BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameiin^ tooneel» stukken uit denbsp;nalatenschap vannbsp;prof. Or. J. te WINKEL
,igt; V-i-'
/ wt'
-ocr page 4-'i '
'i '
F» '
«V- «*1
j* ‘^T’. -lt;w«^ «4:»A nbsp;nbsp;nbsp;i^tf jyy.gétK ar i
a^. nbsp;nbsp;nbsp;/ tf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;J '
quot;'L'
=4i^'quot;^’quot;''
lt;â– '!
. .,i.-
l.n.-
l-'^-
■' nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•■■■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;'ianbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«
^ quot;.....
'i
O F D E
DER
Door J. SERWOUTERS.
Te AMSTERDAM,
By I z A A K D n 1M 5 Boekverkoper, op de Voör-* burgwal, op den hoek van de Stil-Steeg.
Met Privilegie, BIBLIOTHEEK DERnbsp;RIJKSUNIVERSITEIT
VAN DE
T^E Staten van Heiland en Weftvriesland doen te weeten : alzo Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten vaiilictnbsp;M^'ces-en ('udc Mannenhuis der Stad Amfterdam, en in die qualiteyt,nbsp;te ramen Eygonacrs, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar;nbsp;dat zy Supplianten , eenige Jaaren hadden gejouiffeert van ’t Oftroynbsp;of Privilegie by hen van Ons op den 23. May 171 . geobtineert ;waarnbsp;by wy aan hun Supplianten goedguntliglyk hadden geaccordeert ennbsp;geoiSroijeert, om, geduurende den tyt van vyftien doen eeril agternbsp;een volgende Jaaren, de Wereken, die ten dienfte van het Tooneelnbsp;rccts Waren gedrukt, en van tyd 'tot tyd nog verder in het ligt ge-brngt,en ten Toncelegevoert zouden mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uyttrevcn ende verknopen, en hevon-dori dat de Jaaren, by ’t voorfz. Oftroy ofPnvilegicgenoemt,op dennbsp;22. May 1729. Ronden te expireren; ende dewylzy Suppüamon tennbsp;mecften dienfte van den Schouwburg, waar van hunne refpeftivenbsp;Godshiiyzen onder andere mede luoeteu werden gefuftenteert, denbsp;Voorgemelde Werekdn , zoo van Treurfpellen,Blylpenen, Klugten,nbsp;als anders, die rcets gedrukt, en ten Toncele gevocrtzyn, of in toekomende gedrukt, en ten Toncele gevoert zoude moogen werden,nbsp;gaerne alleen, gclyk voorheen , zouden blyven drukken,, uytgevennbsp;en verkopen, ten eyndc dezelve Wereken door het nadruKken vannbsp;anderen, haar Luifter, zoo in taci, als in fpelkonft, niet mogtennbsp;komen te vcriiefen.en dewyle fulx haar Supplianten na de expiratienbsp;v.an ’t bovengemelde Odiroy , niet gepermiteert was, zoo keerdennbsp;zy Supplianten haar tot Ons , Onderdaniglyk verzoekende , dat Wynbsp;aan hmi Supplianten, in kwaliteyten voorfz. geliefden te vorleenennbsp;prolongatie van het voorfz. Odtroy of Privilegie, om de voorfz.nbsp;Werken, zoo van Treurfpellen, Blyfpellcn, Kluchten , ais anders,nbsp;reets gem.iakt en ten Toncele gevoert, of als nog in hetligt te brengen,, en ten Toncele te voeren, den ts'd van Vyftien eerllkomcnde ,nbsp;en agter een volgende Jaren, alleen te mogen drukken, en verkopen, of te doen drukken en verkopen, met verbod aan allen anderenbsp;op zeckcrc hooge Peene by Ons daar teegens te ftanieeren , Z O O ISnbsp;’t, datWy de Saake, en k voorfz. verzoek overgemerkt hebbende,nbsp;ende genegen wezende ter bede van de Supplknucn, uyt Onze regtenbsp;wetenfehap, Souveraine Magt en Amhoriteyt, dezelve Suppliantennbsp;geconfenteert, geaccordeert en geoélroyeort hebben, confentecren ,nbsp;accorderen cu odtr-oyeren haar by deezen, dntZy, geduurende dennbsp;A »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tyj
-ocr page 8-jyd van Vyftien verft agtereenvolgencle Jaaren, de Werclien , die ten dienften van ’t Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nognbsp;verder in het ligt gebragt, en ten Touecle gevoert zouden mogennbsp;werden , iii diervoegen, als zulx by de Supplianten is verzoet, ennbsp;hier vooren uytgedrukt (laat, binnen den voorfz- Onfen Landen , al-Icenzullen mogen drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen,nbsp;verbiedende daaromme allen ende eenen ygelyken, dezelve VVereken,nbsp;in ’t geheel ofte ten deele te drukken, naar te drukken, te doen naar-drukken , te verhandelen, of te verkopen , ofte elders naargedrukt,nbsp;binnen den zclven Onzen Lande te brengen,uyt te geven of te verhandelen en verkopen, op verbeurte van alle de nagedruktc, inge-bragte, verhandelde ofte verkogte exemplaren, ende een boete vannbsp;drie duyzend guldens, dacr en boven, te verbeuren, te appliecrcnnbsp;een derdepart voor den Officier, die dc Calange doen zal, een derdenbsp;part voor den Armen der Plactfcn daar ’t CaCus voor vallen zal, ennbsp;het refterendc derdepart voor de Supplianten, ende dit t’elkcns zoonbsp;meenigmaa!, ais dezelve znüen werdOi agtcrhaalt, alles in dien ver-ftaride, dat Wy de Supplianten met deze onzen Odlroyc alleen wil-lende gratificceren tot verhoedinge van hunne fchade door het Na-drukken van de voorfz. Werken , daar door in geenigen doelen ver-Ilaaii, den innehouden van dien le autorifcren, ofte te advonërcn,nbsp;ende veel min dezelve onder onze pvo'exie, ende befcherminge,nbsp;cenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie te gceven, nemaar denbsp;Supplianten in cas daar inne iets onbeljoorly.ks zoude inflnërcn, allenbsp;het zelve tot hunne Laden zullen gehouden wezen te verantwot» ¦nbsp;den, tot dien eyndc wel cxpreiTclyk hcgcercnde, dat by aldie:: zynbsp;dezen onzen Odlroye voor dezelve Werken zullen wilier, Hellen ,nbsp;daar van geene gcabbrevicerde ofte gecontraheerde mentie zullen ¦¦nbsp;mogen maken, nemaar gehouden wezen, hetzelve Oflroy in ’t geheel, en zonder eenige oniilie daar vcor te drukken, of te doennbsp;ilrukkcn, ende dat xy gebonden zuilen zyn, een Exemplaar van denbsp;voorfz. werken ,op Groot rapier,gebonden en wel geconditioneertnbsp;te brengen in dc Bibiiothcek v.m onze üniverfitcyi te Lcydcn , binnennbsp;den tyil vr.n zes wecken , na dat zy Supplianten dezelve Werkennbsp;zullen hebben uyttcgecvcn , op een boete van zes hondeit guldens,nbsp;na expiratie der voorfz. zes Weken, by de Supplianten te verbeurennbsp;ten behoeve van de ïSederduytfe Armen v.ar. de pl.aats ahv.aar de Supplianten wonen; voorts op peene van mot ’er daad verileeken tc zynnbsp;van bet elfecl van dezen Oftroyc. Dat ook de Supplianten fchoonnbsp;by het ingaan van dit Oifctroy een Exempl.aar gclevcrt hebbende aannbsp;de voorfz. tlnfe Piihliotheck, by zoo verre zy gednurende den tydnbsp;van dit Odlroy defelve Werken zouden willen herdrukken met eenige vermeerderingen, of anders, hoe genaamt, of ook in een andernbsp;iortn.a at, gehouden zuilen zyn wederom een ander Exemplaar van dcnbsp;zelve Werken, Geconditioneert als vooren, tc brengen in de voorfz.nbsp;Bibliotheek, binnen defelve tyd, co op de boete en penaliteyt, alsnbsp;vooren. Ende ten eyndc de Supplianten van dezen Onzen Confente,nbsp;ende Oflroyc mogen genieten, als naar behooren , L'.ften wy allennbsp;ende eenen ygelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten
van
-ocr page 9-van den inhoude van dezen doen, laten, ende Gedogen, ruftelyb, vredelyk , ende volkomentlyb genieten ende gebruyken, cesferendenbsp;alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder onzen Grotennbsp;zegele hieraan doen hangen op den 27Mey,in ’c Jaar onzes Heer*nbsp;ende Zaligmakers duyfend zeven honderd agtentHintig.
J. G. V. Boetzelaar.
'Ouder ftond, Ter Ordonnantie van de Staten, was getekent
willbm buys.
Lager ftond,
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oftroy, ter hand gefteld by Eztrail Antlienticq, haar Ed. Gr. Mog. Refolutien van den i8. Juny,nbsp;1715, en 30. April, 1728. ten einde om zig daar na te reguleercn*
De Regenten van bet Wees-enOudeMannenhuis hebben, in hunne voorlz. qualiteit, bet recht der bovenftaande Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk, van H ESTER,ofdeV ER LOSSING DE rJOODEN,
vergunt aan I z A A K Ddim.
In Amjteldam i dm FebTuary 1751*
M E J O F F E R
Echtgenoot van den Heer
COMMISSARIS, amp;c.
HOe heerlyk, en onverwacht, ’tAlziende oog het Hebreeuwfe volk met meêdoogennbsp;beüraalde, wanneer het, als een fchip zonder roer, in de golven van de Zee der Per-fifche Monarchy zweefde; vertoont ons denbsp;hiftorie van de Hebreeuwfe HeRer, die, nanbsp;de ballingfchap der Koninginne Vafti, degou-de Kroon, door haar fchoonheidc en ’t be-
haa-
-ocr page 11-Iiaagen van Artaxerxes, anders genaamt Af-fuerus, verworf; en dien Monarch^ zo wys en in ftaatkunde beroemt, een beheerfcher vannbsp;zo veel landen, fteeden, en volkeren, zoo-vervlocyende van rykdom en macht, bewoog:nbsp;en by gevolg, naaft Gpdt, het behoudt van’tnbsp;joodfeh gcflachtmaggenoemt worden. Grootsnbsp;wonderheden worden door groote of aan mach-tige Perfonaadjen uitgevoert. Het Joodfeh ge-llacht, door den hoogmoedigen Haman ternbsp;doodt gedoemt, ftont nu alseenonnoozellamnbsp;voor de flachtbank. De wetten geftelt of totnbsp;behouding van den menfeh, of tot welvaartnbsp;van Koninkryken, wierden door dien Trotfennbsp;gelyk een riet verbroken; doch zynmoordluft,nbsp;aangeftecken^ van een helfchc hovaardy, doornbsp;de fchoonheid van Hefter, een ftomme wel-fpreekentheidt, belet. De verloffingen heb-ben niet altydt dezelve uitgang noch zeegen.nbsp;Veel linien konnen tot een zelve punt getrokken worden. Verfcheide weegen ifrekken nanbsp;een zelve ftadt. Deeze was te heerlyker, omnbsp;dat de Hebreeuwen nu in het grootfte gevaarnbsp;gewikkelt waaren, en een teedre vrouw,metnbsp;een mannen hart en wysbeleit, de felle krachten van den Amalekiet wederhiel, het bloedignbsp;onweder te rugge kaatfte, vermorzelende hemnbsp;pn zyn gantfehe huis. Het feeftPhurim, nochnbsp;jaarlyks door de Jooden onderhouden, vertoont ’t herdenken der vreugde, en d’eer dernbsp;Koningin. Zoo leeft de Deugt,duurzaamerinnbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’tge-
-ocr page 12-’t 'geheugen der nakomelingen, dan in ftaal of marmer, daar door eeuwen kan vergaan.
M E J O F F E R,
Ik hebbe de vryraoedigheidt genomen deeze kloekmoedige Hefter aan UE. befcheidentheidtnbsp;op te offeren, met verzoek haar E. gelievenbsp;een voorfpraak te ftrekken van deeze ouder-looze Wees en Koningin, (wel op een troon,nbsp;doch wankelbare, geklommen) gelyk zy voornbsp;’t Joodtfch geOacht gefproken heeft: Terwylnbsp;ik my gelukkig zal agten dat ik d’eer mag genieten van altyt te zyn
ti;
UE.
getrouwe dienaar
Den 8 dag van Zomer-maande, 1659.
JOANNES SERWOUTERS.
OP
-ocr page 13-op ’t spel
e val van ’t Joodts geflacht ftont droef in haar ge-boort:
Doch Perfièns Oppervorft wiert door ’t gelicht bekoort Van een Hebrceuwfe Telg, die ’t onheil deed verhindren.
Zo ftuit een vrouw de doodt van mannen, vrouwen, kiiidren;
En Hamans hovaardy ftort in een ogenblik.
Wie ’t al verdelgen wil, bereit zich zelf een ftrik.
J. Serwoüters.
PER-
-ocr page 14-AZARIAS, nbsp;nbsp;nbsp;? rj,
Mardocheüs,^ Hebreeuwen.
Assüerus, Konin^’oan PerJJeUi Meden, Ê?c, Vasti, zyn Gemalin.
H A M A N, opperjle Vorft van PerJJen, en Gunjleling des Konings.
CharsenAjJ
S E T A R, nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vorflennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Raden van Perjjen.
MamüchAj 3 M A H D M A . Anbsp;Harbona, j
Bagathan, yKonings Kamerlingen.
Th ARES, ‘l
Egeüs, j
Hester, een Hebreeuvofe Maagd, daar na Koningin van Perjfen.
Zeea, Staatjuffer.
Hopman.
Heraut.
B Ass A N, Edelman,
Cambises, Een Soldaat.
Vardan, Dienaar van Valli.
Z A R E s, Vrouw van Hainan.
¦ Kinderen van Hzarias.
pEAZAR,;^.^
Judith, 5
Eenige Raden van Perjjen.
Kamerlingen.
Lyfwacht van den Koning Ajjuerus en van Haman. Het Tooneel is Zufan, de hoofdftadt van Perffen.
HES-
-ocr page 15-O F D E
DER
EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.nbsp;Azarias, Mardocheus.
A Z A R I A S.
^ Sfuerus mogentheidt verftrekt een waerelts wonder.
I’t Gerucht verfpreit xich door’tganfch aard-ryk als den donder.
____ Mardocheus.
Die vreugd enheerlykhe'd,alswierdeenVorftgekroont, En hondert dagen en noch tagtig is vertoont,
Is nu aan detie Stad, aan Sufa, opgedragen.
De Itoninglyke difch cn vreugd duurt zeven dagen. Alwaar ’t gemeene volk zo wel als d’Adel, fmaaktnbsp;Het koftelyk banket, en zich daar vrolyk maakt.nbsp;Azarias.
Wat hof heeft zulk begrip om dat getal t’onthaalen ? Mardocheus.
Het koninglyke bofch verllrekt voor troon en zaaien, Daar gy de tenten ziet gefpannen en gehechtnbsp;Aan pilaars, Vorftelyk van marmer opgerecht.
Een onwaardeerbaar fchoon getal tapyten pronken,
Daar een ontloke bloem, en konft elkaar belonken.
De Nelt;51ar werf gemengt met d’alderfchoonfte vvyn ; Of in het guide vat of glas van krillalyn.
Al wat Natura teelt den Vorden difch doet offeren:
De Koningin onthaalt in haar paleis de Jofferen,
En groütde V rouwen van het Perfiaanlc Ryk.
De Ichooaheid cn dc pracht die praaien te gelyk.
Het dierbaard wert genut, gebracht uit verre landen.
De Fenix, die zich komt op ’t zon-altaar verbranden, Wanneer zyn lykvuur van kaneelhout is bereit,
Wert hier ten difch gebracht voor haare Majedeit. Gemeenclyk de pracht vertoont zich meed in vrouwen,nbsp;’t Gevogelt, dat zich pleeg in de open lucht t’onthouwen,nbsp;Is door den vogelaar gevangen in het net,
Of met een boog verminkt, en ’t vollek voorgezet.
De waatren zyn ontbloot van viffehen; de waranden Van beeden: het geboomt van fruit in alle landen.nbsp;Natuur daat zelf verzet, cn twyfelt ia ’t verhaal.
Ik hoor gefpeel: zie daar de V ordelyke praal:
Daar komt zyn Majedeit. Het minnelyke weczen Verbind ons dat wy hem beminnen, eeren, vreezen.nbsp;Ontwyken wy ’t gewoel by Heder, onze Nicht.nbsp;Azarias.
’t Waar goed dat zy zich ook vermaakte in dit gezicht, zy is deeds treurig. Dit verminderde haar klagten.
M ARDOCHEUS.
Men hooreofzulkshaarfmartendroefheidkan verzagten.
Mahuma, Charzena, Harbona, Ba*
CATHAN, AsSUERUS, SeTAR, Ha-M A N, M A M tl CH A,Th A RES, E G EU s.
LMAHüM A,
ang leef den grootcn V orft AiTuerus op der aardt. Charzena.
Zyn kruin zy tot cicraat den gulden Phebus waardt.
H a R B o N A,
Hem vloeit een bronaar toe van gout en van gefteente.
B A Q Aï H A N.
Lang leef de V orft tot heil van d’eedlen en gemeente.
A S S U E R o S.
Dc Maatzang heeft myn oor met tovering geftreclt; Terwyl dat Zcphirus door ’t groen der blaadren Ipeclt.nbsp;Gy Vorften, pilaars van myn landen. Staat, en Ryken,nbsp;’k Wil u dees Jaatften dag myn mogeiitheên doen bly-kcn;
Niet in de koftlykheidt van goude beekers: neen:
Noch in ’t oniallyk tal gcfteenteii; fchoon het fcheen, Dat vrouw Natura zelf, al wat zy kon bevatten,
Elicr t’zaam had uitgeftort in onwaardeerbre fchatten.
AI wat op aarde fchoon gefchat wort, buigt voor’tlicht Van myn Vorftinne; w'ant zy ’t keurig fuel gezichtnbsp;Kau fchcemren doen, gclyk de zon het oog doet lecken.nbsp;Een fchponc vrouw doet al de hardfte harten breeken.nbsp;Gy zult zien hoe de Goón haar fchiepen; en dat wynbsp;Gelukkiger door haar zyn, dan door heerfchappy,
En ’t öpperfte gebiedt van zulken tal van landen,
D:c ik in ’t ooft bcheerfch. Mahuma kuft haar handen; Verzoekt haar uit den naam uvvs Konings, dat ze d’eernbsp;Aan ons gelieft te doen ; dar ik ’t uit min begeer.
Dat zy op ’t prachtigfte met Koningins gewaden,
En met de Kroon vcrciert, vooral het volk en Raden
Ver'
-ocr page 18-Verfchyne; dat ik haar op dc2e plaats verwacht.
Zo houd myn zetel llant; zo heeft de vreugt zyii kracht. MHUM A,
Ik' zal des Konings eifch de Koningin vertooncn,
DERDE TOONEEL.
KssuEsus, Mamdcha, Charzena, Setar, Egeus, Haman, Thares,nbsp;Bagathan, Harbona
Charzena.
C''y heft ons aan ’t gefternt, 6 Vorft van zo veel gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kroonen.
Assuerüs.
Gy zult haar blinken zien, gelyk de zon in ’t ooH;
En die myn frrengigheid met minzaamhcên verpooll; Gy zult op het yvoor de purpre glans zien blaaken,
En fchifren onder een, als zilver en fcharlaaken.
De Majclleit, en ’t fchoon van Venus onder een, Vertoont zich, op het fieri!, in haar volmaakte leen.nbsp;Apollo, om haar glans, met fchaamroot, niet t’ontduikcn,nbsp;Verbergt zich in een hol, bedekt met groene ftruiken;nbsp;Verkroppende zyn nydt, terwyl hy denkt om ’t viernbsp;Der liet'de, om zyn lief vervormt in een lauwerier.
C B A B Z E N A.
Vv at is een onderdaan gelukkig; daar de zinnen Der Princen ftadig lirckt, om haar’ gemeent te minnen.
VIERDE TOONEEL.
Assherus, Haman, M amucha,Thares, Bagathan,Set AR,Egeos.Mahu AI A,nbsp;Harbona, Charzena.
IMahoaia.
k heb de Koningin uw lal! en wil ontleet,
Alwaar zy Vörllelyk, op’t prachtigfle, geldeet,
Bjf
-ocr page 19-Of de VERLOSSING der JOGDEN. 15 By ’t Vrouwentimmer in het midden was gezeten:
Zy doet de Grootvord dus, door my a!s boodc, weten, Haar weigring,welk my dus belaft wiert met een woort:nbsp;Zeg aan dien machtigen; als dat het niet behoort,
Om deeze vreugdefceft te breeken, en dc zaaien Verlate, waar ik doe het Jufierfchap onthaalen:
Ook dat het niet beraamt, en teegen d’eere ftryd ,
Dat zy haar hier vertoont: dat gy het waardig zyt, Maar niemant meerder om haar Majefteitt’aaufchouweti.nbsp;De Peifiaanfe Wet belaft de groote vrouwen.
Om nimmer in ’t getal der mannen oit te zyn;
Voor al niet, als zy zyn beftoven met dc wyn. Assüerüs.
Op zulk en held’ren dag zo harde dondcrflagen!
Zy doet myn ziel een wondt door deze weig’riiig dragen. ¦Gy Kamerlingen, gaat te zaam, en volg myn laft.
Harbona.
Wy volgen uw geboón.
Assüerüs, Haman, Mamucha, Setar, Egeüs, Mahüma, Charzena.
H Assüerüs.
Ier is een reeks aan vaft,
Een ftreng van hovaardy, het doet myn zinnen treffen. Indien gy, Vafti, dacht my hemelwaarts te heffen,nbsp;Dien hoon was dan aan my, dat zweer ik, noitgefchiet.nbsp;Setar.
’k Verzoek hier uit den naam van allen, dat gy niet De fchoone Koningin in haare vreugd wilt ftooren.
Wy Wenfchten, uit ons hart, veel liever ongebooren,^ Dan dat dees vrolykheid in treuren zou vergaan.
De liefde, lt;3ie gy draagt tot uwen onderdaan,
In alle heerlykheid veel dagen is gebleeken.
As'
-ocr page 20-R.
16
E S T E Assüerus.
Myti oog vereift haar beeld, mynliefde wil haar fpreekerl. Ach Setar! het moet zyn dat zy haar hier vertoont.
Gy hebt, zoo menigmaal, myn vreugde bygewoont.
Ik was geen Keizer, zo ik u geen woord kon houwen, ’k Zal u haar toonen, dus wilt op myn macht vertrouwen.
ZESDE TOONEEL.
Assuerus, Haman, Mamucha, Setar, Egeus, Mahuma, Th ar es, Baga-
THAN, CHARZENA, HarBONA.
Harbona,
E Koningin volhard in ’t weigren.
Hoe! myn bëê
ASSUERUS.
Verworpen als een niet?
M A H o M A.
Uw kwelling treft ons meé.
A s s ü E R D s.
Wat baat aan Stifa nu haar ovetfteile wallen?
De ftad is binnens muurs in d’afgrond neergevallen.
Ha AI AN.
Word dan de macht onteert van die voor ’t Ooften waakt?
Feeft oit de zwavelpoel zo fnoöii gedrocht gebraakt ?
Ik- zweere by ’t Heelal; de toren doet my branden,
En d’euvel treft myn ziel, door al myn ingewanden. Hoe kan het zyn, dat dus een beede wer t ontzeit!
Zy krenkt het groot ontzach van uwe Majcfteit.
M A M ü C H A.
Men moet dat grnwelftuk, in haar geboorte, fmooren. In ’t diepfte van de hel is zulken dier gebooren.
Men plet die vinifgc flang, en fcheide lyf en hals.
Zo ’t kanker zaaden fchiet, een poel vol ongevals,
Een
ÉÊÊÊm
-ocr page 21-Of cJe VERLOSSING der JOODEN Een vloed van rampen, zal den menfeh daar door gevoelen.
Bagathan.
Oy brengt geen reden voor, om ’s Konings moed te koelen.
’t Is waar, de fmaat is groot; maar zie dezaakeensin; Het is geen onderdaan; maar ’t is de Koningin,
Die heeft die fout begaan: men kan haar eer wel fchaken, Maar ’t zal het gantfche Ryk in helle vlam doen blaken.nbsp;De zaak is vol gevaar.
Mamdcha.
Noch grootcr is de vree#:
Voor erger euvel: want, hoe fterker dat de pees Van d’Indiaanfe boog gerekt is, hoe veel verdernbsp;De pyl gedreven wert. De Keizer 'flrekt een herder,
D'e om geen dertel fchaap de heele kudde zal Doen vreemde wegen gaan. Hy weert het ongeval.
Wie aan zyn eigen bloedt de ftraf begint te toonen, Bewyft meer liefde tot zyn onderzaat dan kroonen,nbsp;Assüerüs.
Wat ftralFe zal ik doen voor myn geleeden finaal? Mamücha.
Men ruk haar van den troon: men fchop haar van den ftaat. Assüerüs.
Pe liefde komt voor haar in mynen boezem klagen. Mamdcha.
Kunt gy, om laffe min, deez’bittren hoon verdragen? Assüerüs.
I Berouwde noit een Vorft van ’t volk te zyn bemint. Mamdcha.
Pees flaat uw deugden en uw gaven in de windt. Thares.
-Laat haar anminnigheên uw goedheid evenaren. Mamdcha.
A»*
R,
I?
A SS o ER US.
’t Is beter dat ik my beradc. foei! 6 fmaat!
Gy Wy2en, die my ftrekt voor een geheimen Raadt, Spant uwen vierfchaar, by d’Orakels, wys van tongen.nbsp;Veroordeel naar de wet; maarblind; doch onbedwongen,nbsp;’k Zal met Mamucha u vervolgen, zy aan zy,
Bag A TH Air,
O zon! die alles ziet, hoe treft dit u en my!
Assoeros.
ZEVENDE TOÓNEEL.
THARES, BAGATffAN.
Th a re s.
Afti ,ach! hoe zal uw ramp zich wenden I ’k Voorzie nu hier een bron van allerlei elenden,
Gy dryft nu als in zee op een ontzaglyk fchip,
Welk breuk en fcheuring lydt op eai verholen klip,
' O Goden! flaat uw oog op haare plagen neder,
En fluit d’onfluimigheêii der baaren en onweder !
Bagathan.
Hóu moed , myn Vriendt. •
Th AR ES.
Ik vrees, ik vrees voor Vafti’s flaab Bagathan.
De Koning mint haar noch,
Th AR ES.
Hy voegt zich naar den Raand.
' Bagathan.
Die zal om d’aehtbaarheid des Konings,'haarbedwingen. Thares.
Een, die hier opentlyk na haren val dorft dingen,
Zal, met veel meerder ernft, den Koning prenten in , De wetten van dit ryk, en draaijen naar zyn zin»
Wie dat de krachten heeft gebruiktze. zyt indachtig,
Ma-
-ocr page 23-Of de VERLOSSING der JOODEN. 19 Mamudw trekt die_ftreug_; 7.yii vvysheit is te krachtig.nbsp;Om tegens lynen wi! iets iii tc voeren; wantnbsp;Oe Koiiing acht hem mee gelyk zyii rechterhandt,
B agathan.
Daar komt zyn Majefteit.
Assüeuüs, Haman, Mamucha, Setar, Eamp;EL’S, MaHüMA, HaRBONA, CHARinbsp;ZENA, BAGATHAN, THARES.
’kB]
Assuerds.
• Etoon nu boven allen^
Dat ik in d’eer veel meer dan liefde heb gevallen.
Maar hoe betoon ik beft de vsmnden van myn leet ?
M A AI U C H A.
Doet door uw Keizerryk, in allen fteén, de weet^
En fchriftelyk de ftraf ren platten landt doet blyken; Mits onweêrroepelyk gy ’t vonnis dus doet ftryken:nbsp;Wie dat in d’echten ftaat verbonden is; de trouwnbsp;De man gebied, dat hy zyn ftaat bewaar: de vrouw^nbsp;Dat zy haar Egemaal met liefde fta^g bejegen.
Waar d’eenigheit dus groeit, daar ftraalt des Hemels ze-gen;
En mits de man en vrouw een lichaam wert gelooft,
De vrouw het gantfche lyf verftrek , de man het hooft; Doch om dat Vafti heeft de wetten overtreden,
Dat gy haar bannen doet door Koninklyke reden, ^er-iend haar uit nw hof, en uw gezicht: die daadtnbsp;Gelyk een pronkpilaar in ’t hof uw ’s levens ftaat.
Men zal uw daau,en woort,de waerclt door gedenken. Wie al te langzaam ftraft, doet zyuen zetel krenken,nbsp;Assüerüs,
Weg liefde, op mynen troon hebt gy te trots vertrout, Maar ’t is geen reen dat gy myn macht gevangen hout.
20 nbsp;nbsp;nbsp;H E S T E R,
Jndien de Koningen verftrekken, op der aarde,
Voor fpiegels, en ik de eed, waar op ik ’t Rvk aanvaarde, Indachtig ben, dieneifch is my dus voorgezet.
Dat ik handhaven zou de Godsdienfl: en de Wet.
De Koningin de Wet ontadelt. Vafti dooie.
’t Uitvoeren van de zaak werd u, myn Raadt, bevolen. M amoch A.
Zich zelf verwinnen is een dapper heldenftuk.
Ha MAN.
De wortel van het kwaad men nu ter aarde uitruk.
negende tooneeu.
Hester, Mardocheüs, Azarias, Judith, Eleazap,
IMardocheus.
K moet, om uw gemoed tot blydfchapop te wekken, De pragt van ’s Konings hof in (like aan u ontdekken;nbsp;Laat deeze vreugd uw geeft behaagen:’t baat doch niet,nbsp;Dat gy uw traanen om ’s volks ongeluk vergiet.nbsp;Hester.
De flaverny, myn Oom, geeft die geen ftof te klaagen? Nu wy Hebreen, alhier, de fpot en hoon verdraagennbsp;, Van d’ongelovigen; wiens macht, van dag tot dag,nbsp;Noch aanwaft, en ons volk niet tegen op en mag.
Onz’ zonden zyn de fchult van all’ deze ongelukken: Doch draf, noch ongeval, fchynt my zo zwaar te drukken.
I:
Dan dat ik dus alhier moet zuchten, onder ’t zwaait. En yyand van bet zaad van ons Hebreeuwen : (paartnbsp;O hemel! uwe ftam!
Mardocheus.
Waar is uw moed vervlogen? Hoe ftaat gy dus bedrukt met traanen in uwe oogen.nbsp;Hester.
De droefheid baart myn ziel een grondelooze zee.
Mar-
tik
2t
Mardocheus.
Zyt wel gemoed, myn Nicht, vergun uw Oom dees bel. Hes TER.
Inzien de hemel u, myn Oom, kwam af te haaien, Waar zou ik arme Wees in flavernyen dwaaien?
Die vaders zorge mis, en Moeders liefde derf ?
Myn broeder overleên. Indien ik gunft verwerf.
En dat de hemel u, myn toevlucht, noch wil Ipaareu, 'Zo hoop ik eens op land in ’t zwerven van de baaten:nbsp;Der oudrcn liefde en zorg verftrekt gy my voor al.nbsp;Mardocheus.
Wanneer Jeruzalem gevoelde ’t ongeval Van haren ondergang, ’t geen menig hart beroerde,nbsp;Wanneer de Affyriër het Joodfche Volk vervoerde,nbsp;Wie kon de ftraf toen van den hemel wederftaan ?
De donder kan een klip als tot een puinhoop flaan. Nochtans zo wil de menfch den hemel ftadig tarten?nbsp;Wie vont iets harder op der aard als menfchen harten?nbsp;De zonden treden ons, ach! zelvcr op den nek !
De woedende gemcent, dat paart, is hart van bek. Doch zyt maar wel gemoed, het lot zal uitkomftgonnen.nbsp;Wie dulden kan, die heeft zyn vyand half verwonnen.nbsp;Ik ftrek uw yader; laat uw wysheid, en het fchoonnbsp;Van uwe leden zyn een deugtbaak, voor den troonnbsp;Des hemels.
Hester.
Waarde vriend, uw voorheek ftrekt myn leeveu. Met zulken leitsman kan men door gevaren ftreeven.nbsp;Myn oogwit kaart op vrees. Ik volg u na de Wet,nbsp;Die, door uw onderwys, is in myn hart gezet.
M ardocheus.
My dunkt ik hoor gerucht, laat ons in deeze dreven,
In kilte, aan uwen rouw wat ademhaling geven:
Voeg n naar ’s Hemels wil; die zy uw toeverlaat.
Kom, Iaat ons gaan, myn Nicht.
'I’IENDE TOONEEL,
Yasti, Mamucha, Setar, Charzema.
V nbsp;nbsp;nbsp;A S T I,
Erftoten van myn (laat 1 Heeft niemant dan, voor my, inyn dienden voorgedragen.nbsp;Mamucha.
Een fout bedekt de glans van zo veel heldre dagen.
V nbsp;nbsp;nbsp;A S TI.
Heeft nu geen koningin meer voorrecht dan ’t gemeen ? Setar.
Des konings wil gefchied, door w^etten en door reen. VASTi.
Ja wetten 'tegens my, uit bittren haat gedreken. Mamucha.
Dat is aan niemant oit in dit gewed gebleken. Chakzena.
Het vonnis is gevelt. Gy hebt het vuur gedookt,
’t Welk, tot uw eigen fcha, een tyd wel heeft gefmookt, Maar nu tot enklc vlam op ’t feld komt uit te barden.nbsp;Vasti.
De Nydt al overlang op haare tanden knarden;
Wat baat het, of ik had myn hairen uitgerukt?
En heeft de val bereidt die my nu onderdrukt.
Dit kan in ’t ongeluk me in ’t minde niet vertrooden. W^at droeve nevel, en een nacht, vertoont in ’t ooften !nbsp;Mamucha.
Het is ons lect dat u de draf zo overvalt,
Vasti,
Ik da gclyk ee« rots,_en blyf in een geiialt.
En zal myn ongeval in ’t minde deel niet fohromcn. Heeft dan de Vord op my zo w'reede wraak genomen?nbsp;Heeft nu dit koningsmaal dit monder my gebaart;
Dat fchoon fchynt in het oog, maar quetd inct zynen daart.
Moet
-ocr page 27-Of de VERLOSSING der JOGDEN. 23 Moet nu dees vreugt, ai my ! met mynefmaatvolenden!nbsp;Ik draag alleen de fmart; my treffen al d’elenden.
Kom i'hares, Bagathau, beklaag myn ongeval,
Dat my uit haat als nu, daar na u treffen zal.
De kraay en nachtuyl heeft op myne koets gezeeten, Fumeen ontfiak de toorts, en Hiraen zach bekreten.nbsp;Daar is de kroon: en zegt, als g'y ze Affuerus brengt,nbsp;Dat ’t geut inct geen geween van traanen is beplengt.
De paerlen, die gy ziet, die overheldre ftcenen,
Vertoonen, dat hy noch om my, zyn vrouw, zal weenen. De punten van de kroon, de pyn, die zyne zielnbsp;Noch om my lydcn zal. Doch alhoewel ’t geviel,
Dat hy noch om |de mln van Vafti kwam te klagen, Zeg hem, ik wil geen kroon van zyne handen dragen.nbsp;Want die my van den troon verftoot, die zweer ik! hoe !nbsp;Ik ben dit leven, ja, dit nare aardryk moe.
Ik moet naar ondren, daar de zielen my verwachten. Wyk nare fchimmen, wyk, ik kom % u vernachten.nbsp;Ik raas. Ik ben verftelt. vaar wel dan, weeldrig hof!
Gy zwemt in dartclheidt; en geeft alleen maar ftof Aan uwe Koningin, haar rampen te befchreijen.
Vermag my Bagathan, eiiThares, uitgeleijen?
Die dit aan u verzoekt, wel eertyds u geboódt. Mamucha.
’t Geen gy op d’uittocht eifcht, u toegeftaan wort.
Doodt
Dees ontverzaagde ziel. gy hebt het recht geflreken.
Ik ga, CU t’zynder tyd zal ik dees hoon nog wreken. '
ELFDE TOONEEL.
Mamucha, Setar, Charzena.
Setar,
Y blyft dezelfde vrouw, hoewel van Raat berooft 1
24 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
En achterklap en wraak die dingen na haar hooft.
M AMUCHA.
Men ftel dees goude kroon ter kamer van de fchatten -Des Konings; om aldaar voorgaande glans te vatten.
De Staat vereert een menfch wanneer hy die beheert,
En fomtyds werd de Staat ook door een menfch vereert.
TWAALFDETOONEEL.
Assueros, Haman, Mamocha, Setar, Charzena, Harbona, Egeus,nbsp;Mahüma, Lyfwacht,
Assoerds.
^E vreugd van dezen dag, de wand’ling door de dreven.
Kan myn beroerd gemoed geen ruft of blydfchap geven: ’t Verlies van Vafti geeft me een diepe wond in ’t hart.nbsp;% Heb nu uw raad van doen tot heeling vanrnynfmart.nbsp;M AMUCHA.
Wy zyn ten dienft van’tRyk,tenkoftenvanonsleeven. Assüerüs.
Zal dan myn hevigheidt myn liefde overftreeven I Setar.
Ik heb hier voor gevreeft.
Charzena,
Vermits uw wil, ons wet,
Is Vafti uit haar ftaat, en koningkryk gezet.
A s s u E R u s.
*t Is waar, ik beb’tgewilt,maar’tbaartmynaberouwen, ’k Beken, ’t is koninglyk ’t gegeeven woort te houwen;nbsp;Nochtans vermengt men wel het bitter met wat zoet.
M AMUCHA.
Zo gy ’t geveldt gebodt nu weer herroepen doet,
Zo krygt het Ryk een krak, en d’achtbaarheid verlooren. A s s u E R u s.
Ik mis myn halve ziel, myn lief, myn uitverkooren.
De minluft moet gy nu verwerpen, ’t gantfche landt Heeft ’t oog op ’s Konings woort; en 20 dat fchip eensnbsp;ftrandt,
Zoo gaat met uw gebiedt het ganfche Ryk te gronde. Assdekus.
Ik heb my 2elf gekwetft, ik voel, ik voel de wonde. Mamücha.
De fmaat u aangedaan, het Vorftlyk woordt misacht, Heeft haar, met uw gebodt, in ballingfchap gebracht.
Het was een daat, die kroon, noch zetel, kon verdraagen. Assherus.
Ai my, myn waarde vrouw! wiezalikmeeftbeklaagen? Uw vlucht, of myne tong, die zulke wetten gaf?
Wat helfche geeft heeft my gerain zo zwaaren ftraf, -Dat ik gebooden heb, u van my af te fcheiden!
Heb ik u lief gehadt, en kon myn moed niet beiden,
In ’t haaften van de wraak! en mocht ik dan geen hoon Verdragen om de min, die ’k aan u toedroeg! go6n!nbsp;Wat baat my zetel, Ryk, en fcepter? niet met allen.nbsp;Door ’t daalen van die zon is al myn Ryk vervallen.nbsp;Had ik myn hevigheidt een weinig uitgeftelt!
En zo met euvlen moed het vonnis niet ge velt;
Ik had de misdaad nu gelyk een Vorft vergeeven.
M A M u c H A.
Wie dat niet haaft befluit heeft vinnig tegenftreeven. Assuerus.
Uit kort befluiten volgt een lang en droef berouw.
Kom Haman; mits ik ben verzeekert van uw trouw;
Ik zal aan u de pyn van myne min verklaaren.
Het oop’nen van het hart de rouw iets doet bedaaren,
Die anders lichter laag ter bange ziel uitbarft.
Haman.
Kan ik u een’ge trooft noch doen, in ’t geen u parft ? ,, Ik ben uw onderdaan, myn hoogft geluk, van allen,
As-
Is dat de Koning in myn byzyn heeft gevallen.
-ocr page 30-E S T E
A SSÜSRUS.
De liefde heeft myn ziel en zinnen weggefchaakt.
; nbsp;nbsp;nbsp;H A M A N.
Ó opperjukkige, die voor gantfch Perflèn vyaakt.
DERTIENDE TOONEE
aö
L.
Hare o na, Charzena, Mahuma, Ma-MllCHA, SeïAR, EgEUS.
DH areona.
e droef heit gaat de Vorft, gelyk gy ziet, ter harten. VVat baat hem nu de kroon van Meden, Perffen, Parthen,nbsp;Wanneer hy door de min vergeven, droevig quynt?
Charzena.
Ik vrees het zal ons zyn tot onheil.
M AMOCHA.
Schoon ’t u pynt,
Weet, tegen al ’t vergift is tegengift gebooren. ïndien gy na het wit van mynen raad wilt hooren;
My valt daar in ’t gedacht een voorflag van gewicht. Die ’s Konings vreugt herftelt, en zyne quaal verlicht.nbsp;•Charzena.
My lult te hooren; want ons oogwit is de zelve.
M AMUCHA.
’t Geen in der aarden is gcwortelt, moet men delven Door tydt, door arbeit, of door konft, een jonge boom,nbsp;Maar weinig tydts geplant, by’t vloeyen van de ftroom,nbsp;Is lichtlyk mtgerukt; maar, zo de flam haar takken.nbsp;En worticn wyder fpreit, zy moet, door kracht vannbsp;hakken,
Uit d’aarde met houweel en bylen zyn gerukt. (lukt, Des Konings min voor dees, voor ’t Ryk, zo Wel ge-Moet weder op den troon; de min heeft hem verwonnen.
M AHUM A.
Legt gy ’t op Vaüi aan?
Ma.
IÉ
-ocr page 31-Of de VERLOSSING der JOODEN. 27'
M A M U C H A.
O neen, to niet begonnen. De liefde, als gy weet, vat eerft in ’t oog, en daaltnbsp;Zoo naaf hcL hart, alwaar ty als haar adem haalt.
Dc Vorft zo mcengen tydt met V'afti’s min betogen, Heeft zich gelyk een boom gewortelt. ’s Kouingsoogennbsp;(’t Is Vorflen euvel,) zyn graag by een Ichoone vrouw,nbsp;Èn Vafti door het fchoon verkreeg des Konings trouw.nbsp;De liefde is geprent in ’s Konings ingewanden.
Zyn min is nu geveft, geknelt met ilaale banden,
’t Geheugen van het zoet, by haar genooten, zweeft Gedurig in ’t gedacht, haar tong , die zo beleeftnbsp;Den Koning onderhiel met haar licfkozeryen.
En als een zetel was van een gedurig vryen,
Die derft hy, dit ’s de llrik daar zyne niiii in viel.
Het derven prangt zyn hart, en parll hem aan de ziel. Charsena.
’t Is waar, de fchoonheit flrekt het oogwit van onze oogen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cwoogen.
’t Gehoor wert door een tong, die fchrander is, bc-’t Gezicht dat Haart op een. ’t gehoor verandring mindt. Een fchoon gelaat, en tong, het menfeheo hart verbint.nbsp;M A M o C H A.
Bedenkt, en overlegt, in ali’s zult gy gevoelen,
Dat waar dc finarc uit fproot, dc fmart ook zal verkoelen.
Een zelfde fchoonheid, of een fchoonder, zal het vuur Verdooven dat nu fmeult; en in cen zelve uur,
Doen heerelyker vlam ten hoogen hemel branden;
En d’eerfte min vcrilrekt de tweed’ tot olFerhandc.
quot;^at dat het vuur verteert, verdryft een enkle wuid.
De liefde is een jong en blind aanminnig kind.
M AH DMA.
Nu merken wy wel klaar, dat gy ’t verftandtgingt wetten üm wéér cen fchoone vrouw op ’s Vorilen troon tenbsp;zetten.
a8 nbsp;nbsp;nbsp;H E S T E R,
Op dat het tweede vuur het eerde dove.
M AMÜCHA.
H A RBON A.
Kan’tiyn, en zonder quaat, of ’s Vorften ongenai Mamücha.
Hoe, twyfclt gy daar aan ? na guure en donk’re vlagen, Zo komt de goude zon veel fchoonder op te daagen.nbsp;Hoe dikmaal dat een man zyn eerde min verwint.
Die hem tot fchryen pord’, daar na veel derker mint, Dan ’t l’choon by hem gelieft, en t’ontyd wel verlooren;nbsp;Ach! dat getal is groot 1
Harbona.
Wie zal zyn oog bekooren ?
Waar vint men een’ zo fchoon, die hem vernoegen zal; ’t Herdenken van ’t voorleên zal hem tot ongevalnbsp;Verdrekken; want ’t gedacht de droefheidt noopt metnbsp;fpooren.
M A M U C H A.
Wat fchoonheidt praalt hier wel, en onder hoog geboren Zo niet, laat ’t ganfche Ryk, alwaar zyn daf gebiedt,nbsp;Doorzoeken, om het fchoonft; tot dathet oog éénziet,nbsp;Of meerder, die zyn troon en liefde werden waardig.nbsp;Setah.
De raad is goet. men laat door al de Ryken vaardig Uitroepen; waar een maagd die fchoon is, elk verdachtnbsp;Wert, zy na ’s Vorden wil ten hove wert gebracht,nbsp;En daar gelevcrtaan de wachter, zulks bevoolen.
M AMDCH A.
Den fchoonden diamant lek wel het diepd verhoolen. Wie dat zyn oog gevalt, wert tot V ordin gekroonr.nbsp;Setar,
Gelukkig zal zy zyn by w'ie de fchoonheit woont.
M A H C M A,
Al wie uytdekend is zal na die w^aarde dceken.
Se.
-ocr page 33- -ocr page 34-'30 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
TWEEDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL. Vasti, Bagathan, Tares.
MVasti.
yn Vrienden, keert, en wilt my verder niet geleiden, Maar denk om my ne wraak: dit trooft my in dit fcheiden;nbsp;Een moed, een pook, een flag, verdelligt dien tiran.
’k Beveel aan u de wnaak, vriendt Thares, Bagathan, Gedenkt dat ik u heb gekoeftert in rayne armen.
Ik ben een vrouw j my paft veelbeetcr zuchten, karmen, Als ’c zwaijen van een zwaart; nochtans een vrouwennbsp;moednbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(doet,
Verftrekt voor pook, voor wraak, zo gy myn wil vol-Zo zie ik my den troon geopent, en zal 't loonen.
Wie my genecgen is die zal zich dan vertoonen,
Die nu van de agtertogt vervolgt word als een fchaauvr. Het w'reken valt fomtyts door’tvreezen wonder flaauw.nbsp;Myn fchande fmarten wel aan vcelen ; maar ’tgevoelennbsp;V erbrandt my, ’t geen gy moet door heete wraak verkoelen ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
En Perflèn, dat, gelyk als in een donkre wolk,
Om myne vlucht nu treurt, zal door een ftoute dolk Op ’t allcrheerelykft ten hoogen hemel brallen.
De wraak rechtvaardig is: de Goden zal ’t gevallen. Daar is het wci ktuig, daar, ontfang het van myn hand:nbsp;Vat aan, en wreek hier meê myn onverdiende fchand.nbsp;Bagathan.
Dit naar en duifter hol zal tuigen van onze eeden.
Dees fakkel zeng ons ’t hart, indien wy uwe rceden Niet volgen, noch ’t gebodt ’t geen gy ons hebt gedaan.nbsp;Thares,
Een ieder zal om ftryd een willig onderdaan,
Tot heil van Perflèn, of tot uwe Wraak verftrekken,
V AS*
-ocr page 35-V ASTI.
Myii fchaduw zal u ftaag tot vinnig wreeken wekken. Ik vlicde: midlerwyl verneem ik van den moord:
En wegens ’t onderftand, vertrouw u op niyn woord.
TWEEDE TOONEEl
Hester, Judith, Eleamp;zamp;r, Azarias.,
U nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
W byzyn heeft myn geeft meer vrolykheid gegeven, Dan al de luifter van het Vorftelyke Iccven.
Keer naar uw huis; vaar wel.
A ZAR IA s.
Indien mc u niet verlet.
Zo laat ons wagten tot uw Oom keert van ’t Gebed.
H E S T E R.
Neen... maar daar is hy zelf.
DERDE TOONEEL. Mardocheüs, Hester, Judith, El EAz AR.
Azari AS.
Mardocheüs.
Hester.
Ei my!
Mardocheüs.
Ontftelu niet; ik zal’t u kenbaar maaken, vveet van ’t groote maal te Zuza aangerecht ?
_ nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
Och ja.
Mardocheüs,
Den leften dag, op welk de minfte knecht,
’® Konings mondt, de lekkernijen fmaakte, ¦De Koning met een min op zyn Vorllinne blaakte i
32 nbsp;nbsp;nbsp;H E S T E R,
En heeft gewilt als dat die overfchoone vrouw,
In’t midden van de vrcugt by hem verfchynen iou;
Zy door een hoogen moed gedreven, ’theeftgeweigerti Waar door zyn hevigheid is tot den top gefteigert,
En heeft haar uit het hof verbannen. Maar na dat Des Vorften zinnen zyli te ruft geftelt; zo vatnbsp;Hemd’oude min aan ’t hart; om zulks nu voor te komen.nbsp;Zo heeft men dezen raad, als heilzaam, voorgenomen;nbsp;Dat men het fchoonfte tal der maagden in het Ryknbsp;Ten hove brengen laat; op dat hy te gelyk,
Daar al de fchoonheid is, uit allen één mag kiezen, Zyn liefde waardig, en zyn droefheid doet verliezen.nbsp;Wie dat de gunft geniet, als Koningin regeer.
Egeus, Konings vrind, en die u kent, heeft d’eer Mede aan uw naam gedaan, om op de rol te ftcllen.nbsp;Hester.
Wac zegt gy, lieve Oom!
Mardocheüs.
Wilt hier In niet ontftellen.
Wie weet, wat’s hemels raad met u noch voorheeft, ftaak tJvv zuchten, dit ’s een gunft, een noitgehoorde zaak.nbsp;Door menfehen middelen de hemel zend zyn zegen.nbsp;Zyn willen oit t’ontvlién is dwaasheid: ftelt u tegennbsp;Myn raad niet; want gy zyt in fchoonheid ongemeen}nbsp;Aliuerus Is een Vorft, waar onder wy Hebreennbsp;Nu fchuilen, lang voor dees in llaverny gezonden.
Dat u den Koning dan beöoge. kunt gy wonden Zyn ininneziek gemoedt; zo zyt voor al verdacht,
Dat men uw tonge nok hoort melden uw geflacht, Noch Vaderland, men veinftzomtytstoteengoedtende.nbsp;Ach! wou de hemel toch een goede uitkomft zende!nbsp;Dat ons gezucht eenmaal zyn gramfehap doch bewoog.nbsp;Hester.
Myn Oom, die my bemint, als d’appel van uw oog! Ik ben verfchrikt, helaas! zo vreemden zaak te booten.nbsp;Wsit i* niyn kuisheid, en myn fiaat, een ramp gebooren!
Of de VERLOSSING der JOODEN. 33 Verwonder u niet, zo myn weezen, Week ge verft,
Als düots zich hier vertoont, vermits myn tongbefterfc, En ’t bloed na ’t herte trekt; want eerbaarheid doornbsp;hloozen
En bleeken word gezien, geen tulp noch roode roozen Verderen zo het hoofd van eene maagt, danfchaamt;nbsp;Het is het fchoonft juweel, daar zy meê pronkt, gynbsp;praamt
My door uw raad, ik ben door uwe reen bewogen.
Ik heb ;iw lelTen, van myn kintsheid, ingezoogen.
V/at hoor ik voor gedruis ? daar fteekt men de trompet.
Verander uw gewaad, men zie het onverlet Van onze galdery, wat dat geluid wil melden.
Ik hoor een bly gefpeel, dat dikmaals goet voorfpelde.
Hopman, Heraut, Mardocheds,
V nbsp;nbsp;nbsp;Hopman,
Oldoet uw ampt, op dat geen hoek onkenbaar zy Van ’s Vorften wil. Zo ver, als zyne heerfchappynbsp;Zich uitftrekt, moet de weet gedaan zyn zo veel dagen,nbsp;Tot dat een fchoone maagd den Koning zal behangen.nbsp;Zyn Majefteit en eifcht geen ftaat, maar fchoonheit.nbsp;Heraut.
Vr nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geen,
Wat gy beveelt dat werd verkondigt.
Hopman.
Ydereen,
wie dat iets fchoons befchaft zal men na waarde loonei^.
V r. nbsp;nbsp;nbsp;Heraut.
V orll Afluerus, die bekranft met zo veel kroonen, P tgantfche ooft gebiedt, beveelt aan yder, wienbsp;cn jonge fchoonheidt weet, of figen heeft, dat die
In aller haaft gebracht wert aan des Koniiigs Raden, Door dien het nodig wert geacht voor zyn genaade.
En yder wert beloont wie dees beveelen raakt.
Door ’t roepen wert aan elk 7.yn wil bekent gemaakt. Mardocheo s.
Nu hebt gy ’t telf gehoort, waat toe wyzyn verbonden. HfiSTEKi
O goeden hemel! zo ’er iets mag fchoon bevonden In my zyn , ’t geen het oog des Konings winnen mag^nbsp;Het zy tot uwer eer.
Mardoch EUS. o aangenamen dag!
De Vorftin Debora kon Ifraël regeeren .
Veel meer een fchoon gezicht een Konings hart beheren.
Einde¦’oan bet Tweede Bedryf,
DERDE BEDRY F.
EERSTE TO O NEE L.
Assuerus, Haman, Mahuma, Setah Mamucha, Hareona, Chauzena.
VAssherds. nbsp;nbsp;nbsp;(ren,,
Oorwaar al ’t fchoon dat gy my hebt gedekte voo* Kan myne zinnen, noch verwinnen, noch bekoorea.
’t Geheugen van die geen, die tny voor dezen heeft Verwonnen, in myn ziel tot noch gedurig leeft.
’t Voldoen, door u belooft, is'nu, helaas! vervloogen! Haman.
Hercia is zoo fchoon met toverryke oogen.
A s s u E R u s.
Het noemen van haar naam bragt my de weet daar van; Maar ’k zweere zy in ’t minft my niet behaagen kan.
Mahuma.
Clorinda is vry fchoon.
Setar.
Waar dat men fchoonheit roemt, word haarennaamby-In aller mond gehoort. nbsp;nbsp;nbsp;(zonder
Mamucha.
'k Verhoopte, dat het fchoon Van Laura had verdient de Koninklyke kroon,
En k fneeuwit Iclivel, met roos vermengt, in ’tkullên, Le voor’ge minnevlam vermogen had te blulïèn.
A s s o E R u s.
Geen fchoonheid als ’t geftalt van Vafti, deeze nacht, Gp ver na, voor myn oog, ter kamer is gebracht.nbsp;Charzena.
~e hartstocht van de min, omheint met fterke 'wallefi, c? door zo veel fchoons, in k mink om vergeval-He min verteert het bloedt, en kwelteeneed’le ziel. (len.
Ca nbsp;nbsp;nbsp;TWEE=
-ocr page 40-36 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
TWEEDE TOONEEL.
1 VV 1'^ nbsp;nbsp;nbsp;1 v-f vy i-N i- x:-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L/.
AssOERDs, Haman, Mahuma, Setar, Mamucha, Harbona, Charzena,
E G E tl S.
DEgeüs,
at ik uw voeten kus, en voor u nederkniel.
A S S ü E R ü S.
Wat is ’er ? zegt my doch Egeus.
E G E Ü S.
Groöte Koniiig!
Gy hebt aan iedereen uw vorftelyke woning Vrywillig opgertelt, op dat den adel mochtnbsp;Vertoonen, welk een Maagd een yder had gebrochl?nbsp;Maar niemant kon tot noch uw Majefteit bekooren.nbsp;Daar’s noch een fchoon juweel voor uwe kroon geboo-De Maagd, die ik u nu vertoonen zal dees tydt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren.
Zo fchoon is dat de Zon haar heldre glans bcnydt:
En die haar,gaven, door de woorden, af wou maaien, Was maar de zon vertoont'met naare en donkre draaien.nbsp;Indien gy my zo veel oit waardig kent, ik weetnbsp;Myii zorgen waaren nooit zo heerclyk befteet.
ASSÜERUS.
Waar is die fchoonbeIt?my verlangt haar aaiitefchouwen.
derde TOONEEL.
A s $ u E R tl s , Haman, M a h d m a , Setar, Mamucha, Hakbona, Charzena,nbsp;Egeus, Hester, Azarias.
H nbsp;nbsp;nbsp;Egeus.
y ftaat verbaad.
Assuerüs.
Ik zag, voorwaar, in geene vrouwen, Noch maagden, zulken fchoon dat my zo wel geviel:
Myn
-ocr page 41-Of de VERLOSSING der JOODEN. 37
Myn bloed verandert, en ’k gevoele dat myn ziel Alb opfpringt, want myn hart wert vrolyk: wondreoo-gen,
Daar ’s hemels ftraalen, ver, niet tegen op en mogen. A z A K I A s.
Dit gaat tot nog toe wel. o hemel! gun aan my,
Dat dit tot voordeel van uw onderdaan gedy.
H F S T E R
Jvlag myne needrigheid des Vorften voetbank kuffen? Assüerus.
G’ontvonkt in my een vuur, onmoog’lyk ointeblulTcn, Hester.
Alzo een onderdaan niet beter (laat noch paft,
Als een gehoorzaamheid; zo heb ik, volgfens laft,
IVly, tot een offerhand, voor uw gezicht geboogen. Myn leeven is voor u ten beften, ’k durf deëze oogennbsp;Om myn omwaardigheid niet opflaan: groote zon!
A s s o E R u s.
Gy zyt het die myn hart, door’tfchoon gezicht verwon.
H É S T E R.
Kleed my, zo ’t u gelieft, met uw genaad’ge ftraalen, Zo. zal ik als ’t kriftal een weinig adem haaien.
Assuerüs.
Ryft fchoone zielvoogdes.
Hester.
Gebied myn ziel, en zin.
Ik volleg uw geboón.
N u fmelt hy in de min.
H E S T E R.
Gelyk de friffche dauw op velden, boomen, kruiden, Zich door de heldre zon, faleer zy komt in ’t zuiden)nbsp;Gslyk als paaiden, en gefteenten wel vertoont;
Zo praalt does teedre maagt, nu gy haar fout verfchoont. Assüerus.
Ik zweer u by ’t heelal, en kroon van groote waarde,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 42-Dat gy den fcepter zult van myn gebied aanvaarde.
De zinnen hadden rny zo fchoon niets at'gebeeld,
Als uw aanminnigheid, die my den boezem ftreeld. Mvn oogen houden ftand in uwe fchoonheid; ’t leevetinbsp;Verquikt gy door uw tong, en komt vol op te geven.nbsp;Gelyk de naare nacht voor Phoebus zetel wykt,
De fchoonfte fchoonheid voor uw fchoon de vlagge ftrykt,
Egeus, gaat te zaatn met Setar, haar ter kamer Geleiden, in ’t paleis; en toon, niets aangenaamernbsp;Het Koninklyke oog bevallen is. de kroonnbsp;Die Vafli is ontrukt, zal haar geworden. Goón!
Gy hebt my door uw wil dees maagd hier toegezonden r V ergun ook datze wert aan my als V rouw verbonden.nbsp;Maak alles vaardig tot de Koningklykc trouw.
Ik ben in korten tyd, 6 overfchoone vrouw!
Ey u op ’s Konings zaal, ik ben vernoegd, gy heeren. E G E u s.
Het heeft de Vorft gelieft zyn dienaar té vereeren.
VIERDE TOONEEL.
Assuerits, Haman, Mahuma, Setar,' Mamücha, Harbona, Charzena.
Assoerüs.
y.y heeren, wie ontkent, dat deeze een paerel zy Aan dezen tullebant, en oppermonarchynbsp;Haar deugd komt ’t Keizerryk een groot geluk beloo-ven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven
De wond aan my gefchied, door ’t onverwacht beroo-Van een voor dcez’ my waard, is door haar mond gebeclt. Myn liefde dartel nu gaat zwemmen in de weeldt.nbsp;Mamücha-
De Vorft gelukkig is met deez’ zyn Koninginne.
A s s o E R ü s.
De fchoonheid machtig is een Konings hart te winnen.
VER-
-ocr page 43-VAN DE KrOONING VAN HESTER,
UITLEGGING.
De mintaamheid en deugd van Hefter word beloont, Nu Vorft Affuerus haar tot Ryksworffinne kroont.
De vreugd bezielt het volk van zyne heerfchappyë,
En troolt de Jooden in hun bange llavernyë.
ZANG.
Men fier deez' dag met gloripalmen.
Waar op Jfiaerus Hefter kroont.
En door zyn Echt baar deugd beloont:
Zingt en danft op blyde galmen,
En vier' zo luifterryken dag,
Waar van men nimmer wéér ga zag;
JDe hemel let op ffrels klagen,
iVa Hejlers hoofd een kroon zal dragen.
Hier -word gedanft.
Azarias, Mardogheüs.
Ga Z A R 1 A S.
rypt moed, en recht u op, vervallen Jodendom. De vreugde maakt.my nu, gclyk de droefheid, Hom.nbsp;De koninglyke keur komt. ons wat groots beloven.
Dit is, geen menfehen werk, maar van de macht dm j boven!
t Geluk van dezen dag, A hemel! u behoort! Mardocheüs.
'^yn vriend, wie heeft het oog des Kpnings toch bekoort?
. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Azarias.
^a t vorftelyk gezicht d’uitmuntenthecn aanfehoude ¦ Refter, uwe Nicht, heeft hy een vonk behoude,
Die tot een vlamine ryft: het oordeel is geveldt;
Die Vorft heeft op haar kruin de goude kroon geflelt, Die eigen heeft ’t bewind van tweemaal zeftig Ryken.nbsp;Mocht nu voor’t Jodendom een een’gegunfl: doch blyken.nbsp;M ARDOCHEU s.
Ik heb aan myne Nicht, om groote réén, verboón. Te melden haar gedacht, nochmy; want, weet haarnbsp;troon
Is noch te zwak geveft. 3e tydt een vrueht doet rypcn, De ?orgen zullen ’t fcherp van haar gedachten flypen,nbsp;Om t’zyner tyd, uit liefde, als werktuig van dien een,nbsp;Noch van der aarden op te heffen ons Hebreen.
A z A R 1A s.
Uw raad die heeft gemift.
Mardocheos.
En hoe?
Azarias.
Des Konings oogen,
Nu door de min beheert, kon, lichtelyk bewogen, ¦ Tot ons verloffing zyn.
Mardocheus.
Myn Nicht zal ons van ver Verftrekken tot een baak en heldre morgenfter.
Een droom, een vreemde droom, fpeelt ftaag door myn gedachten.
Iets is my voorgeftelt in twee byzondre nachten. Azarias.
Wat houd gy van den droom? is niet een zaak, die uit, Of een’ge zorg, of wel uit een verbeelding fpruit ?nbsp;Mabdocheus.
Het was ver ongemeen, den hemel hoorde ik kraken, Door ’t dondren dag op flag, ’k zag twee vergifte drakennbsp;Elkander op het wreedft beftryden. kort daar aan.nbsp;Twee heiren, heet op moord, op ’tfelfttenftrydegaan,nbsp;En t’zamen eenig om d’onnoofle te verfmachten;
Die voor d’aanftaande dood , met v/eenen, zuchten, klachten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Den
-ocr page 45-Of de VERLOSSING der JOODEN. 41 Den hoogen hemel tot hun hulp aan riepen, ’k zag,
Hoe dat een kleine beek, (op ’t midden van den dag) Zo aanwicfch, dat hy veld en hoven overfpoelde,
En dat de zwakften hoop hun wraak op ’t vinnigft koelde,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dreigt:
Op deeze, van wiens hand haar ’t fterven was ge-Laar op verfcheen de zon op ’t heerlykft; yder neigt Zyn oogen nederwaarts, als dankbaar voor dien zeegen.nbsp;A z a R IA s.
Hebt gy geen uitleg op dien wondren droom gekreegen? Mar DOCH Ëüs.
Geen menfch'en heb ik dien, als u, geopenbaart.
Dit ’s myn gevoelen, dat de hemel ’t vinnig zwaardt Der ftraften, eenmaal zal van onze halzen keeren j
£n dat...
Azarias. nbsp;nbsp;nbsp;a
Wie zie ik daar ?
Mardocheus.
’t Is een der grootfle heeren Van Perllèn ; zynen naarn is Haman, die ’t gezachnbsp;Van ’t gantfche Ryksbeftier nu heeft.
ZESDE TOONEEL.
Haman, Barsan, Cambyses, Vardan, Azarias, Mardocheos. Lyfwacbt.
Bassan.
my! vermag Ikzulken kleinen gunfl van uwe hand ontfangen?nbsp;Azarias,
Een ieder knielt voor hem ter aarde, met verlangen;
’t fchynt, om zyne gunll te bidden.
1(1 ARDOCHEUS.
_ Deeze man'
Word als een God geeerd, en zulken eerbied kan In myn genioet.ircentroonverwecven;neen,ikzweere,nbsp;Cfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik
m
-ocr page 46-44 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Ik doe geen Goden eer aan hem. den Vorft der heeren, Weet dat ik ’t zelve doe om hem, om hem alleen.nbsp;Ham a n.
Wie zyt gy ?
B ASS AN.
’k Ben in dicnft van ’t hof, die voor ’t gemeen Dezaaken in den Raad veiweere: laat myn fmeeken...nbsp;H AMAN,
Myn zinnen hebben nu iets anders voor. uw fprecken Verveelt my. ’t is genoeg, volhard in uwe trouw.
C AMB YSES.
Ik ben een arm Ibldaat.
H A M A N.
Gy klaagt, gelyk een vrouw.
*t Waar beter in den ftryd, op ’t bed van eer, vcrllaagen ; Dan dus, gelyk een bloo cn laf gemoed, re klagen.nbsp;Toont u een man te zyn. En wat is uw begeer?
V nbsp;nbsp;nbsp;A H D A N.
Ik heb het hof gevolgt, en was in dienft, weleer,
Van Vafti tot myn ichaa, uit bof en land verbannen.
H A M A N.
Daar is geen Vafti méér; men doe hun wyken mannen.
V nbsp;nbsp;nbsp;A R D A N.
De blikfem tref uw hoofd verwaande, uw geflagt Werd zo ter néér gevelt, als die gy nu veracht.
M AUDOCHEUS.
Verfchoon my zo ik iets mogt zondigen met oogen.
A z A R I A s.
Ik heb my meê, uit vrees, voor hem ter neêr gebogen. Mardoc heus
Geen IfraKt behoord te huichlcn met de wet.
Azarias.
Envreeftgy, waarde vriend, voor onheil?
M AUDOCHEUS.
Neen. ’t verzet
My ivhet minfte niet.
Az. A»
-ocr page 47-A z A R I A S.
Wy zullen naader fpreken:
Vaar vpel.
M ARDOCHEOS.
Zulks vvcnsch ik mcê. Eer zal myn harte breeken^ I-^an ik om gunft of eer de hemel fteek naar ’t oog.
ZEVENDE TOONEEL.
Bacathan, Thares, Mardocheüs, ter zyde.
¦.Wa
Bacathan.
as beter, na myn raad, dat men ter zaal invloog, En hem op’t onvervvachtft, eer’t iemant merkt, vermoordde.
Thares.
Zyn Lyfwagt heeft de zaal bezet.
Bacathan.
En of die ’t hoorde ?
Zy zullen ons, ’t is vaft, hanthaven in de zaak. Mardocheüs.
Dit leidt op moorden aan, zy zyn door haare fpraak V crraden.
Thares.
Zullen wy ?
Bacathan.
U flaat uw woord te houden, Thares.
^ Koning, die uw lyf zo lang aan ons vertrouden. Maroocheus.
Koniiig...
Bacathan.
Eloe, myn vriendt, hoe, Thares,-flaut uw moedr Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thares.
ik zal myn zwaart noch verwen met zynbloed.
Ba-
-ocr page 48-44
HESTER,
BACATH A N.
Wei, dezen brief moet gy aan uw vert rouwling zenden. M AUD0CHEO5,
6 Hemel! wilt den ramp van’s Koningshals afwenden.
Bagathan.
Ai Thares, zyt verdacht.
T H A R E S.
De helfche Stix het geeft, Dat deze trotlè Jood in ’t hof des Konings zweeft,
En als een booswicht niet en doet dan ’thofverfpicden. Bagathan.
’k Zal ondetftaan of ik dees plaats hem kan verbieden. Een aanflag, Vol gevaar, baart ftadig achterdocht:
En wyslyk aangeleit, is als byna volbrocht.
Hebt gy den brief bewaart ?
Thares.
Wil daar het minft voor zorgen. Ik heb hem om ’t gevaar, in deze borft verborgen.nbsp;Bagathan.
’k En hoop het immers niet dat hy het heeft gehoort. Thares.
O neen, dat kan niet zyn.
Bagathan.
Myn vriend, vertoeft, een woord. Ik fpenr u meinigmaal in deze groente wandlen.
Hebt gy hier in het hof iets van belang te handlen ? Mardocheus.
Ik ben een die de dadn der Koningen befchryf;
Om myn nieusgierigheid is dat ik hier verblyf.
Men moet uit veeler mond de rechte waarheid fluiten. Geen moeiten, ook hoe zwaar, kan my die luft doen flui-Bagathan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
Zo hebt gy ’t wel gehoort, wy fpraken van den Vorft. Mardochehs.
O neen: uit uwen mond niet waardigs: zo ik dorfl;
U vergen ; ’k zou het aan u bidden te verhaalcn,
’tGech
-ocr page 49-’t Geen waardig was geftelt in veelerhande taaien.
Ik ben gednrig in myn bezigheêu verwart.
V oorname zaakeii gaan my allermeefl aan ’t hart. Wanneer de zinnen op iets darren, zyn myn oorennbsp;Gelyk als hooreloos. ’k geloof dat geen geï-ooren.
Een tweede heeft gezien van zulken fchooneti hof. JfAGATHAN.
Ons tyd is nu voorby. wy hebben iets tot lof Des Konings, in het lang aan uw gehoor te melden,nbsp;Op morgen.
Mardochet s.
En deez’ uur ? indien gy ’t zo bedelde, ’k Zal ook indachtig zyn, en-wachten na den tyd.
Het is my overlief gy hier gekomen zyt.
Nu is myn hart beklemt, ik dut den aanflag garen. Kreeg ik gclegentheid dezelve fopenbaren.
Gat my de hemel nu een uitkomd. ach! hy geeft.: •
Vermits ik Hetler zie, die na den bogaart dreeft.
ACHTSTE TOONEEL.
Hester, Sela, M ardocheüs.
T nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
^ N ’t ruiffehen van de blain, en zilvre waterdroomen, En aangename koelt, heb ik vermaak genoomen.
Daar ginder by die mirth, ’t gezicht haar bed vernoegt. Sela.
Wanneer de Koningin haar by ’t gebloemte voegt,
Een ieder buigt den hals, als of zy wilden toonen Hun wenfehen, om uw hair met zulken krans te kroonen.nbsp;Mardocheüs.
vermag uw dienaar tydt, om een verzoek te doen?
P . . nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
tn w^mg treed ter zy, om d’argwaan tt verhoéii,
Myn Oom!
Ma-
46
HESTER,
M ARDOCHEDS.
Myn waarde Nicht! ik heb u iets te ontdekken,
’t Geen zekerlyk tot heil van ’t Koningryk zal llrekken. Ik word gclyk verdomt, de fpraak die valt my zwaar jnbsp;Daar is een Oppcrvorft in ’t uiterfte gevaar.
Hester.
Zegt my ’t geheim.
Mardocheos.
Ik zal, maar dat het niemant hoore. Ik heb het helfch verraad met deeze myne oorennbsp;Vernomen: ach! het dingt den koning naar den hals!nbsp;Bestek.
Wie zou de werker zyn van zo veel ongcvals? Mardocheos.
Het zyn, geeft my gehoor, twee Konings kamerlingen. Hester.
Ai my! dees droeve maar ontdek my zonderlingen. Mardocheos.
Ach! meld den Koning toch dien aanflag, het is tyt.
H E S T E R.
Ik twylFel of gy al van ’t ftuk verzekert zyt.
Haar naamen?
Mardocheos.
Bagathan, enThares.
Hester.
Hoe zal ’t blyken?
Zo gy ’t betoonen kunt, het zal uw ftaat verryken.
M ARDÖCH EUS,
Men zoeke Thares in zyn boezem; een gefchrift Zal u wel blyken doen, hoe verre het vergiftnbsp;Zich zelven heeft verfpreit, die ’s Konings lyf belaagen.nbsp;H E S T E R.
Daar komt de Koning aan.
Mardocheos.
Zyt lukkig in uw dagen.
Of de VERLOSSING der JOGDEN,
NEGENDE TOO NE E L.
Hester, Sela, Assdeeds, Haman^ Bagathan, Thares, Mamucha,nbsp;Egeüs, Mahuma, Lyffvoacbt,
M nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
Yn Vorft.
Assüerds.
Myn Koningin! myn hart verlangend was Naar uwe aanminnigheên.
Hester.
Myn Koning, al zo ras
Ik uw gezicht vernam, hervoelden ik myn keven Verkwikken, als de zon het aardtryk fcheen te geeven;nbsp;En boomen , kruid, gebloemt, en d’alderfchoonftenbsp;vrucht.
Maar ach!
Assgeros.
Hoe is ’t myn lief? hoe komt het dat gy zucht? Hester.
Een wreed afgryslyk beeft, een Hydra, reikt metklaaU' wen
Na uwe kroon en hals; dit doet myn hart benaauwen. Assoerus.
En hoe?
H ester.
- Een weinig doch met my ter zyden treedt; Want ’t is aan my ontdekt.
AsSDEJtOS.
, nbsp;nbsp;nbsp;¦ Ham AN.
•‘JMt’siets geheim, ik zie de Vorft die ftaat verwondert. Assoerus.
•Uit voorneem, onverwacht, in ’t hart énoorendondert*
-ocr page 52-4S
Hama n.
Wat mag de redeii zyn!
Assuerus.
Een brief? zegt my de man. Hester.
By Tharcè; en’t vert aadt by hem, en Bagathan. Assue R us.
•Hier, Thares.
T H A R E S.
^ nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Grcote V orft.
Assuerus.
’t Doet myn verlangen noopen. Thares.
Wat wll zyn Majefteit ?
Assuerus.
Doet uwen boezem open. Thares.
Heer Koning! ach ! waar toe?
Assuerus.
Zyn tong beklapt de noodt.
Men rukt van een.
Thares.
Ik ben op d’oever van de doodt. Assuerus.
Wat wil dees brief?
Thares.
’t Is ieis tot myn geheug gefchreven Assuerus.
Lees Hainan.
Thares.
Heer!
Haman.-
Dees dingt den Koning na het leeven. Assuerus.
Enhoc?
Bagathan.
Een dootfche kou verftramt'myn tong.
Tha-
-ocr page 53-T H A R E S.
Ach! ach!
A SSÜERUS,
Men lees den brief, op dat men d’inhoud weeten mag. H A M A N, leeft.
Ons voorneem is tot noch den Koning om te brengen. Wy zullen uvoe voraak, end'onze ,t’zamenmengen.nbsp;Maar zyt doch op dien dag en uur voor al verdacht ynbsp;Dat gy ons onderfteunt, met uwe moed en macht.nbsp;Wy zyn in het gevaar op’t manlyk woord getreeden;nbsp;Zyt dit indachtig, en gedenk aan uwe eeden.
Hier ftaat een teken; wat beduid dit Thares?
Th ARES.
Assuerds.
Kom hier; kom Bagathan: de Koning ’t u gebied. ÜAGATHAN.
Ik bid myn lyfsgenaL ’t Beduit ons beider naamen. Assüeros.
Ontrouwe! moet gy 70 uw fchoongeflachtbefchaamen. Heb ik aan 2ulk gediert myn leeven toevertrouwt ?nbsp;Eerlooie, had gy u rot zulken daad verftout.^
Wie zyn ’t, en meldt het ons, wie zyn uw t’zaamge-zwooren ?
Hester.
Zy ftaan gelyk Verftomt.
Ach! was ik ongebooren. Assüerus,
De pynbank zal ’t u doen bekennen, volg dien laft.
Men fleep hen naar het hol. zy werden ondertafl:
Mer d’alderfelfte pyn, om uit baar mond te wringen ^ Wie medeplichtig zyn van na myn hals te dingen 1
D nbsp;nbsp;nbsp;Zo
-ocr page 54-Zo is het pyn’gen nut. het duifter word verlicht.
»t Geen diep verhoolen lag, verfchynt voor het geticht. En na’t my is bewuft tal ik haar loon verfchaften.
Een wettig Prins vermag te loonen, en te ftrafien.
TIENDE TOONEEL.
Assüerus', Hester, Sela, Mahüma, Setar, Harbona, Egeus, Char-zena, Mamücha.
WAssoekhs.
Ie heeft u dit verraad, myn Lief, geopenbaart? Hester.
Een ouden; een Hebreeuw.
Assüerüs.
Dien man is my veel waard.
Hester.
Mardocheus.
Assceros.
Van dien tydt dat ik Perflèm Beheerden, om den loon van ’t goede te ververffen,nbsp;Werd in een Konings boek wat waardig is gefteld;
Op dat ik t’ zyner tyd na myne gunft vergeld. Hester.
Ter liefde van den Vorft, ïal ik zyn gunfl; waaideercn ; Als of de Koniug my die gaven kwam verëcren.nbsp;Assüerüs.
Mamücha.
Mamucha!
Vorft.'
Assüerüs.
Wanneer gy in ’t geheugboek ftelt, Al ’t gene deze maand voornaamlyk dient gemeld;nbsp;Verhaalt, hoe Mardocheus my ’t leeven heeft behouden;nbsp;En ’t hoog verraad van hen wien ik myn lyfbetrouden;
¦ V oor
-ocr page 55-5i
Of de VERLOSSING der JOGDEN.
Voor deezen tyd ik hem ’t beloonen Ichuldig blyf.
M amdcha.
Al wat de Vorft belieft ik in der yl befchryf.
Assuerüs.
Myn Koningin! myn lief! hoe! dingt men na myn leren! IVlaar ’k zal, door uw beleid, door alle rampen ftreeven.nbsp;Gy zorgt voor myne kroon en vorftendommen.nbsp;Hester.
Zo lang de ftraf verbeid, verwart men in ’t gevaar. Assuerüs.
Zy zullen hunne ftraf ontfangen naar de wetten.
ELFDE TOONEEL.
Haman, Assuerüs, Hester, Sela, Mahüma,Setar,Harbona,Egeüs,nbsp;Chakzena, Mamücha.
Haman.
MEn heeft den kerker doen, met krygslién, fterk bezetten ,
Op dat geen verder kwaad uit deeze fchelmen fpruit.
Oe pyn dryft al ’t verraad ten bangen gorgel uit.
Maar wie hun meedeftaan en wil de tong niet melden. Assuerüs.
Pe herder, die het vee in klaverryke velden
Weide dryft, en heeft geen zorgen als de kroon.
Gy Haman, die my zyt een pilaar aan den troon,
' nbsp;nbsp;nbsp;, en vorft de zaak zo naauw als ’t kan gefchieden.
Wat dat myn wil zal zyn, ik namaals zal gebieden.
,, nbsp;nbsp;nbsp;Haman.
k Volvoer, naar uw begeer, ’t gebod ’t geen gy my geeft, pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Assuerüs.
Gy, fchoonfte, d’oorzaak zyt dat noch Affuerusleeft.
E S X Ë R*
' Gelieft zyn Majcfteit te zeggen.
Da nbsp;nbsp;nbsp;A 9-
-ocr page 56-52 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
ASSÜEROS.
Langs dees beken.
Zal ik de Koningin van myne liefde fpreken.
TWAALFDE TOONEEL.
Harbona, Mardocheüs.
DHarbona.
Aar (treeft de groote Vorlt de groene bogaart in. Hoe praalt dees dappren held, en fchoone Koningin.nbsp;Waart gy, die ’t hoog verraad den Koning bragt ter ooren ?nbsp;Mardocheüs.
Van ’t geen hun voorneem was, kon ik bcfcheidlyk hooren ;
Maaa wie, tot ïulken daad,met haar eendrachtig zyn, Is my gants onbekent.
Habeona.
Het nypen van de pyn,
Zal haar de makkers van het fchelmlluk doen beklappen.
M ARDOCH EÜS,
Hoe hoog den zetel is, met hoe veel marmre trappen Den opgank van den trooti verciert is, nochtans wertnbsp;De fcepter en de kroon door het verraad benert.
H A RBON A.
Daar ’s Haman; wilt hem meê van deeze zaak getuigen. Ma R DOCH EÜS.
Het ftrydt met myne Wet, voor hem ter néér te buigen. Een is alleen maar d’eer, voor wien ik neder kniel;nbsp;Voor hem die ’t leven geeft, en een ontterfbre ziel.nbsp;Myn heer, zo ik de Vorft, of Raaden ben van noden.nbsp;Ik blyf hun minde Haaf, en volge hun geboden.
H A RBON A.
Gy zytu zelf, nochtans, een bronak van verdriet.
Wie veilig leeven wil, doet dat een Vorll gebiedt.
Een vuidflag van dien arm zou ieder een verpletten. Wie dat dit laad behaagt, vernoegt zig met de wetten.
DER-
-ocr page 57-H AMAN, HARBONA.
MH A M A N.
Et wien had gy gefprek ?
H ARBON A.
Een ouden man, een Joodt. H A M A N.
Ik ken hem. ’t geen de Vorft aan d’onderdaan geboodt, Heeft dezen iedermaal halftarrig overtreeden.
H ARBON A.
Hy volgt zyn oude zeén dus tegens recht en reeden.
H A M A N.
^al my een balling, nu, die op genade leeft, öie niets, dan ’t geen ik wdl, in zyn bezit en heeft,
My krenken; want hy heeft myn achtbaar heit gebroken? Harbona.
’t Misachten van uw ftaat dient flrafcn ftreng gewroken. H A M A N.
Gy Vorften Kamerling, ftreeft na de kerker, waakt Voor ’s Konings keven, daar de nydt zyn gal op braakt:nbsp;En brengt my tyding van ’t gehoor en wedervaren.
, nbsp;nbsp;nbsp;Harbona.
t Geen dat gy my gebiedt volvoert uw dienaar garen.
VEERTIENDE TONEEL.
H nbsp;nbsp;nbsp;Ham AN, alleen,
Oe blus ik beft myn w^raak in ’t delgen van den
:^oor wien d’Amalekiet voor dezen is gedood.
En zo mishandelt, dat de geeften om my fnorren;
Ja my tot euvle wraak van myn voorvad’ren porren, t Geluk bied my de handt, vermits ik naad’ren zienbsp;Den Koning, mynen heer.
VYF*
-ocr page 58-Assuerds, Haman, Egeds, Mahuma.
Assueros.
JlS u bewuft, van wie De bel to vinnig had dit gniwelftuk befteeken ?
Ik zal dit feit voorwaar op’t allerhevigft wreeken. Haman.
Wie dat de wortel weert van’t vinnig ongeval,
Jn alle zekerheid zyn troon bevryden zal.
Assuerus.
Wat voorflagjom myn Ryk voor alle ramp te wecren ? Haman.
In Pcrflèn leeft een volk, dat aan uw wet, noch heereu Ontzag draagt, en verfinaad uw tulkbant en kroon:
Ze aanbidden noch en doen geen eer aan uwe Goón. Zy off’ren,,of een Hier, of lam, in ruime weiden,
Voor een onzichtbaar hoofd, en zoeken afteleiden Uw onderdanen t’zaam van onzer oud’ren wet;
Uit vollek dient de voet op hart en nek geïet.
Men dient hen, en ’t gedacht van allen uit te roijen; Hun affchen in de wind en ruime zee te ftroijen.
Zy zyn de wortelen van ’t onweer van den Staat,
En brouwen in het Ryk of onheil of verraad.
En mits zy jaarelyks de Keizèriyke gaven Opoffrenaan den Vorft, als baUingen en Haven;
En dat de fchatkift daar geen hinder door gefchiedt,
Zo zal ik uit myn goed (als gy haar dood gebiedt)
Tien duizent ponden van het fynfte zilver fc-henken,
In plaats van hunne gaaf.
, Assüerus.
Wanneer ik wil gedenken, Hoe zeer dat gy het nut behartigt van myn kroon,nbsp;Vcïzo^ken ffrekc byna voor pay gelyk geboön.
Ha-
-ocr page 59-H A M A N.
Le dooren, die het land geftadig noopt met pynen,
Zal dus, in eenen dag, door’tgantfcfielandverdwynen.
A SSÜERÜS.
Hun dood fta ik u toe, gelyk myn gunfleling.
Gebied gelyk gy wilt. Zie daar des Konings ring. I)oet, door myn gantfch gebied , aan alle oorden fchry-ven,
Hun misdaad, hunne üraf, en tyd van hun ontlyven. De fchatten die gy biedt die fchenk ik u weêrom.
ZESTIENDE TOONEEL,
N nbsp;nbsp;nbsp;Ham AN, alleen.
U ftaat in myne hand het gantfche Joodendom. Wie 2al nu myn geboón, dit wapen, tegenfpreeken?nbsp;Nu is het in myn macht myn ouden hoon te wreeken.nbsp;Dit Word, op ftaande voet, om aanteflaan belaft,
In deezc groote ftadt van Zufa. Nu verraft.
Een woord, een gunfteling, de dood van 20 veel zielen. Nu zal men voor myn naamom lyfsgenade knielen,nbsp;InPerffen, Parthen, ja de gantfche waereldt door,nbsp;Alwaar AflTueer gebiedt. My dunkt al dat ik hoornbsp;Het fchreijen, door ’t gebod aan elk geweft gefchreven.nbsp;Wie my geen eer en deed verliezen nu het leeven.
Einde van bet Derde Bedryf.
5S nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
He G E u s.
Eb Mardocheus, gekleed, op ’t buitenhof ontmoet, Met zak en hairen py-
Hester.
Dit vreemt gedichte doet
Myn hart begeerig tyn, om ’t wit van zulks te weeten. Egeus.
Zyn kleedren zyn, door rou, van d’anderen gerceten, En d’oogen rtaan in ’t hoofd, bekreten, root en naar:nbsp;Het weezeii bleek en doots; zyn oudt en zilver hairnbsp;Is vol van afch beïlroit: hy wil geen menfch gelyken.nbsp;Het uiteriyk gewaad het droevig hart doet blyken.nbsp;Hester.
’f Verwondert my.
’k Vertrouw ’t zyn reden van gevvicht* Egeus.
’t Nieuwsgierig brein, veeltyds, een onrecht wit verdicht. Doch om de reden van zyn droefheid te doorgronden,nbsp;Na dat haar Majefteit myn raad heeft goetgevonden,
Zo zal ik d’oorzaak wel uit zynen mond verdaan. EIester.
Vol voer het, ’k ben dees man op ’t hoogde toegedaan, Vermits hy ’t zwaar verraad op ’s Konings hoofd ontquot;nbsp;dekte,
En dus gelyk een heldt voor ’t gantfche PerlTen drekte. Sela.
Gy zyt om zyn gedrag belaan en ongerud.
Hester. nbsp;nbsp;nbsp;(wud,
’t Verlangen noopt den menfch, om ’t geen ons, onbe-Gelyk het blikfemvuur voor d’oogen komt te zweeven,
Tg
-ocr page 61-of de VERLOSSING der JOODEN. 57 Te weten. ach', myn Oom, ik min u sis myn leeven.nbsp;De i'marten die gy lydt, my rukken in het graf!
De zak, eu ’t hairen kleed, beduid een doodt of ftraf. Ik zie hem daar van ver zyn handen t’zaamen wringen.nbsp;M ARDOCHEOS.
O wreedtheidt, komt gy ons nu na het leeven dingen. H ESTER.
Ik zal hier van ter zy zyn klachten beft verftaan:
En, om het achterdocht te hoeden, binnen gaan.
TWEEDE TOONEEL
Mardochets, Azarias, Eleazar, Judith, Egeus.
EM A RDOCHEUS.
Lendige Hebreen! nu zyt gy onvermogen,
zie geen uitkomft, ’t zy den hemel het verhoed.
Om dezen zwaaren flag te fluiten! ach ! myn oogen Schreit tranen, neemt een fteen, en flaat voor ’l droevignbsp;Op dat den hemel door uw rouw bewogen wert, (hert,nbsp;En d’onverwachten noodt van onzen hals wil keereulnbsp;Zal Hamans hovaardy, en wraak, nu triomfeeren:
(j nbsp;nbsp;nbsp;------7 nbsp;nbsp;nbsp;- ~J .... ............ ’
O Hefter! mocht gy ons uit dezen tegenfpoet En dees benaauwde ftand in zeekerheid geleyen!nbsp;Hebreeuwen! ach! vang aan, met klaagen, en metnbsp;fchreyen,
- nbsp;nbsp;nbsp;i n o»
;^ch! kindren! my zo waard als d’appel van het oog! ^lt;tl u zo wreeden doodt op ’t onverzienft verfmooren!
En zend by dag en nacht uw zuchten naar otn hoog. Azarias.
Ach! roept den hemel aan, dat hy door t droevighooren Van ’s volks gejammer, en ’t gezicht van haar geweennbsp;Een uitkomft, in deez’ nood, en droeven dag verken,nbsp;Zo blyft pantfeh Ifraël bevryd van fmaad en ichande;nbsp;Dog moeten wy te zaam, als ’ t Schip, in onweer ftrandeti,nbsp;Ik fterf dan aan uw zyd! ’k verlaat u noit myn zooii.
D 5quot; nbsp;nbsp;nbsp;Xviyn
-ocr page 62-58 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Myn dochtertje, kom hier, u kus ik. voor uw troon Zyn wy een ofFcrhandc, met zoo veel duizent fchaarcn.nbsp;Eleazar.
Ach! Vader! wilt ons doch voor ongeval bewaaren. Ons moeder voeden ons voor dezen met haar zogh!nbsp;Verftrékt ons fchutshecr nu, ach ! Vader l^och! och! och!nbsp;Azarias.
Ach! al te zwaaren flag i myn overwaarde kinderen, j ü n ITH.
Als gy ons helpen wilt, wie zou ons konnen hinderen.^ A B A u ! A s.
Gy doet de traanen my uitbreeken, ach! myn krooft! Ach! welk een droeven dag vertoont zich in het ooft.nbsp;Uw vader heeft geen macht te volgen uw begeeren;nbsp;Een rot van lainren kan geen heir van wolven keeren.nbsp;Uw teedre traanen zyn met onze macht gelyk.
M ARDOCHamp;ns.
Myn vrienden, neemt te zaam een weinig docii de wyk; Ik zie een eedlen heer tot my waarts vlytig naadreii.nbsp;Azarias.
ó Hemel 1 denk met gunft aan ons beroemde Vad’rcn! Fgecs.
De fchoone Koningin heeft deel aan uwe pyn;
En vergt van uwe tong, om onderrecht te zyn,
VVaar uit de reden van uw fchreyen is gefprooten. Spreek op, noch veins voor my.
Mardocheüs.
Ik heb te veel genooten.
Myn leeven en myn bloed zyn voor de V orft en haar Ten beften! ach! ach! ach!
E G E 11 s.
Wat vreeft gy voor gevaar? Ontfluit uw hart aan my: zy heeft my Uitgezonden.nbsp;Mardocheos.
Indien ’t u zo gelieft, ’k en hoef het door geen monden Tc melden; want helaas! o ramp! ditceuig bladt,
Den
-ocr page 63-Den heelen ommekring van ’t ongeluk bevat!
Dit ’s ’t affchrift van het geen ten hoof is aangeflaagen, Egeds.
Wat inhout heeft het doch dat u beweegt tot klaagen?
M A R D o C H E U S.
De Koning heeft geboón, maar Haman ten geval,
Dat men ’t Hebreeuwfche volk door ’t Ryk verdelgen zal.
Dit baart een droef gefchrey, van kindren, vrouwen, mannen:
Ai, fmeek haar, datze wil haar krachten t’raamen fpan-nen!
Op dat zy aan den Vorft voor ons genad verwerft. Egeüs.
Het is een hoog gebodt, op poene dat hy flerft;
Wie dat den Koning mocht verftouten te genaaken. Mardocheos.
De fchoonheit kan de Vorft, hoe wreedt, mcêdogcndt maken.
Egeus.
De wet gebiedt het. maar indien het zo gevil,
Dat ieinant kreeg genad door Koninglyke wil,
Zoo word de goude ftaf te kuflen hem geboden.
Doch ’t is een groot gevaar.
Mardocheüs.
Dit fchrift is haar van noodeu: Het zal haar melden in wat groot gevaar wy zyn.nbsp;Egeds.
Haar wert de weet gedaan.
6o
DERDE TOONEEL.
Mardocheüs, Azarias, Eleazab, J ü D 1T H.
M A RDOCHEÜS.
Mlt;
LOcht dit een zonnefchyn, 6 Hemel! op deez’ droeve en bange dag verwekken!nbsp;Mogt nu een vrouw het heil van ïo veel zielen ftrek-ken!
Als eertyds Judith,die,vol moed, den wreeden Vorft, Ten nut van ’t Joodfche Volk, het (laai dreefiudeborft,nbsp;En ’t hooft van den Tiran af kapte zonder fchroomen:nbsp;Zo ziet men dat een daad, met moed cens voorgenomen ,
Veeltyts zoo wel gelukt als ’t wenfehen oit bedacht.
De hemel zend zyn heil, maar ’t meeft wel onverwacht.
VIERDE TOONEEL.
Mardocheus, Azarias, Eleazar, Judith, Egeus.
DEgeus.
E Koningin uw klacht ter harten heeft genomen. Zy zal haar eigen dood, om ’t-Joods gedacht, nietnbsp;fchroomen.
Haar oogwit ftrekt den Vorfl: tefpreeken,’tzy hoe’tzy. Ik merk een drift in haar tot uw geluk.
Mardocheus.
Gun my,
Dat ik uw voeten kus! myn waarde vriendt! de zeegen Word by ons dan verwacht.
Egeus.
Ik weiifch zy werd verkregen.
Mar-
-ocr page 65-Mardocheus.
Het fchynt door uwe reen dat gy iny gunftig zyt.
E G E U S.
Gy hebt Minerva’s fchilt voor ’t grimmen van de Nydt.
A z A R 1A s.
’t Verlangen noopten ons om u weêr aan te fpreekeo. Hebt gy noch een’ge hoop op ons gefchrey enfmeeken?nbsp;Mardocheus.
Zyt we! gemoed, en houd den hemel voor uw wit. Azarias.
Ons hoope zy op u die in der hoogte zit.
M A R D O C H F.'u S.
Een tranenvloed, vermengt met vallen, zal de deuren Des hemels openen, en (laaie poorten fcheuren.
Waar zo een zeekren voiidt te rugge w'iert gellclt,
Zo zyn wy lyveloos, ons vonnis is gevelt.
Azarias.
Zyt mededogend doch om zoo veel duizent zielen.
Die, op het onvoorzienft, in zulken quaat vervielen.
VYFDE TOONEEL
AssUERDs, HAMAN, ChARZENA, Ec'EÜSt Setar, Harbona, Mahuma,
WAssderus.
Ie kan in ’t harrenas de rampen tegenflaan Die yder Koning dreigt? wie zulken heir verdaan.
Van nydt, verradery, als myne kroon komt dreigen.^ ^Is waar, een bloeyend landt heeft dit gclyk als eigen.nbsp;Doch myne zorgen zyn tot noch in Ikaap gefpcelt.
De liefde tot het Ryk myn boezem meerder (Ireelt;
“ t Vonnis al vol voert?
H A M A N.
Zy zyn op uw beveelen
Gedoodt. hun rompen zvn verdeelt in veele deelen,
En
62 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
En door uw ganfchc landt als tot een fbhrik gehecht.
A SS UE KUS.
Geen Ryk en kan beftaan ten zy men wettig recht.
Wie dat misdoet die zal zyn ftraf door wetten fmaaken. H A M A N.
Hun hoofden zyn geftelt op yfrc pen en ftaaken.
Hun huizen omgerukt, en tot de grond verwoed:. Charzena.
Daar kan geen Koning zyn waar ’s Rechters zwaart beroert.
De zorgen zyn aan u, en ons uw trouwe Raadcn.
A SSUERUS.
Gy zyt myn rechterhandt, gy Haman, door uw daden Betoont gy ’t gantfche Ryk op uwe fchoudren torft.nbsp;Haman.
Ik ben de minrte flaaf ten dienrte van de Vorrt. Assuerüs.
Kan ik noch eenge gunft aan u in Perflèn fchenken? Haman.
Niet dan dat gy gebiedt, myn oog rtaart op uw wenken* Assuerüs.
Wanneer wert den Hebreeuw verdellegt in myn landt? Haman.
De tydt genaakt in ’t kort. ik rtrek des Vorften handt.
E GEUS.
Een droevig klaagliedt wert ten hemelw’aart gezonden.
’t Gedenken van de doodt flaat hun geftadig wonden. Assuerüs.
Wie dat de bronair dempt, en voerter van ’t verraat, \''crhcerlykt zyn gezach, en onderrteunt den Staat.
H A -M A N.
H .in misdaan zyn het waart, men zal die rtam verdel-„ j, sen?
En d aarde dat gedrocht in hunnen boezem zwelgen. Assüerüs.
En tot verzekering, zo heb ik flrikt verboon,
of de VERLOSSING der JOÜDEN. 63 Dat niemaut, dan gy Raan, zich voor myn oog vertoon.nbsp;Egeus.
5) O Hainan! wat een quaat komt uit uw boezem braken! Haman.
Ik zie de Koningin des V orften troon genaaken,
ZESDE T O O N E E L.
11 ESTER,Sela,Assüeriis, Ha MAN, Egeüs, Setar,Harbona, Char^ena,
M A M ü c IIA, M A H u M A, Lyfwacbt.
LT nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
J W onderdanige genaakt uw goude troon!
Hoe! overtrecd gy eerfl; myn willen en geboón? Hester.
Uw dienares! ai my !
A s s o E R u s.,
Myn fchoonc, v/ilt niet vreezen. E G E D S.
Hy reikt aan haar den ftaf, en ftaat verbaart van weezen. Asïuerus.
^ zweer u Koningin, by myne Go6n, dat wy Door uwe aanminnigheén gebonden zyn, en gynbsp;De welluft van myn ziel en leeven ftrekt.
Hester.
Myn oogen
Die fcheemren noch door flaaut.
Ik ben door u bewoogen.
V an uwe kwaal, helaas! heb ik alleen de fchult.
,, nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
k Verhoop niet dat gy my een beede weigren zult!
Wat Wilt gy ? nbsp;nbsp;nbsp;^Yy komrt, myn over
waarde?
Ver-
-ocr page 68-64 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Verïoek niet, maar gebied; daar is my niets op aarde Zo aangenaam, dan dat ik uwe gunft verwerf.
lt;3y Weigert my een beê, mits ik uw eifTchen derf.
H E S T E R.
Nu dat gy op het hocglt aan my uw min laat blyken, Verzoek ik dit alleen, o Vorft van zoo veel Ryken!nbsp;(Na dat ik van myn beê verzoek vergiffenis)nbsp;i)at gy verzeilen wilt uw Vorftin aan den difeb.nbsp;Asscerds.
Wanneer?
Hester.
Op morgen.
Assuerüs.
Wel, ik zal ’t voor gunft aanvaarden.
He STER.
'Zo heft uw Majefteit een worm van der aarden. Haman.
O wonderlyke min!
Hester.
Noch heb ik eene beed.
A SS UE RUS.
Ik was geen Vorft, indien ik u geen gunft en deed.
He STKR.
Vorft Haman nevens u myn fpyze kom te fmaaken.
Assuerüs.
Gy weet hoe ik hem acht.
Hester.
Gy zult u vaardig maakeiv? Assuerüs.
Gy Edelen en Raan, volhard in uwen plicht.
Wie met een yver waakt, valt alle zorgen licht.
Het wenfehen der gemeent’ doet u als ftarren praaien.
Haman, Charzena, Egeus.
Uw beider gunften laat geftadig op ons daalen. Assuerüs.
'k Gelei u naar ’t Vertrek, ó paerel van myn Ryk !
Z Equot;
-ocr page 69-Haman, Mardocheds.
HHaman.
Oe! is ’er grooter gunft op aard? geïamentlyk En nevens mynen V'orft ter maaltydt zyn? ha! Goden,nbsp;De Koningin my zelf gewaardigt om te nooden.
Ik ben voorwaar van beid’ op ’t allermeeft geacht.
Wie is ’t die my ontmoet, zo trots, zo onverwacht?
’t Is dien hoogmoedigen; zyn vonnis is geftreeken.
’k Vertrouw dat hy my komt met klachten aan te fprekeii, O neen; hy gaat voorby, en acht noch geen gebodt.
’t Schynt dat hy met zyn ramp en ongelukken Ipot.
Dus van een flaaf onteert te worden! hel! de donder Verplet hem. zyt bedaart, op ’t hoogfl; ik my ver wonder-Hy keert noch wederom, hy is van brein berooft,nbsp;Mardocheos.
Wie na uw grootheidt fteekt gy aider minft gelooft.
H nbsp;nbsp;nbsp;Ham AN, alken.
y treet als oiiverfaagt. ’t gebodt heeft hem getroffen, ’t Gezicht (laatzinneloos, hoezalmynwraakluflftoffen,nbsp;Wanneer ’t hartnekkig volle door my verdelgt zal zyn.
Is ’t mooglyk dat een vlieg, een worm, de zonnefchyn Wil tarten, llreel u zelf. Ik wreek my ondertufTchen.nbsp;Dw bloed zal ’t hevig vuur van myne wraak doenblus-fchen.
Dw hoogmoet die gy toont die komt u duur te liaan, k Zie Zetar en myn Vrouw hier nadren op my aan.nbsp;komen, zo het fchynt, om my geluk te wenfehen.
lt;56 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Haman, Zares, Setar.
Eh AMAN.
N acht gy my nu iiiet de lukkigfte aller menfchen? Zares.
ÜW groot geluk is my door Setar al verhaalt. Haman.
Hoe fchoon des Koiiings gunft op myne hairen ftraalt; Noch is ’er iets dat my op’t hevigll komt te treffen.nbsp;Setar.
Hoe! is ’er iets waar toe de Koning u kan heffen ?
Uw wil wert zelf volbracht, als had de Vorlt geboón. Gy zyt geen Pers, nochtans de naafte aan de kroon.
H A M A N.
Al ’t geen dat ik bezit, van landt, of Vorftendommen; Hoe hoog dat ik, in ’t luk, ten hemel hen geklommen;nbsp;Myn aldergrootfl: gezag kan my zoo vecle nietnbsp;Verblyden, als de fmaat my krenkt door een gefchiet:nbsp;Een al te ftouten Jood komt ftadig voor my zweeven,nbsp;En weigert my om d’cer na landtsgebruik te geeven.nbsp;Setar.
’k Geloof ’t is Mardochcus die u dees rampen baart. Haman.
Ha! ’t is dat monfterdier.
Zares.
Uw vinnigfnydend zwaart, Zal nu, in korten tydt, zyn hevigheidt verkoelen.
Zy zullen uv/c wraak op ’t allerwreetft gevoelen. Haman.
Ten hove, waar dat elk voor my ter needer buigt,
En d’onderdaan, gelyk, om myne grootsheid juigt, 'Verfchynt hy voor myn oog. ’k ïic hem geen drocf-heidt maken.
Het nakende gevaar fchynt hem het minft te raken.
Of de VERLOSSING der JOODEM Ö7 Z arks.
Een raadt moet, na my dunkt, u noch zyn tocgevoegt; Op dat gy aan den difch uw tong en oog vernoegt.nbsp;Beveelt, in aller yl, aan ons dknftbaare knechten,
Hier op net buiten hof een galleg op te rechten: Verz,oekt daar aan die Joodt te hangen, lyt verdachtnbsp;Hat ïulks niet kan aan u geweigert ^yn. want macht,nbsp;Eu in het hart te Haan van d’allergrootlle heeren,nbsp;Volvoert zyn wil, gelyk een Koninglyk begeeren.
H A M A N.
Uw raadt gevalt my wel: ’t is nodig voort belaft.
Zo wert d’ondaukbre krop geworregt met een baft. Geen rykdom, pracht, noch tal van diamante kroonen,nbsp;Zal my dien Jood zyn quaat in ’t minfte doen verfchoo*nbsp;nen;
Want anders was myn macht een wilge flaverny.
Hy heeft aan my misdaan, de ftrafkomt ook van my. Z ARKS.
Den avont naakt.
H A M A N.
Ik zal dat ftrafhout doen vervaarden In dezen donkren nacht.
Set AR.
Dat gy uw wraak noch gaarde. H A M A N.
O neen: en met den dag verkryg ik het verlof.
Geen deuren zyn voor my gefloten iu het hof.
Tiende tooneel.
Assuerus, Egeüs,
Assüeros.
•*-^E gantfche nacht en kon de fiaap my niet bevangen.
p . nbsp;nbsp;nbsp;E G E U S.
¦belieft zyn Majefteit het eêlfte der gezangen .1*
El nbsp;nbsp;nbsp;Aa-
-ocr page 72-62
A S S o E R U S.
6 Neen; myn iinnen iyn door eeiien geeft gcroert,
Die’s landts regeering ftaag door myn gedachten voert, ’t Is tydt dat ik myn kruin voor ongelukken wapen.nbsp;Eceus.
Een Wysgeer docht het vreemt hoe Vorftcn konden flaapen.
Een herder, was iyn woord, moet by de zonnefchyn Zyn vee als tot een zorg, en ’s nachts een wachter zyn.
AssDERüs. nbsp;nbsp;nbsp;(leeven:
Verfchaft my, ’t is ons tvil, ’t 'gefchichtboek van ons En lees wat w’onderbaar is in dit jaar bedreeven.
E GEUS.
Het 7.al gefchiedeii.
ELFDE TOONEEL.
Hc
L Oede kruin derVorden daat Gedreigt, als door de kling aan eeuen zydcn draat,
Die met de fcherpe punt een Opperheer kan naken, Heeft my, ó hooge Goóu ! gehouden tot het waken.nbsp;De zanden van de zeen en zyn in geen getalnbsp;Zoo veel, als wel 't gevaar een Koning dreigen zal.
twaalfde TOONEEL,
Assüerus, Egeus.
HEgeus.
Ier is hel boek. wat wil zyn Majefteit geleezen? Assuerüs.
Vertoont wie iets volbracht, wat gunft hemzybewczen-Egeus,
De Hopman Appelin verjoeg den wreeden Part,
En heeft haar op het veldt verdagen en benart.
Of de VERLOSSING der JOODEN. 69 Assuerhs.
Wat heeft men Appelin voor deeze daadt gefchonken?
I Het heugt my dat zyn daan als goude (tarten blonken,
E G E O S.
Het rykfle Prinsdom van ganfeh Parthen was zyn loon. Assuerds.
*1 ’ Een dapper oorlogsheld verciert de goude kroon.
Egeüs,
Perofi fchonk den Vorft tien van de fchoonfte paarden; De toornen al van goud; de zaadels hoog van waarden,nbsp;Met paarlen en gefteent op ’t cierelykft gewrocht.nbsp;Assuerds.
Wat fchonk men wederom?
Egeus.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Het ampt door hem verzocht.
Den opperarts Galeen, tot redding van het leeven Des Konings, heeft, ter vlucht, de braaffle raadt gegee-ven,
Waar door zyn overval wert wonderlyk geltuit. Assuerds.
De Fama blies dit werk tot ’s Konings daaken uit.
Een onwaardeerb’re ring verkreeg hy van myn handen, En ’t eeuwig fchatvry zyn, van huiïcn en van landen;nbsp;Egeus.
Zo fchryft het boek.
Assde rus.
Ik let voor al hoe dat het meld. Op dat waar gunft ontbreekt,myn rykdom ’t noch vergeld.nbsp;Egeus.
Een gaf een fchoonen raad, de fchatkift t’onderftutten. En d’onderdaan nochtans van fchattiug te befchatten.nbsp;Assuerds.
Wat loon genoot dien man ?
Egeus.
Tot noch toe nietmetal, De ichnftelykc raadt men onderzoeken zal.
E ^ nbsp;nbsp;nbsp;Pre*
-ocr page 74-SRI
Prefilo bracht alhier een monfter, dat gebooren In Tharfis was, voorwaar te Ichriklyk om te hooren.nbsp;s s ü E R U s.
Wat was myn wil?
E CEO s.
Men hem een monfter weder gaf. Die dus ïyn heil verzocht, verkreeg zyn eigen ftraf.nbsp;Assoerüs.
Men moet een monfterdier met gruwelen betaalen.
E G E u s.
Artefi, afgereecht in alderhande taaien.
Vereerden aan de Vorrt een boek, waar van de bladn Vermelden van den glans, en zyn voorvadren dadn.nbsp;Waar voor dat hy 'het ampt eens Raatsheers heeft ge-nooten,
En vollen eigendom van drie voorname flooten,
En fterkten van het Ryk, en eeugefchenk van gout. Assüerüs,
Zo wert geleertheit ’t zwaart en wetboek toevertrout. Egeüs.
’t Verraadt quam midlerwyl na ’s Konings hals te dingen. Den aanflag aangeleit, door twee zyn kamerlingen ;nbsp;Doch door een vroomen man, een Jood, geopenbaart.nbsp;Mét name Mardocheus.
ASSUERDS.
Wat was myn leeven waart? Wat heb ik uit myn fchat dien vroomen Jood gegeeven?
Egeus. nbsp;nbsp;nbsp;(ven.
Ik vind hier van ’t verraad, maar van geen loon gefchrcc-A SS UEu üs.
Hoe! ’t allerhoogde ftaat hier ’t alderminft beloont. Ondankbaarheid en heeft myn boezem nooit bewoont.nbsp;Hoewel een onderdaan zyn leeven moet zetten,
En wat de Koning dreigt, met al zyn macht beletten; Nochtans een milde Prins verdient een eeuwgen lof.nbsp;Wie is ’er in de zaal van ’t koninglykc hof?
Egetts.
-ocr page 75-Egeos.
Ik zie dat Harran wacht om u, myn Vorfl:,tefpteeken. Assüerus.
Men roep hem.
Assüerus, Haman, Egeus.
N,
U is ’t tydt om my te konnen wreken. „ Nu zai ik Mardocheus doen worgen tot een draf.
„ De galg, voor hem gebout, verllrekt zyn eerloos graf. Wat wil zyn Majefteit ?
Assüeros.
Ik fpeur, dat gy uw daagen Verflyt, om al den laft des Ryks tot heil te draagen.
U Werd een raad gevergt, hoe ik een vriendt beloon, En aan hem myne gunft op ’t ailerheerlykft toon?
„ Dat woort gevalt my wel. hy wil my hooger hefFeii. „ Dit zal bet Joods geflacht noch meer en felder treffen.
Assüerus.
Hebt gy u al bedacht ?
Dien Prins moeft zyn geftelt op ’t koninglyke paard,
Dat op het pracbtigfte verciert is. ’s Princen leden, Behangen met het dierft der koninglyke klceden.
De goude kaen zy zyn halscieraat. De kroon Zyn hairen tot een pronk: noch moeft ’er zyn geboón,nbsp;Het praalpaart wierd geleit door een der grootftc heeren;nbsp;Die riep, dees heeft ’t belieft den Kouing te verderen.
A S S U E R o s.
Indien dat na uw raadt mag vorftelyk beftaan,
Zoo werdt aan Mardocheus, den jood, dit aangedaan: Laat hem op ’t prachtiefte door Zufa ommevoeren-
R.
E S T E
H A M A N.
Dit komt my onverwacht op ’c hevigfte beroeren, Assüerüs.
En op dat hy geen ramp noch ongeval cn fchroom,
Zo ïult gy ’t vorftlyk paardt geleiden by den toom ?
En aan de gantfche lladt myn wil dus kenbaar maken, H A M A N.
„ Wat ïal de lafter gal op mynen boezem braken! Assueros.
Wanneer gy ’t hebt verricht, verwacht ik u ten dis Van myn beminde vrouw, die ons verwachtende is,nbsp;Om ’t vrolyk middagmaal op ’t prachtigft by te woonen.
O nbsp;nbsp;nbsp;Ham AN, a/ken.
P giflren had ik vreugt, nu moet ik die betoonen. Ik was gelyk de zon op ’t midden van den dag;
Nu daalt myn achtbaarheid met zulken zwaaren (lag.
Ik ben tot in myn hart door dees geboón verzonken, Als van het hel gefternt in ’t duider der fpelonkcn,
En Bare holen van den yflêlyken Stix.
Myn oogen fcheemren ftaag. myn wezen is vol fchriks. Ik zie, en nochtans fchynt ’t gezichte niet te kennen.
Ik zal met Phab'ton den gouden teugel mennen,
Zyn al te hogen fprong was oorzaak van den val.
My dunkt ik hoor alreets, met vreugd en bly gefchal, ’t Gedachte der Hebreen uit dit haar uitkomft ipelden.nbsp;Nóchtans zo zal dees eer in hare draf niet gelden.
’t Verhaaften van de wraak my fleets aanporren moet. Zy zullen mee deez’ eer befmetten met haar bloedt.
VERTOONING
daar Mardocbeus konivglyk gekleed te paard zit, en door Haman in de ftadt Zufa omgevoert wordtnbsp;met toejuicben van al bet volk.
DH A M A N.
E Vorft Afliierus doet de weet aan alle hceren, Datzyu behaagen is deez’ Koninglyk te eeren.
Maudocheus. •
Verfchoon uw dienaar doch, nu gy de hoogmoet wreekt; Want dankbaar u te zyn na waarde, my ontbreekt.
VYFTIENDE TOONEEL.
Haman, Zares.
WH A M A N.
At voor rampzaligheid kan met my evenaren ? Van fpyt, van fchiik, en rouw zo ryzen myne hairen.nbsp;Zal nu een teere vis, een groot onwinbaar fchipnbsp;Kedwingen, en verflaan op een verharde klip.
Zares.
Myn lief, wat deert u doch? Wat doet u dus bederven? Haman.
Zal ik dees oneer, laas! wel aan haar uiten derven?
Gy ziet, in myn gezicht, hoe ’t binnen is geftelt.
Gy ziet hier myn gedacht als in een open veldt.
Ik heb geen grooter ramptevreezen,nochtefchroomen. Als iny zo onvoorziens dees dag is voorgekoomen.
Zares.
Heeft Mardocheus u niet na waarde dan gegroet ? Haman.
Als ik die naam maar hoor, zo maakt het my verwoet. Zares.
Gy moet dien lafteraar met zyn geflacht verpletten.
Gy wreekt u en bedekt, want volgens uwe wetten;
En ’t koninglyk gebodt, de tydt genaakt.
E 5- nbsp;nbsp;nbsp;Ha-
-ocr page 78-74
ESTER,
O dag!
Die ik, door ’t ongeval, met recht beklagen mag.
Z A R E S.
De maandt van Adar naakt, die zal hen t’zaam verllinden, Zo dat men geen gedacht van ’t Jodendom zal vinden.nbsp;Haman.
Hoe weinig, Zares, weet gy van myn ongeval.
’t Verheffen van den Jood brengt mynen ftaat ten val.
Ik ben ttn einde van myn groot en heerlyk praaien.
De joodfehezon die klimt, de myne is reeds aan’tdaalen. Is ’t moog’lyk een gerucht uw boode heeft geweeft!nbsp;Zares.
Hoe ’ wat ’s u dan ontmoet ? gy maakt myn hart bevreeft. Haman.
En hoort gy geen gerucht van ’t grauw, dat uitgelaten, Deïfadt en ’t hof doorzwiert, en huppelt langs der ftraa-ten?
Zares.
Hoe! is het haar dan leedt ’t aanftaande van den Jood? H A M A N.
Het is, Q Ipot, om ’t geen den Koning my geboodt ? Zares.
Wat was dan dat gebod ? ei help my uit verlangen. Haman.
Als dat ik Mardocheus zou koninglyk behangen Met purper; en dc kroon zou ftellen op zyn hooft;
De fcepter in de handt: hy die myn eer (laag rooft,
Heb'ik, als koninglyk, op ’t paard by goude toornen, DoorZufa omgevoert.En ’t meeft dat my deed fchroomen,nbsp;Was dat ik roepen moeft ; Affuerus dit gevil:
Dit is hy die de V orft aldus vereeren wil.
Zares.
Waar door is dit gefchiet? wie heeft u zulks gebrouwen?
Dat is my onbewuft. een raadt is my beronwen;
Ik heb deu Koniiig 7,elf tot deeze daadt geporf.
Ik dacht, dees heerlykheidt op my zou zyn geftort; Maar ’t heeft op ’tonvoorzienftmy als ter neer gellaagen.nbsp;Z A R E s.
Indien dat Mardocheus de Koning kon behaagen,
Zo is uw wraak, 6 ramp! wel onverwacht verkeert. Gy zyt die het gemoed des Konings als beheert.
Hoe kon hy u, aldus, op ’t nedcrigft, verdrukken.'*
H A M A N.
Het ongeval komt my van mynen zetel rukken. Zares.
Ik vrees voor erger kwaad, dat op uw fchaduw treedt. H A M A N. .
Ik ben als zinneloos door het geleeden leed.
Myn hart gevoelt zich nu op ’t yllèlykfl: geflaagen.
Myn beenen zyn te zwak, om deze ramp te draagen. Nochtans myn fcherp vernuft op nieuw geflepen wort,nbsp;Op dat het Jodendom, met fchrik, ter neder ftort.nbsp;Zakes.
Myn lief!
H A M A N.
Haman, Zares, Harbona, Egeus.
Harbona. Wy komen na geboden,. U op het middagmaal der Koninginne nooden.
Haman.
Het is myn grootfte lof, doch acht my die niet waard. Egeus.
Gy hebt op gilleren te komen aangevaart.
Gy moet u in de zaal der Koningin vertooncn. Haman.
’k Verzoeke datze my op heden wil verfchoonen.
Har-
-ocr page 80-76
H fl REON A.
Dat kan voor al uiet zyn.
Ha MAN.
’t Is waar, ’t is tocgezeit, Egeus.
Gy wert ten hoof verwacht van zyne Majefteit.
H A M A N.
Ik zal my dan dees eer van haare maaltydt geeven.
Z A R E s.
Wel toont u mannelyk. Het fchynt of u het leeven, Door de geleeden hoon, gelyk als teegen was.
’t Geluk dat is zo broos, ja broozcr dan het glas,
En neemt geftadig aan, en af, gelyk gy fchynen De flaauwe maan nu ziet, nu groeyen, nu vcrdwynen.nbsp;Wanneer men ’t laagfte daalt,zo vat menweedermoed.nbsp;De hoop ’t eergierig hart met fta^ge zorgen voedt.
Ham AN.
De vrees en Ipelt niet goeds!
Z A R ES,
Gy moogt u vrolyk toonen. De Vorftin wil uweflaat, gelyk de Vorft, beloonen.
H A M A N.
Vaw wel, mynlief, ik ga, alwaar ik werdt verbeidt.
Z A R E S.
Gy zult ter maaltydt zyn van hare Majefteit:
]k zal met meerder vreugt u wederom verwachten.
H A M A N.
Ik ga, maar ben bezwaart met veelerley gedachten.
Einde van bet Vierde Bedryf.
V y F-
-ocr page 81-Of de VERLOSSING der JOGDEN. 77
VYFDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Hester, Mardocheüs, Sela.
1 nbsp;nbsp;nbsp;Hester.
k heb u, waarde vriendt, uit bIydtfcliap,hicrontbo6n. Op heden hebt gy met de koninglyke kroonnbsp;Gepraalt, en ’s Vorften paart, gelyk eenPrins, bereeden;nbsp;Nu leg ik aan om hem, die ons dus lang getreeden,
En boven dien een firik voor yder had bereit,
Te pletten, door de gunft en wil der Majefleit.
Houd u omtrent het hof met uw vertrouwde vrinden. Mardocheüs.
Ik zal op uw gebodt my altyt laten vinden.
H ES te R.
Vaar wel, het is de tydt, dat ik myn Vorft verwacht. M ARDOCHEOS.
De hemel fterk uw tong, en gun u mannenkracht. Hester,
Hoor Zela, is het al vervaardigt, ’t geen van nooden Tot zulk onthaalen is ?
Sela.
Men heeft na uw geboden, In plicht, noch een’ge zaak het allerminft gemift.
TWEEDE TOONEEL.
Assderds, Hester, Haman, Sela,
NAssüerüs.
A dien ik ongemeen van uw onthaaling wid,
Kom ik, myn'waardige, my Koningklyk vertoonen. Haman.
De Vorflin wil uit gunft myn ftoutigheidtvcrfchoonen.
-ocr page 82-R,
78
E S T E ÏIester.
Myn lief^y -wellekom by my , als 7yn flavin;
En Haman insgelyks by zyne Koningin.
W.'it eer zal nu de faam hier van te blazen weten,
Dat ik dus prachtiglyk het noenmaal heb gegeten.
Zyt overwellekom.
A S'SDERÜS.
De fitam waagt van uw lof. H E S T E K.
De bft)em der Edelién van ’t koninginnen hof,
Die zullen op het derft in deeze Zaal vertoonen,
Hoe ’t aardtryk, om de deugt, uw monarchy komt kroo* nen;
Vermits dat yder deel haar als ontzaglyk fmeekt.
Het ga hen eeuwig wel wie voor d’onnooflen fpreekt. De nydt verzint zomtyts een wraak door hinderlaagen.nbsp;Assüerus.
Wie dat verdrukking lydt heeft aan myn troon te klagen.
Hier word gedanft.
Hester.
Zo wert de deugt beftreên van ’t allerfelfte dier.
Van aarde, water, lucht, en’t alverllindend vier. Nochtans een cenige kan al die macht verpletten.
En die vervallen was, weer op den zetel zetten. Assüerus.
Myn Koningin, de tong en oog is wel onthaalt. Hester.
Ik ben gelukkig als uw goetheid op my ftraalt.
A SS UER o s.
Begeert het geen gy wilt; myn wil is uw begecren. Hester.
Mocht gy de helfche nydt van mynen hals afkeeren! Prins Haman vrolyk zyt. Ik ben u gunftig heer.
Maar uw genegentheidt, en mync fcheelen veer.
H A M A N.
Ik ben de minfte flaaf van u, myn Koninginne! Hester.
De tong vertoont zich goet, maar ’t hart vetfchuilt daar binnen.
H A M A N.
Gy twyfelt immers niet aan myne dienft noch trouw. Hester.
Gy fpreekt gelylc een man, ik vrees gelyk een vrouw. Zal uwe Majefteit aan zyn beloft gedenken.
ll
Wat wiltge datmen 11, als Koningin, zal fchenken ? Wilt gy myn halve Ryk, gy hebt het door ’t gebién.nbsp;Hester.
Zo gy my maar gelieft genadig aan te zien,
’t V erzoek, dat gy my vergt, is ’t bidden voor myn leeven,
En haar, voor wien ik fpreek, wiltdieverloffinggecven! Want door uw gantfche Ryk een moordtpaal is gerecht.
De zwaarden zyn gewet; de droppen al gehecht;
Om na het ftreng gebodt, d’onnofle te verdelgen.
Het aardtryk is vol fchriks, om ’t zuiver bloedt tezwel-sen.
Men heeft haar afgetnaalt als ’t fchuim des werelts; daar Zy nochtans lydend zyn in ’t uitterfte gevaar,
En fchuilen in het naarft der hooien diep verborgen; Egt;aar hun natuur geen fpys tot nooddruft kan verzorgen.nbsp;Een ander vlucht vergeefs in ’t diepde van het wout,nbsp;Alwaar door ’t fel gediert hem niemant veilig hout,nbsp;Maar yder ogenblik met fchrikken is bezeeten;
En wie ter zyden dwaalt den hals wert afgebeeten.
Daar het geklag, ’t geween der oudren t’zaainenfmelt, Met teere zuigeling; en in het open velt,
Door dorft, nu ’t eenc kind, nu’c ander ziet verfmachten.
A*-
-ocr page 84-R.
So
E S T E
h SSUERÜS.
Wit; heeft ditfluk beftelt? wie ’soorzaakvandeesklach-Hester. nbsp;nbsp;nbsp;(ten?
Ecu die my en myii volk cen heifche Hydra noemt,
Eu die haar tot de grondt te delgen heeft geroemt.
A S s ü E R o S.
Wie dingt u na den hals ? wie durft zich zulx vermeten ? Hester,
Een die hier nevens ons ter tafel gezeten.
H A M A N.
Niet u: der Jooden quaat het ftraffen mede bracht.
H ESTER.
Uw tong beloog die ftam. ik beu van dat geflacht.
’t Is Hainan die ons dus vermat om uit te roeyen :
Zo moet men ’t godloos Zaad tot aan de wortel fnoey en. Dus Ipreekt hy ’t vonnis uit eer dat men is verhoort.nbsp;Assherus.
Foei, Hanian, vloek nu vry het uur van uw geboort. H A M A N.
Waar berg ik my? ik durf den Vorft niet meer aan-fchouwen.
Ai my) ik heb my zelf dit ongeval gebrouwen.
Myn grootsheidt neemt, ó Goón! een wonderlykekeer. AssnERUs.
Ben ik niet, die het Ooft van Indié'n regeer ?
En aan Egypten, ja, Arabien de wetten Als d’Ethioop beftel? wie zou aan my belettennbsp;I e ftraften, fchoon hoe hoog hy was ten top geftelt?nbsp;Myn fcepter ftrekt cen roe voor ’t breideloos gewelt.
DERDE TOONEEL.
Hester, Haman, Sela.
Th a m a n.
ndien uw gunftig oog op my nocheens mocht draaien, Zo zou ik, ach! Vorftin! een weinig adem haaien.
-ocr page 85-Of de VERLOSSING der JOGDEN. 8i Ik kniel voor u ter néér. ik heb myn hals verbeurt 1nbsp;’k Ben waardig dat men my van lit tot lit verfcheurt!nbsp;De felfte pyn en kan myn fouten niet bedekken !
Gy kunt, indien gy wilt, voor nayeenfchiltverftrekkenj Eeftraal my, bid ik, doch met uw barmhertigheên.
Ik fpreng dees vloertapyt met klaagen en geween.
Ai my! myn tong verftyft. Ik zyg en kan niet fpreekem, De fchrik van d’ongena doet my het harte breeken.
H ESTER.
Hoe dreef u toch de nydt tot aulk een gruwelftuk ?
H A M A N.
Myn onbedacht2aamheit, en ’t vleijen van ’t geluk, Bracht voort de hovaardy- nu flaat het my ter neder.nbsp;Hester.
D’onnooflen porren my, om haar te wreeken, weder, De koning is vergramt. ik vrees ayn ongena.
H A M A N.
Indien ’t u maar belieft, dat hy zyne ooger fla Op my, hy zal de fout, die ik beging, vergeeven.
H ESTER.
De Koning heeft dees macht.
Ham AN.
Myn doodtfnik, of myn leeven, Staat maar in uwe handt, o Koninglyke vrouw!
H E S T E R.
Daar ’s niet dat voor u fpreekt, noch achtbaarheid, noch trouw,
Haman.
Ai my! ik bid gena, myn waarde Koninglnne! Hester.
Gy moet de hevigheén des Konings gaan verwinnen. Haman,
’k Vcrlaaat u nimmermeer ,myn hant aan ’tkleetbefterft, Voor dat gy aan de Vorft voor my gena verwerft.
82 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
VIERDE TOONEEL.
AssderusjHestkr, Haman, Harbona» ChARZENA, M AMDCHA, Setar,nbsp;Egeüs, Mahoma, Lyfwacht,
WAssoerüs.
At ’s dit?
Harbona.
Hy houd Mevrouw met krachten aan haar kleéren. Hester.
Daat los; laat los.
Assüerus.
Hoe dus l wat komt gy nu bcgeeren ? Haman.
Genade! ach! gena!
Assderüs.
Die tydt is nu voorby.
Men volge myn geboón: men dek hem.
Haman,
Ach! ai my!
Assuerus.
De Koningin gelieft de bogaart in te wandlen.
Myn Rechters hebben iets met decz’ Tiran te handlen.
VYFDE TOONEEL.
Haman, Charzena, Mahoma, Setar, Lyf’wacbt.
Haman.
XY heeren, wat beduit het floers ’t geen my bedekt? Charzena.
Een naarc en duiftre wolk uw grootsheit overftrekt.
En lees, dit heeft de V orft in aller yl gebooden:
Hoe I is het waarlyk ernfl ? dat kan ik niet bevrocn
’k Belaji u, Haman met de koorde voort te dooden. Haman.
Boe!
-ocr page 87-Of de VERLOSSING der JOODEN. 83^ Hoe! zou de Koning my door beuls oixlyven doen?nbsp;Setar.
Zy zyn hier al gereed.
H A M A N.
Hoe! is ’er geen genade ? Mamücha.
Voorwaar gy derven zult, uw klagten zyn te fpadc. Ham AN.
Ei gun my dat ik doch den Koning eenmaal Ipreek,
Of zyne gunft voor my een ander vonnis ftreek. Mamucha.
Daar zyn, ’k verzeeker u, geen gunden te verwerven. Het vonnis is gevelt. bereit u tot het derven.
ZESDE TOONEEL.
Kaman, Charzena, Mamücha, SetaRj Harbona, Lyfwacht,
D,
Harbona.
’ E Koning eifcht de ring en zegel ’t geen hy gaf.,
H A M A N,
Daar is zyn gunft wel eer.
Harbona.
Men haaft zich met de ftraf.
ZEVENDE TOONEEL.
Haman, Charzena, Mamucha, Setar, Lyfwacht.
1^ nbsp;nbsp;nbsp;Ham AM.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den!
r k ^ nbsp;nbsp;nbsp;vrolyk maal te derven ? foei! 6 fchan-
Ly beulen, wykt doch af. op dat gy met geen handen l^yn vorftlyk lyf genaakt, indien ik derven zal,
doet my, Rechters, doch dit eenig te geval.....
Oy zyt geen Rechters; neen :gyftrektiny voor tirannen.
Fa nbsp;nbsp;nbsp;Het
-ocr page 88-S4 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Het recht is nu, helaas! uit flad en hof gebannen»'
Ik ben gelyk een leeuw, die hevig en bebloedt Pe hals gekeetent is, en op het dapperft woedt.
Zegt my de plaats, en hoe ik aan myn doodt 2al komen. Mam iiCHA.
Door ’t worgen van een koortu’t leven wort benomen. Ham AN.
Waar is de ftrik ? ik bid, men geeftze my in handt.
Hoe! ben ik dan bewaart tot nu toe, om de fchandt Op ’t allerfmadelykft te lyden ? ’k zal het weereu.
Gy Raaden van dit Ryk, gy onbefprooken heeren.
Kan my zoo wreeden dood met recht zyn aangedaan ? IVIag iemant zulken Prins, als my , ter necder liaan?
’k Beken, ik heb getracht de Joodfche Ham te dooden. Ik wederroep ’t bevel! de Koning ’t heeft geboden.
Als dat ik met de koort geftraft wert. Hainan, ach! Uw doodt geeft aan uw ftaat een al te zwaaren llag.nbsp;Myn Vrouw zal onverwacht haar Prins cn voorfpraaknbsp;derven.
En myne kindren doen de rouklacht van myn fterven. M A M n C H A.
Bereit u tot de doodt, de tydt is al voorby.
H AMAN.
Daar is myn tullebandt: hoe vr iltge dat ik ly!
Hoe kan ik lyden.? neen. ik kan my niet bereiden.
Ik wil dus eereloos niet van de waereld fcheiden.
Ik moet, helaas! ik moet! en zie hoe ik betoon.
Dat ik gehoorzaam ben u Rechteren en kroon.
Zie daar nu is de Itrik om myne hals geftreeken.
Mogt ik my eenmaal aan de fnoode Joden wreeken;
Ik leed de felfte pyn, die iemant oit bedacht.
Waar is myn grootsheit nu ? waar is myn oude kracht ?
Affuerus tiranny en van zyn Koninginne.....
Mamücha.
ÊÊÊm
-ocr page 89-S ET A K.
De gladde koord die hield den lafter binne. Mamocha.
Daar ligt hy , die dit Ryk door dreigen hadt verlaagt. En noch gedurig fchrikt, ^o lang zy ’t lichaam draagt.nbsp;Men doet de Koning voort van Hainans fterven weten.nbsp;Dus is hy nu gedaalt, d'C giftren was gezetennbsp;Ten hemel, als een jong’ en tweeden Phaëton.
Hy mende te onbedacht de raders van de zon.
AssoEiios, Hester, Sela, Mamocha, Mahüma, Setar.Egeüs.FIarbona,nbsp;Charzena, Lyfwacbten,
WA SS o ER os.
.1 ¦
Aar is het lichaam van dien troticn Ryksverrader ? Myn Koningin, en komt dit fchtikdier toch niet nader,nbsp;Hy wert dan aan de galg, voor Mardocheus gerecht,
In ’t midden van de lucht, tot Sufa valt gehecht.
Gy heeren, deze ftraf heb ik aan hem gebooden,
Om dat hy door verraad een landaard dacht te dooden, ^an wien dit Ryk tot noch in’tminft geen klachten heeft.nbsp;Hester.
Mahüma.
Uwe deugd door alle eeuwen leeft.
E G E o S.
Dit Ryk tot driemaal toe gefchut heeft van haar klachte. Mamocha.
Dus is een Stam verloft, die maar de dootflag wachte, Harbona.
Hy houd de bloedtwel op, die zwalpend’ overal, Vertooiien zou van bloedt een droeve waterval.
Zy
86 nbsp;nbsp;nbsp;HESTER,
Zy fmeekt u met de tong, en traanen, zoor en teder, Op dat gy eenmaal noch uw ooren kenen wilt;
Terwyl het oiiweér nu het meelt al is geltilt.
Assuerus.
Al wat gy maar gelieft, zegt zulks, en zonder fchromen. Hester.
Toen ik op uw bevel ten hove was gekomen,
Zo is, om veele reen, (my raadzaam voorgebracht) Vcrzweegen dat ik was van het Hebreeuws gedacht,nbsp;Uit Jakobs jongde zoon, uit Benjamin, geiprooten.nbsp;Myn Oom is Mardocheus; van wien ik heb genootennbsp;De vaderlyke zorg, na beid’ myn oud’ren doodt.
Nu vlucht het Joodtfch gedacht by u, als in de fchoot Van een met zorg belaft, en wel minzame moeder.
Assueru», Hester, Sela, Mamucha, Egeus, Mahuma, Harbona, Char-ZENA, Mardocheus, Azarias,nbsp;Eleazar, JCDiTH, Lyfwacbt.
A nbsp;nbsp;nbsp;Mardocheus.
Ch! groeten Koning! zyt ons allen een behoeder. Vergun het leven doch aan kind’ren droef en teer.nbsp;Assuerus.
’t Gebodt’t geen Haman gaf, dat wederroep ik weer. Myn fchoone Koningin, gy zult alhier beoogen,
Hoe dat ik in myn hart tot ’t binnenft ben bewogen.
Ik zal aan uwen Oom my toonen koninglyk.
Kom herwaarts Mardocheus; ik maak u in myn Ryk De tweede aan de kroon.
Azarias.
O Hemel! welk verkeerea., Assuerus.
Daar is de goude ring; in ’t byzyn van dees heeren, Geef ik u ’t zegel van myn koninglyk gebied.
Mar.
-ocr page 91-87
Of de VERLOSSING der JOODEN. Mardocheüs.
Uw aldergrootfte gunft uw minde flaaf gefchiedt.
’t Vervoert myn xinnen, Vord,alshemelfchopgeheeven. Assoerus.
Dees heeft alleen de lof van ’t fchenken van uw leeven. Door haar is Haraans huis ten puinhoop neêrgedort.nbsp;Hester.
’k Verxoek het moordplakaat nu wederroepen wort,
’t Geen Haman door het Ryk moordadig had bedeeken. Assoerus.
d’Hebreen xy toegedaan hun leedt, op ’t feld, te wrec' ken,
Aan allen die uit haat hun dongen na den hals.
Zo heelt de wraak de wond van xo veel ongevals.
Oy xult die xelfde maand, en dag, uw vyandt pletten, Als Haman had gedacht xyn xwaart op u te wetten.
Zyn naam, xyn wreet gedacht, ten grondt wert uitgeroeyt, Op dat geen andre Loot te voormhyn koom of groeyt,nbsp;En dat het Joodtfch gedacht als xorgeloos mag ilapen;nbsp;Doet hier de weet dus af aan alle myn Satrapen.
Beiorgt nu myn gebodt, en xend de boden af.
Wie u te delgen dacht bereit xich xelf een gta£ Hester.
Ik fchenk aan Mardocheüs de koninglyke gave Van Hamans heerfchappy, en goedren, ryk van have.nbsp;Myn Oom, dat is de loon van d’overtrouwe deugt.
Het bloedig treurtoneel verandert dus in vreugt.
Mardocheüs.
O onwaardeerbre gaaf.'
A Z A R IA S.
O roem van xo veel eeuwen! Hester.
Wy xyn de muil ontrukt der woefte en wreede leeuwen. Haman lt;iwrt vertoont hangende.nbsp;Mardocheüs.
Ik beef wanneer ik ’t lyk van den Tiran beoog.
Dus
-ocr page 92-88 HESTFR, of de VERLOSSING der JOODEN.
Dus hangt hy nu ten Ipot daar yder een voor boog.
De Hemel kan de trots der dwingelanden dwingen;
De waerelt word gekent door haar veranderingen.
H ESTER.
Veriorgt nu Mardocheus het heil van ons gedacht. Mardocheus.
Wat hier toe nodig is wert in der yl volbracht.
Het vrolyk Ifraê'1 moet dezen dag gedenken.
A SS TIER us.
Wat gy door haar verzoekt, zal u de Koning fchenken. Volhart, gelyk behoort, in uwe wet en trouw.nbsp;Mardocheus.
Dus
word het Vrouw.
joodtfeh gedacht behouden door een
4r
^ ' 4»* Vlllt;-
yquot;*, nbsp;nbsp;nbsp;‘
•• .i-=;.lt;'^'.lt;: V^'¦ ¦A^v W' i
«'’^z
4
? r 4^. «'V ’i- -;:'V‘.vi^.-T.';
‘ nbsp;nbsp;nbsp;‘.....-ifc. , .t ' . ,.
/,¦,,,. ../A^-L ,. .-r^.A ™.?,f*.,gt;, ,... V,f.
lt;..lt;*'‘jlfXi- ¦. gt; k4, r. -