BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
VerzameUng tooneei* atuKken uit denbsp;nalatenschap vannbsp;Prof, Dr, 4. te WINKEL
J %
1^;
-ocr page 5-A T L A JM T E.
N
--
, lt;!
:iz-
A
DONALD, een armen landman. CECILIA, zijne vrouw.
hunne dochters.
JE]
ATLANT PHiLéTAS, minnaar van Atlante,
De Heer van altekdorf. Landheer^
HENDRIK, zijn knegt.
FRKDRiK, Tuinman.,
BRDNSDobp, een Koopman.
De Graaf goldstein.
SOPHIA, zijne dochter.
SCHOUT.
SECRETARIS , en verder Gerecht.
Een gerechts-bude Een KOETSIER.
Kinderen van donald, Bodens, Gerechtsdienaren en Dorpelingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
TOONEELSPEL.
EERSTE BEDRIJF.
Het Tooneel verheeld een open veld, aan geene zijde ftaat een Hut met lommerrijks lanen, terwijl men
het dorp in. het verfchiet kan zien.
?
EERSTE TOONEEL.
pHiLCTAs, ATI, Am E, (zittende beide
op een bank van zoden.)
PHILÉTAS.
Xndien ’er op deze aarde zaligheden gefmaakt worden, zo fmaken wij die nu, lieve Atlante! —nbsp;Deze lommerrijke laan fchijnt mij toe, als eenenbsp;ingang tot het Paradijs. — ó! Hoe bekoorlijk vefnbsp;toond zich door de digte fchaduw. de glans dernbsp;opkomende zon, welke hier en daar het loof verlt;nbsp;guld —¦ ach ! dat ik n omhelze! hoe goed is nietnbsp;de Vader van dat eeuwig licht! —— Latennbsp;als zijne kinderen ons van harten verheugen, innbsp;deze heerlijke nitvloeifelen zijner goedheid --haastnbsp;word ons geluk voltooid. De liefde verhoogtnbsp;A 2
-ocr page 10-4' A T L A N T E,
het gevoel van het fchone levendiger genoten, dan in harten, die d(*or eene neiging hetzelve beurtelings in elkanderen doen ftrotnen! -—- In harten,nbsp;als de onze, mijne dierbare! daar gene dierlijkenbsp;driften, maar eene lieflijke, onweerftaanbare over-eenftcmroing, de liefde , in hare zuiverheid heeftnbsp;uitgeftort. — Al wat fcboon, al wat ongekunfteldenbsp;natuur is, brengt bij ons dezelfde fnaren in beweging , en doet ons denzelfden wellust gelijktijdig-ondervinden.
ATLANTE.
Ach, Pliilétas! konde ik u, mijn gevoel uitdrukken, ihaar het ontbreekt mij aan -woorden^ mijn hart is van zuivere genoegens doortinteld, geennbsp;toontje der woudzangers is mij onverfchillig, hetnbsp;zegt mij meteen kragtigen indruk, God is goed! —.nbsp;Lieve Philétas, ó! hoe verhenge ik mij in ons aanzijn. God is goed! - Hij bemint ons, en wij
elkander — welk eene verrukkelijke gedagte -
de Schepper van dje heerlijke Zon, de Formeerder van al dat nuttige is onze Vriend, ach hoe zullen
wij hem naar waarde prijzen. - (^Terwijl Philétas
zijne Ailante omhelst, drukken zij beide hun gevoel vit door tranen, en met hunne oogen ten Hemel gejla-gen, vervolgt Atlante, naar eenige tujehenpoozing)nbsp;Ontfang van ons, onze ftamelende dank, als hetnbsp;onbevlekte offer van door erkentenis, en dankbaarheid overftelpte harten!
PHI-
-ocr page 11-T o o N E, E S P E L, philctas.
Ik ben geheel gevoel —gt; kom gaan wij op gindfche hoogte , dan kunnen wij een ruimer gezichtnbsp;hebben over de koornakkers, .en klaverweiden ——nbsp;met hoe veel vermaak zal ik mijn arbeid dezennbsp;dag verrigten, nu ik deze weinige oogenblikken ,nbsp;den morgenftond met uw fmaak, weliigt genietennbsp;Wij als onze taak vroeg afgelopen is, heden avond,
het ftil genoegen, der avondfchemering. - Dan
vervoege ik mij weder, bij gindfche Heuvel, en zal daar mijne Atlante wagten, zo mijne fchonenbsp;mij niet reeds voorkomt, en verrast, en dan ganbsp;ik met u, uw braven Vader, en gezin bezoeken.nbsp;ATLANTE.
Terwijl mijn beminde Phüétas, in de barnende middagzon de akkers ploegd, zal ik onzen hof wieden, — thuis het nodige verzorgenen met hetnbsp;overige gezin, de kost met fpinnen helpen winnen.
PHILeTAS.
, Ach brave Atlante! hoe fober is het loon dat gij, en uw talrijk huisgezin, met dat nuttig handwerk verdiendt, terwijl menig onnut tijdverkwis»-ter, meer in eene week verteerd, dan gij , met denbsp;uwen, in een jaar wint. —— Ach! het geluknbsp;zal, hoop ik, nog ecus uw lot gt; en dat van uwenbsp;ouders verbeteren.
atlante.
Winnen wij niet veel? als wij onze kost, klederen, en huishuur vrij hebben, nög eens tus-A 3 nbsp;nbsp;nbsp;fcheii
-ocr page 12-S'
fchen beiden verfche room kunnen eeten , en vader Ei]n pot best bier des Zondags kan drinken, voortsnbsp;Weinig zorg hebben en alle even vrolijk, en tenbsp;Vreden leven. — Het geluk beftaat immers nietnbsp;n da overdaad?
PHILéxAS.
6'. Wat zijt gij een voortreffelijk meisje, de Rijkaard kendt voorzeker onze genoegens niet. ~ Nu! nog een kus tot van avond. — Vaarwel beste At-lante. ( Hec Jlaat op de Dorpklok vijf uur en.)
ATLAfJTE.
Ik zal mijn best doen, van avond ten halfzeven bij u te zijn —- dag lieve Phiiétas!
T W E E D É T O O N E E L.
ïHILeïAS, ATLANTE, JULIA.
JULIA, (««{ drift en fchteiendej) Ach, Atlante! Atlanta! wat ongeluk.
ATL
Schielijk, — Julia*' -Wat is het?
JULIA.
De koopman heeft geen geld gegeven, is bankroet
w— en reeds vettrokken.
ATLANTE.
Heat gij dan ook die twaalf guldens niet ontfan-gen, daar‘Vader van gezegd heeft?
JO-
-ocr page 13-JULIA.
ö Neen! en wij zullen die öok zo fpoedig niet krijgen; en tot ons ongeluk heeft vader dezen dag de Landheer befcheiden om hem de huishuur te betalen —nbsp;reeds vroeg was de knegt om het geld, vader beloofde het binnen een uur te bezorgen, nu verneemt hij den flegten uitflag mijner boodfchap. —-Verftijfd van fchrik, weet hij geen raad. —— Goede Hemel! gewis zullen wij geruïneerd worden.—nbsp;Ach Atlanre! PhSétas help orrs —— kom geeftnbsp;raad , —— ö vervloekte boosheid! is dit het loonnbsp;van onze vlijt.
ATLANTE.
Welk ongeluk! — is dan alles onbeftendig op deze rampzalige waereid, moete dan de rijken,nbsp;nog den armen dagloouer drukken ? — (Zij berstnbsp;vit in tranen.)
PHILeTAS.
Ach lieve Atlante! — bedaar, —- fteunt op de Voorzienigheid. —— Het is voorzeker een hardenbsp;zaak. — Ik zal terftond met u gaan, de Landheernbsp;zal, ongetwijffeld uw ongeluk verftaande, wel uit-ftel geven. — Gij weegt dit al te zwaar.
JULIA. .
Ja, maar de Landheer is waarlijk zo menschlre-vend niet, — Hij heeft onze goede buurman, fchoon al zijn vep door ziekte geftorven is, en hij daardoornbsp;buiten ftaat geraakte hem te betalen, geheel uitge-fAudt en alles verkogt, de man is van droefheidnbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-ge
-ocr page 14-geftorven — en zijne kinderen zijn in de diepfte armoede gedompeld, overal verftrooid.
ATLANTE.
Philétas! gij ziet het ongeluk niet in, - het is
waar, de Voorzienigheid kan ons redden; maar laten wij op gene wonderen fteunen, — de om-ftandigheid is allertreurigst, — kom laat ons, denbsp;oude man gaan troosten.
DERDE T O O N E E L.
Hst Toonsel verbeeld een Hut, men ziet hier en daar eenige Jlegte en half gijleeten huhbehoefiens.
DONALD, HENDRIK, (aTLANTE, PHlLeTAS en JULTA, de\ Hut
inkomende.)
HENDRIK.
Mijn Heer wèet van geen) uitftel — ik kom maar kort, en goed vragen, of ’er geld is ? —nbsp;rnieend gij, dat mi’n Heer zich voor de gek zalnbsp;laten houden, van .zulk volk dat te lui is, om tenbsp;werken 'i '
• DONALD, (bevende.)
Moet ik dat horen! — fchoan ik' een zwak man ben, werk ik met mjr.e kinderen van dennbsp;ogtend, tot den avond — altoos heb ik «w Heernbsp;op zijn tijd betaald.
HEij.
-ocr page 15-TO O N E E L S F L.
HENDHIK.
Dat hoord ook maar zo, maar nu is het evènVel agt dagen over de tijd ——gt; ik moet geld medenbsp;brengen, of het zal ’er van daag fpannen.
DONALD.
Ik zoude meer hebben, dan ikfchuldigber;maar het geld , dat ik verdiend heb met werken, isnbsp;mij door bet bankroet van de koopman niet be*
taald, en nu zit ik zelfs verlegen -toe Hendrik!
doet een goed woord, voor een eerlijk man.
HENDRIK,
Ik weet van geen goed woord, —- mijn Heer ftoort zich aan niemand. — Niets kan hier baten!nbsp;- ik wil u niet helpen! jou lieve dochter is anders te zedig, om mij aan te zien, — nu Atlante! zoude ik goeds genoeg zijn, niet waar?
ATLANTE.
Ik heb u nooit beledigd Hendrik!
HENDRIK.
Neen! maar met verachting op mij neer gezien.
A TL AN TE»
Die mij op eene eerlijke wijze aanfpreekt -—-heeft nooit mijne verachting ondervonden.
HENDRIK.
Wel fijn meisje! — om dat mijn tronie niet ui.tgeftreken genoeg w.as, moest gij mij daaromnbsp;fchamper bejegenen. •
DO-
-ocr page 16-DOKPALD.
Ach, Hendrik, verboekt mijn Heer nog om agt «dagen aitftsL
SHILCTAS.
Hendrik, gij weet in nw ziel dat deze lieden hon best doen, om eerlijk door de waereld te komen — doet het toch, ik fpreek 'er borg voor.
HENDRIK.
Kom! ik neem 'aan, idles de fchikken ¦— ’er zal hun geen leed gefchieden , — ik zal mijnnbsp;Heer bepraten, — maar onder eene voorwaarde:
DONALD
En welke ?
HENDRIK.
Dat Atlante met mij mede gaat, om mijn Heer zelve te fpreken.
DONALD,*
Zeer goed! —— en Philétas, gaat ook mede.
Hendrik.
Neen! ik heb geen leijonker nodig, — of hebt gij weder argwaan? — het is toch een duivelsch,nbsp;werk, dat zulk fijn volk altoos zo vol wantrouwen is.
ATLANTE,
Lieve Vader! als ik ’er u mede redden kan, ?al ik met Hendrik wel alleen gaan.
DONALD,
^ Ach Atlante! wat zal ik ujaden!
HENDRIK.
Weest niet bang! —i ga gerust met mij malle
meid
-ocr page 17-It
lOONÊELSPSL.
meid! ik 'vil alleen uwe weigerifif; van laatst betaald zetten, toen ik u verzogt, om made naar de ftadnbsp;te gaan.
ATLANTE.
Kom! —• Vader ftemt bet toe, -i— ik kan misfchien met deZe kleinigheid ons ongeluk afwee*nbsp;ren, ¦— mijn beüait is genomen, ik ga.
PHILCTAS. ¦
Goed meisje'. — welk een blijk van ouderliefde! (Stil) wees op uwe hoede.
HENpRIK.*
Is ’er nog wat te belasten? Philétas! jij kijkt zo benaauwd, jij moet ook al niet veel deugen, —^nbsp;het is flegts een grap, om haar eens beet te beb* ¦nbsp;ben, maar waarachtig ik heb geen kwaad in 't zin:nbsp;al ben ik wat rouw in den mond, ziet mij daaromnbsp;voor geen ilegten aan, adieu. (Atlante en Hendriknbsp;o/,}
VIERDE T O O N E E L.
PHlLeTAS, CECILIA, DONAT.D.
PHILéTAS.
Ik ben zo in angst —- die Hendrik heeft een flegt character.
DONALD.
Er is op weg altoos volk genoeg —• hij zal toch niets kunnen ondernemen.
CE«
-ocr page 18--A T L -A N T E;
CECILIA.
Ja maar de Landheer deugt zelv niet veel, ik ben zeer ongerust over haar.
DONALD
^Een Heer van fatzoen, zal het toch te laag rekenen, om zich met een boeren meisje op te houden.
P H I L é T A S.
Oude vriend j gij kent de ftreKen van de waereld noch zo niet, ik zoude ’er nooit veel op rekenen,nbsp;maar Atlante’s deugd’, is tevens haar fchild, daarnbsp;ben ik gerust op.
CECILIA.
Was de Graaf in deze relidentie, wij hadden gene zwarigheid — dan wij moeten het beste hopen, en denken, dat ’er één is, die de 'boosheid kannbsp;beteugelen; laat ons daar op vertrouwen.
DONALD,
Dat brave kind! hare angst was groot, —i maar de liefde tot mij heeft die angst, en af keernbsp;voor Hendrik nogtans overtroffen, — zou de Hemelnbsp;zulk eene deugdzame ziel niet bewaïen.
PHILéTAS.
Ik verlang reeds naar hare terug komst, •— ik zal u in ulieder druk niet verlaten.
Einde van hst Eerfte Bedtijf.
TOONEELSPSL. 13
TWEEDE BEDRIJF. EERSTE J O O N E E L.nbsp;PHiLéTAs, Heer van altekdorf, atlan»
TE, DONALD, CECILIA, HENDRIK.
• •
De Kinderen van Donald, zitten in de Hut te /pinnen,
terwijl Donald in diep gepeins verzonken is, treed di Landheer met zijn knecht binnen..
VAN ALTERDORF.
ïquot;Xoe gelukkig achte ik mij, vader Donald! u van dienst te kunnen zijn. — Mijn knegt heeft mi]nbsp;de omftandigheden mede gedeeld, die u beletten,nbsp;mij te voldoen — een goede voorfpraak, namentlijk •nbsp;uwe dochter, heeft niet weinig toegebragt, dat iknbsp;in perfoon, u twee aangename tijdingen, kom medenbsp;delen, die uw geluk, volkomen knnnen bevestigen,nbsp;D o N A L B, ipntfleldP^
Mijn Heer! hebt gij mij die barmhartigheid be* Wezen ?
VAN, Al te RD o R F.
Hoor ik zal u kort zeggen, wat mijn voornemen is, voor eerst ontlla ik u van uwefchuld — entennbsp;tweede, heb ik befloten, om uwe'dochter, Cindiennbsp;het met uw goedvinden is,) onder het opzichtnbsp;mijner moeder te laten, dewijl zij toch een braaf
14'
T E,
meisje fchijnt te zijn, is mijn plan haar door de tijd, daar mijne moeder hoog bejaard is, als mijne huis-houdfter aan te nemen. — Ik had juist iemand nodignbsp;die bedaard, en overleggend is, en toevallig bied denbsp;gelegenheid daar toe zich aan. met Atlante hedennbsp;morgen te zien — gaarne maak ik hier van gebruiknbsp;en tvvijffel niet of mijne keuze, zal ulieden ooknbsp;aangenaam zijn.
p KIL él AS, {Hendrik ziende, vraagt hem jiil ennbsp;bevreesd naar Ac-lante.)
HENDRIK,
Die is wel bezorgd.
DONALD.
Wat het eerfte aangaat, bedank ik u hartelijk, God zal ’t u lonen!
VAN ALTERDORF.
Het eerfte niet, of het tweede cok, Donald gij zult hoop ik, mijne gunst niet verfmaden — uwenbsp;dochter is wel te vredenbij mijne moeder, zij over-leggen reeds te famen, haar toekomend verblijf.
C ECIUA.
Het is zeker eene groote gunst, en gevaarlijk die van een groot man te weigeren,.— maar — neemnbsp;mij niet kwalijk, zij is verloofd, daar ftaat hij {zijnbsp;¦wijit op jP4itó{ar)'die zoude ’er veel tegen hebben.
DONALD.
Ik zoude ook niet gaarne zien, dat mijne dochter
uit
-ocr page 21-ï5
uit haren kring gebrast wiea-dt, en twijffel ^eer, of zij 'er wel toe zoude, bellüiten.
VAN ALTBEDORF.
Verfta ik wel? Gijlieden veragt mijne genegen» beid, en weigert mijn gulhartig aanbod, —— dienbsp;hoon zal ik u duur betalen, — zo veel tegenftrib-beling, en dat van zulk ellendig volk! -o— Gijnbsp;zult weten, met wien gij te doen hebt. — Datnbsp;zweere ik u.'
BOHALD.
Ach, genadige Heer! — Denkt toch niet; dat wij uit minachting zo handelen, — het is enkelnbsp;liefde voor ons kind! — Wie kan zo fchielijk be»nbsp;fluiten, tot zo eene gewigtige zaak.’
VAN ALTERDORF.
Gij kondt .evenwel tot het kwijtfcheJden uwer
fchuld fchielijk bellüiten. - Maar nu, kunt
gij dat bell uit weder intrekken.
DONALD.
Ach! dwingt mij om Gods wil niet!
V AN ALTERDORF.
Wel nul ik zal u uwe zedige dochter ^weder thuis zenden, maar tegelijk de Gerechtbode.
PHILéTAS.
Genadige Heer! nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦¦ maakt ons toch niet onge
lukkig.
VAN ALTERDORF.
Ik heb u willen gdlakkig maken, —— maar bet is te laat! vol woeds.)
TIVEE.
-ocr page 22-«3*
A T L A N T E,
THILéTAS, CECILIA, DONALD, JULIA, ATLANÏE, eredhIK, {de kinderen van
Donald wenende.')
CECILIA
Ach! wat of onze arme Atlante ova'komen is?
PHILéTAS.
Er fteekt gewis iets agter; ~ maar, zo hij haar eecig leed gedaan heeft- zal ik het wreken!
DONALD.
Nu zie ik eerst de list, en ben in groote angst.
CECILIA.
En ik niet «pinder - misfchien heeft hij haar
wel ppgefloten, om te zien of zijn voorflag henj hier' zoude gelukken — wat ijsfelijk lot, hebben wij, en inzonderheid zij, van zijn dolle driftnbsp;te wagten,
PHILéXAS.
Ik kan niet langer vertoeven. — Ik ga haar halen. — i.... God geleide mij! — Wie weet wat mijnbsp;te wagten ftaat?
o ON A LD.
Gij maakt n al te ongeiust, laten wij ons noodlot niet vooruitlopen, zi] zal weldra weder thuis komen.
(Ier.
-ocr page 23-I?
{Terwijl Philécas meead te vertrekken^ ziet hij Fre. drik, de Tuinman van Altcrdorf, een oud vriend vannbsp;Donald, met AUante aankomen.)
{Atlante nat befchreid en woedende van fpijt, vliegt ylings in de Hut, omhelsd Donald en Cecilia beurt»nbsp;lingf, kan door overmatige droefheid niet /preken, valtnbsp;eindelijk in de armen van Philétas, in onmagt.)
De voorigen een poos diep getroffen, trachten haar eindelijk opterichten • - terwijl zij uit haare bedwelming komt, roept zij niet anders dan •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dat
monfter! — Gevloekte boosheid ! was dat uwe bedoeling? —— Ik dank U goede God! dat gijnbsp;mij bewaard hebt, Philétas! Philétas! omhels uwenbsp;Atlante, nog is zij uwer waardig •— orfchjldigi —nbsp;Een oogenblik laater, en ik had de uwe niet meernbsp;kunnen zijn.
PHinéTAS.
Lieve! verhaal ons toch uw lot!
CECII.I A.
Mijn beste! verhaal bet —hoe heeft hij a gehandeld ?
{Atlante wil /preken, dan een vloed van tranen belet het haar telkens, eindelijk zegt zij, /nikkend, op dgnbsp;tuinman wijzende.)
Daar! die brave man! nbsp;nbsp;nbsp;¦ die menfchenvriend!
— laat het —, n — die — ver — halen, ik — ben daar — toe —^ nog nbsp;nbsp;nbsp;niet——
FRED R IK.
Ja, goede vrienden! ik héb het diepst medelijden gehad, met dit arme meisje, naauvvlijks darve iknbsp;de vvaarheid verhalen, dewijl ik bij der landheernbsp;mijn brood win. een kleinigheid is ’er maar nodig,nbsp;om mij weg te jagen — ik durve echter hier. innbsp;het vertrouwen fpreken. — -¦—« Mijnheer is eennbsp;flecht mensch, ik heb 'er zo veel bijgewoond daarnbsp;mijn ziel een afkeer van heeft, lang heb ik ietsnbsp;gemerkt, maar wist niet, dat het op Atlanta gemunt was, de dochter van mijn oude vriend Donald, —........ die Hendrik voornamentlijk, is een
groot deugeniet! —— Hij is de brak van mijn Meester, om hier en daar jonge meisjes op te fpo-ren, en in de ftrikken te jagen, die den wellusteling , op alletleij wijze, voor zijn prooij heeft ge^nbsp;fpannen.
CEClDI A.
FREDRIK.
Ja voorzeker! — Nu! om voort te gaan, Hendrik heeft al dikwils gezegt dat hij iets op ’t fpoor had, maar niet gemakkelijk kon leeveren, en hiernbsp;meede bedoelde hij, Atlante, zo als ik nn gemerktnbsp;heb. »— Dezen morgen in den Hof bezig zijnde,nbsp;fchrikte ik niet weinig, toen ik Hendrik alleen metnbsp;haar zag aankomen, naauwlijks waren zij daar, ofnbsp;de Landheer wierd gewenkt; zijfpu.ken een poos met
elkanderen, het onfchuldige flachtöffer wierd in esB zijvertrek geleid, waar hij een quartier uursnbsp;alleen met haar was, ——» waar na de Landheernbsp;dadelijk in een rijtuig is geftapt.
CECILIA.
Hij is ook hier aangekomen, zijn oogmerk was niet minder, dan mij mijn kind, en misfchien haarnbsp;heur eer te benemen, onder voorwendfels van haarnbsp;door de tijd, als Huishoudfter aan te ftellen, ennbsp;verders voor haar te zullen zorgen.
atlante» weinig bedaarder, evenwel afgebroken,)
O! - nu word - hij - nog grooter -
boos - wigt in mijne — oogen! — Wat zul
len wij ongelukkig zijn! —— Maar — ga voort.
FRED RIK»
Na een half uur dat hij was uitgereden, kwam hij doldriftig terug — vloog als een blikfem, innbsp;het zijvertrek en graauwde haar toe (zo hard datnbsp;ik het duidelijk horen konde) met de zwaarfte vloeken, dat hij vader en moeder, voor hunne halstar*nbsp;figheid met nadruk, zoude doen boeten, —— Namnbsp;haar bij den arm en flingerde baar met geweld vannbsp;de trappen, zij viel in onmagt, terwijl hij Hendriknbsp;beval, haar uit den Hof te geleiden; maar dezenbsp;fcbelm fcheen door deze onverwagte gebeurtenis,nbsp;dermate bedremmelt, op het zien van het onfchul*nbsp;dig meisje, dat hij niet wist wat hij deed.
20
PMILéXAS.
Zou een zo groot booswicht nog vatbaar voor eenig tnen'chelijk gevoeb wezen? Ik zweer hem'-ik zal van hem wraak nemen, die eerloze guit!
DONALD.
Ach Philétas! laat de wraak aan het Opperwezen
over. - Gij zoudt ons ongeluk door het uwe
maar verzwaren.
FREDRIK.
Eindelijk, om kort te zijn, terwijl de knegt wegliep, vatte ik haar van den grond, enbragthaar in de keuken, waar Mijnheer met norfche blikken mij tenbsp;kennen gaf, dat ik ze naar huis moest brengen. —.nbsp;Zietdaar den toedragt van zaken. — Wat heb ik nietnbsp;aluitgeftaan , en wat fta ik nog niet uit, onder zo eennbsp;godloos mensch ! te moeten dienen , en getuigen te zijnnbsp;van allerleij boosheid, dit zegt wat voor een eerlijknbsp;hart, was ik eens van dezen dienst verlost, daar iknbsp;om bróód, genoodzaakt ben te blijven. — Intus*nbsp;fchen komt het nu w'el, ik nog bij hem woon, an*nbsp;ders had ik u van geen nut kunnen zijn.
atlante.
Nogmaals brave man ! hattelijk dank! (Zij reikt hem de hand.)
C ECILIA.
Ik dank u insgelijks: dat de Hemel u nog eens Daar uw wensch beeter plaatfe, en u zegenen moge l
PHILéTAS.
Altoos zal ik het u erkennen!
PEL.
DONALD.
En ik, niet minden — Mijn hart is goed, om u eenige ververfching aan te bieden, maar, ik bennbsp;daar toe onmagtig-
F R E D R I K.
Hartelijk dank, mijne vrienden! — Ik neem den wil voor de daad, ^ dan, ik ben echter bevreesd,nbsp;dit huisgezin nog groter flag zal moeten afwagten —nbsp;intusfchen hoop ik, dat mijnheer zal terug keren,nbsp;en bij nadere overweging, de weigering van At-lante als e, n deugd, zal befchouwen; — zij fchijntnbsp;na weder een weinig beter, — en zal n meerdernbsp;kunnen verhalen. —— Ik durf niet langer vertoe*nbsp;ven. '— Vaartwel beste! matir ongelukkige vrien
den! af.j
DERDE T O O N E E L.
PHILéTAS, DONALD, CECILIA» ATLANTE.
P HIL é T A S.
Ach, mijne brave! daar gij weder ongefchon» den in onze armen zijt terug gekeerd. — Welknbsp;eene dankbaarheid, zijn wij daar voor niet aan hetnbsp;Opperwezen verfchuldigd !
ATL ANTE.
Gewis zijn wij, — maar mijn arme vader vreeze B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**
-ocr page 28-ik, zal mijne ftandvastigheid moeten misgelden, — de tuinman konde u niet alles zeggen, laat ik u allennbsp;het beloop der zaak verhalen.
Ik heb het u niet willen vergen, wegens uwe rechtmatige droefheid, maar nu gij iets beter zijt,nbsp;gaat mij niets meer ter harte als het verdere verhaalnbsp;van u te vernemen — zeg ons alles, — gijnbsp;hebt hier uw drie vertrouwde vrienden, bij wiennbsp;gij uw boezeoi vrij kunt ontlasten.
ATLAN TE.
Zeg mij eerst, wat die fchurk, met zijn knegt, hier gedaan heeft?
Gaarne! Hij kwam op een zeer minzamen toon,
mij over mijn ongeval beklagen - fchonk mij de
huur, en beloofde daar en boven, voor u te zorgen onder het opzicht van zijne moeder, bij wien gijnbsp;reeds zat te overleggen, waar uw toekomend verblijf zoude zijn, en u bij het overlijden zijner moeder,
tot huishoudfter te willen bevorderen:--om dat
Wij in het laatile niet gereedelijk toeftemde, wierd hij oplopend kwaadaartig, zo, dat hij vloekende,nbsp;en fcheldende, vertrok, met bedreiging, ons te ru-ïneeren, en geen den minftén uitflel te willen verlenen.
ATLANTE.
Rechtvaardige Hemelt kundt gij zulk een gruwelijke boo$wigt nog op uwe waereld gedogen?
-—• Na
-ocr page 29-23
— Na dat ik met veel vriendelijkheid door dien huichelaar Hendrik bejegend was» vermoedde iknbsp;niets kwaads, — hij meldde mij bij de Landheernbsp;aan, die mij terftond vroeg, wat ik te zeggen had?nbsp;ik verhaalde hem ons ongeluk, en verzogt, zo vlei-jend ik konde, om de betaling nog eenige tijdnbsp;uit te fteilen, waarop hij mij de hand toereikte,nbsp;en zeide, wel lief kind ! uw vriendelijk gelaat alleen , is genoeg om dit toetcftaaii. —— Wat doetnbsp;gij al voor de kost? —— .k! fpinnen, en de huishouding mijner moeder helpen waarnemen. —.....-
Wel zo dat is braai! maar gij zijt veel te knappen meid om uw leven met fpiiinen te verllijten. •
Hij reikte uiij andermaal de hand, en trok mij eenigiints minzaam naar hem tóe, (ik had tot hiertoe niet de minfte argwaan,) wel fchat '¦ zoad gijnbsp;niet gaarne wat groter in de waereld willen worden ? - Kom aan! blijft bij mij, ik zal voor u
zorgen, en wil het genoegen eens hebben, om een gering meisje te verheffen, uw vader en moeder vannbsp;het werken te ontllaan , en op mijn kosten, van hetnbsp;nodige voorzien, ik wil dat zij dit aan hunne dochternbsp;te danken hebben, die menfchen moeten nn fakkelen ---ijet hangt van u af, nbsp;nbsp;nbsp;quot; indien gij in
mijn voorflag bewilligt. -- Doof dit onverwagt
aanbod was ik zodanig verward, dat ik niet wist wat te antwoorden, eindelijk mij een weinig her-ftellendej zeide ik, niets te kunnen doen, buitennbsp;weten van mijne Ouders. ——« Hij hernam hiernbsp;. B 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op,
-ocr page 30-24
A T L A 'N T E,
op : durft gi] dan uw gantfobe huisgezin , en uw zei- ¦
ven, buiten hun weten niet gelukkig maken? --
Neen tnijnheer gt; ik zoude reeds gelukkig genoeg zijn^ als gij flechts mijn eenvouwdig verzoek, wilde toe-ftaan, daar ik niet gaarne van mijne ouders afgefchei-den wilde leven. —— Gij hebt weinig voor uwnbsp;ouders over, •— koom malle meidi (hier trok hij mijnbsp;met geweld naar zich) ik zal het wel goedmaken,nbsp;(vattende mij in zijn armen) nu begon ik zijn oog.nbsp;merk eerst geheel te begrijpen, en rukte mij dus,
met kragt los. --- Hij wierd gramftorig, en gaf
mij een qaartier nurs beraad —ik! ik zelfs, ga naar uwe ouders om hunnen toefiemming vragen, zo zij hetnbsp;toeftemmen (daar ik niet aan twijflel) zuit gij welnbsp;volgen moeten, blijf intusfchen zo lang hier. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'»¦
Hij üoot vervolgens de deur agter zich toe.
PHlLéxAS.
was zijne
En was ’er geen mensch bij u, moeder niet in het vertrek?
ATLANTE.
Geen fterveling! -Ik ftneekte te vergeefs om
naar huis te gaan, maar hij zesde lachende, tk kom zo weder, en met goede tijding. —— Intusfchennbsp;dagt ik duizendmaal om mijn Phüétas ! en wenschtenbsp;llegts dat hij mijn lot mogt weten, dat ik nu allergevaarlijkst begon te befchouwen-- doods angiten
ftond ik uit, bad den Hemel om redding, en wapende mij zo veel ik koude, met moed en ftandvastig-
i nbsp;nbsp;nbsp;heid
-ocr page 31-heid, tiict weinig was ik bevreesd dat hij met geweld, mijne eer ontroven zoude, — dan, na verloop van een half uur, kwam hij de kamer inftuiv'en, namnbsp;een ernstige toon aan, en zeide, meisje! eindelijknbsp;hangt de keus van u, alleen af — uw vader, ennbsp;moeder wagten met ongeduld dat ik'hun de tijdingnbsp;breng, dat gij ’er genoegen in hebt genomen. ——nbsp;O! zij zijn zo verheugd, die goede menfchen! datnbsp;gij de oorzaak van hunne toekomende rust zijnnbsp;zult, — zij zeiden mij, dat Philétas uvv^e aanftaandenbsp;Bruidegom ’er veel zoude tegen hebben, maar watnbsp;zwarigheid '• — telkens kan hij u komen zien, ennbsp;wie weet of ik hem niet door de tijd tot tuinmannbsp;zal aannemen, dan zijr gij beiden een gelukkignbsp;paai! — nu meisje! kies, een van beiden is zeker, gij froaakt in het geluk van uwe lieve Ouderen, en dat van uw Echtgenoot, alle mogrlijkenbsp;genoegens, of maakt uw gantfche huisgezin voornbsp;altoos ongelukkig , en fmit door uwe weigering denbsp;weg tot een geluk dat u nimmer weeder zal tenbsp;beurt vallen. — Daar ik duidelijk zijn fijn gefpan-uen ftiikken zag, en den afgrond waar in hij^mijnbsp;trachtto|Eeder te ftorten, wantrouwde ik zijn gant-fchs verhaal van toekomend geluk •— antwoordde
hem met nadruk, —Ik heb gekozen, - mijn
beflui: is genomen ——- en wil vertrekken, — met mijn lot te vreden, Imeek ik u alleen, zo gijnbsp;edelmoedigheid genoeg bezit, wreek dit niet aannbsp;mijne lieve en brave Ouders? i« i ha! ondankba!
'¦
-ocr page 32-*lt;5 re! gij zijt barbaarsch tegen nw zelven, en denbsp;uwen, veiwagt van mij in het geheel gene genadenbsp;meer, ik zal nog dezen dag uw kalen vade- doennbsp;gevoelen, wat het zegt, een Edelman te tergen.
---Ik antwoordde hem (misfchien een weinig
fcherp) dat hij zijn magt niet verder konde uit-ftrekken dan het Opperwezen hem toeliet
daar op wierd hij zo verwoed , - nam mij bij den
arm, —— en flingerde mij van de trappen.-—
Het overige heeft Eredrik u verhaalt.
DONALD.
Goede God! erbarm u over ons, ¦ wat zal ,er van mij worden! —— O! de gramfchap vannbsp;onedelmoedige rijken,- is voor den armen weerlo*nbsp;Zen, geducht, en onweerftaanbaar ! - misfchien,nbsp;zal het dan van daag de laatften dag zijn , dat iknbsp;met mijn huisgezin verkeren mag, —— haastnbsp;word ik van u mijne dierbaare! afgefcheurd —nbsp;ach mijne Cecilia! ——• mijne Atlante!
ATLANTE.
Laat ons liever alles verkopm, misfchien zullen wij daar door het geld bij een brengen, béter vannbsp;alles beroofd, als u, mijn Vader! aan de woedenbsp;van dat monfter overgelaten, hij was in ftaat uwnbsp;in de gevangenis te werpen, en dit beftlerven wij.
PHILéXAS.
Wel Atlante het zal zo erg evenwel niet lopen. donalo.
Laat ons eens oprekenen, hoe veel zoude onze
k nbsp;nbsp;nbsp;meu-
-ocr page 33-TOONEELSPEL. 27
ineubilen, en werktuigen waardig zijn, —— maat dan zijn wij dood arm, als alles verkogt word,nbsp;» hoe winnen wij dan da kost ?
CECILIA.
Voorzeker, liever alles verkopen, als het uiterfte van zijn woede aftewagten, hij zoude na u mishandeld te hebben, toch het laten doen.
ATL ANTE.
Kom, ik zal het u opgeven wat wij hebben, - Philétas , neemt het krijt eens ——¦ dannbsp;zullen wij lamen den overflag maken.
CECILIA.
Mijn lieve Donald! wat komt ons over in onzen ouden dag-'
PU II-éT AS.
Laat ons maar fpoedig zien hoe verre dat wij het des noods zouden kunnen brengen — misfcbien geeftnbsp;den Hemel nog uitkomst.
(Atlanta gaeft Philétas op, terwijl hij het krijt neemt en ep de tafel aantekend.)
5 Spinnen wielen, deze kunnen wij op / 4 : • rekenen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ 30 :
2 Tafels. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot; 3 ï
9 Stoelen. - nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 3 •
I Kopere Melkkan. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 2 :10
4 Emmers. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 2 :
J Tinne Roomkom. nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• 1 :
X dito Bierkan. . nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• i :
ƒ 32 : 10: -
PHI.
-ocr page 34-as
PHIL ETAS.
Twee en dertig guldens, en tien ftuivers: nu zul' len wijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;raken, ik heb nog zes guldens,
en zal de resteerende drie en, tien, bij den een of ander vriend leenen, dan is de fom reeds gevonden;nbsp;komt houd moed!
DONALD.
Maar hebt gij niet te veel gerekend? en waar vinden wij zo terftond een koopman voor die goederen? en vinden wij die, wat zal dan onsnbsp;lot zijn? ¦ da bedelzak! wie ijsd nier op ditnbsp;denkbeeld.
CECILIA.
Laat ons over ons noodlot niet morren, misfchien is ’er nog redding , hoewel het ’er tegenwoordignbsp;donker uit ziet.
ATLANTJE, {haare handen ten Hemel heffende.'^
O! Vader der menfcben ! — verlaat mijne Ouders niet, in hunnen ouderdom.
DONALD.
Zal ik U, mijne dierbare kindèrenl nog gebrek zien lijden. —— Schrikkelijke gedachten! ik zalnbsp;die ramp niet overleven.
PHILÓTAS.
Zijn ’er veele booze menlchen in deze waereld, hier en daar, treft men nog edele zielen aan dienbsp;de armoede bereidwillig zouden te hulp komen; —nbsp;ik zal naar de ftad gaan om iemand te zoeken,
die
-ocr page 35-ï9
tooneelspel.
die ors de goederen ten dunrfte wil betalen, zoo ik gelukkig flaag, zal ik de koopman mede bren»nbsp;gen, om verder over den prijs tc handelen.
VIERDE TO O N E E L. I De vDorigen, een koopmaw.
PHILéTAS.
Hier is een man, die zegt, over den prijs der goederen te willen handelen.
KOOPMAN,
Waar zijn die goederen? nbsp;nbsp;nbsp;*.J
Brengt alles voor den dag. nbsp;nbsp;nbsp;1
DONALD.
Ach' goede vriend, ik ben ongelukkig genoeg,' om dat geene , te moeten verkopen wat mijn eenig-fte beftaan ppleverd. — Zie onze armoede aan,nbsp;en handel edelmoedig.
KOOPMAN.
Dat wil ik, maar het is alles oud, en de Spii**lt; newielen wormftekig.
PHILéTAS.
Zij zijn toch nog zo fterk als nieuw. nbsp;nbsp;nbsp;t
KOOPMAN.
Nu ik geef voor de gantfchen boel vier en twintig guldens.
AT.
-ocr page 36-30
ATLANTE.
Wel man! —dat is niet edelmoedig gebeden.
PHILéTAS.
Neen zeker niet —— ’er is meer dan vijftig guldens waarde.
KOOPMAN.
Ik heb weinig tijd, en om niet lang te talmen, zal ik u dertig guldens geven, om dat ik zie datnbsp;gij arm zijt.
DONALD.
Kan het geen twee en dertig zijn ? ——. God ! zal ’t u lonen.
KOOPMAN.
Niet meer dan dertig, dit is mijn laatfte bod.
DONALD, ^droefgeestig mét een diepen zucht.)
Neem het dan , in Gods naatn! ¦ daar is het mi met ons gedaan.' — wij zijn arml — leennbsp;ons ten minften, kan het zijn, een Spinnewiel?nbsp;dat wij flechts een weinig brood kunnen verdienen,nbsp;om ons rampzalig leven te rekken.
KOOPMAN.
Vooï agt dagen ftem ik dit toe, maar langer niet — ik zal de wagen gaan halen, en met een uwnbsp;geld mede brengen.
DONALD.
Spoedig toch —~ want wij zijn bitter verlegen,
KOOPMAN.
Ik kom ogenbliklijk weder. (/«; af.)
PHi*
-ocr page 37-TOONEELSPEL. 31
PHILéXAS..
In dien tusfchen tijd ga ik mijn zes guldens halen, en de rest ter leen vragen, dan zijt gij toch God dank ! gered. ......—
DONALD.
Ach Philétas! — hoe kan ik nwe trouw naac baarde vergelden ?
ATLANTE.I
Mijn waarde Philétas bemin ik nu meer dan Ooit, daar hij dezelfde vriend blijft, in de zwaarftenbsp;rampen, — en mijne ouders, zeer hartelijk indenbsp;nood bijftaat.
PaiLéTAS.
Mijne dierbaarfte! zonde ik wel ooit nwe liefde waardig zijn, als ik anders handelde? —• maarnbsp;laat ik geen tijd verliezen.
VTFDE T O O N E E L,\
DONALD, CECILIA, ATLANTE, KOOPMAN, GERECHTSBODE.
r *
(Oe koopman komt met de •wagen voor de hut,') ’ k o o P M AN*
Helpt rnij het goed op de wagen laden, ik zal u aanftonds betalen, '»—
DONALD.
CB-
-ocr page 38-c E a,i L 1 A.
Als nu Fhilétas komt, hebben niets te vrezen.
AT L ANTE.
Ik heb toch nu weder moed — maar weerom?
( Terwijl de oude Donald half fchreiende het goed uit de hut helpt dragen, komt een Bode met twee Gerechts-dienaal en binnen.)
wij voorzeket
was Phüétas
de BODE.
Ha! ha! dat is juist van pas. — Uit naam van de Wel Edelen Geboren Heere Baron van Alter-dorf, met toeftemming van het Gerecht dezernbsp;Plaats, (Ai; neemt zijn hoed af) leg ik arrest opnbsp;alle deze goederen, en ook op alles wat reeds opnbsp;de wagen geladen is.
KOOPMAN.
Het behoord alles aan mij, — gij zult 'er af. blijven, — ik heb het gekogt.
de BODE*
¦Zoo! deeld gij dan ook in het fchelmftuk -gij wilt dan deze fcheim!’ (wijzende op Donald) in zijn rol onderfteunen, zie wel toe wat gij doet
--weet, dat ik uit naam van het Gerecht fpreek,
en handel —« liet goed behoord niet aan de genen waar van gij zeg tiet gekogt te hebben, voor en aleer de laatfte dolt, van hunnen huur betaald is.
Koop.
-ocr page 39-33
TOONEELSPE
koopman.
Dat wist ik niet - ik dagt dat ik met eerlijke
lieden te doen had.
DONALD, {toornig.')
Dit hebt gij ook, mijn vriend!
DE BODE.
Durft gij nog fpreken?- de Landheer zal uwe
zogenaamde eerlijkheid niet ongeftraft laten, ' * fchuik! gij meende ftilletjes de boel tot geld tenbsp;maken, en dan voort te gaan. —— Om kortte zijn,nbsp;gij zijt mijn arrestant, ¦— of — ogenblikkelijknbsp;geld.
DONALD.
Heb flechts een weinig geduld, ik zal u ten vollen betalen — met dat oogmerk heb ik het goednbsp;verkogt.
D E B o D E.
Een fchoon uitvlugt — nut als de koapmaa twee en veertig guldens betaald, en drie guldensnbsp;voor mijn kosten, zijt gij! en uwe goederen vrij.
KOOPMAN.
Wel neen! ik geef niet meer dan dertig guldens,
daar voor is de koop gefloten - zoude ik ’ei
twaalf voor niet geven?
CECILIA, (vol angst.)
Ach Bode! zo aanftonds komt onze vriend Philé-tas met nog twaalf guldens, dan hebben wij twee en veertig guldens, ftel u daar mede te vreden tot
34
van avond, dan zal ik u de andere drie zenden •— dat beloof ik u.
ATI.ANTE, (valt »p haare kniën voor de Bode.)
In ’s Hemels naam! - ik fmeek u! — heb
toch zulke ilechte gedagten niet van ons, mijn va-'der is een eerlijk man ! gij zult niets te kort komen,
¦- uvy geld tot den laatllen duittoe hebben, hebt
toch medelijden met ons orgelukkigenl DE BODE.
Mijn plicht moet ik doen - geld dit is de zaak
of ik ben genoodzaakt mijn last uittevoeren. — ik hoop niet dat gij mij voor de gek houdt?
ATLANTE.
Voorzeeker niet! — ik vraagflechts eenquartier uitftel om te zien of Philéfas komt.
KOOPMAN.
Hoe zal het zijn Bode? — ik heb geen langer tijd —. kan ik het goed houden, of moet ik hetnbsp;laten?
DE BOD E.
Als ik volkomen de fom'heb, kunt gij de koop
attlante.
Ach Brunsdorp! wagt flegts een quartier? — ons geluk hangt ’er van af.
koopman.
Ik verzuim meer dan ik aan de geheelen koop winnen kan —— maar om dat gij in verlegenheidnbsp;?i]t, zal ik nog wat wagten.
-ocr page 41-TOONEELSPEL 35
ZESDE I O O N E E L,
De voort gen, Julia»
Ach God! nu is ons ongeluk onvermijdelijk —. vaderlief! — Atlante! Atlante! fchrik niet —— (zijnbsp;Wringt de handen.^
ATLANTE.
Wat is het toch.^ — fpreek Julia!
JULIA.
Moet ik, juist deze droevige tijding mededelen!
CEkiLlA.
Wat is het dan toch V —- wij zijn op alles gewapend . zeg het maar?
J ULI A.
Ach Philétas! Philétasl (zij berst uit Hn tranen.^ atlante, (verbleekt van fchrik.)
Waar is hij ? — moet onze ramp nog groter V'orden ? —— is deze dag beftemd om ons geluknbsp;geheel te vernielen? (met toenemende ongerustheid^
^ hij dood? — fpreek! -in Gods naam -~*-
Spreek!
JULIA.
brave Philétas ! is . . , (door haar afgehro»^ ken /preken kan zij niet verder —- na eenige tusfcheu-pezing vervolgt sy;) de brave Philétas', is niet doodnbsp;C 2
-ocr page 42-N T E,
maar iiiet veel minder
w— reen 1 lieve Atlante '¦ voor ons, Wj heeft met de knegt van de Landheernbsp;gevogten, en, na dat hij .deerlijk mishandeld was,nbsp;bragt hem een Gerechfsdienaar geboeic^in dl gevangenis.
atlante.
Is dat het loon van mijn dieibare vriend! moest zo zijn trouw betaald worden I — nu-zal die fchelmnbsp;gewis ook mijn vader niet verfchonen — te meernbsp;daar alle middelen hem benomeri zijn om gered tenbsp;worden; — ach, goede Philétas! dit is u, om onzen ’t wil overkomen.
CECILIA.
Geheel geruïneerd! — hebt gij? (tegen de Bode') geen medelijden met ons ziet gij niet hoe onge'nbsp;lokkig wij zijn!
DONALD.
Brnnsdorp I kan het zijn ? leen gij ons de vijftien guldens, of, Bode wildt gij ? — gij hoord, die brave man die ze ons brengen zoude zit gevangennbsp;rr- zo neen! is alle raad ten einde.
DE BODE.
Als ik voor alle ongelukkigen moest, of wilde ver-
fcbieten, wierd ik zelfs arm--maar! ik weet
niet of dit alles geen uitvluchten zijn.
IC.OPPMAN.
TOONEELSPEL, 37
hier, a’s in ongelegenheid te raken. {Hij neemt het goed weder van de wagen, en Irengt het in de hut.)
DONAL D, ATLANTIC, CECILIA, (fine-ken eenparig de Bode en Koopman, cm medelijden, dan te vergeefs‘ —nbsp;{de Koopman af.)
ZEVENDE T O ON E E L.
ATL ANTE, DONALD, 'cE CILIA, BODE, _ VIJF KINDEREN VAN DONALD, GERECHTSDIENAREN.
de bode, {hij fchrijft de goe-deren op.)
Zo word het eindeliik tijd mijn; last uit te voeren — Donald gij moet mede;
ATLANTE.
Mijn arme ongelukkige Vader!
de vijf KINDEREN {vatten de Bode bij de hand, en ttagten door allerlei middelen
hem te bewegen - terwijl inturfcken de
Bode wenkt, vatten de Gerechtsdienaren • Donald aan,
CECILIA.
ö mijn God! moet mijn dierbare man zo gehang deld worden? — ach I erbarm u over heml
DONALD.
38
A T L ANTE,
mij aan niets heb fchuldig gemaakt, en mijn ge» weten vrij is.
ATLANTE,
Vader! Vader! mijnPhilétas is weg , en nu word ik ook van uw afgefcheurd, — dit zal ik nietnbsp;overleven, - (zj; omhelsd hem) Vaar,wel!
CECILIA, Qomhelsd insgelijks hair man, onder het naarfle gejammer — zij kannbsp;niet meer zeggen als;)
Vaar wel', moet ik dan door den dwang der Groten van u worden afgefcheurd! denk: —nbsp;dat wij eens onaffcheidelijk zullen vereenigd zijn,
- nbsp;nbsp;nbsp;waar geen heerschzugt ons van elkanderen kannbsp;verwijderen, dit gefchiede haast !j {zij laat een dienen zucht.)
DE V IJ F kinderen, C plande dat de Gerechts, dienaren hunnen vader willen medenemennbsp;beginnen angstig te fchreeuwen.)
Lieve vader! doen ze je kwaad? .dat zullen wij beletten, (terwijl zij inderdaad alle pogingen aanwen,nbsp;den om het te beletten )
DE BODE.
Het is lang genoeg met al dat geklaag koom
— nbsp;nbsp;nbsp;maar voort.
DONALD.
Vergun mij ten minften, dat ik van mijne kinde* ren met een kus affcheid neme.
bE BODE.
I o o N E E L S P E L. Q,9
DONALd» {kust terwijl de tranen langs zijne wangen vallen voor hst laatst alle zijnenbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kinderen, een der Gerechtsdienaren boeit
hem de handen - zegt vervolgens op
een meer aandesnelijksn toon.)
Mijn dierbaar kroost! vaart wel! God geeve ii uitkomst, en zo de boosheid mij in den kerker gevangen houdt, fchenke h;j u den nodigen troost —nbsp;misfehien is mijn lijden haast geëindigd, — vaartnbsp;i— dan wel! — de Hemel befcherme rnijne onnozele kinderen! —— en mijn Atlante bijzonder, werdenbsp;getroost in dezen dubbele flag die haar treft.
DE BODE, {tegen Cecilia)
Zorgt gij maar vrouwtje! dat ’er niets van het geene ik opgefchreven heb, verminderd word.
DONALD, {tujehen twee Gerechtsdienaren vertrekt met de Bode — Atlante, Cecilia, en de kindeien, vernieuwen nogmaals hunnbsp;fmeken om genade, kusjehen de geboeidenbsp;handen van Dfmald- willen hem ver
zeilen, doch de Gerechtsdienaren Jloten hen met geweld terug.)
Einde van het tweede Bedrijf.
C4
40
Het Tooneel verheeld het Rechthuis, in het midden [laat een tafel mei Schrijf behoef tens.
EERSTE tooneel.
landheer, schout.
• nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK, (fiaderhand binnen j
landheer.
Ja Heer Schout! had gij wel gedagt dat men een fetzoendelijk man zo zoude durven honen ?nbsp;s c H o U T.
Ik zal uw eer met alle macht verdedigen, en tonen dat ik het Recht weet te handhaven, — zonbsp;aanftonds vergaderd het Collegie.
landheer.
Om een nog duidelijker begrip van de zaak te hebben, moest gij Hendrik doen roepen, en hemnbsp;de otnftandigheden eerst eens afvragen.
(De Schout fchels, de gekwetste Üinnen, Hendrik yerfchijnt met een bebloede neusdoek in de hand, ennbsp;een gat in het hoofd, flaat met een droevige houding,nbsp;en met de tranen in de oogen voor de Schout.)nbsp;schout.
Wel zo Jongman! men heeft a Heerlijk geteisterd. Hebt gij gevogten, ruüe gehad, of iemand eerst be-
Ie-
-ocr page 47-41
ledigd, die zich dus heeft moeten verweren? — zc’g mij boe is dit aangekomen? maar onbewimpeldnbsp;de Waarheid. (Ai/ heeft een papisr voor zich.)
HBNDSIIC.
God bewaare mij! dat ik iemand gt;zoudemoeien, ik ben wel eon's voor een plaiziertje, maar voor
vegten ben ik als de dood zo bang, -- vraag aau
mijn heer, uw zw;ger! of ik ooit mijn handen naar iemand heb uitgeftoken —— neen waarachtignbsp;dit zoude mij leed doen.
naNDHEER.
Zo veel ik weet heb ik nooit een flegten aart in hem ontdekt.
schout.
Zeg mij vrij, hoe is, het aangekomen, wij zijn lu flechts met ons drien.
HEN Dkilt*
Ik zal 11 exact de waarheid verhalen, — voor • Ie Landheer moest ik in de Stad zijn, om buspoe»nbsp;oer, van verre zie ik iemand aankomen, geen kwaadnbsp;vermoedende, ging ik gerust mijn weg •— ik,nbsp;ziende dat bet Philétas was, ging hem voorbij, hijnbsp;had een dikken tak in zijn hand, mij even gepas*nbsp;feerd zijnde, ftaat hij ftil, hou daar fchelm!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• 1
fchreeuwt hij, willen wij nu eens afrekenen, eer-* loze verlijder? ik was onthutst door die onverwagtanbsp;bejegening, bijtreed nader, en brengt mij een flagnbsp;toe, ik ünijt het buspoeder op den grond, en meende
4* dat het tijd was om mij te verdedigen, fchoon iknbsp;bijna machteloos door den flag was geworden, ontweldigde ik hem echter de ftok, en weerde zijnnbsp;vernieuwden üag af, zo als ik zag dat hij met eennbsp;bebloede kop terug deinsde, zonk mij het harte
weg - want hoewel hij mij eerst beledigd had,
kreeg ik toch medelijden met de fchelm,
SCHOUT.
Maar had gij het niet kunnen ontvlugten?
HENDRIK.
Dat was onmooglijk - ik had den flag weg eer
ik het Wist.
SCHOUT.
Wat was ’er tusfchen beiden afterekenen-hebt
gij hem ook te voore beledigd? ’er moet toch iets vooraf plaats gehad hebben ?
HENDRIK,
De Landheer we.et zeer wel wat Philétas daar
mede bedoeld, - hij verkeerd over de dochter
van Donald, die mijn Heer om fchulden heeft doen vatten, ik heb hem met twee Gerechtsdienaren ennbsp;een Bode in arrest zien brengen — zijn dochternbsp;ging met mij om een goed woord voor hare vadernbsp;bij de Landheer te doen, ik beloofde haar daar innbsp;te zullen helpen, en dit heeft die duivelfche verrader zo euvel opgenomen.
LANDHEER.
Ziet gij wel zwager! dat bet geval eenvoudig is, zo als ik u verhaald heb.
HEN-
-ocr page 49-TOONEELS^EL, 45
HENDRIK.
Ik zal maar zwijgen om de fchelm niet meer te bezwaren, hoe hij mijnheer beledigd heeft.
SCHOUT,
Neen! niet zwijgen, ik eisch dat gij mij alles
HENDRIK.
Laat dat liever aan zijn plaats.
LANDHEER.
Ik zeg dat gij op verbeurte va» mijn gunst alles Zult melden.
HENDRIK.
Nu dan als'gij het beveeld, — hij heeft gezegd dat mijnheer nog grooter fcheim dan ik was, dienbsp;mij gebruikte om een arm eerlijk meisje tot zijnnbsp;lust te krijgen.
LANDHEER.
Die fchelmfche lasteraar I -— Vergeet dit niet aantetekenen.
SCHOUT.
Jongman! ik heb genoeg gehoord — als het Gerecht _fl:raks vergaderd is, zullen wij u nader laten roepen. (Hzj v/enkt te vertrekken.)
twee-
-ocr page 50-LANDHEER.
. Nu heb ;k de fchoonfte gelegenheid van de w ' .
reld om uiy aan die verdoemde kale kinkels te
wreken. . nbsp;nbsp;nbsp;'
SCHOUT.
LANDHEER.
Hij heeft een geheaj:.en zonder wederga, ik durf gerust ’er het op laten aankomen.
SCHOUT.
Zult gij de zaak van Donald nog dezen dag dóórzetten?
Landheer.
Gewis ja '¦ daar de Bode gezegd heeft, hij de goe* deren wiide verkopen — wat dunkt u? zoude ditnbsp;niet genoeg zijn om hem te doen flrafTen.
SCHOUT.
Ik tvvijffel niet of de onïhand.'gbeden zo zijnde, zal men genoeg gelegenheid hebben om het hemnbsp;benaauwd te maken ¦— ik ga-intasfchen de an »nbsp;woorden van Hendrik in het net fclirijven. {af.).
land-
-ocr page 51-43
LANDHEER.
Hendrik! gij hebt u a!s een vent gedragen, zorg nu maar dat gij het zelfde zegt, als gij voor hetnbsp;Gerecht ftraks geroepen word.
HENDRIK,
Laat dat aan mij, ’er zal geen woord aan haperen.
LANDHEER.
Misfchien zal mi] Atiance wel voor haare vader
en Philétas fmeken. - dan heb' ik haar in mijn
macht, met beiden zal ik het uiterfte wagen —; veel zal zij doen om hun te redden.
HENDRIK.
Wel Waarachtig zal zij!
LANDHEER. '
Mijn zwager de Schout heeft mij hoop gegeven, het bun zo benaanwd te zullen maken, dat wijnbsp;Donald misfciiien in een eeuwige gevangenis kun*nbsp;nen verwijzen, en Philétas opentlijk ftrafien.nbsp;HENDRIK.
Dan bereikt gij gewis bij Atlante uw oogmerk, want zii zal beven als haar Philétas geftraft wordtnbsp;*— mijn rol zal ik wel volkomen voihouden, hebnbsp;geen de minfte zwarigheid.
LANDHEER.
Nu! houd uw woord — daar komen reeds eeni-
ge leden aan - blijf bij de hand, men zal u
firaks laten roepen, (beide af.)
SCHOUT.
Hoög Edele Heer! — wat zija uwe belangens'^ LANDHEER, {naar eene generalenbsp;buiging.)
Wel Edele Geftrengen Heeren! — Het zal U-lieden niet onbekend zijn, hoe ik bij eene Donald herhaalde reizen fterk heb moeten aandringep, omnbsp;de aan mij verfcbuldigde huurpenningen te voldoen,nbsp;dan: daar hij agterftallig gebleven is, heb ik mijnbsp;genoodzaakt gevonden otn authorilatie te verzoeken, en mij van zijne goederen te verzekeren, ennbsp;gelijktijdig van zijn perfoon, daar zijne goederennbsp;niet toereisende waren ¦— hij is reeds werkelijknbsp;op uwe order in bewaring gefield — ik kan nietnbsp;voorbij om dit Collegie mijne dank te betuigen vqor
47
deze bereidwilligheid om mij goed récht te doen Wedervaren.
SCHOUT.
Wij zijn altoos gereed om de wet te handhaven •—• en hebben flechts onze pligt gedaan.
LANDHEER.
Dit is niet al, — tbaps heb ik klagten van nieu* Weren aart tegen hem in te brengen — daar ik denbsp;zagfte weg heb willen inflaan, was ik niet weinignbsp;Verwonderd, dat hij mij op eene fchelmagtige wijze heeft willen bedriegen, ju«t op het pimt dat denbsp;Bode en Gerechtsdienaren hem kwamen halen, waren de goederen reeds op een wagen geladen ennbsp;Vcrkogt hij niet te vreden, van mij op zó eenenbsp;wijze te misleiden, gebruikte nog daarenboven te-{ens mijn perlbon de hoonendfte uitdrukkingen, gelijk uwe bediendens zullen kunnen getuigen —•nbsp;zo deze verregaande brutaliteiten ongeftrafc blijven,nbsp;heb ik dit van de anderen boeren, ook dageiijkschnbsp;te wagten, te meer, daar ik aanzienlijke landerijen , hier in dezen omtrek heb leggen.
SCHOUT.
^er het algemeen hebben wij redenen, over Bunnen onbefchoftheid te klagen.
LANDHEER.
Voerders eifche ik voldoening voor de bele-
^jgiog aan mijn knegt, door Philéte gedaan. -
Trouwens zijn wanbedrijf is uwer attentie niet ontglipt»
-ocr page 54-48
glipt, zo ik meen is hij reeds door Ulieder vigi-lantie in hegtenis genomen — ik heb beide deze pointten van bezwaar rnet den volledigen toedragtnbsp;van zaken op papier gefield, (Ai/ reikt de Schoutnbsp;hetzelve over) en verzoek in beiden gevallen hetnbsp;ftrikite onderzoek, latende het aan uwe wijsheidnbsp;en rechtvaardigheid over om naar bevind van za*nbsp;ken te handelen, (a/.)
VIERDE T O O N E E L.
SCHOUT, DONALD, BODE, GERECHTSDIENAREN, en verder Gerecht.
SCHOUT. nbsp;nbsp;nbsp;r
Wij zullen Donald maar eerst verhoren , (h‘ ' Jchelt • de Bode komt binnen) zegt de Gerechtsdinbsp;naren dat Donald ter verhoor komt. (De Bode af.
(Terftond komen twee dienaren met Donald voor deur van de Rechtzaal. — De- oude man'gaat alknbsp;binnen —— Domld buigt zich — droefheid is op z 'nbsp;gelaat zichtbaar te lezen, terwijl de Schout tegensnbsp;zegt:)
Zo oude deugniet! moet gij nog in zulken h jaren u aan fchelmftukken fchuldig maken ?
DONALD.
De Hemel! is mijn getuige, nimmer ben ik : fchelmftukken fchuldig geweest.
ÏCHOI -gt; •
-ocr page 55-49
2 O O N E E L S F E L.
SCHOUT.
Booswigt! durft gij de Hemel nog tot getuige aan-roepen, ik heh de bewijzen van uwe flegtheid in handen.
DONALD.
Wat is dan toch mijn misdaad?
SCHOUT, (ziet het papier in.)
Hebt gij de Landheer op zijn tijd betaald hetgeen gij fchuldig waard ?
DONALD.
Dat was mij onmogelijk, dewijl ik twee en veertig Guldens, welke ik door mijn vlijt verdiend had voor de Landheer had gefchikt, dan door hetnbsp;bankroet van den Fabiiquant voor wien ik werkte,nbsp;heb ik al dat geld verloren.1
S C H O U T.
De Landheer evenwel, meen ik, heeft u d» fchuld willen kwijt fchelden.
DONALD.
Dat is waar, maar op eene voorwande die mij niet aanftond.
SCHOUT.
Gij hebt dus moedwillig uw eigen ongeluk bewerkt, u\y agterdogt omtrend uwe dochter heeft n lasteringen doen uitbraken tegen den Heere vannbsp;Alterdorf, als of hij uw dochter's eer wilde bene-dit gaat te ver, een Edelman zo te beledigen, en zonder eenige de minfte reden of grond —•nbsp;billijk dat gij daar voor de ftraf lijdt.
D
-ocr page 56-so
A T t A N T E,
DONALD.
Mij is niet bewust tat ik .’enige bekdigende uitdrukkingen heb gedas;. moet dan mijn lot nog meerder tezwaard worden!
SCHOUT.
De Gerechtsdienaren en Bode hebben ons het óvertujgendfte relaas van üw weêrf^jannig gedrag bijnbsp;uwe gevangeneming doen geworden, daarenbovennbsp;was het goed reeds ten huize uitgedragen, dit kuntnbsp;gij niet ontkennen — fchaamt gij n dus niet datnbsp;gij u op nw onfchuld wildt beroepen?
E E N S C H E P E N,
Hoe kunt gij zo hardnekkig boos zijn — hebt gij Igeen' gevoel in uwe ziel?
DONALD.
Veroordeeld toch zoo fchielijk geen oud eerlijk man^
SCHOUT.
Wat, praat gij weder van uw eerlijkheid daar men u reeds bewezen heeft, dat gij het goed hadnbsp;verkogt, om daar mede voort te gaan, en daar gijnbsp;de Landheer, die het zo wel met u meende, voornbsp;een fchelm, een booswicht, en een barbaar, dienbsp;gij’s Hemels wraak toewenscht, hebt uitgefcholden,nbsp;en om dat gij uw hart niet genoeg hebt kunnennbsp;opbalen aan den Heer van i^terdorf zelve, zo hebtnbsp;gij zeker Philétas opgefiookt, om Hendrik, zijnnbsp;knegt, zo deerlijk te havenen, maar gelukkig is hijnbsp;ook in handen yan het Gerecht gevallen, wij zullen
-ocr page 57-St
TOONSELSPE
len wel raad met hem weten. (Hij Jchelt — tegen de dienaars die binnen komen,') brengt heiii weg ennbsp;fluit hem in de naauwfte Iterker. (Donald wil zichnbsp;andermaal tragten te verdedigen, dan zij floten hemnbsp;aveg.^
de bode, (komt binnen.)
Heer fchout! twee vrouwen verzoeken de gevangenen te mogen f|)x-eken.
DE SCHOUT» (/preekt zagt tegen de overige leden,nbsp;overluid tegen denbsp;Bode.)
Zeg Laar dat zij bij de Gerechtsdienaren gaan, met wien zij in de gevangenis , Philétas, en Donaldnbsp;kunnen fpreken. Laat intusfchen Philétas in dezelfdenbsp;kerker van Donald gebragt worden.
(De Vergadering fcheid. - Hendrik Jlaat aan de
deur van het Rechthuis, en komt na dat de Leden ver*
trokken
Zijn,
— houd de Bode ftaande.)
H E K D ai K,
Wel Bode, hoe is het afgelopen?
DE BODE.
Kei ziet er flegt met de oude uit, hij Js naauwer opRefloten dan te voren, na dat hij in het verhoor
K geweest.
HENDRIK*
Ket is wonder dat ik niet binnen geroepen beu* DE BODE-
Hoe heet de karei die u zo heeft geflagen ?
D 3
-ocr page 58-S2 A T L A N T E.
HENDRIK.
Philétas! .
DE BODE.
I|ie zal 'er ook zo gemakkelijk Iniet af komen, (beide af.)
FT F D E T O O N E E L,
Het looneel verbeeld een Gevangenis, verlicht met een ftaauw licht, aan gene zijde ziet men een kruik metnbsp;water, en een brood.
PHILéxAS, DONALD, CECILIA,
ATLANTE,Gerechtsdienaren. •
(Philétas word geboeid binnen gehragt bij Donald — sip het ogenblik dat Atlants en Cecilia inkomen, en elkander ziende, vliegt Allante met een verwilderd gelaatnbsp;Philétas tm den hals — Cecilia zonder te kunnennbsp;fpreken, de oude Donald. Alle ten uiterfii ontroerd,nbsp;eindelijk breekt Atlante het ftilzovijgen af.)
A TL ANTE.
Mijn Philétas! Philétas! mijn vader i wat lot
treft U! '-zijn dit de merktekenen van onfchuld?
— moesten wij u als misdadigers zien behandelen? en dat alleen om mij. - ó! hoe ongelukkig
ben ik niet, onfchuldige zielen te zien lijden, zonder middelen ter redding.
PHII-êTAS.
moedeloos in ons ongeval — ik voor mij voel nauwlijks mijn ongeluk, maar die brave eerwaardigenbsp;Grijsaard, gij, en Cecilia, gaan «nij meer ter hartenbsp;niets is'mij fchrikkelijker, dan een gantsch huisgezin onfchuldig te zien ftraffen; hoe is het mogelijk dat men u tot ons toegang verleend heeft?
DONALD.
Dierbare Cecilia 1 en gij l mijne geliefde Atlante, ik verblijd^ mij, u nog eens voor mijn dood tenbsp;mogen zien, —- gelooft niet dat mijne geringenbsp;kragten deze folteringen lang zullen kunnen weder-'öaan, zij zijn verfchrikkelijker dan de dood zelvennbsp;neen! — neen mijne vrienden! — langzaamnbsp;voel ik reeds mijn kragten verminderen, —— mijne
gij hun niet mede gebragt? ¦¦ och! die, —• en gij , mijne beste! —— dezen alleen verbinden mij noch aan deze waereld — (,hij berstnbsp;vit in traanen,^
PH IL CTAS.
Het gevoel van mijne onfchuld, is mijn troost, daar ik meerder kragten heb, zal ik gewis dezenbsp;'folteringen langer verduuren, — 'er blijft nog eenenbsp;flaauwe fl^aal van hoop in mijn hart —¦ - maarnbsp;®ljtie Atlante! van u te moeten' feheiden, en mis-
^ *oti u ten prooij te moeten overlaten aan den fnood-
“ 'vollusteling, —— dit valt mij hard.
-ocr page 60-ATL ANTE.
Ach ! mogt ik niet u mijn waarde ! in deze kerker even onfchuldig opgefloren worden.
DONALD, {[leekt zijne geboeide handen uit naar Ce»
• nbsp;nbsp;nbsp;cilia en ^tlante,') ¦
Het is waarfchijnelijk dat ik u voor het laatfte
fpreek — ontvang dan mijn zegen: - Hij die
barmhartiger is dan de menfchen, verzagte «w lijden, —— nwe behoeften, —— zien wij elkander aannbsp;geene zijde des Grafs weder, dat wij dan nimmer
van elkander gefcheiden worden; -- boezemd
toch mijne armé kinderen, deugd, en ftandvastig-
heid ifi i -- Cecilia '• —— zegt haar met na •
druk, dat zij hier handen vader niet meer zullen zien —— dat een tijran , hem van hun heeft af-gefclieurd — kust hun hartelijk voor mij, en breng
mijn eeuwig vaarwel aan hun - mijne kragten
bezwijken ..... — - verminderen van ogenblik, tot
ogenblik. — Ik kan - niet — meer! {met
een diepe zucht, hij künd met het hoofd tegen de muur, terwijl Ceeitia en Atiante het met hare handennbsp;onderjieunen,')
C ECILIA.
Schiet er dan niets meer op deze waereld over dat mij kan troosten ! —— ó Donald! Donald —
die flag is mij te, hard, • en onverwagt!--mogt
God U nog voor mij, ei: mijne kinderen fparen!
AT*
-ocr page 61-ATL ANTE.
Lieve moeder! hoe overftelpt mij de droefheid!
—.. ik kan niet wenen -- ( zij zucht) —«
gene enkel de traan, — waarom moest ik getui* gen zijn van zo veel verdriet ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daar ik niets
dan de akeiigen dood rondfom mij zie, quot;quot; daar ik mijn geliefde vader verlies, en mijn tedere minnaar niet éénmaal in een zuivere lugt de mijne zamp;lnbsp;kunnen noemen! —-
De voorigen, van alterdorf.
VAN ALTER DOKF, {komt inde Gevangenis binneru)
Nog een blijk van mijne goedertierenheid wil ik betonen, hoe zeer mijn .wraak billijk is, met Phi-létas, en Donald te doen ftraffeö.
ATtANTE, Qnet eerie veragten-de houding de Landheer befc houwende.'^ Het is dan door uwe wraak dat mijn vader en
Phüétas onfchnldig lijden -ha booswicht f — is
uw geweten dan nog niet ontwaakt? — verwagte
ë'J» dat ik 11 fmeken zoude ? - neen! —- neen!
fpi'eekt - hebben zij zulk een lijden verdiend?
““ '^'jn vader fierft genoegzaam in de Gevangenis en mij hebt gij bovén dien nog mijn geliefdenbsp;« D 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;min»
-ocr page 62-56
minnaar ontroofd, en durft nog op uwe goeder* tierenheid roemen. —
LANDHEER.
Is het mogelijk! dat gij u verftout om mij dit té zeggen . vveet gij wel dat ik het in mijnenbsp;m;igr heb, om u\y vader en Philétas, merkelijk innbsp;hunne regtvaardige ftraf te verlichten —— hetnbsp;vonnis is door het Gerecht reeds uitgefproken,nbsp;gaarne wil ik uwe onbezonnen taal aan uwe driftnbsp;en jongheid toefchrijven; —— vvel aan! gij bemind Philétas nog, en laat hem in de kerker ver*nbsp;fniagten, daar het van u afhangt of hij opentlijknbsp;geftraft zal worden, of dat hij genade te wagtennbsp;heeft —— morgen is de dag dat men hem opent-3ijk zal te recht Hellen. Voorts is eene gevangenis
voor zijn geheel leven hem wagtende. -- wildt
gij iets voor deze ongelukkigen doen 'i —— zo fpreekt.
ATLANTE-
6 Goede Hemel! zal Philétas opentlijk geftraft
worden?----- ach! wat zal ik doen? ——— dat
had ik niet gedagt! -- ik zal de Rechters om
genade fmeken. (zij wingt de handen.')
landheer.
Dat kan niets baten, —— ik ben Eisfcher.
A T L A N T E.
Een verzoek doe ik u dan als Eisfcher —* zie van uwe wraak af? —— beweegt de Rechters totnbsp;genade voor mijn vader en Philétas ? — — de liefdenbsp;alleen dwingt mij, dit te Imeken. ———
LAN»*
-ocr page 63-57
T o o N E E L S P E L.
LANDHEER.
De liefde —— Atlante! had gij eerder zo gefpro* ken, voorzeker niets van die rampen hadden u,nbsp;noch hun, overgekomen ¦¦ — gij hadt niet uwnbsp;vader in het verderf geftort, en Philéras zoude nim»
iner met Hendrik handgemeen zijn geweest--
alles is uw fchuld —— ( hij treed nader bij, en vat haar gemeenzaam hij de hand) nu! ik ben bereid u
geheel te redden - onder beding dat gij mijne
vorige edelmoedige aanbieding niet verfmaad, ik zal alles weder te regt brengen —- en de armoedenbsp;en fchande van uw afvveren.
ATLANTE, (in woede uitvaren-de.)
Verachtijk monfter! zoekt gij door zulke fnode middelen mijne eer te belagen? gt;— firaf vrij Phi-
lètas - ftraf de braven grijsaard! en, - begeerd
gij ook 'aan mij uwe wraak te koelen ? - ga
voort, — neen! al moest ook Philétas fterven ten kosten van mijne eer, zoude bij niet .willen levennbsp;de wraak des Hemels éénmaal te lang getergd,nbsp;zal u gewis tieffen, waar gij henen gaat; — uwnbsp;oogmerk mag tot dus verre gelukt zijn; voldoe uw
wraaklust geheel,_ over mijne eer zult gij echter
niet zegenpralen, - ik daag u uit, - zoek
uwe medepligtigen-dan nog zal ik u in hetaan-
gezigt Zeggen, dat gij eenuitvaagfel vau hetmensch» dom zijt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftraf dan mij ook] daar ik u de waar*
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;béid
-ocr page 64-heid zeg,' dat uw eige hart u nog fterker doet gevoelen —— ik begeer uwe genade met!
ÏHIuéxAS.
Ik heb met moeite mij bedwongen, uw geheel fainenweeffel van fchelmeri'en aan te horen — foeijnbsp;Alterdorf, een Edelman moest edel handelen, daarnbsp;hij nu in tegendeel ais een flaaf van zijne lage driften is —— Atlante lieefc gelijk, veel liever getrooste ik mij te Iterven dan het leven, ten kosten
harer eer, te Kopen -- keer terng van uwe
fchandelijke handelwijs, en wij alten zullen uwe dankbare fchuldenaren blijven.
DONALD.
Ja dat zullen wij, vrolijk ons ftuk brood winnen, en het overfchot weg leggen voor u.
LANDHEER, {eenigzints verlegen.')
Mijne vrienden ! gij verftaat mijne bedoeling niet •— hoe kan de agterdogt u vervoeren!.— (tegennbsp;Mante) driftig meisje, gij zegt mij te veel, ik bewonder uwe moed (ter zijde) wat heb ik begonnen!
— nbsp;nbsp;nbsp;de zalige rust van een geheel huisgezin verftoord
— nbsp;nbsp;nbsp;ó God! dit denkbeeld benaauwd mij. —•
ATLANTE.
Wat praat gij zo ter zijde? - begint het ge
weten u te knagen *“• in mijne oogen zijt gij het veragtelijkfte fchepfel onder de zon, —¦ ik verftanbsp;uwe bedoeling zeer wel, maar wee u! zo denbsp;wroegingen die blijkbaar op uw gelaat te lezen zijnnbsp;vermeerderen.
LAND*
-ocr page 65-LANDHEER,
Verfchrikkelijk!— (d/.)
DONALD.
Misfchien word ons lijden nog wel verzagt,.— mij dunkt ik heb een aargenaam voorgevoel.nbsp;PHILeTAS.
Neen! neen! zulk een man zal tot ons geluk niets willen toebrengen.
AT LAN T E.
Wij moeten u aan uw lot overlaten, —;— na
dan , vaarwel 1 -- vaarwel! {zij kust hm') —
ik! — kan niet fcheiden, — neen ! — ik kan niet fcheiden!
p H IL é T A s.
Ach mijne lieve Atlante! wij moeten fcheiden,
— nbsp;nbsp;nbsp;kom laat ik a vaarwel kusfen — misfchiennbsp;Vergund men u wel van tijd tot tijd in deze akeligenbsp;kerker mij te komen bezoeken, zo niet — vaart
— nbsp;nbsp;nbsp;dan ~ voor — eeu — wig — wel! {hij berstnbsp;tn't in tranen.)
ATLANTE.
Ik zal alles beproeven.
DONALD, {reikt .zijne geloeide handen andermaal uit naar Cecilia,nbsp;en Atlante, en zegt met ecncnbsp;jiaauwe jlem.
Gaat dan henen, :— ziet wat de Hemel met onö voorheeft, misfchien is zijn geweten geheelnbsp;ontwaakt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ -
CB.
-ocr page 66-€o
CECILIA» {kust Dumld en Philetas^ — Aüante omhelsd harenbsp;vader , terwijl zij allen uitgt;nbsp;roepen:)
Vaarwel!
ZEVENBE T O O N E E L.
Het Toonéel verheeld een Kamer, in het huis van den Landheer.
landheer, HENDRIK,
{Van Aiterdorf zeer ontjleld.en bijna wanhopende, de handen wringende, terwijl Hendrik de kamer innbsp;komt.)
HENDRIK.
Wel nu mijn Heer— is de vogel gevangen ?
• LAND HEER.
Ach! neen Hendrik, er is niets aan te doen had ik. dat te voren geweten, ik zoude die armenbsp;lieden er niet aan gewaagd hebben — zij, zoudenbsp;liever fterven, dan in het minfte toe te geven.
HENDRIK.
Ho ! hol wat is ’er aan dat volk gelegen, dub-beld hebben zij het verdiend, hetfpijr mij maar dat het niet gelnkt is, ¦” fatanfche koppige meid,nbsp;— heb evenwel geen berouw dat gij.u aan haarnbsp;wreekt.
landheer.
Ja! het moet er nu ook maar mede door gt;........
maar
-ocr page 67-6i
TOONEELSPEL.
maar Atlante bejegende mij, met zo een trotfche houding, waarvan ik in geen eenige vrouw de weder-ga gezien heb-
HENDRIK,
Wel nul dus fmaakt gij immers dat meerdere genoegen van u aan hare vrienden te wreken.
LANDHEER.’
Dat is waar Hendrik! maar bij mij zelve gevoel
ik dat het niet regt gehandeld is, -- ik ben
hier zo benauwd, {wijzende op zijn hart) ik weet niet wat dat is, — ik zoude wel haast befluiten,nbsp;om hun op vrije voeten te ftellen, en het vonnisnbsp;vernietigd te krijgen, maar ik durf mijn goedenbsp;naam ’er niet aan wagen.
HENDRIK.
Wel mijn Heer! — ik hoop evenwel niet, dat gij zo dwaas zult handelen, ¦— uw eer hangt ’ernbsp;van af, wat meend gij? zal de waereld agter uwnbsp;rug zeggen, u veragten als de ware grond bekendnbsp;^vierd, —— u als een pest van hunne dochtersnbsp;snijden, als een wellusteling uw overal uitkrijten,nbsp;hedeuk dat toch, was ik in uwe plaats, en zonbsp;door flegts een boeren meisje behandeld, — iknbsp;zou alles ter verzwaar ’er bij zoeken, of het doornbsp;d® tijd nog eens lukken wilde, «k. gij vergeetnbsp;waarlijk dat gij een Edelman zijt.
l-AND'
-ocr page 68-ft*
A T L A N T E.
landheer,
Gij heW gelijk'. -gij zijt een voortreffelijk
kaerel! wat legt er ook aan zulke twee kale kinkels gelegen, nietnand behoef ik rekenfchap te geven, en voorzeker is mijn eer mij meerdernbsp;waardig dan al wat ik bezit.
HENDRIK,
Misfchien krijgt zij nog wel berouw, (beide af.}
Einde van het Derde Bedrijf.
VIER-
-ocr page 69-FRED RIK.
Wel arm meisje! in wat een ongeluk' tref ik u niet aan — welk eene onrechtvaardigheid.
{Atlante zit in de droevigfle houding op een bank, half bedwelmd.)
ATLANTE.
Phi'é’as! Phüétas! hoorde ik daar uw ftem niet? — Neen! ik bedroog mij {zij recht zich $p) waarnbsp;IS mijn Vader? — (Zij ziet de tuinman, verwit'
derd vraagt 2)j), is mijn Vad^r dood? - Fredtikï
- komt gij, mij deze tijding brengen?
FRED RIK.
Neen, Atlante! ik kom u een andere boodfchap Stengen.
ATLANTE.
Van Wegens uwen godloze meester! —— Wild gy ook in zijn vloekgefpan begiepea zijn? dan wilnbsp;^ ^ niet aanhoren,
^ nbsp;nbsp;nbsp;FREDRIK.
kome van uwen beste Phüétas. —» Uw Vzdat
ert Dog. Ik kome u, en uwe Moeder van bun*
nent*
-ocr page 70-64
L A N T E.’
nentwegen hartelijk groeten — u opbeuren ia het midden van uwe rampen — Iaat ons bedaard fpre-ken, ik ben uw vriend, dat weet gij. — Waarnbsp;is uwe Moeder ?
A tlant E.
Mijn Moeder is naar de ftad om eenig goed. —^ Fredrik! 'zoude ‘er nog iets zijn dat ons kon opbeu*nbsp;ren, daar mijn Vader en Philétas in de kerker zuchten, dat geloof ik niet, maar laat horen wat gijnbsp;te zeggen hebt, — hoe kondt gij hun fpreken?
FREDRIK.
Ik heb alle mogelijke middelen aangewend om bij hun te worden toegelaten, en met veel moeitenbsp;is het mij gelukt. Zij kuschten mijne handen vannbsp;blijdfchap, en zeiden mij dat gij hun ook gefprokennbsp;had, en niets wenschten zij vuuriger dan te vernemen hoe men u bejegend heefi uw Vader is wel
getroost in zijn lijden, en Philétas hoopt altijd fteeds op uitkomst.
atlante.
Heb dank goede Fredrik dat gij u nog eens aan
ons heb laten gelegen leggen. - Philétas moest
naar het zeggen morgen geftraft worden, —gt; weet gij ook iets van dat onrechtvaardig vonnis?
FREDRIK.
Zo veel ik weet zal ik u zeggen —de Landheer kwam zo even thuis, zeer gramftorig riep hij Hendrik tot zich, zij fpraken eenjge tijd ter zijde,nbsp;ik hoorde hem duidelijk zeggen, terwijl ik agter.
de
-ocr page 71-T o o N E E L S P E L. 65
heggen ftond, mijn God welke angften ftaa ik *^11, en dat door u vervloekte fchelni! ik wil mijnbsp;u Wreken — pak u voort —— gij hebt mijnbsp;rust van mijn leven voor altoos benomen -
gt;
is geen herroepen aan. — Hendrik vertrok ontfteld.
ATLANTE.
Ha! dan is zijn geweten ontwaakt —— de He-ftraft hem reeds gedugter dan hij mijn Vader, Philétas kan doen lijden ( daar hun geweten zui-^sr is, draagt hij zijn beul in zijn eigen boezem.
FREDRIK.
Ik ben verzekerd dat zij hun lot niet met het ^ijne zoude willen verwisfijlen , daar *er niets fchrik-kelijker kan worden uitgedagt dan een pijnigend ge»nbsp;Vreten.
ATLANTE.
Zoo komt het mij dan voor, uit het geeue gij mi] Verhaald hebt, dat het vonnis reeds is uitgefprokennbsp;^ mijn Philétas op morgen openlijk 'zal geftraftnbsp;Vvordén. — Meendt gij Fredrik! dat ik dit zalnbsp;'^Verleven? —— Waar verberg ik mij? ’er is nu geennbsp;’^‘thomst meer!
FREDRIK.
Wie Weet wat de angst van zijn geweten nog oit Werken!
ATLANTE.
^ ¦ vlei mij niet te vergeefs — de dag is om y. en het Gerecht gefcheiden. —— Alter*nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dorf
-ocr page 72-66
A T L A N T E,
dorf! wat heb gij niet te verantwoorden ? — Te* gen uwen dank zelve, moet gij u na met dennbsp;firoom der boosheid laten mede flepen , —— Fre*nbsp;drik ik zal u een brief voor mijn Vader en Philé»nbsp;tas mede geven, — ó! die zal hun opbeuren innbsp;hun leed.
FRED RIK.
Dit is juist het geen ik u van hunnentwegen moest verzoeken, maar gij komt mij voor, ik zalnbsp;zo lang wagten.
ATLANTE, (fchrijft de brief, de ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tranen beletten haat
' ¦ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voert te gaan.')
Fredrik ik zal hem feks affchrijven en komt hem dan halen. ( Fredrik af.)
TWEEDE I O O N E E L.
(Jfen koets met vier paarden befpamen, waarin een is» jaard Meer, en jmtge Juffrouw, houdt Jlil voor dlnbsp;Mut.)
KOETSIER, ATLANTE, DE GRAAF, SOPHIA, een knegt zwijgende^
koetsier,
Holia! niemand daar?
{Atlante loopt verfchrikt naar hutten met de pen efi zakdoek in de handen, de Koetjier komt haar aan dlnbsp;deur 'met een zweep in de hand te gemoet.)
¦ aT' I
-ocr page 73-T o ON E ELS PE 'l. nbsp;nbsp;nbsp;67
AT LAN TE»
Wat ;s ’er van uw dienst?
KOETSIER.
Wüd gij Wel zo goed zijn mij een emmer te lenen ? nbsp;nbsp;nbsp;- jonge dochter!
atlante, (Jleeds met betraande oogen.)
Van harte gaarne goede vriend, (zi; baalt een
)
DE GRAAF GOLDSTEIN, (ziende dat dit meisje zo bedroefd was, wilde de redenennbsp;weten, flapte met Sophia zijn aochter uitnbsp;het rijtuig en komen in de Hut, terwijlnbsp;hij zegt;)
Wel jonge dochter! het fchljnt dat gij mistroostig zijt ?
ATLANTE.
Ach, genadige Heer! de Hemel weet hoe veel ^ lijde.
GOLDSTEIN, (haar met deelnemend medelijden aanzimde.j
ik de reden weten miin kind! waarom gii
renrig jg iemand van uw huisgezin gekorven ?
ATLANTE,
Genadige Heerl zoude ik u ophouden met u
mijne rampen te verhalen ? --- Neen’, ik ben te
Êering dat gij u hier mede. zoud vermoeien.
E z
’ 4
-ocr page 74-68
AT L A N T E.
DE GRAAF.
Wel lonfe 'dochter! gij beledigd mij — —- wie kan te groot zijn om de klagten van zijn evenmenschnbsp;niet te willen boren?
A T L A N T E.
De wreedheid der menfchen, en inzonderheid die der Groten doen mij zo denken, ( zij berst uit innbsp;een vked van tranen.')
SOPHIA, {tegens de Graaf.)
Papa! ik heb medelijden met dat arme meisjej .— ach konden'wij haar helpen! (tegen Jltlante,)nbsp;toe, zegt ons zo het geen geheim is, watfcheelt ’er aan?
ATLANTE.
Mijn Heer en Mejufvrouw, ik durf u nauwlijks in deze armoedige hut ^o lang ophouden.
DE GRAAF-
1 Wees daar niet over bekommerd, fpreek ongeveinsd .r~-“ denkt dat gij een menfchen vriend, en geen wreedaart voor hebt, die u kunnende helpen gt;nbsp;het doen zal. ——¦
SOPHIA.
Doet het gerust - mijn vader is goedhartig
en vermogend.
ATLANTE.
ïk dank u Hemel! dat gij deze goede menfchen, ter onzer verlosfihg misfchien gezonden hebt — ’eCnbsp;zijn dan toch rijken die het lot der armen zichnbsp;aantrekken !
DE GRAAF,
ax*
-ocr page 75-ATI, ANTE.
Ja! een ongelukkige vader en eene behoeftige “loeder, die behalven mij, nog zes kinderen heeft.
DE graaf.
Waar zijn die allen?
A T L A N T E.
]\lijn vader zit gevangen om een fchuld van twee
en veertig guldens, - hij leed een bankroet van
''ijftig guldens: - onze Landheer wilde geen
dwingen mijne eer veil te geven, — Zelfs het ontflag der gevat^enen.
DE graaf.
nitftel geven, wij hadden bijna het geld gereed op tvvaalf guldens na , die een goed vriend van ons,nbsp;leende, maar deze vriend, juist op dien tijd gewei»nbsp;dadig aangevallen, door een flegte karei die hemnbsp;Verfcheiden wonden roebragt ' '¦ en hem naderhand befchuldigde als eerfte aanvaller, wierd hijnbsp;Ogenblikkelijk in arrest gebragt. Wij ons goed ver-,nbsp;l^ogt hebbende, om de dertig guldens, bij elkandernbsp;*¦0 krijgen, heeft men ons als fchelmen, die flilnbsp;'Vilde voortgaan, behandeld, ik moest mijn oudenbsp;Vader tusfchen twee Gerechtsdienaren zien wegnbsp;brengen naar de Gevangenis, daar de oogmerkennbsp;van waren, niet mijn vader te treffen, maarnbsp;“tij, arm meisje! langs dezen weg te willen
oen ontaarde! gij zegt de Landheer beeft
Welk
“ zo onbarmhartig behandeld —— is dan die goede Vriend, ook gevangen, hoe is zijn naam?
E 3 nbsp;nbsp;nbsp;AT.
-ocr page 76-ATtANTE.
Zijn mam is Philétas, en uit wraak tegens mij, zal men hem morgen opentlijk ftraffen. en daar na,nbsp;zo ik verneem, onfchuldig voor zijn gantfche levennbsp;in een gevangenis oplluiten.
SOi»HÏA.
Ach Papa! hoe gelukkig is het dat gij zelfs in perzoon hier zijt, {tegens Atlante) hoe is uw naam'^nbsp;ik'beklaag uw van harte.
ATtANTE.
Atlante, Mevrouw!
. • nbsp;nbsp;nbsp;DE GRAAF.
Wel Atlante, kan ik op uw verhaal volkomen ft*at maken?
atlante.
.Genadige Heer! eenvoudig heb ik u de waarheid verhaald- —Zou een gering meisje een zo groot
Heer durven misleiden.?
DE GRAAF.
Waar is uwe Moeder ?
A TLANTE,
Naar de ftad, om te zien of zij bij den een of anderen wat aardappelen, voor een geringe prijs kan krijgen,nbsp;wij hebben bijna niets meer om brood te kopen,nbsp;dewijl v%ij met de fpinnewielen niet mogen werken,nbsp;om dat de Bode die heeft opgefchreven.
SOPHIA, {roept de knegt.')
Willem ! —— ga naar de ftad, haald wat brood etl vleesch, en eenige andere veryerfingen, daar
zijn
-ocr page 77-T o ONEELSP EL 71
*ijn vier guldens, {tegen Atlante) dan kunt gij uwe Moeder verrasfchen als' zij thuis komt — . houdnbsp;goede moed! {zij vat AUante bij de hand) komnbsp;meidlief, treur niet meer, mijn Vader is in ftaatnbsp;alles te regt te brengen-
ATLANTE, (küscht «fit vervoe, ring hare hand^
o Duizendmaal dank! — God zal het u vergel-
den I nbsp;nbsp;nbsp;...
D Ë G R A A F, (Ziet de begonnen
brief op de tafel liggen.)
Wat hebt gij daar gefchreven ? Atlante!
ATLA3SITE.
Een brief aan mijn Vader enPhilétas — in'sfchien ^ve) de laatfte, mijn Vader zal niet lang meer lev^en,nbsp;Philétas zal ik nooit meer mogen zien,.of eeni-
Re toegang tot hem hebben, - een goede kennis
^eeft mij beloofd, denzelven nog te bezorgen.
DE GRAAF.
Mag ik die lezen?
ATLANTE. .
^3arne genadige Heer! d;iar in zult igij de taal Van mijn tjaj-j; lezen.
s o F HIA,
P^pa! weest zo goed die overluid te lezen, («e-g-ns Atlante) jk mag {jem lieve! immers ook wel horen?
DE
E4
-ocr page 78-7»
DE GRAAF, {kestlitt Volgende.)
„ Mijn beste vrienden! O! hoe vergenoegd „ was ik, toen Fredrik mij van uwent wegennbsp;„ kwam groeten. Ach, mijn Vader, blijf tochnbsp;„ die eige kalmte genieten die u thans bezield,nbsp;„ —— welligt zijn deze weinige regelen denbsp;„ laatften die gij van mij kunt ontvangen —mijnnbsp;„ beminnenswaardige Vader! — mijn Philétas!
„ wat raad?-zoude het de boosheid geluk-
„ ken over de onfchuld te zegepralen, — mis* „ fchien maar voor een tijd, om ons daar nanbsp;„ eene dubbele mate van vreugde te fchenkent,nbsp;„ ’er zijn toch nog hier en daar edele zielen innbsp;„ de waereld •— ik heb nóg hoop die eens tenbsp;„ zullen aantrefien, — gewis zouden zij ons iri
,, onzen nood bijftaan, - die goede tuinman
„ geeft reeds blijken van zijn goed hart, hij zal „ u verhalen hoe de jLandheer mij behandeldnbsp;„ heeft, — de wraak van den Hemel vervolgt
„ hem reeds - ikquot; ....
som IA.
Lieffle Atlante! zoude ik gelukkig genoeg zijn om het middel ter redding voor u te wezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ö !
welk eene vreugd voor mij.
ATLANTE.
Zoud gij dan die Engel zijn? —. dat was te veel gewenscht.
SOPKIA.
Jai brave ziel! — deugdzaam meisje! — dit is
‘het
-ocr page 79-73
TOONEELSFEL.
het vrolijkfte ogenblik in mijn gantfche leven, — gij weet niet wie mijn Vader is ^ anders zoudt gij ^nbsp;het zeker geloven, —— laat dit voor a nog eennbsp;geheim zijn —— intusfchen kan ik u zeggen, is uwnbsp;brave Vader en Philétas onfchuldig, dan wenschiknbsp;u reeds bij aanvang geluk.
ATLANTE.
ó! Kon ik na hun toevliegen, en vertroosten, ik zoude hun zeggen, dat ik gevoelige harten had aan*nbsp;getroffen, die in onze rampen deel nemen, gewisnbsp;zoude Hun lijden daar door aanvangeliik verzagtnbsp;worden.
DE GRAAF.
Ik heb geene meerdere bewijzen nodig, of haar zaak is recht, terftond zal ik het gaan onderzoeken,nbsp;Wee die onrechtvaardige Rechters! zij zullen mijnenbsp;wraak niet ontgaan (tegen Atlante) hoe heet uwnbsp;Vader?
ATLANTE.
Donald!
DE GRAAF, (fchrijft de naam op.)
Donald ! — zegt gij wel ? - die naam legt mij
in het hoofd- waar is uw Vader geboren?
ATLANTE.
Van Mulhaufen in den Elzas'.
DE GRAAF.
V/at Zegt gij? - van Mulhaufen! —— js het
hogelijk! was hij geen tuinman op een buitenplaats in het Cleeffche ?
74
ATLANTE.
Ja, genadige Heer! —— is hij u bekend?
DE GS A AF, i'fegen SopJiia.')
Lieffte Dochter! zo ik mij wel herinner is het die zelfde man die oom altoos zo prees. -
SOPHIA.
Welk eene bijzondere Ichikkin'g des Hemels, dat wij die hier moeten vinden, om het middel ter
zijner redding te zijn. -
A TL AN TE.
Ik ben verwonderd genadige Heet! dat gij mijn Vader kent, hoewel ik verzekerd ben, dat gij hemnbsp;niet anders dan als een braaf man kent. ——-
Hoe oud is hij al?
AT LAN TE.
' Agt en zestig jaren — door veele zorgen is hij in de laatfte jaren zeer verfwakt, en deze ongelukkige omlkmdigheid, zoude haast een eüjde aannbsp;zijn kommeilijk leven gemaakt hebben, daar hijnbsp;als een boosw'igt in een naar hok geboe'it zit.
' nbsp;nbsp;nbsp;DE GRAAF, ( tegens zijne Doch
ter.)
Blijft gij ik ga terftond na de Landheer.
(Beide gekt ' hem mar luiten, daar de koets neg (leeds viagtende j. )
DER-
-ocr page 81-{Willem komt met ververfchingen, uit de Bad gehaald, binnen, zee dis neder op de tafel, tervijl kij weder.nbsp;Zwijgende vertrekt.)
ATLANTE, SOPHIA’, FREDRIK. AT^ANTE.
Ach Mejufvrouwl hoe zal ik awe goedheid ver* gelden ?
SOPHIA.
Is het bewust zijn vau welkte doen niet de fchoonfte vergelding?
ATLANTE.
Ik zal het geene mij de knegt daar door uwe goedheid brengt wegzetten, om mijne Moeder zanbsp;veel te aangenamer te verrasfchen, (zij 'ziet naarnbsp;de deur) daar is de tuinman onze goede vriend.—nbsp;^{bredrik wil de hut mjlappen, maar deinst op hetnbsp;zten van de jonge Jufvrouw terug.)
SOPHIA.
Ga niet terug, mijn vriend! wij hebben hier het Zelfde oogmerk.
FREDRIK, (komt binnen )]
Hoe Mevrouw! (met eene diepe buiging) een Zelfde Oogmerk.
^ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SOP Hl A.
Sij zijt, heb ik geboord, ook een menfchen-
vriend;--gij {jomt immers Atlante vertroosten,
en indien gi] het in nw magt hadt, redden.
FRK*
-ocr page 82-76
A T L A N T E,
F R. E D RI K,
Ach Mevrouw! met mijn gantfche hart, maar daar toe ben ik niet in fiaat.
SOPHIA.
Het is genoeg voor het tegenswoordige, dat gij uwe welwülenheid betoond hebt jegens verdruktennbsp;dat zal ik niet vergeten.
ATL ANT E.
Fredrik! mijn fmeken is eindelijk verhoord, deze goede Dame (^wijzende op Sophia) heeft ons eenenbsp;goeden voorraad eetwaren bezorgd, en belooft mijnnbsp;Vader en Philéras te zullen redden.
FHEDKi'K, (tegen Sophia.)
Ach Mevrouw! waar kondet gij uwe goedheid beter hefteden, dan aan deze brave maarongel ukkigenbsp;inenfchen!
SOPHIA.
Gaat gij den brief niet beftellen ?
ATLANTE.
Mag ik hun eenige hoop geven ?
SOPHIA.
Ja! maar gene omftandigheden, fchrijft dat eene aangename omftandigheid , u moet doen af breken,nbsp;en dat gij misfchien van avond, een blijder bood-fchap zult zenden, (tegen Fiedr’k) zeg niets van hetnbsp;gene gij gezien heot, vertioost de Gevangenen, ennbsp;geeft han een weinig moed.
(./itlante fohrij/t onderwijl het Jlot van de Brief.)
ERE'.
-ocr page 83-77
TOONEELSPE
. F R E D R IK.
Ach Mevrouw! zijt gij gekomen otn deze onge* lükkigen te redden ?
SOPHIA, (glimlachende.)
Ik zeg u nog niets, het zal zich wel haast ontwikkelen.
F R. E D RI K,
Het is alles of ik droom '¦ —¦ ik brande van nieuwsgierigheid — mag ik vertrekken?
AT L ANTE.
Kom goede Fredrik! daar is dè Brief, (zij teikt hem, die over) bederf nu de zaak niet met iets tenbsp;zeggen van het gene gij gehoord hebt, ook nietnbsp;tegen moeder, als gij haar tegen komt. (Fredrik af.')
¦ VIERDE T O O N E E L
(Cecilia en Kinderen komen de Hut in, met een bedrukt gelaat, dragende eert korfje met wat kool en paarde„
lonen, —___de Kinderen lopen op het zien van
Sophia terug.)
SOPHIA, A^TLANTE, CECILIA, JULIA,! Bode, kinderen van donald.
SOPHIA.
Is dat uwe Moeder, Atlante ?
ATLANTE.
A T L A Ni T E;
SOPHIA.
Wei vrouwtje I hebt gij wat voorraad opgedaan?
CE CILIA.
Door de barmhartigheid van goede menfchen, heb ik al weder een avondmaal. (21; veegt hartnbsp;¦wangen af.')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
SOPHIA.
CECILIA.
Een weinig kool, en bonen acht Mevrouw het is voldoende voor onze behoeften dezen avond.
atLante.
Lieffte Moeder! de Hemel fchijnt voor ons te zorgen.
CECILIA.
Mijn liefkind! wij moeten altoos dankbaar zijn, ZO'wel in tegen als in voorfpoed', (ter zijde tegennbsp;jftlante) wie is toch die Jufvrouw ?
{Terwijl Atiante tegens haar Moeder zegt, dat deze Jufvrouw, haar Vader en Philêtas, rerlosjler is, doetnbsp;Sophia de kool en paardebonen int het korfje, en legtnbsp;'er het brood, vleescb, en andero vs^napetingen in.)
SOPHIA. nbsp;nbsp;nbsp;*
Wel Moeder! laat mij uwe voorraad eens zien, die gij mede gebragt hebt, welke bonen hebt gij?
CECILIA.
Het'zijn paardebonen! {terwijl zij het] Horfje neemt en opend, verfchrikt zij.) goede Hemel! watnbsp;ia dat? — {zij hdaid het brood, vleesch, kaas, en
an.
-ocr page 85-andere verfnaperingen'er uit.') AtlanteJ welk eene ver-ra.vfchitig! ——- achi Mevrouw! dit heb ik zeker aan uwe goedheid te danken - mogt ik mijn on
gelukkige man ! hier eens mede verrasfchen, —— duizend maal' dank Mevrouw. — 6, hoe blijdenbsp;znllen mijne kinderen zijn, als ik het hun laatnbsp;zien, — God zegene u!
SOPHIA.
Dit is beter dan paardebonen — kom Moeder! roept uwe Kinderen, geeft hun wat brood en kaas.
{Atlante roept de Kinderen, zij komen in de Hut
met eene vuurige blijdfcJiap zien zij al den voorraad.
CECILIA, (tegen de Kinderen.)
Dat is van die Mevrouw! (wijzende op Sophia') DE VIJF kinderen, (^Omringen' de Freule,nbsp;en kusfen Ihare handen — het jongjienbsp;kind zegt:)
Ach! was lieve Vader hier.
(Cecilia deeld aan de Kinderen het brood uit,
JULIA, (komt met vervoering binnen,)
Moeder! Moeder! men zegt Hendrik door twee Gerechtsdienaren in de Gevangenis is gebragt,nbsp;atlante.
Gelooft gij nu niet moeder, dat’er eenige hoop is.
(Ken Bode komt binnen, en brengt een brief van de Graaf aan zijne Dochter — Atlante neemt hem aan,nbsp;de Bode buigt zich zeer nederig voor haar ennbsp;fcliijm geheel ontjbit — Ailante geeft de brief over
aan
-ocr page 86-8o
aan de Freule, — Sophia breekt die open, en leest (lil, daar na overluid, en zegt tegen- de Boete, bejleldnbsp;een Rijtuig.) {De Bode of.)
SOPHIA.
Wel góede vrouw! nu kan ik ngeluk wenfchen, boord eens wat mijn Vader fchrijft: (zij leest.)
„ Deze om u, en bet ongelukkige Huisgezin „ kennis te geven,quot;dat ik de zaak van Donald
], en Philétas onderzogt heb -fchoon nog niet
„ gerechtelijk, maar uit alle omfxandigheden, is „ mij echter reeds de onrechtvaardigheid geblekennbsp;„ van die fnoodaarts, welke deze onfchuldigenbsp;„ flacbtoffers, dus mishandelen — de Landheernbsp;„ ftond op mijne onverwagte komst, als van dennbsp;„ donder getroffen — de Schout heb ik nog nietnbsp;„ gefproken, maar laat aanfconds het Gerecht
,, vergaderen -- maak u gereed om met Atlante
„ en hare Moeder mede te gaan, zo aanftonds I, zal ik het Rijtuig zenden, de Kinderen moetennbsp;„ ook alle mede naar het Rechthuis gaan, 'zietnbsp;„ intusfchen. een wagen te beftellen , ik heb denbsp;„ Bode belast om uwe orders afrewagten, ——nbsp;„ mijn voornemen is om de zaak in hun allernbsp;„ tegenswoordigheid voor het volle Gerecht tenbsp;„ onderzoeken, maak u fpoedig gereed, — mennbsp;„ zal u in de Spreekkamer brengen, naast denbsp;„ Rechtkamer, en u op zijnen tijd doen roepen.’’
Ik ben iiyr toegenegene Vader,
AT‘
-ocr page 87-T o o N E E L S P E L.
¦ ATLANTE, (valt Op hare kiiiën.)
Heb dank-goede Hemel! voor de befcherming aan ons verleend —— ( zij keerd zich naar Sophia,nbsp;cn omhelsd haar ) ach! verwerpt de dank niet vannbsp;een gering meisje! — laat zij u mogen beminnen,nbsp;goedhartige Ivlevrouw! —— welk eene blijdenbsp;^oodfchap!
CECILIA.
Ik Weet niet of ik droom of waak, nbsp;nbsp;nbsp;zoude
I'et waarheid zijn dat ons noodlot eens verkeerde! uw Vader Zou daar van de bewerker zijn ? —
hij zo een meiifchen vriend ? ”• een redder van '^’¦gelukkigen ?
SOPHIA.
Ja', ja', mijn Vader zal ü gewis redden, haastzijt gijlieden uit uwe bekommernisfen — uwe twijffe*
kngen zullen ras ophouden, zo ik u zeg - wie
tnijn Vader is, —' hij is Vrijheer van deze Heer* iijkheid.
ALLE, (met vervoering van hlijdjchap.')
Vrijheer van deze Heerhjklie'id!
atlante.
Mijn Vader! mijn Phdétas! zal ik u dan weder '”'ij tnogen cmheJzen?
CECILIA.
-ocr page 88- -ocr page 89-lOONEELSPEL. 83
lies Tooneel vcrhsdd het Rechthuis.
eerste tooneel.
VAN ALTERDORF, HENDRIK.
TAN ALTERDORF» (ontmoet Heiu.
drikinde Reeks-kamer,')
Zo fctekl zijt gij ook hier ~ wat zal ’er nu van ons worden?
HENDRIK.
Ik ben ook geroepen — al mijn leden beven nu ik u zie, in deze eige omftandigheid, —- aAnbsp;God! ik ben zo angstig.
VAN ALTERDORF.
Ik ben niet minder beangst - door uwe ver
vloekte raad zal ik na in het ongeluk komen. HENDRIK.
Het is mijn fchuld niet dat het tegen gevallen is, “ik zal nog ongelukkiger worden dan gij .— iknbsp;flechts uWe orders uitgevoerd.
VAN ALTERDORF.
ik maab verre hier van daan! —¦ ’er is Seen doen aan, ^s de Graaf het vonnis ziet, en denbsp;“ ken van verhoor eischt, komen de fchelmftuk-cn gewis aan den dag, ( hij wringt zich de'handen,nbsp;net groote Jchreden op en neder) waar bergnbsp;F 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I's
-ocr page 90-8
ik mij ? — lieve Hemel! da^ kan wel fchavct werit-worden, en aüe.n door eene onbezonne drift, die gij, vervloekte fchelm in mij hebt gaande getiiaakt.
HENDRIK.
Wat zegt gij daar? — fchavot werk, — waar zoude ik toekomen ? *— dan zie ik mij liever wegnbsp;te pakken.
VAN alterdorf.
è! daar is geen kans toe, nu wij hier zijn, —— de Gerechtsdienaren hebben order, niemand uit hetnbsp;Rechthuis te laten, anders had ik ’er reeds gebruiknbsp;van gemaakt, wat heb ik te wagten! mijn geweten is zelfs de befchuldiger— de doodsbenaauwd*nbsp;heid breekt mij uit, —— ik weet geen raad! —nbsp;€e Schout is ook gearresteerd, op het punt dat hijnbsp;meende voort te gaan, en de Graaf Goldftein is
van dit alles de bewerker, wee ons.'.....
HENDRIK.
Ach mij! —- dan is ’er geen genade te hopen.
(Zy yemekkm heiden in een Spreekkamer.)
'lwee Bodem doen de deur van de RecJnkamer open ——
het gantfche Gerecht vergaderd, en men plaatst zich
elk naar rang.
DE graaf, schout, SECRETARIS, LANDHEER, HENDRIK.
DE GRAAF.
deo
-ocr page 91-^ o o N E E 'L s p E L. 85
den Eisch, en het Vonnis, in de zaken van Do* nald en Philétas.
SECRETARIS, (met een bevende
„ Alzo ons gebleken is, dat zekere Donald ,, door flegte uitdrukkingen, zich heeft fchuldignbsp;gt;. gemaakt aan fchending der goede naam vannbsp;i „ den Wel Ed. Heer, den Heere van Alter*nbsp;,, dorf, wian hij daar en boven, twee ennbsp;„ veertig guldens fchuldig is, heeft, hij Donald,nbsp;„ zich niet ontzien, zijn goed te verkopen, eanbsp;„ daar mede willende door gaan, om zo mogelijknbsp;gt;, zijn fchuldeisfcher te ontvlugten, en de Justitie
„ te ontduiken; —¦ zo hebben wi)- {hij leest
,, verder met toenemende verwarring) Sehout en », Schepenen zo hebben wij, ... op aan*nbsp;„ drang .... aandrang . . . van den meergemel*nbsp;» de Heere hem Gevangene, doen in arrest nemen,nbsp;„ en gecon . . . . . condemneerd, om tweejaren,nbsp;5, in onze gewone Gevangenis te worden opge-,nbsp;»» floten.*’
Aldus gedaan en gearresteerd in onze gewone Vergadering , praefent alle denbsp;Leden.
In kennisje van mij als Secretaris 3* VREESMAN*
D S a RAAF.
Is dit alles wat van die zaak aangetekend ftaat?
86
— waarlijk eene bijzondere wijze van Procederen, Heer Schout !
SCHOUT, (ontmtsc.)
Wij zijn in de uiteifle vetlegenheid, daar de Secretaris de Notulen, nu op dit ogenblik niet heeft kunnen vinden, waar de zatk gedetailleerd is aangetekend.
DE GRAAF.
Gij verdient in de daad om Schout te zijn —— nu laten wij dan flechts voortgaan ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦— Secretaris!
leest het Vonnis'van Philétas, maar een weinig vlugger.
SECRETARIS.
„ Alzo ons naar duidelijk onderzoek en weder-,, zijdsch verhoor der parthijen gebleken is, dat „ zekere Philétas, zich niet heeft ontzien om denbsp;,, knegt van den Wel Edele Heer, den Heerevannbsp;„ Alterdorf, op eene verregaande wijze te mis-„ handelen, terwijl hij in dienst van gemeldennbsp;3, Heer was, hebben wij Schout en Schepenen,nbsp;,, doende Recht uit naam en van wegens dennbsp;,, Wel Edele Geltrenge Heere Grave Goldfteinnbsp;,, Vrijheer van deze Heerlijkheid, ter handhavingnbsp;„ van de goede Justitie, en ter verzekering vannbsp;i, de openbare veiligheid -— meergemelde Phi-,, létas gecondemneerd, om op morgen opentlijknbsp;„ zijne rechtvaardige, ftraf, te ontfangen, voortsnbsp;„ zijn leven lang te worden o'pgelloten, hemnbsp;3, wijders condemnerende in de kosten en niifennbsp;„ der Justitie.”
Aldus gedaan en gearresteerd in onze gewone Vergadering, prsefent alle denbsp;Leden.
In kennisfs van mij als Secretaris
J. VREESJWAK.
DE OIAAF,
Is dit het al?
SCHOUT,
Neen Wel Edele Geftrenge Heert wij hebben hier nog een ftuk, namentlijk: het verhoor vannbsp;Hendrik — Wij hebben woordelijk zijn eerftenbsp;Verhaal aangetekend, en hem voor de tweede maalnbsp;verhoord, — bevonden dat alles tot de minftenbsp;omilandigheid over een komt.
D E o a A A F.,
Geef mij quot;dat papier, zprgt intusfehen Schout, dat alie de Getuigen bij de hand zijn, die deze liedennbsp;befch'ildigd hebben, [tegen de Bode) laat Hendriknbsp;terfiond hier komen, {de Bade vertrekt, en komt nanbsp;eenige tijd met Hendrik terug, op wiens gezicht denbsp;dooasav.gst te lezen is, de Graaf mn een forfche Jlem)nbsp;^Vei fchurk! durft gij mij ook wat wijsmaken? mijnbsp;dunkt uwe onfteltenis is mij een vv'narborg , dat gij
WW aan grote boosheid hebt fchuldig gemaakt; -
Riij eens, wat is de befchuldiging tegen Philétas? ^de Graaf ziet terwijl het Papier, dat hij in de handnbsp;. in.)
HENDRIK.
Och ! geaad'ge Keer' hij heeft met mij gsvogten.
Och! genadige Heer! wij kregen woorden.
DE GRAAF.
Heeft hij u dan niet het e^rst aangevallen?
HEN DB IK.
Ja, wel! hij liep mij agter op, wilde mij n*t een ftok een {lag geven, toen ik om brpad naar denbsp;Stad ging.
D E G R A A F.
Hn gij hebt bekend dat Ih] u met een mes heeft geftüken ?
hendmik.
Ja! toen ik hem aanpakte.
, nbsp;nbsp;nbsp;DEGRAAF.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Hebt gij getuigen daar bij geh .d?
HENDRIK.
Neen ! maar mijn Heer de Sshout weet wel dat
ik de waarheid fpreek - dte zag mij bebloeid
thuis komen.
DEGRAAF.
Monfter! dnrft gijzuiks rog vol houden? —gelijkt dit naar uwe vorige bekentenis? het blijkt duidelijknbsp;dat-gij liegt. Bekent ogenblikkelijk uw feheltn*nbsp;ftuk, anders zal ik raad met u weten.
HENDRIK.
Genadige Heer! — ik fpreek waarlijk geen leugen
DB
-ocr page 95-DE GRAAF.
Zo gij niet dadelijk de reden zegt, waarom gij dien braven Jongeling zo deerlijk hebt gellagbn, zalnbsp;ik andere middelen beramen.
HENDRIK,
Genadige Heer! genadige Heer!
SCHOUT, {tegen Hendrik, met zigtbare ontroering.')
Hebt gij ons zo misleid, (tegen de Graaf) mijn Heer Graaf, nu geloof ik ook, dat hij, eenfchelm,nbsp;en dat Philétas onfchuldig is.
D E o R A A F.
Zo Schout’, gelooft gij dat nu ook — over dit geloof zullen wij ftraks met uw, handelen, (tegennbsp;Hendrik) wilt gjj nu in mnne tegenswoordigheidnbsp;nog volhouden, moet ik de Gerechlsdienaren latennbsp;roepen, dat zij u boèienf
HENDRIK.
Ach genadige Heer! vergeeft het mij ? — het
is mijn fchuld niet! -laat mij maar niet boeien,
~— ik zal alles bekennen. nbsp;nbsp;nbsp;.
DE GRAAF.
Spreek dan op fchurk!
H E N D RIK,
De Landheer, in wiens dienst ik ben, heeft mij ^aar toe aangezogt, ik heb Philétas eerst aangeval*nbsp;kn, en de Schout is met mijn Heer, die zijn zwa-ger is, oveiëengekomen, om Philétas op mijnnbsp;getuigenis te doen ftralTen.
F S nbsp;nbsp;nbsp;SCHOUT.
-ocr page 96-[schout {opvliegende.)
Wat zegt gij daar? karei! zoud gij nu mij wiilcn befchuldigen ? dewijl gij anders geen uitvlagt zietnbsp;om u té redden. ——
HENDRIK.
Ik zeg niets dan de waarheid.
{Alk de Schepenen ve’-fchrikken en verbleken op dat woord.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ ¦
DE GRAAF.
Het begint mij alles op te helderen; {hij fchelt, tegen de Bode) dat ze binnen komen. {ogenbUkkeliJknbsp;iomt Atlante, Cecilia en de Kinderen binnen, zij gaannbsp;in een hoek van de Rechtkamer jiaar., terwijl de Bodenbsp;uit een ander zijvertrek de Landheer mede ovenkt te komen , die ook dadelijk verfchijnt'. — Tegen de Landheer)nbsp;Verfchrikkelijk monster! ha! zo is mij dan uwenbsp;boosheid en onderdrukking van [jde behoefrigen,nbsp;duidelijk gebleken, zie daar het werktnig van uwenbsp;fnoodheid, hij heeft het niet langer kunnen volhou-den, {wijzende op Hendrik) ziedaar de onfehu’digenbsp;flachtofièrs, die gij ongelukkig hebt willen makennbsp;rondsom U, (terwijl hij bijzonder op Atlante wijst)nbsp;zie daar het lieve Meis’e, dat gij van haar bestenbsp;vriend hebt willen beroven, daar gij reeds harenbsp;Moeder van haren trouwe Gade hebt afgefcheiden tnbsp;—— zie zo vele onnozele Kinderen, die gij in denbsp;diépüe armoede hebt willen dompelen.' -i— ik bennbsp;’er van aangedawi — rampzalig fchepfel! beef
' o o N E E L S P E L, nbsp;nbsp;nbsp;gx
voor Imijne wraak» maar nog meer voor die des Hemels die uw zekerlijk treflen zal.
LANDHEER.
DE GRAAF.
Wat zegt gij? — Booswicht! —¦ ongelukkig — u\ve onnozele flachtoffers, noemt die ongelukkig —nbsp;gij geniet nog te veel geluk, daar gij nog met onsnbsp;de vrije lucht inademt.
LANDHEER.
DERDE T O O N E E L,
de GRAAF, DONALD gt; CECILtA, ATLANTE,
e
FHiLéTAS, ZES kinderen vün Donald,
SCHOUT, LANDHEER, HENDRIIC, BODE.
^Egt;e Schout durft mamvlijks de oogen opjlaan. —. Egt;miali en Philétae verfcMjnen geboeid in de Rechtzaal,nbsp;hunne boeiên worden afgedaan, uitlante, Cecilia,nbsp;de Kinderen, lopen ogenblikkelijk naar hun toe, allenbsp;otnaelzen zij elkander mee eenige tusfchenpozing.)nbsp;ATLANTE.
Mijn PhilGas!-.....
CE-
-ocr page 98-A T L A N T E,
CECILIA.
Mijn Donaid !.....
DE KINDEREN» i%'!iar van de Oudjïe.)
.Lieve Vader! gij blijft immers nu bij ons?
CECILIA.
ó Lieve Kinderen! zijn deugd zal zegepralen, en dan blijft Vader gewis bij ons, (tegen DonaW) Godnbsp;zij dank! wij hebben voor u gebeden, en zie daarnbsp;onzen Verlosfer, (zij wijst op de Graaf.j
EHILCTAS.
Eindelijk zal dan de onderdrukte recht gefchieden,
¦-wee ! den onderdrukker.
(Hij ziet de Landheer en Hendrik veel beduidend aan, terwijl de ontjieltenis hoe langer hoe blijkbaardernbsp;op hun gezigt te lezen iV.)
• CONALD.
Mijne kragten begeven mij al te veel vreugde op eens in mijne zo hoge ouderdom, — waarnbsp;med.e zal ik mijn dank] u tonen ? dan met dezenbsp;ftille tranen, — ik gevoel in mijngantfche ziel hetnbsp;aangename ivan den verlosten, voor zich te zien.nbsp;(Hij berst uit in tranen, terwijl hij de Graaf zijnenbsp;kniën wil omhelzen.)
DE GRAAF, (tegen de Landheer en Hendrik.)
Ziet gij ds blijdfchap dezer onfchuldigendaar zij aanvangelijk reeds het zaligst vergenoegen fma-keD, quot;'.•1.. gaat ’er in uwe ziel de ftik donkere
P3
'^oorfmaak der-Hel niet om? — zijn het niet de* {wijzende op Donald en Philétas) Huichelaars!nbsp;die gij in boeien hebt doen fluiten 1 — die gijnbsp;aan uwe wraaklust hebt opgeoflerd —— bad gij,nbsp;lieden geen ontzag'voor de deugd? — geene eer»nbsp;bied voor de tedere liefde, die Philétas aan Atlantanbsp;Verbond? -— had gij geen gevoel voor de heiligenbsp;banden, waar mede Donald aan zo een talrijk huisgezin verbonden was? - gij hebt die vertrapt!
¦— verfcheurd! - gij hebt meer gedaan : -
hier! daar i4 meende dat gerechtigheid woonde, heeft de boosheid en onrechtvaardigheid haren zetel;nbsp;gij Alterdorf! hebt den Rechter omgekogt, om^
de armen te onderdrukken, - de bewijzen zijn
in mijne handen, maar ik zal u ook naar, uwe misdaad weten te ftrafleii. {tegen de Gerechtsdienaren,) boeit deze booswichten, (zij worden terfiond aan dinbsp;handen geboeid.)
Hendrik.
Ach genadige Heer! hebt medelijden met mij?
landheer.
Atlante! —— Donald! — fmeekt vcor mij gena* »— ik heb u zwaar misdaan-, vergeeft het mij?
DE graaf.
Hoe! —^—. durft gij nog genade vragen aan de flachtolTers, die gij ongelukkig maakte? ——- neen!nbsp;iieenl ik zie, zij fteigea tot uwe vergiffenis, hoenbsp;goed hun hait echter'is, het recht eischt ftraf, eiinbsp;daar van zal is niet afwijken. -— En gij Schout,
beeft
-ocr page 100-delijk ontluisterd, - verlaat dezelve en fchendt
die niet langer door uwe tegecswoordigheid.
SCHOUT, (gaat bevende van zijn plaats»)
Ach, Heer Graaf! hoe ligt kan men zich door de otnftandigheden vérgisfeu —— deed ik onrechtnbsp;het was niet opzettelijk.
H E N D E I IC,
3a! Ja! gij hebt wel geweten , dat Donald onfchul-dig was. Laat de Landheer maar fpreken.
SCHOUT.
Met duizend eeden wil ik het ftaven — Heer Graaf gelooft die fchelm niet.
L A N D H E E R.
Foei Zwager! ik moet u tegen fpreken, beken liever dat het plan door ons gemaakt is — dannbsp;opzettelijk u nog aan meineed fchuldig te maken.
D E G K A A F.
Overgegeven deugniet! — het verwonderd mij niet, dat gij gaarne duizend eeden zoudt willennbsp;doen, om mijn flraf te ontgaan, — die geen eerbiednbsp;voor het heilige Recht heeft, durft:ook gerust valschnbsp;zweren, — maar eenmaal! ontwaakt uw gewe*nbsp;ten, — eenmaal! zult gij al de ijslijicftefolteringennbsp;van het zelve onderviuélP gt; ~~~ dan zullen deze
on*
-ocr page 101-TOONEELSPEL. 9-
Oöfchuldige flachtoffcrs uwer boosheid tegens u getuigen - volhardt bij uwe ontkenning — gij
fuhijnt nog meerder verhard dan deze booswichten • {'^ijzende op Aitcrdorf, en Hendrik') wel aan', uwnbsp;firaf zij dan ook zwaarder.
SCHOUT.
Ach, Heer Graaf! hoe benaauwt gij mij.
D E o R A A F.
He bewu.stbeid uwer gruwelen benaauwen u,— liet geweten vliegt u in het aangezigt. — (tot denbsp;Schepenen ) En gij, mede Rechters! ik wil het uwenbsp;hoosheid niet wijten, maar wel, aan lage mer.fchennbsp;'^tees, die ulieden bekropen heeft, gij zijt te blode
om het recht te doen ftand grijpen, - ik zie,
gij zijt verfchrikt over deze gruwelen, maar hebt gij ’er geen deel aan? — uwe onkunde heeft zich
luten misleiden door fchijnredenen, --- zonder
'urftand, hebt gij toegetremd, en wat hebt gij nu verantwoorden? —• allen zijt gij laffe afhange-
hngjti v^n eene deugniet! -- gij vreesde zijn
^^genade. -- Wel ru! daar gij hem zo trouw
bijgebleven, pakt u dm allen voort uit mijn ®ogeft! ___ maar! draagt zorg, dat gij lieden opnbsp;den eerftet,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h[s- zijt, om u elk, uW
Wsiverdiend vonnis te doen horen.
C Het Gerecht, henevem AUerdorf on Hendrik ver--trekken i,j nbsp;nbsp;nbsp;Spreekkamer, terwijl Phtlétas
Oonald, en zijn HuisgerM in sen ander vertrek gaan.)
V I E R D.E T O O N E E L.
DE GRAAF, SOPHIA, ATI.ANTE.
DE GRAAF.
God zij gedankt ! dat ik dezen dag gelukkig ge-, noeg geweest ben om het oniecht te beteugelen.
ATLANT E.
Ik beef nog, genadige Heer! zo als gij de Landheer en Schout doorgehaaldt hebt, — ach! laat hun met de fchrik vrij.
/ nbsp;nbsp;nbsp;SOPHIA.
Papa! laat het ditmaal genoeg ziin de onfchuld gered te hebben
D E GRAAF.
Hoe mijne dochter! ik zoude de boosheid onge-ftrafl laten, en hun daar door in gelegenheidftellen om in het vervolg weder andere armen te verdruk*nbsp;ken? dit was dan aan mij te wijten, en daar voornbsp;moet ik thans zorgen.
ATLANTE.
Zwijgen is dan mijne pligt, genadige Heer! — alleenlijk, laat ik u nogmaals mijntn dank betuigen,nbsp;(zï)' omhelsd de Graaf zijne knier,, met vuur) ó! welknbsp;eene blijdlc'iap vetfchaft gij mij —. waar mede zalnbsp;ik het vergelden?
DE GRAAF.
Sra op, lief meisje! — roerd mijne hartstogten nu niet, — eerst moet ik mijn plicht als Rechter»nbsp;getrouw volbrengen, en '-daar na, zal ik als eennbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;broe*
-ocr page 103-T o o N E E L 5 i* . ^ L. ^
broeder in uwe vreugde delen; ““ dit is het loon. •lat ik met blijdfchap te gemoet zie; l^t mijrnbsp;eenige ogenblikken alleen, dat ik de gerechtigheid handhaven, en volgens hare voorfchriften, hnnnbsp;Vonnis opmaken. {Sophia, AtlanU af-)
vr F D E T O O N E E L.
DE GRAAF, {alken:)
6 Gijt die de Rechters dezer gt;vaereld eens zult vonnisfen. Gij! die de weegfchaal der Gerechtig*nbsp;heid in uwe handen houdt, — ik! eene der uit»nbsp;voerers uwer bevelen, danke U, dat gij mij in danbsp;gelegenheid fieldet, de tranen der _ ongelukkigen tenbsp;drogen, en de lijdende onfchuld te kunnen redden.nbsp;*— Uwe invloed beziele mij, om zonder aanziennbsp;van perzoon, in allen delèn, getrouw te zijn aannbsp;*^ijne Rechterlijken plicht, {hij plaatst zich voof'dtnbsp;en fchelt, een Bode komt; tot de Bode) zeg,nbsp;dat het Gerecht en de overigen terftond voor bynbsp;hotnen, (de Bode af.)
ZESDE T O O N E E L.
«ïRAAF, HENDRIK, LAND HEER j
schout, secretaris, en verder gerecht.
' D E G R A A F.
twijflèi niet, of gijlieden zijt alle overtuigd,
G nbsp;nbsp;nbsp;^
-ocr page 104-98
iirdieti ik mar de ft'rengfte wètt^ té xV^érk ging, die de rechtvaardigheid vórderde, gij heden allen evennbsp;fchuldig als deze booswichten zijt, (wijzende op dinbsp;Schout en Landheer) en ook teven gelijk zij waardig innbsp;boeien gefloten, en opetitKjk geftraft te worden; — iknbsp;heb echter het vonnis, zo veel mogeüjk verzagt, ennbsp;zal mij diis öiet het Volgende vteïgenoegen. (hijnbsp;leest.)
„ Gij Schout! znlt ten eenwigen. dagen van „ üw Ampt verftoken zijn, eii ten behoeven Vannbsp;„ het huisgezin van Donald, een geld boeten be-„ talen van twee duizend guldens, ~ voorts tennbsp;„ eeuwigen dagen uit dit District gebannen, nanbsp;,, voor af door de Secretaris, en mede Rechters,nbsp;„ een honderd guldens, hoofd voor hoofd, zalnbsp;. „ zijn nitgekeerd, ten behoeven Van fhitêtas,nbsp;„ voorts zult gij met alle uwe medeplichtigen, denbsp;,, Gevangenen plechtig met alle eer ontflaan,nbsp;„ in tegenwoordigheid van alle Dorpelingen, hunnbsp;,, naar hunne woningen geleiden, en déze tweenbsp;,, booswichten, de Landheer en Hendrik, tusfchennbsp;„ twee Gèrechtsdiènaren, zullen den trem volgen*nbsp;„¦¦-i»quot;¦' Over hunne verdere ftraf zal ik nadernbsp;„ befl^kken.'*
HEROKIK,
o A SP'
-ocr page 105-LANDHEER*
Doet tnij ten minften die fchande niet aan, •—• ik befterve het gewist
DE GRAAF,
Juist om dat gij een Huichelaar zij t» die het mom van eerlijkheid, en godvrucht hebt voorgehangen,nbsp;'vil ik u dit in het openbaar afligten, maakt u gereed, Schout I om terftond met alle de Leden dezernbsp;gedisfolveerde Rechtbank mijne orders naar tenbsp;komen.
SCHOUT.
Kan het zijn, genadige Heer! verfchoon mij van deze plechtigheid, laat mij liever aan Donald vijfnbsp;honderd guldens meerder geven? ik zal udaar voornbsp;eeuwig danken.
DE GRAAF.
Neen fchurk! dit is voor geen geld af te kopen, Zo gij eenigfints tegen ftribbeld, zal ik jeheel anders met ute werk gaan. (De Graaf Jchelt„ een Bodenbsp;hmt, tot dezelve) zorg dat de Dorpklok 'geluidnbsp;'Vordt, en dat op mijn eerfte wenk^'al het volk,nbsp;Gerechtsdienaren, Bode, en* die qp het pleinnbsp;''®”gaderd zijn., in de Rechtkamer komen, iaat ins-gelijks de Speellieden die ik befteld heb, zich. innbsp;de Spreekkamer begeven, .en zich gereed -houden,nbsp;twirond binnei te komen. (Bod*
( Men koord de Dorpklok luiden )
De Vorigen, philctas, oonald, en verder Huisgezin,
LANDHEER.
Ik bid u Heer Graaf! verzagt dit vonnis, ftraft mi] niet opentlijk.
D£ CSAAF.
v-lt;
Schaamt gij n nu voor menfchen? Huichelaar! — neen! Recht zal ik doen voor het oog vannbsp;allen dien gij verdrukt hebt. —- Gij jwaart de tij»
ran van alle mijne Dorpelingen! - niemand
,bleef in dit oord van uwe knevelarijen verfchoond. {tegen de Sthout, en het Gerecht') Kom aan Schout,nbsp;en gij allen, die in dezen bozen handel hebt deelnbsp;gehad; begeeft u voor het laatfte weder op uwenbsp;plaatfen, die gijlieden zo fchandeli]k hebt onteerd,nbsp;op dat ik voor het oog van het volk u die doenbsp;verlaten, {de Schout, Secretaris, en alle Medeleden,nbsp;iegeven zich vol vrees op kunne oude plaatfen, ) Zorgtnbsp;dat gij alle ftiptelijk mijne bevelen naarkomt, {totnbsp;het huisgezin van Donald) en gij, brave lieden 1 ver*nbsp;gun mij het genoegen, dat gij u naar mijnen wilnbsp;fchikt, — ik weet uw hart is medelijdend , ——•nbsp;gij zowd gaarne van. deze plechtigheid verfchoond
zijn,
-ocr page 107-tooneelspel. toi
zijn, — maar denkt dat ook mijn Recht flegts geleend is, en dat de Opperrechter gebied, de on-fchuldigen [te redden, —— uw gekrenkte eer tenbsp;herftellen, en uwe deugd te belonen voor het oognbsp;^er gantfcbe waereld, dat is mijn opgelegde taak.
(de Graaf Jchdt, de Bode komt) Laat de Speellieden, Bode en Gerechtsdienaren terftond binnen komen; — zegt aan de vergaderde menigte, datnbsp;ik hun als getuigen van eene buitengewone Rechtspleging, verzoek in deze Rechtkamer te adfisteren.
De vorigen, speellieden, twee bodens, zet .. Gerechtsdienaren, een verbazend getalnbsp;LANDLIEDEN, «« DORP.EtlNO'EN.
OE GRAAF, {zich tot de ver‘ gaderde menigtenbsp;wendende,)
Brave Gemeente! ——• ik gevoel mij ontroerd. quot;quot; ja! ik ben verlegen, dat gij door allerleinbsp;knevelarijen, en (chraapzucht, zo vele jaren mishandeld zijt, dat men o in mijnen naam, fchoonnbsp;huiten mijn weten, onderdrukt heeft, misfchien
hebt gijlieden mij wel verwenschl?-ja ver-
vloekt', als een tijran, die mijne grootheid van het 2^\veet, en bloed der fmalle Gemeente ontleende ,nbsp;G 3
-ocr page 108-daar u zo vele drukkende lasten, tegens mijne wil, meermalen door hun, die ik vertrouwden, zijn opgelegd geworden; —— dan, dank zij God! datnbsp;mijne fchreden herwaards zijn gerigt, —— iknbsp;moest getuigen zijn, van de mishandelingen, uliedennbsp;allen, maai- .:iderheid, het brave huisgezin vannbsp;Donald aangedaan, ook de gerechtigheid roeptnbsp;mij hier, om over deze Huichelaars recht te doen,nbsp;— hier heb ik u doen komen, om tusfchen mijjnbsp;en deze uwe onfchuldige en vertrapte mede Dorpelingen, getuige te zijn; (’«r heerscht etn dieptnbsp;Jlilte, fchrik en angst bevangt het Gerecht, en medenbsp;pligtigen, en de ontroering is zigtbaar, op het gelaatnbsp;van Donald, en de zijne te lezen, terwijl alle Uorpt*nbsp;lingen, [leeds in verwondering opgetogen blijven, voortsnbsp;zich tot de Schout wendende j zie hier de mishandeldenbsp;flachtüflers, uwer boosheid! zie hier, de onderdrukte menigte in uwe tegenwoordigheid! ziet ooknbsp;gij, (zich tot de overige leden wendende,) die gij doornbsp;cordaatbeid en getrouwheid, had kunnen redden,nbsp;maar door laffe toegevendheid, aan hunne onderdrukking hebt ¦ overgelaten, (voorts tot de Secretaris) Zie hier mijne wiD leest dit papier, hetnbsp;vonnis voor u allen overluid, •— en voldoet mijne wil daar in vervat.
DE SECRETARIS, (leest.)
„.Alzo Schout, Sche[ienen, en Mannen, zich „ Rebben Ichuldig gemaakt, aan verregaande on*
„ recht-
-ocr page 109-T o o N E S L S P L. 103
»» techtvaaïdigheid, in de zake van Donald, en gt;• Hiilétas. auHtsmij ten doidelij^cfte is gebleken,
¦ II beb ik volgens het beiügfte Recht, de Schout II opgelegd, in onzer aHertegeniyoordig.heid tenbsp;I, bekennen, dat hi} zich febuldig gemaakt heeft,nbsp;„ aan ichreeuwende ongerechtigheid, en voorallenbsp;,, dezen, zijn 1’ostverbeordbeeft, daarenboven,nbsp;„ werd hem gelast, aan Donald en zijn huisgezin,nbsp;„ in naans van het Gerecht, verfchoning te vrainbsp;„ gen; ¦ ¦ Iquot;- het onrechtvaardig vonnis, te ver-„ fcbeuren, en deze heilige plaats'te verlaten.nbsp;„ Voorts, met alle plechtigheid en eerbied, denbsp;,, onfchuldig veroordeelde naar hunne woning tenbsp;„ geleiden, en te zorgen, dat aan hun twee dui«
„ zend guldens toekomen, zullende de overigf „ Leden van het Gerecht, dezen trein volgen,
I, en elk hunner, een honderd guldens, als een I, fchadeloos,ftelling aan Philétas, en Atlante, ternbsp;gt;1 hand ftellen.’* .
(.Er mc/iaat onder de menigte een algemeen gejuieh^ hoert «l«)ti)-:lang, leve de Graaf! Jjang leve onze
Verlosfer!'
Ti-K OnAAV, (v/eftke tot Jlüte, eii zegt tot de SchoM,')
Wel aam zijt gij gereed om terftand aan dit mijn bevel te voldoen ? (t« de overlgr Leden van het Ge-*¦«*0 zult ook gijlieden aarfeten, mijne wil te ge*
- G nbsp;nbsp;nbsp;hoor-
-ocr page 110-X04
hoorzamen ? —— of meent gij, dat mijn v^onnis onrechtvaardig is? — die fpreken I ( zij buigennbsp;zich) Gij betuigt dan alle, dat ik na evenredigheidnbsp;uwer misdaad, met uiieden den ^agtften weg hebnbsp;ingeflagen? is ’er iemand die tot zijtl verfchoningnbsp;iets kan inbrehgen? (tusfchenpozing, zij zwijgen alle)nbsp;Gij weet dan Schout t wat u te doen ftaat, ——nbsp;zo gij het niet weet, laat u de Secretaris dan hetnbsp;vonnis geven. (De Secretaris geeft hem het papiernbsp;over, de Schout leest het andermaal', bij zich zelve,nbsp;en bedenkt zich tenigen tijd; de Graaf met drift) rektnbsp;mijn geduld niet langer. (,hij wenkt de-Gerechtsdienaren.)
SCHOUT, (met ontroering zich wendende ¦ ¦ tot de aanfchouwers i en metnbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;angst naar de:Gerechtsdiena-
1 nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’ ren ziende.)
geven, door geldzucht, - en — omkoping;
ben ik — helaas diep! ja êieer diep, gevallen, — het gevoel mijnèr misdaden drukt mij met al diennbsp;last, daar al de ijslijkheden van een wroègend geweten, mede kunnen treffen. — Ik belijde opentlijknbsp;dat ik tnij dan uiieden alle, meermalen vergreep, ennbsp;mij den toevertrouwden Post in vele gevallen onwaardig maakte, ,T-r* maar ook, dit kan ik u bijnbsp;de Hemel getuigen, d^tmijnei misdaden niet voortvloeide uit mijn eigen hart, — neen! —— eene
laak-
-ocr page 111-105
laakbare toegevendheid|, heeft tnij doen gehoor geven, aan de verleidende ftem, van een monfler , die ik nu, te laat, vervloek ¦— het is de Landheernbsp;van Aherdorf, die ik bedoel, — die, —— uitnbsp;hoofde van Bloed verwantfchap, en door allerleinbsp;listen , de grootfte invloed op mijn hart hadt,nbsp;die meer dan eens, door de fchijn fchoonfte redenen , mij het onrecht, als een beuzeling, en denbsp;onderdrukking van mijn evenmensch, als een gezonden Staatkunde affchetften. —— aan uliedennbsp;alle! vrage ik plechtig verfchoning voor de beledigingen a aangedaan, -weigerd mij uw medelijden
niet, in deze laatfte ogenblikken. —— (.hij veentquot;) Deze tranen zijn de waarborgen van een oprechtnbsp;en hartelijk berouw, —— inzonderheid treft mijnbsp;het gezigt van Donald, en zijn huisgezin, die iknbsp;Voorzeker geheel zoude hebbe ongelukkig gemaakt,nbsp;van u, brave Donald! —— van uwe huisgenoten! _ en van u Pbilétas! en uwe Atlante!
heb ik voorzeker geen vergiffenis te hopen, --------
«ene bede doe ik u Hechts, (DofiaW en Philétas ’venen, de gantfche menigte is bewogen.) Ik fmeke u,nbsp;vloek mijne asfche niet, wanneer ik niet meer zijn
“h---- Godii mijn geweten ontwaakt, vrecsft-
lijk! hel . . . . daar zie ik reeds den afgrond
voor mij geopend. - ö Schimmen! — hebt
medelijden met Ehij I — ik zal voor u I —- voQr ~ op mijn knien vallen, —“ ach mij t onge-G 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ge*
-ocr page 112-lukkige-! {hi} veegt zifn gezitk af, en is^ ais uiteen diepe mjmering komendequot;) Zie hier het vonnis dat ijcnbsp;zo njeinëedifii, als onrechtvaardig, opfteldei vet-fclienrd, (_]Uj fcheurd het in/lukken) r—,Heer Graaf»nbsp;het vonnis ,dat gij ovef *ons hebt uitgefproken, isnbsp;rechtvaardig, — wel aan! ik verlaat dan op uwnbsp;bevel deze plaats, {hij rijst' op) die ik onwaardignbsp;ben, — en roet deze plaats ook de Wapreld,nbsp;daar niets anders voor mij te wagten is, dan fcbandenbsp;en verachting, (.hij haald een pistool uit de ¦zak, ennbsp;wil zich zelven treffen, —r- de Graaf vliegt i/h'ngrnbsp;toOi en belet het hem, terwijl de Schout in onmagtnbsp;valt.)
DE graaf.
Mijn God I welke gevolgen heeft de boosheid. (m de Landheer) X\e afgrijfelijk fchepfeU kunt
gij dit alles aanzien, zonder te bezwijken? - op
u alleen, dale al de wraak des Hemeja neder, — nan ut geveinsde! zal zich de gerechtigheid, teonbsp;vollen wreken. — Al die gevoelens van eer heeft»nbsp;moeten u vervloeken, ik kan u niet langer in ons
bijisijn dulden. - Gerechtsdienaars! brengt deze
jnonfters uit mijne oogen, geboeid naar de diepfte kerker, dat hem en zijn fnode diienaar het daglichtnbsp;niet meèr befcbijne, dan om de volle ftraf te ont'nbsp;vangen. .— (De Landheer en Hendrik werdén zwaafnbsp;geboeid uit'de Rechtkamer geleid,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de menigte
geven 'door bewegingen, hunne verontwaardiging tekens
nen,
-ocr page 113-Hf Dienaars hebben-iKSthe om hun voor de ^otdf tn vuistftogen van het volk te befchermen.)
SCHOUT» (weder eenigzinte van zijne bedwelming te 'nbsp;rug komende.')
ö God! waar ben ik? —— waar berge ik mij?
vreesfelijke Rechter!.....moet ik voor u
''^rfchijnen? —— genade! —— d gedachte nit» ^Pt^k! —— voor altoos alle geluk ontzegd. ——nbsp;^‘Unte! uw aanblik kan ik niet verdragen, ——nbsp;Eetie verwijten meer —- rampzalige! die ik ben,
* aangeklaagd, zie ik de tranen rollen, van '^at eerwaardig gelaat, — terug! — terug! grijzenbsp;^3der, het is gedaan! —— gene vergeving is ’ernbsp;mij te hopen, —— (een weinig bedaarder nanbsp;tusfcbenpazing) waak, of droom ik? —'neep!nbsp;leve, (hij ziet verwilderd in het rond) wie beeftnbsp;deze onzalige dienst gedaan?
I)E GRAAF-,
Ik!
hand
Inkk:
^ gevoelig door u getroffen , heb ik uw terug getrokken, die uw voor eeuwig onge-
% «uode hebben gemaakt. -foei! self
•boorden, is de eene misdaad op den anderen fta-P«len, tragt veel meer door een zuiver feorom», o. God en menfchen te verzoenen.
SQHOUT,
^ I
-ocr page 114-xo8
SCHOor, {zier bedaard met de «gen ten Hemel.')
Ifc danke u! dat ik, nog leve, — is ’er nog vergeving bij u? ¦; (hij v,eent) 61 Laat dannbsp;mijne tranen tot u (^klimmen, en een oprecht be*nbsp;rouw, mijne vorige wandaden uitwisfchen. («oi denbsp;Graaf) het is dan aan ui, wien ik beledigde, datnbsp;ik nog mijn aanzijn te .danken heb. — ó Edel*nbsp;moedige, rechtvaardigejvriend van het menschdom,
ftraft mij! -- maar haat mij niet. (hij doet een
voetval, de Graaf recht hem op, ftort een traan, al het volk is door overmaat van droefheid getroffen,nbsp;velen jiorten tranen,)
B E GE A A F.
Uw berouw, het gevoel uwer euveldaden, door uwe tranen en angst zo zigtbaar uitgedrukt,nbsp;zijn mij, Schout, onlochenbare bewijzen, dat uWnbsp;hart voor het goede, voor het edele, nog vatbaatnbsp;is gebleven. — Wel aan! —— ikvergeve u hetnbsp;onrecht als mensch mij aangedaan, — ik haat onbsp;niet meer! --— maar als Rechter, tusfcben uWgt;nbsp;en het volk, kan of mag ik uwe fchanddaden niet
vergeven, -mij, hebt gij door uw berouw meet
dan iemand getroffen, ik heb medelijden. met o\V lot,; — maar , . • .! ik moet recht doen.
SCHOUT, (in vervoering.)
Graaf! welk eene edelmoedigheid, —— gij zij*'
dan
-ocr page 115-L, ' S quot;f E E, 109
^an mijn vijand niet meer, uw hart voed nog me. delijden voor mij, — voor zulk eene onwaardige!nbsp;ik ben. — Wel aan, ik zal ook hun, die voornbsp;gruwen moeten, om vergiffenis fmeköi. (_hijnbsp;tffed tot de oude Donald) Brave grijsaardJ ik fchamenbsp;^ij tot u, en uw waardig huisgezin te naderen,
*— floot mij vrij weg, en overlaad mij met ver» ''loekingen, — ik heb u, uwe bevallige Dochter,nbsp;ja! u allen te zwaar mishandeld, om vergiffenis tenbsp;hopen •• door het opregst berouw aangedreven, wagenbsp;Ikhetegter, ulieden om verfchoning te fineken,nbsp;zie op mijne tranen, én vergeeft mij mijnenbsp;tnisdaden. — (hij omvat Donald's kniên, de Grijsaard en Philétas regten hem op, AtlantOf de Kinderennbsp;tn Sophia, treden fchrciende toe.)
DONALD, {diep getroffen.)
Het is waar! gij hebt deze grijze haiien vele flnerten aangedaan, maar de God, op wieh ik verbouwde, heeft mij uit deze rampfpoed gered, ¦—»nbsp;^ude ik nu behagen mogen fcheppen, een oprecht
herouw, als het uwe te verfloten? -neen,
Heer Schout! —— niet alleen hebt gij mijn medelijden en vergiffenis, maar ik verheuge mij, dat •nijne rampen, hoe fel die ook waren, oorzakennbsp;dat gij in den loop uwer euveldaden ge-ftuit zijt,
SCHOUT.
Edelmoedige Griisaart! zal datibet loon zijn van zo
Ve-
-ocr page 116-A T ' L' A N T E.
vele tnishJtid^eliirgen, w wat zal ik u vergelden goede man? en gij! (^zich m Mante kerende^ zoud welnbsp;ligt lt;en quot;prooij van fnode wellust, en voor altoosnbsp;van uwe hart vriend gefcheiden geweest zijn, watnbsp;kan Ik van beledigde liefde en trouw verwagten ?
A TL ANTE, (droogt de tranen van hare wangen,)
Zoude een hart, dat alleen van liefde doortinteld is, (zij vat de hand van Fhilétas) voor mijn bestenbsp;vriend, te gelijker tijd, vermaak in wraak kunnen
fcheppen? — neenl -neen! het is mij genoeg,
mijn getrouwen Fhilétas weder vrij te mogen om* helzengt; (omhelzing) het is u vergevet !
SCHOUT, (zich tot de menigtt wendende)
Indien nu ook gijlieden vergeet, alle de beledigingen u aangedaan, zal ik onder al de fmerten, van een te laat berouw, gelenigd door uwe goed’nbsp;willigheid, deze plaats verlaten, en het overigenbsp;gedeelte van het zo rechtmatig vonnis, van dennbsp;Heer Graaf! met alle eerbied voor het heilige Recht,nbsp;volvoeren, (men hoard alom het Volk mompelen) bijnbsp;moet Schput blijven! wij wijten alles aan die fchurk,nbsp;de Landheer 1 gt; ilraft hem!
DONALD, (zich' eerbiedig tt! •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Graaf wendende,)
Heer Graaf! is hetmij gecorlofd im aan ui wie”
ik
m A
-ocr page 117-T o o N t E L S E L. iH
ik mijn verlosfing te danken heb, een verzoek te
doen, _^ hét geen mij geen minder vreugd zal
zijn, dan mijn eige redding?
ÖÉ GRAAF.
Spréék brave grijsaart!
DONALD.
Dewijl gij het berouw zfet, en gij u reeds ver* klaard hebt, dat het gehoudene igedrag van de Schout,nbsp;hem als geen opzettelijk booswicht kan doen aan-ftierken, daar zijn hart nog vatbaar is voor goedenbsp;en edele daden, — is 'er gene mogelijkheid,nbsp;hem in zijne post te laten ? te meer, daar ik zie,nbsp;dit de wéDsch van alle Dorpelingen is, —- ieder isnbsp;aangedaan hnnne gelaatstrekken zijn hnnnenbsp;tolken, {de menigte ‘knikken de oude Denald toe, datnbsp;^ij dit gaarne zagen) De eenigfte voldoening die ik,
en mijn gezin, verlange, is het toeftaan mijner bede. quot;
SCHOUT.
Brave Man! dat ben ik niet waardig, ——- wat beweegt u, en» voor uw beul te fmeken? {ter zijnnbsp;—' dat ik zulke edele zielen onderdrukte l .
DE geaaf.
Donald! gij maakt mij verlegen, —— moet ik dan ook het recht verkorten? — gij hebt mijn mede-hjdenop uwe zijde, maar hoe! zal ik het volk tennbsp;tweede male in gevaar dellen, om mishandeld tenbsp;It^orden? _ immers de Schout verlangt dit zelfs niet?
DO'
-ocr page 118-1X2
A T LAN T E,
DONALD.
Maar al het volk, dat bezwere ik u! verlangt dit, — kund gij eerlijker en rechtvaardiger hande»nbsp;Jen, dan aan het verlangen van^le te voldoen? —nbsp;zijn de beledigde parthijen niet volkomen tevreden!nbsp;-wat eischt toch de gerechtigheid meer?
DE GJRAAF»
Wel nu! ik zal beproeven, of het de wil van het volk is. (/«gt;' flaat op, én Jlaat het oog over denbsp;menigte; herftelling van de Schout is het algemeennbsp;geroep.quot;) Het zij zo, ik .zal mij dan naar ulieder be*nbsp;geerte fchikken, onder voorwaarden, dat aan hetnbsp;overige van het vonnis ftiptelijk worde voldaan, tenbsp;weten, de geld boete, en om Donald en de anderen,nbsp;naar hunne woning té geleiden. Zullen als dan denbsp;overige Leden van het Gerecht die voorzeker min*nbsp;der fchuldig, dan de Schout zijn, zo het de wilnbsp;van het volk is, hunne posten behouden? (men boordnbsp;weder een algemeen geroep:) behouden, behouden!
SCHOUT.
Hoe Is het mogelijk, gemeente I — wat begeerd
i? i— mijt on waardige! tot Schout?
BE graat.
Zie daar dan mij zelve voldaan , zo wel al* Rechter, ook als mensch, ondanks mij zelve eiscWnbsp;mijn plicht menigmalen geflreng te z-jn, — tha»^
bied zich de guiistigde gelegenheid aan, om te kof
ne®
-ocr page 119-Hen en te mogen weldoen. - Het is de wil des volks, en ook mijne heimelijke wensch. Daar gijnbsp;nu door ondervinding geleerd hebt. ;)oe gevaarlijknbsp;het is, het pad der deugd te verlaten, twijffele iknbsp;iiiet, of gij zult nimmer van het zelve afwijken, —nbsp;zo biede ik u dan, uit naain van het volk, wedernbsp;Uwe vorige post aan, —— denkt: zo gij door UWnbsp;gedrag, iiw berouw bevestigd , gij gene ver wijtingennbsp;van deze brave Gemeente te wagten hebt. —
SCHOUT, nbsp;nbsp;nbsp;nedergejlagin
00gen')
Wat zal ik antwoorden! mijn hart is van droefheid overfceipt, en wordt door alierleij aandoeningen gefchokt. Ik, die voor altoos de achting, en hetnbsp;Vertrouwen van den Heer Graaf 1 en van deze bravenbsp;Gemeente! verbeurd had, mij word niet al'een genadenbsp;hewezen, maar ook gedrongen, om mijn vorige post te
blijven behouden. - Brave eerlijke lieden, ik
^Urf mij niet verftonten, om immer weder mijn
Verlaten plaats te betreden. — Neen! - kiest uit
midden een man, die deze' post beter waardig en gedoogd mij dan onder u, als een amptloosnbsp;burger, ik zal al mijn tijd, en vermogen, trachtennbsp;te Wenden, om, daar ik kan, nuttig te-zijn,nbsp;mijne dankbaarheid, en verknogtheid, aan ulie«nbsp;met daden, beantwoorden.
_ nbsp;nbsp;nbsp;DE GltAAF.
begeerd dan in dezelfde kring, waar in gij voorheen fchadelijk waard nu niet nnttig te zijn ?
II nbsp;nbsp;nbsp;SCHOUT
-ocr page 120-II4
- nbsp;nbsp;nbsp;SCHOUT.
' Ik kan, noch mag op uw aandrang mij niet langer onttrekken, het is dan uw wil, en de wil van het
volk. - Ik zal, hoe zeer het gevoel van ver*
beurde cunst, en het befef mijner onwaardigheid, mij, als met geweld te rugge houdt, mij weder opnbsp;nieuw, aan u, genadige Heer! —— en aan u, bravenbsp;Gemeente! — maar tevens, zo ik hoop, aan denbsp;rechtvaardigheid verbinden, ¦¦ - het zij mij vei^nbsp;gund. mijne erkentenis met daden te tonen.
DE GRAAF.
Waar in beftaat dat?
SCHOUT.
Laat mij de vreugde van Atlante en Philétas, die ik bijna voor altoos had gefcheiden, plechtig tenbsp;Verbinden, — ik zorge vgor hunneBruidfchat,—•nbsp;in hunne vriendfchap te mogen delen, zal mij eennbsp;waar genoegen zijn. ——
DE GRAAF.
Heer Schout! uw tegenswoordig gedrag, verdooft boe langs hoe meer uwe vorige dwaling, ik wor*nbsp;de meer, en meer, overtuigd dat gij alleen dootnbsp;verleidirjg, en riet uit boosheid, uw plicht vergat/
— billijk dat gij nu niet als een ftraf, maar aK een blijk van algemene vreugde, deze brave lieden Inbsp;«aar huGne woninge vergezellen, onder het ftrelendst
ecin*
-ocr page 121-TOONEELSPE
W:
Oiuziek. — Wat Atlante en Philétas betreft, reeds ïie ik op hun gelaat, dat dit hnn genoegen zalnbsp;vermeerderen. —- Gij zijt dan op nieuws aan mijnbsp;®n alle uwe medeburgeren verbonden, betreednbsp;'Veder uw plaats, als of gij die nimmer verlatennbsp;bad, — deze dag, zij u een Feestdag, —— eennbsp;van herftel, vreugde en geluk! (men herd eennbsp;•^gemeen gejuich,')
DONAtD.
Wat zal ik n, ó Graaf! -- cdelmaedige men^
fchenvriend! vergelden voor al de weldaden ons bewezen?
ATLAN.TE,
Ach, mijn Verlosfer! aan u heb ik mijn Philétas! Qtijn Vader! mijn alles te danken. (,zij kust zijn
PHinéTAS.
Ik kan voor n mijn dankbaar hart niet genoeg hitftorten!
D E GKAAE.
Komt laat ons deze brave lieden naar hunne wo.
vergezellen, ¦ —— ik heb .gezorgd dat daar,
® nodige verversftngen zijn, ik zelve wil van deze Semeiie vreugde, deelgenoot zijn. (zij jlaan allsnbsp;gt; de Graaf fckikt den trein, en treed vaor uit metnbsp;'^^^nnte aan de hand, — de Schout met alle de Leden
y». nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
ht Gerecht, fcharen zich tvee aan twee, en volgen Hznbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»g‘
-ocr page 122- -ocr page 123-gt; •
’* -t -51^;
Jf .
r , nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ^ VV .quot;' if - ,% ^
v -r XV''-' nbsp;nbsp;nbsp;^ ’i«-' ’ “quot;' ¦ •
»!-’•-- ;^'”ÏCgt;T' nbsp;nbsp;nbsp;.V-quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,-^¦21'.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
.-A'
'4^ i'J-C
i -t z. nbsp;nbsp;nbsp;¦^’'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ * ?-i^l'^ -A 'r •“
’ , nbsp;nbsp;nbsp;-Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'^'•/'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,V
• ' vT ƒ ’¦-* nbsp;nbsp;nbsp;''
¦* V -Jï^i i'rf
'Sa. ^ nbsp;nbsp;nbsp;u, , ,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' . '
--Jfc?'*-¦;*!#
» nbsp;nbsp;nbsp;/¦ V' '^' '*'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• T ¦' \tL •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; ‘.^ .1^--^- »-
’quot;' t ^ i» nbsp;nbsp;nbsp;«
^V's .,^3 '*, J-v - •
^ nbsp;nbsp;nbsp;'X - -VÏ' .inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
’
^ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ K tt' J V
;.lt;*.s^' nbsp;nbsp;nbsp;.. ••:.;-ï:.'Ij^ •''
. J i»
¦0^
t
•quot; nbsp;nbsp;nbsp;' tT^