-ocr page 1- -ocr page 2-


¦' nbsp;nbsp;nbsp;i'r: i,

TU33« J ü a




rlt;C'-


tïtr i^y.^L.2



I^TV^rï


i


. *.


-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

VOORREDE.

(UIT HET PRANSCH OVERGEZETO

Ik hoop dat men my niet van verwaandheid zal verdenken, omdat ik een treurfpel heb durven vormen van een onderwerp hetwelk de Franfche dichter Crébillon reeds behandeldnbsp;had: zie hier wat my daartoe heeft aangefpoord.

Het heeft my toegefchenen, (dit zy gezegd met al den eerbied dien men de nagedachtcnisfe diens vermaarden treur, fpeldichters is verfchuldigddat Cröbillon niet gelukkig ge-weest is in het vervaardigen van zynen idomenéus, vooral opzigtelyk de keuze der werkraderen welken hy ’er innbsp;beweging heeft gebragt: een byverdiehtfel van eene prinfesnbsp;welke de dood haars vaders poogt te wreken, die rechtvaardig om muitery is geflraft geworden, en eene medeminnarynbsp;omtrent die zelfde prinfes tusfchen den koning en zyn’zoon,nbsp;verduisteren alle oogenblikken de hoofddaad, welke beftaatnbsp;in de vervulling der gelofte van Idomenéus; daarby, zynenbsp;zonderlinge minnedrift verlaagt het karakter van dien onge-lukkigen vorst en vader, die zich gantsch niet in een’ toe-ftand bevind om verliefde neigingen gehoor te geven, en denbsp;oude SophronimuB vraagt hem wél met reden:

Wat gaat u aan, myn vorst? Is ’t heden tyd, uw zinnen

Door blakend liefdevuur te laten overwinnen?

En vervolgens noch:

Hoe, vorst I is ’t op die wyz’ dat ooit een held moet fpreken ?

Ligt dus een groote ziel in ’t daaffche juk bezweken?

A 3 nbsp;nbsp;nbsp;HoeJ*

-ocr page 8-

n nbsp;nbsp;nbsp;VOORREDE.

Hoe! wettigt Venus toorne een boei die u verneêrt.

Die ge, om uw’ hoogen roem, moest hebben afgeweerd? Telt ge onder zó veel leeds, gy, fchrikvan’tmagtigTroje,nbsp;Eene ydle liefdepyn waaraan ge u geeft ten proojje ?

Waar is die koning dan, wiens glori zyn gedacht Te boven ging, wiens deugd als godlyk wierd geacht.

En die, daar hy alléén een trotfclie ftad-deed beven.

By ’t flddrend Griekfche heir Achilles deed herleven?

De liefde, die zyn’ naam en krygsiauwrier bevlekt.

Houd onder ’t fchandlyk juk zyn heldenëer bedekt. £nz.

Zie daar het vcrwyt dat de aanfchouwer zélf aan Idoiuc-néus, en gevolglj'k aan den dichter, die hem verlaagd heeft, kan doen. Ik zal , in ’t voorbygaan , aanmerken dat eennbsp;vader , medeminnaar van zyn’ zoon , of eene moeder , medc-rainnaresfe van hare dochter, weinig overéénkomstig is metnbsp;de waardigheid des treurfpels, byzonder wanneer die minné-ryën flechts byhangfels zyn. Ook vergeten, by Crébillon,nbsp;op het einde van ’t link, de koning en zyn zoon volkomennbsp;dat zy verliefd zyn geweest.

Hetgeen my het minst behaagd heeft in het (luk waarvan ik fpreek, is dat hetzelve eerst aanvangt zes maanden né denbsp;terugkomst van Idomenéus in Krete , waaruit noodwendignbsp;voortfpruit dat de eerste aandoeningen des vaders by de ontmoeting van zyn’ zoon reeds zeer verflaauwd moeten wezen;nbsp;het is deze zelfde ontmoeting welke Crébillon verzuimdnbsp;heeft, en welke ik op het tooneel heb willen brengen: datnbsp;ontzaglyk oogenblik, dat een' geheel nieuwen toonceiftandnbsp;oplevcrt , en dat zowel de perfonaadjen als aanfehouwersnbsp;.verbazen moet, heeft my het meest van alles doen befluitennbsp;om, ni Crébillon, het treurfpel te vervaardigen hetwelk iknbsp;bydezen breng onder de oogen des publieks. Ik heb innbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t minst

-ocr page 9-

VH

R R E D E.

t minst niet het werk van den doorliichtigen dichter van Rhadamistbus en zenobIa pogen te vernederen, ennbsp;ik ben niet verwaand genoeg om te gelooven dat ik beternbsp;heb gedaan dan hy; doch ik vici my, gelukkiger dan mynnbsp;vóórganger te zyn geweest in de keuze der middelen welkennbsp;ik in het werk heb gefteld.

Het onderwerp van inoMENÉus , hoewel zeer dramatisch , is vry ongunstig voor de behandeling, zynde weinig uitgeftrekt, en bevattende Hechts drie tooneelmatigo fituatiën ,nbsp;te weten, gezegde ontmoeting van vader en zoon, de ontdekking van ’s konings gelofte aan zyn’ zoon, en het oogen-blik der offerhande: het is hierom dat ik myn Huk Hechts innbsp;drie bedryven heb verdeeld, ten einde in elk bedryf eennbsp;gedeelte der hoofddaad te brengen , die weinig vatbaar isnbsp;voor byverdichtfels j want hoe toch met byzaken een gevalnbsp;te overladen, dat uit zichzelven zó aandocnlyk is, en waarinnbsp;de deelneming altoos moet nedcrkomen'op vader en zoon,nbsp;welken men geen oogenblik uit het gezigt moet verliezen!nbsp;Ik heb ’er echter óók een byverdichtfel aan toegevoegd, na-mciyk, de minnary van Artheraon en Azeïde, ten einde geennbsp;Huk zonder vrouwen te leveren ; doch ik heb , door datnbsp;zelfde byverdichtfel, den toclland van Idomcnéus en Arthe-mon noch pynlyker willen maken , en ik heb zorg gedragennbsp;dat hetzelve volftrekt noodzakelyk ware voor den knoop ennbsp;de ontknooping der dramatifche handeling. —

Houden wy ons noch een weinig bezig met de befchou-wing van het onderwerp van Idomenëus, betrekiyk deszclfs zedelyk gewigt. Men weet dat ’er in de gewyde gefchiede*nbsp;nisfc een foortgelyk geval van Jefta beftaat, die, ten gevolgenbsp;eener door hem gedane gelofte ter winning van een’ veldHag ,nbsp;zyne dochter Gode opöfferen moet. Wat verfchil , onderms-,nbsp;fchcn, leveren ons Idomenéus en Jefta op, indien men dénnbsp;godsdienst der twee vaders en de byömftandigheden gadeflaat!nbsp;Idomenéus handelt in de duisternis der afgodenleere , ondernbsp;de onhcrroepeiyke wetten van een noodlot dat hy eerbiedigt;nbsp;zyne góden zyn , op zyn best genomen. Hechts vorsten dienbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;da

-ocr page 10-

TUI

O O R R E D E.

de fterflyke vorsten overtreffen, niet in deugden, in uitmuntende hoedanigheden, maar alleen in duurzaam beflaan en in voorzienigheid ; Jupiter is hun meester en de magtigfte vannbsp;allen; doch hyzelf is ondergefchikt aan de wetten van datnbsp;onbcgrypelyk noodlot, dat dus alléén de wezenlyke godheidnbsp;is. De heidenen zelven overladen alle oogenblikken met denbsp;hoonendffe fcheldwoorden die góden welken zy wierook toebrengen , gelyk men zulks by fchier alle de dichteren dernbsp;oudheid vind; en men kan geen fterker bewys van die verregaande losbandigheid hebben dan in de2e vaerzen van dennbsp;riLOKTF.TEs van Sofokles, door De ia Harpe overgezet,nbsp;waar Filoktctes tegen Pirrhus zegt:

Het lot, dank zy den goón, bekrachtigt myn bezwaren:

De dood ontzag het fchuim der Griekfche legerfcharen;

De helden zyn niet meerl ’t fchynt dat de wil der goón

Geen fnooden toegang gunt in ’t duister ryk der doóni

De grootlle ftcrvcling moet zich daarheen begeven.

Therzites leeft gewis, Ulisfcs is in leven! ....

Zie daar, zie daar de goón I en wy, wy bidden ze aan!

Hetgeen echter eene zeer vreemde tegenftrydigheid met dezen bitteren fchimp oplevert, is dat^ die zelfde Filoktetesnbsp;een oogenblik daarna tegen Ulisfes zegt:

Hoe! neemt gy, in uw’ haat, de goón tot vloekgenootenI

Gy fchryft hen meineed toe, bedrog en trouwloosheid!

Men ziet dus dat Idomenéus, als heidcnsch vorst, zeer wél aan zulke góden menfehenbloed ten offer kon bieden , opdatnbsp;zy hem aan het gevaar, dat hem bedreigde, deden ontkomen,nbsp;dewyl zodanig bloed onöphoudlyk op hunne almren vloeide,

m

-ocr page 11-

' V o o R R E D Ë. nbsp;nbsp;nbsp;i’x

in die heilige tempels die niets anders dan onreine flagthui-zen waren; maar die vorst kan, om zyne gelofte aan Neptu-niis, van onbedachtheid vvorden befchuldigd, iets hetwelk ik hemzelven aan zyn* zoon bekennen doe:

’k Gaf onbedacht myn woord: dit maakt een’ vorst misdadig.

En de oude Thelestor maakt vmrvolgens deze aanmerking, die de geheelc zedcicere van het (luk bevat:

Die vvaarlyk groote vorst, door Griekenland beroemd.

Ziet, om ddn misgedrag, zich tot een ftraf gedoemd.

Die , mooglyk nooit voorheen door eeuig’ mensch gedragen , De volgende eeuwen noch van zich zal doen gewagen:

Ais hy, die zich misleid, zó zwaar een’ weedom torscht, Wat zal dan ’t wee niet zyn van een’ misdadig’ vorst!

Als koning, als mensch, is hy fcluildig jegens zyn volk en jegens de menschlykheid; doch als heiden, als aanbidder vannbsp;bloeddorstige góden,is hy zulks alleen omdat hy hen onfchul-dig bloed heeft beloofd. — Laat ons nu tot Jefta overgaan.

Deze erkent en aanbid den óénigen waren God, den Schepper des heeiais, het algoedc en rechtvaardige Opperwezen , welks geboden, den Israëlliten opgelegd , hen wel uitdruklyknbsp;ontzegden op de altaren menfchelyke offers te dagten: dusnbsp;maakt Jefta , door zyne vermetele gelofte die geboden overtredende , zich al dadelyk misdadig jegens de Godheid, aannbsp;wie zyne olferhande nooit behagelyk kan zyn. Idomcndiisnbsp;word, in zynen godsdienst, ftrafwaardig, indien hy zyne gelofte niet vervuld; integendeel vergramt Jefta, in den zynen,nbsp;noch fterker de godlykc rechtvaardigheid, zo hy zyn woordnbsp;geftand doet, al wave het zelfs dat het zyne eigene dochternbsp;niet betrof.

AS' nbsp;nbsp;nbsp;Be-

-ocr page 12-

D E.

Befchouwen wy verders de zeer verfchillende bewecgredd-nen welken die twee legerhoofden doen handelen, en de gevolgen welken daarii'it ontdaan. Idomcnéus keert als overwinnaar weder, hy herziet zyn vaderland, doch hy vermag ’er niet te landen uit hoofde van een’ geduchten ftorm, dienbsp;hem en alle de zynen dreigt in de zee te zullen bedelven,nbsp;en het is zowel om hun leven als het zyne te behoeden, datnbsp;hy in dezen hoogen nood de gelofte doet van één’ enkel’nbsp;mensch te zullen opölFeren om eén geheel leger te bevryden;nbsp;in zyne daten teruggekeerd, moet hy zyne belofte vervullen,nbsp;wil hy al zyn volk het offer niet doen worden van zyne onbedachtzaamheid , en van de gramfehap des hemels, die Kretenbsp;verwoest. Wat nu Jefta betreft, die veldheer doet zyne gelofte alleen in hope van de overwinning te behalen en uitnbsp;hoogmoed om zegevierend in zyne dad te keeren; hy keertnbsp;’er werklyk, en, zo hy aan zyne, de Godheid hoonende,belofte niet voldoet , fpruit daariiit hoegenaamd geen kwaadnbsp;voor de ingezetenen voort; w.ant zyn ongeluk is dechts cenenbsp;bloot huishoudelyke zaak , welke alleen hem in het byzondernbsp;betreft, en waaraan het lot des volks in geenen deele is verbonden., Dierhalve dan zyn de omdandigheden dier beide vaders geheel verfchillende , en dit heb ik pogen aan te toonen.

Ik zoude dan nimmer Jefta ten tooneele hebben durven voeren, gclyk andere toonceldichters zulks hebben beproefd:nbsp;zó zeer de gefteldheid van Idomenéus gefchikt is om fchriknbsp;en raedelyden te doen ontft.aan , en eene gewigtige zedelesnbsp;voort te brengen, zó zeer moet die van Jefta afgryzjng ennbsp;verontwaardiging verwekken, zonder dat zy ons de belang-ryke bcfchouwing van den val der grootheid bied. Idome-jïéus is een groot monarch, een doorluchtig lyder, een voorwerp, het treurtooneel ten v'oile tvaardig, en Racine heeftnbsp;wél gelyk als hy, in zyne fedra, Thezeus laat zeggen:

¦--rayn beroemdheid zelfs vermeerdert myne plagen.

Indien ik my niet in myne oordeelvelling heb bedrogen ,

zal

-ocr page 13-

xt

voorred t.

zal men, in het voorbygaan , befpenren dat twee tooneclön-derwerpen , in den grond elkander gelykende, geheel door byömftandigheden kunnen verfchillen, en dat bet cene zeernbsp;gefchikt ter bewerking kan zyn, terwyl het andere niets dannbsp;moeiiykheden oplevert, die deszelfs behandeling verhinderen. —¦nbsp;Keeren wy weder_ tot myn eigen werk. Ik heb getrachtnbsp;myn ftuk zó treffend voor het tooneel te maken als mogelyknbsp;ware , en ’er al de beweging in te brengen welke het onderwerp my toefcheen te gedoogen : na de groote lesfen en tref-lyke voorbeelden, door Voltaire ons gegeven, voldoet hetnbsp;niet meer niets anders dan lange óéntoonige tooneelgcfprek-ken te vervaardigen , behelzende uitgezifte redeneringen vannbsp;ftaat- en zedekunde, en liel'deverklaringen in vollen vorm,nbsp;waarin de ,, wreede prinfes welftaanshalve , de wenfehennbsp;tegenftaat van den „wreeden prins,” die haar een moordendnbsp;ftaal aanbied om zich van haar te doen doorfteken, offehoonnbsp;hy te .voren zeer wél bewust is dat zy haar gewaad niet metnbsp;•het bloed baars minnaars zal willen bevlekken. Het treurfpelnbsp;moet verfchriklyk wezen , of hetzelve is geen treurfpel ; hetnbsp;moet daad en tooneelbeweging hebben, of hetzelve is nietsnbsp;anders dan een in famenfpraak gebragt vertoog , waarin , naarmate van den aart des onderwerps , de hartstogten wat meerder of wat minder fterk kunnen fpreken. Zodanige ftukkcanbsp;zyn altoos méér gefchikt om gelezen dan vertoond te worden , byzonder in oenen tyd waarin men niet dan te dikwerf, op het tooneel, de woeling boven de bondigheid dernbsp;redenering ftelt.

Indien ik alle mync zorgen heb bedeed oni het karakter yan Idomenéiis te veredelen, indien ik hem altyd heb afge-beeld. als een’ waar’ heid, als een’ groot’ koning , als een’’nbsp;gevoelig’ vader; ik heb hem echter niet als een’ volmaakt^nbsp;racnsch willen voordragen ; in tegendeel heb ik zyne deugde»nbsp;gefchaduwd door eene tint van die trotschheid, welke nietnbsp;dan te menigvuldig voortfpriiit uit eene lange opvolging vannbsp;gelukkige ondernemingen en uit eene groote vermaardheid , ennbsp;hierin heb ik my geregeld naar deze les van Boilcau:

Tou-

-ocr page 14-

Xit


VOOR


D E.


Toutefiis, aux grands coeurs donnez quelques feibUsfes (*),

Het is deze trotschheid van Idomenéiis, welke hy na zyn’ verbazende val afzweert, die het zedelyk gewigt van het ftuknbsp;vermeerdert, en die hetzelve des te belangryker kan doennbsp;zyn voor de geenen, die behagen vinden om de broosheidnbsp;der aardfche grootheid en de wisfelvalligheid der fortuin tenbsp;befchouwen.

Alle de perfonaadjen dezes trcurfpels zyn deugdzaam ,doch zy zyn het niet allen evengelyk, eentoonigheid welke mennbsp;noch mdér dan alle andere gebreken moet vermyden , naardien zy tegenftrydig zou wezen met de oneindig afwisfelendenbsp;natuur, en de menfehen anders zou vertoonen dan wy hennbsp;in de fanienleving ontmoeten. -Ik heb niet, op het voorbeeldnbsp;van Crdbillon, een’ verrader willen invoeren, die des ko-nings geheimenis openbaarde aan het volk; v/ant ik heb vermeend dat de fluijer des geheims, bedekkende de keuze vannbsp;het offer door Idomene'us beloofd, een’ nieuwen graad vannbsp;belang aan het tooneel der ontknooping zoude geven; ooknbsp;heb ik begrepen dat het de vader zdlf, en niet een ander,nbsp;diende te wezen die den zoon de bekentenis van zyn lotnbsp;moest doen : deze verfchriklyke ontdekking maakt het grootenbsp;tooneel uit van het ftuk, en dit is weder een der gelukkigenbsp;tooneelftanden welken Crdbillon heeft gemist, die aldus hetnbsp;aandoenlyke ’ervan heeft verloren. Het is in dat zelfde tooneel, (het derde v.in het tweede bedryf,) dat het ontworpen huwelyk van den zoon van idomendus met de dochternbsp;van Agamemnon den toeftand van Arthemon noch knellendernbsp;maakt; en deze, zo ik vermeen niet ongelukkige, vindingnbsp;heeft my, in den verderon loop van bet ftuk, noch veelnbsp;voordeel gegeven, dewyl zy de hartstogten in eene fterkerenbsp;beweging heeft gebragt.

Hoewel , in dit ftuk, de voorftelling des tooneels in het tweede bedryf van die der twee anderen verfchillende is,

heb

Gsef tchter tenigs zwakhtdin aan groote zielen.

-ocr page 15-

XIII

VOORRE

lieb ik echter den regel der éénheid van plaats niet overtreden , dewyl de oever der zee, alwaar een gedeelte der handeling voorvalt, dicht by de ftad is, alwaar het anderenbsp;word voorgefteld, en ’er Hechts een paar fchreden te doennbsp;zyn van het ftrand naar het paleis van Idomenéus. Het isnbsp;niet de éénzelvigheid der fchermen die de éénheid van plaatsnbsp;in een tooneeliluk tiitraaakt , en het is genoeg dat men dienbsp;bepale tot den omtrek alwaar men aanvangkelyk de plaatsnbsp;der handeling verönderilelt: de beste toonceldichters fchynennbsp;van dit gevoelen te zyn geweest; en het is my altyd voorgekomen dat Du Bclloy, in zyn treurfpel zelmire, doordien hy den regel dier éénheid te ftriktlyk heeft opgevolgdnbsp;gehad, zichzelven in moeilykheden heeft gewikkeld, hebbende hy aan den oever der zee verfcheiden tooneelen geplaatst, die redelyker wyze niet anders dan in het vorstlyknbsp;paleis moesten worden gefpeeld.

PER-

-ocr page 16- -ocr page 17-

IDOMENÉUS,

KONING VAN K R E T E, TREURSPEL.

EERSTE BEDRYF.

Het tooneel verheeld den oever der zee; op de ééne zyde, in het verfchiet, worden de murennbsp;van Gortina gezien.

EERSTE TOONEEL.

ARTHEMON, THELESTOR. ARTHEMON.

’t V erfchriklyk llormgeweld is eindlyfc aan ’t bedaren. En Kretes bange kust is vry van ’t woên der baren:nbsp;Dit witbefchuimde ftrand, aan ’s hemels toorne ontgaan,nbsp;Toont nergens ons gezigt de minste fchipbreuk aan;nbsp;Maar weet men of Neptuin, fchoonhy ons eiland fpaarde,nbsp;Idomenéus óók naar onzen wensch bewaarde ?

Myn vader! 6 myn vorst! zyt ge, in decs nacht van wee, Het lot, dat u vei'volgt, ontkomen langs de zee?

Zal ’t godendom, deez’ dag, my gunstiger gedenken. En, na tien jaren tyds, dien vader wederfchenken?

THELESTOR.

Deugdlievende Arthemon, om eedlen aart geacht, -Rechtfchapen zoon des heids, door ons met drift verwacht! Ja, gy zult hem herzien, zo ’s hemels gunstbetooning

Uw

-ocr page 18-

i5

IDOMENÊUS,

Uw tedere oudermin moog’ llrekken ter belooning. Eer zich de dagtoorts in de golven heeft gebluscht,nbsp;Wierd onze vloot befpeurd niet verr’ van deze kust;nbsp;Doch fpoedig zag men haar door ftorm en nachtverfpreiden.nbsp;En ons verwinnend heir bleef noch van ons gefcheiden.nbsp;A R T H E M o N.

Die wydvcrmaarde vorst, die, grootsch, vóór Trojes wal, Aan Agamemnons eere en krygsdaên zonder talnbsp;Zyn lauwren heeft gepaard, zou dan in ’t hart der golven,nbsp;Met al zyn’ heldenroem, voor eeuwig zyn bedolvennbsp;Spaart ons, geduchte goón ! zó groot een’ramp en druk!nbsp;Schenkt.my, in ’s vaders arm, het langverwacht geluk.nbsp;Dat, by een wanklc hoop, altyd myn ziel ontvliedde,nbsp;En dat ik vruchtloos zoek in ’t hart van Azéide!

T H E L E S T o R.

Van Azéide, prins?

ARTHEMON.

Thelestor, waarde vrind !

Vergeefs wierd nóch uw oog door veinzery verblind. Die telg uit Minos ftam, waarüit wy beiden fproten,

¦ Heeft gaven die op ’t hoogst der deugden glans vergrooten; Haar lieve eenvouwdigheid , haar zagtheid van gemoed,nbsp;Verleent haar fchoon een’ zwier die’t heerlykst pralen doet:nbsp;Mispryst gy dat een drift, waarvan myn zinnen blaken,

• Voor myn gevoelig hart haar moest aanbidlyk maken* Ik, fints onze eerste jeugd, haar byzyn reeds gewoon.nbsp;Vond my allengs geboeid door haar ontluikend fchoon;nbsp;En, mag inyh hart geloof aan zyne neiging geven.

Het voorwerp van inyn’wensch zal dien niet wederifreven.

Noch-

-ocr page 19-

17

TKEÜKSPEL,

Nochtans is myn geluk onzeker tot deez’ Hond: Helaas! ik hoop vergeefs op ’t heilrykst echtverbond.nbsp;Zolang my ’t afzyn grieft van een’ beminden vader:nbsp;’kBen zoon en onderdaan;’tweêrhoud my all’te gader.nbsp;Ontzag, gehoorzaamheid en voorbeeld van den pligt;nbsp;Ja, fiddrend’ breng ik my de toekomst voor ’t gezigt.nbsp;Idonienéus aart is u, myn vrind ! gebleken:

De vorst is billyk, goed, maar ftreng in’tvonnisfpreken ; Kan ik my vleijen dat, gekeerd zynde aan dees kust,nbsp;Hy llemme in eene keur die hem niet was bewust?nbsp;Zal die beroemde held, die Trojes gloênde wallennbsp;Ter wraak’van Spartes vorst en Griekenland deed vallen,nbsp;Aanfchouwen zonder fmart dat zyn onwaarde zoon,nbsp;Die, kwynende als een flaaf, zyn’ ftam verftrekt tot hoon,nbsp;Daar hem geen andre prys beweegt tot zegevieren,

De liefdemirthen Helt verr’ boven de eerlauwrieren? Als ik ’s verwinnaars vaan alom zal wappren zien.

Zal dan geen fchaamteblos my dwingen die te ontvliên?

THELESTOR.

Mlyn hartsgevoelen, prins 1 is u altoos gebleken:

\^err’ zy van my de taal die fnoode vleijers fpreken; 3yze!f, gy gruwt daarvan; uw goedheid, my verklaard,nbsp;i^erfmaad myn’ ouderdom noch myn’ oprechten aart.

Ik zou, indien myn hart het uwe moest weêrflreven, 5lechts op een’ Itrengen toon u zulks te kennen geven jnbsp;Vlaar wat is uw vergryp? Zou reine liefdepynnbsp;5y mensch- of godendom ooit doemenswaardig zyn?nbsp;De zedige Azéide is uwer waard’, te gadernbsp;Vlet u uit vorstlyk bloed; en uw doorluchte vader

B nbsp;nbsp;nbsp;(Jaat

-ocr page 20-

i8

IDOMENÉUS,

Gaat zeker niet de keuz’ van ’t jeugdig hart te keer. Dat wel de liefde hoort, maar ook zich wyd aan de eer.nbsp;’t Strekt u,zo ’t fchynt, totfinart dat gy in de oorlogsveldennbsp;Idomenéus naain, maar d’uwen niet hoort melden,

Om edel heldenwerk, bewonderd door ’t heelal:

Stond u de weg dan vry naar d’overzeefchen wal ? Wanneer die vorst vertrok om ’t Griekfche volk te wreken.nbsp;Waart gy ter naauwernood de kindsheid eerst ontweken,nbsp;Daar uwe zwakke hand noch vruchtloos onderftondnbsp;Zyn alverwinnend zwaard te heffen van den grond, (ven,nbsp;Maar,wat heeft fintsuw moed,door’t vuur der jeugd gedre-Een fchoon vóórüitzigt der beroemdfte daên gegeven.nbsp;Toen ’t magtig rooversrot, aan onze kust geland.nbsp;Door uw heldhafte vuist met kracht wierd overmand!nbsp;U# heilryke oorlogsdrift, tot hun verderf ontftoken,nbsp;Heeft, daar ge uw zwaard beproefde, een fchuldigbloednbsp;doen rooken;

Bevryder van den ftaat, gaaft gy de rust hem weêr.

ARTHEMON.

Ik deed myn’ pligt. Dat me ééns het glansryk veld van eer Door ’t lot ontfloten zy; en ’t zal my hoogst verblydennbsp;Dat ik myn llroomend bloed aan’t heil des lands moog’ wy-’k Min Azéide teêr, en ik verklaar zulks vry, (den:nbsp;Maar 't welzyn van den ftaat is my zo lief als zy.

Ik, erfgenaam des troons, moet my dien waardig toonen. 6 ! Dat der góden gunst, als zy myn’ wensch bekroonen,nbsp;Döor ’t fparen van zyn’ vorst dit volk gelukkig maak’.nbsp;En ik Hechts fta ten doel aan hun geftrenge wraak!

THE-

-ocr page 21-

TREUASPë

THELESTOR.

Ik weet dat Arthemon getrouw is aan zyn pligten: Haast loont het godendom uw yvrig deugdverrichten;nbsp;Des grooten Minos bloed is dierbaar aan de go6n :nbsp;Voorzeker fparen zy den vader en den zoon.

Nochtans, C^tiet finart, 6 prins! moet ik het u verklaren Dit volk verdient niet veel y daar ’t morrend uit durft varen.nbsp;Zo groot een liefde en deugd als gy hen blyken deed:

’tVeroorlooft zich alreede een fchimpsnde oproerkreet:

,, Waar blyft die fiere held » die Troje heeft doen buigen ?

„ Wanneer toch zullen we ddk van zyncn roem getuigen ? „Moet Minos kleinzoon dan,op ’t Frygiaanfche ftrand*nbsp;„ Al ’t bloed van Kretes volk doen flroomen in het zand ?nbsp;„ Zal, na tien jaren tyds, ons oog hén niet zien keeren,nbsp;„Die llreden voor de zaak van andere opperheeren?nbsp;„Maar zeker zyn zy dood: reeds is aan verre kust,nbsp;„Of in den fchoot der zee, hun leeftoorcs uitgebluscht.nbsp;„Verkiezen wy een’ vorst,die ons beltiere als vader,nbsp;„ Een’vorst,die weldoend’ hoor’naar aller wensch te gader,nbsp;„Wiens milde hand, zo ’t lot ooit onze rampen heel’,

„ Aan al zyn talryk kroost zyn fchatten mededeel’!” Zie daar de taal eens volks, dooroproerziichtbevangen,nbsp;De keuze van een’ vorst doet hen in twyfel hangen:nbsp;De een, u benoemend’, prins! erkent het recht der kroon,nbsp;Dat u verheffen zal op onzer vorsten troon;

Een ander, door een drift uit euvelmoed ontfproten, Eegeert dat Minos flam daarvan worde uitgefloten;nbsp;Noch andren, door ’t gevlei van dwaze hoop verblind,nbsp;Verlangen d’ondergang van ’t koningklyk bewint,

B 2 nbsp;nbsp;nbsp;4 En

-ocr page 22-

20

IDOMENÈUS,

En wisfelden welgaarn’, gebelgd om rangöntbeering, ’t Éénhoofdige gezag voor eene volksregeering.

Dit is der muitren doel, dat noch hun brein verwart; Wat toch verwacht men goeds van dier ondankbren hart ?

ARTHEMON.

Hoe doet dees rede.ó vrindimyn ziel van gramfchap blaken! De raad, intusfchen , die voor’sryks belang moet waken,nbsp;Zal, door zyn wyze zorg, ontwerpen wederliaan.nbsp;Die, by ’s heids wederkomst, weldra in rook vergaan.nbsp;Ikzelf,., Maar, kan het zyn! is Idas hier verfchenen!nbsp;Die krygsman treed gewis hier vóórzyn’meestér henen:nbsp;Goón! ’k zal myn’ vader zien!

T IV E E D E T O O N E E L.

ARTHEMON, THELESTOR, IDAS.

IDAS.

Ja, eedle heidenzoon! Idomenéus komt, en volgt my hier.

ARTHEMON.

6 Goón!

Gy doet dan, op mynbeê,hemkeeren voormyneoogen!

IDAS.

De koning, door een’ drom van oorlogsvolk omtogen, Is daadlyk aangeland , en zyn godvruchtig hartnbsp;Dankt ’s hemels oppermagt, wier gunst ons uitdefmartnbsp;Verlost heeft, en ’t gevaar der fchipbreuk deed ontkomen.nbsp;Ons heir, op ’t hoogst vcrheugd,kuscht als om llryd de zoo-Die, na tien jaren tyds, zyne oogen zyn tot lust, Cmen,

En

-ocr page 23-

ai

TREURSPEL.

En viert het oogenblik der weerkomst aan dees kust.

ARTHEMON.

Waarde Idas! myne ziel moet aller vreugd ontwaren!... Ga heen, Thelestor! vlieg, doe’tvolkbyéénvergaêren,nbsp;Ter hulde aan zynen vorst, die, van den boord van ’t graf,nbsp;Den zegen wederbrengt aan ’t ryk dat hy begaf.

Het offer zy den goón voor de outers opgedragen :

Dat dus het plegtig feest des fchoonften aller dagen Een vaste waarborg zy van ’t liefderyk verbond,

Dat aller hart den held zal heilgen in deez’ ftond!

THELESTOR.

Prins! dat het lot voortaan u minder leed bereide.

En u nooit weder van dien dierbren vader fchcide!

Hy vertrekt naar de zyde der flad.

DERDE T O O N E E L.

IDOMENÉUS, ARTHEMON, IDAS, BEVELHEBBERS en SOLDATEN.

Men hoort een veldmuzyk ; de foldaten , krygstrofeën dragende, verfchynen op het tooneel; Idomenéas', omringd van legerhoofden, by welken Idas zich vervoegt, volgt hen, doch deinst van affchrik terug,nbsp;op het zien van Arthemon.^

ARTHEMON, gaande om zich in de armen van Idomenéus te werpen.

J-Vlyn vader! in uw’ arm....

IDOMENÉUS, hem te rug jlotlende.

Hou ftand, rampzaalge zoon 1 B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;AR-

-ocr page 24-

ai

r D o ivf Ê N É Ü S',

A.RTHEMON, vati Verbaasdheid getrofen.

Hoe, vorst!...

idomenéus, met een’’ uitroep.

Uw donder treff’, verplett’ my, groote goón! ARTHEMOiv, als voren.

6 Hemel! wat onthaal heeft al myn hoop verdreven 1 Een vader....

IDOMENÉUS.

Noem my ’t niet I

ARTHEMON.

Die aanblik doet my beven!

Die toon vernietigt my!

IDOMENÉUS.

Ikzelf, door fchrik vervoerd. Nu de onverwachtfle fchok myn zinnen gantsch ontroert,nbsp;Kon ik me ontheffen van een aanzyn al te afgryslyk!

A if T H E M o N.

Wat dringt u, ö myn vorst! tot cene taal zlt;5 yslyk? 2ou ik een voorwerp' zyn waarvan gy gruwen moet ?nbsp;IDOMENÉUS, tnet [mart.

Myn zoon!

ARTHEMON.

Myn vader! ach!... dees heilige eernaam voed Ndch in myn ziel de hoop dat gy natuur zult hooren:nbsp;6! Laat uw hart geenszins hare eeuwige infpraak fmooren!nbsp;Ontfang in uwen arm een’ zoon dien gy bemint,

Die juigchen moge om ’t heil dat hy u wedervind!

IDOMENÉUS, hem altios ontwakende, ^nen!... Het is te veel! myn moed voelt zich door’t leed verwin.

Be-

-ocr page 25-

as

TREURSPE

Bepaalfters van ons lot, geduchte fchikgodinnen!

Ó! Kort met fpoed den draad eens droeven levens af. Dat ik in naberouw zal liepen tot aan ’t graf!

ARTHEMON.

’t Moet alles wat ik hoor verwondring in my wekken. Welk een geheim mag’tzyn dat gy niet durft ontdekken?nbsp;Verklaar my dat geheim....

idomenÉus.

’t Is gruwzaam'.

ARTHEMON.

Is uw geest,

Myn vader! in dit uur voor nieuwen ramp bevreesd? IDOMENÈUS.

Uw vader is, ó fmart! aan d’ergften ramp ten prooije!

ARTHEMON.

Wie? gy! zou ’t mooglyk zyn..,.?

IDOMENÈUS.

Helaas! noodlottig Troje! ó Weêrkomst, al te wreed! gelofte, al te onbedacht!.. •nbsp;Dat my de zee bedolf in ’s afgronds duistre nacht!

ARTHEMON.

Als u der góden gunst ons weder heeft befchoren..... IDOMENÈUS.

Hun weldaên zyn niet fchaars bewysen van hunn’ tooren.

ARTHEMON.

Die góden gaven u aan myn verlangen weêr.

IDOMENÈUS.

Beftond ik liefst voor u, voor dezen Haat, niet meer!

1-

-ocr page 26-

IDOMENÊUS,

ARTHEMON,

Neen ! ik begryp geenszins van zulk een taal de reden. Ach! vorst! beperk de fmart M'aardoor ik word beftreden!nbsp;Spreek!

ID o M E N É u s.

Laat me aan ’t wee ten doel,hoe wreed en drukkend arthemon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Czwaar.

Ik zou inyn’ vader vliên!...

IDOMENÉttS.

Ontwyk uw’ moordenaar!

ARTHEMON.

Geduchte goón ! gy zoud.... ?

IDOMENÊUS.

Het lot maakt my misdadig.... Ach! waar’ ’t voor my alléén in foltring ongenadig!

ARTHEMON, door fmart verflagen.

Welnu, myn vorst! welnu! wyl ge u met kracht bedwingt. En my den dolk bedekt dien ge in myn’ boezem dringt,nbsp;Befpaar ik my een klagt die niets meer zou vermogen...nbsp;’k Zie reeds van uit de ftad het volk naar ’t ftrand getogen,nbsp;Opdat u, volgens pligt, zyn welkomgroet vereer’:

Zie daar, 6 vorst! uw kroost j ik ben uw zoon niet meer!

VIER-

-ocr page 27-

TREURSPEL. 25

F I E R D E T O O N E E L.

IDOMENÉUS, ARTHEMON, THELESTOR, IDAS,

DE opperpriester, raadsheeren, priesters, INGEZETENEN, BEVELHEBBERS en soldaten.

Onder het geluid van verfcheiden fpeeltuigen, treed de [chare op het tooneel.

)

EEN DER raadsheeren.

V erwinnend ryksmonarch! door Kretes raad verkoren. Moet ik,deez’grootfchen dag,’t befluit diens raads doen hoo-Verlangend’ dat myn ftem,nu ons uw komst verheugt,(ren”nbsp;Hier ftrekken moog’ ten tolk van zyne liefde en vreugd.nbsp;Hy ftelt in uwe hand den teugel van ’t vermogen.

Dat gy had toevertrouwd aan zyn volyvrig pogen: Dank zy der góden gunst, gyzelf, gy zult voortaaiinbsp;In rust den troon bekleen en hem méér vast doen liaan.nbsp;Men zal u thans niet meer, aan vergelegen zoomen.nbsp;Ten prooije aan al ’t gevaar van kryg en florm en llroomen ,nbsp;Een leven wagen zien dat elk ter harte ging:

Word, minder vreeslyk held, méér heilryk flerveling. Nochtans, wy moeten óók den oorlogsroem verderennbsp;Des veldheers, dien de zege in’t eind’doet wederkeeren,nbsp;Die Troje heeft verdelgd, die geen der vorsten week.nbsp;En, door zyn’ heldenmoed, Achilles-zclv’ geleek;

Met weltevreden oog zien wy die glorivanen,

Die waapnen, rood van ’t bloed dertrotfche Frygianen; Maar toon,na ’t kloekst befl:aan,dat ge eedler eernaam mint,nbsp;Bsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 28-

IDOMENfeUS,

En paar ’s verwinnaarsnaam met dien van menfchenvrind. Keer, daar niets meer den glans uws ryksftafs kan vergroo-AIs vader in den fchoot van dierbre huisgenooten. Oen,nbsp;iDOMENÉus, met eene gefmoorde ftem.

Als vader!...

THELESTOR.

Ja, myn vorst! en uw doorluchte zoon Erkent de waarde eens naams, zó heilig en zó fchoon;nbsp;Hy, de eer van uwen Ham, bragt ftadig zich te binnennbsp;Een’ vader dien hy derfde en teder bleef beminnen;nbsp;Omdwalende aan dit ftrand, beweenende uw gemis.nbsp;Bad hy het godendom voor uw behoudenis.

ID o M E N É u s , in de grootfte ontroering.

Myn zoon!... En zou myn mond, als ik natuur beleedig, Ooit durven...? Neen! veeleer zy myne ziel meinëedig!

THELESTOR.

Wat zegt gy, vorst! wat zorg kwelt u dit oogenblik? Wat toch verwekt in u dien onverwachten fchrik?

Hoe! beiden zie ik u met wecnende oogen ftaren! ö Hemel! welk een ramp mag deze ontroering baren?

ARTHEMON.

Thelestor! ’t is genoeg: eerbiedig hier met my ’t Geheim dat ’s konings hart dringt tot dees veinzery;nbsp;’k Was hem, op’teerst gezigt, tot affchrik en tot fmarte,nbsp;En hy verftoot my nóch van ’t vaderlyke harte !nbsp;THELESTOR.

Wat hoor ik!...

iDOMENÉus, door zyne droefheid vervoerd.

C Myn zoon! ik wederfta niet meer

Dien

-ocr page 29-

TREURSPEL.

01611 wreeden flryd... Ach! kom, kom in myne armen weêr!

A R T H E M o N , in de armen van zyn’ vader. Verrukkelykfte ftond, dien ik ooit heb gefleten i

IDOMENÉüS.

Myn ftrengheid jegens u____

ARTHEMON.

Zy voor altoos vergeten! DE opperpriester, tegen Idomenéus, op eerdnbsp;geflrengen toon.

Rampzalige monarch! moet dan myn Hem, verwoed, Eene yzing doen ontftaan in elks te vreên gemoed!

6 Dag van misdryf, bloed, en eindelooze fmarte!... ’k Verkondig hem, 6 vorst! aan uw weerbarstig harte.nbsp;Alle de perfonaadjen zyn van verbaasdheid getroffen.

IDOMENÉUS, ter zyde.

Zie daar myn vonnis!

ARTHEMON, tegen den opperpriester.

Hoe! zou dan der góden haat....?

DE OPPERPRIESTER.

De góden zyn gehoond; hun toorn’ bedreigt den ftaat. Tegen Idomenéus.

Dees nacht, tot eene hulde aan’t weldoend alvermogen, Bood ik, vóór ’t hoog altaar des dondei-gods gebogen-,nbsp;Den wierook dien ik hem voor u ten ofTer bragt,

En bad dien vader van al ’t menfchelyk gellacht:

,,SIa op'uw'eiland, god! ontfermende oogen neder! «Geduchte Jupiter! fchenk ons den koning weder!”nbsp;Een vreesfelyk gedruisch doet me éénsflags yzen-,daarnbsp;De tempel hevig fchud, en ’t omgeftort altaar

De

-ocr page 30-

amp;8

IDOMENÉUS,

Deflervende offervlam naauw’meer voor’t oog laat blinken. En ik dees fchrikbre taal my door de ziel hoor klinken:nbsp;,, Idomenéus keere , aan ’t zeegeweld ontgaan ,

„De hemel word alleen door Minos bloed voldaan.”

ARTHEMON, wf/ eeK’ uitwp. (men, Alléén door Minos bloed!...Wel 1 mogt men’t fchuldignoe-’kSproot uit dat heerlyk bloed, en durf me’er op beroemen:nbsp;Men ftraff’ me 1

IDOMENÉUS.

6 Noodlot!

T H E L E S T o R.

Hoe! wat misdaad baart dien druk?...

DE OPPERPRIESTER.

Een heiligfchendende eed vóórfpelt ons ongeluk:

De goón verklaarden my dat wreed geheim niet nader; My is niets méér bekend.

IDOMENÉUS, ter z'jde.

• nbsp;nbsp;nbsp;Helaas! rampzalig vader!

ARTHEMON, Op een' vatten toon.

Zo Minos in de hel de vierfchaar fpannen moet,

’k Eisch hem tot rechter , ja! hy kenne inmyzynbloed; ’kZal voor diens rechters oog vcrfchynen zonder beven :nbsp;Nooit word een fchuldloos hart door fiddring aangedreven.

IDOMENÉUS.

Ach! druk niet langer my den dolk in ’t ingewand! Ik kan uw kalm gelaat niet aanzien in deez’ ftand:nbsp;Verlaat me,uit deerenisiuw aanfehyn doet my llerven!

ARTHEMON.

Een hatelyk gezigt wil ik u ftraks doen derven :

Myn

-ocr page 31-

29

theurspe

Myn dood....

idomenéus.

Ontmenschte zoon! begeerde ik dan uw dood ? Heb ik myn gruwzaam lot voor uw gezigt ontbloot?nbsp;arthemon.

Dit zwygen,vorst! dees angst,waardoor gy u voelt fpooren, Zegt my misfchien zo veel als gy iny kunt doen hooren.

IDOMENÉUS.

Ga heen, myn zoon! vertrouw dat op een’ andren tyd Myn hart, aan d’indruk van het teêrst gevoel gewyd,nbsp;U zal ontdekken door w'at fmart het word bewogen.nbsp;Uw heil is ’t waardst van all’, ja ’t heiligst in myne oogen...,nbsp;Gy allen, Mmndt terftond u weder ftadwaart heen:nbsp;Vertrekt, ik volg u.

Tegen Thelestor en Idas.

C^^blyft hier met my byéén.

F T F D E T O O N E E L.

IDOMENEUS, THELESTOR, IDAS.

IDAS. nbsp;nbsp;nbsp;Cooren,

iViyn ziel, op ’t hoogst verbaasd door 't geen my komt ter Dwingt myn beklemde tong wat zeuitenwiltefmooren.nbsp;’kVrees dóór te zien, ó vorst! in uwen tegenfpoed.nbsp;thelestor.

Myn koning! ach! uw oog plengt nóch een’tranenvloed; Herhaalde zuchten laat ge uit uwen boezem dringen.nbsp;Hoe fel ge u treffen voelt door d’arm der heniellingen.nbsp;Vertrouw ons vry ’t geheim van uwe zorg en fmart;nbsp;Ja» uw belangen, vorst! gaan ons op ’t zeerst aan’t hart.

' IDO~

-ocr page 32-

go

IDOMENEUS.

Geliefde vrinden! ach! niets keert des hemels flagen. Myne onbedachtzaamheid is de oorzaak mynerplagen;nbsp;’k Beloofde.,.. Wreede goón! waarom niet, op dien Hond»nbsp;Vergund dat my Neptuin in ’t woedend nat verflond?nbsp;De dood waar’ ’t grootfteheil dat gy my kost verwekken,nbsp;JEn uw barbaarfche gunst moet my ten gruwel ftrekkenlnbsp;Tegen Thelestor.

Toen de aseh van Ilium de fchande had bedekt,

,Waarmee, door Paris roof, de glori wierd bevlekt Van Atrcus magtig kroost en all’ de Griekfche ryken;nbsp;.Verhaastte ik,daar niet meer onze oorlogsmoed kon blyken,nbsp;Myn’ blyden wedertogt naar dit gewenschte ftrand.nbsp;Verlangend’ weêr te zien myn dierbaar vaderland,

Een volk, reeds veel te lang door zyncn vorst begeven, Een’ zoon, door my ontvlugt in ’t prilfte van zyn leven.nbsp;Na tien jaar krygsgevaars, voerde Eolus met fpoednbsp;Myn dappere oorlogsmagt weêr herwaart langs den vloed;nbsp;De grootfche lauwerkroon, gehecht aan myn banieren,nbsp;Al golvend’ door den wind, vertoonde ons zegevieren.nbsp;Des Idaas hooge kruin, die trotsch naar ’s hemels boognbsp;Uit Kretes zanden ryst, treft reeds van verre ons oog,nbsp;En ik, wiens hart zich tot verrukking aan voelt fpooren.nbsp;Mag reeds den lieven naam van vaderland doen hooren:nbsp;Straks word de vloot bedreigd door’tvreeslykst luchtge-De winden loeijen, by het buldrend zecgebruisch; (tuisch;nbsp;E)e dag verdwynt; de nacht rooft ons geheel zyn’luister.nbsp;Daar ze ons, vanéén verfpreid, bedekt met aklig duister.nbsp;Des blikfems helle glans ftrekt enkel ons tot licht;

De

-ocr page 33-

3t

De donder antwoord op den noodfchrecuw, aangevicht Dooreen verbysterd volk, dat, door den ftorm gefcheiden,nbsp;Verr’ van ’t Kretenzer ftrand defchepen ziet verfpreiden.nbsp;Ach! ik vóórfpeldc my noch wreeder ramp en weetnbsp;’k Verbeeldde my dat ik uit d’afgrond van de zee, (zen;nbsp;Bellraald door’t vlammend zwerk, den naren dood zagry-Myn ziel.hoe vol van moed,moest vandatfchrikbeeldyzen;nbsp;Die ziel, die nimmer dan door eerzucht wierd vervoerd,nbsp;Gevoelde zich voor ’t eerst door laffen fchroom ontroerd.nbsp;Daar wy vergeefs met kracht het ftormgeweldweêrilreven,nbsp;Zyn we allen aan ’c gevaar der fchipbreuk blootgegeven.nbsp;Om, in dien hoogcn nood, het wis verderf te ontgaan,nbsp;Roep ik, in ’t heimlyk, dus den grammen zeegod aan :

,,Beheerfcher van den vloed! doe ons op Krete landen! „ Voer heilryk ons te rug aan de ouderlyke ftranden!nbsp;,,En de eerste fterveling, dien daar myn oog ontmoet,

,, Zal u myn wederkomst vergelden met zyn bloed 1” Naauw’ is die zoengelofte uit mynen mond gekomen.nbsp;Of daadlyk word door ons des hemels gunst vernomen:nbsp;De lucht word kalm ; de zee vertoont geen woede meer;nbsp;De dageraad herryst en fchenkt den moed ons weêr;nbsp;Wy zien ten tweedemaal’ het oord van ons verlangen;nbsp;Wy landen eindlyk aan.... Dan, hoe wierd ik bevangennbsp;Van onverhoedfehen fchrik! wat yzing, groote goön!nbsp;M}’n offer komt, helaas!.... en ’t offer is myn zoon!

T H E L E s T o R.

Wreed lot !..,.Hoe ! Arthemon!...

IDAS.

Ach, vorst!...

IDO-

-ocr page 34-

IDOMENÊUS,

ID OMENEUS.

Gy kunt bezefTen

Wat wanhoop myne ziel, op zyn gezigt, moest treflen. A1 ’t gruwzaamst wat de hel den fterfling duchten doet,nbsp;Het drong zich all’ op ééns in myn gefchokt gemoed.nbsp;Indien de hemelmagt, in gramfchap onverbeden,

My ’t duister fchimmenryk had levend’ doen betreden. Gewis had minder fchrik ’t ontroerde bloed geftremd.nbsp;Elk aanblik van myn’ zoon maakt my de ziel beklemd,nbsp;Is fcherper dolk dan die, waarmeê, ten zoen der góden,nbsp;Een’ vaders eigen hand dien dierbren zoon moet dooden!nbsp;THELESTOR.

Hoe zeer beklaag ik, vorst! dat die noodlottige eed U ’t offer maakt eens ramps, onvergelyklyk wreed ! (ken,nbsp;Hoe! de edele Arthemon,wiens trouw zó fchoon mogt bly-Die tedre zoon, helaas! voor ’s vaders arm bezwyken!

I D o M E N É u s.

Neen, nooit, Thelcstor!... neen, veeleerdryft deze hand Myzelv’, voor ’t hoog altaar, het ftaal in ’t ingewand;nbsp;Eer zal dees kust, verwoest door inlandfche oorelogen,nbsp;’t Puin myns vergruisden troons vertoonen aan elks oogen !nbsp;Wie ? ik, een’ eed voldoen die uit verbystring fproot ?nbsp;Geen mensch weet dit geheim, dat ik in ’thart belloot:nbsp;Myn vrinden ! u alléén vertrouw ik zulks bydezen.

’k Verdedig mynen zoon , hoezeer hy zy verwezen.

Zo ’t grimmig godendom zyn’ wraaklust wil voldoen. Het treffe alléén myn hoofd: dat ik zyn’ toorn’verzoen’!

THELESTOR.

Ons heeft de godfpraak van zyn ftrengheidblyk gegeven:

Gy

O:

Le

Ha

-ocr page 35-

TREURSPEL.

Gy hoorde ’t zélf, ó vorst!

IDOMENÉUS.

Die Hem, die ons doet beven, Maakt dat ik nóch de hoop van fier te fneuvlen voed;nbsp;Myn Woed moet ftroomen, ja: het is held Minos bloed.nbsp;IDAS.

Gy fneven! gy, myn vorst 1 wanneer de vreugdbetooning Van’t juigchendKrete blykt om’t w'eêrzicn van zyn’koning!nbsp;Als ’t volk het all’verwacht van uw hoogst wysbeftaan!

IDOMENÉUS.

Ik zou een affchrik zyn voor mynen onderdaan.

Zo ik de wetten der natuur zó fnood dorst hoonen. ’kWil, liever dan ontmenscht, my Hout meinëedig toonen.nbsp;Menllervel .

IDAS.

Is ’t my vergund, dat ik hier voor uw oog, Op dezen droeven Hond, myn denkbeeld uiten moog’ ?

ld

IDOMENÉUS.

Spreek vry.

IDAS.

33

t:

’Er zal misfehien één middel ons gelukken Om zoon en vader beide aan ’s hemels wraak te ontrukken jnbsp;’Er is misfehien een bloed, ons minder van waardy,nbsp;Door ’t welk des zeegods toornein’teind’ bevredigd zy.

Tegen Thelestor.

Leeft Azéide noch?

THELESTOR.

Ja, Idas! ze is in leven;

Haar fchoon, haar deugd... Maar, wat zult gy te kennen ge

IDAS.

ven?

-ocr page 36-

34

IDOMENÊUS,

IDAS, tegen den koning.

Met fmart word hier door my het voorwerp u genoemd, Dat door des noodlots wil tot llerven fchyni gedoemd jnbsp;Maar, zo vorst Minos bloed den hemel kan behagen,nbsp;Worde Azéides bloed ten zoen hem opgedragen.

iDOMENÉus, op een' geftrengen toon.

Hoe, Idas!

THELESTOR.

Wreedaart! ach! word aan uw woest geweld Een weerelooze kunne onmenschiyk blootgelleld!

De heilige onfchuluzelv’ zoud gy in ’t bloed doen fmooren! IDOMENÉUS.

Ik voel van fchrik en wee niyn lydend hart doorbooren. Hoe! ik de billykheid zó fnood met voeten treên.

Ja onrechtvaardig zyn en hoogst barbaarsch meteen! Een jonge vorstentelg, zo minlyk als verheven.

Zou door het moordftaal eens verwoeden konings fneven! Nooit!.... En wat lot my ook de hemel waardig kenn’,nbsp;'k Zal niet min’ billyk zyn dan ik rampzalig ben.

IDAS.

Nochtans, natuur weêrfprcekt een gruwzame olferhande, En ge eert haar rechten, vorst!....

THELESTOR.

Vergaan wy zonder fchande! ’k Weet 'dat een oorlogsman, in ’t krygsrumoer vergrysd,

¦ Op ’t zien des ongeluks zyn deernis fchaars bewyst. En,zo hy door het zwaard belangen moet bellechten.nbsp;Het recht des flerkflen houd voor’teerstvan alle rechten.nbsp;Ik, vreedzaam onderzaat,wiens taal voor reden pleit.

Ik

-ocr page 37-

TREüKSJPEL.


35


d.


:Id


:n.


n!

1’.


e!

i,

P

n,

n.

t.

Ik


Ik fpreek in naam der wet,in naam der nienschlykheid. Uw yver voor den vorst word hoog door my geprezen;nbsp;Maar yver zonder maat kan ook gevaarlyk wezen.

Wei geven wy de ftem der waarheid Hechts gehoor. En Hellen we, onbefchroomd, haar aan de vorsten voor.nbsp;Tegen Idomenéin.

’t Rechtvaardig godendom dorst ge in zyn recht verzaken, En uwe ziel, 6 vorst! dorst zich misdadig maken:nbsp;Gyzelf hebt dit erkend; een fchuldloos onderdaan.

Door u ten val gedoemd, moest door uw vuist vergaan. Heeftooiteen koning’trecht,kan’tooitzyn magtgehengen.nbsp;Dat hy, naar willekeur, onlchuldig bloed moog’ plengen ?nbsp;Die doemenswaarde magt past aan een’dwinglands dolk.nbsp;Een deugdzaam koning vind zyn kindren in zyn volk;

Zy zyn hem ail’ gelyk; hy mint hen alP te gader;

En ’t is zyn grootfte vreugd, zo elk hem acht als vader, ’t Is de eerbied, niet de vrees, die zulk een’koning vleit:nbsp;Al ’t volk is zyne wacht: hy treed in veiligheid;

Het zwaard is, in zyn hand, alleen de fchrik derfnooden, En zyn verheven ziel is ’t evenbeeld der góden:

Dit zyn gevoelens, vorst! die ge in uw’ boezem voed. U Ilraft de hemel voor den. angst van’t zwak gemoed.nbsp;Dien gy, door uw gelofte, onwaardig dorst ontdekken;nbsp;Hy wil dat die gelofte uzelv’ tot ramp zal ftrekken.nbsp;Gewis verfchoont ge een taal, zó vry u toegericht:nbsp;Vorst! zy heeft u behaagd in blyder tydgewricht.

Wilde ’t godendom dat ik, aan ’t perk myns levens, Myn bloed gaav’ tot behoud van u en Krete teven^!nbsp;Maar ’k wcnsch dit vruchteloos; een ander.... Ach ! watnbsp;fniart!...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Canbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik


-ocr page 38-

36

IDOMENÊUS,

Ik fpaar een nteuw gevoel aan uw gefolterd hart,, Nochtans, zo u de goón bedreigen met elenden,

Is de ongenaê van’t lot dan niet meer af te wenden? Hebt ge alle recht op hunne ontferming dan verbeurd ?nbsp;Is tusfchen hen en u dan elke band verfcheurd ?

In ’t eind’, wat kan by hen ons nóch ten voordeel’ fpreken ? Een ongeveinsd berouw, een waar deemoedig fmeeken;nbsp;En, méér dan offerbloed, ftrekt zulk een onderpandnbsp;Des menschdoms vadren tot een waardige offerhand’.nbsp;Tree heden voor ’taltaar, door’tgantfchevolkomtogen,nbsp;Leg déar de trotschheid af van ’t koningklyk vermogen,nbsp;En, eerende in het Hof der góden heerfchappy,

6 Vorst! roep vorsten aan die grooter zyn dan gy: Wellicht word, op die wyz’, des hemels toorn’ verdreven,nbsp;Herroept hy ’t vonnis noch welks ftrengheid u doet beven,nbsp;Spaart hy ’t beloofde bloed van uw’ verwezen zoon,

En gunt uw hcidendaên haar welverdiende loon.

IDOMENÊUS.

Deugdlievend gryzaart, die uw wysheid my doetecren! Hoe fterk kunt gy myn hart door kracht van taal verheeren!nbsp;Het zwicht geheel voor u. Ga, en vergaêr.myn vrind !nbsp;Voor onze altaren ’t volk, dat my verbeid, my mint,nbsp;En ’t onheil niet vermoed, dat hen mynkomst zal baren,nbsp;’k Zal ’s hemels flrengen haat al fmeekend’ doen bedaren,nbsp;Of, wykt zyn gramfehap niet, zy veile alléén my neêr!nbsp;ZESDE T O O N E E L.

DE VORIGEN, EEN BEVELHEBBER, IDOMENÊUS.

at wilt ge?

DE


-ocr page 39-

37

TREURSPEL.

DE BEVELHEBBER, ó Vorst! verfchyn, en geef de rust ons weer.nbsp;Gortina hoort, ontroerd, een noodkreet aangeheven:nbsp;Men wil, dat ’shemels toorn’ dit eilandzal.doenbeven.nbsp;En dat uw wederkomst, beftendig afgebeên,

Voor ons het teeken is der grootfte tegenheên.

Een hoogstvermeetle drom van muitzieke eedgenooten , Die, door hun floute taal, der burgren angst vergrootten ^nbsp;Ontveinsde ons niet het doei waarnaarhyeerloos tracht,nbsp;U ftraks te ontzetten van den rang van uw geilacht,nbsp;En , valsch verzekrend’ dat de goón hier vonnis vellen ,nbsp;Uw’ zoon, in uwe plaats, op Kretes troon te ftellen.nbsp;IDOMENÉUS.

Goón!.... Wat deed Arthemon ?

DE bevelhebber.

Die zoon , hoogst uwer waard’. Heeft aan ’t oproerig volk zyn grimmigheid verklaard;nbsp;Hy deed.flechts door één’wenk,die fnoode muiters wyken.nbsp;En ftelde hén gerust wier hart hun vrees deed blyken:nbsp;„ Myn vrinden !” fprak hy nu,,, dees dag baart zegening cnbsp;„Held Minos kleinzoon is der góden gunsteling;

,,Hy keert, en ’skonings zorg in’t wyze ftaatsregeeren „Zal ’t heil des vaderlands beftendig- doen verraecren.nbsp;«Dat uwe liefde om ’t zeerst den eedlen vorst bekroon’,nbsp;« En dat geheel zyn volk hem duurzaam trouw betoon’!”nbsp;Zyn tranen vloeiden zagt, by ’t uiten dezer reden’.

ID OM E N É US.

Myn zoon!... Elk oogenblik-baart nieuwe angstvalligheden! Zie daar den droeven prys, myn heldendaên verleend!

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 40-

I D o M E N É U S,

De menfchen en de goón zyn tegen my verééndl Trotfche onderzaten! hoe! deed ik deez’ rykstroon pralen,nbsp;Opdat gy fchandiyk my zond van dien troon doen dalen!nbsp;ï il E I, E s T o R.

Ik heelde vruchtloos, vorst! u die vermetelheid Van een oproerig rot, alreede uitéén verfpreid:nbsp;Weèrfpannigen,lints lang hunn’ konings afzyn moede,nbsp;Verklaarden ftout wat wensch hun eerloos harte voedde,nbsp;Vol van de dwaze hoop dat, voerend’ hem ten troon,nbsp;Dit ryk het hoogst geluk zou winnen door uw’ zoon.

Of dat de ftaat, hervormd in wyze van regeering. Noch fchooner bloeijen zou door zulk eene ommekeering.

IDOMENÉUS.

Neen, myn gerechte toorn’ laat zich niet meer gebiên. Verraders! op myn’ wenk zal ik u beven zien!

’k Gevoel, daar ik te lang my liet door angst beftryden. Dat myne ontroerde ziel verfterkt word tegen ’t lyden;nbsp;Ik vind myzelven weêr. Viel Troje door myn zwaard,nbsp;De glori van myn’ naam word nóch door my bewaard,nbsp;’k Heb niet den niged gefchraagd van twintig opperheeren,nbsp;’k Heb koning Priams troon niet doen in ftof verkeeren,nbsp;Om, nutteloos omftraald van luisterryken fchyn,nbsp;Slechts een onttroond monarch voor ’swaerelds oog te zyn:nbsp;Eer ftierf ik duizendwerf! Ach! tot dien ramp verwezen.nbsp;Zou ’t aanzyn in myn oog Hechts walglyk zyn nadezen.nbsp;Komt, gaan we, en, doet my ’t lot bezwyken in deez’ nood,nbsp;’k Zal groot in ’t leven zyn, en grooter in de dood 1

des eersten bedryfs,

T WEE^

-ocr page 41-

IDOMENÉUS, zittende en uit eene tw^mering komende. ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cgen,

X tLtagdan dat muitziekrot, welks moedwil my durft ter-

Bevreesd voor myn gezigt, zich in der yl verbergen; En ’t volk, dat my zyn trouw verkondigde overal,nbsp;t- Vierde op den toon der vreugd mynwcêrkomst in deez’M^al.nbsp;Het wist de zielfmart niet van zyn’ bedrukten koning;nbsp;En, midlerwyl fortuin, zd valsch in gunstvertooning.nbsp;Naar uiterlyken fchyn myn’ hoogden wensch voldeed,

» nbsp;nbsp;nbsp;Ging ik gebukt door ’t wigt van myn verplettend leed.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;6 Helden, die, geveld by onze heirbanieren,

Om groote daên bekroond met eeuwige eerlauwrieren, Bewonderd en geroemd door ’svyiinds heldenftoet,

I» Het Prygiaanfche flrand geverfd hebt met uw bloed!

• Uw heilryk lot alléén moet ik met recht bcnyden:

’kZou in myn vaderland dees felle fmart niet lyden....

: nbsp;nbsp;nbsp;Opr'^zende.

» Goón, méér geducht en wreed dan ’sTrojers razerny!

Goón, die niet langer waakt voor deze heerfchappy! r Gy hebt myne offerhand’ verworpen voor de altaren:nbsp;’k Vraag u Hechts ééns gunst, dat gy myn’ zoon wilt fparen.nbsp;En dat uw arm, ten pryz’ van zyn behoudenis,

Een’ koning nedervell’ die u tot affchrik is!

C 4 nbsp;nbsp;nbsp;TïVEE-

-ocr page 42-

40 IDOMENÉUS,

TWEEDE T O O N E E L.

IDOMENÉUS, THELESTOR. IDOMENÉUS.

W elnu! gy hebt gezien hoe ’s hemels alvermogen Zyn blakend gramfehapsvuur deed fchittreii in onze oogen,nbsp;Hoe ieder tempel ’t volk, in zynen muur omvat,nbsp;Door onvcrwachten fchok byna verpletterd had :

’t Vlood alles van’t altaar,’t beefde alles voor de roede Een gods, dien de offerdienst ontftak in feller woede.nbsp;Dees dag, zó vol elend’, vóórfpelt myn’ laatften dag.nbsp;En duid me een vonnis aan waartegen niets vermag.

THELESTOR.

Ja, ’k heb gebeefd, myn vorstom dien verwoeden tooren. Wiens ftem met grooter kracht zich tegen u laat hooren ;nbsp;Noch fniceken, noch geween, vermurwde’tgodendom :nbsp;’t Ontgloeijend blikfemvuur bedreigt uw’ troon alom.nbsp;Het onweêr nadert reeds; de muitgezinde fcharennbsp;Vertonnen ’t woest gewoel der opgeftoven baren.

Men is ontroerd, verbaasd, en draaft aan allen kant; Gortina raakt ten prooije aan ’s oproers feilen brand;nbsp;’k Vóórzie dat Krcte eerlang, in zyne honderd Hedennbsp;Ten doel aan burgertwist, aan aü’ diens yslykhcden.nbsp;Op ’t fchandlykst pogen zal zich van een’ vorst te ontflaan,nbsp;Dien ’t met der góden haat reehtvaardig waant belaên.nbsp;De zucht tot nieuwigheêii, valfche yver,zelfbelangen,nbsp;’tZal alles tegen u den kampHryd aan doen vangen,

’t Hervormen van den Haat doen wenfehen aan elkeen’. En pronken met den naam van ’t heil van ’t algemeen:

-ocr page 43-

1

1

41

TREURSPEL.

Zó handelt meest het volk, in neiging onbellendig.

I D o M E N É u s.

’k Ben ongelukkig vorst____en vader méér elendigl...

Spreek my van myncn zoon, met fchrik door my genoemd, Sints hem myn gruwzame eed tot ftervenheert gedoemd.

ï H E L E S T o R.

Altyd uw liefde waard’, door eedlen moed gedreven, Blyft Artliemon de drift eenswoesten volks wcêrllreven;nbsp;Het ftaal blinkt in zyn vuist; bezorgd omtrent uw lot,nbsp;Gedraagt hy zich als held, fpreekt hy als halve god;

Uw wacht omringt den prins: decs muur van oorlogslieden Blyft, vóór de poort van ’t hof, den muitren weêrlland bie-De minste krygsknecht zelfs wyd u zyn bloed, en zal (den.nbsp;Met vreugd voor u vergaan, uw zoon het eerst van all’.

I D o M E N É u s.

Hoe méér zyne eedle deugd uitfehittert voor m3me oogen, Hoe méér ik myne ziel door fmart voel neêrgebogen.nbsp;Kan ik gevoelloos zyn voor zyn oprecht gemoed,

Daar ik hem nóch yerzwyg wat onheil op hem woed? Kan ik dus langer, vrind! zyn goed vertrouwen loonen ?nbsp;Moet hy om myn gedrag zicii niet verwonderd toonen?nbsp;Die zoon , die, wyl zyn oog noch ’t graf niet word gewaar,nbsp;Zyn’ vader teer omarmt, omarmt zyn’ moordenaar;nbsp;Hy opent my zyn ziel, en ik fluit hem dc myne;

Hy ftaat myn leven vóór, en ik veroordeel ’t zyne!... Ik, valsch zyn in gedrag, iets verr’ beneden my?nbsp;Neen! myne fierheid walgt van alle veiifzcry.

’kMeld alles aan den prins: hy kenn’zyn’vadersfmarte: ’k Verberg niet meer ’t ontwerp, gekoesterd in myn harte;

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;’t Is

-ocr page 44-

IDOMENÊUS,

’t Is tyd dat ik hem fpreek’.

. nbsp;nbsp;nbsp;TH KL ES TOR.

Hoe, vorst! zyt gy in ftaat Uw’ zoon te doen verdaan, dat ’s hemels felle haatnbsp;Is dorstend’ naar zyn bloed, dat hy voor u wil plengen ?nbsp;Zult gy met eigen hand hem onder ’t llagtmes brengen ?nbsp;Hy zal, als ge uw geheim hem eenmaal doet verdaan,nbsp;Wet zyn grootmoedig hart alléén te rade gaan.

En ’t leven, u zó waard’, opöfffen voor de altaren,

Om u en ’t vaderland te redden uit gevaren.

Of zou'het priesterdom, uit eerbied voor zyn’ rahg. Schroomvallig zyn te ftaan naar ’s prinfen ondergang?nbsp;Het durft,(.ik voel inyn ziel Hechts op hot denkbeeld yzen,)nbsp;Het durft reeds Azéide als offerhand’ verwyzen:

Door yver onbedacht, door zelfbelang verwoed. Vermeent het dat haar dood den goón behagen moet;nbsp;Het waant der vorsten telg, hoe hoog om deugd geprezen,nbsp;Uit Minos bloed geteeld, daarom flrafwaard’ te wezen.nbsp;¦Wilt gy, myn koning! dan uw’ zoon, uw dierbaarst pand,nbsp;Zichzelven levren zien in uwer haatren hand?

IDOMENÉüS.

Neen, wyze gryzaart! neen-, myn zorg voor zyne dagen, Myn liefde, zal geenszins de jeugd en onfchuld wagennbsp;Van ’t heiligst voorwerp, van myn’ dierbren'Arthemon,nbsp;Den fteun des hoogen rooms dien myn gellachtnaam won.nbsp;Dat hy myn’ Haf en kroon bezitten moge in vrede;nbsp;Dat ik als offer vall’, dat hy den troon bekleede;nbsp;Maar dat hy, dezen dag, nu hem ’t gevaar verbeid,nbsp;Aan eeno uitheemfche kust'zich Helle in veiligheid;

Dat

-ocr page 45-

43

TREURSPEL.

Dat hy myn’ arm ontvlugt’, dat hy dit ftrand begeve. Opdat in ’t eind’ de kalmte in myn gemoed hericve.nbsp;Ga, lei hem voor myn oog, zeg dat ik hem vertvacht;nbsp;Schets hem een’vader af, tot wanhoop fchiergebragt..nbsp;Maar, ’k zie hem herwaart trcén.

T H E L E S T o R.

• Vorst! ikontwykuweoogen: Uw zielfmart om zyn lot maakt my te fterk bewogen.

DERDE T 0 O N E E L.

IDOMENÉüS, ARTHEMON.

' nbsp;nbsp;nbsp;IDOMENÉUS, Z'^de.

’k wntroer op zyn gezigt.....Kom nader, waarde zoon f

Is thans dier muitren ftoet gedwee voor myn geboón ? Ontzien ze in ’t eind’ de wet en mynen toorn’te gader ?nbsp;Heeft hen uw arm verilrooid ?

ARTHEMON.

6 Myn doorluchte vader'. Het is uw achtbre naam die hen Verbysterd heeft:

Zy vloden, en hun ziel heeft op dien naam gebeefd; Doch al ons kloek beflaan zal ’t wanbedryf niet keeren.nbsp;Dees ftad, die zich, dit uur, door muitzucht laat verheeren.nbsp;Vertoont ons de ebbe en vloed vaneen verbolgen zee.nbsp;Die, rollende op het ftrand, den fehrik zend langs de reê.

I D o M E N É U S.

Wel! zoek dan, eer die zee ons ftrand zal overftroomen. Een haven waar ge in tyds de fchipbreuk moogt ontkomen;nbsp;Verlaat ons.

ar-

-ocr page 46-

44

IDOMENÉUS,

ARTHEMON.

Ik, myn vorst? dat ik uw oog ontvlie’ ?

. Hoe! vroest gy dat men my den goón ten offer biê’ ? Zo ik tot heil des ftaats moet fneven by de altaren.....

IDOMENÉUS.

Ik heb myn reednen, prins! en zal u die verklaren.

Gy weetdat.Griekenland.omSpartes hoon door’t zwaard Te wreken, oorlogsliên en vorsten zag vergaêrd;

Dat dit ontzaglyk heir Hechts ééne ftem deed hooren, En Atreus dappren zoon tot veldheer had verkoren.nbsp;Vorst Agamemnon, die, om menig groot belang,

Te recht befchonken wierd met dien verheven rang: Hoezeer hy aanfpraak had op myne dienstbetooning,nbsp;Hoezeer ik buigen moest voor d’alwil van dien koning;nbsp;Ik , de eerste altyd na hem, in raad en krygsbeftier,nbsp;Trad aan zyn zy’ gekroond met de eigenfteeerlauwrier;nbsp;Verr’ dat hy afgunst voedde om myn verkregen achting.nbsp;Vereerde de ecdle held my boven myn verwachting.

Wy zagen Troje in ’t eind’vernield door vuur en kling; En, eer onze oorlogsmagt den Simoïs ontging,

Befloten we, om ten borg van ons verbond te ftrekken. Dat met zyn telg myn zoon een’ echtknoop zou voltrekken:nbsp;De fchoone Elektra, ’t pand van zyne huwlyksmin.nbsp;Bewonderd om haar deugd by al zyn hofgezin,

Zy, vruchtloos aangezocht door Griekens opperheeren. Zal door haar’grootfchen glans uw’fcepterglansvermeêren;nbsp;En die doorluchte trouw, waartoe n)iyn hart belloot,nbsp;blaakt u eerlang, myn zoon.' den blydfien echtgenoot.

AR-

-ocr page 47-

45

TREURSPEL.

ARTHEMON, ter z^de.

Goón !

I.DOMENÉUS.

Ga dan mynen wensch in Argos wal bekroonen; Laat aan dat achtbaar hof zich Kretes erfprins toonen.nbsp;Opdat hy ’s vorsten telg zich kiez’ ter gemalin.nbsp;Ontzie het hoog gemoed van Argos koningin:

Is KHcemnestra trotsch, ze is gade en moeder tevens; En, wyl Elektraas jeugd ten lust verftrekt haars levens,nbsp;Zal ze ook u achten, ü, wiens zuivre liefdegloednbsp;Haar minnelyke telg gelukkig worden do^t.

ARTHEMON, ter'zyde.

Waarde Azéide!

IDOMENÉ US.

Hoe ! doet u een antwoord vreezen ? ARTHEMON, zich bedwingende.

Zo myn verwondering u hoonend fchynt te wezen,

6 Vorst! ik zeg u vry, ze is geen beleediging,

En ik dien niet gelaakt om die verwondering.

Wel hoe I op dezen dag, nu ’s hemels felle tooren Misfchien het vaderland, uzelv’, heeft ramp befchoren.nbsp;Nu ’t bloed hier flroomen zal ten zoen van zynen haat.nbsp;Begeert gy dat uw zoon dit zuchtend oord verlaat’.nbsp;Dat hy in Argos wal een echtfeest aan ga vangen.

En ’t air weêrgalmen doe van' blyde huwlykszangen, Terwyl Gortinaas muur, waarop de noodftorm woed,nbsp;Door aklig weegeluid de harten flddren doet!nbsp;ó Neen 1 ik kan niet gaan; ik moet u wederftreven •

In UM'e tedre zorg voor ’t wclzyn van myn leven.

IDO-

-ocr page 48-

46

IDOMENÉUS,

IDOMENEUS.

’k Verzeker uw geluk.

arthemojm.

’t Uwe is op ’t hoogst nry waard’. IDOMENÉUS.

Vereert gy dus den wil dien ik u heb verklaard?

A R T H E M o N.

Uit zucht voor uw behoud moet ik me ’ervan vcrfchoonen; Laat zich de ondankbre zoon trouwhartig burger toonen.

IDOMENÉUS, op een’ gefirengen toon.

Vertrek terftond, ó prins! eerbiedig ’s vorsten magt; Betoon uw liefde my, maar neem myn wet in acht,

En vorm een echtverbond dat ik noodzaakiyk reken. Vorst Agamemnons telg doe u geen weerzin kweken:nbsp;Die echt is van belang voor ’t welzyn myner kroon,

En hy verheft te méér den glans van Kretes troon. ARTHEMON, ter z'jde.

Kan ik nóch veinzen ? Neen! ik moet het all’ verklaren. Tegen den konitig.

Ik mag om geen belang u vlièn in dees gevaren,

Myn vorst 1 maar, nu het all’ dient ongeveinsd gezegd. Daar is ’er méér dan één dat me aan deze oorden hecht.

Hy werpt zich aan zyne voeten.

Ja, toen ge afwezig waart, liet ik myn jonge zinnen Door eene ontembre liefde ontgloeijen en verwinnen;

Ik heb vergeefs gepoogd haar magt te wederftaan,

En, hoe myn pllgt ook fprak, haar ftem drong flerker aan. Nochtans, wciverr’ dat my een lage drift gebiede.nbsp;Het voorwerp myner liefde is de edele Azéide.....

I DO'

-ocr page 49-

TREURSPE

IDO-MSNÉ us.

Wat hoor ik!.... Richt u op. ’k Heb zeker niet bevroed Dat, toen ik elk verbaasde om mynen oorlogsmoed.nbsp;Toen ik aan ’t grootst gevaar myn leven gaf tenprooije,nbsp;De onwaarde zoon van hem, die zegevierde op Troje,nbsp;Zyn’ tyd in ’t vreedzaam hof met laffe zuchten fleet.nbsp;En, zonder fchaamte, als flaaf, de liefde hulde deed!nbsp;Neen! ’t is niet op die wyz’ dat Peleus zoon voordozen,nbsp;Dat jonge Achilles, fier, getracht heeft groot teM^ezen,nbsp;Hy, die, gevormd ter deugd door Likoniedes raad,nbsp;Déidamia vlood, ten va! van Trojes ftaat:

Schoon hy ’er moest vergaan,niets deed zyn ziel ontroeren; Hy liet zich méér door roem dan tedre drift vervoeren,nbsp;En zyn verheven aart, betoond voor myn gezigt,

Koos vóór de liefde altyd de glori en den pligt.

A R T H E M o N.

Ach, vorst! uw ftrengvcrwyt is in myn oog rechtvaardig; Ja, ’k ben tot heden toe uw’ grooten naam onwaardig;nbsp;Duld dat ik dien vereer’ door een roemruchte dood;nbsp;Maar ftel me aan ’t ongeluk diens droeven echts niet bloot.nbsp;Gy ziet my hoogst bcfchaamd dat iku durfweêrftreven.nbsp;Geloof me, ik zoude uw’ wensch voldoening willen gevenjnbsp;Dan, hoe toch vleije ik ooit, om uwgefchonken woord.nbsp;Elektra met een hart dat my niet meer behoort?

Zou ik die ryksprinfes misleiden door myn rede? IDOMENÉÜS, ter zyde.

47

in.

Goón! met wat feilen fchicht doorgrieft my hier die wreamp;-

Tegen Arthemon. nbsp;nbsp;nbsp;p^de!

Prins! voor de laatste maal, vertrek naar Argos kust:

Dat

)0'

-ocr page 50-

48

IDOMENÊUS.

Dat ras vertrek alléén verzekert myne rust,

Myne eer : bevvyzend’ hem dat we onzen pligt betrachten, Doe Agamemnons hart Idomenéus achten.

Wilt gy dat die monarch gewapend op ons woed’?

De Atriden zyn zo fier als belgziek van gemoed:

Zo ik hen hoonen dorst, zou me al hun magt beftormen, En van ’t beroemde Krete een ander Troje vormen:nbsp;Vóórkom hun gramlchap dan, vóórkom ’s lands ondergang.nbsp;Ons onderling verbond is enkel ftaatsbelang;

En, zo ik u' vryüit de waarheid moet ontdekken,

De ftaatkunde eischt geen liefde omtrent zulk echtvol trek-Wat tedre driit ookfpreek’, de pligt gebiede alléén, Cken : En vorsten kunnen niet verliefd zyn als ’c gemeen.

A R T H E M o N.

Myn vader! Azéide....

IDOMENÉUS.

Is niet genoeg verheven,

Om myn gewigtig doel verëischten klem te geven: Doorluchter voorwerp, méér om groot vermogen waard’,nbsp;Vorm’ met myn’ zoon den band die hen voor eeuwig paart.,

ARTHE MON.

De jeugdige Azéide, aanminnig, deugdzaam tevens. Waar’ zeker my tot heil, ik waar’ tot heil haars levens.nbsp;Zy fproot uit heerlyk bloed, zy is uw bloed, 6 vorst !

IDOMENÉUS, zich niet langer bedwingende.

Stoot dan, ondankbre zoon! den moorddolk in myn borst! Uw grafkuil opent zich: ’kwilde u myn hulpverlenen;nbsp;Maar gy bedriegt myn zorg, en ylt ten afgrond henen.

ar.

Ik

W

Ikz

Gei

-ocr page 51-

2n,


ng.


bIc-


rd’,

art..


iR.-


TH E UR. SP E L.


49


ARTHEMON, mef verwondering.

Myn vader! welk een taal! Heb ik u wél verftaan? Gy ziet me, om dat geheim, op ’t hevigst aangedaan.

IDOMENÉUS.

Helaas! zo gy niet vlugt, zal niets uW leven hoeden. ARTHEMON.

Kan ’t wezen ?...

IDOMENÉUS.

Ja, uw bloed volëind’ alléén het woeden Dier al te wreede goón, tot ons verderf bereid.

ARTHEMON.

Hebt gy geen toevlugt meer in hun barmhartigheid?

IDOMENÉUS.

Het vonnis is geveld.

ARTHEMON.

Wat heb ik dan misdreven? IDOMENÉUS.

Ik ben ’t, die heb misdaan, ik ben’t, die u doe fneven!

ARTHEMON.

Wie?gy!

IDOMENÉUS.

Ik zeg het u.

ARTHEMON.

Hoe 1 is myn ramp zö groot IDOMENÉUS, mei afgryamp;ing.

Ikzelf, myn zoon! ikzelf heb u gedoemd ter dood f ARTHEMON, door Verbazing overweldigd.

Gerechte goón 1

IDOMENÉUS.

Uw bloed verbeurde ik ongenadig.

D nbsp;nbsp;nbsp;’kOaf


-ocr page 52-

5°

’kGaf onbedacht myn woordidit maakt een’vorst misdadig. arthemon.

Wat onnatuurlyke eed ftiet me in dien afgrond neêr? Waart gy voor Arthemon geen teder vader meêr?

iDOMENÉus- nbsp;nbsp;nbsp;Czen,

Geontfcheurt my ’t hart!.... ’£r kon nooit tedrer vader we-Eu Hechts om uwentwill’ deed mydegramCchap vreezeu Van d’opperheer der zee, toen ik, in deze nacht,

,0p d’oever van ’t verderf my éénsflags vond gebragt:

Ik fmeekte dan dien god ons, van gevaar ontheven.

Te voeren aan den wal, en ik beloofde ’t leven Van d’eersten ftcrveling dien ik ontmoeten zou:

Gy kwaamt...Wat oogcnblik van fiddring,angst en rouw.'... Bczef of uw onthaal myn zinnen kon bekoren;

Bezef wat gruwzaam wee ons’t noodlot heeft befchoren.

ARTHEMON.

Die wreede bloedgelofte is vol van yslykheid.

Het toeval baarde uw’ramp, en heeft uw hoop misleid. Myn vader! wees gerust.... Wat leed my moog’ gebeuren,nbsp;Verr’ dat ik u beticht’, moet ik uw lot betreuren.

idomenÉ'uS, door [mart vervoerd.

Doem my veeleer, ga heen, ontvlugt uw’ moorders hand! ’k Dryf u, ten loon dier liefde,een’dolkin’tingewand!nbsp;Dit ongelukkig hart, verpletterd voor uwe oogen,

Lyd minder door uw’ haat dan dpor uw mededoogen. • Vörtrek, myn waarde zoon! ontruk u aan deez’nood,nbsp;En kies het echtaltaar vóór ’t outer van den dood,

¦ arthemon.

Kan, als Neptuin my djreigt, qcn laffe ylugt my baten?

Kal'

-ocr page 53-

51

TREURSPEL,

'g-

' Kan ik u,door dievlugt, tenprooijeaand’onfpoedlaten? Na uw bekentenis, bedaard door my gehoord,

Gebiên my de eer en pHgt te blyven in dit oord. IDOMENÉUS.

/k Moet u als offer dan zien Aagten onrechtvaardig?

6 Hemel!

A R T H E M O N.

’k Sterf uw zoon, Idomenéus waardig.

IDOMENÉUS.

Beklaagt ge, ó wreediiart! den rampfpoed die my kwelt?

AR T H EMO N.

•en.

’tWaar’ my méér vreugd gew'^eest dat ik in’t gloriveld Myn bloed vergoten had om ’t vaderland te wreken....nbsp;Wel! ’t moog’, myn bloed ten pryz’,zyn rampen zien gewe-Dat ik het eindlyk rust en zegen wederfchenk’, Cken;nbsp;En Krete voor altoos zyn’ held met lof gedenk’.

IDOMENÉUS, in hevige gemoedsbeweging.

Neen! ik kan langer niet zyn moordend oog verdragen! Myn ziel is door ’t gewigt der wroeging neêrgeflagen.nbsp;Daar ’t noodlot my vervolgt, zich op myn hoofd verzwaart,nbsp;Wat vader w^as, 6 goón! ooit méér beklagenswaard’?nbsp;Hy vertrekt.

r I E R D E T 0 O N E E L..

ARTHEMON.

’ki^ie dat hy my ontvlugt.... ó Eerbiedwaarde vader l Offehoon myn lot my treff’, het uwe treft my nader;nbsp;Gy lyd veel méér dan ik; eene eindelooze fmartnbsp;Verfpreid haar moordend gif in ’t vaderlyke hart,

D 2 nbsp;nbsp;nbsp;Zó

-ocr page 54-

IDOMENÉUS,

Zó word dan ’s levens heil door roem en eer verkregen! Strekt hun benyde rang den vorsten tot een’ zegen ?nbsp;Vaak zyn zy deerniswaard’ om ’t voeren van een’ ftaf,nbsp;Wiens fchitterende last hen afmat tot aan ’t graf.

De held, die Trojes val zich ftrekken ziet tot luister. Sleept, als doorluchte flaaf, een fmadelyke.kluister:

De zwaarte van zyn’ rang verplet hem onder ’t juk; Zyn Ichedel is gekroond, maar buigt voor’t ongeluk;nbsp;Gezeten op den troon, zucht hy ten allen ftonde.

En ’t vorstlyk purperkleed bedekt vergeefs zyn wonde. Wel! doen wy zyn gelofte op fiere wyz’ geftand;nbsp;Verkonden wy het volk die vreeslyke offerhand’;

Menfterv’!... Geduchtegoónlmogtmyn beklaaglyk fneven Een’ troostlooz’ vader doen in uw befcherming leven!nbsp;En mogt, wanneer myn bloed zal ftroomen door myn’dolk,nbsp;Myn val gelukkig zyn voor dit rampzalig volk!...

Ik, zou ik Azéide in Argos muur vergeten!

By Agamemnons telg met recht meinëedig heeten! ... Neen, dierbare Azéide! ik zal u niet verraên:

Natuur, zowel als liefde, eischt dat ik moet vergaan. Zy komt.

F r F D E T O O N E E L.

AZÉIDE, ARTHEMON, CEFIZE.

AZEIDE.

V ond ge eindlyk,prins!uw’vaders hart bewogen? Heeft hy u aangezien met min’ ongunstige oogen?nbsp;Heeft hy door teer onthaal u ’t liug onthaal verzoet,.

En

-ocr page 55-

55

TR.EURSPEL.

’t Vermogen krenken van een’ vader en een’ koning!

Zou dan, om mynentwiH’, diens gramCehap zyngeiard!... Helaas! vertrek veeleer. Ja, dat Elektraas hartnbsp;Den egaê, harer waard’, met reine min bekroone.

En Azéide in ’t leed zieh onderworpen toone!

arthemon, met levendigheid.

Neenl’k zweer by’t godendom dat ik voor’t lot niet zwieht! Ik kan, indien men ’t eischt, vérgaan voor uw gezigt»nbsp;Maar nooit zó trouwloos zyn dat ik eene andre huwe.

Ik heilig u myn hart, ’k ben heilryk door het uwe: Men veil’ my tot dien prys! ’k lla willig ’t leven af,nbsp;Zo ik uw minnaar blyv’ wanneer ik daal in ’t graf.

AZÉIDE, met verwondering.

Gy fpreekt van fterven,prins! Wat vóórgevoel.wat vreezen. Heeft uwen geest ontroerd, heeft éénsilags van uw wezènnbsp;De kalmte weggevaagd, en d’angst ’er op verfpreid?nbsp;ARTHEMON, ter zyde.

Hoé veinze ik ?...

Tegen Azéide.

Dezen dag, nu ’s hemels grimmigheid Het zuchtend Krete dreigt met de yslykfle ongelukken,nbsp;Kan ook die felle toorne op mynen fchedel drukken;nbsp;Ik, ’s konings zoon, .heb deel aan al zyn’ tegenfpoed.nbsp;En reeds gevoel ik ’t wee van zyn gefchokt gemoed.nbsp;Schoon my dit volk beminn’, ’t heeft euveldaên belloten....nbsp;Ach! ’t volk is ’t offer van de dwalingen der grooten.nbsp;Eisch ik van d’onderzaat een billyk eerbewys,

’kMoet hem van rampontflaan, al waar”t myn bloed ten

pryiz’.

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;AZÉ-

-ocr page 56-

54

I D O MEN Ê U Sgt;

ARTHEMON.

Helaas! een andere echt

Verbied my dat myn lot worde aan uw lot gehecht.

A z É I D E.

Een andere echt? ó Goón!

ARTHEMON.

Bezef myn fchrikbetooning, Myn grievend zielverdriet. Vergeefs wilde ik den koningnbsp;Vrymoedig doen verftaan dat myn gekluisterd hartnbsp;Niet inftemde, op zyn wensch, in andre minnefmart:nbsp;Ik kon zyn’ ftrengen wil doen wanklen noch weêrftreven,nbsp;En ik moet heden zelfs dien gaan voldoening geven;nbsp;Ik riióet vertrekken.

A z É I D E.

Hoe! ’t is dan verr’ van dit ftrand Dat ge u begeeft, ó prins! ter fluiting van dien band?nbsp;Verzwyg my niet den naam der medeminnaresfe....

ARTHEMON. nbsp;nbsp;nbsp;Cftsfe,

Zwicht niet uw heerlyk bloed voor’t bloed dier ryksprin-Voorzeker wykt zy u in hemelfchoone jeugd,

In tedre aanvalligheid, in minnelyke deugd:

Kan Agamemnons telg myn oog voor u verblinden?

A ZÉ IDE.

Elektra!

ARTHEMON.

Ja, men wil me aan haar geflacht verbinden; Maar ik, die u aanbid, u nimmer kan ontgaan.

Ik zal dien wreeden echt nóch durven tegenftaan. AZÉIDE.

Hoe, prins! zoud gy, ontaart van uwe pligtbetooning,

’tVer-

-ocr page 57-

55

T R E U R SP E L.

Vermogen krenken van een’ vader en een’ koning! nbsp;nbsp;nbsp;,

Zou dan, om niynentwill’, diens gramfchap zyn geiard Helaas! vertrek veeleer. Ja, dat Elektraas hartnbsp;Den egaê, harer waard’, met reine min bekroone .

En Azéide in ’t leed zich onderworpen toone!

arthemon, met levendigheid.

Neenl’k zweer by’t godendom dat ik voor’t lot niet zwicht! Jk kan, indien men ’t eischt, vergaan voor uw gezigt.nbsp;Maar nooit zó trouwloos zyn dat ik eene andre huwe.

Ik heilig u myn hart, ’k ben heilryk door het uwe: Men veil’ my tot dien prys! ’k fta willig ’t leven af.nbsp;Zo ik uw minnaar blyv’ wanneer ik daal in ’t graf.

AZÉIDE, met verwondering.

Gy fpreekt van fterven,prins! Wat vóórgevoel.wat vreezen. Heeft uwen geest ontroerd, heeft éénsllags van uw wezènnbsp;De kalmte weggevaagd, en d’angst ’er op verfpreid?

i^s.Tnzu.(in, ter zyde.

Hoé veinze ik ?...

Tegen Aamp;êide,

Dezen dag, nu ’s hemels grimmigheid Het zuchtend Krete dreigt met dc yslykfle ongelukken,nbsp;Kan ook die felle toorne op mynen fchedel drukken;nbsp;Ik, ’s konings zoon, .heb deel aan al zyn’ tegenfpoed,nbsp;Èn reeds gevoel ik ’t wee van zyn gefchokt gemoed.nbsp;Schoon my dit volk beminn’, ’t heeft euveldaên befloten....nbsp;Ach! ’t volk is ’t offer van de dwalingen der grooteil.nbsp;Eisch ik van d’onderzaat een billyk eerbewys,

’kMoet hem vdn ramp ontflaan, al waar”t myn bloed ten prylt;z’.

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;AZÉ-

-ocr page 58-

I D o M E N É U S.

A ZE IDE,

Uit deze duistre taal kan ik niets min’ bevroeden Dan dat een wreede ramp fchynt op uw hoofd te woeden jnbsp;De góden..,.

arthemon.

Dat op hén al onze hoop zich vest’; Befchermgod Jupiter heerscht nóch in dit gewest,nbsp;AZÉIDE.

Idomenéus heeft, geknield voor zyne altaren,

Zich vruchteloos gevleid zyn’ toorn’ te doen bedaren,

ARTHEMON.

Dat grooter offerhand’ daarvoor ten borg verftrekk’. ZESDE T O O N E E L,nbsp;/tzélDE, ARTHEMON, THELESTOR, CEFIZH.nbsp;threestor,

J_/e vorst ontbied u, prins! in zyn geheimvertrek; Eer gy dit oord verlaat, wil hy noch in dees Hondennbsp;U nader zyn befluit en hoogen wil verkonden.

ARTHEMON, tegen Az^iie.

Gy hoort, prinfps!

Tegen Thelestor,

Kan ’t zyn! volhard dan, waarde vrind I De koning ilt;t ontwerp waartoe hy was gezind ?nbsp;Betoont hy gich dan niet vertederd door myn fmarte ?nbsp;theeestor.

Een onverzetiyke aart is ’t kenmerk van zyn harte. Dan, hy is vader, prins! hy mint u bovenal,

En

-ocr page 59-

TREURSPEL.

En wil dat Arthemon zyn’ ramp ontwykeii zal. arthemon.

Hy maakt me elendig!... Ja, ik vloek zyn giinstbetooning!... Wat zeide ik! goón!...

T H E L E S T o R.

57

n,

Verzagt het iyden van den koning: Die waarlyk groote vorst, door Grickeiiland beroemd.nbsp;Ziet, om één misgedrag, zich tot een draf gedoemd,nbsp;Die.mooglyk nooit voorheen door eenig’ mensch gedragen,nbsp;De volgende eeuwen noch van zich zal doen gewagen:nbsp;Als hy, die zich misleid, zo zwaar een’weedom torscht.nbsp;Wat zal dan wee niet zyn van een’ misdadig’ vorst!nbsp;ARTHEMON.

Ach! wat beklaag ik hem! Mogt ik hem uitkomst geven. En doen éénmaal de kalmte in zyne ziel herleven!

Ik wy’ hem al myn bloed; maar nimmer kan ik vliên. En, volgens zyn begeerte, in Argos my doen zien.nbsp;thelestor,

Idomenéus zoon! gyzelf zoud hem bellryden,

En hem, door ons beklaagd,noch grooter ramp doen Iyden? Dus wilt gy dan vergaan?

AZÉIDE.

ó Gryzaart, dien ik eer.'

Hoe! is ’er voor den prins geen levensredding meer Dan in dat ras vertrek, dan in zyn huwlyksbanden?

THELESTOR.

’t Is al te waar.

AZÉIDE, ifgen Arthemon,

Ach, ga! ik fmeek,ontvIugtdeesftrandcnr

D 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ge-

-ocr page 60-

f|8

IDOMENÊUS,

Gehoorzaam ’s konings wil, zwicht voor den hoogen nood!

ARTHEMON, tegen Thelestor, ter zjde.

Meld haar geen gruwelëed waardoor ik ga ter dood. Tegen Azéidé.

Gy eischt dat ik, trouwloos, u zal ontvliên! gy mede Gebied me een’ andren echt! en gy bemint iny, wreede !nbsp;Gy wilt dat Arthemon eene andere gade kiez’!

Hy leeft alléén voor u, en fterft door uw verlies, azéide.

Zo ’k zonder blozen u myn neiging mag ontdekken.

Die liefde zelf dringt me aan dat ik u laat’ vertrekken. Ik, nu het ftaatsbelang uw’ afftand my gebied.

Ik zal rampzalig zyn, doch ik beklaag my niet.

THELESTOR.

Doorluchte vorstentelg, ó voorwerp myner achting!

’k Eer uw grootmoedig hart, gcwyd aan pligtbetrachting, Vol eerbied voor de goón, ftandvastig in den druk.nbsp;Daar ’t zich verheven toont verr’ boven ’t ongeluknbsp;Waarmeê de hemelwraak ons allen dreigt te treffen.nbsp;Laat, op decz’ dag van wee, uw moed zich noch verheffen.nbsp;Men waant dat, om dit ryk te hoeden voor gevaar.nbsp;Vorst Minos zuiver bloed moet llroomen op ’t altaar;

Gy word bedreigd.... Ik bloos nu ik u’t moet ontdekken En, verr’ dat ik u doeme om ’t volk ten prooij’ te ftrekken,nbsp;Zal ik ’t hém duur doen Haan die u te deeren tracht,nbsp;Ja, myn ontzenuwde arm herneemt voor u zyn kracht.

AZÉIDE.

Hoe I eischt men dat ik ’t volk myn bloed ten offer biede!...

AR.

-ocr page 61-

59

ARTHEMON,f« woede.

Goön! haakt men naar ’tverderfderfchuldloozeAzeide! Wóar zyn die beulen, wak’ die monsters zd verwoed.nbsp;Gedrochten, heet van dorst naar’t zuiverst vorstenbloed?nbsp;Noch ’t heilig priesterdom, noch ’t hoofd der offeraren,nbsp;Myn blakend gramfehapsvuur zal geen van allen fparen!nbsp;Ik, die op ’t hoog altaar hun bloed ten zoen begeer,nbsp;Ben zoon van Jupiter, en blikfem ze allen* neêr!

AZÉIDE.

Bezadig deze drift. Ach! zo ik dien te fneven,

Laat inyne dood dit volk z}'n heil en bloei hergeven!

A R T H E M o N..

Gy zult niet fterven: ik bied u bcfcherming aan.

Niet gy, ik ben ’t alléén, die hipr ter dood moet gaan;' Ik heb alléén de ftraf, die ’thnisdryf voegt, te wachten.nbsp;AZÉIDE, met afgt'yzing.

WiePgy!....

A R,T H E M o N.

Des konings woord doet my als offer flagten. AZÉIDE, zich in de armen van Cefize werpende.nbsp;Geduchte goón ! ik flerf!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

T n P, L E s T o R.

Prins! aan wat angstgevoel

Stelt gy, die ’t all’ haar meld-, haar teder hart ten doel!

ARTHEMON.

Kon ik haar nóch den flag, die my genaakt, vcrzwygen', dit geliefde pand ddn euvelmoed ziet ftygennbsp;Keus razende gemeens, welks laffe dweeperynbsp;Haar ’t offer zou doen zyif der wreedfte razerny?

R- Uw

-ocr page 62-

6o

I D O M E N Ê U S,

IJw vrind zou dan haar bloed doen (Iroomen voor het zyna!

THELESTOR.

Ach! dat der góden wraak niets eischte dan het myne! AZÉiDE, tfft zichzelve komende, in verwarringnbsp;van geeit.

Waar ben ik?.... Strekt dat feit alreè natuur tot hoon?.... Een vader, zie zich baad in ’t bloed vanzynenzoon!....nbsp;Cefize! viel ilie prins, wiens deugden achting baren,nbsp;Alreê door’t flagtmes neer van gruwzame olferaren?....nbsp;’k Voel dat rayn zwakke geest voor zyne ontroering zwicht;

De fchaduM'en des doods verduistren myn gezigt......

6 Dood! dat ik met hem in uwe groeve dale!

CEFIZE.

Dat weêr de blyde hoop uw lydend hart bellrale; Nóch leeft des vorsten zoon, wiens byzyn u bekoort.

ARTHEMON.

Myne Azéide!

A Z ÉI DE.

Hoe! gy toeft noch in dit oord!

Vlugt, prins! ontwyk met fpoed dees doodelyke flranden, Ontwyk een’ vaders toorne, in dolle tvoede aan ’t branden!

ARTHEMON.

Hy mint me, cn hy beklaagt me....

AZÉIDE.

En moord u te gelyk!

Is dit, gerechte goón! zya tederst liefdeblyk!

, nbsp;nbsp;nbsp;ARTHEMON.

Neen, zyn grootmoedig hart begeert niet dat ik fneve; Hy ejscht myn echtverbond, opdat ik veilig leve:

Hy

-ocr page 63-

TKEUKSPEL. 6i

Hy wil, door myne vlugt, my ’t onheil doen ontgaan, En zyn geftrengheid zelfs duid my zyn goedheid aan.

A Z ÉID E, Aare [mart bedwingende.

Wél! dat uw echtverbond met Atreus telg gefchiede; Noch ééns, vertrek, vergeet de treurende Azéide!

THELESTOR.

Kom, prins! gy laat den vorst tenprooijeaanzynejinart.

ARTHEMON, tegen Azéide.

Ik raadpleeg flechts de deugd, de góden en myn hart. vertrekt met Thelestor.

Z B F E N D E T 0 0 N E E L,

AZÉIDE, CEFIZE.

AZÉIDE.

Jtlelaas! op deze taal voel ik myne angsten groeijen: Hy, die my wederftreeft, hy laat myn tranen vloeijen!nbsp;Hy zal vergaan, Cefize! een woeste liefde zalnbsp;Hem zich verblinden doen, ja fnellen doen ten val.

Ik ken prins Arthemon: oprecht en fier te gader, Stemt hy voorzeker nooit in ’t oogmerk van zyn’ vader.nbsp;Zie daar nu al ’t geluk van ’s konings weêrkomst! Ach!nbsp;Zó wyd men aan de vreugd deez’ langgewenschten dag inbsp;Ter naauwernood ziet Krete Idomenéus landen.

Of ’t algemeene feest, de plegtige offerhanden,

Zyn onverhoeds geftoord door naren jammertoon,

^’1, góden! ’svaders mond vcrwyst zyn’ eigen zoon!

offer wil hy ’t eerst uw gunst ter eere geven;

Hy Wyd u ’t misdryf toe,om ’t redden van zyn leven!

Door

-ocr page 64-

62

I D o M E N Ê U S,

Door’t bloed, hem minder waard’ dan’t bloed der oorlogs-Wil hy zyn’ eerlauwricr zó vuig bezoedeld zien! Cliên,

CEFIZE.

Erken het vry, prinfes! die eerbiedwaarde koning Verdient noch uw vcrwyt noch uwe finaadbetooning:nbsp;Zyn vaderlyk gemoed blyft aan natuur verpand,

En gy vereert dicii held als vorst en bloedverwant.

De wanhoop fleept u weg, daar gy, ten prooije aan fmarte, Gehoor geeft aan de vrees van uw verbysterd harte.

AZÉIOE.

Wat toch of ’t gruAVzaam doel dier bloedgclofte zy?

De prins, toen hy die meldde, ontdekte ’t niet aan my; Nochtans, gelyk hy zegt, bedreigt het lot zyn leven....

. Na eenig gepeins.

Hoe redde ik hem?.... ó Goón! gy hebtmy’tingegeven! Ja! door dit ftout ontwerp, niet langer uitgefteld,

Verlos ik ’t zuchtend Krete en myn’ beminden held.

CEFIZE.

Word gy éénsflags door drift, door blydfchap opgetogen ? Welk een ontwerp....?

A ZÉ IDE.

Myn ziel ontdekt zich aan uwe oogen. Cefize! ö myn vrindin! by ’t aanzien van den dood.nbsp;Vergeet ik myne kunne en ben het lot te groot.

Is waarlyk Azéide uit Minos bloed gerezen,

De glori van dat bloed zy dan aan de aard’ bewezen: Jk bied het priesterdom my ftraks ter offerhand’.

En dryf my, voor ’t altaar, het ftaal in ’t ingewand.

C E'

-ocr page 65-

TREURiSPEL.

CEFIZE.

Goón!.... Daar ge onfchuldig zytgt; vergaat gy dus vry willig J azéide.

Ach! thans is in myn oog het leven onverfchillig:

’k Zou leven zonder hem dien ik betreuren moet.

Dien deerniswaarden prins....

CEFIZE.

Gy plengt- een’ tranenvloed! Zie van uw oogmerk af, keer weder tot de reden.

Die wanhoop, zó verblind, wierd zeker niet geleden, Wyl zy een fchending waar’ van ’s tempels heiligheid ,nbsp;En grievend hoonerj zou der góden majesteit.

AZÉIDE.

Men eisclit myn bloed; ikzelf moet dat ten offer brengen.

, nbsp;nbsp;nbsp;CEFIZE.

Alleen uit wanbegrip wil ’t volk dat bloed zien plengen, ^En de edele Arthemon zou toch niet min’ vergaan»

AZÉIDE.

Laat hier uwe ydele zorg my langer niet weêrfiaan,

6 Wreede! laat veeleer my al myn’ moed vergadren. Myn hart verwint....Menkomt:ikziedenkoningnadreii.

agtstetoqneel.

IDOMENÉUS, AZÉIDE, THELESÏOR, CEFIZE. ID OME NÉ US, É-y het inkomen, tegen Thelestor.

D nbsp;nbsp;nbsp;(zwicht,

Hy Weigert my gehoor, hy vlied voor myn gezigt!

^ ontmenschtc! hy braveert de fmart waardoor ik

Uit

-ocr page 66-

64

Uit liefde jegens my durft hy my wederllreven Be prinfes gewaar wordende^

Hoe! Azéide !.....

AZÉIDE.

6 Vorst! hy zal dan moeten fneven? Want gy bedoelt een’ zoon, een’ u getrouwen held,.nbsp;Wiens bloed....

iDOMENÉus, verwonderd.

Kan ’tzyn, prinfes!..,.

AZÉIDE.

Hy heeft my ’t all’ gemeld.

IDOMENÉUS.

Hy heeft u ’t all’ gemeld!

azéide.

Myn ziel, op ’t zeerst bewogen, Jk zeg het ongeveinsd, moet yzen voor uwe oogen;nbsp;Myn zinnen, die ge ontroerd van feilen affchrik ziet.nbsp;Bevatten de overmaat van zulk een woede niet.

Goón! dit is dan die heid, die zyne glorivanen In Azië overbragt, die fchrik der Frygianen!

Hy komt, tot meerder glans van zyne zegepraal.

Het zuiver bloed zyns zoons vergieten door zyn ftaal Zal ooit een volgende eeuw, indienzy’thoort,geloovennbsp;Dat Kretes ryksmonarch zyn’ roem dus kon verdooven ?nbsp;Dat Minos zoon, 'op ’t felst door razerny geprest,nbsp;Niet in barbaarschheid week voor Atreus en Thiëst’?nbsp;IDOMENÉUS, «iVA naar Thekstor keerende.

Ach! ’t is te veel! geen ftraf kan deze ooit evenarenl

THE-

I

J

I

(

’]

I

B

t

II

IV

-ocr page 67-

TREURSPEL,

. nbsp;nbsp;nbsp;THELESTOR.

I^oe, edele Azéidc! uw’ vorst méér recht weêrvaren; Eerbiedig zyn verdriet: zyn hart had nimmer fchuldnbsp;Aan d’onbezonnen eed die hem van rouw vervult.

AZÉIDE.

Welnu! ’k geloof bet dan; in alle omilandigheden Moet de aehtbre waarheid, in uw’ mond, ons overreden.nbsp;Tegen den honing.

65

d.

1,

Vergeef, doorluchte vorst! de kreet der wanhoop my. Ja, ik beklaag uw fmart, hoe gruwzaam die me ookzy.nbsp;Nochtans, die echt, tot leed van uwen zoon befloten.nbsp;Moet tevens met zyn’ druk myn’ eigeil druk vergfooten;nbsp;En, (duld dat ik dit uur dees liefde vry verklaar’,)nbsp;Gy fcheid twee harten, die gevormd zyn voor elkaêr.nbsp;’k Moet zuchten, zelfs als hy beveiligd word voor ’t fneven.nbsp;En ’t ftaal, dat hem doorgrieft, verkort meteen myn leven.

IDOMENÉUS.

Beminlyke Azéide! ik tuig de godep aan Hoe gaarne ik van dien echt ons allen zoude ontflaan :nbsp;Ik doe uw deugden recht. Mogt ge u aan ons verbinden!....nbsp;Maar ’k moet, in ’t hoogst gevaar,myn’zoon doen uitkomstnbsp;, azéide.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vinden.

Dit weet ik: ’t is genoeg, ’fc Ontwyk thans uw gezigt. Gy hebt uw pligten, vorst! en ik volbreng myn’ pligt.

N E G E N B E T O O N E E L.

IDOMENÉUS, THELESTOR.

GIDOMENÉüS.

y ziet het, waarde vrind ! men durft my Hout braveren;

E nbsp;nbsp;nbsp;, Men

-ocr page 68-

66

IDOMENÉUS.

Men waant myn hoog gezag niet meer te moeten eeren j Men denkt dat ik, natuur en menschlykheid tot hoon.nbsp;Zou leven op het Jyk van myn’ vermoorden zoon!nbsp;Ach! die rampzaalge zoon durft my verwoed beftryden.nbsp;Ontrukt zich aan myn’ arm, ontvlugt me in ’t hevigst lyden!nbsp;’k Vertoon alleen, nu elk my zynen haat ontdekt,nbsp;Defchaduweeens monarchs, die’toog tot fchrik verllrekt,

tiende t o o n e e l.

IDOMENÉUS, THELESTOR, IDAS,

_ nbsp;nbsp;nbsp;IDAS.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0'en,

jyien heeft ons, 6 myn vorst! een wreede maar’ doen hoo-IDOMENÉuS, tegen Thelestor.

¦ Noch meerder ongeluk!....

Tegen Idas.

Wat maar’ kwam u ter ooren?

IDAS.

Euribates C*5 gt; dit uur uit Argos hier geland,

Bericht ons dat Egjst’ _den troon heeft overmand; Vorst Agamemnon ftierf door d’arni van dien verrader,nbsp;En Klitemnestraas hand verfterkte d’euveldader;

Hen paarde een vuige drift,in ’t eerloos'haft gekweektj Elektra is geboeid.

idomenéus., met een'' ultro'ep,'

6 Goón, die Troje wreekt!

Hoe ftraft ge'ons voorden roein, behaald in’t oorelogen!.., Zie daar dan heil en eer en grootheid en vermogen!....

6 Aga-

O Hy was een oude hofdieaaar van Agamemnon.

-ocr page 69-

TREURSPEL. t7

Agatnemnons kroost! 6 gruwzarte'editgenoót’!....quot;

Al onze zegepraal is ’t misdryf en de dood ! ¦

Tegen Uas.

Ontkwam noch de erfgenaam van ’s konings héhrfchappyë gt; Orestes, jong en tcêr, aan ’s beulen raüérnyë?

IDAS.

Hy wierd beveiligd, vorst! een afgelegen Ikaftd 'Bevryd dien eedlen prins voor zyner moordren hand.

idomenéus.

Mogt hy, in later tyd, zyn’ vader wraak!verfchaffen, Den vuigllen dwingeland en fnoodfte moeder firafferi 1 ’nbsp;Tegen Thelestor.

’t Schynt dan dat alles faam’ zich tegen rtiy verzet.

En’s hemels gramfchap doelt dat zy myn hoofd verplett’! Naauw’ zou ons Argos wal voor’tftormgevaar behoeden.nbsp;Of Argos ziet den ftorm op zyne muren* -woeden!

6 Noodlot! zulk een’ ramp berokkent gy alléén. THELESTOR.

Der priestren opperhoofd treed naar dees hofzaal heért.

elfde t o o n e e l.

0E VORIGE N, D E OPP ERP RIESTER.

DE OPPERPRIESTER. nbsp;nbsp;nbsp;C^eil,

Ak kom, in naam des gods wiens donder de aard’doet be-D ’s hemels grimmigheid, ó vorst! te kennen geven:

iga-

Oiitnp’ is hoogst gebelgd dat gy,tot dezen Hond, Den piigf jjjgj Yoldaaii waartoe ge uzelv’ verbond.nbsp;Waar toeft het olfernoch dat ge aan Neptuin moet Aagten ?

E 2 nbsp;nbsp;nbsp;Zou

-ocr page 70-

68

IDOMENÊUS,

Zou dan niet meer uw ziel hare eedemheilig achten? Geld de almagt onzer goón min’ dan uw vorstenftand ?nbsp;En is het zwaard der wet, verllompt in uwe hand,nbsp;^Een ydel praalfieraad, voor ’tmisdryfniettefchroomeri?nbsp;Hoe! durft gy door dat zwaard geen fchuldig bloed doennbsp;ftroomen ?

Alreê zucht Kretes volk door ’s hemels geesfelroe’: 5eef vry: een wrekende arm brengt ons zyn Hagen toe:nbsp;De dood heerscht in dit oord, en zyne fchichten fnellennbsp;,Geduchter in. het rond’ naarmate ze yllings vellen;

De fchriklyke Acheron, die moordend gif verfpreid, Ontfteekt het pestvuur reeds, dat hy alom verbreid;nbsp;E)e gaê beweent zyn gaê, de zuster haren broeder,nbsp;•En ’t kind llerft door de melk van zyne ontzielde moeder;nbsp;De liefde wykt voor d’angst, die lluipt in ieders borst.nbsp;En, ach! dit volk vergaat als offer van zyn’ vorst.

ID o M E N É u s.

ê Goón 1 dit oogenblik moet ik uw’ wil betrachten, Uw vreeslyk ftreng bevel voor ’t plegtig offerflagten:nbsp;Ik zal u dan voldoen, en myn wanhopig hart.

Te lang door ’t leed gebukt, verheft zich boven fmart. THELESTOR.

Zou’tmooglyk zyn, myn vorst... ?

IDOMenéus, op een' geftrengen toon.

Ik zie me, ó gryzaart! hoonen Door uw verwondering: blyf, zwygend, eerbied toonen.

de opperpriester.

Welk is het offer dan, den góden toebereid ?

IDO^

-ocr page 71-

Cg

treurspel.

IDOMENEUS.

Gy zult het, binnen ’t uur, naar ’t outer zien geleid.

DE opperpriester.

6 Koning! noem het my; zou ’t Azéide wezen?

idomenÉus, met eene kreet van affchrik.

Goón! Azéide!...

de opperpriester.

Ik merk dat u die naam doet vreezcn,

Dat gy hem zwygen wilt, en echter my dien meld.

IDOMENÉUS.

Barbaar! ik yz’ van fchrik, en voel myn’ geest ontfleld. Wacht u dat ge in het minst die vorstentelg beleedig’!nbsp;DE OPPERPRIESTER.

Al ’t volk wil dat haar dood het godendom bevredig’: Men waant dat zy, geteeld uit Minos zuiver bloed.nbsp;Aan Krete, op dezen dag, ’t geluk hergeven moet.

IDOMENÉUS.

Steeds waant het bygeloof, door dolheid aangedreven, Wanneer ’t de góden hoont, den góden eer’ te geven.

DE opperpriester.

Bedrieg uzclven niet, en vrees het godendom.

Schoon noch uw zetel haat, licht hort h}'yllings óm: Uif de asch van Ilium zien we euveldaên geboren,

Eh zyn verwinnaars zélf gaan meest daardoor verloren. Reed.s viel de hooge trots van Argos opperheer.

En langs zyn zegekar hangt fomber rouwfloers neer 5 ¦yVas hy der vorsten vorst, een eernaam, zó verheven.nbsp;Kon ’s oveiTpelers vuist in ’t moorden niet weêrftreven:nbsp;Dit voorbeeld is geducht: vorst! neem het wél in acht.

E 3 Vrees

-ocr page 72-

7Ö I. D O M E N È U S,

¦\^rees dat een lydend volk tot wanhoop word’ gebragt. En doe niet langer Krete een blyder lot verbeiden.

Ik wacht uw offer af, en ga ’t altaar bereiden.

TJTAALFDE T O 0 N E E L.

IDOMENÉUS, THELESTOR, IDAS. IDOMENÉUS.

J a, wreede! ik fchenkhet u!... En gy, ontmenschte goónJ Baadt u in ’t rookend bloed dat u word aangeboón!...nbsp;Ik, zou ik ’t ontrouw volk uit angst voldoening geven?nbsp;Ik, zou ik voor het lot van Argos koning beven?

Gy, Againemncns fchini! ontvonk ine in razerny.

En dat zyn eedle trots myn ziel een fpoorflag zy! THELESTOR.

Schoon ik noch méér,ó vorst! uw’toorn'zou op doen ftygen, Myn yver voor uw’ dienst verbied iny Uil te zwygen.nbsp;Hoe! levert ge uwen zoon in zyner beulen hand!

Hebt ge aan het priesterdom uw woord daartoe verpand! IDOMENÉUS.

Neen, neen! hy is het niet dien ik ten prooij’wil geven: ’k Zal altyd vader zyn, myn dierbre zoon zal leven.

Dat de erfprins in der yl dit gruwzaam oord ontfnell’. En ik zeg in dit uur voor eeuwig hem vaar wel.

THELESTOR.

Ach! gy begeert toch niet dat hy zyn levensdagen Ga aan ’t moorddadig Haal van Argos dwingland wagen?

IDOMENÉUS.

Kan ik ’t begeeren, vrind? Zyn hoofd wierdblootgeflcld;quot;

Min’

-ocr page 73-

TREURSPEL.

Mill’ doodlyk waar’ voor hem der golven woest geweld. Tegen Idas.

Is noch de kiel, die hem zou voeren uit dees ftreken. Dit oogenblik gereed om van de kust te Heken?

IDAS.

Ja, vorst!

IDOMENÉus.

Thelestor! en gy, Idas! zult dit ftrand Verlaten nevens hem, en hoeden ’t waardig pand.nbsp;Vertrekt naar Ithaka, op ’t goed gelei’ der winden.nbsp;Om, aan Ulisfes hof, Telémachus te vinden:

De vrindfchap hecht op ’t naauwst de vadren aan elkaêr; Dat ook de zelfde band de zonen famenpaar’ lnbsp;Ulisfes zy den prins een vader; eene moedernbsp;Zy hem Penelopé, Telémachus een broeder!

’k Zie, na dees laatfte hoop, van andre wenfehen af: Gerust omtrent myn’ zoon, daal ik vernoegd in ’t graf.

Einde des tweeden bedryfs.

DER-

-ocr page 74-

72 ï D o M E N È U s ;

DERDEBEDRYF.

liet tooneel is gelyk in het eerste bedryf; men ziet, in de verte, het vaartuig dat yoor\

Arthemon is toegereed.

EERSTE TOONEEL.

arthemon, thelestor, IDAS, gevolgd van cenige soldaten,

— J. nbsp;nbsp;nbsp;THELESTOR.

V olg onze fchreden, prins! laat Idas hier te gadeir Met my den wil voldoen van uw’ doorluchten vader.

ARTHEMON.

Waar voert gy my, na ’t feit waarvan het all’ gewaagt, Nu Agamemnon flierf, Elektra ketens draagt ?

Ik kan my thans niet meer naar Argos ftrand begeven. IDAS.

Wy gaan naar Jthaka, waar gy zult veilig leven, Waar vrindfehap u in ’t leed vertroosting fchenken zal,nbsp;ARTHEMON.

En blyft myn vader dan ten prooije aan ’t ongeval? Zou ik, onwaarde zoon, misdadig minnaar tevens,nbsp;Hen, dieikacht, ontvJien in ’r grootst gevaar huns levens ?nbsp;Zou ik op vreemden grond begeerig zyn naar rust,nbsp;Terwy! de noodllorm loeit op dees bedreigde kust?nbsp;Hoe! dien ik niet, uit fchaainte, ülisfes oogtevreezen ?

Zal

-ocr page 75-

n.

il.

s?

7i

^31 die beroemde held my gunstig kunnen wezen? »gt;Ga,” zeide hy gewis, „keer daadlyk naar uw land:nbsp;„Bied, nu ’t een’ vader geld, zyn haatren wederftand;nbsp;„Breng die tirannen om, die priesters , die hem hoonen,

,, Die zich,verhit opbloed,hunn’konings meesters toonen!” Ziet daar tot welk een’ pligt Idomenéus vrindnbsp;£n dappre medgezel voorzeker my verbind.

En met wat oog zou my, aan de Ithakafche Branden, Zyn zoon Telémachus, die eedle prins, zien landen?nbsp;Licht vroeg hy, daar we elkaêr verwonderd zouden zien:nbsp;,, Gy, die een’ vader hebt, kunt gy zyn’arm ontviiên ?”nbsp;ö Al te wreed verwyt, dat my door ’t hart zou booten,nbsp;Dat ik my waardig keur, dat ik myzelv’doehooren!...,nbsp;Neen! ik, van fchaamte rood, ftel nimmer laf myn’hoon,nbsp;In ’t roemryk Griekenland, aan hof by hof ten toon,nbsp;thelestor.

Als gy gehoorzaam zyt, verliest gy niets in achting. Voorzigtigheid verëischt, zowel als pligtbetrachting,nbsp;Dat gy tot lyfsbehoud u alles onderwind’.

En troost fchenke aan een hart dat u altyd bemint. Ach, prins! laat u in ’t eind’ door zyn begeerte leiden.

IDAS.

De tyd verloopt, myn prins ! gy ziet dees kiel verbeiden, Om.ons, langs ’t vlak der zee, te voeren uit dit oord.nbsp;Naar zegenryker ftrand, waar niets de kalmte Boort,

A R T H E M o N.

Hoe! kalmte voor myn ziel! daar Azéides leven,

Een’ vaders lot,..! Hy komt: zyn aanblik doet my beven.

-ocr page 76-

74 I D O M E N É U S,

T IV R E D E T O O N E E L.

DE VORIGEN, IDOMENÉüS.

ID O M E N É u s, in V verfchiet des tooneels.

Ik zie hem !... ó Myn zoon! eer gy dees kust verlaat, Ontfang myn’ affcheidsgroet, dien gy te lang ontgaat.nbsp;Bcfpoedig uw vertrek; doe iny geen weêrzin blykcn.nbsp;ARTHEMON.

Helaas! ik voor altoos myn vaderland ontwyken!

]k, dien ge in eeuwigheid verbant uit uw gezigt,

Zou, zonder fchrik, natuur opöffren aan den pligt! IDOMENÉÜS.

ÜW eeuwig afzyn , prins ! is geenszins myn begeeren ;

’s Lands rampfpoedzal weldra in nieuw geluk verkeeten; Dan fchenke uw wederkomst u dat geluk ten loon.

En doe met grooter glans u klimmen op den troon. Als erfgenaam niyns rangs en van myn glori mede.

A R T H E M o N.

Gy maakt myn ziel, ó vorst! verwonderd door die rede: Gy, afftaan van een’ troon, waarop uw heldenmoednbsp;Aan de eclllc vorsten zelfs u evenaren doet!

IDOMENÉÜS.

Al fta ik dien niet af, fortuin, te fnel vervlogen, Berooft me eerlang misfchien van grootheid en vermogen'nbsp;Een fcepter is zeer broos.

ARTHEMON.

Ik ducht den fcepter dan. Indien uw dappre hand-dien niet behouden kan.

Noch-

-ocr page 77-

7r.

Nochtans, offchoon het ook uw zorgen mogtgelukken, Rampzalig vader! my aan ’s hemels toorn’te ontrukken»nbsp;Door welk een offerbloed, geplengd op ’t hoog altaar,nbsp;Zoud gy der góden arm ontwaapnen in ’t gevaar?

Hy drukt uw achtbaar hoofd door meerder yslykheden; De dood, die woedend moord, zweeft over Kretes lieden:nbsp;Hy, die wellicht u treft door’t gruu zaam pestvenyn.nbsp;Kan Azéidcs hart daaraan ten prooij’ doen zyn.

Hoe moet ik voor het lot, voor ’t dierbaar leven vreezen Van panden die altoos my heilig zullen wezen!

Gedoog dan dat myn bloed, tot uw behoudenis.

Al ’t fmetvuur blusfehen moog’ dat u gevaarlyk is!

inOMENÉUS.

Ik, die het blusfehen zal, ik fluit Neptuin in’twoeden:

’t Is myn geheim.... Dees dag zal al het leed vergoeden, Uw welzyn doen ontllaan en ’t welz}'!! van den flaat.nbsp;Vertrek, en fpaar me aldus eene yslyke euveldaad.

ARTHEMON, hevige ontroering.

Natuur! 6 liefde! ö pligt!.... 6 Noodlot, nooit verheden!... Een vader, dien ik eer, word nóch door my bedreden?,..nbsp;Ach , vorst! bezef het wé!: verblind door zelfbelang,nbsp;Bedreigt men Azéide, en zweert haar’ ondergang;

En ik zou haar ontvUên! het zou my niet gelukken Aan d’oever des verderfs dat offer flout te ontrukken!

I D o M E N É U s.

Zy zal niet derven, neen: ’k draag voor haar leven zorgl De vreesfelyke Styx zy mynen eed ten borg !

Myn dierbare Arthemon! gy zult, ten troon verheven. Door Azéides hand uw’ feepter glans 'zien geven:

’k Ben

-ocr page 78-

76

I D O M E N Ê U S,

’k Ben jegens Argos vorst ontflagen van rayn woord: Dus brengt de tyd voor u een fchooner toekomst voort.

arthemon, zic/i aan zyne voeten werpende. Geliefde vader! ach! gy fchenkt my ’t leven weder!nbsp;Ik ftort, verrukt van ziel, aan uwe kniën neder;nbsp;Maar myn te zwakke Hem zwicht voorde taal van’t hart....nbsp;Eene onverwachte vreugd maakt gantsch myn’geest ver-Zich oprichtende.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;([ward...

Vergun dat ik, 6 vorst! door heldenvuur aan’tbranden, Myn Jeugd niet laf begrave op afgelegen ftranden;nbsp;Vergun dat ik vertrekk’, dat ik uw’ naam vereer’.

En wraak biede aan de fchim van Argos opperheer: Zó boete, door zyn’ val, de afllamling van Thiëstesnbsp;Elektraas flaverny en ’t onheil van Órestes!

Uw hooge bondgenoot verwacht,aan ’t helfche flrand. Met recht dat loflyk werk van uw geduchte hand;nbsp;Gyzelf kunt heden niet dien eedlen pligt betrachten:nbsp;Idomenéus zoon moet dan het oftër Aagten.

IDOMENÉüS.

Uw moed bekoort myn hart; doch ik kan nooit, myn zoon! U wagen in een oord waar ’t misdryf zit ten troon :nbsp;Egistes kent geen recht dan ’t onrecht der tirannen ;

De ontmenschte Klitemnestre is met hem faamgefpannen: Ducht hunne razerny.... Ga, zoek, op mynen raad.nbsp;Aan ’t Ithakafche ftrand by vrinden toeverlaat.

Omarm my, prins!....

Ter zyde.

6 Goun!

Tegen Thelestor en Idas.

Aanvaardt uit myne handen, ó Die-

-ocr page 79-

77

treurspel.

S Dienaars, my getrouw! dit waardigfte aller panden. arthemon.

Helaas! ’t is dan gedaan! en, op deez’ naren Hond, ®ant ge, ö myn vader! my van d’ouderlyken grond!nbsp;IDOMENÉUS.

’t Grieft fterker my dan u; maar’t lot, u toebefchoren.... Ontfang'thans myn vaarwel....

Hy omhelst hem.

ARTHEMON, in droefheid gedompeld, zich aan zyn' vaders armen ontrukkende.

ik kan u niets doen hooren,... lly treed naar den oever , door Thekstor en laasnbsp;vergezeld.

DERDE T O O N E E L. de vorigen, een bevelhebber.

_ DE BEVELHEBBER, huastlg naderende,

’t Is all’ verloren, vorst! indien gy niet met fpoed Het onverduldig volk zyn weeklagt fmooren doet :nbsp;Men noemt u de oorzaak van al ’t leed der onderzaten;nbsp;Men waant dat u de gunst der huisgoón heeft verlaten jnbsp;Men wil dat zuiver bloed hun woede ontwaapnen zal j-De fchrik, gclyk de dood, heerscht in Gortinaas waLnbsp;Ja, Azéide zélf, die ons noch méér doet beven.

Heeft zich het priesterdom als offer aangegeven,

ze ons, door hare dood, wil redden uit gevaar; En’t komt ras aan dit ftrand haar Aagten op ’t altaar.

IDO..

-ocr page 80-

78

j D O M E N É U S,

IDOMENÉUS.

Het fidder’!

arthemon, te rug gekeerd op den vóórgrond des tooneeh.

’t Stollend bloed jaagt doodkil door myn leden! 6 Hemel! Azéide!... ó Top van yslykheden!

Haar moorden.!.... en ik leef!

THELESTOR.

Wat gruwzame euveldaad !

10 OME NÉ U.S.

Myn zoon! ik blyf altoos haar Iteun en toeverlaat. Vertrek....

A R T H E .M o N.

Wie ? ik!....

In hevige vervoering. ó Gy, die waart aan ’s afgronds liranden,nbsp;óWraakgodesfen! komt, neemt gloênder toorts in handen!nbsp;Zet myn gemoed in vlam! Hecht door myn razernynbsp;De altaren van die goón, die wreeder zyn dan gy!nbsp;IDOMENÉUS.

Uwkreet verfchrikt myn ziel!...

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Tegen Thelestor en Idas.

nbsp;nbsp;nbsp;Doet, bid ik u, myn vrinden!

Dit hart, natuur ten prooije, uw deernis ondervinden! ¦Ontrukt aan mynen arm een’ hoogstrampzaalgen zoon.nbsp;Voert hem aan boord der kiel, volgt daadlyk myn geboón.nbsp;Arthemon, de hand aan zyn zwaard flaande. '

quot; Dat niemantmy genake,of’tzwaard,ter fcheede onttogen. Zal hier myn eigen bloed doen ftroomen voor uwe oogon!

Bar-

-ocr page 81-

79

TREURSPEL.

Barbaren! laat my gaan.... In dit afgryslyk nur Verweer ik ’t heilig recht van liefde en van natuur.

Hy vertrekt met den bevelhebUér.

VIERDE T O O N E E L.

IDOMENÉUS, THELESTOR, IDAS, SOLDATEN, IDOMENÉUS.

JLdendig prins! gy fneeft; de onzigtbre hand der góden Sleept u ten grave heen, en richt, om my te dooden,nbsp;Op myne borst den fchicht dien gy te keer wilt gaan:nbsp;Dus word, fpyt onze zorg, de godfpraak dan voldaan'!nbsp;De fterfling, al te blind, heeft lyfsgevaar te duchten,'nbsp;En loopt het in ’t gemoet,zelfs als hy ’t waant te ontvlugten.nbsp;6 Stamheer myns geflachts, die wyslyk hebt gericht,

’s Lands wetten hebt gevormd en Kretes ryk geilicht! ó Minos! fpaar een bloed door ’t welk dees ftaat moet b'Ioei-Dat altyd onbefmet blyft in onze adren vioeijeh! (jen,nbsp;Myn zoon vereert het noch door edelheid van aart;nbsp;Dan, zo des hemels wil zich-tégen ons verklaart’, 'nbsp;¦En vordert dat dit bloed voor’t vaderland zal ftroomen.nbsp;Dat dan myn dood alléén zyn woede moog’ betoomen!

THELESTOR,

Twee panden, die gy mint, liaan aan gevaren bloot. En, vorst! kan ’t mooglyk zyn ? wy laten hen in nood!

IDOMENÉUS.

Gaan wy hen byiiand biên...Goön! daar ik voort wil treden, Wat yzing,fnel ontdaan, boeit aan dit lirand myn fchreden?nbsp;Maakt myn verbysterd brein myn vrees niet ongegrond,

’k Zal

-ocr page 82-

I- D o M E N É U S ;

’k Zal in Gortinaas wal nooit keeren na deez’ ftondt thelestor.

Doe, hemelmagt! uw gunst een’ troostlooz’ vader blyken! IDOMENÉUS.

Ach! dat vooral myn zoon haar gramfchap moge ontwyken!

lOAS.

Word door uw’ hoogen roem tot nieuwen moed gefpoord.

IDOMENÉUS.

’k Beklaag te zeer myn’ roem, myn weerkomst in dit oord. ó! Had ik Kretes grond in eeuwigheid begeven,

By droeven Filokteet’ op Lemnos mogen leven!

Dat in zyn duistre grot, met reden hooggefchat, Alcides eedle vrind myn graf gedolven had!

IDAS.

Duld dat een oud foldaat,wiens trouwnooit zal bezwyken, ó Vorst! u nóch zyn’ moed en yver moog’ doen blyken.nbsp;Dat hy ’t vermetel volk in ’t woeden keeren moog’.nbsp;En, dienende uwen zoon, hem weêrbreng’voor uw oog.

IDOMENÉUS,

6 Ja!.... Maar ik zal zélfden moedwil gaan bedwingen.,.. Welk doodsch geluid!..., Wat fchaar’ komt ons aannbsp;’t llrand omringen?

FT F'

-ocr page 83-

treurspel.

V T F D E T O O N E E L.

JDOMENÉUS, AZÉIDE, THELESTOR, IDAS,

DE OPPERPRIESTER, CEFIZE, PRIESTERS, VOLK en SOLDATEN.

Len talryke floet verfckynt, onder het [pelen van eent fleurige muziek ^ ten tooneele: de opperpriester, aannbsp;V hoofd der agt;jdere priesters , opent den optogt;nbsp;Azéide, met rouwfloers bedekt, en onderfteundnbsp;door Cefize, is in hun midden, gevolgd vannbsp;. twee anderen, die een altaar dragen, waarop het offermes ligt; eene fchare vannbsp;volk, gryzdarts, vrouwen en kinderen,nbsp;befluit de marsch. De twee priestersnbsp;plaatfen het outer aan den oevernbsp;der zee.

iDOMENÉus, tegen den opperpriester.

an

¦tloe! zonder myn bevel, my onder ’t oog te treêfi Met de akelige praal dier fornbre plegtigheên!

DE OPPERPRIESTER,

F-

^at doet, ó koning! dan u de offerhand’ vertragen? Moet eerst geheel een volk in ’t Hof zyn neêrgeflagen ?nbsp;^®t leed alreê te veel door ’t uitftel van dien pligt,nbsp;Krete, eerlang te niet, vergaat voor ons gezigt;nbsp;rampen zyn in top : de vreeslyke Eumeniden,nbsp;^ier vuist de misdaên wreekt,als ze ongeftraft gefchieden,nbsp;Verheffen ’t naarst gegil, welks nagalm zich verfpreid,nbsp;Êti baren ieders geest een nieuwe angstvalligheid.

F nbsp;nbsp;nbsp;Be-

-ocr page 84-

8j

IDOMENÉUS,

Beperk ons onheil dan, betoon u niet meinëedig,

Maar dat uwe offerhande ons dezen dag bevredig’;

Ze is my door u beloofd; dit uur zie haar voibragt. Gy zyt het dien dit volk zyn’ fleun en vader acht;nbsp;Het fterft; begeert gy dan, eer gy ’t van leed ontheffe.nbsp;Dat Jupiter uw hoofd met zynen donder treffe?

Wilt ge, aan het helfcheftrand, waar Minos vonnis velt. Onwaarde afftamling zyn van dien doorluchten held?nbsp;Gy ziet het offer hier in onze hand gegeven:

Ja, Azéide zélf eischt op ’t altaar te fneven;

Ze is vaardig tot een dood die elk bewondren moet. En plengt haar bloed tot eer van barer vadren bloed.nbsp;IDOMENÉUS.

’k Heb u verboden ’t ftaal haar op de borst te zetten: Dient myn vermogen dan te buigen voor uw wetten?nbsp;Wie onzer is hier vorst? Gy, dienaars van •*t altaar!nbsp;Knielt in uw tempels neer, looft uwe góden daar.nbsp;Maakt dat men daar altoos uw plegtig ambt verëere.nbsp;En laat aan my de zorg dat ik het ryk regeere.

Ik doem een priesterdom welks dwaze hovaardy De vorsten fnuiken durft in ’t recht der heerfchappy.nbsp;’k Zal d’offerpligt voldoen, uw góden toegelieiligd,nbsp;En, zonder uwe hulp, zal Krete zyn beveiligd.

Keert naar Gortina weêr, en, daar ’t de nood gebied, Bidt voor uw’ koning vry, maar hoont uw’ koning niet.

DE OPPERPRJESTER.

6 Go6n! kan ’t mooglyk zyn dat, in den drang der fmarten, De trots eens hoogen rangs uw grimmigheid blyft tarten 1nbsp;De tolk van uw geboön word langer niet erkend j

Gy

-ocr page 85-

83

TRÈÜR SPEL.

Gy word misleid! men fpot met de algemecne elend’! Tegen'den honing.

In naam van Jupiter, verwyder ’s lands gevaren! Aanfchouw dit weenend volk, en wil zyn leven fparenlnbsp;A z ÉID E, haren fluijer opheffende.

Vergun me, ö vorst! deze eer, hoe wreed ze waarlykzy. Dat ik aan ’t vaderland myzelv’ ten offer wy’:

Gy word door my van d’eed, die u verplet, ontflagen, En myn afgryslyk lot zal minder my doen klagennbsp;Dan dat ik leven moest na ’t uiterst ongeluk.

IDOMENÉUS.

Hoe, Azéide! gy, gyzelf verzwaart myn’ druk!

D:

.1?

’t Ontbrak noch aan myn leed dat ik u moest zien fneven. Ik word alöm gehoond, tot wanhoop aangedreven!

Myn zoon____aan wat gevaar liaan zynè dagen bloot!

AZÉIDE.

6 Goden! is hy nóch in hoogen levensnood?

Hoe! zyn vertrek....?

ID OME NÉ u s.

Die wreede ontzegt my myn verlangen: Uw toelland maakt zyn’ geest van razerny bevangen;nbsp;Dw redding fpoort hem aan.... Vlieg heen, niyn Idas! keernbsp;^yn wanhoop, breng den prins hier in myne armen weêr!nbsp;Idai vertrekt.

DE OPPERPRIESTER, Azéide naderende.

Ellf

Is tyd, prinfes! verfcbyn, vol voer, aan deze ftranden, Den pligt waartoe ge uw woord groothartig dorst verpan-

AZÉIDE. nbsp;nbsp;nbsp;(den.

Het is genoeg; ik volg....

F a nbsp;nbsp;nbsp;Per

-ocr page 86-

84 IDOMENÉUS,

Ter zyde.

Geliefde minnaar!

IDOMENÉUS, haar wederhoudende.

Blyf!

Tegen den opperpriester.

Ontmenschte! vrees de ftraf voor tergend wanbedryf! Het volk is in eene hevige beweging; een dofnbsp;gemor laat zich hooren.

DE OPPERPRIESTER.

Jk vrees alleen den god wiens invloed ik moet eeren, Gy ziet dit volk vergramd, en bloed ten zoen begeeren:nbsp;Voldoe terftond zyn’ wensch en ftil zyn drift metêen.nbsp;Of tree langs ftapels do6n naar ’t heilig outer heen!

AZÉ I D E.

Neen, laat flechts myne dood zyn’ toorn’ genoegen geven. Ik ben der vorsten telg: ik zal voor Krete fneven.

Gy allen, die zulks wacht, zyt dus voldaan, en toont Dat gy de góden tergt noch uwen koning hoont.nbsp;Verrukt u de offerhand’ van myne jonge jaren,

Laat dan uw pligtgedrag myn voorbeeld evenaren;

Ik volg, op dezen dag van wreeden ramp en fmart. Slechts de infpraak van den pligt en de infpraak van mynnbsp;IDOMENÉUS.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hart.

Gy, krygsliên! priesters! volk! 6 gy,m3'ne onderzaten! Watfchouwfpel Helt gy voor aan’t oog derGriekfche Haten!nbsp;Gy krenkt myn’ hoogen rang, wiens recht gy eeren naoet!nbsp;Gy blaakt om uwe vuist te baden in het bloed!nbsp;En.hemel! welk een bloedPhet reinst dat ooit kon ftroomen:nbsp;Zou ’t bloed der onfchuldzelv’ der góden wraak betoomen?

Het

-ocr page 87-

85

n.

n'

t;

TREURSPE

Het vuui;t die llerker aan, en met geftrenger roe’ Brengt u eerlang hun arm geduchter Hagen toe.

Een blinde razerny voert u van ’t fpoor der reden. Begeert ten prooije een maagd, uitmuntend door haar ze-De telg derkoningen,haar,wiervolfchoonejeugd (den.nbsp;Noch opgeluisterd word door eedle en fiere deugd!....nbsp;Myn bloedgelofte eischt wel dat ik een offer biede;

Maar ’t voorwerp dier gelofte.... is geenszins Azéide.

DE OPPERPRIESTER.

’t Is Azéide niet?

AZÉ ID’E , i-egen den konitig.

Ach! zie myn fterven aan:

Het leven baart my fclirik____Een ander zal vergaan!

Ik volg hem.... Maar, veeleer ga ik alléén verloren, IDOMENÉUS,

Neen, neen! gy zyt het niet.

DE opperpriester.

Doe ons dan ’t offer hoorcn. IDOMENÉUS.

Gy zult het kennen, volk! wanneer ,-voor uw gezigt,

Myne eigen hand hém velt die afweek van zyn’ pligt.....

Maar niets verzoent u; niets kan u in ’t woeden keeren: Ik zie ’t.... Vermeetlen! hoe! zorgt gyaldusmy teeeren ’nbsp;Wel 1 daar gy langer niet myn’ wil en wetten acht,

Hy trekt zyn zwaard, en bied het de menigte aan. Aanvaardr,aanvaardtditftaal,denfchrik van’svyands magt;nbsp;Laat hy, dje ’t meest my vloekt, het in myn’ boezem druk-En Hellen dus een perk aan alle uwe ongelukken! (ken,nbsp;ö • Bloost niet om die daad, flaat geenszins de oogen neêr,nbsp;F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 88-

86

IDOMENÉUS,

En biedt een’ vorstenmoord liet godendom ter eer’!

Jll het volk toont zich verflagen, en verwjclert zich van den honing,

THELESTOR.

U-tv achtbaar aangezigt geeft hen aan fchrik ten prooije. 6 Koning ! minder groot waart ge op het puin van Troje.nbsp;We aanfehouwen hier in u der góden majesteit.,..

AZÉiDE, zich omkeerende. t Hemel! Artheinon!....

ZESDE T O O N E E L.

DE VORIGEN, ARTHEMON, IDAS, GEVOLG.

Jirthenion vcrfckynt, gevolgd van Idas en verfcheiden faldaten, allen met het zwaard in de hand,

ARTHEMON, Azéide bemerkende.

quot;Wat zie ik!... Gruwzaam feit! Dwingt die verwoede drom niyne eedle minnaresfe?..,.nbsp;Tegen de priesters.

Ontmenschten! beeft! ontvlugt dees heinelfchegodesfe! Myn felle razerny maak’ dat zelfs de uwe zwicht’!

Dit zwaard is, in myn hand, voor u een blikfemfchicht.

IDOMENÉUS,

Myn zoon!....

DE opperpriester.

Hoe, prinszou dan uw heiligfehendend pogen Dit voorwerp redden,éér dan’t koningklykvermogen?

AR.

-ocr page 89-

87

TREURSPEL.

ARTHEMON.

ik haar redden zal!.... Waan niet, ó priesterfcbaar’! Azéides bloed zal ftroomen op ’t altaar. (den,nbsp;¦Als de onfchuld, magteloos, word onderdrukt door fnoo-^^oest hare fchuilplaats zyn in ’t heiligdom der góden;

gy» gy brengt haar om!.... Mogt, dezen dag, veeleer ^e helpoel u en iny verzwelgen op één’ keer!

A ZÉ IDE.

Ach, prins! doe my niet meer door zulk een woede beven. Zo ik als minnaresfe eens eedlen heids mag fneven, ¦nbsp;Sen ik myn lot getroost, en zegen zelfs myn dood.

ARTHEMON.

Gy fpreekt van llerven, gy! ’k laat u daaraan niet bloot: Leef, ó geliefde gade, aan my ten deel befchoren!

AZÉIDE. nbsp;nbsp;nbsp;fren....

Wat naam hebt gy genoemd! Schoon hy ons moog’ beko-

AETHEMON.

Een dierbre vader ftemt in onzen huwlyksband. AZÉIDE.

Wat hoor ik!

IDoMenéus, zagt, tegen Arthcmon.

Gwt

Denkt ge ’er aan, in deez’ rampzaal gen ftand ?

’ nopd groeit aan, ontroert me.

ARTHEMON.

Ik durf dien nood braveren.

DE OPPERPRIESTER, tegen den prins,

;n

^’^oiiMmêr zich verheft, dentroon dreigt óm te keeren, ^ de.dood omringt met foniber fakkellicht,nbsp;dan de huwlykstoorts ons blinken in ’t gezigt?

F 4 nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 90-

S8

I D O M E N É U S.,

De ftraffe Pluto heerscht by onze plegtigheden..,.

Tegen zyn gevolg.

Leid Azéide voort, doet haar naar ’t outer treden. ARTHEMON, aan V hoofd van Idas en vannbsp;zyne foldaten.

Heldhafte vrinden! komt, en onderfleunt myn’ moed; Befproeijen wy ’c altaar met dezer moordren bloed inbsp;Zy maken eenige beweging.

DE opperpriester.

6 Gruwel!

IDOMENÉÜS.

Eert het ambt waartoe zy zyn verheven. 'kZal door een fchuldig bloed hunn’eisch voldoening geven.nbsp;De lucht verduistert: een bleek daglicht heerscht opnbsp;het tooneef alwaar, by tusjehenpozen, de blikfemnbsp;fchittert, terwyl men het dof geluid van een'nbsp;verren donder hoort.

Alles moet famenjiemmen om de yslykkeid van dit oogenblik te vergrooten.

Waar ben ik! Lucht cn zee vermengen ’t woest geweld.... DE opperpriester.

Een wrekend god daagt op, en maakt natuur ontfteld.

ARTHEMON, zyn zwaard wegwerpende.

Ik hoor dat hy my roept, ik hoor hem ’tvonnis vellen. Het vonnis van myn dood; ’k moét hem te vreden ftellen!...nbsp;In hevige ontroering,

6 Schim des vaderlands! ’k zie u, by ’t blikfemlicht, et rouw gehuld..., gy klaagt,.,, ik word door u beticht!...

IDO-

-ocr page 91-

89

TREURSPEL.

IDOMENÉUS.

^fyn waarde zoon!...

AZÉIDE.

Hoe.'zoudge...!

arthemon, zonder hen aan te hoeren.

6 Volken dezer ftranden!

Gy zoekt het offer hier.... ik ftel het in uw handen;

Ik ben ’t!

IDOMENÉUS, met eene kreet van affchrik. Geduchte goón!

AZÉIDE, in de armen van Cefize.

Hy fterft!...

THELESTOR.

• nbsp;nbsp;nbsp;Wreed ongeluk!

IDAS.

Myn prins! gy waagt uzelv’ aan ’t ysiykst gruwellluk; Nochtans, wy waapnen ons tot redding van uw leven.

DE OPPERPRIESTER.

Hoe, Arthemon! zyt gy ’t die Kretcs volk doet beven? Gy, onzer vorsten zoon! gy, Minos echte fpruit!

Is ’t dan üw bloed, ó fchrik! dat onze rampen fluit!

ARTHEMON.

® Ja! ik moet Neptuin, verzoenen, en te gader Het plegtig woord voldoen van myn’ geliefden vader.nbsp;yll het volk, de priesters en foldaten, ftaannbsp;verbaasd en verflagen.

IDOMENÉUS, hevig aangedaan.

^srraad me,ó wreedaart! vry.maar waan niet dat ik duld’... Blyf leven,... Myn ontwerp zal daadlyk zyn vervuld.

F 5 nbsp;nbsp;nbsp;Met

-ocr page 92-

50

IDOMENÊUS,

Met verheffing van ftem.

Gy allen, die my hoort, getuigen myner fmarte! Beoordeelt of, helaas! één zwakheid van myn hartenbsp;Zó wreed een ftraf verdiende als ik reeds ondervond.nbsp;En doe^ my allen recht in mynen jongden Hond.

’k Bedeedde altoos myn zorg, en durf het hier verklaren. Om dit vermaarde ryk noch méér te doen vermaren;

Ja, ’s wyzen Minos eer, die door Pazifaé En Fedra was bezwalkt, verdrekte my alreênbsp;Ten fpoorllag om met drift naar.’t gloriperk te dreven,nbsp;En die gefchonden eer mogt ik haar’ glans hergeven.

Ik heb altoos getracht, door eedle heldendaên,

Gewone koningen in rang vóórüit te gaan:

De luister van den troon doet geenen roem Behalen; De deugden van een’ vorst doen zyne rykskroon pralen.

Toen Atreus magtig kroost, op hoogen lof gedeld, De Grieken famenriep naar ’t Frygiaanfchc veld.

Moest ik den oorlogsmoed van zo veel’ vorsten fchragen, Wilde ik niet -aan hun wraak my en myn’ fcepter wagen,nbsp;Hun overwinnend heir braveren aan dcez’ wal,

En dellen Krete bloot aan Trojes ongeval;

Doch, zóik, tienjaar lang, niets dan gevaar moest vinden, Verbannen uit den fchoot van vaderland en vrinden,'nbsp;Verr’ van een’ dierbren zoon;’k had echter aan den raadnbsp;De zorgen toevertrouwd voor ’t welzyn van den daat.

In ’t einde keerde ik weer, gekroond met eerlauwrieren, Terwyl de zege vloog by onze heirbanieren;

’k Herzag, op ’t hoogst verrukt,dit langverlaten oord; De god dei zee weêrdreeft me in ’t nadren aan deez’ boord •

’k Be-

-ocr page 93-

TREURSPE

Beloof hem offerbloed; hy wil myn beê verhoeren,

En, daar ik landen mag,treed my myn zoon tevoren: Ach! hém verwees myn eed, door dwaling voortgebragt,nbsp;Waarvan myn wroegend hart niets dan de dood verwacht...

Zó grievend is myn lot, zó uiterst ongenadig.

Myn zoon is fchuldeloos, ik ben alléén misdadig:

Is hy, die leven moet en Minos troon bekteên;

Ik ben ’t, die fterven moet tot heil van ’t algemeen. Miskent my langer niet: keurt iny uwe achting waardig....nbsp;Kretenzers, die ik min!.... ziet bier uw offer vaardig!

//y ontbloot een’’ dolk, en wil zich 'ermede grieven, ARTHEMON, hem den dolk ontrukkende.nbsp;ó Goón!.... Wat wilt ge!

THELESTOR.

Ach, vorst!

IDOMENÉUS.

Neen, ga my niet te keer...,

AZÉIDE.

Verfchriklyk oogenblik!

IDOMENÉUS.

Ik val als koning neêr!

ART n E M o N.

^it was dan, ó myn vorst! hetgeen ge ons had befchoren ? Welhoe! zou, op uw graf, het daglicht my bekoren,nbsp;^at my flechts walging baart, als ge u myn oog ontrukt!.....nbsp;^ Eandgenooten! gy, die voor uw rampen bukt!

'ny,door wien go in’teind’van rampen word ontheven. ieef, cn Krete fterft.... maar Krete zal herleven.

?ich

-ocr page 94-

pa

IDOMENÉUS,

Zich tot den honing richtende, met eene ftem, die door droefheid word gefmoord.

Gy, die als koning zucht, maar méér als vader lyd! Betoon u groot van ziel in deez’ verwoeden ftryd:

Gy moet, ik zeg niets méér, Idomenéus wezen! Verleen myne Azéide uw hulp en troost nadezen!....nbsp;Daar myne deugd de ftem der oudermin waardeert,

Hy fnelt naar het altaar, en doorfteekt zich. Ontfang, 6 god der zee! al ’t bloed dat gy begeert!nbsp;Een algemeene affchrik bevangt alle de aanwezigen.nbsp;Men hoort een' flerken donderflag; de lucht verheldert zich.

idomenéus, op Arthenion toeloopende.

Myn zoon! myn zoon !....

azéide.

6 Ramp!....

DE OPPERPRIESTER.

'k Hoor ’s hemels donder fpreken, Ons melden dat zyn toorne is voor zyn gunst geweken.

ARTHEMON, neêrgezegen by het altaar.

Ik fterf voldaan.... ’t ftreelt all’ myn uiterst oogenblik.... Myn’ vader en myn bruid wyë ik myn’ jongften fnik!

Hy bezwykt.

IDOMENÉUS.

6 Noodlot, al te ftreng! zö gaf hy u voldoening!

IDAS.

Hy maakt zich halve god.

THELESTOR.

Maar, wreede haat verzoening!

A ZÉ-

-ocr page 95-

93

TREURSPE

AZÉIDE.

Dank zy het godendom, we ontgaan dus onzen nood! Wel! dat ons de echt verbinde op ’t outer van den dood!nbsp;Wy tarten, waarde prins! al ’s waerelds ongenade:

’Jt Leefde als uw minnaresfe, en fterf gelyk uw gade! Zy grypt den dolk, .grieft zich, en ftort op het lyknbsp;van Arthemon.

iDOMENÉus, met een' uitroep.

Sla toe,verwoede dood! dat niets uw fchichten keer’! Stort in uw diepe kolk ons allen yllings neer!

DE OPPERPRIESTER.

De dood heeft uitgewoed ; Jupyn doet my dit hooren; Doch hy velt over u het vonnis van zyn’ tooren,nbsp;Ontvlamd om’t gruwzaam woord,door u te dwaas verpand;nbsp;fieef, vorst I de fcepter breekt in uw verzwakte hand.

LAATSTE T O O N E E L.

DE VORIGEN, DE RAADSHEEREN.

(-^ nbsp;nbsp;nbsp;IDOMENÉUS, tegen de raadsleden.

Jygt;die de wetten eert,door Minos vóórgefchrevcnf Wat komt uw ftraf gelaat my hier te kennen geven?

EEN DER RAADSHEEREN.

Zoon van Deukalion (*)'• is Krete, dat zyn wet

Ver-

Waard

V) Deze Deukalion, vader van Idomenéus, was dc zoon Minos. De verbanning van Idomendus is, gelyk mennbsp;Op de gcfchiedenis gegrond, en moest noodwendig be-

Worden in een onderwerp als dit, ten einde ’er eene

-ocr page 96-

94

Verkondigt, dat u heeft van ’s vorsten rang ontzet. En ’t raadpleegt binnen kor: om d’eerfcaf op te dragennbsp;Aan hem die waardig zy het ryksbewint te fchragen;

’t Beklaagt uw ongeluk, doch, naauw”t gevaar ontgaan. Begeert het aan uw’ ramp niet weder bloot te ftaan.nbsp;Ontwyk der oudreii grond, waar’s hemels gram vermogennbsp;All’ wat u daar omringt gehaat maakt in uwe oogen;nbsp;Doch, fchoon gy ons verlaat, vertrouw dat ons gemoednbsp;Uw nagedachtenis voor eeuwig hulde doet.

iDOMENÉus, tegen T'iekstor.

Welnu! op welk een hoogte .ik glorii-yk mogt pralen,

’k Zal dan, zd laag vcrneêrd, met fchand’ ten grave dalen!. Men eischt dan dat myn ramp volkomen W'orden zal,

En ik verbaas al de aard’ door myn’ geduchten val!

THELESTOR.

Buig voor het lot, myn vorst! kom , dat we onsfcheepbe-iDAs. nbsp;nbsp;nbsp;(geven.

Neen, vorst! beveel dat ik uwe eer ter wraak moog’fneven; Eén wenk: ik voer terftond myn dappre benden aan,nbsp;Wy ftreven naar Gortine, en doen ’t in puin vergaan!

I D o M E iV É ü s.

Geen bloed meer 1... ’t is genoeg: myn trots zy afgezworen: Ik had Hechts écnen zoon, en heb dien zoon verloren;nbsp;Ik, die een’ troon bezat, derf nu myn ryksgezag....

Goón!

gevoeglyke ontknoopiiig aan tc geven ; doch ik had haar niet durven aanvoeren, indien ik niet, mede overde'nkomstig denbsp;gefchiedenis, aan den koning had kunnen doen vóórfpellennbsp;dat hy vervolgens, in Hesperië , een nieuw ryk zoude ftieb'nbsp;ten en aldaar gelukkiger d:igen beleven.

-ocr page 97-

95

TREÜRSPE

Go6n'. wat verfchilt myn lot op dezen zelfden dag! Bewierookt om myn’ roem, treft my de haat noch wreeder.nbsp;Ket wisfelziek gemeen werpt zynen afgod neder,

gt; Zo ’t een’ vorst aanbid wiens heil zyn’ wensch voldoet, vloekt hem in den drang van zynen tegenfpocd.

B*us wil dan ’s hemels wraak haar offer zich verfchaffen I B-echtvaardig doet zy ’t een door’t andermisdryfftraffen.

DEOPPERPRIESTER.

laffe is magteloos, en zwicht in zynen druk;

% zyt rampzalig, ja, maar groot in ’t ongeluk.

^ Mag thans, doorluchte held! uw afgefolterd harte

B^oor aangenaame hoop vertroosten in zyn fmarte;

B'e god, dien gy vereert, vóórfpclt u hier door my

^at ge ééns zult heilryk zyn als hoofd der heerfchappy.

vry uw vaderland ontvlieden langs de ftroomen;

, fticht een’ nieuwen troon aan de Itaaljaanfche zoomen,

’t Salentynsch gebied , waar ’t wys beftuur des haats

de achting fchenken zal des nieuwen onderzaats.

herkies voortlian altoos, mag ik deez’ raad u geven.

Vóór nioeilykc eer en roem het Uil geluk van ’t leven.

THELESTOR, tegen den honing.

Dat myn jongde Hond u nóch geheiligd zy!

iDoMENÉus, tegen den opperpriester.

Vertrek.... Gy, Idas en Thelestor! blyft my by.

^ Zie af van dezen troon, dien ik te recht moet haten..,,

Krete ! ö vaderland! ik zal u dan verlaten;

’kn

^'ontwyk voor eeviwig’t oord waar myn gelukftaat zwicht, B” Waar het bloed myns zoons my fpat in ’t aangezigt!

I8ii

-ocr page 98- -ocr page 99- -ocr page 100-

ï ^ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ ■ K / '

'' ,1 nbsp;nbsp;nbsp;•.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,'5'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■ ‘

..... '-- . . gt;r .

' '-y .S ,- quot;â–  nbsp;nbsp;nbsp;.-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' y*

'-#â– â–  / 'gt;

â–  nbsp;nbsp;nbsp;f-w; â–  gt;T -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fH 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;r

_ -,; rr ' nbsp;nbsp;nbsp;\ quot;'i

■ -r 'quot;i' nbsp;nbsp;nbsp;''inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i'-''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,t.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„''

- »7cr?■* nbsp;nbsp;nbsp;1‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M*'-- ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, *

: rquot;^ U. nbsp;nbsp;nbsp;,

^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' \' V'* 'f^' ’

. V. '•■V;’'. gt;‘. nbsp;nbsp;nbsp;tquot;' % '■

â–  nbsp;nbsp;nbsp;â– ' 'V - 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r;* V ,

■ ' nbsp;nbsp;nbsp;quot;‘S' quot;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. '■,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;irf: . ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'*-

'}’ . f' nbsp;nbsp;nbsp;’’'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;('nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ' ‘r 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' '''■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''

■ nbsp;nbsp;nbsp;f '''“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■'’'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y' '‘'lt;,4''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-’■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’quot;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v

••' nbsp;nbsp;nbsp;gt;■ ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;gt;r _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;-f - 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

.„, u-.v ''■quot; ‘ nbsp;nbsp;nbsp;■ '■ '-'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

* 'f

. , nbsp;nbsp;nbsp;â– ' r?

ï-i», nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'V-

. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•' -.•*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• quot; fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i __ ,fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 't -■ .

'V«: J nbsp;nbsp;nbsp;^ i ' c -T

;â–  \

'Sgt;»' nbsp;nbsp;nbsp;A

y». nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

..^1

.......' .^i •:frr»

.. i

-ocr page 101-

I

■é '





-ocr page 102-