II
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneel»
stukken uit de nalatenschap van
prof. Dr. J. te WINKEL
,r .
( '
m
T
I
-ocr page 5-T
m
â– .S
-PS.'t-*-—’
• ; nbsp;nbsp;nbsp;-.If 7
V nbsp;nbsp;nbsp;-t â–
-‘vgt;- -\ •
^ â– '/
:
.1
-ocr page 6- -ocr page 7-V
â– ptfe'
i
%
:. i -
-ocr page 8-k
o F D E
RAMPZALIGE
Gevolgt na het Franfehe van den Heere DE La Harpe.
DOOR HET
Onder de Zinfpreiik:
KUNST WORDT DOOR ARBEID VERKREEGENk
yAr
'=Wr-
Ki
Te L E r D E N,
Gedrukt voor het Kunstgenootschap. M D C C L X Xv
bibliotheek oeb rijksuniversiteitnbsp;UTRECHT.
-ocr page 10-' V ¦ flCuCCi v..;.i;‘“ '. V, ‘i^.
ÏÜ-
r-.,
.
Yl Z. d ¦£ 'i. 1
I
V
D
•4? |
•if •if | |
0Ê: | ||
2/ie daer , Vedgeëerde Begunftigers 1, weder eene Vrudit van onzen arbeid. Wij bieden Ünbsp;aen de eerwaerdige Melanie, welke in haer.nbsp;Geboorte Stad, Parys namelijk , zoo veel be-weeging door haeren dood gemaekt, en zoonbsp;veele Zielen bewogen heeft, behalven diehaersnbsp;Vaders.
De ontdekking van haer Geval en van de uit-gaeve dezes Treurfpels in Parys , wierden wij het eerst gewaer uit het Bericht dat men ’er vannbsp;gegeven vindt, in de Rotterdamfche Courant vannbsp;den 24 February dezes jaers, ’t welk van dezen inhoud is: „ Voor eenigen tijd eene jongenbsp;„ Dogter, door haere Familie gedv/ongen zijn-,, de om het Kloosterleven te aenvaerden ennbsp;„ zig daerom verhangen hebbende, heeft ditnbsp;„ treurig voorval den Heer Fontenelk aenlei-
* z nbsp;nbsp;nbsp;ding
-ocr page 12-ding gegeven om een Treurfpel, onder den tytel van La Festak op te ftellen; doch denbsp;Heer de La Harpe federt over het zelfde ontwerp een ftuk, door hem la Religieife ge-noenid , vervaardigt hebbende , is hetzelvenbsp;zoo fterk van het publyk begeerd, dat ver-fcheiden Boekverkoopershem daer voor looo,nbsp;Kroonen, ingevalle het mogt gedrukt worden , geboden hebben. Gemelde Auileurnbsp;hetzelve onderdaegs aen de Hertoginne vannbsp;Grammond, in ’t bijzijn van haer Broeder dennbsp;Hertog denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorlezende, verzogt hij bij
die gelegcnheit van den Hertog de vrijheic om het ter drukpers te geven. De Hertognbsp;het ftuk van hem gevraegd hebbende, zondnbsp;het hem twee dagen daerna terug met eennbsp;gefchenk van looo. Kroonen en de permis-fia om het ten zijnen voordcele te mogennbsp;„ uitgev?n. ”
Dit Bericht drong ons, om alles aentewen-den, ten einde men dit Treurfpel van den beroemden DE La Harpe magtig wierde, cn het gelukte ons het zelfde, op den 14 der voor-ledene Maend , door de ons zoo toegenegenenbsp;Familie vzn den Zaligen Heer Je an Galas ,
aen
35
35
35
55
5»
5gt;
gt;»
aen wieraenhoudende Vriendfchap wij deftefk-fte verpligtingen hebben j op ons verzoek te zien verzorgen.
Wij bevonden dit ftuk, dat de Franfche Dichter alleenlijk onder den tytel van Melanie, zonder zijnen naera of eenig Voorbericht ,nbsp;ja zelfs met den naem van een Amflerdamfchennbsp;Boekhandelaer daervoor, uitgegeven had, zekerlijk om gewigtige redenen , welken men ligtlijknbsp;kan begrijpen , als men befchouwt hoedanignbsp;het in Frankrijk mttznWi foort van Gefchriftennbsp;fomtijds toegaet; Wij bevonden dit Stuk, zeggen we, zoo verftandig , krachtig , fierlijk ,,nbsp;bondig en aendoenlijk , dat wij zonder uicftelnbsp;befloten het ten diende van ons Hollandschnbsp;Schouwtooneel in Nederduitfehe Vaerzen over-tebrengen.
Heeft het ons mogen gelukken door het vertonen van ons eerde Treurfpel , de Dood van Calas, fchoon wij zoo wel als anderen voorlang reeds veele gebreken daerin vonden ;nbsp;de medelijdende harten onzer Landgenootennbsp;niet alleen, maer zelfs de dugde Zielen tenbsp;treffen en te beweegen ; hebben wij geziennbsp;dat onze deugdzaeme en edelmoedige Ga-
lei-
hijlaef yisréén deed ontroeren en traenen flor* ten ; Wij geloven dat de jonge en ongelukkigenbsp;Melanie niet minder zal vermogen. Ja wij denken , als men haer ten Schouwburge vertoond,nbsp;zij zoo veel aendoening en medelijden zal verwekken als eenige Vorftin die men immer opnbsp;het Tooneel zag.
Wij hebben vciTcheidene redenen gehad om dit Treurfpel fpoedig ten voorfchijn te brengen,nbsp;en wij hopen dat onze drift Verfchooning zalnbsp;vinden, diergelijk werk duld geenelange be-fchaeving of verbetering , die van tijd tot tijdnbsp;komen moet Wij zijn niet verwaend genoeg omnbsp;ons te verbeelden dat we den beroemden Fran-fchen Dichter eer hier mede aendoen, of zijnenbsp;fchoonheden bewaert hebben. Neen, wij willennbsp;ókTreurfpel enkel als een navolging hebbenaen-gezien , waerin wij zelfs eenige weinige veranderingen hebben gemaekt, die wij dachten nodig te zijn , behalven dat wij in het Derde Bedrijf, Eerfte Toonrc/een perfoon, Amelia, hebben bij gevoegt, om de lange Alleenfpraek vannbsp;Melanie te breken , en te vermijden; waertoenbsp;wij meenden de vrijheid te mogen nemen, zonder het oogmerk van den Heer de la fjarps te
kort-
-ocr page 15-koritedoen. Wij willen deze en andere fchik-kingen gaerne aen kundige Liefhebbers, welke onze Navolging tegen het Oorfpronglijke gelieven te onderzoeken , ter beöordeeling overlaten , zonder dat wij nodig achten daerovernbsp;verder iets te zeggen.
Vriendlijke berispingen zijn ons altijd aen-genaera , waerom wij die van Kundigen verzoeken; zij zullen ons ten prikkel zijn om, onze feilen verbeterende, verder nacr den prijs der aenbiddelijke Kunst te jagen.
Kunst wordt door arbeidquot; verkreecen.
in onze quot;Vergadering den II. van Gras-mêend 1770,
OF DE
EERSTE TOONEEL.
De Faublas, Mevr. de Fauelas.
LDe Faublas.
aetaf; gij hebt mij reeds te hevig wederftaeTi.
Ik overwoog mijn zaek, en houde mij daer aen.
Kunt gij dit wralteii ? Mijn fortuin word nu volflagen. Men heeft uw’ Zoon een’ echt, vol luiftei, voorgedragen.nbsp;Met hoop op vordering, en eenen rang aen ’t Flof.
Zou Melcour zien dat ik zijn heil vertrad in ’t ftof?
’t Begin is reeds genoeg, ligt zal ’t hier all’ aen hangen; En het voornaemfte is dat wij ’s Konings gunst erlangeivnbsp;Doch ’t naderend geluk van ons Gedacht gebiednbsp;Dat ook van onzen kant was nodig zij gefchied;
Daertoe bedoot ik met mijn oogmerk voort te varen. Deze offerhande is kleen; want Melanie, tv/ee jaerennbsp;Als Leerling Bijtende; vond hier haerwensch en vreugd,nbsp;Alsgansch tot de eenzaemheid gevormd dnts haere jeugd.nbsp;Ja, fcheen van zelf voorlang tot het beduit gekoinei).nbsp;Dat ik in dezen tijd volftrekt heb voorgenomen.
A nbsp;nbsp;nbsp;Zij
-ocr page 18-Zij bad nadruklijk zelfs om ’f Kldollerlijk gewdsd,' y.n wilde, wijl haer lust belfond in dezen ftact,
Al haer begeertens daer voor eeuwig in befluiten.
Wat doet toch dezen ftroom van haer verlangen fluiten ? Wat ’s de oorzaek dat zij nu haer ecrftc keur verzaekt?nbsp;Weet gij wien ik begrijp dat dees verand'ring maekt?
Idle zucht is door ’t bezoek uws vriends Monval verdwenen. Neen; hij moest nimmer voor haere oogen zijn vcrfchenen.nbsp;Hij kent uw Melanie, en is u dit verpligt;
‘IVIaer, ’k zeg het onder ons; het heeft mij zeer ontftiïht . Ja ’t deert mij fterk, dat gij zoo los hebt ondernomen,nbsp;Hier, met dien Jongeling, voor haer gezicht te komen.nbsp;Me-vr. DE Faublas.
De Vriendfchap die mij fteeds aen zijne Moeder bind, Jtn ’t bloed dat ons vereent, verboden mij deez’ vrindnbsp;Die gunst te onthouden; ook verbood mij dit de reden,nbsp;Wijl hij zoo edel is van hart als vrooin van zeden.
Zijn aert is driftig, cn tvordt ligtlijk aengedaen,
Zijn ziel is nooit gewoon den dwang ten dienst tc flacn. Hij, wien niets fchandlijks is in ’t zuiver' hartgeflopen.nbsp;Zet, zonder veinzerij, zijn’ boezem vrijlijk open.
Nooit zag hij Mclanio dan zelf door mij geleid,
’i’in toonde in zijne reen befchaefd- en zedigheid. jMaer wat uw Dochter raekt, gij moet het all’ befeifon;nbsp;Ik meen haer ftaet heeft recht om u het hart te treffen.nbsp;Zijt Vader voor iiw Kroost, in een gelijken graed.nbsp;Verdruk de Zuster niet om ’s Broeders rang of ftaet.nbsp;Zoo, in haer jeugd, de zorg der jonge Klooflerlingennbsp;llacr zinnen ftrccIde,om dus dat teder hart tc dwingen;nbsp;'tis een beguicheiing, die met de kindsheid vlucht.
Ik zag haer'afkeer haest, en hoorde ’t bang gezucht;
’k Heb ’t u gemeld, doch gij woudt zulks geen’ ingang geven, Maer bleeft, van tijd tot tijd, mijn vrezen wederftreven.nbsp;’k Vond Melanie in ’t eind, door ’t weenen afgemat;
Ik heb iwcrlot bekiaegt, dat gij veröorzaekt had.
En
-ocr page 19-En toen ik, tot mijnfmart, voor uw be-.'el moest zwichten. Wilde ik tot die gelofte aen ’t Kioofter haer verpiigten.nbsp;Dit vonnis trof haer ziei gciijk een biixemfchicht,
Zij bleef ganschfpraekioos, metde doodverv/op ’t gezicht. Zij moet nu; maer ik kan, fchoon ge alles haer mod^t vergen;nbsp;De Moederlijke rouwe en droefheid niet verbergen.
Wat is die proef, die gij mijn eerbied field, vol finart!. Ons bloed eischt rechten veel verhev’ner, op ons hart.nbsp;Uw hart zal ’t mijne nooit deswegens overreden ;
Maer zoo mijn Echtgenoot, door mijn gedienldigheden Geraekt; zijn magt bepaelde , cn ’t vonnis deed te niet.nbsp;Voor ’t weik hij, dag aen dag, ons beide fidd’ren ziet;nbsp;DeDankbaerheid, die ftraks, als voor een’ veil’genhoeder,nbsp;Acn zijne voeten wierp de Dochter en de Moeder,
Zou hem doen finaken, voor deez’ alfe'mdrank van drukj Een zoeter, zuiverder en wettiger geluknbsp;Dan al dees Ampten, die, van tijd tot tijd verfchoven,nbsp;Een verre pracht in het toekomende beloven;
Een’ yd’len roem, een flaef van ’t los geval, die dra Oni wenfehend hart ontfnapt, of eeuwig komt te fpaê.nbsp;De Faublas.
Zoo veel halflsrrigheid kan mij niet dan mishagen,
’t Is reeds te lang geftreên, en mij verveelt met klagen j Zij word nog dezen dag aen ’t Kioofter vast verknocht.nbsp;Uw vrienden zijn daertoe op deze placts verzocht,
Eleii ziet reeds allés tot die plechtigheid bereiden;
De zaek is nu te ver om daermede uit te fcheidén.
Wat zou men denken van zoo vreemd een ommekeer ? Uw reden, evenwel, verwondert mij niet zeer:
Ik weet het, aen mijn’ Zoon ligt u niet veel gelegen.
Gij zijt uw’ minflen Vriend véél meer dan hem genegen. Nooit____
Mevr. DE Faublas.
, Diergelijk verwijt eischt mijn verdediging:
Jsj Melcour is mij ivaerd, en zoo ’k in cénig ding
Zijn feilen openbaerde, en door de zagtfte reden Hem zocht te trekken , tot verbet’ring zijner zeden ;
Het was door Kindermin, die nooit mijn hart veriiet, Ka eeuwig bij mij blijft.
De Faublas.
Voorwaer, ’k begrijp u niet:
K!k mackt veel werks van hem; ’k zie hem van yder achten; Gij fluet v/el toe dat ik zijn welvaert blijf betrachten ?nbsp;Mevr. DE Faublas.
’k Denk dat de tvaereld zelfs hem heffen zal tot fleet. Hij is befchacfd en tvreed, ’t is veel, maer inderdaed,nbsp;Mijn hart is over ’t zijn’ niet wel te vreên. Zijn zinnennbsp;Ver van zijn’ evcnmensch, gelijk het voegt, te minnen;nbsp;Zijn noch eêlaertig, noch gevoelig, noch oprecht.
’t Schijnt dat de aendoening niets op zijne zinnen hecht. Ilij is hetzelfde in doen, inhouding, en in fpreken,nbsp;T.etnoöitop’s menfehen deugd,maer fteeds op zijn gebreken.nbsp;Gij acht zijn’ fluurfchen aert cn feilen veel te ligt.nbsp;Nooit, alS'hij met u fpreeht, ziet hij ii in ’t gezicht;nbsp;Maer wend zich zijlings af, opdat gij uit zijn wezennbsp;Dc werking zijner ziel niet al te klaer zoiidt lezen.
Zijn glimlach dreigt, en toont zijn gansch onheufeben aert, Die mij zoo veel verdriets en bange zorgen baert.nbsp;Veracht hij allen niet die met hem mededingen,
Als wacr geen mensch als hij, van al de Hovelingen?
'k Weet dat hij onbedacht gefproken heeft, omtrend Den Graef d’Orcé , wien dit gewislijk is bekend.
Men weet hoe ligt een woord het hart naer wraekdoetftre-ven;
Want niets word indcnftaet, dien hij omhelst, vergeven. Gij acht hem als een’ fchat en fteiin ; maer als dat Kind,nbsp;Het voorwerp uwer liefde; u minde als gij hem mind,nbsp;Schoon gij dc fterktfte hoop des wegens ook bleeft kweken,nbsp;’k Herhael het andcrinael, ’t moet mij de ziel doen brekennbsp;.\üjn Melanie te zien gedompelt in die finart;
Daer
-ocr page 21-Daer zij, gebannen uit het Vaderlijke hart.
Al wenende,gevoerd naer het altaer, haer leven,
Op ’s Vaders last, ten prooi der dwinglandij moet geven, Die nimmermeer ontflaet, dat ze eens in boeien floot.nbsp;De Faublas.
Weet dat men fteeds verzwakt al wat men dus vergroot. Ilaer droefheid zij dan dus, zij zal welhaest verdwijnen,nbsp;In zulk een’ tijd fchijnt vack het jeugdig hart te kwijnen..nbsp;Men meent dat het vervolg ons niet dan druk bereid,nbsp;Terwijl de opmerking, als een vrucht der eenzaemhcid,nbsp;De nood, de onthouding van des waerelds ydelheden,nbsp;Het voorbeeld en de tijd, zoo werkzaem op de zeden;nbsp;Het Kloofter, dat weleer een poel fcheen van ellend ,nbsp;Doen zijn een zoet verblijf, waeraen de ziel zich wend.nbsp;Die niets genoot behoeft om geen gemis te klagen.
Had ze in dc w'aereld eerst gefleten haere dagen,
Ik klaegde om Melanie inisfchien zoo veel als gij.
Maer leefde zij hier niet naer eigen keur? Kan zij Zich ongelukkiger dan de and’rc Zusters noemen,
Die fteeds de zoetigheid van ’t Kloofterleven roemen? Zaegt gij wel immer hier een zweem van ongeluk?
Of hoorde ge ooit gewaegt.van flavernij of juk?
IJv zag hier nooit dan vreugd en fchuldlooshcid rcgccrcn. Èlevr. DE Faublas.
Ik bid laet door dien waen uw zinnen niet beheeren.
Ja, de'eenzaamheid is zoet, zoo lang ge ’er niet in leeft, ’t Schijnt, op deneerften tred , dat hier de zoetheid zweeft.nbsp;Alen ademt zelfs niet in dan vrede en vergenoegen.
’t Schijnt alles zich te faem tot ’s jnenfehen heil te voegen. Hier voelt men al do kracht en heerfchappij der deugd, -Men koelt, ja men vergeet het blakend vuur der jeugd,nbsp;Met alle dwaelingen, en v/rede zielefmarten,
En ’t medelijden dringt hier door tot onze harten.
Doch ga cens voort, door zie die Cellen, waer de ziel Dier Ligtgcloovigen in wreeden wanlroop viel;
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Waer
-ocr page 22-Waer menig, veel te fpade onttvaekt in hacre plaegen, Den traegen gang vervloekt van haere loome dagen.
Daer word gezucht, daer zwemt het eenzaem bed bij nacht In bitt’re traenen; daer, daer fmeekt men fterkte en kracht,nbsp;Of om te leven of veel liever om te fterven.
Misfehien dat haer de tijd verzagting doet verwerven,
En haere traenen droogt in ’t uitgcblust gezicht.
Op ’t razende geluid der wanhoop volgt wel ligt Eenftomme droefheid, die dendoodfehijnt te evenaeren;nbsp;Doch deze kalmte gaet verzeld van zielsgevaeren,
En word door nieuwe woede en rampen tveêr verdooft. Dit is ’t bedrieglijk gif dat ons de flaep belooft,
En ’t zijn de ftuipen die de zinnen doen ontwaken.
De Faüblas.
Gij tracht door dit tafreel mijn hart gedwee te maken, Gij wilt me een’ valfchen fchrik inboezemen, Mevrouw!nbsp;Voor zulk een zagteo ftaet, waerin ik, zonder rouwnbsp;Of vrees, van dag tot’dag, de Stad en ’t Hof zie treden,nbsp;’k Denk mijn gedrag heeft niets dat acnloopt tegen reden,nbsp;En was die ftaet zoo hard, zoo vreeslijk, vol venijn,nbsp;Wacrom zou men dan zien, dat die ’er zelf in zijnnbsp;Zich haesten, cn om ftrijd elkanders yver wekken,
Om nieuw bekeerden tot hun Kloofterwet te trekken.
’t Gevolg dier keus moet hen ten volle zijn bekend. Waerom toch zouden zij ons flepen in cllend,
Jn plaets van op ons heil en waer geluk te doelen?
Mevr. DE Faublas.
Om een verfoeilijk, fnood, en al te wreed gevoelen;
Te ontvaerdig voor den mensch, maer echter al fc v/is ^ De Slaef is zonder deugd, hij vloekt, om zijn gemis,
In allen die hij ziet, al ’t geen hij heeft verloren.
Hij vleit zich dat de last, voorlang aen hem befchoren, Doorand’ren meê getorscht, hem losfen zal van fmart.nbsp;Door kracht van ’t lijden word dikwerf de ziel verhard.nbsp;Men haekt naex aenzien, zelfs in kerkers en in boeien.
Zie duer, dit doet dat tal v^an Zendelingen groeien,
Wier list de Kloofters dus geftaêg van volk voorziet!
Die eifchende over ’t lot van and’rcn het gebied,
Hen het rampzalig juk, voor zich bereid, doen dragen. Ter wraeke van hun ramp en nooitvolëinde plaegcn.
De tirannij treed ligt in een bedorven ziel,
Dn ’t hart te drukken dat in zulk een’ afgrond viel,
Kan hen, die geen vermaek meêr kennen, nog vermaken. De F a u b I. a s,.
Men kan een keus, hoe wijs en red’lijk , altijd wraken. ITet misbruik is gemeen, ik weet het, maer ik moet;nbsp;Want door dees ligte fchaê tref ik veel grooter goed.
3k houde het belang van mijn Geflacht voor oogen,
Gij, poog de tracnen van uw Dochter aftedrogen.
De Prielier zal haer ftraks bezoeken, en zijn racd Dn lesfen kunnen hacr verfterken, in dien llaet;
Sclioon ik voor zijne trouw en hulp begin te vrezen.
Men zegt zijn Zedekunde is ver van ilrcng te wezen.
Men zei mij kwaed van hem. Zou zijne Eerwaerdigheid' Somtijds wat al te ligt'. .. ?
Mevr. DE Faublas.
Mijn Plecr! gij wordt misleid, 'k Acht hem het heilig anipt van Prieftcr dubbel waerdig.nbsp;Door een verkeerde fchrooin zag men hem nimmer vaerdig.nbsp;Om hem te lasteren, die, voor zijn leering doof,nbsp;l'.pn and’re volgt; met vloek van ketters wangeloof,nbsp;óf, ’t hart verzaekende van een getrouwen hoeder.
Te fchrccuwcn om dewraekop zijn verdoolden Broeder. Hij heeft, door eigenbaet of yver aengeveerd ,
Nooit om een’ yd'len roem cens anders liart ontroerd. Zijn onderwijs lact in geen Tempels zich bepalen.
Zijn deugdzaem.voorbeeld flechts beltrijd de geen die dwalen.
Den ongelukkigen is hij een vaste ftiit.
Eij fpi'It zijn nooddruft zelfs zijn’ medemensch tot luit.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Niets
-ocr page 24-Niets blijft hem vreemt,zijn zucht zoekt onder flechte dakcH De ellendelingen op, om voor elks heil te waken.
Gansch aen de zorg gehecht, die zijnen bijlland vergt. Zoekt hij de ftulpen door waer de armoe zich verbergt.nbsp;En kan zijn liefde haer altijd geen nooddruft geven,
Zijn vaderlijke troost verzagt haer pijnlijk leven.
Ik zag hem mecnigmael omvatten door een’ kring Van ongelukkigen, als hij ter Kerke ging.
De FaublaS.
Men hoord zulks echter niet, hij hield zich ftaêg verborgen. Mevr DE Faublas,
‘t Is eeuwig zoet als men, gevoelig, zijne zorgen Eefteedtot ’s menfehen nut, offehoon zulks blijft bedekt.nbsp;De rust van ’t hart is ’t all’ wat oi;g ten loon verllrekt.nbsp;Hij komt.
De Faublas , Mevr. de Faublas , de Peiester.
M,
De Faublas.
Lijn Heer! wil ons uw hulp enbijfland bieden. Zij zijn ons nodig zoo mijn wil hier zal gefchieden.
Mijn Dochter voelt in zich, op dezen grooten dag,
Een’ aerdsgezinden trek, die veel op haer vermag.
Men moet dat zwak der jeugd, door ’t leren hacrcrpligten, Verwinnen, en de ziel door eed’ier denkbeeld llicbtcn.nbsp;Gij weet wat nodig is, ’t is aen uw wijsheid nunbsp;Dat ik mijzclv’ vertrouw; ’k wacht alles thans van u.
Gij zult gewis haer drift en afkeer overwinnen.
De Priester.
Ik weet wat ik moet doen , en zal terflond beginnen.
Ik zal noch u noch mijn bediening hier verraên;
Doch eer ik iets beloof moet ik ’t van haer vcrltacn.
’k Wil lezen in l;acr hart, en is mij dat gebleken
’k Zal
-ocr page 25-’k Zal u van haere en ligt van uw verpligting fpreken.
De onnooz’le waerheid zal mijn mond aen u ontledn. Verwacht niets meêr van mij.
De Faublas.
Dan ben ik wel te vrc^n.
Gij zult baer zien. Vaerwel. Wijgaenom onzevii,ic-n, Die fpoedig op dees plants zich zullen laten vinden.
WDe Priester, alleen.
eliien... .ik zal op nieuw een voorwerp zien van dwang, Ten Kloofterdieiiit gedoerat door ’t fnoode zelfbelang,nbsp;Een die begraven word om Huwlijksgoed te fparen,
En met wier lot men vreest zichzelven te bezwaren.
Die aen den Hemel thans, in dezen wederfpoed , Gedwongene eeden zweert, der waereld klagten doed.
De Priester, Melanie.
H Melanie, ter zijde, aen ’t eind van 't Tooneel. emel! keer mijn lot, of trek mijn ziel toch nader'.nbsp;Doe , doe mij fterven, of vermunvmijn harden Vader!nbsp;De Priester.
Treed toe, mijn Eind! vrees niet, zijt niet te veel ontroerd; Ik ben tot uwen troost en welzijn hier gevoerd,
Verberg uw traenen niet. Geen niensch kan ons hier horen, Hues heil’ge t’famcnkomst zou niemand duwen ftoren.
Gij fiddert____ach! waerom gefchroomt voor mijn gezicht?
Melanie.
Komt
Waerben ik . ..! ftamijbij, de moed mijns harte zwicht. ’tMoet me alles op een’dag, zoo wreed, de ziel ontrukken.nbsp;Helpt gij mijn’ Vader jiiet, om Mcianie te drukken?.
-ocr page 26-lo MELANIE,
Komt gij mjj melden ’t uur der oft'erhande? ó pijn!
... die mijner dagen zijn.
.! en doet van angst mijn bloed
’t Zal die van mijne ziel Zeisfchriklijk, xvreede .nbsp;verftijven. . . .
Volëind..-.. laet haer geen uur meer onvoltrokken blijven. Sle^ep, Heep mij naer’tAltaer, ... dat ik daer fterf. Voldoenbsp;Den vloek die mij verwijst. Voor mij, ik ftciir het toe.nbsp;De Priester.
Verdenk het oogmerk niet, waerdoor ik word gedreven. Ik neem het tederst deel in ’t onheil van uw leven ,
Ik kan ’t verzagten, zoo gij horen wilt naer mij.
Ontdek uw ongeval, verhael me uw rampen vrij.
De uitllorting kan de fmart der drocvigen verligten ,
En hen te trooften is de grootfte mijner pligtcn,
’k Zal u een Vader zijn.
Melanie, Jieeds •vnhaest,
Een Vader ! ach ! mijn Heer !,
Ik dervc ’er een____Waerom heb ik geen Vader meêr.
Hij zou me omhelzen, en mijn’ jammerftaet beklagen.
Die naem moet trooften.... Achlhijinaekt mijn leed volflagen. Wordt dan mijn wreede ramp der eeuwigheid'gewijdt?nbsp;Moet ik, aen ’t leed geboeid, de rest van mijnen tijd,nbsp;G.elofte doen om fteeds te lijden en te wenen?
¦ Mijn reden raekt verward, mijn krachten zijn verdwenen, De Hemel, en natuur, ’t fchijnt me ali’ barbacrs gezint.nbsp;De Priester.
’t Is dat men beide niet geraedpleegt heeft, mijn Kind! Beheersch een oogenbiik uw wijdverftrooidc zinnen,
Laet een’ Vertroofter toch een poos uw’ aendacht winnen; Uw ouderdom, uw ftaet, en alles dringt mij aen ;
'tis mij een pligt om u trouwhartig voor te ftaen.
Meêr dan een Vader in uw’ rampfpoed aentcwenden Is my onmoog’lijk, doch in weêrwii der ellenden,nbsp;in fpijt van het geweid zal ik hem fpreken.
M £-
-ocr page 27-rr
1^^ELAKIE, Vlet verrukking, uit eene naere mijmering f tot zichzelven koomende.
Ach.. ¦ !
A Hemel! Ishetwaer? Beweegt u mijn geklag?
Hij bied me uw’ bijftahd aen! ach! dorst ik zulks v’era achtend Hij drijft de wanhoop weg, en band ze uit mijn gedachten.nbsp;Hij zijt mijn Vader, gij, die mij het leven fpaert, ^
Gij had het wel gezegt. . . . ’k Heb u alleen op aerd j Uw yver en uw deugd zijn mijn ftandvaste borgen.
De Priester.
Ik biede u wat ik kan, mijn wenfehen en mijn zorgen. Zijt op mijn vlijt gerust. Doch of het wel zal gaeu,
Dat zM vooral aen u en uw vertrouwen ftaen;
Ontdek mij zonder fchroom de bron van uwe placgen. Duld, Melanie! dat u dit hart mag ondervragen!
Het kweekt gevoelens aen en tederheên, als gij. Welden, mijn waerde Kind! kom, zet u nevens mij,
( zij zetten zich beide neder. )
Ik heb uw eêl Gc'flacht mijn liefde lang bewezen.
Men zegt, gij hebt dces plaets, zoo vreedzaem, fteeds geprezen ,
Waer gij, fints uwe jeugd in rust uw dagen fleet,
En zonder dat berouw uw deugdlijk hart boftreed,
U, voor twee jaeren, met den fluier liet bekleden. Uwftaetheeftubekoord; menheeft meuwvroomezeden.nbsp;Uw yver en geluk geprezen , keer aen keer.
Zei men mij waerheid ? fpreck.
Melanie, geruster, en met den toon van eene Zagte en bedaerde droefheid.
Ja, ik beken, mijn Heer;, Dit huis bekoorde mij in mijne kindfche jaeren,
Ik zag mc’er in gevierd, geen zorgen voor mij fparen; En dat, tot mijn vermack, clkéén zich moeite gaf;
Men Wendde mijn gezicht van flaeffchc pligten af.
Ontfluiten, voor het geen hen waerdig fchijnt te mimen, Waerin ’t geluk zoo ligt, de dag 200 zuiver is;nbsp;Gevoelloos zijn, en vreemd van waere erkentenis?
’k Dacht het geluk in ’thart van deze fchuilplaets woonde, Waer men mij overal inwinnende eerbied toonde,
Waer ik rondfomme niets dan ftreelende oogen vond ,
Met ted’re liefdezorg , die mijne ziel verbond.
De vreugd om and’ren ook tot ons belang te trekken ;
’t Vooroordeel dat zoo fterk onze oogen blijft bedekken; A! wat ik had gehoord van ’s Waerelds booze zeên;
De looze redenen; der Zust’ren lieflijkheên;
Do lust, die aen’t verblijf der kindsheid ons verëenigt; Dc Vriendfehap, in het eind, die alle fmarten lenigt;
’t Wilde air dat ik, aen ’t geen mijn hart dus had verblijdt, Voor eeuwig hechten zou mijn lot en levenstijd.
De Priester.
Die redenen zijn niet dan achtbaer, en te prijzen;
Maer wie deed fints in u zulk een verand'ring rijzen ? Meld mij, wie dezen ftact zoo heeft beroerd ?nbsp;Melanie.
Ik zal.
Gij zult het weten; ’t is een wonderbaer geval,
Dat fints dien tijd het lot mijns levens blijft bepalen.
En nog mijn ziel vervuld, nu ik ’t u zal verhalen.
Ik waekte aen ’t bed, waerop een Zuster al den fchrik Der doodsbenaeuwdheid fmaekte, in’t ileepend oogenblik,nbsp;Dat telkens ’t laetfte fcheen. Ik, poogendc de liefdenbsp;Te tonen, die de ziel eens Kloollerleerlings griefde,nbsp;Bekuipte mij een ampt, zoo vol naergeestigheid.
Een Priellcr fprak baer toe, zijn vriendelijk beleid Eoodhaerzijn’ bijftand, doch door haer hardnekkig zwijgen,nbsp;Of vrezende dat hij geen’ ingang zou verkrijgennbsp;Op haer bedrukt gemoed; Het hij ons wat alleen.
Toen hief zij de oogen op voor dc eerftemael, en fcheen IT'cl mcèr ojn mijnen ftaet dan eigen ramp betvogen.
De
-ocr page 29-De traenen biggelden in haer beftorvene oogen ;
Zij deed zichzelv’ geweld, om zich te doen verftaen.
Ik fiddcrdc op haer reen; dus vong zij dervende aen;
,, Helaes! gij word misleid, bedorven, fnood verraden, De jeugd weet niet welk heil zij loslijk durft verlmadcn,nbsp;,, Met zich der llaevernij te wijden, in dit kleed.
), Gij zult te laet dit zien; Men zeide u, en ik weet gt;, Dat gij ’t gelooft; dat hier al uwe levensdagennbsp;Zoozoetzijn, en geen hart ooit reden vindt tot klagen.nbsp;5, Maer weet, dat yderéén tot uw bederf befloot.
„ Men leeft niet in dees plaets dan tvenfehende om den „ dood,
3, En derft ’er nooit dan met vervloeking van het levmn.
!, Laet u mijn jammerllaet ten minde een voorbeeld geven’ ’. Zij meldde mij haer lot; een hoopelooze min.
Die ze in dit Klooder moest verbannen uit haer’ zin ,
Had haere ziel vervuld, en ’t leven gansch verflonden; Haer tael doorfneed mij ’t hart, en hield mijn tong gebonden.nbsp;Het was een keten van de grootde afgrijslijkheên ,
Die door ’t geweld des doods nogeens verdubbeld fcheen. Ik kon niet meer; en vol van ’tgeen haer ziel vermoeide.nbsp;Viel ik op’t bed, dat ik met bitt’re traenen fproeide.
K:m men ontveinzen die gevoeligheid van ’t hart?
’t Was de eerde mael dat zij beklaegt wierd inhaerfmart. Mijn medelijden fcheen haer derven te verzagten..
De Priester.
Vaek krijgt de boezem lucht door’t uitten onzer klagten; Terwijl menschlievenheid, meedelende in ’t verdriet,
De zwaerde pijnen dilt en dikwerf uitkomst biedt.
Ik prijs in u dat gij een ander wdlt befchermen.
Melanie.
Toen drukte mij, helaes! die treurige in haer armen ;
Haer traenen droomden langs mijn droevig a'enzicht neer. Ik raekte van nüjzelv’ door Imart, en toen ik weernbsp;Hit dees bezwijining kwam, had zij den geest gegeven.
Haere
-ocr page 30-Hacre armen bleven ftijf om mijne fchoHd’ren kleven, Haer oogen riepen nog; zoo ’t fchecn, den Hemel aeii.'nbsp;Oin van de rampen en gevaeren mij te ontflaen.
Wier ijslijkheid haer dood mij veel te klacr deed lezen.
De Priester.
Boosaertigc Ouders! die mv kroost dus hebt verwezen, Ziet hier wat wreed bedrijf uw hand heeft uiigcricht!
Melanie.
ik had dat naer tafreel altijd voor mijn gezicht,
Het volgde mij; mijn geest kon’t nimmer zich onttrekken ; Maer bleef rondfomme niets dan ijslijkheên ontdekken.
Ik kon niet denken dat de list haer had behaegt,
Én die Rampzalige mij valslijk had beklaegt.
Wie kan in ’t uiterst uur bedrog en fchijndeugd voeden ? Maer gaf ik haer geloof, wat kon mijn ziel behoeden.nbsp;Die door een kille vrees beftorf en bleef verward.
Het angftig denkbeeld, mij zoo diep gedrukt in ’t hart. Verwekte een nacre rouw en zorg in mijn gedachten,nbsp;Ncêrflagtighcid en fchrik verwelkte mijne krachten.
Het Klooftcr was mij nu een grüwelpoel van druk;
’k Ontmoette, waer ik ging, den walg en ’t flaeffche jük. Toen vloekte ik ’t leerlingsklecd; van toen heb ik gezwOrén,nbsp;Nooitnaer dcnRloolterdwang, hoe zagt hij fchijn’, te horen.nbsp;Ik dorst mijn kwellingen nochtans niet klacr doen zien;
Ik v/ist inijns Vaders wil, en hoopte dat inisfchien Mijngeestzich door den tijdzon voegen naer zijn'wetten.nbsp;En om het eenzaem leed uit mijne ziel te zetten ,
Was ik verheugt, dat mij geen drift beftormde, en dat Pc Liefde, welker woede ik cens voor oogen had;
Mijn leven acn geen fmart of wanhoop bloot kon ftclleu. Maer ach 1 ik zag die rust welhacst weer van mij fncl len... 1nbsp;Die kalmte had mij flechts bcguichcld voor een’ tijd.
Om mij met meerder kracht te trekken in den ftrijd. Rampzalige. . . 1
De
-ocr page 31-De, Priester.
Volëind, ontdek me uw hart nog nader. Spreek vrij, vrees niets , mijn Kind!
Melanie.
O ! mijn getrouwe Vader!
Hoe ligt kan ik met u oprecht zijn! Hoe bemind Mijn ziel het groot geluk dat ze inv vertrouwen wind!nbsp;Dit ’s ligt de laetfte van mijn cenige verraaeken.
Mijn waerdfte troost en heul, die ’k in dees plaetsmogt fmaken,
Was dat ik dikwijls daer mijn waerde Moeder zag.; I^'Iijn Moeder, die ik ftecds zoo zeer aen ’t harte lag!
Zij zag welhaest hoe zeer mijn yvervuur verkoelde, Doch ik verborg de fmart welke ik inwendig voelde,
En die haer tederheid geweld had aengcdaen.
Een Bloedverwant, Monval, verzocht bij mij te gaen, Zi] komt, en ivil hem zelf in dit vertrek geleiden.
Ik hoor ’t, en vlieg ftraks toe, onmagtig om te beiden; Maer mijne ontroeringen, op ’t zien van zijngelact.
Zijn zagte aenvalligheid van iichaem, in gewaed
Pin uitfpraek, deden thans mijn hart, voor hem zoo teder,
Zijn Dvenvinnaer zien. Hij zat vervolgens neder,
Spralc fchaers, en zag mij aen. Ik heb het minlle woord Bewaert, dat ik dien tijd heb uit zijn mond geboort.
Hij fcheen in mijne ziel al wat ik dacht, te lezen.
En gunftiger voor mij dan ’s Moeders hart te wezen.
Hij kende de waerdij der v/oorden, die alleen Voor haer verborgen bleef, en ’t flemde all’ overéénnbsp;Met mijne ziel, wat bij ook vcortbragt in zijn reden.
De Priester.
Dit was een harde proef voor uwe tederheden.
En die gewis op nieuw uw’ boezem heeft gewond. Melanie.
Ik veinsde, fchoon met rouw, dat ik hem niet verflond. V at was ik heixi verpligt voor zulk een mededogen!
Hi] wischte heimelijk de traenen van zijn oogen.
’t Scheen dat hij mij beweende en aenbad t’eener tijd. Wat heeft zijn waerd gefprek nnjn pijnlijk hart verblijdt!nbsp;Hij had nog niets gezegt dat zwcemfel had van liefde.nbsp;Zijn woorden waren niet als of de min hem griefde jnbsp;Doch bij de laetfte llrael van dat bemind gezicht,
Woog zelfs een duizendtal van Eeden veel te ligt.
Ik, gansch met hem vervuld, die mij dus kon bekooren; Zwoer, dat mijn leven hem alleen zou toebehoren ;
’k Was verre in dit begin van die rampzaligheid Te ontdekken, welke een min, zoo hooploos, ons bereid.nbsp;De vreugd was gansch en al aen mijnen geest verbonden.nbsp;Verheugd dat ik bij hem befchenning had gevonden,
En liefde in mijne ziel haer plaets genomen had;
Scheen het dat Melanie haer voorig leed vergat.
Monval beheerschte mij, en bleef mijn hoogst verlangen; Wanneer een diepe flaep al ’t aerdrijk had bevangennbsp;Herhaeide ik duizendwerf de woorden die hij fprak;
Bij dag vreesde ik dat iets mijne eenzaemheid verbrak; Om dus van uur tot uur zijn deugden te overweegen.
De Priester.
En heeft Monval daervan nooit onderricht gekregen ? Melanie.
Hoe-gaerne wenschte ik hem mijn min te doen verftaen! Maer nimmer is mijn mond een-enkel woord ontgaennbsp;Dat het verwonnen hart ontdekte of kon verraden.
Heiaes! wat heeft mij dit met zorgen overladen,
Vooral als ik hem zag, wanneer ik mij verweet Dat mijn ftilzwijgenheid ontaert was en te wreed!
Doch wen ik eenzaem was vergoedde ik hem dit weder;
Ik fprak hem zonder vrees. Monval beminde ik teder, Monval was mijn v-ermack. Ik zei veel meer dan hijnbsp;Of immer hopen of begeeren mogt van mij.
Mijn lot kwam midlenvijl op nieuw in mijn gedachten. Ik peinsde wat ik toch in’t einde moest verwachten.
Het angftige verfdiiet, een doolhof voor mijn ziel,
Bood mij een’ afgrond aen, waerin ik nederviel,
Gansch zonder hoop op hulp en redding. En ik hoorde Den gil van ’t naberouw , die mij het hart doorboorde.
’k Zag dat ik, fints mijn jeugd het Kloofter toegefchikt, Mijzelv’, door eigen keur, zoo deerlijk had verftrikt;nbsp;En dat mijns Vaders geest, door dwing’Iandij gedreven.nbsp;Geen ingang aen mijn liefde of naberouw zou geven;nbsp;Maer ik het offer wierd van zijn heerschzuchtig hart.nbsp;Toen overflelpte mij mijn rampen en mijn fmart.-Toen vloekte ik ’t flaeffche juk, dat menig deed vermoeien.nbsp;En ftrekte de armen uit naer aengenaemer boeien.
De jonge Amelia, die hier word opgevoed.
Was de eenigfte, die hier in mijnen tegenfpoed Mijtrooften wilde, en ach! ik dorsthaer niet betrouwen.nbsp;Of’thartzecr, dat mijn ziel doorknaegde, doen befchouwen.
Ik had mijn Moeder wel om hulp en tropst gebeên,
't Is waer, zij zag mijn lot, zij hoorde mijn geween.
Ik heb noch mijn verdriet noch liefde haer verborgen.
Zij heeft om mij geweent, en zwoer voor mij te zorgen; Maer ach! wat helpt haer zorgVZeis vrufhteloo.s....Heeft nietnbsp;Haer Echtgenoot op haer een onbepaeld gebied ?
De Priester.
T Is waer, mijn Kind! haer hulp is van te klein vermogen, Indien uv/ Vader niet door reden wordt bewogen,nbsp;Melanie.
Gij ziet, mgn heeft in ’t eind deez’ dag bepaeld, om mij Te kluift’ren in den boei der eeuw’ge flaevernij.
Ik zie mij wetten, gansch ondraeglijk, voorgefchreven. En niemand vraegt of ik dien ramp zal overleven.
Wat heb ik dan gedaen , helaes! wat ooit verzaekt,
Dat mij zooftreng een haet en wreedheid waerdig maekt? Hoe! zoude ik voor ’tAltaer de waerheid gaen verraden!nbsp;F-n biên den Hemel aen een hart met min beladen!nbsp;...Meen,, ik verfoei... .ik gruuw van zulk een fnooden eed!
Ver-
-ocr page 34-«8
Vervloekende eer mijzelv’ dan dat mijn mond zulks deefl, 3Vlijn ftem zou onder ’t doen van die geloften fmoren.nbsp;Geef, Hemel! eer mijn tong een woord daervanlaet horen,nbsp;Dat Melanie het eind ontdekt van al ’t gevaer,
En haeren levensloop voleindigt voor ’t Altaer.
De Priester.
Hoor toe: de Hemel zelfs heeft deernis met uw fmarten, Hij voert noch dwing’landij, noch eischt gedwongen harten.nbsp;Ik zal geen flrenge tael gebruiken, om uw’ geestnbsp;Hogmeèrteontftellen, neen! ’k wil niet dat gij mij vreest.nbsp;Dus, zonder tegen u mijn reden te verheffen,
Of u de onwettigheid der min te doen befeffen,
Bepael ik mij alleen tot nut voor uw belang.
’ t Is waer, men roept mij laet; gij kent nws Vaders dwang, Gij weet welk een ontwerp, in weerwil uwer Moeder,nbsp;2ijn onbepaeld gezag gevormt heeft voor uav’ Broeder;nbsp;Wen ’t huwlijk is gereed, als ’t all’ vereffend is.nbsp;Wanneer men zelfs den dag, tot uw verbintenisnbsp;Aen ’tKlooller, heeft bepacld; dan nog terug te keren.nbsp;Zijn werk te niet te doen, en zelf te triumpheeren;nbsp;Vcrfchoon 't een oogenblik, zoo dit u vrezen doet;
Is een ontrverp, ’t is waer, waeriien men nvijflen moet. Geen hinderpael nochtans zal mijne vlijt beletten.
’k Zal alles doen, om ’thart uws Vaders neertezetten. TVIijn pligt gebied het mij, welaen, ik volg die rvet.
’t Is Hechts bij trappen dat zijn wil wordt omgezet: Dewijl de nood ons dringt moet men naer midd’Ien trachten.nbsp;Uwlichaem, datmij fchijnt verzwakt te zijn van krachten,nbsp;Eischt dat men uitflel geeve aen deze plechtigheid.
En als ik dit verwerf zie ik ons hoop bereid;
Maer zoo hij nog volhardt, mijn raed blijft tegenfpreken, En mv verzoek'veracht; 'wie zal ’t befluit verbreken?nbsp;Men zal luv eigen keur u werpen voor ’t gezicht.
Van waer, dus vraegt men u, verandert gij zoo licht? Waertoe zoo laet geklaegt, om ons de vrucht te ontroven
Die
-ocr page 35-Die wij van dit ontwerp ons gansch Gellacht beloven ?
Gij zult^ vergeef het mij, elk tegen u zien woên.
’k Moet ubefchermen... .’k vlieg. Ik zal, ik wil het doen.’ Maer 'fteun niet Hechts op mij, uw moed moet medewerken.nbsp;De Hemel ziet uw’ druk, hij zal uw kracht verfterken,nbsp;Opdat gij overwind een Liefde, die uw rouwnbsp;Veroorzaekt heeft, en u ftrafwaerdig maken zou.
( Melanie Jlaet op, met droevige gebaerden. De Frie-jler Jlaet mede op. )
Ga, flcl uw’ geest gerust. Duld dat ik u , gedreven Door uw belang, fomtijds een zwakke hulp kom geven.nbsp;Gij hebt één nijdig lot, maer tegen ’t lot, mijn Kind!nbsp;Den Hemel, uwe Deugd, uw Moeder, en een’ Vrind.
M E L A N I E.
Helaes! is dan mijn lot niet dubbel te beklagen:
Kan zoo veel hulps ons niet verlosfen van de plaegen? Doch ’t is mij zoet, dat ik mijn traenen, mijn geklag.nbsp;Mijn hart en le\'ensloop aen u vertrouwen mag.
Zij vertrekt,
HDe Priester, alleen.
elp Hemellfterkmijn vlijt,verlicht mijn zwakheid naderj Het voordeel, dat het hart ontaerte van een’ Vader,nbsp;Misbruila uw’ naem ten fteun van zijne dwing’landij.nbsp;Schenk me invloed tegen ’t woên van zulk een tirannij.nbsp;Hoed_dit onnoozel Kind, wil haerer u ontfermen!
Ik denk uw’ wil te doen als ik haer blijf befchermen. Vaek dooft het ongeluk het angftig hart der jeugd.
En weêrgaef van geluk fchenkt het op nieuw der deugd.
Einde van het Eerfte Bedrijf.
TWEE-
-ocr page 36-MELANIE,
EERSTE TOONEEL.
DE Faublas, Monval.
GMeur. DE Faublas.
ij hebt mij wel verzocht op deze plaets te komen, Monval! maer hebt zulks toch te reukloos oDdernomen.nbsp;Wat durft gij, waerde Vriend! op zulk een’ dag beftacirJnbsp;Het ftrijd regt tegen ’t hart van haeren Vader aen.
Hij komt hier ftraks terug, laet des uw opzet ftekcn;
De Priefter wacht ons hier, om met de Abdes te fpreken. Of vreest gij niet... ?
Monval.
Waerom zou ’k mij bedwingen ? Beeft Voor nieuwen ramp een ziel die ’t all’ verloren heeft?
Ik fchroom hem niet, Mevrouw! Zijn oog doet mij niet beven,
’k Heb hem niet meer te ontzien. Ik kan’them niet vergeven. Hij gaet uw Melanie opöff’ren aen ’t verdriet,
En gij gedoogt dit zelf, gij wederhoud zulks niet I Aen ’ t eindloos leed verknocht, zal zij haer teder harte....
Mevr. de Faublas.
Stil die onftiümigheid, mijn Heer! van uwe fmarte. Denkt gij dat Melanie zoo ongelukkig is?
Wie heeft het u gezegt? en welk een loos vernis Zou haer de Waereld toch, die zij nietkent, doen minnen?nbsp;Houdt heimelijk uw hart verftand met haere zinnen ?nbsp;Ach! gij misbruikt mijn gunst, waer gij te veel op bouwt.nbsp;Gij hebt mij uw ontwerp en liefde toebetrouwt.
’k Fladwelgewenscht datumeèr voorfpoed waerbcfchoren. Uw hart is zuiver, ja, uw deugd kan mij bekoren;
Doclj
-ocr page 37-Dofh Melanie is mij vooral zoo waerd als u,
Maer ze is aen u bekent, zij weet haer pligten nu,
En moet, op’tftreng gebod haers Vaders, die voltrekken. Al waer het zelfs dat zij uw vlammen wist te ontdekken,nbsp;Vleit ge u dat zulks op haer zoo ilerk een’ indruk heeft,nbsp;En zij gelooft, zoo zij van ugefcheiden leeft.
Dat in dees plaets haer ziel altijd zal moeten vrezen?
M o N V A I..
Ach! kan uw hart voor mij zoo onrechtvaerdig wezen ? Gij denkt dat ik, in ’t uur der wreedfte fmart en pijn.
Mij ftreel met het geluk van teer bemind te zijn ?
Neen, niets dan Melanie heeft herwaerd niij gedreven;
Ik zorg voor haer belang, en voor haer dicrbaer leven;
Maer voor geen yd’le min----helaes! Ik zwijg ’er van.
Gij wilt het; maer. Mevrouw! zoo ’t fmeken helpen kan; Laet haer niet over toch aen al de afgrijsüjkhedennbsp;Der llavernij en ’t lot. Gij zegt dat, zonder reden,nbsp;Monvai haer ongeluk en rampen heeft beklaegt,
En haer de waereld min’ dan men wel denkt behaegt. Geloof dat op dit punt geen mensdi mij kan bedriegen.nbsp;Dat niets onopgemerkt mijne oogen kan ontvliegen;
Dat ik de vlaegen zag van haer geheime fmart,
En dat ik, zonder eind, in ’t binnenst van mijn hart Haer klagten hoor. Ik ben verzekert van haer lijden.
Gij zelf, hoe zeer gij poogt om tegen mij te flrijden,
Ik zie, verfchoon mijn tael, gij zelve zucht als zij.
. De Moederlijke routv heelt gij vergeefs voor mij. Waerom zoudt gij voor uw’ en voor mijn hart toch veinzen ?nbsp;Yerëeneti we onzen ramp, laet ons dien overpeinzeii.
. Uw Echtgenoot verbied dat gij zult moeder zijn.
Dch! wees het dan met mij.
Mevr. DE F AU EL AS.
Gij ziet mijn angst en pijn, Waerom die nog verzwaert ?.. Nooit zult gij iets verwerven.
¦ I'llt;inval! mijn waerde vriend] ik zai yaniiartzeerftervai,
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;De
-ocr page 38-De ziel mijns plchtgenoots fluit zich voor onzen drulc.
Zij opent zich alleen voor Rijkdom en geluk;
En vriendfchap is een woord dat hij nooit heeft begrepen, Hij is niet boos van aert, of op getveld geflepen,nbsp;ó Neen! maer zijne rang maekt hom gellreng en hard,nbsp;Zijn zinnen zijn aitijd in zelfbelang verward;
Geene onzer fmarten kan zijn meêlij’ gaende maeken, Wijl hij ze aenfchouwt als drvaeze en kinderlijke zaeken.nbsp;H Is flechts in zijn ontwerp dat hij iets wigtigs zier.
’k Heb hem zoo veel ik kon beftreên; doch ’tholp mijniet. Wat kan ik meêr? moet ik in twist en tweedragt leven ?nbsp;Of moet ik ergernis aen al de waereld geven ?
Moet ik mij zonder nut blootftellen voor den hoon Dier magtige partij, befchermers van mijn Zoon ?
Mijn Zoon...! Tot welk een pimtheeft mij ’t verdrietbe-wogen ?
Ik heb mij zonder vrucht vernedert voor zijne oogen.
’k Had hem bezworen tot de hulp van Melanie.
Zijn dubbelzinnigheid, de valfche zagtheid , die Al de ceden van zijn liefde en yvervuur verzelde;
Het loos verfierd belang dat hij daerin zich ftelde,
En zijn beloftens, ruim zoo koel als zonder kracht;' Zijn oorzaek dat ik hem meêr dan voorheen veracht,nbsp;ïk won van dezen Zoon zoo min als van den Vader.
M o N V A L.
Die fnoodc Broeder , die vloekwaerdige Verraeder , Verdient degrootfte ilraf. Hij trekt de yrucht van ’t kwaed,nbsp;Zijn huwlijk is de prijs van een ontaerte daed.
Die fnoode maekt zich rijk met ’s Zusters zilte traenen. Hij poogt zich, langs haer’ druk, een weg tot ftaet te baenen.nbsp;Hij zwelgt het laeuwe bloed van ’t Offer gretig in.
Is dit een Broeder! hij ...' Is dit-zijn Zustermin? Rechtvaerde Hemel! ach! aenfchouwt gij zulks geduldig ?nbsp;En laet ge op aerde die zoo gruwlijk zijn, en fchuldig!nbsp;Maer.... komt iiij ook. Mevrouw! op dit rampzalig Feest ?
Ach! gij vernieuwt den fchrik in mijn beklemden geest. d’Drcé komt hier, d’Orcé, die des te méér de vlaegennbsp;Van Melcour ’s trotfchcu geest en hoogmoed heeft ver-,,nbsp;dragen.
Doordien bij langen tijd naer ’t hnwlijk heeft gehaekt.
Dat het gelukkig lot van mijnen Zoon volmaekt.
Men haet gemeenlijk toch een Houten Medeminnaer, X^ooral als men zich ziet gehoont, door dien Verwinnaer.nbsp;Imgt kon hun t’ famenkomst noodlottig zijn'; maer gij,
Wat voert u hier, inijnHeer? Wat hoop blijft u nog bij ? Wat heeft u tot het zien dier wreedheid toch bewogen?nbsp;M o N V A L.
Ik wil me van mijn’ druk vcrzek’ren door mijne oogen.
’k Wil ’t offer zien, en all’ wat men mij meer ontrooft. Zal ik u zeggen, ’t geen mijn hart dacrvan gelooft?
Men zal ’t nog ftaken, en uw Dochter vrijheid fchenken. Het word vergeefs bereid, Mevrouw! Ik kan niet denken
Dat men barbaers genoeg____Wat zeg ik? ’t Is te wis
Dat alles zonder hoop of hulp op uitkomst is.
’t Zwicht alles dan voor’twoên van twee verftokte harten 1 En een zoo ted’re min klaegt vruchtloos haere fmarten...!nbsp;Maer ’k weet wat ik moet doen; gij zult mij niet meer zien.nbsp;Ik nam mijn vast befluit, ik wil een Land ontvliênnbsp;Zoo ftrijdig met mijn’wensch, waer deugd ons doet bederven:nbsp;’k Zal over alle Zeen voortaen als balling zwerven,
Of dienen mijnen Vorst aen ’t ander eind der aerd’, Waer ik den oord verfoei, waerin ik ben gebaert.
Niet dat ik denk dat daer geen ondeugd word gevonden, De mensch is overal aen ’r zelfbelang verbonden;nbsp;Weleer geloofde ik ’t niet, nu zie ik ’t al te klacr :
De deugd is nergens vrij van rampen en gevaer ;
Zij word rondfom verfcheurt; van niemand meer verdedigL fk fchuuw voor ’t minst een Land waer alles mij beledigtnbsp;k Hoor daer die gillingen, dien fchorren noodkreet niet....
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ramp*
-ocr page 40-Rampzalige. . . ! helaas meant gij nw zielsverdriet Te ontvluchten ? neen, de fchrik dier fnoode plechtighedeQnbsp;Zal eeuwig in mij zijn. ’kHoor duizendwerf die eeden ,nbsp;Pie mijne ziel verfoeit. Ja, waer ik wezen magnbsp;Vind ik dit ftü vertrek, waerin mijn oogen .... Ach 1nbsp;Het heugt u nog, Mevrouw!... hier trof mij ’t eerst haernbsp;wezen,
Hier mogt ik uit haer oog haer zielsoprcchtheid lezen , Hier hoorde ik haere tael die mij zoo vreemd nog fcheen.nbsp;Zij ftak haer armen dwars door deeze tralies heen,
Hier is ’t,... hier is ’t.... De fchrik en razernijën boèiën Mijn ziel.. Ik voel mijn min met mijne wanhoop groeiën.-Hoe duur komt mij dees plaets, dees wreede placts te ftaen?nbsp;Waerom bragt gij mij hier ... V Wat had ik u gedaen?nbsp;Mevr. DE Faublas.
Verdien ik dit verwijt? kunt gij mij de oorzaekheten Van dezen ramp, Monvul?... hclaes! kunt gij vergeten....nbsp;M o N V A L.
Vergeef het mij, Mevrouw! mijn zinnen zijn verward, Vergeef het uwen vriend, gij kent zijn teder hart.
Het voelt uwgocdireid— Ach! uiogt gij zijn’ wenscliaen. fciiouwen!
Mevr. DE Faublas.
’k Durf op uw ongeduld mijzeiven niet vertrouwen, Monvai! ’er is nog hoop.
M o N V A L.
Nog hoop! wat zegt gc inifV Bedriegt ge u niet... ? ilaet ons in ’t eind de Hemel bij.nbsp;Of zal een fterveling ons uitkomst doen erlangen?
Door welk geluk voel ik mijn zinnen thans bevangen Met biijdfchap en met vrees!
Mevr. DE Faublas.
Daer fchiet ons in het end Een’ bijfland over, dien de Hemel tot ons zend.
Want onze Priefter, dien ecrwaerdigfte der menfehen.
Die
-ocr page 41-pie den verdrukten fteeds behandelt naer hun wenfchen, Is heimlijk onderricht van ’t hartzeer dat mij knaegt,
En ’k zie dat al zijn magt mijn pooging onderfchraegt.
Hij heeft mijn Kind bezocht, en ondervroeg haer nader. Hij laekt zoo wel als ik de ftrengheid van haer’ Vader ,nbsp;Hij denkt, zoo wij de zack verhaesten, met geweld,nbsp;Dat men haer in gevaer van ziel en lichaem field ,
Hij meent ten minfte nog den tijd daervan te rekken; Dat ons tot groot geluk, mijns dunkens, kan verftrekkcn.nbsp;Ligt dat zijn groote naem, zijn heilig ampt, zijn réén,nbsp;Zoo vol gcwigt, zijn deugd, van yder aengebeên;
Wel iets op ’t Irarde hart mijns Echtgenoots bewerken. Maer ....
M o N V A L.
Dit ’s ten minfte een ftrael van hoop,om ons te fterken. Ontroof mij daer niet van. Duld dat ik adem hael. ...
Mevr. DE Faublas.
Men ,komt, heb op uw hart een grooter zegepraeL ’t Is onze Priefter. Ga, eer gij hier word vernomen.
’k Wacht aenftonds mijn Gemael.
M o N V A L.
Wat zal mij overkómen!
Ik ga; maer fta mij toe dat ik hier weêr verfchijn’.
Mevr. DE Faublas.
Offehoon ik ’t u verbood, ’t zou echter vruchtloos zijn. Vetweider u.
M o N V A L.
Welaen, laet ik mijn lot verwachten.
De Priester, M^vr. de Faublas.
TT nbsp;nbsp;nbsp;De Priester.
^ Kind behoeft uw hulp, ei, Wil hserxroost betrachten.
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ver-
-ocr page 42-Vcrlaet haer niet. Ik wacht den Heer Faublas hier af.... Mevr. D E F A u B L A s.
Gij ziet mijn’ doodsangst aen. Och! dat de Hemel gaf...!
De Priester.
’k Zal alles voor u doen , en geene moeite fparen.
Mevr. DE Faublas.
Ik ftel mijn hoop op u, befcherm in die gevacren De Dochter, en gij red de Moeder van ’t verdriet.
WDe Priester alleen.
aerom ftaet uw geluk in mijne handen niet! Waerom ftaet mij niet vrij dat misbruik aftekeeren.
En dien ontmenschten dwang van’s menfehen ziei te weeren! Moet men nog lang ....
VIERDE TOONEEL.
De Faublas, De Priester.
, nbsp;nbsp;nbsp;De Faublas.
We
el nu! heeft zij zich reeds bedaclit? Geeft zij zich over aen den wensch van haer Geftacht 'inbsp;De Priester.
Hoormij.mijn HeerlToen gij door’s Hemels gunst en zegen. Dat dierbaer liefdepand, die Dochter hebt verkregen.nbsp;Hebt gij uw eigen hart toen niet belooft dat wichtnbsp;Te minnen? Hebt gij toen voor haer u niet verpligt?nbsp;Verpligt, om in uw zorg, aen haerc levensdagennbsp;De onnoozelheid en vreê teerhartig optedragen ?
De Faublas.
*t Is waer, dit is het ook____
De Priester.
Antwoord alleenlijk mü.
Wilt
-ocr page 43-wilt ge inderdaed dien eed eerbiedigen ? houdt gij Dien eed voor Ireilig?
De Faublas.
Ja. Ik zweer hem natekomen !
De Priester.
Wel nu! ’kheb dan niets meêrvoor hacrofute fchromen. Het is genoeg dat gij de waerheid ondervind.
Ik zweer bij uwen eed, bij al wat gij bemind,
een •uieiwg verlegen.
Men fchrijft uw Dochter, in dees ijslijke oogenblikken, Geloftens voor, die aerde eif Hemel doen verfchrikken,nbsp;En die haer hart vervloekt; zoo gij vervolgt met haernbsp;Te dwingen, fteid'ge uw Kind in lijfs- en zielsgevaernbsp;D E F AÜBLAS ,
la zielsgevaer V
De Priester.
Kan zulks u onwaerfchijnlijk ivezen ?
Gij lijkt voor het gevaer haers levens min’ te vrezen.
Zij beide zijn nochtans u dierbaer. Beider ftaet Hangt aen het zelfde lot, in een gelijken graed.
Bedrieg u niet; ’t is tijd om midd’ien aentevangen.
Duld dat de vriendfchap, die mij trekt in uw belangen,
U weêr voor oogen llcl het geen gij nu vergeet.
' Het is uw Kind, mijn Heer! dat ge offert aen het leed.
’k Heb haer bezocht. Helaes! haer zagt en zuiver harte Treurt zonder bitterheid, en zonder u haer finartenbsp;Te wijten, weent ze om’t lot, dat haer te beurte viel.nbsp;Het zaed van alle deu_gd ligt in haer vroome ziel.
Uw zorg kan aen dit zaed gewenschtcn wasdom geven, Helaes! verdoof het niet in ’t angftig Kloofterleven.nbsp;Waerom wilt gij uzelv’ dit zoet vermaek niet doen ?nbsp;Waerombegraeft gij het, in plaets van ’t aentevoên?
Uw Dochter wierd, fints ’t uur van haer geboorte, de oogen Haers Vaders en der zorg van zijne liefde onttogen,nbsp;gij haer kende, uw ziel was om haer deugd verrukt,nbsp;Zij zal u weenend’ hier ontincstcn, diep bedrukt.
Gij
-ocr page 44-Gij zult op hét gezicht van haere fmart bezwijken-Zij doet een’ eeuw’gen haet voor ’t Kloofterleven blijlieaj Verbeeld u niet dat zij dien afkeer ooit verlaet,
’t Afgrijzen is te Iterk, en dit gevoelen ftact Daertoe te diep gedrukt, in haer ontroerde zinnen.
Pe kracht, om het vermaek der waereld te overwinnen, Is een gefchenk, dat ons de Hemel fchaers wil biên.
Als ge aen de wanhoop eens uw Kind verknocht zult zien Zoozijtge’er de oorzaek van, en zult daeroverzuchten,nbsp;Dodi dan is ’t reeds te laet om dwaelingen te ontvluchten.nbsp;De Faüblas.
Ik weet niet om wat reen ge uzelv’ dees moeite doet,
’k Had u verzocht een hart te Herken, welkers moed En vuur ik eensklaps zag verzwakken en verkouden ;nbsp;Élaer niet om met zijn flnart en druk mij op te houden,nbsp;Neen, tusfehen ons voegt tacl van meer gewigt en kracht,nbsp;Dagr moeften red’nen zijn....
De PatESTER.
Hoe! redenen? gij acht Dat ik ’er tegen u te weinig in kan brengen!
Gij Dienacr van de Wet, die’t kwaedniet kangehengen! Wier magtbeloftcns, die door dwang gefchien, verbreekt;nbsp;Werktuig der vonnisfen, die recht en waerheid fprecitt!nbsp;Durft gij beftaen het geen ge in and’renzoudt verwijzen?nbsp;Wie voor uw Vierfchaer komt moet uwe daeden prijzen.nbsp;Hij vind in u een hulp, een toeverlaet en flut,
Die de onderdrukten-fteeds verdedigt en befchut;
Gij waert tot heden toe, dien lof, die achting waerdig. Eloe! word gij voor uw kroost alleen nu onreclrtvaerdig ?nbsp;Uw vonnis is bepaeld aen recht en billijkheid,
Of is uw bloed, mijn Heer! dat zelfde recht ontzeid ? Indien de wet dat recht voor dees geloftens fpaerde,
Zou dan de Hemel min’ rechtvaerdig zijn dan deaerde? Neen. Hij ontvangt geen hulde als zij uit dwang gefchied.nbsp;Wacrom lact men het hart zijn eigen keuze niet?
och! laet den Mensch alleen door liefde en deugd gedreven, Zijn aiel den heil’gen dienst zijns makers overgeven!
De F a u b 1. a s.
’k Zie gij veroordeelt mij, doch, hoe’t mag zijn, de Kerk Verdedigt mijn gedrag, en maekt mijn opzet fterk.nbsp;Misichien....
De Priester.
De Kerk ? welaen! ’k roep haer om ’t uit te wijzen. Daer zijn geloftens die zij wettigt, die wij prijzen,nbsp;Geloftens , die de ziel uit zuiv’ren yver doet;
Maer ze eischt in onze keur fteeds vrijheid van gemoed. Zij wil, wanneer men zich acn ’t Kioofter zal verbinden,nbsp;Dat we ons, door’s Hemels hand, daertoe getrokken vinden,nbsp;Dat ons de zaligheid daeraen verbind; _ maer geennbsp;Verblinde dwaelingen of onrechtvaerdigheen.
Maer zulk een weerloos Kind met rampen te vermoeien , Geloftens dwingen die men zelve moet verfoeien,nbsp;Waerop de vrekheid aest, die ons WiCt vrees b.elaên,nbsp;Haer ziel opöfPren , om haer goed’ren aen te flaen;
Wat deeling fpruit daeruit van haet en tederheden Voor Kind’ren, tot wier nut men alles moest hefteden ?nbsp;6 Groote Hemel I lact dit gruwelijk geftichtnbsp;Van trotfche waen voor uw rechtvaerdig aengezichtnbsp;Inftorten! wil gij zelf zijn fondamenten breken'
Het is de Kerk, mijn Heer! de Kerk, die dus zou fpreken. Gij wilt dat zij getuige, en ik beroep me op haer.
Vrees haeren vloek, hij is verfcbriklijk, vol gevaer, Vhees's Hemels wraek, vrees zelfs uw eigen hart. Zijt Vadernbsp;Christen te gelijk; befchouw uw pligten nader,nbsp;Voldoe die pligten thans, ’k heb mijne nu volbragt.
De Faublas.
Neen .... ondanks alles blijft dit dreigen zonder magt. V'aer zou mijn hart, dat zich geen kwacd verwijt, voor vrezen?
De wijze Klogftervoogd, die haer heeft onderwezen,
En kent tot in de ziel; prijst mijn geftrenge vlijt.
Hij wil dat men met kracht de dwaelingen beftrijdt,
En niet dat wij zoo ligt bezwijken voor de vlaegen Der jeugd, die blindling volgt wat haer mag welbehagen.nbsp;Al wat zijn Ampt verëischt treft yder in hem aen;
Hij wrackt geen ding, om voor een’ wijze door te gaen. De Priester.
’k Laek al de nitfpoorigheên, waer veelen toe vervielen. Daer zijn niet dan te veel bedorven, laege zielen,
Die leven zonder eer, en denken zonder moed.
Die j doof voor waerheid, door gewoonte fteeds gevoed, Wanneer zij in een’ flaet geraken naer genoegen;
’t Vooroordeel in den rang van hunne pligten voegen.
’t Zii ver dat ik mijzelv’ die waenverdienften zou Toeëigcnen; óneen! mijn regel is getrouwnbsp;Te blijven, voor elkmensch de waerheid rond te fpreken,nbsp;Mijn’llact tot nut te zijn, en dwang naer ’t hart te fteken.
Wat nu den naein betreft van Wijze , die deez’ tijd Zoo word verkwist, dien naem, gelasterd door den nijd,nbsp;En door de hoogmoed vaek bekuipt in onze dagen: '
Hij, die met recht dien naem, dien glorienaem mag dragen / Piert menschheid en natuur, voor wie zijn leerlust blaekt.nbsp;De onwetenheid heeft daer cenfcheldwoord van gemaekt,nbsp;Schijnheiligheid een zonde en fchandlijk overtreden,
Maer ’t deugdzaem mensch een’ pligt. Ik zie dat mijne reden Geen kracht heeft op uw’ geest, en dat de ftem en raednbsp;Des Klooftervoogds, voor u meer vieiënde in deez’ ftaet.nbsp;Veel meer dan mijne t.acl op uwe ziel vermogen.
Ik weet het, alles febijnt voordeelig in uw oogen;
Maer ccirter zal uw doen den Hemel noch uw hart Bedriegen; want gij zult, van dezen ftrik ontward....
Ik zwijg: Uw Kind vcrw.icht het vonnis van haer leven^ Gij gaet haer aen ’t verderf voor eeuwig overgeven.
Gij 'fpot met haer geween, cn zet Jiaer wanhoop aen. Die misdaed zal altijd voor uwe rek’ning ftaen.
Sf
treurspel;
Denk, denk hier aen!
De Faublas.
Gij hoont me, en denktuzelv’ te kwijten,
ilaer ’k zal____
De Priester.
Gijzultuzelv’ eerlang veelmeer verwijten^ ’k Heb niets gefpaert om u te trekken tot uw’ pligt.
Dit oogenblik zal u verfchijnen voor ’t gezicht,
En wegens dit gefprek zult gij uw vonnis horen. Vaerwel, mijn Heer!
De Faublas, alleen.-
Ik zie, men tracht mijn’ wil te ftoren. Ik zie dat alles mij en mijnen Zoon weêrftact.
Dit is een eedgefpan, gewis, dat ons verraed.
Welaen! wij zuilen zien of iets mij zal verwinnen.
En of de bitterheid des yvers op mijn zinnen Van kracht was.. ..
De FAUBLASj Mevr. dè Faublas, Melanie. en eén weinig laeter M o N v A L.
A S.
De F a u b l
reed vrij toe, Mevrouw! en zijt voldaen, Men moet bekennen, gij word yv’rig voorgellaen;
Roem vrij op ’s Priefters hulp, zijn zorg zal niet bezwijken, Hij doet voor uw belang de fterklle vriendfehap blijken.nbsp;Hij heeft geen ding verzuimt, geen fchelden zelfs; ik kennbsp;Uw vlijt en zorg, waeraen ik alles fdmldig ben.
Gij
-ocr page 48-Gij zult ’er het gevolg cn de uitkomst van befchouwen,
(tegen Melanie.)
Mijn wil, mijn Dochter! is genoeg u voorgehouèn.
De helft van dezen dag is nog niet om; u fchiet Eén uur nog over, ga, verzuim dien tijd nu niet;nbsp;Verzamel en beheersch uw afgedwaelde zinnen,
En tracht dien laegen trek naer de aerde te overwinnen , Om ’thart aen ’s Hemels dienst te hechten, wel te vreen.nbsp;Dat hart, dat lang oprecht en onderworpen fcheen.
Of is het dus niet meer, enfehijnt zijn vuur temind’ren. Ik, ik verander niet, niets kan mijn’ wil verhind’ren.
Gij zelve, Melanie! koos u dees woonplaets uit.
De Hemel Held het uur, dat gij in dit befluit Bevestigt word ; gij kunt uw keuze niet herhalen,
Maer moet in dit verblijf uw wenfehen voorts bepalen.
{tegen Monval, die heevende toetreed.)
Ik weet om welke reen gij herwaerd komt, mijn Heer! Uw zorg was vruchteloos, niets maekte een ómmekeer.nbsp;Zij eert haers Vaders wil, enachthaer’ waerden Broeder.nbsp;Gij kunt u in de Kerk een plaets—
Melanie.
Monval...! Mijn Moeder...! Mevr. DE Faublas.
Helaes! mijn Kind...! Gij zucht I Uw ziel is afgeflooft!
Monval, ter zijde, tegen Mevr. de Faublas.
„ Mevrouw...! dit is het dan hetwelk mij is belooft? Melanie.
Helaes! uw Item doet mij bezwijken. Och! mijn Vader! Vergeef.... Gij ziet dat ik al beevend tot u nader.
Uw tael verwekt meêr angst en doodfehen fchrik in mij Dan mijn aenftaende ramp en wreede Haevernij.
’k Zie klaer dat gij mij haet, dat ik niets heb te hopen. Dit hart, dat voor mij fiuit, gaet flecbts voor Meicour Open.nbsp;Stel, ftel hem boven mij, en laet voor hem geheelnbsp;’t geen men mij ontrooft. Geef hem zijn Zusters .deel,
Laet
-ocr page 49-33
Laethij, dewijl men ’twil, uw huis tot roem verftrekken; Maernioct ge uw Dochter juist geheel uw hart onttrekken?nbsp;En heeft mijn Broeder reeds mijn rechten in bezit,
Och! gun ’er mij flechts een! Dit is mijn eehig wit:
Gun me onder ’t dak waer ik geboren ben, te leven; Waerom zoudt gij uw Kind voor eeuwig dus begeven?
Ik leefde fteeds te ver van u gefcheiden____ach!
’t Is dees verwijd’ring, die, lints mijn geboortedag.
Mijn Kindsheid u onttrok, en die alleen de rampen Veröorzaekt heeft,waermeê mijn zwakke ziel moet kampen.'nbsp;Uw bloed ontroert u niet, hoe deerlijk ook verdrukt;nbsp;Moest ik daerom inijzelv’ uw armen zien ontrukt?
Moest deze afwezenheid, zoo vol verdriet en fmarte,
De trekken vaiï natuur uitwisfchen in uw harte?
Duld dat ik die in u herroep, met mijn geween!
6! Vader..Vader...! Ach! moet dan voor mij alleen Die lieve en ted’re naem altijd verfchriklijk wezen?nbsp;Hoort gij mijn gillen niet, fpot gij met mijne vreezen?
’k Omhels uw kniën____Stoot, och! floot mij daer niet afl
Ontvang mij in uw huis ; helaes! zijt niet zoo flraf Van mij uw liefdezorg te onthouden; zijt mijn’ hoeder;nbsp;Vereenig u, tot heil uws Dochters, met mijn Moeder.nbsp;Uw oogen zullen zich gewennen mij te zien.
Gij kunt in ftaet zijn mij te dulden, en misfchien
Teininnen----Ja, mijn Heer! om Melanie te minnen..
Hoe ! eischt dit dan geweld op Vaderlijke zinnen?
, nbsp;nbsp;nbsp;De F a u b l a s.
Rijsop. Mijn hart hèëft u altijd bemind. Gij zult Die korte droefenis verzagten door geduld;
Mijn lot hangt aen het uw’, men kan niet rugwaerd kereny Blijf geen oninoog’lijkheid van onze gunst begeercn.
M o N v A L, ter zijde.
:, B arbaer...! wat wederhoud mi]n hand om hem... ? ó pijn! ” (tegen de Fauhlas.)
Hoe! kunt gij tot zoo ver nog onbeweegbaer zijn?
G nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 50-En kunnen ii haer liefde en traenen niet ontroeren?
Gij wilt die jonge ziel tot deergfte wanhoop voeren? De Faubi-as.
Waerom befchermt gij haer, wie roept toeh uw beleid?' Wat rechten hebt ge ’er toe ?
M o N V A L.
Die der onnoozelheid',
Die der rechtvaerdigheid en menschheid. Kunt gij 't fme-ken...?
De Faublas.
Zwijg ftil, ik weet wat u bezielt en dus doet fpreken.
M o N V A L.
Het is geen misdaed, ja, in weérwil van uw woên. ...
’k Erken: Ik min haer, ja, ik moet en wil het doeir.
Het is een ted’rc min die mijnen boezem griefde.
Doch ik bedwong die vlam, en ondanks mijne liefde. Heb ik haer’ ftaet en jeugd mijn eerbied fteeds getoont.nbsp;Ik zeg het u, die mij alreê beticht, en hoont,
Dre bij zijn antwoord mij in eens wil fchuldig noemen,
’k Zeg het op ’t oogenblik dat ik mijn min zie doemen. En ’t geen mijn ziel aenbid zoo fnood veroordeelt zie.
Ik fpreek niet voor mijzelv’ ik fpreek voor Melanie.
Ik fpreek hier niet, mijn Heer! als een van uwe vrinden, Maer als een vreemde, als mensch;kunt gij meer nodig vindertnbsp;Om u te vonnisfen , voor ’t geen gij durft beftaen.^*
Of u te zeggen dat ge uv/ magt te ver laet gaen,
Dat gij wreedaertig u met wap’nen durft verfterken.?
En met'wat recht kunt gij haer ongeluk bewerken.?
Geen wezen heeft dat recht op iemand. Zoo de fcliijn Dit recht al gronden gaf, moet dat dan ’tuwe zijn?
En moet ge uw eigen bloed daermeê zoo hard befpringen .?¦ Indien ’tuw Zoon eens was, zoudt gij hem durven dwingennbsp;öm zich in ’t Kloofterjuk te vleien, door bedwang?
Hij zou die dolle magt trotfeeren, en eerlang.
Ver van u afgevlucht, in ’t recht zijn’-bijftand zoeken
Maer
-ocr page 51-Maei -deze Kunne is zwak, die kan men ligt verkloeken. Men dooft haer ftem, men blust het vuur van haeren geest,nbsp;En men verdrukt, helaes! die fchepfels onbevreest.
Die lieve onnoozelheid , hoewel zoo onrechtvacrdig Ontwapent, is te meer elks eer en meelij’ tvaerdig.nbsp;Natuur, wen zij ons wrocht tot hulp van ’t zwak gedacht,nbsp;Droeg zorg, zoo ’t onheil haer in onze handen bragt,nbsp;Haer tegen ’t woest geweld de vrapenen te geven.
Die het verftoktfte hart onmoog’lijk kon weêrftreven;
De traenen namelijk, en fchoonheid. Gij alleen Bied tcgenftand,
De Faublap.
Hoenu! gij hoont me, en fcheldmet een! Verineet’le! durft gij dus een Vader ftout ontmoetennbsp;]\1 o N V A L, toejehietende om zich voor de Faublas ne-dertevierpen, doch aenftonds, met veront-wcierdiging, voeder opjlaende.
Een Vader... 1 zijt het, en ik val aen uwe voeten.... Maar ueen, gij zijt het niet.
Mevr. DE Faublas.
Monval! ach! gij vergeet----
De Faublas.
Gij fluit hem veel te laet, en ziet wat hoon en leed Uw Echtgenoot van hem , een jong’ling, moet verdragen.nbsp;Gij zocht te fterk zijn’ moed en liefde te ondcrfcliragen.
Mevr. DE Faublas.
Dit gaet te hoog, gij zelf, gij hebt te veel beflaen.
Zijt gij verbaest, mijn Heer! die klagten te ondergaen? (Jntfteld gc u op het zien van onze fmart en piaegen ?nbsp;Doemt gij ons alle niet, en weigert ge ons te klagen?
De Faublas. nbsp;nbsp;nbsp;,
(tfgeii Mevr. de. F.) nbsp;nbsp;nbsp;(legen Melanie. )
I.eed ik genoeg. . . . ? Ik wijt aen niemand dit dan n.
*tls tijd, ftil mijnen toorn, verzagt mijn gramichap nu. Vrees het gevolg daervan: ik wil het, ik ben \’ader,
Ik wil gehoorzaemt zijn, terg mijn geduld niet nader.'
(tegen Mevr. de Fauhlas.)
Wij moeten fcheidcn, zoo ge in dees gerechte zaelt Uw ftem mij weig’ren durft, öja. Mevrouw ! ik rvracknbsp;De Moeder en haer Kind, ’k zal uw geflacht na dezennbsp;Niet achten of ontzien, maer fteeds ten Vijand wezen.
’k Had meerder achting en gehoorzacmheid verwacht.
(tegen Melanie.)
Gij, Dochter! hebt alleen dien haet te weeg gebragt. Door u zal het krakkeel onze eer en roem vermind’ren.nbsp;Vervloeking daelt op ’t hoofd van zulke ontaerte Kind’ren,nbsp;De mijne zou in ’t eind u kunnen treifen. Weesnbsp;Beducltt voor deze blijk van mijne gramfdiap. Vrees....
M E L A K I E.
Wathoor ik! Hemel ! ach! is dit mijns Vaders reden... 9 Dees fchriklijke overmaet van onrechtvaerdighedennbsp;En laster, bant natuur uit mijn oproerig hart.
Het uwe bande haer voor lang reeds; En, fraart!
Ik leer van u alleen, mijn Vader! haer verfoeien ,
Gij wist haer’ mmfteii trek ?eli‘s uit mijn ziel tc roeien, Gij leert uw Kind haer’ pligt, in dit rampzalig uurnbsp;Vergeten! Ja, ik doem, zoo wel als gij, natuur,
De wrccdlle wanhoop komt, voor haer, dit hart bewonen; Gij durft mijn gansch ontroerde en droeve zinnen honen!nbsp;Nu ’k voor uw TOetcn fterf dreigt gij mij nog! wat moetnbsp;Wat kunt gij meerder doen dan ’t geen ge mij reeds doet?nbsp;Neen, ’t onheil is zoo groot, waeronder ik moet zwoegen.nbsp;Dat gij, hoe wreed ge ookzijt, niets bij mijn’ ramp kunt voe-gen. '
Zoo ik u haten kan, zeg mij, wat heb ik meer Tc vrezen ? Stort ge op mij niet al uw donders neêr?nbsp;Mijn leven was vervloekt toen ik het heb ontvangen.nbsp;Vervloeking toefde mij met uitgerekt verlangen,
’t oogenblik dat mij mUii Moeder. , , ,
Mevr,
-ocr page 53-Mevr. deFaublas.
Melanie!
Houdöp.,. .voleindig niet.... Ik bid u, waerdfte! zie.. .2 Melanie.
Neen, neen.... wie ben ik? ach !....ó! droeve zielsvervocr ring!
Ik lever me aen den.fchrik en nooit gekende ontroering. Roept gij den Hemel, die u doemt, tottiiige? gij!
Gij meent het werktuig van zijn wraek te zijn, met bij Uw onrechtvaerdigheid de onmenschlijkheid te paren.nbsp;Beef, zoo die naere kreet, ten Hemel opgevaren,
Uit de onderdrukte ziel der zagte onnoozclheid,
Die onder ’s dwing’Iands voet vertrapt, vertreden !eit: Beef, zoo die kreet, dien nooit de Hemel liet verloren,nbsp;Opga uit mijne ziel, en hij dien aen wil horen.
Mevr. DE F a ü B L A s.
Mijn Kind. .. |
Melanie.
Wat zeidc ik! ach, wat is mijn ziel beroerd 1 Die ftorm, dus tegen ’t hart mijns Vaders aengevocrd.nbsp;Put mijne krachten uit.... ik moet, ik moet ze derven....nbsp;Houd me in uw aiineii.... Ach! mogtik, rampzaerge, fter-ven!
Ik Kerf.... nbsp;nbsp;nbsp;( zi} valt in zwijm.)
il^enr. de Faublas.
Mijn Dochter! ach! ik beef voor haer. Monval • M o N V A L.
Hemel...! Melanie___I Zij hoort niet meer.... Wie zal
Ons bijftaen . . . ? Help .... Schiet toe. ...
( Hij loopt om de fcliel van de fpreekkamer te trekken , doch ‘uiord door de Faublas tegen gehouden.)
De Faublas.
Laetaf gerucht te maken. Wilt gij hier alles dan ia opfland doen ger^ea ?
C ^ nbsp;nbsp;nbsp;Mo N-
-ocr page 54-M o N V A L.
Wat deert zulks ? Melanie bezwijkt, zijftcrft, mijn Heer’, vlieg.
Mevr. DE Faublas.
Vertoef, Monva!! zij opent de oogen weer,
En komt reeds bij. Mijn Kind...! wat is mijn hart bewogen! Melanie.
Waer ben ....
{Zij word haer' Vader gewaer, en werpt zich met fcltrik in de armen haerer Moeder.)
Wat zie ik . . . .?
Mo KV AL, tegen de Faublas.
Ach! bcfchouw... .inaerhoe! uw oogen Zien koel dit naer Tooneel, dat flccnen treffen kan !
(jij zijt een wreede beul; gij zijt een fnood Tiran.
De Faublas.
Vertrek, mijn I^eer! gij kunt uw woede niet bepalen.
Zij drijft u buiten ’t fpoor. Gij zult het mij betalen.. . , M o N V A L.
Indien zij wil, zij kan van die barbaerfche magt Zichzelv’ bevrijden, utrotfeeren, en uw kracht. . . .nbsp;Mevr. DE Faublas.
Monval! ikbidu, hoor.... laet ons geen leed meêrnad'ren.... M O N V A l.
Niets wederhoud mij incêr,mijn bloed kookt in mijne ad’rcn. -Ga, Melanie! gij hebt het recht aen uwe zij’.
Geloof uw’ minnaer flechts, hoor hem , hij flaet u bij, Geloof dat in ’t heelal geen magt u zoo kan dwingen,nbsp;Om eeden, die gij vloekt, uit uwen hals te wringen.
De moed is u genoeg, om ons uit dit gevacr Tc redden. Treed gerust naer ’t reeds bereid altaer,
En verre van dien eed, dien fnooden eed te zweeren, Die zelfs den Hemel zou verftoren en onteeren,
Dien onze liefde wraekt; neem in dat oogenblik Den Hemel ten getuige, in uwen ramp; zoo ik .
Slechts
-ocr page 55-Slechts eenig recht bezit op uwe ziel en leven.
Zoo voeg ’er bij, want dan is u de tijd gegeven;
Dat onderlinge liefde ons beide aenédn verbond ;
Dat men uw hart bedwingt; dat men uw vrijheid fchond; Al wat gevoelig was, al ’t geen ooit kon beminnennbsp;Moet gij op ’t oogenblik in ons belangen winnen.
Ik zal, om in dien nood u moedig bij te ftaen,
Mijn ftem verheffen, ’k zal mijn klagten op doen gaen,’ Kn vliegen naer u toe; niets zal mijn yver ftillen.nbsp;Dwtraenen, onze ramp, ons zuchten, onze gillen.
Dit treffende Tooneel, de menschheid, ons belang,
De Heilighefd derpiaets, het zien van dezen dwang.
En van den hoogmoed van uw’ Broeder, dien verraeder; Zie wat ons helpen moet, zie daer, ontmenschte Vader!nbsp;Wat ik zal durven doen. Denk niet dat iets Monvalnbsp;Uit die gewijde plaets kan rukken, neen; Ik zalnbsp;Ontdekken’t geen gij wenscht dat eeuwig wierd gezwegen,nbsp;’t Geen uw verftokte ziel onmooglijk kon beweegen.
’k Zal dan dit naer tafreel doen zien voor elks gezicht, Uw ffervend Kind, dat thans voor haere rampen zwicht,'nbsp;En uwe Gemaelin, die door de felle orkaenennbsp;Van ’t ijslijkst ongeluk wegfmelt in haere traenen,
Egt;;e voor uw oogen nog haer fmart verkroppen moet, Die ge aen de traege wond van ’t harte fterven doet.nbsp;En die gij zelf vermoord door ’t ftuiten haerer klagten,nbsp;k Zal door deez’ wreeden ramp de zinnen wel verzagten,nbsp;’k Zal die vervullen met den vloek voor een’ barbaer,nbsp;Maer met meêdogenheid voor ons.
De Faubêas.
’t Valt u niet zwaer.
Een’ zwakken Grijsaert, die ontwapend is, te honen, Maer ’kheb een Zoon, zijn wraek,zijn arm zal u betonen....nbsp;Monval.
Wie, die meêpligtige van uwe woede.? hij!
Dw Melgour..,,? dat hij beef als ik hem zie, maergij....
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Mevr.
-ocr page 56-Mevr. D E F A u B I- A s.
Wat zegt gij ? Ach i Monval! wat onvoorzichtigheden...! De Faüblas.
Vrees zijne ftoutheid niet, Mevrouw! ’cr is geen reden. Men zal’t beteugelen.... Komt, volgt mij beide.nbsp;Monval.
En ik
Volg waer gij gaéi, tot zelfs in ’t uiterfte oogenblik,
En zoo mijn’ wensch mislukt, mogt ikdanbij dealtacrcn,quot; Waerheén ik troostloos ijl, mfet haer ten gracvc varen!nbsp;Dat deze Tempel, wen ge uw voeten daerin zet,
Zich inftort boven mij, en mij met u verplett’!
De Faublas.
Men zal eens EÏen hoe ver uw averegtfche gangen..., Zoo veel vermetelheid zal eens haer loon ontvangen.nbsp;Komt, gaen wij;
Monval.
Melanie...! Zij wordt mijn hart ontrukt.. .'f è Hemel! wreek het leed dat ons zoo deerlijk drukt!nbsp;Wreek mijne rampen! wreek mijn angst endoodfehevreö-zen,
Zij zullen des te min’ voor mij verfchriklijk wezem
DER
-ocr page 57-TREURSPEL. 41
EERSTE TOONEEL.
M E L A N I E , A M E L I A,
Am E L A N I E.
ch, mijne Amelia! laet, laet mij hier alleen,
Zijt geen getuige van mijn klagcen en geween.
Uw yver en de zorg die gij mij thans doet blijken,
In ’t uur dat yderéén mij blijft verongelijken.
Dat alles mij begeeft, en dat natuur ontaert;
Zijn, waerdige Vriendin! mijn hart ten hoogfte waerd. Maer ’t is te ver, mijn zaek is eindlijk uitgewezen.
Och! dat gij nooit als ik voor ’t wreede lot mogt vrezen! Ach, mijne Amelia! het valt de ziel zoo zwaer.nbsp;Amelia.
Ik wierd met innig leed uw droefenis gewaer.
Ik moet uw ongeluk en fmartlijk lot beklagen.
Ik bid, laet ik, kan ’t zijn, uw’ rampfpoed helpen dragen. Heb ik te vooren niet in uw vermaek gedeelt?
Vreest gij dat uwe klagt dit zelfde hart verveelt?
.Neen, Melanie! laet ons ons beider lot verëenen;
Gun, gun Amelia met u té mogen weenen.
Melanie.
Mijn boezem word geknaegt dpor al te felle pijn,
gt;£11..,.. Tracht geen deelgenoot van mijn verdriet te zijn. Graeg zorg, mijn Waerde! en kies in uwe ted’re jaeren.nbsp;Het Klooilerlevcn niet. Het grimmelt van gevaeren.nbsp;^liefchien dat u het lot een’ bct’ren Vader gaf,
Hoch zijt voorzichtig, ’t hart word moog'lijk Itreng enftraf. Ik heb ’er ’c voorbeeld van. Helaes...!
D nbsp;nbsp;nbsp;AmB'
-ocr page 58-Amelia.
Ei! wil mij ineldert
Wié zijn het die zoo fterk uw moedig hart ontftelden! Melanie.
Vraeg niets: Ik kan’t u niet ontdekken, mijn Vriendin! Het Naberouw, de Smart, een Vader en de Min....
’t Spant al te faem....
Amelia.
Ik imeek, meld mij uw lot wat nader; Misfchicn beweegen wij de ziel van uwen Vader.nbsp;Spreek, fpreek: ik werp mij llraks aen zijne voeten neer.nbsp;De traenen doen fomtijds de fterkfte tegenweer.
Ik zal uw onheil hem zoo ftellen voor zijn oogen.
Dat hij belluiten zal uw traenen afcedrogen.
Melanie.
Gij oordeelt veel te ligt voordeelig van zijn hart,
Het is gevoeleloos voor mijn rechtvaerde fmart.
Hij ftaet voor ’t laetfte toe mij op dees plaets te horeö. Waer dient het toe ? mijn hoop is heel en al verloren.
Hij nam reeds zijn befluit. Ik moet, helaes! ik moet
Het mijne nemen----
Amelia.
Spreek: Ik zal u met mijn bloed Befchermen. Neen, vriendin! gij zult zijngunstniet derven.nbsp;Melanie.
Een Vader...! hoe! zijn bloed...! hoej zal ik niets verwerven ?
Word dus de zwakheid fel vertreden en verfmoort!
De ontwaerdiging vervult mijn ziel, zij is verftoort
En wordweêrfpannig____Ach,Monval! ’tis in uw wezen
Dat ik verdediging en bijftand dacht te lezen.
Nu roep ik u vergeefs om hulp en redding aen.
Wat is mijn hoop? Helaes! een waterbel, een waen. Mijn vreugd word droeve rouw, mijn wenschen wordennbsp;droomen.
Met-
-ocr page 59-Alït welk een vlijt heeft hij mijn za'ek op zich genomen:! Wat ftraelde niet een vuur door al zijn woorden heen!
Hoe juichte: heimelijk mijn Irart om zijne reen!
Wat juichte ik, dat ik hem ten hoeder had verkoren!
Hoch die verrukking inaekte en hem en mij verloren. Amelia.
Heeft u Monval belooft zoo moedig voor te ftacn, Verwacht zulks van den tijd. Of ziet gij hem ook aennbsp;Gelijk een fnooden vriend, gelijk een ziélsverraeder ?nbsp;Melanie.
^lonval is eeuwiglijk een vijand van mijn’ Vader.
Hij fprak hem tegen, hij vertoonde-hem zijn’ pligt,
En heeft zijn heerschzucht klaer gefteld voor zijn gezicht; Maer van wat nut is dit op ’t hart van liefdeloozen ?
Want nooit vergeeft men ’ t hem, die immer ons deed blozen. En fchoon ik mij gedroeg en fchikte naer zijn’ raed ,nbsp;Watzaltochde uitüagzijn? waer vind mijnonfpoedbaet,nbsp;Monval! wat ge ook begint, wat gij ook uit moogt vinden .nbsp;Nooit zal ik toch wijn lot aen ’t uwe zien verbinden.
Hoe! ’k zie zelfs tegen hem mijn’ Broeder aengehist, Mijn Vader riep zijn hand tot wreekfter van dien twist.nbsp;Ach! welk een gruwel dreigt mijn gansch geflacht! Mijnnbsp;Broeder
Word geoffert aen ’t gevaer, ik, ik bederf mijn Moeder',’ En derf ’t geen ik aenbid...! Ik moet befluiten.
Amelia.
Ach!
Neem een befluit dat u van fmart genezen mag.
Mijn lieve Melanie ! en fluit uw naere klagten.
Hw Vader zal misfchien uw lijden zelf verzagten. Melanie.
Hij fmaed me, en poogt den moed te doven in mijn’ zin. Hij ziet mij aen gelijk een bevende Slaevin;
Hoch het vervolg zal hem, tot zijn verdriet, vertonen, Wat onverzaestheid, moed en krachten mij bewonen.
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;D*
-ocr page 60-De opmerking, en de reen, waenneê men is bezield,' En ’t duurzaem merk van iets dat men verborgen hield,nbsp;3k zie het; geven kracht en fterkte aen onze zinnen.
( Zij treed wat ter zijde af. )
Welaen...! Laet ons in ’t eind de rampen over'winnen. Daer is voor Melanie één fchuilplaets, en niet meêr...,nbsp;Kom, fpoênwijderwaerdheen.... Menzegtmi] datwelëernbsp;De Maegd aen het Altaer van Vesta toegeheiligt.
Opdat zij ’t algemeen van rampen' hield beveiligt; Veroordeelt door de wet, zich levend worp in 't grafnbsp;Waerheen zij wierd gclleept. Doch kort na deze Itraf,nbsp;Kort na deez’ wreeden dood die hart en ziel deed beven,nbsp;Jlield pijn en weedom op. Doch offert men het levennbsp;Aen’tKloofter, vleit men eens zijn fchouders onder’tjuknbsp;Dat ik mij zie bereid; wanneer men in dien druknbsp;Verlaten van elkéén, belooft heeft, naer de wetten,
De levende geheel uit hart en zin te zetten,
Dan Üuit zich ’t graf____en ach! men fterft een langen dood.
Welk een verfchriklijk lot! wat ramp was ooit zoo groot ?
En gij, Monval I helaes! wat moet ik vt beklagen! Zal, zonder Melanie, het leven u bdragen?
Jk vloek het, zoo ik ’t moet verflijten zonder u.
Men komt, Amelia! ’t is tijd, verlaet mij nu.
,Gij ziet mijn’ Vader. Ga.
Amelia.
Laet ik zijn hardheid breken.
; nbsp;nbsp;nbsp;Melanie.
’t Is vruchtloos; ga van hier.
Amelia, Heengaende.
Helaes!
Melanie.
Ik moet hem fpreken. o! 'Wreede! Ik fidder fteeds en beef om mijnen plicht,nbsp;hl weêtwil van mijzelv’, op ’t zien van zijn gezicht.
-ocr page 61-45
treurspel.
Gi
De F a UB las-, JV^elaUIE. Dk Faublas,
hebt verzocht dat ik u nogmaels aen ^ou horen : Welaen, maer wil den geest uws Vaders niet verltoren.nbsp;Ik heb gelooft dat gij op nieuw uw’ pligt zoudt doen,
Fn de ongehoorzaemheid aen mijn bevel vergoên.
Dat gij niet reukeloos ons gansch Gedacht zoudtwaegen. Dooi uw verand’ring ons ontijdig voortedragen,
Vv'’at wilt gij ? fluit ge in ’t eind den loop van uwen druk ?
Mélanie, Bedaert en klaehnoedig.
Ik wilde u andermael herzeggen: dat het jult Van ’t Kloofter niets in mij dan affchrik kan verwekken;nbsp;Dat mij de dood veel min’ tot last en fraart zou flrekken;.nbsp;Dat, zoo ’k mijn levenslot, en dat, wanneer ik mijnbsp;Moet onderworpen zien aen deze llaevernij,
Men alles van een hart vol wanhoop moet verwachten; Ja, dat ik wegens dees wanhoopige gedachten,
Waerdoor men niets ontziet, noch lijfs-nochzielsgevaer; U voor des Hemels oog als fchuldig reeds verklaer.
De F a u b l a s.
Stil in uw’ zwakken geest die felle onftuimigheden;
Fn fchik unaer den ftaet,, waermeê ge u ziet bekleden* Dp ’t oogenblik dat gij des Hemels wil voldoet,
^al hij u zegenen, met krachten, kalmte en moed. Melanie.
Floed...! moed! dien heb ik, ja, die doet mijn’boezem blakqn, lit zal ’er op mijn’ tijd ook mjjn gebruik van maken.
Ik voeg ’er nu èen woord een enkel woord maer bfj.
00 gij verzekert waert, mijn Heer.' wanneer men mij D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tcr
-ocr page 62-Ten Tempel had gefieept, om mijn rampzalig leven. Door een ’ontmenschten eed, den dwang ten prooi’ te geven.nbsp;Om mij te kluiileren aen eindeloozen fchrik;
Indien gij wist, dat dit noodlottig oogenblik Het laetfte van mijn fmart en leven zonde wezen ?
Zoudt gij ’t begeeren, en zulks aenzien zonder vrezen? De Faubi. as.
Men fterft niet, Dochter! neen; maer men voldoet zijn’ pligt.
Melanie.
Welaen ... 1 fit zal dien doen.... en zelfs voor uw gezicht. Duld dat ik van u ga. ’k Voel dat ik voor mijn hartenbsp;Een weinig rust behoef, In ’t felfte mijner fmarte.
Gun dat uw Dochter zich bereid; en als zij keert Zult gij volflagcn zien het geen uw ziel begeert.
Di
De Faublas, alleen.
ieflrijd vermoeit in’t eind mijn zinnen en gedachten. Dees dag is angftiger dan ik had durven wachten.
Mijn hart houd zich niet kloek dan met het grootst geweld. Ik word van allen kant befchuldigt en gekwek.
’k Hoor niet dan zuchten; ja, ’k moet met geduld verdi'agea Dat mij een jongeling beledigt door zijn klagen,
Dat die vermeet’le mij in ’t aengezicht verwijt Dat Melanie door mij zoo veele fmarten lijdt.
En opgeöfFert word aen duizend zielsgsvaeren.
Kan ik die ftormen dan in ’t eind niet doen bedaren? Ach! waer ontftaet in mij die vrees, die angst toch uit.nbsp;Die fchrik, die in ons hart uit jiad’rend onheil fpruit?
VIER.
-ocr page 63-De Faublas, Mevr. de Faublas.
VMevr. DE Faublas.
lieg, vlieg, mijn Heer...! men zag... Och! hoed hun beider leven!
Uw Zoon vegt met d’Orcé.
De Faublas.
Ilclaes...! Gij doet mij beven. Mevr. DE Faublas.
Zij hebben bij dees plaets elkacr ontmoet.... Misfchien Is ’t al tc lact. . . Vlieg heen.
De Faublas, Hcenfposilende.
6 Hemel!
Alevr. BE Faublas, alleen.
M,
• oet ik zien
Dat zoo veel rampen mij gelijklijk overftelpen...!
Mijn Melanie! Wat doet ze...! Och! mogt mijn weenen helpen!
Neen, neen, wij zullen nu die wreede plechtigheid Niet zien. De Hel, belaes! de Hel had haer bereid,nbsp;En moog’Iijk ziet men thans die toebereidfels endennbsp;Door gruwelen en moord...! Waerzal mijn lot zich wenden!nbsp;Wat Èaet, ó pijn! mijn ziel, mijn moederlijke zielnbsp;Al fmart en hartzeer uit! Wat fchokt mijn levenskiel,
Die in den zwaerften ftorm hacr krachten voelt vermind’ren. Terwijl de nood vermeerdt... 1 ó Jammerllaet ! mijn Kin-d'ren!
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Mijn
-ocr page 64-Mijn Kinderen...! Ik fterf van angst en zielsverdriet. Ik kie haer.
Mevr. DE Faublas, Melanie,
Mevr. DE Faublas.
•.s.
khijnt dat gij- ontftelJ, nu gij mij ziet? Melanie.
Mijn Moeder...! dacht ik zulks ? wat doet haer herwaer J ko^ men!
Dit ’s ’t eenigc oogenblik waervoor ik nog kon fchromeij. Welk een vaerwel...! Ik dacht dat ik hier vinden zou....nbsp;Mevr. DE Faublas.
Uw Vader?
Melanie.
Vader, zegt ge ? ó Neen, uw’ Man, Mevrouw! Uw’Vijand, iiiijnenBeuI; die in mijn ongelukken,
Door een barbaerfchen dwang zoofnoodmijblijftvcrdruk-•ken.
Ja, alle banden zijn, in dit affehuuwlijk uur.
Bij mij vanéén gefcheurt. Noch vriendfehap, nochnatuiir,
Nochpligt verëenigt die____’k Zal mijn belofte jftaven...,
Men wil, men eischt dat ik mijzelven zal begraven.?
Ik ben gehoorzaem. Zie, wat ik verrichten kan.
Mevr. DE Faublas.
Wat zegt ge.? Acht gij mij ook een eedgenoot daervan ? Melanie.
Helaes! gij zijt zoo wel als ik, mijn waerde Moeder!
’t Slagtoffer uws Gemaels en van mijn trotfehen Broeder. Jk ken uw ziel, ik weet wat ik u fchuldig ben,
En dit is ’t eenigst leed en hartzeer dat ik ken,
Mevr,
-ocr page 65-Mevr. DE Faublas.
G;j weet nogniet, mijn Kind! hoe hoog mijn rampen ftijgen.
(ter zijde. )
3) Maer neen, laet ik voor hacrdeez’nieuwen flag verzwijgen ,
gt;» Waermede ons ailer hoofd gedreigt word; want zij zou . 3gt; Mijn droefheid ai te veei beklagen.
Melanie.
Ach, Mevrouw!
^^aerfpreekt gij van? of zou ’t u raoog’lijk kunnen wezen Mij nog een’ ajid’rcn ramp te ontdekken, buiten dezen?nbsp;’t Vaerwel dat ik u zeg volbrengt mijn ofFerhand’.
I^aer is nog een vaerwel, helaes! aen dezen kant Des afgronds, naer wiens fchoot uw Kind zich reeds zietnbsp;wenken;
Maer een bedroeft vaerwel, waeraen ik niet durf denken. Indicn ik hem... maer neen iltmag niet... Ach! ik zie
Uw traenen____fpreek fointijds, fpreek hem van Melanie.
’t Was niet dan om u beide, indien ik ’t leven minde. Och! dat hij van u hoor’ hoe zeer ik hem bezinde Jnbsp;Hij hoorde uit mijnen mond nooit dees bekentenis.
Gij weet het.,.. Hemel! Ach! hoe wreed en fchriklijk is Ons noodlot, als de deugd noch vroomheid ons kan baten!nbsp;Welaen....’tis tijd. Men moet.... men moet elkaêr verlaten.nbsp;Mevr. DE Faublas.
j k Zal eeuwig delen in uw’ ramp en ongelukken; lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Men zal u uit mijn hart noch uit mijn armen rukken,
i nbsp;nbsp;nbsp;Ontjoozcl, dierbaer Kind! ’k Zal u mijn zorgen biên.
I' Gij 2ict mij daeg'lijks hier. AVilt gij mij niet meer zien ? Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Melanie.
1 Hooit, nooit, mijn Moeder! Ach! hoe krimpt mij ’t angftig ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. harte!
Mijn Moeder I gij begrijpt... dit affeheid... niet.
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;Mevr.
Verlaten? neen, mijn Kind! verëenen we ons. Ik zal Mijn teerheid u doen zien, in weerwil van ’t geval;
-ocr page 66-6 Smarts ?
Gij doet mijn droeve ziel verflijven____Wat wilt gij
jVIi] zezgen? Meianie! of waerom field ge mij,
Alreê genoeg ontroert, dit denkbeeld toch voor oogen? Van wek een naeren fchrik fchijnt uw gemoed omtogennbsp;Durft gij deze eeuwige verlaeting mij ontleên ?
En hoe ! uw JVloeder zeifs zoude u niet weerzien?
M E L A Jï I E.
Want in mijn kil verblijf, waertoe ik ijlings nader.
Kent men noch Moeder meer, noch boezemvriend, noch ¦ Vader.
Daeris’er dien’kverfoei____Daer is ’er die ’kbefchrei....
Vergeet me, wijl ik nu voor eeuwig van u fchei.
Leef, leef gelukkiger dan ik heb mogen leven.
Alevr. DE Faubi, AS.
Gelukkig! daer ge mij voor eeuwig wilt begeven! He’aes...! menkomtnog niet! Mij word één Kind ontvoert.nbsp;En ’k beef voor ’t ander!
M E I, A N I E.
Maer, wat is ’t dat u ontroert ? Gij wend uw fchreden af, en fchijnt in angst te wezen;nbsp;W at deert u,Moeder?fpreek...’t Is nu geen tijd van vrezen...
Mevr. DE Faublas.
Ik kan nu langer ’t leed niet fmoren in mijn hart.
’t Gewigt word al te zwaer van deze dubb’Ie fmart____
Ik zie dat gij befterft.. .. Wat mag mijn waerdlle deeren ? Melanie.
O! Hemel! door welk vuur voel ik mijn ziel verteeren ?
Ik voel dat almijn moed voor ’t knaegend lijden zwicht____
Ik hoopte mijnen dood aen uw ontroert gezicht
Te onttrekken____En dat hij, die zelf mijn eind bewerkte,
Ku ook alleen het eind van zijnen dwang bemerkte.
Ach! het venijn---- {Zij zijgt in een' Jr.njioel.)
Mevr. DE Faublas.
Ik vlieg. O! Hemel! Melanie. ’t Is te laet.nbsp;Blijf hier: uiv hulp kan mij niet redden dit dcez’ ftaet.nbsp;Laer is geen racd meer voor, daeris ’er geen, mijn Moeder!
Mevr. deFaublas, Openende j'chielijk een deur. Help, help, komt mij te hulp... óHemeU zij t mijn hoeder I
De Faublas, Mevr. de Faublas, Melanie. Euiige Geestlijke Zusters, welke om ’tnbsp;yverigst Melanie pogen te helpen
HMevr. DE Faublas. elaes , mijn Heer ...!
De Faublas.
Mevrouw! geen leed is als het mijn’, ’k Heb vruchteloos getracht te ontdekken w.-ier zij zijn.nbsp;Men vind hen nergens. Ach! wat zal ons overkomen?nbsp;?\1ijn vrienden hebben deel in mijne zaek genomen.
Zij lopen glnts en weer____Mij dunkt ik zie gij fchreid!
Mevr. DE Faublas.
Hoor nog een ongeluk, met veel meêr zekerheid,
Dat ik vergeefs voorfpelde, cn u dient toegefchreven: Uw Dochter zieltoogt.... Ach, zij heeft zichzelv’ vergeven!
De Faublas.
Mijn Dochter? welk verdriet! 6Hemel!
'e Faublas, Mevr. de Faublas, Melanie, de Priester. Eenige Geestlijke Zusters.
De Priester.
ch, mijn Heer!
Wat
-ocr page 68-Wat flaet het ongeluk mv hoop cn moed terneer! Bedrukte Moeder... J ’k durf, ’k durf tegen u niet fpreken.nbsp;’k Eerbiedig uw geween. IJw ramp is mij gebleken.
Het is des Hemels hand welke u dus treft. Och! zijt Geduldig! Offer hem uw fmart, die u kaftijdt. . ..
Wat moet mijn treurig hart'u beide niet beklagen !
Mevr. DE Fauelas.
Beklaeg ons nog veel méér. Befchouwflechtsonzeplaegen. ( Wijzende op de Fauhlas. )
Befchouw zijn werk. Befchouw dit naer tafreel van fchrik. Zij fterft, zij heigt alreè naer d’allerlaetflen fnik.
Mijn Melanie! mijn Kind! ó ted’re Liefdebanden ! MijnDochter...! Het vergifknaegtreeds haere ingewanden.
De Priester.
Ik beef en fidder. Ach! dit is een gruwlijk ftuk.
Moet u een and’re flag nog treifen in decz’ druk! Rampzalige Ouderen! mag ik u wel doen horen. . . ?nbsp;De Faublas.
Helaes! wat zegt ge mij ? Ik heb mijn’ Zoon verloren ? De Priester.
’t Is waer. . . .
De Faublas.
Gij, Hemel! ftraft me... Ik ben het die ’t verdien. De Priester.
Monval zocht Melcour, en wat weet ik het ? misfehien Hadhij zich door zijn drift en zucht tot wraek doen leiden;nbsp;Hij zag van verr’ ’tgevegt, fchoot toe, om hen te fcheiden;nbsp;Doch kwam om ’t llerven flechts te aenfehouwen van uw’nbsp;Zoon.
De Faublas.
Nu ben ik alles kwijt, nu treft mijn ziel jiaer loon!
53
De Faublas, Mevr. de Faublas, Melanie, Monval, DE Priester. Eenige Geestlijke Zusters.
Monval, tegen Mevr. de Faublas, zonder Melanie
Wte zien.
at ovcrftelpen u rampzalige ongenuchteii!
De Hemel wreekt te llreng uw Dochters bitt’re zuchten Ik zocht vergeefs. . . .
( Het Tooneel is in diervoegen gefcitikt, dat Adelante aen de eene zijde zit in een' Armftoel, hebbende aen haere regienbsp;zijde haere Moeder , welke over haer nedergebogen is,nbsp;en eenige Geestlijke Zusters aen haer linkerzijde. j4en dennbsp;anderen kant Jiaet de Faublas, in eene groote verjlagen-heid, met den Priejler nevens hem. )
Melanie.
Monval!
M o N V A L.
Wat ftein . . • ! Is ’t Melanie? 2i] foept mij nog, helaes...! Wat is het dat ik zie ?
( Hij valt voor haer op zijne knié'n. ) Melanie.
Uw Minnaeres, die fterft om u getrouw te blijven.
Zie wat voor uwe trouw haer liefde kon bedrijven. Monval! ik leefde alleen om u te minnen ...! Ach ...!nbsp;Mijn dood is minder wreed nu ’t mij gebeuren mag,nbsp;Rechtvaerdigende uwe keus, u voor het eerst de liefdenbsp;Te ontdekken, die voor u mijn weerloos hart doorgriefde.nbsp;Monval.
Heb ik dit lot verdient, 6 Hemel...! Mind gij mij,
Én fterft ge, Melanie! ó Woede! ó Razernij!
Melanie.
Een doodelijke drank doet mij van pijn genezen.
'k Zwoer, ftnts iK ’t eerst uzaj, dat ik zou de uwe wezen.
De
-ocr page 70-54
De liefde had op ons gelijklijk het gebied.
Mijn Moeder vond zulks goed, zoo mij de Hemel niet Een dwing’land had verwekt in ’t vaderlijke harte.
Hij ftortte in mijne ziel het fcherp vergif der fmarte,
, Veel wreeder dan ’t venijn, wacrdoor ik ’t leed ontvliê. Dit onrechtvacrdig mensch verdrukte MelaniC,
Met al de magt die hem de Hemel had gegeven,
Om, als een Vader voegt, te zorgen voor mijn leven. Hij zag goedmoeds dat- mij de wanhoop overviel,
Natuur heeft nooit gewoont in die verharde ziel. . . .
In mijne is reeds de dood ; ... en wreede razernijën
Verfcheuren haer----ó' Dood! wat doet gij pijnenlijênf
O! Gij, die door mijn’ ramp getroffen, mij genaekt! Gij, wie de vlam ontftak waerdoor ik hobgeblaekt.
Die onder ’t marmer flaept, waerop ik menigmaeleii Mijn traencn heb geftort. Laet ik u wederhalen.
E.ijsöp, op mijne ftem. Slagtoffer van ’t Geweld.
(Zij ftact met moeite op, leunende op liaere Moeder en t-mee Gcestlijke Juffers-. Monval blijft leunende op dennbsp;Arrnjloel, met het hoofd in de handen.)
Rijsöp, ik zag uw’ dood, gij hebt mijn lot voorfpeld.
Ik heb u bijgeitaen, ik kon uw fmart verzagten.
Och! luifter, luifter ook naer mijne jainmerklagten ! Kom, dat de Beul bezwijk’, die mijn vervloeking won,nbsp;.Wiens toegefchrocide ziel ik nooit vermurwen kon.
6 Hemel! geef dat hij geduiirig, door zijne ooren Tot in zijn fidd’rend hart, mijn’ laetften gil moet horen.nbsp;£n durft hij u, wen hij zijn fterfuur nad’ren ziet,nbsp;Aenroepen, 11a hem af, en hoor zijn fmeken niet Inbsp;De Priester.
Mijn Kind! verzaek die drift, zij is beftraffcnswaerdig. Melanie, Ophaere kniè'n vallende, en Jlrekkende haer»^nbsp;handen ten Hemel.
Verhoor mijn wenfchen niet! ó Hemel! zoorechtvaerdig! Verhoor mijn wenfclien niet! De-wajilioop en de dood
Verwekten die in mij; helaes! zij zijn te fnood ,
Mijn ziel verloochend zulks, ó Hemel! hoed zijn leven. En wil ’t mijn’ Vader ook, zoowel als mij, vergeven.
(Zij word weder in den jltinjioel nedergezet, j 6 Tedere Monval! waerd voorwerp van mijn’ zin!
^ij, wien ik tederlijk beminde .... wien ik min. . . , Tegen den Priejier
Gij, wiens eêlmoedigheid mijn traenen vaek deed fluiten. En gij, mijn Moeder, gij.... kom, kom mij deoogen lluiteninbsp;Kom .... ’t Is met moeite dat mijn ftervende oogen unbsp;Nog onderfcheiden .... Laet mijn laetfte zuchten nunbsp;Niet wezen voor den haet, die mij te ontijdig griefde,nbsp;ö Neen! maer voor natuur... . en, laes! voor onze liefde.nbsp;Drulcine in uw armen.... AchIMonvaühet heeft....geen keer.nbsp;Mon.,.val.... mijn dier...b’re... .
( Zij Jlerft.)
Neen....Ik volg....Zij is niet meer! Barbaerj zijtgij voldaen door zoo veel leeds- te fmaken ?nbsp;Kom, laet dit voorwerp u, ó Tyger! nog vermaken.nbsp;Befchouw de flagen eens die ge ons hebt toegebragt,
En juich den laetften toe, als gij mij ziet geflagt.
( Hij wil ziek deorjieken, doch word door den Priejier weêrhouden.)
De Priester.
Laetiif! dit maekt de zonde en ramp te menigvuldig. _ Maek toch uzelven niet aen zulk een boosheid fchuldig.nbsp;Dces wreede dag behoeft geen offers meêr te zien.
( Tegen de Faiiblas.)
^ Kie dat te laet berouw uw hart verfcheurt. Indien moog’lijk is, bedaer. . •
E)e Faublas, Koomende uit eene lange verjlagenheid.
Mijn tong kan niet meêr fpreken. Hemel! tot wat prijs is mij mijn pligt gebleken!
l;
• eklaeglijk Voorwerp van vervloekte Zielcndwang! Geöffert acn de drift van ’t fnoode Zelfbelang;nbsp;ó Melanie! wat treft uw rampfpocd onze harten!
Wie deelt niet in uw lot! Wie voelt niet uwe finarten Och! was u beter ftaet en meêr geluks bereid Inbsp;Uw eind, uw fchriklijk eind, helaes! te iact befchreid,nbsp;Leert de Ouders, die op ’t zien van uwen dood ontroeren,nbsp;IIoc ver hun drift het hart der Kind’ren kan vervoeren.
r';
V
-ocr page 73-‘i nbsp;nbsp;nbsp;^
•,• nbsp;nbsp;nbsp;â– â– * .'*,'â– J^v- • â–
quot;•■r»!,' ■-
/.' â– *
■nbsp;nbsp;nbsp;*-«- lt;i-'t.-t'^gt;*^r*
,\i:.'
-ocr page 74- -ocr page 75- -ocr page 76-