijden, alle met moordtuig voorzien.nbsp;Men beweerde, ^at die de ftad wel dwingen zouden-

-ocr page 26-

C t* gt;

Doch hij was van gevoelen, dat dit alles gefchiedde, om hun wezenlijk oogmerk te verbergen.

Rabenhajipt.

Kan men veilig aan den post komen, die zij ecrgij-ter ten zpid-ooijten van de ftad bezet hielden?

Van Thijnen.

Daar is Hechts een officier en twintig man. Ec hcerscht de grootfte onachtzaamheid. Reeds tweenbsp;malen beb ik de fchildwachten Capende gevonica.

^toltzenburg.

En gij liet hen het leven?

Van Thijnen,

Dit behoort niet tot mijne zaak. Waar ik bet Rand en den Hemel dienen kan, doe ik het gaarne. Iknbsp;liaat dat volk, als de pest, want het zijn heidenen.nbsp;lUaar, ooj lifn te dooden, daar toe hen ik niet geroepen.

Stoltzenburg.

Doch wel om heh te verraden.

Van Thqnen.

Het zijn IVIoabiten , ca dus . . •

Stoltzenburg.

, Al waren het Amalekiten, Maar, dat verftaat gjj niet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R

-ocr page 27-

C IS gt;

ïlabenhaupt:

It bedank u van Thijnen. Reken op «Ijne etkeai feais, en wacht mijne nadere beveleiu

Van Thijnen.

Alleronderdanigst, manhafte heet Generaal t De

Heere zegene uw doen en laten, nbsp;nbsp;nbsp;af.^

y I E K D E T O O N E E L,

Et vorigen, zonder van Thijnen»

Stoltzenburg.

Die man heeft edele beginfelen!

Rabenhaupt.

Hij handelt volgens de zijne, die zekerlijk de onzsi Uiet zigo zouden,

Stoltzenburg.

Neen! Het zwaard in de vuist, regt op den man aan { Geene omwegen ! Oog in oog! Heeft mennbsp;overwonnen, men is dadelijk verzoend en kent geen*nbsp;vijand meer.

De Hertog,

Zoo denkt de held.

-ocr page 28-

lt; *4 3

Rabenhaupw

r. Elk dénkt naar zijne opvoeding. Van Tliijneg is een eerlijk man en dient met üver onze zaak. Ditnbsp;is ons genoeg.

F IJ F D E T O 0 N E E L.

Dl V origin, kapitein WichCrs.

' nbsp;nbsp;nbsp;W i c h e r s.

Een vjjandelyk officier, door de Ooster-poort bin-nen gelaten, is hier aan uw huis gebragt. Jk vraag uwe orders.

Rabenhaupt.

Dat hq binnen kome I QVichtn af.J C 1 u V i n g,

, Vaart wel, mijne hecren!

Rabenhaupt.

Waar heen, heef Burgemeester ? Voor u hebbes} wq gecne geheimen.

ZESDE T O O N E E L,

De vorigen. Kapitein Wichers, dc overjle¦ iuj, tenant G r u b b e , geblinddoekt.

Rabenhaupt, 0‘g‘n Wichert.') Ontbind mijnheer! (iVichcrs neemt den blinddeek weg.)

R at

-ocr page 29-

lt; M gt;

' Rabeahaupt, (Jegen Gruhie!)

(Ueef ons uwe begeerte te kennen gt; mgnheer i

G r u b b e.

Door mijne meesters gelast zijode , mjj tot dea Kommandant in het bijzonder te vervoegen, weet iknbsp;niet , . . .

Rabenhaupt.

Het is aan ons gezamenlijk, dat de‘verdediging der ftad is toevertroiiwd. '

G r U b b e, den Burgemeester wijzende.')

Maar deze heer . , . .

Rabenhaupt.

Was hoofd der ftad, voor gij ons met uw bezoek V’eteerde, is nog bet hoofd der burgerij, en een mannbsp;van eer, gelijk wij allen. Wij verwachten van U,nbsp;dien de Bisfehop met deze zending vereerd heeft,nbsp;niets anders, mijnheer! — Uw last?

G r u b b e.

De ftad, uit naam van mijne doorluehtige meesters op te vragen; u het gevaar, dat gij bij weigering tanbsp;wachten hebt, voor oogen te ftellen ; en hunne goede geneigdheid te verklaren jegens mannen, wier oor-logsdcugd verdiende eene betere zaak te verdedigen.

R «•

-ocr page 30-

C iO

Ratenhaupf.

quot;Waarom vraagt gij van ons de ftad, daar litvö meesters tot voor de poorten genaderd zijn? Watnbsp;zoude ons tot de overgave bewegen? Sedert meernbsp;dan vijf weken hebt gij alle uwe krachten beproefd:nbsp;en welke is de uitflag? Uw gefchut verlamd! Dagnbsp;aan dag overloopers, die onze magt verfterkcn! Hetnbsp;verlies van een aantal dappere mannen en van hetnbsp;bloedgeld, waar voor uwe meesters hunne ondeida'nbsp;aen aan Lodewijk verkochten.

G r u b b e.

De uitwerking van ons gefchut kunnen wij uit on» leger zien. De puinhoopen, waar over men gaat,nbsp;doen zelfs aan een’ blinden de ruïne uwer ftad ondervinden.

Rabenhaupt.

Toegeftaan, dat uw gefchut een aantal onzer hni-zea genoopt hebbe, dit heeft onze burgerij uog geen* oogenblik ontmoedigd.

Cluving, (mt vuur.)

Ontmoedigd? Integendeel! Hun Ijver is er doof aangevuurd. De voorzigtigheid had hen, reeds vooraf, hunne beste panden en goederen in het noordel^fcnbsp;gedeelte der ftad doen bergen. En er is niet édanbsp;burger dezer ftad, die niet gaarne voor het algemee-ae vvelïga goed en bloed over heeft. Ia alle uwe

plan*

-ocr page 31-

Cl?)

•ylannen liebt gij u bedrogen geven den. Gij rekendsc op verftsndhouding , het verfchil onzer godsdienftig*nbsp;geveelens, verraad! — Niets van dat allés! — Mannen, vrouwen, kinderen, allen hebben één ziel, éénnbsp;gevoelen, het behoud der Had en het heil des V®»nbsp;derlands!

G r u b b o.

Wat zal het gevolg dier verwoestingen zijn? Wsat toe uwe vrouwen en kinderen aan de verfchrikkingegnbsp;des krijgs bloot te (lellen , daar gy in het eind®nbsp;_toch,...

C 1 u V i n g.

Waart gij Hechts éénen dag getuige van den moéd onzer heldinnen! Niets kan denzelven ter nederflaan Inbsp;Verfchrikkelijke, maar echter bemoedigende tafree-len! — Onder het hevigfte fcliieten, terwijl alles innbsp;Vuur en vlam ftond, zag ik eene ongelukkige. Eennbsp;(luk van een’ bom fcheidde haar den arm van hetnbsp;ligchaam , en verbrijzelde te gelijk den zuigeling»nbsp;dien zij hare brandende woning ontvoerde. Be moederlijke angst doet haar hare eigene fniart vergeten.nbsp;Als zinneloos. Haart zij op haren lieveling! In diennbsp;zelfden toeftand neemt zij den haar afgefchoten armnbsp;van den grond op, en vraagt aan wien denzelvennbsp;behoorde. Men fnelt haar te hulpe. ,, Geen nood!”nbsp;roept zij ; ,, fnijd af ’t gefchroeide vleesch. — Datnbsp;»en 4e öad beboude, en ik zal mijne fmart verge-

e nbsp;nbsp;nbsp;«a

-ocr page 32-

( Ï8 gt;

ten!” Zoo doen onze vrouwen, wat ztillen de man»

nch dan niet doen ?

Rabenhaupt, (^met drift ^

UW last betreft dan alleenlgk de overgave der ftad ï

G r u b b e. -

Laat u door geene driften vervoeren- Gg rekent op een Vaderland; gij hebt geen ander, dan het geennbsp;Lodewijk u verkiest te geven. Geheel Utrecht ennbsp;Gefderland zijn in zijne magt. Een gedeelte van Holland is door zijne benden bezet. Gansch Ovcrijsfelnbsp;en Drenthe zijn door onze wapenen veroverd. Allenbsp;de fortresfen, vestingen......

Rabenhaupt.

Waar toe die optelling? Wij raadplegen alleen met onze verpligting, om deze ftad te verdedigen, en zullennbsp;tot aan onzen laatften ademtocht hierin volhouden.

G r u b b e.

En wat zal uw lot zijn, wanneer bij de geheele onderwerping deze ftad aan ont ten deele valt ? Watnbsp;hebt gij dan van de regtvaardigheid onzer Vorften tenbsp;wachten ?

Rabenhaupt.

Misfchien den dood. Ik ken uwe meesters. Maar het is voor den krijgsman fchooner, tot loon zijner

pligt-

-ocr page 33-

C 15 )

pligtbetraehting door het zwaard eenes beiils om te komen, dan, in aanzien verheven, met een wroegendnbsp;geweten tot zich zelven te moeten zeggen : „ ik hebnbsp;„ den ftaat verraden; ik ben de oorzaak van zijnen

ondergang geweest.”

G r u b b e.

Zoo gij de tevredenheid der overwonnene deden kendet!

Rabenhaupt.

ïk wil geloven, dat er lage zielen gevonden wor» den, die de opgaande zon aanbidden; hunne beulennbsp;vleijen; ja zelfs welligt tot onzen val medewerken,nbsp;omdat zg vreezen, bij eene verandering van zaken,nbsp;Tekenfchap van hun gehouden gedrag te zullen moe-,nbsp;ten geven.

G r u b b e.

Rede en zachtmoedigheid zijn dus niet in ftaat uwe hardnekkigheid te buigen: zoo hoor dan nunbsp;den last, die mjjne meesters mij bevolen, u ,aan tenbsp;kondigen, in geval van verdere wederflreving.

Rabenhaupt, (bcdaard.y

'Wij hooren.

G r tl b b e.

Jpdien vdör het middaguur de whte vlag niet op C anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

-ocr page 34-

c ao )

(Jétt fint Martens toren waait, zal otizé oorlogsmagt uwe wallen beftormen, en alJet over de kling jagen.

Rabenbaupt.

Doet gö uwen pligt: w^j weten den onzen.

G r u b b e.

Gij zoekt uwe vrees achter uwe gelatenheid te verbet gen.

tgt; c Hertog.

Wij vrezen God, eeren onze overigheid, en doen ónzen pligu

G r u b b e.

In naam der menschheid ! Weer de rampen der aan uw toevertrouvvde flad, waar alles verloren is;nbsp;te meer daar uw geheele (laat ten ondergang helt,nbsp;«n deszeifs ontbinding nabij is. Wat zal hiernbsp;¦w moed baten? Twee en twintig duizen foldaten,nbsp;aangevoerd door de bekwaamde mannen , in den oorlog gr^s geworden, branden naar den roof, die hennbsp;bij eene beftorming is torgezegd. — Welk een tafcreellnbsp;De menschheid ijst bij deze gedachte 1 Ontfluit uwnbsp;hare voor het mededogen, en......

Rabenhaupt.

Kiet verder, mijnheer! Ik heb u bedaard aange-boordj'zoo lang gij ons uwen last ontvouwdet; maar

na

-ocr page 35-

nu O”** trouw begint te verdenken, verbiedt en^ het eevocl van eigenwaarde u langer gehoor te verleenen.nbsp;— Vertrek, en zeg aan uwe Vorften, dat wij beftendignbsp;dcie fde zgn; dat wq den dood even Zoo wel algnbsp;hunne bedreigingen verachten, en dat wij om geennbsp;lief noch leed onzen pligt zullen verzaken, (^tegennbsp;Wichcrs.'j Bind mijnheer den doek voor de oogcnnbsp;ea geleid hïta tot buiten de Vitallen,

(GtuUe M Wkhttf af.)

ZEVENDE T O O N E Ê L.

Rabenhaupt, Clnving, de hertog van Holftein Pleun, de io/oae/s Stoltzenburg,nbsp;Jorman van Egbergen.

Stoltzenburg.

Het bloed kookte mij in de aderen I Niets dan de onbegrensde eerbied voor uw’ perfoon weérhield mij,

Rabenhaupt.

En bet legt der volken. Verzamelt uwe benden, tnijne heeren! en komt dan bg mij in mijn kabinet,nbsp;teu einde onze maatregelen te nemen. En gij, waarde heer Burgemeester! gelief aan de burgerij ons onderhoud mede te deelen , maar verzwijg hen de ellende van den algemeenen (lorm, die hen over het hoofdnbsp;hangt. Laten de achttien burger-vaandel», de ftu-dentea en alle weerbare mannen, zich gereed houden ,nbsp;C 3

-ocr page 36-

t sa )

teh einde het plan uit te voeren, dat wij ter bevrq-ding der ftad beramen. De Mennonieten en de vrouwen moeten op de hen aangewezene posten geplaatst worden , ter blusfing van brand. Men moet zijnen vijand wel niet vreezen, doch hem ook niet gering achten.

(öl/e, behalvt Rahenhaupt, af.')

' 'JCHTSTE T O O N E E L,

Rabenhaupt.

God , befchermer der onfchuld en der 'deugd ! ¦Verlos deze ftad uit de handen harer vijanden. Laatnbsp;hunne trotfche aanflagen te fchande worden , en mijnenbsp;goede burgerij, in eene glansrqke zegepraal, het loonnbsp;barer opofferingen, de bron van hunnen toekomfti;nbsp;gen welvaart vinden 1

NEGENDE T O 0 N E E L, Rabenhaupt, Stoffel,nbsp;Stoffel.

Bij het uitgaan, flopte de vreemde officier mg heimelijk dezen brief in de hand. (hij overhaiidigtnbsp;iinzüicn, en vertrekt, op een' wenk van Rabenhaupt.)

T I E Pi,

-ocr page 37-

^ C 23 )

tiende tooneel;^

Rabenhaupt, (Jict opfcfirift Iczendt.')

„Aan den kommandant.” Een vorfteljjk zegel! ^al ik hem open breken? Wat mag bij wel lievat*nbsp;ten? . . . Nieuwe aanbiedingen, lokaas! ^na eenignbsp;heienken.') Gij kunt dit papier vrijelijk openen,nbsp;Rabenhaupt! Gij zijt immers een man. ook in ditnbsp;net zal men u niet vangen, (hij breekt den brief opennbsp;en leest, j ,, Ingevalle het den overfte - luitenantnbsp;,, Grubbe, mijnen bijzonderen vriend, niet gelukkennbsp;„ mogte den heer generaal Rabenhaupt in een afzon*nbsp;9 9 derlijk gehoor te fpreken, dient deze, ten eindenbsp;9, mijnen vorfteljjken wil, hem in perfoon betrelFen-,, de, bekend te maken. Uwe gemalin en zoon, mjjn-9, heer! bevinden zich, federt mijne komst voor dezenbsp;99 Had, op een naburig adelqk flot, in mijne bewa*

9, ring.....” Hemel! . . . mijne Sophia! . . .

,, Aldaar zijn zij, tot dus verre, met de, aan hun-

„ nenrang verfchuldigde, achting behandeld gewor-„ den. Op dit oogenblik zijn zij in mijn hoofd-„ kwartier.” — Van Thijnen heeft mij bedrogen! ... gt;, Uw gedrag zal hun lot bepalen. . . Almagti-ge! — ,, Ik weet dat de raad u naar de oogen ziet.nbsp;9, Als gij dezen middag de klok van édn hebt hoorennbsp;,9 dagen, en de witte vlag niet op den fint Martensnbsp;99 toren (laat, denk dan maar: nu wordt hun vonnisnbsp;„geveld, nu jlcrven zij , vrouw en kind! Rabenhaupt Inbsp;9) hun leven is in uwe handen. — Tweemaal hon-

„derd

-ocr page 38-

C *4 3

,, derddiftzend guldens , generaal in* Ftanrchen of •9 Engelfchen dienst,en onze bqzondere genade, of—nbsp;M hun dood en uw val! Bellis.”

f ,, B A R E W D.”

„Bisfihop van Munficr.quot;

,,Hun dood en uw val!” - Bravo! De wolf

in het fchaapsvel. - Geestelijke huichelaar }

gij rekent buiten den waard. - Sephia , aangebedene vrouw! dierbare Hendrik!..... O! mij

rampzalige ! . . . Hoe u te redden ! En mijn pligt, mijne eer , zuiver , onbevlekt selijk uwe onfchuld,nbsp;tevens te bewaren ! (^Eenig fiilzwijgen.') Ik bellis;nbsp;ja! voor eeuwig! Gij zelve, Sophia! gij zelve zoudenbsp;mij verachten, zoo ik mijne eer. . . . Neen! lunbsp;eeuwigheid niet ! Wij zullen elkander wederzien,nbsp;onzer waardig' Ja! boven de darren zullen wij elkander wederzien! . . . {Hij verzinkt in diepe gedachten; sindeiijk fpringt hij, fchUlijk, als uit eenegnbsp;droom, op.') Ha! dank, dank Almagtige!... Holla lnbsp;(^Stufel verschijnt.) De kapitein Wichers! op hetnbsp;oogenblik in mijn kabinet! (^Stoffel gaat af .) Hetnbsp;zij zoo! . . . . Hem naar het hoofdkwartier gezon-den! — Sophia! bij God! ik zal u redden , u en on«nbsp;kind! Zoo niet, dat dan alle mijne krijgsget-angensnbsp;met u. . . . Ja! wreken zal ik ii, verfchrikkelijknbsp;wreken ! Ik zal ren lijkvuur voor u ontftekcn, waarnbsp;plunder en Keulen over rouwen zullen.

Stoffel.

R a.

pj kapitein wacht op uwe bevelen,

-ocr page 39-

C “5 )

Rabenhsupt.

Goed. Gij blijft bier. Ik ben voor niemand te fpreken. QRabenhaupt af.)

ELFDE T O O N E E L.

Stoffel, {alleen.)

„Ik ben voor niemand te fpreken.” En hjj wil mei den kapitein fpreken. — Nu, als dat geen leugen is,nbsp;dan weet ik het niet. Vrouwe Brigitta zegt: mennbsp;mag niet liegen. Maar als de generaal het doet, magnbsp;ik het ook wel doen. Men moet in dit huis al watnbsp;afwachten. Van den ouden , klappen ; van moeder Brigitta, knorren; van de jonge jufvrouw, minnebriefjes. En dan wordt men, boven dkn, nognbsp;alle morgen met die fatanfche kanonnen wakkernbsp;getrommeld. Was ik maar in Wesiphalen gebleven! .... Maar het is hier toch, in allen gevalle, beter dan op den wal. Daar is het: hom!nbsp;bom! paf! Weg ben je! — Wat zou mijne moedernbsp;wel zeggen, als ik baar eens zonder kop te huisnbsp;kwam! Mij dunkt ik hoor het al: loeris! was j*nbsp;maar te huis gebleven. Nu ja. daar viel juist ooknbsp;niet veel te bikken, en Hagen geen gebrek. Vadernbsp;was Ook zulk een oude ijzervreter , alg; ... Zacht!nbsp;zacht! Daar komt onze freule met dat oude hekfen-kind. Ik wil me hier eens verfteken, en hooreanbsp;Vat die OU weder voor nieuws hebben.

-ocr page 40-

C =5 )

TWAALFDE T O O N E E L.

fcharlotte, Brigitta, (iStofd verfcholeii.')

B r i g i t t a.

Maar lisve freule! waar toe die ongerüstheid ? Goede hemel! die jeugd! die jeugd ! Het mag ftorraea of donderen, ja, lieve God! zelf in den hemel, geloof ik, zouden zij noj aan Kupido denken. Ik voornbsp;mij ben flechts eenmaal in mgn leven van dien bazen vijand aangevallen : maar ik bood manmoedig te-genüand, en ben maagd gebleven tot op den huldigen dagi

Stoffel.

3Mu! dan Zul je ook wel maagd derven.

Charlotte.

Gij verdaat mij niet. Ach! ware mama flechts hier! - Deze zou mjj nimmer zoodanig ge

kweld hebben. — Wat zou papa van Wichers be-geeren ? Hij zeide mg, dat papa hem alleen moest fpreken.

Brigitta.

Wie weet! Misfehien wil papa u eens verras-fen. Maar, helaas! de vreemde, officier, die hier geweest is, zal h,‘m wel weder allerlei muizenestennbsp;in het hoofd gezet hebben. En wat zal mijnheer

uw

-ocr page 41-

( a? gt;

KW vader voor «1 zijne moeite nog krggen? Op het laatrte moeten wg er toch aan.

Charlotte.

Nooit! Zoo lang papa leeft althans niet. Maar, mijne lieve moeder! mgn goede broeder! ach! . , .nbsp;Wichers heefr reeds twee malen verlof gevraagd, omnbsp;hen met eenige vrijwilligers uit ’svijands geweld tenbsp;gaan rukken; maar papa zegt, dat hij geene viijheidnbsp;heeft, hun leven voor zign bijzonder belang in danbsp;weegfchaal te flellen.

B r i g i t t a.

Hg eischtte Zeker uwe hand ter belooningS

Charlotte.

Hij eischte niets, maar liet zijne belooning aan papa over.

B r i g i t t a.

En gij wildet zekerlijk bq den ouden man een goed woordje voor hem fpreken,

Charlotte.

Ik fidderde op het denkbeeld van het gevaar, waar in de goede jonge zich wilde dotten: maar het ijslijk lotnbsp;mijner moeder!... Brigitta! o, eene moeder!... Gaarne had ik niij zelve onder zijn gevolg begeven; mijnbsp;met hem in het midden der vijanden geworpen; dCidcuEnbsp;yaa hunnen kerker verbrijzeld, en , met mgnegt;i

P a nbsp;nbsp;nbsp;•Wichctq,

-ocr page 42-

( «8 gt;

Wiciiers aan de hand, hen zegenpralende in papa’s *rmen terug gevoerd.

Stoffel.

Dat zoude eene niooge vertooning zyn l Charlotte.

Wichers bemint mama, even zoo teeder als zyne eigene moeder. Misfchien wil papa thans tot ditnbsp;«iterfte middel zijn’ toevlugt nemen. lVIi«fchien..,nbsp;o! ik kan er van heven. Ach! ik zie hem nimmernbsp;weder; nimmer! nimmer!

B r i g i t t a.

Hij is immers nog niet eens vertrokken.

Charlotte.

Aan zijn leven 'hangt het mijne. O liefde! gi) verfcheurt my het harte. Hoe menig bang uur hebnbsp;ik u reeds te wijten! Afgefcheiden van eene tce.nbsp;dere moeder , wiens geest en liefderijke zorgvuldigheid mij op het glibberig pad dezes levens tennbsp;leidsvrouw verflrekte; verre van haar, die de ecr-fte kiem dezer hartstocht in mij beftierde, cn denbsp;hemelfche zuiverheid derzelve voor oogen hield,nbsp;vait mij het kven onverdragelijk. Hoe vele zoetenbsp;¦uren brachten wij niet in haar gezelfchap door! Hoenbsp;wist zij vaders driftigen aard te matigen, zijne ge-

voe-

-ocr page 43-

C 29 5

voelens te leiJen! Zij zou weUra zijne toeftemming toe ons huwelijk verworven hebben. En thans..,

B r i g i t t a. nbsp;nbsp;nbsp;'

Bit is het nnr der beproeving, freule! Blijf (iand» Vastig in den gelóove, en gij zult het goede behouden,

Charlotte.

Papa verbiedt ons alle bijeerkomften. Gedursode zes weken, heb ik niet eenmaal met hem alleennbsp;mogen zijn.

Stoffel.

Alaar des te meer gcfchreven. Daar weet Stoffel van te fpreken.

'B r 1 g i t t a.

Vaderlijke voorzigtigbeid, zorg en kommer, dui. Zend onaangenaamheden. Mijnheer is anders de beste man van de wereld.

Charlotte.

De gelicfdfte vader!

B r i g i t t a.

De eerbaar*

Maar de ftrikken der liefde . . heid ....

Char*

-ocr page 44-

C 30 )

Charlotte,

Is veilig in de hoede der deugd. Nog nimmer zga onze harten door den adem der wellust befmet geworden. Papa kent Wichers. Hij zelf gebruikt hem tot denbsp;meest belangiijkfle zaken, en is van zijne eerlijkheidnbsp;overtuigd. — Welligt in dit oogenblik, wie weet aaanbsp;welk gevaar hij zich weder moet blootftellgD! Godnbsp;der getrouwe liefde ! gelei zijne fchreden. Welkenbsp;gevaren hem ook orageven, uw engel zij met hem t

PERTIENDE T O O N E E L.

De vorigen, Wichers. Wichers.

En met u, lieve Charlotte! (^omarming.') Stoffel.

Dat je de koekkoek! Als dat papa eens zag t Charlotte-

Hoe zoo onlluimig , m^n waarde? Deze brief ..^ W i c h è r s.

Bevat het geluk niijnes levens, onzer liefde, en het behoud van uwe moeder en broeder. Uw vadernbsp;heeft mijne vurigfte wenfchen verhoord. —gt; God (ler.«nbsp;ke u! Bid voor het wel gelukken mijner pogingen.

Char-

-ocr page 45-

C 31 ;gt;

Charlotte;

VerTilaar mij.


W i c h e r s.

Niet één woord, niet ééne fillabe ! Een eed boeit mijne tong. — Uw vader zal dadelijk hier zijn;nbsp;vond hij mij bij u, dan ware ik verlooren. — Denbsp;Hemel fterke ul Vaarwel, liefde Lotjel (Jlij ruktnbsp;zich uit hare armen en ‘vertrekt,')

VEERTIENDE T O O N E E L:

Charlotte, Brigitta.

Charlotte.

„Vaarwel, liefde Lotje!”—Hoe wonderlijk ben

ik te moede. Vrees..... hoop..... nbsp;nbsp;nbsp;,, Uw vader'

heeft mijne vmigfte wenfchen verhoord....” Hij zal gewis het ónmogelijke beproeven; ik ken hem.nbsp;Geen gevaar zal hem wederhouden. En redt hij

hen!.... Dan, dan!..... Maar mislukken zijne

pogingen , komt hij alleen terug.... Helaas ! .., O mijne moeder! nwe dochter kan niets voor unbsp;doen! — \iets?... Ja! ik kan den Hemel voor uwenbsp;redding fmeekcn. Terwijl mijn goede Wichers krachtdadig voor u werkt, zal Charlotte voor U bidden.

3 r i.

-ocr page 46-

Maar gij praat in het oneindige weg, freule! Gij fchermt in het wild, en weet nog van niets. Lievenbsp;Cod! lit ben immers ook eene Christinne.

Charlotte.

Gevoelt gij dan niets, vrouw Brigitti? Hoorde gij dan niets ?

B r i g i t t a.

Meer dan mij lief was, freule ’ En hoe zal ik het bij mijn’ heer uw’ papa verantwoorden ! L'svenbsp;tijd! Hij vloog regelregt in hare armen, zonder datnbsp;ik arm fchepfel.het beletten kon; en hij was wedernbsp;weg, voor ik hem mijne vrome vermaningen kondenbsp;tïiededeeien. Kinderen ! kinderen l waar moet datnbsp;henen ?

Charlotte.'

Heb medelijden met mijne zwakheid,

B r i g i t t a.

Maar uw papa heeft het zoo flellig verboden, mijn geweten.

Charlotte,

‘ Kan zich door eene onfchuldige daad nimmer he* fivaatd vinden. Mijn hart

£j: i.

-ocr page 47-

( 33 gt;

E r i g i t t a.

Acli! dat booze hart. De jeugd handelt naar haat hart: maar wanneer men tot r^ere jaren gekomennbsp;is, heeft men deeds den Hemel voor oogen.

Charlotte.

Naar mijne kamer, Brigitta! Ik heb nergens rust noch duur. De wereld is mij te kléin. Mijne moe- ,nbsp;der! .. . Mijne geliefde.' .... Zal er dan nooitnbsp;weder een’ fchoonen morgen voor mij aanbreken!

(^beiden af.')

F IJ FTIENDE T O O N E E L:

Stoffel, (jtlkcn )

Of er nooit weder een’ fchoonen morgen voor je aan breken zal? Wat belieft je? Sta maar watnbsp;vroeger op, freule Charlotte ! ’t Is alle morgen mooinbsp;avedr. Maar, ja wel! als de zon ons goeden morgennbsp;zegt, ligt zij nog in de veéren. — Hemeltje! hemeltje 1 dat dametje is tot over de ooren verliefd. — Hoenbsp;liefjes! he ! he ! Als een paar tortelduifjes , lagen zenbsp;daar in elkanders armen. Is het nou tijd, om aannbsp;zulke gekheden te denken, terwijl het daar buitennbsp;gaat; pjf? pjfinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maar, zacht eens 1 heb ik den

geheelen dag wel dén fchot gehoord? Denken mqne landslui, dat wij nii onzen buik al vol hebben? Ofnbsp;zouden ze misfehien een uiltje knappen? Ja,

5 nbsp;nbsp;nbsp;fla-

-ocr page 48-

C S4 )

flapen is eene fchoone zaak. Als ik ereis Generaal avorti, (laap ik zeker een gat in den dag. — (_hifnbsp;zet zich op een' ftotl.') Dan zou het’wat beter gaan,nbsp;als .... {hij geeuwt.j Ik heb, (varempeltjes! reedsnbsp;llaap van da weêrfluit. — He! hé! Ik zit hier watnbsp;gemakkelijk. De Generaal beeft mij bevolen hier tenbsp;blijven {hij geeuwtj : maar niet verboden (hit geeuwt

ander maal) te flapen. Hij is voor niemand.....te

fprekeh..... nbsp;nbsp;nbsp;Ik... ook.., niet... ja.... ik...

. (hij jlaapt m,'j

ZESTIENDE T O O N E E L.

Van Tbgnen, Stoffel, (Japende.')

Van Thgnen.

Igt;e Generaal heeft mij bij zich laten nooden, of, om oe waarheid te zeggen, ontboden. En, ziet!nbsp;nu is er niemand, om iemand bg zijne excellentie,nbsp;tnex eerer., aUeronderdanigst te prefenteren, en te zeggen: ,,nia:ihafte heer Generaal! daar komt voor jenbsp;„ sangezigt verfchijnen de heer ingenieur jochem vannbsp;,,Toijneii, fchoolondcrwijzer in de fortresfe Koevor-

,,de!i;” ik zeg Koevorde»..... Hm! hm! {hij zich.

zelvenj bnrdeii, gorden, horden, porden, worden . .. lEn zoo voort! en zoo voort ! O, dat Koevorden isnbsp;een verfchrikkelijk rijmwoord ! (hij neemt een fnuijje)nbsp;Wat zou er nu weder zij ,! Ji, zonder mij kunnennbsp;2S niets uitregtec.. Hier is öe ker, daar zijn de

kncch-

-ocr page 49-

knechten. Ha ha ha!... Die grootelui, poe,pah, poe! zij fchrijven zich de eer van alles toe. En wijnbsp;arme duivels moeten toch, om zoo te fpreken, ajnbsp;zou men de nek er bij breken, de kastanjen'uit hetnbsp;vuur bal n. En fpreek je van betalen . • .. ü jemi-ni joosje! .... Nu, nu! het zal wel komen, alsnbsp;die vreemde fprinkhanen maar weder op weg jjjn,nbsp;naar.... naar.... Romen. — Of onze domind ooknbsp;op zijn’ neus zal kyken! Dat zal wat anders zijn ,nbsp;dan zijn weleerwaarde, alle zondagen, de (loof op dennbsp;predikftoel na te dragen, of de jongens het a b c tenbsp;leerea, en die bengels de Catechismus in de ribben tenbsp;fnicren. — Het regeren is ook niemand zoo eigennbsp;»ls ccn, fchoolmeester. Wij regeren, in het kleine,nbsp;over kerk en ftaat, en — wee hem , die ons tegvn-praat! — Mijne Rebecca heeft het my altoos alnbsp;gezegd, en de wijze vrouw bad wel degelijk regtinbsp;5»Vader! zeide zy dan;” de plak is u al.s aangebo-j,ten. En de plak is het voornaamfte van de zaaktnbsp;5,'want in een wel georganifeerde ftad — of je ’tvat? —nbsp;„moeten alle de burgers onder de plak zitten. Enkelnbsp;gt;, maar om de pitten !” — Jochem, jochem! welke fchoo-he tijüen ftaan u voor de deur! Tast toe: gjj hcbcnbsp;^2 vrjje keur! Hoe deftig zult rÖ met uwevrourw.nbsp;met mevrouw van Thijnen, boven aan in de burgemeesters bank pronken! En als het dan nieuwe jaar.snbsp;dag wordt, en alle de osfen, die mij nu geen (luircrnbsp;in de week fchoolgeld willen geven, ons zeer nedrignbsp;koffisn complimenteren!.... Wacht maar, ja ilua-E anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ gels!

-ocr page 50-

I:

C 3S )

gels! ife zal je mores leeren. Zij zullen zwecten, moet je weten, angst zweet, doods zweet! zij zullen gevoelen, dar ik Jocbeni van Thijnen. hun burgemeester ben-—Wie had dat ooit gedacht! Ik, de eerftenbsp;turgemeester van mgn gedacht! C^ij ontwaart Stoffel.') — De Hemel behoede mij! Wat zie ije ? eennbsp;llapende ezel. Als de Generaal hem eens zoo aan-

trof..... Meester Stoifel! — Stoffel! (hij fchreeuws

hom in de ooren) Stoffel!

Stoffel, (Jlapende.)

Een roffel? ik dank je.

Van Thijnen, (hem fchuddende.')

Ontwaak, gg eeuwige droomer!

Stoffel.

Een romer? geef msar op, man!

Van T h ij n e n.

Hij denkt al weder bij de flesch te zijn. Stoffel! ®eg ik. (Hij fchudt hem zoo lang, zot dat hij achternbsp;tver valt; Staff'd trekt van Thijnen met zich mede,nbsp;die hoed en pruik verliest.)

Van Thgnen.

Os(

Ezel!

-ocr page 51-

' C 3? )

Van Thgnen»

Slaapkop!

Stoffel.

Krasfende raaf! (^zij Jlaan op.') nbsp;nbsp;nbsp;.

Van T h ij n e n.

Waarom,bij den dag te flapen?

I

Stoffel.

Waarom mij in mijne rust te .lt;looren?

Van T h ij n e n.

Ik heb mijne pruik en hoed verloren.

Stoffel,

Tot je dienst, mijn heer de koster! (hij raapt d»'-zelve van den. grond op, en overhandigt ze aan van Thijnen.)

Van Thijnen, (de pruik opzeilen ie.')

Wat is toch een koster zonder pruik ?

Stoffel.

Een Generaal zonder degen. Ha ! ha! ha! Meester koster! zit je verftand in de pruik? Zie, als ik datnbsp;wist. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2eg je ? Als ik eens met eene pruik

op de parade kwam. Maar zeg, wat wil je nu ei* genlijk ?

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;V a ö

-ocr page 52-

( nbsp;nbsp;nbsp;38nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Van Thijnen.

De heer Generaal heeft mg ontbodea* Hij wil met mij fpreken.

Stoffel.

Nu, dan koom je net van pas. De Generaal is voor niemand te fpreken.

Van Thgnen.

Dat weet ik beter. Dien mij maar aan.

Stoffel.

Die geestelyken willen toch alles beter weten. Mgti ¦ heer ftond daar, en zei tegen my — tegen Stoffel ^ weet je? — StoffeJ! ik ben voor niemand tenbsp;fpreken. En nu weet de koster het beter! — (iynbsp;cenige koperen penningen uit zijn' zuk.j Hoornbsp;eens, geleerde man! weet j? mij ook te zeggen,nbsp;welk een foort van gold dit is? Men vindt het ia

fommig» kogels.

Van Thijnen,

Het is geen geld.

Stoffel.

Ei zie eens! Dat zon geen geld wezen! Lees Maar eens, wat er op ftaat.

, V, nbsp;nbsp;nbsp;Van

-ocr page 53-

C 39 5

V a n T h ij n e n. nbsp;nbsp;nbsp;j

Onbekende karakters; zoo als wij geleerden zeggen. Niets dan tooverfiguren, die men er in gedaan heeft, toen men de kogels bezweerde.

Stoffel,

Wat je zegt! Tooverfiguren! Ik dank je, mijn-heeren de bisfchoppen (kij werpt de penningen buiten het tooneeï.') Bah! . . . Die fchijnen wel meC den duivel in verbond te ftaan.

Van Thijnen.

Zult gij mij nu eindelijk aandien;n? Het islands dienst, Stoffel!

Stoffel.

Ja , al was het kerkendienst 1 De Generaal zei: ik hen voor niemand te fpreken. (hij gaat zitten ) Ennbsp;al praatje nu tot morgen avond, (barsj ik ben voornbsp;niemand te fptekea.

Van T h ij n e n.

Hij zet zich, tvaarachtig! weder rot fiapen. Ik zal dan maar geduld moeten hïbbtn, tot de Generaal zelfnbsp;komt. iStofet lacht.j

-ocr page 54-

C 40 )

Welkom in dezen huize, heer koster! Wat is et van u begceren? Qot Stoffel.) En gg, wat maaktnbsp;gij daar? C*y lacht.) Kunt gij niet Ipreken? IJii}nbsp;knikt ja.') Spreek dan ! (^hij fchudt neen ) ¦ Jouwnbsp;druiloor! Wacht maar, niquheer de Generaal zal unbsp;de tong wel weder los maken.

Hij is thans in zijn kabinet. Dan, zoo gij mij gelieft te volgen, zal ik u gelegenheid verfchaiFen,nbsp;om hem, bij het verlaten van hetzelve, te ontmoeten.

En ootmoedig te begroeten. Met vermaak ! (Stoffel ziet hen lagchende aan, en fchudt met het hoofd. Brigitta en van Thijnen af.)

ACHT-

-ocr page 55-

C 4t 7

¦ACHTTIENDE T O O N E E Êi

Stoffel, Qallten.')

Buiten mij! buiten mij! Ik doe wat mij bevolea is; daar wijk ik geenen vingerbreed af. En nog regent het fomnjds rottingolie. Wat zou het zijn, zoonbsp;ik ééns even als een ander. ... In allen gevall»nbsp;is het toch goed, dat van Thijnen mü wakker gemaakt heeft. Als de Generaal mij in dien toeftandnbsp;gevonden had, dan Zou ’t er gewaaid hebben. Jori-genS kinderen! mijn rug, mijne beeneö ! 0at hagel-fche danfen! Het is toch een raar volk, die Gro»nbsp;Jiingcrsf Terwijl mijnJieer de Bisfehop aan de zuidzijde met die eeuwige brommers op de ftad fpeclt,nbsp;fpelen zij aan de noordzijde, bij de Ebbinge-poort,nbsp;idanfendz en als op At viool fptUndi) hopfafa! tin-gelingela! — Zie, die blirtJe Steven is wat een goednbsp;fpeélman! Dat moet ik zeggen. — Maar hoor ilcnbsp;daar mijnheer de Generaal niet? Op jê post. Stoffel!nbsp;op je post! (Ji 'ij fielt zich aan een’’ ho k van de deur,nbsp;til vertrekt vervolgens op een' wenk van den Gfneraal.')

negentiende t o o n e e e.

B-abenhaupt, de Hertog van Ho 1 ftein-Pleun, StoVtzenburg, Jorman en van Eijbergen-

Rabenhaupt, iachter de fehermen.')

Ik ben reeds van de zaak onderrigt. Van Thijoe»!

e' nbsp;nbsp;nbsp;be-

-ocr page 56-

C 4» 5

fcetreeF u raar dffn drenkelasrs dw'n^er, en wacht daaf jnijnp bevelen, {hintten ) Noi’ een oogenhlik, mijnanbsp;heereu ! Ik ben u yan emfeher harte dankbaar,nbsp;voor de deelnemina , die fig in mgn tijzondcr ongeluk hebt geli'ven te nemen. Het vertrouwen kennende; waar mede gq mij vere'rdt, beb ik den kapi-tein Wicheis naar van Galen g-zonden, zonder uHe-den hier vooraf kon'fchap van te geven. Ik hebnbsp;pligt en huwlgkcmin in een, verbond doer treden;.ennbsp;bijaldien — het g-en de Hemel behoede! — gadenbsp;en zoon het ofF-r der oninenfchelijkheid moet n worden, dan zal bet bewustzijn . dat ik alle ge-iorloofdenbsp;middelen ter hunner redding in het werk gefteid heb,nbsp;hjij, hoop ik, fterken,

De Hertog.

De nader ingekomene berigten van Buiter en teï Borgh ilemmen daar in overe-n. dat de vijand, hei-mdijk, alles gereed maakt tot zqncn afiogt.

Stoltzenburg.

Toen hij zag , dat geweld hem niet baatte, begon hij met dreigemenmn Nu deZe ook vruch^eloo*nbsp;zijn, zal hij zich misfehien van list Willen bedienen.nbsp;Ik vertrouw dien aftogt nog niet.

De Hertog.

Wij kunnen op onze hoede zijn. Maar indicn zij morgi n eens in vrede aftrokken..... Het was nooitnbsp;te vergeten!

Stolt-

-ocr page 57-

C 43 3

Stoltzenburg.

Zoo lie zending mislukt, zullen dc polakke» vrjjwillifjtrs den eerften aanval doen. Het overigenbsp;zy God en onzen moed bevolen.

Rabenbaupt.

Wel gezegd, mijn vriend! God en onzen moed zij het overige bevolen. Zoo de Hemel vóór ons is »nbsp;wie zal tegen ons zijn! Mannen - fpitsoroedtrs !nbsp;gij zijt, naast God, mijn hoop en vetwatliting. Wac

zeg ik!.....de mijne! Gij zjjt de hoop en ver-

¦Wachting van gansch Nederland. Op u rust, in deze bange oogenblikken, hef veege gemeenebest. Nederland ftaat en valt met u, en gij — met Ned.rland! Ja! eeuwige eer of eeuwige ichande wacht u. Kiest!.,nbsp;Maar neen; niet kiezen! Die in twijfel ilaat, heeftnbsp;Hechts eene keus. En dit was nooit uw geval. Gijnbsp;hebt voor lang reeds btflist. Gij kent en doet uwennbsp;pligt; en gij ziji bereidwillig dezelve, des noods,nbsp;met uw bloed te verzegelen. Dit weet ik. —Komt!nbsp;Gaan wij weder op de wallen van Groningen den vijand toonen, dat wij, gelyk h rl Groningen, nietsnbsp;meerder verfoetjen, dan, ten kosten van onze eer ennbsp;nationaal beflaan, naar Fraokrijks wet te leven. Voor.nbsp;God en het Vaderland! (allen treilen rfc swafirdctttnbsp;herhalen de laatlie woorden, en gaan af.quot;)

Einde ynn het eerjle Bedrijf-

-ocr page 58-

C ?

TWEEDE BEDRIJF.

Hit Tooheel verheelit de fchans die het Munficrfchë Ie-ger ter fiaatfe vatt het tegen-woordige geregt had £rt' geworpen. Op den achtergrond ziet men ecne bdt~nbsp;terij; aan het laaifle fcherm, ter linker zijde vannbsp;den fpeler, eenen torm met een' omgangop dennbsp;e^oorgrond ^ ter regter zijde, is een gebouw het welknbsp;men zien kan, düt door de belegeraars tot een vtf-hlijf van den kommindant vervaardigd is De an^nbsp;4ere fchermen ter regter zijde verbeelden hutten vdnnbsp;rijst en flroo , die ter linker zijde palisfaden en wallen. Over de batterij heen, ziet men de jiad Gré-ttingen, gelijk z'ij zich destijds aldaar voor deed.

EERSTE T O O N E E L.

Etnige fbldaten, die zich met onderfcheidene fpeleti vermaken. Vrouw M a c h t e l t, zittende lij een*nbsp;kruiwagen, waaróp een vaatje met drank.

I ’ nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

Eerfte Soldaat,

Schenk nog eens in, vrouw Machtelt!

Vrouw M a c h t e 1 t.

Dat is het zesde glas. Hans! — Boter hij defl viscTi J

Eerfte Soldaat, lloe! moet ik je vooraf betalen T

Vrouw

-ocr page 59-

C 45 )

Vrouw Machte It.

Heb- ik niet reeds vijf glazen geborgd? En aa« liet oude.

Tweede Soldaat.

Hrj beeft een geheugen als een fnaphaankogel, maar een keelgat als een bomketef.

Eerfte Soldaat.

Ik geef zoo wel crediet als een ander. En op eiii’ heiligen dag moog je me niet manen.

Allen.

Daar heeft Hans gelgk in.

Vrouw Machtelt;

Dat ’s waar: maar ik behoef je ook niet te borgen. Nu, daar dan! Maar gij vergeet het niet: ’tis het zesde; en een daalder van ouds.

Eicrfte Soldaat.

Op je gezondheid, vrouw Machtclt! h vous, Gar-ril jan!

Derde Soldaat.


-ocr page 60-

ken, en 3e roes in Munfter gaan uitflapen: want die vei duivelde Gruningers.....

Eerfte Soldaat.

Apropos! van flapen gefproken: nbsp;nbsp;nbsp;hebben die

kleine jiinge flaptnde in dien toren gcbragt. Heilige HiibcriU!,! welke oogeii zette hij op, toen hg wak*nbsp;ker werd!

Tweede Soldaat.

Ja, wat de Bisfchop nu met dien jongen wil be» ginntn, is mg te geleerd.

I

Derde Soldaat.

Ze zeggen, dat het een voornaam kind is.

Tweede Soldaat.

Hg was er ten minden brutaal genoeg toe.

Eerfte Soldaat.

Ik had de wacht bij de dame. Die fprafc geen woord, en zij zgg mij aan, of zij mij op wildenbsp;eeten. Ik werd, waarachtig! bang bg die moedigenbsp;fchoone.

Tweede Soldaat.

Zon het ook eene oude kennis? En die jonge.....

Vrouw

-ocr page 61-

C 4? D

Vrouw Machtelt.

Schaam je jouw niet, Harmen! Een Bisfchop.,3 loei l

Tweede Soldaat.

Foei? Ja, je aoudt orgt;lc wel foei ze??en, niet zoo? Is de Bisfchop niet net zoo wel foldaat, alpnbsp;wü ?

Derde Soldaat.

Laat die gekke praat achterwege! Als de hoptaa het hoorde ....

Eerfte Soldaat.

Hoort eens, jongens! Weet je wel, dat het Keulr fche kwartier dezen nacht verlegd is?

Tweede Soldaat.

Onder onst Uit alles wat ik zie, geloof ik, daf we fchielijk den aftogt zullen blazen. Al de voor-raad, die hier was, is reeds achteruit gezonden. Panbsp;ons gefchut, rul als dat on» de pootten openeanbsp;teoet, zal het laat worden.

Eerfte Soldaat,

Als Ze ons komen attakeren. zijn wij er om koud. Daarom nog rngji-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedionken l Schenk in,

vrouw Machtelt!

vrouw

-ocr page 62-

f 43 gt;

Vrouw Machtel#.

loven de zes ga ik niet. Eerst geld! nbsp;nbsp;nbsp;''

Eerfte Soldaat.

Eerst geld? Je bent veel brutaler dan ik. In zes Iveken heb ik zelf geen kruis noch munt gezien. Wanneer ik nu eens tegen mijn’ hopman zeide: ,, eerstnbsp;geld!” Wat zou hg zeggen, he? Kom, vrouwtje!nbsp;borg jij mij, ik borg den Bisfchop.

Vrouw Machtelt.

V

Praatjes! — Niet met al. Geen geld, geen drank.

Eerfte Soldaat,

parmen Jan! geef jij dan nu een glas.

Derde Soldaat.

Ik ben zoo glad als eeii aal, man! (ttgtn vretiv ¦ HachteU.') Wil je me borgen op de overgave vannbsp;Groningen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Vrouw Machtelt.

Liever op fint Jutmis, wanneer de kalveren op het ^s dansfen. Ik dankje.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Tweede Soldaat.

Wel nu! dan heb ik nog aan de band. Daar i» mijn’ laatften fchelling, jij fiijfkop! Ku gefchon-Jien j dat de kralen er op ftaan.

¦v=r, u .. nbsp;nbsp;nbsp;E e I.

-ocr page 63-

Eerfte Soldaat;

pe beker in de hand, maats! en dan het oud© iicd, ter eera van onzen Harmen. — Vtolijk, jong©nbsp;lui! Wij zijn maar ecns in de wereld. (Vrouvfnbsp;Machtelt fchcnkt; met den beker in de hand , zingettnbsp;de krijgslieden het volgende koor.j

Wij zonen van Mavors, aan ’tftrijden gewoon.

Wij juichen en klinken, op vrolijken toon. Kartouwen, kanonnen, ’t gekletter van ’t zwaard.nbsp;Niets maakt in het flrijden den krijgsman vervaard.nbsp;Maar heeft hij het bloed eefis als water zien ftroomen^’nbsp;Dan dient er een beker ter viering genomen.

Hij roept dan, vol vrolijk, het blijde hoerah.

En geeft, noch in ’tdrinken, noch vechten, genad, 2oo zien wij de Franschman en Brit triomferen.

En Munflcr en Keulen gansch Neetland verhceren.

BÖ fchuimende glazen voegt fpelen en dans.

Voor ’tlagchende meisje verwisfeit de lans!

En vrolijk gefprongen met Trijntjen in ’trond,' En dan eens een kusje gedrukt op den mond.

Ni ’tftrqden en roven, na ’tmoorden en blaken, Verlangen de helden naar zoeter vermaken.

2oo roept men, vol vroljjk, het bigde hoerah. En geeft, noch in ’t drinken , noch kusfen, genad.nbsp;Zoo zien wij de Franschman en Brit triomferen.nbsp;En Munller en Keulen gansch Neérland verheeren.nbsp;O

-ocr page 64-

Begeef u thans in de wacht, en ieder naar zijne tent. Mijnheer de Bisfchop wil hier eenlge oogeü-blikken alleen zijn.

En gij, moedertje! wat doet g9 hier ? Weg met uw’ kraam 1 Ik weet niet hoe zijne doorluchtigheidnbsp;het zoude opvatten. (,Allen vertrekken; de fold atennbsp;herhalen onderwijl de twee laatje regels van bet lied.)

-ocr page 65-

c sr J

derjoetooneel.

Hopman M o o ij, alken.

Een vervloekt handwerk, waar in men alles moet verduwen, wat men ons verkiest op te leggen! Nunbsp;weder cipier; en dat nog het ergfte is, van de deugjnbsp;en onfchuld zelve, Gg zgt de oorzaak van dit alles,nbsp;laaghartige Schuilenborgh! Sedert gij het oor vannbsp;den Bisfchop hebt , fchijnen eer en braafheid bijnbsp;ons hun affclieid gekregen te hebben. — En hoe weinig kan men toch op de trouw van eenen man rekenen, die, gelijk hij, na zijn’ eed aan de ftaten verbroken te hebben, zijne geboorteftad ontvlugt is, ennbsp;thans door helfche aanblazingen derzelver ondergangnbsp;tracht te veroorzaken. Zulk een mensch is tot allesnbsp;bekwaam. Ziet hij zich hier in zijne verwachtingennbsp;eens te leur gefteld, misfchien verraadt hg dan nognbsp;wel zijn’ eigen’ meester.

VIERDE T O O N E E L.

Van Galen, Schuilenborgh.

Van Galen, O eg en Mooij.')

taat ons alleen. (JSooij vertrekt.')

Schuilenborgh.

Een fchoone dag 1 Als uwe doorluchtigheid mg wil veroorloven.

Ga nbsp;nbsp;nbsp;V a

-ocr page 66-

e JO

Van Galenï’

Met al mijn hart, waarde geheimraadJ Schuilenhotgh.

Hij Wilde dan naar niets hoorenT.... O, het is

De aaniiadering der Brandenhurgfche troepen, ch laoven al het gefloten traktaat met den Duitfchen Kei-jcer, noodzaken mij tot den terugtogc. Zoo dezelvenbsp;Hechts in eene goede orde volbragt worde, ben iknbsp;gaarne te vreden, en zal een gunfliger tigdflip af-xvachten.

lt;

Schuilenborgh.

Indien echter de brief eene betere uitwerking deed? £n dan mevrouw van Rabenhaupt zelve....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

V a n G a 1 e n.

Die fchqat even onvetfchrokken te zgn , als haat gemaal.

Schuilenborgh,

Zij heeft eene zwakke zijde; deze is mij bewust. Jk ken haar van hare jeugd af aan.

Van G a 1 e ui

Eene oude minnates misfchien?

S c h n i;

-ocr page 67-

C 53 )

Schuilenborgh.

Historietjes, die fpoedig vergeten worden»

V nbsp;nbsp;nbsp;a n G a 1 e n.

Maar in een hoekje van het geheugen opgeteekend fclgven tot een’ bekwamer’ tijd; niet waar?

Schuilenborgh.

A’s uwe doorluchtigheid de zaak aan mij wilde opdragen....

V nbsp;nbsp;nbsp;a n G a 1 e n.

Onder déne voorwaarde; en dan zeer gaarne. Waeht U voor geweld. Men geraakt zoo ligt in opfpraak.

Schuilenborgh.

Vleijen en dreigen. Tot het uiterfte zal het niet komen. Men zou echter fommige toebereidfelen ....

Van Galen.

Ik laat alles aan u over: maar, nog eenmaal! geen geweld; al ware het ook alleen, om bet oog der wereld. Deze valt zoo gaarne op bet geestelijke kleed.nbsp;Vooral' wanneer er vrouwen en kinderen mede in hetnbsp;^p6l komen. Leer dit van mij, mijn vriend! dienbsp;deugd weet te veinzen, is fterker dan de deugd zelve: want alle de listen en lagen der hel flaan hemnbsp;ten disnlle. De belangen van den Staat eisfthen fom-G 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tijds

-ocr page 68-

C 54 )

t0lt;5s, dringend, groote ongeregiigheden. Deze neemt de ftaatknnde voor hare rekening: maar in perfoijeelenbsp;omftandigheden rigt men ftrenger. Die daar in grootnbsp;¦wil fchijnen, moet weten te leven.

Schuilenborgh,

Voortreffelijk! moet weten te leven. Uwe door» luchtigheid is een voorbeeld van^wqsheid en deugd.

Van Galen.

Mijn geweten verzekert mij dikwijls het tegen-' deel, In het onderhavige geval kan ik het zoo netnbsp;niet nemen. Het belang van mijn Land, te klein omnbsp;eenen onafhankelijken (laat te vormen, vordert gebiedend deze aanwinst. Tot het verbond der tweenbsp;magtigfte Vorften van Europa toegetreden, had iknbsp;mij de uitvoering van mijn plan als zeer gemakkelijknbsp;voorgefteld. In den beginne, ging alles ook evennbsp;voorfpoedig.

Schuilenborgh.

De Hemel zegende uwe regtvaardige zaak.

Van Galen,

Het zij zoo. Gij deed mij gelooven, dat ik, ter verovering dezer ilad, mij Hechts met mgn legernbsp;voor de wallen had te vertoonen,

Schuilenborgh,

Het gezond verftand, mijne plaatfelijke kennis....'

V a B

-ocr page 69-

C 55 gt;

Van Galen;

Vonden Zich beide bedrogen. Wat is er van die* door u zoo zeer opgevijzelde, bijeenkomst van ge;nbsp;magtigden geworden? Van de misnoegdheid en dennbsp;«uden wrok over het kasteel van Maurits?

Schu ilenborgh.

Eene tienjarige afwezigheid kan veel verandering te weeg brengen. Had men flechtS de toevoer kunnen beletten, zoo dat mijne vrienden in de ftad ecanbsp;voorwendfel gehad hadden, om het zaad van twee-dragt in de harten der fmalle gemeente te zaajjen;nbsp;o! die zaden zouden als dan welig opgefchoten zgn »nbsp;en zich alomme verfpreid hebben, ook in de raadsvergaderingen.

Van Galen;

n1

Bij het hevigfte bombardement heeft zich niet eea ftern voor ons doen booten. Ik. ken de Groningersnbsp;beter dan gij. De eeuwige ftrijd met de Bisfchóppennbsp;van Utrecht heeft hen, federt meer dan zes eeuwen.nbsp;doen kennen als een ftijf en korzel volk, dat, in vrijheid geboren en jaloersch op zijne aêloude tegten, warsnbsp;is van het juk eener vreemde overheerfching, en zichnbsp;niet ftraffeloos laat honen. Drie jaren na uwe vlugt hebnbsp;^ik zelf hunne dapperheid en het onvermogen d.r misnoegden ondervonden. En hadden de omftandigheden,nbsp;de fchoone uitzigten , die gij wegens hunne onderlingenbsp;trcrdeeldheid mij dagelijks voor oogen hield, mU

niet

-ocr page 70-

C 55 )

»iet verblind, ik zou dit beleg waarfchijnclijk iiiet jioo ligtelijk ondernomen hebben.

Schuilenborgh.

Nog deze list, uwe doorluchtigheid! Veroorloof mij ilechts nog deze poging, dan.....

Van Galen.

Gaarne, offcboon ik aan den goeden uitdag twij' 'fel. lic begeef mq met den overden luitenant Gtufa-be naar Helpen, en zal de uitkomst uwer onderöt-suing afwachten, (^van Galen af.')

F IJ F D E T O O N E E L,

Schuilenborgh, alleen.

Schuilenborgh.

Alle raderen zgn in beweging. — Verftandige mevrouw van Rabenhaupt! het uur der wrake is daar. Jaren achter een fmeuldc de vonk in mijnen boezem.nbsp;Thans vat zij vlam. Opent gij mij de poorten, ennbsp;flaan wij als overwinnaars op de breede markt, alsnbsp;dan is het, als landvoogd, in mijne magt, mij opnbsp;uw gansch gedacht te wreken. En dan, nu ja! dannbsp;jnoogt grj leven, leven om in fchande en vertwijfeling u zeive te doodfn! Liefde.... ha, ha, hafnbsp;¦y.'raak, bloadsge wraak heeft hare plaats vervangen-

-ocr page 71-

C sr gt;

Eij zal mg geworden, ja, eindelijk! Alle mgne moeite en zorgen worden op eens beloond. „ ifcnbsp;laat alles aan u over:” zoo fprak hij immers,nbsp;die Bisfchoppelijke. hifiche’... sgt;. ’ft!.... eer ons iemand hoore. —' — Beproeven, wij eerst baar kind»nbsp;(hlJ khipt aan den torai) Hei daar i De knaap zalnbsp;ongetwijfeld veel op het hart ‘der moeder vermogen.nbsp;Kinderliefde — geen beter fleutel tot het vrouwelijknbsp;hart! Ik zal hem weten te gebruiken. (ee« foldaatnbsp;komt uit den toren') De kleine gevangene! Qde foldaatnbsp;gaat ¦weder naar linnen) Lagchende, vriendelijk nu,nbsp;teeder, vleijenda, .meclijdig., ten eenemaal de vriendnbsp;Van papa en mama! Qok bij kinderen dient mennbsp;omzigtig te zijn.

ZESDE T O- O N E E L.

Sch uilenb orgh en Hendrik. fDe foldaat vertrekt -weder, maar laat de deur van den toren epen fiaan.)

S c h u i 1 e n b o r g h.

Welkom, lieve kleine man! Kom nader bij mij, Zijt onbevreesd! (hit vat hem bij de hand en kustnbsp;hem.) Men heeft u immers geen leed gedaan,hoop ik«

Hendrik.

Ach, mijn lieve heer! Zij hebben mg mijne goen de mama ontnomen.

If nbsp;nbsp;nbsp;§ c h u i*i

-ocr page 72-

C 5» )

Schu ilenboTgfa; Arme jongel

H e n d r i

Ja. Ik lag, in een’ diepen flaap gt; op een zacht bed; en toen ik ontwaakte, lag ik in dien akeligea toren, op den lelijken konden grond,

Digt bg u, mijn kind! en wel te vreden.

Hendrik, (hij gaat haar zotktnO

Waar? Waar? O! breng mq gaauw bij haar...

Schuilenborgh.

AanftonJs, lieve kleine! gij bemind uwe mam» immers, niet waar?

Hendrik.

Pat is eene zotte vraag. Mijnheer heeft zekerlijk iKoit eene mama gehad?

£ c h u i-

-ocr page 73-

lt; 59 )

S c b tt i 1 e n b o r e k.

Umi km!»... En uw papa?

Hendrik.

Ach, mijnheer! mijn lieve papa en mijne zuster!

Ik heb hen in zoo lans niet gezien, en ik vetlang toch zoo naar hen. Mama fchreidde dag en nacht;nbsp;maar ik troostte haar telkens, als ik bjj mijn ontwaken van verre onze vlag nog op den grooien torennbsp;zag. Dan zeide ik tegen mama: ,, Goddank! de*nbsp;„vigand is nog niet in de Had,”

Schuilenborgh.

Weet gij wel, dat ik ook tot den vijand behooret

Hendrik. nbsp;nbsp;nbsp;'

Ja? Is mijnbeer dan ook foidaat?

Schuilenborgh.

Ik ben de vriend, de geheimraad van den Bisfchep, jongetje t

%

Raad? raad? Hebt gij dan die flechte raad aan 4en Bisfchop gegeven, om ons zoo ongelukkig lenbsp;maken? Dan is mijnheer een üegt mensch, en dusnbsp;durf ik niet langer bij mijnheer weien,

-ocr page 74-

C 5

i c h u i 1 e n b o r' g h|

Beugeniet! Wat zeg je daar? (^tich herjlellenit'i tacTiter.') Blijf maar, ik meen het zoo kwaad niet.nbsp;Hoor! gjj bemind uw papa en mama, zegt gq. Datnbsp;ia bra'af van u. Gij zoudt dus ook gaarne zien, datnbsp;a^j weder b^j elkander waren.

gt;

H e n d r i ki

Zeker; zeer zeker!

Schuilenborj^»

En mama beeft u ook Iwf?

H amp; n d r i kj

O! mijnbeer l;... mijne lieve mama!..77

Schuilenborgb.

Wel nu, ik zal haar hier laten komen, en [haar tóen te overreden, om aan uwen papa te fchrijven.

Hendrik.

B.at doet mama zeer gaarne.

r Schuilenborgb.

Zij behoeft maar te fchrijven, dat papa de flad %an ons overgeve; als dan geleidt gg , met uw eigeanbsp;Jiindje, uwe mama weder bg uwen papa ^n zuster.^

Hen-

-ocr page 75-

C gt;

Hendrik. nbsp;nbsp;nbsp;’

Dat kan niet zgn, mijnheer!

Schuilenborgh.

Verwondert u dat zoo ? Waarom niet?

Hendrik.

Om dat papa het niet doen zoude, al fchreef mama ook honderd brieven. En om dat mama niet itj ftaat is, papa zoodanig te bedroeven,

Schuilenborgh.

Bedroeven ?

Hendrik,

Neen! neen, mijnheer! dat gaat niet aan. Mama doet het niet, papa doet het niet, en ik zou hetnbsp;mama ook niet eens willen aanraden. Ik kan w-1nbsp;hooren, dat mijnheer geen foldaat is. Papa zegt altoos: Qzijns vaders ftem nabootzende) „dood vechten ofnbsp;- overwinnen!” Ja, en papa is toch een wijs man.

Schuilenborgh.

Maar zoo wij nu met met geweld de ftad innemen ?

Hendrik.

Zoo lang papa leeft, zal dat zeker niet lukken; O! als papa kwaad wordt, zoo als verleden, toftinbsp;H 3

-ocr page 76-

C e* )

on5:« JaTcob — die valfaris! — geftolefl h«d; of

dan!..... Breng mij bg ragne m»m», mgnhgerf

Ik msg hier niet langer wezen. Lieve mama! uw Ileinrie zal u wel vertroosti-n. Qhij vat Sehuilenborghnbsp;driltig bij de hand') Toel wijs mij haar. Ei toe!

Sehuilenborgh.

Ceenzins , (loute jonge 1 Holla I (^de foldaat ver-fthiimj Breng de kleine guit weder naar binnen. Gij klt;-rt n)ijne bevelen. Draag Zorg , dezelve naauw»nbsp;keurig uit te voeren.

Hendrik, Qialf fchreijenit^

Zal ik dan mjjne mama naoit wederzien?

Sehuilenborgh,

• Zoo dra zjj het tal bevelen, kleine Alexander! Hendrik;

Ik heet geen Alexander; ik heet Hendrik. Maar ift wil toch een’ Alexander worden: want Alexander wa*nbsp;een heel, heel grooie held, zegt papa.

Sehuilenborgh;

Volvoer mijn last I ()de foldaat brengt Hendrik weg» die met verachting ejgt; Sehuilenborgh nederzietJ)

Z Ei

-ocr page 77-

C ^3 gt;

z Z V R N D E T O O N E E LI Schuilenborg, alleen,

Xen geboren held, die jonge! Maar evenwel nog wat te jong, om een’ rol te fpelen. Met dat al eennbsp;ongefchikt werktuig tot mijne ontwerpen- Bi ch,nbsp;fparen wij hem nog wat. Thans kome de hoofdper-fonage. Helfche magtenl (laat mij bij. De briefnbsp;moet geteekend, volftrekt! (de foldaat verfchijntnbsp;der.') Ja, zoo. Dat zij kome! (de foldaat verinbsp;dwijnt.) Juist. In allen gevalle hen ik zeker vannbsp;mijne wraak. Valt zij niet in het net, dat ik haarnbsp;fpanne , en mislukt mij derhalve de overgave, welnbsp;»u! dan vare zij heden nog met den jonge ter

helle! De ellendeling, mijn doodvijand!..... hun

lot zal hem treffen, tot in het merg van zijn gebeente. Als fneeuw voor de lente - zon, zoo zal hij weg-teeren. Hg zal het hooren, ja! vreeslijk zal hem in de ooren donderen, dat het den voortvlugtigen Schui-lenborgh was, die hen den dolk in den boezem drukte. Ha! welk eene (Ireelende gedachte!.... Mennbsp;komt. — Dat zg niets ontdekke.

ACHTSTE T O O N E E L,

Schuilenborgh, meyrouw van Rabenhaupt. (op een' .^cnk van Schuileniorgh, vertrekt de foldaat.)

Mevr. Rabenhaupt.

Op uw bevel, mijnheer!.,.. God inden hemelI Schuilenborgh !....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S c h u j-

-ocr page 78-

C ^4 )

S c h u i 1 e n b o r g h. ^

Ja, mevrouw! Schuilenborgb. Otiierrigt van het 'verfchrikkelijke lot, het welk u' boven het hoofdnbsp;hangt, waagt hij zijn’ rang en invloed et aan, oninbsp;ii te redden.

Mevr. Rabenhaupt.

Gij? Wat wil men dan van mij? Wat heb ik misdreven ?

Schuilenborgb.

Eigenlij.k niets: maai — uw gemaal voert het bevel ih de vesting, die wg belegeren. Is dit niet genoeg ?nbsp;Be woestheid des foldaats., vreemd van alle befchaaf-dc deugden, en de ftaatkunde tevens cifchen van uwennbsp;man dè ilad over te geven, indien uw leven heianbsp;dierbaar is. Wanneer hij echter halftarrig.....

Mevr. Rabenhaupt,

En zijn antwoord?

Schuilenborgh.

Bijaldien de toeftand van zijne liefde panden dezs «polTering vorderde, en hem zulks uit eene eigenhandige verklaring van u, zijne gade, gebleek, dan —nbsp;zou hij aan God zijne zaak, aan ons, de ftad overgeven,

- nbsp;nbsp;nbsp;M e V ri

-ocr page 79-

C 6s gt;

M É V r. R a b e n h a n p t.

Ónmogelijk! Nimmer zal mijne hand eene derge-Hjke verklaring onderfchrijven. Z)a», zeidet gij. Ja! ingn goede, eerlijke Karei kende mij. Hij wist wel,nbsp;dat ik te groot ben Voor eene dergelijke laagheid.

Schuilenborgh.

Mevrouw! de eer....

Mevr. Rabenhaupt.

Hak!.... gij moögt dit heilige woord niet uit-fpreken, federt gq een vijand van nw Vaderland gC' Worden zijt.

Schuilenborgh.

Gq hoont mij, en miskent mqne oogmerken.

Mevr. Rabenhaupt.

ik ken u; dat weet gij. Ik ken alle de lage listen , welke gq geftadig in het werk fleldet, om het vuur van twist en tweedragt onder de leden van dennbsp;raad, mistrouwen omtrent de regenten onder het volknbsp;aan te doken. Toen men eindelqk uwe ftreken moede , u dege regte draf wilde doen ondergaan, onttrektnbsp;£ij u aan dezelve door eene fnelle vlilgt. Gij zijtnbsp;het, die den Bisfehop tot onzen val aanvnurde, gijnbsp;alleen! .... Foei, fchaam u! Nimmer heeft eennbsp;edel mensch, hoe ook mishandeld, zich tegen zijnnbsp;Vaderland gewapend.

I nbsp;nbsp;nbsp;S c h u l'

-ocr page 80-

Schuilenborg h.

Wij beöogen alleenlijk het geluk der ftad. De inneming derzelve zou de goede gemeente eindelijk eens van het knellende juk der dwingelanden verlos-fen, elie . onder den fchoon-fchijnenden naam vannbsp;volksvrienden, hare regten en privilegiën vertrappen,nbsp;en willekeurig met hare vrqlieid, leven en bezittingen omfpelen.

Mevr, Rabenhaupt.

Is er niet een tijd geweest, in welke gij trouwe zwoert aan de (laten Wie ontfloeg u van diennbsp;eed?.... Gg zijt een meineedige , een verrader vannbsp;uw Vaderland!

Schuilenborgh.

Uw fcbelden kan mij niet beleedigenj uw ongeluk verortfchiildigt u. Mevrouw ! in den name dernbsp;menschheid bezweer ik u! Uw lot, dat van uwennbsp;gemaal en uwe kinderen , zelfs dat van uwe vaderftadnbsp;— alles hangt in dit oogenblik van u af. Laat mgnbsp;biet vruchteloos uwe redding befloten hebben. Nógnbsp;zijt gij mij dierbaar, en....

Mevr. Rabenhaupt.

U dierbaar? . Gij mij redden? ... Ja! gelijk het onnozele lam door den wreden wolf gered wordt. .. Zoo dier'aai! — Maar echtet vrees ik uwe klaauwen niet.nbsp;Gij liddtrt immers, üf meent gij, dat ik u niet doorzie,

tot

-ocr page 81-

tot op to bodem van uw eerloos hart?____ Is de

maat uwer zonden nog niet vol, wel nu! vergiet dan ook mijn bloed, op dat zij overvloelje. Eennbsp;offer meer of minder, wat zoudt gij dat tellen! —¦nbsp;Hier boven wordt er toch getrouw bock van gehouden , en de duivelen zul u ten eenigen dage uw loonnbsp;niet onthouden.

Schuilenborgh.

Niettegenftaande uwe jaren wist zich uw karakter (taande te houden. Nog altoos de zelfde I

Mevr. Rabenhaupt.

Ik zou het ftamhnis mijner vaderen onwaardjg zyn , onwaardig de vrouw van den edelen Rabenhaupt tenbsp;wezen, zoo ik n nog langer het oor leende.

Schuilenborgh.

Gij mistrouwt mijne woorden, en miskent mijnen ijver. De Bisfchop heeft mij bevolen met goedheidnbsp;of geweld u hier toe te noodzaken. Bedenk, datnbsp;het belang van den Staat alle uwe opofferingen heiligt; bedenk, dat, zoo gij het tot het uiterfle Iaatnbsp;komen, uw onfchuldig zoontje....

Mevr. Rabenhaupt.

Mijn zoon !... „lijn Hendrik !____ Ronde ik utr

beeldtenis voor «en» oogenbhk vergeten!... •

Ia nbsp;nbsp;nbsp;S c h u

-ocr page 82-

ScïiTiilenborgh,

Een lief knaapje, wg kennen elkander reeds. Stal 11 gerust, mevrouw! — Een enkele pennetrek voertnbsp;hem in uwe armen.

Mevr. Rabenhaupt.

Kon ik voor mijn leven het zijne koopen, o ! gaarne, gaarne gaf ik het.... Maar mijn Vaderland, mijne geboorteftad overleveren in de handen van barbaren !---- De eer van mijnen eerlijken gemaal, de

roem mijner brave voorvaderen, mq zelve verraden! •.

Schuilenborgh.

Slechts één pennetrek; wat is ligter dan ditl

Mevr. Rabenhaupt.

Kovd , ongevoelig man! Het doet u wel, mij zoo te zien Iqden. Zeg het maar; is het zoo niet? Hetnbsp;teedere, gevoel der natuur hebt gij nimmer gekend.nbsp;Barbaar! tijgers moeten u opgevoed hebben, (na et-nig pUzwljgen') O! om Gods wil! om den fchoot,nbsp;die u baarde! om de borften, die gT) gezogen hebt!nbsp;ik bezweer u, bq alles wat u lief en dierbaar isnbsp;op aarde en in den hemel! geef mq mijnen zoon weder, of omruk mij het leven.

\

Schuilenborgh.

G'q zqt geheel geestdrift. Slechts één pennetrek. Maar neen! gij moet niet. 01 het is ook veel zoeter

-ocr page 83-

ter met eene Spartaanfche vaderlandslieHe voor hW behoud der ftad eenen zoon op te offeren, dan ....

'Mevr. R * b e n h ,a u p t.

Koud op J

Schuilenborgh.

En wat klinkt het fchoon: „De nakomelinerrhap zal mijne daad vereeuwigen.” De altoosdutendenbsp;wroegingen van het geweten, o! wat zoukn die!nbsp;Bij ieder feest worden zij door de vreugdekreet dssnbsp;dankbaren volks g;fmoord De Staat rigt misl'chicnnbsp;wel een gouden ftandbeeld voor u op.

Mevr. Rabenhaupt.

Monfter! gg martelt mij.

Schuilenborgh.

Niet waar? Dit ftreelt onze eerzucht, onze ijdelheid. — Arme vrouw ! hoe verfchrikktlijk misleidt u uwe verbeelding.

Mevr. Rabenhaupt, (^het hoofd afwendende )

Ga weg van mg, fatan! (zij zwijgt tenigt oogen-Hikken, doch geeft alle teekens van 'een'’ kevigen twse-firijd; eindelijk keert zij zieh fchulijk om naar Schui-Unborgh, en fpreekt in den toon eener ijslijke koclhloc-digheid.j En zoo ik dan het leven van mijn kind voor den ondergang van mijne moederilad wilde koo-I 3

-ocr page 84-

• C 70 )

pfn gt; wie verzekert ing, dat ik, daarna, met mqueji Zoon in veiligheid kan aftrekken ?

Schuilenborgh.

. Gg geeft dan in het einde aan de rede gehoor? Mevr. Rabenhaupt.

Antwoordt (_Hj zich zelve) O mijn zooni mga zoon 1

Schuilenborgh.

Bedaar, bedaar Hechts! Holla! Qde foldaat vergt; phijnt cp den omgang van den toren) Doe, wat ik unbsp;gezegd heb! (vertrekt weder')

NEGENDE T O O N E B E.

t)e vorigen, Hendrik en de Soldaat, (tp den omgang van den toren)

Hendrik.

Mama! Lieve mama 1

Mevr. Rabenhaupt.

O mijn zoon! mijn zoon! Groote God! help mg., «f ik verga!

Schuilenborgh.

Een oogenblik! Zijt zoo goed dezen te ondertee-

ke-

-ocr page 85-

C 71' )

kenen, (hij gaat naar de tafel, die voor het huis Jlaat} legt een papier op de tafel, en neemt de pen in d»nbsp;hand')

Mevr. Rabenhaupt.

Lieve l lenJrik ! hoe duur ftaat mg uw aanzijn I

Schuilenborgh.

Mijne zorg behield hem in het leven: uwe liefde zal hem aan zgnen vader weder geven. — Makeanbsp;wij een einde aan deze onderhandeling.

Mevr. Rabenhaupt.

Maar, in gevalle'Rabenhaupt de overgave der flaij «ens bleef weigeren: hoe dan?

Schuilenborgh.

Hij zal uwe bode gehoor geven.

Mevr. Rabenhaupt.

Maar gefteld: hg deed het eens niet?,..

Schuilenborgh.

Dan blijft gij tot de gehecle onderwerping de* Lands in onze magt. Doch, tot loon van uwennbsp;goeden wil, wordt u dan het bezit van alle uwenbsp;goederen verzekerd; uw zoon aan uw moederhart terug gefchonken, en gijlieden overeenkomilig uwennbsp;tang behandeld.

Mevr.

-ocr page 86-

C ra )

Mevr. R a b e n h a n p t.'

En zekerlijk in uw menschlievend gezelfcliap,. Keen! (_zi} werpt de pen weg y Al ftonden ook allenbsp;de niagten der helle in verbond tegen mij op; al Hortten zg ook alle hunne folteringen over mij uit! Qnctnbsp;‘waarde') ik teeken niet. — Woed, en brana ennbsp;blaak, en pijnig my tot mynen laatllcn fnik; mijnnbsp;dood zal mijne zegepraal zyn Er is een God, eennbsp;¦vVreeker der onfchuld in den hemel! Eenmaal z’ül-léh Wij met ons belden voor hem (laan; gy en ik.

Schuilenborgb,

Uw trots braveert mij. Zeer wel. Gij hebt uw vonnis uitgefproken. Qop eenen wenk tan Schuilen-horgh , zet de foldaat Hendrik den dolk op het harte.nbsp;Hendrik jlaat zijne oogen teti hemel, en vouwt zijn^nbsp;handen.)

Hendrik.

Mama! God — mama!

Mevr,' Rabenhaupt, (In de uiterjfi ^ Wanhoop.)

Almagtige!

Schtiilenborgh.

Mier de pen, ginds de dolk 1 Wat wilt gy f

M e V r.'

-ocr page 87-

C ?3 )

Mevr. R«benh»upt.'

Den dood!..... Msar neen ! neen I Dat bij Ie»

ve i O Karei! Karei! vervloek mg niet. Het moe-

derlijk gevoel.......Ik kan niet langer! (op een'

Tfenk van Schutlenborgh, laat de faldaat Hendrik los.)

Hendrik.’

Lieve mama! ik wil wel —- ik wil wel derven.’ Niet fchregen, lieve mama! niet fchreijen om Heintje! Goede nacht, lieve mama! ik ga naar de engeltjes , hier boven in den hemel, (Mevrouw Raben-Jiaupt waggelt naar de tafel, en vat de pen op, em tonbsp;teekenen.)

TIENDE T O O N E E Li

De vorigen, M o o g. nbsp;nbsp;nbsp;\

M o o g.

* *

^Ignheer de geheimraad! een vgandelijk officier...

Mevr. Rabenhtupt.

Ha!,... God gedankt! (zij laat de pen uit de hand vallen)

Scbuilenborgh, (ter zijde.)

Vervloekt! (tegen Mtoij) Wel nu?

Jt nbsp;nbsp;nbsp;M o O 5.

-ocr page 88-

if 74 )

M o o ij.

Hij nadert de fchans. Zijne doorlucbtiglieid ofl de overfte- luitenant Grubbe komen van Helpen aan-t^den.

Schuil'enborgh,

Doe de bezetting in de wapenen komen.

M o o jj.

‘tis reeds gefchiedt,

Schuilenbotgh;

Geef dan mve verdere hevelen, en laat mg nog een oogenblik alleen. (^Mooij af.')

E l F D É T O O N E É L.

JDe vorige», behalve» M o o 5.

Schuilenborgh.

Brengen wij thans onze zaken ten einde.

Mevr. Rabenhau-pt.

In de tegenwoordigheid van uwen Vorst wil ik mijne zaak bepleiten.

Schu ilenborgh.

Zoo gtj een oogenblik aarzelt.....(me» ftoort dt

tromjJii.)

-ocr page 89-

C J's )

Hendrik-

Hoort gij, mama! papa’s trompetter.

Mevr. Rabenhaupt.

Stil, kind! (tegen Schaiknborgh') Gij zaagt mijne flandvastigheid op het punt, om voor uw geweld t^nbsp;bezwijken. De natuur zegepraalde over mijflen moed:nbsp;maar de Voorzienigheid heeft mij gered, De Bis-fchop . laat hij zijn wie hij wil!—' erger dan gy , boos*nbsp;¦Wicht! kan hij onmogelijk wezen.

Schuilepborgh, (ter zijde.')

Veinzen wij. (luid) Ha, ha, ha! Affpraak, anders niet! Mevrouw! uw moed heeft den toets daorgeftaan. (tegen den foldaat) Breng de janga innbsp;Veiligheid.

Hendrik.

Ach, lieve mama! nu moet ik weder in den dui;* 'eren toren.

'Mevr. Rabenhaupt.

Ga, mijn zoon! God waakt over u. (Hendrik •wordt 'Weder binnengeleid.Hij -werpt zijne moedernbsp;kushandjes toe, en ziet haar ZQO tang aan, als hijnbsp;kan.)

Schnilenborgh, (ter zijde.)

Er is nu geene andere uitkomst! (luid) Gij keert K. anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor

-ocr page 90-

voor een ©ogenblik in uw vorig verblijf terngi ons ^aar na eene ongefteorde rust te fmaken, (ter zijde)nbsp;in den fchoot des grafs !....

Mevr. Rabenhaupti Wat ook uw oogmerk zijn moge , eerlooze huiJnbsp;cbelaar ( God is nabg; gij hebt het gezien. Aannbsp;zgne handen beveel ik mij en mijn kind. (de fil-iaat, die veder op het tooneel is gekomen, brengtnbsp;mevrouw RabenTisupt weg, en fluit de deur van dennbsp;toren achter zich toe.)

TWAALFDE TOONEEL.

Schuilenborgh, alleen.

Wijn ontwerp is, helaas! verijdeld; maar evenwel zult gij miJ niet ontkomen. Het tigdftip, waarinnbsp;gij denkt te overwinnen, zult gij fneven. Ja, vernietigen zal ik u, u en uw gehroedfel! Deze torennbsp;¦worde ulieder graf. Onder deszelfs puinhoop bedolven , zult gq in heliche pijnen uwe nietswaardigenbsp;ziel uitblazen. Ihij ziet gedurig fcTiichtig achter zichnbsp;om.) Is, daar iemand?... Ik meende mijn’ naam tenbsp;hooren noemen. ¦— Mijn medehelper... verraden ...nbsp;mij!.... Hoe kan ik zulke gedachten hebben. Eennbsp;rolletje dukaten zal hem den mond wel fnoeren. Ennbsp;anders moge hq zelf mede in de lucht vliegen.nbsp;Zoo deden immers de ouden ook. Dan moest iknbsp;zelf mijn aanklager al wezen.

i)

-ocr page 91-

(Aflt;« roert de trom; tp den val vordt een fchihti vacht geplaatst; ten officier en acht mannen bezetsnbsp;ten den achtergrond.')

Van Galen, Grubbe, Mooij en Wicbers.’ foldaten prefenteren hunne geweren; van Galennbsp;zet zich neder.)

De vijandelijke officier! (Jfticfurs komt op, verget Ztld aoor Mootj.) Men ontbind hem. (Jiooij doetnbsp;het.) W»t is uwe begeerte, mgnheer?

Uwe doorluchtigheid, uit naam van z^ne excel' lentie den generaal Rabenbaupr, dezen britf ter handnbsp;te ftellen. -— ChiJ geeft dtnzelven over.)

„Ik geloof, dat mijne dapperheid uwe doorloch' a'tigheid bekend is. Als held zult gij mij vereeren;nbsp;„hier mede durf ik mij vleien. Als mensch heb iknbsp;9?up geenerlei wijze uwe achting verbeurd Zult gijnbsp;„uw hart dan fluiten voor den billijken eisch vannbsp;„een braaf krijgsman, die zijn pligt doet? Gij i“nbsp;j,nw6, ik in mgne betrekkingen, beide zijn wijnbsp;K 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

-ocr page 92-

C 78 )

»,irantien van eer, en kunnen vragen, als zoodanig «.behandeld te wotden. Zoo de heifche raadyevin*nbsp;„gen der gewaande vrienden, die u fchijnen te oni'nbsp;„ringen, u niet ten eenemaal doof voor reden ennbsp;,,godsdienst gemaakt hebben, dan heb ik hoop, datnbsp;„ wij ons op eene ntecr waardige en eervolle w^zenbsp;,, zullen bevredigen. De ftad, die onder mijn bevelnbsp;„(laat, heeft niets gemeens met vrouw en kind.nbsp;„Maar echter bied ik u . ter uitwisfeling voor hun,nbsp;,, cio overUe en tien officieren aan. Het zijn dap-,,pere mannen! De verantwoording neem ik opnbsp;„ mij , «n zal derzeiver uitlevering , dadelijk bgnbsp;„de overlevering van mijne dierbaarde panden . doennbsp;,,ter uitvoer brengen. Nog eens! Hg zijt raenschnbsp;„en krijgsman; wat meer is, gij zijt een dienaarnbsp;„van den hoogen God, die de onfchuld nooit ver-„kat.”

„KARïL van R AB E N H a o PT.’’

,, Kommaniant der jiad Groningen.quot;

V*U Galen, (na zich een oogenhlik bedacht te hebben ')

Het doet mij leed, mijnheer I maar dit voordel kan iu geene aanmerking komen. — Uw bevelhebber kentnbsp;mijn verlangen, en de gunden, aan hetzelve verbooanbsp;den. Zijn wederdand wordt ongehoorzaamheid aannbsp;den algemeenen wil. Zijne hardnekkigheid zal de tennbsp;onderbrenging en verdeeling van uvv Land niet we»nbsp;derhouden,

W i Cl

-ocr page 93-

C gt;

W i c h c r 8.

Uwe dooilücht’S^eid t ,als mensch frteek ik ts ,' fchénk mij de vrqheid van deze luilpelooze vrnut^nbsp;en hajr onfchuldig kind. Niet fltchts om mijnennbsp;waardigen meester, wiens geluk zij uitmaken, maarnbsp;ook om u zelven, fmeek ik u dit. Of waant Jij,nbsp;dat het uwen krijgsroem tot eere zal ftrekkcn, nietnbsp;aan vuur en ftaaj, maar louter aan een toeval uwenbsp;laurieren verfchuldigd te zgn?.... Immers, ft^atnbsp;anders dan toeval was het, dat mevrouw Rabenhaupïnbsp;en haar zoontje, door uwe voorhoede op hare land*nbsp;hoeve overrompeld, in uwe handen bragt ? O! moj-ten wij de helden der oudheid, CiJrus, Camillus^nbsp;£sipio en andere in u zien herleven!

Van Galen,'

Jongeling 1 wie gaf u regt, mij rekenfcbap vaa mijn gedrag te vragen? — Mijn belang duldt nietjnbsp;Van mijnen eisch af te kien. Alles, wat ik voor unbsp;doen kan, is — de tijd der keuze te verlengen totnbsp;^lorgen middag, ten twaalf uren.

•Withers.

niets anders, dan de regtspleging uit ta ftellen. De edele Rabenhaupt bJgft getrouw aan zijnnbsp;Woord van eer.

-ocr page 94-

c 8o 3

^ nbsp;nbsp;nbsp;V » n G a 1 e nr

Waar toe uwe rampen te verlenpen? De honget moet ons immers eenmaal uwe pootten ontfluiten.

W i c h e r s.

I^ooitl Alle zeegaten zijn ons nog open.

Van Galen.

De Enaelfche vloot heeft dringenile bevelen, om •11e uwe havens te fluiten. Als clan zal de ilad einsnbsp;deli]k voor bet gebrek moeten bukken.

W i c h e r s.

Zoo lang wij nog in het gat der noorder have»

kunnen kijken, vreezen wij geen gebrek (*).

Van Galen.

Geene verdere tijdverfpillingl Ga, en meld d«n Kommandant mijn laatfte antwoord.

W i c-

lltty wordt gczinlptem vfi den oude» z'.rkrn Kop, gebeiteld h den voorgevel van het huis. jlaandenbsp;alhier op den hoek van de Kijk ¦ in ''tjat - firaat bij dennbsp;hoog, met het onderfchrift: icb kick nogh int; uitnbsp;welk huis men regtftreeks in het gat der haven ziet.nbsp;Be beide Groninger rivieren, Aa en Ilunfe, vloeijennbsp;aldaar in elkander en jlroomen, verecnigd, onder dennbsp;ttoam van Reitdiep, naar de Hollkamp, waar tnj ittnbsp;4e nwrdzet vallen.

-ocr page 95-

C 81 gt;

W i c h e r s.

Htt ii dus niet mogelijk unr hart te vermurwenS Van Galen.

Ï5it pantfer befchermt mjjne borst tegen een verW ^•£trd mededoogen. Vertrek , en handelt gql. naar uwnbsp;Welgevallen! (_op een ' wenk vfin van Galen, wortifnbsp;if'khers gehlinddockt.')

W i c h e r s, Qer zijde.')

^Vaar redeneringen en gebeden met werken, mogen onze wapenen beflisfen! {fiij vertrekt mst Mooij «)»

fold at en.) nbsp;nbsp;nbsp;^

veertiende t o o n e e L.

iVaa Galen, Schuilenborgh, Grubbe.'

Schuilenborgh.

In der daad, ik bewonderde het geduld van doorluchtigheid. Hoe trotsch!

Van Galen.

Hij Iprak voor zijn’ meester. Zijne ftoutheid bsa baagde mij zelfs.

Grubbe,

Hij fprak jjeij j yj gevoelde als mensch. —, Maar deze edele hoedanigheden zign fommigen geheelnbsp;Vreemd.

ï. nbsp;nbsp;nbsp;gchujf.'

-ocr page 96-

Waarom juist u? Ik heb geen regtrtreekfche be» doeling; maar indien uwe doorluchtigheid mij toa-ftaat mijne meenirig onbewimpeld te zeggen....

quot;200 lang men mevrouw Rabenhaupt en haaf zoon met de, aan haren rang verfchuldigde, achting behandelde . heb ik mij nimmer over haar bekommerd.nbsp;Er zweefde mg wel eens, van verre, zoo iets voornbsp;de oogeo , even als of het beneden ons ware, opnbsp;eene zwakke vrouw en haar kind ons geluk en roemnbsp;le bouwen: maar ik ontweek die gedachte.

Van Galen.

Kon ik een hetere borg tegen de mishandeling mijner krijgslieden bezitten? nbsp;nbsp;nbsp;o r u br

-ocr page 97-

C 83 gt;

G r u b b e.

Geene. Deze aanmerking fchreeuwde ik ook agn É®weten toe, en — het zweeg.

Schuilenborgh.

Het verftand en het belang moeten altoos met de eet hand aan hand gaan.

G r « b b e.

Wat is heiliger dan de eer van een’ foldaat ? ... ^ Het zweeg; zeide ik. Maar ach! het wil niet langernbsp;ïwqgen; ja! het fchreeuwt luidkeels tegen mü aan.

Schuilenborgh.

£n waar over ? nbsp;nbsp;nbsp;•

G r u b b e.

Daar over , dat mijn goede, brave meester, voor wien ik dtizend maal mijn leven wil opofferen, doornbsp;den duivel tot eene flechte daad vervoerd is.

Van Galen.

Grubbef

G r u b b e.

Het 5s is gebroken! En H zon het mij nu mga leven , en wat meer is , uwe gunst kosten , mijnnbsp;Vorst! ik moet mijn’ geprangden boezem lucht geven.

-ocr page 98-

lt; S'4 )

Van O a 1 e agt;

Welaan dtnj

Zijn u-,7e

Zijt gij blind?.... Steekeblind?. Öogen gefloten? Ziet gjj dan niet...

Schuilenborgh.

Wat?

G r u b b e.

Dat uit ir,ve Judas oogen den duivel flikkert! Dat gij de flang uit het paradqs zijt, die mijnen bravennbsp;meester deze zonde heeft aangeraden! Bij de heiligenbsp;moeder Gods! had ik het vooraf geweten, nimmernbsp;ware ik de overbrenger van dezen onwaardigen voor*nbsp;ilag geweest.

Van Galen.

Gy drijft uwe vermetelheid te ver,

G r u b b e.

Ik beken het: bij ieder ander legerhoofd waagde ik mijn leven; maar het hart van mijnen meesternbsp;maakt eene uitzondering- — Doorluchtige Vorst! iknbsp;bezweer u hij het edele damhuis, waar uit gij geboren zijt! bij den bisfehoppelijken ftaf, die gij voert,nbsp;bezweer ik u! Qij werpt zich aen dc voeten van

van

-ocr page 99-

C ^5 gt;

Va» Galen') bezoedel uwen roem niet. Geef de vrouw aan haren man, de zoon aan den vader terug, ihvenbsp;edelmoedigheid zal hem fterker treffen, dan uwenbsp;hardheid. Hij is immers een held!

Schuilenborgh, (/'«y zicü z'ehen.) quot;Wat duivel! waar zal dat heen!

Van Galen.

^»'aar zijn uwe gedachten!

G r ü b b e.

O! op den regten weg. 7.iet gij niet, mijn Vorst! dat byzondere pcrfoneele haat de drijfveer dezer ellendige daad is? Sluit uw oor voor dezen pernc-held, die gaapne in één droppel iufct — ja! zoo bitter is hij — duizenden zijucr voormalige ftadgenoo-ten zou verdrinken, en zich dan nog van den blaemnbsp;trachten te zuiveren, met te zeggen: het was opnbsp;boog bevel. ’

Van Galen.

Sta op! Ik vergeef hen. C^er zijife) Ontijdige edelmoedigheid! — (^overluiJ.) Doï wel aan uwe vijanden j 2egt immers de H. Schrift.

Schuilenborgb, (ter zij'.lf )

Vervloekt!

Van

-ocr page 100-

C 85 )

Van Galen.’

Zy Wijven echter als gijzelaars in mijne raagt, en genieten mijne bcfcherming, (jtcr zijde) die ik u ennbsp;hen ter zyner tijd wel betaald zal zetten!

Schuilenboigh, zijde.')

Ik herleef!

G r u b b e, (kust van Galen de handen.')

Danir, goede meester! (tegen Schuilenhorgh) Ziet gij wel, dat de deugd altoos over de ondeugd ZC'.nbsp;geviert ?

Schuilenhorgh.

Ik weet inderdaad niet, wat gg bedoeld. Het is mij onbegrijpelijk.

Van Galen.

Het beste is, dat wij waarfchynelyk, door deze verlenging, onzen aftogt verzekerd zien. Eer danbsp;morgen daagt, moet het gros van ons leger in veiligheid zijn. (tegen Grubie) Gij neemt het bevel dernbsp;Bellingwolder fchans op u. Aan die vesting is mijnbsp;alles gelegen, dewyl dezelve mij (leeds den weg innbsp;dit Laad, openhoudt, (tegen Schuilenhorgh) Gij hebt ,nbsp;haar immers nie,t tot het uiterfte gebragt?

Schuilenhorgh.

Ik voorzag dit oogenblik, en liet hen weder vat» hier vervoeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Men

-ocr page 101-

X 8;r )

^Men hoort ty/tt fchottn.')

Galen, Qlegtn den fchildwacht die op den wal {laat.')

‘Ziet

Sij eenige beweging naar de zyde van de ftadf

Schildwacht.

Er vielen twee kanonfchoten van de ftads wallen. Van Galen.

gewone teelten. Zij willen derhalve de vijandelijkheden hervatten, en ons den nacht niet ver-gunnen.

Schnilenborgh, ''(/er zijde.)

Zoo

zij ons hier overvielen, en ik eens in hunne handen raakte ......

G r u b b e.

Gij verbleekt, tnijn heer de geheimraad l Gij zijt hier niet op uwe plaats, zie ik wel.

Van Galen.

Het is hoog tijd onze maatregelen te verhaasten. —*¦ De hopman Mooij l

y ij FTIENDB T O O N E E E:

, nbsp;nbsp;nbsp;De vorigen, Mooij.

Van Galen.

De verdediging dezer fchans vertrouw ik aan uwen

ijver.

-ocr page 102-

( 83 )

ijver. Dezelve moet den vijand beletten, ors inden rng te verontrusten. Wordt gy niet aangevallen , dan verlaatnbsp;pj vóór den dageraad dit nest, en volgt het hoofd-Itwartier. Morgen meld ik u uwe verdere beftera-ming. — Ligtzinnig krygsgeluk’. gij dient mij dezennbsp;zomer zeer fleclit. Twaalf duizend man hier achter tenbsp;laten ... O! ’lis ijslijk. Sint Marten, heilige patroon dezer ftad ! .... waar door heb ik uwe gunstnbsp;verloren? .... Ik moet het bekennen: de vijand isnbsp;niet zoo zwak, als men mij dezelve had afgefchil-derd. Wij moeten ons derhalve gaan verllerken. Innbsp;den aanilaanden winter zult gij voor mij bukken,nbsp;hardnekkig Groningen ! , Mijne ftandvastigheid , denbsp;magt mijner bondgenooten zijn mijne waarborgen. Ennbsp;dan, ja dan zirlkn wij ook afrekenen, graaf van Ra-benhaiipt j QVan Galm, Schuilenborgh en Grubbe yfonbsp;tnkkai. Schuilenborgh geeft Mooij eetien -wenk.')

ZESTIENDE T O O N E E L,

Mooij en dt Schildwacht.

. nbsp;nbsp;nbsp;M o o ij.

Ja, booswigt! ik verlla u. Den moord heb ik i ,wcderhouden: het overige zij voor rekening van dennbsp;Bisfehop, en God.

De Schildwacht,

Stil eens!... Ik zie aan de voorposten eene meet dan gewone beweging.

M 9 o jj.

-ocr page 103-

c 5

M o d g.

Dat tti«n de wallen bezette, en op zijne hoede (,Het krijgsvolk komt op het Jooneel. Tegen de onder,nbsp;Jchtidene officieren.^ Gij bezet de halve mean, en gijnbsp;met uw volk het bastion, terwijl gg deze wallen bewaakt. fMooij trekt met de meeste manfehappen af.nbsp;Be foldaten, die de ¦wallen in het gezigt va» de» aaii-fchouwer bezetten, leggen -zich neder. De vrij-u’iUigersnbsp;onder Wichers beklimmen vervolgens de palisfaden ennbsp;overrompelen de Rlunjlerfchsn. Deze verdedigen zich.nbsp;Gevtcht. De Munfie-tfehen worden van het tooneel verdreven ^ ten gedeelte werpt zich iu het huis. Zoo dra.nbsp;het tooneel ledig is, ziet men de foldaat, die den toren bewoont, denzelven fluiten, en met eene brandendenbsp;lont in de hand vertrekken. Het gevecht duurt voort.nbsp;Be Staatfche troepen beklimmen de wallen. Men vuurtnbsp;tilt het huis. f'an alle kanten dringen de troepen opnbsp;het tooneel. Jhie van de flad behouden het veld. Mennbsp;ziet op den wal den Staten vlag. Op hetzelfde oogen-blik fpringt de toren in de lucht. De deur vliegt epen ,nbsp;het hovenpuk valt wtg. Men ziet mevrouw Rabeu-haupt en haar zoon , flaande te midden yan denbsp;vlammen. Zij roepen; hulp! redding! ffichers flneUnbsp;den toren in.

TAÏïRSEL.

Bindt van het tweede Bedrijf.

P E Ra

-ocr page 104-

C 90 gt;

DERDE B E D R IJ F.

Jlet Tootieel verbeeldt de hretde marlt, in de naiip tieid van het raadhuis.

E E R.S T E T 0 0 N E E L.

Eene volksmenigte; mannen tn vrouwen van alUrlei ren en rangen.

Een Burger.

Hebt gq dien flag gehoord, buurvrouw8 Eene Vrouw.

Ach ja! Wat zou dat wéér zyn?

Burger.

Zeker niet veelj goeds.

Een Grijsaard,

Helaas! het hart breekt mij. Mijn zoon is ook mede. Dat zal weêr koppen kosten! Mijne armenbsp;kinderen!

-ocr page 105-

Bedaar, goede man! het is ten besten van de rtad. En men mag hopen dat dit de laatfte uitval zal we-zen. Dan heeft onze moed de vijanden van onzenbsp;wallen verjaagd, en onze jonge lieden zullen hunnenbsp;kindskinderen kunnen verhalen,, hoe dapper zij gevochten hebben.

Ja, gijlieden fpreekt veel van vechten, maar blijft *«lve inmiddels te huis. Dan kan men er gemakke-lijk over praten.

Volhouden! volhonden! dat is hen in den mond be-öorven: maar zelf het hoofd er aan te wagen, daar bedanken ze voor.

Maak je niet driftig, vrouwtje l zoo onze godsdienst ons het bloedvergieten verbiedt, wij betrachten evenwel onzen pligt, als getrouwe burgers.

3*» 1’, in het hoekje van den haard, terwijl onze mannen en kinderen de kogels en bommen om denbsp;ooten vliegen.

-ocr page 106-

C sa )

Doopsgezinde.

Offclioon wij weérloze fchapen deze uwe vefwij* ten geduldig moeten verdragen, zal ik echter metnbsp;ronde taal uwe befchuldjging wederleggen. Wie warennbsp;het eerde bjj de hand, wanneer er bij dag of middennbsp;in den nacht btaftd ontflonl? Wie beklommen, onder een hagelbui van granaten, fteenen, gloeijendenbsp;kogels en bommen , de fteilüe daken, en blusten denbsp;hevigde vlammen ? Wie zorgden voor de zieken ennbsp;gekwetrten? Vele onzer broederen zijn hier bij omgekomen. Hoe vele lijden nog aan hunne wonden,nbsp;getüigen van hunne pligts - betrachting! Ik zeg ditnbsp;niet, om er op te roemen: dat zjj verre! Dan zounbsp;het zijne waarde verlpren hebben.

Burger.

Ja, dat weten wq wel: gijlieden zijt de nederig, heid zelve, en bezit intusfchen het vette der aarde.nbsp;Geld hebben ze als water.

Doopsgezinde.

Door onze vlijt en zuinigheid verkregen, terwijl velen uwer den zuur gewonnen penning verbrasten en

\

vetipilden.

Burger.

Indien ik kommandant was, zou ik je lui wel keren vechten, al zou ik je met ftokflagen naar buiten drgvtfl.

' nbsp;nbsp;nbsp;G r ij s-

-ocr page 107-

, nbsp;nbsp;nbsp;Grjjsatrd,

Bedaar, man! bedaar. Dat mensch beledigt « inj. Hiers niet, terwijl gq daar en tegen als een onzin-nige.....

Eene Vrouw, (die zich een 'weinig verwijderd had.j

G menfchen! zie eens, hoe veel volks komt daar uit de Ooster-ftraat! Zekerlijk wat nieuwst

Burger.

Wat is er dan?

Vrouw,

Weet ik het!

Allen.

Dat moet ik zien! (^alle verwijderen zich, uitgt» zonderd de Doopsgezinde en de Grijsaard.j


TWEEDE T O O N E E E.

De Doopsgezinde, de Grijsaard.

Gr ij saard, (gaat voor een huis op eene jloep zitten.')

Het Zal wel nader komen.

poops-

-ocr page 108-

C 94 )

Doopsgezinde.

Waarom gaat gij niet naar huis, goede man ? Als er wat gebeurde, zóudt gij immers ligt een ongeluknbsp;kunnen krijgen.

s

Grqsaard.

Ach! aan mij ware weinig gelegen. Voor mijne

dochter...... haar gekerm heeft mij het huis ui£

gedreven!

Doopsgezinde.

Hebt gij dan aan het een of ander gebrekS

Grijsaard.

G neen! onze brave regenten zorgen er immers voor, dat de behotftigen bet noodwendige voor eenennbsp;geriiigen prijs kunnen bekomen, en daar voer bennbsp;}k dankbaar. Doch mijn zoon.....

Doopsgezinde,

Hij is iij Gods hand. Ga uwe dochter troosten. En zoo uw zoon niogt fneuvelen, dan zal iknbsp;voor het onderhoud van zijne weduwe en kinderennbsp;zorgen.

Grijsaard,

ïdelmoedig man! hoe werd gjj miskend.

D o o p s-

-ocr page 109-

Doopsgezinde. nbsp;nbsp;nbsp;;

tk ben geen rijk man, masr ik heb door *sHei mels zegen een klein vermogen befpaard. Verkwisting is Zonde: maar zgjnen behoeftigen medemensch

te onderfteunen een pHgt, een aangename pügt. --

^ces maar goeds moeds!

G r ij s a a V d.

Ach! mijne oogen hebben reeds zoo vele rampea ïanfehouwd! En wat zal het einde nog zgn’?

Doopsgezinde.

Moed gerchept! De Hemel is met ons. Giste^ ik, in het huis van een niyner buurvrouwen,nbsp;daar nog een bewijs van, het welk een’ goeden iiit-Hag voorfpelt. Een bom' viel, door bet dak vannbsp;''aar huis, in de woonkamer, en floeg daar allesnbsp;'tort en klein. Maar één ding bleef, te midden vannbsp;de verwoesting, ongcfchonden. En w'at was dit?nbsp;£en glas, waarop het wapen van den Prins van Oranje gefchilderd was. —

Grgsaard.

Zeet opmerkelijk.

Doopsgezinde,

Hoe oud zijt gq reeds, vader ?

G r ij s a a r d.

Negentig, jarea. ' Helaas! ik zal uwe goedheid nin»'

mer

-ocr page 110-

C 9lt;ï )

Cier kunnen beloonen. Mijn einde is nabij. Mogt ik maar, voor mijnen dood, mgne kinderen en kindskinderen tegen des vijands woede beveiligd zien!

Doopsgezinde.

Dit verleene ons de Hemel!

Grijsaard.

Het jaar 1594. dat oils gewest uit de magt van Spanje verloste, heugt mij nog even. Ik was destijds een knaapje, zoo groot! Maar bet is of iknbsp;hen nog zie, de dappere Maurits en Graaf Willemnbsp;van Nasfauw. Een heugchelijk uur!

Doopsgezinde.

Het welk ons groote zegeningen heeft aangehragt.

Grijsaards.

Het twaalfjarig heiland fchonk ons zekerlijk eene groote verademing: doch wij hadden even wel nognbsp;met groote tegenfpoeden te worftelen: tweemaal denbsp;pestilentie, anno 1623 en anno 1635, die acht jarennbsp;later door de geduchtile watervloeden gevolgd werden.

Doopsgezinde.

O mijne raoederdad! hoe veel hebt gg moeten doordaan. Maar bet ging u gelijk de palmboom:nbsp;gg groeidct tegen de verdrukking aan.

G r ij s»

-ocr page 111-

C 9? gt;

G r ij s a a r d.

Weldra volgde nu bet groote gedenkjaar van iC’4*, het einde van den tachtig - jarigen oorlog.

Doo-psgezinde. ïoen kwamen er‘toch jaren van rust en voonpoed.

Grijsaard.

Zij kwamen. En wij genoten eene dille rust in den fchoot des vredes, toen eindelijk de Bisfchop...nbsp;Ach ! nu heb ik alles Verloren. — Mijne dochter!...nbsp;*ag ik flechts mijnen zoon terugkeren! — Zijne kin'nbsp;deren fchreiden zoo bitter.

Doopsgezinde.

Eene menigte volks komt herwaards. Nu zullen Wij wel wat meerder hooren.

A

D Ë R. D S T O O N E E Ë.

De y origin , ef» S o 1 d a a t, een gewonde Student, Qp eene mlaar gedragen.

Student.

Zet mij hier neder. (Jiet gefchiedt) Alijn borst.... *1.... ik kan niet.... pijn.... dood.... Gronin*

sen!..ik flerf voor u .... met liefde----o...

God f — Voor... het.... Vaderland .... ontferm . ¦.

W.....mijner .... en.....zege.... voor..... da

Oad.... mijne .... moeder.... — God !... ik... -Ijêrf,... (Jiij Jlerft.')

N nbsp;nbsp;nbsp;Doop;.

-ocr page 112-

Hij ftierf, in den bloei zijner jaren, den fcboos* Ren dood , den dood voor het Vaderland! Men bren»nbsp;ge het lijk in zijne woning. (_de mtnigte vertrekt mmnbsp;(Ie rosbaar.')

Doopsgezinde,

Avie was die ongelukkige?

Soldaat.

Ongelukkige ?. . . . gelukjtige! wilt gij zeggen; Het was een ftudent, een der vrijwilligers, die d?*nbsp;zen morgen is uitgetrokken.

Grijsaard.

Ziju er dan reeds doden?

Soldaat.

Ja, oude! daar gehakt wordt, vallen fpaanders. Eer hü aan de vijandelijke fchans kwam, had hij denbsp;bouw al in de borst.

D'o o p s.

-ocr page 113-

c n ^

Doopegezio^®*

®ie onmenfchen!

Soldaat.

2eg dat niet; het waren foldaten, 'die hun’ pligt •^tden, zoo wel als wy. Wanneer de vijand ons tenbsp;na komt, fchieten wg er op in, even of het mtjs-fchen zijn. Maar hij is niet vergeefs geflorven; dienbsp;geheele post is in de pan gehakt. Daar is geen muisnbsp;van overgefchoten. Nu! die jonge knaap had ooknbsp;den duivel in het Igf, vol vuur! — Het was eennbsp;ftudent, en daar was hij wat knap in, zeggen ze:nbsp;maar daar heb ik geen kennis van.

Doopsgezinde.

De ftudeerende jeugd heeft de zucht voor Vadeté land en vrijheid met de moedermelk ingezogen.

Soldaat.

, Duizend bommen t Gij moest hen eens in het vuur ziea. Onze oudfte foldaten maken zg befchaamd.nbsp;Zoudt gij het wel gelooven ? Zg maken er een fpelnbsp;Van. De kapitein Withers noemt het rust van hlok-^trijj de luitenant Ten Berghe les, eo dé vaandriknbsp;Cockinga jagt -partij.

Doopsgezinde,

Brave jongelingen! uwe laatde naneven zullen met: aandoening uwe heldendaden lezen, en mei eene edelenbsp;N *

-ocr page 114-

S'o 1 d a a t.

]Su zgn ze op de fchans; fakkerloott Grijsaard.

O rngn zoon! mijn arme zoon I Soldaat.

Heb jij daar ook een’ zoon bg ? Wel nu, weos dan maat gerust, de fchans is aan ons. Ik heb denbsp;tqding daar van bij den Kommandant gebragt. Denbsp;me man! die is^ nog eerst te beklagen.

Doopsgezinde.

Wie ? Wie V

Soldaat.

Onze brave generaal Rabenbaupt. Zijne vrouw en zoon waren in een’ toren op de fchans. De torennbsp;vloog in de lucht, en z9 verbrandden in dezelve,

Doopsgezinde,

Grootc God!

Soldaat.

Gaat wat uit den weg, menfehen! ginds ko* toe* manheer de Generaal en de Burgemeester aan.

D o • P S’

-ocr page 115-

( rer 5

Doopsgezinde.

Volg Blij, goede grijsaard! en wijs mij uwe -n^i ®'0S- Het gewoel zal ieder oogenblik vermeerdennbsp;ten. — Ons bjjzijn zal uw treurig gezin tot troost

.verftrekken,

Gr^jsasrd.

Gaarne. Hier kan ik ook niet blijven. Ach! iif gemoedsrust heeft mij gansch en al begeven.nbsp;Vertrekt met den Doop^ezitiden)

Soldaat.

En ik ga eens zien, hoe de zaak zal afloopes-

Als die gasten vertrokken z-ijn, zullen we niet we. ten, hoe ftil w9 het hebben. Dan drinken we nognbsp;eens weder een glaasje in vrede. (Zy vertrekken.}

r IJ F D R T O O N E E L. Rabenhaupt, Cluving.

C 1 u V i n g.

In ’s Hemels naam! ftel u toch gerust.

Rabenhaupt.

Het is uit met mijne rust. Ongelukkig man! moékt gij dit beleven!

-ocr page 116-

it tóa 5

C I u V i n g.

5faar pg weet bij ondervinding , hoe weinig ftssf Op zulke berigten te maken is. En al ware het ook,nbsp;dat men eene vrouw en kind in de vlammen heeftnbsp;zien (laan, hoe kunt gij op het denkbeeld komen,nbsp;dat mevrouw, uwe beminde.....

Rabcnhaupt.

De bode zeide immers met eigen oogen gezien tC hebben......

C 1 U V i n g.

Dat de toren gefprougen was.

Rabenhaupi,

Is er meerdere zekerheid noodig?

C 1 u V i n g.

De verwarring, die bij dergeiijke gevallen heerschf; de damp der uilbarfting, de afftand — alles kan hemnbsp;bedrogen hebben. Om welke redenen, zou de JBis-fchop hen in deze fchans geplaatst hebben?

Rabenhaupt.

Om te moorden , vriend! uit weörwraak te moorden. Een toe val, een bloot toeval zal het nu heeten..,

C 1 u V i n g.

Maar heeft hij niet gefclireven, dat zij in zijn houfdkwartier ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R s-

-ocr page 117-

C 103 )

Rabenhaupt.

Zqa hoofdkwartier? ... De hel is zijn Tioofd.: kwanier en de duivelen zijn zjjne trawanten. —nbsp;Vriendt onze godsdienst leert ons zachtmoedigheid,nbsp;menschlievcnheid, deugd; maar zien wij niet der*nbsp;zelver heiligde grondbeginfelen alommc miskend eonbsp;Vertreden ?

C I u V i n g.

Het uitdel, door hem verleend?

Rabenhaupt.

Was geveinsdheid, priesterftreken! Wichers ia hem voorgekomen, en ingevolge zijn last. . , . Ongelukkige Sophie! Moest gij, gij en mija Hendrik»nbsp;het offer zijner onmenschlijkheid worden!

C 1 u V i n g.

Ik bid u, fchort uw oordeel op, tot de terui-komst van den bode.

Rabenhaupt,

Is zij dood, en heeft zij, flagtoffer haref deugd «n moed, in eenen vuurpoel moeten dikken, is mijnnbsp;zoon met haar een prooi der vlammen geworden! . . . Mijn zoon! teeder fpruitje, vreugde mijner dagen! heeft de zeis des doods u reeds afg*-tnaajd, of vetfchtikkelqke gedachte! ^

te*

-ocr page 118-

teren u nog de hevigfte pijnen, moet gij onder dui-aende fttiipirekklngen eene r»mpzalige aarde vetla-*cn! ... Ha! dan zal ik uwen dood wreken, tienvoudig, duizendvoudig zal ik u Wreken. Martelen zal ik uwe moordenaars, langzaam martelen, tot datnbsp;zij. . . .

C 1 u V i n g.

Kom tot u zelven , mljnhter ! en geef der rede gelibor. Eenmaal moeten wij tocli van onze geliefquot;nbsp;den 1’chciden.

Maarzoo!.... zoo?.... Huichelaar! ik zal üw voorbeeld navolgen , veinzen , liegen , bidden et»nbsp;moorden ! Met de eene band deele ik mijnen zegednbsp;uit, met de andere druk ik den dolk in de borst.nbsp;(jwanhoftg lagchcnde.') Ik zal ragn’ tijd afwachten,nbsp;huichelen, zijn vertrouwen winnen, en dan — moorden. O mijn zoon! Sophia 1 Ik ben verloren; on*nbsp;bcrftelbaar verloren ! Ik heb de ftad behouden, maarnbsp;mij zelven bedorven. Mijn geluk, mijn leven , mijne zaligheid zijn onherroepelijk vernietigd! (Jitj yattnbsp;tn ii arm» van Clitving,')

C 1 u V i n g.

De fchrik heeft u verbijsterd.

Rabenhaupt.

PCict waar ? Gij hoopt nog op hunne redding ?

C 1 ult;

-ocr page 119-

C )

C 1 u V i n g. ¦

Ik vind geene de minfte reden, waarom gij u zei-ven Zoodanig zouJt kwellen! Matig uwe ontroering , herneem uwe tegenwoordigheid van geest, gij, angt;nbsp;een voorbeeld van moed en ftandvastigheid!

Rabenhaupt.

Ach, mijn vriend ! er zijn oogenblikken, waar in ftem der natuur alles zwichten doet. (kö eenignbsp;zwijgen') Ik zal bedaard zijn, o ja. Ik zal hetnbsp;hoofd gerust in de armen mijner dochter nêderleg-gen, daar ontfluimeren, en God bidden, dat hy mijne ontwaking verhaaste, om mij daar boven wedernbsp;jnet gade en zoon te hereenigen.

C 1 u V i n g.

Begeef ii naar uwe woning, en wacht met gela^, tenheid.....

Rabenhaupt.

Pan (lag, die mg verpletten zal. Gaan wij!

C 1 u V i n g, (icr zijde.')

Ziet daar zijne dochter! Welk een toeftandl

Rabenhaupt*

Hemel! mijn kind ....

-ocr page 120-

c 10(5 gt;

ZESDE T O O N E E r. Charlotte, de vorlgen,nbsp;Charlotte.

Is het waar, papa! wat men verfpreidt? Is er een mija gefprongen? Zijn mama en Heintje? ....nbsp;Ach God ; ja, ik lees het in uwe oogen. — Dienbsp;fmart, die tranen .... Papa! zoo zag ik u nog

C 1 u V i n g.

Men heeft u misleid, freule! Eene kleine uithard ftins: maar de zege is ons.

Rabenhaupt,

*

Wat doet gij bier, mijn kind? Waarom het huis te verlaten ?

Charlotte.

Brigitta en alle onze diensboden fmelten in tranen. Al wat ik daar zie, herinnert mij ons onherftelbaar verlies.nbsp;Ik; loop gclladig heen en weder. Ik zoek mjjne mama , miju broeder, mjjn geliefde, en, ach God! iknbsp;ben aUecii! Alleen voor altoos! Het geluk mijnesnbsp;levens, mijne hoop, mijne aardfche zaligheid, alles,nbsp;alles fchijnt my te ontvallen? En dan die uitbsr-fling, het gedurig fchieten: o! de moed heeft mgnbsp;geheel verlaten.

R I'

-ocr page 121-

Ik mg van mijnen vader verwijderen? verwijderen in het verfchrikkelijk oogenblik, dat . . . Welk eennbsp;gerucht!

X,Men hoort een terward geroep; Vivat! de vgandén zijn weg! De onzen hebben gezegepraald! Hoezee!)|

Cluving.

Het volk fchijnt uitgelaten van vreugde.'

Rabenhaupt, (tot Cluving.quot;)

Vergezel mg naar buiten , mijn vriend! — Algoede Hemel! zoo uwe vaderhand mijne Sophia, te middennbsp;van*de ^lammen, nog eens.,.. Naar buiten, naarnbsp;O anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bui-

-ocr page 122-

C Iö8 )

buiten, op dat die doodelijke onzekerheid verdwij-ne! (Jot Charlotte.') Gij, mijne dochter! voldoe aan mijn verzoek. Uw zwak zenuwgeftel zou, doornbsp;den eerden fchok der hevigfte droefheid of vreugde tnbsp;te fterk ontroerd worden.

Charlotte.

Neen , papa! neen! Ik kan u niet verlaten. Cs'7

vertrekken.)

zevende tooneel. ~

Van Thjjnen, (^alleen.')

Van Thijnen.

Eindelijk zijn wij dan van den boozen verlost!' Mijn gebed is verhoord. Zij zqn voort! ze zqnnbsp;voort! Luidt nu de klokken! Barendje is vertrokken. Roert pauk en trom! Nooit komt hij weér-offl. Triomf! Wg zegepralen, ten fpijt van heel Westfalen, en de Bisfehop zal ’t gelag betalen.--Mijn

heer de Generaal fchcen niet in den besten luim te zijn; gewisfelijk wegens mevrouw en het kleine jonkertje.nbsp;Wel nu! alle onze fcheepjes kunnen niet voor dennbsp;•wind zeflen. Mij dunkt, nu ze alles achter laten,nbsp;zullen ze toch .geene vrouwen en kinderen tót ballastnbsp;tnede nemen. Ik verloor, in allen gevalle, mijne

vrouw

-ocr page 123-

Z ID? 3

Vrouw liever dan de burgemeesters plaats van Koe-Vorden. Mijn huiskruis is dikwijls eene regte hai. last. Maar, helaas! ik ben er mede npgifoheepfjnbsp;en gemoedshalve kan ik haar niet over boord vver-pcn. — Wat tlaat mjj nu verder te doen . * Stil! iknbsp;geloof, dat her maar best zal wezen mijne Rebeccanbsp;den uitflag der geheele zaak te gaan vertellen. Hoé,nbsp;zal ze zich verheugen, die vrome ziel! Nu, nu!nbsp;wij jcullen ons te zamen verheuger. Ik ro. p allenbsp;mijne twaalf'jongens bij elkander, ied-'r in zijn zondags pak, en dan vereenige'n wijl ons in den ge; an-ge, dat het heele huis er van davert, en de glazennbsp;'lit het lood fpringen. En dan — regciregt naarnbsp;Kpevorden ! Daar moet ik bij zijn! Sansfactie,nbsp;blinkende ^ fchitterende, bloedige fatisfactie wil iknbsp;hebben. De dominé zal er eerst aan. Die he ftnbsp;zijne knieën ook voor dèn Baai gebogen- Ilij badnbsp;goed praten: ,,de herder mag zijne kudde niet ver-„ laten.” Wij zullen dien wijsneus wel leeren ,nbsp;dgt zijn rijk uit is. Hij zal moeten doen, war Burgemeester van ïhïjnen wil, dat zal hij. — ,, Daarnbsp;!,weet gij niet van;” hromdehij altoos. ,, B moeinbsp;»gt;gij u maar met uw abc; en pas maar op,nbsp;„dat gij na uw’dood niet met een gloeijende kerennbsp;«het land weer nameeten moet.” Ei, wat je zegt!nbsp;Maar nu is het blaadje omgekeerd. Boomje komtnbsp;om zijn loontje. En bij de minde afw5jkin.gt;: zalnbsp;Burgemeester van Thijnen hem het abc leeren ,nbsp;dit hem de oogen ^verloopen. Dan kan hij ee»nbsp;O 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;boet-

-ocr page 124-

C ïiö 5

boetpfalm «ahhefFen, en ons vergiffenis ffflekeft. Da« zullen wij eens zien, of wq hem onze genade vergunnen zullen.

ACHTSTE T 0 0 N E E L.

Doopsgezinde, lt;;i!Grfjsaard,vanThqnen.

Doopsgezinde.

Is het waarheid, vriend! wat wq hoorcn? 2qH de vijanden vertrokken ?

Van Thijnen.

Ik ben er zelf bij geweest. De aarde heeft zich als het ware geopend en hen verflonden , gelijknbsp;Korah, Dathan en Abiram. De fchans, een andernbsp;Sodom, is door een’ vuurregen vernield.

Grijsaard.

Men heeft derhalve niet gevochten. Zie! de blijd-fchap geeft mijne voeten vleugelen. Kom, brave jnan! Kom!

Doopsgezinde.

Wachten wij hier liever de uitkomst af. (tegetf lt;rsii Thijnen) Vertel verder!

Van Thijnen;

Waart gij er bq geweest, 'zoo als ik, dan wa»

zulks

-ocr page 125-

ïulk» onnoodig. Gij moet dan weten — (/er ik zal er maar zoo wat van zeggen’, die vent weet,nbsp;toch nergens van — dat de'Kommandant, om zoo (9nbsp;fpreken, niets zonder mij uitregt.

Van Thijnen. ^

Manhaftig trok ik de poort uit, en, ziet! met ¦'’quot;yftig man van ons volkje verfloegen wg er tweehonderd , terwijl er meer dan duizend voor onzpnbsp;2'vaarden de vlugt namen.

Van Thgnen.

Na eigenhandig twaalf heidenen te hebben geveld, lei ik mijn zwaard neder, en rustte van mijnen arbeid,

Die man is waanzinnig of befclionken. Vaarwel, •gt;ijn vriend! Kom, oude man I

Van Thijnen.

Gi’ wilt dan niet hooren, hoe de zaak geëindigd is» Doopsgezinde.

Veifchoon niijj j ik ga tot rognent. Van de puin-

hofgt;

-ocr page 126-

c Iia )

knapen mijner woning wil ik de eerfle draal des g«» lufcs zien aanbreken. — Voorwaards , oude!

t

G r ij s a a r d.

Ja, voorwaards! Welligt zie ik dan raqn zoon weder. Welligt! — (Zij vertrekkirl.')

(_Mcn hoort eenig gerucht; in de verte •weirgahnt het hotz.ee.'i

K E G E N D E T O O N E E L.

Van Thijnen, alleen.

Wat zie ik! De Generaal ea de kolonel Stolt'zen-Inrg ? Ik wil niet hopen.... Uit den weg, van Thijnen! als de Bisfchop mevrouw de Konamandaut-fohe heeft medegenomen, dan begeer ik bij de eerftenbsp;«iibeifting niet tegenwoordig te wezen. C^i/ vertrekt,'}

TIENDE TO O N E E L.

Rahenhaupt, Charlotte, Cluving, Siolii z.epburg.

Stoltzenburg.

Er is geen gevaar, waarde Generaal!

Rabenhaupt.

Van waar dan die angst, kolonel? uwe ontroe*-ring, de fchrik, toen gij mij ontwaarde,... Spreek!

Stolt»

-ocr page 127-

C II3 )

Stoltzenbutg.’

Verfchoon mij!

C h a r 1 o t t e.

«I

Leven zg, of.....

Stoltzenburg.

Zij leven 1

Rabenhaupt.

Maar gekneusd, verminkt, verfchroeid, een’ d}ii.

zendvoudigen dood ftervende.....O! gruwel boven--

gruwel! nbsp;nbsp;nbsp;*

Stoltzenburg.

Jk verzeker u, dat zg gezond zijn-

Rabenhaupt.

Gezond?.....en zij liggen nog niet aan dit klop

pende harte!... Gezond ? ... en ik druk hen niet in

mijne armen!..... Rampzalige trooster! dit moogt

gij eenen dwaas wijs maken: ik ken mijne 'Sophia.

A

C 1 u V i n g.

Kom tot n zelven, en laat mijnheer ons de zaak oaafgebtoken verhalen.

.Rabenhaupt.

Ja, fpreek. fpreek! Kom nader, mijne dochterJ Édn flag zal ons beiden den doodfteek geven.

p nbsp;nbsp;nbsp;S t o I f*

-ocr page 128-

c II4 5

S t o 1 t z e n b li r g.

Ingevolge uwe bevelen, overrompelden wij eerst de post ten zuidoosten van de ftad. Hier bg verloren wijnbsp;dén man, en twee werden gewond. Dit sing in allenbsp;ftilte toe, met het zwaard in de vuist. Wij blevennbsp;op dien post, tot dat Wichers ons het afgefprokennbsp;teeken gafquot;: toen rukten wq uit onzen fchuilhoek tenbsp;voorfchijn. In het oogenblik, dat wij de wallen beklommen , was Wichers en de zijnen reeds met dennbsp;vijand handgemeen. Men bood dapperen tegendand.nbsp;Mooq zelve verdedigde de halve maan en vocht wo»nbsp;dende. Dan, niets kon den heldenmoed onzer ben gt;nbsp;den wederftaan. Burgers, ftudenten, foldaten , polakken— allen wedijverden in dapperheid 1 Het zwaardnbsp;vloog als een blikfem door de gelederen des vijands ,nbsp;en maaidde, gelijk de fikkel des doods, alles weg,nbsp;wat het bereiken kon. Een oogenblik was de zegenbsp;tvvijfelachtig, en de onzen werden terug gedreven.nbsp;Maar Wichers verzamelde de deinzende manfchappea,nbsp;en wierp zich midden in den vijand. — ,, Voor Gro-„ningen en Rahenhauptl” was de algemeene kreer-Ku hervatte men den moed, en de moord werd al-. gemeen. Borst tegen borst, zwaard tegen zwaard.nbsp;Nooit zag ik dergelqke .flagting. De vijanaen wierpen de wapens neder. Ten Berghe zette den kom-inandant het zwaard op de borst, hij gaf zich over,nbsp;ea — de zege was onsj

C 1 o-

-ocr page 129-

C ns y

C 1 u V i n g.

Gelukt, driewerf geluk, mijn viderftad! lof en dank den Allerhoogften !

Rabenhaupt.

Verder, verder, mqnheer!

Stoltzenburg.

Op het zelfde tljdftip baarde een doffe flag en het tpringen van het bovenfte gedeelte des torens eenenbsp;algemeene ontfteltenis; de vlam barstte uit, en innbsp;den hevigften gloed zag men ....

Rabenhaupt-

Schielük! fchielykl

Stoltzenburg.

Uwe gade en zoon,

Rabenhaupt. nbsp;nbsp;nbsp;'

Regtvaardige!.... ten prooi der vlammen!..

Charlotte.

O m^ne mama! mijn Hendriki

S.toltzenburg.

Zij roepen: „hulpl redding!” Wichers, de on-areimoeide Wichers, vliegt naar boven. Een afgebroken gebind kneust hem den fchouder.

Chat?

-ocr page 130-

c iiC n

Charlotte.’

En ook hij vergaat in den vuurpoel ?. .. ; Q God! .... ik bezw^k!

Stöltzenburg.

Niets kon hem weêrhouden! Door rook en puin ^ fnclt hij henen, en brengt, met behulp der menigte,nbsp;hen behouden , ongefchonden in ons midden. —^

i

Charlotte.

Dank, goede Hemel!

Rabenhaupt,

t

Behouden! Ongefchonden!.... Man ! zie my in de oogeii.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door geen verkeerd mededoogen

den ter nedergeflagen man en vader! Ze zijn behouden ? — gade en zoon behouden ? (Ay vat( op zijne knieënj Voorzienigheid! vergeef den morrenden, dennbsp;¦wantrouwenden fterveling, zijne gellorte zuchten ennbsp;tranen. Zij leven beiden, gade en zoon! God! iknbsp;kan u niet danken naar waarde. Laat dit ftamelen,nbsp;deze doorweekte oogen, dit volle hart, God! liefderijke vader! laat mijne ontroering, mijne verftom-jning u welgevallig zijn. (opjlaan^ej In m^ne ar-jnen, Charlotte! De God der liefde hereenigde olis !

Stolt-

Charlotte. Maar mijn goede Wichers?

-ocr page 131-

C 117 5

Uwe gade wilde den gewonden niet verlaten. ,,Hij was mij (leeds dierbaar;” zeide zjj; ,, heden redde hynbsp;mijn leven.”

Ginds komt mevrouw aan, mijnheer de Generaall £r is een gewonde bij. (^gaat af.')

C 1 u V i n g.

Moed, edele man! wapen u met (landvastigbeid en kalmte, op dat de vreugde des wederziens u niet be-nadeele.

Rabenhaupt, {tegen StoUzenhurg.) Onderfteun mij, wapenbroeder! gelei mijne waiJte-

lénde fchreden.


P 3 nbsp;nbsp;nbsp;C h a i-

-ocr page 132-

C ”8 5

Charlotte.

O! hoe klopt mij het harte. Waar zqn ze ? waar egn ze ?

TWAALFDE T 0 O N E E L.

ifevrouw Rabenhaupt, Hendrik, Wichers, (^onderfleund door den kolonel van Eijbergen ennbsp;den luitenant ten Berg he.) Eene menigte volks»

damp; ‘vorigen^

Charlotte, (hare moeder te gemaet fnellende.')

Lieve , dierbare mama ! Hendrik ! (omarming) Hier is papa!

Rabenhaupt.

Sophie; eeuwig, hartelijk geliefde!

Mevr. Rabenhaupt.

Mijn Karei!.... Voor een uur op den rand det rerdetfs, en thans in de armen der liefde!

Rabenhaupt.

En gij, mijn zoon ! reeds vroeg omgaven u de vet' fchrikkingen des doods. De Hemel redde u.

Hendrik.

De raadsheer van den v^and wilde mg ook vet-

K100?«

-ocr page 133-

Rabenhaupt.

Schaüenborgh. Gij kent immers dien booswicht.' Ik zal u dit alles hier na verhalen. (ojgt; fFichers vij-ztmU.'y Deze edele jongeling heeft, met gevaar VaBnbsp;zgn leven, het helfche ontwerp verijdeld.

Rabenhaupt.

Mijnheer I de eerrte verrukkingen van mijn ontroer» de ziel waren huwlijksmin en natuur geheiligd: vergeef 1 Den redder mijner dierbaarfte panden zij dennbsp;dank van mijn geheele leven toegewijd. Het is mijnbsp;Ónmogelijk uw’ heldenmoed te beioonen. Onzer al*nbsp;Ier vader vergelde uwe dapperheid en menfehenminnbsp;aan u en uw gellacht tot’in eene lengte van dagen. —¦nbsp;Er is, hoop ik, geen gevaar....

W i c h e r s.

Slechts eene kneufing. Ach! meer dan mijn Ven zoude ik.. •.

Rabenhaupt.

Stil 1 het fpreken mogt u hinderen.

Charlotte.

Papal nbsp;nbsp;nbsp;^

-ocr page 134-

C ISO )

Ribenhaupt;

Wel nu , mijne doshtet!

Charlotte.

Mogt dit zalig oogenblik dat onzer vereeniging zjjn, en dit het loon.....

Rabenhaupt.

Ik verda u, 'mijn kind! Wees gerust: uw geluk is in de handen'eenes dankbaren vaders.

W i c h e r s.

M'j uwer waardig te maken, zal beftendig liet groote doel mijner vurigfte pogingen zijn.

Charlotte.

Wichers! mijn Wichersl

Rabenhaupt.

Heer Burgemeester! zouden uwe ambtgenooten niet herwaarts dienen te komen? Zij behooren getuigenbsp;te zijn van de belooning, die ik dèr deugd en heldenmoed heb toegedacht. En gij, Stoltzenburg 1nbsp;laten de verfchillende krijgslieden zich hier heen begeven. In luidruchtige vermaken, feesten en dank-offers, meet deze dag eindigen, (filuving en Stolt'nbsp;zsnburg vertrekken^’)

JP Ë R»

-ocr page 135-

C 5

dèrtiende t o o n ë e l.

P‘ hertog van Holftein Pleun, dt vorigen. Rabenhaupc.

Welkom, welkom, waarde Hertog! Gq ziet mij ttn top van de innigfte ^blijdfchap. Koiat gij vannbsp;buiten ?

Be Hertog.

Ik kom den beer Generaal de geheele verlating der 'Ijandelijke posten aankondigen. Na de inneming dernbsp;fchans, begaven wq ons naar den weg tusfchen Helpen en Haren, en namen aldaar nog een dertigtal ge-'''«¦ngenen. Van alle zijden kwamen de vrolijke landlieden ons de vlugt der vqanden aankondigen. Denbsp;•igetneene vreugd» was onbefchrijfelijk. Schuilen-borgh, de eerlooze Schuilenborgh had, volgens bekentenis van een’ gevangenen, den toren doen onderwijnen, ea op zijn bevel was dezelve in de luclq:

' S®iprong8a.

Rabenh^uptji

En bij is ontkomen f

De Hertog.

T*sn k«t gevaat naderde , werden zgne voete^i

-ocr page 136-

vlug, De hopman MooiJ heeft mij het ginfche z». menweeffe! zijner gruwelen ontwikkeld , en tevensnbsp;verzekerd, dat de Bisfchop, door zijne w^lfpreken-heid misleid, hem met zeer ongunftige oogen begoBnbsp;aan te zien.

Vroeg of laat valt de booswigt in den kuil, die by voor zijnen naasten gegraven heeft. Ja !¦ de vertrapte deugd heeft »cn wreker boven de wolken.nbsp;Hij gaat langzaam, maar zeker. Doch , laten wij ditnbsp;uur der reinfte vreugde niet door de herinnering aannbsp;zulke fnoodaards ontheiligen; Maargy, waarde Wickers 1 wilt gij niet naar uwe woning?

W 1 c h e r s.

Als getuige der algemeene verrukking, zal dit nut hst fchoonfte mijnes levens zyn.

hoort trommen en trompet - gefchal.'i Rabenhiupt.

Ha, zij komen 1 Burgerdeugden oorlogsmoed oulS vangen hier den lauwer der overwinning.

-ocr page 137-

( Ï23 )

rEERTIENDE en laatjie T O O N E E L.

De Bu rgemeester tn de vier R»den , de kolonel J or man, burgers, fludentén; foidattn, polokkin,nbsp;ie vorigen. {De krijgslieden marcheren met krijgS-tnuzijk het Tooneel rond, en plaatfen ziek ter linkernbsp;zijde van den fpeler, in een halfrond. De Burgemeester en Raden hebben de regter zijde. Raben-haupt en zijne familie jlaan in het midden van hetnbsp;Tooneel. Op den achtergrond ziet men mannen,nbsp;vrouwen en kin der en. j

Rabenhaupt.

Spitsbroeders, aan welke de veege Staat de verdediging dezer ftad had toebetrouwd! Burgers, die WW wieg en bakermat tegen vijandelijk geweld be-fchuttet ! Edele jongelingen, toegewjjd aan den dienstnbsp;Van Minerva, die, altoos het eerfte bij de hand, opnbsp;de gevaarlijkfte posten de ftad bewaaktét en bg on-derfcheidene uitvallen, zelfs in dit jongfte uur, uwnbsp;leven vrijwillig in de weegfcbaal fteldet! U allennbsp;betuigen wq onzen dank. Uit naam van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, zijne doorluchtigheid Henrik Cafemir, Prins van Nasfau, Stadhouder dezer provincie, en de Hoog - achtbare Heerennbsp;Burgemeesteren en Raad dezer ftad, verzeker ik olieden van de achting en de erkentenis der geheels Neder-landfche natie. — Dappere krijgslieden! nog éénnbsp;toemrqke baan wacht op u; de verdrijving der vij-,nbsp;P anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aa-

-ocr page 138-

C Ï34 )

sihtlei üit bet naburig Kocvorden, het herftel onxei onafhaiikelgkheid. De Staat vertrouwt op uwennbsp;Jnoed (trompet • gefchdl en muzijk') Burgers van Groningen, die, hoe verfchillentlc ook van godsdienst,nbsp;aan de zijde der oudfte kr^gets, op de wsHen ofnbsp;in de wijken der ftad uwen burgerpligt raec zoo veelnbsp;heldenvuur en menfchenliefde Verrigtet 1 toondet unbsp;dit glorierijk tijdperk volkomen waardig, waardig denbsp;gunst, waar mede Lodewijk van Nasfau uwe ftadnbsp;bekroonde, toen hij, in den jare 1614, den grond-ilag lei tot de ftichting uwer vermaarde Univerfiteit.nbsp;De bloei uwer ftad, de hulde uwer tijdgenooten ennbsp;de roem der nakomelingCchap zij uw» belooning Inbsp;(trompet - gefchal en muzijk) En gij, burgers dezernbsp;Academie! uw gedrag is boven allen lof verheven.nbsp;W'ordt eenmaal in de pleitzaal, op den kanzei ennbsp;aan het ziekbed, voor alle uwe natuurgenooten hetnbsp;zelfde, wat heden voor deze ftad waart, Doornbsp;de hand der fiere fchoonen , die u tot den ftrijd aan-moedigden, zult gij eerstdaags met eenen zilveren gedenkpenning worden omhangen, die «w krqgsbedrijfnbsp;«ot de volgende eeuwen zal overbiengen! (trompet -gefchal tn muzijf) G5 allen, grijsaards, vrouwe»nbsp;«n kinderen, wie gij ook moogt wezcp, die iets totnbsp;behoud dezer ftad hebtbijgedregen ! u allen zeggen wijnbsp;dank voor uwe onvermoeide ijver en trouw. Vindtnbsp;UW loon in het zalig bewustzün van vervulden pligt,nbsp;en in de vrtde - die gij voortaan ia den fchoot dernbsp;uwen zult mpge» faiaken. (trompetten,gefchal er-«IfVxIJk,}.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C 1 u-

-ocr page 139-

lt; 1*5 }

C I u V i n g.

Segeven wg ons allen nu tempelwsarts! Dat allar tongen de lof des Heeren verkondigen; dat aller harten de goedheid des Almagtigen loven en danken,nbsp;die Onze gebeden verhoord, en ons en onze kinderc*nbsp;l^efchernid heeft tegen de klaauweneener vreemde over»nbsp;heerfching. Zoo bl^ve de Victorie van den a8 Augustusnbsp;een feestdag voor het dankbare, vaderlandlievendenbsp;t'olk dezer ftad, en ftrekke het nakroost ieder jaarnbsp;tot een’ heiligen fpoorflag, om te volharden in denbsp;dtugd en heldenmoed hunner vaderen.

Stoltzenbarg.

Onzer aller verrukking juiclie in dit uur het bigde triomf!

Triomf! de Bisfchop gaat naar huis»

Met al het Franfche roofgefpuis.

Zi) worden uitgefloten!

Triomf! de hoogmoed van Bourbon»

Dien Gelderland niet temmen kon.

Heeft hier het hoofd gefloten.

Triomf! triomf! voor Gruno’s vest Is Neérlands roem op nieuw gevest.

Met eensgezinde handen.

O Groningen! uw moed en trouw Behield het fclmddend ftaatsgebouwnbsp;Der zeven vrije Landen.

-ocr page 140-

ï)e krggsman, aan het vuur gewend,' De boer, de burger en ftudent.

Ja kind’ren zelfs en vrouwen.

Elk een, ontvlamd door heldenmoed , Gaf welgetroost zijn goed en bloed.nbsp;Bleef maar de ftad behouèn.

'tGeraas van pauk, trompet en trom,’ *t Gedonder van des vgands bóm,

De ftad in vuur en vlammen.

Noch bergen puin, met bloed befpat^ Niets kon in de oude Hunfeftadnbsp;Der burg’ren moed verlammen.

O achtbre Raad! uw’ wijs beleid,

O Rabenhaupt! uw dapperheid Zal bij den nazaat leven.

Zoo lang fint Martens toren praalt. En Gruno, door Minerf beftraald,nbsp;Naar heldenroem zal ftreven.

Triomf! de Bisfchop gaat naar huisj Met al het Franfche roofgefpuis.

Zij worden uitgefloten!

Triomf! de hoogmoed van Bourbon, Dien Geit -land niet temmen kon,nbsp;Heeft hiet het hoofd gefloten.

-ocr page 141- -ocr page 142- -ocr page 143- -ocr page 144-


-ocr page 145- -ocr page 146- -ocr page 147-

-**â– 


-if, ik nbsp;nbsp;nbsp;4.* - wc.


H „t

-'P-vf,


-ocr page 148-