-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

rV^


DE

HÜWELIJKS-SPIEGEL

VOOR BEJAARDEN.

-ocr page 6- -ocr page 7-

DE nbsp;nbsp;nbsp;ivi

HUWELIJKS-SPIEGËL

VOOR BEJAARDEN,

BLIJSPEL in vijf bedrijven.

VRIJ VERTAAU) UIT HET FRANSCH VAN

CASIMIR DELAVIGPTE,

EN OF NEDERIiANHSCHEN RODEU OVERGEBRAGT HOOR

T. J. KERKHOVEN.

Ttoeede -

AMSTERDAM,

Bij M. WESTERMAN en C. van HULST. 1839.

BIBLIOTHEEK ' DER RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.

-ocr page 8- -ocr page 9-

VOORBBRIGT.

Ik biede mijnen landgenoolen hiermede den tweeden druk aan mijner erverbrenging op nederlandschennbsp;bodem van hei fransche blijspel 1’ Ecole des Vieillards.nbsp;Uithoofde der plaats gehad hebbende staatkundigenbsp;gebeurtenissen, heb ik daarin eenige veranderingennbsp;moeten maken en de plaats der handeling van Brusselnbsp;naar ’s Gravenhage overgebragt. Van eenige andere,nbsp;op mijne eerste vertaling gemaakte, zeer gegrondenbsp;aanmerkingen, heb ik een dankbaar gebruik gemaakt,nbsp;zoo als men in dezen tweeden druk zal opmerken. Ver-

-ocr page 10-

(hr %al het mij ten hoogste aangenaam zijn, wanneer dit mijn werk, door den aanschouwer met genoegennbsp;gezien, door onze hoogstverdienstelijke tooneelkun-sternaars en kunstenaressen met de hun eigene talenten uitgevoerd, en door den lezer met toegevendheidnbsp;beoordeeld moge worde; ik zal mij alsdan voor denbsp;daaraan besteede moeite rijkelijk beloond achten.

Amsterdam , October 1839.

De schrijver.


-ocr page 11-

KOMMISSARISSEN VAN DEN STADS SCHOUWBURG TE AMSTERDAM, hecnbsp;hun aangeboden handschrift goedgekeurd en aangenomennbsp;hebbende, zullen er geene exemplaren voor echt gehoudennbsp;worden, dan die door den Sekretaris onderteekend zijn.

-ocr page 12-

PERSONEN.

TËRFLOEG, voorheen reeder en handelaar te Amsterdam. MAHiA, zijne echtgenoote.

MEVROUW VERBORG, hare grootmoeder.'

VAK BOOM, vriend van Terploeg.

DE GRAAF ELMAR.

VALEHTIJN, oud matroos en bediende van Terploeg.

EEK BEDIENDE.

Het stuk speelt te 's Gravenhage, in een zeer rijk gemeubileerd vertrek, ten huize

van TERPLOEG.

-ocr page 13-

DE

HlJWElilJKlS-iSPlSGfEIi

VOOR BEJAARDEN;

Blijspel.

EERSTE BEDRIJF.

EERSrE TOONEEL.

TEKPIOEG, VAN BOOM.

VAN BOOBI.

AVat heil u weêr te zienl welk heugelijk ontmoeten!

Nu ik een’ ouden vriend op nieuw mag welkom groeten!

TERPLOEC,

Ik kwam op gistren hier; ’k deed u mijn komst verstaan:

Ik vestig in den Haag mijn vast verblijf voortaan.

VAN BOOM.

’t Is mij een raadsel wat er u toe aan mag sporen ’k Geloof, gij spot!

lEAFEOEC.

Waarom ?

A nbsp;nbsp;nbsp;VAN

-ocr page 14-

2 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

VAN BOOM.

Hec komt mij vreemd te voren. Gij, reeder, handelaar in ’t oord, dat gij verliet,

In ’t kooprijk Amsterdam... nog eens, ’k begrijp het niet. Mint gij die stad niet meer?

TEKPLOEG.

Stel dit uit uwe zinnen;

’k Zal mijn geboortestad tot aan mijn’ dood beminnen.

Haar scheepvaart, handel en bewoners.... o gewis!

Geen oord op ’t wereldrond, dat mij zoo dierbaar is.

VAN BOOM.

Waarom verlaat gij ’t dan ?

TEKPLOEG.

Ik wil het u verklaren;

Maar gij moet eerst uw spot- en lachlust laten varen. Belooft gij dit?

VAN BOOM.

Spreek vrij.

TERPLOEG.

Weet dan, ik trad in d’echt.

VAN BOOM.

Vriend! uw verlegenheid had mij dit reeds gezegd.

’t Is voor de tweede maal ?

TER*

-ocr page 15-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;3

TERPLOEG.

Ja, ’k moest nog eens het wagen,

VAN BOOM.

Reeds meer dan zestig jaar!

TERPEOEC.

’t Is nog niet ond van dagen.

VAN BOOM.

Waarom 't mij niet gemeld ?

TERPLOEG.

’k Heb wel me er voor gewacht; Mijn brief had enkel scherts en spotzucht voortgebragt,

VAK BOOM.

Uw vrouw telt veertig jaar ?

TERPLOEG.

Neen.

VAN BOOM.

Dan toch dertig jaren ?

R nbsp;nbsp;nbsp;TERPLOEG.

Nog niet geheel.

VAN BOOM.

Hoe veel?

TERPLOEG.

Niets kan haar evenaren!

A a nbsp;nbsp;nbsp;Zij

-ocr page 16-

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Zij paart verstand aan deugd, ze is schoon en mint mij teêr. Het denkbeeld slechts aan haar, reeds dit verjongt mij weer.nbsp;Haar vader, weduwnaar, heeft Neêrlands grond begeven;nbsp;Maria, ver van hem , versleet in kalmte ’t leven;

Mevrouw Verborg, baarmoeders moeder bleef haar bij;

Een’ brave vrouw, een weinig wereldsch, gul en vrij.

Die, blijde en opgeruimd, in haar reeds oude dagen.

Toont, dat genot en vreugd nog altijd haar behagen.

Ze is op haar kleinkind trotsch, en moogiijk wel teveel; Maar neen! wie huldigt ooit zulk een volmaakt geheelnbsp;Naar eisch? Mijn waarde vriend! geloof me, ik min haar teder;nbsp;Ik.zag haar dikwerf en ik zag haar telkens weder.

Ik trok hierop allengs de stoute schoenen aan

En ik vroeg haar ten echt; mij dacht wel ’t zou niet gaan;

Mijn jarental verklaarde er zich te stellig tegen;

Maar, trots mijn ouderdom, was zij mij ook genegen.

En achtte mij. Zij schonk me en hart enhand met een,

En in mijn’ winter bioeit haar iente om mijne schreên.

Ons huwlijk werd gevierd. — Zij, die haar jeugd geleidde, Bestierf het schier toen zij van hare liev’ling scheidde;

’k Bood dus mijn huis haar aan, en ik verstond wel ras,

Dat mijne vrouw het liefst in deze hofstad was,

Dat de arts ’t verblijf aldaar haar zelfs had voorgeschreven. Ik dwonghaar dus hierheen,’kMoest me elders heenbegeven,

En

-ocr page 17-

VOOR BEJAARDEN.

En ik heb, ver van haar, twee maanden dcorgebragt.

Ik zag haar gistren weêr; doch ik kwam onverwacht;

Het rijtuig stond gereed, ten schouwburg haar te brengen; Haar niet te laten gaan, dit kon ik niet geheugen.

Zij wilde blijven... maar’k heb haar hiervan verschoond,

En had dus tijd, het huis te zien, door haar bewoond.

VAN BOOM.

*t Is van graaf Elmar.

TERPLOEG.

Zoo! is deze de verhuurder ?

VAN BOOM.

Zijn oom is sinds een maand domein en boschbestuurder. Daar ik ontvanger ben in zijn departement,

£n ik hem dikwerf spreek, is hij mij zeer bekend.

De graaf heeft invloed ; elk is met hem ingenomen.

TERPEOEG. .

Zijn huis is mij meer groot, dan vrolijk voorgekomen.

Doch door zijn pracht verheft een ieder het te regt.

En waarlijk! ons gedeelte, is in’tgeheel niet slecht.

VAN BOOM.

o Ja, ’t is een paleis en dubbel waard te roemen.

Duld , dat ik u voortaan hier Hoogheid moge noemen.

Maar nu eens van uw’ zoon; zeg, is hij wel en waar ?

A 3 nbsp;nbsp;nbsp;TER*

-ocr page 18-

6 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS.SPIEGEL

TERPLOEG.

Wij wonen sedert lang reeds niet meer bij elkaar.

Zijn vrouw is ouder dan de mijne, ’k meen drie jaren ,

En dit kon nimmer gaan. Laat uw verwondring varen;

De welvaart van een huis hangt af van ’t huisbestier ;

Zij waren ’t nimmer eens, elk heerschte op haar manier. Maria is, als ik, gezellig, vrolijk tevens;

Mijn zoon vindt in zijn huis alleen ’t geluk des levens Dit kluisnaars aanzijn is te eentoonig , op mijne eer!

Ik min hem echter steeds.

VAN BOOM.

Maar ziet hem slechts niet meer. Uw raad heeft hem weleer zoo menig dienst bewezen;

Maar ’k zie, tot mijn verdriet, ¦’t is niet meer als voor dezen; Gij trekt u van hem afdit is niet wel gedaan.

Ik ken een’ zoon, ’t zal ligt den uwen ook zoo gaan ,

Wiens vader 'tjonge mensch op eigen weg liet dwalen;

’t Fortuin was hem verkeerd... nu wil hij wel betalen ,

Maar heeft geen midd’len meer;de maand spoedt vast ten end. En hij kan slechts door geld zijn’ val zien afgewend.

¦¦t Was wel des vaders pligt den zoon te hulp te komen , Doch nu ze oneenig zijn, ben ik in d’ arm genomen.

{Hij haalt zijn zakboekje uit en toont Terploeg een briefje.)

Zie,

-ocr page 19-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;7

Zie, deze som ontbreekt; slechts voor een week of vier. Vraag ik u die ter leen.

TJEBP1,0EG.

Mijn vrouw is mijn kassier.

Zij schiet dat geld u voor.

VAN BOOM.

Uitmuntend I vóór ¦’t ontvangen Verborg ik haar mijn’ post, wanneer zij ’c mogt verlangen.nbsp;Uw vrouw kassier! ’t is sterk 1 vergeef mij zoo ik lach ;nbsp;Maar gij waart wijzer toen ik u voor ’t laatste zag.

Men zag de ledigheid u nooit tot gids verstrekken,

En enkel een bezoek kon u reeds schrik verwekken.

Bij de ochtendschemering waart gij reeds bij de hand,

En gij bestierder zelf uw zaken met verstand.

’t Blad is nu omgekeerd, de eenvoudigheid geweken ;

Een Zwitser aan de deur weêrhoudt mij u te spreken;

En waartoe dient dit toch ? ’t is wijl uw vrouw ’t gebiedt.

TERTIOEG.

Hoe 1 mijne vrouw ? zij treedt in mijne regten niet;

Maar zij heeft veel beleid. Een man van mijn vermogen, En mijn bekwaamheid, die zeer groot zijn in haar oogen,nbsp;Moet trachten , zoo zij zegt, het koste wat het kost,

Den staat van nut te zijn. Zij slaat op eiken post,

Die open staat, het oog , en ik wil haar niet grieven,

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Gij

-ocr page 20-

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Gij ziet me eens kamerheer, om haar slechts te believen. Zeg mij, wat denkt ge er van ?

VAN BOOM.

Niets.

TEKPLOEG.

’k Bid u, spreek opregt.

VAN BOOM.

Verschoon mij zoo mijn mond u, ’t geen ik denk, niet zegt. De zaak is reeds te ver; mijn raad zou hier niets baten;

Ik vind dus uw gedrag uitmuntend, boven maten.

Maar van iets anders nu ! Gij weet, geen land, geen oord, Waar vriendschap, zoo als hier, ons tot het huwlijk spoort.nbsp;Zoo bood men ook aan mij een voorwerp, mijner waardig,nbsp;Geleerd, gelijk een boek,beminlijk en goedaardig.

En aan den neef van een minister naauw verwant;

Zij was, dus sprak men, juist een kolfje naar mijn hand. Maar ’k heb geweigerd.

TEKPLOEG

Wel, waarom?

VAN BOOM.

Ze is jong van jaren

En schoon daarbij.

' nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TERPEOEG.

Ei! ei! maar wil het mij verklaren.

Sinds

-ocr page 21-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;9

Sinds wanneer komt de jeugd als een gebrek u voor?

VAN BOOM.

Sinds ik bejaard ben. — ’k Bid, dat dit n niet verstoor’, Want zoo ik, voegzaam, nu in ’t huwlijk wilde treden,

’t Moestmet een voorwerp zijn van voormaals, niet van heden; Doch een bejaarde vrouw stel ik geheel ter zij,

En hoe zou een jong meisje ooit zijn verliefd op mij?

Om dus in deze zaak naar eisch en wensch te handlen , Besloot ik, eenzaam, op den levensweg te wandlen.

Ik blijf bij dit besluit; niets brengt mi| daarvan af.

’kHeb ongehuwd geleefd, ’k ga ongehuwd naar’t graf.

TEKPLOEG.

De echt biedt genoegens aan, die gij niet kunt waarderen.

VAN BOOM.

De echt is een bron van leed; wij zien ’t ons daaglijks leeren, Hoe menig vader toch ontzegt zich onverpoosd,

Niet elk genot, alleen tot heil van vrouw en kroost?

Maar ik, ik leef gerust; ’k denk om geen dag van morgen. En moet niet angstig voor mijn gade en kindren zorgen.

’k Voed nimmer vrees, gelijk zoo veel gehuwde liên,

Als een verleider waagt hun weêrhelft aan te zien.

Men zag mij nimmer nog door ijverzucht aan 't blaken,

En , een’ cipier gelijk, mijn echtvriendin bewaken.

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Om-

-ocr page 22-

lo

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Omdat Mevrouw van Boom haar’ zin op ’t dansen zet,

En tot den morgen danst, ga ik nooit laat naar bed.

Gij zult vergeefs een’ post voor hoeden, strikken, doeken, Voor schawls en kleedjes op mijn jaarlijksch budget zoeken.nbsp;Ten twee uur wordt mij reeds mijn middagmaal gebragt,

En ik eet driemaal daags, gelijk ons voorgeslacht.

Als mij de honger plaagt kan ik dien daadlijk stillen;

’k Hang nooit af van mijn gade of van mijn dochters grillen. Geen sterfling, die zich ooit tot tegenspreken waagt;

Ik kom wanneer ik wil, ik ga als ’t mij behaagt.

’k Ben meester van mij zelv’, ’k geniet het zoet van ’t leven, En vrijheid is de spreuk mij in de ziel geschreven,nbsp;o Ongehuwde staat 1 wat vreugde ook ’t huwlijk bied’,nbsp;Gewis 1 ’t haalt bij uw heil en bij uw’ zegen niet.

’k Ben rijk in uw bezit. Ja, niemand zal ’t weêrspreken. Geen burgers, edellién, geen geestlijken ofleeken.

Geen zegevierend held, geen dichter, wijdvermaard,

Geen koopman,die door vlijt zich schatten heeft vergaard, Ja, zelfs geen keizer, en ik durf dit staande houden,

Is ooit gelukkig, hoort hij niet tot de ongetrouwden.

TERPIOEG.

Van Boom ! ik blijf er bij, dat niets den huwlijks staat In waarde, in rein genot, in heil te boven gaat.

Voor

-ocr page 23-

II

VOOR BEJAARDEN.

Vooral voor mij, die lang als weduwnaar moest leven,

En eindlijk ’c echtgeluk mij weder zie gegeven.

’kBemin en ik herleef; mijn lot neenu blijder keer,

De fakkel mijns bestaans ontstak mijn gade weêr.

Steeds koud van zin, kon niets in geestdrift mij doen blaken; Ik leefde als eene plant, ’k mag nu weêr ’t aanzijn smaken.nbsp;Wat zorg betoont zij mij! zij leeft voor mij alleen;

Zij heeft gebreken,.,, ja, maar wie, wie heeft er geen ?

Ver dat mij, om haar jeugd, mijn oude vrienden schuwen , Heb ik meer vrienden thans, dan voor ik haar mogt huwen.nbsp;Daar ik van eenig geld ’t bestier haar over liet,

Lacht elk, maar ik ben rijk; dat spotten deert mij niet;

En menig goede daad, die ik haar stil' zie plegen,

Kan tegen de uitgaaf van haar tooi en opschik wegen.

Ze is levendig van aard; maar ben ik niet als zij?

Wij zijn ’t niet altijd eens, en somtijds twisten wij;

Doch hare aanvalligheid doet ras mijn drift bedaren;

Geen sombre trek, dien zij niet daadlijk op kan klaren;

Ben ik alleen, zij komt; ben ik vermoeid, haar hand,

Waar ik zoo gaarne op rust, strekt mij ten onderstand;

Zij helpt me en beurt mij op, als ziekte aan ’tbed mij kluistert; Als ik vertellen wil, is zij ’t die naar mij luistert.

Niet te onregt ben ik trotsch, wanneer zij naast mij gaat. Hoe dringt haar oog in ’t hart! Hoe schoon is haar gelaat!

Als

-ocr page 24-

12

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Als ik in 't morgen-uur haar mij zie tegentreden,

Ben ik den ganschen dag gelukkig en tevreden.

’k Ben dan wéér die ik was, schoon ook de tijd niets spaar’; ’k Bemin, ik word bemind, ’k herleef, ’k ben twintig jaar.

VAN BOOM.

Wat geestdrift!

TERPLOEG.

Blijf deez’ dag mij hier uw bijzijn schenken; Wij zullen met een’ dronk het huwlijks-heil gedenken.

Geen woord! Ik wil het zoo! Daar gij nog ’s avonds spijst, Zult gij een proefstuk zien, dat u haar’ aard bewijst.

Hier eet men ’s avonds nooit, en, waarlijk! ’t kan mij deeren. Maar ’k wil, dat zij op nieuw dat schoon gebruik zal leeren.nbsp;Nooit is, als aan ’t soupé, ’t gesprek meer gul en vrij;

Mijn vrouw zet aan den disch zich tusschen u en mij. Weldra, ontvanger-lief 1 zult gij haar zien genaken,

En gij slaat niet meer af, na ’t eerste kennismaken.

Gij, die gevoelloos blijft voor vrouwen-schoon en lof....

Van Boom I Mijnheer van Boom 1 gij maakt haar nog uw hof.

TIVEEDE TOONEEL.

J)e vorigen, valentijn.

TERPtOEG,

Hoe is het, Valentijn! Hoe zoo bedrukt ? Laat hooren,..

VA-

-ocr page 25-

13

VOOR BEJAARDEN.

VAiESIMJS.

Ik wilde u spreken, maar het moet u niet verstoren....

{tegen van Boom.)

Mijnheer! uw dienaar,.»

TERPLOEG.

Weet, ’t is een braaf zeeman, vriend! Die reeds sinds veertig jaar mij trouw en eerlijk dient.

Nu is hij oud, zoo dat wij weinig van hem vergen,

Gelijk gij ligt begrijpt.

VAN BOOM.

Waarom zoudt gij ’t verbergen ? Het zal met hem als met mijn huisbewaardster zijn;

Ook zij is afgeleefd, gelijk uw Valentijn;

En, na zoo lang een dienst, zoo als zijn rimpels toonen,

Is ’t billijk hem voortaan van d’ arbeid te verschoonen.

TEKPEOEG.

Wat voert u hier ? zeg ’t vry.

VALENTIJN.

Ik had het wel vermoed.

Dat eens.,.. wanneer..

TERPLOEG.

Nog eens, verklaar u, maar met spoed.

VA-

-ocr page 26-

14

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

VALENTIJN.

Mijnheer! ik..,, (ter zijde') Neen, ik ben niet opgebragt tot

(spreker.

VAN BOOM.

TerpSoeg! ik ga.

TEBPIOEG.

Neen blijf!

VAN BOOM.

’t Is een geheim, voorzeker!

TBHPEOEG.

Hoor vrij het geen hij zegt, en stel uw vrees ter zjj.

Spreek op.

VALENTUN.

Mijnheer! Mevrouw is veel te jong voor mij.

TERPLOEC.

Hoe zoo?

VALENTIJN.

’t Verstoor u niet, maar ’k moest op haar bevelen, De rol van postillon tot twee of driemaal spelen.

Ik ben een goed matroos, maar een zeer slecht pikeur. Gezeten op een paard, ook niet in de eerste fleur,

Voelde ik bij eiken tred schier al mijn ribben kraken.

Wat deed Mevrouw? Zij lachte en ’t kon haar regt vermaken.

TER-

-ocr page 27-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;15

TERPLOEG.

Gewis had ze n beklaagd, waart gij van 't paard gestort.

VAJLENTIJN.

Veel eer, zoo ik daardoor mijn leven zag verkort!

Maar dit is alles niet, wat ik n wil doen hooren ;

Van jongs af aan op zee, kan zij me alleen bekoren.

Ik was zoo opgeruimd in mijn matrozenpak ,

Veel meer dan sinds men mij in deze kleeding stak,

’t Is hier niet uit te staan; ’k moet wel ’t geduld verliezen; ’k Hoor niets dan: doe nu dit, doe dat nu, pak uw biezen;nbsp;’k Vermager ook op 't oog; 't kan langer zoo niet gaan;nbsp;Tien stormen bij de Kaap zijn ligter door te staan.

VAN BOOM.

Die arme Valentijn!


VALENTUN.

En wat mij ’t meest kan deeren ,

Ik moet op uwe koets.,

VAN BOOM.

Om ’t loopen af te leeren ? Men rijdt dan nu naar ’t schijnt!

TEBPEOEG.

Hij droomt.

VA-

-ocr page 28-

i6

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

VAtENTIJS.

Ik droom niet, neen !

Mevrouw houdt rijtuig; foei! het gaan is zoo gemeen; En, om mij aan den wal als zeeman te doen leven,

Houde ik de wacht, al staande, op ’s rijtuigs achtersteven.

TERPLOEG.

Is ’t anders niet ?

VALENTIJN.

Daarbij nog niet genoeg gekweld, Heeft zi] me in ’t eind....

TERPLOEG.

Wel nu ?

VALENTIJN.

Tot looper aangesteld.

Nog jong kon niemand mij in ’t loopen evenaren;

Maar nu, bedenk dit eens, een looper op mijn jaren!

En dan nog hier! de stad is wel niet bijster groot,

Maar altijd op het been loop ik mij waarlijk dood.

Ik overdrijf niet, maar de deur gaat naauwlijks open,

Of de oude Valentijn moet daadlijk aan het loopen;

Nu in, dan uit de stad; nu daar en dan weêr hier.

Nog gistren bragt ik hulp «tt«

TKR-

-ocr page 29-

17

VOOR BEJAARDEN.

TERPtOEG.

En zijt gij dan niet fier,

Als gij het middel zijt, dat bijstand gaat verleenen ?

VALENTUN.

Fier, als ik trappen klim? Neen , ’k voel het in mijn beenen. Nog naauwlijks ben ik t’huis, of’t gaat ook aan den disch,nbsp;En ik er achter. Welk een weelde! Naar ik gisnbsp;Is zulk een maaltijd duur!

VAN BOOM.

Dit zou mij ook behagen ,

In mijne afwezigheid mijn’ aanzien te zien schragen,

TERPLOEG.

Van Boom I geloof hem niet.

VALENTIJN.

Mijnheer! ’k heb geen abuis, En ieder maandag is er gastmaal hier aan huis.

Wat drukte dan! ’k Moet zelfs den zondag er aan geven; Geen enkel uur tot rust is me overig gebleven.

TERPtOEG.

Wel foei, hoe lui!

VALENTIJN, tegen van Boom.

Gij weet....

B nbsp;nbsp;nbsp;VAN

-ocr page 30-

i8

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

VAN BOom.

Ik weet het, gij hebt regt.

Maar zwijg.

VALENTIJN.

Ik zeide ook reeds....

TEEPtoEG, driftig.

Wat hebt gij dan gezegd?

VALENTIJN.

Dat, waar het huwlijk door één deur is ingeslopen,

Ik ’t best doe, voor mijn’ dood, door de andre weg te loopen,

TERPEOEG.

Wel nu, vertrek!

VAN BOOM.

Al zacht I

VALENTIJN.

’t Vertrekken staat mij vrij,

VAN BOOM.

Eén oogenblik, mijn vriend! ik leg de zaken bij.

(jegen Falentijn.')

Gij zwijgt voortaan.

(tegen Terpheg,')

Terploeg I wil hem niet van u zenden.

Dat

-ocr page 31-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;19

Dat hij alleen u dien’!

(Terploeg gerfi een teeken van toestemming.')

VALENTUN.

’k Zal dan weêr ’t steven wenden.

TEKPtOEG.

Eén enkel woord, van Boom! zal reeds genoegzaam zijn, En zij trekt zelf partij voor d’ ouden Valentijn.

VAiEKTUS.

’t Is waar, de kiel is gaaf, dit kan ik niet verhelen.

TERPLOEG.

Zij komt; wel oude vriend! is zij niet om te stelen ?

Wat zegt ge er van ?

VAN BOOM.

Niet slecht!

DERDE TOONEEL.

De vorigen, mama.

MARIA, tegen de bedienden, die haar volgen.

Gij hebt mij wel verstaan ? Voor dertig gasten zij de disch bereid! wel aan !

Nu aan het werk! sier gij, als bij den graaf, de wanden Met lover en gebloemt’; laat lamp en waslicht branden!

B 2 nbsp;nbsp;nbsp;Ver-

-ocr page 32-

20

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Vereenigt overal de pracht met goeden smaak.

Het zij een schittrend feest 1

bedienden vertrekken; tegen TerploegS)

Kom, deel in mijn vermaak.

’k Zie u dan weêr!

(jvan Boom groetende^

Mijnheer!

{tegen Terploeg.')

Uw komst kan mij bekoren. Hoe langzaam kwam de tijd me op gisteren te voren 1nbsp;’kHad ook niet moeten gaan, terwijl gij naauwlijks kwaamt;nbsp;Al mijn vermaak was weg. Geloof mij, ’k ben beschaamd.nbsp;Maar gij vergeeft mij toch?

TERPLOEG.

Ik heb alleen misdreven;

Ik spoorde er u toe aan.

(jegen van Boom.')

Wat zeide ik u zoo even?

Zie haar eens aan, van Boom ! heb ik te veel gezegd ?

MARIA.

Geloof mij, in ’t vervolg.... maar’k zie daar onzen knecht; Dat treft. Hoor, Valentijn! ga schielijk plaatsen halen

Voor

-ocr page 33-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;21

Voor overmorgen in den schouwburg. Niet te dralen,

Het zal er vol zijn.

(J^akntijn gaat langzaam heen.)

Loop vooral toch niet te vlug;

Maar ik vergat nog iets; wanneer gij komt terug,

Haal dan het modeblad, waar of’t zoo lang mag schuilen? Ga, in ’t voorbijgaan ook het boek van gistten ruilen;nbsp;Vergeet den kapper niet, ’k wacht hem negheden hier;nbsp;Denk aan de waschvrouw, de borduurster, den koetsier;nbsp;Nu, ga dan,...

VALENTIJN.

Ach, Mijnheer!

TEKPLOEG.

Ik bid u, wil hem sparen ;

Een boodschap kan er door, maar op zijn hooge jaren,

Zoo vele te gelijk! neen ’t kan niet langer gaan.

Maria! mij alleen bediene hij voortaan.

DIAIllA.

Ja, ’k handelde verkeerd, ik kan het niet verbergen;

’k Dacht aan zijn jaren niet en dorst te veel te vergen;

Hoor, goede Valentijn! ik bid, vergeef het mij;

Dien slechts voortaan Mijnheer,

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;VA-

-ocr page 34-

23

DE HÜWELIJKS-SPIEGEL

VALESTUM.

Ik ben voor heden vrij,

God dank I


TEBPEOEG, tegen van Boom. Wat zeide ik u ?

UARU.

’t Onthande mij boven maten; {fegen Terploeg.)

Gij wilt hem mij toch wel één dag nog overlaten ?

TERPLOEG.

Dit, Valentijn 1 sta toe; een enkle dag is geen.

Wat zegt dit ?

VAN BOOM, ter zijde.

’k Dacht het wel,

TEBPLOEG.

Ga heen dan.

VALENTIJN^

Ik ga heen.

(yalentijn vertrekt.)

TERPLOEG, tegen van Boom.

Is zij goedhartig, zeg?

VAN 4

-ocr page 35-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;23

TAN BOO».

Voorzeker! maar....

VIERDE TOONEEL.

De vorigen, behalve valentijn.

TERPLOEG, tegen Maria.

Mijn waarde!

Gij ziet hier d’oudsten vriend, dien ik bezit op aarde.

Reeds in mijn vroegste jeugd beminde ik hem opregt;

Ik was als jongeling nog meer aan hem gehecht;

Hij deed daarna als man mij dikwerf gaan op bloemen,

En ’k blijf, in d’ ouderdom, nog op zijn vriendschap roemen.

MARIA.

Zoo lang een vriendschapsduur is niet gegrond op schijn;

De vriend mijns echtgenoots zal me altijd welkom zijn.

Ik wil Mevrouw van Boom zelf een bezoek gaan geven.... VAN BOOM, verlegen.

Ik ben...»

TERPLOEG.

’t Was zijne keus , om ongehuwd te leven.

VAN BOOM.

Gij hebt mij schier bekeerd.

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 36-

34

DE HÜWELIJKS-SPIEGEL

MABIA.

Dithoore ik gaarn. Mijnheer! Gij zijt zijn oudste vriend.,.. wel, kom hier dikwerf weêr.

Gij moogt ons huis voortaan gelijk uw huis beschouwen; Ligt wekt ons voorbeeld ook uw’ lust eens op tot trouwen.

VAN BOOM.

Mevrouw I uw heuschheid treft en streelt mij inderdaad!

’k Ben spoedig hier terug; nu zie ik is ’t reeds laat;

Vergeef mij, maar ik heb nog veel te doen deez’morgen. {fegen Ter ploeg.)

Vergeet vooral toch niet, mij ’t geld te doen bezorgen;

Er wordt reeds op gewacht.

TEKPLOEG.

Terstond zende ik ’t u na;

Ligt breng ik ’t zelf.

VAN BOOM.

Zeer goed. Vaarwel tot straks dan! ’k ga. Teil twee uur eet ik reeds; dos wees daaraan indachtig.

’k Wensch u geluk, Terploeg! Uw vrouw is engelachtig.

{Hij vertrekt^ FIJFDE TOONEEL.

TERPLOEG, MARU.

MARIA, schaterende van ’t lagchen.

Ik stik van ’t lagchen schier! wat kleeding! welk een leest 1

Hij

-ocr page 37-

35

VOOR BEJAARDEN.

Hij brengt Czaar Peters eeuw mij weder voor den geest.

Ten twee uur ’t middagmaal..,, hij vormt zich naar de Aarts.

(vaadren.

’k Dacht bij zijn komst ’t portret eens oudooms te zien naa-

(dren,

TEEPLOEG.

Uw lagchen doet mij pijn, daar hij geen spot verdient.

Het is een edel mensch en bovendien mijn vriend.

Niets kan zijn goede trouw en braafheid evenaren;

Ook rekent hij op u.

MAMA.

Op mij ? wil u verklaren.

TEBPLOEG.

Den dag van mijn vertrek vertrouwde ik u een som Van grootbelang; geef nu de helft me er van weêrom.

’t Is voor een’ korten tijd,

MARIA.

Ja, ga dan elders henen;

’k Heb niets meer over, en ik kan dus niets u leenen.

TERPLOEG.

Wat zegt gij ?

M.ARIA.

’t Is zoo 1 ’k ben dat geld sinds lang reeds kwijt.

TERPLOEG.

Hoe ! in twee maanden slechts ?

B 5 nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 38-

25

DE HUWËLIJKS-SPIEGEL

MARIA.

Twee maanden, welk een tijd !

TEHPLOEG.

Hoe! zulk een kapitaal? Maria! kan het wezen ?

MARIA.

Verdient mijn spaarzaamheid dan niet te zijn geprezen ?

TERPLOEG.

Dit had ik niet verwacht!

MARIA.

Geloof me, ik kocht alleen Wat nuttig was, en niets, dat me overtollig scheen.

TERPLOEG.

Hoe noemt gij, bid ik u, dan al die kostbaarheden.

Dit rijk ameublement, deez’ vorstelijke kleeden.

Die vazen van albast, dit speelwerk, deze kroon.

En alles, wat zich hier zoo prachtig spreidt ten toon ?

Is zulks ook nuttig ? spreek.

MARIA.

’t Is meer nog; ’t is noodzaaklijk. Geloof mij, ’t is voor mij niet alles zoo vermaaklijk.

Als gij ligt denkt; doch nu gij er van spreekt, welaan 1 Wil ik de drijfveer mijns gedrags u doen verstaan.

Ik

-ocr page 39-

27

VOOR BEJAARDEN.

Ik onderwerp daarna mij aan uw eigen oordeel;

Want weet; al wat ik deed, was enkel in uw voordeel. Bedenk daarbij, gij woont in Amsterdam niet meer;

Daar wont gij geld, maar hier streeft gij alleen naar eer.

Door aanzien en door pracht moogt ge op een eerambt hopen. Maar karigheid stelt nooit den weg u daartoe open.

Leeft gij hier stil, alleen, en aan het uiterst end

Der stad, wie spreekt van u ? Hoe maakt ge u dan bekend?

Neen, Iaat het u hier niet aan ’t allerminst ontbreken.

Ontzie geen geld, opdat de menschen van u spreken;

Want weet men eens dat gij vermogend zijt, gewis!

Dat dan ’t aanzienlijkst ambt het uwe spoedig is.

Het geld doet alles af, nu als in vroeger dagen;

Ik deed dus alles wat uw luister wist te schragen.

De gade eens staatsraads, daar gij ’t ligt eens worden zult. Zou die te voet gaan ? Neen, van uw geluk vervuld,

Kocht ik me een koets.....Mijn vriend! zult gij mij nog mis»

(prijzen ?

Een koets en geen livrei! 't ware om mij na te wijzen;

En dit toch wist ik dat gij nimmer dulden zoudt.

Maar ik heb u de zaak nog niet geheel ontvouwd.

TERPIOEG.

Spreek op; ’k vermag het niet, u langer te weêrstreven.

MA-

-ocr page 40-

aS

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

MARIA.

’k Zal tot den laatsten cent van ’t geld u reekning geven,

En als gij dan nog boos op uw Maria zijc.

Bemin haar dan niet meer; beknor haar dan altijd.

’t Was mij bekend hoezeer het lezen u kon streelen,

Wel nu, in ’t gindsch vertrek zult gij u nooit vervelen;

Gij ziet uw liefste autheurs daar om u heen geschaard; Vraag naar de kosten niet, want ik heb niets gespaard.

De graaf, die u beschermt, en blaakt van dienstbetooning. Stond ons, op mijn verzoek, den tuin af dezer woning.

Voor wien ? voor u, mijn vriend! ’k herinner ’t mij nog goed, Gij waart bij boom en bloem steeds blijde en welgemoed.

Ik nam ’t op mij, den tuin naar uwen zin te maken.

En gij zult in de stad het buiten-leven smaken.

Men doet hier niets voor niet, maar wat het kosten moog. Zoo ’t u genoegen geeft, dan is geen prijs te hoog.

Gij preest mij dikwerf om mijn goeden smaak in’tkleeden; Weet, wat ik voor mijn tooi ook waagde te besteden,

Ik deed het slechts voor u en deed het met vermaak;

I k koos de kleuren, die voldeden aan nw’ smaak.

Ik kocht kleinooden, die door schittring 't oog verblinden. Alleen opdat gij mij behagelijk zoudt vinden.

Dit is ’t, wat ik misdeed... en nu, wat is mijn straf?

Beknor mij zonder schroom j maar hoe! gij laat reeds af,

Gij

-ocr page 41-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;29

Gij zelve hebt berouw, ’k meen ’t in uw oog te lezen.

Ik niet, ik niet, maar gij moet hier de minste wezen.

Vraag mij verschooning voor uw gramschap tegen mij;

’k Zal ’t u vergeven,’kben inschiklijker dan gij.

TERPLOEG.

En beter, honderdmaal; ik durf het vrij verklaren.

Maria! wat toch zegt ’t verschil van onze jaren ?

Door uwe liefde en zorg denk ik daaraan niet meer...

Waar vond ik hier op aarde ooit zulk een gade weer!

ZESDE TOONEEL.

De torigeUf Mevrouw verborg.

Mevr. VERBOBG.

Omhels haar vrij... mij wel! maar zonder lang te dralen;

Ik wacht haar.

TERPLOEG.

Neen blijf hier...

Mevr. VERBORG.

Geenszins! ik kom haar halen. Wij hebben met elkdar nog hier en daar te gaan.

Ook spoort het heerlijk wêer ons tot een wandling aan.

TERPLOEG.

Waar gaat gij heen ?

Mevr,

-ocr page 42-

30

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Mevr. VERBORG.

Naar ’c bosch. Waar zouden we elders henen? Daar, waar zich adel, geld en goede smaak vereenen.nbsp;Gelukkig echtgenoot! ach! dat gij ’t eenmaal zaagt,

Hoe uwe gade alom de zege met zich draagt!

Gij zoudt, haar ziende, uw heil ten toppunt zien gerezen.

MARIA.

Ga met ons

Mevr. VERBORG.

Neen, mijn kind! voorheden kan ’t niet wezen. Beneden is een heer, die naar uw echtvriend vroeg.

TERPLOEG.

Hij kome op morgen weêr, dit is nog tijds genoeg.

’k Verzelle u dus.

SURIA.

Denk toch aan ’t geld dat gij deez’ morgen

Beloofd hebt.

terploeg, gemelijk.

Wees gerust, ik zal er wel voor zorgen.

MARIA.

Tot straks, Terploeg!

TERPLOEG.

Tot straks!

, nbsp;nbsp;nbsp;Mevr.

-ocr page 43-

31

VOOR BEJAARDEN.

Mevr. VERBORG.

Vaarwel! wij gaan. Mijnheer [

’t Is voor een oogenblik; gij ziet ons daadlijk wéér.

(^Zij vertrekken^

ZEVENDE TOONEEL.

TERPLOEC, alleen.

Hoe jammer dat zij mij zoo eensklaps gaat verlaten !

Zij wist met zoo veel warmte in haar belang te praten ,

Dat ik mij overgaf, 't Geld krijg ik wel nooit weêr.

Maar ook iets dergelijks gebeurt niet ligtlijk meer.

Men zorge dat van Boom de zaak niet moge on tdekken! Maar ’t rijtuig staal gereed.,, ’k wil dadelijk vertrekken.

^Hij ziet door het venster.^

Hoe! gaat mijn vrouw er in ? dit spijt mij, inderdaad!

Maar, op mijn jaren is het wandlen ook niet kwaad.

Wel, ’k ga er dus op uit! ’k laat mij door niets weérhouén; Mijn vrouwtje is waarlijk toch het puikjuweel der vrouwen.'

Einde van het eerste bedrijf.

TWEE.

-ocr page 44-

32 nbsp;nbsp;nbsp;DE HÜWELIJKS.SPIEGEL

TWEEBE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL,

TERPLOEG, Mevr. VERBORG.

TERPLOEG.

Neen,’k zeg het u ronduit, ik vind geen smaak er in ; Daarbij, dat gaan te voet is gansch niet naar mijn’ zin.

Mevr. VERBORG.

Wel, neem de koets dan ! Woont uv/ vriend zoo afgelegen?

TERPROEG.

Ik weet het niet; al die bezoeken staan mij tegen.

Mevr. VERBORG.

Zijt gij verstoord ?

TERPIOEG.

Gewis! ik ben ’t niet zonder reên.

Ik ga naar twee bankiers; naar Rotterdam is de een,

En de andere is te Delft, ’k Wil een’ notaris spreken ,

Tot morgen is Mijnheer in Leijdens ommestreken.

Als men hier ’s zondags sterft, geen sterfling, dien het

(schaadt,

Men maakt zijn testament toch ’s maandags niet te Iaat.

Mevr. VERBORG.

De zondag kan ook mij hier geen genoegen geven.

TER.

-ocr page 45-

33

VOOR BEJAARDEN.

TERPI.OBG.

En roem mij toch niet meer uw bosch en wandeldreven !

’k Ben trotsch op mijne vrouw, en daardoor aangespoord , Wilde ik haar zien, en ook de schoonheid van het oord,

’k Weet niet wat booze geest mij daartoe op kon wekken;

’k Blijf liever ’thuis voortaan, dan elk ten spot te strekken. Ik nader ’t bosch, ’k treê in, en, ik zeg niet te veel:

Natuur en kunst vormt daar een waarlijk schoon geheel f ’k Zie twintig lanen, maar.,., wie vat zulk doelloos hand’Ien?nbsp;Maar toch gebruikt men slechts de minste om In te wand’len...nbsp;AI de overige zijn leêg; de Haagsche burgerschaarnbsp;Staat, in een naauw bestek, gedrongen op elkaar.

Als haring in een ton. Ik kon mij naauw bewegen;

Maar ’k heb dan toch in ’t eind mijn vrouw te zien gekregen. Dit hielp mij echter niet; de stoet, die haar omgaf.

Was ondoordringbaar, en ik deinsde telkens af.

Dan ’k gaf de zaak niet op en met mijn hoed een teeken ;

Zij zag het niet, en toen ik tot haar wilde spreken ,

Werd mijne stem, door ’t gonzen om haar heen, gesmoord; Men stiet en stompte mij, en drong onheusch mij voort.

Toen blies ik deaftogt; ach! bela^n met schande en schade. Wat denkt gij dat ik deed ? ’k Zag in ’t verschiet mijn gade.nbsp;Mevr. VERBORG.

Gij zaagt haar? hoe! en gij verblijdde u niet? wat taal!

C nbsp;nbsp;nbsp;Gij

-ocr page 46-

34 nbsp;nbsp;nbsp;DE HÜWELIJKS.SPIEGEL

Gij bleeft gevoelloos, en gij zaagt haar zegepraal ?

TERPLOEG.

Die zege smaakt mij niet. Maar wie toch is het fatje ,

Dat altijd naast haar ging en bang scheen voor elk spatje ? Dat, toen haar handschoen viel, dien opraapte en vermaaknbsp;Schepte in ’t gesprek ?

Mevr. VERBORG.

Het is graaf Elmar. Welk een smaak! Altijd op zijne plaats, beschaafd van taal en zeden.

Weet hij daarbij met zwier en netheid zich te kleeden,

En alles staat hem goed; maar niet slechts zijn kleedij Behaagt, zijn omgang ook is aangenaam en vrij;

En, daar hij ridder is, kan ’t mij te regt behagen,

Als, met uw gade aand’ arm,’t geweer wordt aangeslagen Door ieder schildwacht j ja ,’t is ook vooru veel eer.

TERPLOEG.

Veel eer, maar geen vermaak. Mevrouw 1 ik dank u zeer. Zien zij zich veel ?

Mevr. VERBORG.

o Ja! nu meer dan ooit te voren.

TERPLOEG.

Dus voor mijn echt werd die bekendschap reeds geboren ? Mevr, VERBORG.

Zij zag hem te Amsterdam, zoo ik mij niet vergis,

Voor

-ocr page 47-

35

VOOR BEJAARDEN.

Voor ’t eerst op een concert in Felix Meritis;

Sinds liet hij nimmer af, zijn hof bij haar te maken.

Daarna ging hij op reis en dit deed de omgang staken;

Maar gij begrijpt dus ligt, hoe ons genoegen rees.

Toen hij ons hier ’t vermaak van zijn bezoek bewees.

Van ’t huis door hem bewoond,stond juist een vleugel open; Hij prees hem aan en trachtte ons tot de huur te nopen;

Wij sloegen daadlijk toe, en nu zien we ons zeer veel.

TEEPLOEG.

’t Is waarlijk allerliefst!

Mevr. VEBBORG.

Maar dat ik niets verheel!

Hij is, om onzentwil, ook u op ’t hoogst genegen ,

En daar hij door zijn oom reeds invloed heeft verkregen , Ziet ge u door hem weldra een eerambt toegelegd.

Wij hebben hem wel niet uw'’ ouderdom gezegd;

Een staatsman dient te zijn in ’t beste zijner krachten ; En van een grijsaard kan men zelden veel verwachten.

TERPtOEG.

Ik dank u.

Mevr. VERBOHG.

TER

Maar zeg vrij, dat gij naauw vijftig telt, C 2

-ocr page 48-

36

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

TERPIOEC.

Onnoodigl ik verzoek dat ge u om mij niet kwelt.

Ik bl^Thet geen ik ben; ’k tracht tot geen ambt te raken. Mevr, vEBBonc.

Zoudt ge u dan bij den graaf aan ondank schuldig maken ? Schep moedl het zal wel gaan, verlaat op ons u vrij.

De graaf vervolgt me altijd, zelfs spreekt men kwaad van mij. Heeft er een volksfeest plaats, wij zijn er met ons beiden;

’t Strekt hem altijd tot eer ten schouwburg mij te leiden. Laatst heeft hij met zijn koets naar 't badhuis mij gebragt.nbsp;Ja, ’t gaat zoo ver, dat heel de stad er schier om lacht.

TEBPEOEG.

Hij gaat altijd met u ?

Mevr. vEnEOBG.

Waarom zou ik ’t beletten ?

’k Was laatst met hem alleen; toen gingen we aan ’t piketten. Ik zeg alleen.... maar neen , Maria zag ’took aan;

Maar wat zegt dit?

TEBPLOEG.

’t Zegt hier zeer veel; ’k heb u verstaan; En dit, dit zweer ik u, het zal niet meer geschieden.

Ik zal Mijnheer den graaf voortaan het huis verbieden.

Wat doet Maria ? niets. Zij is haar huis ontwend,

Be-

-ocr page 49-

17

VOOR BEJAARDEN.

Bezoekt bekende liên, die haar gemaal niet kent.

Te schittren is haar doel, en van den vroegen morgen Tot ’s avonds laat, besteedt ze aan d’ opschik al haar zorgen.nbsp;Bevreesd dat mijn geluk stof geev’ tot jaloezij,

Is zij schier overal, doch ’t allerminst bij mij.

Meer achting, minder glans! Wie zou naar ’t huwlijk haken, Wanneer Me vrouws gedrag Mijnheer berucht moet maken,nbsp;Of dat zij tot sieraad van ’t bosch vei strekken zou ?

Neen, grootmama 1 daartoe verkoos ik mij geen vrouw.

’k Verzoek u, zeg haar dus...

Mevr. VEBBOBG.

Wil mij die moeite sparen.

Ik kan mij uw gedrag van heden niet verklaren.

Hebt ge iets te zeggen, doe ’t haar zelve dan verstaan;

Maar wees niet streng of stug; uw vrouw heeft niets misdaan. Door zachtheid kan men veel van ’t viouwlijk hart verwerven;nbsp;Maar elke llefde-kiem doet gij door stuurschheid sterven.

{Zij vertrekt.')

tweede tooneel.

i£KFLO£G, alken.

Ik gaf mijn harte lucht! Had ik gelijk of niet ?

En zij.,, 't is alles goed, wat z» in haar kleinkind ziet.

C 2 nbsp;nbsp;nbsp;Nooit

-ocr page 50-

38

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Nooit denkt zij kwaad, maar wuft en onbepaald van zinnen. Zie ik haar mijne vrouw verstandeloos beminnen.

Zij poogt, ’t is waar, de zaak te schikken ; dit is braaf.

Maar ’t gaat niet, want de graaf... wat wil dan toch die graaf? ’t Was mooglijk wel het best, den spot er meê gedreven...nbsp;De graaf!.. Maar ’kzie van Boom; ach! was hij weggebleven!nbsp;Van Boom, en nog geen geld!

DERDE TOONEEL.

TERPLOEG , VAN BOOM.

TAN BOOM, op zijn hoTologte ziende.

Twee uur zijn reeds voorbij,

En ik ontving nog niets.

TERPLOEG.

’k Was uit! vergeef het mij.

VAN BOOM.

En ik, dank zij uw trek, om niet te huis te blijven,

Ik vind mijn maaltijd koud en heb geen’ tijd tot schrijven. Wel nu, waar is het geld ? wat zeide u, uw kassier ?

TERPLOEG, teT zijde.

Als ik mijn vrouw beticht, ’k beef dan voor zijn getier.

VAN BOOM.

Maar *t geld ? kom aan.,.

TBR*

-ocr page 51-

39

VOOR BEJAARDEN.

TERPtOEG.

Ik zal...

VAN BOOM.

Neen, ik wil niets meer hooren.

Beloof hier niet, maar geef.

TERPLOEG.

Wil u toch niet verstoren ;

Want weet...

VAN BOOM.

Roep uwe vrouw, dan zijn de zaken klaar;

Of liever geef me een briefje aan toonder af, op haar.

TERPEOEG.

Zij heef: een zekre som betaald; ’t was mij ontschoten. Maar zeg me uit welk een bron is toch ’t belang gesproten,nbsp;Dat ge in dien jongiing stelt, een vreemdeling naar’k meen ?

VAN BOOM.

Een vreemdeling ? toch niet; voor u is hij er geen.

TERPEOEG.

Ontdek mij dan zijn’ naam; verklaar mij alles nader.

VAN BOOM.

Weet, hij verbood mij, iets te zeggen aan zijn’ vader.

TERPEOEG.

o Hemel! ’t is...

VAN

C 4

-ocr page 52-

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

VAN BOOM.

Uw zoon. Hij was ’t die mij gebood,

Voor u te zwijgen tot in ’t uiterst van den nood.

Uw huwlijk kwam door hem mij reeds voor lang ter kennis, En uw stilzwijgendheid was eene vriendschapsschennis,

In uw verlegenheid heb ik me ook niet vergist.

Bij ’t melden van uw echt, dien ik zoo lang reeds wist.

TJERPLOEO.

Hoe! strekt mijn zoon ter prooi aan wederwaardigheden ? Waarom heeft hij aan mij zijn onheil niet beleden ?

Hjj wendt zich tot een derde...

VAN BOOM.

U zelf daar meé beticht 1 Gij en geen ander hebt die scheidsmuur opgerigt.

Men zag na ’t huwlijk u in alles schier verandren.

Hoe eensgezind waart gij niet vroeger met elkandren 1 Doch sinds uw echt staan gade en zoon elk op hun regt;nbsp;Natuurlijk wordt de twist alleen door u beslecht....

Mijn vriend 1 de hand op ’t hart; waart gij, als twistbeslech-Uit liefde tot uw vrouw, soms geen onbillijk regter? (ter,

TBHPIOEG.

Mijn zoon had doorgaans schuld.

VAN BOOM.

Meest was zijn schuld gezocht!

Sinds

-ocr page 53-

41

VOOR BEJAARDEN.

Sinds ik zijn leed verstond, deed ik wat ik vermogt.

Om in’t bestaand te kort, naar eisch te hulp te komen;

En echter is zijn val nog meer dan ooit te schromen;

Ten zij gij helpt.

TERPLOEG, ter zijde.

Waarom heb ik haar aangespoord ?

Die reis kost geld!

YAW BOOM.

Wat zegt gij?

TERPLOEG.

Niets? ik spreek geen woord. Van Boom 1 Mijn waarde vriend!

V.4N BOOM.

Wat is ’t? wil u verklaren.

Zoo vingt ge uw rede ook aan in onze kindsche jaren.

Als gij mij hulp vroegt in een netelige zaak.

TERPLOEG.

Gij hebt thans fondsen los... kom, doe mij het vermaak,..

VAN BOOM.

Terploeg! Neen, dit rekest moet ik terzijde leggen.

Begrijp eens, wat toch zou de wereld er van zeggen?

’t Is wel mijn eigen geld, maar dat vermoedt men niet,

Neen, vriend! het gaat niet aan. Bespaar mij dit verdriet.

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Men

-ocr page 54-

4.2

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Men wekk’ nooit argwaan op; zoo ’t iemand kwam ter ooren. Dan was ([schoon onverdiend) mijn goede naam verloren.

TEBPnOEG.

Gij kent mij immers; ’k sta er heilig u voor borg.

Tot morgen slechts?

• nbsp;nbsp;nbsp;VAN BOOM.

Neen, nooit!

TEHPLOEC.

Verlaat u op mijn zorg.

Ik smeek n, red mijn zoon.

VAN BOOM.

’k Ben met de zaak verlegen;

Want zie, wanneer men ’t smeekt, dan kan ik nooit er tegen. Maar ’t zij zool schijn’ de zaak dan ook niet in den haak!

’k Bezorg het geld; maar ik eet heden met geen smaak.

TEBPEOEG.

Aan de avondmaaltijd gaat het beter.

VAN BOOM.

’k Wil ’t vertrouwen ,

En eisch dat gij de zaak op ’t diepst geheim zult houên.

’t Kost me anders ligt mijn post.

TERPLOEG.

’k Beloof’t u, op mijn eer. Maar van iets anders nu: wie is de vreemde heer,

Die graaf, die ook hier woont?

-ocr page 55-

43

VOOR BEJAARDEN.

VAN EOOW.

Ik zal het u verklaren.

In dans en schermkunst kan hem niemand evenaren.

Hij is der mannen schrik, en menig avontuur....

TERPLOEG.

Der mannen schrik ?

VAN BOOM.

o Ja; beschaafd, jong en vol vuur, Bestaat er geen bezwaar, door hem niet te overwinnen.

En niets, dat hem weêrstaat, is hij verliefd van zinnen.

Zoo menig schoone heeft,... wat deert u ?

TERPLOEG.

Niets, ga voort.

VAN BOOM.

En hij ontmoet altijd de vrouw, die hem bekoort,

Toevallig overal, op bals of wandelpaden.

TERPEOEG.

Maar is de man er bij, dan kan zulks weinig schaden.

VAN BOOM.

Dien blinddoekt hij geheel; roemt hem als braaf en wijs ; Verwerft voor hem een’ post, God weet, tot welk een’ prijs!

TERPLOEG.

Genoeg! wat moet ik doen ?

VAN

-ocr page 56-

44

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

VAN BOOM.

Ge ontvangt hier dikwerf meuschen ; Uw vrouw is schuldeloos, haar deugd laat niets te wenschen.nbsp;Maar wijs voortaan hem af.

TERPLOEG.

Van Boom! ik volg uw raad.

EEN BEDIENDE, inkomende.

Graaf Elmar dient zich aan.

VAN BOOM.

Het is nog niet te laat.

Geef hem niet t’ huis. (^De bediende vertrekt^

TEHPEOEG.

Hij komt den trap reeds opgevlogen. VAN BOOM, ter zijde.

De man en niet de vrouw; hoe zal hij zijn bedrogen !

FIERDE TOONEEL.

De vorigen, de graaf.

DE GRA.1F, tegen van Boom.

Vinde ik u hier? dat treft! ’k Groet u, Mijnheer van Boom! Op gistren spraken wij nog van u bij mijn’ oom.

Van

-ocr page 57-

45

VOOR BEJAARDEN.

Van Boom heeft in zijn vak, zoo sprak hij, geen gelijken. Geen mensch , die niet voor hem in 't rekenen moet wijken ;nbsp;'k Prijs om zijn juistheid, trouw en doorzlgthem te regt.nbsp;En voor ontvanger is hij in de wieg gelegd.

VAN BOOM.

Zulk een getuigenis mij toe te hooren voegen,

Vereert mij zeer; doch ja, verschaft mijn werk genoegen, Denk 't is reeds veertig jaar... maar duld dat...

® DE GRAAF.

Gaat gij heen ?

't Is zeker om te zien of ge alles hebtbij-een.

Hiervoor behoeft bij u geen sterveling te vreezen,

En zelfs geen enkle cent zal er te weinig wezen.

Regt zoo. Mijnheer van Boom!

VAN BOOM, zich buigende.

Mijnheer! hoe onverdiend !

(Ter zij de ^ tegen Terploeg.j Dus volgens afspraak, en vergeet het niet, mijn vriend

TEEPEOEG, tegen van Boom.

Geduld, tot morgen.

(van Boom vertrekt

FIJF.

-ocr page 58-

46 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

VIJFDE TOONEEL.

terploeg, de graaf.

TERPEOEG.

Wat is hier van uw begeeren? Komt gij Mevrouw Verborg met een bezoek vereeren ?

DE GRAAF.

’t Was ook Mevrouw Terploeg, die ik te vinden dacht.

TERPEOEG.

Ik wacht haar.

DE GRAAF.

Wel, Mijnheer! duld, dat ik met u wacht. (jer zijde,')

Wie mag die heer toch zijn!

TERPEOEG, ter zijde.

Hij schijnt het door te drijven. de graaf.

Maar nu ik ’t wel bedenk, kan ik nog lang hier blijven.

Ze is bij de barones.

TERPEOEG.

O ja. Mijnheer! dat kan.

{ter zijde,)

Hij weet het waar zij is, en ik weet nergens van.

DE

-ocr page 59-

47

VOOR BEJAARDEN.

DE GRAAF.

Sinds wanneer zag men u zich naar deez’ hofstad wenden ?

TERPLOEG.

Sinds gisteren, Mijnheer!

HE GRAAF.

Een van Mevrouws bekenden

Zie ik gewis in u ?

lERFEOEG.

’k Besta haar nader bij.

DE GRAAF.

’t Is waar; men kan het zien, en ’t is ook dom van mij,

Dat ik u niet herken; uw achtbre wezenstrekken....

TERPLOEG.

Hoe 1 ben ik u bekend ?

DE GRAAF.

’t Is dadelijk te ontdekken,

Aan d’ opslag van het oog; hier is geen twijfel meer. Mevrouw Terploeg is zeer beminnelijk, Mijnbeer!

Wat heil voor mij, in u, haar vader hier te aanschouwen! Mevrouw uw dochter is de aanminnigste aller vrouwen.

TERPLOEG.

Mijn dochter! wat..,.

DE

-ocr page 60-

48

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

DE GRAAF.

Gelukkig vader! hoogst te vreén....

ZESDE TOONEEL.

De vorigen, maria.

MARIA, in het opkomen.

Hoe is ’t! Mijnheer de graaf, hier met mijn man alleen ?

DE GRAAF, ter zijde.

Haar man 1 {luid.') ’k Ben veel aan ’t lot, dat me u doet zien,

(verschuldigd.

Mijnheer! u wiens verdienste ik straks nog heb gehuldigd ; Maar met wat vuur ik ’t deed, uw stand, uw kundigheên ;nbsp;Bepleiten uwe zaak veel beter dan mijn reên.

Valt tl de post ten deel, gij zult den post vereeren ;

Heil ’t vaderland, dat dan u regt zal kennen leeren.

Ik wil geen’ dank hiervoor, maar wordt mijn wensch vervuld, ’k Dank u dan, daar gij ’t rijk tot nut verstrekken zult.

MARIA.

De graaf weet zich altijd verpligtend uit te drukken.

DE GRAAF.

Hetgeen ik zeg is waar...

TERFIOEG.

Ja, ’t kan ook mij verrukken.

En

-ocr page 61-

49

VOOR BEJAARDEN.

En ik gevoel te regt, wat ik u ben verpligt;

Maar dat men niets verzwijge en alles brenge aan ’t licht.

Ik tel reeds zestig jaar.,..

BE GRAAF.

Men moet zoo oud juist wezen. Dit is geen hinderpaal, dien gij behoeft te vreezen.

Maar nu ter zaak. Reeds lang gaf voor een hof-partij Ten huize van mijn’ oom, Mevrouw haar woord aan mij;nbsp;Ook heeft ze, als vódr dien tijd gij waart terug gekomen,nbsp;De uitnoodiging voor u , Mijnheer! mede aangenomen.

Ga dus met ons naar ’t bal; ’k stel u mijn’ oom daar voor, En heden avond nog krijgt ons verzoek gehoor.

Ik neem bet voorts op mij, voor ’t rijtuig zorg te dragen.

, TEmOEU.

Ik ben nog zeer vermoeid en durf het niet te wagen.

DE GRAAF.

Het bal verpoost.

TERPLOEG.

' nbsp;nbsp;nbsp;Daarbij, ik wacht hier zelf een heer.

DIARU.

Wie? Is ’t Mijnheer van Boom? die halsvriend van weleer?

TERPLOEG.

De graaf stelt hem op prijs.

D nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 62-

so

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

MARIA.

Maar kan toch niet verbloemen, Dat hij van vroeger eeuw het toonbeeld is te noemen.

DE GRAAF, lagchetide.

Mevrouw ••••

TBRPLOEG.

En echter komt hij hier.

MARIA.

Blijft dit uw wil?

’k Bid u, Mijnheer de graaf! beslis gij ons geschil.

ïERPLOEG, ter zijde.

’k Bedwing mij naauw.

DE GRAAF.

Mevrouw! 'k bid u, wil mij verschoonen; ’t Is pligt, de waarheid steeds in al haar glans te toonen.

Ik acht van Boom; daarbij houde ik het voor gewis.

Dat hij van eerlijkheid en trouw een voorbeeld is.

Hij heeft een Neêrlandsch hart, opregt en onverbasterd.

En ¦’k neem zijn zaak op mij, zoodra men hem belastert. TERPIOEC.

Regt zoo. Mijnheer de graaf!

DG GRAAF.

Maar als men gul en vrij,

Zijn

-ocr page 63-

SI

VOOR BEJAARDEN.

Zijn eer niet kwetsende, en uit spot of jokkernij.

Zegt: dat hij leeft naar stijve, aartsvaderlijke zeden;

Dat hij nog eet zoo vroeg als honderd jaar geleden;

Dat zijne kleeding die van Wagenaar gelijkt;

Dat op zijn hoofd een pruik, gelijk een bloemkool prijkt;.... Wat nadeel schuilt daarin? ’t Is onbeduidend snappen,

’t Is beuzelpraat, maar ’t is geen eerloos achterklappen.

MARIA.

Regt zoo. Mijnheer de graaf!

SE GRAAF.

Daar valt mij juist iets in; Van Boom ga met ons, en gij beiden hebt uw zin.

MARIA.

Een heerlijke inval!

lERPJLOEG.

Neen! bedenk die zaak eens nader.... Wie er ook voege op ’t bal, voorzeker geen aartsvader.nbsp;Onze avondmaaltijd is ook reeds bepaald, Mijnheer!

MARU, lagchende.

Hij komt souperen!

TERPLOEG.

Ja, en ’t is ons zeer veel eer.

D 2 nbsp;nbsp;nbsp;(jt.

-ocr page 64-

52

DE HÜWELIJKS-SPIEGEL

(jegen den Graaf.')

Ik moet hier weigren, Graaf! hoe leed het mij moog wezen; Maar ’k meen mijn vrijspraak in uwe oogen reeds te lezen.nbsp;Ik merk, gij kent van Boom, en zijt hem goedgezind.

Weet, hij was reeds als knaap mijn beste en trouwste vrind; En zou ik me aan een vriend, zoo oud, zoo weinig storen ?nbsp;Deed ik het, ’k had gewis uw achting ook verloren.

DE GRAAF.

Nu gij u dus verschoont, dring ik er niet op aan.

Mevrouw! ’t wordt thans uw zaak.Wie toch kan u weêrstaan? ’k Bid u, breng uw gemaal tot andere gedachten.

Of de ontevredenheid mijns ooms staat mij te wachten. Gewis, dit wilt gij niet.,..’k Vrees dus geen weigrlng meer,nbsp;En in die blijde hoop kom ik deez avond weêr.

[Hij vertrekt!)

ZEFENDE TOONEEL.

TERFLOEG, MARIA.

MABIA.

Gaat gij naar 't bal ?

TERFLOEG.

O Neen I

-ocr page 65-

53

VOOR BEJAARDEN.

mama;

Gij zult u wel bedenken.

TERPtOEfi.

* ’k Zal niet.

MARIA.


Toch wel.

TEBPEOEG..

’k Durf n mijn woord er op te schenken.

MABU.

Waarom u zonder réén van dit vermaak beroofd ?

lEBPLOEC.

^ ’t Is geen vermaak voor mij; ’k hoop dat gij mij gelooft.

¦SARIA.

Uw weerzin, inderdaad! zou mij bijna verstoren.

TERPEOEG.

Maria! weigert gij, me een oogenblik te hooren ?

MARIA.

o Neen 1

TERPIOEG.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Ik heb bespeurd, sinds ik hier wederkwam ,

Dat elk u, als om strijd, uw kostbren tijd ontnam.

En moede, dat ik mij aan u niet kon verklaren,

Dacht ik, ’t was best in schrift u alles te openbaren;

D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Doch

-ocr page 66-

54

DE HUVVELIJKS-SPIEGEL

Doch nu gij ’t mij vergnnc,'dat ik mij aan u uit.

Zal ik het daadlijk doen. — Gij weet niet hoe ’t mij stuit, Als gij mijn’ vriend van Boom bespotlijk voor doet komen.nbsp;De zucht tot schittren heeft u dermate ingenomen,

Dat, tegen een’ oud vriend, gij meteen’ lossen kwant.

Een’ Ingebeelden gek, als ’t ware, zamenspant.

Gij lacht hem uit, gij spot en schertst met zijn manieren; Weet, dat de graaf, mag hem ook ’t ridderlint versieren ,nbsp;Mag van diens rang en staat ’t gerucht ook zijn verspreid;nbsp;Noch zijn goed hart bezit, noch zijn blijmoedigheid.

Gij randt van Boom aan, ja; mij grieft gij echter tevens;

En eike spotternij om de ouderdom zijns levens.

Geldt hem alleen niet, ze is ook toegevoegd aan mij.

Zij treft ook mij; want ik ben even oud als hij.

MARIA.

Het was slechts béuzelpraat, zoo liet de graaf zich hooren, En mij kwam, ’t geen hij sprak, zeer waar en juist te voren.

TERPLOEG.

Uw graaf! hij ergert mij tot in den hoogsten graad.

Ik heb, of had voorheen ’t met niemand ooit te kwaad; Maar hij, ik zeg het u ronduit, hij spant mij strikken.

Wat denkt die graaf? dat ik naar hem mij zoude schikken? Zijn ijver mijwaarts, dien hij te onpas blijken liet,

En zijn geheel gedrag..., neen, hij behaagt mij niet.

Daar

-ocr page 67-

55

VOOR BEJAARDEN.

Daar bij is ’t ook voor u, om meer dan ééne reden.

Niet goed, dat u een graaf vervolgt op al uw schreden.

Der vrouwen goede naam wordt al te ras beklad.

Men zorge voor ’t behoud van zulk een kostbren schat 1 Alleen reeds door de taal eens losbols aan te hooren,

Gaat dikwerf deze schat, eer gij ’t vermoedt, verloren.

Één kwaad gerucht, de stad is ras er van vervuld;

’t Herstel is dan te laat, al zijt gij zonder schuld. Kwaadsprekendheid treedt op; bij haar is geen verzachting.nbsp;De man strekt elk ten spot, de vrouw elk ter verachting;

En twintig jaren deugd herstellen nimmer wéér U in uw’ goeden naam en uw belasterde eer.

UAaiA.

Laat gij deez’ zedepreek weldra ter drukpers leggen ?

Gij zult mij naderhand den titel wel eens zeggen.

Maar eindlijk, gaat gij ook naar ’t bal, waar men u vroeg ? TERPLOEG.

Neen; ’k heb mijn eigen kring, en deze is rajj genoeg.

UABIA.

De graaf komt echter hier.

TERFEOEG.

Veel eer! zelfs boven maten ! Maar hij zal ’tin ’t vervolg, op mijn verzoek, wel laten,

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Daar

-ocr page 68-

5lt;5

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Daar hij mij even sterk als zijn bezoek mishaagt.

Ik acht een ieder hoog, die rang en titels draagt.

En zich niet schaamt, de deugd bij de adeldom te voegen, ’t Verkeer met graven sta ik toe, me: veel genoegen.nbsp;Wanneer men graaflijk is; maar 'k heb geen’ adeldom;

’k Ga dus met handelaars, doch met geen graven om.

’k Ben nooit op mijne plaats bij trotsche hovelingen.

’k Weet niet, hoe ik mijn stem dan buigen zal of wringen, ’k Ben ’t huis bij gij en u; ’t is dan zoo als ’tbehoort;

Maar Excellentie, foei! hoe statig klinkt dat woord!

Ik min gezelligheid, ’k deed u dit dikwerf blijken.

Zij woont niet aan het hof; ’k zoekbaar bij mijns gelijken; Bij vrienden, die niet staamp;g berispen mijn gedrag.

Omdat ik nn eens scherts en dan wéér hartlijk lach.

’k Ga met geen lieden om, die, als zij mij ontmoeten.

Met opgetrokken neus ter naauwernood mij groeten, o Neen, mijn vrienden zijn ook van mijn’ stand; daarbijnbsp;Ben ik altijd voorhun, het geen zij zijn voormij.

HABIA.

Gij moet omtrent dit bal een juister oordeel vellen.

’t Is immers geen vermaak, dat ik u voor durf stellen; Neen, ’t is om ’t eerambt, daar mijn oog voor u op staart;nbsp;Twee uurtjes op een bal zijn dit toch dubbel waard

Maak


-ocr page 69-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;57

Maak er alleen uw hof, niets kan toch ligter wezen.

Maar ik begin voor uw benoeming reeds te vreezen.

TEBPLOEG.

Geef u geen moeite om mij; ’k draag liever ongestoord , Onopgemerkt, maar vrij het pak mijns levens voort.

Het klinkt wel schoon, in hoogen post te zijn gezeten;

Maar hij, die zorgeloos zijn daaglijksch brood mag eeten,

Is meer benijdenswaard. *k Ben rijk, wat wil ik meer ?

En met een ambt neemt ligt mijn lot een andren keer.

MARIA.

Wel nu! ga er dan heen, om mij slechts te believen.

Door’t weigeren hiervan zult gij mij toch niet grieven ? o Welkeen groot vermaak, mijn vriend! verwacht ons daar!nbsp;De bloem der stad is er vergaderd bij elkadr.

Gezanten, generaals en welgekleede vrouwen ;

’t Is alles schittrend, wat ons oog diii zal aanschouwen;

En mijn toilet... o ja! het moet, het zal geschién.

Ik ga, gij gaat.... zoo niet, zult gij mij sterven zien.

TERPLOEG.

Gij zult niet sterven, neen, zoo ver zal het niet komen;

Zelfs zult gij met mijn’ vriend van Boom zijn ingenomen.

Hij danst wel niet, ’t is waar, maar ik beloof ’£ u toch.

Al gaat gij niet naar ’t bal, op morgen leeft gij nog.

D 5 nbsp;nbsp;nbsp;ma.

-ocr page 70-

58

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

MARU.

Wilt ge uw Maria dan dit klein vermaak niet geven ?

Blijft ge onverbidlijk? spreek, wat heb ik toch misdreven? ’kHad gistren slechts één wensch,’t wasnaarmijn echtgenoot;nbsp;Hij komt, en stelt terstond mij schier derw^anhoop bloot.nbsp;Mijn spotten met van Boom kon ii misschien verstoren,...nbsp;Wel, ’k doe het nimmer wéér; hij kan mij zelfs bekoren.nbsp;Geloof mij, ’k neem voortaan hem in door mijn gedrag,nbsp;Maar heden avond niet, neen, op een’ andren dag.

Reeds morgen; ja die ruil is wis naar uw genoegen.

Mijn vriend! mijn engel! kom,wil naar mijn’ wenschn voegen. Ik bid n, sta’t mij toe, en ga.

TERPLOEO.

Neen! ’t kan niet zijn.

WARIA, schreijende.

Welk een rampzalig lot, helaas! is niet het mijn ?

TERPLOEG, bewogen.

Zij weent, o Hemel! ach!

MARIA, buiten zich zelve.

Gij tracht hier door te drijven; Maar, ’t is een dwinglandij, die ’k nooit zal onderschrijvennbsp;Ik kant me ertegen aan, gij hebt verkeerd gedacht.

Zoo ge als gevangnemij hier op te sluiten tracht.

Eet

-ocr page 71-

59

VOOR BEJAARDEN.

Eet met uw vriend alleen, zoo dit u mogt behagen;

Maar mij, mij ziet gij niet; ik kan hem niet verdragen.

Roem niet op uw gezag; het mijn’ is even groot.

Men heeft Mevrouw Verborg ook op het bal genood ;

Blijft gij dus hier....’k durf mij met haar gerust vertonnen, En ik zal, ondanks u, herbal toch bij gaan wonen;

En ’k ga reeds vroeg er heen en kom de laatste weêr;

En uwen vriend van Boom wil ik niet zien. Mijnheer!

’k Zal toonen, dat ik nog mijn regten weet te staven; Voorwaar, gij zult mij hier niet levende begraven.

TEBPLOEG, in woede.

Gij zoudt, mijns ondanks, gaan? neen, dit zal niet geschién. Neen, nooit!

MARIA.

’t Zal wel,

TERPLOEG.

Wij pllen zien,

MARIA.

Gij zult het zien.

TERPLOEG.

Maria! denk er aan, ’t besluit is vast genomen,

En niets, niets kan er mij ooit van terug doen komen.

MARIA.

Ik ga mijn weg.

TER

-ocr page 72-

6o

DE HUWELIJKS SPIEGEL

TERPIOEG.

Neen niet; ik zeg ’c u eens vooral;

Gij blijft deez’ avond hier, en gij gaat niet naar ’t bal.

MARIA.

Foei, welk een boos gemaal 1

TERPEOEC.

Hoe is haar drift aan’t zieden I Ik ga in mijn vertrek haar’ dwazen toorn ontvlieden,

MARIA.

Ga; ver van een’ tiran, die mij verdrukt en kwelt, Ontwijk ik in het mijn, zijn heerschzucht en geweld.nbsp;Vaarwel, Mijnheer!

TEBPLOEO.

Vaarwel! geen verder tegenspreken! Wat heuglijk weérzien, na een afzijn van acht weken!

Einde van het tweede bedrijf.

DER-

-ocr page 73-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;6i

DERDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

ïiARiA f tegen eenen bedienden f die haar volgt.

Ga naar uw heer terug; zeg dat ik hem verwacht.

QDe bediende vertrekt^

Door een’ gezant wordt mij hier kennis van gebragt.

Hij koom’! Ligt waant hij mij met tranen op de wangen; Maar neen 1 ik zal hem hier, voor ’t bal gereed, ontvangen.

’k Verzweeg aan haar, die mij tot moeder strekt, geen woord. Ook zij vindt zijn gedrag onbillijk, ongehoord.

Wat zijn die bloemen fraai! Neen, ’k laat mij niet regeren; Neen, ik ben geen slavin; ’k Zal zijn bevel trotseren.

En ’k geef nooit toe; hij komt..,, verlaat mij niet, o moed!

IJVEÈDE TOONEEL.

TEHPix)EG, in het opkomen.

Wat schitterende tooi! 't staat haar toch alles goed 1 (tegen Maria) Ik zie gij staat gereed, hier mijn gezag tenbsp;Uw kleeding toont mij zulks.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(krenken, '

MAKU.

Elk heeft zijn wijs van denken, 'k Stoor mij niet aan Mijnheer; stoor u niet aan Mevrouw,

TER*

-ocr page 74-

6a

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

TERPtOEG.

Voelt gij geen wroeging ?

MARU.

Ik? Neen, ik heb geen berouw.

TERPIOEC.

Een overschot van spijt maakt u zoo fier te moede.

MARIA.

Geen spijt, geen spijt. Mijnheer! ’t is enkel haat en woede.

TERPtOEC.

Gij drijft de zaak te ver.

ÏIARIA.

Neen, niet te ver. Verwacht.... Qer zijde) ’t Verwondert mij, dat hij zoo vreedzaam is en

(zacht.

TERPLOEG.

’k Heb alles overdacht en moet u gul verklaren ,

De drift, door u betoond, is eigen aan uw jaren ;

Maar in mijn’ ouderdom komt geene drift te pas,

En zelfs de beste zaak bederft zij al te ras.

Zoo ’k u verbood, ’t zou zijn, als wenschte ik mij te wreken; Neen, 'k straf mij zelf alleen,’t is door u vrij te spreken ,

’t Is door uw afzijn, ja, maar dat uw toorn verdwijn’!

En nu, ga naar het bal en laat ons vrienden zijn.

MA-

-ocr page 75-

VOOR BEJAARDEN.

BARIA.

Gij wilt dan....

TERPtOEG.

Ja, ga met Mevrouw Verborg er henen. Ik heb ook in haar oog gewis zeer streng geschenen.

En ik hield tegen twee het nimmer uit, naar 'k gis.

Hebt gij haar niet veel kwaad van mij verteld?

MARIA.

Gewis!

\

TEBPLOEG.

Denk verder erniet aan; laat ons die twist vergeten.

En mogt ik me ook een woord, bevel of blik vermeten.

Die ubeleedigd heeft, welnu! vergeef het mij.

Van Boom is ouderwetsch en zonderling daarbij;

Dit stem ik toe; doch toen gij straks om zijn manieren,

Uw spotzucht bij den graaf te zeer dorst bot te vieren.

Was ’t inheteigenst’uur,dat hij,ondanks zijn vrees.

Tot eigen schade ligt, me een groote dienst bewees.

MARIA.

Hoe zoo?

TERPLOEG.

’t Is een geheim.

MARIA.

Hoe f een geheim ? Laat hooren.

Spreek

-ocr page 76-

64 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Spreek daadlijk op.

TERPLOEG.

Welaan! ik kan ’t voor u niet smoren. Uw vrienden, die ’t hier nooit ontbreekt aan spijs of wijn;

Zij leven van mijn geld.... hij redt mijn’ zoon door ’t zijn.

Dit jonge mensch wist zijn bereekning niet te maken.

'k Moest het voorzien; maar neen, voorn in liefde aan ’t bla-Liet ik hem over aan zich zelf en deed niet wel; (ken. Voor u zette ik mijn’ naam en zijn fortuin op ’t spel. ' (ten.nbsp;’kHad heden hiergeengeld.,..’k moet u daar dank voor hee-Van Boom kwam hem te hulp; hoe, voegt ons niet te weten.nbsp;Kan zijn ontvangst daartoe niet dienstbaar zijn geweest ?

Hij die alleen voor ’t woord te kort reeds was bevreesd.

Was hier, alleen om mij, terstond tot redden vaardig;

Hij hielp mijn’ zoon.... is hij nu nog bespottenswaardig ?

nURIA.

Neen, van mijn vrienden deed geen enkle ooit zulk een’ stap. ’k Bewonder dezen trek, meer dan hun laf gesnap.

^k Wil ook door mijn gedrag me op nieuw aan u verbinden. Daar altijd een goed woord een goede plaats zal vinden.

Dit bal, waar ik met u gehoopt had heen te gaan,

Dit bal, dat sinds een week ik voor mijn oog zie staan, Waarvan ik droomde,aan’t welk ik dacht bij mijn ontwaken,....

Wel

-ocr page 77-

ÖS

VOOR BEJAARDEN.

Wel nu ! ik ga er niet; ’k zal mij te huis vermaken.

’c Besluit staat vast; ik geef de voorkeur aan uw’ vrind.

TEB PLOEG.

Kan ’t zijn ?

MARIA.

Met heel mijn hart ben ik er toe gezind.

’t Kost mij wel veel,maar ’k wijk voor zulkeen overreeding, En voor Mijnheer van Boom blijf ik in deze kleeding.

En ’k doe het met vermaak. Zoo even zeidet gij,

Het stond mij alles goed. Wat zegt gij nu van mij?

’t Staat nu nog beter; niet?

TERPLOEG.

Ja, honderd.maal!

MARU.

Mijn waarde!

Vergeef mijn felle drift.

TERPLOEG.

Mijn grootste schat op aarde!

Ik was ’t die u misdeed.


MARIA.

’k Weêrsta nooit wéér uw wil,

TERPLOEG.

Vermijden wij voortaan zelfs ’t allerminst geschil.

E nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 78-

66

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

MAJaiA.

Van nu af zal geen twist ons leven meer verbiitren.

TERPLOEG.

Het huisselijk geluk moet uit onze oogen schittren.

MARIA.

Mijn vriend!

TERPLOEO.

Mijn waarde vrouw!

MARIA.

¦quot;k Erken ’t, en inderdaad» Gij zijt voor uwen vriend een dapper advokaat^

Hij is uw voorspraak ook in alle deelen waardig;

Ten aanzien van den graaf zijt ge echter onregtvaardig.

TERPEOEG.

Voor mij, ’k geloof dit niet; ik spreek naar biliijkheid.

MARIA.

Voor mij ’k geloof, dat gij u deerlijk hier misleidt.

TERPLOEG.

Men oordeelt onbedacht, mijn waarde! op twintig jaren.

MARIA.

Men oordeelt veel te streng, is men eens grijs van haren. TERPiOEG.

Ligt, dat gij u bedriegt.

-ocr page 79-

67

VOOR BEJAARDEN.

MAKU.

Ik heb gelijk naar ’k meen.

TERPLOEG.

k Geloof het niet.

MARIA.

Gewis.

TERPEOEG.

Geenszins.

MARIA.

’k Zeg ja.

TERPEOEG.

’k Zeg neen.

MARIA.

'k Houd staande.,

TERPLOEC.

Lieve vrouw! laat ons van beiden zwijg en; Zij zouden anders ligt ons weder twist doen krijgen.

MARIA.

Welaan dan! zonder drift! Kan,daar gij d’een bemint.

En de andere u verpligt, deze ook niet zijn uw vrind?

TBRPEOEG.

Dat is iets anders; de een zie ik mijn jaren dragen,

E 2 nbsp;nbsp;nbsp;Maar

-ocr page 80-

68

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Maar de andre is nog als gij in ’s levens lentedagen.

Vergeef mij: mijne liefde is zeldzaam; ’k merk sinds lang, Dat tijd en rede haar niet houden in bedwang ;

En dat een hart als ’t mijn’, door haar van ’t spoor gedreven, Aan haar vervoering zich te blind durft overgeven.

Wanneer men mint met vrees, dan kent de min geen maat; Nog jong, behaagt men ligt, en wie vermoedt dan kwaad ?nbsp;Maar zoo als ik , verliefd nu de ouderdom komt naken,nbsp;Bezitter van een’ schat, waar ieder naar zou haken,nbsp;Bewaakt, bewaart men dien, gelijk een vrek zijn goud,

Is’t mooglijk, dat men koel dan’t haatlijk tal aanschouwt, Van medeminnaars , jong, vol vuur en teeder tevens,nbsp;Terwijl men zelve staat aan d’eindpaal dezes levens?

Krimpt dan, bij dat gezigt, het harte niet in een,

En zucht men zonder grond om ’t afgelegd voorheen?

Neen, ik ben niet jaloersch, maar dat ik ’t gul belijde:

Hij, die u steeds vervolgt, niet afwijkt van uw zijde,

Die door zijn taal of blik u menig lachje ontvleit,

Komt me als een’ vijand voor, die mij te snood misleidt.

Ik min u tot den dood; zie ’t aan geheel mijn wezen;

Wee mij, zoo ’k voor ’t bezit van uwe min moest vreezen! En echter, ik beken, ’k verzwijg het langer niet.

Dit is ’t, waarom mijn oog den graaf niet gaarne ziet. Wanneer ik hem ontmoet, verlang ik hem te ontvlieden;

Al.

-ocr page 81-

6sgt;

VOOR BEJAARDEN.

Alleen op zijn gezigt raakt mijne drift aan 't zieden. Voor niemand voelde ik ooit zoo groot een tegenzin;nbsp;En menigbitter woord krop ik, mijns ondanks, in.

Ik weet,’k heb ongelijk; maar wat kan mij zulks baten ? Door mijne liefde is ook mijn lijden boven maten.

Ik bid u, houd het mij ten goede, en kan het zijn.

Dat door één woord van u al mijne vrees verdwijn !

MARIA.

Hoe wordt uw nedrigheid voor u een bron van rampen! En ik moet inderdaad met kracht daar tegen kampen.nbsp;Waar zijn die minnaars toch? Wat is er dan geschied ?nbsp;Stel slechts u zelf op prijs en langer vreest gij niet.nbsp;Geioof mij, zoo de graaf mij immer kan behagen ,

’c Is dan, wanneer ik hem hoor van uw lof gewagen;

En dat vermeend belang, hetwelk u belgt en kwelt,

Is slechts mijn dank, wanneer men goeds van u vertelt.

U hooren prijzen kan mijn heil te regt vergrooten.

Maar waarom ons de baan tot hooger rang gesloten?

Mijn vriend! laat mijn geluk meer schittren in het rond. ’k Ben trotsch op uw bezit en op ons echtverbond;

’k Wil toonen en gij moogt mijn woorden vrij gelooven, Dat nimmer mijne min tot u is uit te doven.

TERPLOEamp;.

Wel! spreek den graaf slechts niet... en doe wat u behaagt.

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;MA,-

-ocr page 82-

70

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

MARIA.

Misschien dat ons ontwerp ook zonder hem wel slaagt; Maar volgden raad dan op, door mij u reeds gegeven;nbsp;Verzuim het niet, terstond te worden ingeschreven.

TERPROEG.

Maria! wilt gij ’t dan ?

MARIA.

Het is geen wil, o neen!

Maar ik verzoek hetu.

TERPIOEG.

Wel aan dan! ik ga heen.

Doch ik verwacht van Boom, en als hij komt, met reden Zon hij dan....

MARIA.

Ga gerust, ik zal uw plaats bekleeden. Ik zal hem spreken van de dagen van weleer.

En hij verveelt zich niet.

TERPLOEG.

Vaarwel! ’k ben spoedig weêr. ’t Doet goed, na een krakeel zich weder te verbinden;nbsp;Vaak is men na den twist oneindig beter vrinden.

(Terploeg vertrekt^

DER-

I

-ocr page 83-

71

VOOR BEJAARDEN.

DERDE TOONEËL.

MAjau, alken.

Het offer is gebragt! ’k voel in ’t gemoed geen rouw.

Het kostte mij wel veel, maar ’k deed mijn’ pligt als vrouw. Dit heerlijk bal! hoe kon ’tmij reeds vooruit bekoren!

Ik stelde’tmij zoo gaarne in al zijn’ glans te voren.

De graaf had zich alleen met mij ten dans gewijd;

Hoe had men mij gevierd 1 Hoe had men mij benijd 1 Weg, schoonste zegepraal 1 ’t Kan mij toch waarlijk deren...nbsp;Maar’k wil, om’t vriendenpaar, dit denkbeeld van mij we-’k Wil blijde en vrolijk zijn, gezeten aan hun zij; (ren.nbsp;En hun vermaak wordt dan ook een vermaak voor mij.

XEH BEDIENDE.

De graaf laat vragen of Mevrouw thans is te spreken?

IHARIA.

Hij koom’!

Qde bediende vertrekt^

Het hachlijk uur begint nu aan te breken.

FIERDE TOONEEL.

MARIA, DE GRAAF.

de graaf.

Mevrouw ! ’t zij mij vergund, te hooren uw besluit.

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;Gij

-ocr page 84-

72

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Gij weet wij stelden ’t fluks tot heden avond uit.

Maar welk een rijk toilet! Wat smaak 1 ’k Ben opgetogen! Uw bijzijn zal den glans dus van het bal verhoogen ?

MARIA.

o Neen, Mijnheer de graaf! voor heden kan ik niet.

DR GRAAF.

Hoe 1 kan het zijn? gij blijft!

MARIA.

’t Is pligt, die 't mü gebiedt.

DE GRAAF.

•quot;t Is evenzeer uw pligt, uw woord niet te verbreken.

Gaaft gij het mij dan niet? en, nu ik u kom smeken.

Dat gij een’ pligt vervult, eens als vermaak beschouwd;

Kan ’t zijn, dat u eerst nu dit gaan naar ’t bal berouwt ?

MARIA.

Hoe gaarne zoude ik niet der gasten tal vergrooten !

Maar mijn gemaal. Mijnheer! heeft anders het besloten.

DE GRAAF.

Is ¦’t mooglijk, dat gij mij zoo koel dit hooren laat?

Uw weigering verbaast me en grieft mij, inderdaad!

’k Zie wel, 'k vermag op u zoo veel niet meer als andren; Want waarom van besluit zoo spoedig te verandren ?

Om welke reden toch hebt gij mij dus misleid?

’t Verlies is, ik beken ’t, voor u een kleinigheid;

Een

-ocr page 85-

73

VOOR BEJAARDEN.

Een nieuwe zegepraal en andre huldigingen,

Ik weet het, zijn voor u vrij van betooveringen,

En zonder waarde of prijs, slechts door gewoonte alleen; Maar ’t stelt mijn oom te leur, terwijl ’t hem grieft met een.nbsp;Hij dorst van zijn onthaal zich zoo veel goeds beloven,

En ziet op eens zich van de kroon van ’t feest berooven.

En ik, wat mij betreft, blijft gij bij uw besluit,

Weet dan, dat in mijn oog het bal niets meer beduidt.

Zou mijne weigering zoo veel verdriets bewerken ?

’k Geloof, men zal veeleer mijn afzijn zelfs niet merken.

DE GRAAF.

Uw nedrigheid is groot; maar zij bedriege u niet!

Want zonder u is ’t al verveling wat men ziet.

Herroep dan uw besluit; wil u meêwarig toonen.

Kom, ga en volg mij; ’k vraag dan naar geen andre schoonen; Want wie, wie is nog schoon, als men u zag, Mevrouw?nbsp;Weet, dat uw weigring mij tot wanhoop brengen zou.

Zag ik u aan mijn hand niet door de reijen zweven,

'k Zou eenzaam staan, schoon door de menigte ook omgeven,

MARIA.

Mijnheer de graaf! gij schertst. Maar spotternij ter zij.

Gij weet, ’k nam mijn besluit, en ook, ik blijf erbij!

Es nbsp;nbsp;nbsp;DE

-ocr page 86-

74

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

DE GBAAF.

Ik smeek.,..


MARIA.

Dring verder niet.,,.

VIJFDE TOONEEL.

De vorigen, Mevr. verborg.

DE GRAAF.

Gij komt hier juist ter snede. Mevrouw! kan ’t zijn, voeg uw verzoek bij mijne bede,

¦'t Is voor mijn oom, voor u, voor mij is ’t bovenal;

Beweeg haar toch, dat zij nog met ons ga naar ’t bal.

Mevr. VERDORG,

Ik hoop niet,dat zij zich zal weigerachtig toonen.

MARIA.

Mijnheer de graaf zal mij, ’k vertrouw zulks, wel verschoo-

(nen.

Mevr. VERBORG.

Dit spijt mij; met wat smaak zie ik u niet gekleed!

En nu blijft gij te huis,... mijn zorg was slecht besteed. Men had elkaér gevraagd: wie is dat minlijk wezen,

In wiens bekoorlijk oog een hemel is te lezen.

Dat elk omringt ?..., Het is mijns dochters telg. Mijnheer!

En

-ocr page 87-

75

VOOR BEJAARDEN.

En zelfs de gastheer had, begrijp eens welk een eer!

Het woord u toegevoegd. Doch nu het is besloten;

Zoo blijf; want geen geschil voegt tnsschen echtgenooten,

MARIA.

Als ik mij wel bedenk, ligt slechts de schuld aan mij;

Want straks liet mijn gemaai nog ’t gaan naar ’t bal mij vrij.

DE GRAAF.

Geen hinderpaal dan meer.

Mevr. vERBORC.

Wat kan u nog weêrhouén ,

Als hij ’t u toesiond?

MARIA.

Maar....

DE GRAAF.

Het zal u niet berouwen.

Geen heer, die bij uw komst niet ijlings waagt zijn kans,

En elk belegert u, als ’t ware, om eenen dans.

Maar ’t dansen niet aiieen geeft stof u tot vermaken;

Neen, ook uw vlug vernuft kan daar in werking raken,

En uw opmerkingszucht, die alles gadeslaat,

Ziet zich voidaan, waar ge ook uw blik op rusten laat.

Gij zult er oud en jong elkander zien begroeten ,

En dédr bewoners,schier van elk gewest ontmoeten.

Hier

-ocr page 88-

76

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Hier walst een haademsch meisje en een noord.brabandsch

(Heer;

Daar gaan een Zeeuw en Vries de danszaal op en neêr.

Een geldersch ofiScier, niet meer in ’s levens lente,

Staat ginds, en maakt zijn hof aan eene freule uit Drenthe. Wie voert met eedlen zwier die dame aan zijne hand ?

Zij is de telg eens raads, hij een uitheerasch gezant.

Aan deze zijde ziet ge een tweetal diplomaten,

En ginds een dichter die ’t gezelschap heeft verlaten En naar een rijmwoord zoekt. Dadr gaat een advokaatnbsp;En naast hem een geleerde; ach ! bleek is zijn gelaat,

Nu hij die schoone ginds zijn gloed wenscht te openbaren; Het ware niets, mogt hij zich in ’t latijn verklaren.

Vol leven is ’t tafreel dat ge u ziet voorgezet,

’t Is alles goede smaak; wat rijkdom van toilet!

Het vrolijk maatgeluid doet elk van wals-lust blaken;

Men ziet den vluggen voet den dansvloer naauwlijks raken; Der lampen helder licht straalt schittrend op ons néér,

En verviervuldigd kaatst het spiegelglas ’t ons weer.

Men zal er engelsch, fransch en hollandsch hooren praten; De weelde zal er niets te wenschen ovrig laten.

Kortom, Mevrouw! gij zult daar een groot aantal liên,

Van rijkdom, van geboorte en rang vereenigd zien.

De keur van ’t vaderland zal er zich zamen voegen ...

Ga met ons; alles spelt er u het reinst genoegen.

au-

-ocr page 89-

77

VOOR BEJAARDEN.

MAKIA.

Ik had mij van dit bal zoo veel reeds voorgesteld.

Ik wilde er ook wel gaan, maar....

DB GRAAF.

Zoo dit nog iets geldt j:

Denk aan de zegepraal die daar u zal verbeiden.

MARIA.

Mijnheer! ik zou vergeefs er mij op voorbereiden.

DE GRAAF.

Bij vrouwen? dat is waar. Zij stierven schier van nijd.

MARIA.

Gelooft gij ?

DE GRAAF.

O Gewis! want zeker, waar gij zijt.

Daar zal geen andre vrouw ooit weten te behagen.

U slechts te zien, is reeds de kroon u opgedragen,

De kroon der schoonheid , der bevalligheid, der deugd...

MARIA.

En wat nog meer, Heer graaf?

DE GRAAF.

En ook de kroon der jeugd.

Toef langer niet.


MARIA.

Ik zoude een briefje kunnen schrijven.

DR

-ocr page 90-

78

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

DE GRAAF.

Wat heerlijke inval!

Mevr. VERBORG, Maria het kapsel schikkende, terwijl deze schrijft.

Schrijf, dat wij niet lang er blijven. Maal uw verlegenheid hem af en voeg er bij.

Al wat gij wilt, maar dat het kort en bondig zij.

DE GRAAF.

Nog altijd weet mijn oom niet wien hij zal verkiezen. Mevr. VERBORG.

Gaan wij; want anders zou Terploeg zijn kans verliezen.

MARIA, het briefje toevouwende.

Hij heeft den tijd niet er verdrietig om te zijn,

Want wij zijn daadlijk weêr. Daar is het!

Mevr. VERBORG.

Valentijn!

ZESDE TOONEEL.

De vorigen, valentijn.

VALENTIJN.

Wat is er van uw dienst?

MARIA.

Gij moet dit briefje geven. VALENTIJN.

Aan wien?


-ocr page 91-

79

VOOR BEJAARDEN.

MARIA.

’t Is aan Mijnheer!

VALENTUN, ter zijde.

Ik zag Mijnheer zoo even Nog hier. (^luidj Wat moet ik zeggen?

Mevr. VERBORG.

Niets; geen enkel woord.

MARIA.

^k Weet niet of mijn gedrag wel is zoo als ¦’t behoort.

Komt, gaan wij, of ik blijf. nbsp;nbsp;nbsp;(^Zij vertrekken.j

ZEFENDE TOONEEL.

VALENTUN, alken.

Zij gaat op ’t sleeptouw mede. En wij, wij blijven hier voor anker op de reede.

En houden quarantaine... ei 1 ei! dat gaat hier raar.

Ik vrees bijna voor storm; de lucht is ginds niet klaar.

Daar gaat het rijtuig heen. Een brief? dat is toch aardig.

’t Gedrag van mijn’ patroon is hem niet eigenaardig.

Ik weet geen koers meer door miswijzing van ’t kompas.

Ja, toen hij te Amsterdam,Mevrouw te’s Hage was.

Dat ze aan elkander toen somwijlen brieven zonden ,

Dit geef ik toe, ik heb er nooit iets in gevonden;

Maar hier, in ’t zelfde huis? welk een bezet verschiet!

Doch’t zij zoo! Mij vermoeit voor ’t minst ’t bestellen niet.

Acm.

-ocr page 92-

8o

DE HUWELIJKS-SPIEGEL ACHTSTE TOONEEL

TERPLOEG, VALEKTIJM.

TERPLOEG, zich hct voorhoofd afdroogende,

’k Ben dood af, Valentijn I Wat kon er me ook toe nopen, Daar ik toch rijtuig heb, als kruijer te gaan loopen ?

Had ik geweten dat het zoo veel tijd me ontnam

VALENTIJN.

Vermoei u niet te veel.

TERPLOEG.

Weet gij nog, te Amsterdam ,

Als gij mij ’s avonds van mijn wandllng t’ huls zaagt komen. Dat ik, of knorrig was, of dat ik zat te droomen?

Waarom? ’k was ongehuwd, ’k Heb nu een echtvriendin ; Verveling sluipt voortaan nooit wéér mijn woning in.

Mijn gade is hier. Wat vrolijke avond lacht mij tegen I

VALENTIJN, ter zijde.

Hoe vang ik ’t best het aan! ’k ben met de zaak verlegen. (^Luidj Mijnheer!

TERPLOEG.

Wel nu ?

VALEHTUN,

Een brief!

TER-

-ocr page 93-

8i

VOOR BEJAARDEN.

TERPLOEIÏ.

Van wien ? geef Valentijn!

VALENTIJ».

’t Is van Mevrouw.

TERPLOEG, na gekzen te hebben,

Hoe! is het waarheid of is ’t schijn?

Mevrouw is....

VALENTIJN.

Uicgegaan.

TERPLOEG.

Mevrouw Verborg ging mede ?

VALENTUN.

Voorzeker!

TERPLOEG.

En de graaf?

VALENTUN.

Hij ook.

TERPLOEG.

Trouwiooze en wreede!

Verrassing, argwaan, toorn ! Zij scheen mij zoo opregt.

Laat mij alleen. Kan ’t zijn? {Hij valt in eenen kuningstoel.j

VALENTUN.

Ik had u wei gezegd

Lat eens,,..

F nbsp;nbsp;nbsp;TER-

-ocr page 94-

82

DE HUWELIJKS-SPIEGEL TERPLOEff, woedend.

*k Zeg u, ga heen! (^Falentijngaat.) Naauw heb ik

(haar verlaten,

Of zij gaat met den graaf, wiens naam ik reeds moet haten; gt; Zij, die nog pas... helaas! hoe valsch van hart en zin!

En niemand dwong haar... welk een loon voor mijne min! Gewillig scheen zij zich naar mijnen wensch te voegen;nbsp;Zendt mij met opzet weg; mij, die het vergenoegennbsp;Meende in haar oog te zien, toen zij het offer bragt;

En nu, toch naar het bal I neen, ’k had het nooit gedacht! En dan Mevrouw Verborg! hoe oud zij reeds mag wezen,nbsp;Is nog aan elk vermaak verslingerd als voor dezen.

Zoo veel ligtzinnigheid straf ik, gelijk ’t behoort;

En ik, ik ga er ook; men gaf toch reeds mijn woord.

Men zegt, gij weet de kunst met menschen te verkeeren. Mijnheer de graaf! ook mij zult gij ras kennen leeren.

Gij vindt in mij een’ man die niet verwijfd of laf, ü zien wil en met kracht u zeggen zal.... Laat af!

Foei mij! Ben ik jaloersch? Weg, weg, uit mijne zinnen Die drift!.. ach! zij ontstaat uit mijn te vurig minnen.

Neen, ik vrees niets; mijn vrouw is jong en schoon daarbij- ^ Ik ga slechts, opdat zij niet zonder leidsman zij;

Slechts uit welvoeglijkheid. Hei daar!

(yalentijn komt.')

Breff

-ocr page 95-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;83

Breng zondet dralen

Mij hier mijn gala-rok !

QFakntijn geeft een teeken van verwondering.)

Ga dadelijk hem halen,

En laat me alleen.

VALENTUK.

Waar wilt gij heen ?

TEBPLOEC.

’k Wil uit; ik moet.

VAEENTIJN,

Het is reeds laat. Mijnheer! bedenk toch wat gij doet. XERPLOEO.

Doe wat ik zeg en ga.

(Valentijn vertrekt,')

’k Blijf van mij zelf verwinnaar.

Maar wat, wat wil ik toch ? Als zestig-jarig minnaar Bespiede ik mijne vrouw met een’ onvasten voet;

’t Is dus als vijand, dat ze op ’t bal haar man ontmoet, k Waar als een spook daar rond ; stil, in mij zelf verloren.nbsp;Ga ik er heen, alleen om haar vermaak te storen,

Maria ! zij is jong. Maakt dit haar lakenswaard?

Moet zij dan oud zijn, omdat ik reeds ben bejaard ?

Moet zij zich dan gedwee steeds schikken naar mijn grillen?

Fa nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 96-

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

En schijn ik dan van haar niet al te veel te willen?

Ja, ik heb ongelijk. Ik blijf dus hier; ’k ben man.

(Falentijn komt terug met den rok^

Mevrouw Verborg is daar en wat toch vrees ik dan ?

trekt den rok aan.^

Ja, ik blijf hier. Men toon’ dat men haar kan ontberen.

Mijn hoed! ik heb een’ vriend, wat kan ik meer begeeren ? ’k Blijf met van Boom alleen; te beter is’t; meer vrijnbsp;Is dan ’t gesprek.... maar zwijg, verwenschte jaloezij!

Hoe ’t best voldoening voor deez’ felle hoon verkregen ? Toen ik in krijgsdienst was, leerde ik ’t gebruik der degen.nbsp;Welaan 1 ik wil..., maar, foei! denk ik de zaak eerst door 1nbsp;Neen, ik vermag het niet... ’k geef slechts mijn wraak gehoornbsp;En daag hem uit; die smaad wordt nooit door mij geleden,nbsp;Al strijdt het tweegevecht ook tegen neêrlands zeden.

Maar ook ligtzinnigheid is hier een vreemde plant.

En huwlijks-schennis is een gruwel in ons land.

Wel, ’t zij zoo!

VALENTUN, ter zijde.

Hij schijnt mij niet wel bij zijn gedachten.

TERPIOEG.

*k Wil alles zien ! Is ’t rijtuig daar ?

VALENTIJK.

Het staat te wachten.

TER'

-ocr page 97-

VOOR BEJAARDEN.

IfRFLOEG.

85

Gaan wij!

NEGENDE TOONEEL.

De vorigen, van boom.

VAN BOOM, Terploeg terug houdende.

Ik ben ’t, mijn vriend! Is reeds ’t soupé gereed? ’t Is laat; ’k heb voor uw’ zoon een uur of twee besteed.nbsp;Daarbij kom ik te voet; ik heb noch koets, noch wagen,

En dan.... maar zeg mij eens; welk kleed zie ik u dragen ? Uw bruigoms rok! wat eer Jnbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TERPLOEG, ter zijde.

Hoe ik ’t beginnen zal,

Is me onbekend.

Qiuid.j

En...

Van Boom! mijn vrouw ging naar het bal,

VAN BOOM.

Gij blijft hier; ei! el I dit heet eerst vriendschap toonen.

TERPLOEG.

ga haar halen.

VAN BOOM.

Hoe! daar kunt ge u van verschoonen;

F 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ze

-ocr page 98-

86 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Ze is immers niet alleen?

TERPtOEG.

Neen, maar ik moet.

VAN BOOM.

Hoe nu!

Zijt gij jaloersch, wanneer uw vrouw is zonder u?

lERFLOEG.

O neen!

VAN BOOM.

Wat kan u dan zoo gemelijk doen wezen ?

Gij komt, gij gaat.... de vrees is in uw oog te lezen.

- Mijn komst verheugt u niet ?

TERPLOEG.

Geloof mij, inderdaad!

Zij maakt mij regt verblijd; maar zie..,, gij komt zoo laat. Verschoon mij.... maar dit bal.... het is zoo regt vermaaklijk,nbsp;En ik, ik wil zoo gaarne er heen.... doch kort en zaaklijk:

Gij weet ik min het bal; niets, dat ik hooger schat;

Begrijpt gij mij?

VAN BOOM.

Geenszins.

TERPEOEG.

En dan in deze stad !

’t Gaat

-ocr page 99-

87

VOOR BEJAARDEN.

’t Gaat er zoo vrolijk toe. Dat heen en weder zweven ,

Die jengd... ja, gij gevoelt wat vreugde ’t mij zal geven.

Gij staat mij toe te gaan?

VAN BOOM.

Kom, spotternij ter zij!

lERPLOEG.

’k Ga slechts een oogenblik.

VAN BOOM.

Neen, vriend I gij blijft bij mij.

TERPLOEG.

Laat ons dan zamen gaan!

VAN BOOM.

De hemel mag mij sparen!

Ik op een danspartij ? ja, was ik jong van jaren Als gij; dan wel. Maar nu.... ’k tel veertig jaren meer.

!Die nieuwe hinderpaal, intusschen, spijt mij zeer.

Mijn huisbewaardsteris naar een vriendin getogen, i Lnu,u is op eens een danstrek aangevlogen.

Dien ik niet vat... maar ik, ik lijde er’t meeste door.

! Ga ik naarhuis, ja wel! daar vinde ik geen gehoorj;

( En ’k Zal hier aan ’t soupé,naar \ schijnt, niet ziek mij eten. Dineert men laat, waartoe dan ’s avonds nog gegeten!

Maar ik...

F 4 nbsp;nbsp;nbsp;ter-

-ocr page 100-

DE HUWELIJKS-SPIEGEL »

88

TERPLOEG.

Roem nu nog eens den ongehuwden staat.

VAN BOOM.

Ja, ’k zie ’taan u, dat de echt niets wenschlijks ovrig laat. Wel, ga dan op het bal ’t vermaak in de armen snellen.

TERPLOEG.

Ik ga.

VAN BOOM, hem terug roepende.

Terploeg!

TERPLOEG.

Wat nn?

VAN BOOM.

Gij zult mij wel vertellen

Hoe ’t was.

TERPLOEG.

o Ja!

VAN BOOM, hem terug roepende.

Terploeg!

TERPLOEG.

¦» Al weêr!

VAN BOOM.

’k Wensch u vermaak. Terploeg vertrekt met haastige schreden •, van Boom gaatnbsp;hem, de schouders ophalende, langzaam na.

TIEN-

-ocr page 101-

8p

VOOR BEJAARDEN. TIENDE TOONEEL.

VALEKTijN, hen bedaard na-oogende.

Ond vrijer! oud gemaal! ’t is geen van beiden zaak!

Ik... maar ik deed zeer wijs, reeds in mijn jeugd te trouweiu ’t Valt op de huwlijks zee dan ligter, koers te hou-en.

Wij waren beiden jong, en haalden ’t zeil in top,

Maar nu zijn wij bejaard, en wij laveren ’t op.

9

’t Is waar, ik kan niet meer op vroegre rapheid roemen; Maar ook mijn Stijntje is,tot mijn troost, niet vlug te noemen.nbsp;En wij behoeven dus elkander niet te ontzien.

Wij werden zamen oud en leelijk bovendien.

Maar nu te huwen ? neen, dit zou mijn keus nooit wezen. De spreuk van vader Cats, dient nog te zijn geprezen;

»Het is een schippers woort, het is een oude leer, jjAlwaer geen vaert en is, en hoeft geen baken meer.”

Einde van het derde bedrijf.

VIER-

-ocr page 102-

9°

DE HUWELIJKS-SPIEGEL VIERDE BEDRIJF.nbsp;EERSTE TOONEEL.

MARIA, Mevr. VERBORG. Mevr. VERBORG.

Ik kan met nvv gedrag mij heden niet vereenen ; Naauw komt gij op het bal, of daadlijk gaat gij henen.

Geloof mij, vóór ik ging, berouwde ’t mij reeds zeer.

Mevr. VERBORG.

Het uurwerk sloeg pas één, en reeds zijt gij hier weêr.

MARIA.

’t Is nog te Iaat. Hij volgde ons na, om ons te ontmoeten. Wat kan ik doen, om mijn ligtzinnigheid te boeten ?

Voor hem heeft zij den schijn van valschheid, inderdaad } Ach, waarom liet ik mij wegslepen door uw’ raad ?

’k Voel een geheimen schrik in mijn gemoed gerezen.... Wat, wat zal nog ’t gevolg van mijne losheid wezen!

Ik zie ’t, ik volg het kwaad, ofschoon ik ’t goede min,... Wat heeft een dwaze stap toch veel gevaren in 1

Mevr. VERBORG.

Maria ! ’k heb ook schuld, maar ’t kan nu niets meer baten; Ik had,... maar ’t was om u ; ik min u boven maten.

MA-

-ocr page 103-

91

VOOR BEJAARDEN.

MAKIA.

Ach ! wanneer komt hij weêr ? wat valt de tijd mij lang !

Mevr. VERBORG.

Gij tilt de zaak te zwaar; in ernst, gij zijt te bang.

HARIA.

De graafheeft’tmeest hier schuld; ik kan dit niet verbloemen En hij is echter..,.

Mevr. VERBORG.

Nu?

MARIA.

Beminnelijk te noemen.

Mevr. VERBORG.

Regt hartelijk was de ontvangst, door d’ oom ons aangedaan; Zijn blik was, naar ’t mij scheen, niet van u af te slaan.

MARIA.

Ik zag’t.

Mevr. verborg.

Zijn glimlach was niet moeilijk uit te leggen ; Ligt, dat hij ¦’t uw gemaal persoonlijk nu zal zeggen.

MARIA.

’k Geloof niet, dat men ooit Terploeg benoemen zal;

’t Was slechts een list om mij te troonennaar het bal.

Mijn

-ocr page 104-

P2

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Mijn man is daar alleen; wie er zich ook bevinden,

Hij is er vreemd, en ziet bekenden daar noch vrinden.

Mevr. vnRBQnc.

Als hem de graaf ontmoet, stelt hij hem zeker voor.

MARIA.

Ontmoeten zij elkaar, gaat al mijn hoop te loor.

Mijn man, opvliegend, fier. Iaat zich door niets betoomen.

Mevr. VERBORG.

Weg van u, zulk een vrees! 't zijn ingebeelde droomen. Kom, gaan wij! ik ben moede en ik verlang naar rust.

Ga mede.

MARIA.

Neen, ik blijf; ’k heb nog geen slapenslust.

Ik wil Terploeg herzien , gij zult mij dus verschoonen.

Mevr. VERBORG.

Wel blijf! maar gij moet niet te schuldig u verwonen.

Zeg aan uw’ echtgenoot, dat ik u heb verleid.

’k Weet wel, hij laakt mij dan om mijn ligtzinnigheid;

Het zij zoo! ’k wil zelfs gaarn’ vergiffenis hem vragen,

Maar hij beknorre ii niet, dit zou ik nooit verdragen.

(^Zij vertrekt.')

TWEE-

-ocr page 105-

93

VOOR BEJAARDEN.

TfTEEDE TOONEEL.

iiAJiiA, alken.

Aan wat verwachting gaaft ge u over, o mijn hart 1

Ach ! men voorspelt zich vreugd en ons toeft enkel smart!

Dit bal, op gistren ’t doel van ’t wenschelijkst verlangen,

’t Is daar,.... ’k voel beurtlings mij door spijt en schaamte

(prangen.

’t Is waar, ’t kwam alles mij zoo rijk en schittrend voor; Wat zegepraal! de graaf had slechts voor mij gehoor!

Hoe kon hij losse zwier aan fijn vernuft verbinden;

Hij wist’, ’k begrijp niet hoe, mijn wenschen uit te vinden. Was ik, wat mij betreft, gevoelloos? zeker niet.

Ik voel toch zekere angst, een heimelijk verdriet.

Weg met dit denkbeeld! (^Zij neemt een boek in hare hand,') Dit zal mij verpozing schenken.nbsp;Mijn oog zweeft over ’t blad, ik kan er niet bij denken.

(Zjt‘ legt het boek neder.)

Ja, alles, wat ik zag, staat mij nog voor den geest.

’k Hoor nog het dans-muziek,’kzie nog den glans van ’t feest. Maar waar blijft mijn gemaal ? de tijd schijnt lang te duren.nbsp;Wat valt dat wachten zwaar! hoe traag vervliegen de uren!nbsp;Wil hij zich wreken,, door zijn afzijn over mij ?

Verbeidt hem eenig kwaad ? Is hem ’t gevaar nabij ?

Ik

-ocr page 106-

94

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Ik hoor.. .’k bedrieg mij.,. neen, ik heb mij niet bedrogen; Hij komt; God dank! nu blij hem te gemoet gevlogen!

O ja, hij is ’t, hij is ’t.... de graaf!

DERDE TOONEEL.

MARIA, DE GRAAF.

DE GRAAF.

Mevrouw! vergeef ’t.

Door uw vertrek, dat mij in rouw gedompeld heeft, Voelde ik een zeekre vrees in mijne ziel geboren.

Verschoon mij, dat ik waag uw eenzaamheid te storen.

MARIA.

Mijnheer!...

DE GRAAF.

Ge ontvloodt het bal, en spraakt geen enkel woord; ’k Dacht, gij waart ongesteld en spoedde u daarom voort.

MARIA, hem groetende en zich willende verwijderen.

O neen. Mijnheer de graaf! ’k ben slechts een weinig moede; Niets meer.... Ik ga, houd mij mijn ras vertrek ten goede.

DE GRAAF.

Dit stelt mij weêr gerust, ’k Verlaat n.... maar Mevrouw! Duld dat ik u vooraf een groot geheim vertrouw.

MA'

-ocr page 107-

95

VOOR BEJAARDEN.

MAaiA.

Spreek op....

DE GBAAF.

Een zeer groot nieuws heb ik u te openbaren ; Maar nit bescheidenheid ga ik....

IIABIA.

Wil u verklaren.

DE GRAAF.

’k Moest, minder ijvrig, u ’t eerst morgen doen verstaan. Maar een goed nieuws verneemt men nooit te vroeg....

MARU.

Welaan!

Wat is ’t ?

DB GRAAF.

De taak was zwaar die ’k op mij had genomen; Maar eiken hinderpaal mogt ik te boven komen.

MARIA.

Terploeg?,...

DE GRAAF.

Hij is benoemd.

MARU.

Daar’k alle hoop verloor.

Ver-

-ocr page 108-

96 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Verblijdt het mij te meer.

DE GRAAF.

Maar stel mijn* oom u voor;

Hij dacht zelf op het bal, en waarlijk! ’t kon hem streelen gt; Van zijn gedane keus ’t berigt u meê te deelen.

Hij zocht, maar vond u niet; toen droeg hij ’t aan mij op; Zie hier ’t brevet, dat al uw wenschen voert ten top.

9IAR1A.

Hoe zal u mijn gemaal naar eisch zijn dank ontvouwen!

Gij weet hij is op ’t bal.

DE GRAAF.

Ja, ’k dacht hem daar te aanschouwen, ’k Herinner ’t mij nu wel,maar meende ’t was sléchts schijn.nbsp;Daar gij mij hadt gezegd, dat hij er niet zou zijn.

«ARIA.

’k Stel al zijn vreugd mij voor, als hij ’t brevet zal lezen. Maar ook Mevrouw Verborg zal regt gelukkig wezen;

’k Vlieg daadlijk naar haar toe.

DE GRAAF, levendig.

Ik bid u, wees bedaard.

Ge ontneemt mij een vermaak, dat ik mij had gespaard. Eilieve 1 wil het nieuws haar toch niet kenbaar maken ;

Voor ik getuige ben der vreugd , die ’t haar doet smaken.

-ocr page 109-

97

VOOR BEJAARDEN.

HARU.

Dit is natuurlijk graaf! ’k heb eerbied voor uw regt. (Zij geeft hem het brevet terug; hij legt hetzelve opnbsp;de tafel.')

Gij hebt ons alle drie verpligting opgelegd.

Ik ben geheel ontroerd! ’t kan nu mij reeds behagen, Van hunne dankbaarheid een schets u voor te dragen!

DE CRAAF.

Uw’ dank begeer ik slechts en is genoeg voor mij;

Dit is mijn edelst loon, voeg verder niets er bij.

Uw dank, watwii ik meer? die dank is me alles waardig; Beveel slechts, wat het zij, gij ziet mij daadlijk vaardig.nbsp;Ik stel den hoogsten prijs op uw erkentenis.

Gewis 1 dat in mijn oog mijn vreugde zigtbaar is. o ]a, Mevrouw ! gij zult er duidlijk in ontwaren,

Dat uw tevredenheid mij 't reinst genot kan baren.

MARIA.

Wanneer mijn dank u reeds zoo streelend is en zoet,

Dan treft die mijns gemaals nog sterker uw gemoed.

Hoe zal zijn vriendschap dan....

DE GRAAF.

Wil mij van de uwe spreken. Ik kan die slechts vooru en voor geen’ander kweeken,

G nbsp;nbsp;nbsp;Uw

-ocr page 110-

98

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

Uw vriendschap, zij voldoet aan al wat ik begeer.

Geef mij den naam van vriend, en ik verlang niets meer. Hoeveel toch zal ik niet door uwe vriendschap winnen!

¦quot;k Ben hevig, toomeloos, soms woest en los van zinnen, Gij brengt mij weêr te regt, als ik het spoor verlaat;

Ik word een ander mensch door’t hooren naar uw raad.

Wee mij ,zoo ’k ophield naar uw lessen ooit te luistren 1

Gij zijt het voorbeeld, daar ’k voor eeuwig me aan zou

(kluistren.

ÏUMA,

Gij doet mij zeer veel eer; maar die verheven taak.

Dit mentorschap, Mijnheer 1 is waarlijk niet mijn zaak;

En ’t zou belachlijk zijn, ik kan zulks niet verheelen ,

Als ik, die raad behoef, aan u dien uit ging deelen.

CKAAV.

Waarom niet ? Op mijn beurt, gezeten aan uw zij,

Ontvingt ge ook nu en dan een’ enklen raad van mij;

Want, schoon ik mij geenszins op doorzigt wil beroemen ,

De raad eens dwazen is niet altijd dwaas te noemen.

MARIA.

Met dien van mijn gemaal ben ik het best gediend ;

Hij moet mijn voorbeeld zijn, mijn leidsman en mijn vriend.

Is dit niet zoo?

-ocr page 111-

99

VOOR BEJAARDEN.

SE GRAAF.

Dat ik hem acht, is u gebleken;

Maar is een grijsaard niet te streng in ’t vonnis-spreken? Zijn raad is somtijds goed, maar dikwerf toch te hard.

Men maalt in d’ouderdom de zaken zich te zwart.

Gelijk van jaren, dan leeft de een meer voor den ander. Toegevendheid treedt op en men vergeeft elkander.nbsp;’kWeet uw gemaal is van zijn vrouw de steun en de eer;nbsp;Intusschen is voor hem zijn gade oneindig meer.

Hoe doet zij hem, als ’t ware , in d’ouderdom herleven! Aan haar bezit is zijn geluk als vastgeweven.

Hij spreekt haar van zijn liefde en veinst zich nimmer koel; Hij strekt, als hij haar ziet, der wanhoop nooit ten doel.

Hij zegt; ik min u, en het zal haar nooit verstoren.

HAEJA.

o Neen, ’t verstoort mij niet; ’k doe hem hetzelfde hooren.

BE GRAAF.

Gij?... Ik bewonder ook uw huisselijk geluk.

Ik enkel strek ten prooi aan schier onlijdbren druk.

Ik ben geheel verward; ’t is alles mij ontnomen.

Eens hoopte ik...maarhelaas! ’t was een bedrieglijk droomen. o Ja! ’k herinner 't mij nog klaar; door u misleid,

Blonk me ook ’t bezit eens toe van zulk een zaligheid.

G 2 MA-

-ocr page 112-

lOO

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

SIARU.

Door mij misleid ?

D£ GRAAF.

En nog, nog zie ik mij benijden, (den. Men waant mijn heil volmaakt en ’k strek ten prooi aan ’t lij-Gij hebt mij niet misleid,,., o neen ! maar ’t is mijn waan.

U ziende, meen ik haar nog vóór mij te zien staan.

Wat heeft een eerste liefde op ons een groot vermogen!

Ik minde; de onschuld straalde uit haar beminlijke oogen; Natuurlijk, zoo als gij, nam ze ieder voor zich in.

Uw stem klonk als haar stem; ze ontstak elks hart en zin.

En hare schoonheid... gij brengt mij die weêr te binnen. Haar zien, Mevrouwl dit was hetzelfde als haar beminnen.nbsp;Maar ik was jong, beschroomd ; daarbij mijns vaders wil;nbsp;De reis die ’k ondernam ,'helaas! ik hield mij stil;

En sedert....

nARIA.

Maar waarom uw gloed thans niet te ontdekken ? Hij kan haar, die gij mint, niet dan tot eer verstrekken.

DE GRAAF.

’tGeen mij weêrhield, was vrees dat zulks haar kwetsen zou. Ach! nog is al mjjn leed u niet bekend, Mevrouw!

MA-

-ocr page 113-

loi

VOOR BEJAARDEN.

MARIA.

Waar wordt ooitgrootscher echt voor eene vrouw gevonden?

DB GRAAF.

De vrouw, die ik aanbid, is reeds door d’ echt verbonden.

MARIA.

Houd op!

DE GRAAF.

Ik acht hem hoog, die haar mij heeft ontroofd.

En ik heb gaarne mijn bescherming hem beloofd.

Maar zü, die ik beminde, ik voel nog me aan haar boeijenj ’k Voel nog hetzelfde vuur door al mijn aders gloeijen;

Zij ziet me en hoort mij aan; ’k braveer haar toorn en spijt: Gij leest het in mijn oog, dat gij dat voorwerp zijt.

MARIA.

Kan ’t wezen? en gij durft... verleider! uit mijne oogen! Zulk een beleediging beneemt mij ’c denkvermogen.

DE GRAAF.

Mevrouw! vergeef het mij; ik val voor u te voet.

Neen; ik had, inderdaad! u niet zoo streng vermoed.

Mij dacht,ik had op ’t bal uw’bijval weggedragen; (gen; ’kZagdaar door’t zachtst onthaal mij in mijn wenschen schra-Ja, gij hadt mij verstaan... uw taal, uw lach, uw oog...

’k Heb mij misleid; maar zeg, wat was ’t dat u bewoog,

G 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ak

-ocr page 114-

102 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Al schertsend mij tot een’ ellendeling te doemen ?

Ik ben ’t; maar gij zijt hier de’schuldige te noemen,

MARU.

Niet verder, graaf! sta op... verlaat me op’t oogenblik;

Uw taal vervult mijn hart met wroeging en met schrik.

DB GRAAF.

Mijn dwaling was ’t gevolg van uw geveinsde lagen.

MARIA.

Ik heb mijn straf verdiend, hoe zwaar ze ook valt te dragen! Vertrek!

DB GRAAF.

Vergeefhet mij.

MARIA.

Nooit! ’k bid, dat gij vertrekt.

DE GRAAF.

Zeg mij....

MARIA.

’k Zeg, dat gij mij de hevigste angst verwekt.

Als mijn gemaal... o God! zoo laat, en wij te zamen...

Wilt gij mij,bij zijn komst, tot stervens toe, doen schamen ?

DB GRAAF.

Vergeeft mij en ik ga.

MA*

-ocr page 115-

103

VOOR BEJAARDEN.

JOARIA.

Daar komt hij..., ach! wat raad!

Ik hoor zijn stem; vlugt weg,... neen, 't is nu reeds te Iaat,

DE GRAAF.

Spreek, wat beveelt gij ?

ÏUJEIIA.

Niets... zie hoe mijn leden beven, ’k Voel ’t spraakvermogen en de krachten mij begeven.

SE GBAAF.

Bedaar.

MABIA.

Ik kan niet, ach 1 sta. Hemel! sta mij bij!

Ik smeek ’t uit vriendschap u, ik smeek, heb medelij.

’k Zal zwijgen tot aan ’c graf; verberg u voor zijn oogen, Daar in dat zijvertrek. Hoe wreed ben ik bedrogen!

(De graaf gaat in het zijvertrek, vooraan op het tooneel.'j Maar neen, ’k zeg alles hem... ach! ik besterf het schier!

VIERDE TOONEEL.

terploeg , BUBIA, hij de tafel zittende en een hoek tn handen nemende, waarin zij schijnt te lezen.

TEBptOEG, ter zijde.

Ja , Valentijn sprak waar..., haar houding... hij is hier.

G 4 nbsp;nbsp;nbsp;{jLuid.j

-ocr page 116-

104 nbsp;nbsp;nbsp;DE HUWELIJKS-SPIEGEL

(JLuid^ Maria I zijt ge alleen I

MARIA; opstaande.

Zijt gij ’t ? Weg is mijn vreezen! Ik wachtte.... ik deed... ik was... ik was juist aan het lezen.

TERPRORO.

Dat boek ontroert u, en het komt mij voor, zeer sterk.

MARIA.

Ja, zeer.

TERPROEG.

Gelijk ik zie, is ’t ook een treffend werk: Staatshuishoudkunde....

MARIA.

Ik had het boek naauw ingekeken;

Mij was in waarheid nog van d’ inhoud niets gebleken.

TERPROEG.

*k Versta u , en gij waart hier dus alleen tot nu?

MAMA.

Zeg me, onderhield op ’t bal, de gastheer zich met u ?

TERPROEG.

o Neen, ik sprak hem niet! Maar hoe, ik zie u beven ?

MARU.

Neen , het is niets, het is.„.

TER-

-ocr page 117-

I

I

105

VOOR BEJAARDEN.

TERPLOEG.

Heefc iemand iets misdreven ?

UARU.

Neen, uw afwezigheid sloeg mij geheel ter neêr.

Ik vreesde....

TERPLOEG,

*t Was om mij ? Maria! ’k dank u zeer.

En dit ontroerde u dus ?

MARIA.

Ja,’k gaf u reên tot klagen ; Bestraf, bekijf mij •, ’k zal ’t in lijdzaamheid verdragen.

TERPLOEG.

Het is slechts een gemaal!

MARIA.

Niet zoo, niet zoo, mijn vriend! Geef lucht aan uw gemoed: ik heb uw toorn verdiend.

TERPLOEG.

Uw graaf! hij zag mij, ja.... doch zonder mij te spreken ,

En toen gij wegreedt is ook hij de zaal ontweken.

MARIA, het brevet van de tafel nemende.

Maar waar toch denk ik aan! zie, ik vergat het schier.

Goed nieuws 1 ziedaar en lees.

TER.

-ocr page 118-

io5

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

TERPLOEG.

Wat moet toch dit papier? (Jlij leest.) (ter zijdè^ \ Bewijs is in mijn hand, hij zal mij niet ontloopen.nbsp;{Luid') En wie, wie gaf het u ?

siAEiA, beschroomd.

De graaf,

TERPLOEG.

Op ’t bal ?

MARIA.

’k Wil hopen,

Dat niemand ooit voor u meer ijver heeft betoond.

TERPLOEG.

Op ’tbal ?

MARIA.

’t Verheugt u niet, mijn’ wensch te zien bekroond ?

En,,..

TERPLOEG, met hevigheid.

Was ’t op ’t bal? de graaf! mijn bloed is aan het koken. Ach! hoe beleedigend werd daar van u gesproken!

Hij week niet van uw zijde; u volgend hier en daar.

Bleek zijn ontzinde liefde aan ieder al te klaar.

En op mijn jaren tuk,,.

MA-

-ocr page 119-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;107

MARIA ,

Ik bid u, wil bedaren;

Wij zijn....

TERPtOEG.

Alleen. (Zijne stem verheffende^)

’k Durf hem een deugniet te verklaren.

MARIA.

Hond op!

TERPEOEG, als boven.

’t Is een laaghartig mensch, in’t kwaad verward; Dien ik nog straffen kan.

aiARIA.

Spreek, spreek toch minder hard. (Zij slaat haar oog onwillekeurig op het zijvertrek))nbsp;TERPLOEG, sulks gewcMr wordende, ter sijde.

Ja, hij is déar.

“ MARIA.

Denk als den knechts dit kwam ter ooren 1

TERPLOEG.

’t Is waar, gij hebt gelijk. Ik zal mijn drift versmoren. Maria! ’khaak naar rust. Verlaat mij... nu, welaan!

Of blijft gij?

• nbsp;nbsp;nbsp;MAgt;

-ocr page 120-

io8

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

MARIA.

Wilt gij dan, dat ik van hier zal gaan Vóór dat wij zijn verzoend, vóór gij mij hebt vergeven ?

TERPIOEG.

Als gij hier blijft, ga ik; dit is mij om het even.

Vaarwel!

MARIA.

Terploeg 1

TERPIOEG.

Wel nu ?

MARU.

Ik bid u, geef me uw hand.

Hoor, ik ben schuldig.

TEHPEOEG.

Gij?

MARIA.

’k Doe alles u gestand;

’k Zal wat me op 't harte drukt u morgen openleggen.

TERPLOEG.

Spreek op, ik hoor naar u. Wat hebt gij mij te zeggen?

MARIA.

Neen, heden niets, Terploeg! maar morgen, morgen vroeg; Gij zijt te toornig thans en niet bedaard genoeg.

TER-

-ocr page 121-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;109

TERPLOEG,

Het zij dan zoo; vaarwel!

MARIA.

Dit afscheid doet mij ijzen.

Ge omhelst mij niet?

TERPEOEC, ter gijde.

Kan wel de stoutheid hooger rijzen ? (^Hij omhelst haar.')

Qlij gaat in zijn vertrek, waarvan hij de deur toeslüit.)

Maria hem naziènde, doet een een paar schreden naar het vertrek waarin zich de graaf bevindt, en zegtnbsp;heengaande:

Nu graaf I vertrek.

flJFBE TOONEEL.

TERPLOEG, driftig uit zijne hamer komende.

’k Ben vrij, ik ben alleen, zij gaat;

Terwijl ik aan mijn toorn den vrijen teugel laat,

(jNaar het zijvertrek gaande, met eene gesmoorde stem,) Kom uit! het is te lang mijn bijzijn hier ontweken.

Kom uit f

ZES.

-ocr page 122-

I 10

DE HUWELIJKS.SPIEGEL ZESDE TOONEEL.

TERPLOEG, DK GRAAF.

DE GRAAF, uitkomende.

Wat wilt gij dan ?

TERPIOEG.

U straffen en mij wreken.

DE GRAAF.

Wie, gij ?


TERPEOEG.


Ik.

DE GRAAF.

Maar, Mijnheer!

terploeg;

Hoe? en wanneer ? en waar?

DE GRAAF.

Dat uw te felle toorn een oogenblik bedaar’.

TERPLOEG.

’kBen toornig;ja,'k voel ’t bloed mij naar de slapen springen; Hoe oud, ben ik niet doof voor uw beleedigingen.

Neen! hij, die schandlijk de eer van mijne vrouw belaagt.

Die huwlijksliefde en trouw snood te ondermijnen waagt. Hij wane niet, dat ik mij straffeloos laat hoonen,

Of een gerust gelaat bij zulk een’ smaad zal toonen.

DE GRAAF.

Wie dit ook wanen mogt, ik dacht het nooit. Mijnheer!

DE

Jl

-ocr page 123-

in

VOOR BEJAARDEN.

TERPLOEfi,

Voor ik ter zake ga; neem dit brevet eerst wéér.

Gij weigert? ’k zal ’t verscheurd dan aan uw voeten leggen; ’k Ben niets u meer verpligt en durf u alles zeggen.

DE GRAAF.

Voor ’t minst, daar toch mijn min, die 'k onbedacht beleed, Uw eer als echtgenoot nooit kwetsen kan, zoo weetnbsp;Dat zij onschuldig is.

TERPDOEC.

Waartoe die slinksche wegen ?

DE GltAAF.

Mijn mond verdedigd haar.

TERPLOEG.

Uwhier-zijn spreekt u tegen.

DE GRAAF.

Als ik hetu betuig, hoe! twijfelt gij dan nog?

TERPLOEG.

Wat toch betuigt gij mij? Een schandelijk bedrog.

DE GRAAF.

Geen twist is tusschen ons. Mijnheer! gelijkte heeten.

TERPLOEG.

Uw hoon doet tusschen ons den afstand schier vergeten.

De aanrander, wie hij zij, hoe magtig ook of rijk,

Is den gehoonden, na den smaad, in rang gelijk.

DE

-ocr page 124-

112

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

SU GRAAF.

Wat spreekt gij hier van rang en tot u nederdalen ?

’k Bleef, om uw’ ouderdom alleen, mijn driffbepalen.

TERPLOEG.

Waarom hem niet ontzien, vóór’t aandoen van den smaad ? Nu ik hem wreken wil. Mijnheer! nu is ’t te Iaat,

SE GRAAF.

Ik zou belachlijk zijn; ’k had daadlijk u verwonnen.

TERPEOEC.

’t Belachlijk zijn houdt op, waar ’t misdrijf wordt|begonnen. En ’t zou een misdrijf zijn, zelfs van den hoogsten graad.nbsp;Verleiders 1 schijnt het u dan zoo gering een kwaad,

Hoe gij uw snood ontwerp ook listig wilt verheden,

Een vreedzaam huisgezin rust en geluk te ontstelen! o Neen, ligtzinnigheid wordt misdaad; door den doodnbsp;Van een regtschapen mensch wordt nog de schuld vergroot.nbsp;Verwinnaar of verheerd, mij zal die kamp vereeren;

Maaru zal hij altijd, hoe de uitslag zij, verneêren.

Uw eer vindt er haar graf. Ik haat het tweegevecht,

Maar ’k weet hier anders niets tot staving van mijn regt.

Dat regt pleit voor mijn zaak; ik heb voor niets te vreezen; Doch gij belachlijk? Neen,neen gij zult eerloos wezen,

DE GRAAF.

Dit is te veel; welaan 1 ik heb mijn pligt gedaan;

Maar

-ocr page 125-

113

VOOR BEJAARDEN.

Ik vreesde alleen voor u, dit deed mij u weérstaan;

Maar nu ge er mij toe dwingt, nu w-ordt het standpunt anders; ’k Beken ’t, men vindt zeer schaarsch zulke achtbre tegen-

(standers.

Ach I waarom is uw arm, ten strijd niet meer in staat.

Vóór een zoo edel hart, zoo zwak een toeverlaat?

TEKPLOEG.

Mijn regt zal in den strijd meer dan uw krachten wegen.

BE GRAAF.

Hoe laat ?

TERPLOEG.

Als de ochtend daagt.

DE GRAAF.

Uw wapen is?

TERPEOEG.

De degen.

DE GRAAF.

En waar?

TERPIDEG.

Ik haal u af.

DE GRAAF.

Vaarwel! 'kzie u dan wéér.

^TERPLOEG.

Gij wacht mij niette vroeg; maak daarop staat. Mijnheer! Einde van het vierde bedrijf.

H nbsp;nbsp;nbsp;VIJF-

-ocr page 126-

U4 nbsp;nbsp;nbsp;de HüWELIJKS-SPIEGEL

VIJFDE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

TERPLOBe, VABENTUN.

Terploeg zit in eenen leuningstoel in gedachten verzonken; Valentijn staat vooraan op het tooneel.

VAEENHJS, ter zijde.

Geen tweegevecht zal hem den weg tot glorie banen,

En zoo iets voegt ook niet aan oude veteranen.

Een handlaar, aan de beurs van Amsterdam, als braaf

En rijk bekend, gaat daar met een’ verliefden graaf

Aan ’t vechten! ’k Vat het niet, hoe ’t mogelijk kan wezen, k

Hij zal nu van die kwaal voortaan wel zijn genezen.

Elk blijv’ bij zijne zaak; voor ieder koopman moet De schrijfpen ’twapen zijn; inkt storte hij,geen bloed;

Zijn strijdperk zij ’t kantoor, en zijne buit, kontanten!

TERPEOEO.

Ontwapend! ’t ongeluk vervolgt me aan alle kanten. nbsp;nbsp;nbsp;,

Ach! waarom heb ik mij verwijderd van mijn’ zoon?

Hij had in mijne plaats gewroken al mijn hoon.

Maai ’k geef’t niet op ! nbsp;nbsp;nbsp;j

ViXENTUN.

Bedenk....

TER'

-ocr page 127-

TEHPLOEa.

Houd op met tegenspreken.

VALENTUN.

De graaf schijnt mij, de zaak van overal bekeken ,

Zeer braaf.

TERPLOEG.

Hoe! hij ?

VAXENWJK^

Mijnheer!....

TERPLOEG.

Hij, schelm!

TALEHTIJW.

Hij was alleen;

Zie, dit reeds pleit voor hem.

TERPLOEG.

Maar ik, ik zeg u neen.

’k Doorgrond zijn oogmerk.

VALENTIJN.

En, nadat gij waart verslagen. Was hij ’c, die bovendien verschooning u kwam vragen.

Met wat welsprekendheid sprak hij u van Mevrouw!

Ik was ontroerd.

H 2 nbsp;nbsp;nbsp;TER-

-ocr page 128-

ii5

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

. TERPIOEG.

Hij spelde ons logens op de mouw;

En zij ook alles waar, ’k zal nooit geloof hem schenken.

VALENTIJN.

Voor mij ’k geloof hem wel; waartoe zoo zwart te denken ?

TERPtOEG.

No, zwijg; zie of men reeds is opgestaan.

.VAEENTIJN.

Mijnheer!

Geheel het huisgezin is lang reeds in de weer.

TERPEOEG.

Is ’t al zoo laat ?

VALENTIJN.

Gewis I wil uw verwondring staken;

Het vordert toch veel tijds, zoo lang een weg te maken.

’t Is waar de strijd was kort.

TERPLOEG.

Al wéér!

VALENTIJN.

Nu ja, ’k erken ’t;

’t Gesprek was zeker niet zoo ras gebragt ten end,

De graaf deed,...

TER-

-ocr page 129-

117

VOOR BEJAARDEN. '

TERPIOEC;

Voor het laatst, nu van den graaf gezwegen! Waar is mijn vrouw ?

VALENTIJN.

Ik kwam deez nacht alhier haar tegen

TERPtOEG.

Welnu ?

VALENTIJK.

Ik heb aan uw bevel getrouw voldaan.

gt;,Is hier de Graaf?” Mevrouw! hij is juist heengegaan.

»Zag hij Mijnheer?” Neen, om de waarheid u te zeggen, Vertrok Mijnheer reeds om ter ruste zich te leggen.

Ja, ik was slim.

TERPLOEC.

En toen?

VALENTUN.

Toen ging zij zachtkens heen,

En ’t is of ik nog hoor haar zuchten en geween.

TERPLOEG.

Vervolgens?

VALEKTIJN.

Kwam zij reeds tot tweemaal naar u hooren j Zij was bedaarder en veel kalmer dan te voren.

Men zei haar de eerste keer, gij waart niet bij der hand,

H 3 nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 130-

Ii8

DE HÜWELIJKS-SPIEGEL

En dit gezegde scheen me een woordje vol verstand.

Het volgend antwoord was: „Mijnheer ging uit zoo even.” Maar komt Mevrouw nu wéér, welk antwoord dan te geven?

TERPLOEG.

Dat,... neen, zeg niets.

VALENIIJN.

Mijnheer! denkt gij wel aan ’t ontbijt?

lERFEOEG.

Zwijg zeg ik; ’k raak door u al mijn bedaardheid kwijt.

VALESTIJN.

Neem mij niet kwalijk, maar ik kan zoo lang niet teren.

Het wordt hoog tijd, dat we ons op nieuw victualeren.

De morgenlucht, de schrik... kortom...

TERPLOEG.

Men komt, zij is ’t;

Neen, 't is Mevrouw Verborg.

(J^alentijn vertrekt.') TfVEEDE TOONEEL.

TERPLOEG, Mevr. verborg.

Mevr. verborg.

Nu ! heb ik mij vergist.

Toen ik u honderdmaal, ja zelfs nog meer deed hooren,

Dat

-ocr page 131-

119

VOOR BEJAARDEN.

Oat een verblindende eer u ras zou zijn beschoren ?

’t Is waar, ’t ging niet zeer grif, en 't heeft ons veel gekost! Maar eindlijk, veel geluk, mijn schoonzoon ! met uw’ post!

TERPLOEG.

Waar toeft mijn vrouw ?

Mevr. VERBORG.

Zij is uw hoogste schat op aarde.

TERPLOEG.

’k Ben ook sinds gistren regt doordrongen van haar waarde. Mevr. VERBORG.

Ook mij behoort uw dank.

lERFLOEG.

De beurt komt ras aan u;

Wees daarvan zeker; maar waar blijft Maria nu ?

Ik moet haar spreken, hier alleen; wilt gij quot;t haar vragen ?

Mevr. VERBORG.

Liefst niet,

TERPLOEG.

Waarom ?

Mevr. VERBORG.

Gij wordt toch zeker afgeslagen, Want zij heeft thans bezoek; niet met haar zin, ’t is waar.

H 4 nbsp;nbsp;nbsp;Wat

-ocr page 132-

120

DE HUWELIJKS SPIEGEL

Wat hadden we onbewust een groote vriendenschaar I Wat uwe vrouw betreft, ze is mij niet te verklaren ;

Zij luistert niet, ik zie haar blik in ’t ronde warerr;

Zij glimlacht naauw; zij spreekt als of ze er niet bij denkt,

En uw bevordering heeft haar ’t verstand gekrenkt.

Zoo schijnt het mij. Nogtans, ’t kan mij tot vreugde strekken. Bij vreemden zulk belang in u en ons te ontdekken;

Elk roerat uw heil; ook is men ’t eens, dat nooit een man. Als gij gelukkig is, of was, of worden kan.

TERPLOEG.

Zij heeft bezoek?

Mew. VERBORG.

o ja! maar wat een boos geval is,

Weet, dat de ruimste zaal te klein voor ’t groot getal is.

TERPLOEG.

Die zware tegenspoed is niet om door te staali.

Mevr. VERBORG.

Wel zwaar; maar schaffen we ons een andre woning aan.

Ik wil nogheden zien, een grootere op te sporen,

TERPLOEG,

’k Begrijp het niet.

DER’

-ocr page 133-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;121

DERDE TOONEEL.

VAN BOOM, buiten adem aankomende hopen.

Terploeg! hij schijnt mij niet te booren.

Terploeg!

TEEPLOEG,

Hier ben ik; maar wat is er toch geschied,

Dat gij zoo ademloos...

VAN BOOM.

Hoe! weet gij ’t dan nog niet ?

TERPLOEG.

Wat dan ? spreek op.

VAN BOOM.

Hoe kunt ge,eilieve! ernog naar vragen?

TERPLOEG.

Maar spreek.


VAN BOOM.

En dan de post die u is opgedragen ?

Ik ben regt blijde om u.

Mevr. VERBORG, tegen Teipheg.

Toon ook meer vrolijkheid.

II 5 nbsp;nbsp;nbsp;TER-

-ocr page 134-

122

DE HUWELIJKS.SPIEGEL

TERPLOEG.

Maar, dat gerucht is valsch.

VAN BOOM.

Neen, ik ben niet misleid.

Door praatjes laat van Boom zich in den slaap niet wiegen; Zie hier de staats-courant en diekan nimmer liegen.

Wat? zijtgij niet benoemd? well lees het zelf, ’t staat ddar,

TERPLOEG. ¦

Zou ook een misverstand?

VAN BOOBI.

Houd op; de zaak is klaar.

’t Besluit komt juist van pas, en onder ons gebleven ,

Als mij uw ambt niet helpt, wat zal dan hulp mij geven ? Want eigenlijk gezegd, en hoe men ’t ook bekijk’.

Uw woorden en soupés zijn aan elkaür gelijk.

En zij zijn enkel wind. ¦— (eenigzins terzijde tegen hem.j ’k Heb alles thans te vreezén.nbsp;Mijn zaak met u schijnt reeds alom bekend te wezen.

TERPLOEG.

Zie daar den laatsten slag.

Mevr. VERBORG.

Ja, ’t was niet overlegd;

Hij

-ocr page 135-

123

VOOR BEJAARDEN.

Hij zeide ’c aan zijn vrouw; zij heeft het mij gezegd;

Ik zeide ’t op het bal.,., en zoo heeft elk ’t vernomen.

TEKPLOEG.

Een vriend te wagen, foei!

Mevr. VERBORG.

Neen, ’t zal zoo ver niet komen. Spreekt slechts uw vrouw den graaf, dan is de zaak gered.

VAN BOOM.

’k Maak mij niet ongerust.

TERPLOEG.

Maar vriend ! ’k verzoek u zet. Mijn aanzien uit uw hoofd; ’t bestaat niet.

Mevr. VERBORG, tegen van Boom.

Heer ontvanger!

Ga met ons naar den graaf; kom, toeven wij niet langer;

De zaak neemt, naar uw wensch, dan daad’lijk beter keer.

TERPLOEG.

Maar....

VAN BOOM.

Zwijg toch, bid ik u, en hier geen maren meer. Tracht eer’t bedreven kwaad, kan’t zijn, hersteld te krijgen.

TERPLOEG , ter ziji Verwenscht duel! dat mij, mijns ondanks, dwingt tot zwijgen !

VAN

-ocr page 136-

124 de huwelijks-spiegel

VAN BOOM, tegen Mevrouw Verborg.

Mevrouw! verschoon mij, doch ik volg u op uw schreêo. ’k Heb nog een woord of twee....

Mevr. VERBOEG.

Ik wacht u dan beneén. (^Zij vertrekt^

VIERDE TOONEEL.

TERPLOEG, VAN BOOM.

VAN BOOM.

Mijn vriend ! gij weet uw heil kon 't mijne steeds verhoogen; Verbeelding maalt het mij op ’t levendigst voor oogen.

Een naauw ontwaakte wensch, die mij alom verzelt, Doorgloeit mij; maar ter zaak ! men had mij voorgesteldnbsp;Een jeugdig voorwerp, schoon, beminlijk,’t puik der vrou-

(wen...

XERPtOEG.

Wees toch niet zinneloos; nu nog te willen trouwen!

VAN BOOM.

De toon, waarop gij spreekt, doet mij verwonderd staan; nbsp;nbsp;nbsp;,

En hebt gij zelf’t mij niet noggistren aangeradn?

XERPtOEG.

Van Boom I gij trouwen

^ nbsp;nbsp;nbsp;VAN

-ocr page 137-

•J25

VOOR BEJAARDEN.

VAN BOOM.

Zie, om tot een ambt te raken, Is ’t huwlijk 't best in staat den weg ons glad te maken.nbsp;Gehuwde liên gaan voor, is er een post vakant;

De titel van getrouwd geeft aanzien en verstand.

Maar nu, kort af, en om tot een besluit te komen,

’k Wil in het groote gild ook worden opgenomen.

TBRPLOEG.

Zoo oud!

VAN boom;

Uw jaren zijn de mijne reeds voorbij.

TEBPLOEG.

Voor mij, dit geldt hier niet, verstaat gij wel? maar gij!

Gij zult dien dwazen stap door spjjt en klagten boeten.

En ik zie d’afgrond zich reeds oopnen voor uw voeten.

Ik bid u, ga niet voort; geef op mijn woorden acht.

Weet ge, ongelukkige ! wat toekomst u verwacht ?

Bedenk u wel, voor gij die dwaasheid gaat beginnen.

En stel die domme streek voor altijd uit uw zinnen. Waardeer’t geluk, dat ge als oud vrijer nog geniet;

Zoo ongelijk een echt baart onheil en verdriet.

Het is ijlhoofdigheid aan rede zamenkopplen;

Gebloemte aan de eene zijde, aan de andre zijde stopplen.

Hem,

-ocr page 138-

120

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

Hem, die op zestig jaar nog ia het huwlijk treedt.

Een jeugdig meisje trouwt, hem wacht een poel van leed. Hij sterft van ergernis; laat u door mij belezen;

Blijf, blijf hetgeen gij zijt; trek weêr terug kan ’t wezen ;

Ik smeek het u als vriend.

VAN BOOM.

Gij jaagt me een doodschrik aan.

En wat, wat doe ik dan ? wat meer reeds is gedaan.

Hetgeen gij zelve deedt.

TERPLOEG.

Mij moet gij hier niet tellen:

Maar gij, denk aan wat leed uw echtu bloot zou stellen. Weg uw geluk, is eens het groote woord gezegd ,

En uw verloren rust komt nimmer weêr teregt.

Waar zal uw huislijkheid vreugde en voldoening vinden? Een vrouw van twintig jaar laat zich aan ’t huis niet binden;nbsp;Zij heeft uw inborst niet. Geplaagd, gekweld, misleid.

Zult gij de speelbal zijn van haar ligtzinnigheid.

Aan uw’ geboortestad zijt gij teregt verbonden.

Gij wordt door uwe vrouw naar elders heen gezonden.

Hebt ge een’oudvriendl...uw vrouw,die methem sportten zal; Haakt gij naar rust... uw vrouw geleidt u naar het bal;

Uw vrouw bezit uw geld, maar wat weet zij van sparen ? Uw vrouw weet uw geheim, zij kan het niet bewaren.

Nu

-ocr page 139-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;127

Nu norsch en dan in zwijm; of schreijen, als ¦'thaar lust;

De nachten zonder slaap, de dagen zonder rust....

Ziedaar, ziedaar uw vrouw.

VAN BOOM.

Ik kan u niet doorgronden. Waarom, daar gij in de uwe een engel hebt gevonden.

Moet dan de mijne een duivelin zijn ? Zeg het mij;

TERPLOEG.

Dit is iets anders; 'k spreek van mij hier niet; maar gij 1 Gij hebt, zoo gij daarmede ook al niet vrij moogt komen.

Een nog veel grooter ramp, nog zwaarder wee te schromen. Gij ziet, ondanks uw zorg, uw liefde en uw verstand.

Dien wuften schat op eens ontsnappen aan uw hand.

Gij wordt jaloersch,van Boom! en wat, wat zal ’t dan wezen, Als u een minnaar voor haar huwlijkstrouw doet vreezen?nbsp;Het schragen van uw eer is dan uw doei alleen;

Gij daagt hem uit...

VAN BOOM.

Dat niet,

TEEPEOEG.

En vecht....

VAN BOOM,

¦ Ik zeg u neen.

Wreek

-ocr page 140-

128

D5 HUWELIJKS-SPIEGEL

Wreek u, wat mij betreft, vrij met pistool of degen.

’k Zeg op mijn beurt, met mij is ’c anders hier gelegen ;

En eens vooral ,’k vecht nooit. Neen’k stel mij nimmer bloot: Mijn af keer voor den krijg was altijd veel te groot.

Uw toon brengt me echter schier tot andere gedachten ;

Ik ga; Mevrouw Verborg staat zeker mij te wachten.

’t Komt alles weêr teregt, zoodra de graaf haar ziet...

Ik duelleren? Neen, dan kent gij mij nog niet.

(Jlij vertrekt.^

VIJFDE TOONEEL.

TJERPiOEG, vervolgens maria.

TERPLOEG.

/

Die oude vent 1 hij had gewis ’t verstand verloren.

MARIA, eenen brief in de hand houdende.

Waar zijt gij, Valentijn! hij schijnt mij niet te hooren ?

(Zij ivordt Terploeggewaar en verbergt den hri^.') Mijn vriend! 'k vernam reeds vroeg naar u in d’ochtendstond;nbsp;Ik wist gij had verdriet! ’k dacht, dat ge u ziek bevondt.

’k Was zeer bevreesd; mijn angst was echter ras verdwenen. Toen ’k hoorde, dat gij sliept... en daadlijk ging ik henen;

’k Liep op mijn teenen weg, zeer 'stil, ik sprak heel zacht; Gij hadt uw’ slaap gewis nog niet ten eind gebragt?

TER-

-ocr page 141-

lap

VOOR BEJAARDEN.

TERPM)EG.

’c Kan zijn.

MARIA, ter zijdei Hij weet nog niets.

TERFLORG.

Wil nu mij openleggen

Hetgeen, dat u deez’ nacht....

MARIA.

Dit heeft niet veel te zeggen. terploeg.

Gij hield daar een papier 1

MARIA.

Van geen belang voor u.

lEHFLOEG.

Belang of niet; wat is ’t ?

MARIA.

Het is een brief.

TERPLOEG.

Wel nu I

lit wil hem zien.

MARIA.

O neen! gij moet mij des verschoonen.

Hier wordt mij ’t zwijgen pligt.

fER

-ocr page 142-

130

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

TEBPLOEC.

Gij zult hem mij vertoonen. i

mamp;RiA.

Waarom ? Wat spoort u aan tot zulk een achterdocht ? Zoo groot een strengheid had ik nooit in u gezocht.nbsp;Uw gramschap tegen mij....

TERPLOEG.

Gij moogt die gramschap vreezen. Ik kan mijn’ feilen toorn niet langer meester wezen,

En geef hem eindlijk lucht; ’k hield hem te lang gesmoord, t Is tijd, dat gij, o wreede! in’t eind mijn klagten hoort.nbsp;Ondankbre ! ik minde u, ja, ik minde u boven maten.

Heb ik een’ wensch van u ooit onvoldaan gelaten?

Voegde ik in alles mij niet altijd naar uw’ smaak,

En weigerde ik u ooit een schuldeloos vermaak ?

Ben ik een kflver, of kunt gij me een dwingland heeten? Gevoeldet ge ooit door mij de zwaarte van uw keten ?

Maar gij, gij rukt haar los, gij ioont mij met verraad.

Ik minde u veei te sterk om dus te zijn gehaat.

Maar foei! door heei de stad uw’ man te doen aanschouwen ^ Als een verachtlijk mensch!

MARU.

Geloof.,..

TER'

-ocr page 143-

131

VOOR BEJAARDEN.

THRPLOEe.

’k Dorst n vertrouwen.

Maar ’t is gedaan, trouwlooze! en ik ontdekte ¦’t al.

’k Heb hem betrapt, die mij mijn eer en heil ontstal.

’k Riep hem tot rekenschap, en om mijn eer te schragen , tJorst ik het met den graaf op dood of leven wagen.

IffARIA.

Terploeg 1 gij ? hoe ontstelt mij eik woord uit uw mond 1

TEBPLOEO.

Maria ! wees bedaard ; de graaf is niet gewond.

MAMA.

' zwijg!

TERPLOEG.

Hij overwon; mijn schande is mij gebleven.

Maar wat mijn verder lot ook zij, ’t is mij om ’t even.

Voor u geen liefde en trouw, voor u geen achting meer.

Ik ben u niets verpligt; ’k geef uw belofte u weêr.

Niets, dat uw wuft gedrag , uw snood bestaan verdedigt,

p

«^n Wat ook de inhoud zij, dien brief, die mij beleedigt, Nog eens, ik wil hem zien,... hij staaft uw schuld... ’t is klaar.nbsp;Maar, hoe ’t ook zij, voor ’t laatst, ik wil hem zien.

MARIA.

Zie daar.

TER-

-ocr page 144-

i32

DE HUWEL1JKS.SPIEGEL

lEBFLOEG.

Hij maakt me een ramp bekend, die ik nog slechts vermoedde. Hoe beef ik! Ik gevoel, dat ik nog twijfling voedde.

Qlet opschrift lezende.') o Hemel! aan den graaf!

ÏIABIA.

Aan hem.

TEBPI.OEG.

Ja, inderdaad!

’k Bespeurde 't aan mijn hart, dit schandelijk verraad.

MARIA. _

Ik bid u lees.

TERELOEG.

Ik zal..., maar ’t schemert voor mijn oogen. Maria! ach! hoe wreed ben ik door u bedrogen!

Ik kan niet lezen.

MAMA.

Geef. (^zij leest den brief,')

Mijnheer de graaf!

Het is eene vrouw, welke gij beleedigd hebt, die „hare billijke klagten, ten uwen aanzien, aan u hoo-„ ren doet. Ik heb u ligtzinnig kunnen toeschijnen,nbsp;„ maar ik had niet gedacht den smaad te verdienen, van

„ eene

-ocr page 145-

Ï32

VOOR BEJAARDEN.

j, eene bekentenis te moeten aanhooren, welke mij heeft jjdoen blozen, en die ik mij schaam in mijn geheugennbsp;„terug te roepen. — Ik bemin mijnen echtgenoot; iknbsp;y, bemin hem met geheel mijn hart, en geloof mij, Mijn-„heer de graaf! ik zoude u gerustelljk terug kunnennbsp;„zien; maar ik ben het zoo wel aan mijne beleedigdenbsp;„eer, als aan de rust van mijnen gemaal verpligt, unbsp;„ voortaan mijn huis te ontzeggen. — Door mij in hetnbsp;„openbaar geene oplettendheden meer te bewijzen,nbsp;„zult gij mij toonen, dat gij mij uwer achting waardignbsp;„gelooft, en dit zal tevens het bewijs zijn, dat gij denbsp;„mijne nog verdient.”

TEBPLOEG, den brief terug nemende.

Wat leest gij ? ja ik zie ’t.

MARIA.

Ik bid u, hoor mij aan,Terploeg! en stoor mjj niet.

Ik vreesde uw felle drift en gramschap op te wekken.

En dacht dus’t best, den graaf aan uw gezigt te onttrekken. Ikbragt ’t gevaar te weeg, dat ik te weren dacht.

En ’k stelde uw leven bloot, welks duur ik had getracht. Uw aanzijn, mij zoo waard. doch in mij zelf verloren,nbsp;Werd ik door vrees benaauwd,’k dacht haar alleen te hooren.nbsp;En toen ik mij verwon, en n een trouw berigtnbsp;Van alles wilde doen, sloot de angst mijn’ mond wéér digt,

I 3 nbsp;nbsp;nbsp;’k Dacht

-ocr page 146-

J34

DE HUWELIJKS-SPIEGEL

’k Dacht zelfs zoo even nog: laat mij ’t geheim bewaren,

Om voor nog meer verdriet mijn’ echtgenoot te sparen;

„ Ik doe daarbij mijn’ pligt en zal den graaf gebién,

„ Dat hij het nimmer wage ooit mij terug te zien.’’

Ik heb u niets verheeld, thans moet gij vonnis spreken;

Doe ’t naar uw hart, welks trouw zoo vaak mij is gebleken. Ik wacht uw oordeel af; ’t zal zijn naar billijkheid.

TEKPMEG.

Hoe! is het waar ? die brief.... werd ik dan niet misleid ? Sprak niet de de graaf: „Haar deugd kan niemand haar ontroo-

Cven!’’

mARiA, met teederheid.

Of gij bemint mij niet, of gij moet mij gelooven.

lERPEOEC.

O ja; ’k bemin u nog; dat ik u schuldig dacht.

Bewijst zelfs tot hoe ver die hartstogt is gebragt.

De woorden van den graaf moest ik te regt mistrouwen; Maria I uit uw mond durf ik er op te bouwen.

Onmooglijk dat mijn hart u langer wederstaat:

Gq zijt onschuldig, ja! ik lees ’t op uw gelaat.

IIARIA.

Uw toespraak kan te regt mij vleijen en behagen;

Op uw vertrouwen blijf ik roem en glorie dragen.

Zeg mij, wat moet ik doen ? en ’t wordt terstond gedaan.

Deez

-ocr page 147-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;iJ5

Deez' stad behaagt u niet; wel! laat van hier ons gaan.

Ja,moet zoo; ik kan mij uw vrees zeer juist verklaren:

De groote wereld blinkt, maarzij is vol gevaren.

Mijns ondanks voel ik mij te zeer er aan gesnoerd;

’t Is goed voor mij, dat gij me uit deze hofstad voert.

Niets, dat die draaikolk van vermaken weet te stuiten...

’k Ben er met weêrzin in, en kan er toch niet buiten.

Wel, dat mijn oog er kwaad en veel gevaar in zier.

Maar ’t geen ik ’s morgens wil, dat wil ik ¦’s avonds niet. k Laat door uithuizigheid me op nieuw dan overheeren.

En ik gevoel altijd berouw bij ’t huiswaarts keeren. Terploeg! voer mij van hier, breng mij naar elders heen;nbsp;Doe, doe het slechts om mij; ’k leef déér voor u alleen.

Ik was hier de oorzaak, dat de rust u heeft begeven.

Dddr zijt gij meester van mijn hart en van mijn leven.

Kom! gaan wij spoedig; ’k ben veranderlijk van zin; Maarnaamt gij eens ’t besluit, dan stijve ik ern in.

Naar elders! weg van hier!

lERFLOEG.

Mijn kwelling is vervlogen, Kees voor dit offer mijn erkentnisuit mijn oogen!

Ik dank u, dierbre vrouw!

ZES

-ocr page 148-

TERPIOEG.

Hei! Valentijn! hei daar!

Wij gaan nog deze week van hier... ’t is zeker waar.

Wij gaan naar Gelderland.

VAIiENTIJN,

God dank! maar is 't geen praatje ? Mevrouw! is ’t waarlijk zoo ?

TERPtOEG.

Gelooft gij mij nier, maatje 1 Wat ik begeer, is ook’t begeeren van Mevrouw.

MAHIA.

Zoo als Mijnheer u zegt.

VALENTIJJf.

Niet, dat ik twijflen zou;

Maar om de zaak u klaar en duidlijk uit te leggen.

Vóór dat mijn vrouw het wil, heb ik nooit iets te zeggen. MARIA, lagchende.

Zoo hoort het ook.

-ocr page 149-

VOOR BEJAARDEN. nbsp;nbsp;nbsp;137

LAATSTE TOONEEL.

J)e vorigen, van boom era Mevr, vebborg.

VAN BOOM.

Mijn vriend! ik ben op ’t hoogst voldaan, En ’t is onmooglijk met meer heuschheid om te gaan.

Dank zij den graaf! Weg zijn mijn angsten en bezwaren! Daarbij verzocht hij mij, u plegtig te verklaren,

Dat zeekre zaak, die u het hoogst belang verwekt.

Door hem in eeuwigheid aan niemand wordt ontdekt.

Mevr. VERBORG.

Maar wat hij tot mij sprak, kan minder mij behagen. Mijnheer! is ’t waar: hebt ge uw benoeming afgeslagen ?nbsp;iuria;

' Is waar, en hij heeft regt.

TERPtOEG.

En, op dat ge alles weet, Mijn buitengoed bij Velp is reeds voor ons gereed.

Mevr. VERBORG.

Wanneer ik ’t wel bedenk, kan ik dien stap niet laken.

TERPXOEG.

Daar zullen we ons op ’tland, elknaarzijn wensch, vermaken, ^an tijd tot tijd concert, soms ook een danspartij;

Ge-

-ocr page 150-

138

DE HUWELIJKS.SPIEGEL enz.

Geloof me, in Gelderland is ’eleven gul en vrij.

{tegen Falentijn.)

Wat zegt gij, oude knaap! wilt ge ook daar bij ons wonen ?

VAXENIIJW.

Zeer gaarne, (ter zijde) Maar men moet van ’t dansen mij

(verschoonen.

TERPLOEO.

En gij, mijn vriend van Boom! moet mede ons komen zien; Gij en uw vrouw....

MABIA.

Wat hoor ik?

TAN ROOM.

Neen; ’t zal nooit geschién. Uw woorden van zoo straks doen mij het huwlijk schuwen.nbsp;Een schoon en jeugdig meisje, in d’ouderdom, te huwen ,nbsp;Ja, dit gelukt somtijds, maar toch niet algemeen,

En wat ge ook zeggen moogt, ’t is duizend tegen een.

Ik wil, daar gij mij ligt eerlang ziet grafwaarts dragen,

Aan ’t eind van ’s levens weg, mij op geen zijpad wagen. Hoe ligt toch, dat men mij er ook op struiklen ziet lnbsp;Dus kort en goed, van Boom trouwt heel zijn leven niet.

Einde.

-ocr page 151- -ocr page 152- -ocr page 153- -ocr page 154-