BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.
By de Erfg, van J. Lescailje en Dirk RanK;)-op de Beursfluis. 1728.
Mee Privilegie.
-ocr page 6- -ocr page 7-AAN DEN WELEDELEN, HOOGGELEERDEN ENnbsp;GESTRENGEN HEER,
DEN HEERE,
Heere van Oudbroukhuyzen,
N lECOP, EN Po RTEN GEgt;5 , enz.
Raad in den Hove Prpvinciaal van Utrecht, Decan in den Capittele van Stc. Marye,nbsp;Dykgraaf van den Lekkendyk,nbsp;BENEDENs Dams^ cnz. eoz.
Y, die, op’t fpoor van Pallas lievelingen; DeDichtkonft, naar heur waarde, fchat}
De Aloudheid met vermaak hoort zingen j Haar gulden fpreuken in u w keurig brein omvat!nbsp;Die uit haar weergaloozefchrifcen,
Ha goede van het kwaad te fchiften,
En honig, als een ny vre by,
Uit yder regel weet te haaien:
Hoe zal my n Zangnimf zegepraalen, Begunftigt gy haar Poëzy!
A z nbsp;nbsp;nbsp;Aebil-
-ocr page 8-Achilles toorn, in \ woeden uitgelaaten ^
V oor T rojes lang beftreeden wal,
Toont ons, hoe de Overften hun Staaten J Door’tluiftren naar hun drift, dik brengen zelfsnbsp;ten val.
Daar de Overheden zich verdeden,
Daar kan de moord zyn bloedrol fpeden j Heeft recht noch billykheid geen plaats:
Daar ftroomtgeen melk, maar bloed en traa« nen:
Daar geeftmen land en onderdaanen Ter proie, aan’t woeden des Soldaatsi. ''
Maar, als die weer, met föaragevoegde krachten,
En moedig treeden in het veld.
Zal ’s vyands Heólor vruchtloos trachten,
Het wel vereende volk te drukken met geweldL OEendragt, die gy met uw wapennbsp;Beveiligt, mogen zorgloos flaapen jnbsp;Zy vreezen ’s vyands lift noch magt:
Terwyl een volk, wiens ingewanden Van haat, van twift en onluft branden,
H och moed , noch fterkte heeft, noch kracht.
Hierop vooral, hierop alleenig, doelde Myn Zangnimf, toen zy de eerfte maalnbsp;Dien luft in haare borft gevoelde,
Om Pcleus grootcn zoon in haare moedertaal Ten Schouwtooneele te doen treeden,nbsp;En zyn gedrag en trotfe zedennbsp;Te fchildren voor het Hollandfche oog.’nbsp;Mag zy dus zien, dat haare Dichtennbsp;Vermaaken-, enraeteenen ftichten,
Zy fteekt verheugd het hoofd omhoog.
Heeft zy dan, voor het allereerft, dien zegen, Dat zy, geleerde Heer en Oom!
Uw gunften goedheid heeft verkreegen,
Zo ziet zy 't grootfte deel verdweenen van haar’ fchroom;
En zal, geruft en wel te vrcden,
Der nyd zelve onder de oogen treeden: ïndien de nyd niet zelve vreeft,
Aan haar gedicht en zang te pluizen,
Als zy den Naam van OudbroukhuyZen Aan ’t voorhoofd van Achilles leeft.
Balthazar HjTYDECopERi
VOOR-
-ocr page 10-Et zal 5 hoop ik, den Dichtkundigen Lee-zer niet verveclen, dat ik hem, eer hy tot het kezen van dit Treurfpel overgaa, innbsp;’t kort eenige opening geeve , wegens denbsp;veranderingen, die ik in deeze ftofïegemaakt hebbe : want zonder de zelven is hetnbsp;onmogelyk een rechtfehapen Tooneelftuk aan den dagnbsp;te brengen.
In den beginne was ik van gedachten, Brizeïs zelve in dit ftuk niet in te voeren, en aldus een Spel zondernbsp;vrouwen te vertoonen ; niet weetende, hoe ik haar metnbsp;waarfchynelykheid uit de tent en legerplaats van Agamemnon , alwaarze door dien Vorft als gevangen gehouden werdt, in die van Achilles, dienze met geweldnbsp;ontroofd was, zoude doen komen, want indien zy alleen in het laatlle, wanneer die twee Helden reeds verzoend waaren, voor k oog der Aanfehouweren ver-icheen, zouze niet veel te zeggen hebben, en haare re-deneeringen den Toehoorer meerder moeten verveelen,nbsp;dan konnen vermaaken. Overweegende echter, datnbsp;tegenwoordig een Toonecliluk zonder Vrouwen in ’tnbsp;licht te brengen, eveneens zoude zyn, pf ik een fchoonnbsp;Aanzigt zonder Oogen, of een Paleis Zonder Venllersnbsp;wilde fchildcren ^ ten anderen , dar zy, geduu-rende den knoop van het Spel, by Achilleszynde, innbsp;die gelegenheid genoeg te zeggen zoude hebben, otnnbsp;myn werkje eenigen luifter by te zetten; en ten derden gt;nbsp;datdeToehoorers, niets dan van ftryden, en bloedvergieten, en de trotfe en hoogmoedige taal van Achillesnbsp;hoorende, niet kwaalyk te vrede Zouden zyn, indienze,nbsp;tuffehen de wreedheid dierftofïè, door eenen Zachter ennbsp;ftreelender hartstocht, als die der Liefde is, eenigszinsnbsp;verkwikt en verluftigd wierden ; Zo greep ik Ovidius innbsp;de hand, om te zien ? wat h^ Brizeïs, in zynen verdichten
-ocr page 11-tih Brief} aan Achilles doet fchryveni en of ik by hem ook gelegenheid zoude konnen vinden, om haar te doennbsp;zeggen, het geenze door hem verzierd wordt aan Achihnbsp;les gefchreeven te hebben, want hetisjuillin hetzelfdenbsp;gewrigt van zaaken, dat is, aanftonds na de bezendingnbsp;van Ajax en UlylFes , dat Ovidius haar dien brief heeftnbsp;doen fehryven. Ik vond mynen wenfch voldaan, zorasnbsp;ik de volgende vaarzen in’toog kreeg, in de welken hynbsp;haar aan haaren minnaar aldus doet fehryvennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;amp;c.
Mittiteme-, Danai, Domimm legata rogabo,
Multaque mandat is ofctda mijtaferam.
Tlus ego, quam Thxnix, plus quamfacundus Ulyjfes , Flus ego, qtiam'Teucri [credite) Frater agam.
dan de Broeder •van Teucer uitrechten.
Dat is; Zendt my, óGrieken, naar mynen Heer: ik zal hem fmeeken j en myne fnieekingen met duizend kusjesnbsp;•verzeilen. Gelooft my, ik zal meer dan Phenix, meer dan
Vlylfes
Deeze gedachten kwamen met mynen zin zo wel en volkomen overeen , dat ik aanifonds befloot , dezelven werkftellig te maaken , en haar aldus te laaten uitvoeren , het geenze hier alleen wenfcht, en voorftelt. Watnbsp;haaren perfoon zelf aangaat, men zou my, fchoon hynbsp;de eenige grondfteen is, daar dit ganfche onderwerp opnbsp;ruft, echter konnen tegenwerpen, dat hy’er te veel is,nbsp;dewyl hy zelf niets tpe de ontknooping van ’t geheelnbsp;doet: doch ik heb hier liever tegen deeze wet willen misdoen, dan den Aanfehouwer van haar gezigt, het welknbsp;ik, om de reeds aangehaalde redenen, geloof, hem nietnbsp;onaangenaam te zullen zyn, teberooven.
hoog-
Achilles is woedende en toomeloos in zyne gram-fchap i teder in zyne vriendfehap voor Patroclus; maar koel in zyne Liefde. Ik doe hem evenwel beminnennbsp;doch niet gelyk de Franfchen hunne Vorftènen Heldennbsp;in ’t algemeen ten Tooneele voeren; want buiten datnbsp;pjn karakter opbopende, onverbiddelyk, wraakgierig
-ocr page 12-hoogmoedig is , ix) geeft ons de uitmuntendfte def Franfche Dichteren , Boileau , deeze les noch omtrentnbsp;deszelfs perfoon, Art Poéti^ue , Ch. lil. vs. 99.
^’Achille aifne autrement que Thyrps , ou PhiUne.
Achilles moet op eene andere wyze' beminnen , dan de Schaaphoeder Heyramp;is of Philenus. Ook is deeze geheelenbsp;Liefde van Achilles zelve gt; hoe weinig die uitlteeke,nbsp;van myne uitvinding, tenminften niet te vinden by Homerus : want die zegt nergens, dat zyne gramfchap gt;nbsp;veroorzaakt door ’t rooven van Brizeïs door Agamemnon , zo hevig geweeft zy, omdat hy zyne meefterelïénbsp;daardoor miftej maar wel duidelyk, omdat hy doornbsp;deeze daad zich van Agamemnon ten hoogften onteerdnbsp;en gehoond zag. integendeel (zo men Horatius geloo-yen ihag, want die zegt, Lib. I. Epift. 2. w. 11.
, nbsp;nbsp;nbsp;Neflor componere Ut es
Inter Peliden feflinat, if- inter Atriden:
Hunc amor ¦) ira quidem communiter urit utrumque.
Hefior quot;wendt alk vlyt aan , om de Zoonen van Peleus en van Atreus te bevredigen : Deeze voordt door Diefde ¦,nbsp;heide 'wordenze door gramfchap vervoerd ) verbeeldt hynbsp;ons Agamemnon alleen als minnaar van Brizeïs. Dochnbsp;zulks heb ik mede niet eens willen aanroeren, opdat denbsp;minnenyd geene oorzaak van den onverzoenbaarennbsp;toorn van Achilles mogtefchynen; die zich, zobymy,nbsp;als by Homerus , alleen laat beweegen, om weder tennbsp;ftryde te gaan, toen hy de dood van zynen halsvriendnbsp;Patroclus vernomen hadt. Hierin heb ik echter weder-orh deeze Verandering gemaakt, dat ik hem, niettegen-m-na.ttèe Homerus zegt, dat hy ten eerften van zynen toornnbsp;afftondt 5 en zich met Agamemnon verzoende , zorasnbsp;hem de dood van Patroclus ter ooren gekomen was, ennbsp;lt;|:cr hy Heftor geveld hadt, integendeel den Veldheernbsp;' ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchelden,
-ocr page 13-fchelden, ja met de dood dreigen doe, om de gemoederen der Aanfchouweren daardoor in twyfFel te houden gt; tot het allerlaatfte Tooneel toe, daar zy voor ’t eerft;nbsp;te faamen op het Tooneel verfchynen, endeToehoorernbsp;met reden verlangen mag, om te zien, hoe deeze tweenbsp;parryen elkanderen in dien ftaat zullen aanzien en begroeten : want indien zy in ’t einde van ’t vierde Bedryf,nbsp;dat is, aanftonds na de dood van Patroclus, bevredigdnbsp;wierden , zou het vyfde geheel onnut, en den Aan-fchouwer niets aan de dood van Heftor, en het geenenbsp;daaromtrent meer verhaald wordt, gelegen zyn. Ook is’tnbsp;natuurelyker, dat Achilles zynen toorn vergeete, terwylnbsp;hy verhtyd is over de wraak van Patroclus dood , metnbsp;de grootfte ürengheid genomen van des zelfs moorderjnbsp;dan terwyl hy ten uiterften bedroefd is op de eerfte ty-ding der dood van dien zo waarden vrind. Zeker is, datnbsp;de hlyfcha^ meerder nygt tot het vergeeten van een’ gelee-den hoon, dan de droefheid.
Ik denk ook niet, dat men my te lafte zal leggen, dat ik het karakter van Agamemnon vernietigd, cn in dennbsp;wind gedagen hebbe , omdat ik hem Zo nederig doenbsp;fpreeken. De Puikdichter Boileau , Art Poïtiyue , Ch,nbsp;III. 'VS. iio. zegt,
Gljf Agamemnon fait fier, Juperbe, intereffê.
Verbeeld Agamemnon trots , hoogmoedig , baatzuchtig. Uit zyne redenen blykt genoeg , hoe trots hy altydnbsp;geweeft zy^ doch indentyddatditftuk fpeek, zietrriennbsp;hem op den laagften trap zyner glorie; ’t gevaar, daarhynbsp;zich zelven en het ganfche leger in gebragthadt, hemdenbsp;oogen ontfluitende, en hem doende bemerken, dat hynbsp;Achilles, wien het Orakel voorlpeld hadt , den valnbsp;van Troje te moeten verhaaften , omvaardiglyk gehandeld hadt: waarom hy zich door eene wettige Liefde voor zyn Vaderland, en eerzucht zelve genoodzaakcnbsp;vindt, Achilles, door wat middel het ook zy , te bs-
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;vre-
-ocr page 14-vredigeni de Grieken niets konnende winnen gt; zolang deeze met hem tegen de Trojaanen niet weder in ’t veldnbsp;wilde komen.
Voorts heb ik het voorgevallen van verscheidene dagen in eenen dag gebragt, om de eenheid van den ryd , eennbsp;regelmaatig Tooneelftuk zo hoog ncodzaakelyk, wel innbsp;acht te ncemen. Ook had ik geene reden, om Achilles totnbsp;den volgenden dag te doen wachten 3 om Hector tenbsp;bellryden, aangezien ik Vulkaan geene nieuwe v/apenennbsp;voor dien Held doe fmeeden, gelyk Homerus verhaalt.nbsp;Want alle diergelyke fraaiheden, als de Goden in het aUnbsp;gemeen; de onfterfFelyke paarden van Achjlles, die metnbsp;den wagen, daar Patroclusopzat, over de grachtheen-Iprongen, alsofze vleugels gehad hadden, e»*. die denbsp;Franfchen onder het woord van Machines begrypen, ennbsp;die het Heldendicht niet alleen tot een verlierlèl, maarnbsp;Zelfs volkomen eigen, ja van her zelve byna onatlcheide^nbsp;lykzyn, dienen voor altoos van het Tooneel, daar alles natuurelyk, en volgens den gemeenen loop der v/er-reldfchc zaaken, en niet door mirakelen en ongelooftelykenbsp;wonderen , moet ten toon gefield worden, gebannen tenbsp;blyven. Hierom zeg ik zelve uitdrukkelyk van tevooren,nbsp;datdegracht, opdieplaats, daar'er Patroclus door zynenbsp;paarden wordt overgevoerd , door de menigte van iyken,nbsp;met het veld byna vereffend was; en fpreek in ’t geheelnbsp;niet vande moeder van Achilles, die nren zegt de Godinnbsp;Thetis geweeft te zyn , behoorende die mede onder datnbsp;geene, dat beter aan den Helden- dan Tooneeldichtcr .nbsp;paft; fthoon Racme geene zwaarigheid gemaakt hebbe ,nbsp;heminzynTreurfpel, Iphigenieden zoon dier Godinnenbsp;te noemen. Hieruit kanmen wel bemerken , dat hetnbsp;kwetfen van de paarden van Achilles alleen van mynenbsp;uitvinding zy; doch het vervoeren van Heöor door denbsp;zynen, en de wond van Agamemnon, heb ik van Homerus ontleend , en hier geplaaft , omdat my dunkt, daezenbsp;derzaake zelve eene groote waarfchynlykheid byzetten.nbsp;t Dit moet ik alleen noch zeggen gt; dat het fchandeis, dat
‘er.
-ocr page 15-’er, ineen’ tyd als deezen, in den welken immers alle wegen en roepaden, om de volmaaktheid onzer fchoone en heerelyke moedercaale te bereiken, geopend Zyn, nochnbsp;ftukken in het licht komen, in eene taal, daar nochnbsp;fchikking, noch Ipeiling, noch waarneeming van gedachten , ja zelfs daar dikwils geen zin in te vinden is.nbsp;Anders oordeelen alle andere volkeren, die zeggen, datnbsp;men eerft de taal moet kennen , eer men aan ’r dichtennbsp;gaat. by ons neemt men ’t zo naauw niet; men fchryft,nbsp;en men kent zelfs de taal niet, in de welke men fchryft jnbsp;ja men durft het fpreeken en redeneeren over de zelve eenenbsp;onnoodige tydverkwifting, en laffe hairkloovery noemen.nbsp;Te hcerelykzyn de woorden van den weergaloozen Dichter , Soileau, om de zelven hier ftilzwygcnde voorby tenbsp;gaanj zofchryfthy, JrtPo'et/^ue, Ch.I. -Pr. lyy.
Sur tout qu’en vos Ecrits la Langue révèrée,
Dans vos plus grands exces , votesJoit toujoursfacrée.
En vain vous rne frappez, d un fon mélodieux,
Si Ie terme ejl impropre, ou Ie tour vicieux.
Mon efprit n^admet point un povipeux Barbarijhte,
Ni d un vers empoulé l'orgueilleux folecifme.
Sans la Eangue , en un mot, bAuteur Ie plus divin Efi toujours 3 quoiqu’ilfajp, ten mechant Ecrivain.
1718.
De Staten van Holland ende Weft vriefland doen te weten, alfo» ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuis endenbsp;Oude Mannenhuis der Stad Amlierdain.en, in die qualiteyt.re fatnennbsp;eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaar, datfy.nbsp;Supplianten, (edert eenige Jarenhebbende gejouiüeert van onfennbsp;Oftroye of Privilegie van dato 21 Maiiépp. waar by wy aan hen Supplianten, in hun qualiteythadden gelieven teconfenteren, accorderen,nbsp;ende Odtroyeren , dat fy, gedurende den tyd van vyftien eerft achternbsp;een volgende Jaren, de Wetcken, diedoenmaals tendienfte van hetnbsp;Tooneel reets gedrukt waren, ende van tyd tot tyd, nog vorder in hetnbsp;ligt gebracht, endeten Tooneele gevoerifoude werden, alleen foudenbsp;mogen drukken, doen drukken, uytgeven ende verkopen, nu ondervonden,dat de Jaren,by het voorgemelde ons Oftroy of Privilegie ge,nbsp;naamt.op den ai dezer Maand Mai was komen te expireien;ende de-wyldeSuppUanten ten meeften dienlte van de Schouburg , ( waarvannbsp;hunne refpedlive Godshuyfen onder andere mede moeiten werdennbsp;gefuftenteert ,) de voorgemelde Werken, foo vanTreurfpellen , Bly-fpellen, Kluchten, als anders, die reets gediukt, en ten Tooneele ge-voert waen.of in het toekomende gedrukt, en ten Tooneele gevoertnbsp;foude mogen werden , geetne alleen , gelyk voorheenen, fouden bly-ven drukken,doen drukken,uytgeven en verkopen,ten eyndedefelvenbsp;Werken, door het nadrukken van andere , haarluyfter,ioo in taal, alsnbsp;fpelkonft,niet mogten komén te verliefen, dog dat fulks aan hen Supplianten,na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy ; en fulksnbsp;tia den 21 iMai dezes Jaars 1714. niet gepermitreert foude wefen . fo»nbsp;vonden fy Supplianten hun genootfaakt fig te keeren tot ons, onderdanig vetfoekende, datwy aan hen Supplianten, in hare bovenge-tnelciequaliteyt,'geliefden te verleenen prolongatie van het voorfz,nbsp;Oöroy of Privilegie,omme de voorfz. Werken,lbo vanTreurfpellen,nbsp;Blyfpellen, Kluchten als andere , reets gemaakt en ten Tooneele ge-voett, en als nog in het ligt te brengen ende ten Tooneele te voeren,nbsp;den tyd van vyftien eerft achter een volgende Jaren, alleen te mogennbsp;drukkenen verkopen. of te doen drukken en verkopen, met veibodnbsp;aan allen andereopfeekere hoge penen, by ons daar regen re ftat neren incommuni forma; So is’tdat wy de fake,ende’t voorfz. verfoeknbsp;overgemerkthebben de, ende genegen wefende, ter bede van de Sup-pli anten, uyt onfe rechte wetenfchap,Souveraine raagt en authoriteyr,nbsp;defelve Supplianten geconfenteert, geaccordeert ende geoüroyeertnbsp;hebben, confenteren, accorderen ende odlroyeren, haar by deezen,nbsp;dat fy.geduurende den tyd van vyftien eerft agter een volgende jaaretinbsp;de voorfz. Werken, foo vanTreurfpellen, Blyfpellen, Kluchten als
Ji
an-
andere,reets gemaakt ende tetiTooneele gevoelt, en als nog'in’t licht te brengen, ende ten Tooneele te,voeren; binnen de voorfz. onzenbsp;Landen alleen fullen, by continuatie.mogen drukken,doen drukken,nbsp;uytgeven en verkopen, verbiedende daarom allen en een ygelyk. denbsp;voorfz. Werken, in’t geheel ofte ten deele, naar te drukken, oftenbsp;elders naargedrukt, binnen den felven onfcn Lande te brengen,'uyt tenbsp;geven, of te verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, in-gebragte,Qfte vetkogte exemplaren,ende een boete van drie honderdnbsp;guldens,daar en boven te verbeuren, te appliceren een darde part voornbsp;den Officier, die decalangie doenfal, een darde part voor den Armennbsp;der Plaatfen daar 't cafus voorvallen fal, ende het reilerende dardenbsp;part voor de Supplianten, alles in dien verrtande.dat wy de Supplianten met defen onfenOctroye alleen willendeIgrarificeren torverhoe-dingevan hare fchade door het nadrukken van de voorfz. Werken,nbsp;daar door in genigen deele verdaan deninhoude van dien te authori-feren, ofte te advoucren, ende veel min de felve onder onfe Protexienbsp;ende befchermingeeenig meerder credit, aanfien, of reputatie te geven, nemaar de Supplianten in cas daar inneiers onbehoorlyks zoudenbsp;influëren, alle her felve tot haren lade fullen gehouden weien te verantwoorden, tot dien eynde wel expreflelyk begeerende,dat by aldieanbsp;fy defe onfen Odfroye, voor de voorfz. Werken fullen willen delen ,nbsp;claar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde inentie fullen mogen maken, nemaar gehouden fullen wefen het felve Oöroy in’t geinbsp;heel, ien fonder eenige Omiffie, daar voor te drukken, ofte te doen'nbsp;drukken, ende!dat fy;gehouden fullen fyn een exemplaar van denbsp;voorfz. Werken, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in denbsp;Bibliotheecq van onfe Univerfiteyt tot Leyden,ende daar van behoor-lyk te doen hlyken, alles op pene van het effe£t van dien te verliezen,nbsp;ende ten eynde de Supplianten defen onfen 06lroyeende confentenbsp;mogen genieten als naar beboeren, laden wy allen ende een ygelyk,nbsp;die’t aangaan mag, dat fy de Supplianten van den inhoudevan dezennbsp;doen laten ende gedogen, rudelyk, vredelyk, ende volkomentlyknbsp;genierenende gebruyken, cederende alle belet ter cumrarie. Gedaannbsp;indenHage, onder onfengtooten Zegele,hier aan doen hangen opnbsp;den drie en twintigden Mai, in’t Jaar onfes Heer en Zaligmakers,nbsp;feventien honderd en veer tien.
A. HETNSIUS,
Ter ordonnantie van de Staten
SIMON VAN BEAUMONT.
Dc Regenten van ’t Wees- en Onde Mannenhuis hebben , in hunne voorfchreven qualiteit, het recht van deeze Privilegie voornbsp;ACHILLES, Treurfpel, vergund aan de Erigenamen vannbsp;J. Le.scaii.je en Diick Rank. In Am(ieldamden 8‘‘=gt;’nbsp;¦i^ovembtr 1718.
-ocr page 18-Agamemnon, Koning 'van Mycene, Opperfie Veld-^ heer van het Griekjche leger voor’tnbsp;belegerde Troje.
Achilles, Over fie der Thefialiers in de belegering van Troje.
PaTROCLUS, Halsvriend van Achilles.
Ulysses , Koning vau Ithaka.
Aj A X, Zoon van 'ïelamon.
B R IZ. £ ï s , Krygsgevangê en Mhmaaresvan Achilles,
P H E N IX , Oud Zedenmeefier van Achilles. Alcimus, Van het gevolg van A chilles.nbsp;AutoMEDON, Wagenmenner van Achillettnbsp;CephiZE, Vertrouwde van Brizeïs.
Pag. 15
P H E N I X.
At zorgen zyn ’t, iriyn Heer, die uwe ziel ont-ftellen ?
Wat nieuwe rampen , die u zonder eind dus kwellen?
De naare duifternis des nachts is noch niet ganfch
Verdweenen, door de komft en aangenaamen glans Van’t lieve morgenlicht; de Grieken en Trojaanen,
Van giftren noch vermoeid, ftaan onder hunne vaanen Noch niet gefchaard ten ftryde : en gy, gy hebt alreedsnbsp;De plaats van uwe ruft, de vryplaats uwes leeds,
Verlaaten j om alhier in eenzaamheid te zuchten,
Schoon Troje van uw’ arm geen’ ramp meer heeft te duchten.
Achilles.
Is myn Patroclus noch niet weêrgekeerd.?
Phenix.
O neen.
Achilles.
Helaas! ik voel myn ziel van eene vrees beftreên,
Die ik noit heb gekend in’t felfte van hetftryden. Rechtvaarde gramfchap, wat doet gy myn ziel niet lyden!
Waar
-ocr page 20-Ï6 . ACHILLES,
[Waar toeft gy, waarde vriend? ach! wierdtgy myont^ roofd,
Zo mifte ik al myn vreugd. Hebt gy my niet beloofd, Zorasde ftaat u van het leger waar gebleeken,
Hier weer te keeren ? en gy blyft! is dit een teken,
Dat myne bede u iets ter harte gaat ? beloont Ge Achilles dus, die u zo trouw een vriendfchap toont ?nbsp;Een vriendichap, door geen’ tyd, noch nyd, noch twiftnbsp;te breeken I
Maar Phenix, hoorde gy van giftren ook iets fpreeken ? De woénde Heftor, met de bloem der Troifcfae magt.nbsp;Belegert ons thans zelve, is over onze grachtnbsp;En Ichanilèn heengerukt; de muur ligt neergeflagcn.
Dit is het, dat wy zelfs van onze fchepen zagen.
’k Heb één’ der Helden van ons leger, ’k weet niet wien, Gekwetft, en doodelyk, zo ’t fcheen, getroffen, ziennbsp;Wegdraagen naar zyn tent. Ik zuchtte om zyne wonden.nbsp;En heb Patroclus 3 om te zien wie’t zy, gezondennbsp;Naar’t flagveld, rookendevan ’t Griekfcheen Troifchenbsp;bloed.
’k Verwachtte hem ftraks weer. Nu zucht myn bang gemoed,
En vreeft, of hy, mifichien geraakt in ’s vyands handen. Die boodfchap met zyn bloed betaald heeft.
Phenix.
Zuchtge, ófchanden!
'Alleenig om ’t gevaar van éénen vriend, één’ man,
Die zelfs, naar allen fchyn, noch leevende is ? en kan Uw oog de nederlaag van ’t ganiche heir aanfchouwen,
En bly ven onvermurwd ? Hoe zal het u berouwen,
Dat gy, die Troje alleen koft winnen door uw zwaard, Het zelve integendeel alleen behoudt en fpaart;
Als ’r droevig Grieken u, dien ’t eertyds plag te roemen, Den eengen oorfprong van zyn’ ondergang Zal noemen inbsp;U vloeken, om de dood van menig dappren Held ,
Dien Hector, moedig door uw afzyn, heeft geveld!,
Achil-
-ocr page 21-, nbsp;nbsp;nbsp;Achïlles.
’k Verdién, ik weet het, dit verwyten j ja noch flim-mer.
Maar ’k heb het Godendom gezwooren, dat ik nimmer Weer tegen Hedlor, en zyn volk, ten ftryd zal gaan,nbsp;Zolang Zy hunnen klaauw fiiet aan myn fchepen Haan.nbsp;Myn hand , weleer zo graag naar ’s vyands bloed Mnbsp;ftorten,
Vreeft thans het leeven van één’ Trojer te verkorten,
Sint Agamemnon, die ontaarde en trotlè, my Zo wreed mishandeld, en zo fel gehoond heeft. Gy gt;
Gy zelve hebt gezien, hoehyme, öfmaad, ófchanden! Brizeïs rhet geweld gerukt heeft uit de handen;
Met welke bitfe reen hyme, in den vollen raad,
Onteerd heeft en gehoond; als waar ik een foldaat,
Die Griekenland noit dienft gedaan hadt, onder ’t ftryd den.
O neen, Achilles ziel kan zulk een’ hoon niet lyden,
En trachten naar geen wraak, ’t Is my de grootfte vreugd. Die ik te wachten had na zo veel ongeneugt,
Dat ik de Grieken op het moordveid zie verflagen,
En Agamemnon zelf zyn noodlot hoor beklaagen. ik ben het niet, hy is ’t, die Grieken bragt ten val,
Op wien ons Vaderland dit onheil wreeken zal.
P H E N I X.
Wilt gy den roem niet noch bevlelcken uwer daadert,
Zo laat u, ’tisnochtyd, laat u in’t eind noch raaden.
’t Is elk genoeg bekend, hoe hy u heeft gehoond.
De groote nederlaag van’tGriekfchc leger toont Elk klaar, dat Peleus zoon van hem is afgevallen.
Wy zien dien wreeden reeds gevloekt, gehaat van allen. Men geeft de fchuld aan hem, en yder fpreekt u vry.
Men zucht, men wenfcht naar u, en haat zyn dwing-landy.
Wiltge u dan van het volk volkomen doen beminnen, Zomoetge, óbraaveHeld, vooreerft uzelf verwinnen;nbsp;Uw’ toorn vergeeten; en de Grieken door uw migt
*8 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Herftellen, die door hem ter flagtbank zyn gebragt.
Met welk een’ luifter zultge uw’ naam niet doen herles Wat eer, wat glorie zal de nazaat u niet geeven , (ven.nbsp;Als gy uw gramfchap hebt verwonnen^ den Trojaan,nbsp;Thans zegepraalende, uit het oorlogsveld zult liaan gt;
En dryven in de Stad j en ’t Griekfche heir ten lellen Verwinnaar maaken van de vyandlyke vellen !
Achilles.
Neen, randt de vyarid my in myne tent niet aan,
’k Zweer noch, dat ik myn hand niet weer aan’t zwaard zal Haan.
P HE N IX.
De zeventiende dag ryll thans met nieuwe llraalen ,
Sint ik u ’t laatfte ’t zwaard zag uit de fchede haaien,
Toen gy gereed llondt, om de fmet van zulk een’hoon Te Zuiveren in ’t bloed van Atreusoudllen Zoon.
En mooglyk waar ’t gcfchied, waart gy niet wederhou*: den
Doord’ongeveinsden raad en rede van den ouden En Vyzcn Neftor. Hoe gelukkig is die man,
Die toen meer won, dan ik, na zo veel dagen, kan Verkrygen op uw hart! Zie ook myn gryze hairen jnbsp;Herroep de zorg, die ik, van uwe kindfehejaaren,
Voor u heb aangewend; met welk een’ lull en vreugd Ik u geweezenheb naar’t pad der heldendeugd.
Herdenk in ’t eind, met welk een’ yver, metwattraa' nen,
En tedre kinderliefde5 uw Vader, deTrqjaanen,
Als de eenige oorzaak dat gy fcheidde van hem af, Vervloekende, u aan my met droefheid overgaf.
WiH ik u oit myn’ pligt en trouwe klaar te toonen j Uw deugd te roemen, en uw zwakheid te verfchoonen Jnbsp;In ’t kort, verdiende ik oit den naam van V oefterheernbsp;Van Held Achilles; ’k werp my voor uw voeten neer;nbsp;Laat u myn fmeeken, laat myn zuchten u beweegen,nbsp;Verjaag den vyand, geefuwVaderland den zegen.
Dien ’t heeft verboren, die gehecht is aan uw kling ,
Ea
-ocr page 23-En dien ’t weleer zo vaak van uwen arm ontvih g.’
Achilles.
Rysop; inaar geen Trojaan zal my in’t veld ontmoeten ^ Voor’k Agamemnon zie, alsu, aan myne voeten.
TWEEDE TOONEEL. Achilles, Phenix, Alcimus.
W nbsp;nbsp;nbsp;Achilles.
At tyding brengt gy? Is Patroclus weergekeerd.? Alcimus.
O neen, myn Heer: maar’k zie uw haaterenverneerd, De wyze Ulyiles, enheldAjax, bei verhevennbsp;Door hunne dapperheid, en onbefprokenleeven ,nbsp;Verzoeken, maghetzyn, een’kortentyd, gehoor,
'U it Agamemnons naam.
Achilles.
Waarwachtenze antwoord ?
Al c I mus.
Voor
Uw legerplaats, daar zy niet binnen willen treeden , Voor gy hun zulks beveelt.
Phenix.
• Wel aan! hoor hunne reden gt; Beroemde Held! engy, ó góden, kanhetzyn.
Laat deeze dag het eind meebrengen onzer pyn 1 Achilles.
Gaa, haal hen.
DERDE TOONEEL: Achilles, Phenix.
Achilles.
V.
, Lei u niet, ö Phenix, dat myn harte Door hunne klagten, ot door de algeraeenefinartenbsp;Vermurwd ^al Worden, neen. Ik zJhen hooreni maarnbsp;ë 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alleen
-ocr page 24-Alleen ommynen toorn te vleien in’t gevaar, nbsp;nbsp;nbsp;quot; '
Waarin de Grieken zich gebragt zien door het woeden ' Van Agamemnon. Laat hy zelf die fchaa vergoeden.
Myn ziel onfchuldig aan den ramp, dien hy onsbrouwfji ^Wenfcht reeds, myn’ Vader weer te aanfehouwen, daarnbsp;hy oud
En afgeleefd te Fthie in vrede zyne dagen Ten einde brengt.Geen ftryd kan my thans meer behaagen,'nbsp;P H E N I X.
Ulyflès, hoop ik, zal uw ziel door zyne reen Be weegen j toonen u door zyn voorzigtigheén,
Dat zulk een gramfehap , hoe gegroiS en hoe rechtvaardig ,
Uw land verraadt, en Held Achilles is onwaardig,
Terwyl de dappre zoonvan Telamon, wiens vuift Gy zelf zo Vaak met bloed der T rqjers zaagt begruift,
De gloriezucht weer in uw hart zal doen herleeven.
Mogt ik mynhopfd ten zoen van uw« gramfehap geeveUy Ik ftorf gewillig, tot vermindring uwer fchand.
En tot behoudenis van ’t bange Vaderland*
Ik zie hen nadren.
VIERDE TOONEEL; Achille-s, Ulysses, Aja x,,nbsp;Phenix, Alcimus.
Ulysses.
^Oon van Peleus, roem der Heldeiïi Wiens daaden den Trojaan voordoezen meer ontftelden ,nbsp;Dan wy al t’faamen! zyt gegroet uit aller naam.
Wy beide waaren uwel eertyds aangenaam,
Èn hadden de eer,datge ons aanfehouwde als uwe vrienden?) Schoon wy die mogelyk «och niet genoeg verdienden.nbsp;Thans komen wy, belaan met droefheid in het hart,
U kennis geeven van onze algemeene fmart;
Hoe onze vyanden met hunne bondgenooten,
Die
-ocr page 25-Die} gy zo lang gy ftreedt, Meldt in hunn’ wal beflootengt; De V eft verlieten, ons in onze legerplaatsnbsp;Thans zelft belegeren, tot droefheid des Ibldaats jnbsp;Die 3 vol van wanhoop 3 in het midden dier gcvaaren inbsp;Noch even magt heeft 3 om zyn fchepen tebewaaren.nbsp;Devyand3 moedigopdiezege3 vliegt fteede voortgt;
Zaait overal den fchrik 3 en droeve wanhoop 3 moordt Al wie hem tegenftaat j terwyl hem zelfs de góden 3nbsp;Door duizend tekenen 3 totzulk een woede nooden.
De dolle Hedfor 3 met den fabel in de vuift 3 Uemoedigd door de gunft van Jupiter 3 vergruiftnbsp;Den muur met ftorm op ftorm 3 om eindlyk zelfs denbsp;fchepen
Dervlamme te offeren. De Griek 3 in’thartbeneepen Van doodfchen fchrik, weet niet 3 wat hy in dcezen noodnbsp;Beginnen zal, en zucht om zyne aanftaande dood 3nbsp;Die hy reeds zeker acht. Wat hand weêrhoudt3na’t breekeanbsp;Der ketenen3 een’ leeuw, die wocndeom zich te wreeken3nbsp;Al 3 wien hy vindt, verfcheurt, geen’ vyand heeft, die hemnbsp;Weerftaan kan, die niet Ichrikten beeft voor zyne ftem?nbsp;Zo woedt de dapperfte van al de Frygiaanen.
Hy ftaat alreeds gereed, om zich een’ weg te baanen 'Tot aan de fchepen zelfs, daar hy met eige handnbsp;(De hemel keer dien flag' ) noch deezen dag den brandnbsp;Inzoekttefteeken. Waar, waar zullen uwe vrinden,
O onverbidlyke, dan eene fchuilplaars vinden ?
Wie zal het bange volk, in dien bedroefden ftand 3 Verloffen konnen van des Overwinnaars hand ?
Wie overblyven, om de maar naar huis te draagen,
Dat al de Grieken door de Trojers zyn verflag en ?
Keer, weergalooze Held! keer wederom ten ftryd.
Gy ziet uw wraak volbragt j wy allen zien den tyd 3 Dat gy alleen ons kunt verloflen 3 en den zegennbsp;Weergeeven door uw magt. Ach! laat u toch beweegen ;nbsp;En denk om ’t naberouw, dat u ontftellen zal,
Als gy te laat Zult zien, hoe gy alleen den val Der Grieken hebtverhaaft, en zonder mededogen
^ nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES/
U zelfverraan hebt ? tot vermeerdring van ’t vermogen Van uwe vy anden. Als ’t kwaad is uitgevoerd,
Zieawe onze fchuld eerft, die ons dan te laat ontroprt. Voorkom die wroeging dan van uw ontruft geweeten:nbsp;Wil eindelyk uw’ toorn, hoe wel gegrond, vergeeten.nbsp;Geef, geef ons ’tleeven weer, en toon, indeezenftaat.nbsp;Dat de eer uws Vaderlands u noch ter harte gaat.
Achilles.
Hierin alleen ben ik aan hem verpligt, myn Heeren,
Dat hy my noch met uw bezending wil vereeren,
Twee Helden , my zo waard. Maar , wyl de vriend-fchap my,
Noch u, hier fpreeken doet, myn vrienden ;’tfl:aa my vry. Dat ik tl ronduit zegg’, dat niets my zal beweegen;nbsp;Schoon Agamemnon zelf, bekommerd en verlegen,nbsp;Verzeld van ’t ganfche heir, my aanbadt. neen, myn zielnbsp;Gedenkt noch aan dien hoon, die haar zo pynlyk viel.
Wat dank bewyft men my voor myn geduurig ftryden ? Voor al de moeite, die ’k met vreugd heb. willen lydennbsp;Die zich bedekt houdt in den nood, en naauwlyks uitnbsp;Zyn tent komt, heeft nochtans zyn deel ook in den buit.nbsp;De dappetfte ziet om een’ bloodaard zich verfmaaden;nbsp;Sleept ftervende den roem van zyne Heldèndaadennbsp;Met zich in ’t graf j terwyl een ander wordt befchreid,nbsp;Die nimmer blyk gaf van de minfle dapperheid.
Wat Ichietmy over, van al’t geene ik, doorgevaaren En duizend moeilykheên, weleer will te vergaaien ?nbsp;Niets. Ik ben ’r evenwel, die zolang achtereen,
Met zulk een’ y ver, voor de Grieken heb gellreên ,
Die twintig fteden rondom Trojeheb verflagen,
En uit de zei ven zo veel fchatten weggedraagen.
Die fchatten nochtans, ’t loon van my ne dapperhdd,
Heb ik met eerbied voor de voeten neergeleid Van Agamemnon zelf, die, inzyntentgebleeven.
Het miüH: gevaar niet hadt geloopen van zyn leeven;
Die al den buit kreeg, my en mynen volke een deel,
' nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 27-En deeï’ en geenen ook daarna iets heeft gefchonken, Wiens vroomheid in den ftryd vooral hadt uitgeblonken.nbsp;Eik heeft den prys noch, dien hy van zyn hand ontvong.nbsp;Ikben’talleenig, diendebitfenydhemdv^ongnbsp;ft Gegeeven wederom te ontneemen , ja te ontroovennbsp;Met fchcnnis en met kracht.. Dus is ft, dat hy my bovennbsp;Alle andren heeft gefteld. dus is het, dat hy toont,
Hoe hy dedapperen naar hun verdienften loont.
Maar wat is de oorzaak, datwyTrojedusbeftryden? Dat wy het Griekfche volk hier zoveel leeds doen lyden ?
Is ft niet, om Helena aan Menelaüs weer
Te geeven, hem ontroofd? Vondt hy hierdoor zyne eer
Beledigd, en mag ikme ook niet van hem beklaagen,
Dat hy my al myn vreugd en welkift heeft ontdraagen, Toen hy Érizeïs uit myne armen heeft gerukt ?
Wordt Troje , om ft fchaaken van een Vrouw, duS onderdrukt
Van hem, die my de myne, 6 fmaad! zelfheeft ontnomen ? En hy, die andren ftraft, heeft die geen ftraf tefchroomen ?nbsp;Ik acht haar, fchoon flechts myn ge vange, als myne V rouw.nbsp;Nu heeft hy my van doen j en zendt u vol van rouw,
Om my, waar ft mooglyk, te beweegen door uw fmeeken. Neen, zyn trouwloosheid is my ééns genoeg gebleeken.nbsp;Ik ken hem al te wel. het is vergeefs, dathynbsp;My weer te winnen zoekt door lift ol veinzery.
Dat hy met andren thans de middelen bedenke,
En maake, dat de vlam de Griekfche vloot niet krenke. Hadt hy my niet gehoond, hy zou my den Trojaannbsp;Zien dry ven in de ftad, of op het veld verdaan.
’k Zou hem meer dienftdoen, dan zyn gracht of muur, verheven,
Om weer door Heeftors arm ter aard te zyn gedreeven. Doch waartoe zoveel reen ? gaat, myne V rienden, gaat,nbsp;En zegt hem, dat ik noit myn’ degen of myn’ raadnbsp;Voor hem befteeden zal. Hy heeft my eens bedroogen.nbsp;De tweedemaal zal ’t Irem mislukken, ’k fluit myne oogennbsp;Voor’tmedelyden. Dathyfterve, engaa te grond
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Die,
-ocr page 28-M nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Die, my ten fpyt, zo groot cen gruwelftuk beftondt, Ajax.
Uw gramfchap fteunt op reen. Maar kan noch Hedtors ïegen,
Noch ’tuiterfte gevaar der Grieken u beweegen j Laat hy dan zelve, die uw’ toorn dus wift te voên gt;
U weer bevredigen, nu hy u wil voldoen.
Hy wil zich voor de rede in ’t einde nederbuigen,
En biedt u aan, voor al het leger te betuigen,
Dat gy gehoond zy t, en dat hy u heeft misdaan.
Hierby biedt hy u zelf noch veel gefchenketi aan,
Wel waardig, uit dehandvanzulkeen’Vorfttekomeni En van AchiUes zelf te worden aangenomen.
Verfcheiden vaazen, ichoon en koftelyk van ftof,
Maar fchooncr door de konft des meefters, diezyn’ lof Door zulk een werkftuk deedt tot aan de ftarren ryzen •nbsp;Een gift, die zelf J upyn niet van de hand zou wyzen.
Met twalef paarden, wit als de eerftgevallen fneeuw ,
In fnelheid als een wind, in moed elk als een leeuw,
Die honderdmaal de zorg van hunnen Heer betaalden , Wanneer Zy in het perk den eerftenprys behaalden.
M et zeven maagden, fchoon van leeft en van gezigt,
In ’t frifclrfte van haar jeugd, wier oogen, als het licht Derheere middagzon, de fierfte harten blaaken.
Brizeïs, die uw ziel voor andren kan vermaaken j Brizeïs, de edle vrouw, aan wie die bitfe hoonnbsp;Gefchied is, u ten fpyt, door Atreus fieren zoon ,
Zal haar geleiden, waar AchiUes ’t zal begeeren.
Maar denk niet, dat de Vorft haar oit beftondt te onteerefl. Neen ¦, heeft hy u gehoond, toen hy , in zyn befluitnbsp;Te haaftig, u ontnam dien aangenaamen buit;
Hy kan, indien gy wilt met hem in vriendlchap leeven , Haar weder ongeichend in uwe handen geeven.
Dit alles, zo hierdoor uw gramfchap wordt verzacht, Zietge aanftonds, op zyne orde, in uwe tent gebragt.
Dit is voor deez’ tyd. Na ’t veroveren der wallen Vm ’t moedig Ilium, zal hy u onder allen
Noch
-ocr page 29-Noch twintig Jofferen aanbieden, die alleen In fchoonheid zwichten voor de aanminnige Heleen,
Uit Vorftelyken bloede, en die haar fchoonheid paarea Met deugden zonder vlek, in ’t bloeien van haar jaaren:nbsp;Noch niet vernoegd door dees voldoening van dien hoon jnbsp;Biedt hy u zelf noch aan den naam van zynen zoonnbsp;Te aanvaarden, als wy weer in Argos zullen komen.
Wat kan hy meer doen, om uw gramfchap m te toornen? Drie edle fchoonheên 5 drie Prinfelïèn, uit het bloednbsp;VanAtreus ftam geteeld, en prachtig opgevoednbsp;In Agamemnons hof, ftaan utendienfte vaardig.
Hy geeft u zelf de keur, wie gy van driën waardig Zult achten tot dien ftaat j maar doelt vooral op de eernbsp;Dat hy een’ Held, als u, tot fchoonzoon kryg’, myn Heerinbsp;Achilles.
Gy hebt uw’ laft voldaan, ik u gehoord, myn Heeren. Gy kunt, zo ’ t u belieft, weêr naar den Dwingland kecren;nbsp;En zegt hem uit myn’ naam , dat zyn gefchenken mynbsp;Nochhaatelykerzyn, dan zyne dwinglandy.
’k Begeer zyn Dochters niet, hoe hoog van elk gepreezen.’ Zyn ganfch gedacht kan my niet dan verfbeilyk weezen.nbsp;En eindlyk zegt hem, dat ikme aanftonds Zal beraan,nbsp;Wanneer ik met myn vloot weer denke in zee te gaan.
Myn ziel, zo fel gehoond, fcbynt reeds van fpyt te breeken. Dat ik Zolang van dienTieran moet hooren fpreeken.
P H E N I X.
Gy weer in zee gaan 1 gy uw Vaderland, uwe eer Aldus met voeten te vertreeden! gy myn Heer!
Achilles, ,die zovaakzyn’ vyand heeft verdreeven,
¦ Zal in den grootften nood zich ’t eerft ter vlucht begeeven Het ganfche leger van de Grieken doen verdaan,
Om Agamemnon, die alleen hem heeft misdaan!
O fmart! hoe zal ik voor uw’ Vader wederkeeren,
Dien ’t my met zulk een gunft geliefde te vereeren,
Toen ik, rampzaalge, tot het uiterde gebrogt,
Een fchuilplaats by hem vond, die ’kzolang vruchtloos zocht.
B y nbsp;nbsp;nbsp;Ver-
-ocr page 30-Sö nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Verfteend en hard gemoed! de klippenzoumenbreeken Door zulk een nedrigheid, door zulk een vuurig fmeeken,nbsp;Terwyl uw hart, verftaald door wraakzucht en door Ipyt,nbsp;Uw Vaderland verlaat in d’alletiaatften ftryd.
Wilt gy in deezen nood niet meerder voor ons^vechten, Mynarm, hoe oud, hoe ftram, zal wonderen uitrechten.nbsp;En vliegen vol van moed den vyand in ’t gezigt jnbsp;En fterven, nu gy dus ontaard zyt van uw’ pligt.
Moet ik dit hooren 1 ik dit aanzien j groote góden! Achilles.
Ik luifterde weleer, noch jong, naar uw geboden.
De moeite kunt gy nu wei Ipaaren, naar ik meen.
’k W eet nu wat ik moet doen, en volg myn zinlykheên. Wilt gy my op de reis naar Fthië niet verzeilen,
Gy kunt hier bly ven, om my namaals te vertellen,
Hoe Heitors woênde vuift het Griekfche heir verlloeg,
En Agamemnon’t ftaal in ’t beevend harte joeg.
En gy, mynHeeren, gaat: uw moeite is hier verlooren. Gy kwaamt myn meening ftraks uit mynen mond te hooren.nbsp;Ik heb u anders niets te zeggen, ’t Is my leed,
Dat gy hier uwen tyd zo vruchtloos hebt belleed.
Ulysses.
Was ’t Agamemnon, die uw’ byftandhadtvan nooden. Alleen, ’k was ’t met uééns; dat zweer ik by de góden.nbsp;Maar nu gy ’t V aderland verlaat in deezen nood,
Toont gy • • • nbsp;nbsp;nbsp;Achilles gaat heen.
Maar laat ons gaan, eer nochzyn toorn vergroot. De hemel midlerwyl geeve u eens beter zinnen,
En leere u, hoe gy land en vrienden moet beminnen!
Einde van het Éerfie Bedryf.
TREURSPEL.
Patroclus.
BI
I Enaauwd, beko:;nmerd en verlegen gt;
? Zucht myne iiel in deeien nood,
O Grieken, om uw droeve dood,
O Trojen, om uw’ blyden Tegen.
Spant Hemel, Aarde, en Zee, en al,
In ’t eiiKi dan t’faam tot onTen val!
De günft der góden is verdweencn.
Wy Tendcn vruchteloos ons xuchten naar omhoog.
Hun harten Tyn verkeerd in ftcenan.
Een wolk van gramfchap dekt hun oog.
Achilles, wreeder in T.yn woeden Dan hongerige wolf of leeuw,
Verheugt zich in ons bang gefchreeutv.
En kan, maar wil zulks niet vergoeden.
¦O wraakzucht! gramfchap 1 bittre haat!
Wat brouwt gy ’t \'’aderland al kwaad';
Als vrienden zich van vrienden fcheiden,
Wie zal den vyand in zyn woede dan wcerftaan?
Hy gaat in bloedrivieren weiden.
En duiit zyn hand aan ’f heiige flaan.
Ik, die van myne kindfche jaaren,
Door vriendfchap en door broedermin.
Ééns van gedachten, ééns van zin,
Myn ziel will met uw ziel te paaren:
Moet ik ook fchuldig zyn, nu gy U wreekt van ’s dwiiiglands tieranny ?
Hier voel ik my op ’t felfl belpringen,
Hiet
tj;
-ocr page 32-S.% nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES;
Hier fchynt uw vriendfchfep my te dwingen ,
Met vreugde uws hcxjners fmart te 2ien.
O vriendfchap, edelfte in dit leeven!
Zal ik, tot myne en my ner fchand,
Om u 5 myn dierbaar Vaderland In deezen jongften nood begeeven ?
En aanxien met een ftU gemoed,
Eloe Troje trapt in ’t Griekiche bloed ?
O eer! ó Vaderland 1 ó vrinden !
Zal ik ftilzwygend zien, hoe ’t Troifche vuur u blaakt, Om my aan éénen vriend te binden,
Die zich in aller ramp vermaakt ?
f Myn ziel, gellingerd heene en weder,
Ziet dan alleen de vriendfchap aan j ’ Wordtweêrgenoopttenftrydtegaan,
Om d’uitgelaaten Hcdtor neder Te ploffen in het bloedig Zand,
Ten dienfte van myn Vaderland.
Maar ach! Achilles te verftooren.
Zou ’ t allerlaatfte zyn, daar ’k my in nood toe keer;
En gaat het Griekfche heir verlooren,
Zo fterf ik zonder roem of eer.
O vriendfchap 5 wil’tmydanvergeeven.
’ De eer, de eer is my veel meerder waard.
’k Zal zonder eer hier niet op aard,
Al moeft ik zonder vrienden leeven.
De vriendfchap wankelt in den nood;
De eer blyft ons by zelfs na de dood.
Deeze is onfterflyk; die kan enden, ïk gaa. maar weigert hy den Griek zyn hulp y ik Zweernbsp;Of hy zal my ten ftryde zenden,
Of ik j ik ben zyn vriend niet meer.
TWEEDE TOONEEL:
PaTROCLUSj Alcimus.
A L C IM U S.
AChilles zelf, mynHeer, zal u hier komen vinden.’ Vertoef noch wat.
Patroclus.
Helaas! getrouwfte myner vrinden 3 Weet hy den ftaat van ’t heir, en blyft Zyn fteenen hartnbsp;Nochonbeweeglyk ? lacht hy noch met onze fmart ?nbsp;Alcimus.
De wyze Ulyffes heeft zyn ziel wel iets bewoogen ,
Met Ajax. maar helaas! offchoon het mededoge»
Dien wreede al eenigszins geraakt hebbe en ontroerd,
Hy wordt geduurig door zyn gramfchap weer vervoerd. Dan gryp c hy’t bloedig zwaard eens bee vcnde in de handen;nbsp;Dan zien wy hem van fpyt weer knarlfen op de tanden,nbsp;Dat hy , die zich zo zeer verheugt in ’t ftroomend bloed,nbsp;Den ftryd van verre zien , en zelve ruften moet.
Dan fchynt het, dat hy wat geraakt is aan ’ t bedaaren;
Dan zweert hy weder, noch Trojaan noch Griek te fpaaren? Maar alles te offeren aan zyn gehoonde deugd;
En toont zich om den nood der Grieken ganfeh ve rheugd-Hy roept de góden aan, om zynen rouw te wreeken j En bidt 5 datHeftors hand den veldheer mag doorftceken :•nbsp;Want zolang, als die leeft, en’tGriekfche heir gebiedt,nbsp;Wil hy voor ’t Vaderland niet ftryden; ja ontzietnbsp;Zich zelfs niet, naardedoodtewenfchenvanhun allen.nbsp;Zo hy den Dwingland hechts mogr aan hun zy zien vallen.nbsp;Dan wil hy met zyn volk, en uitgerufte hand,
De fchaa herftellen van ’t gemarteld V aderland;
Den zegepraalenden T rojaan ter ftad in dry ven,
En met zyn moedig volk alleen verwinnaar bly ven:
Opdat geen ander deele in zynen oorlogsroem,
En Griekenland alleen hem zyn’ verlofler noem’. nbsp;nbsp;nbsp;*
Patroclus.
Zo heeft hy reden, zich in ’t korte te verblyden.
Wane
-ocr page 34-Want zo hy deezen dag alleen noch wacht met ftryden j Is ’t al verboren, en me: onze vloot gedaan.
Zo dan de vlam eens in de fchepen door wil flaan,
Waar zal ’t rampzalig volk dan eenige uitkomll vinden? Die wreeden zullen ons op hun gemak verflinden gt;
Als tedre lammeren, die weereloos en ftil De dood verdraagen, als ’t hun overwinnaar wil.
A L c i M u s.
Maar neen; ’k hoop noch op u, dat gy zyn gramfchap nedar Zult zetten door uw’ raad. hy a cht, hy mint u teder.
Hy heeft den ganfchen nacht gdleeten in geklag gt;
En droef gezucht, omdat hy u niet weder zag,
Die hem beloofd hadt voor den avond weer te komen.
Om uwen wil alleen heb ik dien held zien fchroomen.. Eefchryf hem dan den ftaat van ’t bange Vaderlandnbsp;Op ’t allerfchrikkelykft; bezweer hem by den bandnbsp;Van vriendfchap, die zyn hart aan ’t uwe heeft verbonden:nbsp;Zeg hem, hoe gy de bloem van ’t Griekfche heir gewond, cftnbsp;Ter dood toe afgemat, zaagt vluchten naar de vloot.nbsp;Eefchryf hem ’t naar geluid der geenen, die half doodnbsp;Noch kermen op het veld, en trachten noch te fpreeken,nbsp;Om hunnen ramp ophem merwoorden Hechts tewreekenjnbsp;Wyl zy hem aanzien, als de bron van hunne elend;
Hoe gy de traanen, en het bloed, waar gy u wendt,
Ziet ftroomen kngs den grond, befchry f hem al de naarheid.
Die gy bedfenken kunt----
P A T R o c L u s.
Ach ! ’k hoef alleen de waarheid Te zeggen. Maarhy, die Ulyflès heeft gehoord.
En alles wederftaan, zal die zich op myn woord Eedwingen, en het zwaard weer vatten in de handen ?nbsp;Neen, Alcimus, ó neen. hy kan zich zonder fchandeiinbsp;Voor my en mynen raad niet buigen , die zo fiernbsp;Vorft Agamemnons bode, enzyn gefchenken, wiernbsp;Gelyken hy zelf naauw gezien lieeft van zyn leeven,
Tc rug gezonden heeft, en fmaadelyk verdreeven.
AL-i
-ocr page 35-Alcim u s.
Wat middel dan voor ons, tot trooft in deeze elend ? Patroclus.
Indien hy voortgaat hier geruft in zyne tent Te blyven bitten, zich niet moeiende met ftryden,
Zo hoop ik, met myn’ arm, de Grieken te bevryden: Niet door myn dapperheid en vreeffelyk geweld,
Maar door de wapens van dien onverwinbren Held.
My dunkt, wanneer ik die mogt gefpen om myn leden ^ Gewapent met zyn zwaard mogt in het ftrydperk treeden ,nbsp;In zou Sarpedon, ’k zou Eneas, en de bloemnbsp;VanTrojesoorlogsmagt j heldHeiftor, die zyn’roemnbsp;Thans door AchiUes toorn ziet aan de ftarren ryzen,
Voor my doen vluchten, of den weg ten afgrond wyzen.
’k V oei hoe die eerzucht reeds myn jeugdig hart begint Te ftreelen. góden! die volvoert, watgeonderwindt,nbsp;Gy, dieme aanleiding hebt tot deeze zaak gegeeven,nbsp;Kroont, kroont myn grootfeh beüuit, alkoftte ’t ook mynnbsp;leeven.
Daar komt Achilles zelf.
DERDE TOONEEL.
2!;Yt welkom, waarde vrind!
Zyt driemaal wellekom ! dank zy den hemel! ’k vind U eindelyk dan weer, en, na zolang te zuchten,
Doet uwe wederkomft al myne zorgen vluchten.
Gy leeft dan noch! ó goón ! wat heb ik niet gevreesd! Maar’k zie met vreugd,myn vrees is zonder grond geweeft.nbsp;Maar hoe ? gy ftaat en zucht, en houdt uw droevige oogennbsp;Geflagen op den grond, wat heeft u zo bewoogen.?
Treurtge om den flechten ftaat van ’t Griekfche Leger ? of Is u uit Griekenland, vanFt±uë, otelders, ftoi
, nbsp;nbsp;nbsp;Tot
-ocr page 36-ACHILLES;
Tot droefheid 5 aangediend? fpreekop. Iaat ik u hoorefli! De droefheid, die men in zyn’boezem wil verfmooren ,nbsp;Groeit daaglyks aan, en flaat in ’t eind tot wanhoop uit.
Gy zucht, enzwygt! zegmy, waar uwe fmart uit Ipruit.
¦ Goón! kan Achilles my naar myne droefheid vraagetl! Gy zyt’er de oorzaak van. Ach! dat uweoogenzagen.nbsp;Het geen ik heb gezien! dat onbeweeglyk hartnbsp;Zou zich haaft zien vermurwd door de algemeene fmartnbsp;Van onze Helden, en manmoedige foldaaten jnbsp;Zoge eenge menfchlykheid flechts over hadt gelaatennbsp;In uw verfiokt gemoed.
Achilles.
Hoe ftaat het met de vloot ? HoemetdeVorften? Ipreek. Hoe na is ons de nood ?nbsp;PatroClüs.
Zona, dat uwe hand alleen ons kan bevryden Van onzen ondergang, Zo zy voor ons wil ftryden.
De Griekfche vloot is tot het uiterfte gebragt.
De grootfte Helden zyn gekwetft; het volk, van kracht, En moed byna geheel beroofd, weerftaat fiaauwmoedignbsp;De Troifche krygsmagt noch. Het flagveld ligt ganfchnbsp;bloedig
Met Grieklchelyken opgevuld, en, waar men ziet.
Men fpeurt geen tekens, dan van wanhoop en verdriet.
De Veldheer heeft den ftryd verhaten, om zyn wonden In zyne rechte hand. ’k heb Tydeus zoon gevonden,
Dien ftcun van ’t Grieklche heir, door’tmiflenvan zyn bloed,
Schier leevenloós. ik ben Eurypylus ontmoet,
Met ecnen fcherpen fchicht gefchooten in zyn dye.
De mindere Ibldaat valt ’s vyands raazernyc
Ter proi, door ’t woeden en de onwederftaanbre kracht
Van Hedlors yfren vuift, en Trojes oorlogsmagt.
Engy, Achilles, blyftnOchevenonbewoogen;
Ziet ons ten val gaan, en blyft zonder mededogen!
Goón! dat geen gramfchap, zo nadeelig, zo verwoed,
My
-ocr page 37-My oit vermeeftre, noch ftal grype in myn gemoed!
W ilt gy alleen tot fchade en onheil uwer vrinden Beroemd zyn ? wie zal trooft in uwen byftand vinden gt;nbsp;Voor wien bewaart gy toch de kracht van uwe hand ,
Na gy die hebt ontxeid zelfs aan uw vaderland J Engy, gyzytdemanj die Trojemoeft vernielen gt;
Die menig duizenden van vyandlyke zielen T en afgrond zenden moeft ¦, gy zy t die dappre Held gt;
Die ons bewaaren zoudt, gelyk ons is gelpeld Door Priefter Calchas mond! ó hemel! kan het weezen!nbsp;Een ongeluk, waarvoor men eerft niet fcheen te vreezen »nbsp;Treft ons veel nader, wen ’t ons overkomt, dan iet.
Dat een voorzigtig oog lang van te vooren ziet.
Nu raaft, nu knarft het volk van fpy t op zy ne tanden,
Teiwyl de Trojers hen van aUe zyde aanranden. Zyfiieuvlen, een voor een, en verwen met hun bloednbsp;Den vyandlyken grond, terwyl de moordluft woedt.
En gy, daar al hun hoop wel eertyds op beruftte,
Dien elk in zyne ziel, ds zyn’ verloffer, kufte,
En ftreelde vol van liefde en vriendfchap, ziet dit aan,
En laat uw vrienden door uw vyanden verdaan.
My dunkt, ik hoor, hoe zy in’tuiterfte noch kermen; ^chil... Achilles kom , ai onU ons noch hefchermen !
Zo fterft ’er menig met uw’ naam noch in den mond.
Een ander, raazende, en verbitterd door'zyn wond,
Waarvan hy de oorzaak u alleenig toe durft fchry ven, Zweert, zo hy weer bekomt, u ’t ftaal in ’t hart te dry ven.nbsp;Achilles.
En zoude ik zulk een volk myn hulp noch bieden! Patroclus.
Ach!
Ontmenfchte! zo uw oog in hunnen boezem zag,
Hoe vaft een vriendfchap zoudt gy daar voor u niet vinden! Een ongegronde toorn kon uw gemoed verblinden jnbsp;En gy keurt kwaad in hun, het geen gy Zelve doet.
De wanhoop en de fpyt verbeert ook hun gemoed.
Uw toorn is ftrafFens waard^hun gramfchap is rechtvaardig. Zy, u altyd getrouw, zien xich van u onwaardig
34 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Gehandeld in den nood. gy ziet dcGriekfche jeugd Rampzalig fneeven, en toont u daarom verheugd.
Wel aan! keer noch ten ftryde, en toon uw medgezellen j Dat hun weêrwaardigheênuwe edle ziel noch kwellen!
Zo zult gy zien, hoe diep gy in hunn’ boezem ftaat,
En hoe uw vriendfchap hun ook noch ter harte gaat. Achilles.
Patroclus, ach! ikwil’t alleen voor ubelyden.
Myn hand, zo lang geruft, verlangt om weer te ftryden. Maar ’k wil het uiterfte eerft afwachten, eer ’k my weernbsp;Ten ftryd vervaardige, en in ’t bloedig flagveld keer.
’k Wil Agamemnon , en ganfch Griekenland, dus toonen, Dat Held Achilles zich niet ftrafFeloos laat hoonen.
Ik wenfchte uit al myn hart, dat zulks noit waar, gefchied. ’t Is my eene oorzaak van onlydelyk verdriet.
Maar wyl het is gedaan, wil my niet tegenfpreeken,
Moet ikme op’t allerfelft van dien aardsdwingland wreeken. Dientrotfen! Neen, datvrydeTrojerswoeden, ennbsp;Den tyd waarneemen, dat ik niet in ’t ftrydperk ben !
Zo zal de werreld zien, dat Griekenland moer vlieden, Wanneer Achilles het zyn’ byftand niet wil bieden. ¦nbsp;Patroclus.
Noit was een fterveling zo wreed, noch zo verhard.
Eene edle en braave ziel heeft meêly met de Imart Zelfs van zyn’ vyand, en gy kunt vernoeging vindennbsp;In d’onverdienden ramp van uw getrouwfte vrinden,nbsp;’tisonbegrypelyk. üfheeftde vrees ook plaatsnbsp;Gekreegen in het hart des moedigften foldaats ?nbsp;Vergeef’tmyj ’k zeg het niet, om u hierdoor te hoonen.nbsp;Gy wift uw dapperheid weleer zo klaar te toonen,
Dat niemand oit daaraan getwyffeld heeft, maar ach!
Al uwe roem verfterft op deez’ rampzaalgen dag.
’k Weet, warmen u voorlang te Fhtië dorft voorfpcllen: Dat gy den trotfen wal van Ilium zoudt vellen,
De bloem derTroifche magt doen fneuvlen door uw hand. Maar nimmer keeren, na die zege, in Griekenland.
Zyt gy hiervoor beducht ? wil my ten ftryde zenden,
Met uwe wapenen, met uw Theffaalfche benden.
Ikial, zo moedig als Achilles niet, maar, met Zyn llagzwaard in de hand, zyn’ helm op ’t hoofd gezet,
Veel moediger, dan oit, den vyand tegentreeden.
De Trojer, lang verfchrikt door uwe dapperheden gt;
Zal beevend zich ter vlucht begeeven, als hy waant.
Dat gy ons zelf den weg ter overwinning baant.
Zo heeft de Griek weer tyd, om zich in ftaat te ftelleri. Achilles.
Neen,neen,myn waarde vriend,ik lach met dat voorlpelleh: Want als ik Troje eens mag zien vallen door myn zwaard.nbsp;Zo heb ik lang genoeg gezworven hier op aard.
Maar zeg my eens, voor wien zoude ik myn leeven waagen.^ Om Agamemnon, dien ontmenfchcen, tebehaagen.^nbsp;Om' weer een fchoone vrouw te winnen, die hy mynbsp;Dan weer ontrooven koft door zyne dwinglandy ?
Neen, neen. Brizeïs, myop’tfmaadelykftontnomerlj Weet myn’ ftrydzieken arm en eerzucht in te toornen.
De Griek moet zyn geftraft.
PaTroclus.
Straf Agamemnon dan.
Hy is de dwingeland: hy is alleen de man,
Die u misdaan heeft, maar dat gy het volk doet Iheeveii Om zyne fchuld, is iets s dat ’k u niet kan vergeCveil.nbsp;Achilles.
Dit is het noodlot van den droeven onderdaan.
Zy lyden om het kwaad dat de overften begaan. Patroclus.
Staa my my n beé dan toe, en laat ik voor u ftryden. Achilles.
Of fchoon uW dapperheid, myn vriend, my kan verblydcn. Ik kan niet toeftaan, datge uw leeven waagen zoudt.nbsp;Wanneer myn oog u,naaft myn zydejin ’t veld aanfchoutvr^nbsp;Ben ik geruft ^ dan kan ik u myn’ by ftand bieden,nbsp;indien gy, by geval, voorfterkermagtmoeft vlieden,nbsp;Patroclus.
Zo is’tbeüuit dan yaft genomen! Griekenland
36 ACHILLES,
Wordt, door uw’ bittren toorn, op’t Frygiaanfche ftrandi Veroordeeld cot zyti’ val!
Achilles.
Ja dat de Grieken fterven,
Eerik, omhunnenwil, zowaarden.vriendzouderven! Neen, myn Patroclus, neen: gy zyt my al te waard.
’t Is beter u alleen, dan al het volk, gelpaard.
Tot zulk een’ prys wil ik geen Ilium verwinnen.
Patroclus.
Dan ftaatme uwgunll te duur! ach. breng u eens te binnen^ Hoe gy dus zelve uw’ roem en eer met voeten treedt.
Die heerly ke oorlogsdaan, die gy voorheenen deedt, Verdwfynen allen, door deez.’ fchadelyken tooren.nbsp;Achilles.
Laat ray dien wreedennaamvaneer niet meerder hooreiv Ik heb geene eer meer te verliezen, na dien dag,
Dat’k door den dwingland my zo fel beledigd zag. Patroclus.
Hy heeft u immers weer voldoening aangeboodeiii, Achilles.
Hy zelve zal my tot zyn vriendfehap komen nooden ,
En vallen my te voet, en fmeeken om genaa..
Eer ’k my beweegen laate, en weer ten ftryde gaa.
P ATR OCLUS.
Moet myne dapperheid in ’t veld voor de uwe zwichten j Duld dat ik, in dees zaak, uweermoogeonderrichten-Rampzalig is het volk, wiens Vorft en Opperheernbsp;Zyn eigen zelfs belang, zyn’eigen wcllull, meernbsp;Dan ’s lands welvaaren acht- Gaaheen, beflorm de walleanbsp;Van ’r haatlyk Ilium; doe zyne torens vallen jnbsp;V erf uwe kling in ’t bloed van Hedtor j bied der vlootnbsp;U w’ by ftand weder aan in deezen jongften nood:
Zo hebtge u in uw’ pligt voor ’t Vaderland gekweeten. Kunt gy dien bittren hoon daarna noch niet vergeeten ,
W reek, wreek u dan op hem, niet op ’t onfchuldig volk, En wifch dien fmaad uit met de punt van uwen dolk.
Zo kuntge uw Yaderland verloffen, en met eenen Den Dwingland ftervendc zvn misdaad doen beweenen.
VIER*
-ocr page 41-Achilles, Patkoclus, Alcimüs,' Automedon.
M nbsp;nbsp;nbsp;Au TOME DON.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(bi^n,'
Yn Heer, vertoeft gy noch der vloote uw hulp te Gy xult den vyand haaft in uwe Ichepen iicn.
Wy zyn in ’t uitcrften. Ik zelve kwam te aanfcho uwen, Hoe Ajax, die tot noch den vyand kofl weerbouwen,
Vermoeid eu afgemat door ’t ftryden zonder end, Verzwakt door wond op wond, zich beeft te rug gewend ,nbsp;Den vyand meefter van zyn fchepen heeft gelaaten.
De dolle Heftor, trots en moedig bovenmaaten Door zulk een voorfpoed, fteek terftond met eige handnbsp;Her vuur indeeerftekiel, die lichter laage brandt.
Het volk, vol wanhoop, fmyt de wapens uit de handen. Hun droefheid grodt op ’t zien der Ichepen, die reedsnbsp;branden.
Uw troepen willen, in uw’weerwil, gaan ten ftryd.
’t Is tyd, geduchte Held, dat gy de vloot bevrydt,
En ’t gecn’er van den brand noch over is gebleeven:
Daar, daarvan hangt alleen onze uitkomil, en ons leeven.' Achilles.
Het is genoeg. Laat ons gaan zien, hoe dat het ftaat. Indien ikzelf het vuur aanfchouwen kan, ik laatnbsp;U gaan, myn waarde vriend. Daar wilde ik flechtsnaarnbsp;wachten.
Weerhoud den vyand, die te ver komt, door uw krachten» En myne wapenen.
Patroclus.
Ik zal hem wederftaan ,
Of Her ven op het bed van eere.
Achilles.
Laat ons gaan.'
Ktnde van het Tweede Bedr^f,
5$ nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
EERSTE TOONEEL. Achilles, Patroclus.
I nbsp;nbsp;nbsp;Achilles.
K heb hetTroifche vuur cleGriekfche vloot zien bkalcen. Terwyl tnyn benden zich ten ftryde vaardig maaken,
Moet ik u, waarde vriend, tot vordring mynerwraak. Recht leeren, hoegeu zult gedraagen in dees zaak.nbsp;Patroclus.
Uw wil ftrekt my een wet. W ie kan my beter leeren,
Dan gy, myn vriend, gewoon alom te triomfeeren ?
Uwe onderwyzing geeft een kind ervaarenheid,
En zal myn hart voorzien met kennis en beleid.
Uwfcherpekling, gev/oondenvyandtedoenbeeven., Uv/ wapens zullen my meer kracht en fterkte geeven;nbsp;Daarby zal de y ver voor de glorie van ons Land ,
En ’t naar gezigt der vloot, die reeds aan een zy brandt, Myn’ moed verdubbelen. Uw dappere foldaaten,
Die gy zolang den ftryd in ledigheid hebt laaten Aanfchouwen, thans verhit op wraake, en dol van fpyt,nbsp;Die zullen my, in deez’ nadrukkelyken ftryd,
De fchoonfte blyken van hunn’ moed en krachten geeven. De vyand , reeds vermoeid , doch blindelings gedreevennbsp;DoorZynevoorfpoed, en’tgeluk, dathemverzelt.
Zal aanftonds vlieden, op ’t gezigt van zulk een’ held , Schoon door inbeeldinge,en een’valfchen Ichy n bedroogen.nbsp;My dunkt,ik zie hem reeds’t veld ruimen voor myne oogen,nbsp;Wanordelyk de vloot verlaaten, enmethaaftnbsp;De poorten w innen van de ftad, die zy voor ’t laatfl:nbsp;Begeeven hebben. Zyn de troepen noch niet vaardig ?;nbsp;Myn ziel haakt naar den ftryd.
Achilles.
Gy zyt myn vriendfchap waardig, O.edelmoedige! als men u in ’t flagveld ziet,
Is ’t Grieken even, of Achilles ftrydt, of niet.
Maar ach! uw dapperheid kan myne ziel ontroeren.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Ver-
-ocr page 43-Verlos'de bange vloot: maar laat u niet vervoeren Door hoop van groter winft. Helaas! dat ik u drukk’nbsp;I'S bei myne armen / ’k vrees, ik vrees voor ongeluk,nbsp;Mrahart, benaauwd, beklemd, ten^literften verlegen,nbsp;Vcorfpelt my niet veel goeds, fchoon ik my van den zegennbsp;Verzekerd houden durve. Uw jongheid , niet gewoon»nbsp;Met paarden, zo gezwind, met wapenen, zo fchoon,nbsp;Tetreedeninhetveld, zalmogelykverblind, ennbsp;Te roekeloos, haar graf in haare zege vinden.
Keert, góden, keert dien flag! ofisdituwbefluit.
Zo roeit met mynen vriend vry aide Grieken uit!
Gy ziet,myn waarde vriend,de traanen langs myn kaaken Neervloeien door den rouw, dien ik niet kan verzaakcn.
J Mt is de tweedemaal myns leevens. Toen ik my Door Agamemnon, enzyntrotle dwinglandynbsp;Zo bits beledigd zag, heeft my uw oog zien fchreien.
N u wy, helaas! miffchien voor eeuwig! moeten fcheien. Ziet gy zulks wederom. Dit beide was uit rouw.
M;ar als ik na den ftryd u leevend weer aanfchouw,
Zelt gy ten derdemaal myn oog zien nat van traanen.
Dm zal ’t van blyfchap zyn.
Patroclus,
Uw vriendelyk vermaanen St'ekt myner ziele een fpoor, om myne hevigheidnbsp;Er. moed te paaren met verftand en goed beleid.
Ach ILL E s.
Het zy u niet genoeg den vyand te overwinnen.
Bewaar ’t gedenken aan myn wraak in uwe zinnen.
De Grieken hebben my van doen in deezen flraat.
Zo gy ’t geluk dan hebt dat gy den vyand flaat,
En weer te rugge dryft, zo laat u niet verleiden Door ydle Zucht, om in hetTroifche bloed te weiden.
’k Zend u niet derwaarts, om den juichenden Trojaan Te dry ven in de ftad, of ganfchlyk te verflaan.
Kunt gy de fchepen van zyn woede flechts bevryden,
Zo kom my wederzien,- en vaar niet voort met flrrydcn. Niet, dat iku benyddenroem, dien gy verdient.
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 44-40 ACHILLES,
Ik min u, als my zelf. Gy moet my ook als vriend Uw’ byftand bieden in dit uiterfte der laaken.
Want zo gy’t Griekfche heir der Had koft meefter maakenj Hou zoumen fchimpen met myn gramfchap, als men zag,nbsp;DatTroje, zonder my, inpuinenaflchelag!
Patroclus.
5üo groot een werk, waarom wy meer dan negen jaaren Geftreeden hebben, zal het lot voor u bewaaren.
Maar ftel my zelf een perk, hoever dat ik mag gaan;
’k Zal u gehoorzaam zyn.
Achilles.
Taft eerft de troepen aan , Die ’t vyandlyke vuur in Ajax fchip ontftaken.
Straks Zal u Heftor, die hun overfte is, genaaken. ’kWeet, dathyuterftondzal zoeken, alshy zier,nbsp;Datgy, ó braave, myn Theffaliers gebiedt.
Hy heeft my fteeds gezocht; wy hebben dik geftreeden. Moet gy dan met hem flaan, zo doe het, als uw lede.inbsp;Noch onvermoeid zyn : want ik ken zyn fterkte enkracit.nbsp;Gyzyt, om Hedor te weerftaan, niet opgebragt.
Gy zyt Achilles niet. Doch, kan het mooglykweeZen, Ontvlied zyn oog^maar geef geen blyk,dat gy zoudt vreezen.nbsp;Jaag dan den vyand door den muur, en door de gracht;nbsp;Maar gaa daar zelve mee niet over. uwe magtnbsp;Heeft uitgediend, als gy hen zo ver hebt verdreeven ,
Dat zy zich wederom voorby de gracht begeeven.
Dan is de vloot genoeg beveiligd. Want zo gy,
Verlokt door uw geluk, en door de vleiery Der weidende fortuin, hen volgde tot de vellennbsp;Der vyandlyke ftad, zo zoudt gy u ten lellennbsp;Bedroogen vinden, door uwe alte kleine magt;
Wanneer het heir , dat voor u vluchtte, nieuwe kracht Zou krygen uit de ftad, enu, met friffehe leden,
U, die vermoeid zoudt zyn, zou komen tegentreeden. Denk ook,voor ’t laatfte,aan’t geen ik reeds gezeidheb,datnbsp;Myne eer u ftreng verbiedt tenadren aan de ftad.
TREURSPEL.
TWEEDE TOO NE E L;
Achilles, Patroclus , AütomedoNJ
MAutomedon.
Yn Heer, uw troepenftaan reeds vaardig, enver-» langen ,
Voor ’t laatfte uwe orden tot den ftryd door my te ontvan» gen.
Achilles.
Op ’t nad’ren van den tyd, voel ik myn vrees in ’t hart Aangroeien. Ach myn vriend ! gy ziet met welk een fmartnbsp;Ik u zie heene gaan. gedenk aan myne redennbsp;Als gy met voordeel hebt een’ korten’ tyd geftreeden ,
Den vyand door den muur en over onze gracht Gedreeven liebt j zo keer, en maatig uwe magt.
Engy, Automedon, die, aanPatroclus zyde,
Myn paarden mennen zult, en voeren hem ten ftrydei Beteugel ’t moedig paar; gy moet alleen de vloot,
En ’t overfchot van’t heir befchermen in deez’ nood.
’k Verbied u, fchoon hy vlucht, den vyand nasr te jaagen.' Ach! dat myne oogen u reeds weer ver winnaar zagen,nbsp;Van welk een bittre zorg waar myne ziel bevryd!
Gun dat ik u voor ’t laatfte omhelzen mag! ’t wordt tyd. Vaar wel, vaar wel, myn vriend! myn harte fchynt tenbsp;breeken
Van droefheid, hemel keer, ai keer dit droevig teken! Vaar wel,mynhalsvriend!maak,dat gy myn’ dank verdient^nbsp;Vaarwel, Automedon! draag zorg voor mynen vriend.nbsp;P ATROCL ÜS.
Gy ftaat my eindlyk toe voor ’t Vaderland te ftryden.
Ik vrees de dood niet van een Troifche hand te lyden: Maar wil het noodlot zulks, ’k beveel u myne wraak;
En ftrekt zulks ’t land tot heil, zo fterf ik met vermaaL' Vaarwel!
Cs
Achilles.
At zegt hy? go6n! hoe fnyden deeze woorden My door het hart! helaas ! wilt gy u laaten moorden,
Uw leeven offeren, opdat door uwen val De Griek zich meefler maak’ van Trojes hoogen wal!nbsp;Patroclus! ach myn vriend! mogt uw Achilles kiezen;nbsp;Hy wil de zege niet, 7,0 hy u pioer verliezen.
Maar welk eendoodchefchrik bekruipt myn angflig hart. Zoude ik weer gaan ren ftryde, 6 doodelykc fmart!
Na Heftorswoende hand myn’hals vriend hadt doorftee-ken!
Zoude ik mywaap’nen, om Patroclus dood te wreeken ! Neen j uwe dood, myn vriend, üeepc, tot ons aller itraf,nbsp;Achilles té gelyk met u in ’t naare graf.
Goon! laat uw byftand hem beteuglen in zyn woeden! Maar kan ik zelf niet noch dat ongeluk verhoeden ?
Ja. ’k zal hem volgen ^ doch van verre, opdat myn hand Hem byftand biede, indien de nood hem overmant.
Achilles, Brize ïs, Ce phiz e.
W nbsp;nbsp;nbsp;Achilles.
At zien myne oogen.? goón! is ft mooglyk ? kan het weezen ?
Is ft waarheid ? of een fpook ten afgronde uitger eczen ?
Zyt gy het zelve ?
Brizeïs.
Ik ben ft, en val voor u te voet. Achilles.
Rys op,Mevrouw. Maar zeg, hos komt gy hier? wat doet. Wat zoekt gy ? ’k ftaa verbaasd. Wie heeft u aangedreevennbsp;My hier te zaeken ? wie heeft u dien laft gegeeven ?
Heeft Agamemnon u dees vryheid toegeftaan ?
Wil hy my tegen dank bevredigen ?
-ocr page 47-TREU RSPEL; 45
Welaan,
Wy zyn hier nu alleen, laat ons vrymoedig fpreeken.
De wyze Ulyffes koft uw fteenen hart niet breeken,
Noch Ajax uwen trots vermurwen, ’k weer, ik waag Zeer veel, datik kom zien, ofiku noch behaag.
Als eertyds.
Achilles.
Hoe, Mevrouw? kunt gymy Zelf zulks vraagen? Dit is’t alleen, datmyinuniet-kanbehaagen.
Hebt gy noch geen bewys genoeg van myne min ?
Om u blyfik fteeds onveranderlyk van zin:
En, om den bitfen hoon, u aangedaan, te wreeken, Laat ik myn zwaard met rufte, en in de fchede fteeken.nbsp;Brizeïs.
Gy mint my al te zeer; of, zo ik’t zeggen mag,
Gy mint my recht Verkeerd.
Achilles.
Sint u myn oog eerft zag,
Toenik, gezonden door de Grieken, om de wallen Van uw Lyrneflus met myn troepen te overvallen ,
De ftad vermeefterde, heb ik van uw gezigt.
Het leevendige beeld in myne ziel gefticht.
De dwingland dorft u my weer met geweld ontroo ven. Straks heb ik alle zorg van mynen hals gefchooven.
Ik gaa niet meer ten rtryde, ik laat den vyand woên;
Hoe zeer hy bidt, dat ik my weer met hem verzoen. Brizeïs.
Moet ik dit aanzien als bewyzen uwer trouwe;
Ik moet bekennen, van wat Zyde ik die befchouwe,
’k Begryp uw meeningniet. Wanneer ik van u ging,
En zelfs van u den l.aft, om mee te gaan, ontving,
Stortte ik een’ganfehenftroom van traanen uit myne oo» gen.
Ik Zag uw fier gemoed wel door den Ipytbewoogen ,
Dien Agamemnon u dorft aandoen, trots van zin;
Maar, ’k zag in al uw doek geen tekenen van min.
r44 A C H I L L E s;
Gy liet my heenegaan, en kwaamt my zelf niet Zeggen 1 iet laatft vaarwel, hoe is, voormy, dit uit te leggen?
In plaatfe van my zelfs te trooften in dien ftaat,
Slocgtgyj ter naauwer nood j in’t heengaan, uw gelaat,' Op myn onfteld gezigt. goon! koft gy uit myne oogennbsp;!N iet zien,hoe zeer ik door uw droefheid wierd bewoogen!nbsp;Hoe myne ziel verlangde, om met een’ kus voor ’t laatftnbsp;Myn afïcheid noch van u te neemen ! ganfch verbaasd,
En tot de dood ontfteld j ben ik van u gefcheiden.
Hoe ging myn treurig oog in zyne traanen weiden,
Zoras ik eenzaam was; en vryheid had, myn’rouw Den teugel zonder maat te vieren!
Achillës.
Ach Mevrouw!
Herroep dien droeven tyd niet weer in uw gedachten.
De vrouwen uiten zich met woorden en met klagten.
Myn tong was niet bekwaam tot fpreeken. neen, myn hart Was al te zeer beklemd door zulk een’ hoon en fmart.
Had ik u niet bemind, ik had u zelfs gegeeven,
En Agamemnon hadt niets tegen my misdreeven. Brize'is.
En ach! zogymynoch, gelykgyzegt, bemint,
Hoe kan het mooglyk zyn, datge u niets onderwindt,
Om my weer in uw magt te krygen, als voordeezen.
Ach! zie bet zelf isditgeenrcdenomtevreezen Voor een verliefde ziel ? Noch doet gy meer: en fchoonnbsp;My Agamemnon zelf u weer heeft aangeboon:
Het eenigft, dacht ik, daar myn Held naar zal verlangen gt; Wilt gymé integendeel niet weer van hem ontvangen.
Hy voegt de heerlykfte gefchenken daar noch by;
Doch niets kan uw gemoed veranderen. Daar gy,
Om my van uwe liefde op ’t Zekerft te overtuigen, Gefchenken geeven moeft, om zyn gemoed te buigen,nbsp;Om my daardoor weer te verkrygeninuw magt jnbsp;Zie ik my my zelf van u op ’t fmaadelykft veracht.nbsp;Achilles.
Maar, ’k bid, hoe komt gy hi«,? Zy tge uit u zelf de bandetr
En flaaverny ontvlucht van ’t hoofd der dwingelanden ? Zondt hy u herwaarts, tot verzoening van myn’ haat?
Of is het op bevel en orden van den Raad ?
Brizeïs.
Toen Ajax weer kwam met Ulyfles, en ons Zeide,
Hoe gy van hun verwoed en meer vertoorend fcheiddes Dan oit, zat elk bedrukt. De dwingland zuchtte zelf*nbsp;Sloeg beevende zyn oog naar’t hemelfche gewelf,
En riep de goón om hulp, daar hy zyn fchuld bekende^
De droefheid en de rouw was algemeen. In’tende Sprak dus Laërtes zoon, op liften fteeds bedacht tnbsp;IVyxten, oHelde?!') onsin’tuiterfiegehragt.
Hat per e hart is door geen reden te over’wimmt.
Men tnaet iets anders ¦) x.omenvordren'wily hegintteTt.
Men z.end’ Brize/s zelve aan hem. Haar fchoon gezigt, Waarvoor hy eert yds, in den firyd zelfs, heeft gezvuicht pnbsp;Heeft mooglyk op zyn hart de zelfde kracht behouden ,
Schoon zy elkander in veel dagen niet aanfchouvjden.. utls hy haar voeder in zyn tent heeft, zal mijfchiennbsp;¦Zyn toorn verminderen , en viy hem voeder ziennbsp;Ten firyd gaan , daar voy hem in al dien tyd niet zagen',nbsp;t Is toch met ons gedaan. Wy moeten alles voaagen.
Elk keurt zyn zeggen goed, men haalt my in den Raad» Men toontme in’t korte den beklaagelykenftaatnbsp;Van’tgriekfcheleger; en, ommymeertebeweegen.nbsp;Men fteltmy voor het oog, hoeHedtor, die zyn’ zegennbsp;y aft voortzette, en verwoed reeds naderde aan uw vloot gt;nbsp;D Zelf, myn waarde Held, ook dreigde met de dood.
Up die verbeelding werdt myn ziel met u bewoogen.
My dacht, ik zag u reeds neerftorten voor myneoogen, ak weigerde nochtans weer naar u toe te gaan,
Zolang ik uwen wil niet zelve had verftaan.
Ik vreesde mynen heer en waarden te verftooren.
Totdat Ulyllès zich dus ook voor my liet hooren: Mevrouvo, voiltgy uvd Heldnoch eettmaalvoederzien ,
Cy hebt deesd dag maar tyd^ voant morgen gaat hy vliên.
• nbsp;nbsp;nbsp;Me-
-ocr page 50-45 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Hy maakt zich reeds gereed, om ‘weer in zee te fleeken.
Dit koft alleen ’t ontzag, dat ik u toedraag, breeken.
’k Keiloot terftond te gaan. ik wou myn lief veel eer Ivl och ééns verftooren, dan dat ik hem nimmer weernbsp;Aanfchouwen zou. Wil my de waarheid toch ontdekken. 'nbsp;Is ’t waar myn Heer ? denkt gy op morgen te vertrekken ?nbsp;Goón! zo het waar is, laat ik méégaan, opdat mynbsp;Geen meerder fmaad gefchied’jdoor's dwinglands tieranny.nbsp;Achilles.
Ulyffes heeft, Mevrouw, u niet geheel bedroegen.
Ik heb ’t gezeid:maar door den brand dervloot bewoogen , En ziende het gevaar te na, om langer ftilnbsp;T e zitten , heb ik, wyl ik zelf niet ttryden wil,
Patroclus met myn volk en wapenen gezonden,
Om’t haatlyk vuur,dat reeds twee fchepen hadt verflondeni En Heéfors raazerny met moed te wederftaan.
Nu weet gy zelf. Mevrouw, dat’k niet in zee zal gaan.
Zo lang myn Vriend niet weer is uit het veld gekomen, Enikzyn’dood, ofzyn verwinning, heb vernomen.
B R I z E ï s.
Zo is uw volk, voor ’t eerft, dan weer gegaan ten ftryd!, Ach! welk een vreugd, myn Heer! hoe is myn ziel verblyd!nbsp;Ik vreesde alreeds, dat ik, als Helena in Trojen,
H et zaad van tweed ragt zoude in’tG riekfche leger ftrooieiy Den droeven ondergang bewerken van den geen,
W iens byzyn ’k vlieden moeft i wiens afzyn ik beween. Der Grieken droeve ftaat heeft u in ’t eind bewoogen!
Zo voel ik alle zorg uit myn gemoed vervloogen:
Zo zalmen my hierna niet wy ten, dat door my De Griek gebragt is onder Trojes heerfchappy.
Want dit is ’t noodlot van de onzaligfte aller vrouwen.
’k Vrees de overwinning van myn Vaderland té aanfehou^ Ik vrees de nederlaag van hem, die met geweld (wen,nbsp;Myn land verwoeft, myn’ Man en Broedren heeft geveld.nbsp;Dit droef herdenken parftde traanen uit myne cogen.nbsp;Helaas! indien uw deugd myn ziel niet hadt bewoogen,nbsp;Hoe zoet waar ’t my geweeft, te zien, dat myn gezigt
Zo fel een vuur van haat hadt in uw hart gefticht ’kMoett tny verheugenjdat’k de vriendfchap had verbrokennbsp;DerGriekfcheHoofden,dat’k myn vrienden had gewroken»nbsp;De fchim verdoend had van myn Broederen en Man.
Maar ach! integendeel die zelfde A chilles kan Myn ziel, door zyne deugd , in zyne min doen blaaken.nbsp;Helaas myn Heer! gy ziet de traanen langs myn kaakennbsp;Necrvloeien.belguniet; ’kbekenu, totmynfmart,nbsp;Datikuhaatenwilj doch minnen moet in’t hart.nbsp;Achilles.
Gy wilt my haaten!
13 R I z E ï s.
Ach! en had ik geene reden i Zo ik myn pligten niet te buiten waar getreeden ?
En gy bemint my noch ?
Achilles.
Zo zeer als oit 3 Mevrouw,
Draag zorg dan,dat ik noit dien dwingland weer aanfchouw. Ik ben, op zynen laft, hier weer by u gekomen.
Hy heeft my met geweld eerft uit uw’ arm genomen.
H u zendt hy my weerom, ’t zy gy dan blyft, of gaat 3 Stel my niet meer ten doel voor zynen wrok en haat.
Laat ik hiér bly ven; wyl de Grieken my aanfchouwen 3 Als de oorzaak van hunn’ ramp. Laat u uw toorn berouwen,nbsp;Engaazeifweertenftryde, opdatik, totmyn’rouw.nbsp;Ook ’t overblyffel van myn Land niet weer aanfchouw.nbsp;Hoe zoude een yder van my fpreeken, als zy zagen 3nbsp;Hoe Held Achilles deugd Brizeïs kan behaag en!.
^ant, Ichoon de fchaamte my de tong tot noch toe bondt, py 3 gy zyt de eenigfte, in het ganfche werrelds rond 3nbsp;Daar ik, inmynenramp, vernoeging by kan vinden,nbsp;k Zie my alom gevloekt van vyanden en vrinden :
Doch zolang, als gy my niet wederom verlaat,
Trooft ik my noch in deez’ beklaagelyken ftaat.
Achilles.
Ow afzyn heeft myn ziel meer, dan de fchaa, doen lydeh,-
Dic
-ocr page 52-4^ nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Die Grieken heeft geleên, zolang ik niet wou ftryden^ Maar ach Mevrouw! ik doe myn achtbaarheid te kort,nbsp;Indien gy zelve my niet weergegeeven wordtnbsp;Door Agamemnons'hand.
B R I z E ï s.
Helaas!
Ac H ILEES.
Spaar, fpaar uw traanen.
’kZal met myn vloot door zee geen’ weg naarF thië baanen. Of gy zult met my gaan. dat zweer ik by de goón.
Stelu geruit, myn Lief. maar om van deezen hoon My op den dwingeland te wreeken, is ’t vannooden ,
Dat gy, een’ korten tyd, noch hoort naar myn geboden. Gy fpreekt naar uwe liefde: ik oordeel naar het geennbsp;Myneeer my afvergt, na zoveel weerwaardigheên.
Ik moet noch eengen tyd uw vriendlyk byzyn derven. Want zo Achilles geen voldoening kan verwerven,
Is hy Brizeïs ganfch onwaardig. Keer, ai keer,
Alvalt het fcheiden hard , dan naar den Dwingland weer. Ik py nig my niet min, dan u: maar ’k heb gezwooren,
K iet eer naar uwe liefde, enzyngebeên, tehooren. Voor hy zich zelf voor my vernedere, en dien fpytnbsp;Dus wiffche uit myne ziel, daar zy zoveel om lydt.nbsp;Brizeïs.
Is dit die tedre min, waarmee gy my wilt vleien!
Wy zyn byéén. gy dwingt my zelve om weer te fcheien. Ach! is u myn gezigt zo haatelyk! wel aan,
Doorftoot myn borlt; wat hoeftge u langer te beraan?(ven. Of vreeft dat zwaard, het welk myn Broederen deedt fnee-Het welk myn’ Bedgenoot beroofd heeft van het leeven ,nbsp;Zich in het einde ook te bevlekken met myn bloed?
Te derven van uw hand is myne ziel zo zoet,
Ja zoeter, dan, nu wy byéén zyn, weer te fcheiden.
Achilles. nbsp;nbsp;nbsp;(weiden,
Hebtge oit gezien, zelfs daar myn hand in ’t bloed ging Dat ik my fchuldig maakt aan’t moorden eener vrouw ?
En zoude ik u, die ik zo teder, zo getrouw
Be-
-ocr page 53-T R E U R S P E L. 49 Bemin, ontmenfchte! ’tftaal in uwen boezem drukken?nbsp;Eer ftort’ de hemel op myn hoofd alle ongelükken,
Die oit een fterveling gevoeld heeft en beweend,
Eer gy Achilles hart zo wreed ziet, zo verfteend.
B R I z E ï s.
Hoe kan uw wreedheid voor elks oogen klaarer blyken ? Omdat Mycenes Vorftudorflverongelyken,
Brengt gy uw Vaderland in d’allergrootften nood ,
En dreigthet ganfche heir met eene wiffe dood.
My, die zo teder u bemin, in myne zinnen;
En die gy zelve veinft zo trouw weerom te minnen , Ontzegcgeuwbyzyn, enbewyft, met uw gelaat.
Dat myne droefheid u niet meer ter harte gaat.
ACHIL LES.
U w liefde raakt my. maar ze ftrek my tot geen hinder , Dat ik, om haaren wil, myn’ roem en eer verminder.
Gaa dan, Mevrouw: ’k verzoek ’t, als minnaar; en gebiê't, Als heer van myn gevange.
Brizeïs.
Only dely k verdrie t!
Wyl gy het zo begeert, mag ik niet tegenftreeven.
Maar, zogy zorg hebt voor myn welzyn en myn leeven, Verlos myn bange ziel uit deeze llaaverny.
Koftge in myn hart zien. wat ik om uw afzyn ly, Ontmenfchte... Maar ik gaa, wyl’k moet gehoorzaamnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Achilles.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(weezen.
t Staat noch aan my niet, om uw droefheid te geneezen. ’k Moet zelf afwachten, wat de dwingeland zal doen,
Om myn beleedigde eer en glorie te vergoên.
Brizeïs.
Vaarwel, myn Lief! helaas! hoe bitter valt dit fcheiden! Achilles.
Vaarwel, Mevrouw! ’k zal u in veiligheid geleiden. ‘Einde uan derde Bedryf.
i)
VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.nbsp;Achilles.
IK heb u wederom doen keeren,
Hoe 7.eer’t u fmartte, 6 Ichoone vrouw!
Uw vriendelyk gezigr te ontbeeren,
Strekt myner iiele een’ bittren rouw.
Ik zag, wanneer wy moeften fcheien,
U w minlyke oogen droevig fchrcien.
Ik hield myn fmartin, enontveinsdemyn verdriet. Met droefheid heb ik u den dwingland weer gegeeven:nbsp;Doch ik kan zonder u wel leeven ¦,
Maar zonder eer leeft Held Achilles niet.
Patroclus, waardfte myner vrinden,
Heb ik 't geluk, u na den ilryd Verwinnaar wederom te vinden,
Hoe zal myn ziel dan zyn verblyd!
Maar ach! ik vrees, gy zult de krachten Van Hedor nrogelyk verachten.
Betrouw u niet te veel, als gy dien wreeden ziet.
Doch kan my uwe dood myne eere wedergeeven,
Ik kan ook zónder u wel leeven j Maar zonder eer leeft Held Achilles niet.
Brizeïs, wat moet gy niet lyden,
Nu^tfchynt, datikuweerveriloot!
Patroclus, ach! ik laat u ftryden,
Terwyi ik zelf blyf buiten nood.
My dunkt, ik hoor u beide klaagen.
De een gaat om my zyn leeven waagen;
Daar de andre zich om my van elk beleedigd ziet. Doch kan uw droefheid my myne eere wedergeeven ,nbsp;Zo kan ik zonder u wel leeven ?
Gy*
Maar zonder eer leeft Held Achilles niet.
-ocr page 55-Gy, góden, die my wondt voorlpdlcn,
Dat myne hand en dapperheid Den muur. van Ilium zou vellen ,
Heeft uwe godsfpraak my misleid ?
In plaats, datelkmyeerzoutoonen.
Zie ’k my van Agamemnonhooneni Terwyl hem yder volgde, en myne zy verliet.
Dat hy my dan voldoe, of dat zy allen fiieeven gt;
Want ik kan zonder hun wel leeven y Maar zonder eer leeft Held Achilles niet.
Maar neen j ik zal den uitftag wachten Van deezen allerjongften ftryd.
Ach 1 dat de vloot zich door uw krachten,
Patroclus, weder zag bevryd!
Maar moet gy voor den T rqjer vluchiea,
En laar my Agamemnon zuchten,
Zo keer ik naar myn land, en laat hem in ’t verdriet Dat dan de Grieken op den Troifchen oever Iheeven 1nbsp;Want ik kan zonder hun wel leeveri jnbsp;¦ Maar zonder eer leeft Held Achilles niet.
Achilles, Phenix.
Achilles.
HOe gaat het ? heeft myn vriend van zynen moed reeds blyken
Gegeeven ? hebt gy reeds den vyand af zien wyken ?
Verklaart de Zege zich voor ons ? en is de vloot Door deezen byftand al beveiligd uit den nood ?
Phenix.
’k Zal u verhaalen, ’t geen ’k gezien heb roet myne oogen. U w moedig volk, al lang met onzen ramp bewoogen,
En haakend naar den ftryd, ziet uwen hals vriend aan,
En wacht zyne orde alleen om verder voort te gaan. Patroclustoefcnietiang, maar ziende aan alk zy den.
Da nbsp;nbsp;nbsp;Waar
-ocr page 56-51 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Waar’t noodigft was, heteerft den vyand te beftryden , Vliegt naar de fchepen ftraks van Ajax, en van Heldnbsp;Protezilaus, halfverflonden door ’t geweldnbsp;Der vyandlyke vlamme. Ik zag uw braave benden,
Op zy nen laftjtnet vreugd zich aanftonds derwaarts wenden. De vyand ziet uw’vriend, en denkt, datgyhetzyt.
Hy kent uw krachten noch, fchoon hyin langen tyd Dieniet beproefd heeft. Eerfl: zo moedig en verbolgen,
Zie ’k hem ftraks vluchten voor uw troepen,die hem volgen. Gelyk een watervloed, al wat hem ftuit of keert.
Door ’t breeken van een’ dyk ter neerfmyt, overheert,
En dikwils met zich Üeept; zo zien wy uwe troepen De T rojers dry ven, die vaft om genade roepen,
’t Geweer wegwerpen, en met haaft zich naar de ftad Begeeven. Hadt gy zelf het zwaard weer opgevat,
On\ d’overwinnaar dus op ’t vinnigfte te treffen,
Hoe zou ganfeh Griekenland uw’ naam en roem verheffen! Achilles.
Neen Phenix, Griekenland is zelf wel overtuigd,
Dat, zo de Troifche magt voor m y n’ Patroclus buigt,
Myn arm, als die op nieuw den vyand wil weerftreeven, Den muur van Ilium den laatftenkrak kangeeven.
Maar boe is ’t met de vloot ? heeft zy veel Ichaa geleên ?
P H E N I X.
Wanneer uw braave vriend den vyand voor zich heen Zag ftuiven door het veld, heeft hy ftraks zorg gedraagen,nbsp;De vlam te blufl'chen. toen al de anderen dit zagen,
Hoe zeer hun moed ook was verdweenen met hun magt, Voegde elk zich by uw volk, en kreeg weer nieuwe kracht.nbsp;Achillis.
Maar hebt gy niet gezien, ofHcdor, onder’tftry den, Myn’ vriend heeft aangedaan ?
P H E N I X.
Zoras aan alle zyden
De fchrik het Troifche heir weer naar de ftad deedt zien. Zag ik dien grooten Held, zowel alsdeandren, vliên.nbsp;’k Zag, hoe zyn paarden, die in ’t runnen vecle helden
Ver-
-ocr page 57-^Verpletterden, met fchrik naar ’c beevend Troje (helden, En dacht, is’tmooglyk, dat z,o moedig een Ibldaat,
In een’ zo grooten nood, 7.oras het veld verlaat!
’k Verheugde me evenwel; want daar die held gaat vlieden; Wie van hetTroifche heir zal ons dan weerftand bieden ?nbsp;Veele andren nochtans, reeds tot aan den muur gevlucht,nbsp;Den (chrik van al hun volk aanfehouwende, feu beduchtnbsp;Voorgrooter nederlaag, ftaan pal, om tyd te winnen.nbsp;Op d’oever van de gracht. Hier, dacht ik, hier beginnennbsp;De Trojers wederom te krygen nieuwen moed.
De gracht, reeds half gevuld met ly ken en met bloed,
Wordt met het vlakke veld vereffend, door de menigt’
Van Helden, na hun dood in deeze plaats vereenigd.
Geen Griek, die, in dien (laat, geen wonderen bedry ft. Die zynen lof in ’t zand met ’s vyands bloed niet fchryft.nbsp;Achilles.
Goon 1 dien ik zien kan dat myn roem noch gaat ter harte! In dank u voor dees gunft. maar denkt om myne fmarte,nbsp;En ’t geen ik heb gcleên door een’ zo bitfen fmaad.
Geeft, dat myn lieve vriend verwinnaar keer! maar laat Hy niet geheel en al den vyand te onderbrengen,
Zo gy ’t herftellen van myne eer oit wilt geheugen.
P H E N I X.
’k Heb de eer gehad, datgy, van uwen eerften tyd,
Door my bezorgd, bewaard, enonderweezenzyt;
Zelfs toenge uw Vaderland, nu negen jaar geleeden, Verliet, om, voor den wal van Troje, uw dapperhedennbsp;T er proef te (lellen, heeft uw Vader my gcboón,
Altyd een waakend oog te houden op zyn’ Zoon.
Heb ik my in myn’ pligt niet wel genoeg gekweeten ?
Heb ik oit de eerbied, die ’k u fchuldig was, vergeeten ? Of koftge u oit met recht beklaagen van myn’ raad ?
Hoor dan noch eens naar my indeez’ benaauwden (laat.
’t Is waar, deTrojers, die u niet in’t veld verwachtten, Begaven zich ter vlucht, toenze u te aanfehouwen dachten;nbsp;Toen uw Thelïaliers in ’t veld verfcheenen, metnbsp;£cn woede, daar geen heir, hoederk, zich tegen zet.
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Maar
-ocr page 58-54 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Maar ach! hoe fchielyk kan die oorlogskans verdraaien!
Wy zien op éénen dag verfcheiden winden waaien,
Maar fneller dan de v/ind verkeert het los geluk.
Na eene korte vreugd volgt dikwils lange druk.
Groot is de braafheid van den trouwften uwer vrinden ; Maar niet zo groot, dat hy geen fterker hand kan vinden.nbsp;'tZyn al geen Parilfen, die hy in ’t veld ontmoet.
Indien Sarpedon dan, ofHedlor, heet op bloed;
Indien Apchizes zoon, of andren van hun Helden,
Zich tegen uwen vriend met al hun magt eens ftelden;
Hy is, of fchoon hy zy voorzien met uw geweer, Nietonverwinnelyk. bedenk dit wel, mynHeer.
Heeft dan een Trojer het geluk van hem te treffen,
Hoe ras zal zich de moed weer in hun hart verheffen!
Hoe fchielyk zou uw volk, indien hy ’t onheil hadt Te fneuvelen, ’t gezigt weer wenden van de ftad!
Gy hebt teveel gewaagd met hem in ’t veld te zenden. Wordt hy verwonnen, ach' hoe zie ik uwe bendennbsp;Verfchrikt en hoopeloos weer vluchten naar de vloot inbsp;En ftorten ons al ffaam in een gewifie dood!
Van éénen Held alleen hangt ons geluk en leeven.
Als ik dit overdenk, ik voel myn leden beeven!
’t Is niet, omdat ik vrees of zorg heb voor de dood ,
Maar, omdat gy ons ftort in een’ zo grooten nood.
Gy, gy Achilles, die de trotfe en hooge wallen Van ’t magtig Ilium moeft door uw hand doen vallennbsp;Gy, van wiens dapperheid en onverwinlyk ftaalnbsp;Het Griekfche leger zich eenblyde zegepraalnbsp;Beloofde. Gaa dan noch. gy hebt den goongezwooren^
Te keeren in het veld, te maatigen uw’ tooren.
Zoras gy ’t Griekfche vuur zoudt zien in onze vloot.
Zulks hebt gy reeds gezien. Maar ach! indeezennood Zendt gy alleen uw’ vriend, om voor het land te ftryden ,nbsp;En biyft zelfruften. Ach! kan dit uw grootsheid lyden ?nbsp;Zo nu Patroclus uw vermaaningen vergeet,
Of zo een T roifche hand dien Held ter aarde fmeet,
Met welk een magt zoudt gy den vyand weerftand bieden ?
TREURSPEL. 55 Gy zoudt uw troepen Zelfs, verbaasd, verfchrikt j ziennbsp;vlieden;
De vyand nadren tot uw fchepen; en uw hand Geen vrienden vinden j om hem eengen tegenftandnbsp;Te bieden in dien nood, Ach laat u toch beweegen!
Verlos uw’ vriend, en trek voor ’t laatft den vyand tegen! Achilles.
Zo had ik vruchteloos zo langen tyd gewacht Met ftryden. ’k had vergeefs ons heir in nood gebragt.
’k Wil dat de dwingeland my zelve bidde, en fmeeke Om byftand j eer ik dit bez wooren opzet breeke,
Of ftryde nevens hem.
P H E N I X.
’k Zie Alcunus.
DERDE TOONEEL. Achilles, PhEN IX, AlciMus.nbsp;Achilles.
At hebt
Ge ons nieuws te brengen, dat gy u zo fchielyk rept ? Spreek op. hoe vaart myn vriendPhoe vaaren myne benden?nbsp;Alcimus.
’t Geliefde uw* waarden vriend , my naar u toe te Zenden, Zoras zyn braave vuift Sarpedon, d’edlen Held,
Ter neer geflagen, en manmoedig hadt geveld. ^ Achilles.
Gyfterft, ó braave ziel, gelyk men u zagleeven.
Noit wenfchte ik anders,dan voor ’t Vaderland, tefiieeven. Zulks is my ook vooripeld. maar ach! in deezen ftaatnbsp;Wordt my zulks weerontzeid door Agamemnons haat.nbsp;Sarpedon, ach! hadtgeoitgedacht, dat, nauwlyden,nbsp;Achihes u dees dood noch zelve zou benyden ?
G y fneuvek door de Irand van mynen waardften vriend. Deeze eer heeft uwe deugd al langen tyd verdiend.
Goón! moet ik ook de dood voor Trojes wallen fterven, D 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Laat
-ocr page 60-56 nbsp;nbsp;nbsp;A C H I L L E SV
Laat ik die van de hand van Priams zoon verwerven,
|ii l VandapprenHeftor, die myn krachten evenaart.
Geen ander is deeze eer, van my te treffen, waard.
Van een verachte hand den laatften iheek te ontvangen,
Is iets, dat myne ziel noch na myn dopd zou prangen. Maar hoe is ’t toegegaan ? verhaal my zyne dood.
Al ciMU s.
Patroclus, ziende dat de vyand onze vloot Op zynekomft verliet, vervolgt de vluchtelingennbsp;Tot aan de gracht, daar zy terflrond weer orde ontvingen ,nbsp;Ons in te wachten, en met moed te wederftaan.
Uw troepen, heet op wraak, vervoerd door gramfehap, gaan
Den vyand moedig na. Hier zien wy hunne Helden,
Die tegen oris op nieuw zich in flagorden ftelden, Degrootftewondrendoen, die immer zyn gezien.nbsp;Sarpedon, die Zyn volk weer naar de ftad zag vliên,nbsp;Weerffaat alleen de magt van uw wraakzieke benden,
Tot dat zyn troepen zich weer tegen de onzen wenden, Op’thoorenvanzynflem. hy fpringt men friflehen moednbsp;Van zynen wagen af, tot de enkels toe in ’t bloed,
En fpreekt Patroclus aan; Achilles, T scie, uv: tooren.
Is eindelyk verzoend^ aldus liet hy zich hooren,
Niet anders denkende, of gy zelve waart bedekt Met uwe wapens, wier gezigt elk fchrik verwekt jnbsp;Staa fill, verwin my ^ scog) verder uwen zegennbsp;Vervolgen wilt. Uw vriend fpringt aanftonds onverlegennbsp;Meê van den zynen af, en biedt, met een geweld,
Alsof gy ’t zelve waart geweeft, dien grooten Held Het punt van zyn geweer. Men hoort het krygsvolknbsp;fchreeuwen.
Elk ziet naar dit gevecht. G^en hongerige leeuwen Staan oit zo onbevreesd, al ffrydenze om den buit.
Na ’t vellen van de fpeer, haalt elk zyn flagzwaard uit. Hun moed verdubbelt op het zien van ’s anders oogen.
’t Volk ftaatom beider moed verrukt en opgetoogen.
Doch eindelyk uw vriend treft zynen weerparty
Met
-ocr page 61-TREURSPEL.
Met een’ zo wiCfen flag, dat hy aan zyne zj Bezwykt, ganfch leevenloos. Zy, die deez’ flirydaan'nbsp;fchouwden,
Die, na dit onheil, zelfs hun kracht niet meer betrouwden, Begeeven zich ter vlucht. Patroclus, met het bloednbsp;Van deezen H eld bevlekt, klimt aanflronds weer vol moednbsp;Op zynen wagen. Maar helaas! ’kzieondertuflehennbsp;Een’, die zyn wraakvuur, opuw’Halsvriend, niet kannbsp;bluflehen,
Zyn paarden, dol van toorn, beftryden, enhykwetft Het eene in zynen buik. Automedon, op’t leftnbsp;Hen niet meer magtig met den teugel te beftieren,
Ziet zich genoodzaakt, hun den vollen toom te vieren. Zy vliegen door de gracht, uw troepen volgen hem,nbsp;Gemoedigd door zyn’ vaart, en, hoorende zyn ftem ,nbsp;Die zy door ’t krygsgeluid niet kollen onderfcheiden,nbsp;Geloofden, dat hy hen tot aan de ftad wou leiden.nbsp;Achilles.
Zo is myn voorzorg dan geheel onnut geweell 1 Hoe maakt my deeze maar op nieuw voor u bevreesd,nbsp;Patroclus, waardfte vriend! de góden u behoeden!nbsp;Alcimus.
Geen nood, myn Heer. ik zag den vyand voor het woeden Van uw Theflaliers ftraks vluchten, en ontfteldnbsp;Ter ftad in vliegen, om het doodelyk geweldnbsp;Van uwen vriend te ontgaan, ja zelfs, zo my myne oogen,nbsp;Die zulks van verre alleen gezien heb, niet bedroogen,nbsp;Loopt Troje groot gevaar, en zier zyn’ hoogen walnbsp;Door uwen vriend gedreigd met een’ gewiflen val.nbsp;Achilles.
Dat wil het noodlot en het godendom verhoeden!
Helaas! wat zal my dan myne oneer weer vergoeden ?
Zou Trqje zonder my zich overwonnen zien!
Neen, Alcimus, óneen: dat ziet gy noit gefchiên.
P H E N I X.
Is’t noch geen tyd, myn Heer, Patroclus by te fpringeiv Door zyne paarden, die geen hand meer kan bedwingen gt;nbsp;D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ver:
-ocr page 62-58 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Vervoerd en weggerukt, en ver van onze vloot,
Sleept hy ons allen met zich zelf in deezen nood.
Zolang hy niet beftondt, die trorfe ftad te naderen, Bedekte hy zyn kruin met groene lauwerbladeren;
Maar nu hy uw verzoek en leflèn dus veracht,
Vervalt hy uit zich zelf in ’s vyands woede en magt.
Blyft hy in ’t flagveld i hoe zult gy zyn dood bekiaagen! Verwint hy Ilium; hoe zal u dat mishaagen !
Bezorg uwe eer dan, en het leeven van dien Held.
Zelfs, fchoon hy leevende het vyandiyk geweid Thans weer ontkomen kan, doch evenwel moet vluchten,nbsp;Ach! zoudtge om onzen val en nederlaag niet zuchten ?nbsp;GyzoudtdenFrygiaan, als van den morgen, weernbsp;De vloot zien blakeren, ons moedig kry gsvolk neernbsp;Zien houwen, ganfeh verwoed, en, doch te laat, aan*nbsp;fchouwen,
Hoe weinig ’s menfehen hulp op aarde is te betrouwen.
De góden, langfaam in hun ftraffen, toonen klaars Door duizend tekens, in wat fchrikkelyk gevaarnbsp;Ge ons en u zelven ftort: maar willen zy zicli wreeken,
’t Is vruchtloos, dat men weer hun gramfehap zoek’ te breeken.
Neem dees vermaaningen dan eindelyk in acht.
Zo gy uw’pligt, tot heil van’t vaderland, betracht.
Uw gramlchap weer verzoent, en voor den Griek wilt ftryden,
’k Verzeker u, uw hand alleen kan ons bevry den.
Achilles, Phenix, Alcimus, Au TOME DO N.
D nbsp;nbsp;nbsp;Achilles.
E hemel hoede ons! hoe! gy hier Automedoii ? AutoMEDON.
Uw
Wy zien den nood op nieuw verdubbelen. Ik kon
É
-ocr page 63-TREURSPEL. 59 Uw paarden 5 zwaar gekwetft, niet langer wederhouwen.nbsp;De vluchtelingen, die ons in wanorde aanfchouwen,nbsp;Staan weder pi; terwyl Vorll Priams dappre zoon,
Dien elk dacht, dat terllond ter ftad was ingevloon,
Met nieuwen moed weerkeerde, en riep tot zyn Ibldaaten j Dat hy hen niet, uit vrees, lafhartig hadt verlaaten,
Maar door zyn paarden weggevoerd was, toen de hand Van uwen vriend de vloot verlofbe van den brand.nbsp;Achilles.
Ach! leeft myn vriend niet meer ?
Automedon,
Toen ik hem heb begeeven, Verdryf uw zorg, myn Heer,heb ik hem noch zien Iceven.nbsp;Den wagen ftuitende op een’ hoogen fteen; viel hynbsp;In ’t bloedig flagveld neer, en plofte aan myne Zy.
Wy fpringen óver end, en ftaan den vyand tegen, Zoveelonsmooglykis. Maar ach! ik zie den zegennbsp;Straks onze zyde weer verlaaten 5 en, zorasnbsp;De braave Hedor weer ten ftryd gekomen was,
Den vyand, hoe vermoeid, met nieuwe krachten ftryden. Zo kan één dappre hand een ganfche ftad bevryden.
Hy raaft, hy woedt, hy fchreeuwt, en denkende dat gy Uw troepen zelve weer ten ftryde voert, heeft hynbsp;Uw’ naam fteeds in den mond; wil tegen u zyn krachtennbsp;Noch eens beproeven, geen van de uwen durft hem wachten.
Uw dappre vriend alleen blyft onverzetlyk ftaan; VVilHedor, doorzynhand, in’toog der ftad verdaan,nbsp;Of fterven door de zyne. Ik zag de braaffte Helden,
^ Die uwen vriend getrouw in deezen nood verzelden,
Op dit gezigte ontroerd. Vorft Menelaüs, dien Ik, voor alle anderen, bekommerd heb geziennbsp;Voor ’t leeven van dien Held , heeft my naar u gezonden,nbsp;Om u den Hechten ftaat van’t leger te verkonden.
Denk, welk een’ vriend gy zult verliezen, deezen dag. Ach! dat uw 00» den rouw van al de Helden zag!
Hy zelve alleen ftaat pal, en, fchoon hy’t medelyden
Van
-ocr page 64-6o nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Van yder op zich haalt, wil Priams zoonbeftryden,
Dien zo gevreesden Held doen vallen door zyn zwaard,
Of bly ven op de plaats. Is hy u dan zo waard,
Is hy de trouwfte altyd geweeft van uwe vrinden,
Laat hy dan in uw hand deez’laatften byftand vinden!
Hy niet alleenig, maar wy alien zyn in nood.
Denk om uzelf, my n Heer j denk om de bange vloot.
En ’t droevig V aderland!
Achilles.
O goón! die uit den hoogen,
Al wat wy doen, befchouwt, hebt gy my ook bedroegen ? Patroclusi ach myn vriend ! vergeetge dus myn’raad.'nbsp;Wat lydt myn bange ziel een pyn in deezen ftaat!
VYFDE TOONEEL.
Achilles, Ulysses, Phenix, AiCIMUS, Automedon.
WAchilLes.
At brengt Ulyfles ons ?
Ulysses.
De droevigfte aller maaren,
Helaas!
Achilles.
Wat bange Ichrik komt myne zielbezwaaren! Hoe gaat het met myn’ vriend ?
Ulysses.
Helaas! die leeft niet meer, Achilles.
Patroclus leeft niet meer!
Phenix.
Zie hier de vrucht, myn Heer, Van uwenhaat, en onverzoenelykentooren.
Achill es.
Patroclus leeft niet meer!
Phenix.
Laat ons geen Zuchten hooren, Maar
-ocr page 65-dl
Maar gord uw wapens aan, om, in deeT.’jongften nood, Ons alle 3 is’tmooglyk, te verloffenvandedood!nbsp;Achilles.
Vervloekte Dwingeland' gy ïnlt %yn dood betaalen.
P H E N I X.
Acli I wil ons in het kort den droeven ftaat verhaalen Van ’t G riekfche leger.
Ul TSS Es.
Held Patroclus, langen tyd Zyn’ vyand wederftaande in deezen laatften Itryd,
Werdt eindlyk door de hand van Heftor xo getrofïèü , Dat ik hem leevenloos in ’t zand zag nederploffen.
Hec aardryk fchudde door den val van zulk een’ Held. Geen Eikenboom, in ’t eind door flag op flag geveld,
Veroorzaakc zulk een’ fchrik, in ’t hart van die ’t aan-Ichouwen,
Op’tnadren vanzyn’val. De Grieken, wier vertrouwen Alleen op hem beruflite, en op zyn dappre hand,
Zien alle hoop met hem neerftorcen in het zand.
De Zoon van Priam, weer gemoedigd door dien Zegen, Verheft zyn ftern, en roept zyn benden, die verlegennbsp;Het bloedig llagveld reeds verlieten, weer by een.nbsp;Eerftdreefde vrees hen weg; nu dry ftze ons weder heen.nbsp;M aar Heftor vondt zig zeer in zy ne vreugd bedroogen,nbsp;Toenhy’tgemarteldlykontwapende, en, zyneoogennbsp;Aanfchouwende, met fmart en droefheid merkte, datnbsp;Hy Peleus grooten Zoon niet overwonnen hadt.
Men koft den fpyt en toorn uit bei zyne oogen Icezen.
H y Werpt nochtans,om dus uw volk meer te doen vreezen, Zyne eigen wapens weg; neemt de uwe, envliegtdoornbsp;’tveld,
Gelyk een raazende, die, wat zich tegenflelt, rer neerwerpt en verwoeft. Niets kan hem wederhouwen.nbsp;Gy zult hem binnen kort weer by de vloot aanfchou wen.nbsp;U w troepen zyn verftroit. Gelukkig is de man,
Roept elk', die,door de vlucht zyn woede ontkomen kan.
A-
-ocr page 66-Achilles.
Goon! moeftgymytotzoveelongeluksbewaaren! Meen; ’k wil in deezeri ftaat my zelf niet langer fpaaren.nbsp;My n dapperheid gehoond door Agamemnons haat!
M y n V aderland in nood tot wraak van deezen fmaad! Myn halsvriend leevenloos! myn wapenen, ogóden!nbsp;Ten dienft van Hed:or,tot befcherming van dien' ihoodeü,nbsp;Denwreedenmoorder vanhet waardfte datikhad.nbsp;Ofmart! had ik’t geweer noch zelf maar opgevat;
Was ik gefneuveld door het woeden van die handen,
Ik zag my leevend niet vol oneere ea vol fchanden I Ulysses.
De Vorftenfineekenu, datgy in deezen ftaat
Hen wederom, myn Heer, voor’t laatfte niet verlaat!
A CHILLES.
Ik zal ten ftry d gaan; ja. Niet op’t verzoek der Helden^ Die zo ondankbaar my en myne deugd vergelden:
Niet op de bede van den fnoodften dwingeland.
Oneen. Uw dood, myn vriend, uw dood zal myne hand Weer wapenen ten ftryde. ik zal uw onheil wreeken,nbsp;Uw’ moorder ftraSen, of hy zelf zal my doorfteeken.nbsp;Maar, zo ik winnaar keer, beef, Agamemnon, beef!nbsp;Gy, gy zultdeeerfte zyn, dien ik den doodfteek geef,nbsp;Als'Hedlorhgt geveld. Komt, gaanwe , myne vrinden,nbsp;’c Wordt tyd,dat ik dien wreede in’t eind doe ondervinden.nbsp;Dat, fchoon Patroclus ligt verdagen door zynmagt,nbsp;Achilles evenwel met zyn vermogen lacht.
Ein^e van bet vierde Bedryf.
VYFDE
-ocr page 67-TREURSPEL:
EERSTE TOONEEL.
Brize ïs,Cephize.
WBrizeïs.
Aar dwaalen wy ? Ik zie geen menfchen. Zyn zy alleiij Die zo lang ruftten, op den vyand uitgevallen ?
’k Zie geen beweeging ^ ik hoor niet het minft geluid. Barftnu, ’k ben eens alleen, myntraanen, barftnuuit.nbsp;’k Geef u een’ vryenloop. In welkezwaarighedennbsp;Stort zich een ftervlingniet, die eens het fpoor der redennbsp;Verlaat, en, door de drift vervoerd van Zynen zin,
Te bits in ’t haaten, of te teer is in zyn min!
Achilles gramfchap koft zyn’ waardften vriend het leeven.' Nu wordt hy weder door een’ nieuwen toorn gedreevenjnbsp;Wil alles onderftaan, tot koeling van zyn’moed,
Eerft in Held Heöors, dan in Agamemnons bloed.
Strydt hy dus voor den Griek, ofvoor de Frygiaanen ? Maar ach ! myn liefde geeft my grooter ftof tot traanen.'nbsp;Toen ik myn Vaderland zag vallen, grootegoón!nbsp;Waarom moeft gy- my toen bewaaren ? welk een’ hoon!nbsp;Heb ik, in’t Griekfche heir, nadientyd, niet geleeden!nbsp;Alaar ’t was eerft een begin van myn rampzaligheden.
Die hand, die mynen Heer, myn’waarden Bedgenoot, Die myne vrienden, die myn Broederen ter doodnbsp;Gebragt heeft, kus ik zelve, ófchande.' en ftaa verlegen ,nbsp;Dat zy myn vyanden weerhoudt in hunnen zegen.
Was’t, ai op één’tyd te verliezen, niet genoeg Voor een rampzaalge vrouw! Maarneen, Brizeïs droegnbsp;Haar noodlot met geduld, en dacht, door vroome klagten ,nbsp;En een fiieeuwitte deugd, die rampen te verzachten.
A'laar, ach! die deugd lydt Zelve ook fchipbreuk in het end. ’k Aanbid den oorfprong van myn droefheid en elend;
’k
-ocr page 68-’kSineek hem, met traanen in ’t gezigt, dat hy zich wapen’. Om ’t overfchot myns lands met zyne legerknaapennbsp;Te vallen op het lyf, en ganfch te roeien uit jnbsp;En ’k zucht, omdat hy ’t oor voor myn gebeden Unit;nbsp;Janoem hem Zelve wreed, wyl hy my durft ontzeggen ,nbsp;De Had, op myn verzoek, in puin en afch te leggen.
Ce p H I ZE.
De vroomften zien zich meeft door ’t los geval beftreên. Gy zyt geene oorzaak van uw wederwaardigheên.
Br I ZEIS.
Zo noch Achilles my bemint, gelyk voordeezen,
’t Is waar, ’k heb reden om myn droefheid te geneezen,] Maar hebt gy niet gezien, noch zelfs van deezen dag,
Met welk een’ trots, met wat verachting hy my zag ?
Hoe ftreng hy my geboodt zyn byzyn weer te ontvluchten; En hebt gy hem, zelfs opdat woord, wel eens zien zuchten?nbsp;Dit fmart my ’t meelt van al, dat ’k my moet zien verfmaadnbsp;Van hem, om wien ik zelfmyne eer en pligt verraad.nbsp;Cephtze.
’t Was echter, om aan u zyn trouwe min te toonen,
Toen Agamemnon hem bellondt zo fel te hoonen,
Dat hy den Itryd verliet, en ruftte nacht en dag,
Hoe groot de nood ook was, daar hy ons alle in zag.
Hy klaagde, dat hy uw gezigt zo lang moeft derven. Brizeïs.
Hy klaagde, dat hy geen voldoening kolt verwerven. Brizeïs niet te zien, was hem een kleine fmart;
Maar zolang zonder wraak te bly ven, trof hem’t hart. Maar ach I hoe wordt myn ziel thans tullchen hoopnbsp;en vreezen ,
Gedreevenl Weet gy niet, wat de oorzaak toch mag weezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Dat Agamemnon my belaft heeft, aanftonds weer Te keeren naar de tent van mynen hield ?
Cephize.
Wanneer
Is
A chilles ’t fterflot van zyn’ haisvriend hadt vernomen,
-ocr page 69-Ishy', vervoerd van toorn, terftondin't veld gekomen j Om weer ten ftryd te gaan. Ik weet alleen , dat hynbsp;Den V eldheer is ontmoet in deeze raazery,
En hem gefproken heeft in ’t aanzien van de HeldeniJ i Het overige zal ons Phenix mooglyk melden.
Ik zie hem naderen.
B R I z E ï s.
Ach! hadt Achilles fteeds De leCTen van dien man ge vo Igd, van wat al leed*
Hadt hy zich zelf bevry d
TWEEDE TOOHEED:
BrizeÏS5 Phenix, Cephize.
Erizeïï.
A-Ch! trooftmyinttiynlyden. Getrouwe Phenix! mag ikme op uw komft verblyden ?nbsp;Waar is A chilles ? waar de Veldheer Om wat reennbsp;Zondt Agamemnon my terftond weer herwaarts heen?nbsp;Phenix.
Droog uwe traanen af. Mevrouw; houd op van Ichreien. Het einde nadert van uw rampen, ’k duif my vleien jnbsp;Dat, zo A chilles het geluk heeft, dat zy n handnbsp;Het vreeflelykeitaal in Hedförs boezem plant,
Hy j die ons zynen wrok zo bitter deedt beweenen »
Zich in het kort weer met den Veldheer zal vereenen.
B R I z E ï s
^t Is waar, A chilles hand is dapper.* maar de kracht Van braaven Heftor wordt niet veiliglyk veracht.
Ais dees de grond is, daar ’k myn blyfchap op moet bouwen i
¦’k Beken, dat ’k op die hoop my weinig durf betrouwen. De Zoon van Priam, met de wapens van myn’ Held,
In’r midden van zyn volk, enmeeftervanhetveld, Strydt met te groot een’moed voor Trojeshooge wallen.nbsp;En fchoon hem ’t los geluk al wilde tegen vallen,
E nbsp;nbsp;nbsp;Hoe
-ocr page 70-Hoe kan Achilles hand hem toch beletten, dat H y zy ne woede ontwy ke, en vlucht’ tot in de ftad ?
Maar heeft Achilles met den Veldheer reeds gefproken?
P H E N I X.
Toen Hedfors woêndc handPatroclushadtdoorftoken, Begaf ons heir zich ftraks ter vlucht, de Frygiaannbsp;Korft op een nieuw zyn’klaauw aan onze fchepenflaan.nbsp;Hy was reeds'bczig, met de vlam daarin te fteeken,nbsp;Wanneer Achilles kwam, om zy nen vriend te wreeken.nbsp;De Vorlten waaren all’ vergaderd by de vloot;
En pleegden t’ faamen raad, wat hun in deezen nood Tedoenftondt Ncftors cnHeldTydeusbraavezooneanbsp;Staan middenin den kring, fcboonzwaargekwetft, ennbsp;toonen,
Zelfs door hun voorbeeld noch, hoe elkzyn Vaderland Behoort ten dienft te ftaan. De Veldheer, mctzynhandnbsp;Ineenenüuier, zoekt, terwylhy niet kan ftry den.
Door goeden raad , de vloot en’t leger te bevry den.
In deezen ftaat treedt hem Achilles te gemoet.
Zyne oogen fchitteren van gramfchapj ganfch verwoed Toen hy den Veldheer zag, en hem begon te naderen.
Het wraakvuurdeedt hem't bloed meer kooken in zyne aderen
Hy vliegt ftraks naar hem toe, en, flaande zyne hand Aan ’t zwaard, barft hy dus uit : Opefl van ’# Vaderland !nbsp;Boet, boet uvi' lufl nu in Achilles heldentraanen lnbsp;Verheug u in ’’t geluk der fitoode Vrygiaanen !
Maar gy zult u niet lang verhlyden in myn[mart.
Verweer u, af ik dryfu ’t Jlaal door ’t eerloos hart.
Befchim van mynen vriend rufl eer niet, voor myn handen In ’t bloed van Hehlor, en in ’t uwe, s^yne fchandennbsp;Wer hebbenafgewifcht.
BriZeïs.
Helaas! wat gaat my aan!
Weerhieldt hem niemand dan ? heeft hy het ftuk begaan? Phenix.
Een’
-ocr page 71-Een’ aflchrik hebbende van luik een wreedheid, ftelden Zich voör den Veldheer, die, tot zyn geluk, gëwöiid.nbsp;Niet magtig was, dat hy dienvyand wederftondt.
Ulyfles vat het woord, zoekt voor hem te beweeren, Hoe hy zyn’ grooten naam en deugden zoude onteeren ,nbsp;Zo hy hem aantaftte, endorftkwetién, dien zyn handnbsp;Gebragt hadt buiten ftaat, door ’t ftryden voor zyn land.-Toont hem in ’t korte ook, hoe de Veldheer zy geneegen,nbsp;Zich weder met hem te verzoenen ^ hoe de zegennbsp;Der Trojcrs zyne hulp vereifchte voor de vloot.
Vorft Agamemnon zelf, bewoogendoor den nood Van ’t bange Vaderland, treedt hem ftoutmoedig nader,nbsp;En fpreekt hem minlyk aan: Gy fcheldt my voor verraader,nbsp;.Achilles my y dk algedaanheh ¦, viatikkon.
Op hoop, dat ik in V einde uvi trotsheid eens vervion.
Ik deedmyn’ pligt j maar noch ssal ik u klaar er blyken Doen zien, hoe min ik dacht ^ u te verongelyken.nbsp;Zolpreekthy, en beveelt meteenen, dattn’uaarinbsp;Zou zeggen, aanftonds naar A chilles tent te gaan.
Straks vliegt Achilles voort,enIaat zich, onder ’t fcheiden, Dus hooren: G roote goèn! luilt myne hand geleiden!
Gunt my^t geluk .y dat ik y vianhaopende enverv^oedy Myn vjraakvuur blujfchen moge in Heitors heldenbloed lnbsp;Of, vaart hy voort, zyn oog op Agamemnon flaandejnbsp;Is ’t jlerflot van dien Held voor my noch niet aanflaande ,
E» kan hy myne woede ontvluchten in dien nood,
Uvj bloed zal mynen vriend verzoenen, na zyn dood.
^ coult het offer zyn y dat ik voor hem zalflagten.
Zo fpreekt hy ¦, en ^geeftzich, moedig op zyn krachten, Straks, met het overfchot van zyiie benden, naarnbsp;Het heetfte van den ftryd, het grootfte van ’t gevaar.
’k Verwacht den Veldheer hier, die, knarflènde op Zyri tanden,
Noch roemt, tot heil van ’t land, zo groot een’ fmaad cn fchanden
Telyden. echter doet hy beter, dan uw Held,
Die’s lands welvsaren min, dan eige glorie, telt.
E 2 nbsp;nbsp;nbsp;Brï-
-ocr page 72-«S nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
B R I Z E ï S.
Helaas! myn vriend i men zal den eerften menfch noch vinden,
Die zich door geene drift noch hartstocht laat verblinden. Hoefchoon, hoe heerlyk zoude Achilles heldendeugdnbsp;Niet blinken door ’t heelal; indien hy van zy n jeugdnbsp;Wat minder hadt betrouwd opzyn gevreesde krachten!nbsp;Nuwilhy, dathemelk, alszynenHeer, zalachten,nbsp;Dewyl ’t Orakel hem voorfpeld heeft, dat zyn handnbsp;Het moedig Trojc zal doen vallen in het zand.
Maar ach i gy weet myn liefile, en kend zyn’aard en zeden. Mag ik my vleien metzyn gunde en tederheden ?
Bemint Achilles my ? Heb ik wel ’t minde deel In zynen toorn gehad ?
P H E N IX.
O ja, Mevrouw; Zeer veel.
Ik heb hem dikwils , om uw afzyn, hooren klaagen. Gykunt, geloofme, gy kunt hem alleen behaagen.
B R I z E ï s.
Dit ftelt my weer geruft. Ik vreesde in deezen ftaat,
Dat zyne liefde ook was geweeken voor zyn’ haat.
P H E N I X.
Neen; van Achilles zyde en hebt gy niets tefchroomen. Maar ’kzie den Veldheer met Ulyifes herwaarts komen.
DERDE TOONEEL.
AoaMEMNoN , wf# zjK rechte hand in eeii Jluier, Brizeis, Ulysses, Phenix,
Ce PH iZE.
M nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
Evrouw, het lot moet zich verklaaren in het end,
Wy fneuvlen deezen dag in de algemeene elend,
Of zien den traagen val van Trojes munten naderen. Achilles, dien het bloed aan ’t kooken raak te in de aderennbsp;Op ’t hooren van de dood van zynen waardftcn vrind,
Reckt
-ocr page 73-Recht thans een bloedbad aan, terwyl hy, ganfch verblind Door wanhoop en door rouw, als dol en uitgelaaten,nbsp;Langs ’t veld vliegt. Duixcnd van de dapperite foldaatennbsp;Zyn niet bekwaam, hem te weerhouden in zyn’ vaart.
Zo ’t gunllig noodlot thans dien grootcn Held niet fpaart, Zo mogenwe ons, bedekt met oneere en met Ichanden,nbsp;Begeevcn met de vloot naar afgelegen ftranden.
¦'k Beken her ongelyk, dat ik hem hem gedaan j En mcoglyk weetge, dat, toen hy ten itryd zou gaan,nbsp;Hymy ontmoette j met wat dolheid, met wat tooien,
Hy my zyn’ feilen haat, en zucht tot wraak deedt hooien j Hoe hy my zelve, hadt Ulyfles’t niet belet,
Zyn bloedig zwaard alreeds hadt op de borft gezet.
’k W eet,ik heb niet veel goeds van zyne komft te wachten.
’ k Zal echter poogen , om zyn gramfehap te verzachten, Hier blyven, tot ik hem zie keefen uit het veld,
En niet meer vreezen voor Zyn woede, noch geweld.
Den ramp, dien ’tGriekfchevolknu zolang heeft gelee-den,
Heb ik voortkomen zien uit onze oneenigheden.
Dees twift heeft hem en my reeds duurgenoeg gedaan.
’t Wordt tyd, dat elk van ons zich eenmaal zie voldaan , Datweons bevredigen, en ’t Griekfche leger toonen,nbsp;Hoe zeer wy wenl'chen, hun in ’t einde te verfchoonen.
Maar ach! wat kan ik doen , ’t geen ik niet heb bezocht! Wat heeft dien wreeden tot bedaaren oit gebrogt}nbsp;Dieutoomeloozen , die, door ydelegedachtennbsp;Vervoerd,waant,dat hem elk, als Opperheer moet achten:nbsp;Schoon ik van’t algemeen, naar billykheid en eifch,
Ais Hoofd van ’t Griekfche heir benoemd ben op dees reis. Wat wil hy dat ik doe hoe kan ik my verneêren ,
Meer dan ik heb gedaan ?
Ce phize.
’k Zie Alcimas, myn Hecren-’tSchynt uitZj-’n’yver, of een zaak van groot gewigt Hem aanperft. ’k Lees de vreugd uit zyn vernoegdge-
Agamemnon, Ulysses, Brizeïs, Phenix, Cephize, Alcimus.
NA L C I M U S.
Oit zaagt gy d’ondergang zo na van T rojes wallen, Mya Beer. De hemel geef dat zy in’t korte vallen!nbsp;Agamemnon.
Wat tyding brengt gy ons.fpreek, Alcimus. welaan: Verhaal my inhet kort; hotalles is gegaan!
Alcimus.
Gy zaagt hoe Peleus zoon.verwoed door wraak en tooren. Den vyand viel op’t lyf. Zoras de Trojers hooren ,
] )at hy weer in het veld gekeerd is, en hem zien,
Zag ik hen ganfch verbaasd naar hunne vellen vliên.
De fchrik was algemeen, hoe Heftor fchreeuwde en raasde,
Was alles vruchteloos, zyn Hem koft die verbaasde Niet wederhouden, noch doen ftilllaanin hun vlucht.
Dc Grieken heffen een ge juich aan, dat de lucht Wecrgalmt aan allen k^t, waardoor de vy'and meerdernbsp;V'^erflagen wordt, ’t Wasnugeen ftryd meer; ’t was veelnbsp;eerder
Een fchrikkelyke moord, geen twintig Grieken zyn Gekwetft, daar duizenden vanTrojers, doordepyn,
En ’t miflen van hun bloed, verzwakt, het veld beverven. Die ’t niet ontvluchten kan, raag geen genaa verwerven.nbsp;Achilles zoekt alleen naar Bedtor. deeze held,
Die noit, dan ftrydende, gewoon v/as uit het veld Tekeeren, wyktterug; doch zo, dathy in’twyken,
N och veele leevenden ter neerlegt by delyken.
Jvlaar hadt die edle ziel wat minder moeds gehad, licht waarhy met zyn volk gekomen in de ftad.
De Koning Priam Zelf, op ’t hoogfte van de wallen Cefteegen, ziet zyn volk, d’een’na den andren, vallen;
La;^c
-ocr page 75-Laat ftraks, om meerder fchade en onheil te verhoên,
De poort ontlluiten, om den vluchteling het woên Des Griekfchen legerknaaps, is ’t mogelyk, te onttrekken.'nbsp;De dappre Heiftor, die z,yn’ roem niet wil bevlekken gt;
Is de eenigfte die ftrydt gt; daar hy de laatfte vlucht.
Achilles j vol van vuurengramfchap, doet de lucht W eergalmen op lyn’ naam, en noodigt hem tenftrydejnbsp;Belaagt hem, nuaandeeze, endanaangeenezyde:nbsp;Gelyk een haazewind, die op zyn voordeel let,
En loert, waar ’t fchuwe wild het veiligft wordt bezet; Hetwelk, alom benard, en ziende nu geen open,
Zyn’ vyandeindlyk zelf komt in denmond geioopen.
Zo ging ’t hier. Peleus zoon fnydt hem den toegang af.
En wapent zynen arm tot een geftrenge ftraf.
’t Verbaasde volk, dat reeds ’t geweer hadt weggefmeeten, Hadt ook ’t gevaar van dien beminden Held vergeeten,
En, durvende zyn oog niet wenden achteruit,
Laat hem Achilles woede en raazerny ten buit.
Hy roept vergeefs om hulp, ontfluit te laat zyne oogen, En ziet zyn roekloosheid. De Grieken, noch bewoogennbsp;Door ’t droevig noodlot van Patroclus, vallen aan,
Om allen te gelyk zyn’ moorder te verdaan.
Maar neen; Achilles deugd kan dit geweld niet lyden.
Zyn wraak wil, dat hy zelf alleen met hem zal ft ryden, Verbiedt zyn troepen hem te naderen, en treedtnbsp;Naar zynen vyand toe, den oorfprong van zyn leed.
’t Zien van zyn wapenen, daar Hedor mede pronkte,
*c Herdenken aan de dood van zynen vriend, ontvonkte Zyn gramfchap meer en meer. in ’t eind barft hy dus uit;
Gy hebt u lang genoeg ge fier d met deezen buit,
Ontmenfchte moorder van den •uiaardflen my^ier vrinden !
Gy zult inmyne hand een flrenge wreekjier vinden:
Of de uvse zal my zelve op deeze plaats verflaan.
Zo fpreekt hy, en valt ftraks op zynen vyand aan.
Maar Heftor, nu hy zich den pas zag afgeliieeden,
Van alle hulp ontbloot i hoe zeer vermoeid van leden ,
Stelt zich op nieuw in ftaat; verzaamclt al zyn’ moed
E 4 nbsp;nbsp;nbsp;Als
7Ji nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Alseen die winnen wil, offterven; wykt geen’voet,
En kan Achilles woede een’ruimen tyd verduuren.
Zy brulden, dat de galm te rug ftiet op de muuren Der vyandlyke ftad; vanwaar nu ’t bang geweennbsp;Ook rolde langs ’tgebergte en Xanthus oevers heen.
In ’t eind bezweek hy, dien noit iemand zag bezwyken, En Priams veege zoon ftort aarflingsop de lyken,nbsp;yermocid door ’c ftryden, en doorboord met wond opnbsp;wond.
Toen floeghy ’tftervende oog op hem, die by hem ftondt. En badt, met naar geluid, dat toch zyn koud gebeentenbsp;Den ouden Vader, en der droevige gemeentenbsp;Niet worden mogt ontzeid. Achillesziet hem aannbsp;En ipreekt; Outmenfebte! eerfi iiiost m^n ^xraakvuur z-ynnbsp;voldaan.
Gy hebt Tatroclus ook mishandeld , na zyn fierven.
Gy zult^i zelfs na uvd dood^ van my geengunji vervierven.
Zo ipreekt hy, en dryft hem het ftaal dwars door het hart, En HeÜor eindigt 5 met zyn leeven, zynefmart.nbsp;Ag.a.memnon.
Laat nu Achilles wraak voldaan zyn, groote góden!
Laat hy myn vriendfehap, die ik hem heb aangebooden, Aanvaarden! en dat hy in’t eind bemerke, hoenbsp;De twift der Grooten ’t volk ftrekk’ tot een geeffelroe!nbsp;Alcimus.
Achilles, niet voldaan, dat hy hem van het leeven Beroofd hadt, roept zyn volk byeen^ die, aangedreevennbsp;Door wraakzucht, op het lyk noch woeden in dien ftaat,nbsp;Daar hy het zelve geeft ter proie aan hunnen haat.
In ’t einde ontwapent hy ’r, en bindt het met de voeten Aan zynen wagen vall, om dus den Vorft te ontmoeten ,nbsp;Die, met Andromaché, de huisvrouw van dien Held,nbsp;Dit fchouwfpel aanzag van de muuren, en ’t geweldnbsp;Van Peleus zoon vervloekte, en Hemel, Zee en Aardsnbsp;Tot wraak riep over een Zo wreede en zo ontaardenbsp;Onmenfchlykheid. Ik zag Andromaché verwoed,
Haar kleedren fcheuren, en alreeds met d’eenen voet
Op Trojes muur, om dus van boven af te Ipringen,
En Hei5tor moorfers ’t ftaal in ’t wreede hart te wringen gt; Of op het lyk haars mans te fterven. Aarde en luchtnbsp;Klonk nu van Griekfch gejuich, enFiygiaanfch gezucht:nbsp;Terwyl Achilles ’tlyk, gebonden aan zyn' wagen,
Door bloed en etter fleept. Alle oogen, die dit zagen, Betuigen, ik beken ’t, een’ afkeer van zyn doen.
Hyftoort zich nergens aan,en vaart fteeds voort in’twoên.
Hier wordt een geluid •van •veldmuz.^k gehoord, Ulysses.
Hy nadert reeds. Ik kan het juichen oaderfcheiden Der troepen.
Agamemnon.
Laat ons hier dien grooten Held verbeiden, En toonen hem, in plaats van afgunft en van nyd,
Koewe ,alle, om zynen roem en glorie, zyn verblyd. Ulysses.
Hyko mt. Zie ’t heldenvuur eens glinftren in zyne oogen.
VYFDE TOONEEL.
Achilles, Agamemnon, Ulysses, Brizeïs, Phenix, Alcimus,nbsp;Automedon, Cephize.
Agamemnon.
iYt welkom, braavc Held! dank zy uw groot vermogen ,
Dat Grieken zich op nieuw in ftaat ziet, Trojes wal En poort te nadren, als voorheen, door Flgdtors val!nbsp;Achilles.
Vindikuhier, mynHeer? enu. Mevrouw.^ Agamemnon.
In’tendc
Is myne ziel geraakt door de algemeene elcnde Van onze troepen j en ik zie dat G riekenlandnbsp;Zyn heil te wachten hebbe alleen van uwe hand.
Gekwetfl:, en magtloos, om my zelyen te verweeren,
E j- nbsp;nbsp;nbsp;Ge-
-ocr page 78-Werd ik van u gedreigd, nuikuweêrziekeercn.
Vertoon ik iny voor u, en ftel my willig bloot
Voor uv/wraakgierigheid. Wat toeft gy noch? doorftoot
Dit vyandly ke hart, beroof my van het leeven,
Indien myn val uw wraak voldoening weet te geeven.
Maar denk,dat zulk een woede,een grarafchap,z,o ontzind. Om hoog een’ wreeker, in den raad der góden, vindt, jnbsp;Achilles.
Geveinsde! die, om ’t oog der werreld te misleiden,
O w valfche goedheid zoekt door ’t leger te verfpreiden,
U w vredelievendheid ten hoogften top ophaalt,
Enmy, alseen’Tieran, voor yders oogen maalt!
Was uw gemoed zo vroom, noit hadt gy durven denken, ’t Ontzag, dat elk aan my verfchuldigd Is, te krenken.
Gy zy t het Hoofd van ’t heir; maar uwe heerfchappy Strekt zich zo ver niet uit, dat die ook over mynbsp;Gebieden zou- Ik ben gekomen voor dees wallen,
Om hen, door myne hand, ter neder te doen vallen; Niet, om te luifteren naar Agamemnon j niet.
Om uit te voeren, wat een ander my gebiedt.
Ne^n: geen Mycencr fchryft AchiUes zyn geboden.
Ik ftryd voor ’t land; en doe alleen het geen de góden Van my bcgeeren.
Agamemnon.
Ik beken, ’kheb ugehoond.
Maar, heb Ik myn berouw niet langgenoeg getoond!
En heeft het vaderland noch niet genoeg geleeden Om onze vyandfchap, en bittre oneenigheden ?
W at heb ik in het eind te wachten ? fpreek myn Heer.
Gy zelve ziet ^ ik heb u reeds Brizeïs weer Ter hand gefteld j terwyl de giften,...
Achilles.
-’t Zyn geen giften , Of gaaven neen myn Heer, die myn gemoed en driftennbsp;Bevredigen.
Agamemnon, zeer hevig.
Wat wil AchiUes dan? ofis’t,
TREURSPEL. 75-
Na To veel rampen, tot voldoening van dien twill:,
Noch niet genoeg j dat Agamemnonukomtfmeeken? Ulysses.
Bezadigt u, en lioort Ulyiïes noch eens fpreeken,
O gy Doorluchtigften der Helden! en vergeet Een luttel uwen haat, en ’t wederzydfche leed.
Wat is’t 5 Achilles, dat gy meerder kont begeeren Die u onteerd heeft, wil op alle wyze u eeren.
Tel al de aanbiedingen, u van deez’ Vorft gedaan j
Tel al zyn gunften----maar, daar is geen tellen aan.
En ziet gy op den hoon, waarmee hy u onteerde,
’tWas, dat hy éénmaal, en niet meerder, utrotfeerdej En zulks in haaftigheidniet uit een’ ouden haat,
Uit nydige afgunll, noch met voorbedachten raad.
Hoe ? is dan ééne fchand niet weder uit te wilfclien Door duizend weldaan ? of is ’t vuur alleen te fliffennbsp;Met bloed} denk wat al bloeds uw onverzoenbre haatnbsp;Den Grieken heeftgekoft, en noch te kollen Haat.
W ie telt de menigte van Helden en Ibldaatcn,
Die, door uw afzyn, hier het leeven moeften laaten ?
Wie telt de rampen op, waarvan gy oorzaak zyt}
Doch waarvan gy ook zelf geen klein gedeelte lydt. Patroclus, dat dees naam u eeuwig gaa aan ’t harte;nbsp;Patroclus, al uw vreugd weleer, nualuwfmarte:nbsp;Patroclus Hortte dood ter neder in het zand,
Maar door Achilles toorn, hoewel door Heélors hand.
Ja, ween, Achilles, ween, als gy dien naam moet hooren! Patroclus leeft niet meer. gy hebt dien vriend verlooren.nbsp;Maar hadt gy naar den raad van Ajax en van mynbsp;Gehoord, hy leefde noch, en llreedt aan uwe zy.
O! dat u nu myn woord noch raaken koll aan ’t harte!
U w gramfehap baarde, dag op dag, een nieuwe fmarte; Maar de allerlaatlle trof u zelven boven al.
Zie eens vooruit, wat hier in ’t eind van worden zal.
De vruchten van uw’ toorn verbittren alle dagen. ZalTroje, opdeezewys, zyn door uw hand verflagen ?nbsp;Zult gy aldus uwe Eer, u liever daa het licht,
Her-
-ocr page 80-75 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Herftellen ? wat is de Eer, die wetten kent noch pligt ?
Die noch naar 's hemels ftem, noch vrienden raad, wilhoo-En 2.ich ganfch overgeeft aan eenen blinden toorcn ? (ren j GeeneEere, zonder Deugd, Achilles! geene Deugd,
Die zich, in weldoen aan een’ yder, nier verheugt.
Wat zyn de weldaan toch, die wy van uontvangen ?
’t Zyn geen gemeene, neen, ’r zyn eigene belangen, Daarge al u.v doen naar richt. Ja ’t gaat u weinig aan,
Of CT drie vrienden, of een’ vyand, ziet verllaan
Doch ’t eenigft punt, waarin gy de Eere Ichynt te ftellcn, Is, dat gy Trojes muur door uwen arm moogt vellen.
Zult gy dit groote werk alleen verrichten ? zal Deesftad, die negen jaar, en langer, haaren walnbsp;Zo wel verdaadigde, toen wy vereenigd waaren,
Zich geeven in uw magt, daar tweedragt onze fchaaren Verdeeld heeft en ontvolkt.^ ei beeld u dat nier in!
De Vorft heeft u vandoen, opdat hy Troje winn’.
Maargy, hoe braaf gyzyt, hoe vreelïelyk in’t vechten, Zult, zonder hem en ons, die wallen geenszins ilechcen.nbsp;Jafchoon, enhyeawy, u byftand wilden biên jnbsp;’t Waar vruchteloos, alswe eerft ons volk verflagen zien.nbsp;Spaar dan het vollq fpaar dan den Veldheer; Ipaar ons allen:nbsp;Of denk niet meerder aan ’t vermeeftren deezer wallen.
Wat zal ’t dan zyn, als gy tot uwen Vader keert,
Wy allen zonder roem , gy zelve dus onteerd ?
Wanneer ganfch Grieken, by uw wederkomft, zal melden: De trotfe Achilles heeft de Frygiaanfche veldeytnbsp;Depurferd met het bloed van vyafzd en van vriend;
Dn niemand-) dan alleen z,yngratnjchap, trouvsgediend.
Hy, die verkoos, met roem te Jlerven, jong van jaar en ,
Voor naam~ en eereloos te keven, grys van kairev.
Leeft nu, doch zonder Eer vjyl hy , ctie ’t al vefdion , Alleenelyk zich zelf niet overwinnen kon.
'EnTroje , dat vergeejs zich tien jaar z.ig omringen , jMeJi zynen grond met bloed van onzeforigalingen.
Wel, zyt gy des getrooft, volhard dan in uw woên.
Of liever, denk, wat om uwe Eer, ufcaatedoc^n-
A c U I L-
-ocr page 81-E L.
77
A C H I L I E S.
Goon! diemyeindlykgeeft, mynblindgeiigtteontflui-ten,
Wilt, met het einde van my n’ toorn, ook d’uwen fluiten! Ik ben geftraft; en 7.ie dat my ne fchuld, ó fmart!nbsp;Patroclus, u het ftaal van Hecflor dreef door ’t hart.
Helaas! uw dood zal myn gemoed altyd bezwaaren.
Moeft, door myn vriendfchap, u dit onheil wedervaaren! Kom, Agamemnon, kom! verzoenenwe ons' wel aan 3nbsp;’t Geen eens is uitgevoerd blvft te allen tyd gedaan.nbsp;Dendooden konnen wy het licht niet wedergeeven:
Maar laat ons zorgen voor de geenen, die noch leeven,
’t V’olk heeft om onze fchuld al fmarts genoeg geleên.
Ik buig my eindlyk voor uw vriendfchap, en de reen.
’k Omhels u, als myn’ vriend,en zweer by’t hoofd der góden,
Dat ik nadcezen, meer dan eertyds, uw geboden Betrachten zal. Laat ons een vriendfchap maaken, dienbsp;Geen jaar, geene eeuw nadeeze oit weer gebroken zie!nbsp;Agamemnon.
Goón! fpreekt Achilles mond zo vriendelykeen rede! Zyn wy op nieuw vereend door eene oprechte vrede!
Myn ziel, door zulk een vreugd verrukt, kan door den mond
Zich noch niet uiten. Lees, lees uit myn oog den grond Myns harten. Gy, gy wilt ons wederom befchermen!nbsp;Gun, dat ik u myn vriend, moog’ drukken in myne armen.nbsp;Phenix.
Nuheb iklanggenoeg, ógoón, geleefd op aard.
Achilles in het eind toont zich uw gunft weer waard.
Bn gy, ó Helden, die uw deugd paart met uw krachten, Die trotfe flad zal u zolang niet meer verachten.
Achilles.
Engy, Mevrouw, die vreesde in deez’bedroefden flaat, Datge ook tc duchten hadt voor mynen toorn en haat,
’k Omhels u, en wil u op nieuw weer welkom heeten gt; In myne tent. wil ook uw droeve zorg vergeeten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
Achii*
-ocr page 82-78 nbsp;nbsp;nbsp;ACHILLES,
Achilles mint u, als voorheen, ftelu geruft.
Myn liefde groeit weer, nu myn gramfchap is geblufcht. Brizeïs.
Dedeugdder vroomen kan voor korten tyd wel zwichten. Maar ’c vuur der reden zal haar altyd weer verlichten.
Gy keert dan weder tot de vriendichap, en myn min! Ach! geeerttegunftiguwgevange, enuwllaavin.nbsp;Achilles.
Laat ons het leger ftraks dees vriendfchap ook doen weeten.
Het zal van nu af aan zyn’ ouden ramp vergeeten.
En laat ons in het heir een prachtige öfferand Bereiden voor de goón, ten teken dat dees bandnbsp;Van liefde en vriendichap door geen’ twift weer zy tenbsp;breekcn.
De góden moeten hem, dieweer gehoond wordt, wree-ken!
' Patroclus, ach! zag ook uw oog deez’zegen aan,
Wat zou’t me een vreugde zyn! Ik heb uw fchim voldaan. Maar ach i noch fmartme uw dood, en doet my droevig zuchten.
Gy ftorft, gelyk een Held men heeft u noit zien vluchten, ’k Zal ook eene uitvaart, daar de grootte van uw’ moed ,nbsp;Voor u bereiden, ’k Zal uw lykvuur met het bloednbsp;Van twalef edele Trojaanen, die ik beevendnbsp;In hunne vlucht gevat, en tot dien einde leevsndnbsp;Bewaard heb, voorhetlaatftbefprengen. In den tydnbsp;Van twalef dagen zal geen Griek weer gaan ten ftryd.
Het ganlche leger zal met fpelen uwe daaden V erhecrlyken ^ uw graf met groene lauwerbladennbsp;Bevlechten. Ik zal zelf, met droefheid en geklag.
Het lyk van H eélor aan myn’ wagen, dag aan dag,
In ’t oog des Troifchen muurs, rondom uw houtmyt voe»
En fleepen langs het veld; om dus het hart te ontroeren Van Priam zelve. Och of hy ’t aanzag van den wal 1nbsp;Zozuchteuw vyandzelf, Patroclus, om uw’val!
/ nbsp;nbsp;nbsp;Aó A-
-ocr page 83- -ocr page 84- -ocr page 85-