BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneel= stukken uit denbsp;nalatenschap vannbsp;prof. Dr. J. te WINKEL
G R o Ö T E
Verandert en herrymt Door N; W: op den HOOFF.
By IzAAK Ddim, Boekverkooper, op den hoek van den Voorburgwal cn Stilfteeg, 1763. Met Privilegie,
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
VAN DE
l^E Stiten van Holland en Wcftvriesland doen te weeten: alzo ^ ons te kennen is gegeeven by de B.egenrcn van hes Wees-enOu-de Maanenhuys der Stad Amfterdain , en ia die qiialiteitcn tefamennbsp;Eygenaais.mirsgaders Regencen van den Schouwbiiig aldaar i dat zynbsp;Supplianten , ecnige Jaaten hebben geuVireert van 't Oftroyby onsnbsp;den ay May vanden Jaate tTjg. als meede van de ptolongatie vannbsp;dien den 6 Oecerabct 174a. aan de Supplianten verleent, waar bynbsp;V'y lan deSupplianten goedgundiglyk hadden geaccordecrt cn geoC'nbsp;troyeeri, om neg vooi den tyd van vyftien ag'et een volgende jaatenjnbsp;de Werken , die ten dienfte van het Toneel teets waren gedrukt, ennbsp;Van tyd tot tyd nog verder in het licht gebragt. en ten Toonecle ge-vocitzouden mogen werden , alleen tcmogen drukken , doen drukken, uitgeeven en vet kopen, dat de Jaren,by de voorla, prolongatienbsp;van t gemelde Oöroy of Privilegie vervat op den 6 December vannbsp;deezen Jaate 1757. ftond te expiteetenj en dewyl zy Supplianten tennbsp;rtieeften dienfte van de Schouwburg, Twaai van hunne refpeflivcnbsp;Godshuyzen onder andere meede moeten werden gefullenteett, denbsp;vootnoemde Werken, zo vanTreurfpellen, BlyfpelTen,Klugten , alsnbsp;anders , die rects gedrukt, en ten Toneele gevoett zyn, of in het toe-koomende gedrukt, en lenToneele gevoett zouden moogen werden,nbsp;gaarne alleen,gelyk vooiheencn,zouden blyven drukken,doen drukken , uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Wetken , door hetnbsp;nadtukken van anderen , haat luiftcr, zoo jn taaie ais tpeikcnft , nietnbsp;mogten komen te vetliefen, en dewyle haat Supplianten zulks na denbsp;expiratie vande vootnoemde prolongatie van 'c vooilz Ofltoy, nietnbsp;ge permitteert was; zoo keerden de Supplianten haar tot Ons , teve-rentelyk verzoekende; dat Wy aan de Supplianten , in haar voorfz.nbsp;qualitcyt,geliefden tc vetleenen prolongatievan het voorfz, Oflroy,nbsp;om de voorlz. Werken, zoo van Treurfpellen, Blyfpellen, Kluchten,nbsp;als anders,reets gemaakt ,en ten Toneele gevoert, of als nog in hetnbsp;ligt te brengen, en ten Toneele te voeten, nog vooi den tyd van Vyftien ecrftkoinende en agter een volgende Jaaren, alleen te mogennbsp;drukken , en vetkoopen, ofte doen drukken, en verkopen , met verbod aan alle anderen op zeekete hooge Poene by Ons daar legens tenbsp;flatuecren, daar van te verlecncn Oftroy in forma ; ZO is 't dat Wynbsp;de Zaake ende ’t voorfz. verzoekovergemetkt hebbende, einle genegen wezende , ter beedevan de Supplianten, uit Onze regte wee-tenfehap, Souvetaine magten au’.liuiiteit, dezelve Supplianten ge-
con-
confenttert, geaccordeerd en geoftroyeerthebben,confenteeren, accordeteu ende oftioyeteti haar by deeze, dat zy , geduurendc dennbsp;tyd vannog Vyftieneerft achtereen voIgendeJaaren,deiroo'rlz. Wecken , indieivoegen , als zulks by de Suppliaiuen is vetzogt, en hiernbsp;voorenuitgedruki Haat,binnen denvoorl'z Onzen Lande alleen zullen mogen drukken,doen drukken .uitgeeven endevetkopen , verbiedende daatomme alle en een iegelyken de voorfz. Werken , in'tnbsp;geheel ofte ten deelete drukken,na tedrukkeii.tadoen nadiukken,nbsp;te verhandelen , of te verkopen , ofte eldcis nagediukt, binnen dennbsp;zelven Onzen Lande te brengen , uit te geven of te verhandelen ennbsp;verkopen , op de verbeurte van alle de nagedrukte , ingebtagte , verhandelde of verkogte Exemplaren, ende een boete van drie duyzendnbsp;guldens daar en boven , te verbeuren , teAppliceten een derdepartnbsp;root den Officier, die deCalangerloen zal, een derde part voor dennbsp;Armen der plaatfen daar het Cafus voorvallen zal, ende het tefteo•nbsp;rende derde patt voor de Supplianten, en ditrclkenszo racenigmaalnbsp;als dezelve zullen woeden agiechaalt,alles in dien vetftande, oatWynbsp;deSupplianten met dezen Onzen Oftioye alleen willendegratificee-len tot verhoedinge van hunne fchade door het nadtukken van denbsp;vootfz. werken , daar dooi in genigen deele vetftaan den innehoudenbsp;van dien te autoriferen, ofte,teadvouëten,en veelmin , dezelve,nbsp;onder onze ptotextieen befchetminge, eenig meerder Credit, aan-fien, of reputatie te geeven,nemaai de Supplianten in casdaarinnenbsp;iets onbehoorlykszoude infiuëren , alle het zelve tot hunnen laflenbsp;zullen gehouden wezen te verantwoorden, tot dien einde wel ex-pieffelyk begeeiende, dat byaldien zy dezen onzen Oftroye vooc dennbsp;zelve W'viken zullen willen (lellen , daac van geene geabbievieerdenbsp;of gecontraheetde mentie zullen mogen maken , nemaat gehoudennbsp;weezen,het zelve Oéiroy in 't geheel, en zonder een ige omiffie,daarnbsp;vooi te drukken , of te doen drukken , en dat zy gehouden zullennbsp;zyn.een Exemplaar van de voorfz. Werken,op Groot Papiei, gebonden en wel geconditionectt, te brengen in de Bibliotheek van onzenbsp;Lnivetfiteyt te Leyden, binnen den tyd vanzes weeken , na datzynbsp;Supplianten dezelve Weiken zullen hebben beginnen uit te geeven,nbsp;op een boete van zes hondert gul den,na expiratie det vootfz. zes Weeken, by de Supplianten te verbeuren ten behoeve vande Nedetduitfenbsp;Atraen van de plaats alwaar de Supplianten woonen , en voortsopnbsp;poene van met’erdaad verftecken tezyn van h«t effeft van deezennbsp;Oflioye , dat ook de Supplianten, fchoon by heringaan van dit Octroy een Exemplaar gelevetthebbende aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduutende den tyd van dit Oiütoy dezelvenbsp;Werken zouden willen herdtukkenmeteenige Obfeivatien, Noten,nbsp;Vermeerdeiingen, Veranderingen , Corteiftien , of anders, hoege-naamt,of ook in een andet formaat, gehouden zuilen zyn wederomnbsp;een ander Exemplaar van dezelveW'etken,geconditioneeit als vorennbsp;te brengen in de voorlz. Bibliotheek, binnendenzelven tyd, en opnbsp;de boeten en pcenaliteit, als vooren. En ten einde de Suppliantennbsp;deezen onzen Conlente ende Ofttoye mogen genieten als naat be-
hooten , latten wy allsn en een iegelyken, dien het aangaan mag, dat
zy
-ocr page 11-zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen , laaten en gedo* gen , rullelyk, vtedelyk en volkomcntlyk genieten en gebruiken,nbsp;cesieetende alle belet ter contrarie. Gegevenin den Hage, onder onzen Grooten Zcgele , hier aan doen hangen op den agtften November, in 't ]aaT onzes Heeten en Zaligmakers duizend zeven-hon-derd-zeven-en-vyftig.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
P. S T Y N.
Ter Ordonnantie van de Staacem
Lager ftond.
C. BOET.
Aan de Supplianten zyn , nevens dit Oftroy , tethand gefteltby Estta^ Authenticq, haar Ed. Gr. Mog. Refoluticn van den aSi (unynbsp;t7i5. en 30. April, 17Z* gt; ten einde om zig daar nate reguleeien.
De Regenten van het Wees- en Oude-Mannenhuis hebben , in hunne vootfz. quahteit, het techt van deze Privilegie, alleen voornbsp;den tcgenwoordigen Druk , van DEN GROOTEN BELLI-2 A R 1 US j Jreur/ptl , vergund aan 1 z amp; a K D o r .m.
Jff AmJleJdaM f denz. Se^temier t lydj.
ag; — |
Reg: |
— Jlaat |
— lees |
13 — |
19 |
— haar |
— haar’ |
59 — |
I |
— dien |
— die |
45 — |
25 |
— ndöitr |
— nóóit, |
48 - |
34 |
— gy |
— hy |
50 — |
18 |
— minnenwetten! |
! — minnenetten! |
jo — |
25 |
— door |
— voor |
57 — |
18 |
— Philipdus. |
— Philippas. |
58 — |
23 |
— den’ |
— den |
JustinlAAN, Keizer van bet Oofien.
'J'heouora, Gemalin ^
ivan Jultiniaan. BelmzariuSj reld'óverfle)
Antkonia, Minnaares Van Bellizarius.
Philip PUS, B'ledeminnaar van Bellizarius.
Camilla, Vertrouwde van Tbéadora.
\ Vertrouwelingen van Bellizarius. ¦en van Tbéódora.
Alvar ES,
FAbritiüSjJ
Leontius, j
yGunjUling I\! A K c E s,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)
L VFW ACHT.
G E VOLG van Jafliniaan.
Gevolg “uaw Bellizarius.
Pag. 1
G R O O T E
TREURSPEL.
EERSTE TOONEEL.
Theodora, Camilla, Leontius
T nbsp;nbsp;nbsp;Theodora.
J a, Bellizarius moet dezen dag noch fneeven:
Het uur van zyn triomf zy de eindpaal van zyn leeven. Aanvaard dit ftaal: draag zorg dat gy myn wraak voltrekt;nbsp;Dit ongeacht gewaad houdt u genoeg bedekt;
Begeef u in ’t gedrang: ga heen, ontziel den fnooden; ’k Heb, uit uw ballingfchap, u tot dees daad ontboden;nbsp;Hy brouwde uw’ ondergang; hy bragt uw Huis te niet:nbsp;Verdelg die u verdelgde, en eindig uw verdriet;
Hoop,veilig,op myn gunst zogy myn’wenfch doetflagen: Maar is u ’t hart beknelt, kan u de vrees yertzagen,
En beeft gy voor den Ilag waar door ’k myn’ liaat verzoen, Zo fpreeit, eene andere hand zal myne wraak voldoen.
Leontius. nbsp;nbsp;nbsp;(zweken,
Vertrouw myn’ moed, Mevrouw, myn arm,deeds onbe-2a! u, noch dezen dag, op uwen vyand wreken;
De gunst van myn Vorftin, myn haat, myn zelf-belang, ’t Voldoen van mynen wrok verhaast zyn’ oftda'gang.nbsp;Ik zal my in ’t gewoel van ’t juichend volk begeven;nbsp;Eén gunstig oogcnblik berooft hem van zyn leeven.
A nbsp;nbsp;nbsp;The-
-ocr page 14-Theodora.
’t Is wel: maar zorg dat u myn offer niet ontfliapt;
En word gy op de daad, by ongeluk, betrapt,
Zo wacht u ooit den naam van uw Vorftin te noemen; ]a, zo des Keizers last u al ter dood mogt doemen ,
Zal ik door myn gezag u redden uit den nood,
En met geweld of' list behoeden voor de dood. Leontius.
Geen py niging, geen draf, geen dood kan my doen beeven: ’k V erwacht het deerlyk eind’ van myn rampfpoedig lee-En na my de ongenaê des Keizers viel te beurt, (ven;nbsp;Wordt myn wanhoopig hart door fpyt van-één gefcheurt.nbsp;Maar Bellizarius zal ik myn’ ramp doen boeten;
De wraak is all’ myn’ troost, die kan myn fmart verzoe. Doch zo myn ongeval my doemen mogt ter draf, (ten:nbsp;Stort uw geheim, met my, in ’t eeuwig-duister graf.nbsp;Theodora.
Ga, voer manmoedig uit het geen wy hier bedoten,
Ik zal, zo ’t u gelukt, uw’ daat, uw rang vergrooten. Vaar onverfchrokkeu voort,verwonder ’t gantsch Heelal;nbsp;Vlieg, wreek my, wreek u-zelf op de oorzaak van uw’ val.
TWEEDE TOONEEL.
Theodora, Camilla.
MC AMILL A.
evrouw, vergeef het my indien ge my ziet beeven. Door wat verwondering wordt myne ziel gedreven!nbsp;Helaas! Gy dreigt, door zyngevaar, den gantfehen Staat;nbsp;Gy mist uw’ derkden arm'zo gy dien Held verdaat;nbsp;Van all’ de rampen die het Keizerryk moet vreezen,nbsp;Zal zyne dood-alleen den allerzwaarden wezen.
Gy hebt begonnen my reeds opening te doen Van ’tgeen uw wanhoop voedt. Wat port u dus tewoên?nbsp;Zyn dit de lauwren daar zyn moed door wordt verheven,nbsp;Na hy, aan dit gebied, denNyl deedt fchattinggeven?
Den
-ocr page 15-Den Tyber te onderbragt ? Den Ganges, den Euphraat, En al wat hem weêrÜondt gevoegt heeft aan den Staat ?nbsp;Theodoka.
Ik haat hem:en vergeefs hebt gy me uw borstontfloten. Te roemen dien ik vloek, is mynen haat vergrooten.nbsp;Zyn deugd is my békent, die’k, eertyds, heo bezint:nbsp;Ik had hem nooit geliaat, had ik hem nooit bemint.
Dees woede is ’t naar gevolg van een getergde liefde Die hy onwaardig was toen zy my-’t harte griefde.
Zelfs, cêr de Keizer noch tot myne min belloot,
En my , met zyne hand, den Troon en Scepter boodt, Deedt eene ontbondne drift, die all’ my n’ roem kan fchen-den,
Tot dien hoogmoedigen, ó fmart! het oog my wenden J Maar hy verwierpmyn hand, myn hart.myn min;ja,nieêr;nbsp;Wat Cézar wel beviel, ging hy met fmaad te keer. fen:nbsp;Myn oog, ja, zelfs myn mond deedt hem myn vlam befcf-Maar myn gezicht, myn ftem, niets kon hem’t harte tref-Zo lang hy mynen geest aan zich hieldt toegewydt, (fen ;nbsp;Behaalde all’ myn gezucht geen’ andren dank dan fpyt.
’k Heb die ondankbre ziel vergeefsch myn min bewezen: Maar, (daar myn woede’t meest door is in top gerezen,)nbsp;Anthonia verwierf, ten trots van my, de magtnbsp;Die ik, met alle vlyt, my-zelf had toegedacht;
En, toen ik Cézar gaf’t geen ik hém wilde fchenken, Deedt hy zyn keur my zien om all’myn rust te krenken:nbsp;De vryheid voor zyn’ gloed ontllak myn’ minnenyd,nbsp;Myn Iceven wierdt een bron van af keer, haat en fpyt.nbsp;Het leed dat my zyn heil deedt lydcn en verdragen,
Is met myn’ ftaat vergroot, en legt hem, heden,laagen 5 Ik wil zyn’ ondergang bevordren , onverwachtnbsp;Hem ftralFen, en myn wraak ten einde zien gebragt:
Ja, zo Léontius dien aanflag mogt mislukken,
Zohy , uit vrees, verzuimt hem ’t (laai in ’t hart te drukken; Wordt haast eene andre hand door fchatten omgekogt;nbsp;Philippus, Narees, naauw aan myn belang verknocht....
Wat ïeg ik? Zo myn haat hier niemand weet te vinden. Zal ik, ik-zelf, die daad my moedig onderwinden.nbsp;Camilla,
’t Is wonder, wyl de tyd veranderde uwen flaat,
Dat uwe gramfchap niet op ’t zelfde voetfpoor gaat.
V oegt zulk een bittre wrok aan ’t hart van Theodore ? Aan haar die d’ondergang en opgang van Aurorenbsp;Beheert en wetten geeft?Neen;fchoongyzytgehoont,nbsp;Als gy den fmaad ontvingt waart gy noch niet gekroont.nbsp;Ach! Stel uw’ glorie in ’t vergeven en vergeten.nbsp;Theodora.
Ik ben een Vrouw; ik haat. Dit moet de waereld weten. Hoe! Denkt gy niet dat hy die drift noch verder kweekt?nbsp;Goón! ’t geen myn razerny in feller woede ontfteektnbsp;Is, dat hy zynen wensch, zyn dertle lust mag ftreelen,nbsp;En ’t gantfche ryksgebied zich voegt naar zyn bevelen.nbsp;Kan ik Philippus, die my ftrekt ten bloedverwant,nbsp;Bevordren aan dit Hof, ten zy door zyne hand ?
Als ik hem mcêr be winds, meer aanziens tracht te geven, Durft Bellizarius myn opzet wederftreven ;
Die Medeminnaar is te zeer by hem verdacht;
Maar ’k zal dien fnooden, die my heden ftout veracht, Noch dezen dag doen zien, ten trots van zyne daaden,nbsp;Wat leed een hart gevoelt wanneer ’t zich ziet verfmaa-Ik zal Anthonia, door dreigen en geweld, (den;nbsp;Beletten dat zy hem haar wederliefde meldt,
En haar, om zyne ziel door fpyt te doen verflinden. Zelfs tegen haaren dank, aan inynen vriend verbinden.nbsp;Maar wat kan Theodore, indien hy haar weérftaat!
Ze is Keizerin in naam, hy Keizer inderdaad.
Ach! Die vernedering dwingt my zyn’ trots te breken, Die, die verwekt myn’ haat, daarvan wil ik my wreken.nbsp;Goón!...,
DERDE TOONEEL. Anthonia, Theodora, Camilla.
Be
Anthonia.
Jeliizarius, ter zege toegerust.
Spoedt zich naar dit Paleis: ’t Voik, op zyii deugd belust, Verwelkomt en begroet, na zo veel wonderdaaden,nbsp;Den Held, in zyn triomf, met de eer der lauwerbladen:nbsp;De Keizer die ons naakt, en zich in hem verheugt.
Wil deelen, nevens u, in dealgemeene vreugd. Theodora.
jgt; Kon die hoogmoedige haar blyëfchap niet weerhouen! 5, Moet zy myn droeve ziel noch meerder onheil brou-5, Die lof, in haarenmond,iseenvergIftefchicht,(wcn !nbsp;*) Een vuur het welk zyn’brand in mynen boezem llicht;nbsp;j, Hoe ! heeft Leontius verwaarloost my te wreken 1nbsp;„ Verraderlyke ziel, durft ge uw belofth breken !
Uw vreugde, Anthonia, vertoont zich opentlyk; Maar, ’k zweer, (en dat myn eed nooit uit uw zinnennbsp;wyk’,)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen.
Ik zweer by ’s Hemels magt,en’tlichtdat wyzienlchy-Uw hovaardy eerlang in rook te doen verdwynen.
Zo gy den minden blyk, (na ’t geen ik u verklaar,) Van vreugde of droefheid geeft, geveinst of openbaar.nbsp;Om Bellizarius uw wedermin te toonen,
En met de minste gunst zyn’ liefdegloed te loonen,
Of ’t minste voedzel geeft aan ’t vuur het welk hetn blaakt, Zyt ge oorzaak van zyn dood, en hy wordt afgemaakt.
Anthonia.
Wat hoor ik! Hemel!
Theodora,
’t Zal gedaan zyn met zyn leeven: Ja, de eerde lonk zal hem den wisfen dooddeckgeven;nbsp;’t Geringde teeken zal voor hem vergiftigt zyn:
Ik ’t kort, gy brengt hem om, voedt gy zyn minnepyn, A3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;An-
-ocr page 18-Anthonia.
Ach ! Dat die felle flag my-zelf zy toegedreven!
Helaas! Gebie my niet onmenfchelyk te keven.
Zal ik den trouwllen Held die all’ myn hoop vervult. Verraden zonder rede, en rtralFen zonder fchuld?nbsp;My-zelf en hém misdoen ?Myn deugd, myn trouw ver-zaaken ?
En, door dat gruuwzaam lot, hem ongelukkig maaken? Theodora.
Philippus, die u mint, zy ’t deel dat ik u geef;
Myn wil ftrekke u een wet: gehoorzaam dien, ofbeef.
VIERDE TOONEEL.
JrsTiNiAAN, Theodora, Anthonia, Philippüs, Naroes, Camilla,nbsp;Lyfnxacbt.
MJustiniaan. nbsp;nbsp;nbsp;(vreugde;
evronw, kom, voeg uw vreugd by de algenicene Juich; Bcllizarius, wiens deugd all’ ’t volk verheugde.nbsp;Keert zegeryk te rug met lauwreii overlain,
. Verzclt van zynen roem die nimmer zal vergaan, (ken l;aat ons dien dappren held deez’dag all’de eer doen fmaa-Die zyne deugd verdiende, en zich kon waardig maaken.nbsp;Theodora.
De roem van mynen V orst is van te groot een’ klem, Om niet in ’t heil des Staats te deelen nevens hém.nbsp;Myn zelf-belang begeert dat ik myn’ vlyt zal toonennbsp;Om Belhzarius, naar zyn waardy, te loonen.
Hy komt...,, Gewenschte wraak,verwachteen’beter’ tyd 1 „ Myn oog, verberg uw’toorn, myn hart, bedwing uw’nbsp;fpyt.”
V yf.
-ocr page 19-JusTiNiAAN, Theodora, Bellizariüs, Anthonia, Alvares, Fabritius,nbsp;Philippus, Narces, Camilla,nbsp;Leontius vermomt, Gevolg vannbsp;Bellizariüs, LyfwacbU
BJ o S T I N IA A N.
efchermer van myn Ryk, Pylaar van myne Kroonen, Wees welkom, fmaak den vree dien ge in myn Hof doetnbsp;woonen.
Gy, die in ’t marmervlak uw glorie-teekens prent Veel verder dan de vlucht des Adelaars zich wendt.nbsp;Omhels uw’ Vorst, tree toe, ontfluit voor myn verlangennbsp;Lees blixemen des krygs om my daarin te ontvangen;nbsp;Leze armen, welkers kragt,zoverr’het zonlicht blaakt.nbsp;Het aardryk overwon, en dienstbaar heeft gemaakt.nbsp;Theodora.
Het algemeen gejuich dat ons het volk laat hooren. Vertoont u ’t heilryk lot u door de Goón befchooren:nbsp;Geniet daar van all’ ’t zoet het welk gy-zelf ons geeft,nbsp;En fmaak de rust die ’t ryk door u ontvangen heeft.nbsp;Bellizariüs,
All’ ’t geene ik heb verrigt ben ik den Vorst verfchuldrgt. Indien myn Krygs-bedryf zyn’ roem vermenigvuldigtnbsp;Heb ik myn wit bereikt, en ’t is my eers genoegnbsp;Zo ’k dien verheffe in top. U w goedheid wil te vroegnbsp;Een’ onderdaan als ik met gunden overlaaden.nbsp;JUSTINIAAN.
Ik ben véél méér verplicht aan uw beroemde daaden:
Ik weet geen gunstbewys het welk haar evenaart;
Geen daatsampt weegt haar op: zy zyn veel meerder waard;
Het gantsch Heelal te doen vertzagen, fiddren, vreezen, Is minder waard dan Bellizariüs te wezen;
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;AU’
-ocr page 20-AU’ de Aard’ verwinnen, en die andren aan te biên Is grooter glorie dan haar ónder zich te zien.
Ja, zonder myne hulp hebt ge alles van u-zelven;
Ik zie, door u, myn’ Troon met glorie overwelven; Gy flut, vermeerderd, en verheerlykt mynen Staat;nbsp;Geen fchattcn kunnen óóit uw’ dienst vergelden; laatnbsp;My zorgen voor uw’ roem; met recht zynall’ myn Kroo-nen
Aan u gelyk aan my. ’k Zal zulks all’ de Aard’ betoonen; Uw arm flaat nooit vergeefs naar’t voorwerp daar ge opnbsp;Verwacht ail’deeerdieooitmy-zelfistoegefchikt. (mikt.nbsp;Bellizarius.
De ftraalen van uw’ glans, die gy doet nederfchynen Op uwen onderdaan, doen allen fchroom verdwynen;nbsp;De kragt van uwen geest, uw deugd, uw heldenmoednbsp;Maakt zich aan elk gemeen die uw bevel voldoet;nbsp;Baant wegen voor uw volk die niemand durft genaaken ;nbsp;Doet hen verwinnen, en, met u, oufterflyk maaken;nbsp;Gantsch Azië, op uw’ wenk, uw wetten ondergaan.nbsp;JüSTINIAAN.
Bedwong uw arm, op nieuw, den trotfchen Perfiaan ?
Bellizarius. nbsp;nbsp;nbsp;(ken;
Ja, Vorst, gantsch Oosten moest voor uwe magtbezwy-Dc Zon neemt haaren loop langs d’omkriiig van uw Ry-En ik verwonder my, wanneer ik overdenk nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
Hoe zich de Perfiaan, (vernedert door een’ wenk,) Wanneer Juftiniaan tracht ’s aardryks Troon te bouwennbsp;Zo verre, buiten tyds, durfde op zyn magt vertrouwennbsp;Dat hy uw’ Adelaar, zo doodlyk voor elk land.
Die d’Africaanfche Leeuw zo dikwerf heeft vermant, De Tygren heeft geboeit die Azië bewoonen, (toonen,nbsp;Als zy, door waan vervoert , zich durfde in ’t veldver-Verftoorde in zyne vlucht! Maar ’k heb hem overheert;nbsp;Zyn’ moedwil is geftraft, zyn trotsheid is verneêrt.nbsp;Zaagt gy den blixem ooit het hoog geboömt’ verrafTen?nbsp;'Gebouwen, Toorens doen vergaan in puin en asfehen?
Hebt
-ocr page 21-Hebt gy ooit fnellen vloed, in zyn’ verhaasten loop, Air wat hem tegenftond zien werpen overhoop?
AU’ dat geweld, die kragt, die fchrik voor üad en velden, Hat water, deze brand, zyn uw doorluchte Helden,nbsp;Hun roetn-alléén verflrekte uws vyands roede en ftraf.nbsp;En niemand bleef behoedt die zich niet overgaf.
0-
’k Heb aan uw’Scepter, trots hun magten, onderworpen, Al wat den Ganges, en den Tyber in kan florpen;
He Euphrates die , met vreugde, u thans te dienen poogt. Erkent alleen de Zon en u voor oppervoogt,
Twee Vorilen uit het hatt van Perlië en van Meden, Eeflooteh ’t 1'reurtooncel dat zy daar oopnen decden;nbsp;2y, meerder ovcrlaan door fpyt dan overlast,
Hetuigen hoe myn arm op uw geboden past.
JUSTINIAAN.
niets uw dienstgelyktnochuwdoorluchtigpoogen, H ’t recht dat ik u loon met all’ myn flaatsvermogen,nbsp;En ’k zoude ondankbaar zyn aan mynen Gunsteling,nbsp;Bood ik hem minder aan dan ik van hem ontving :nbsp;Neen, myne erkentenis moet all’ de waereld blyken.nbsp;Bezit ge uws Vorsten hart, bezit ook zyne Rykcn.
2y zyn aan u, doe hen gedwee zyn voor uw wet;
Jk ila niets af dan ’t geen, door u, me is bygezet-Hees Ringen, die het merk van’s Keizers Arend dragen, Zyn reekenen der naagt daar we u mede onderfchrageu.
Stel u gelyk met my , en alles wat gy doet,
Zo dödr, als buiten my, keure ik volkomen goed. Aanvaard die, om, aldus, aan’t gantsch Heelal te toonennbsp;Hoe zich één ziel bevindt in ’t hart van twee perfooneti.
B E L LI z A RI ü s, fozie/ewdê.
¦ t;
Ach! Vorst, dat groot bewys van uw genegenheid. Gaat boven myn verdiende', en de eerzugt die my vleit,nbsp;B met veel minder gunst, veel minder loon te vrede,nbsp;j U S TIN I A A N.
Hoe nu! Wat hebt gy voor? Rys op. Kan ik, met rede Voor my vernedert zien myn’ allertrouwften vrind,
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Wiens
-ocr page 22-10 De GROOTE BELLIZARIUS;
Wiens beeltriis in myn hart 2yn wyk, zyn woonplaats Nc Gy fmeeken! Daar gy kunt be veelen en gebieden ? Cvindt ?nbsp;Ontdek wat gy begeert, en ’t zal, terllond, gefchieden. Mi
Bewillig uwen wensch, ontzeg u-zclven niets,
Put mynen gunst-bron leeg ten teken uws gebieds. Bellizariüs.
Gun, gun Leontius, myn Keizer, dan genade.
Leontius. nbsp;nbsp;nbsp;(gade!”
,, Wat hoor ik ? Welk een deugd I O vroomheid zonder Bellizariüs,
Ik heb zyn’ yver in uw’ dienst geftaag ontdekt;
De laster heeft zyn deugd door haar venyn bevlekt;
Ik zal ’t voor een tropheen van myne daaden houden.
Gedoog dat ik dien Held, by u, deez’ dienst mag doen, En dat ik, om zyn’ moed , u weer met hem verzoen’;nbsp;Hy was een’ vriend uws Ryks, die nooit u heeft verraden,nbsp;En elk een voorbeeld gaf door zyn beroemde daaden.nbsp;JUSTINI A A N.
Al wie in uwe zorg eu uw befcherming leeft,
Is waardig dat myn hart hem zyne fchuld vergeeft;
En zyn misdryf, hoe ’t zy, ban ik uit myn gedachten, Zo gy hem zulk cene eer en gunst kunt waardig achten,nbsp;’k Schenk hem genaê, hy worde in zynen rang herilelt.nbsp;Leontius.
Ik val myn’ Vorst te voet, en deez’ doorluchten Held. Theodora.
,, Durft die verrader my zyn trouwloosheid ontleden! ” J ü s TINIA A N.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den ?
Hoe! Zulk een Hecht gewaad! Moet dat dien leest omkle-Tree.weder in myn dienst; doe’tgeenuw Vorst begeert, Vermits myn wederhelft u met zyn gunst vereert.
Rys op: denk dat myn vriend dit alles kon verricliten. Leontius,
Tot wat erkentenis moet my dces daad verplichten l O voorbeeld van dc deugd! O Eer der heerfchappy !
Nooit
La
Ai
Zo ’k hem onthef van ’t Icet dat haat en ny d hem brouwden.»
V
D
D
E,
St
L)
2
A
L
A
r
C
A
A
I
A
C
I
TREURSPEL. n
ats Nooit acht myn hart ^ich van ondankbaarheden vry.
It? nbsp;nbsp;nbsp;JUSTINIAAN,
:n, Mevrouw, laat ons den Held een zagte rust doen fmaaken; ï)e itilte is all’ het zoet waar na zyn ziel zal haaken;nbsp;Laat ons de vreugd des volks befchouwen van naby.nbsp;Bellizarios.
Ier
Anthonia .... Wat ’s dit! Helaas, ontwykt ge my ?
2y gaat.... O Hemel 1 Welk een koelheid liet zy blyken!
ZESDE TOONEEL.
Bellizarios, Leontios, Alvares,
T nbsp;nbsp;nbsp;Leontius.
» eldocnend Held en Vorst,Befchermer dczerRykeii, Verwinna.ar, welkers arm, aan Ganges vloed geëert,nbsp;Le guide zanden tot op onzen bodem keert,
Lie ’t bloed vermengde met zyn krillallyne vlieten, En,heeden, uwen wensch,uw oogmerk m.oogt befchieten,nbsp;Sta deez’ rampzaalgen toe dat hy u vall’ te voet,
Lat hy zyn fchuld belyë, en zyne fchande boet’. Bellizarios.
Zou eenig ftervling zich beklagen van myn daaden,
Als ik in zege keer met lauwren overladen ?
Lat ftryd met myn gemoed en mededogenheid.
Al wat ik deed verdient uw moed en krygsbeleid Ontvang deez’ Keten om ons vast aanéén te bocijen.
Hy geeft bem een Keten. Leontius.
O, edelmoedigheid! Ik moet my-zelf verfoeijen.
Wat naamt gy voor, myn hart? Watgruwelykbcftaan! Wat razerny kan zulk eene eedle deugd verraan?
nt
Le Hemel, dierbre Held, vereeuwigc uwe dagen; Maar ’k voel hoe’t hart mywroegt, en eindeloos zal kna-Oni dat ik hunnen loop te trouwloos heb belaagt, (gen,nbsp;Le haat, die u vervolgt, heeft my ter v/raak gedaagtgt;
Meu
-ocr page 24-Men zogt een’ Moordenaar dien ’k heb belooft te wezen: Maar dees verrader, die gerechte ftraf moet vreezen,nbsp;Legt aan uw voeten.
Wreek, wreeku van’tgruuwzaamfeit, Stoot toe; fchenk my de dood die ik u had bereid.
Myn wrok heeft u te fel, te fchandelyk beftreden; Maar gy ontwapent dien door uw zagtmocdighedcn.nbsp;Laat uw gerechtigheid, myn ftraf bereiden, fny,
Snyaf den fnoodcn draad van myn verradery; (len, Laat my voor ’t billyk recht der ftrengfte vierfchaar ftel'nbsp;Op dat my ’t naberouw niet eindeloos moog’ kwellen.nbsp;Geen pyn, geen foltering, hoe ysl yk die me ook drukk’,nbsp;Of zy valt veel te zagt voor zulk een gruwclftuk.
Wat wederhoudt myn’ arm!
Fabriïids.
Dryf’tftaal hem door delenden. Bellizarius.
Laafaf, of dezen arm zal zynen moordcr fchenden.
Hy heeft de dood verdient door zyn gehaat befluit:
Maar zyn oprecht berouw vaagt zyne misdaad uit;
Nu hy zyn fchuld bekenten ’t fchelmftuk komt ontdekken, Zou’t rtraffeti van ’t verraad den val myns vriends verwek-Ik ben aan hem verplicht,ik fpreek zyn misdaad vry, (ken.nbsp;En wil niet dat dees daad hem ódit nadeelig zy.
Zo veel grootmoedigheid baart my een troostloos keven: Een ras verhaafte dood zal minder foltring gevennbsp;Aan dit bezoedelt hart, dan dat het zich, geftaag.
Door wroegingen vcrfcheure in ’t eindeloos geknaag.
Dit pryslyk naberouw doet uwe ziel geen fchade:
Gy wreektmy zelf, wanneer uw hart, door myn genade, Van ’t kwaad word overtuigt. Toon dan uw dankbaar-pn zeg, wie, nevens u,dienaanflagheeft beleidr. (heid,
Wie
-ocr page 25-:n:
sit,
en,
tel'
11.
len.
:en,
ek'
:en.
en:
Einde van het eerjle Bedryf,
Wie ïyn zy die myn deugd dit doodlyfconheil brouwden? Leontics.
Myn woord houdt my verplicht u zulks bedekt te houden. Bellizariüs.
^ie mynen vyand kent, my ’t doodsgevaar ontvouwt, En m/nen vriend wil zyn,zegt waar zich’tkwaadont-Leont lüs.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(houdt.
2o gy my dwingt, myn Heer, u alles te openbaaren, Eal die belydenis uw ziel noch meer bezwaaren;
Want byiildien myn mond u ’t groot geheim verklaart, Hebt gy my vruchteloos het levenslicht gefpaart;
Hy zoudt, met myn bederf, uw’eigen val doen ïpoeden, ^n my beletten u voor meer gevaars te hoeden;
He nyd,die u vervolgt,zou meer aan ’t woeden flaan, En u, ontwyfelbaar, nóch eerder doen vergaan.nbsp;Wrgun my dit geheim, met my, van hier te dragen.nbsp;En ftaak, om uwe rust, daar verder na te vragen.
V rees, evenwel, een Vrouw, en wacht u voor haar’ haat.
Bellizariüs, Alvares, Fabritids.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Bellizariüs.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Iaat.
^-'en Vrouw! Ik fchrik van’t woord dat hymyhooren Hoe teer haar hart ook zy, haar drift moet boven dry ven,nbsp;^3ar eens ontvonkten haat zal bnverzoenlyk blyven;nbsp;‘bchoon ’t offer van haar toorn gevelt legt door de Itrafnbsp;y^ert zy den wrok daarop noch met-zich in het graf.nbsp;yHaar ’k weet niet datmyn oog ooit Vrouwhier kwam tenbsp;ontmoeten,
Hje ik niet heb vermurwt met myne fchuld te boeten; 'f'e ik niet heb gevierd met eerbied en ontzag.
^at voorwerp kan het zyn dat my zó haaten mag ? p Hy, (Jie voor myn behoud zo dik wils hebt gellreden,nbsp;Hoon! aller vromen ftcun, komt my te hulpe treden!nbsp;Hyne onfchuld roept u aan ;gyzyt haarwyk,haar borg,nbsp;''lyn ziel geeft, onbefchroomt, zich over aan uw zorg.
14 De GROOTE BELLIZARI'ÜS;
EERSTETOONEEL.
WAnthonia , alleen.
elk een verborgen haat, wat wrede tierannycn» Doen myn onfchuldig hart zo veel vervolging lyën?nbsp;Moet ik onmeuschlyk zyn om ’t woeden van een Vrouw,nbsp;Tot nadeel van myn’ Held, en myn gezwoornetrouw?nbsp;Ik min; maar myne hoop leeft enkel in vertooning,
En Bellizarius verwacht vergeefs belooniiig ;
Zo ’k hem vertroost zoek ik zyn’ dood. O wrede wet! Wal onverzoenlyk hart heeft my die voorgezet?
Kan ik de dwinglandy der Keizerin verbreken ? (ken?-Haar gramfchap doovcn die aan ’t wraakvuur is ontftee' Van wlèr komt, onverwacht, diefchielykeommekeer ?nbsp;Ach! Theodora heerscht! Maar, Goónlzy haat noch meêr- ]nbsp;Zy wil Philippus, die haar driften vleit, behaagen, ]nbsp;En my verplichten hém myn weêrliefde op te dragen:nbsp;Doch, eêr ik daartoe kom, zal ik, veel liever Go6n! ]
tweede tooneel.
Va
Anthonia, Philippus. PhILI PPUS.
yfchrikt!...Hoe!Beeftuwhartalsikmyhiervertooiv Mag ik nóóit hoopen dat myn liefde uw ziel zal raaken’' ^nbsp;Anthonia.
Neen,neen, mynHeer,wil vry alk uw vervolging ftaaken Geloof, indien de min uw fchreden herwaard keert, ,nbsp;Dat ik gevoelloos ben voor ’t vuur dat u verteert;
Dat uwe vlam, altoos, myn’ afkeer heeft te vreezeH,
Verfchoon my zo ’k,hierïn, onmcnschlyk fchy n te wezen i- ¦ ’k Verkoor veeleer uw’ haat, zo my die viel ten deelnbsp;Gy toont vergceffche vlyt, uw zorg is my tc veel.
Bevry uw achting voor de fmet der dwinglandyën.
-ocr page 27-Stel uwe driften maat, ontlast u van uw lyën.
Hoe! Zoekt ge een andre wet dan u de rede geeft, ^^aar door gy buiten dwang en ongekerkert leeft?nbsp;^erheer die u verbeert, en neem ’t geweer in handennbsp;Uat ge in u-zelven vindt: ontv/yk de flaaffche banden.nbsp;Heb deernis met u-ielf op dat ge uw drift verkloekt,nbsp;Püt uit uw’ eignen bron, ’t geen ge ineen’ andreii zoekt.nbsp;PhI LIPPUS.
! Bellizarius mag meer geluk bekeven. Anthonia.nbsp;pntwyk decs plaats, myn Heer, of ik zal die begeven,nbsp;'t! 0°*^ ontwyfelbaar, wat hoop uw zinnen ftreclt,nbsp;¦J^ntik my zal ontflaan van ’t geen myn oog verveelt.
^-^'5 het geen ik haat, als ’t geen ik min, ontwyken. H ben my-zelf niet meêr; ik voel myn hart bezwyken;nbsp;'j? ^ Schuuvv zelfs den glans der Zon, de dag verveelt my.nbsp;et* Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Laat,
•j^aat, uit meêdogenheid, uit wraak, uitliefde of haat,
. My hier, in eenzaamheid, kan ’t zyn, myn’ ramp vermiii-' ‘ nbsp;nbsp;nbsp;dren.
En wyk uit myn gezicht zo gy my niet wilt hindrcn.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Phili'ppüs.
Wierdt ooit een Minnaar dus bejegent, dus onthaalt? Anthonia.
Vaarwel, myn Heer; ik ga, wyl gy noch langer draalt. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Philippüs.
ai ' nbsp;nbsp;nbsp;dees plaats, wyl gy ’t begeert, ontwyken:
.Maat myn gevoeligheid zal ik u haast doen blyken.
als ik mynen gloed in uwe traanen blusch, *erwacht myn wraak op u, of Bellizarius.
.eg
5 fr
hoogmoedige! ...Maar... Go6n! Zal niets myn’ ramp
ik de liVfHp nntwvli- Wnmt mv de hn^ïr nntmneten_
DERDE TOONEEL. Anthonia, terwyl Tbéodora verfcbynt,
Anthonia, nbsp;nbsp;nbsp;(verzoeten?
ik de liefde ontwyk komt mv de haat ontmoeten.
St‘
VIERDE TOONEEL.
Theodora, Anthonia.
E nbsp;nbsp;nbsp;Theodora. ^dring voedt;
en grootsch gemoed baart niets dan ’t geen verwon-IViyn trotfehe ziel rustnooitvoor zy haar wraak voldoet... Maar Bellizarius komt weder herwaard ftreeven...nbsp;Wacht u, Anthonia, zyn min gehoor te geven:nbsp;Weêrftreef de drift die u beheert om hem te zien :
Volg myn bevel op dat uw vlyt myn wraakzugt dien’; Of vrees de woede daar myn hart van is bezeten;
’k Zal u befpieden, en uw handling duidlyk weten.
VYFDE TOONEEL.
Anthonia, Theodora, ter zyde.
O nbsp;nbsp;nbsp;Anthonia.
al te ftrenge wet, 6 wrede tieranny,
O fmart, 6 bittre ramp, hoe fel vervolgt ge my! Helaas! Wat droefheid ftaat in zyn gezicht gefchreven!nbsp;Myn oog, weêrhou ’t gebruik u door Natuur gegevennbsp;Laat ons hem alle hoop tot heling van zyn fmart,nbsp;Ontzeggen met den mond, maar fchenken met het hart
ZESDE
Bellizarius, Anthonia, Theodora, ter zyde.
V nbsp;nbsp;nbsp;Bellizarius.
ervolgt, en met een hart zo vol van rouw als tede! Werpt ’s Perfen Temmer zich aan uwe voeten neder:nbsp;Hy hoorc uit uwen mond wat lot zyn’ ramp vergrootnbsp;En, tevens, ’t vonnis van zyn keven of zyn dood.nbsp;Indien gy myn bederf volkomen hebt befloten,
Zeg dan uit welk een’ bron myn onheil is gefproten;
’k^
-ocr page 29-Zal ’t lyden met geduld; gy weet, de zwaarfte flag ^an rampfpoed valt my ligt als ik u dienen mag;
Op welke wyze uw haat myn dood wil wettig maaken; Ik zelf zal dien voldoen, en nódituw wreedheidlaaken:nbsp;k Zal zelfs gelooven dat myn min zulks heeft verdient.nbsp;A NTHONI A.
Misdui myn woorden niet; maar neem die op als vriend; Myn koelheid is u nut, gy moet my eeuwig haaten;nbsp;Inien ge my bemint moet gy myn oog verlaten;
Want zo ’k uw vlam gedoog, en uwen aandrang ly, yerval ik, jegens u, in fnoó verradery:
•^oek, zonder óóit hiervan iets meer te willen weten,
O w heil, in my, vol moeds, te vlieden en vergeten; Denk dat myn ziel, op ’t hoogst, naar uw geluk verlangt,nbsp;En uw behondenis aan dees myn weigring hangt.
^ aarwel.
Bellizariüs.
Ontaarde, toef, en wil myn leet verzagten. A NTHONIA.
Uw hartstocht u te ontraan is geenszins u verachten ;
Oy hoont de vrieudfchap die ’k u toon, en... Maar ’k moet gaan.
Theodora, ter zyde.
Nu is myn hart gerust; zy heeft myn’ wil voldaan.
’ ZEVENDE TOONEEL.
Bellizarios, alleen.
^ - at Zeeman trof noch ódit, in ’tftilfte dergetycn, ~ulk een verwoede ftorm als my doet fchipbreuk lyën ?nbsp;.^at Landman zagzyn’oogst, zyne ingezaamdevrucht,nbsp;~oor ’t onweêr, dus, vergaan by klaareenheldrelucht?nbsp;N, echter , vind myn’ roem, gantsch buiten myn verwach.
Zulk een’ feilen flag bedreigt door haar verachting, onvermydlyk lot, dat my, terzelver ftond.
Zo veel cers verrykt, met zoveel mins doorwondt, Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 30-Dat myn gedachtnis fcheen in ’t zongewelf te lyven, Vernietig all’ myn’ roem: maar laat myn liefdeblyven!nbsp;Al biedge my een ryk met all’ zyn’ wellust aan,
V oor myn te fchoonen brand moet all’ dien glans vergaan. Maar ’k merk myn’ ramp. Zy is ’t, die naar myn’ val wilnbsp;Zy heeft Leontius tot myn verderf bewogen, (poogen jnbsp;Goón! Wat beledigt haar dat my zo fchuldig maakt!nbsp;Wat anders dan myn min die al te vinnig blaakt?
Geen brein hefeft den zwaai van ’t vrouwelyk verandren... ’t Is, echter, vreemt, na d’eed,gezwooren aanmalkan-Dat zy, dus haaftig, keert, van zo veel tederheids, (dren,nbsp;Tot d’allerfelllen haat; datzy, vol onbefcheids,
In my, ter neêr wil flaan het Altaar, opgedragen Aan haar’ vergoden glans. Wat hart lyd feller flagen !
ACHTSTE TOONEEL.
Jdstiniaan, Bellizariüs.
DJtisTiNiAAN. nbsp;nbsp;nbsp;(ontftaan,
e vriendfehap die my noopt, wier band , uit de Eer Den Knecht boeit aan den Heer, den Vorst aan d’ Onderdaan,
(Watfehoonervoorwerpzouzy, immer, kunnen vinden Om, door volmaakte trouw, aan haar belang te binden!)nbsp;De vriendfehap, zeg ik, die, tot u, myn zinnen keert,nbsp;En, met gelykc magt, in u en my regeert,
Stelt my de zuiverheid die haar betaamt voor oogen, Wyl ik, zo min als gy, de valfchheid kan gedogen.
’k Wil dat gy, dappre Held, en allcrtrouwfte vrind, O w plaats in myn gezag als in myn harte vindt.nbsp;Bekommert wie verdient dat hem worde opgedragennbsp;’t Italiaansch gebied, kome ik uw oordeel vragen.
Dees lettren van verzoek zyn my ter hand gellelt:
Ik wil dat uwe keur diaröver ’t vonnis velt.
Verkies wien gy begeert; zyn heil Haat in uw handen; Verdeel, gelyk my-zelf, ’t bellier van myne Landen.
Bel-
-ocr page 31-TREURSPE
BeLLIÉ AR lOS.
Deteeer, doorluchte Vorst, zo groot als ongemeen, Stemt weinig met den plicht uws dienaars overeen...nbsp;Just INTAAN.
^kommer u dés niet; voldoe Hechts myn verlangen; Die uwe Keur benoemt za! deze gunst ontvangen,nbsp;^aarwel, op dat uw (tem dit wit, alléén, volbreng’,nbsp;En myn verkiezing zich niet onder de uwe meng’.
PBELLtZARios, alleen.
ortuin! die my, dees dag, met Eer wilt overladen, Wat baat my uwe gunst, zo gy myn min wiltfchaden?nbsp;2y, zy is air myn heil! Maar laat ons, heden, ziennbsp;Wie, over ’t Roomfche-Ryk, alsHootdman,moet gebién.nbsp;|n dit gefchritte wordt Philippus voorgedragen....
|n dit is ’t Narees die dit eerampt wil bejagen....
dit Léondus. Wie moet, van deeze drie,
Pot zulk een’ hoogen rang verheeven worden? Wie ? De deugd van elk van hén verdiende, om niet te dooien,nbsp;Den teugel van dat Ryk te worden aanbevolen;
Dun trouw muntüit;zy zyn bekwaam,door raad en daad, wel in vrede^Is kryg, te zorgen voor den Staat.nbsp;*Dyn Item valt ieder meê, zy deelt in elks belangen,
En ik blyf, in dees keur, als in vertwyfling, hangen,.. ^en laat’ die dan aan ’t lot om niemand voor te (taan,nbsp;En, met onzydigheid, de hand aan ’t werk te (laan :nbsp;k Hoop dat het vallen mag op hém die myn viétorie _nbsp;Det meest bevordert heeft en deel nam aan myn glorie.nbsp;Welaan. Waarom getoeft, wyl alles is bereidt''
^yn hart moet zich ontdaan van deze onzekerheid,.. j‘C, Rome, zie wie ’c lot het voordeel van den zegetlnbsp;El ’t eind’ heeft toegellaan... Fot Narees is ’t genegen;nbsp;Fortuiu keert zich tot hém ; ’t is redelyk en recht;nbsp;wn deugd verdient noch méér dan he,n word loegelegt;nbsp;Et Üem in zyn geluk, ’t moet eeuwigduutGiid bly vsu rnbsp;B znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IDt
-ocr page 32-20 De GROOTE BELLÏZARIÜS;
Het vonnis van xyn lot xal ik hieronder fchryven... Maar, welk een xagte flaap beneevelt my ’t gezicht?nbsp;Zyn zoetheid ftreelt my ’t hart, en maakt myn zorgen ligt:nbsp;Dat hy myn rust dan kweek, die, door de ondankbaar-Van myne Anthonia, wordt met den voet getreden.(hedennbsp;’k Beveel my aan de Goón wier zorg my fteeds bewaakt.nbsp;Die weldoet kent geen vrees, wat ftormbui hem genaakt.nbsp;Hy zet zich tot Jlapen.
TIENDE TÜONEEL. Naroes, Belliz arids, JZapende,nbsp;Naroes.
Jï'ewoone pest van’t Hof, van alle kwaad het grootfte, Verteerende Eigenbaat, uw drift is de allcrfnoodfte:nbsp;Moordadig Staatsbelang, verderflyk gif voor ’t hart.nbsp;Eergierigheid, wat baart uw wellust wrede fmart!
Maar wat vertwyfeling doet myne zinnen fchroomen ? Wadröm geen’ moed betoont en tot de daad gekomen ?nbsp;Heeft my de Keizerin haar hulp niet toegezegt.^
Ja. Bellizarius, uw noodlot is beflecht____
Maar ’k ziehem.Watgeluk! Wiekanzyndoodbeletten, Nu hem de llaap bedwelmt ? Wie kan hem nu ontzetten ?
Dat hem de dolk dan tretf’____Maar myn manmoedigheid
Bezwykt; myn hart weêrhoudtden flag voor hem bereidt. Zien we éérst wat hy bedryft... Goón! watftaathicrge-fchreven!
’t Italiaansch bevel, door hém, aan my gegeven!
1 rouwlooze! zal uw hand hem Horten in het graf, Daar u de zyne zulk een trap van glorie gaf?
'c Is Narees dien ’k benoem, O ongemeene proeven V an zorg, die ’s Hemels magt gebruikt door myn vertoe-Zoude ik ondankbaar zyn na zulk een eedledaad? (venlnbsp;En plegen, tegen hém, dat gruuwelyk verraad?
Neen, Theodora, neen; met welk eene ongenade U w gramfehap my ook trefFe,uw wraak me ook overlade,nbsp;Zal, echter, (maar, nochtans, met een ver valfehte hand,)
Üy-Zélf die hem befprong hem zyn ten onderftand;
(Hy fcbryft op bet fmeekfcbrift.)
Z yn deugd verdient dit loon, ’t is ’t hoog bevel der Goden. Uit Staal toon’ hem ’t gevaar het welk hy is ontvloden,nbsp;^’’ie zynenvyand, dus, verplicht, en de Eer, dus, mint,nbsp;Verdient, wat kwaad hem dreig’, dat hy 7,ich veilig vind’.
D nbsp;nbsp;nbsp;JBellizarios, ontwakende.
e min dèiet niet alléén my na haar wetten hooren; Maar zelfs heeft my de flaap, naar ’t fchynt, zyn juk be-Men wordt,in beider net,ge vangen en verwart; (fchooren,nbsp;Maar deze luikt het oog, en de andre onifluit het hart,nbsp;Met welk een groot gezag de ziel ook is omtoogen. ..nbsp;Maar welk een naar tafreel vertoont zich voormyneoo-Uit Staal, my zo naby, op dit papier geplant, (gen?nbsp;^erbaastmy. ’kSta verzet. Wat fchrik heeft me overmant!nbsp;Een onverzetlyk hart, door haat en nyd gedreven,nbsp;Schynt, voor de tweedemaal, te mikken opmynleevcn.nbsp;Wat doodelyk gevaar bedreigt my meer en meer!nbsp;gerechte Goón! bevry my voor de derde keer!...
Maar welke lettren ftaan op dit papier gefchrcven!
Uit zal my, mooglyk, licht in zulk een raadzel geven. Wat leze ik! (Veldoen beeft voor flerven u behoedt.
U fnoode lagen die de deugd aan ’t Hof ontmoet!
En, lager. Frees een vrouw, en baar onzinnighaaten. Wel hoe! Moest gymyn hart, dus, in vertwyfling laten?nbsp;^erzwygt ge my den bron waaruit myn onheil fproot?nbsp;My? Twéémaal, op één’ dag, verwezen totdcdood?.nbsp;Uit Staal, hier neérgeplant, kan my te duidlyk leercnnbsp;Uat geen verworven roem ’t gevaar weet af te keeren;nbsp;^hoon my de Vorst verhoogt, en deel geeftaan ’t gebied,
. .^cêrhoudt, nochtans,Fortuin haar wreede treken niet; geeft, hoe groot men zy, ons duidelyke proevennbsp;“St haar ligt vaardigheid ons, hédilig, kan bedroeven:nbsp;Maar zo die ’t weldoen mint geen’ ramp te fchromen heeft,nbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is
-ocr page 34-«2 De GROOTE BELLIZARIUS;
Is ’t noodloos dat myn ziel in ongerustheid leeft;
Die nimmer iemandhoondbehoeftgeen’hoontevreezcn; De deugd zal ’t woedend lotver'andren doen van wezen^
TWAALFDE TOONEEL.
JüSTINIAANj BeLLIZARIOS.
HJustiniaan, nbsp;nbsp;nbsp;(vrind?
eeft Rome, door uw keur, een Opperhoofd , myi' Bellizariüs.
Ja, Vorst; en Narcis is ’t dien ’k ftel in dat bewind. Maar wyl ’k hen alle drie gelyk achtte in uw Staaten,nbsp;Heeft myne onzekerheid de keur aan ’t lot gelaten:nbsp;Doch toen dit was verrigt ben ik in flaap geraakt:
En zie, wat me is ontmoet wanneer ik was ontwaakt' JüSTlNIAAN.
Goón! wat gezicht! Wie is ’t, die u na ’t hart durft Is u de Schelm bekent ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fteken ?
Bellizariüs.
M y is niets meêr gebleken* jOSTim AAN.
Men onderzoek’ wie ’t is, op dat hy zy geftraft.
Geef u aan niemand bloot voor ’k u heb wraak vcrfchaft. Bellizariüs.
Een onbevlekt gemoed is meêr dan honderd Wachten-Het onheil, my bereidt, zal ik, vol moeds, verachten. Ly dat ik Narees toon’ wat gunst hem ’t lot-bewees.
J OSTINIA AN.
Neen, toef', begeef my niet.
Bellizariüs.
Vrees niet, wyl ’k-zelf niet vrees-
DERTIENDE TOONEEL.
L» J-oet Bellizariüs, in zyn gelukkiglle uuren,
De wangunst van den nyd, die hem belaagt, verduuren'
EU
-ocr page 35-En is hem zulk een’ hoon in myn Paleis ontmoet!
O Hemel! Weldoen heeft voor fierven u behoedt.
En, lager. Vrees een Vrouw, en baar onzinnig haaten. Wie mag het zyn die, dus, in woede is uitgelaten?
Wie is ’t, die hem vervolgt, en na zyn’ val durft ftaatl? Men ïoek ’er na. Wie ’t zy, het is met baar gedaan.nbsp;Maar door wat achterdocht wordt myne ziel gedreven ?nbsp;'t Verzwygen van haar’ naam doet my, inwendig, beeVeti.nbsp;Zou Théodora... Goón! Zou ty • door haat geport,nbsp;Gedoogen dat haar hart, dus, vuil bezoedelt wordt!nbsp;Zou myne Gemalin, zó heimlyk, durven woeden,
Lat zy myn’ vriend belaagt! Moetik van héir vermoeden Lat zy verdelgen wil myn fterkfte Staatspylaar,
En, daar ze my bemint, hém Horten in gevaar!
Neen, men vertrouw zulks niet. .. Hoe’t feit ook zy ver-borgen,
Ik zal ’t ontdekken, en voor zyn behoudnis zorgen; Zyn leeven is het myne, en zulk een gruuweldaadnbsp;Dreigt my zo wel als hém, ja zelfs den gantfchen Staat.
VEERTIENDE TOONEEL.
Theodora, Jüstiniaan.
W’’ nbsp;nbsp;nbsp;Theodora.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zen?
at zorg verftoort de rust van uw groothartig we-
Een blinde toorn, met recht in myn gemoed gerezen. Hy, die beleedigt is,,en ’t voorwerp,’t welk hemtergt.nbsp;Niet kent, blyft aan ’t verraad ten prooi dat zich verbergt.nbsp;Leesj dit gefchrift zal u van alles oopning geven.nbsp;Theodora.
Hoe! Bellizarius! Waar heeft die voor te beven?
Maakt hem een Vrouw bevrcèst? „ Is Narees trouweloos ! „
1) O neen I ” Die ftorm is zwak, en duurt een korte poos.
Jos-
-ocr page 36-JOSTINIA AW.
Een Vrouw, door razerny ontvonkt en dol te moede, Is meer te duchten dan des felften vyands woede;
Doch, hoe men hem belaage, ’k zal zyne onnozelheid Behoeden, trots den florm dien de ondeugd hem bereidt;nbsp;Wie ’t zy, die tot dien flag zyn vroomheid heeft verwezen,nbsp;En tot dien hoogen trap van moedwil is gerezen,
’k Zal toonen, door de ftraf die zulk een feit veri’ent, Hoe lief my ’t Iceven is van myn’ getrouwften vriend;nbsp;Ik zal myn naadfte bloed, myn eigen Kroostnietfpaaren,nbsp;Indien ’t my zulk een’ hoon en harteleet durft baaren.
Ja zelfs myn Gemalin, is haare drift zo fnood, Verdryven uit myn Hof, of ftraffen met de dood.
VYFTIENDE TOONEEL.
O nbsp;nbsp;nbsp;Theodora, alleen.
nzalige Echtgenoot, durft gy een flaaf meer achten Dan my, uw wederhelft? Wat fmaad moet ik verwachten!nbsp;Geeft ge een ver'achtlyk menfeh, ten trots der huuwlyks-Meêr plaats in uw gemoed dan zelfs uw Gemalin ? (min,nbsp;Weg, eerbied, w^eg, ontzag, 1 aat ons die magt verfoeijen.nbsp;Het dreigen kan méér haats dan bloode vrees doen groeijen.nbsp;Vergeefs betreed myn voet den Kcizerlyken troon,
Zo ’k my niet wreken durf van dien ondraagbren hoon. ’k Wil oniifhangkly k zyn; en heeft myn ziel te fchroomennbsp;Dat my, om zyne dood, de Rykstroon worde ontnomen,nbsp;Het hcerlchen zonder magt is noch veel erger kwaad,nbsp;En ’t ondergaan valt zoet zo zich de wraak verzaadt.
ZESTIENDE TOONEEE-
Theodora, Philippus.
P nbsp;nbsp;nbsp;Theodora.
hilippus, dat uw wrok zich met den mynen huwe; Zy hebben één belang, en myne wraak is de uwe:nbsp;Hoop niet, indien uw .arm uw’ Medeminnaar fpaart.
Dat
-ocr page 37-Uat ódii Anthonia ïich voor uw Min verklaart;
Hun beider hart is één: ftel allen fchroom ter zyde, Êevorder uw geluk, ftraf hém die ’t lang benydde.nbsp;Philippüs.
Heze aanflag is te (tout, de vyand veel te groot:
Hoch om Anthonia ontzie ik itraf noch dood;
Hy (treelt my n fmart met hoop. Wat hulp kan ik u bieden ?
ZEVENTIENDETOONEEL.
Nar CES en Leontius in bet verfebiet; Theodora, Philippüs.
TN A R c E s , tegen Léontius
oef; ’k zie de Keizerin: laat ons haar hier befpieden. Theodora.
Vrees niet: doorftoot hem ’t hart; zo lang ik adem Iiaal 2al ik u hoeden, zelfs ten trots van myn’ Gemaal.nbsp;Philippüs.
Hoe verr’ dit opzet ga, de drift kan my verwinnen;
’t Bevordren van uw wraak herftelt myn hoop in’tmin-En wyl die-beiden my bewegen tot zyn’ val, (nen, Moet Bellizarius, ten fchrik van ’t gantsch Heelal,nbsp;Hoor dezen arm vergaan.
Leontius.
O woede!
N ARCES.
O razernyë!
Theodora.
Henk waar gy toe befluit, op dat hem niets bevryë:
toe; Léontius en Narees hebben my Uezelt'de trouw belooft; maar hun verraderynbsp;Heeft my bedrogen. Beef, zo gy me, als zy, durft hoonen..nbsp;Philippüs.
iJe bloode vrees kan nóóit myn moedig hartbevvoonen; k Zal niet alleen uw wraak, myn grimmigheid ten zoen ,nbsp;Up ’t voorwerp van uw’ haat: maar ook op hén voldoen.
B j nbsp;nbsp;nbsp;Le-
-ocr page 38-Leontiüs.
Voorkomen wy dien flag, verdubblen we onïe fchreden, Laat ons, aan ’s Keizers vriend, dit nieuw gevaar ontleden.
ACHTIENDE TOONEEL.
Theodora, Philippüs.
W nbsp;nbsp;nbsp;Theodora.
elaan, ik twytel niet aan uw beleid noch moed, Anthonia is u, zo gy myn’ wensch voldoet:
Verwacht myn gunst daarby: vlieg,doe hen-allenfneeven.
P H I LI p p lï s.
Ik zal u van myn trouw de klaarde blyken geven.
negentiendetooneel.
K nbsp;nbsp;nbsp;Theodora, alleen.
om, Cezar, kom, en zie hoe veel myn haat verricht. Verdryf my uit uw Hof, beroof my van het licht;
Dat u dc huuwlykstoorts niet tneêr in de oogen fchyne ; Maak uwe wraak gereed: maarvrees,vooraf,demyne;nbsp;Wie, in zyn grootsch beftaan, voor d’uiiflag is beducht.nbsp;Smaakt, zelden, van zyn hoop de lang gewenschte vrucht.nbsp;Laat ons, met ramp op ramp, myn’ vyand overflroomen,nbsp;Te niet gaan, of myn wraak haar doelwit doen bekomen.nbsp;Ik derf het licht met vreugd, zo hy word ómgebragt;nbsp;De heerschzugt,die my noopt, lydt geen bed wongne magt;nbsp;Laat vry uw hoog gezag myn Majelleit beftryden,
Ik zal, veeleer, de dood dan eenen Meefler lyden.
En, nóóit, my van de drift die my beheert ontflaan. Voor ik zyn giorie-zon, met hém, zie ónder gaan.
Einde van bet twede Bedryf.
*7
treurspel.
EERSTE TOONEEL.
Het is nacht.
Men boort gerucht van wapenen. Philipphs TOfert Narces m Leontic’s, met den zabel af,nbsp;Bellizauius komt hem te hulp. Narces en Léon ¦nbsp;tius worden verdreven.
DP HIL1 p p n s. nbsp;nbsp;nbsp;(dagen,
e Hemel hoede uw, deugd, en rekke uw leevens-Al waar’ ’t ook dat ik.zelf die, immer, dorst belagen. De duifterheid der nacht heeft my van ’t fpoor geleidt.nbsp;Bei,LIZA Rius.
Het lot heeft u gercdt, en my deze eer bereidt:
De fchandlyke euveldaad, hier, tegen u, bedreven,
Is, door des Hemels hulp, een’ andren keer gegeven, Philippus.
Tot welk een dankbewys verbindt gy uwen Slaaf?
Wie is ’t die my verplicht ? Wat prys, wat gift, wat gaaf...
B E L L I Z A R 1U S.
Ik diende u zonder loon, ’k begeer’t zelfs nooit na dezen; De erkentnis is genoeg die gy my hebt bewezen.nbsp;Weldadigheid verfchaft zich-zelf den fchoonftcn prys.nbsp;Philippus.
Myn zinnen zyn verrukt door zulk een deugdbewys. Dat dit gefteente u dan,ten minftc, Ifrekk’ ten teekennbsp;Der zuivre dankbaarhe'd u door myn hart gebleken.
13 E L L I Z A R 1 o S.
Welleevcnhcid begeert eat ik u zal voldoen.
Philippus.
Vaarwel, dat u de Goón, gelyk my-zelf, bchoên, TWEEDE TOONEEL.
Het wordt dag.
IB E L LI z A RI u;s, alleen. k heb zd wel geveinst dat niets hen is gebleken:
Die wéldoet kan de gunst des Hemels niet onbreken. En ’t geen ik hier beftoiid heeft my geen fchaê verwekt:nbsp;Maar denken we aan’t geluk waartoe myn noodlot ftrekt.nbsp;Camilla, uwe hulp deedt my myn wenfehen boeten,nbsp;En myne Anthonia, bedektlyk, my ontmoeten;
Haar goedheid heeft, dees nacht, gedoogt, op uwe beê, My te onderhouden en te trooften in myn wee.
DERDE TOONEEL. Bellizariüs, Alvares.
HAlvares.
eeft de afgefproken tyd n zyne gunst bewezen, Myn Heer.^
Kan zulks myn vriend niet uit myne oogen lezen ? Ontwyfelbaar, vermits ndóit meer verwondering,nbsp;Nödit zoeter dwaling ’t harte cens Minnaars onderging.nbsp;Haar, daar ik niets dan haat en afkeer van dorst wachten.nbsp;Tot wie ik my begaf met zwoegende gedachten,
Die myn' befchroomden gang verhaastte of llil deedt liaan, Vondt ik met de armen, ter omhelzinge, openftaan;nbsp;Het vriendelykst onthaal,een gunst, nooit recht volprezen,nbsp;Ontmoette ik op den troon van haar bevallig wezen.
’t Is Theodore, in ’t eind’, die, door ’t verwoed beleid Van haar verkropte min, myn’ ondergang bereidt.
Goón! Welk een dolle drift, wat wreed belang heeft, hc-Dc Keizerin vervoert om uvv''bederf te fnieden(den, BeL'LIZARIUS.
’t V uur ’t welk Philippus kweekt, ja, door haar Majefleit, Eerlang, ten huuwlyks buit, die fchoone is toegeleit,nbsp;Heeft haar zó verr’ gebragt. Ik twyfel niet, de laagennbsp;1'ot mynen val bereidt zyn ’t wit van haar behaagen :nbsp;Maar ’k ly, veelcér, de dood, de felfte en wreedlle pyn,nbsp;Dan van Anthonia zo fnood berooft te zyn :
Ik heb, op dat myn heil myn rampen op zou wegen,
a
I
E
5
I
C
E
gt;!
t
ft
Ci
ft
ft
treurspel. nbsp;nbsp;nbsp;29
Zo veel, door myne bede, op baar gemoed verkregen, Lat wy, al fchryvende, onze onwederftaanbre min,nbsp;Bedektlyk, zullen voén met onverzetbren zin;
Zo toornen wy den haat die ons geluk wil krenken. Laat my allëén om daar, met ie ver, aan te denken,
Op dat ik, dus, vol voer ’t geen ik verfchuldigt ben, En haar myn harte ontvouw door een gezwinde pen.nbsp;Hy zet zich tot fcbryven.
VIERDE TOONEEL. Bellizarios,fchryvende, Philippus.
ZPhilippds.
ie Bellizarius. Nu kan myn haat hem llachten, 1) En voor myn’ minnenyd gewenschte wraak betrachten,nbsp;j, Wyl niemand van zyn’ Wacht hem voor myn’arm be-Bellizarius.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vrydt...
Ooón! onderftcun myn vlam , hoe haar de haat beftrydt!
), Doch, of misfchien ’t geluk op zyne zy mogt hellen ), Dien ik behendigheid en list in ’t werk te Hellen...nbsp;Bellizarius.
Js, myne Anthonia, nooit zal myn min vergaan! Philipp us.
1) Op welk een wys vang ik het best myn’ toeleg aan ?.., Bellizarius.
Myn hart legt in deez’ brief, zy zal daar klaar in lezen, ¦^ch! Mogt dit eenigzins haar bittre fmart genezen!nbsp;Philippus.
1) Zo ’k hem myne eerbied toon, door ’t kusfen van zyn ’) Weêrhoude ik zynen arm, en hy is overmant, (hand,nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{Tegen Bellizarius.)
Ooorluchtig Held, die door ’t Heelal word aangebeden, l^fchermer van den Troon, en Cezars Hcerlykheden ,nbsp;Ledoog dat ik het vuur van myn verlangen blusch’,nbsp;gun my uwe hand op dat myn mond haar kusf’,
^at eindloos zegelmerk van duizend heldendaden.
Bel-
-ocr page 42-3fgt;
BeLLIZ A RIUS.
Dit ’s door te grooten lof myn’ voorfpoed overlaadcn. Het heerlyklte eerbewys is, dikwils, niet dan fchyn:nbsp;Doch uwe omhelzing zal my, altoos, dierbaar zyn;nbsp;Indien de vriendfchap ons kan aan malkaar verbinden,nbsp;Ben ik daartoe bereidt, gy zult my vaardig vinden.nbsp;Rysöp, myn Heer.
Philippds.
,, Welaan... Maar welk een fchittrend licht! „ Is dit niet myn geftecnte, of fcheemert my’t gezicht?nbsp;„ Zou hy het zyn die my behouden heeft in ’t leeven ?
„ O ja, hy is ’t.
Bellizariüs.
Hoe nu! Waartoe wordt gy gedreven? Wat wil dit zagt gefprek, dat zo vertwyfelt is?
PHI LIPPOS.
Het doodelykst gevaar wordt uw behoudenis'.
Ik voel myn razerny in diep ontzag verkeeren;
De woede die my dreef ziet zich, door u, verneéren ; Mya hart hezwykt, en all’ myn wangunst is te niet;nbsp;Myn hand belaagde uw hart welks deugd zy hulde biedt;nbsp;Ik boet, met waar berouw, de ünet van myn gewisfe;nbsp;Ja, ’k was aw vyand: maar’kzwigt voor de erkentenisic.nbsp;In quot;t midden van ’t geweld des wreedften overlast,
Boeit my de dankbaarheid aan uwe vriendfchap vast. Bellizariüs.
Ontdek my 't fnood geheim om ’t onheil af te weeren. Philipp os.
Gy doet den felften haat in zuivre trouw verkeeren ;
De Rede die myn woede ontzenuwt door haar’ maat, Maakt my uw’ groottlen vriend in ’t midden van ’t verraad. ..
Op dar uw geest,in ’teind’,aan twyfling worde ontheven..-Ik fchenk u wederom ’t geen gy my hebt gegeven ;
En deze wroeging die, op my, haar werking doet, Toont u hoe elke daad haar biliyk loon ontmoet,
In ’t eind’ begryp ik u; ’k heb geen meer lichts van nooden; Uw toeleg is geweest my hier te komen dooden:
En deze diamant, welks glans uw oog vertzaagt,
Spaart my het leevenslicht, voor lang, door u, belaagt. Philippus.
o ja, myn Heer, ’k beken’t, ik heb uw deugd beleedigt,. En’t voegtuw’ arm, die my noch kortling heeft verdeedigtnbsp;En voor de dood behoedt, dat hy zich wraak verfchaft’.nbsp;En my ter nedervell’ door lang verdiende ftralF’;
^0 zultgy’tgantschHeelal myn fnoode fchuld vertoonen, En fteeds uwe achting doen in elkers harte woonen:nbsp;Uochfchenktgemy, op nieuw, het leeven, dierbre Held,nbsp;zal, uw deugd ten dienst, die elk de wetten Helt,nbsp;Oees neêrgebogen Slaaf, zulks, tegen alle laagennbsp;yan zyn gevleide min, tot uw behoudnis, waagen.nbsp;k Verfoei my-zelf, ’k verwensch,ja,vloek myn leevenslot.nbsp;Myn liefde, inynen haat, myn’ rang, myn (faatsgenot:nbsp;jk zal de gramfehap van een vrouw, met moed,weêrftre-Ên, nódit, het minst gehoor aan haar bevelen geven, (ven,nbsp;Bellizarios.
Wie is de wrede vrouw die my dit leet verwekt ?
Eiw misdaad is geboet zo gy haar’ naam ontdekt.
|k heb belooft, myn Heer, haar, nooit, te zullen noemen. Maar wie vermoedt gy dat u, hier, ten val durft doemen ?
Wie ? Is ’t Camilla ?
j nbsp;nbsp;nbsp;Neen; tot zulk een fnoodbeflaait
E haare ziel te zwak, te veel bevrydt van waan.
V nbsp;nbsp;nbsp;Bellizarius.
E ’t Murfia?
j. _ nbsp;nbsp;nbsp;Geenszins; vermits haare eedlc zeden
driften van den haat nóóit in haar’ boezem leden.
I nbsp;nbsp;nbsp;Bel-
-ocr page 44-Mint ge my ?!
Bellizarius.
Olinde ?
Philippüs.
Ze is te oprecht, om haaren bloedverwant ’ Te dreigen door den flag van een verwoede hand.nbsp;Bellizarius.
Is’t dan Anthonia?
Philippus.
Hoe! Zy ? Uwe uitgelezen ? Bellizarius.
De Hemel my behoê, zou ’t Théodora wezen?
PH ILIPP ÜS,
Vaarwel.
Bellizarius.
Gyzwygt?... nbsp;nbsp;nbsp;-
Philippus, nbsp;nbsp;nbsp;I
Ik zeg u alles.
BeLLIZ ARIUS.
Philippus.
Zou ’t voorbeeld van de deugd ontbloot zyn van waardy?
Bellizar iüs.
Geef my dan klaarder blyk.
Philippus.
Ik heb niets meêr te ontdekken.
E nbsp;nbsp;nbsp;Bellizarius, alleen.
n ik moet myn verderf niet meêr in twyfel trekken; ’t Bedwingen van zyn tong toont my genoeg, wat kwaad,nbsp;Wat ramp my wordt bereidt van Théodoraas haat.nbsp;Klaag ik den Keizer dit,zo zal ’t zyn fmartvergrooten,nbsp;Of flechts eene ydle hoop aan myn gezicht ontblooten,nbsp;Wat teergevoelig hart heeft, óóit, geloof ontzegtnbsp;Aan ’t voorwerp zyncr min dat hem aan ’t harte legt?nbsp;Wat deel een vriend ook hebbe aan onze gunst bekomen,
Nóóit
h
K
E
E
ï
1
t
I
II I
’J
t
II
E
/
2
E
I
I
I
TREURSPEL. 33
Nddit wordt een Gemalin haar plaats in’t hart benomen. Maar,’k zie hem. ’k Zal,in fchyn van eene diepe rust,nbsp;i Hem, droomend’, doen verdaan het geen my is bewust,nbsp;i En, als of ik ontzag myn vyandin te noemen,
Tot myn behoudenis, haar fnoode woede doemen.
Hy gelaat zieb te Jlapen.
ZESDE TOONEEL.
? BEtLIZARIÜS, JOSTINIAAN, NaRCES.
HN ARCES.
et optoer, groote Vorst, verdubbelt zynen loop, Tot ftuiting van ’t gevaar heb ik geene andre hoopnbsp;Dan een verhaaste hulp, op dat uwe Adelaaren ^ren.nbsp;i De drift van ’t Volk weêrftaan,en ’t onweêr doen bedaa-. Ik wacht op uw bevel, wyl ’t, dus, gefchapen ftaatnbsp;Dat ik, met rede, ducht of ’t reeds niet is te laat.nbsp;JOSTlNIAAN,
f l ’k Zie Bellizarius: hy flaapt: en hem te ontwaken Uit dees gewenschte rust, zou my aan’t harte raaken;
? Ik fluimer hier met hém; die zyne ftilte ftoort Beledigt my metéén, wyl my zyn deugd bekoort.
! Al had het gantsch Heelal myn’ ondergang gezworen, Zo lang ik, door zyn’ arm, zie mynen zetel fchooren,
! Trotfeere ik allen ramp; hoe ’t Volk ook blyft verzet, j Het moet, zo dra hy fpreekt, gedwee zyn voor myn wet.nbsp;Laat, ondertusfehen, al wat nodig is teftellen:
Ik zal hier mynen vriend in zynen flaap verzeilen,
En, als hy is ontwaakt, my voegen naar zyn’ raad.
Om zorg te dragen voor ’t belang van mynen Staat.
ZEVENDE TOONEEL.
Jdstiniaan, Bellizarius.
O'JUSTINIA AN.
glorie der Natnur en de eeuw waarin wy leeven. Die, boven menig Vorst, moest zyn ten Troon verheven,
34 De GROOTE BELLTZARIUS;
Indien men all’ het heil, veroorzaakt door uw trouw, 'En ’t nut van uwe deugd, naar eisch vergelden zou.nbsp;Van wadr ge ook wezen moogt, en uit wit bloed ge-booren,
Gy zyt een Hemelgaaf tot wéldoen uitgekoren ; Vermits het hoogfte goed in ’t goddelyk gelaatnbsp;Dat ons, door u, befchynt, gelyk gezegelt Haat.
B E L LI z A RI ü s, als of by droomde.
Heb ik voor u verbeert, ondankbre Théodore, nbsp;nbsp;nbsp;(re ?
Den Ganges, den Euphraat, op dat me uw hand doorboo-En heb ik, immer, iets bevordert of bedacht Waar door ik heb verdient dat gy myn’ val betlracht?nbsp;Wat wellust vindt gy dan in ’t korten van myn keven?nbsp;’t Is ’t uwe méér dan ’t myne, ik zal ’t u overgeven.nbsp;JOSTINIAAN.
Hy droomt.
BeLLIZAR IDS.
Heeft myn gemoed, welks grond men fteeds doorlas, De plichten dóit verzaakt die ’t u verfchuldigt was?nbsp;Dan is uw toorn gcgrondt en doet my wettig,ftervennbsp;Maar laat my, vóór myn’ dood, Vorstin, die troostnbsp;verwerven,
Dat ik myn misdaad weet, zo wordt, met eigne hand, U w grimmigheid ten zoen, my ’t daal in ’t hart geplant,nbsp;J USTINIA AN.
De droom is een tafreel der innerlyke tochten Die ’t menschdom, iu den flaap, aan hun belang verknoch-Doch hy verraadt de ziel wanneer hy, los van aard, (ten:nbsp;Haar diep gepeins ontdekt en, zorgloos, openbaart.
De waarheid, wakende in zyn hart, door flaap befprongen, Heeft, tegen.zynen wil, hem ’t groot geheim ontwrongen:nbsp;Maar nu hy de oorzaak noemt van zyn’verborgen nood.nbsp;Zal ik hem, door myn zorg, behoeden voor de dood;nbsp;Wie zyn bederfbedoelt ftaat my, met hém, naar ’t keven...nbsp;Men luistre verder... Maar, ’k hoor iémand herwaard ftre-'Befpieden wy wie ’t is; laat ons ter zyde treên; (vei?nbsp;Na ’t geen hy heeft gcdroomt, laat ik hem niet alléén.
ACHT-
-ocr page 47-35
BellizARius, Theodora, Jüstiniaan,
haar befpiedende.
WT H E o D o R A. nbsp;nbsp;nbsp;(oogen
at zie ik ? Welk tafreel vertoont zich voor myne ’t Bellizarius ? En ben ik niet bedrogen}
Hy is bet zélf. Hyflaapt. Welaan, myn ziel, gryp moed; Bat zich uw haat verzoen’ door’t plengen van zyn bloed.nbsp;Wy zyn alleen, geen hulp kan zyne dood verhoeden.
P wraak, bellier myn hand om óp zyn borst te woedea. t Geen de overtraagdfte vuist, vergeefs, wierdt afgevergt,nbsp;2al myne razerny, te lang door hem getergt,'nbsp;m ’t einde zélf beftaan, om ééuwig te doen fprekennbsp;Yan ’t geen een Vrouw vermag wanneer zy zich wil wre-
By Iterve..... nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
Zy voil hem doorjleken,
Jüstiniaan, wederbondt en ontwapent baar. Ontaarde 1...
Theodora.
Go6n!
Jüstiniaan.
Beef.
Bellizarius, als verbaasd.
Hemel!
J ÜSTINIAAN.
Weet gy niet
Bat deze jonge Held,gelladg,my by-zich ziet?
Bat, door de oprechtfte zugt die, immer, ’t hart kan raaken, Ben éénen Argus hier blyft voor den andren waaken?
buiten ’s Hemels zorg, die (leeds hem gade flaat, :^yn oog, wanneer hy flaapt, nóóit zynen wacht verlaat ?nbsp;^yn lyfsgevaar is ’t myne, en die hém durft belaagennbsp;Verwekt zyn evenbeeld tot de yslykfte onweersvlagen.nbsp;Wie zich aan ’t beeltenis zyns Meesters durft misgaan,nbsp;^an ook aan’tvoorwerp-zelf, daarna, zyn handen liaan;
C ï
-ocr page 48-En als uw razerny myn’ halsvriend wil vernielen, 1’racht gy,tcr zei ver tyd,niy , nevens hém, te ontzieleinnbsp;Theodora.
Uw Majesteit...
J ü S TINI A A N.
Zwyg ftil, beteugel uwe tong, Verfchoon de W'oede niet die hem naar ’t leeven dong Jnbsp;Uw misdaad blykt myklaar,ja,dievanfchynteontbloO'nbsp;Verdubbeltuwefchuld,endoetuw ftrat'vergrooten; (ten,nbsp;De konstnary der 1 ist, om’t recht, daar door, te ontgaan,nbsp;Doet, méér dan ’t misdryf-zelf, myn grimmigheid ont'nbsp;Theodora.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ftaan.
Het recht wil dat ik fpreek.
JüSTINIA AN.
Neen; ’t wil dat gy zult zwygen; Ik zie rechtvaardigheid' u, door haar roede, drygen;
Ik weet hoeveel de vlek van zulk een gruweldaad, Myn Majesteit misdoet, en, nevens h4ar, den Staatinbsp;Dees Held vloog,om myn’ roem, langs d’ommekringnbsp;der Aarde,
Als medgezel der Zon, wier loop hy evenaarde;
Hy flikkert,aan myn Hof,met zulk een’ heldrenglans. Als ’t licht van Febus-toorts aan ’s Hemels hoogen trans.nbsp;Eln gy durft uwe woede, op zo veel deugds, doen bly ken ?nbsp;Op zulk een Slaaf des Staats, den Vader van mynRyken?nbsp;Den Zuil van mynen Troon? Myn’ trouwften boezem'nbsp;Het proefftuk der Natuur dat ieders harte wint? (vrind ?nbsp;De heilzon van den vreê’. Den fchrik deskrygs? Wien*nbsp;waarde,
Als deEer van onzen tyd,air de Aard’ verwondring baarde? Maar uw gemiste haat Waagt, geiyk gy ziet,
Den Afrikaanfche leeuw, wiens oog nooit rust geniet; De onnozelheid durft vry en onbekommert llapen;
Des Hemels hoede en zorg, zyn haar een fchild en wapenj En, om haar deugd te ontflaan van allen overlast,nbsp;Wierdt uwe boosheid-, door myn byzyn, hier verrast. ^
Ik
’tl
ba
Itt
bi,
’k
ba
Ik
5ti
Ot
M
b:
'k
b
§
;ii’
TREURSPEL. 37 |k ïweer, by ’s Hemels vuur, en, by dat zelfde leeven,nbsp;* Welk, voor zo groot een’ haat, zo groot een heil kan ge-Lat,zo iiiyne eigene Eer myn’arm niet wederhielt (ven,nbsp;’t llrafFenvan’tmisdryf, waartoe ge, ontzint, vervielt,nbsp;^^it Haal... Maar ’k zal de drift van mynen toorn verzag-‘en,
k Wil niets dan ’t geen my voegt en vorstlyk is betrachten: ^Och , echter, op dat my niet toegerekent word’nbsp;immer, ’t heilig recht door my is opgefchort,nbsp;peef ik u óver aan de wet van myn vermogen;nbsp;zal haar’ ftrengen eisch voldoen voor ieders oogen,nbsp;wegen, blindeling, uw fchandelyk beftaan,
^tn, door gerechte ftraf, dit misdryf te overlain.
n;
Al zou ik, dezen dag, om mynen vriend te wreken,
My, met myn Gemalin, in ’t uitterfte onheil fteken. Myn Lyfwacht, myn Gevolg----
NEGENDE TOONEEL.
Hg
L^ontids, Narces,Philippds,Alvares, Fabritius, Bellizarios,Jüstiniaan,nbsp;Theodora, Lyfwacbten, Gevolg.
IS'
Beelizar lus.
n? ¦ nbsp;nbsp;nbsp;PI
n? ' nbsp;nbsp;nbsp;„ v_y Hemel, wat is dit?
n' nbsp;nbsp;nbsp;Hoe fluit myn zorg de drift die zyne ziel bezit ? ”
i? nbsp;nbsp;nbsp;Justiniaan.
n* Pït ftriks de Keizerin worde uit myn Hof gedreven;
is onw'aardig hier ten Troon te zyn geheeven.
Ie? A Verftoot haar, en verbreek de banden van den Echt;
heeft haar’ Staat verbeurt, zy lyd die ftraf, met recht: ¦t; Pat alle vorstlyk Eere en rang haar zy benomen;
Men voere haar te rug van waar zy is gekomen; n; ^Och met gering Gevolg, ontbloot van allen pragt.
Hi
een, toef; ik wil, vóóraf, gelyk my zal betaamen, C 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De
' y, Narees, ftel, terftond, haar in'naars vaders magt.
De woede vail haar’ nyd, voor elks gezicht, bcfchaainengt; En toonen hoe myu zorg op de eere en glorie letnbsp;Van hém die ’t gantsch Heeia! doet leeveiinaar myn wet.nbsp;Leontius, ga heen, laat hier te voortchyn haaiennbsp;Detceknen des gebieds; de deugd moet zegepraalen.
Léüntius met eenig Gevolg binnen»
TIENDE T O O N E E L.
JüSTINIAAN, BeLLIZARIOS, ThEODORA» Nakcfs, Philippus, At.vares,nbsp;Fabritiüs, Lyfwachty Gevolg.
O nbsp;nbsp;nbsp;Theodor a.
woede, 6 razerny, behoedt my in deez’ nood, „Bevry my van dien hoon door een verhaaste dood!”nbsp;JnSTlN 1 AAN.
De wil des Hemels, ’t licht der Vorsten hier beneedeni V olgt de onverwrikbre wet van ’s noodlots vaste Ichredeu»nbsp;Brengt d’allerhoogften berg tot d’allerlaagften val,nbsp;Verheft, in zyiie plaats, het kleinfte en laagfte dal.
En houdende,onvermoeit,de weegichaal in de handen, Schenkt by de deugd, op aard’, zyn dierbaarfte onderpan-’k Zal u zó hoog doen itaan dat gy de feis der dood (den*nbsp;Zelf overftappen zult in d’allerhoogften nood;
Ja, dat de vruchtloosheid van u te ftaan naar ’t leeven, Den haat braveeren zal, en allen nyd doen beeven,nbsp;Verdeden de, metu, myn’ Staat en, myn gezag,
U, door de ondankbaarheid, onthouden tot dcez’dag i Zo hoog als ik waardeer uwe onverwinbre krachten,nbsp;u w moed en dapperheid, zal élk U moeten achten;
All’ ’t heil van Cézar komt uit uwe deugden voort.
en,
vet.
en,
len,
en,
ELFDE TOO NE EL,
L E o N TI o s, met de tekenen des gebieds,] dstiniaan, Bellizariüs, 1 heodora, Narces,nbsp;Philippüs, Alvares, Fabritiüs,
BJüstiniaan.
ezit den hoogen rang die u, met recht, behoort.
En op dat zelfs, vooru, den alleiftoutften fchroome, Nlaak ik u Opper-Heer van ’t wydberoemde Rome:nbsp;Aanvaard, door deze helft, den Keizerlyken Staf,
En heersch, benevens my, waar ’k,immer,wetten gaf. Neem'aan....
Bellizarios.
Grootmoedig Vorst....
JüST IN IA AN.
Dit weigren kwelt myn zinnen; U w hant doet hem meêr Eers dan u Fortuin deedt winnen;nbsp;’k Schenk u geringer gift dan my myn’ plicht beveelt;nbsp;Want, loonde ik u naar eisch, ge ontvingt dien on verdeelt.nbsp;Dit voorhoofd, dubbel waardall”tvorstlyk welbehagen,nbsp;Moet, nevens uwe hand, verheevne teeknen dragen ;
' Dees lauwer, dus verdeelt, zal ’t gantsch Heelal doen zien, Hoe ’k u, benevens my, all’ ’t Aardryk laat gebiên.nbsp;Bellizariüs.
Myn Heer,gy wilt uw’ Slaaf te groote gunstverëeren. JüSTINIAAN.
Schoon u ’t geluk dit fchenkt, noch fchynt het u tedeeren; Sla ’t oog op uw verdiende en myne eergierigheid.
Tot meêr verzekering Van ’t lot u hier bereidt.
En dat ik ’t woord niet breek, u door myn’ mond gegeven, Zal ik myn gantfche 'Heir naar uw bevel doen leeven;
Al ftrekte ’t my tot fchaê, tot ramp en ongeval,
Ndch wil ik dat uw wil onfehenbaar heerfchen zal.
Bei.-
Bellizariüs.
Moet, om zo klein een dienst, iny zo veel Eers gefchiedenf Ik Imeek uw Majesteit....
JnSTINIA AN.
Neen, heersch.
BeLLIZ ARIÜS.
’k Zal dan gebieden:
Doch in uw byzyn, Vorst.
JUSTINI AAN.
Begin.
Theodora.
„ Go6n! Dit onthaal
„ Bevangt myn ziel met fchrik : myn tong ontbreekt haar Justin’lAAN, tegen Bellizarius. (_taal.”
Spreek.
Bellizarius.
Wyl uw gunst begeert dat ik myn Ryk beginne, Dat uwe Gemalin, myn wettige V^orftinne,
Door haare afwezendheid dit Hof dan nooit ontbloot’
V an’t licht waar door’t,zd lang,zyn’heldren glans genoot; Hoe fel haar haat ook zy , ik heb haar dien vergeven,nbsp;Dat door die-zelfde zugt uw ziel worde aangedreven;nbsp;Schenk haar uw gunsten weêr, denk dat haar zuivre gloednbsp;Alleen u waardig is, en dierbaar wezen moet,
En dat uw Slaaf, een licht geteelt in duistre naarheid, Niets dan de fchaduwe is van uw volmaakte klaarheid.nbsp;Sta dit my toe, myn Heer, wyl ’k aan die deugd erkenn’nbsp;Dat ik, van uwe hand, het dierbaar maakzel ben.nbsp;JüSTINIA AN.
Hoe zeer myn hart weêrftreeft deze onderdanigheden, Strekt my uw wil een wet die ’k niet wil overtreden;nbsp;Genoeg is ’t dat uw arm, uw wys bellier en raad,
Die ik erkennen zal zo lang myn’ Rykstroon Haat,
Zo hoog u heft in top dat ieder moet belyden (den, Hoe zelfs geen enklen wenfeh u , vruchtloos, kan ongtly-En dat die drift van hém dio ’t meest na glorie haakt.
Niet
-ocr page 53-TREURSPEL. 41 Niet hooger ftygen kan, ten 2y hy ’t zonlicht raakt.nbsp;Verzoenen we ons, Mevrouw : myn gramfchap.is ver-Laat, laat het zelfde lot ons alle-drie verëenen: (d weenen:nbsp;Vergeven we aan elkaar de driften van ’t gemoed.nbsp;Theodora.
Ik fchaam my dat niyn hart zo fchandlykheeftgewoedt. Ik heb zyn’ roem benydt: Maar’k moet zyn deugd beminnen ;
2yne edelmoedigheid vermeestert myne zinnen;
Ik fchenk hem myne gunst, en zwigt voor ’t naberouw. „ Maar dat hy echter beev’ ”
Bellizarids.
’k Zweer u myn hulde en trouw. JüSTINIAAN.
Welaan, laat ons de vrucht van zulk een zege fmaaken, En deze nieuwe keur aan ’t Volk bekent gaan maaken,nbsp;Op dat het zich verheuge, in ’t heil dat ons ontmoet.
Bellizarids. nbsp;nbsp;nbsp;(fpoed?
Wat Slaaf wierdt, dó't, op aard’, verhoogt met zulk een’ Gy, die my, uit het llyk, zo heerlyk hebt verheeven^nbsp;Fortuin, bepaal uw gunst eér zy wordt afgedreven.
Einde mn bei derde Bedryf,
VIER-
-ocr page 54-42 De GROOTE BELLIZARIÜS;
E E R S T E T o O N E E L.
Theodora, Camilla.
N nbsp;nbsp;nbsp;Theodor A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fdriet,
een, neen, Camilla, ’k zoek geen troost in myn ver-Dan dat de ichicht des doods myn woedend hart door-fchiet i
Het fmeulend vuur des haats, gevimon naar bloed te dor-Wordt, zelden,uitgedoott na’teens is uitgeborsten; (Hen, ’t Geftadg verdubbeld kwaad maakr hart en ziel berooit.nbsp;Die eens myne achting kwetst verzoent myngramichapnbsp;nóöit.
Dat my myn Echtgenoot zo fchandlyk heeft verbannen, Doet mynen geest de boog der felle wraakzugt fpannen.nbsp;Acht gy my moedeloos ? Wel hoe ! Met wat gelaatnbsp;Wilt gy dat ik weêrÜa den hoon van zulk een’ finaad.^nbsp;Camilla,
Nu gy genaê verwerft van hem dien gy dorst hoonen, Is de oorzaak van het kwaad een vrucht van zyn wrfcho-Zo, tegen zynen wil, d’e fmaad u is gefchiedt, (nen;nbsp;En hy, met hart en ziel, u zynen byftand biedt,
Kan dan een fchaduwe van fchuld hem noch belasten. En zulk een woedend vuur beftaan hem aan te tasten ?nbsp;Of, verre van uw gunst aan hern te zien belleedt,
Hem ftraften voor een zaak waarin hy niet misdeedt?
Theodora. nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Schoon hy, voor fmaad en hoon, my tracht zyn hulp te bic-Kan, echter, zulk een daad niet zonder fchuld gefchieden. Zo my die gunst gebeurt door eenen onderdaan,
Heeft hy, fchoon hy ’t niet denkt, zich, tegens my,misgaan. Camilla.
De haat maakt iUes zwart,en durft de fcboonüe daaden Bevlekken, zo die fmet zyn gramfehap kan verzaden.nbsp;Maar welk een’ zekren weg wordt uwe wraak gewaar.
Om
-ocr page 55-Om u, ten twedemaal’, te hoeden voor gevaar } Theodora.
Na ’t woest geweld des haats, en all’ de bittre galle Die ’t vrouwlykhartefpuuwt, haar gramfchap te gevalle,nbsp;Heb ik niy voorgeftelt, oin my van hem te ontllaan,nbsp;In ’t listig minne-net 2yn deugd te doen vergaan.
’k Za! door de konstnary der allerfnoodlle treken,
In zyn gevoelloos hart den felsten brand ontüeken: Door lietFelyk gevlei,daar ’t wreedst gemoed naar hoort,nbsp;Hem lokken in ’t verderf dat, reeds, hem k wam aan boord.nbsp;En kan ik in zyn hart geen wederliefde Itichten,
'k Zal dan, door eeiiigblyk,hembyden Vorst betichten. Een dierbaar onderpand verwekk’ zyn’ jongsten nood;nbsp;Zo triomfeert myn haat door zyn gewislé dood.
Dat uw voorzigtigheid myn zorg dan eevenaare,
En, dit myn harts geheim, aan niemant openbaare,
Hy komt. Vertrek. Myn oog verwin hem tot zyn fmart.
Camilla. nbsp;nbsp;nbsp;(hart!
Wat wrede onmenfchlykheid bewoont bet menlchlyk
TWEEDE TOONEEL.
Theodora,Bellizarius, willende te rug treden.
GBeLLIZ ARIÜS.
o6n!....
Theodor-a,
T oef, myn Heer. M yn drift heeft my te verr’ gedreven, Toen ik uw deugd belaagde, en toelag op uw keven:nbsp;Maar de edelmoediglieid van uw oprecht gemoednbsp;Zal my een voorbeeld zyn in vóór en tegenfpoed.nbsp;Bellizarios.
Die niemant haat kan, ligt, vergeven en vergeten; Kwel door die zorg, Vorstin, niet langer uw geweten.nbsp;Theodora.
Gelyk, aan ’s Hemels' trans, de vroege dageraad Een donkre of heldre wolk vertoont op haar gelaat.
Kan ook de drift van ’t hart, of haat of vriendfchap baaren. Gun dat, hici öp, myn mond- zich nader mag verklaaren.nbsp;Herinnert ge u hoe vaak, in minzaam onderhoud,nbsp;Voorheen,ons hartsgeheim zich,weérzyds,heeft ontvouwt?nbsp;En hoe de minnegloed , om mynen ramp te kweeken,nbsp;Door de oogen van myn Nicht uw zinnen doende ont.nbsp;fteken,
De koelheid heeft verwekt waarmeê ge, alleen ter vlucht, Met weêrzin,’t oor verleende aan myn geneegne zugt?nbsp;Goón! Ik herroep vergeefs die heuchlyke oogeublikken.nbsp;Bellizariüs
,, Wat hoor ik! Wil haar list, door liefde, my verftrikken ?” Uw vorstlyk bloed, Mevrouw, en uw geducht gelaat.nbsp;Vervulden, fteeds,myn hart met eerbied voor uw’ ftaat.nbsp;’k Heb u myn diep ontzag: maar, nimmer,min doen blyken;nbsp;’k Dorst, nödit, door ydie hoop, uw’ rang veröngelyken;nbsp;’k Wist, dat ik. naakende die hemeltoorts, tot ftraf.nbsp;Niet anders wachten kon dan een doorluchtig graf,
En dat'een onderdaan zich-zclven moest bedriegert.
Die ’s Keizers Arend, ddit, te boven durfde vliegen.
O neen, Justiniaan myn Meester, uw Gemaal, Verdiende, alléén, den prys dier fchoone zegepraal,
En om zyn kruin met zulk een lauwerkrans te omgeven, Heeft hy dien eedlen buit zich-zelven toegefchreven.nbsp;Helaas 1 Wat konde een Slaaf, als ik,dóit anders doen,nbsp;Dan u te aanbidden en eene ydle hoop te voên ?
Met wat gelaat zou hy zich , ddit, voor ’t volk vertoonen , Die zynen opper-Heer, zó ftout, had durven hoonen?nbsp;Te meêr, na hem het lot den onwaardeerbren fchat.nbsp;Dien hy in u bezit, reeds opgedtagen had?
Die tot zó hoog een vlucht zich-zelf ddit durft begeven, Zal zich, met Ikarus, te jammerlyk doen fneeven.nbsp;Theodora.
Zo de ongelyke min niet in haar wenfehen flaagt,
Is ’t, echter, zéker dat ze, inwendig, ’t hart behaagt; Vernoegl zy niet, zy eert; en fchoon alle uwe werken
Nooit
-ocr page 57-Nooit tyn uit min ontdaan, ry doen u, echter,merken Wat naauwe eerbiedigheid haar neiging met zich draagt;nbsp;En wordt zy niet beloont, zy wordt,voor’t minst,beklaagt.nbsp;Ik heb, ’t is waar, getracht, door grimmigheid gedreven.nbsp;Tot wraak van deze min, u, heden, te doen fneeven:nbsp;Doch uw zagtmoedigheid delt, heeden, my de wet.nbsp;Ach! Zie wat bang gezucht my, thans,de fpraak belet.nbsp;Ik heb, vergeefs, myn lot dit onheil roegefchreven:
Dat vuur, door u ontvonkt, zal, nóóit, myn hart begeven. Befchouw my, zie my aan, en troost myn tegenipoed.nbsp;Belliz ARIOS.
„ 6 Goón! Bcfchermt myn deugd en onderfteunt myn* Ik heb het los geval kloekhartig durven hoonen, (moed,nbsp;De woedende Océaan dandvastigheid betoonen,
’k Heb, zonder fchrik, my-zelf gedort in allen nood, Geflagen in den wind gevangenis en dood :
Niets heeft my, öóit, vertzaagt om op myn’ roem te letten. En zoude een laffe drift myn vroom gemoed befmetten ?nbsp;Dat hoê de Hemel! Neen, myn Keizer, neen, Mevrouw,nbsp;Ik-zelf kan wel vergaan. Maar, nddit, myn deugd nochnbsp;Ik acht my fel gehoont indien men durft gelooven (trouw.nbsp;Dat ik myns Meesters Eer, zo fchandly k, zou verdooven.nbsp;Theodora.
Wyl myne ontdekte vlam niets op uw hart verricht,
En gy dandvastig blyft in ’t volgen van uw’ plicht,
Zy biedt hem etn borstjuweel aan.
Ontvang dan dit gedeente, op dat ik u doe blyken.
Dat uw gedachtnis, nooit, uit myn gemoed zal wyken. Aanvaard dit borstjuweel, en toon, door deze daad.nbsp;Schoon ik niet word bemint, dat ik niet word gehaat:nbsp;Gedoog dat u myn hart dit onderpand mag fchenkcn.nbsp;Om, dus, na myne dood, aan myne min te denken.
’k Zal fterven van verdriet, zo dra me uw oog begeeft; Myn ziel bez wykt van rouw; maak dat haar kragt herleeft;nbsp;Verzagt, door deze gunst, myn onverdraagbaar lyden.nbsp;Neem'aan ... Neem'aan, myn Heer....
Bel-
-ocr page 58-46 De GROOTE BLLIZARIUS;
Bellizarius bet gefcbenk afterende doet baar hetzelve ontvallen.
Hoe! Doet gy ’t my ontglyden? Is u dit teeder blyk, Barbaar, ló weinig waard,
Dat gy ’t,verachtlyk, hoont, en leggen laat op de aard’? Ach! Dat, voor ’t minst, uw band,in zyne plichten vaardig ,nbsp;Om ’t my weer aan te biên, zich zo veel gunst verwaardig’.nbsp;Ontzegt ge my dees beê ?
Bellizarius.
Dit is een godlyk pand,
Dat, nóóit, ontwydt moet zyn door eene onwaarde hand ; U , thans, dees hulp te biên, waare u verachtlyk hoonen jnbsp;Eene andre, die zulks voegt, moet u dien plicht betoonen.nbsp;Anthonia!......
DERDE TOONEEL.
Anthonia, Theodora, Bellizarius.
O Theodora.
fpyt! Ofchande! Obittrepyn! Bellizarius, geeft Anthonia, bedektelyk, een brief.nbsp;Neemaan, Prinfes.
Theodora.
„ Moet hy, dus, ongevoelig zyn! Bellizarius.
Dit dierbaar borstkleinood is, Ih èks. Mevrouw ontgleden; ’t Voegt niemand meêr dan u haar hier te hulp te treden:nbsp;Vol voer uw’ plicht. ,, Myn brief is haar ter hand geftclt:nbsp;„Ontwyken wy den Itrik van ’t fchaamteloos geweld.”
VIERDE TOONEEL.
Theodora, Anthonia.
THEODOR A.
y doet hem, duidlyk, uw gedienstigheden blyken. Anthonia.
Moet ik vertoeven, en, in mynen plicht, bezwyken ?
The-
-ocr page 59-47
Theodora.
Zyn dit de kwellingen daar gy zyn min door tergt? Antbonia wil den brief verbergen: Tbéodoranbsp;wordt zulks gewaar.
Maar wat wil deze brief dien gy, met zorg, verbergt? Anthoni A.
Mevrouw...
Theodora.
Dees tegenlland wekt my tot razernyc. Weerftreef my niet. Geef hier... Vertrek.
A NTHONIA.
O dwinglandyc!
VYFDE TOONEEL.
Theodora, alleen, na den brief gelezen te
N nbsp;nbsp;nbsp;hebben.
u ben ik van zyn lot meestres. Wyk, bange vrees, ’t Geval ontwapent hem, wyl ’k, uit dees lettren, leez’nbsp;’t Geheim Van zyne min en innigfte gedachten.
Als ik ’er ’t minstaan denk mag ikmyn wraak betrachten. Het opfchrift meldt geen’ naam:dees brief is ’t,die hemnbsp;Betichten by den Vorst van fnooden minnegloed, (moetnbsp;Als of hy , fpooreloos, tot dertelheid gedreven,
Aan my, zyn Gemalin, den inhoud had gefchreven;
Ik zal, door myn geklag, myn zuchten en getraan, Hém die myn’ roem verdooft den dood doen ondergaan.
ZESDE TOONEEL. JüsTiNiAAN, Theodora.
WJüsTiNiAAN. nbsp;nbsp;nbsp;(ken?
at damp belet den glans uws aanfehyns door te bre-Wat zuchten loost uw borst,vcrzelt vantraanenbeeken ? Hoe ! Heeft uw vyand, die zich, willig,heeft verneêrt,nbsp;E)c driften van uw’ toorn niet uit uw hart geweert ?nbsp;Theodora.
Helaas! Door all’ ’t verdriet datmy ,byna,doetfnceven, Is’tmeonbekent,myn Hecr,wat antwoord ik moet geven.
Ge-
-ocr page 60-Gebie dat my het ftaal den boezem open rukk’,
Op dat men, diarïn, leez’ myn fmart cn ongeluk; Het zal, veel klaarder dan myn tong, u openbaarennbsp;Wat ramp mynziel vermoordt,wathoonmeis wedcrvaa-O Hemel! Kan hefquot; zyn dat dlles wat ik ly’, (ren.nbsp;Dat air myn wanhoop, fchrik, vervolging, razernynbsp;En haat op dien Barbaar, door wraakzugt aangedreven,nbsp;De toeleg van myn hand op zyn doemwaardig leeven,nbsp;Myn gruwel voor zyn’ naam, zo veel verloorne rust,nbsp;Zo veel geween, gezucht en uitgedoofde lust,
U , nimmer, door het oor, de ziel heeft kuunen raaken,
Om dien verrader.....
Toef, wil die vervoering Ifaaken, Befchouw,v(5(5rgy zyne Eer door zulk een lastring krenkt.nbsp;Of wel uw ongeluk zo groot is als gy denkt;
Weet dat wy aan dien Held op ’t naauwfte zyn verbonden, En dat ik hem zó waard als nodig heb bevonden ;
Ja, dat ik all’ ’t belang van Gade of van Gemaal,
Tot zyn verdeediging, u niet voor de oogen maal’.
De fchrik zyns naams alleen ftrekt my tot praal en luister, Dat dan uw taal zyn’ roem, zyn glorie niet verduister’;nbsp;Hy is, van myn gebied, den fterkften Staatspylaar;nbsp;Indien hy wordt vervolgt loopt ook myn rust gevaar.
Ik voel myn zugt, voor hém, gelyk voor u, ontbranden; Gy zyt myne Ega, hy is de Eer van myne Landen.nbsp;Theodora.
Gerechte Go6n! Wat vriend, wat (leun voor uwen Staat Vindge in een’huichelaar dieu, zdfchelms, verraadt!nbsp;Helaas! Wilt gy uw rust het onderst boven keeren,
Of rampen doen ontllaan die u noch meerder deeren.!* Haal op uw’ hals, veeleêr, zyn vyandfchap en haat;nbsp;Schuuw, vlie een vriendfchap die van valschheid zwangernbsp;Schoon gy, door zyn bedtyfen vyftienjaargeKrygen,(gaat.nbsp;Door alle uws vyands magt den ondergang te drygen.nbsp;Nóóit iemand had misdaan,is, ’t geengy, thSns,beftaat,
49
Gekwetfte Majefteit, en, teffens, hoog verraad.
O Hemel ! ’k Heb, te lang, zyne ongebondenheden, Zyn fpoorelooze drift verzwegen en geleden;
Ja, tegen dank, gefmoort wat my op ’t harte lag: Maar door des Hemels hulp komt dlles aan den dag;nbsp;Hy wil u, rnet zyne Eer, all’ uwen roem ontrukken.nbsp;En, van zyn zegepraal, de fnoodfte vruchten plukken.nbsp;Zie.hier wat my ontroert en llerven doet van fmart;
De fpyt, die my verfcheurt, verteert myn zwoegend hart; Dees brief, dewyl myn tong de fpraak zich voeltontbre-Melde u den gro.nden hoon die dólt uis gebleken... (ken,nbsp;Zy gelaat zicb te bezwyken.
JusTiNiA-iVN. nbsp;nbsp;nbsp;(zwykt;
Wat zegt gy! Hoe! Mevrouw.. Maar, Hemel! zybe-Haar wezen derft den blos waarmeé ’t zyn’glans verrykt! Helaas 1 Hoe redde ik haar ? Waar toeft haar Hofgezinne ?nbsp;Dat iemand nadre.....
ZEVENDE TOONEEL.
JusTiNiAAN, Theodora, Camilla.
Camilla. orst....
Behoe de Keizerinne;
at
t!
Zy zwymt; haar hart verflaauwf.breng haar in haar vertrek: Zorg dat dit toeval haar geen nieuwen ramp verwekk’.
ACHTSTE TOONEEL.
FJustiniaan, alleen.
ortuin, hoe wordt uw rad geiladig omgedreven!
’t (s Bcllizarius wiens hand dit heeft gefchreven;
En 't opfcnrift. zonder naam, toont me een geheimenis ; Ik merk zulks, tegen dank; maar zien wy wat het is.nbsp;Hy leest
Heeft
„ Wanneer ik dacht myn val u lief te moeten wezen,
-ocr page 62-JO De GROOTE BELLIZARIUSj „ Heeft my uw dierbre hand verwittigt van myn’ nood;
„ iVj aar ’ i ^een de zoetste hoop my, ddit heett aangewezen,
„ Is my veel minder waard dan zulk een fchoone dood.
„ Wat fchaad hct aan myn hart, in uwen boei begraven, „ I e fterven door ’t geweld van oogen of van hand ,
„ Indien ’t moet op den wenk van deze laatfte draven,
„ Zo wel als op het licht dat in uw voorhoofd brandt ?
De Blixem, wreker van de magten hier om hoog, My treffende in het oor, en vallende in het oog,
Het algemeen verderf, N atuur door ’t lot befchooren; Zou myn verbaast gemoed met minder fchrik doorbooren,nbsp;Dan ’t geen my , heden, blykt. Hy die nööit vrees bezat.nbsp;En door eene enkle gunst op mynen Zetel trad,
Die zich vernoegde een’ffeun van myn gezag te ftrekken, En air ’t vertrouwen van myn hart kon tot zich trekken,nbsp;Die allen pragt verwierp uit eerbied voor myn kroon,nbsp;Bezoedelt en verkragt myne Eer door zulk een hoon!nbsp;Hy die nooit ftaatzugt had, buigt voor de minnenetten!nbsp;Hy weigert mynen Staf, en wil myn Bed befmetten !
Ik moet onfterflyk zyn zo zulk een’ overlast Myn dagen niet verkort en door de dood verrast.... 'nbsp;Die plichten, my betoont, dat roepen om den vrede,nbsp;Zyn ’t al te klaar bewys van’t onheil’t welk hyfmeedde;nbsp;Zyne ondcrwerping-zelf, en die vergiffenis,
Verzogt voor myne Gade, is niet dan min, gewis. Wat fuf ik? ’t Is genoeg: ’k Verban all’ ’t medelyden.nbsp;Zyn dood moet my voldoen; zyn ftraf is niet te myden;nbsp;’k Ly zelfs geen enkel woord tot zyn verdeediging;
De fnoodheid blykt te klaar van dees beleediging.
Maar....
NEGENDE TOONEEL.
EeLLIZARICS, JrSTINIAAN.
Eb E LLIZ ABIÜS.
' cr derCezars, fchrik van allen die u hoonen, Helaas! Wat koelheid is ’t die my uwe oogen toonen?
JüSTINIAAN.
„ Vergeefs, ómedely, weérllreeH ge myn befluit;
,, De i'chande van myne Eer wischt alle vriendlcbap uit. Bellizarios.
Wat kan die teedre lugt, mya V orst, in u doen fmooren ? Hoe' Weigert gy my ipraak ! En wilt ge niy niet hooren!nbsp;Wie heeft my, in uw hart, dien wederzin bereidt?
J n S TI N I A AN.
Gy maakt te veel misbruik van myn genegenheid. Bellizaruis.
Indien, met zulk een fchuid, myn ziel zich ddit belaadde, Zo tpreek myn vonnis uit, en fchenk me uwe ongenade.nbsp;Ik roep den Hemel-zelf tot myn getuigen; 'k zweernbsp;Dat myne onnozelheid u nódit misdeedt, myn Heer,nbsp;Dat zy zich (leeds oprecht en deugdzaam zal gedragen,nbsp;Al dreigde ’t gantlch Heelal haar met de felste plaagen.nbsp;Gy weet zulks, groote Goftn, en hoort myn reden aan.nbsp;JüSTINIAAN
n Gezichte boete ’t kwaad het welk het heeft begaan.
TIENDE TOONEEL.
KBellizabios, alleen.
om, wisfelvallig lot, volvoer uwe ongenade;
Dat alle uw’ tegenfpoed zich op myn fchoudreii iade! Waar ben ik? Leef ik noch, of is 't met my gedaan?
Gezichte boete 't kwaad bet welk bet beeft begaan! Goón Wat geheimenis verbergt zich in dit drygen !nbsp;Niets dan het los geval dat mc, éérst, zo hóóg deedt (lygen.'nbsp;Het is een wufte vrouw, wier onllandvascigbeid.
Hem, die zy ’t hoogst verheft,den laagften val bereidt, En, van haar wankei rad, geheel ter neer doet rukken,nbsp;Om op zyn hals te la^n een reeks van ongelukken:nbsp;Maar; wyl ’t dus is, welaan, betoonen wy gedult,
En laat ons ondergaan te lyden zonder fchuid.
Ik heb, iltoos, voldaan aan myn geringde plichten;
En gun deze offcrhaiide aan 't lot dat my doet zwichten:
-ocr page 64-Al wat my overkomt is ’t eind’ van myn verdriet.
Myn val is thdns beftemt; doch dat ontroerd my niet; Ik heb alle Eere en (laat, van ’s Keirers hand bekomen,nbsp;Gelyk een leen . niet als belooning aangenomen.
Wat voordeel ons de gunst der Vorsten, immer, biedt. Wc ontgaan,hoe groot wc zyn, den wil van ’t noodlot niet.nbsp;Hy, dien ’t het iiicest bemint, is niet dan flyk ca aarde.nbsp;En blyft, in zynen dienst, een niet van geener waarde,nbsp;De glorie die ’t ons biedt is niet dan Huivend zand,
Dat, met den minde wind, verwaait aan’tbarreHrand; Geen magt, hoe hoog zeook zy, die ons niet kan ontgly-Wyl al wat Herflykismoetzwigtenmetdetyden ; (den,nbsp;Het hemelfch blyft, alléén, ontflagen van de dood,
V an tydsvermengeling, eh allerhanden nood.
ELFDE TOONEEL.
Bellizarios, Philippus, Lyfwacbt.
IP H I L I P p u s.
k kom, met angst cn druk, die myne ziel beknellen, U , Bellizarius, een droevig lot beftellen ;
Een lot dat my van rouw, byna, bezwyken doet;
Wyl ik, op Cezars last, u hier verzeekren moet;
Dat ik uw degen cisch is my van hem geboden.
Bellizarius. nbsp;nbsp;nbsp;(den,
Hoe! ’t Geen, in zynen dienst, voor niemand heeft gevlo-Het moedig Oosten heeft doen buigen voor zyn w'et, Zich baadde in ’t vorstlyk bloed, daar ’t nóch van isbe-fmet,
En , meer dan honderdmaal, zyn’ vyand kon vervaaren, Zou dat een onderdaan, een droeven vriend bewaaren?nbsp;’k Geef’t niemand dan hém-zelf; dat onwaardeerlyk pandnbsp;Is maar alleen gefchikt voor zyne of myne hand.
Zyn plaats moet heerlyk zyn, zal ik het overgeven.
TREURSPEL. 53 TWAALFDE TOON EEL.
JUSTINIAAN, BeLLIZARIUS, PhIUPPOS, Leontius,NarceSjFabrïtio s^Lyfwacbt.
DJ USTI N I A A N.
oor my is dit gebod u, hedea, voorgerchreven. Bellizarids.
Daar is het; En het valt nóóit beter üit myn hand Dan aan de voeten van des waerelds otiderftand ;
Want zyn vermogen heeft by ’t u'.vc geen gelyken. Welaan, vertrap het vry. Laat uw verachting blykennbsp;j:\.an ’t achtÜe wonder daar de waereld van gewaagt,nbsp;Welks kragt, zo menigmaal,uw vinnen heeft behaagt:nbsp;Zo ’t kwalyk heeft gedient, verwyt her zyne Ichandc.nbsp;JüsTiNiAAN, 'zegen Pbilippus, hem een papiernbsp;overgevende.
De uitvoering van dccz’ last (tel ik aan uwe handen. Belljzarius.
Prins, aller vroomen hoop, en aller boozen Ichrooin, Die, met de hooge Goón, de waereld houdt in toom,nbsp;Die, door uw magt, beflist de menfchelyke zaakeu,nbsp;Indien ge, om onderfcheid in Itraf en loon te maaken,nbsp;Uw oor ontfluiten wilt, Ita my dan, heden, toenbsp;Dat ik, in dit gevaar, myne oufchuld blyken doe.
Uw bülykheid, betoont in alle uw doen, voordeezen. Zal my, gelyk ik hoop, hierin, niet tegen wezen;
Hebt gy gehoor vergunt aan myu befchuldiging,
Dat myn verweering dan door beide uw ouren dring’. Myn nederigen Ifaat, myn flecht armoedig leeven.
Had my veel méér gedient, meer nuttigheids gegeven, En meêr myn ziel gevleit dan zulk een Itygeriiig,
Waar uit ik, thans, helaas! ten afgrond nederdriug’; Dus iemand goed te doen is ongenadig wezeu ,
En ’t ysfelyklle lot zyne eigne ziel doen vreezen;
Zo moordt de Krokodil, als haar ’t getraan ontwringt; Dus, de Aspis in ’c gebloemte, en, alszy lieifiyk zingt,nbsp;D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De
-ocr page 66-De looie Meremin. Gelooft gy ’t kwaad vermoeden? Wie is, óóit, yrygeweell voor’t onverzoetilyk woedennbsp;W aarineê de haat ons dreigt? Ach 1 Heeft dat vuil gedrocht,nbsp;In ’s vroomften Prinfen Hof dan t6 veel uitgewrocht?nbsp;Wiens deugd wierdt niet belaagt dooi Ichelmen, door verraders ?
Heeft hun bedrog niet reeds gewoedt by onie Vaders? Myn Vorst, hoe fnel, hoe klaar hetoogeens Keizers ziet,nbsp;Het pylt, alëvenwel, die diepe gronden niet,
De Hemel kent éiks hart, wat ook daarin mag ryzen. Maar, zeg my wat myn fchuld of misdaad kanbewyzen.nbsp;’k Had kunnen duizend lleên, door mynenarm verplet.nbsp;Waar’ ’t, óóit, myn’ wil geweest, doen luistren naar mynnbsp;w'et:
Maar ’k minde 't recht ló veel,zd weinig den verrader. Dat ¦ óóh een Kind zó v eel kon zorgen voor zyn’ Vader,nbsp;Wyi 'k alles deed voor u, en anders niet voor my,nbsp;Dan, Itecds, getrouw te zyn aan cwe heerfchappy.nbsp;Geen Vorst is langer Vorst, zo dra zyn hoog vermogennbsp;D: onnoozicn overgeett aan d’ongegronden loogcn.nbsp;Hoe! Lydt gy, hcde-n breuk in uw zagtmoedigheid?nbsp;En is, voor n.y, géén recht, ht^e zeer my nc onfchuld pleit ?nbsp;Waar anders moetik zulks, dan aan uw voeten, wachten?nbsp;Ach ' C czar, zie my aan , laat u myn beé verzagten.nbsp;Noem my, voor’t minst, myn fchuld,eêrgy my doet ver-Ik zal beht uden zyn door my dit toe te liaan, fgaan;nbsp;Wil ntyn icchivaarc-iging, ondanks den nyd , voltooijen.nbsp;En, haast u niet, zó licht, uw maakzcl uit te rooijen.nbsp;Justiniaan Leontius, Narees en Fabritius binnen.
DERTIENDE TOONEEL. Bellizarius, Philippcs, Lyfwacbt.
HPhilippus.
elaas! Geen medely komt zynen ramp te baat!
IjELLIZABlUS,
Myn Meeller, wat is dit, dat gy my, dus, verlaat?
Hoe
-ocr page 67-Hoe! Stort ik,vruchteloos, vooru,mynbittrekJagten W ie zkï, nu gy niet wilt, myn hulp, inyn heil betrachten ?nbsp;Maar wyl, voor mynen Vorst, myn klachten ydelzyti,nbsp;Bidde ik, 6 Go6n, u aan tot ligtnis van myn pyn!
Zie myne onnoielheid, en draag getuigenislê Van myn oprecht gemoed en onbevlekt gewisfe!
Doe Cezar zien hoe trouw myn zorg hem heeft bewaakt; Ik heb zyn’ ftaf gevoert zo verr’ als ’t dag^licht blaakt:nbsp;Van ’t Oost’ tot aan het West’ gevlogen op zyn vlerken,nbsp;En ik ontmoet de dood aan ’t einde myner werken;
Nu hy tot s’Aardryks boord zyn magt ziet uitgezet,
Is ’t werktuig hem onnut; en wordt,uit fmaad.verplet. Maar,. kom, Philippus, kom, wat is ’er van myn leeven f“nbsp;Wat vonnis heeft de haat daarover uitgefchreven ?
Is ’t dat ik fterven moet, zo fpoei u met ’er vaart,
Wyl een verhaaste dood de minfte fmarte baart.
Eindt mn b(t vierde- Bedryf,
VYF-
-ocr page 68-56 De GROOTE BELLIZARIÜS;
EERSTE TOONEEL.
Leontios, Philippüs.
T nbsp;nbsp;nbsp;Philipp.us,
I a, ’t is des Keizers last. Wiens hart zou niet beroeren? Rv heeft my opgekgt dat ik dien zou vol voeren ;
’k Heb zulks gedaan ;’k zag hem gebonden aan een’ Boom, Hém die, all’ ’t Aardryk, door zyii daaden.hieldt in toom.nbsp;Hoe wankelbaar is’t lot! Hoe zwaar des Vorlten tooren,nbsp;En ’t vonnis dat ik u zal lezen; leen uwe ooren :
Hy leest.
Gy zult, «uafj Honderd man, uit mynen Wacht, verzelt, Met Rellizarius, in hoeijens vastgeknelt,
Haar buiten gaan, en hém, om dat hy myn vermo ^en En .i. ajejteit fcbondt, Jlrdks, uitrukken bei zyneoogen.nbsp;Dat niemand. op 't verlies van 't leeven, in zyn nood,nbsp;Hem belpe. Ik wil dat hy zal bedelen zyn brood;
Hy, die al't goed beeft, door myn gunst bem toegekomen. Misbruikt.
J ü S T I N 1 A A N.
TWEEDE TOONEEL. Bellizariüs, Leontius, PniLiPPqs.nbsp;Leontius.
-s dan die zon benomen Het licht? Schym zy niet méér ? Wat is myn ziel ontroert!nbsp;Daar nadert hy. Helaas' ’t wreed vonnis is volvoert.nbsp;Bellizariüs.
Eén die op zynen hals, door eigen fchuld, de plaagen Zélf heeft getrokken, moet daar, billyk, ’t kwaad vannbsp;dragen;
’t Is
-ocr page 69-TREURSPEL 57
’t Is de eisch van ’t goddelyke en ’t mcnfchelyke recht j Maar dat de ftraf wordt een’ onno^len opgelegt,
Js firydig tegens beide; en zulke wreede flagen Doen het geduld , hoe taai, licht wankelen by vlaagen.nbsp;’k Bid, dan, om lydzaamheid, ó Goón! in myneelend’;nbsp;Myne onfchuld en myn trouw zyn u-alléén bekent,
En gy, gy kunt me alléén verllerken in dit lydeii. Daar, leevend’, van ontdaan, of, llcrvend’, van bevryden.
’k Was, naauwlyks, door de deugd, ten top van Eer en Geklommen, of de Nyd zaaide een vergiftig zaad, (ftaatnbsp;En Itremde myn geluk, dat reeds, zö \ki^, kwam daalen:nbsp;Hy mag van myn gezag en oogen zegepraalen :
Doch, geenszins, van myne Eer en ongekreukt gemoed. Waarin de deugd regeert, hoe fel de boosheid woedt.
P H I L1 P P C S.
O Goóii!
Bellizariüs.
Wie fpreekt daar ?
Philippds.
Eén van uwe oprechtfte vrinden,
Philippus.
Bellizariüs.
Kon de Haat. ddit,iemand meerverflinden Als my, die, van ió groot, hy maakte een’ Bedelaar?nbsp;Philippus, dat ik word’, ten minste,uw gunst gewaar;nbsp;Wil my een aalmoes, my, die ’t alles kwydis, geven;nbsp;My, die, ten top van eer noch, onlangs, was verheven.nbsp;Phili ppus.
Men laadde op onzen hals, hiermee, degrootftefchuld. Bellizariüs.
Ik wil niet datge, om my, verraders worden zult.
’k Leerde, in myns levenseind’, dat deugdelykedaadeti. Met deezen naam befmet,vaak,zyngeduidt ten kwaaden.nbsp;P H1 L1 P P ü S.
’k Geef u decz’ ftok, ten lint, in uw rampzaligheên.
BeLgt;
-ocr page 70-Bèllizarius.
Ik dank u voor de gift. Maar dat ik klaag en fteen Is om het lieve licht, my, londer fchuld, benomen.nbsp;Myne oogen, welk een kwaad is uit u voortgekomen ?nbsp;Is dan uw glans geblufcht? Ach! ’k Zou,met minderpynnbsp;De dood omhelzen, dan van u berooft te zyn.
Zie Bèllizarius, 6 Go6n ! Die zó veel Landen Verwon, nu, oogenloos, uitftrekken zyne handen,nbsp;Van élk veracht, tot u, zie d’onverwonnen Held,nbsp;Nddit van de deugd ontaard, nu beedlen langs het veld.
DERDE TOONEEL.
Bèllizarius, Narces, Gevolg.
GN A R C E S,
aat, fpant delaakensuit, vermits de Vorst wil jagen; Maakt fpoed, en volgt uw last. Gevolg binnen.nbsp;Bèllizarius
H y , die was ’t wel behagen Van Vorsten Volk, en zélf kon Heer zyn, en gebiénnbsp;Het hal ve waereldrond, komt, met geboogen knién,nbsp;Een aimoes bidden van uw meedely, myn Heeren;
’k Ben Bèllizarius, die ’t all’ kon overheeren.
N ARCES.
’k Beklaag uw lot.
Bèllizarius.
Spreektgy daar. Narees?
N ARCES.
Bèllizarius.
’k Ly, ’k ly?
O, Narces! Narces, kom, en fpiegel u aan my. Narces.
Gy ftrekt het meêly van ’t Heelal, om uwe plagen. Bèllizarius.
Ei, help den’ last dan van myn’ramp een’ weinig dragen.
Nar.
-ocr page 71-N ABCES
’t Is my onmogelyk, vermits hy ’s Keizers haat En Itrat niet kan ontgaan die iets voor u ocllaat.
VIERDE TOONEEL.
IBellizarids, alleen.
kbid, alléén, dan om uw’ byttana, groote Goden! Nu hulp en trouw, verr’ van de menfchen is gevloden,nbsp;En myne vrienden zyn ontbloot van medeiy,
Ontziende een’ Vorst, verblindt in zyne tierranny. (dagen. Maar, zwyg, myn tong, bewaar’tonzag,datge,aluwnbsp;Met LÓ veel eerbied, hebt uw’ Keizer toegedragen.nbsp;Geef, ftervend’, nimmer ftof tot toorne. Hemel! laatnbsp;Myn lydzaamhcid zo groot zyn als zyn Ibaf en haat!nbsp;Vertroost u , ó myn ziel! Gy zulteen voorbeeld Itrckkennbsp;Van ’t vvisfelvallig Lot, uw deugden, zonder vlekken,nbsp;Geroemt zyn door ’t Heelal! Elk zie, aan my, hoe teêrnbsp;De gunst van ’t Hofis,en ’tfchynblinkend licht van Eer.
VYFDE TOONEEL.
JüSTINIAAN, BeLLTZARIUS, ALVAKES,
JOSTtNIAAN.
abritius, welaan, Iaat ons de jagt beginnen,
Alleen vervaardigt om myne afgepynde zinnen Ten troost te ftrekken, tot verligtnis van de ünartnbsp;Die myn gemoed bezwaart en treft tot in het hart.
De Keizerin is, met haar’ ftoet, voorüit gereden;
Doch haargezelfchap fteld, geenzius, myn ziel te vreden: Ligt fmoor ik myne zorg en kwelling in dees jagt.
Doe my, Fabritius, daar’t veld ons reeds verwacht, Geleiden; laat ons, door het vlugge wild te vangen,nbsp;My-zelf herllellen van de fmarten die my prangen.
Hiertoe is ^lles reeds vervaardigt en gereedt.
6o
Die vlytig huipe zoekt, verwerft die, eêr hy ’t weet. Gryp moed, myn ziel, gryp moed, en wil uw zorg verwinnen,
Ban die zwaarmoedigheid en angsten uit myn zinnen .... Maar air ’t vermaak verveelt me, ik vind noch troostnochnbsp;’k Zie galgen, raadren, élks gezicht is my een beul; (heul;nbsp;Een zéker voorfpook van verdriet, dat my zal deeren.nbsp;Hoe'. Laat ik dan myn hart van valfchen waan beheeren!nbsp;Is ’t wonder dat ik ben verlegen en ontftelt,
Na ’t wreedlle vonnis dat ik, immer, heb gevelt?
O wroegend zielsverwyt, hoe lang zult gy my plaagen? Bellizakios.
Hoor Bcllizarius, gy die voorby gaat, klaagen;
Toon uw meêdoogenheid, fchoon dathy wierdtdefpot, 'Van ’t wankelende Hof. Zó wonderlyk is ’t lot!
Hy, die een aalmoes bid, plag ieder zulks te geven;
En fchoon hy, van natuur, tot goeddoen wierdt gedreven, quot;Vindt hy, in ’t he'ele rond der waereld, niemant nietnbsp;Die hem behulpzaam is, of troost in zyn verdriet.
,, O Hemel! Kan ik dit wreed Schouwfpel noch aanfehou-wen, nbsp;nbsp;nbsp;(wen;
„ En kan Rechtvaardigheid haar ftrengheid wel behou-„ Terwyl meédoogentheid my op het harte flaat?
Aanfehouw myn onfchuld toch, en troost me, in dezen (laat, nbsp;nbsp;nbsp;(den
Dewyl ik troost verdien; myn woorden noch myn daa-Verdienden , nimmermeer, des Keizers ongenaden. Door boosheid, nyd en haat, zie ik my, tegen rcêiinbsp;Eu recht, veröngelykt, van gróót gemaakt zó kleen.nbsp;De Hemel, echter, zal, door all’ myn tegenfpoeden,nbsp;Myn onfchuld noch doen zien ,hoe fel ze ook zyn in ’tnbsp;woeden.
6t
E L.
„ ’k Sta (lom, de tong kleeft me aan ’t gehemelte, en de fmart
,, Belet my, fchoon ik wil, het fpreken; ’t bange hart „ Vreest dat hy te onrecht lydt, en dat ik ben bedrogen:nbsp;„ Ik open, maar te laat, myn toegellootene uogen.
„ Ach ! licht dat ik, door ^ulk een vonnis, al te llraf, j, De namen van Tyran en Dwingland.voere in ’t graf,
ZESDE TOONEEL.
Camilla, Jdstiniaan, Bellizarios, Alvares, Fabk iti us, Gevolg.
V nbsp;nbsp;nbsp;Camilla.
orst, fchort nw vonnis op i de Keizerin, op ’t hooren Dat Bellizarius was , wreed, in uwen tooren,nbsp;Verweezen tot de dood, wierdt, op dat oogenblik,
Als van een donderdag getroffen, wyl de fchrik (ven. Van ’t wroegende gemoed in ’t aanfehyn llondt gefchre-Zy kwam, wanhoopende en vol angst, te kennen geven,nbsp;Met een benaauwde ftem, tot ieders deerenis.
Dat Bellizarius geheel onfchuldig is,
Dat zy d’onnozlen heeft dien laster aangewreven,
En hy den Brief had aan Anthonia gefchreven.
Hierop beftierf haar verw’, ’t gezigt vloog heen cn weer, De bange boezem zwoegde, en zy viel dood ter neer.nbsp;JUSTINIAAN.
Goón! Dat uw blikfemvuurmytreffe en kom verdelgen' Dat de aard’ zich opene om my, leevende , in te zwelgen!
ZEVENDE TOONEEL. Anthonia, Jostiniaan, Belliza rihs ,nbsp;Camilla, Fabritiüs, alvares, Gevolg.
W nbsp;nbsp;nbsp;Anthonia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(treen?
Zyn ’t nachtgezichten die hier waaren om.my heen?
aér ben ik? In wat plaats? Wdar wendcikmyne
Myn
-ocr page 74-62 De GROOTE BFLLIZARIÜS;
Myn zinnen zyn verdoolt, en all’ niyn leden beeven.
O Hemel! Door wat drit’t wordt myne ziel gedreven?.... Maar, welk een voorwerp... Go6n Wat ramp, wat te-genfpoed!
Ach'BeJlizaïius. zytgy ’tdien’k, dus, ontmoet ? (fprcken? Zyt gy ’t? Hy antwoord niet! Hoe! Kan myn Held nietnbsp;Helaas! Wat dood’lyke angst! Ach! ’thartlchyntmy tenbsp;Is dit het geen men my verzweeg ? Vinde ik u, dus, (breken.nbsp;Verwinnaar van ’t Heelal, myn Bellizarius!
Kan ik dien waarden naam herhalen en doen hooren,
En moet dees galm, met my,niet in myn traanen fmooren ? Bellizarius.
Anthonia, nu ’k noch, voor ’t laatite, hooren mag Dien galm uit uwen mond, heb ik, finds my den dagnbsp;En u te aanfchouwen, zo wreedaardig, is benomen,nbsp;Nödit fcnooiier llraal van troost in myne ziel bekomen:nbsp;En, fchoon my ’t lot verdrukt, Anthonia, gy zultnbsp;Getuigen zyn dat ik moet lyden zonder fchuld.nbsp;Vaarwel... Ik fterf... De Goón doen u gelukkig leeven.
Anthonia. nbsp;nbsp;nbsp;(ven?
Wat monfterdier, hoe wreed, befchouwt dit, zonder bee-Wat hart wordt niet geraakt door zulk een voorwerp? Ach!
Tyrannig Vorst, dien élk, met récht, dus noemen mag, Hoe! rukt gy, dus verblind, den ftut neer van uw Landen ?nbsp;Gy zyt bedrogen. Beef;uw Vrouw bragtutotfchanden.nbsp;Ontzinde Moordenaar, hoe dorst gy, dus verwoed,
U w handen fmetten met dat zuiver heldenbloed.?
Ach! Bellizarius' Moetgy, dus decrlyk, fnceven? Zvn dit de vruchten die uw krygsroem u kon geven ?nbsp;Word , dus, de deugd beloont? O onverzoenbre haat!nbsp;Ach! Bellizarius!... Maar’krterf... Myn kragt vergaat...nbsp;Zy bezwykt op bet lichaam van Bellizarius.nbsp;Camilla komt baar te hulp.
J r S T 1N I A A N.
O al te bittre ftraf, die, ééuwig, my zal knaagen.
Dorst
-ocr page 75-Dorst gy all’ ’t medely uit myn gemoed verjagen!
Maar, ach! de Held is dood. Ik voel de pyn en fchaiid Van zyn geblind gezicht en myn verblind verftand.
De Hel hectt, met zyn’ damp, myn zinnen overtoogen. En, tevens, myn vernuft, met valfchen waan, bedrogen,nbsp;’k Had, anders, zyne trouw noch zuivre deugd bevlekt;nbsp;Die zuivre deugd, welke aan ’t Heelal een voorbeeldnbsp;ftrekt.
O lichtgeloovigheid die me, ééuwig, zal berouwen, Gy bragt me in lyden door een doodlyk misvertrouwen !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ftroomt.
’k Storte in den kuil, die, ’k groef,daar mealiestegen-Maakte ik zyn droevig lot, of heb ik ’tmaargedroomt? O neen! ik voel myn hart van wreedebeuls verfcheuren,nbsp;Daar ik, helaas! de dood moet voor het leeven keuren ,nbsp;En my de dag verftrekt een nacht in myn gemoed.
’k Zal Horten op zyn graf myn fchuldig hartebloed Tot een zoenöffer voor zyn fchim, die ik zie waarennbsp;Rondöin my heen. O Goón ! Hoe ryzcn my de hairennbsp;Styl overeind’ vanfchrik! Waar berg ik me, in den nood!nbsp;Hoe ftreng ziet hy, in my, gewrooken zyne dood!nbsp;Myn Bellizarius, gy, gy legt wel verflagen:
Doch ik moet, in myn ziel en Staat, de nawee dragen Van uwe wonden, tot de wroeging, al te ftraf.
Door duizend dooden, my zal fleepen in het graf.